Rechterlijke toegang tot burgerinformatie van de politie |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank wil zien welke data de politie over burgers verzamelt – maar de politie weigert dat» van Follow the Money?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het past mij als Minister niet om uitspraken te doen in een lopende rechtszaak.
Klopt het dat de politie weigert een rechterlijk bevel op te volgen om een forensisch onderzoeker toegang te geven tot haar datasystemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de politie zich aan dergelijke rechterlijke uitspraken heeft te houden en dat politiesystemen ter inzage beschikbaar moeten worden gesteld aan door de rechter benoemde deskundigen? Deelt u de mening dat hiervoor geen dwangsommen nodig zouden moeten zijn?
Aan rechterlijke uitspraken dient in beginsel gevolg te worden gegeven. Indien een partij het oneens is met een einduitspraak van een rechter, kan daartegen hoger beroep worden ingesteld.
Over het algemeen geldt dat een rechter een deskundige kan benoemen die de opdracht krijgt een onderzoek in te stellen. Bestuursorganen dienen medewerking te verlenen aan het onderzoek. Anderzijds regelt de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) uitputtend wie en wanneer toegang heeft tot welke politiegegevens in artikel 6a van de Wpg en verplicht de Wpg de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter bescherming van de rechten van betrokkenen. Bij de verwerking van politiegegevens dient de verwerkingsverantwoordelijke rekening te houden met de eisen uit de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de politie in gesprek gaat met de deskundige over hoe zij deze kunnen faciliteren in het onderzoek zonder daarbij de bepalingen van de Wpg te overtreden.
Hoe reflecteert u op de constatering van de rechtbank dat het feit dat de politie burgers onvoldoende inzage geeft in de data die in politiesystemen over hen verzameld is «helaas past in het beeld dat de rechtbank heeft»?
Het past mij niet te reflecteren op een uitspraak in een lopende rechtszaak. Iedere burger heeft recht op inzage in de persoonsgegevens die de politie over hem of haar verwerkt. De betrokkene kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen op basis van artikel 25 van de Wpg. Een verzoek om inzage kan echter geheel of gedeeltelijk afgewezen worden wanneer een weigeringsgrond van toepassing is. De weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 27 van de Wpg en hebben onder andere betrekking op de bescherming van de openbare en nationale veiligheid, het vermijden van belemmeringen in gerechtelijke onderzoeken en procedures en de bescherming van rechten en vrijheden van derden. In de meest recente externe Wpg audit uit 2023 wordt de naleving van de Wpg op dit punt voldoende bevonden.2
Vindt u dat burgers het recht hebben om inzage te krijgen in de gegevens die de politie van hen heeft? Zo ja, onder welke omstandigheden wel en niet? Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de politie de inzagemogelijkheden voor burgers verbetert? Op welke termijn zijn deze verbeteringen aangebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en de Koninklijke Marechaussee de aanbevelingen uit het rapport «Blind vertrouwen?»2 van de Nationale ombudsman uitvoeren? Hoe ziet u erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt? Kunt u hierover blijvend rapporteren aan de Kamer?
In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de politie en de KMar zullen vragen om het werkproces verder te verbeteren door te expliciteren hoe een signalering of informatie-uitwisseling met het buitenland impact kan hebben op het leven van burgers. Ik zal dit ook benoemen in mijn gesprekken met het OM. Daarnaast zal ik met betrokken instanties en relevante toezichthouders verkennen of en zo ja, hoe toezicht op de registraties en signalering van de betrokken instanties versterkt moet worden. Ik hoop deze verkenning afgerond te hebben in de eerste helft van 2025. Ik zal hierover berichten in het halfjaarbericht politie. De bij de beleidsreactie gevoegde handreiking zal gedurende het jaar via de reguliere kanalen onder de aandacht gebracht worden bij betrokken overheden en organisaties.
Met welke instanties, zowel nationaal als internationaal, worden de gegevens van verdachten in de CTER-registratie gedeeld? Worden deze gegevens verwijderd als een registratie onterecht blijkt? Hoe wordt hier nationaal en internationaal op toegezien?
Ik verwijs u voor antwoorden naar het tweede halfjaarbericht politie 20234. Hier is uitgebreid ingegaan op het CTER-proces.
Welke instanties hebben toegang tot de datasystemen van de politie? Klopt de stelling van de politie dat alleen de Autoriteit Persoonsgegevens hiertoe bevoegd zou zijn, een aanname die de AP zelf weerlegt?
De vereisten rondom de verwerking van politiegegevens zijn vastgelegd in de Wet politiegegevens. Voor het verlenen van toegang tot politiegegevens is een expliciete grondslag in de Wpg of lagere regelgeving (zoals het Besluit politiegegevens) noodzakelijk. Artikel 6a van de Wet politiegegevens stelt dat toegang kan worden verleend tot politiegegevens ten behoeve van het uitvoeren van toezichthoudende of controlerende taken. Dit betreft enkel diegenen die in deze wet zijn aangewezen. Dit zijn de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder, maar ook degenen die periodieke audits uitvoeren, privacyfunctionarissen en de functionaris gegevensbescherming. Er is een wijziging van de Wpg voorhanden, waarin ook de toegang tot politiesystemen nader zal worden bezien. Deze wijziging is ingegeven door de benodigde toegang door de Algemene Rekenkamer en Inspectie JenV.
In welke wetgeving of (interne) protocollen is het recht op toegang tot politiegegevens vastgelegd? Waaruit blijkt dat er geen grondslag is om forensisch onderzoek te verrichten binnen de datasystemen van de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak is het eerder voorgekomen dat vanuit de rechtspraak een partij wordt benoemd die de opdracht krijgt om in de systemen van de politie te kijken? Hoe is daar in eventuele andere gevallen door de politie mee omgegaan?
De politie heeft mij geïnformeerd dat er bij de politie geen eerdere gevallen bekend zijn waarin de rechtbank in een bestuursrechtelijke procedure een deskundige heeft benoemd die toegang dient te worden verleend tot de politiesystemen.
Wat is volgens u nodig om ervoor te zorgen dat de politie zich op dit gebied aan alle rechterlijke uitspraken houdt? Op welke termijn gaat u dit realiseren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hoogleraar digitalisering en rechtsstaat Reijer Passchier dat er nieuwechecks and balances nodig zijn omdat de uitvoerende macht door digitalisering alleen maar machtiger wordt ten opzichte van de controlerende macht?
Ik merk op dat het in deze specifieke casus naar mijn idee niet gaat over digitalisering van de uitvoerende macht. Deze casus heeft mijn inziens betrekking op het functioneren van het rechtssysteem bij een verzoek tot inzage in de gegevens die de politie over hem of haar verwerkt. In algemene zin onderschrijf ik dat door digitalisering de mogelijkheden van politie en justitiële diensten toenemen. Het is daarbij van belang dat er een goede balans blijft bestaan tussen de taakuitvoering van deze diensten en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Daarbij is transparantie over het gebruik van dergelijke technologieën van groot belang.
Wat zijn, in het licht van de prioriteit die u als Minister geeft aan werken aan het vertrouwen in de rechtsstaat, uw ambities om de machtsbalans tussen de uitvoerende macht en de controlerende macht te versterken? Wat is daarvoor uw tijdspad en welke middelen zijn nodig om dit te bereiken?
Het kabinet levert een gezamenlijke inspanning om het vertrouwen in onze rechtsstaat te vergroten. Om tot een sterke en beter functionerende democratische rechtsstaat te komen is het nodig te investeren in institutionele vernieuwing die leidt tot weerbare, sterke instituties en betere macht en tegenmacht. De maatregelen die het kabinet hiertoe neemt en de daarvoor beschikbare middelen zijn opgenomen in het regeerprogramma en worden de komende periode nader uitgewerkt.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord. Waar het de kwaliteit van de beantwoording ten goede komt zijn vragen tezamen behandeld.
Het bericht ‘Te koop in Nederland: 7 Oktober, de game’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Zsolt Szabó (VVD), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er in Nederland een game te koop is waarbij de gebeurtenissen van 7 oktober 2023 nagebootst worden?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze game voor iedereen verkrijgbaar is met het doel een zo realistisch mogelijke weergave te reconstrueren van de bloedige aanslag van Hamas?
De game waarin wordt gezinspeeld op de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israël op 7 oktober 2023, is absoluut verwerpelijk. Ik kan mij voorstellen dat deze game het verdriet van nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars versterkt. Ook maak ik mij in het algemeen zorgen over de beschikbaarheid van dergelijke content online en met name de jonge doelgroep die hiermee in aanraking komt. Daarom zet ik onder meer in op een Versterkte Aanpak Online2, waarvan de nadere uitwerking onlangs met uw Kamer is gedeeld.3 In deze aanpak is in het bijzonder aandacht voor de bescherming van jongeren tegen online extremisme en terrorisme. Ook de dialoog met de internetsector vormt een belangrijk onderdeel van de aanpak. In de gesprekken met de platformen wijs ik hen op hun verantwoordelijkheden in het waarborgen van de online veiligheid van gebruikers. Daar waar platformen dit niet (zelf) doen, wordt ingezet op het laten verwijderen van terroristische content online. Ik heb deze game specifiek onder de aandacht gebracht van de ATKM om te bezien of deze verwijderd kan worden. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast en onacceptabel is dat met deze game de terroristische aanslag «Al Aqsa Flood» nagebootst wordt waarbij het doel is om zoveel mogelijk Israëli’s om te brengen en het mogelijk is om Israëli’s te gijzelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen wat dit met nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars doet waarvan geliefden nog vastzitten in de tunnels van Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt er in deze game sprake is van terreurverheerlijking?
Het kabinet vindt elke vorm van verheerlijking van terrorisme absoluut verwerpelijk. Daarom bereidt het kabinet ook wetgeving voor om het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen met een hoog strafmaximum. Beoogd wordt om dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2025 in consultatie te brengen. Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijke strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke oordeel is aan de strafrechter.
Deelt u de zorg dat deze game sympathie voor Hamas aanwakkert en dit voor verhoogde onveiligheid van de Joodse gemeenschap zorgt?
Ik kan mij de zorgen die nu leven binnen de Joodse gemeenschap heel goed voorstellen. Daarom zijn we extra alert en blijven we in nauw contact met de Joodse gemeenschap en met gemeenten. De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ligt bij de gemeenten als lokaal bevoegd gezag. Waar nodig nemen zij op basis van dreigingsinformatie extra beveiligingsmaatregelen, zowel zichtbaar als onzichtbaar. Dit is in voorkomende gevallen ook reeds gebeurd.
Op 22 november jl. heb ik namens het kabinet de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–20304 naar uw Kamer gestuurd. De strategie gaat ook in op maatregelen die zien op het vergroten van de veiligheid van de Joodse gemeenschap.
Bent u bereid om in navolging van Duitsland, Australië en het Verenigd Koninkrijk deze game zo snel mogelijk te verbieden in Nederland? Welke stappen onderneemt u hiertoe?
Games waarin terroristische aanvallen nagespeeld kunnen worden, zouden wat mij betreft op geen enkele wijze beschikbaar moeten zijn. Ik heb deze game daarom onder de aandacht gebracht van de ATKM. Inmiddels heeft de ATKM vastgesteld dat de game niet meer toegankelijk is via het platform Steam in diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Dit soort verwijderingsbevelen worden gestuurd op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en dienen binnen een uur opgevolgd worden, waarna in Europese lidstaten de content offline moet worden gehaald. Op deze manier wordt bijgedragen aan een veilig (grensoverschrijdend) internet. Specifiek ten aanzien van deze game heeft de ATKM mij laten weten de situatie te zullen blijven monitoren.
Daarnaast geldt in algemene zin dat het Openbaar Ministerie, als er sprake is van ernstige strafbare feiten, een verwijderingsbevel kan uitvaardigen na machtiging van de rechter-commissaris op basis van artikel 125p Sv. Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om over de strafbaarheid van deze inhoud te oordelen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over terrorisme/extremisme op 17 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Het niet naleven van de Wet politiegegevens |
|
Ismail El Abassi (DENK), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «De politie bewaart alles, altijd, van iedereen. Dat is in strijd met de wet» (Follow the Money, 16 oktober)?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht van Follow the Money beschrijft de situatie waarover uw Kamer per brief is geïnformeerd in februari 2019.1
Klopt het dat de Wet politiegegevens (Wpg) sinds de inwerkingtreding niet wordt nageleefd? Vanaf wanneer is dit het geval?
Mijn ambtsvoorgangers hebben reeds benadrukt dat zij belang hechten aan een zorgvuldige naleving van de Wpg.2 Ik sluit mij daarbij aan.
De Wpg is in 2008 inwerking getreden. Uit de eerste externe privacy audit, daterend uit 2015, is gebleken dat de politie op essentiële punten nog in onvoldoende mate aan de eisen van de Wpg voldoet. Mijn toenmalige ambtsvoorganger heeft uw Kamer daarvan destijds op de hoogte gesteld.3 Daarbij heeft hij aangegeven het van belang te achten dat de politie de regels uit de Wpg naleeft. Uit de eerste evaluatie van de Wpg in 2013 werd duidelijk dat de Wpg, de politiepraktijk en de huidige-ICT ondersteuning niet goed op elkaar aansluiten. De latere audits van de Wpg zijn in 2020 en 2023 aan uw Kamer aangeboden4. Uit deze audits blijkt dat de politie weliswaar nog steeds niet op alle punten compliant is aan de vereisten uit de Wpg, maar in dit opzicht wel voortgang boekt. Mijn ambtsvoorgangers hebben daarin een moeizame, maar stijgende lijn gezien. Wetgeving, praktijk en ICT sluiten steeds beter, maar op onderdelen nog onvoldoende op elkaar aan.
Ik hecht er aan te benadrukken dat er een verschil is tussen niet compliant zijn aan de Wpg en een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger, om een specifieke bepaling in de Wpg niet na te leven. Een bewust besluit tot niet naleven geldt alleen voor de vernietigingstermijn in artikel 14, met het oog op het gebruik van die gegevens voor cold cases en de vaststelling van PTSS. Daarbij zijn alleen zogeheten poortwachters geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn.
Hiertoe is besloten met het oog op een voorgenomen herziening van de Wet politiegegevens, waarvan destijds sprake was.5 Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn echter geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader op dat moment te veel zou vragen van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.6 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is daarmee afgezien, maar er is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Vindt u het acceptabel dat de politie niet aan de wet voldoet? Welke gevolgen heeft dit voor de betrouwbaarheid van dit instituut en de overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Mag alle informatie die de politie verzamelt nu oneindig lang bewaard worden omdat het ooit in een cold case onderzoek relevant kan zijn?
Artikel 14 van de Wpg geeft aan dat verwijderde gegevens voor een periode van vijf jaar mogen worden bewaard ten behoeve van (onder andere) het gebruik in cold cases. Na ommekomst van deze termijn moeten deze gegevens definitief worden vernietigd. De korpschef heeft in 2019 aangegeven een pas op de plaats te willen maken met het definitief vernietigen van deze gegevens, juist vanwege de mogelijke bruikbaarheid daarvan in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven de korpschef in dit besluit te steunen. Zoals ik heb aangegeven in het vragenuur op 22 oktober jl., heb ik de Raad van State om een voorlichting gevraagd over de juridische aspecten van het langer bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven, in het licht van Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Hoe komt het dat er niet kan worden voldaan aan de bewaartermijn uit de Wpg, maar wel aan de wettelijke termijnen die volgen uit de Gemeentewet en het Wetboek van Strafverordening?
Het is in 2019 een bewuste keuze geweest van de korpschef om de gestelde termijn in artikel 14 niet na te leven. De bewuste keuze van de korpschef om de wet niet na te leven en de steun van de Minister daarbij is een uitzondering. Dat betekent niet dat de korpschef daarom alle wettelijke voorschriften kan negeren. Er is dan ook bewust gekozen om termijnen uit andere wetten (zoals de Gemeentewet en het Wetboek van Strafvordering) wel te blijven hanteren.
Welke gegevens bewaart de politie langer dan wettelijk toegestaan? Welke gegevens vernietigt zij wel tijdig, zijn de systemen zodanig ingericht dat dit automatisch gebeurt?
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de gegevens die niet vernietigd gaan worden. Voor een schets van de ontwikkeling van de benodigde software voor het vernietigen van die gegevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 44.
De korpschef vernietigt wel die gegevens waarvan in de Gemeentewet (waaronder camerabeelden) en het Wetboek van Strafvordering (waaronder bijvoorbeeld geheimhoudersinformatie) bepalingen zijn opgenomen ter vernietiging. De keuze van de korpschef om op een specifiek onderdeel de wet niet na te leven is een bijzonderheid. Dat betekent niet dat de korpschef daarbij andere wettelijke bepalingen naast zich neer kan leggen. De gegevens waarop andere wettelijke bepalingen op het gebied van bewaartermijnen rusten, worden daarom vernietigd.
Hoe vaak zijn oude gegevens, die nog geen onderdeel zijn van een opsporingsdossier, geraadpleegd in een cold case? Heeft dit het onderzoek verder gebracht? Kunt u onderbouwen dat de inbreuk op privacy proportioneel is aan wat het oplevert?
Een cijfermatige onderbouwing van het aantal cold cases waarin oude gegevens een rol hebben gespeeld, ontbreekt. Wel zijn er zaken bekend waarin verwijderde gegevens een belangrijke rol hebben gespeeld.
Wat betreft de proportionaliteit (de noodzaak en de evenredigheid) van de inbreuk door het bewaren van verwijderde gegevens heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Voor welke doeleinden mag de politie de Wpg op dit moment naast zich neer leggen? Heeft u of uw voorganger voor elk afzonderlijk doel expliciet toestemming gegeven?
Artikel 14 (het niet vernietigen van verwijderde gegevens) is de enige bepaling in de Wpg die de korpschef bewust naast zich neer legt. De politie toetst overeenkomstig art. 33 Wpg de naleving van de Wpg met behulp van (externe) auditrapporten. Door de audits in de tijd te plaatsen en de resultaten uit 2015, 2020 en 20232 te vergelijken, blijkt dat in de naleving van de vereisten uit de Wpg voortgang wordt geboekt. Ik benadruk dat mijn ambtsvoorganger in 20193 op het punt van het vernietigen van de betreffende politiegegevens zijn steun uitgesproken heeft voor het besluit van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke om bepaalde politiegegevens niet te vernietigen in afwachting van een wetswijziging.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het doel van de Wpg? Kunt u onderbouwen hoe dat doel wordt bereikt als de politie de wet met uw goedkeuring naast zich neerlegt? Was de Wpg niet juist bedoeld om de regels voor gegevensverwerking te verruimen onder de voorwaarde dat de bewaartermijn ook wordt aangescherpt?
Het doel van de Wpg is het bereiken van een goede balans tussen enerzijds de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Het gaat hier om een delicate balans tussen twee ogenschijnlijk conflicterende belangen. Ogenschijnlijk, want uiteindelijk is de burger gebaat bij een effectief functionerende politie als randvoorwaarde voor een veilige en ordelijke samenleving waarin de burger zijn vrijheden ook daadwerkelijk kan genieten. Uiteraard is het essentieel dat de politie opereert binnen de wettelijke kaders, en dus ook met inachtneming van de wettelijke termijnen waarbinnen politiegegevens mogen worden verwerkt en daarna moeten worden verwijderd en uiteindelijk vernietigd. Met name de wettelijke bewaartermijn is echter al kort na inwerkingtreding van de Wpg onderwerp van aandacht geworden. Dat werd manifest bij de evaluatie van de Wpg in 2013.7 Eén van de aanbevelingen in het evaluatierapport luidde dat onderzocht dient te worden of voor bepaalde categorieën van politiegegevens de bewaartermijn kan worden verruimd. Mede in dat licht heeft de korpschef besloten om terughoudend te zijn met het definitief vernietigen van politiegegevens, vooral met het oog op de mogelijke betekenis daarvan bij het oplossen van cold case zaken. In 2019 heeft mijn toenmalige ambtsvoorganger uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is volgens u de reden dat de Wpg nog altijd niet wordt nageleefd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Op welke termijn gaat u de Wpg herzien? Hoe verzekert u dat de belangen van opsporing en privacy zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen? Welke vragen heeft u hierover voorgelegd aan de Raad van State?1
In 2014 heeft mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van de evaluaties van de Wpg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Hierna: Wjsg) een integrale herziening van die wetten aangekondigd.8 Deze herziening moest echter worden uitgesteld in het licht van de totstandkoming en implementatie van nieuwe regelgeving van de EU, te weten de Algemene Verordening Gegevensbescherming en EU richtlijn 2016/680 voor de gegevensverwerking in het politie- en justitiedomein. Nadien is een verkenning uitgevoerd in samenwerking met vertegenwoordigers van de uitvoering. De resultaten van deze verkenning zijn in 2020 met uw Kamer gedeeld door de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming.9 In deze verkenning zijn de termijnen voor het bewaren van gegevens ten behoeve van het gebruik in cold cases en de systematiek daaromheen expliciet als op te lossen knelpunt benoemd.
Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader veel vraagt van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Met de inzet die de uitvoering van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering al van alle strafrechtketenpartners vergde, was er een reëel risico dat de taakorganisaties met een nieuwe integrale gegevenswet zouden worden overvraagd. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.10 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is dus afgezien, maar is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Bij een zorgvuldige weging van de belangen van opsporing en privacy hoort een zorgvuldige juridische weging van de eisen, gesteld in de EU-gegevensbeschermingsregelgeving, de Grondwet en het EVRM. In het kader van een zorgvuldige afweging heb ik de Raad van State verzocht om een voorlichting hierover. Aan de Raad van State is in dit licht de vraag voorgelegd naar de juridische mogelijkheden voor het bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven gelet op Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen.
Wat gaat u tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de politie de wet volgt? Gaat u de politie tot die tijd toestaan de wet te blijven negeren? Zo ja, op welke grondslag?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
In 2019 heeft de korpschef, met redenen omkleed, besloten om artikel 14 van de Wpg (het vernietigen van verwijderde gegevens) bewust niet na te leven. Mijn ambtsvoorganger heeft, als politiek verantwoordelijke voor de politie, de korpschef in dat besluit gesteund en heeft die steun openbaar gemaakt middels een brief aan uw Kamer. Deze situatie duurt tot op heden voort. Aan de hand van de aan de Raad van State gevraagde voorlichting zal een beslissing worden genomen over de juridische mogelijkheden voor een verlenging van de wettelijke bewaartermijn. Indien die mogelijkheden er zijn, kan een wijziging van de Wpg op dit punt worden meegenomen in het in het antwoord op vraag 12 genoemde wetsvoorstel.
Kunt u de meest actuele beleidslijn en Data Protection Impact Assessment (DPIA) over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie met de Kamer delen?
Er is geen vastgestelde beleidslijn of specifiek DPIA over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie. DPIA's worden uitgevoerd op een proces of systeem op het moment dat een verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context of doelen ervan, waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert. Er is om deze reden geen DPIA op één specifieke verwerking zoals de verwerking van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie in het kader van een specifieke zaak.
Mag de politie onrechtmatig bewaarde gegevens aandragen als geldig bewijsmateriaal? Is dit juridisch houdbaar en wenselijk?
De vraag welke juridische consequenties het heeft als de politie/het OM de voornoemde gegevens in een strafzaak aandraagt als bewijsmateriaal, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Het is in beginsel aan de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke en aan de officier van justitie als gezag om deze beslissing te nemen. Bij het schenden van strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen (bijv. recht op een eerlijk proces) is het aan de rechter om hier eventuele rechtsgevolgen aan te verbinden.
Kunt u uitleggen op welke manier al die oude politiegegevens worden bewaard? Aan welke veiligheidseisen moet de opslag voldoen?
Alleen een zogeheten poortwachter is geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn. De rol van poortwachter is niet specifiek benoemd in de Wpg, maar is door de politie ontwikkeld om invulling te kunnen geven aan art. 14 Wpg en gegevens zo nodig alsnog toegankelijk te maken ten behoeve van de verantwoording van verrichtingen, de behandeling van klachten en hernieuwde verwerking. Elke eenheid heeft een beperkt aantal poortwachters aangewezen. De politie heeft aan de rol van poortwachter verschillende voorwaarden verbonden, dit komt voort uit de zorgplicht die de organisatie heeft voor de rechtmatige omgang met politiegegevens. De poortwachter speelt een belangrijke rol bij de beoordeling of, onder welke voorwaarden en hoe politiegegevens, die zich in de bewaartermijn vinden, weer beschikbaar kunnen komen voor operationele verwerkingsdoelen. De poortwachter moet dan ook beschikken over de juiste kennis om deze rol te kunnen vervullen. De poortwachter vervult deze rol voor alle artikel 14 gegevens. Voor die artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn reeds is verstreken heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Ook voor de verwijderde politiegegevens geldt dat de politie passende technische en organisatorische maatregelen treft om een beveiligingsniveau te waarborgen dat op het risico is afgestemd, op een zodanige manier dat de politiegegevens beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen opzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. De politie sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en neemt waar nodig strengere maatregelen. Het bewaren van de gegevens vergroot de kans op een hack of lek niet. Grotere hoeveelheden gegevens zouden wel tot een bredere impact kunnen leiden.
Vergroot het niet vernietigen van politiegegevens de kans dat deze door een hack of een lek massaal op straat belanden? Is er onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor burgers door de huidige praktijk?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de relevante ambtelijke adviezen en contacten tussen betrokken ministeries die hebben geleid tot het gedoogbesluit van februari 2019 en het in stand houden / uitbreiden daarvan zo volledig mogelijk delen met de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit. De korpschef heeft besloten in afwachting van een wijziging van de bewaartermijnen in de Wpg niet over te gaan tot vernietiging van de betreffende gegevens. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief op de hoogte gebracht van zijn steun voor dit besluit en de redenen daartoe. Ik verwijs u kortheidshalve naar deze brief.11
De korpschef is verwerkingsverantwoordelijke waar het gaat om de verwerking van politiegegevens door de politie. Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid beleidsverantwoordelijke voor de Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft in die hoedanigheid zijn steun uitgesproken voor het besluit van de korpschef. Daarmee is geen sprake van een kabinetsbesluit dat noodzaakt tot afstemming met andere departementen.
Welke ministeries zijn betrokken geweest bij het maken van dit besluit? Vanuit welke belangen hebben zij het besluit om de wet niet na te leven gewogen? Welke zorgen zijn destijds tussen ministeries geuit?
Zie antwoord vraag 18.
Heeft u sinds 2018 contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over het niet naleven van de Wpg door de politie?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder, die toezicht houdt op de naleving van de eisen in de Wpg door de politie. Ik heb daarin als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Het past mij als Minister dan ook niet om een onafhankelijke toezichthouder te verzoeken om diens toezichthoudende rol al dan niet in te vullen. Er is regelmatig contact tussen de Autoriteit Persoonsgegevens, mijn departement en de politie.
Daarbij zijn de audit rapporten over de naleving van de Wpg, zoals ik die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld heb met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Bent u bereid de AP te vragen om zo snel als mogelijk de huidige praktijk te onderzoeken? Waarom is dit nog niet eerder gebeurd?
Zie antwoord vraag 20.
Wanneer is de naleving van de Wpg door de politie het laatst onder de loep genomen, zoals de kritische audit door KPMG eind 2023?2 Is het meerjarig verbeterplan, opgesteld na een slopend advies van een externe audit in 2015,3 nu volledig uitgevoerd? Zo nee, wanneer wél?
Het Besluit politiegegevens schrijft voor dat de Wpg elke vier jaar een audit laat uitvoeren door een externe auditor. Direct na het verschijnen van het externe auditrapport, eind 2015, was duidelijk dat er nog veel tekortkomingen in de naleving van de Wpg waren. De Minister heeft destijds geconstateerd dat het eerder geschetste beeld van een «worstelende praktijk» bij de naleving van de Wpg is bevestigd, dat vanwege de reorganisatie nog onvoldoende centrale regie op het onderwerp was geweest en dat het mede daardoor nog niet was gelukt de juiste organisatorische en technische randvoorwaarden te creëren. De korpschef heeft in maart 2016 een verbeterplan opgeleverd aan de hand waarvan een verbeterprogramma is opgestart. Dit programma is in 2020 afgerond en heeft op een aantal thema’s tot verbeterde resultaten geleid.
De audit van KPMG uit het jaar 2023 is de meest recent uitgevoerde audit door een externe auditor en toont de meest recente stand van zaken. Door middel van een hercontrole zal beoordeeld worden of de maatregelen uit het verbeterrapport inmiddels zijn opgevolgd.
Bent u tevens bekend met de inhoud van de stukken die de onderzoeksjournalisten hebben opgevraagd met de Wet open overheid?4
De stukken waarnaar u verwijst betreffen in algemene zin politie-interne stukken. Ik ben bekend met de stukken in zoverre dat ik de middels het Woo-verzoek opgevraagde stukken heb geraadpleegd waar dit voor de beantwoording van deze Kamervragen benodigd is.
Kunt u reageren op de maatschappelijke vraagstukken geopperd in memo 017 uit 2016, namelijk: «Staat het met waarborgen omkleed bewaren en doorzoekbaar houden van informatie in verhouding tot het beoogde doel?»
