Recente artikelen 'Zonnepanelen ontploffen en zorgen voor problemen’ en 'Expert: Stop met brandbare isolatie' |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente woningbrand in Didam, waarbij door superisolatie en zonnepanelen het blussen werd bemoeilijkt, en die doet denken aan de eerdere woningbrand in de Arnhemse wijk Presikhaaf in 2023?1 2
Ja.
Klopt het dat in beide gevallen gebruik is gemaakt van externe isolatiesystemen die extra risico's kunnen opleveren bij brand, bijvoorbeeld wanneer brandbare isolatiematerialen zoals geëxpandeerd polystyreen (EPS, piepschuim) zijn toegepast zonder voldoende bescherming of compartimentering?
Zowel bij de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem als de verduurzaamde woningen aan de Begoniastraat in Didam is gebruik gemaakt van een isolerende gevel- en dakconstructie rondom de woning.
In Arnhem was inderdaad sprake van geëxpandeerd polystyreen. Of dat bij de woningen in Didam ook het geval was is nog niet bekend. Ik wacht het onderzoek van de brandweer af.
Bent u bekend met de signalen van Brandweer Nederland dat branden waarbij zonnepanelen betrokken zijn sterk toenemen – van één incident in 2019 tot negentien in 2024 – en dat er dit jaar al ongeveer tien branden zijn geweest waarbij zonnepanelen ontploften of bluswerk belemmerden?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de Rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd3 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.4 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.5
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden zet het kabinet in op verdere monitoring.
Acht u het wenselijk dat er een nationale inventarisatie plaatsvindt van incidenten waarbij verduurzamingsmaatregelen hebben bijgedragen aan verhoogde brandrisico’s of verminderde blusbaarheid?
Er is al sprake van landelijke inventarisatie van incidenten. Allereerst is er het genoemde onderzoek naar incidenten met zonnepanelen in 2023 dat het kabinet wil voortzetten.
Verder heeft het NIPV op eigen initiatief een inventarisatie gedaan naar branden in de gebouwschil, in de periode 2019–2023. Vijf van de acht branden betrof een verduurzamingsproject, waaronder de brand aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem.6 Naar aanleiding van dit rapport laat ik vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV, zoals ik mijn recente kamerbrief heb gemeld.7
Hoe wordt in de huidige bouwregelgeving (zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving) geborgd dat bij renovatie of verduurzaming uitsluitend brandveilige materialen worden toegepast, en dat risicovolle constructiedetails – zoals doorlopende daken en gevels – geen belemmering vormen voor brandbestrijding?
Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt minimum eisen voor de brandveiligheid van gebouwen met als doel het voorkomen van slachtoffers (doden en gewonden) en het voorkomen van branduitbreiding naar een ander perceel. Toegepaste materialen en constructies moeten voldoende brandveilig zijn. Verder moet tussen woningen onderling een weerstand tegen branduitbreiding worden gerealiseerd. Ook als een woning wordt voorzien van een nieuwe isolerende gevel- en dakconstructie, moet worden voldaan aan deze eis.
Naar aanleiding van de brand in de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem op 18 juni 2023 is de norm voor de bepaling van weerstand tegen branduitbreiding op mijn verzoek al verduidelijkt op dit aspect.8
Deze brandcompartimentering tussen woningen beoogt dat de brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning zodat de brandweer gelegenheid heeft om de brand te bestrijden.
Deelt u de mening dat fouten in uitvoering of detaillering – bijvoorbeeld het ontbreken van compartimentering of het niet goed afwerken van isolatie – ernstige gevolgen kunnen hebben bij brand, en hoe wordt hierop toezicht gehouden bij renovatieprojecten?
Ja, ik deel deze mening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en bouwer dat wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidseisen uit het Bbl. Er zijn diverse kennisdocumenten om hiermee te helpen. Zo heeft de organisatie «Stroomversnelling» specifiek voor verduurzamingsprojecten in 2020 een Themablad Brandveiligheid gepubliceerd om bouwers te wijzen op brandveilig bouwen. Dit themablad is onlangs herzien naar aanleiding van de brand in Arnhem.9 Ook is de Wegwijzer modulaire bouw in mijn opdracht bijgewerkt naar de laatste inzichten. De wegwijzer is ook van toepassing op elementen, die bij deze verduurzamingsprojecten kunnen voorkomen.10 Tot slot is er het borgingsprotocol brandveilige gevels waarmee de brandveiligheid van een gevelconstructie kan worden beoordeeld.11
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Als bevoegd gezag kan de gemeente toezicht uitvoeren op de renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Klopt het dat er geen landelijke uniforme eisen bestaan voor de combinatie van zonnepanelen met isolatiematerialen en dakconstructies? Acht u het wenselijk om deze lacune in regelgeving te dichten?
De landelijk uniforme brandveiligheidseisen in het Bbl hebben betrekking op het gehele bouwwerk inclusief de gebouwschil en eventuele zonnepanelen.
Naast het vervolgonderzoek zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4 en de landelijke kennisdocumenten die ik heb genoemd bij antwoord 6 loopt ook nog een onderzoek bij NEN in mijn opdracht gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in landelijke normen.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om brandbare isolatiematerialen in buitenschillen van woningen te verbieden, zoals voorgesteld door deskundigen als emeritus-hoogleraar Jos Lichtenberg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb gemeld is eerder door het NIPV onderzoek uitgevoerd naar branden in de gebouwschil en laat ik aansluitend vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV. Van belang is dat de huidige brandveiligheidseisen eisen in het Bbl goed worden nageleefd ook voor wat betreft de toepassing van isolatiematerialen. Het verbieden van brandbare isolatiematerialen in de gebouwschil van woningen ligt niet in de rede. Wel heeft eerder onderzoek naar aanleiding van de Grenfell brand in Londen (2017) er toe geleid dat in het Bbl strengere eisen zijn opgenomen voor hoogbouwgevels van onder andere woongebouwen.12, 13
In hoeverre zijn woningcorporaties verplicht om bij verduurzamingsprojecten vooraf een brandveiligheidsanalyse op te stellen?
Er is geen verplichting om een brandveiligheidsanalyse op te stellen. Wel moet de woningcorporatie bij verduurzamingsprojecten er zorg voor dragen dat ten minste wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Bestaat er toezicht op de feitelijke naleving van brandpreventieve maatregelen bij renovatie, en kunt u dit onderbouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 staat is de gemeente het bevoegd gezag voor het Bbl en kan zij toezicht uitvoeren op renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Het is echter ook aan de woningcorporatie zelf om zorg te dragen dat een renovatieproject voldoet aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Bbl. In het kader daarvan ligt het in de rede dat woningcorporatie zelf controle houdt op de kwaliteit van de werkzaamheden of dit door derden laat doen.
Welke rol speelt de brandweer momenteel bij het beoordelen van verduurzamingsprojecten op brandveiligheid?
De gemeente kan bij de invulling van het toezicht op naleving van de bouwregelgeving de brandweer betrekken voor advies.
Wordt de brandweer standaard betrokken bij het ontwerp of de vergunningverlening? Waarom wel of niet?