Het signaleren van risico’s, het wegen van belangen en de inschatting of de in te zetten middelen in verhouding staan tot het te bereiken resultaat past bij een gedegen voorbereiding van besluitvorming.
Wat is uw reactie op de vraag: «Vinden wij als samenleving de relatieve inbreuk op de privacy van burgers, omdat gegevens niet geschoond worden maar in systemen opgeslagen blijven, ernstiger dan het niet meer kunnen oplossen van een levensdelict?»
Het evenwicht tussen het belang van de privacy van burgers enerzijds en het belang van een effectieve opsporing anderzijds is een maatschappelijk én een (complex) juridisch vraagstuk. Het belang van het oplossen van een cold case zit zowel in de rechtvaardigheidsbeleving (misdrijven moeten worden opgelost) als in het gunnen van helderheid aan de nabestaande over wat destijds hun naaste is overkomen, ook na vele jaren. Anderzijds worden in de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het EU-recht randvoorwaarden gesteld aan de gegevensverwerking door bevoegde autoriteiten in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik heb vanwege de complexiteit van dit vraagstuk de Raad van State gevraagd om een voorlichting. De voorlichting van de Raad van State zal ik betrekken bij mijn afweging over de verlenging van de termijn voor het vernietigen van verwijderde gegevens. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Wat is uw reactie op de vraag: «Wat betekent het niet verjaren van zaken daadwerkelijk als onontbeerlijke informatie wel verjaart?»
Zie antwoord vraag 25.
Wat is uw reactie op de vraag: «Welke gegevens vinden wij zo belangrijk dat ze bewaard en doorzoekbaar moeten blijven? Zijn er ook gegevens die wel mogen worden vernietigd en zo ja, welke dan?»
Zie antwoord vraag 25.
Is het per ministerieel besluit opschorten van (onderdelen van) de Wpg, zoals aangehaald in memo 020, ooit overwogen door uw voorgangers? Zo ja, waarom is er toch gekozen om het niet naleven te gedogen?
De Wpg kent geen grondslag om de bewaartermijn voor verwijderde gegevens, genoemd in artikel 14, aan te passen middels gedelegeerde regelgeving. Dit vergt een wetswijziging. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 is de lengte van de wettelijke bewaartermijn al een punt van aandacht sinds inwerkingtreding van de Wpg. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Wat is uw reactie op het signaal dat de bewaartermijnen van het Wpg ook de aanpak van zware criminaliteit belemmert, zoals gesteld in memo 027? Bij welke vormen van zware criminaliteit is het gedoogd om onrechtmatig bewaarde gegevens te verwerken? Worden verouderde gegevens momenteel voor dit doel gebruikt?
Verwijderde gegevens worden alleen ter beschikking gesteld voor hernieuwde verwerking voor die doelen die zijn genoemd in artikel 14 van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het verschil tussen cold cases en «andere onopgeloste zaken» zoals aangehaald in memo 027? Worden verouderde gegevens momenteel voor andere onopgeloste zaken gebruikt?
Het gesprek dat tussen mijn departement en vertegenwoordigers van de politie heeft plaatsgevonden ging over «oude zaken». Daarmee wordt gedoeld op cold cases, maar ook op bijvoorbeeld langdurige vermissingen en de identificatie van onbekende doden. De term «cold cases» heeft dus feitelijk betrekking op een beperkte categorie onopgehelderde misdrijven, maar wordt in de praktijk regelmatig gebruikt om een breder spectrum van oude zaken aan te duiden. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijnen van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, gelet op Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen, dan zal ik in een daartoe strekkend wetsvoorstel precies neerleggen voor welke doelen de langer bewaarde gegevens mogen worden verwerkt.
Klopt het beeld uit memo 029, waarin staat dat de korpschef eindverantwoordelijk is voor rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking? Welke rol heeft u dan?
De korpschef is als verwerkingsverantwoordelijke verantwoordelijk voor de verwerking van politiegegevens door de politie. De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek verantwoordelijk voor de politie en tevens beleidsverantwoordelijk voor de Wpg.
Is er bij de huidige praktijk sprake van rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking?
Rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking zijn belangrijke voorschriften uit de Wpg. Voor de naleving van de Wpg door de politie verwijs ik u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Klopt het dat het vernietigingsscript in de BVH nooit daadwerkelijk is ontwikkeld of in gebruik is genomen, zoals wordt gesteld in memo 043?5 Wat was er mis met het script waardoor dit niet gebeurd is?
Bij een evaluatie van de Wpg in 2014 bleek dat de bewaartermijnen niet goed werden nageleefd. Naar aanleiding van een daaropvolgende audit besloot de korpsleiding tot de opmaak van een meerjarig verbeterplan. Een onderdeel van dit plan was het instellen van een vernietigingsscript per 1 januari 2019. Er is destijds dus een begin gemaakt met de ontwikkeling van dit script, maar het is nog niet gereed om in gebruik te nemen en moet nog verder getest worden. Het middels een dergelijk vernietigingsscript vernietigen van gegevens is immers een onomkeerbare stap. Door het besluit van de korpschef om gegevens niet te vernietigen in afwachting van een wijziging van de Wpg op dit punt is het script nooit tot in productie doorontwikkeld.
Hoe kan het dat in memo 020 wordt gesteld dat het aanzetten van het vernietigingsscript een onomkeerbare stap is, als er geen (bruikbaar) script blijkt te zijn? Wanneer was het bij uw voorganger bekend dat er nooit een (bruikbaar) script is geweest?
Zie antwoord vraag 33.
Heeft het niet op orde hebben van de benodigde software een rol gespeeld bij uw besluit om het niet naleven van de Wpg te gedogen? Zo ja, in hoeverre was dit voor uw voorganger doorslaggevend?
De redenen die mijn ambtsvoorganger had om de korpschef te steunen in zijn besluit om de oude gegevens niet te vernietigen zijn beschreven in de brief die daarover in 2019 naar uw Kamer is gestuurd. Dat had te maken met de bewaartermijn voor oude gegevens ten behoeve van het onderzoek naar cold cases, die als te kort werd ervaren. De korpschef wilde geen onomkeerbare stappen nemen door de gegevens te vernietigen in afwachting van de toen aangekondigde wijziging van de wet.
Klopt het dat de politie toestemming heeft gevraagd om tot de herziening van de Wpg «wat dan ook» voor data niet te vernietigen, zoals gesteld in memo 050? Wat is de precieze reikwijdte van het gedoogbesluit van uw voorganger en is dit nog steeds van kracht?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Het besluit dat de korpschef in 2019 nam, betrof het niet vernietigen van oude gegevens omdat deze bruikbaar kunnen zijn in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft hem daarin gesteund. Het gaat dan om verwijderde gegevens, conform artikel 14 van de Wpg. De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Voor welke «zwaarwegend[e] doel[en]» moesten volgens uw voorganger gegevens langer bewaard kunnen worden, zoals gesteld in memo 051? Deelt u deze opvatting?
Voor de als voorbeeld genoemde doelen verwijs ik u naar de desbetreffende brief die mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer stuurde.10 Ik sluit mij aan bij de noodzaak een bewaartermijn vast te stellen waarin een nieuwe balans wordt gevonden tussen de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Daartoe heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting over de juridische voorwaarden aan het verlengen van de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens. De voorlichting van de Raad neem ik mee in mijn afweging over het (eventueel) verlengen van de huidig gestelde bewaartermijn in artikel 14 van de Wpg.
Is de enige logische conclusie bij de constatering uit memo 051 dat «op voorhand niet te beoordelen [is] welke informatie belangrijk is of zal zijn,» dat álle politiegegevens voor altijd dienen te worden opgeslagen?
Zie antwoord vraag 37.
Hoe reageert u op de constatering uit memo 071, waarin mailcontact erkent dat openheid over de gedoogconstructie kan leiden tot een onderzoek van de AP met een boete en slechte pers als gevolg? Zijn de gevolgen voor burgers ook in acht genomen?
In deze situatie is er sprake van twee waardes die tegenover elkaar staan, namelijk het fundamentele recht op de bescherming van de privacy en het rechtstatelijke belang bij een effectieve opsporing en vervolging. Zoals ik die heb omschreven in beantwoording op deze vragen heeft het evenwicht tussen deze twee waardes gevolgen voor burgers, die baat hebben bij zowel het oplossen van cold cases als bij een zorgvuldige omgang met gegevens.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. De Autoriteit Persoonsgegevens besluit zelf of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen. Daarin heb ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Een onderzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens kan ingegeven zijn door meldingen, maar ook door openbaar beschikbare informatie. Zoals vermeld in reactie op vragen 20 en 21 is er regelmatig contact tussen mijn departement, de Autoriteit Persoonsgegevens en de politie en zijn de auditrapporten over de naleving van de Wpg, zoals die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld zijn met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Was uw ambtsvoorganger destijds bekend met de zorgen over een onderzoek van de AP? Hebben deze zorgen enigszins een rol gespeeld in de afweging die uw voorganger heeft gemaakt? Kunt u dat hard maken?
Zie antwoord vraag 39.
Waarom heeft uw voorganger er niet voor gekozen om de AP juist tijdig te betrekken bij de besluitvorming over het niet naleven van de wet en het ontwikkelen van intern beleid?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u een uitleg geven over hoe het verwijderingsscript, aangehaald in memo 080, te werk gaat? Wat betekent het «schonen» van gegevens in technische zin?
Een verwijderingsscript zorgt ervoor dat de gegevens die op grond van art. 8 van de Wpg in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) worden verwerkt niet meer toegankelijk zijn voor operationele doeleinden. In technische zin zijn ze dus «afgeschermd». De verwijderde gegevens zijn alleen toegankelijk voor een beperkt aantal geautoriseerde politieambtenaren, zogeheten poortwachters.
Wat is het technische verschil tussen het verwijderen en vernietigen van gegevens? Kunnen verwijderde en / of vernietigde gegevens nog worden opgeroepen op een later tijdstip? Zit er verschil tussen gegevens onder artikel 8, 9 en 10 van de Wpg?
Drie verwerkingsdoelen in de Wpg (zijnde: de dagelijkse politietaak, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval en het inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde) kennen weliswaar afwijkende verwijderingstermijnen, maar er zit met betrekking tot het principe van verwijderen en vernietigen geen verschil tussen de drie voornoemde doelen.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkeling en het gebruik van de benodigde software die gegevens had moeten vernietigen? Tot welk stadium is een dergelijk systeem ooit uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 33.
Wat bedoelde uw voorganger in de Kamerbrief van 5 februari 2019 met: «Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren»?6 Is het niet passender om te spreken van het niet naleven van de wet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Heeft uw voorganger destijds voorwaarden gesteld aan het gedogen van deze werkwijze? Zijn de precieze afspraken en / of toezeggingen rondom deze gedoogconstructie (intern) vastgelegd door de politie of uw ministerie? Zo ja, kunt u deze doen toekomen aan de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogconstructie zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef gesteund in diens besluit om oude gegevens niet te vernietigen. De korpschef heeft daarbij maatregelen getroffen om gegevens die conform de wet vernietigd hadden moeten worden af te schermen van andere gegevens. De toegang tot de afgeschermde data is beperkt tot het strikt noodzakelijke. De korpschef heeft daartoe een beperkt aantal zogenoemde poortwachters aangewezen. Alleen deze poortwachters hebben, in opdracht van het gezag, toegang tot deze afgeschermde politiegegevens. Deze maatregelen zijn vermeld in de communicatie over dit besluit met uw Kamer.17
Op welke wijze heeft u vanaf 2019 toezicht gehouden op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar? Is er sprake van onafhankelijk toezicht?
Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid niet verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar bij de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. Ik verwijs u naar de beantwoording van eerdere vragen over het toezicht door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Heeft uw voorganger toezeggingen gedaan of bepaalde verwachtingen geschept bij de politie over de termijn waarop een herziening van de Wpg gereed zou zijn? Om welke reden is de herziening enige tijd uitgesteld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Klopt de conclusie uit de audit dat de politie door ICT-problemen niet in staat was om op tijd de wet na te leven, of is het een bewuste keuze geweest van de korpschef?7
Voor wat betreft het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens na ommekomst van de termijn van vijf jaar niet te vernietigen, klopt deze conclusie niet. Het niet verwijderen was een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. In betreffende audit rapport is beschreven dat de politie beschikt over een retentiebeleid waarin de maximale bewaartermijnen zijn uitgewerkt en handvatten zijn beschreven om te borgen dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor het te bereiken doel. Voor de ontwikkeling van het vernietigingsscript en de samenhang met het verbeterprogramma verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 33, 34 en 44. Het niet-naleven van de vernietigingstermijn was daarmee een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger.
Welke maatregelen zijn er genomen om toegang tot niet vernietigde gegevens te beperken tot het strikt noodzakelijke, zoals volgens memo 094 in een interne notitie wordt vermeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 16 en 17.
Wie hebben er toegang tot de onrechtmatig bewaarde gegevens? Hoe wordt er gecontroleerd en gehandhaafd dat men hier zo min mogelijk gebruik van maakt?
Zie antwoord vraag 50.
Wordt er middels «logging» bijgehouden wie er oude gegevens verwerken en wanneer? Waarom is er wel / niet besloten om deze maatregel te nemen? Is dit het geval bij alle gegevensverwerking door de politie?
Van alle gegevensverwerkingen bij de politie wordt middels logging bijgehouden wie gegevens verwerkt en wanneer, ook bij verwijderde gegevens.
Welke gegevens mag de Gegevensautoriteit volgens de korpsleiding niet vernietigen, zoals ook gevraagd wordt in memo 097 en 098? Is dit kader uiteindelijk verschaft aan de Gegevensautoriteit?
Het niet naleven van de termijnen voor vernietiging van de gegevens (met uitzondering van die gegevens zoals toegelicht in mijn antwoorden op vraag 6 en 7) was een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. De Gegevensautoriteit van de politie heeft vervolgens een beleidslijn opgesteld die invulling geeft aan dat besluit. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft geen rol in het opstellen van die beleidslijn. Ik zie geen aanleiding hierom te vragen gezien de lopende voorlichting bij de Raad van State.
Heeft u kennis van de interne notitie waarnaar wordt verwezen in memo's 106, 111 en 113? Zo ja, wat is de strekking hiervan en hoe is uw ministerie betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan? Kunt u de notitie delen met de Kamer?
De notitie waarnaar u verwijst betreft een politiedocument. De politie is zelf verantwoordelijk voor het behandelen van een Woo-verzoek en het beoordelen en openbaar maken van stukken die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
Welke status heeft de notitie uit memo 114? Is uw ministerie betrokken geweest bij het opstellen?
De notitie waar u naar verwijst betreft een politiedocument dat bedoeld is voor interne besluitvorming.
Kunt u los reageren op de volgende zorgen geuit in memo 114, zijnde: 1) het niet naleven van een wettelijke verplichting tast de betrouwbaarheid en legitimiteit van de politie ernstig aan; 2) de AP kan aanleiding zien om onderzoek te doen naar het op grote schaal niet-naleven van de Wpg en kunnen handhaven; 3) werkwijze zal bij audits en inspecties op het gebied van de Wpg en de Archiefwet 1995 tot negatieve conclusies leiden.
Ik verwijs u naar respectievelijk mijn reacties op vragen 3 en 4, 20 en 21 en 39 tot en met 41.
Is de beleidslijn die geschetst wordt in memo 114 alleen van toepassing op cold cases, of ook voor andere «zwaarwegend[e] doel[en]» zoals geschreven in de Kamerbrief van 4 februari 2019, en omvat dit ook herzieningsonderzoeken en PTSS-onderzoek?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
De korpschef heeft als werkgever een bijzondere zorgplicht met betrekking tot de psycho-sociale arbeidsbelasting. Zeker bij de uitvoering van politiewerkzaamheden kan langdurige blootstelling aan bepaalde incidenten leiden tot PTSS. Vaak overstijgt de termijn tussen incident en het moment waarop een potentieel PTSS slachtoffer zich als zodanig meldt de verwijderingstermijn voor politiegegevens in artikel 8 van de Wpg (5 jaar). Ter bescherming van de persoon in kwestie ligt het onderzoek naar de incidenten bij de korpschef. Het Besluit politiegegevens bevat de mogelijkheid om operationele (nog niet verwijderde) gegevens bij het onderzoek te betrekken. De korpschef gebruikt verwijderde gegevens vanaf het begin ook voor PTSS onderzoek bij collega’s. Daarbij moet gerealiseerd worden dat het hierbij te doen is om de betrokkenheid van collega’s bij bepaalde impactvolle incidenten. Het gaat daarbij om geanonimiseerde informatie, de persoonsgegevens van betrokken burgers zijn immers niet relevant voor de behandeling van het PTSS onderzoek.
Ik neem de verwerking van verwijderde gegevens mee in een aanpassing van de Wpg. De wijze waarop het gebruik van gegevens ten behoeve van PTSS in een aangepast artikel 14 vorm krijgt, kan ik pas beoordelen na ontvangst van de voorlichting die ik aan de Raad van State gevraagd heb. De juridische vraagstukken over het bewaren van grote hoeveelheden gegevens en de Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen daaraan zijn immers gelijk aan de vraagstukken op dit gebied rondom cold cases.
Wie zijn de poortwachters? Onder welke voorwaarden verlenen zij toegang tot verwijderde gegevens en wie houdt hier toezicht op?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16.
Hoe reageert u op de bevinding in memo 114 dat verzoeken van individuele betrokkenen om gegevens te vernietigen wél worden gehonoreerd? Zijn deze gegevens dan niet mogelijk doorslaggevend in cold cases?
Conform artikel 28, tweede lid, van de Wpg heeft een betrokkene het recht op vernietiging van de hem betreffende politiegegevens indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Van dit recht kan slechts worden afgeweken wanneer de juistheid of onjuistheid van de informatie niet kan worden geverifieerd of wanneer de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal. In individuele gevallen als deze berust de verantwoordelijkheid bij de politie om te kunnen aantonen dat de specifieke informatie die het betreft moet worden bewaard als bewijsmateriaal. Het aantonen van dit verband is in een individuele casus complex, omdat het onmogelijk is om op voorhand te zeggen of de gegevens relevante informatie bevatten waarmee een specifieke cold case kan worden opgelost.
Vindt u het acceptabel dat de wet slechts wordt nageleefd als betrokkenen zelf de moeite doen om zich op hun rechten te beroepen? Is het de taak van burgers om het naleven van de wet individueel af te dwingen?
Uiteraard dient de politie zich uit eigen beweging te houden aan de wet. Burgers mogen erop vertrouwen dat dat gebeurt. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan het verdedigbaar zijn dat een wettelijke norm tijdelijk niet wordt nageleefd. Dat heeft mijn voorganger in zijn brief aan uw Kamer in februari 2019 onderbouwd.19
Worden burgers op de hoogte gebracht dat hun gegevens worden verzameld en mogelijk voor onbeperkte termijn worden bewaard?
De politie informeert burgers in algemene zin op grond van artikel 24 van de Wpg over onder andere de verwerkingsverantwoordelijke, verwerkingsdoelen en rechten van betrokkenen. Dit doet de politie op haar website. Daarnaast worden burgers in voorkomende gevallen geïnformeerd over bijvoorbeeld de rechtsgrond of bewaartermijn van een verwerking. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een burger optreedt als getuige of slachtoffer is. De burger heeft op grond van artikel 25 Wpg te allen tijde het recht op inzage in de hem of haar betreffende persoonsgegevens in bezit van de politie.
Vindt u het belangrijk dat het beleid en de werkprocessen van de politie in opzet voldoen aan de Wpg, ook als deze in feite niet wordt uitgevoerd, zoals erkend in memo 114? Wekt dit niet de indruk bij audits, inspecties en onderzoeken dat er wordt voldaan aan de wet terwijl dit feitelijk niet zo is?
Ik vind het belangrijk dat de werkprocessen binnen de politie voldoen aan de daaraan gestelde eisen in de Wpg. De auditsystematiek is daarbij zodanig dat door de auditor getoetst wordt of de politie in opzet, bestaan en werking op adequate wijze invulling geeft aan de bepalingen bij of krachtens de Wpg. Ik verwijs u naar de auditrapporten die met uw Kamer zijn gedeeld.20
Hoe reageert u op de waarschuwing over «function creep» zoals beschreven in memo 114, waarin staat dat gegevens enkel mogen worden gebruikt voor cold cases? Is er sprake geweest van function creep door niet vernietigde gegevens ook te betrekken bij onderzoek naar Posttraumatische stressstoornis (PTSS), herzieningsonderzoeken en het gebruik bij zware misdaad niet uit te sluiten?
Naleving van de vereisten uit de Wpg is een verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De politie heeft een systeem van intern en extern toezicht opgezet om te toetsen of voorwaarden zijn getroffen om de naleving van de Wpg periodiek te toetsen. Dit gebeurt op basis van de Regeling periodieke audit politiegegevens. Op deze manier wordt getoetst of de voorwaarden uit de Wpg worden nageleefd. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijk toezichthouder bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Kunt u met alle zekerheid zeggen dat onrechtmatig bewaarde gegevens in geen enkel geval gebruikt zijn voor data-analyse, het trainen van AI-systemen, uitwisseling met partners in de keten, of voor screeningsdoeleinden? Welke waarborgen zijn er ingesteld om dit te voorkomen? Als dit wel is gebeurd, kunt u dan duidelijk maken voor precies welke doeleinden deze gegevens zijn gebruikt?
De doelen voor welke verwijderde gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen, zijn opgesomd in artikel 14 van de Wpg. Daarnaast heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.De politie heeft waarborgen ingericht rond het ter beschikking stellen voor hernieuwde verwerking van verwijderde gegevens. Dat betreft het afschermen van de verwijderde gegevens van de overige gegevensverzamelingen, het instellen van poortwachters en de toestemming van het gezag alvorens hernieuwde verwerking plaatsvindt. Daarnaast kan de Autoriteit Persoonsgegevens handhavend optreden bij normafwijkend handelen.
Klopt de stelling in memo 114 dat er destijds (november 2020) eerste verkenningen zijn geweest over de herziening van de Wpg? Wat waren de uitkomsten van deze verkenningen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Is er inmiddels een definitieve beleidslijn over hoe om te gaan met het vernietigen van politiegegevens, wat volgens memo 124 in juni 2021 nog altijd niet het geval was? Heeft uw ministerie hier om gevraagd? Zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 53.
Kunt u uitleg geven over het lopende traject om de poortwachter organisatie beter in te richten, waar naar wordt verwezen in memo 137? Welke problemen waren er en zijn deze onderhand weggenomen?
De huidige werkwijze is in 2018 tot stand gekomen, deze wordt door de korpschef geactualiseerd.
Vanaf wanneer is het gedoogbeleid zodanig verbreed dat ook PTSS-onderzoek bij collega's hieronder is komen te vallen, zoals benoemd in memo 137? Is hier toestemming van de Minister voor gevraagd / vereist?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 57.
Kunt u de nadere uitwerking van de beleidslijn waar memo 139 naar verwijst aan de Kamer doen toekomen?
De korpschef heeft mij gemeld dat de Gegevensautoriteit na het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens niet te vernietigen, gesteund door mijn ambtsvoorganger, destijds in afwachting van een herziening van de Wpg, een beleidslijn heeft opgesteld over hoe om te gaan met de gegevens die vernietigd hadden moeten worden. Enkele van de door u gestelde vragen raken de inhoud van deze beleidslijn. Daarvoor verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 6, 7, 29, 46, 53, 57 en 66. Wat betreft de getroffen waarborgen met betrekking tot de verwijderde gegevens verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Is er nog altijd geen beleidslijn vastgesteld over de waarborgen die nodig zijn om zorgvuldig met verwijderde politiegegevens te werken, zoals gevraagd in memo 139?
Zie antwoord vraag 69.
Is het nu gedoogd om onrechtmatig bewaarde politiegegevens voor herzieningsonderzoeken te gebruiken, zoals opgenomen in memo 139? Bent u of is uw voorganger gevraagd om toestemming voor dit gebruik, of valt dit ook onder het staande gedoogbeleid?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS. Ik heb als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol in het verlenen van toestemming om politiegegevens al dan niet voor herzieningsonderzoeken te gebruiken. De officier van justitie toetst of gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen. De rechter doet in de betreffende zaak een uitspraak of de gegevens al dan niet rechtmatig voor het betreffende onderzoek zijn verwerkt.
Welke lessen trekt u uit het proces rondom de Wpg? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat de politie jarenlang de wet niet naleeft?
Allereerst wil ik benadrukken dat de politie de Wpg op veel vlakken naleeft en dat de auditrapporten hierin een stijgende lijn laten zien. De auditrapporten laten echter ook zien dat er sprake was en is van knelpunten. Mijn ambtsvoorgangers hebben in 2014, 2015, 2019, 2020 en 2023 in openheid met uw Kamer gecommuniceerd over de naleving van de Wpg en de uitdagingen die zich daarbij voordeden en voordoen. Ik acht het van belang dat wetgeving aansluit op de uitvoeringspraktijk en recht doet aan de verschillende maatschappelijke waarden die een rol spelen. Daarnaast kan dit vraagstuk niet los gezien worden van de in 2019 voorgenomen herziening van de Wpg. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Waar het de kwaliteit van de beantwoording ten goede komt zijn deze vragen tezamen behandeld.
Bent u bekend met het bericht «Bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort»?1
Ja.
Wat is de huidige situatie? Is de brand inmiddels helemaal onder controle? Zo nee, wat wordt gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen?
Er zijn in de avond van 5 november op twee plaatsen tegelijkertijd branden ontstaan op de locatie Lagun. De bovengrondse branden zijn in de nacht van 5 op 6 november gecontroleerd uitgebrand, onder toezicht van de brandweer. De dagen erna hebben nog wat kleine brandjes van het laatste brandbaar materiaal plaatsgevonden of zijn weer opgelaaid. Deze zijn in die gevallen direct afgedekt door Selibon, de beheerder van de stortplaats. De brandweer heeft de locatie om 2.30 in de nacht verlaten en ingerukt naar de kazerne. Later die ochtend is na controle door de brandweer aangegeven dat er op dat moment geen sprake meer was van kans op verdere uitbreiding. De brandweer heeft echter aangegeven dat er sprake is van een ondergrondse brand die al lange tijd brandt (en rookt). De ondergrondse brand is niet uit en de rook is er dus nog steeds.
Ik concludeer hiermee dat de situatie nog niet onder controle is. Tevens concludeer ik dat de inzet van de brandweer en Selibon de gevolgen van de bovengrondse brand hebben kunnen beperken maar dat oorzaken hiervan niet zijn weggenomen en dat er feitelijk weinig is gedaan om de situatie zo spoedig mogelijk veilig te krijgen. Hiervoor is een snelle en doortastende aanpak nodig van de ondergrondse brand en mij is niet gebleken dat hiervan sprake is.
Wat zijn de gevolgen van de brand voor de gezondheid van omwonenden, zowel voor de mensen die binnen de evacuatiezone wonen als ook daarbuiten?
Onderzoek van de Milieuongevallen Dienst MOD-RIVM rond grote series branden uit het verleden toont aan dat buiten een straal van 1 kilometer van een dergelijke brand doorgaans geen schadelijke stoffen kunnen worden gemeten door verdunning in de lucht. Omwonenden binnen een straal van één kilometer benedenwinds van de brandlocatie zijn ter bescherming van hun gezondheid op 5 november geëvacueerd.
Mensen in de omliggende gebieden, ook verderop op het eiland ondervinden afhankelijk van windsterkte, windrichting en neerslag hinder van de prikkelende rooklucht, stank en de verminderde luchtkwaliteit door meer fijnstof. Dit geldt specifiek voor mensen met luchtwegklachten of hart- en vaatziekten. Er is hen geadviseerd om bij ademhalings- of andere gezondheidsproblemen zich te melden bij hun huisarts, de huisartsenpost of de spoedeisende hulp.
Hoeveel mensen zijn behandeld vanwege ademhalingsklachten?
Bij afdeling Publieke Gezondheid van de Openbare Lichaam Bonaire (OLB) is op 5 november een monitoring ingericht voor de eerste (Huisartsen en Huisartsenpost) en tweede lijn (Spoedeisende hulp) om personen te melden die zich presenteren met klachten gerelateerd aan de brand van 5 november. Tot op heden zijn vanuit de huisartsen in totaal tien meldingen ontvangen; uit het ziekenhuis zijn geen meldingen ontvangen.
Is duidelijk welke schadelijke stoffen er zijn vrijgekomen? Zo ja, welke? Zo nee, wordt hier specifiek onderzoek naar gedaan?
Op verzoek van het Openbaar Lichaam Bonaire heeft het RIVM van 13–17 november op verschillende plekken rond de afvalstortplaats van Selibon, locatie Lagun, onderzoek gedaan om meer duidelijkheid te krijgen over schadelijke stoffen die mogelijk in de omgeving terecht zijn gekomen na de brand. Het RIVM heeft hiervoor stof opgeveegd en heeft monsters genomen van de bodem en vegetatie. De monsters worden de komende weken in Nederland geanalyseerd op de aanwezigheid van PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen), dioxine en zware metalen. Het RIVM richt zich in het onderzoek op stoffen die in het algemeen bij (afval)branden vrijkomen.
Op het moment van beantwoorden van deze vragen waren de resultaten van dit onderzoek nog niet bekend.