Nee. De brandweer wordt alleen betrokken voor advisering als de gemeente dit nodig acht. Wel heeft de brandweer op grond van artikel 10 Wet Veiligheidsregio’s altijd de mogelijkheid om het bevoegd gezag op eigen initiatief te adviseren over risico’s van branden, rampen en crises.
Worden richtlijnen die Brandweer Nederland opstelt voor veilige blusprocedures bij zonnepanelen, thuisbatterijen en moderne dakconstructies ook landelijk geborgd? Hoe worden die richtlijnen meegewogen in de bouwpraktijk?
Deze richtlijnen voor veilige blusprocedures richten zich vooral op de brandweer zelf. Het is aan de brandweer om hier goed gebruik te maken. Daarnaast kunnen ook opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers deze richtlijnen raadplegen en de inzichten hieruit betrekken in bouwprojecten.
Vindt er structureel overleg plaats tussen gemeenten, woningcorporaties, veiligheidsregio’s en installateurs over de integrale veiligheid van verduurzamingsmaatregelen? Zo niet, acht u dit wenselijk? Kunt u dit onderbouwen?
Voor zover mij bekend, vindt dit overleg niet plaats. Wel heb ik na de brand in de Van Kinsbergenstraat in Arnhem overleg georganiseerd met Aedes, Bouwend Nederland, Brandweer Nederland, NIPV, Stroomversnelling, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor een passende opvolging. Na de publicatie van het onderzoek van het NIPV naar branden in de gebouwschil heb ik deze partijen opnieuw uitgenodigd op het ministerie. Dit gesprek vond plaats in juli 2024. Hierna heb ik Royal Haskoning DHV gevraagd om vervolgonderzoek te doen naar concrete oplossingen. De uitkomsten verwacht ik dit najaar. Ook dan betrek ik de hiervoor genoemde organisaties. Ik bezie daarna welke vervolgacties ik neem. Ik heb recent de kamer hierover geïnformeerd in de Kamerbrief lopende acties brandveiligheid.14
Verder is er vanuit KGG al overleg met diverse partijen over de toepassing van zonnepanelen op gebouwen.
Ik acht naast al lopende overleg een nieuw structureel overleg niet nodig.
Acht u het wenselijk om te komen tot een nationaal toetsingskader of richtlijn voor «brandveilig verduurzamen», gericht op woningen en appartementencomplexen? Kunt u dit onderbouwen?
Nee. Als het gaat om een nationaal toetsingskader gelden namelijk al de brandveiligheidseisen in het Bbl, die ik zoals ik mijn eerdere antwoorden waar nodig aanpas of verduidelijk. Als richtlijn zijn er al diverse kennisdocumenten zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 6.
Bestaat er op dit moment een centrale autoriteit of kennisinstelling die stelselmatig de risico’s monitort van nieuwe materialen en energietoepassingen (zoals zonnepanelen en thuisbatterijen) in relatie tot brandveiligheid?
Zoals blijkt uit mijn overige antwoorden is het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) al betrokken bij monitoring en onderzoek naar de brandveiligheidsrisico’s bij de verduurzaming. Het NIPV is het publiek kennisinstituut15 voor crisisbeheersing en brandweerzorg. Veiligheidsregio’s, Rijksoverheid en andere organisaties kunnen bij het NIPV terecht voor onderzoek, onderwijs, informatie en ondersteuning.
Zo nee, bent u bereid om deze verantwoordelijkheid expliciet te beleggen, bijvoorbeeld bij TNO, als onafhankelijke kennisinstelling met expertise op het gebied van bouwtechniek, brandveiligheid en binnenmilieu? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Bent u bereid om een structureel programma te starten voor monitoring van nieuwe risico’s rondom verduurzaming, inclusief de effecten op brandveiligheid, blusbaarheid, en gezondheid (zoals vrijkomende deeltjes bij brand)? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Door het NIPV wordt al waar nodig monitoring/onderzoek gedaan naar risico’s rondom verduurzaming. Dit doet NIPV op eigen initiatief of in opdracht van de Rijksoverheid.
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3 wordt in opdracht van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei door het NIPV branden met betrokkenheid van zonnepanalen bijgehouden. Ook heeft het NIPV in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de brandveiligheidsrisico’s van thuisbatterijen, zoals mijn recente Kamerbrief is gemeld.16
Het opstarten van een structureel programma lijkt me hierom niet nodig.
Kunt u bevestigen dat rookontwikkeling, glassplinters en foliedeeltjes van zonnepanelen bij branden gezondheidsrisico’s kunnen opleveren voor bewoners, omwonenden en vee, zoals uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid blijkt? Is hiervoor landelijke richtlijnvorming beschikbaar?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft in 2022 onderzoek gedaan naar de schadelijke stoffen bij branden met zonnepanelen.17 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand.
Wanneer de scherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s daarbij te ondersteunen heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.18
Bent u bereid om samen met partijen als TNO, Brandweer Nederland, veiligheidsregio’s en de installatiebranche te komen tot een nationaal actieplan «Brandveilig Verduurzamen»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt lopen al diverse acties in het kader van brandveilig verduurzamen. Daarbij is er al overleg met relevantie partijen in de bouwsector. Op dit moment zie ik geen noodzaak om aanvullend hierop een nieuw nationaal actieplan te starten.
Hoe voorkomt u dat incidenten zoals in Didam en Arnhem leiden tot een vertragende krampreactie in de energietransitie, terwijl tegelijkertijd brandveiligheid onvoldoende geborgd is?
Alle lopende acties hebben tot doel de aandacht voor de brandveiligheid bij verduurzaming te vergroten. Om een risicoregelreflex te voorkomen is het belangrijk om de lopende onderzoeken af te wachten. Ik ben terughoudend met het stellen van meer en zwaardere eisen. Met de updates van de informatiebronnen over verduurzamingsprojecten, zoals genoemd bij antwoord op vraag 6, is het de bedoeling om opdrachtgevers en bouwers op een op maat gesneden manier kennis aan te reiken om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe brandveiligheidsvereisten, bouwregelgeving en verduurzamingsnormen beter op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat klimaatdoelen en veiligheid in samenhang worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Alle lopende acties hebben al tot doel om maximaal te zorgen dat verduurzaamde bouwwerken ook brandveilig zijn. De afstemming met de sector heeft daarin al plaatsgevonden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is kennis cruciaal, maar dat de juiste detaillering in uitvoeringspraktijk evenzeer van groot belang is. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
De position paper van TNO 'Goede binnenluchtkwaliteit voor onze gezondheid' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het TNO-position paper «Goede binnen luchtkwaliteit voor onze gezondheid», waarin wordt geconcludeerd dat de ziektelast door slechte binnenluchtkwaliteit in Nederland leidt tot een maatschappelijke schadepost van 7,8 miljard euro per jaar?
Ja.
Deelt u de opvatting van TNO dat binnenluchtkwaliteit in beleid en regelgeving onderbelicht is gebleven, ondanks de grote gevolgen voor de volksgezondheid en de zorgkosten, en kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt eisen aan gebouwen ten behoeve van de gezondheid zoals eisen aan ventilatie- en spuivoorzieningen. Daarmee is de gezondheid van gebouwen voldoende gewaarborgd. Ook in het huurrecht gelden eigenschappen van een pand, die de gezondheid in gevaar brengen, als een gebrek dat de verhuurder moet herstellen.
Dit laat onverlet dat het voor een gezond binnenmilieu van belang is dat verontreinigingsbronnen worden beperkt, installaties goed worden ontworpen, ingeregeld én onderhouden en dat bewoners weten hoe zij op een gezonde manier van hun woning en installaties gebruik kunnen maken. Voorlichting kan hier een belangrijke rol in spelen. Hierin wordt onder meer voorzien door brancheorganisaties van installateurs en fabrikanten, huurdersorganisaties, woningcorporaties, GGD’en, RIVM, Milieu Centraal en de Rijksoverheid. Het onderwerp binnenluchtkwaliteit en hoe hiermee om te gaan is voor iedereen van belang. Ik juich de aandacht van organisaties als TNO, Stichting Gezond Binnen en Binnenklimaat Nederland voor dit onderwerp dan ook toe.
Bent u bereid om, volgens het advies van TNO, binnenluchtkwaliteit op te nemen in het Nationaal Preventieakkoord en/of in toekomstig gezondheidsbeleid onder de noemer «gezonde leefomgeving»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gezondheidsbeleid waar dit onderwerp het beste bij past is de Beleidsagenda Gezondheid in alle beleidsterreinen die op 13 december 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2024–2025, 32 793 nr. 794). Daarin is onder het thema «gezonde fysieke leefomgeving» schimmels in woningen opgenomen. Bovendien is advisering over binnenluchtkwaliteit onderdeel van het reguliere aanbod van GGD’en. Op de gezamenlijke website www.ggdleefomgeving.nl zijn bijvoorbeeld de adviezen te vinden over ventilatie, roken in huis, huisstofmijt en schimmels. Meer dan de helft van de vragen die GGD’en elk jaar krijgen van bewoners gaat over het binnenmilieu (zie o.a. https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2023-0290.pdf). Ook laat het Ministerie van VWS onderzoek doen naar de relatie tussen ventilatie en infectieziekten (zie https://p3venti.nl). Op die manier heeft het thema binnenmilieu al aandacht in het publieke gezondheidsbeleid.
Bent u bereid een bewustwordingscampagne te starten over het belang van ventilatie in relatie tot isolatie, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben daartoe bereid. In het kader van de campagne «Wie isoleert, profiteert.» en op de website verbeterjehuis.nl wordt dit jaar expliciet aandacht besteed aan ventileren (en zon weren) in combinatie met isoleren. Ik verwacht dat deze campagne ook het algemeen bewustzijn van het belang van ventilatie en een gezond binnenmilieu vergroot.
Deelt u de zorg dat een grootschalig isolatieoffensief zonder voldoende aandacht voor ventilatievoorzieningen kan leiden tot vochtproblemen, schimmelvorming en verslechtering van het binnenklimaat? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik deel dat het, ook bij het Nationaal Isolatieprogramma, heel belangrijk is om aandacht te hebben voor ventilatie om vochtproblemen en schimmelvorming in woningen te voorkomen. Wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, verdwijnen er vormen van natuurlijke ventilatie. Van belang is dat er dan ventilatiemaatregelen worden genomen, zoals het plaatsen van ventilatieroosters of het toepassen van energiezuinige systemen met vraagsturing en/of warmteterugwinning. Ventileren gaat dan ook samen met energie besparen.
Worden er momenteel binnen subsidieregelingen voor woningisolatie, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen? Zo nee, bent u bereid deze koppeling alsnog te maken?
Er worden geen eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen in de subsidieregelingen ISDE en SVVE (opvolger van de SEEH). Om het aanbrengen/verbeteren van ventilatievoorzieningen te stimuleren kunnen in de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma energiezuinige ventilatiesystemen in woningen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) in combinatie met isolatiemaatregelen worden gesubsidieerd via gemeenten. Hierbij kunnen voor VvE’s de middelen worden gestapeld met de SVVE, waarin deze maatregelen ook worden gesubsidieerd als aanvullende maatregel. Daarnaast wordt op dit moment bekeken of het wenselijk en mogelijk is om ventilatie als (aanvullende) maatregel aan de ISDE toe te voegen per 2026.
Wordt bij de evaluatie of herziening van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) expliciet rekening gehouden met eisen aan luchtverversingscapaciteit? Bent u voornemens om minimumeisen voor ventilatie op te nemen bij renovatie en na-isolatie?
In het Bbl staan al minimumeisen voor de luchtverversingscapaciteit. Er zijn geen voornemens die te wijzigen voor renovatie en na-isolatie. Uiteraard moet ook na renovatie en na-isolatie worden voldaan aan de minimumeisen voor ventilatie in het Bbl.
Kunt u aangeven in hoeverre de bouwregelgeving en het toezicht op binnen luchtkwaliteit aansluiten bij Europees beleid, in het bijzonder de herziene Energy Performance of Buildings Directive (EPBD IV)?
Nieuw in EPBD IV is dat er expliciet aandacht wordt besteed aan (de gevolgen voor) IEQ, binnenmilieukwaliteit, en IAQ, binnenluchtkwaliteit, van energiebesparingsmaatregelen. EPBD IV geeft aan dat bij nieuwbouw en verduurzaming (grootschalige renovatie), bij het vastleggen van energieprestatie-eisen en in overige regelgeving aandacht moet worden besteed aan binnenmilieukwaliteit. In de Bouwregelgeving (Bbl) zijn, onder meer onder het hoofdstuk Gezondheid, al regels opgenomen over vochtwering, ventilatie, spuien, gevaarlijke stoffen et cetera die invulling geven aan de benodigde regelgeving voor het waarborgen van een gezond binnenmilieu, waarmee wordt voldaan aan hetgeen in de richtlijn wordt opgedragen.
Bent u bereid een landelijk monitoringsprogramma op te zetten voor binnen luchtkwaliteit, gedifferentieerd naar woningtype, bouwjaar en ventilatievoorzieningen, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In diverse onderzoeken van diverse partijen wordt aandacht besteed aan binnenmilieufactoren, en monitoring van de binnenluchtkwaliteit binnen woningen maakt daarvan soms ook onderdeel uit. Ik zie echter geen noodzaak voor een grootschalig monitoringsprogramma in de bestaande bouw om beleid ten aanzien van het binnenmilieu vorm te geven.
Bent u bereid de aanschaf van binnenklimaatsensoren, waarmee bewoners zelf schadelijke concentraties kunnen meten, financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de binnenlucht in een woning en van de werking van de ventilatievoorzieningen kan het zinvol zijn om (tijdelijk) de luchtkwaliteit in huis te meten. Er bestaan momenteel luchtkwaliteitsmeters die temperatuur, luchtvochtigheid, CO (koolmonoxide), HCHO (formaldehyde), TVOC (totaal vluchtige en organische stoffen), fijnstof en CO2 kunnen meten. Deze zijn voor een relatief beperkt bedrag verkrijgbaar, ik zie dus geen reden om deze financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken. Bij het meten is het wel van belang om zich te informeren over de juiste interpretatie van meetgegevens. Het CO2-gehalte van de binnenlucht bijvoorbeeld kan in ruimtes waar mensen aanwezig zijn een indicatie geven van de mate van ventilatie, maar het is op zichzelf niet snel schadelijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld CO (koolmonoxide).