Zijn er onderzoeken gedaan naar de gezondheid van omwonenden en werknemers van de afvalverwerker Selibon? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen?
Naast de monitoring van burgers (zie vraag 4) is na de branden van 5 november via een bijstandsverlening hulp gevraagd aan MOD van RIVM. Zie verder vraag 5
Wat zijn de gevolgen voor de leefomgeving en de natuur?
Over effect van de branden op natuur is geen specifieke informatie bekend. Over de leefomgeving/ luchtkwaliteit verwijs ik naar vraag 3.
Klopt het dat de lokale autoriteiten pas uren nadat omwonenden alarm sloegen opriepen tot evacuatie? Zo ja, wat was hiervan de precieze reden?
Rond 19.55 kwam er een melding van brand binnen bij de meldkamer. Hierop volgend zijn de brandweer en politie gelijk ter plekke gegaan. Toen de omvang van de brand duidelijk werd, is de politie begonnen met het evacueren van de omwonenden.
Om 20.45 is door de brandweer een zogeheten Commando Plaats Incident (CoPI) bijeengeroepen voor een gecoördineerde, multidisciplinaire inzet.
Inmiddels hadden medewerkers van Bevolkingszorg, via een Facebook post kennisgenomen van de brand. Het gaat om een kleine gemeenschap waarbij een van de bewoners een beeld op facebook zette. Onverwijld werd door de zogeheten Emergency Support Function 7 (ESF 7), verantwoordelijk voor Evacuatie en Opvang, daarop gereageerd en proactief, in samenwerking met andere instanties, een tijdelijk verzamelpunt opgezet (buurtcentrum).
De bewoners werden verzocht om zich bij het verzamelpunt te melden en de aanpak van brandweer af te wachten. Kort daarna, tussen 1 à 2 uur, werd het voor iedereen duidelijk dat de brandweer de brand niet kon meteen kon blussen. Op dat moment werd aan eenieder doorgegeven dat zij de optie hadden om in tijdelijke opvang te gaan.
Zijn omwonenden op tijd geëvacueerd en geïnformeerd over de risico’s van de situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Meteen bij het openingsbericht bij het verzamelpunt werd doorgegeven dat deze brand anders is dan de overige keren, gezien hier sprake was van brandend plastic. Dit werd mondeling doorgegeven en men werd verzocht om dit te verspreiden.
Inmiddels was in het CoPI besloten dat voor de bewoners onderdak geregeld moest worden in een hotel. Dit is gelijk opgepakt door de bovengenoemde ESF groep Evacuatie en Opvang. Zij zijn ook continu het aanspreekpunt geweest voor de geëvacueerden en de buurtstichting.
Bent u bekend met het inspectierapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) naar de afvalverwerker Selibon op Bonaire dat op 21 oktober aan het openbaar lichaam is overhandigd? Kan dit rapport met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal met de Kamer worden gedeeld tezamen met mijn reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties om de Kamer te informeren over de situatie bij Selibon en het feit dat de waarnemend (Wnd.) Rijksvertegenwoordiger het voornemen heeft om tijdelijk de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving over te nemen van het openbaar lichaam Bonaire.
Bent u tevens bekend met het nieuwsbericht van de ILT over dit rapport?
Ja.
Kunt u nader specifiëren en kwantificeren wat de risico’s voor lucht, bodem, grondwater en brand zijn, die de ILT constateert?
ILT heeft in haar inspectierapport «Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij Selibon Lagun» geconstateerd dat de tekortkomingen in het VTH-proces op het eiland leiden tot aanzienlijke milieurisico’s en tot mogelijke risico’s voor de volksgezondheid. Uit metingen van Wageningen UR is gebleken dat het zeewater en het sediment in de baai van Lagun ernstig is verontreinigd. De resultaten van een onderzoek uit 2023 aan de emissies van de verbrandingsinstallatie en van het onderzoek van het RIVM zullen zo spoedig mogelijk beschikbaar worden gesteld.
Kunt u specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun vlakbij Selibon is, met onder meer zware metalen?
De onlangs verschenen beleidssamenvatting van een onderzoek, uitgevoerd door Wageningen Marine Research (WMR) in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, over chemische vervuiling van de zee rond Bonaire beschrijft «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen. Het is van deze stoffen bekend dat ze schadelijk zijn voor de onderwaternatuur. Zo wordt er specifiek genoemd dat de gemeten concentraties cadmium, kobalt, zink en koper wetenschappelijke grenswaardes voor zeegras en zeeschildpadden overschrijden. De beleidssamenvatting bevat geen concrete waardes van vervuiling waardoor het momenteel niet vast te stellen is hoe groot de vervuiling in de baai Lagun precies is. De beleidssamenvatting is een voorloper op een uitgebreider onderzoeksrapport met meer gedetailleerde informatie, dat waarschijnlijk begin 2025 zal verschijnen. In dit uitgebreidere onderzoeksrapport zal WMR naar verwachting specificeren hoe groot de vervuiling in de baai Lagun is.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zware metalen in het grondwater en de zee terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Daarom is het kabinet in 2020 gekomen met het Natuur- en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) 2020–2030 om de rijke natuur van Caribisch Nederland te behouden, beschermen en op duurzame wijze te benutten. Het NMBP stelt dat, onder andere, vervuiling door chemicaliën en het ongecontroleerd stromen van water van land naar zee een negatieve impact kan hebben op de natuur en het milieu. In het NMBP wordt daarom ingezet op het tegengaan van verontreiniging vanuit stortplaatsen. Ook wordt gekeken naar het tegengaan van erosie en het stromen van water van land naar zee.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het monitoren van de Caribische Zee om de waterkwaliteit en vervuiling beter in beeld te krijgen. Zo zijn op Bonaire dit jaar peilbuizen geplaatst om de kwaliteit van het grondwater te meten en zijn er sensoren aan steigers en op een boei geplaatst voor monitoring van de zeewaterkwaliteit. De bedoeling is met een inspanning over meerdere jaren een structureel beeld te ontwikkelen van de zeewaterkwaliteit om op basis daarvan de juiste beleidsmaatregelen te kunnen treffen.
Wat zijn de noodoplossingen en de structurele verbeteringen waaraan gewerkt wordt?
Op dit moment dient de hoogste prioriteit te worden gegeven aan het afvoeren van het biomedisch afval en het beveiligen van het terrein.
Op 15 november 2024 heeft de waarnemend Rijksvertegenwoordiger besloten om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun waaronder in elke geval thans:
Het gaat specifiek om een aantal overtredingen van een vergunning en deze dienen voor 15 december te worden beëindigd.
Om structurele verbeteringen waaronder het stoppen van de ondergronds voortsmeulende branden te realiseren is een nauwe samenwerking tussen het Rijk, het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en het bedrijf Selibon noodzakelijk.
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Dit betekent dat op stortplaats Lagun voorzieningen dienen te worden getroffen om de stortplaats te isoleren, te beheersen en te controleren, dat wordt gewaarborgd dat de stortplaats weinig tot geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en dat een milieuvergunning is verleend waarin deze doelen zijn vastgelegd en uitgewerkt en de naleving hiervan wordt geborgd.
Om dit te bereiken zal het bestuurscollege van Bonaire binnen een afvalbeheerprogramma moeten bepalen hoe in de toekomst met afvalstromen moet worden omgegaan als niet meer gestort kan worden. Mijn ministerie heeft aangeboden de sedert 2016 gegeven ondersteuning van het afvalprogramma voort te zetten indien aan alle voorwaarden wordt voldaan.
Wat is er sinds de vorige brand – een aantal maanden geleden – concreet gebeurd om de situatie te verbeteren?
De ILT heeft op 22 juli 2024 een eerste inspectierapport bekendgemaakt over de wijze waarop het bestuurscollege invulling gaf aan de uitvoering van het IAB BES. Deze inspectie is gevolgd door een tweede inspectie in augustus 2024, specifiek gericht op de VTH-situatie bij Selibon/Lagun op Bonaire.
In deze rapporten wordt geconcludeerd dat op de locatie Selibon/Lagun op het terrein van VTH ernstige tekortkomingen zijn, met consequenties voor natuur en milieu. Tevens is er sprake van toenemende risico´s voor het milieu (o.a. door luchtemissies, bodem-, grondwaterverontreiniging en brand). Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna in de directe omgeving van de stortplaats en het afvalcentrum.
De rapporten van de ILT verwijzen ook naar onderzoek (uitgevoerd in het kader van het NMBP) naar chemische vervuiling van de zee rond Bonaire waarin gesproken wordt van «alarmerende niveaus» van verontreinigende stoffen, waarvan bekend is dat ze schadelijk zijn voor koraal-ecosystemen. Uw Kamer is geïnformeerd over dit onderzoek en deze is behandeld in het WGO Water van 18 november 2024.
De ILT is van mening dat geconcludeerd kan worden dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege. Daarbij weegt zij mee dat er duidelijke signalen zijn met betrekking tot risico´s voor het milieu. Daarnaast zijn er indicaties van risico’s voor de volksgezondheid en voor de flora en fauna. Het bestuurscollege heeft nagelaten deze signalen serieus te nemen en invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid.
Dit heeft geleid tot een besluit van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger (op 15 november 2024) om indeplaats te treden van het bestuurscollege en daarmee te voorzien in een aantal beslissingen op het gebied van vergunningverlening, toezicht-, en handhaving (VTH) bij Selibon/Lagun. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 15.
Bent u bereid opdracht te verstrekken aan een derde partij om een project voor te bereiden en uit te voeren en financiële middelen hiervoor beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over de volgende hoofdonderwerpen:
De resultaten van dit onderzoek heb ik aangeboden aan het bestuurscollege met het verzoek naar aanleiding hiervan te besluiten te nemen binnen het lopende afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat (AoM)» waarvoor financiering is toegezegd. Ik heb moeten vaststellen dat vanaf begin 2023 het afvalprogramma van Bonaire feitelijk stil is komen te vallen door een gebrek aan sturing vanuit het Openbaar Lichaam. Ik heb vernomen dat het huidige bestuurscollege de intentie heeft een afvalbeheervisie te ontwikkelen en een nieuw afvalprogramma op te zetten. Hierover heb ik aangegeven dat ik bereid ben om gelijktijdig met de aanpak van de huidige tekortkomingen bij Selibon op de locatie Lagun met het stilgevallen programma AoM een doorstart te maken indien aan alle voorwaarden daaromheen wordt voldaan.
Is het correct dat Selibon niet over de vereiste hindervergunning/vergunning Wet vrom BES beschikt? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Selibon beschikt over een Hindervergunning van 19 december 2018 waarmee slechts een beperkt deel van de activiteiten is vergund. De stortplaats, de tanks voor de opslag van afgewerkte olie, het depot voor klein chemisch afval, de glas crusher, de slob-faciliteit en de destillatie-installatie zijn niet vergund.
Op 1 april 2024 is de hinderverordening vervallen door de inwerkingtreding van het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). De stortplaats is in onderdeel 21.4 van het IAB BES aangewezen als een type 3 (vergunningplichtige) inrichting.
Wat zijn de juridische gevolgen van het feit dat Selibon niet over de vereiste vergunningen beschikt?
Hiermee is de inrichting deels illegaal inwerking. Het bestuurscollege van Bonaire heeft een aantal sanctiemogelijkheden tot haar beschikking om de illegale situatie te beëindigen maar onderneemt echter geen gerichte acties om alle activiteiten op deze locatie vergund te krijgen. Deze situatie heeft mede bijgedragen aan de conclusie van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger dat er sprake is van taakverwaarlozing door het bestuurscollege en aan zijn besluit van 15 november 2024 om indeplaats te treden van het bestuurscollege bij de inzet van een aantal VTH bevoegdheden.
Klopt het dat er steeds meer containers, die in slechte staat verkeren, met asbest en biomedisch afval op het terrein staan en dat deze nu ook in brand dreigen te gaan?
Het klopt dat er steeds meer containers op het terrein staan en dat meerdere containers in slechte staat verkeren. Daarom dient het terrein zo snel mogelijk beveiligd te worden.
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van omwonenden en de leefomgeving, als dit afval ook in de brand vliegt of als dit afval weglekt naar de bodem of oppervlaktewater?
Ter verduidelijking, bij de brand op 5 november is géén biomedisch of asbestmateriaal in brand gegaan. Deze beantwoording gaat dus om een mogelijke situatie die er nog niet is.
Voor het geval asbesthoudend materiaal door een brand kapotgaat, kunnen asbestvezels vrijkomen. De asbestvezels worden met de rookpluim meegevoerd. Het gezondheidsrisico is verwaarloosbaar als omwonenden op een dag bij zo’n brand asbestvezels inademen. Eventuele brokresten op straat kunnen mogelijk ook asbest bevatten. Zolang deze resten niet verbrokkelen en direct worden verwijderd en afgevoerd volgens de geldende normen, kunnen ze geen kwaad. Voor iedere brand geldt dat blootstelling aan de rook en roetdeeltjes zo veel mogelijk voorkomen moet worden.
Verder is het biomedisch afval opgeslagen in meerdere containers. Het afval wordt bij Selibon aangeleverd in al afgesloten verpakkingen, plastic (naalden) containers etc.
Kunt u zorgen dat de containers met biomedisch afval en asbest zo spoedig mogelijk verwijderd worden en op een veilige wijze verwerkt? Zo nee, waarom niet?
Het verantwoord afvoeren en op milieutechnisch verantwoorde wijze laten verwerken van het biomedisch afval wordt de afgelopen maanden al voorbereid. Er wordt een plan van aanpak gemaakt voor het overzetten van het biomedisch afval naar koelcontainers ten behoeve van het maritieme transport. Er zijn gesprekken gaande met Aruba om het afval daar te laten verwerken. Deze voorbereiding en uitvoering is nu onderdeel van de scope van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger die daarin indeplaats is getreden van het bestuurscollege en de uitvoering heeft ondergebracht bij ILT. Daarbij zal samenwerking worden gezocht met Selibon, met het ambtelijk apparaat van het Openbaar Lichaam en de specialisten van het Ministerie van I&W en Afvalzorg, Rijkswaterstaat en ILT.
Voor wat betreft asbest wordt in elk geval de komende 3 maanden al het tijdelijk in containers opgeslagen asbest gecontroleerd en waar nodig opnieuw veilig en volgens de Europese voorschriften verpakt en opnieuw in afgesloten zeecontainers opgeslagen. Dit is een tijdelijke situatie omdat het asbest een permanente opslag moet krijgen als onderdeel van de nieuw in te richten stortcompartimenten die de komende jaren worden opgebouwd. Dit is een werkwijze die wij ook hier in Nederland toepassen. Dit is onderdeel van de scope van de indeplaatsstelling van de waarnemend Rijksvertegenwoordiger en zal daarmee door het Rijk worden gecontroleerd en gecoördineerd.
Wat gaat u doen om de risicovolle situatie bij Lagun te beëindigen en nieuwe brand te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Kunt u uitzoeken of het mogelijk is het afval van Bonaire te verschepen naar een veilige verwerker, totdat Bonaire beschikt over een veilige afvalverwerker?
Dit is al het geval voor verschillende afvalstromen voor recycling, voor verwerking is het al sinds 2020 zo dat de afgewerkte olie van Bonaire naar Curaçao gaat ter verwerking en gebruik en zoals hierboven bij vraag 22 is beschreven wordt dit nu ook onderzocht voor biomedisch afval. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de afvoer van restafval een oplossing is die meegenomen zal worden zoals als onderdeel van de nieuwe afvalprogramma dat momenteel wordt opgesteld.
Wordt er in Bonaire toegewerkt naar het beëindigen van afvalstort, gezien de noodzaak om toe te werken naar een circulaire economie en afvalstort de laagste vorm van afvalverwerking is?
Met de vaststelling van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) hebben alle partijen onder meer afgesproken in 2030 een volledig einde aan storten van afval in Caribisch Nederland te realiseren. Vooruitlopend hierop heb ik reeds in 2022 opdracht verleend aan N.V. Afvalzorg Holding om advies te geven over het bepalen van de restcapaciteit, sluiting & herontwikkeling van de stortplaats. Afvalzorg heeft hierover het volgende geadviseerd:
Omdat een stortplaats een essentieel onderdeel vormt van een duurzaam afvalmanagement systeem dient op Bonaire ook in de toekomst stortcapaciteit beschikbaar te zijn voor afvalstromen die niet op andere wijze verwerkt kunnen worden en als achtervang bij falen van andere afvalverwerkingsopties.
Voor stortplaats Lagun heeft Afvalzorg daarom onderzocht of en hoeveel restcapaciteit er nog beschikbaar is en waar er mogelijkheden liggen tot het creëren van extra stortcapaciteit. Uitgaande van de huidige afvalhoeveelheden, kan op dit terreindeel nog tot 2026 afval worden gestort. Dit biedt de mogelijkheid om in de tussentijd de stortcapaciteit op de locatie verder uit te breiden. Aan de zuidzijde van de bestaande stortheuvel is een terreindeel van circa 2 hectare dat nog binnen de terreingrens van de stortlocatie valt. Hier kan mogelijk een uitbreiding van de stortheuvel worden gerealiseerd. Deze uitbreiding aan de zuidzijde kan een stortcapaciteit opleveren voor 13 tot 18 jaar afvalverwerking.
De haalbaarheid en wenselijkheid van een dergelijke uitbreiding zal bepaald moeten worden in het kader van een afvalbeheerprogramma. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat als onderdeel van een afvalvisie zal worden gekeken naar de mogelijkheden om de hoeveelheid afval dat het eiland op komt te verminderen, naar het verkleinen van de restafvalstroom door in te zetten op preventie, hergebruik en het verwerken tot grondstoffen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland?
Vanwege afstemming met betrokken partijen is beantwoording voor het tweeminutendebat VWS Caribisch Nederland op 11 december 2024 niet mogelijk gebleken.
De berichten 'OM: Curaçaos Statenlid verdacht van drugshandel' en 'Achterstand innen belastingen op Curaçao loopt snel op' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «OM: Curaçaos Statenlid verdacht van drugshandel»1 en «Achterstand innen belastingen op Curaçao loopt snel op»?2
Ja.
Hoe kijkt u naar de berichtgeving dat een volksvertegenwoordiger op Curaçao wordt verdacht van criminele activiteiten, in dit geval drugshandel en witwassen, zeker nadat recent de Arubaanse Minister Croes is gearresteerd vanwege mogelijke betrokkenheid bij fraude bij verblijfs- en werkvergunningen en het recherchesamenwerkingsteam een huiszoeking heeft gedaan in het kantoor van de Minister van Justitie Newis op Sint Maarten, die wilde dat twee gedetineerden onder elektronisch toezicht in vrijheid zouden worden gesteld (waaronder (ex)politicus Heyliger, die veroordeeld is voor het aannemen van steekpenningen en witwassen)?
Corruptie, ondermijning en andere vormen van criminaliteit hebben geen plek in een rechtsstaat. Daarom zet ik samen met de Caribische landen van het Koninkrijk in op goed bestuur en het versterken van de rechtsstaat. Voor de rest van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen dit bericht in het licht van de afgesproken nodige verbeteringen van goed bestuur op de eilanden? Hoe ziet u dit bericht in het licht van de afgesproken doelen in de landspakketten en welke gevolgen heeft het dat er blijkbaar weinig tot geen resultaat bereikt wordt?
De inspanningen op dit onderdeel van het Landspakket richten zich met name op het goed en efficiënt functioneren van de publieke sector. Dat werk verloopt gestaag en zal over enige tijd zijn vruchten afwerpen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan transparantie van processen en aan de afstand tussen ambtenarij en bestuur. Het voorkomen van integriteitskwesties ten aanzien van individuele politici valt buiten de grenzen van het landspakket.
Ook buiten de landspakketten werk ik samen met de landen aan verbeteringen van goed bestuur en aan een «agenda goed bestuur». Zie mijn antwoord op vraag 4 voor meer informatie.
Hoe gaat u invulling geven aan het verbeteren van goed bestuur en de aanpak van ondermijnende criminaliteit door bestuurders en volksvertegenwoordigers op de eilanden?
Deugdelijk bestuur en rechtszekerheid behoren tot mijn beleidsprioriteiten voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zoals ik onder meer heb aangekondigd in mijn brief aan uw Kamer van 18 oktober 20243 vind ik het wenselijk om de staat van integriteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk te monitoren. Hierdoor kan er zicht worden verkregen op de integriteit en waar de verbeterpunten liggen. Ik ben in gesprek met de landen hoe we in gezamenlijkheid kunnen werken naar aansluiting bij bestaande indexen en monitors op het gebied van integriteit en goed bestuur.
In het voorjaar van 2025 kom ik met mijn agenda Goed Bestuur voor zowel de landen als voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Hierbij zal in ieder geval aandacht zijn voor de monitoring, toezicht en handhaving op vergunningen, betere ondersteuning van melders en klokkenluiders en heldere procedures voor inkoop en aanbesteding.
Tot slot heeft uw Kamer de motie van het lid Mutluer aangenomen om het Justitieel Vierlandenoverleg (hierna: JVO) te laten onderzoeken hoe drugssmokkel van de eilanden naar Nederland gezamenlijk nog effectiever tegengegaan kan worden. Bij de uitvoering van deze motie zal betrokkenheid worden gezocht van de Ministeries van Justitie van de landen. Ook heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid tot en met 2025 gelden beschikbaar gesteld voor de oprichting van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Caribisch Nederland (RIEC CN) en loopt er een wetgevingstraject om de Wet Bibob in te voeren in Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Tevens heeft het Ministerie van JenV middelen vrijgemaakt om Bonaire, Saba en Sint Eustatius aan te laten sluiten bij de JVO-werkgroep bestuurlijke aanpak van ondermijning, waardoor alle eilanden betrokken zijn bij de aanpak.
Daarnaast werpt de reeds ingezette inzet op ondermijning zijn vruchten af. Waar het gaat om bestuurlijke integriteit werken Nederland en de landen samen aan de zogeheten bestuurlijke aanpak van ondermijning. Het Ministerie van BZK maakt hiervoor sinds 2021 jaarlijks EUR 1 miljoen vrij. Met deze aanpak worden bestuurlijke instrumenten ontwikkeld en geïmplementeerd die corruptie en ondermijning tegen moeten gaan. Anderzijds worden politici op de eilanden op deze manier weerbaarder gemaakt tegen corrumperende invloeden. Zo hebben de drie landen recent een campagne gelanceerd die publiek draagvlak moet creëren tegen (bestuurlijke) corruptie. Ook worden er wetgevingsjuristen aangetrokken om het vergunningsbeleid te stroomlijnen. Deze aanpak is gemodelleerd naar de succesvolle bestuurlijke aanpak van ondermijning in Nederlandse gemeenten, waarmee gemeentebestuurders in Europees Nederland met bestuurlijke middelen (preventief) kunnen ingrijpen als er vermoedens zijn van witwassen, drugshandel of mensenhandel. De burgemeester kan bijvoorbeeld vergunningen weigeren of intrekken of een pand sluiten. De resultaten worden gemonitord middels een JVO-werkgroep.
In het kader van de duurzame ondermijningsaanpak op Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden investeringen gedaan in het Recherche Samenwerkingsteam (RST), Openbare Ministeries en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Deze investeringen maken het mogelijk om strafrechtelijke onderzoeken te doen naar criminaliteit met een sterk financieel-economische component, waaronder belastingfraude, verduistering van overheidsgeld, valsheid in geschrifte en witwassen. Het RST waarnaar verwezen wordt in het artikel «OM: Curaçaos Statenlid verdacht van drugshandel» is een van de diensten in de rechtshandhavingsketen die met hulp van BZK werkt aan de aanpak van ondermijning. Ook investeer ik in de versterking van het grenstoezicht, wat mogelijk maakt dat de Koninklijke Marechaussee en de Douane ingezet kunnen worden in de landen.
Welke conclusie trekt u uit de recente incidenten voor de huidige aanpak voor verbetering van goed bestuur en de aanpak van corruptie, vriendjespolitiek en ondermijnende criminaliteit en wat zegt dit over de effectiviteit van de aanpak tot nu toe?
Een goed functionerende rechtsstaat is een randvoorwaarde voor een veilige en stabiele samenleving, positieve economische ontwikkeling en houdbare overheidsfinanciën. De recente gebeurtenissen laten enerzijds zien dat inzet aan de hand van mijn beleidsprioriteiten noodzakelijk is, evenals de staat van integriteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk structureel te monitoren. Anderzijds getuigen deze ontwikkelingen van het functioneren van de aanpak van ondermijning zoals de diensten, de landen en Nederland die gezamenlijk uitvoeren.
Bent u het ermee eens dat er een strengere en stevigere aanpak nodig is van corruptie, vriendjespolitiek en ondermijnende criminaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen c.q. oppakken?
De aanpak van ondermijnende criminaliteit, vriendjespolitiek en corruptie is een autonome aangelegenheid van de landen. De strijd tegen deze vormen van criminaliteit vergt echter inzet van expertise en uitvoeringscapaciteit die beperkt aanwezig is in de landen. Nederland ondersteunt daarom blijvend Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij de gezamenlijke doelstelling om te werken aan een sterke rechtsstaat. Ik ben in gesprek met de landen om samen meer zicht te krijgen op de staat van de integriteit in het Koninkrijk. In dit kader heb ik ook contact met Transparency International en andere organisaties. Voor mijn inzet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
De achterstand van het innen van belastingen is ondanks het verscheuren van de oude vorderingen in Curaçao opnieuw opgelopen (van 2,6 miljard gulden in januari 2024 naar 3,4 miljard gulden in juni 2024), hoe kijkt u aan tegen dit bericht in het licht van de afgesproken verbeteringen van de financiën in de landspakketten? Welke gevolgen heeft dit of gaat dit hebben voor de afspraken in de landspakketten?
In het landspakket is afgesproken dat de Belastingdienst geoptimaliseerd en gemoderniseerd wordt zodat Curaçao de belastinginning effectiever en efficiënter kan laten verlopen. In dit proces wordt voortgang geboekt. De inning van bestaande vorderingen vertoont een duidelijke stijgende lijn, er komt meer geld binnen. Omdat tegelijk hard wordt gewerkt aan verhoging van de compliance en het wegwerken van achterstanden in het opleggen van aanslagen, zullen er nog enige tijd nieuwe vorderingen bijkomen. Hierdoor kunnen achterstanden in de vorderingen tijdelijk weer oplopen. Dit heeft verder geen consequenties voor de afspraken in de Landspakketten.
Wat voor gevolgen heeft de traag verlopende hervorming van de Belastingdienst Curaçao, waardoor de belastingschulden oplopen, voor het landspakket? Wat gaat u hieraan doen? Welke consequenties heeft dit voor de financiële steun die Curaçao ontvangt? Als het geen consequenties heeft, waarom niet?
Zoals uit de derde Uitvoeringsrapportage Landspakket Curaçao 2024 blijkt,4 verloopt de uitvoering van de hervormingen gericht op de optimalisering en modernisering van de Belastingdienst op schema. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen om de Belastingdienst Curaçao conform de afspraken te hervormen, zodat deze goed gaat functioneren?
Het innen van belastingen en (de hervorming van) de Belastingdienst is een autonome aangelegenheid van de landen. In het kader van het Landspakket wordt Curaçao ondersteund bij het hervormen en moderniseren van de Belastingdienst. Deze ondersteuning vindt plaats in de vorm van expertise op het gebied van organisatorische positionering, aansturing en inrichting, personeelsinstrumenten, werkwijzen en automatisering. Dit moet resulteren in een belastingorganisatie die fiscale regelgeving volledig, integer en klantvriendelijk uitvoert. Over de voortgang van de uitvoering van het Landspakket wordt uw Kamer regelmatig geïnformeerd.
Financiële en zakelijke belangen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Mona Keijzer (minister ) (BBB), Struycken , Vicky Maeijer (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in het eindverslag van formateur Van Zwol staat dat u financiële en zakelijke belangen heeft in Nederlandse en/of Amerikaanse bedrijven?1
Ja.
Klopt het dat van een aantal van u de zakelijke en financiële belangen in aandelen of risicodragende participaties/investeringen in ondernemingen minder waard zijn dan 25.000 euro? Zo ja, voor wie van u geldt dit? Zo nee, hoeveel zijn deze zakelijke en financiële belangen dan waard?
In de brief van 6 december jl.2 heeft de Minister-President u geïnformeerd over de huidige procedure in de kabinetsformatie ten aanzien van financiële en zakelijke belangen, evenals de stappen die door de betreffende bewindspersonen zijn gezet ten einde iedere schijn van niet-objectieve besluitvorming te vermijden. Uw Kamer is hier na afloop van de formatie over geïnformeerd. In het licht van voorgaande verwijs ik u naar de bijlage bij het eindverslag van formateur Van Zwol.
Deelt u de mening dat bewindspersonen zowel belangenverstrengeling als de schijn van belangenverstrengeling moeten voorkomen, zoals ook de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) aanbeveelt?2 Kunt u uitgebreid toelichten in welke mate u vindt dat u voldoet aan deze OESO-aanbevelingen, met expliciet aandacht voor de mogelijkheid voor de schijn van belangenverstrengeling?