Kunt u verduidelijken welk ministerie momenteel de coördinerende rol heeft op het dossier binnen luchtkwaliteit? Acht u het wenselijk om deze verantwoordelijkheid bij één departement onder te brengen om versnippering van beleid tegen te gaan?
Het Ministerie van VRO is eerstverantwoordelijk als het gaat om regelgeving voor een goed binnenmilieu in gebouwen. Vandaar de regels over gezondheid die centraal in het Bbl door middel van minimumeisen zijn opgenomen. Zoals TNO ook aangeeft is er daarnaast een rol voor VWS vanuit de GGD’en en RIVM, voor SZW vanuit het arbobeleid. Beleid wordt in goede samenwerking vormgegeven.
Acht u het wenselijk dat er landelijke procesafspraken komen tussen overheden, verhuurders en uitvoerende partijen om schimmel- en vochtproblemen vroegtijdig te signaleren en structureel aan te pakken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De oorzaken van vocht- en schimmelproblematiek zijn zeer divers en de aanpak verschilt sterk per regio, gemeente, wijk of soms zelfs complex. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Landelijke, uniforme procesafspraken zijn niet wenselijk. Echter, er worden op nationaal niveau al veel inspanningen verricht om woningcorporaties, overige verhuurders en gemeenten te stimuleren om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken.
In mijn gesprekken met woningcorporaties wordt extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek. Zo heb ik met de woningcorporaties afgesproken dat zij zich maximaal inzetten om tijdig vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden. Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of gebruik) kunnen vaak nu onafhankelijke experts worden ingezet via gemeenten of corporaties, die dit beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts.
Bent u bereid om TNO een structurele rol te geven bij de monitoring van binnenluchtkwaliteit en bij de toetsing van bouwmaterialen op gezondheids- en brandveiligheidseffecten, bijvoorbeeld als onafhankelijk kennisinstituut binnen aanbestedingen of normeringscommissies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezonde binnenlucht en het gebruik van niet schadelijke bouwmaterialen vind ik belangrijk. Ik zie echter geen structurele rol van TNO hierin weggelegd, omdat een en ander Europees en nationaal op andere wijze is ingeregeld.
Het bepalen van de prestatiebestendigheid van bouwmaterialen met betrekking tot de essentiële kenmerken van onder andere gezondheids- en brandveiligheidseffecten valt, in het kader van de Europese interne markt, onder de Europese Verordeningen Bouwproducten (CPR 305/ 2011 en CPR 2024/3110). Fabrikanten die een bouwproduct op de markt brengen dienen conform deze verordeningen hun product van CE-Markering en een bijbehorende prestatieverklaring te voorzien.
Prestaties worden onder deze verordeningen door de fabrikant bepaald op basis van Europees geharmoniseerde test- en meetmethoden. De fabrikant is hiervoor verantwoordelijk en zogenoemde «aangemelde instanties» zien erop toe dat fabrikanten deze testen en metingen op de juiste wijze uitvoeren (zie ook Bbl artikel 2.13). In NL zijn op dit moment 19 «aangemelde instanties» die toezicht houden op fabrikanten die bouwmaterialen op de markt brengen. TNO is echter geen «aangemelde instantie» onder de Europese Verordening Bouwproducten en kan hiervoor kandideren conform de procedure die in artikel 2.13 van het Bbl beschreven is.
De binnenluchtkwaliteit is regelgeving op bouwwerkniveau en valt onder het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Onder het Bbl zijn regels opgesteld om ervoor te zorgen dat bouwproducten geen schadelijke stoffen afgeven. Het toezicht op het voldoen aan eisen van het Bbl is belegd bij de gemeenten als bevoegd gezag. Verder kan in dit verband ook het Warenwetbesluit Spaanplaat genoemd worden, waarin eisen zijn opgenomen met betrekking tot de formaldehydeuitstoot van spaanplaat die in NL op de markt gebracht wordt. Ook zijn er regels voor radioactiviteit in bouwmaterialen vastgelegd in de Europese (Council Directive 2013/59/Euratom) en Nederlandse basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming), hierop ziet in NL de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) toe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Brandweer ziet lastig te blussen branden door ontploffende zonnepanelen toenemen’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer ziet lastig te blussen branden door ontploffende zonnepanelen toenemen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de toename van het aantal incidenten waarbij de brandweer wordt geconfronteerd met grote problemen als gevolg van slecht aangelegde installaties?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd2 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.3 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.4
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden wil het kabinet verder inzetten op monitoring.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op monteurs die zonnepanelen installeren en welke mogelijkheden ziet u om toezicht op installatiekwaliteit te verbeteren?
Zonnepanelen moeten aangesloten worden volgens de veiligheidseisen in NEN 1010. Dit volgt uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij invulling geeft aan het toezicht hierop.
Voor de nieuwbouw van grondgebonden woningen geldt verder dat sinds 1 januari 2024 een onafhankelijke kwaliteitsborger toeziet op de bouw (Wet kwaliteitsborging bouw). Na afronding van de bouw van een woning, verstrekt deze kwaliteitsborger een verklaring aan het bevoegd gezag dat de woning (inclusief daarbij behorende installaties) voldoet aan de bouwvoorschriften.
Het is primair de verantwoordelijkheid van de installateur dat zonnepanelen veilig worden geïnstalleerd. De sector geeft daarom ook zelf invulling aan kwaliteitsborging. Zo wordt bij grotere installaties met zonnepanelen vrijwillig of op verzoek van verzekeraars aanvullend een periodieke keuring uitgevoerd volgens de «SCIOS» certificatieregeling.5 Ook is er een erkenningsregeling voor het installeren van zonnepanelen.6 Leden van de branchevereniging Holland Solar werken volgens de gedragscode zonnepanelen.7
Het beperkt aantal incidenten met zonnepanelen in verhouding tot het totale aantal installaties in Nederland en de initiatieven door de sector geeft voor mij geen aanleiding om het toezicht op de kwaliteit van zonnestroominstallaties te verbeteren.
Erkent u dat de toegenomen aanwezigheid van zonnepanelen nieuwe risico’s met zich meebrengt voor de veiligheid van hulpdiensten en omwonenden bij brand, zoals ontploffende panelen, glasscherven en elektrocutiegevaar en wat is uw reactie op het in het artikel genoemde onderzoek van het Nederlands Instituut voor Publieke Veiligheid hierover?
De toegenomen aanwezigheid van zonnepanelen leidt inderdaad tot nieuwe risico’s voor de hulpdiensten en omwonenden. Er zijn echter al acties ondernomen om deze risico’s te ondervangen. Zo wordt in opleiding en training van de brandweer aandacht besteed aan de risico’s van de energietransitie, waaronder ook zonnepanelen. Zie hierover verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Voor wat betreft het vrijkomen van schadelijke stoffen is in 2022 onderzoek uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.8 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand. Wanneer de zonnecelscherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s te ondersteunen bij branden waar depositie van zonnecelscherven plaatsvindt heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.9
Is het juist dat er momenteel geen uniform protocol bestaat voor de installatie van zonnepanelen met het oog op brandveiligheid? Zo ja, acht u het wenselijk dat hier alsnog landelijke normen voor komen?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 3 moet de installatie van zonnepanelen voldoen aan het Bbl en bijhorende norm NEN 1010. Vanuit de sector zijn al diverse initiatieven opgezet om de kwaliteit van de installatie te borgen.
Daarnaast loopt in mijn opdracht ook nog een onderzoek bij NEN gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in een landelijke norm die door de bouw- en installatiesector vrijwillig kan worden gebruikt voor het ontwerp en de aanleg van installaties met zonnepanelen.
Is de Minister van Justititie en Veiligheid bereid om samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met Brandweer Nederland en de relevante organisaties in overleg te gaan om te komen tot duidelijke richtlijnen en protocollen voor de brandbestrijding bij woningen met zonnepanelen?
Op dit moment bestaat er al een handreiking incidentbestrijding zonnepanelen.10 Brandweer Nederland heeft mij laten weten dat deze handreiking wordt vernieuwd en dat er binnenkort een nieuwe versie wordt gepubliceerd. Daarnaast is er een handreiking voor advisering en veilig installeren van zonnepanelen.11 Daarom zie ik nu geen aanleiding om in overleg te gaan om te komen tot duidelijke richtlijnen en protocollen voor de brandbestrijding van woningen met zonnepanelen.
Op welke manier wordt er op dit moment aandacht besteed aan deze risico’s in de opleiding en training van brandweerlieden? Is aanvullende training of oefencapaciteit nodig?
Er wordt in opleiding en training aandacht besteed aan de risico’s van de energietransitie in brede zin. Zowel bij landelijke opleidingen van het NIPV als bij de regionale opleidingsinstituten (vakbekwaam worden) en bij de veiligheidsregio’s zelf tijdens trainingen/oefenavonden (vakbekwaam blijven). Hierbij poogt de brandweer altijd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de actualiteit en de stand der techniek. Elke Veiligheidsregio heeft beleidsvrijheid om bij de opleiding en training van brandweerpersoneel specifieke risico’s te behandelen op basis van landelijke ontwikkelingen. Het regionaal risicoprofiel vormt hier belangrijke input voor, net als geleerde lessen uit eerdere incidenten.
Daarnaast zorgt de brandweer dat geleerde lessen zo snel mogelijk met alle veiligheidsregio’s in Nederland worden gedeeld, zoals bijvoorbeeld is gebeurd na de brand in Arnhem.12
Hoe wordt er toezicht gehouden op de kwaliteit van de zonnepanelen zelf?
De productveiligheid van de betreffende zonnepanelen is in Europa geregeld via de Algemene productveiligheidsverordening «General Product Safety Regulation» (GPSR). De GPSR stelt algemene regels en procedures vast die consumenten moeten beschermen tegen onveilige producten.
De NVWA is in Nederland de toezichthouder voor productveiligheid van zonnepanelen die vallen onder de GPSR.
Is het risico van brand groter naarmate de panelen de economische levensduur naderen? Zo ja, hoe wordt hier controle op gehouden en wordt hierover naar consumenten gecommuniceerd?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 is de kans op brand door zonnepanelen erg klein. Mogelijk kan het risico op brand toenemen door slijtage en degradatie van componenten als gevolg van weersinvloeden of installatiefouten die in de loop van de levensduur problemen gaan geven, maar dit blijkt vooralsnog niet eenduidig uit het recente TNO-NIPV onderzoek.
Wel benoemen de onderzoekers dat veroudering mogelijk in de toekomst het aantal incidenten kan beïnvloeden. Ik vind het daarom belangrijk om het aantal incidenten met betrokkenheid van zonnepanelen te blijven monitoren. Hier wil het kabinet verder op inzetten. Het proactief informeren van consumenten is wat mij betreft daarom nu nog niet nodig.
Klopt het dat de zonnepanelen die in daken worden geplaatst brandgevoeliger zijn? Welke maatregelen worden genomen om de controle op deze panelen te vergroten?
Uit een eerdere inventarisatie door TNO13 uit 2019 kwam naar voren dat één derde van de branden waarbij zonnepanelen betrokken waren was opgetreden bij zogeheten «in-dak PV-systemen». In-dak systemen zijn systemen waarbij de zonnepanelen geïntegreerd zijn in het dak zelf, waarbij feitelijk de dakpannen zijn vervangen door zonnepanelen. De meest voorkomende installaties met zonnepanelen op woningen betreft het «op-dak-systeem», waarbij de zonnepanelen op de dakpannen worden geplaatst. Dit systeem is veel minder brandgevoelig, omdat bij een eventuele brand achter de zonnepanelen de dakpannen een brandwerende werking hebben.
Uit het recentere TNO-NIPV-rapport blijkt dat bij maar 3 van de 70 geanalyseerde gebouwbranden een «in-dak PV-systeem» was toegepast. Daarom zie ik nu geen reden om de controle op «in-dak PV-systemen» te vergroten.
Deelt u de opvatting dat de motie niet alleen oproept tot transparantie, maar ook tot verscherpte risicobeheersing, en dat het enkel benoemen van risico’s, zonder aanvullende mitigerende maatregelen, geen recht doet aan de strekking van de motie?
Bij risicomanagement is niet alleen het identificeren maar juist ook het beheersen van risico’s van groot belang. In uw motie wijst u erop dat ook de komende fase, de realisatiefase nog risico’s kent. In de 13de voortgangsrapportage is de paragraaf over risico’s naar aanleiding van uw motie uitgebreid. De toprisico’s en aanvullend de financiële toprisico’s zijn toegelicht en bij ieder van deze risico’s is de beheerstrategie beschreven. Het programma Binnenhofrenovatie bestaat uit verschillende deelprojecten. Het risicodossier kent risico’s op alle niveaus. Zo hebben de aannemers een risicodossier, zijn er risico’s op projectniveau en zijn er overkoepelende programmarisico’s. De toprisico’s bestaan daarom vaak uit meerdere risico’s die op programmaniveau zijn geclusterd. Zowel op programmaniveau, projectniveau en bij de aannemers worden beheersmaatregelen getroffen. Met de in de voortgangsrapportage toegelichte beheersstrategie wordt ingezet op maatregelen om een negatieve impact van risico’s zo veel mogelijk te beperken. Gegeven de hoeveelheid risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen is de informatie per risico te uitgebreid om in voortgangsrapportages aan uw Kamer te sturen. Daarnaast betreft het ook maatregelen die departementaal of commercieel vertrouwelijk zijn.
Bent u bereid als aanvullende mitigerende maatregel een onafhankelijke risico-audit te laten uitvoeren (bijvoorbeeld door Rijkswaterstaat, Auditdienst Rijk of een externe projectauditor) om te toetsen of de bestaande risicodossiers volledig en toereikend zijn en of de getroffen maatregelen daadwerkelijk effectief zijn? Of heeft een dergelijke audit al plaatsgevonden, en zo ja, wanneer en wat waren de uitkomsten?