Ja. De procedure ten aanzien van de (schijnbare) belangenverstrengeling is bij het aantreden van het huidige kabinet zorgvuldig doorlopen. De door uw Kamer gestelde vragen, in combinatie met het feit dat de laatste integrale weging van het bestaande kader plaatsvond in 2002 en enkele bredere ontwikkelingen zoals benoemd in de Kamerbrief van 6 december jl., zijn voor het kabinet aanleiding om het bestaande kader opnieuw tegen het licht te houden en waar nodig voorafgaand aan een volgende formatie te herzien. Hierbij zal het kabinet relevante aanbevelingen op dit terrein betrekken.
Kunt u per bewindspersoon aangeven of het kabinetsbeleid invloed kan uitoefenen op uw financiële en zakelijke belangen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 is bij het aantreden van het huidige kabinet de geldende procedure zorgvuldig doorlopen. Onderdeel hiervan is dat de noodzakelijk vereiste stappen zijn gezet om (schijnbare) belangenverstrengeling te voorkomen. Zo geldt dat in gevallen waarin de getroffen regeling inhoudt dat een stichting is opgericht voor het beheer van een vermogensbestanddeel, telkens is verzekerd dat het bestuur hiervan onafhankelijk van de eigenaar werkzaam is en bestaat uit personen die geen bloed- en/of aanverwant zijn van de eigenaar of diens echtgenoot/echtgenote en die zelfstandig en onafhankelijk van de eigenaar en/of diens echtgenoot/echtgenote kunnen handelen.
Kunt u per bewindspersoon aangeven of u kunt uitsluiten dat uw financiële en zakelijke belangen invloed hebben op uw bijdrage aan kabinetsbesluiten? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
De doorlopen procedure en de gezette stappen hebben zeker gesteld dat er geen sprake is van een geobjectiveerd risico van de schijn van belangenverstrengeling bij de huidige bewindspersonen.
Vindt u dat informatie over financiële en zakelijke belangen controleerbaar moet zijn in een democratie of bent u van mening dat bewindspersonen financiële en zakelijke belangen geheim mogen houden, ook als deze op afstand zijn gezet of minder dan 25.000 euro waard zijn?
In het licht van de gestelde Kamervragen en bredere ontwikkelingen zoals de aanbevelingen van GRECO en civielrechtelijke ontwikkelingen, de introductie van hoorzittingen voor aantredend bewindspersonen en gelet op het bestaande maatschappelijke debat over transparantie en het feit dat de laatste integrale weging van het bestaande kader plaatsvond in 2002, heeft het kabinet besloten het bestaande kader tegen het licht te houden ten behoeve van de volgende formatie.
Deelt u de mening dat het openbaar maken van financiële en zakelijke belangen in bedrijven bijdraagt aan de transparantie van het publieke bestuur?
Ja, daarbij voorop stellend dat het kabinet het bestaande kader evenwichtig acht en dat het tot stand is gekomen in overeenstemming met uw Kamer. Het berust in essentie op een balans in verschillende uitgangspunten waarbij naast de belangen van transparantie en het voorkomen van de schijn van vooringenomenheid ook recht wordt gedaan aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van die van derden zoals partner, gezin en familie, en een gelijke benoembaarheid in de openbare dienst, inclusief de aantrekkelijkheid van de openbare dienst.
De integriteit van besluitvorming, en de daarbij horende balans, acht het kabinet overigens te allen tijde van cruciaal belang wanneer het gaat om besluitvormingsprocessen die raken aan het openbaar bestuur en de publieke zaak. Dit geldt niet alleen voor bewindspersonen, maar voor alle politieke betrokkenen bij deze besluitvorming.
Bent u bereid alle informatie over uw financiële en zakelijke belangen, ook als deze minder bedragen dan 25.000 euro of op afstand zijn gezet, met de Kamer te delen? Zo nee, is openbaarheid ten aanzien van financiële en zakelijke belangen in bedrijven wat u betreft niet belangrijk, en wat is hiervoor uw onderbouwing?
Onder verwijzing naar de antwoorden op vragen 1 t/m 7 zal ik deze informatie niet verstrekken.
Het gebruik van AI-systemen door de overheid en de risico’s daarvan waar niet naar wordt gekeken. |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS getiteld «Overheid maakt volop gebruik van AI, maar kijkt vaak niet naar risico’s»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij meer dan de helft van de systemen die gebruikmaken van kunstmatige intelligentie (AI) binnen de overheid geen gedegen risicoanalyse wordt uitgevoerd, zoals blijkt uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (ARK)?
Het is belangrijk dat er voor dit soort systemen een gedegen risicoanalyse wordt gemaakt. Het is straks verplicht om voor hoog-risico AI-systemen de risico’s af te wegen onder de AI-verordening. Vooruitlopend op de AI-verordening en ook voor AI-systemen die niet als hoog risico worden gecategoriseerd bestaan er al verschillende instrumenten om een dergelijke risicoafweging te maken, bijvoorbeeld de Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA).
Welke stappen neemt u om ervoor te zorgen dat alle overheidsinstanties de risico's van AI-gebruik adequaat in kaart brengen volgens de geldende wet- en regelgeving, met bijzondere aandacht voor mensenrechten en privacy?
Alle AI-systemen moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving, ook de systemen met beperkte risico’s. Hiertoe bestaan vele instrumenten. In het algoritmekader wordt een overzicht geboden van de bestaande wettelijke verplichtingen, waaronder de AI-verordening. Ook wordt daarin verwezen naar maatregelen en worden verschillende instrumenten samengebracht om organisaties binnen de overheid te ondersteunen. Mensenrechtentoetsen, de AVG en het verbod op discriminatie zijn daar onderdeel van.
Kunt u uitleggen waarom slechts vijf procent van de AI-systemen is opgenomen in het openbare algoritmeregister, terwijl dit register juist werd opgezet naar aanleiding van de Toeslagenmisdaad? Zo nee, waarom niet?
Niet alle AI-systemen hoeven in het Algoritmeregister te worden geregistreerd. Bijvoorbeeld als het gaat om een experiment dat geen impact heeft (gehad) op burgers of bedrijven, of als de impact van een AI-systeem met name indirect is.
Mij is bekend dat veel overheden, zowel binnen het Rijk als daarbuiten, bezig zijn met de vulling van het register, maar dat het inventariseren, beoordelen en registreren van AI-systemen tijd en capaciteit vraagt. Alle departementen hebben toegezegd ten minste de hoog-risico AI-systemen eind 2025 geregistreerd te hebben. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk zullen departementen inzicht verschaffen in de precieze voortgang.
Ik stimuleer overheden, zowel binnen de rijksoverheid als medeoverheden, om te publiceren in het algoritmeregister. Daarvoor neemt het Ministerie van BZK proactief contact op met overheden en wordt er ondersteund met verschillende instrumenten, zoals de handreiking algoritmeregister, templates van leveranciers, ondersteuning van een implementatieteam, zogenoemde aansluitsessies, een regiotour, een nieuwsbrief en artikelen met tips van organisaties die al gepubliceerd hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle hoogrisico-AI-systemen voor de deadline van 2026 in het register zijn opgenomen, zoals vereist door Europese regelgeving?
Voor registratie in het algoritmeregister verwijs ik u naar vraag 4. Voor wat betreft de Europese databank, verplicht de AI-verordening de registratie van hoog risico AI-systemen door aanbieders en gebruiksverantwoordelijken van deze systemen in een EU-databank. Deze verplichting geldt per 2 augustus 2026 voor nieuwe hoog risico AI-systemen. Het is nog niet precies bekend hoe de EU-databank vormgegeven wordt.
Welke maatregelen neemt u, gezien de Toeslagenmisdaad en de waarschuwing van de ARK over mogelijke discriminatie door AI-systemen, om te garanderen dat AI-systemen van bijvoorbeeld de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) voldoen aan de vereisten van nauwkeurigheid en non-discriminatie?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken investeert in de kennis over biastoetsing binnen de overheid, zodat overheden- die daar zelf verantwoordelijk voor zijn – tijdig de juiste maatregelen nemen om dit te voorkomen. Het Ministerie van BZK heeft in 2021 een handreiking non-discriminatie laten opstellen. Recent is mede op basis van deze handreiking een e-learning module non-discriminatie uitgebracht.2 Daarnaast zijn er ook buiten het ministerie initiatieven die erop gericht zijn om nauwkeuriger aan de vereisten van non-discriminatie te voldoen, denk aan bias detectie tools of een gestandaardiseerde werkwijze voor profileringsalgoritmes. Door algoritmes te controleren aan de hand van deze standaard kunnen (indirecte) discriminatie en andere ongewenste effecten van profilering worden bestreden.3
Verschillende van deze hulpmiddelen komen samen in het algoritmekader, waarin ook de aanbeveling van het Rathenau-instituut4 is meegenomen om de manier waarop biastoetsing plaatsvindt te versterken.
Deelt u de zorg van de ARK dat er een prikkel bestaat om AI-systemen niet als hoogrisico in te schatten, zodat men niet hoeft te voldoen de strengere Europese regelgeving?
Nee, die zorg deel ik niet. Alle AI-systemen die de overheid gebruikt moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving, waaronder de bepalingen van de AI-verordening die in fases van kracht wordt. Binnen de overheid zijn organisaties momenteel bezig met het inventariseren van de bestaande AI-systemen om vervolgens een inschatting te maken van de classificatie onder de AI-verordening. Op nationaal niveau zal voor deze EU-wetgeving toezicht worden ingericht op hoog-risico AI-systemen, bijvoorbeeld op de verplichting om hoog-risico AI-systemen te registeren in een EU-databank. Voor het niet registeren van deze AI-systemen kunnen sancties worden opgelegd door de toezichthouder. Ook het verkeerd inschatten van AI-systemen die onder de hoog-risico AI-toepassingsgebieden van de AI-verordening vallen, kan leiden tot sancties. Daarnaast spelen ook de Auditdienst Rijk (ADR) en de ARK door onder meer audits en onderzoeken een rol bij het in kaart brengen van risico’s op de inzet van AI bij de rijksoverheid.
Hoe wordt bij de inzet van AI-toepassingen, zoals de inzet van robothonden voor celinspecties bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), gewaarborgd dat de privacy en rechten van gedetineerden worden beschermd en worden er risicoanalyses uitgevoerd?
DJI verkent de mogelijkheden van innovaties om de maatschappelijke opgave van DJI verder te kunnen verbeteren. Het is belangrijk dat er voor dit soort systemen een gedegen risicoanalyse wordt gemaakt (zie ook antwoord op vraag 2). In het geval van de robothond onderzoekt DJI in hoeverre een robothond de effectiviteit en efficiëntie van een celinspectie kan vergroten met inachtneming van waarborgen van gedetineerden, zoals privacy. De innovatiepilot loopt nog en duurt waarschijnlijk nog 2 jaar.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat er een duidelijke standaard is voor het testen en monitoren van AI-systemen, met betrekking tot nauwkeurigheid en non-discriminatie, gezien het groeiende gebruik van AI in overheidsdiensten?
Aanbieders van hoog-risico AI-systemen moeten ervoor zorgen dat die systemen aan de eisen uit de AI-verordening voldoen. Dit houdt o.a. in dat systemen nauwkeurig werken en niet discrimineren. Deze (abstracte) eisen worden op Europees niveau nader uitgewerkt in concrete technische specificaties. Deze specificaties worden ook wel geharmoniseerde standaarden genoemd. Deze standaarden zijn er nog niet, maar worden momenteel op Europees niveau door o.a. Europese normalisatie-instituten ontwikkeld. Nederland en het kabinet zijn via het Nederlandse normalisatie-instituut (NEN) betrokken bij de uitwerking van deze standaarden.
Bent u bereid om extra toezicht of huidige controlemechanismen in te stellen om ervoor te zorgen dat AI-systemen niet alleen efficiënt werken, maar ook rechtvaardig en veilig zijn voor burgers?
Op dit moment zijn er al verschillende trajecten die bijdragen aan het borgen van veilige en rechtvaardige AI-systemen.
In het kader van de AI-verordening zal toezicht worden ingericht op de ontwikkeling en het gebruik van AI-systemen. Op AI-systemen met een onaanvaardbaar risico of AI-systemen die een hoog risico vormen voor de veiligheid, gezondheid en grondrechten van burgers, zal onder meer toezicht worden gehouden, waarbij overtredingen kunnen leiden tot hoge boetes. Momenteel werken de betrokken ministeries onder leiding van EZ, BZK en JenV uit hoe het toezicht op de AI-verordening het beste kan worden ingericht. Daarbij wordt het advies van de toezichthouders over deze inrichting betrokken.5
Naast de AI-verordening is er voor de inzet van AI en algoritmes ook (mogelijk) andere wet- en regelgeving van toepassing. Zo verwerken veel risicovolle toepassingen op het gebied van AI en algoritmes persoonsgegevens. Dit AVG-toezicht is de afgelopen jaren structureel versterkt.
De Directie Coördinatie Algoritmes (DCA) bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft daarnaast als coördinerend toezichthouder op algoritmes en AI oog voor belangrijke (publieke) waarden als rechtvaardigheid en veiligheid, bijvoorbeeld door het signaleren van risico’s en het delen van kennis op dit gebied met andere (sectorale) toezichthouders.
Welke stappen gaat u ondernemen om in de toekomst getroffen burgers snel en rechtvaardig te compenseren wanneer de overheid discriminerende beslissingen heeft genomen door het gebruik van AI-systemen?
Op verzoek van uw Kamer is een eerste versie van een discriminatieprotocol opgesteld.6 Deze is opgenomen in het algoritmekader. In dit protocol zijn de lessen van en ervaringen met de Toeslagenaffaire en DUO verwerkt. Het kabinet investeert in vroegtijdige toetsing, maar mocht het ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch misgaan, is het belangrijk om een werkwijze te hebben om de situatie te herstellen. Het discriminatieprotocol is een handvat, dat overheidsorganisaties kunnen gebruiken om hun eigen werkwijze in te richten. Een onderdeel van het protocol is om een noodplan achter de hand te hebben om een algoritme te kunnen stoppen. Ook richt het protocol zich op het herstellen van de schade. Onderdeel is het informeren van betrokkenen en zorgdragen voor adequate herstelprocedures.
Is er op dit moment een procedure ontwikkeld om burgers die zijn benadeeld door discriminerende AI-beslissingen actief te helpen bij het herstellen van hun rechten?
Zie antwoord op vraag 11.
Bent u bereid meer transparantie te bieden over welke AI-systemen in het algoritmeregister als hoogrisico worden ingeschat, specifiek met betrekking tot het risico op discriminatie?
Voor de definitie van hoog-risico AI-systemen wordt gebaseerd op de definitie uit de AI-verordening. In de verordening zijn bepaalde toepassingsgebieden als hoog-risico geclassificeerd, vanwege het risico dat zij vormen voor onze gezondheid, veiligheid en grondrechten. Daarbij is het verbod op non-discriminatie een bijzonder relevante factor. De verantwoordelijkheid voor het juist classificeren ligt bij de overheidsorganisaties zelf, waarop toezicht gehouden kan worden door een toezichthouder op basis van de AI-verordening. Het algoritmeregister maakt het mogelijk om te filteren op AI-systemen die door overheidsorganisaties zelf gecategoriseerd zijn als hoog-risico.7
Op welke manieren kunnen burgers worden geïnformeerd over de specifieke risico's van deze AI-systemen en hoe zij zich hiertegen kunnen beschermen?
De AI-verordening verplicht gebruikers bij het gebruik van hoog-risico AI-systemen voor besluitvorming, de daardoor geraakte natuurlijke persoon hierover te informeren. Daarnaast heeft de natuurlijke persoon een recht op uitleg bij de inzet van bepaalde hoog-risico AI-toepassingen.
In het regeerprogramma staat verder dat het kabinet werk maakt van transparantie over het gebruik van AI en algoritmes door de overheid. Momenteel wordt nader bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat burgers, en met name kwetsbare groepen, worden beschermd tegen discriminerende algoritmes die door de overheid worden ingezet, zoals aangegeven door de ARK?
Zie o.a. antwoorden op vragen 6, 9, 10 en 11. Het is belangrijk dat de normen goed toepasbaar worden gemaakt, gestandaardiseerde werkwijzen worden ontwikkeld -met name voor de gevoelige (profilerings-)algoritmes, tijdig wordt getoetst, risico’s worden gemitigeerd en een werkwijze achter de hand is om schade te herstellen. Aanvullend wil het kabinet ervoor zorgen dat burgers, met name kwetsbare burgers (of organisaties die hen vertegenwoordigen) worden betrokken en hun input leveren. Dat kan via burgerpanels en/of ethische commissies.
Hoe zorgt u ervoor dat AI-systemen, zoals die van het UWV en de Belastingdienst, die direct van invloed zijn op burgers, niet leiden tot discriminerende keuzes of ongelijke behandeling op grond van etniciteit of nationaliteit?
Zie antwoord op vraag 6.
Hoe wordt voorkomen dat AI-systemen, zoals die in het algoritmeregister, onrechtmatige beslissingen nemen die burgers onterecht benadelen en schade toebrengen?
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de overheidsorganisaties die het AI-systeem inzetten. Zij worden geacht maatregelen te nemen om te voldoen aan wetgeving en daarvoor intern toezicht op te stellen. Het Ministerie van BZK stelt hiervoor hulpmiddelen ter beschikking, zoals de handreiking non-discriminatie by design, het impact assessment mensenrechten en algoritmes (IAMA) en het algoritmekader. Onrechtmatig handelen kan daarnaast opgespoord worden door toezichthouders.
Het bericht dat 18.000 asielzoekers niet kunnen werken omdat de wachtlijsten voor een bsn torenhoog zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Zsolt Szabó (VVD), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het NOS bericht waar wordt aangegeven dat asielzoekers niet kunnen werken vanwege de hoge wachtlijsten voor het verkrijgen van een bsn?1
Het is voor zowel de samenleving als voor de nieuwkomers zelf van belang dat zij kunnen deelnemen aan de maatschappij. Een Burgerservicenummer (BSN) is hiervoor randvoorwaardelijk. Het BSN wordt toegekend bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Voor asielzoekers geldt dat ze ingeschreven worden bij een van de speciaal daarvoor ingerichte inschrijflocaties. Helaas is het aantal wachtenden voor een inschrijving inmiddels opgelopen tot ongeveer 17.500 personen.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt nog dit jaar, met een bijdrage van het Ministerie van Asiel en Migratie, specifieke uitkeringen aan de gemeente Amsterdam en de gemeente Gilze en Rijen om in de periode van november 2024 tot mei 2025 16.500 inschrijvingen in de BRP te gaan doen. Hierover is uw Kamer door de Minister van Asiel en Migratie per brief op 25 oktober jl. geïnformeerd2.
Hoe komt het dat de achterstanden in zo’n korte tijd zo hoog zijn opgelopen, van 2330 naar 18.000 wachtenden in slechts twee jaar tijd?
Allereerst omdat de capaciteit van de huidige inschrijfvoorzieningen onvoldoende is. Achterstanden kunnen daardoor niet ingelopen worden. Knelpunten bij het uitbreiden van de capaciteit zijn de krapte op de arbeidsmarkt en specialistische kennis die nodig is.
Een ander knelpunt bij asielzoekers met een lopende procedure is dat de inschrijving in de BRP nog niet altijd mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een asielzoeker zich, mede door de lange doorlooptijden van de procedures bij de IND, nog in een vroeg stadium van de asielprocedure bevindt en de identiteit van de asielzoeker nog onvoldoende deugdelijk is vastgesteld. Dit gaat om een kleine groep personen.
Verder verblijven veel mensen op dit moment op een noodopvanglocatie. Het openen en sluiten van noodopvanglocaties brengt veel verhuisbewegingen met zich mee. Dit kan leiden tot no show, en daardoor wordt de capaciteit van de BRP-straten niet altijd voor 100% benut.
In 2023 genomen maatregelen, zoals de invoering van de landelijke planningstafel en specifieke uitkeringen voor de opschaling van de capaciteit, hebben onvoldoende effect gehad. Oorzaak was een verhoogde instroom van nareizigers, een inefficiënte planning van deze doelgroep waardoor een deel van de capaciteit ook onbenut bleef en een teruglopende beschikbaarheid van de inschrijflocatie in Budel.
Erkent u dat het slecht is dat mensen moeten wachten tot ze mogen werken of mee mogen doen?
Ja. Het is voor zowel de samenleving als voor de nieuwkomers zelf van belang dat zij kunnen deelnemen aan de maatschappij, en werk is daarbij een belangrijk onderdeel.
Erkent u dat het ook kan schelen in de kosten van de opvang omdat van werkende asielzoekers ook een hogere redelijke bijdrage kan worden gevraagd?
In 2024 zijn er tot 13 oktober 2017 spoedverzoeken ingediend in verband met werk. Daaruit kan niet worden herleid hoeveel mensen daarvan niet konden werken door het ontbreken van een BSN. Er zijn geen directe cijfers over hoeveel asielzoekers of statushouders niet aan het werk konden door het ontbreken van een BSN
Het is niet mogelijk om exacte kosten die voortvloeien uit vertragingen in huisvesting en toegang tot werk door het ontbreken van een inschrijving in de BRP (waarbij een burgerservicenummer wordt verstrekt) precies in kaart te brengen. Er zijn veel factoren die dit beïnvloeden.
Waarom zijn er momenteel maar vijf gemeenten die een bsn kunnen regelen en dus zoveel gemeenten die dit niet mogen doen?
Specifiek voor de eerste registratie van vergunninghouders en asielzoekers in de BRP is afgesproken (Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom 20153) dat dit wordt gedaan door een aantal aangewezen gemeenten. Door dit bij slechts een klein aantal gemeenten te beleggen, kon de expertise ten aanzien van deze doelgroep worden gebundeld. Bij die aangewezen gemeenten zijn inschrijfvoorzieningen («BRP-straten») ingericht.
Op dit moment hebben Budel (gemeente Cranendonck), Den Bosch (gemeente Gilze en Rijen), Ter Apel (gemeente Westerwolde) en Zevenaar (gemeente Arnhem) een inschrijfvoorziening. Deze gemeenten werken samen met de IND. De IND beschikt over de door asielzoekers ingeleverde documenten die ook nodig zijn voor de inschrijving in de BRP. De IND stelt die documenten voor de BRP-straten beschikbaar.
Op welke termijn worden er meer gemeenten in stelling gebracht om ook een bsn te kunnen regelen en om hoeveel gemeenten gaat dit?
Naast de bij vraag 5 genoemde gemeenten gaat Amsterdam in de periode november 2024 tot mei 2025 asielzoekers en vergunninghouders inschrijven en wordt het aantal inschrijvingen bij Gilze en Rijen opgehoogd.
Er worden gesprekken gevoerd met drie andere gemeenten over het openen van nieuwe inschrijfvoorzieningen voor structurele verhoging van de inschrijfcapaciteit. Begin 2025 zal duidelijk worden welke gemeenten een BRP-straat gaan openen en welke inschrijfcapaciteit daarmee gepaard gaat.
Ziet u het grote risico dat de enorme bezuinigingen op de gemeenten niet gaan helpen om dit probleem op te lossen?
De Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Asiel en Migratie hebben incidenteel middelen uit de eigen begrotingen beschikbaar kunnen stellen voor het inlopen van de achterstanden. Eind 2023 hebben drie BRP-straatgemeenten een Specifieke Uitkering (SPUK) ontvangen voor de opschaling van hun capaciteit. Amsterdam heeft eind 2023 een SPUK gekregen om tijdelijk bij te springen. Eind dit jaar zullen Amsterdam en Gilze en Rijen een (aanvullende) SPUK ontvangen voor de inhaalslag waarmee zij tot mei 2024 16.500 inschrijvingen zullen doen. Ze hoeven dit dus niet uit eigen middelen te bekostigen.
De structurele financiering van de bestaande BRP-straten (in Cranendonck, Gilze en Rijen, Westerwolde en Arnhem) verloopt via een decentralisatie-uitkering uit het Gemeentefonds. Deze financiering wordt door de VNG herijkt. De financiering voor Amsterdam en de nieuwe inschrijfvoorzieningen wordt daarbij meegenomen. Ook wordt rekening gehouden met de capaciteit die nodig zal zijn om de eventueel resterende achterstand in 2025 weg te werken.
Wie is nu precies verantwoordelijk voor de uitgifte functie van de bsn voor asielzoekers en statushouders? Zijn dat de gemeentes, is dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of het Ministerie van Asiel en Migratie? Kunt u in ieder geval stoppen met naar elkaar wijzen maar verantwoordelijkheid nemen om dit probleem op te lossen?
Het BSN wordt toegekend bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Gemeenten (de colleges van burgemeester en wethouders) zijn verantwoordelijk voor de inschrijving in de BRP.
Specifiek voor de eerste inschrijving van vergunninghouders en asielzoekers in de BRP is echter afgesproken (in het bij vraag 5 genoemde bestuursakkoord) dat dit wordt gedaan door een aantal aangewezen gemeenten. De benodigde expertise is daar gebundeld. Naar inschrijflocaties van die gemeenten wordt verwezen als «de BRP-straten».
Deze gemeenten ontvangen informatie van én worden ondersteund door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de Politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Deze ondersteuning bestaat onder andere uit het aanleveren van het dossier met relevante informatie (o.a. brondocumenten), het vaststellen van de identiteit, het regelen van tolken en het vervoer van de vreemdeling naar de inschrijflocatie.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is betrokken vanwege de verantwoordelijkheid voor de wet BRP. In de wet BRP zijn de verschillende verantwoordelijkheden voor de BRP vastgelegd. BZK heeft de rol als stelselverantwoordelijk ministerie.
Het Ministerie van Asiel en Migratie is verantwoordelijk voor en opdrachtgever van de IND en het COA.
De VNG is betrokken vanwege de financiering van de BRP-straten via de decentralisatie-uitkeringen uit het Gemeentefonds.
Er is en wordt gewerkt aan verbetering van de governance om de samenwerking tussen de betrokken partijen te versterken. Voor de aanpak van de problematiek is er in 2024 een structureel directeurenoverleg ingericht met deelnemers uit genoemde betrokken partijen.
Wanneer zullen de achterstanden worden weggewerkt?
Door de inzet van Amsterdam en Gilze en Rijen van november 2024 tot mei 2025 zal het grootste deel van de achterstand naar verwachting medio 2025 zijn weggewerkt. Er is een verhoging van de structurele inschrijfcapaciteit nodig om het restant van de achterstand op te lossen en niet opnieuw een achterstand op te lopen.
Daarnaast worden er stappen genomen om de landelijke coördinatie, werkproces en planning te verbeteren. Dit om het proces makkelijker en efficiënter te maken zodat bijvoorbeeld het aantal gemiste afspraken vermindert.
Of alle wachtenden daadwerkelijk in de BRP ingeschreven kunnen worden moet overigens per individueel geval worden beoordeeld. Het kan voorkomen dat iemand die wacht (nog) niet aan de inschrijvingscriteria voldoet. Bijvoorbeeld als de identiteit niet deugdelijk is vastgesteld.
Kunnen deze vragen uiterlijk vóór de begrotingsbehandeling Asiel en Migratie worden beantwoord?
Vanwege het herfstreces en de benodigde afstemming is dit niet gelukt, maar zijn de antwoorden zo snel mogelijk daarna verzonden.
Gezichtsherkenning bij de politie |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) , Struycken , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de briefing «In beeld bij de politie: camerasurveillance bij vreedzaam protest in Nederland» van Amnesty International?1
Ja.
Kunt u dit rapport zo spoedig mogelijk voorzien van een appreciatie? Kunt u daarbij expliciet reageren op de afzonderlijke aanbevelingen?
Mijn reactie op de aanbevelingen van Amnesty International volgt in het eerstvolgende halfjaarbericht politie van december 2024.
Bent u het eens met de mening dat u uiterst terughoudend dient te zijn met de inzet van camerasurveillance en gezichtsherkenning bij vreedzame demonstraties?
Allereerst wil ik benadrukken dat de politie geen realtime gezichtsherkenningstechnologie inzet bij demonstraties om demonstranten te identificeren. Enkel wanneer sprake is van strafbare feiten kan door de politie achteraf gezichtsherkenningstechnologie worden ingezet om verdachten te identificeren.
Ik ben me er goed van bewust dat het gebruik van camera’s een inbreuk vormt op de privacy van de burger en dus voorzien moet zijn bij wet, een legitiem doel moet dienen en noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving. Gelet op die inbreuk wordt de inzet goed overwogen. Voorafgaand aan een demonstratie wordt in de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Daarin wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van een demonstratie en het risico op ongeregeldheden.
Cameratoezicht wordt ingezet om voldoende zicht te hebben op de demonstratie om zo te kunnen zorgen voor een ordelijk en veilig verloop ervan. Denk aan het voorkomen van onveilige (verkeers)situaties en het tijdig in kunnen grijpen als een groep/groepen de demonstratie willen verstoren. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats. Voor de goede orde: de politie doet niet aan biometrische surveillance.
Deelt u de mening dat het inzetten van camerasurveillance bij vreedzame demonstraties een onwenselijk afschrikkend effect kan hebben voor het uitoefenen van dit grondrecht?
Ik ben me ervan bewust dat mensen het niet prettig kunnen vinden om gefilmd te worden. Mogelijk passen zij zelfs hun gedrag aan, bijvoorbeeld door af te zien van deelname aan een demonstratie. Dit zogenaamde «chilling effect» wordt niet licht bezien, en wordt meegewogen in het besluit om camera’s al dan niet in te zetten. Voor de goede orde: de politie doet niet aan biometrische surveillance.