Afgelopen jaren is het risicomanagementproces (werkwijze) en het totale risicodossier doorontwikkeld voor zowel de voorbereidings- als de uitvoeringsfase. De risico’s worden op meerdere manieren getoetst:
Met deze maatregelen is het niet mogelijk om risico’s te voorkomen, of om alle risico’s te volledig te beheersen. Wel is het een belangrijke mitigerende maatregel. Het actief risicomanagement is erop gericht om de renovatie zo snel mogelijk, binnen de financiële kaders en op een veilige manier uit te voeren.
Het aanvullend laten uitvoeren van een onafhankelijke risicoaudit is op dit moment niet voorzien. De verwachting is dat dit niet tot nieuwe inzichten zal leiden gezien de uitvoerige wijze waarop het risicomanagement al wordt toegepast.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel voortaan bij overschrijdingen boven een drempelbedrag (bijvoorbeeld 50 miljoen euro) een formeel politiek stopmoment in te bouwen, waarbij de Kamer actief wordt betrokken bij de afweging over voortgang, her prioritering of bijstelling van scope?
Voor de renovatie van het Binnenhof zijn financiële kaders afgesproken. Daar stuurt de programma-organisatie strak op, daar stuur ik als Minister strak op en daar controleert de Tweede Kamer ook zorgvuldig op. Mocht er sprake zijn van aanpassingen in het budget, dan maakt dat deel uit van het reguliere begrotingsproces.
Het aanvullend introduceren van een tweede politiek stopmoment naast de reguliere mogelijkheden die de Tweede Kamer al kent in het begrotingsproces past niet in de governance van het programma zoals deze met uw Kamer is overeengekomen. Overigens zou dat ook zeer vertragend kunnen werken en daarmee kunnen leiden tot onnodig hoge kosten.
Ziet u aanleiding om als aanvullende mitigerende maatregel het wijzigingsproces strikter te reguleren via een zogeheten «scope freeze» per projectfase, zodat alleen nog met zwaarwegende motivering en kostenplaatje van verzoekende partij (inclusief ambtelijke diensten of Kamerleden) wijzigingen kunnen worden voorgesteld?
Deze maatregel is reeds genomen. Met de gebruikers is afgesproken dat niet meer zal worden gewijzigd.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel een publiek toegankelijk risicodashboard in te richten, naar voorbeeld van grote infraprojecten, waarin real-time de belangrijkste risico’s, kostenimpact, geplande versus feitelijke mijlpalen en beheersmaatregelen zichtbaar zijn, zodat het toezicht door Kamer en samenleving wordt versterkt?
In de halfjaarlijkse voortgangsrapportages over het programma wordt u geïnformeerd over het risicodossier. Ook wordt in deze voortgangsrapportages uitgebreid ingegaan op de stand van zaken van de werkzaamheden, op financiën en bijvoorbeeld ook omgevingsmanagement. Voorbeelden van een publiek dashboard voor een renovatie van een parlement zijn via ons internationale netwerk van parlementen met een renovatieopgave beschikbaar Het aanvullend inrichten van een real time dashboard is nu niet voorzien. Wel ben ik bereid om binnen de randvoorwaarden van het borgen van vertrouwelijkheid en informatiebeveiliging te kijken naar de mogelijkheden voor een risicodashboard.
Kunt u aangeven in hoeverre er gebruik is gemaakt van internationale lessen of benchmarks uit vergelijkbare renovaties van parlementaire of historische complexen (zoals in Westminster, Brussel of Bern)? Zo nee, bent u bereid alsnog zo'n benchmarkonderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in aanvullende mitigerende strategieën?
Het Rijksvastgoedbedrijf maakt deel uit van een internationaal netwerk van Parlementen die een renovatieopgave hebben en van waaruit kennisuitwisseling wordt gefaciliteerd. Dit is een actief netwerk waarbij ook via online-bijeenkomsten meerdere keren per jaar informatie wordt uitgewisseld. Dit stelt het RVB maar ook de andere parlementen in staat om gebruik te maken van relevante lessen en benchmarks. Een voorbeeld waar veel kennis en «best practices» van verschillende landen over is gedeeld is het terrein van inkoop en contracteren.
Kunt u bij elk van de bovenstaande vragen waarbij zij de voorgestelde aanvullende mitigerende maatregel niet wenst in te zetten aangeven waarom niet?
Zie bovenstaande antwoorden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voor het zomerreces?
Ja.
Het bericht 'Gemeente vs. echtpaar Bos in Bruinisse: 'Onwerkelijk hoe ons leven zo verdwijnt'' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in PZC over de situatie van het echtpaar Bos in Bruinisse, dat geconfronteerd wordt met hoge dwangsommen en strenge handhaving vanwege permanent wonen in een vakantiewoning?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten in Nederland op dit moment een streng handhavingsbeleid hanteren ten aanzien van permanent wonen in recreatiewoningen, ondanks uw oproep om terughoudend te handhaven?
Eind vorig jaar heb ik gemeenten opgeroepen om een pas op de plaats te maken met handhaving.1 Ik ga er vanuit dat het grootste deel van de gemeenten gehoor geeft aan mijn oproep om terughoudend te zijn met handhaving. Ik kan individuele situaties niet beoordelen, maar in deze tijden van woningnood is het van groot belang om de menselijke maat te hanteren en zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen een dak boven het hoofd verliezen. Voornoemde terughoudendheid geldt temeer nu ik het uitgewerkte concept van de instructieregel eind mei jl. bekend heb gemaakt en hierin is te lezen hoe de conceptregeling eruit ziet. Een proportioneel optredende overheid dient perspectieven op legalisatie mee te nemen in de handhavingsafweging.
Bent u van mening dat de gemeente Schouwen-Duiveland met haar huidige handhavingsbeleidniet in lijn handelt met uw oproep om een menselijke maat te hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat handhavers bij controles op recreatieparken over schuttingen klimmen en tuinen betreden zonder toestemming van bewoners?
Acht u deze manier van handhaven proportioneel en in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de commissie bezwaarschriften van de gemeente een bewoner in het gelijk stelt, maar het college van burgemeester en wethouders dit advies naast zich neerlegt?
Is het juridisch houdbaar dat gemeenten blijven handhaven op permanent verblijf in recreatiewoningen, terwijl de nieuwe regelgeving binnenkort kan voorzien in legalisering onder bepaalde voorwaarden?
In principe is de gemeente bevoegd om handhavend op te treden. Daarbij zullen de omstandigheden van het geval en voorgenomen beleid ook een rol spelen in de afweging om wel of niet handhavend op te treden. Er is een uitspraak bekend van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over handhavend optreden op een vakantiepark3, ondanks mijn oproep aan gemeenten om een pas op de plaats te maken. De rechter heeft in dit geval de gemeente in het gelijk gesteld; dat kwam met name doordat het handhavingstraject reeds in 2023 was opgestart (de gemeente kon nog geen weet hebben van het komende kabinetsbeleid), en doordat de voorwaarden nog niet bekend waren. Zicht op legalisatie was hiermee nog onvoldoende concreet. De situatie is inmiddels veranderd, nu ik het concept besluit bekend heb gemaakt. Ik ga er vanuit dat een rechter bij nieuwe soortgelijke zaken deze nieuwe situatie meeweegt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Schouwen-Duiveland en andere streng handhavende gemeenten om hen te verzoeken tijdelijk terughoudend op te treden in afwachting van de nieuwe regelgeving?