Vindt u ook dat adequaat toezicht op het gebruik van camerasurveillance en gezichtsherkenningstechnologie een randvoorwaarde is om het te mogen gebruiken? Kunt u onderbouwen dat de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende is uitgerust om hierop toe te zien?
In de brief van 30 september jl. naar aanleiding van de motie van het lid Kathmann over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie heeft het kabinet de onderliggende zorgen van de motie onderschreven en aangegeven dat er heldere wettelijke kaders noodzakelijk zijn bij de inzet van gezichtsherkenning, toezicht en controle daarop.2
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft voldoende expertise en middelen om toezicht te houden op het gebruik van cameratoezicht en gezichtsherkenningstechnologie. De wijze waarop de AP de middelen die hen ter beschikking worden gesteld verdeelt over de afzonderlijke taken is uitsluitend aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder.
In wat voor situaties vindt u het gerechtvaardigd dat de politie gezichtsherkenning gebruikt om demonstranten te identificeren? Binnen welke wettelijke kaders is dit toegestaan?
Enkel wanneer er strafbare feiten zijn gepleegd door demonstranten kan de politie achteraf proberen de identiteit van de verdachten te achterhalen door middel van gezichtsherkenningstechnologie. Dit doet de politie door afbeeldingen van de verdachten geautomatiseerd te vergelijken met afbeeldingen van veroordeelden en aangehouden verdachten van een strafbaar feit waar minimaal 4 jaar gevangenisstraf voor staat.
De gelaatsafbeelding van een verdachte kan afkomstig zijn van een tijdelijke politiecamera of een bodycam (beide op grond van artikel 3 Politiewet 2012), een gemeentelijke camera (artikel 151c Gemeentewet) of van een particuliere camera (gevorderd op grond van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering). Ook kan het zo zijn dat beeldmateriaal door burgers of bedrijven aan de politie wordt verstrekt op grond van de AVG.
De gegevens worden gelet op artikel 3 Wet Politiegegevens (Wpg) slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens de Wpg geformuleerde doeleinden. Het omzetten van een gelaatsafbeelding in biometrische kenmerken moet dan ook altijd noodzakelijk zijn voor een van de doeleinden in de Wpg. Bijvoorbeeld voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg). Met het extraheren van biometrische kenmerken uit een gelaatsafbeelding worden gegevens gecreëerd die die moeten worden aangemerkt als een bijzondere categorie van politiegegevens in de zin van artikel 5 van de Wpg. Dergelijke politiegegevens mogen alleen worden verwerkt voor zover dat onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking en in aanvulling op andere politiegegevens. Dit vereist dan ook een extra zware noodzakelijkheidstoets. Ook moeten de gegevens afdoende worden beveiligd.
Politiegegevens kunnen geautomatiseerd vergeleken worden op grond van artikel 8, lid 2 en artikel 11, lid 1 en 2 Wpg. Vergelijking van gelaatsafbeeldingen aan de hand van biometrische kenmerken is daarvan niet uitgesloten.
Er is geen sprake van inzet van gezichtsherkenningstechnologie voor het identificeren van demonstranten. Daarnaast wordt geen gebruik gemaakt van realtime gezichtsherkenningstechnologie.
Kunt u alle relevante interne protocollen en afwegingskaders voor het inzetten van gezichtsherkenning door de overheid delen met de Kamer?
In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader gezichtsherkenningstechnologie dat de politie heeft ontwikkeld.3 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met dit inzetkader.4
Op welke termijn verwacht u moderne wet- en regelgeving aan de Kamer aan te bieden over de strikte inzet van gezichtsherkenning en geautomatiseerde besluitvorming van de overheid, zoals aangekondigd in het regeerprogramma?2
Het voornemen in het regeerprogramma om te zorgen voor passende, moderne wet- en regelgeving op het gebied van gezichtsherkenning wordt uitgewerkt in het kader van de implementatie van de Europese Verordening Kunstmatige Intelligentie (AI-verordening).
De AI-verordening is in augustus 2024 van kracht geworden. Deze verordening verbiedt de inzet van realtime gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte met het oog op de rechtshandhaving. Uitzonderingen op dat verbod zijn mogelijk als daar nationale wetgeving voor wordt gecreëerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzoekt nu of dat wenselijk en noodzakelijk is. Als onderdeel van dat traject wordt ook gekeken naar het steviger wettelijk borgen van de huidige toepassing van deze technologie (niet real time) door de politie. Dit traject bevindt zich in een verkennende fase.
In het kader van geautomatiseerde besluitvorming door de overheid is een reflectiedocument «Algoritmische besluitvorming en de Awb» in internetconsultatie gegeven waarop tot en met 31 juli jl. 53 openbare reacties zijn ontvangen. Tijdens de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is toegezegd dat de Kamer uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025 een brief ontvangt waarin een analyse is opgenomen van de consultatiereacties op het reflectiedocument. In die brief zal nader worden ingegaan op de vraag waarin de wet- en regelgeving momenteel tekortschiet en binnen welke termijn een wetsvoorstel kan worden verwacht.
Op welke manieren moet de aangekondigde wet- en regelgeving de bestaande praktijk aanvullen? Waarin schiet wet- en regelgeving momenteel tekort en hoe gaat u deze gebreken nader invullen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke technologie(ën) gebruikt Nederland momenteel voor gezichtsherkenning? Kunt u per toepassing aangeven of deze gebruikmaken van een algoritme of kunstmatige intelligentie (AI)? In het geval van AI-toepassingen: kunt u aangeven op welke datasets de modellen getraind zijn?
Ik lees uw vraag in de context van het rapport van Amnesty International. Ik beperk me in mijn antwoord tot het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie.
De politie maakt gebruikt van het systeem CATCH. Daarnaast zijn er twee databases: CATCH-strafrecht en CATCH-vreemdelingen. De laatste is de Vreemdelingendatabase die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Asiel en Migratie valt. In de Kamerbrief van november 2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op het gebruik van CATCH-strafrecht.5 In maart 2023 is in antwoord op schriftelijke vragen over CATCH-vreemdelingen uitleg gegeven over de wettelijke grondslag.6 De algoritmes die CATCH gebruikt zijn niet door de politie getraind. Ze zijn getraind aangekocht.
Momenteel is de politie bezig met het inrichten van een nadere kwaliteitstoets op algoritmen. De aanleiding hiervoor is de AI-verordening. In artikel 6 van deze verordening zijn verplichtingen opgenomen voor hoog-risico AI-systemen. CATCH is in het huidige gebruik door de politie zeer waarschijnlijk aan te merken als een hoog-risico systeem. De verplichtingen en verantwoordelijkheden die hier mee samenhangen treden op 1 augustus 2026 in werking. Dit behelst, ten behoeve van de verscherping en nadere toetsing op de juridische en technische kwaliteit, ook een uitvoeriger bestudering van de initiële datasets waar het model op is gerealiseerd.
Met welke toepassingen van gezichtsherkenning wordt er momenteel geëxperimenteerd, zoals aangegeven door de vorige Minister van Justitie en Veiligheid in haar antwoorden op vragen van het lid Sneller?3
In haar antwoord op vragen van het lid Sneller geeft mijn ambtsvoorganger aan dat eventuele experimenten plaats vinden binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Bij het Centrum voor Biometrie van de politie vinden geen experimenten plaats. Bij de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie van de politie is geen experiment bekend.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger dat nieuwe experimenten met gezichtsherkenning zonder expliciete wettelijke grondslag moeten worden toegestaan? Acht u dit in lijn met de aangenomen motie-Kathmann (Kamerstuk 26 643, nr. 1172), die vraagt om toepassingen altijd van een expliciete grondslag te voorzien en anders te beëindigen?
Ik hecht eraan om de mening van mijn ambtsvoorganger in context te lezen. Het ontbreken van een expliciete wettelijke grondslag betekent niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van een technologie door de politie. Voor de uitleg van die wettelijke grondslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. Als de politie binnen de kaders van onze wetgeving handelt en de voorgeschreven waarborgen treft, zoals het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffeceoordeling, dan zie ik geen bezwaren. In dat opzicht deel ik de mening van mijn ambtsvoorganger.
De motie waar u naar verwijst is op verzoek van de indiener aangehouden.8 Ik verwijs u voor een reactie op de aangenomen motie 1171 naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 oktober 2024.9
Klopt het dat er momenteel geen centraal overzicht is van de plekken en manieren waarop de overheid gezichtsherkenning toepast? Waarom is dit nog niet inzichtelijk gemaakt?4
De AI-verordening verplicht de registratie van hoog risico AI-systemen door aanbieders en gebruiksverantwoordelijken van deze systemen in een EU-databank. Deze verplichting geldt per 2 augustus 2026 voor nieuwe hoog risico AI-systemen. Voor hoog risico AI-systemen op het gebied van rechtshandhaving, migratie, asiel en grenstoezichtbeheer vindt registratie plaats in een niet openbaar gedeelte van de databank, die wel toegankelijk is voor toezichthouders. Het kabinet onderschrijft de noodzaak van transparantie over het gebruik van AI-systemen door de overheid. Op nationaal niveau wordt daarom aanvullend invulling gegeven aan deze transparantie middels het algoritmeregister. Met uw Kamer is afgesproken dat voor zover het de Rijksoverheid betreft, ten minste alle hoog risico AI-systemen eind 2025 in het register zijn gepubliceerd. Voor registratie in het algoritmeregister geldt dat publicatie in het register begrensd kan worden door wettelijke of gerechtvaardigde uitzonderingen die van toepassing zijn in het kader van bijvoorbeeld opsporing, rechtshandhaving, defensie of inlichtingenverzameling.
Kunt u met een tijdlijn aangeven hoe u zo snel mogelijk gaat voldoen aan de registratieverplichting van hoogrisico AI-systemen, die per 2026 geldt? Deelt u de mening dat Nederland transparant dient te zijn en hierin vooruit moet lopen op de deadline uit de Europese AI-verordening?
Zie antwoord vraag 13.
Welke toetsen gaan vooraf aan het besluit om camerasurveillance bij vreedzame demonstraties in te zetten? Met welke organisaties moeten deze gedeeld worden?
Ik wil hier benadrukken dat iedere demonstratie uniek is en een unieke afweging vraagt. Voorafgaand aan een demonstratie wordt binnen de lokale driehoek een risicoafweging gemaakt op basis waarvan de politie-inzet wordt bepaald. Daarin wordt onder andere gekeken naar de complexiteit van een demonstratie en het risico op ongeregeldheden.
Onderdeel van die afweging is dat er geen onnodige inbreuk op de privacy van burgers wordt gemaakt en dat de veiligheid van demonstranten en omstanders wordt gewaarborgd. Cameratoezicht wordt ingezet om voldoende zicht te hebben op de demonstratie om zo te kunnen zorgen voor een ordelijk en veilig verloop ervan. Denk aan het voorkomen van onveilige (verkeers)situaties en het tijdig in kunnen grijpen als een groep/groepen de demonstratie willen verstoren. De inzet van camera’s is zeker niet standaard en vindt bij een klein deel van alle demonstraties plaats. Er wordt niet geregistreerd hoe vaak cameratoezicht wordt toegewezen.
Worden alle relevante rapportages en stukken die de toezichthouders nodig hebben om de inzet van gezichtsherkenning te toetsen altijd in volledigheid met hen gedeeld? Kunt u deze vraag ter bevestiging aan de relevante toezichthouder(s) voorleggen en, indien hier niet aan wordt voldaan, alsnog alle stukken met hen delen?
Ja. Uit de terugkoppeling die ik heb ontvangen van de politie blijkt niets anders dan volledige medewerking.
In hoeveel gevallen is de inzet van camerasurveillance bij vreedzame demonstraties, al dan niet in combinatie met gezichtsherkenning, vooraf óf achteraf afgekeurd? Om welke redenen is dit gebeurd?
De politie inzet bij demonstraties wordt bepaald door een risicoafweging in de lokale driehoek. Zoals uiteengezet wordt de inzet van cameratoezicht niet licht bezien gelet op die potentiële inbreuk op de privacy van burgers of het zogenaamde «chilling effect» dat kan optreden. Vanzelfsprekend kan een risicoafweging ook leiden tot een negatief besluit over de inzet van camera’s. Bijvoorbeeld omdat het voorziene veiligheidsrisico niet opweegt tegen de beschreven inbreuk. Bij de meeste demonstraties wordt dan ook geen gebruik gemaakt van cameratoezicht. Daarnaast kan gezichtsherkenningstechnologie enkel achteraf toegepast worden voor de identificatie van verdachten van strafbare feiten. Bij een vreedzame demonstratie zal dit in de regel niet aan de orde zijn.
Er wordt niet geregistreerd hoe vaak cameratoezicht wordt toe- of afgewezen.
Welke toetsen gaan vooraf aan het besluit om gezichtsherkenning ter identificatie in te zetten in politieonderzoek? Met welke organisaties moeten deze gedeeld worden?
De politie maakt op dit moment alleen gebruik van het systeem CATCH. Ieder voornemen voor een andere toepassing van gezichtsherkenningstechnologie dan CATCH moet worden getoetst door de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie van de politie. Die commissie doet dit aan de hand van het inzetkader gezichtsherkenning. Een positief advies van de toetsingscommissie moet voorafgaand aan de operationele inzet worden bekrachtigd door de korpschef.
Indien de politie in het kader van een opsporingszaak beschikt over een gelaatsafbeelding van de verdachte, dan kan de politie trachten de identiteit te achterhalen met behulp van gezichtsherkenningstechnologie. Voor zowel de verkrijging van de verdachtenfoto als voor de verdere verwerking is een wettelijke grondslag nodig. Voor de toepassing van CATCH-Strafrecht voert de betrokken opsporingsambtenaar deze toets uit. In bijzondere gevallen kan als laatste redmiddel gebruik worden gemaakt van de Vreemdelingendatabase (CATCH-vreemdelingen) in het kader van de opsporing. Hiervoor moet de officier van justitie een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris hebben alvorens hij deze informatie kan vorderen, zie voor de eisen artikel 107 zesde lid, Vreemdelingenwet 2000.
Hoeveel verdachten worden jaarlijks succesvol herkend door het gebruik van gezichtsherkenning? Hoeveel mensen worden jaarlijks aangehouden of ondervraagd op basis van een foutieve match?
In 2023 zijn er 1693 gezichtsafbeeldingen van Nederlandse opsporingsonderzoeken aangeboden voor vergelijking. Hiervan bleken 660 gezichtsafbeeldingen niet geschikt voor verdere verwerking. Van de 1033 geschikt bevonden gezichtsafbeeldingen, leidden 424 gezichtsafbeeldingen tot een herkenning. De overige 609 werden niet herkend.
Een herkenning door middel van de inzet van deze technologie én de beoordeling van biometrie-experts levert ondersteunend bewijs op in het onderzoek naar verdachten.
Welke foutmarges kennen de systemen voor gezichtsherkenning die nu in gebruik zijn? Zijn deze gelijk voor alle huidskleuren en geslachten? Kunt u in een percentage uitdrukken welke foutmarge volgens u acceptabel is?
De gebruikte gezichtsherkenningstechnologie genereert een «shortlist» van personen die een zekere mate van gelijkenis vertonen met de persoon op de verdachtenfoto. De uiteindelijke beoordeling wordt uitgevoerd door meerdere, onafhankelijk van elkaar werkende, biometrie-experts. Door dit principe van «human-in-the-loop» is er altijd sprake van menselijke interactie.
De politie is bezig een intern proces op te zetten om, naast de staande processen, een aanvullende kwaliteitstoets op algoritmen te implementeren. Nu kan er nog geen uitspraak worden gedaan naar wat acceptabel is.
Rondom de initiële inzet van CATCH is gekeken naar de daartoe beschikbare externe kwaliteitsrapportages. In dit geval van het Amerikaanse National Institute of Standards and Technology (NIST). CATCH is gebaseerd op een model van IDEMIA waar het NIST een evaluatie op heeft uitgevoerd.11
Welke middelen, zoals bodycams en videosurveillanceauto's, mag de politie gebruiken voor camerasurveillance? Met welke regelmaat worden de beelden gebruikt om met gezichtsherkenningstechnologie mensen te identificeren?
Camerasurveillance, of cameratoezicht in het Nederlands, is een breed begrip. Daaronder vallen o.a. de volgende vormen: bodycams, drones en helikopters die zijn uitgerust met een camera, videosurveillancewagens, tijdelijke camera’s, of vast bevestigde tijdelijke camera’s (om tijdelijk een bepaald gebied of bepaalde locatie te monitoren). Ook kan de politie beschikken over de beelden van Openbare orde camera’s (op grond van artikel 151c Gemeentewet). ANPR-camera’s zijn, hoewel specifiek gericht op het herkennen van voertuigen, ook een vorm van cameratoezicht.
Voor het tweede deel van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 19.
Welke eisen stelt u aan de camera's die voor opsporing en handhaving worden ingezet? Kunt u garanderen dat Nederland geen gebruik maakt van hardware of software die ontwikkeld is in landen met offensieve cyberprogramma's tegen ons land?
De politie is bij de aanschaf van technologische middelen gehouden aan de Europese en nationale aanbestedingsregels, zoals de Aanbestedingswet 2012. Het uitgangspunt is dat het gebruik van apparatuur en programmatuur veilig moet zijn en dat eventuele risico’s beperkt en/of gemonitord worden. Het risicobeleid ten aanzien van nationale veiligheid bij inkoop en aanbesteding is constant in ontwikkeling en heeft blijvende aandacht van de politie.
Bij de aanschaf en implementatie van apparatuur of programmatuur waarbij risico’s optreden voor de nationale veiligheid wordt geanticipeerd op zowel algemene risico’s in relatie tot leveranciers, als op specifiekere risico’s met betrekking tot het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om fysieke of digitale toegang door derden. Per praktijksituatie moet worden bezien of en zo ja, hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Er kunnen bijvoorbeeld technische beveiligings- of organisatorische maatregelen worden getroffen binnen de eigen organisatie. Ook kunnen strenge eisen gesteld worden aan de beveiliging van producten en diensten en kunnen ondernemers gevestigd in bepaalde landen uitgesloten worden van aanbestedingsprocedures.
De politie kan niet garanderen dat er geen gebruik wordt gemaakt van hardware of software die ontwikkeld is in landen met offensieve cyberprogramma's tegen ons land. Dat komt deels omdat de politie niet alle camera’s zelf aanschaft. Deels stond de Aanbestedingswet 2012 tot voor kort het niet toe om bepaalde aanbieders uit te sluiten.
Welke databronnen worden gebruikt als referentiemateriaal bij gezichtsherkenning? Kunt u expliciet maken welke open en gesloten bronnen hiervoor gebruikt mogen worden of mogen worden opgevraagd?
De politie maakt voor gezichtsherkenning gebruik van het eerder genoemde systeem CATCH. CATCH kan een gezichtsvergelijking uitvoeren door een verdachtenfoto te vergelijken met referentiemateriaal. Dat referentiemateriaal is opgeslagen in twee bestanden: één met gelaatsafbeeldingen van aangehouden verdachten van een strafbaar feit waarvoor minimaal 4 jaar celstraf staat en van veroordeelden (CATCH Strafrecht) en één met gelaatsafbeeldingen van vreemdelingen (CATCH Vreemdelingen). Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen (enkele keren per jaar) kan er worden gekeken of de verdachte voorkomt in de Vreemdelingendatabank. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 18.
De grondslag voor het verkrijgen van het referentiemateriaal is artikel 55c Wetboek van strafrecht voor de afbeeldingen van verdachten en veroordeelden. En artikel 107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voor de gelaatsafbeeldingen van vreemdelingen.
De politie maakt geen gebruik van open of andere gesloten bronnen bij de operationele inzet van de genoemde CATCH varianten.
Worden opgeslagen beelden van vreedzame demonstraties gebruikt als referentiemateriaal om verdachten op te sporen, ook als hun vermeende misdrijf niks met de demonstratie te maken heeft?
Zoals omschreven in reactie op vraag 23 wordt in de huidige toepassing van gezichtsherkenningstechnologie door de politie geen gebruik gemaakt van beelden van vreedzame demonstraties als referentiemateriaal. Wel kan het voorkomen dat op beeldmateriaal van een demonstratie een strafbaar feit zichtbaar is. In dat geval kan dat beeldmateriaal worden gebruikt als bewijsmateriaal en voor de identificatie van de verdachte. Het maakt hierbij geen verschil of de verdachte wel of niet als demonstrant wordt aangemerkt.
Welke bewaartermijn hanteert de politie voor beelden van vreedzame demonstraties? Hoe wordt erop toegezien dat de beelden na deze termijn daadwerkelijk worden verwijderd? Heeft de politie op dit moment beelden van vreedzame demonstraties bewaard die reeds vernietigd hadden moeten worden?
De Wet politiegegevens (Wpg) en de Gemeentewet regelen de bewaartermijnen. Afgeleid van artikel 151c Gemeentewet bewaart de politie camerabeelden maximaal 28 dagen. Beelden waarop een strafbaar feit zichtbaar is, mogen worden bewaard zolang het opsporingsonderzoek loopt.
Jaarlijks wordt er een interne privacyaudit uitgevoerd (de zogenaamde Wpg-audit). Eens in de 4 jaar wordt er een externe privacyaudit uitgevoerd.
Op uw vraag of de politie op dit moment beelden van vreedzame demonstraties bewaart die reeds vernietigd hadden moeten worden, kan de politie in zijn algemeenheid geen uitspraak doen. De procedure is zodanig dat de camerabeelden binnen 28 moeten zijn beoordeeld en er een besluit moet zijn genomen.
Worden politiebeelden waarvan blijkt dat ze achteraf onrechtmatig verkregen zijn altijd op tijd verwijderd? Waaruit blijkt dit?
De betrokken officier van justitie maakt de afweging welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het belang van de rechten van de op de politiebeelden zichtbare personen. Als blijkt dat de politiebeelden onrechtmatig zijn verkregen, dan kan een rechter besluiten dit niet als bewijs toe te laten. Bij een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan dit worden meegewogen in de strafmaat.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord, waarvoor het in gevallen wenselijk is ze gezamenlijk te behandelen.
Het circulaire economiebeleid in Caribisch Nederland |
|
Geert Gabriëls (GL), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u toelichten hoe het circulaire economiebeleid er in Caribisch Nederland uitziet?
Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen specifiek circulaire economiebeleid. Het onderwerp maakt wel onderdeel uit van het milieubeleid en is deels opgenomen in een aantal wettelijk verplichte planvormen.
Het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (hierna: NMBP) dat in 2020 is vastgesteld door het Rijk en de openbare lichamen, is met name gericht op het behoud van het koraal-ecosysteem. Duurzaam afvalbeheer neemt voor het behalen van dit strategische doel een belangrijke plek in. Voor het behalen van de doelstellingen zijn in het NMBP-mijlpalen opgenomen. Een aantal van deze mijlpalen dragen bij aan de transitie naar een circulaire economie. Het gaat om:
Naast het behoud van het koraal-ecosysteem, is duurzaam gebruik van land en water voor de ontwikkeling van de lokale economie ook een strategisch doel in het NMBP. De hiervoor opgenomen doelstellingen dragen ook bij aan de transitie naar een circulaire economie: lokale economische ontwikkeling op basis van duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal. De mijlpalen voor het bereiken van deze doelstellingen zijn:
De doelstellingen en mijlpalen in het NMBP zijn in lokale uitvoeringsplannen verder uitgewerkt waarbij elk eiland, binnen de kaders van het NMBP, eigen prioriteiten heeft vastgesteld. Op Saba en Sint Eustatius zijn de uitvoeringsplannen vastgesteld door de eilandsraad. Op Bonaire heeft de eilandsraad het uitvoeringsplan nog niet vastgesteld.
Saba streeft ernaar om haar duurzaamheidsambities te betrekken bij verschillende beleidsterreinen. Zo is er in 2020 al een verbod ingevoerd voor het gebruik van eenmalig plastic om zo de hoeveelheid plastic afval en ook zwerfafval te verminderen met als startdatum 1 januari 2021. De eigen drinkwaterfabriek produceert drinkwater in grote herbruikbare flessen waardoor de invoer van kleine plastic flessen met drinkwater, veelal voor eenmalig gebruik, aanzienlijk verminderd is. Het streven naar meer zelfvoorzienendheid op verschillende niveaus (energie, drinkwater en voedsel) maakt Saba minder afhankelijk van import naar het eiland.
Sint Eustatius richt zich vooral op het op orde krijgen en houden van het afvalbeheer op het eiland waarbij tevens circulaire principes meegenomen zijn om verder te implementeren. Met ingang van 1 juni 2021 geldt een verbod voor het in de handel brengen van wegwerplastics op Sint Eustatius.
Op Bonaire is sinds 1 juni 2022 een verbod voor het in de handel brengen van wegwerpplastics. Met ingang van 1 augustus 2022 geldt dit verbod op Bonaire ook voor styrofoam maaltijdverpakkingen.
Hoe ziet de afvalverwerking in de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk er op dit moment uit? Hoeveel procent van het afval wordt er in de verschillende landen gestort, verbrand, gerecycled en hergebruikt?
Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben als zelfstandige landen binnen het Koninkrijk een autonome verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van milieubeleid en zijn daarom voor afvalwetgeving en het bijbehorende afvalbeleid zelf verantwoordelijk.
Alle zelfstandige landen binnen het koninkrijk kennen vergelijkbare uitdagingen als het gaat om de verwerking van het afval. Het gebrek aan de juiste schaalgrootte, de relatieve isolatie van elk van de eilanden, de beperkte ruimte op elk van de eilanden om de afvalverwerking grondig aan te pakken en ook de kosten om het afval van de eilanden naar elders te transporteren maken het lastig. Vanuit die gemene deler kent elk eiland zijn eigen uitdagingen. Om deze basis op orde te krijgen is het noodzakelijk dat elk eiland een helder beeld heeft van een duurzame eindsituatie rond het afvalbeheer. Daarvoor is het ook noodzakelijk dat elk eiland langdurig gaat monitoren welk afval waar ontstaat en wat er met het afval wordt gedaan. Totdat die monitor is opgezet zijn hooguit grove schattingen te geven van de huidige situatie.
Voor Sint Maarten is bekend dat elke inwoner ongeveer 3,5 kilogram afval (exclusief afval uit bouw- en sloopactiviteiten) per dag produceert. Daarmee staat het naar eigen zeggen in de top van afvalproducerende landen in Latijns-Amerika. Veruit het merendeel (93–99%) van het afval wordt gestort op een ongecontroleerde stortplaats. De huidige situatie voor Sint Maarten is tevens beschreven in het Waste Authority Report1.
Voor Aruba is de huidige beleidsaanpak voor afvalbeheer beschreven in Aanpak afvalbeheer 2022–20252.
De beschikbare data voor Curaçao laten zien dat in 2022 in totaal 131.992 ton afval is geproduceerd, waarvan 123.579 ton is gestort op de stortplaats, 8.303 ton gerecycled en 110 ton is verbrand. Per dag produceerde elke inwoner 2,4 kilogram afval.3
Wat doet die manier van afvalverwerking met de milieusituatie in de afzonderlijke gebieden van Caribisch Nederland?
Voor de BES-eilanden is de milieusituatie als volgt:
Op Sint Eustatius vormt het opgeslagen restafval een risico voor de bodem. Door het ontbreken van een correcte onderafdichting bestaat het risico dat verontreinigende stoffen uitlogen naar de bodem en daarmee uiteindelijk ook de zee. Verder is de huidige locatie voor het afvalbeheer op het eiland niet ideaal voor het efficiënt verbranden van het restafval. Bij te weinig wind kan er geen afval verbrand worden.
Door het nagenoeg volledig uitvoeren van al het recyclebaar en niet-recyclebaar afval vanaf Saba naar de Verenigde Staten blijft de lokale afvalverbranding beperkt tot een kleine hoeveelheid medisch afval. Het tot een minimum verminderen van afvalverbranding op Saba heeft een zeer positief effect gehad op de luchtkwaliteit.
Op Bonaire wordt nagenoeg alle restafval gestort op de stortplaats Lagun in beheer van de overheids-N.V. Selibon. Over de situatie bij Selibon/Lagun is de Kamer op 19 december 2024 schriftelijk geïnformeerd (beantwoording Kamervragen over het bericht «bewoners Bonaire geëvacueerd na grote brand bij de vuilstort)»4. Ik verwijs tevens naar de reactie op uw verzoek de Kamer schriftelijk te informeren over de situatie bij Selibon te Bonaire.5
Gelden de doelstellingen ten aanzien van de transitie naar de circulaire economie ook voor Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, de doelstellingen voor de transitie naar circulaire economie gelden op dit moment niet voor Caribisch Nederland. Bij het antwoord op vraag 1 is ingegaan op de doelstellingen en mijlpalen in het NMBP die bijdragen aan de transitie naar een circulaire economie. Zodra die basis op orde is, kan de transitie naar de circulaire economie verder worden ingezet. De doelstellingen en maatregelen zoals geformuleerd in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)6 kunnen een inspiratiebron zijn voor de periode 2030–2050.
Welke stappen neemt u om plasticvervuiling in Caribisch Nederland aan te pakken? En op welke manier kan Nederland helpen bij het tegengaan van plasticvervuiling in de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk?
Caribisch Nederland is zich terdege bewust van de schadelijke gevolgen van het niet correct omgaan met de plasticvervuiling binnen de eigen eilanden. Daar is centrale sturing vanuit Europees Nederland niet voor nodig. Europees Nederland kan echter wel helpen bij het stroomlijnen en samenbrengen van de kennis die op verschillende plekken binnen het Koninkrijk aanwezig is.
Het versterken van onderlinge samenwerkingsverbanden, ook met de zelfstandige landen binnen het Koninkrijk, kan bijdragen aan het tegengaan van plasticvervuiling en ook andere vormen van milieuvervuiling. Vanuit die regionale samenwerking is ook de efficiëntie van de verwerking van het plasticafval verder te vergroten.
Bij het antwoord op vraag 1 is het verbod op plastic voor eenmalig gebruik op Bonaire, Sint Eustatius en Saba al aan de orde geweest.
Deelt u de mening dat het circulaire economiebeleid in het Caribische deel van Nederland een stuk minder vergaand is dan in Nederland zelf? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid inzet te tonen om ook in de afzonderlijke delen van Caribisch Nederland recyclingcapaciteit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2013 is de samenwerking tussen het openbaar lichaam Bonaire en het Ministerie van IenW gestart voor ondersteuning bij het uitvoeren van afvalbeleid op Bonaire. In 2016 is het afvalbeheerprogramma «Afvalbeheer op Maat» (AOM) gestart. Via dit programma stelt het ministerie al jaren personele en financiële middelen ter beschikking om het afvalbeheer op Bonaire te verbeteren. Dit geldt ook voor ondersteuning bij afvalrecycling.
Ook op Sint Eustatius en Saba wordt door het Ministerie van IenW ondersteuning gegeven bij het uitvoeren van het afvalbeleid.
Met het in 2020 vaststellen van het Natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) zijn ook strategische langetermijndoelen voor het afvalbeheer afgesproken.
Waarom gelden de huidige systemen van Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (UPV) alleen voor Europees Nederland?
Het gaat hier om Europese regels die gelden voor de Europese markt. Voor de autonome landen binnen het Koninkrijk wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Voor Caribisch Nederland ondersteunt het Ministerie van IenW bij het beleid en de bijbehorende wetgeving, een en ander conform de Wet Vrom BES. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om de UPV’s uit te breiden naar Caribisch Nederland zodat producenten verantwoordelijk zijn voor het afval dat zij ook daar produceren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening wordt niet gedeeld. Een beslissing over de haalbaarheid van een uitbreiding van UPV naar Caribisch Nederland moet vooraf worden gegaan door onderzoek naar de consequenties en de gevolgen hiervan. UPV is een financiële en ook organisatorische verantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van producten die in de handel worden gebracht. Het kan voordeel bieden als bij het in de handel brengen van een product de financiering van het afvalbeheer geborgd is. Een uitbreiding van UPV vergt echter dat er voor de betreffende UPV een onafhankelijke producentenorganisatie is die dit moet vormgeven. Dit is in het Koninkrijk enkel in Europees Nederland geregeld.
Bij een UPV worden producenten primair verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van afvalstoffen in plaats van bijvoorbeeld het bestuur op de eilanden. Gelet op de schaalgrootte en het inwoneraantal van de eilanden lijkt centrale regie door het bestuur eerder aan te bevelen boven uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Ook is de omvang van de markt op de eilanden beperkt, waardoor bijvoorbeeld een enkele importeur verantwoordelijk kan worden voor het afvalbeheer van één of meerdere producten. In plaats van een UPV kan ook worden gedacht aan inzet van andere beleidsinstrumenten zoals bijvoorbeeld het verplicht gescheiden inzamelen van specifieke afvalstromen of het instellen van een innameplicht voor winkels die bijvoorbeeld batterijen of elektrische apparaten verkopen.
Bent u bereid om te beginnen met een onderzoek naar hoe de UPV voor wegwerpplastic uitgebreid kan worden naar Caribisch Nederland om plasticvervuiling te verminderen op de eilanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij eerdere vragen aangegeven ondersteunt het Ministerie van IenW Caribisch Nederland bij het ontwikkelen en uitvoeren van afvalbeleid. Ik ben bereid met die eilanden te onderzoeken hoe verdergegaan kan worden met de acties die al ingesteld zijn om de plasticvervuiling verder te verminderen. De verwachting is alleen wel dat de UPV daar niet het best passende middel voor is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over circulaire economie op 19 december?
De beantwoording van de vragen heeft afstemming gevergd met de eilanden. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om de vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over circulaire economie op 19 december 2024.
Het ontslag van het gehele TikTok moderatieteam in Nederland |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TikTok schrapt honderden banen: wil meer AI inzetten voor contentmoderatie» (11-10-2024)?1
Ja
Heeft u voor of na het ontslag van het complete moderatieteam van TikTok in Nederland contact gehad met een vertegenwoordiger van TikTok over deze ontslagen? Zo ja, wat heeft u besproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact opgenomen door het Ministerie van BZK met TikTok in Nederland nadat bekend werd dat het contentmoderatieteam daar was ontslagen. TikTok gaf aan dat dit ontslag geen invloed heeft op het totale aantal moderatoren binnen de EU. Het platform heeft ook aangegeven dat er geen grote veranderingen zijn in het aantal moderatoren per taalgroep en dat het niet van plan is het aantal menselijke contentmoderatoren aanzienlijk te verminderen.
Kunt u een inschatting maken van wat het schrappen van het Nederlandse moderatieteam betekent voor de moderatie van Nederlandstalige content op TikTok?
Zoals aangegeven, stelt TikTok dat het ontslag van het moderatieteam in Nederland geen grote impact heeft op het aantal moderatoren per taalgroep. Dit betekent dat er niet aanzienlijk minder Nederlandstalige moderatoren zijn en dat Nederlandse content niet minder gemodereerd wordt. Mocht echter blijken dat TikTok’s informatie onjuist is en er wel beduidend minder Nederlandse moderatoren zijn, waardoor systeemrisico’s toenemen, dan is het aan de Europese Commissie (EC), als toezichthouder, om dit verder te onderzoeken en te evalueren.
Deelt u de mening dat er voor effectieve contentmoderatie niet enkel vertrouwd kan worden op foutgevoelige AI-systemen, maar dat er ook altijd sprake zou moeten zijn van menselijk toezicht dat op de hoogte is van de lokale (Nederlandse) context waarin de content wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens om menselijke controle in contentmoderatie. Zoals ook aangegegeven in de Voortgangsbrief Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie is het kabinet van mening dat te veel sociale media platformen hebben nagelaten voldoende investeringen te doen in context-specifieke, talige en culturele menselijke expertise in Nederland. Ik heb dan ook een onderzoek uitgezet naar de beste praktijken in contentmoderatie op zeer grote online platforms en zoekmachines, zodat er geleerd kan worden welke contentmoderatiesystemen het beste werk verrichten. De resultaten van dit onderzoek zullen in het najaar van 2025 beschikbaar zijn en zullen ook met de Europese Commissie gedeeld worden.
Kunt u reflecteren op dit ontslag van het Nederlandse moderatieteam in het kader van artikel 16 van de Digital Services Act (DSA), welke eisen stelt aan het voldoen aan meldings- en actieverplichtingen, en artikel 20 van de DSA, dat platforms verplicht stelt om «gemotiveerde beslissingen» te nemen «onder toezicht van passend gekwalificeerd personeel, en niet uitsluitend op basis van geautomatiseerde middelen»?
Artikel 16 van de DSA gaat over het inrichten van een toegankelijk en gebruiksvriendelijk kennisgevings- en actiemechanisme. Hierin zijn aanbieders van online hostingsdiensten verplicht om gebruikers op de hoogte te stellen wanneer zij voor die verwerking of besluitvorming geautomatiseerde middelen gebruiken. Ook artikel 17 van de DSA geeft aan dat gebruikers geïnformeerd moeten worden als content wordt gemodereerd met geautomatiseerde middelen. De gebruiker heeft vervolgens het recht om daar een klacht over in te dienen, die beslissing voor te leggen aan een externe geschilbeslechtscommissie als die er is, of naar de rechter te gaan. Het kabinet wil burgers beter in staat stellen om hun rechten te halen bij sociale mediaplatformen. Zoals vermeld in de Voortgangsbrief Rijksbrede strategie voor een effectieve aanpak van desinformatie, werkt het Ministerie van BZK daarom aan de verkenning van een meldvoorziening en een onafhankelijk geschillenorgaan, zoals beschreven in artikel 21 van de DSA.
Artikel 20 van de DSA verwijst naar de inrichting van een klachtensysteem. Hierin zijn aanbieders van online diensten verplicht om een doeltreffend intern klachtenafhandelingssysteem in te stellen dat elektronisch en gratis te gebruiken is voor gebruikers. De verwijzing dat aanbieders van onlineplatforms verplicht zijn om genomen besluiten onder toezicht van gekwalificeerd personeel te nemen en niet louter geautomatiseerde middelen in te zetten, verwijst naar de genomen besluiten in een interne klachtenhandelingssysteem en niet in hun inhoudsmoderatie.
Met betrekking tot inhoudsmoderatiebeslissingen, al dan niet geautomatiseerd, zijn de artikelen 42 en 15 relevant. Artikel 42 van de DSA verplicht zeer grote onlineplatforms om rapporten te publiceren met details over hun inhoudsmoderatie-inspanningen. Deze rapporten moeten onder andere aangeven hoeveel personeel ze inzetten per officiële taal van de EU-lidstaten, hun kwalificaties en taalkennis, en hoe goed hun moderatie werkt in elke taal.
Artikel 15 van de DSA verplicht zeer grote onlineplatforms om te rapporteren over hun inhoudsmoderatie. Deze rapporten moeten duidelijk en eenvoudig te begrijpen zijn en informatie bevatten over acties die ze hebben genomen om inhoud te modereren, zoals het gebruik van geautomatiseerde tools. Ze moeten ook details geven over de nauwkeurigheid van deze tools, mogelijke fouten, en welke maatregelen ze hebben genomen om fouten te beperken. De informatie moet ook worden ingedeeld op basis van het type illegale inhoud en de gebruikte moderatiemethode.
Bent u van mening dat het mogelijk is om te voldoen aan de verplichtingen uit artikel 34 en 35 van de DSA om, rekening houdend met specifieke regionale of taalkundige aspecten (ook wanneer deze specifiek zijn voor een lidstaat), systemische risico’s voor platforms als TikTok te identificeren, analyseren en effectief te beperken zonder dat er in Nederland personeel voor contentmoderatie aanwezig is? Kunt u dit toelichten?
Ja, dat is mogelijk en hangt ervan af of TikTok elders voldoende Nederlandstalige moderatoren met kennis van de context in dienst heeft. TikTok dient in transparantieverslagen aan te geven hoeveel personeel ze inzetten per officiële taal van de EU-lidstaten. Hierbij is het belangrijk om erop te wijzen dat de DSA vraagt om een uiteenzetting van de hoeveelheid personeel per officiële taal binnen de EU, ongeacht de locatie van deze contentmoderatoren.
In het meest recente transparantieverslag (januari-juni 2024) vermeldt TikTok 160 Nederlandstalige inhoudsmoderatoren. Als in het volgende transparantieverslag blijkt dat TikTok een significante vermindering van Nederlandstalige contentmoderatoren heeft en dit leidt tot een systeemrisico, kan het bedrijf nog steeds voldoen aan artikel 34 en 35 van de DSA, mits er voldoende mitigerende maatregelen zijn genomen om deze risico’s te beheersen, zoals bijvoorbeeld de aanpassing van inhoudsmoderatieprocedures en daarvoor gebruikte besluitvormingsprocedures of moderatiemiddelen.
Deelt u de mening dat er voldoende lokaal personeel en gekwalificeerd menselijk toezicht nodig is om te voldoen aan artikel 16 van de DSA, met name in het geval van zeer grote onlineplatforms, en artikel 34 van de DSA? Zo nee, waarom niet?
Gelet op voorgaande vragen, bent u van mening dat TikTok blijft voldoen aan de DSA? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u aangeven welke acties u kunt en gaat ondernemen om TikTok wel te laten voldoen aan de DSA?
Het oordeel of TikTok de DSA correct genoeg naleeft is aan de Europese Commissie. De Europese Commissie is namelijk de primaire toezichthouder voor het naleven van de DSA door zeer grote platforms, waaronder TikTok. Sinds de inwerkingtreding van de DSA heeft de EC haar rol als toezichthouder voortvarend opgepakt en wij volgen nauwlettend de ontwikkelingen. Zo startte de Commissie in 2024 twee formele procedures tegen TikTok om te onderzoeken of er sprake is van overtredingen van de DSA.2 Artikelen 74 en 76 van de DSA geven de Commissie een bevoegdheid om een boete of last onder dwangsom op te leggen als er daadwerkelijk sprake is van een overtreding.
De Nederlandse overheid volgt de verdere uitvoering van de DSA en ondersteunt de Commissie waar het kan. Zoals in antwoord vier is aangegeven is er namens het Ministerie van BZK een onderzoek uitgezet, waarin wordt onderzocht welke beste moderatiepraktijken er bestaan bij zeer grote online platformen en zoekmachines. De resultaten hiervan zullen in het najaar van 2025 bekendgemaakt worden.
Is bij u bekend of alle platforms aangemerkt als «Very Large Online Platform» (VLOP) nu (nog) zijn voorzien van een moderatieteam in Nederland? Hoe kunt u verzekeren dat berichtjes op deze platformen blijvend door mensen worden gemodereerd?
Het is publiekelijk beschikbare informatie hoeveel personeel VLOP’s hebben die in het Nederlands modereren. Artikel 42 van de DSA verplicht VLOP’s namelijk om halfjaarlijks transparantieverslagen te publiceren met details over onder andere hun inhoudsmoderatie-inspanningen. Deze rapporten moeten bijvoorbeeld aangeven hoeveel personeel ze inzetten per officiële taal van de EU-lidstaten, hun kwalificaties en taalkennis, en hoe goed hun moderatie werkt in elke taal. Zoals reeds aangegeven had TikTok 160 Nederlandstalige inhoudsmoderatoren in de periode januari-juni 2024. Meta3 dat verantwoordelijk is voor de VLOP’s Instagram en Facebook had in totaal 96 Nederlandstalige moderatoren in de periode van april-september 2024. En X/Twitter had geen enkele Nederlandstalige contentmoderator in de periode van april-september 2024.4 Verder is het niet verplicht om in de transparantieverslagen op te nemen in welke landen de contentmoderatoren gevestigd zijn.
De DSA verbiedt ook niet dat een platform gebruik maakt van geautomatiseerde middelen voor het verrichten van moderatie. Maar als dat gebeurt dan moet het platform dat benoemen in het bericht waarmee ze een gebruiker informeren dat ze diens content hebben gemodereerd (artikel 17). De gebruiker heeft vervolgens het recht om daar een klacht over in te dienen, die beslissing voor te leggen aan een externe geschilbeslechtscommissie als die er is, of naar de rechter te gaan.
Indien een gebrek aan menselijke controle leidt tot dusdanige risico’s dat het een systeemrisico in de zin van artikel 34 DSA vormt, dan moeten zeer grote online platforms en zoekmachines daar mitigerende maatregelen tegen nemen. Zoals bijvoorbeeld de aanpassing van inhoudsmoderatieprocedures en daarvoor gebruikte besluitvormingsprocedures of moderatiemiddelen. Ook de opleiding en lokale deskundigheid van moderatoren behoort hiertoe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie over het uitlezen van mobiele telefoons |
|
Songül Mutluer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 4 oktober 2024, waarin wordt gesteld dat nationale wetgeving mag bepalen dat ook kleine misdrijven kunnen leiden tot het doorzoeken van telefoons?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraak van het Europese Hof? Wat is de reactie van de Nationale Politie? Kunt u ook de Autoriteit Persoonsgegevens vragen om haar zienswijze en deze doen toekomen aan de Kamer?
De rechtspraktijk in Nederland zal moeten uitwijzen wat de precieze betekenis van deze uitspraak is. Met de toepassing van de prejudiciële procedure wordt het Europese Hof van Justitie in toenemende mate om uitleg gevraagd van het EU-recht op het gebied van bevoegdheden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek. De uitspraak in de zaak Bezirkshauptmannschaft Landeck past in deze ontwikkeling. De betekenis en de reikwijdte van deze rechtspraak voor de rechtspraktijk zijn nog onzeker. Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering, wordt van de zijde van de regering een voorstel gedaan, zodra de betekenis en de reikwijdte van de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie daarvoor voldoende zijn uitgekristalliseerd om deze in samenhang te kunnen codificeren2. Dan zal zoals gebruikelijk een wetsvoorstel in dit verband ter consultatie worden voorgelegd aan (onder meer) de politie en de Autoriteit persoonsgegevens. Dergelijke consultatieadviezen worden meegezonden aan uw Kamer bij de indiening van een wetsvoorstel.
Bent u het met de indiener(s) eens dat men uiterst terughoudend moet zijn om het uitlezen van telefoons makkelijker te maken? Vindt u ook dat deze bevoegdheid enkel ingezet moet worden met toestemming van de rechter bij zware misdrijven?
Het Europese Hof van Justitie heeft bepaald dat de mogelijkheid om toegang te krijgen tot gegevens in een mobiele telefoon niet is beperkt tot strafrechtelijk onderzoek naar zware misdrijven, omdat anders een risico op straffeloosheid bij niet-zware misdrijven zou ontstaan en het doel van het in stand houden van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid binnen de EU kan worden ondermijnd3. De ernst van het feit speelt volgens het Europese Hof van Justitie wel een belangrijke rol in de afweging die moet worden gemaakt. De betekenis van deze uitspraak voor de Nederlandse rechtsorde zal gaan blijken uit de rechtspraak in concrete gevallen.
Wat is het huidige protocol voor het uitlezen van telefoons van verdachten? Wanneer wordt hier wel/niet toe besloten en welke toestemming is vereist voordat dit gebeurt? Is het protocol hetzelfde bij privételefoons als bij tweede telefoons die vermoedelijk gebruikt worden voor criminele activiteiten?
De voorwaarden voor toegang tot gegevens in een mobiele telefoon ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, en verder ontwikkeld in het smartphonearrest van de Hoge Raad4. Oorspronkelijk is de toegang gestoeld op de bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen. De inbeslagnemingsbevoegdheid impliceert dat het inbeslaggenomen voorwerp kan worden onderzocht. De mobiele telefoon heeft zich als voorwerp echter zo ontwikkeld dat zeer veel (gevoelige) gegevens over de gebruiker of derden daarop kunnen worden opgeslagen, met als gevolg dat de toegang tot gegevens op een mobiele telefoon (zeer) ingrijpend kan zijn. Dit is voor de Hoge Raad aanleiding geweest tot het wijzen van het eerdergenoemde smartphonearrest. In dat arrest zijn voorwaarden gesteld wegens de mate van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die de toegang tot gegevens in een mobiele telefoon kan hebben. De algemene beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn bovendien van toepassing. Daarbij worden alle relevante feiten en omstandigheden gewogen, waaronder of er sprake is van een privé mobiele telefoon of een tweede mobiele telefoon die vermoedelijk gebruikt wordt voor criminele activiteiten. De rechtspraktijk zal gaan uitwijzen in hoeverre de toegang tot mobiele telefoons anders gaat verlopen dan voorheen door deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie.
Ziet u aanleiding om de bevoegdheid in nationale regelgeving verder uit te breiden tot lichte misdrijven? Zo ja, waaruit blijkt de noodzaak hiertoe? Hoe zwaar moet een misdrijf zijn voordat hiertoe volgens u besloten mag worden?
Het EU-recht noch het nationaal recht vereist een verdenking van een zwaar misdrijf voor de toegang tot gegevens in een mobiele telefoon. Wel geldt dat de ernst van het strafbaar feit een belangrijke factor is bij de beoordeling van de toegang in een concreet geval.
Hoe worden de belangen van opsporing, privacy, onschuldpresumptie en cyberveiligheid tegen elkaar afgewogen bij het besluit om wel of niet een telefoon uit te lezen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe gaat het uitlezen van telefoons momenteel in werking, als de politie hiertoe besluit? Op welke manier wordt toegang verkregen tot een toestel? Wordt er wel eens gebruik gemaakt van biometrische gegevens van verdachten, zoals vingerafdrukken voor vingerafdrukscanners of gezichten (FaceID), om bij weigering van verdachten om een telefoon te ontgrendelen dit alsnog voor elkaar te krijgen en zo ja, hoe vaak komt dat voor? Wordt de data op een telefoon gericht uitgelezen op basis van het strafbare feit of wordt de hele telefoon – inclusief privécommunicatie – doorzocht? Worden de gegevens gekopieerd en opgeslagen, en zo ja, met welke bewaartermijn?
De politie sluit de telefoon over het algemeen aan op uitleesapparatuur en maakt een forensische kopie van bepaalde bestanden op het toestel of een exacte kopie van alle computergegevens, afhankelijk van de inhoud van het bevel. Soms wordt de mobiele telefoon handmatig onderzocht. Het komt voor dat een mobiele telefoon alleen ontgrendeld kan worden met behulp van biometrische gegevens van de gebruiker van dat toestel. De politie mag in die gevallen de verdachte vragen zijn toestel te ontgrendelen. Als de verdachte hier niet aan wil meewerken, mag de politie dwang gebruiken. Dit is bekrachtigd door de Hoge Raad in een arrest uit 20215. Deze bevoegdheid is via de Innovatiewet Strafvordering vooralsnog opgenomen in artikel 558 van het Wetboek van Strafvordering. De rapporten waarin verslag is gedaan van de evaluatie van de Innovatiewet Strafvordering zijn onlangs verzonden aan uw Kamer6. Volgens de onderzoekers wordt de bevoegdheid regelmatig toegepast. Exacte cijfers zijn niet beschikbaar. Voor het einde van het jaar ontvangt uw Kamer de beleidsreactie op de evaluatierapporten.
De gegevens die zijn overgenomen worden door de politie opgeslagen, waarna (een deel van) deze gegevens toegankelijk worden voor gebruik door daartoe geautoriseerde opsporingsambtenaren die belast zijn met de opsporing van het strafbare feit waarvoor de mobiele telefoon in beslag is genomen. Deze gegevens vallen onder het regime artikel 9 in de Wet politiegegevens (Wpg). Deze gegevens kunnen worden gebruikt voor het opsporingsonderzoek en het eventueel daarop volgende strafproces, totdat een onherroepelijke beslissing in de betreffende zaak is genomen of de straf/maatregel volledig ten uitvoer is gelegd. Uiterlijk een half jaar nadat het doel van het onderzoek is bereikt, moeten de gegevens worden verwijderd. De systematiek in de Wpg schermt verwijderde gegevens af van andere gegevens en deze worden gedurende een periode van vijf jaar bewaard. Gedurende deze periode zijn de gegevens alleen toegankelijk voor een beperkt aantal poortwachters en kunnen slechts gebruikt worden voor enkele genoemde doelen. Na ommekomst van deze termijn moeten gegevens worden vernietigd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Schendingen van mensenrechten van Venezolaanse vluchtelingen op Aruba |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Amnesty: Nederland medeplichtig aan schenden mensenrechten op Aruba»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de stelling van Amnesty dat het non-refoulement-principe is geschonden op Aruba? Bent u het eens met deze stelling? Zo ja, welke concrete acties zult u ondernemen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord juridisch onderbouwen?
Zowel asiel-, opvang- en terugkeerbeleid, als mensenrechtenbeleid, is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de autonome landen binnen het Koninkrijk. In dit licht is het dan ook de verantwoordelijkheid van Aruba om het non-refoulementprincipe te waarborgen. De beoordeling of er wordt voldaan aan dit principe is aan de rechterlijke macht en autoriteiten van Aruba.
Kunt u reflecteren op de stelling van Amnesty dat Nederland heeft bijgedragen aan het schenden van het non-refoulement-principe op Aruba? Bent u het met de stelling eens? Zo ja, bent u bereid nader te onderzoeken hoe dat heeft kunnen gebeuren en hoe gaat u dan voorkomen dat het principe in de toekomst weer wordt geschonden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord juridisch onderbouwen?
Op basis van artikel 36 van het Statuut kunnen de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden elkaar desgewenst bijstand verlenen. In 2019 heeft Aruba Nederland verzocht om bijstand ten behoeve van de optimalisering en verdere professionalisering van verschillende onderdelen in de vreemdelingenketen aldaar.2
De voornaamste doelstelling van de geleverde bijstand door de IND en het toenmalige Ministerie van Justitie en Veiligheid was het in lijn brengen van de bestaande asiel- en/of beschermingsprocedure met internationale verdragen en diende ter professionalisering en optimalisering van het beslisproces. Aanvullend hierop heeft het Nederlandse kabinet vanwege de grote uitdagingen voor Aruba geïnvesteerd in projecten op gerelateerde terreinen. Voorbeelden van deze projecten zijn bewustwordingscampagnes op het vlak van mensenhandel en het realiseren van een mannen- en vrouwenopvang voor Venezolaanse slachtoffers van huiselijk geweld en mensenhandel en mensensmokkel. Verder is er ter voorbereiding op het scenario van een grootschalige crisis een noodvoorziening beschikbaar gesteld en is er financiële ondersteuning geleverd aan de Kustwacht Caribisch Gebied. Ten slotte zijn er op verzoek van Aruba financiële middelen beschikbaar gesteld voor een fonds ter bevordering van repatriëring van personen die geen recht (meer) hebben op verblijf en geen lopende procedures daartoe. Ook tijdens dit proces is benadrukt om het non-refoulementprincipe te volgen en mensen niet uit te zetten als zij een reëel risico lopen op mensenrechtenschendingen. Voor verdere toelichting over de geboden hulp en bijstand aan Aruba verwijs ik u graag door naar de diverse brieven aan uw Kamer hierover.3, 4, 5, 6
Ik herken mij daarom niet in de stelling dat de Nederlandse bijstand gericht was op het traceren van Venezolanen, hun detentie en deportatie en dat Nederland hiermee heeft bijgedragen aan het schenden van het non-refoulementprincipe in Aruba. Zowel het actief traceren, vastzetten als het deporteren van Venezolanen was en is geen onderdeel van de door Nederland geleverde bijstand. Via de geleverde bijstand is de vreemdelingenketen in Aruba verder in lijn gebracht met geldende internationale standaarden en procedures. Dit draagt bij aan de verwezenlijking van een acceptabele standaard voor zowel vreemdelingenketen als het mensenrechtenbeleid in Aruba. Het staat voorop dat mensenrechten te allen tijde moeten worden gerespecteerd en beschermd, waar ook ter wereld.
Klopt het dat Nederland financiële steun heeft verleend aan Aruba voor deportatievluchten voor Venezolanen? Zo ja, hoe rijmt dit met het non-refoulement-principe?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de door Nederland geboden hulp aan Aruba vooral gericht was op het traceren van Venezolanen en hun detentie en deporatie? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom dit niet klopt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het rapport «Rules but No Protection» van Amnesty, in het bijzonder hoofdstuk 8 «Obligations of the Kingdom of the Netherlands»?2 Kunt u per paragraaf reflecteren op de inhoud van het hoofdstuk?
Ja. Ik ben bekend met het rapport van Amnesty «Unprotected: Unveiling gaps in the protection of Venezuelan refugees in Aruba» en in het bijzonder hoofdstuk 8 van dat rapport (Obligations of the Kingdom of the Netherlands). Ik zal per paragraaf reflecteren op de inhoud van het hoofdstuk en waar relevant ook doorverwijzen naar de beantwoording bij uw andere vragen.
Het betreft een vrij feitelijke inleiding vanuit geschiedkundig perspectief over de constitutionele verhoudingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
Deze paragraaf gaat in op de waarborgfunctie van artikel 43 van het Statuut. Bij de beantwoording van vraag 7 zal ik hierop reflecteren en de noties van deze paragraaf zal ik hierin meenemen.
De verdragsrechtelijke inbedding van het non-refoulementprincipe voor Aruba en in bredere zin binnen het Koninkrijk der Nederlanden staat buiten kijf en komt bij de beantwoording van meerdere vragen aan bod.
Sinds 2019 heeft het Nederlandse kabinet middels financiële en technische bijstand getracht Aruba te ondersteunen bij de optimalisering van de vreemdelingenketen. Via de geleverde bijstand is de vreemdelingketen van Aruba verder in lijn gebracht met de geldende internationale standaarden en procedures. Ik acht het van belang dat standaarden en procedures op een zorgvuldige manier worden uitgevoerd en dat er wordt voldaan aan de internationale verdragsverplichtingen. Het bieden van ondersteuning daartoe betekent niet dat Nederland medeverantwoordelijk is voor de Arubaanse vreemdelingenketen. Dit blijft een landsaangelegenheid. Specifiek ten aanzien van de Kustwacht kan ik aangeven dat zij binnen de prioriteiten van het Justitieel Beleidsplan opsporings-, toezichthoudende en dienstverlenende taken uitvoert ten behoeve van de landen. Het gezag over de Kustwacht berust wat betreft de opsporingstaken bij de procureurs-generaal van Aruba en van Curaçao, Sint Maarten en de BES. De Kustwacht zorgt te allen tijde dat mensenrechten worden gerespecteerd en handelt hiermee onder het lokale justitiële gezag. Voor verdere toelichting over de geboden hulp en bijstand aan Aruba verwijs ik u graag door naar eerdergenoemde brieven aan uw Kamer.8, 9, 10, 11
Zoals toegelicht bij vraag 5 kunnen de landen binnen het Koninkrijk elkaar bijstand verlenen. De uitwerking van onderlinge technische ondersteuning is afhankelijk van de wederzijdse wensen en behoeften en ik blijf, samen met de Minister van Asiel en Migratie, hierover graag in gesprek met Aruba. De aanbevelingen uit het rapport kunnen een onderdeel vormen van een dergelijk gesprek, indien gewenst door Aruba.