Bij deze roep ik gemeenten nogmaals op om de menselijke maat te betrachten bij permanente bewoners op vakantieparken. Gemeenten kunnen in de concept AMvB nagaan in welke situaties permanente bewoning mogelijk na inwerkingtreding wordt toegestaan. Ik kan echter niet in individuele situaties treden.
Wanneer verwacht u de nieuwe regelgeving voor permanent wonen in recreatiewoningen gereed te hebben en in werking te laten treden?
De consultatieperiode loopt tot eind juli a.s. Ik ben voornemens het voorstel daarna zo spoedig mogelijk via de ministerraad ter voorhang aan de Tweede – en Eerste Kamer aan te bieden, zodat de regelgeving in 2026 in werking kan treden.
Het tekort aan studentenhuisvesting in Delft en elders |
|
Hans Vijlbrief (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief SOS: «Woonruimte één op drie Delftse studenten in gevaar»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing dat mogelijk tot drieduizend studentenkamers verdwijnen in Delft?
In 2022 hebben gemeenten, huisvesters, universiteiten, hogescholen, studenten en de ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de handen ineengeslagen en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) ontwikkeld en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort aan studentenhuisvesting te verminderen door het realiseren van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode van 2022 tot en met 2030 via nieuwbouw en een betere benutting van de bestaande woningvoorraad. Het huidige kabinet zet deze aanpak voort. Het signaal uit Delft vind ik in dit kader zorgelijk. Vanuit het Ministerie van OCW en het Ministerie van VRO gaan we dan ook met de opstellers van dit signaal in gesprek.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet doet om te voorkomen dat bestaande studentenkamers verdwijnen?
Ik neem verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 april2 aangekondigd om tijdelijke huurcontracten voor alle studenten mogelijk te maken. Tevens bereid ik een wetsvoorstel voor om hospitaverhuur te stimuleren. Ik verwacht hiermee voor de zomer in internetconsultatie te gaan. Tenslotte ben ik bezig met de uitvoering van de verkenning naar de kamerverhuurvrijstelling en de mogelijkheden en belemmeringen bij eventuele uitbreiding daarvan, samen met de Staatssecretaris van Financiën. Mede door gebrek aan onderzoeksdata duurt het langer om deze verkenning af te ronden. Ik streef ernaar deze zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Wat zijn de gevolgen van de in de Voorjaarsnota afgesproken huurbevriezing voor de bouw van nieuwe studentenwoningen? Erkent u dat de huurbevriezing een negatief effect heeft op de bouw en dus ook op extra studentenwoningen? Kunt u aangeven wat u doet om de realisatie van meer onzelfstandige kamers te stimuleren?
Op basis van het advies van de Raad van State, de politieke ontwikkelingen en om rust en voortgang te brengen in de volkshuisvesting, heb ik besloten het wetsvoorstel om de huurbevriezing te regelen niet in te dienen3.
Op 10 juni 2025 is de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen voor studenten opengesteld waarmee € 30 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de bouw van studentenhuisvesting. Hierbij krijgen aanvragen die worden ingediend voor de bouw van onzelfstandige studenten eenheden voorrang boven de aanvragen voor zelfstandige eenheden. In 2024 is ook al een Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen opengesteld; hiermee worden 1.533 onzelfstandige eenheden gefinancierd.
Erkent u dat het niet krijgen van een huurtoeslag, het samenwonen in een studentenhuis minder aantrekkelijk maakt? Erkent u dat het samenwonen op jonge leeftijd juist belangrijk is voor de ontwikkeling van studenten? Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden naar onzelfstandige kamers? Zo nee, waarom niet?
De afweging of een student in een studentenhuis gaat samenwonen is vaak van meerdere factoren afhankelijk. Het wel of niet krijgen van huurtoeslag kan hierbij een rol spelen. Het samenwonen op jonge leeftijd heeft verschillende positieve effecten op het welzijn. Onzelfstandige woonruimtes (kamers) met gedeelde voorzieningen stimuleren onderling contact en helpen studenten die nieuw zijn in de stad om daar gemakkelijker hun weg te vinden. Ook bevordert het de ontwikkeling van vaardigheden, zoals het leren omgaan met verschillende mensen.
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimten is echter niet zomaar te realiseren. De mogelijkheden hiervoor zijn eerder verkend, maar hebben vooralsnog geen uitvoerbare en haalbare uitwerking op de korte of middellange termijn opgeleverd. Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt Dienst Toeslagen gebruik van gegevens uit onder andere de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zonder deze gegevens kan namelijk niet vastgesteld worden of de woning voldoet aan de (minimum)eisen voor huurtoeslag, of dat voor de betreffende woning reeds huurtoeslag is aangevraagd. In de BAG worden momenteel echter geen onzelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor is een uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimtes niet uitvoerbaar. Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat worden geregistreerd in een (landelijk) systeem. Deze ontwikkeling wordt bezien in relatie tot de verkenning naar de mogelijkheden voor een huurregister.
Naast de uitvoeringstechnische belemmeringen, brengt een uitbreiding van de huurtoeslag ook financiële gevolgen met zich mee waarvoor momenteel geen budgettaire dekking is. Naar schatting zullen de kosten voor de huurtoeslag tussen de € 1 á € 1,5 mld. per jaar stijgen. Dit is exclusief de kosten die gepaard gaan met het registreren van onzelfstandige woonruimtes.
Waarom kiest deze regering ervoor om de zogenaamde «boodschappenbonus», maar voor een selectieve groep beschikbaar te stellen? Waarom wordt ervoor gekozen om studenten daarvan uit te sluiten? Erkent u dat dit willekeurig is? Hoe gaat u dit oplossen?
De huurtoeslag is, zoals ook bleek bij eerdere koopkrachtreparaties, een bewezen efficiënt instrument om huishoudens met een laag inkomen te bereiken. Hieronder vallen ook studenten in zelfstandige woningen en aangewezen onzelfstandige woningen. Ik herken me dus niet in de stelling dat maatregelen in de huurtoeslag enkel voor een selectieve groep zouden zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de koopkracht van uitwonende studenten in 2024 met 6,6% gedaald is?2
Zoals de Minister van OCW in de Kamerbrief over de financiële positie van studenten5 al heeft aangegeven, is de koopkrachtdaling van 6,2% voor mbo-studenten en 6,6% voor hbo- en wo-studenten vooral het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Dit was een uitzonderlijke maatregel in een tijd met uitzonderlijk hoge inflatie. De Minister van OCW verwacht daarom niet dat een dergelijke koopkrachtdaling zich ook in de komende jaren voordoet. Bovendien wordt de hoogte van de studiefinanciering ieder jaar geïndexeerd. Per 1 januari 2024 was de indexatie 10% en op 1 januari 2025 is geïndexeerd met 3,84%.
Waarom doet de regering niks om via gerichte maatregelen de koopkracht van studenten te herstellen?