Amnesty International stelt in absolute termen dat er geen vorm van due dilligence of monitoring heeft plaatsgevonden en verwijst naar een enkele zaak voor het Mensrechtencomité van de Verenigde Naties. Zonder in te gaan op de specifieke casuïstiek van de gerefereerde zaak in hoofdstuk 8 zouden de vermeende problemen zoals Amnesty International aansnijdt, in het bijzonder het schenden van het non-refoulementprincipe, niet mogen plaatsvinden. Het Nederlandse kabinet hecht grote waarde aan individuele toetsing bij personen die vragen om bescherming conform de internationale geldende regelgeving en het nakomen van internationale verdragsverplichtingen.
Het staat Aruba altijd vrij opnieuw een bijstandsverzoek te vragen aan Nederland. Het bestaande mensenrechtelijke kader zal hierin leidend zijn. De aanvullende bijstand zal gestoeld zijn om de vreemdelingeketen van Aruba nog verder in lijn te brengen met geldende internationale mensenrechten standaarden en procedures. Ten slotte zullen de aanbevelingen die volgden uit de evaluatie van de middelen op de begroting van BZK12 en de aanbevelingen vanuit het rapport van Amnesty International worden meegenomen in een eventueel vervolg. Ten slotte wordt gerefereerd naar een zaak die nog in behandeling is bij het VN-Mensenrechtencomité. In deze zaak is er nog geen eindoordeel van het Comité gekomen.
Kunt u in het licht van artikel 43, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk aangeven wat de rol van het Koninkrijk is wanneer het non-refoulement-principe in één van de landen wordt geschonden? Op welke wijze kan de Koninkrijksregering bijdragen aan het tegengaan van mensenrechtenschendingen in één van de landen en specifiek in de situatie van het schenden van de rechten van vluchtelingen op Aruba?
Binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn op grond van artikel 43, lid 1 van het Statuut de individuele landen verantwoordelijk voor het verwezenlijken van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens, rechtszekerheid en deugdelijkheid van het bestuur in hun land. Het waarborgen van deze mensenrechten is op grond van artikel 43, lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een Koninkrijksaangelegenheid. Dit is de zogenoemde waarborgfunctie. Voor het Koninkrijk is pas een functie weggelegd als een land niet zelf in staat is om structureel fundamentele rechten te verwezenlijken. Alleen het tekortschieten van een land is onvoldoende reden voor ingrijpen door het Koninkrijk. Slechts wanneer geen verbetering van een ontoelaatbare toestand door de landen mogelijk zou blijken, kan het Koninkrijk ingrijpen overwegen. Het perspectief van handhavend optreden in een Caribisch land door het Koninkrijk in geval van mensenrechtenschendingen is om deze reden gering.
Ondanks deze hoge grens voor ingrijpen door het Koninkrijk, vindt er overleg plaats tussen de verschillende landen over deze thema’s. Het is wenselijk om met minder ingrijpende manieren te komen tot een duurzame verbetering van de situatie. Een belangrijk instrument voor de landen van het Koninkrijk hierbij is het elkander desgevraagd verlenen van hulp en bijstand (artikel 36 van het Statuut).
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar vóór de plenaire behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Paniek over veiligheid pensioenen APG: kritisch rapport legt problemen bloot' |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de kwetsbaarheid van de ICT bij APG en het Schuberg Phyllis-onderzoek waar dit uit bleek?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is het bij u bekend of andere kritieke instellingen met zulke kwetsbaarheden te maken hebben?
Instellingen, zoals APG, laten periodiek testen en audits uitvoeren om IT-kwetsbaarheden en verbeterpunten aan het licht te brengen. Hieruit is gebleken dat de beveiliging van APG van zeer hoog niveau is. APG geeft echter aan dat er ook verbeterpunten zijn in de beveiliging van de IT-infrastructuur. Na deze constatering zijn er mitigerende maatregelen genomen tegen de IT-risico’s. Dit gebeurt in goed overleg met de belangrijkste stakeholder en toezichthouders. Pensioenuitvoerders staan via hun fondsen onder toezicht, en doen mee aan zeer ingrijpende cybersecuritytesten van DNB. Het doel hiervan is om eventuele kwetsbaarheden tijdig te onderkennen en deze adequaat op te lossen.
Deelt u de opvatting dat het veilighouden van álle kritische ICT-infrastructuur waar mensen afhankelijk van zijn, bijvoorbeeld voor hun pensioen, gezondheid of inkomen, een overheidstaak is?
De regering hecht waarde aan de vitaliteit van belangrijke (financiële) instellingen zoals pensioenfondsen. Tegelijkertijd zet de regering in de Aanpak vitaal in op het versterken van de weerbaarheid van vitale instellingen2. De vitale infrastructuur bestaat uit processen en diensten die essentieel zijn voor de Nederlandse samenleving, waarvan verstoring, uitval of manipulatie grote gevolgen kan hebben voor de Nederlandse economie en maatschappij. De Aanpak vitaal is gericht op het voorkomen van de verstoring van vitale processen en de weerbaarheid aanhoudend te verhogen. In de cyclus vitaal identificeren vakdepartementen welke processen en aanbieders vitaal zijn en welke dreigingen en risico’s er binnen de vitale processen bestaan.
Mocht de uitkomst van de Aanpak vitaal zijn dat sommige pensioenuitvoerders als vitaal worden aangemerkt, dan brengt dit rechten en plichten met zich mee. Zo krijgt een vitale aanbieder bij cyberincidenten ondersteuning van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) in het geval van grootschalige uitval.
Hoe bent u betrokken bij het oplossen van de kwetsbaarheden bij APG, gezien het essentiële belang van deze instelling voor het uitkeren van pensioenen?
Vanuit mijn positie als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ben ik niet rechtstreeks betrokken bij het oplossen van de kwetsbaarheden bij APG. APG is een private vergunninghoudende entiteit die onder toezicht staat bij de toezichthouders AFM en DNB. APG heeft in samenspraak met de twee toezichthouders zo spoedig mogelijk zelf mitigerende maatregelen getroffen om deze problemen zelf op te lossen.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder eerder deze kwetsbaarheden aangetroffen? Zo nee, hoe kan de toezichthouder beter in staat worden gesteld om op de ICT toe te zien?
Informatiebeveiliging en cybersecurity zijn de afgelopen jaren een belangrijk strategisch thema binnen het toezicht van DNB en AFM.
Pensioenuitvoeringsorganisaties staan via hun fondsen onder toezicht en doen mee aan zeer ingrijpende cybersecuritytesten van DNB, waaronder de TIBER-test. TIBER staat voor Threat Intelligence Based Ethical Red-teaming en heeft als doel om te testen hoe weerbaar organisaties zijn tegen geavanceerde cyberaanvallen3. Kwetsbaarheden, waar zichtbaar, worden gemitigeerd. Voor zover bij mij bekend zijn er geen gevallen waarbij de IT-veiligheid van pensioenuitvoerders niet op orde is. Er zijn geen signalen vanuit de toezichthouders dat de huidige manier van toezicht op de ICT van pensioenuitvoerders niet voldoet. DNB kan niet ingaan op vragen over individuele instellingen die onder toezicht staan.
Welk aandeel van het toezicht van de DNB wordt besteed aan cyberveiligheid van pensioenfondsen? Is dit toereikend om structurele kwetsbaarheden grondig te onderzoeken?
Vanwege toezichtvertrouwelijke informatie kan DNB geen uitlatingen doen welk aandeel van het toezicht besteed wordt aan cyberveiligheid van pensioenfondsen. Er zijn mij vanuit de toezichthouders geen signalen bekend dat de huidige capaciteit ontoereikend is om structurele kwetsbaarheden grondig te onderzoeken.
In zijn algemeenheid geldt dat cyberdreigingen toenemen. Dat ziet DNB terug in externe dreigingsanalyses van onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). DNB heeft recent ook informatie gedeeld over cyberrisico’s voor de financiële stabiliteit in het Overzicht Financiële Stabiliteit (najaar 2024). Dat komt enerzijds door steeds verdergaande automatisering van bedrijfsprocessen die al jarenlang aan de gang is. Dat maakt instellingen potentieel kwetsbaar voor cybercriminaliteit. Anderzijds ziet DNB dat dreigingen toenemen als gevolg van geopolitieke spanningen. Dit maakt instellingen potentieel ook kwetsbaar voor verstoring/sabotage door statelijke actoren.
DNB geeft aan dat maatregelen gelijke tred moeten houden met eventuele toenemende dreigingen. Instellingen moeten voortdurend alert zijn dat hun beheersmaatregelen passend zijn en blijven. DNB vraagt daarvoor aandacht, onder andere met de DNB Good Practice informatiebeveiliging. DNB ziet risico-gebaseerd erop toe dat instellingen aandacht houden voor voortdurende verbetering en dat zij de effectiviteit van hun maatregelen ook regelmatig testen. Voorts heeft DNB binnen de divisie Toezicht Pensioenfondsen een expertisecentrum specifiek gericht op operationele en IT-risico’s.
Hoe zorgt u ervoor dat andere kritieke instellingen zo goed mogelijk lessen trekken uit het Schuberg Phyllis-onderzoek en de stappen die APG zet ter verbetering?
Instellingen moeten voortdurend alert zijn dat hun beheersmaatregelen passend zijn en blijven. DNB vraagt daarvoor aandacht, onder andere met de DNB Good Practice informatiebeveiliging. DNB ziet er risico-gebaseerd op toe dat instellingen aandacht houden voor voortdurende verbetering en dat zij de effectiviteit van hun maatregelen ook regelmatig testen. Voorts heeft DNB binnen de divisie Toezicht Pensioenfondsen een expertisecentrum specifiek gericht op operationele en IT-risico’s.
De regering hecht waarde aan de vitaliteit van belangrijke (financiële) instellingen zoals pensioenfondsen. Daartoe zet de regering in de Aanpak Vitaal in op het versterken van de weerbaarheid van vitale instellingen.4 Het doel hiervan is om de weerbaarheid van kritieke instellingen blijvend te verhogen.
Bent u bereid andere kritieke instellingen aan te moedigen al dan niet financieel te ondersteunen bij het uitvoeren van diepgravende analyses van hun ICT-kwetsbaarheden?
Organisaties zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun ICT, zo ook de daaruit naar voren komende kwetsbaarheden. Vitale aanbieders dienen bij het in gebruik nemen van producten en diensten goed risicomanagement uit te voeren. Het analyseren van mogelijke risico’s is gestoeld op het in kaart brengen van (1) de te beschermen belangen, (2) de dreiging tegen deze belangen te identificeren en (3) de bestaande weerbaarheid van de organisatie te definiëren en (4) op basis van deze analyse aanvullende maatregelen treffen om de risico’s te beheersen. Het doel is om uiteindelijk tot een passend niveau van weerbaarheid te komen en de mate van risicoacceptatie te bepalen.
Pijler I van de Nederlandse Cybersecurity Strategie 2022–2028 ziet toe op het verhogen van de digitale weerbaarheid van de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Er worden verschillende acties uitgevoerd die de vergaande publiek-private samenwerking – hetgeen nodig is om deze ambitie te realiseren – te verdiepen en uit te breiden.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en het Digital Trust Center (DTC) hebben het afgelopen jaar diverse kennis- en adviesproducten ontwikkeld over cybersecurity in het risicomanagementproces, crisispreparatie en incidentrespons. Het gaat daarbij niet alleen om producten die relevant zijn voor organisaties die onder het toepassingsbereik van Cyber beveiligingswet vallen, maar ook voor alle andere organisaties. Daarnaast is er door het NCSC en het DTC een nieuwe set cybersecurity basisprincipes geschreven.
Om in publiek-privaatverband nog sneller en beter samen te werken heeft het NCSC gewerkt aan het digitaliseren van onder andere het delen van kwetsbaarheden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van kwetsbaarheidsregisters om zo organisaties snel van advies te kunnen voorzien. Dit gebeurt mede in samenhang met het programma Cyclotron.
Daarnaast is er in 2024 met het publiceren van de toekomstvisie voor het Cyberweerbaarheidsnetwerk (CWN) een belangrijke stap gezet naar het verdiepen en uitbreiden van publiek-private samenwerking op het gebied van cybersecurity.
Tot slot heeft de Cyberbeveiligingswet ook invloed. Organisaties die onder deze wet vallen moeten voldoen aan een zorgplicht, waarin risicomanagement een centrale rol speelt. De verwachting is dat het wetsvoorstel in Q4 2024 aan de Afdeling Advisering van de Raad van State kan worden aangeboden. Op 17 oktober 2024 is de kamer geïnformeerd over de huidige stand van zaken.
Welke voorzieningen staan er in de Cyberveiligheidswet die nog naar de Kamer komt, die onmisbare (publieke én private) instellingen als het APG zouden helpen?
De Cyberbeveiligingswet is de nationale wetgeving die voortkomt uit de Europese Network and Information Security Directive (NIS2-richtlijn). Het wetsvoorstel dat nog naar de Kamer komt heeft als doel om de digitale en economische weerbaarheid te versterken tegen toenemende dreigingen. De wet zal gelden voor bedrijven en organisaties die in specifieke «kritieke» sectoren actief zijn en een bepaalde omvang hebben. Voor financiële instellingen geldt de DORA, waarvoor het Ministerie van Financiën en DNB verantwoordelijk zijn.
De Cyberbeveiligingswet is horizontale wetgeving en schrijft voor de organisaties die daaronder vallen een zorgplicht voor. De zorgplicht verplicht organisaties zelf een risicoanalyse uit te voeren, op basis waarvan zij passende en evenredige maatregelen nemen voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen die worden gebruikt voor de verlening van hun diensten. De leden van het bestuur van die entiteiten moeten de maatregelen goedkeuren en toezicht houden op de uitvoering ervan. Om dit goed te kunnen doen, dienen zij ook een opleiding te volgen.
De organisaties waarop de Cyberbeveiligingswet van toepassing is, moeten met advies en bijstand worden ondersteund door een CSIRT (Computer Security Incident Response Team). De ondersteuning vanuit de overheid kan verder bestaan uit informatie-uitwisseling, richtlijnen en kennisuitwisseling over maatregelen met als doeleinde het verhogen van cyberweerbaarheid.
Daarnaast zal worden toegezien op de naleving van de Cyberbeveiligingswet door de verantwoordelijke toezichthouders.
Erkent u evenals bronnen uit het artikel dat het versterken van de ICT-kennis in de besturen van grote instellingen direct bijdraagt aan de cyberveiligheid van die organisaties?
De leden van het bestuur van organisaties moeten de maatregelen in het kader van de risicoanalyse goedkeuren en toezicht houden op de uitvoering ervan. Om dit goed te kunnen doen, dienen zij ook een opleiding te volgen. Deze verplichting is onderdeel van de eerder benoemde NIS2-richtlijn en hier zal ook op worden toegezien.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er meer ICT-kennis komt aan de top van kritieke instellingen? Is het versterken van de rol van de functionaris gegevensbescherming hiervoor voldoende? Kan er desnoods vanuit het Rijk bijgesprongen worden met ICT-expertise als die expertise aan de bestuurstafel mist?
De NIS2-richtlijn schrijft het bestuur van organisaties voor dat zij een cybersecurity-opleiding volgt. We hanteren in Nederland het principe dat er met de vertaling van EU-richtlijnen naar Nederlandse wet- en regelgeving zo dicht mogelijk bij de richtlijn wordt gebleven.
Een functionaris gegevensbescherming kan indien nodig ingezet worden, als dit nodig wordt geacht vanuit toezicht & handhaving. De precieze invulling hiervan volgt uit de Cyberbeveiligingswet en de bijbehorende AMvB.
Organisaties zijn zelf verantwoordelijk en dus is het niet mogelijk dat de overheid deze rol aan de bestuurstafel overneemt. Wel kunnen organisaties indien nodig een beroep doen op bijstand en expertise van de CSIRT.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Paniek over veiligheid pensioenen APG: kritisch rapport legt problemen bloot’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Paniek over veiligheid pensioenen APG: kritisch rapport legt problemen bloot»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Bent u, evenals De Nederlandsche Bank (DNB), op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek van de consultants van het bureau Schuberg Philis naar de kwetsbaarheid van pensioenuitvoerder APG voor cyberaanvallen?
Naar aanleiding van de berichtgeving in De Limburger heb ik hierover contact opgenomen met APG. Uit deze contacten is gebleken dat APG en andere pensioenuitvoerders met regelmaat laten onderzoeken wat de impact is van een significante cyberaanval. Uit het meest recente onderzoek is gebleken dat de beveiliging op hoog niveau is. Op een aantal punten heeft het rapport geleid tot verdere aanscherpingen. Deze werkwijze is in lijn met de wettelijke taak om te zorgen voor een beheerste en integere bedrijfsvoering. Hier wordt ook door DNB en AFM in hun respectievelijke verantwoordelijkheden toezicht op gehouden.
In het bericht staat dat APG voor vier miljoen mensen pensioenen regelt, kunt u aangeven hoeveel mensen momenteel via APG een maandelijkse pensioenuitkering ontvangen?
APG verzorgt op dit moment voor circa 4,6 miljoen mensen hun pensioen (jaarverslag APG 2023). Op het moment van schrijven ontvangen ruim 1,4 miljoen mensen een maandelijkse pensioenuitkering via APG.
Hoe kijkt u naar de uitkomst van het onderzoek van Schuberg Philis dat APG mogelijk zes tot twaalf maanden nodig zou hebben om de digitale infrastructuur weer op de rit te krijgen in een zogenoemde «no-IT-situatie», een situatie waarin hackers alles platleggen?
Hoe kijkt u aan tegen het geschetste scenario dat een groot aantal mensen in Nederland in geval van zo’n «no-IT-situatie» bij APG mogelijk plots – tijdelijk – geen aanvullende pensioenuitkering ontvangen en daardoor bijvoorbeeld de huur niet meer kunnen betalen?
Wat is uw visie op de stelling in het bericht dat de huidige kwetsbare situatie niet alleen een bedreiging is voor APG en APB, maar zelfs voor de «BV Nederland»?
Vindt u het in dat licht ook zorgelijk dat uit het onderzoek naar voren komt dat de grootste kwetsbaarheden in de IT-beveiliging in de programma’s en applicaties zitten waar dagelijks mee wordt gewerkt bij APG?
Is bij u bekend of er andere pensioenuitvoerders zijn waarbij de IT-veiligheid niet op orde is? Zo ja, hoe gaat u pensioenuitvoerders aansporen om die IT-veiligheid te verbeteren?
Pensioenuitvoeringsorganisaties, zoals APG, laten periodiek testen en audits doen om IT-kwetsbaarheden en verbeterpunten aan het licht te brengen. Wanneer daaruit blijkt dat er verbeterpunten zijn, worden maatregelen genomen om de IT-risico’s te mitigeren. Na deze constatering heeft APG maatregelen genomen om de IT-risico’s te mitigeren. Dit gebeurt in goed overleg met de belangrijkste stakeholders en toezichthouders. Pensioenuitvoerders staan via hun fondsen onder toezicht, en doen mee aan zeer ingrijpende cybersecuritytesten van DNB, waaronder de bovengenoemde TIBER-test.
Bent u van mening dat het in het grootste belang is dat een pensioenuitvoerder zoals APG zo snel mogelijk weer operationeel kan zijn in het geval van een cyberaanval?
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek dat de back-ups van APG op dit moment niet zodanig zijn ingericht dat APG weer snel operationeel kan zijn in het geval van een cyberaanval?
Wat kunt u vanuit uw rol als bewindspersoon doen om bij te dragen aan een oplossing voor deze kwetsbaarheid in de IT-systemen van APG, nu uit het bericht blijkt dat er veel discussie is over hoe de problemen opgelost moeten worden?
Bent u van mening dat het van groot belang is dat de regie over IT-systemen en digitale infrastructuur zoveel mogelijk intern blijft ten opzichte van uitbesteding aan externe partijen/experts? Zo niet, waarom niet?
Deelt u de observatie uit het bericht dat het een enorme impact heeft, en zelfs maatschappelijk ontwrichtend werkt, als het misgaat door bijvoorbeeld een cyberaanval bij een instelling als APG? Zo niet, waarom niet?
Hoe gaat u zich vanuit uw rol als bewindspersoon inzetten om dit risico zoveel mogelijk te minimaliseren?
Hoe beoordeelt u tenslotte dit bericht over kwetsbaarheden in de IT-systemen van een grote pensioenuitvoerder in het licht van de druk op de IT-systemen van pensioenuitvoerders in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel?
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel vraagt veel van de sector. Om deze reden houdt mijn ministerie een vinger aan de pols tijdens de stelseltransitie. Met behulp van signalering, gesprekken met de sector, de monitoring en de onafhankelijke adviezen van de regeringscommissaris wordt gewogen of de transitie haalbaar blijft binnen de voorgestelde termijnen. De regeringscommissaris heeft in haar eerste advies gesignaleerd dat in het kader van de transitie rekening moet worden gehouden met een realistische planning en commitment van de betrokken partijen aan die planning, waaronder ICT-leveranciers. In de Wtp staat vastgelegd dat tijdens de transitie van pensioenuitvoerders wordt verwacht in het implementatieplan op welke wijze en in welk tijdspad de pensioenuitvoerder voorbereidingen treft voor de uitvoering van de nieuwe pensioenregeling, op welke wijze er invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de nieuwe pensioenregeling en de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
In het implementatieplan gaat de pensioenuitvoerder onder meer in op de technische uitvoerbaarheid, de kosten en de risico’s van de uitvoering van de pensioenregeling en de risicobeheersingsmaatregelen die getroffen worden.
In het bijzonder wordt door de pensioenuitvoerder aandacht gegeven aan de datakwaliteit voor, na en tijdens de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, en aan de geschiktheid van het pensioenadministratiesysteem. Voor datakwaliteit en de risico’s daaromtrent zijn extra waarborgen gesteld in de Wtp. Aanvullend is er ook het «Kader Datakwaliteit» van de Pensioenfederatie dat tot doel heeft te faciliteren dat pensioenuitvoerders die wensen in te varen op een consistente en aantoonbare wijze de datakwaliteit onderbouwen en borgen.6 Deze wettelijke kaders dragen bij aan het zo klein mogelijk houden van de risico’s op het gebied van IT-veiligheid en datakwaliteit.
Er zijn naar mijn weten geen signalen bekend dat IT-systemen van pensioenuitvoerders niet tijdig gereed zullen zijn om de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel te maken.
De aanval op Nederlandse apparaten door Chinese staatshackers |
|
Hanneke van der Werf (D66), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Zsolt Szabó (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden apparaten in Nederland getroffen door Chinese staatshackers»?1
Ja, alle aangeschreven bewindspersonen zijn bekend met het bericht.
Sinds wanneer is deze hack bij u bekend? Hoeveel tijd is er verstreken tussen de initiële aanval en het moment dat het onder uw aandacht kwam?
De Nederlandse overheid is enkele dagen voor de publicatie van de FBI op 18 september 2024 in vertrouwen geïnformeerd over deze casus door de VS. De gehackte Nederlandse apparaten waren onderdeel van een botnet dat bekend staat in open bronnen als het Raptor Train-botnet. Dit botnet is in mei 2020 geïnitieerd. Het is niet bekend wanneer de eerste apparaten in Nederland zijn besmet. Het ging hier namelijk om een wereldwijd botnet waarvan ca. 260.000 systemen onderdeel uitgemaakt hebben, waaronder ook ruim 2000 apparaten in Nederland.
Bent u bekend met welk motief Nederlandse apparaten gehackt zijn, naast het kapen van deze systemen voor het uitvoeren van andere cyberaanvallen? Was deze aanval gericht of ongericht?
Bij het opzetten van een botnet worden apparaten besmet die op dat moment eenvoudig over te nemen zijn. Het doel is meestal zo veel mogelijk verschillende apparaten onder controle te krijgen om deze later gericht te kunnen inzetten. Het botnet zelf is dus ongericht. Ook de cybersecurity advisory van de Amerikaanse diensten geeft weer dat deze cyberoperatie ongericht was.
De Chinese cyberactor, een commercieel bedrijf, hackte doorlopend en wereldwijd kwetsbare apparaten om deze toe te voegen aan het Raptor-Train botnet. Vervolgens bood deze het botnet aan als dienstverlening voor obfuscatie doeleinden. Andere Chinese cyberactoren kregen hiermee toegang tot een middel om hun cyberoperaties langs te routeren en zo de herkomst hiervan te verhullen.
Deze activiteit past binnen het normbeeld van het Chinese cyberecosysteem en de rol van commerciële bedrijven daarbinnen. Deze professionaliseerden hun operaties door gebruik te maken van gehackte infrastructuur, waaronder consumentenapparatuur, zo meldden de AIVD2 en MIVD3 in hun jaarverslagen over 2023.
Welke gevolgen verbindt u aan het de aanval van Chinese staatshackers? Trekt u hierin gezamenlijk op met de andere getroffen landen?
De Joint Cyber Security Advisory4 van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren5 en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024)6. Met de Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS)7 streeft het kabinet naar een digitaal veilig Nederland en verhoogt het de weerbaarheid tegen cyberaanvallen.
De antwoorden op vragen 5, 8, 10 en 11 hieronder geven weer welke mitigerende maatregelen zijn genomen door het National Cybersecurity Centrum (NCSC) en Digital Trust Center (DTC). Over verdere maatregelen tracht het Kabinet zoveel mogelijk naar buiten te treden, in lijn met motie Erkens, maar dit is niet altijd mogelijk. Nederland trekt hierbij zoveel mogelijk op met partners, vooral in EU- en NAVO-verband.
Op welke termijn verwacht u een totaalbeeld te hebben van de gevolgen, de schaal en het motief van deze aanval? Kunt u de analyse (al dan niet vertrouwelijk) aan de Kamer doen toekomen?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024). Verder geven de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 hieronder weer wat het huidige, en naar verwachting zo volledig mogelijk nationale totaalbeeld over de gevolgen, de schaal en het vermoedelijk motief is.
Het NCSC heeft door tussenkomst van het Digital Trust Centre (DTC) van het Ministerie van Economische Zaken, waar mogelijk eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is daarbij een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC en het DTC hebben ook op hun websites8 9 algemeen beveiligingsadvies uitgebracht met een verwijzing naar deze Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten over het verhogen van weerbaarheid toegevoegd.
Is er kritische digitale infrastructuur geraakt door deze aanval? Zijn de volledige gevolgen voor de cyberveiligheid van Nederland in beeld?
Nee, voor zover bekend waren de in Nederland besmette systemen geen onderdeel van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur. Het ging met name om besmetting van consumentenapparaten.
Is er mogelijk staatsgeheime informatie geraakt in de aanval? Met welke zekerheid kunt u dat zeggen?
Voor zover bekend waren de besmette systemen geen onderdeel van de kritische infrastructuur, er zijn geen apparaten van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur besmet en onderdeel geweest van het Raptor-Train botnet. Voor zover bekend is het botnet ook niet door andere Chinese cyberactoren gebruikt om cyberoperaties uit te voeren tegen Nederlandse of Europese belangen. Zeer waarschijnlijk is er vanuit het botnet geen dreiging geweest voor Nederlandse staatsgeheimen. Gezien het doel van het netwerk was om cyberoperaties te verhullen, kan echter inherent niet worden uitgesloten dat dit op enig moment het geval is geweest.
Op welk detailniveau is het bekend welke personen, organisaties en apparaten getroffen zijn? Welke rol speelt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nu bij het informeren en de verdere hulpverlening van getroffenen?
Van de Nederlandse gehackte apparaten is het bekend wat de IP-adressen en MAC-adressen waren. De gebruikers van deze apparaten hebben voor zover bekend geen problemen ondervonden van de malware, omdat deze er op gericht was om internetverkeer op heimelijke wijze via het apparaat te routeren. Voor zover bekend hebben de betreffende gebruikers ook geen problemen ondervonden door de Amerikaanse verstoringsoperatie waarbij deze malware verwijderd is van hun apparaten en waarmee het botnet werd uitgeschakeld.
Het NCSC heeft een lijst gekregen met alle IP-adressen van getroffen apparaten. Partijen zijn, waar mogelijk, via het DTC geïnformeerd. Het gaat hier om een klein deel van de totale hoeveelheid getroffen apparaten in Nederland Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het niet ging om apparaten van organisaties behorende tot de doelgroep van het NCSC (Rijksoverheid of vitale aanbieders). Wel hebben zowel het DTC en het NCSC op hun website algemeen advies gepubliceerd en verwijzingen toegevoegd naar het Joint Cyber Security Advisory en bestaande kennisproducten om de weerbaarheid te verhogen.
Kunt u vaststellen of de getroffen apparaten een gedeelde kwetsbaarheid hadden? Hoe kan deze kwetsbaarheid worden afgedekt? Zou de Cyber Resilience Act (CRA) voorkomen dat dergelijke hacks in de toekomst weer plaatsvinden?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten spreekt over misbruikte kwetsbaarheden in meer dan 70 verschillende typen apparaten, van meer dan 40 fabrikanten. Het betrof zowel apparaten die end-of-lifezijn als apparaten die nog door de fabrikant ondersteund worden.
Aangezien het botnet vat heeft gekregen op veel verschillende type kwetsbare apparaten is er waarschijnlijk sprake van meerdere uitgebuite kwetsbaarheden. De Cyber Resilience Act(CRA) schrijft voor dat producten met digitale elementen (hard- en software) vanaf eind 2027 aan cybersecurityvereisten moeten voldoen om in de EU op de markt te mogen worden aangeboden. Vanaf 1 augustus 2025 gelden er bovendien op grond van de radioapparatenrichtlijn al cybersecurityeisen voor het op de Europese markt aanbieden van draadloos verbonden apparatuur. De Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) zal toezien op de naleving van deze eisen. De kans op kwetsbaarheden in apparatuur wordt met deze cybersecurity-producteisen aanzienlijk verkleind. Toch zullen kwetsbaarheden en hacks die daar misbruik van maken nooit volledig kunnen worden voorkomen. Om die reden krijgen fabrikanten op grond van de CRA ook een zorgplicht voor de cybersecurity van de producten gedurende de verwachte gebruiksduur, waarbij zij een gratis veiligheidsupdate moeten verstrekken zodra er een kwetsbaarheid wordt geïdentificeerd, die in beginsel automatisch wordt geïnstalleerd. Hierdoor zal de impact van een eventuele hack zo veel mogelijk worden beperkt.
Welke rol hebben uw verschillende ministeries bij het verder afhandelen van de gevolgen van deze aanval?
Het NCSC heeft door tussenkomst van het DTC, waar mogelijk, eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is door het DTC een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het voor zover bekend niet ging om apparaten van organisaties binnen de Rijksoverheid of van vitale aanbieders. Ook hebben het NCSC en het DTC op hun websites algemeen beveiligingsadvies uitgebracht om dergelijke apparaten veiliger te kunnen maken. Tevens hebben het DTC en het NCSC organisaties geattendeerd op de Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten die weerbaarheid tegen digitale aanvallen verhogen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt contact met partners over mogelijke aanvullende maatregelen. Mochten diplomatieke vervolgstappen t.a.v. het incident in beeld komen, dan zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarover de coördinatie voeren.
Met welke organisaties en partijen werken uw ministeries en de NCSC samen, zowel landelijk als internationaal, om de aanval verder af te handelen?
De verdere afhandeling van deze cyberoperatie binnen Nederland is beperkt. Er zijn voor zover bekend geen vitale of overheidsbelangen getroffen waar verdere mitigatie nodig is. Door de Amerikaanse verstoringsoperatie is de malware verwijderd van de gehackte Nederlandse apparaten in het botnet. Het kabinet heeft in de communicatie rondom dit incident gewezen op de beschikbare adviesproducten op de website van het NCSC en DTC over cyberdreigingen voor kwetsbare apparaten van particulieren en midden- en kleinbedrijf om eventuele mitigatie van kwetsbaarheden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Deze antwoorden zijn in samenwerking van de Ministers van Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken opgesteld en zijn op een zo kort mogelijk termijn beantwoord.
Het archiveren van zakelijke appjes |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministeries komen belofte niet na: zakelijke appjes niet op juiste manier bewaard» van nu.nl?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Op welke termijn komt u met een reactie op het onderzoeksrapport van de Auditdienst Rijk over de naleving van de richtlijnen met betrekking tot het bewaren van berichtenverkeer?2
Gestreefd wordt om de reactie op het ADR-onderzoeksrapport voor de behandeling van de begroting van Algemene Zaken te geven.
Waarom worden de nieuwe richtlijnen voor het bewaren van berichtenverkeer door Ministers en Staatssecretarissen nog steeds niet altijd goed nageleefd?
Werkprocessen en de daarbij gebruikte instrumenten om chatgesprekken op een goede manier duurzaam veilig te stellen waren ten tijde van de ADR audit in het eerste kwartaal van 2024 nog volop in ontwikkeling. Een aantal departementen heeft inmiddels diverse aanvullende, structurele verbeteringen in het werkproces doorgevoerd. Op basis van een nieuwe uitvraag van BZK gedurende de maand augustus 2024, vastgelegd in een aanvullende rapportage van CIO Rijk, blijkt dat de naleving van de instructie voor bewindspersonen duidelijk is verbeterd. Bij één bewindspersoon bleek het technisch niet mogelijk om de Whatsapp berichten uit te lezen. Bij een tweede bewindspersoon bleek dat nog niet alle whatsappberichten van de gehele kabinetsperiode waren veiliggesteld en is nog verdere actie noodzakelijk.
Kunt u toelichten waarom de naleving van deze richtlijnen – die sinds 21 juni 2023 gelden – niet consistent is op alle ministeries, ondanks de expliciete oproep om het gebruik van sms- en berichtenapplicaties te beperken en om het automatisch verwijderen van berichten uit te zetten?
De meest impactvolle afwijking van de naleving, die de uitvoerbaarheid van het informatiebeheer beperkt, zat primair in de opvolging van twee maatregelen. Dit betreft het scheiden van zakelijke, partijpolitieke en privé chatgesprekken door gebruik van twee telefoons en onduidelijkheid over het al dan niet mogen verwijderen van privé en partijpolitieke chatberichten en persoonsgegevens die onderdeel uitmaken van een gearchiveerd zakelijk chatgesprek.
Aan de hand van de aanvullende rapportage van CIO Rijk kan worden geconcludeerd dat er op elk departement nu middelenscheiding is toegepast.
Daarnaast heeft de Landsadvocaat een analyse gemaakt over de noodzaak tot verwijdering van persoonsgegevens die onderdeel uitmaken van een gearchiveerd zakelijk chatgesprek. De Landsadvocaat concludeert dat verwijdering daarvan niet verplicht is3.
Wel moet er een procedure zijn ingericht om (achteraf) privé of partijpolitieke chatgesprekken of -berichten op verzoek te kunnen uitzonderen c.q. markeren in de veiliggestelde set4. Door te sturen op het -bij gebruik- bewust scheiden van zakelijke contacten en privé en partijpolitieke contacten in combinatie met het geautomatiseerd laten uitzonderen van puur privé en partijpolitieke chatgesprekken, zou deze procedure in de praktijk maar beperkt ingezet moeten worden.
Hoe wordt momenteel toezicht gehouden op de naleving van deze richtlijnen bij de verschillende ministeries? Hoe wordt er toegezien op de meer subjectieve suggesties, zoals «beperk het gebruik van sms en berichtenapplicaties»?
Toezicht op de naleving van de Archiefwet door de centrale overheid is belegd bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. Daarnaast intensiveert CIO Rijk de frequentie van de monitoring op de veiligstelling en archivering van zakelijke chatgesprekken. Ook kan de Auditdienst Rijk, op verzoek van de politieke en ambtelijke leiding van ministeries, de beleids- en de bedrijfsvoering, waaronder het veiligstellen van zakelijke chatgesprekken, onderzoeken.
Het toezicht op de meer subjectieve suggesties uit de richtlijnen is lastig meetbaar te maken. De hoofdmaatregel ter bevordering van de naleving van meer subjectieve suggesties uit de richtlijnen bestaat uit herhaaldelijke voorlichting voor ambtenaren en bewindspersonen over hoe zij chat zakelijk kunnen en mogen gebruiken. Er wordt niet gemonitord op de mate van gebruik.
Hoe wordt formeel het onderscheid gemaakt tussen bestuurlijke, partijpolitieke en privécommunicatie? Wie hakt de knoop door als er onduidelijkheid bestaat over de aard van een appje?
Partij-politieke -en privéinformatie is niet bestuurlijk van aard en valt daarmee niet onder het regime van de Archiefwet en de Wet open overheid. Partij-politieke communicatie betreft berichten van bewindslieden met partijgenoten over onderwerpen die hun partij aangaan. Dit kan betrekking hebben op zowel interne partijaangelegenheden als inhoudelijke partijpolitieke standpunten.
De definitie van privéinformatie is tweeledig: Allereerst uit het zich in met wie er wordt gecommuniceerd. Gaat het om een privépersoon, niet zijnde een werk -of bestuurlijk contact, dan betreft het bij uitstek privéinformatie. Daarnaast uit het zich in de inhoud van de communicatie. Is die niet bestuurlijk maar puur privé van aard, dan betreft het eveneens privéinformatie. Ongeacht of het een werk of bestuurlijk contact betreft5.
Alle overige communicatie wordt bestuurlijk van aard geacht. Het is aan de berichteneigenaar zelf om dit onderscheid te maken, bij voorkeur aan «de voorkant» door het gebruik van twee telefoons: een zakelijke en privételefoon. Van belang hierbij is wel om te benadrukken dat niet het gebruikte medium – de zakelijke dan wel privételefoon – maar de inhoud van bericht bepalend is voor de vraag of het onder beheer van de organisatie moet worden gebracht. Bij twijfel hierover kan de berichteneigenaar desgewenst hierover in overleg treden met de binnen de organisatie aangewezen verantwoordelijke personen voor de borging van de juiste berichten.
Is het in alle gevallen terug te zien óf berichten verwijderd zijn? Heeft het (meermaals) verwijderen van chatberichten gevolgen? Hoe voorkomt u dat berichten verwijderd worden, zoals destijds gebeurde met de sms’jes van voormalig Minister-President Rutte?
Nee, met de huidige technische voorzieningen is dit niet na te gaan. De werkprocessen zijn nu echter zodanig ingericht dat informatieverlies van zakelijke chatgesprekken wordt voorkomen.
Kunt u aangeven welke maatregelen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties neemt om strenger toezicht te houden op de naleving van deze richtlijnen? Zijn er sancties voor het niet naleven van deze richtlijnen en zo ja, welke?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties scherpt de frequentie van de monitoring op de naleving van de richtlijnen aan en deelt de opgehaalde gegevens met de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. Het ministerie heeft daarbij niet het mandaat om eventuele sancties op te leggen.
De Archiefwet bepaalt welke ambtenaren toezichthouden op de naleving van de wet. Toezicht op de naleving van de Archiefwet door de centrale overheid is belegd bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Inspectie heeft wel de mogelijkheid om bestuursorganen onder verscherpt toezicht6 te plaatsen en in het uiterste geval zelfs sancties op te leggen.
CIO Rijk heeft maandelijks afstemmingsoverleg met de Inspectie rondom coördinatie en monitoring, audits en toezicht op de naleving van de Archiefwet door de centrale overheid.
Wie is er binnen een departement verantwoordelijk voor het goed archiveren van zakelijke appjes? Is het nodig om een bepaalde functionaris in een departement hier een mandaat voor te geven?
In de Archiefwet 1995 staat wie op welk moment de zorgdrager is. Voor departementen zijn dit de Ministers.
De uitvoering van deze archivering is via ondermandatering vastgelegd in afzonderlijke organisatie- en mandaatbesluiten. Op de website van de inspectie staan een aantal voorbeelden van archiefbeheersregels7
Waarom verschilt de manier waarop het bewaren van berichtenverkeer wordt aangepakt per departement? Leidt dit volgens u tot uiteenlopende naleving van de richtlijnen?
Hier geeft het rapport van de ADR een uitgebreide verklaring voor. De werkprocessen waren bij een aantal organisaties nog in ontwikkeling waarbij verschillende operationele keuzes zijn gemaakt. Ook worden er verschillende technische oplossingen voor de veiligstelling van chatgesprekken toegepast.
De vereiste spoed in het daadwerkelijk realiseren van veiligstelling van zakelijke chatgesprekken had niet kunnen worden betracht als de organisaties hadden moeten wachten op een uniforme Rijksbrede invoering van een voorziening voor chatgesprekkenarchivering. Om uiteenlopende naleving te verminderen zijn dus nog nadere harmonisatieslagen nodig in de uitvoering van beleid. Ook zal de inzet van een Rijksbrede voorziening inclusief dienstverlening hierbij gaan helpen.
Waarom wordt het proces van veiligstellen van berichtenverkeer als omslachtig en arbeidsintensief beschouwd? Hoe wilt u dit proces automatiseren en makkelijker maken, zodat er een geoliede routine ontstaat voor het bewaren van berichtenverkeer?
Het handmatig selecteren van privé en partijpolitieke chatberichten in veiliggestelde zakelijke chatconversaties is een arbeidsintensief proces. Het bij gebruik aan de voorkant scheiden van privé, partijpolitieke en zakelijke chatgesprekken (door privé en partijpolitieke gesprekken via een privé telefoon te laten verlopen en zakelijke chatgesprekken via de zakelijke telefoon) in combinatie met een voorziening voor het geautomatiseerd veiligstellen van zakelijke chatgesprekken, maakt het informatiebeheer minder arbeidsintensief en voorkomt willekeur in selectie.
Betrekt u de verkenning van een in eigen beheer zijnde chatapplicatie (conform de motie-Palmen) bij het verbeteren van de digitale archivering? Is het technisch mogelijk om een dergelijke applicatie interoperabel te maken met de meest populaire chatdiensten en deze ook te voorzien van een functie om gesprekken in uitleesbaar format te exporteren?3
Na een eerste verkenning en afstemming van de Open Source Software Tchap met de eigenaar DINUM9, is in augustus 2024 besloten tot het uitvoeren van een Proof of Concept. Dit initiatief maakt onderdeel uit van het ontwerp van een nieuwe werkplek voor de Rijksdienst en interoperabiliteit met populaire chatdiensten is ook een onderwerp wat daarin wordt meegenomen.
Eventuele inzet van de Franse voorziening bij de Nederlandse (Rijks)overheid is een complexer en langduriger traject dan het inzetten van nu al beschikbare technische oplossingen. Gedurende 2024 is er een technische pilot uitgevoerd met software die zakelijke chatgesprekken veiligstelt.
Op basis van deze succesvolle pilot heeft de Rijksorganisatie voor Informatiehuishouding de opdracht gekregen om tussentijds een Rijksbrede voorziening te realiseren op basis van interoperabele technieken uit de markt die het zakelijke chatverkeer van bewindspersonen en geselecteerde Rijksambtenaren kunnen afvangen en archiveren.
Wat wordt er gedaan om de cultuur van informatiebeheer binnen de Rijksoverheid te verbeteren? Hoe wordt ervoor gezorgd dat alle betrokkenen zich bewust zijn van het belang van zorgvuldig informatiebeheer en bekend zijn met de beste maatregelen die zij zelf kunnen nemen?
Naast aanpassing van de gedragsregeling voor de digitale werkomgeving voor rijksambtenaren en het handboek voor bewindspersonen gedurende 2024, wordt ook de ambtseed voor rijksambtenaren vernieuwd. Voor de invoering van de vernieuwde ambtseed per 1 januari 2025 wordt ook een informatiecampagne voorbereid voor het vergroten van het bewustzijn van het belang van zorgvuldig informatiebeheer en het daarbij behorende gedrag.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De politieke instabiliteit en corruptie in het Caribisch deel van het Koninkrijk |
|
Peter van Haasen (PVV) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de instabiele politieke situatie en de wijdverspreide corruptie in de autonome landen binnen ons Koninkrijk?1
Ja, ik ben op de hoogte van de gebeurtenissen waaraan u refereert.
Deelt u de mening dat uw doelen goed bestuur, solide financieel beleid en economische zelfredzaamheid alleen haalbaar zijn met een integer bestuur dat vrij is van corruptie?
Ja. Een goed functionerende rechtsstaat is een randvoorwaarde voor een veilige en stabiele samenleving, positieve economische ontwikkeling en houdbare overheidsfinanciën.
Ziet u een rol voor de Nederlandse overheid om corruptie en integriteit in de autonome landen binnen ons Koninkrijk te monitoren volgens dezelfde criteria als Transparency International?
Monitoring van corruptie en integriteit is een autonome aangelegenheid van de landen. Wel hecht ik grote waarde aan samenwerking op dit gebied in het Koninkrijk, want deugdelijk bestuur is een voorwaarde voor een zelfredzame overheid. In de Kamerbrief over de uitkomsten van de herijking van de Nederlandse inzet in de rechtsstaat kondig ik daarom aan de inzet op het gebied van de integriteit te versterken. BZK stelt overigens al jaarlijks 1 miljoen euro ter beschikking aan de landen voor initiatieven op het gebied van de bestuurlijke aanpak van ondermijning. Mijn departement faciliteert ook het Integriteitsplatform Dutch Caribbean om in het Koninkrijk kennis en expertise uit te wisselen. In dit kader zal in november de tweede Integrity Summit Dutch Caribbean plaatvinden op Sint Eustatius.
Ik vind het samen met u wenselijk dat de staat van de integriteit in de verschillende Caribische delen van het Koninkrijk – net als in de meeste landen – wordt gemonitord. Hierdoor kan het functioneren op het gebied van integriteit en goed bestuur vergeleken kan worden met de andere landen en eilanden in het Koninkrijk en in het Caribisch gebied. De komende periode wil ik samen met Aruba, Curaçao en Sint Maarten nagaan wat ervoor nodig is en wat het oplevert om de Caribische delen van het Koninkrijk aan te laten sluiten bij bestaande indexen en monitors op het gebied van integriteit en goed bestuur.
Transparency International heeft in het kader van integriteit wel al de National Integrity Assessment op Curaçao (2013) en Sint Maarten (2015) uitgevoerd, maar deze onderzoeken zijn niet periodiek en Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden om methodologische redenen niet meegenomen in hun periodieke Corruption Perceptions Index (CPI). Ook zijn Bonaire, Saba en Sint Eustatius geen onderdeel van TI’s beoordeling van Nederland. Ik ben momenteel in gesprek met Transparency International en verken de mogelijkheden.
Overigens wil ik in het kader van monitoring het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC) noemen. Het UNCAC-verdrag verplicht landen tot het implementeren van maatregelen die corruptie in alle vormen bestrijden. Daarnaast vindt periodiek monitoring plaats vanuit UNCAC. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat begin maart 2024 de Raad van Ministers van Curaçao heeft ingestemd met het opstarten van het ratificatieproces van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC).
Het artikel ‘After Polynesia and New Caledonia, Baku will help Bonaire in it’s fight against colonialism’ |
|
Isa Kahraman (NSC) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de genoemde artikelen over het vermeende misbruik van de Niet-Gebonden Beweging door Azerbeidzjan, zoals beschreven in «After Polynesia and New Caledonia, Baku will help Bonaire in its fight against colonialism» en «Manipulation of Anti-Colonial Narratives in French Overseas Territories and Corsica»?1, 2
Ik ben bekend met genoemde artikelen.
Bent u bekend met de organisaties die deze conferentie hebben georganiseerd, namelijk de Baku Initiative Group en de Bonaire Human Rights and Change Movement? Zo ja, kunt u aangeven wat de doelstellingen van deze organisaties zijn, met welke andere entiteiten ze verbonden zijn, en specifiek of ze banden hebben met de Azerbeidzjaanse en/of Bonairiaanse overheden?
Ja, ik ben bekend met beide organisaties. De Baku Initative Group (BIG) werd opgericht op 6 juli 2023 en omschrijft zichzelf als een organisatie gericht op het tot stand brengen van dialoog en samenwerking over vraagstukken omtrent gekoloniseerde volken, zelfbeschikking en mensenrechten. BIG opereert naar eigen zeggen onafhankelijk van de Azerbeidzjaanse overheid.
De organisaties Bonaire Human Rights Organization en de Bonaire Movement for Change zijn al enige jaren actief op het eiland. Voor zover mij bekend hebben deze organisaties geen banden met de Bonairiaanse overheid. De doelstelling van deze organisaties is heropname van Bonaire op de VN-lijst van niet-zelfbesturende gebieden.
Heeft u signalen ontvangen vanuit Bonaire dat er ontevredenheid heerst over de huidige positie binnen het Koninkrijk, en dat er mogelijk sprake is van een wens om deze positie te herzien of te verlaten?
Recentelijk heeft er een werkconferentie plaatsgevonden over de herziening van de Wet op openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) en de Wet financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES). Tijdens deze conferentie heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nogmaals het recht op zelfbeschikking van de eilanden erkend en aangegeven dat dit niet ter discussie staat.3
Het kabinet heeft vanuit de Bonairiaanse overheid geen verzoek ontvangen om de huidige positie van Bonaire binnen het land Nederland of het Koninkrijk te herzien.
Is het waar dat de Franse inlichtingendiensten al geruime tijd beschikken over informatie betreffende destabiliserende activiteiten van Azerbeidzjan, uitgevoerd via de Baku Initiative Group, zoals in het geval van Nieuw-Caledonië?
Ik ben niet op de hoogte van de informatie waar de Franse inlichtingendiensten over beschikken.
Deelt u de zorg dat organisaties zoals de Baku Initiative Group, doormiddel van desinformatie, destabiliserend kunnen werken op Bonaire? Zo ja, welke maatregelen overweegt u te nemen om dergelijke destabilisatie tegen te gaan?
Het kabinet erkent dat de verspreiding van desinformatie kan leiden tot onrust en onzekerheid bij mensen en een verstorend effect kan hebben op onze samenleving, dus ook op Bonaire. Om die reden neemt het kabinet in de Rijksbrede Strategie effectieve aanpak van desinformatie maatregelen om de samenleving weerbaar te maken tegen desinformatie.4 Deze maatregelen zijn ook van toepassing op Bonaire. In dit geval acht het kabinet additionele maatregelen niet nodig.
Zijn de activiteiten van Azerbeidzjan zoals hierboven beschreven onderwerp van discussie in internationale fora zoals de Verenigde Naties (VN), de Europese Unie (EU) en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)?
Indien uw vraag betrekking heeft op de activiteiten van de Baku Initiative Group, kan ik bevestigen dat deze activiteiten niet zijn besproken in de door u genoemde fora.
Kunnen deze acties van Azerbeidzjan leiden tot gevolgen binnen internationale samenwerkingsverbanden zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) of de NAVO? En acht u het wenselijk dat Azerbeidzjan blijft deelnemen aan bijeenkomsten van bijvoorbeeld de NAVO Parlementaire Assemblee?
De Baku Initiative Group is geen gouvernementele organisatie. De acties van de Baku Initiative Group hebben geen gevolgen voor de samenwerking tussen Azerbeidzjan en de OVSE dan wel de NAVO. Deelname aan de NAVO Parlementaire Assemblee is aan de nationale parlementen van de NAVO-bondgenoten, waaronder ook uw Kamer, en hier heeft het kabinet geen invloed op.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen worden zijn snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Zorg Curaçao op instorten: 'Rekening is onvermijdelijk voor Nederland' |
|
Faith Bruyning (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Zorg Curaçao op instorten: «Rekening is onvermijdelijk voor Nederland»»?1
Ja.
Hoe hoog bedraagt het financiële tekort van het Curaçao Medical Center?
Uit informatie van het College Financieel Toezicht (Cft) blijkt dat het CMC eind 2022 een negatief eigen vermogen had van ANG 149 miljoen (circa EUR 74,5 miljoen), zoals de jaarrekening 2022 toont. Daarnaast bedraagt de uitstaande vordering van het land op het CMC minimaal ANG 433 miljoen (circa EUR 216,5).2
Wat zijn de belangrijkste oorzaken van de financiële problemen bij het Curaçao Medical Center?
Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen voor de precaire financiële situatie van het CMC. De voornaamste reden is het hoger uitvallen van de kosten van de bouw van het ziekenhuis. Dit heeft geresulteerd in een hogere schuld en dus hoge jaarlijkse terugkerende kosten. Een ander belangrijke oorzaak is het uitblijven van een structurele oplossing voor de zorg aan onverzekerden en ongedocumenteerden.
Welke maatregelen heeft de regering van Curaçao genomen om de financiële situatie van het Curaçao Medical Center te verbeteren? Wat is het concrete plan om een zorginfarct op Curaçao te voorkomen? Welke lange termijnoplossingen worden overwogen om het Curaçao Medical Center weer financieel gezond te maken?
Op 10 september heeft de Minister van Financiën van Curaçao aangekondigd om tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) toe te kennen aan het CMC om de zorgkwaliteit te waarborgen en de financiële gezondheid van het ziekenhuis te verbeteren. Curaçao geeft aan dat door de bijdragen het CMC geen rente en aflossing meer zal hoeven te betalen en dat er jaarlijks ANG 10 miljoen (circa EUR 5 miljoen) beschikbaar komt voor de zorgkosten van onverzekerden.3
Om de financiële situatie van het CMC op de lange termijn te verbeteren werkt Curaçao langs de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord van oktober 2022 tussen de regering van Curaçao, de Stichting HNO Holding, CMC-Exploitatie en CMC-Vastgoed. Dit akkoord bestaat uit 14 thema’s en richt zich onder andere op het vinden van een structurele oplossing voor de kosten van het ziekenhuisgebouw en de bekostiging van zorg voor onverzekerden en ongedocumenteerden.
Ik beschik niet over informatie om uw vraag rondom het voorkomen van een zorginfarct te beantwoorden.
Welke maatregelen heeft de Nederlandse overheid genomen? Welke rol heeft de Nederlandse overheid in deze crisis, en welke vormen van incidentele en structurele financiële steun worden overwogen? Voor hoelang?
Gezondheidszorg is een landsaangelegenheid en valt dus onder de verantwoordelijkheid van het land Curaçao. Op dit moment hebben we geen verzoek om bijstand ontvangen. Er is ook geen signaal ontvangen dat een dergelijk verzoek te verwachten is. De financiering van de zorg is al langer een punt van aandacht, zoals ook meerdere malen door het Cft kenbaar is gemaakt. Mede daarom zijn er afspraken gemaakt in het landspakket om incidentele financiële steun te verlenen bij projecten die bijdragen aan de afgesproken hervormingen in het zorgstelsel. Daar heeft Curaçao nog geen gebruik van wensen te maken.
Hoeveel leningen vanuit de Nederlandse overheid aan de gezondheidszorg op Curaçao staan inmiddels uit?
Nederland heeft in 2014 als 2015 een lening verstrekt aan het land Curaçao, bedoeld voor de bouw van het ziekenhuisgebouw. In juni 2014 ging dit om 250 mln. Antilliaanse gulden (ca 125 mln. euro). Dit geld werd – zonder aflossingsverplichting – verstrekt tegen een rente van 2,45% en heeft een looptijd van 30 jaar. In januari 2015 ging het om 267 mln. Antilliaanse gulden (ca 133,5 mln. euro). Dit was een lening mét aflossingsverplichting, waarvan 187 mln. ANG (ca 93,5 mln. euro) bedoeld was voor het ziekenhuis en 80 mln. ANG (ca 40 mln. euro) voor overige kapitaalinvesteringen tegen een rente van 1,6% en een looptijd van 30 jaar.
Hoelang kan het Curaçao Medical Center nog operationeel blijven zonder financiële steun van buitenaf?
Ik beschik niet over de informatie om uw vraag op dit punt te kunnen beantwoorden.
Wat zijn de gevolgen voor de lokale bevolking als het Curaçao Medical Center niet meer in staat is om medische zorg te verlenen?
In algemene zin zal, en dit geldt voor elke soortgelijke situatie waarbij een ziekenhuis geen zorg meer kan leveren, de zorg door andere ziekenhuizen in de regio moeten worden overgenomen en ingekocht totdat het probleem verholpen is. Dit is niet ongebruikelijk in het geval van bijvoorbeeld defecte apparatuur of personele tekorten. Naast de twee kleinere ziekenhuizen op Curaçao, die daar in beperkte mate plek voor beschikbaar hebben, betekent dit dat er medische uitzendingen plaats zullen moeten vinden naar Bonaire, Aruba of Colombia.
Hoe verhoudt de situatie van het Curaçao Medical Center zich tot de gezondheidszorg op andere Caribische eilanden?
Deze informatie is bij mij niet bekend. Wel is duidelijk dat de zorg die door CMC wordt geleverd van voldoende kwaliteit is. Dit geldt ook voor de zorg op Bonaire, Aruba en bijvoorbeeld in Colombia. Daarnaast heb ik met name zicht op de uitzending van inwoners van Bonaire naar Curaçao voor behandelingen die niet in het ziekenhuis van Bonaire kunnen worden uitgevoerd. Daarover worden tot op heden nog geen problemen gerapporteerd.
Welke impact heeft de financiële situatie van het Curaçao Medical Center op andere gezondheidsdiensten op Curaçao?
Daar kan ik geen antwoord op geven aangezien ik niet beschik over alle informatie rondom de zorgverlening in Curaçao.
Wat is uw inschatting wat de val van de regering van Curaçao betekent voor het ziekenhuis?
Nadat drie Ministers hun ontslag hebben ingediend, is de regering Pisas-II verdergegaan in een nieuwe coalitie. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur bekleed zijn positie nog steeds en heeft aangegeven dat hij de liquiditeitsproblemen zal oplossen. Dit blijkt ook uit de aankondiging dat er tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) zal worden toegekend aan het CMC (zie ook vraag 4).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.