De koopkrachtdaling in 2024 is het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Het indexeren van de studiefinanciering draagt bij aan het op peil houden van de koopkracht van studenten, zoals hierboven aangegeven. Uw Kamer heeft hier mee ingestemd. Binnen de OCW begroting zijn op dit moment geen middelen beschikbaar om dergelijke maatregelen te bekostigen.
Ziet u mogelijkheden voor landelijk beleid om verkameringsverboden te versoepelen zodat het kamertekort kan worden teruggedrongen?
Dit is een gemeentelijke bevoegdheid. Desalniettemin ben ik voornemens -conform mijn toezegging in het commissiedebat van 12 juni jl. – om te bezien hoe en in welke mate landelijke wetgeving het beter benutten van de bestaande voorraad bespoedigt. Tot dat moment moedig ik gemeenten aan kritisch te kijken naar hun verkameringsverboden, leefbaarheidseisen, parkeernormen, en kosten van een vergunningsaanvraag, om zo de huidige woningvoorraad beter te benutten.
Bent u bereid om naast een studentenhuisvestingsregisseur ook een jongerenhuisvestingsregisseur aan te stellen om de doorstroom uit studentenwoningen te bevorderen?
Ik wil deze optie verkennen en informeer u in mijn jaarlijkse voortgangsbrief over de uitkomsten hiervan.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de voorgenomen versoepeling van de Wet betaalbare huur voor de huurprijzen die studenten voor onzelfstandige kamers betalen?
De aangekondigde versoepelingen hebben geen gevolgen voor de maximale huurprijs van onzelfstandige studentenkamers. Wel kunnen straks alle studenten in aanmerking komen voor een tijdelijk contract, en niet slechts die studenten die van buiten de gemeenten komen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Een integrale audit van ideologisch gedreven overheidsuitgaven en mogelijke systeemfraude in de overheidsadministratie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Barry Madlener (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Dirk Beljaarts , Marjolein Faber (PVV), Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Reinette Klever (PVV), Fleur Agema (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD), Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een volledig overzicht geven van alle organisaties die sinds 2010 overheidsfinanciering hebben ontvangen (subsidies, bijdragen, fondsen, opdrachten of garanties) en die de Staat der Nederlanden (mede) voor de rechter hebben gedaagd en/of publiekelijk of juridisch hebben aangedrongen op beleidsverandering via protest, campagnes of rechtszaken?
Er wordt geen lijst bijgehouden van organisaties die de Staat der Nederlanden (mede) voor de rechter hebben gedaagd en/of publiekelijk of juridisch hebben aangedrongen op beleidsverandering via protest, campagnes of rechtszaken. Departementen leggen in de jaarverslagen die jaarlijks aan uw Kamer worden aangeboden verantwoording af over de uitgaven die zijn gedaan. Deze jaarverslagen en onderliggende gegevens zijn ook inzichtelijk via Rijksfinancien.nl.
Hoeveel belastinggeld is sinds 2010 verstrekt aan organisaties die zich (mede) richten op abortuszorg en -bevordering, inclusief internationale partnerschappen; transgenderzorg, genderbevestigende medische interventies of «genderinclusief» onderwijs; LHBTIQ+-voorlichting of «empowerment»; «klimaatgerechtigheid»; «intersectionaliteit»; «dekolonisatie» en andere aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen gerelateerde doelen?
Departementen leggen in de jaarverslagen die jaarlijks aan uw Kamer worden aangeboden verantwoording af over de uitgaven die zijn gedaan. Deze jaarverslagen en onderliggende gegevens zijn ook inzichtelijk via Rijksfinancien.nl.
Hoe wordt voorkomen dat deze subsidies of bijdragen direct of indirect worden gebruikt voor anti-democratische doeleinden, waaronder: a. rechtszaken tegen de Nederlandse Staat (zoals door Urgenda of Milieudefensie) en b. beïnvloeding van verkiezingen, beleidsvorming of publieke opinie via door de overheid betaalde campagnes?
Deze vraag bevat een aanname over de definitie van «anti-democratische doeleinden» die het kabinet niet deelt, waardoor hij moeilijk te beantwoorden is. In het algemeen is te stellen dat subsidies op verschillende manieren worden verantwoord en gecontroleerd. Deze wijze van verantwoording en controle is vastgelegd in de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, ook wel bekend als het Uniform Subsidiekader (USK). Vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor het subsidiebeheer en het beleid hieromtrent.
Worden bij subsidieaanvragen en -verantwoording identiteiten, jaarrekeningen en bestuursstructuren van aanvragers gecontroleerd op dubbele registraties, schijnconstructies of verbonden partijen?
Subsidies worden op verschillende manieren verantwoord en gecontroleerd. Deze wijze van verantwoording en controle is vastgelegd in de Regeling vaststelling Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, ook wel bekend als het Uniform Subsidiekader (USK). Vakministers zijn zelf verantwoordelijk voor het subsidiebeheer en het beleid tegen misbruik en oneigenlijk gebruik.
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland net als in de Verenigde Staten (waar het Department of Governmenet Efficiency (DOGE) recent gevallen aan het licht bracht van overheidsmedewerkers op de payroll met leeftijden boven de 100 jaar) sprake is van zogeheten «ghost employees» of fictieve ambtenaren in loondienst? Zo nee, wat is de oudste actieve ambtenaar in dienst bij de Rijksoverheid, en hoeveel medewerkers staan ingeschreven met leeftijden van 90 jaar of ouder?
Er zijn in de personele administratie geen medewerkers bekend met een leeftijd van 90 jaar of ouder. De oudste actieve ambtenaar die in de personele administratie staat geregistreerd heeft een leeftijd van 80 jaar. In overleg kunnen medewerkers doorwerken na het 70e levensjaar. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan specialistisch adviseurs of bepaalde commissiesecretarissen.
Tabel 1 in de bijlage geeft een overzicht van het aantal Rijksambtenaren, per ministerie, naar leeftijdscategorie in het jaar 2024. De tabel laat zien dat er in Q4 2024 94 rijksmedewerkers waren met een leeftijd tussen de 71 en de 80 jaar.
Deze groep is goed voor 39,6 fte. Een meerderheid van deze groep werkt deeltijd, soms beperkt tot enkele uren per week.
Worden burgerservicenummers in de HR-administratie periodiek geverifieerd op vitaliteit, overlijden of dubbele inschrijving? En kunt u een overzicht geven van het aantal actieve ambtenaren naar leeftijdscategorie en dienstonderdeel?
Bij invoer van een werknemer in het HR-systeem vindt een validatie plaats op juistheid van BSN. Daarnaast wordt voorafgaand aan de salarisverwerking een loonaangiftecontrolerapport gedraaid, die een melding genereert wanneer een BSN bij meer dan één personeelsnummer wordt gebruikt. Werkgevers hebben geen toegang tot de Basisregistratie Personen (BRP). Elke medewerker waarvoor loon is berekend, wordt maandelijks met BSN opgenomen in de loonaangifte, die verstuurd wordt naar de Belastingdienst. De Belastingdienst controleert op de juistheid van het aangeleverde BSN. De Belastingdienst controleert aan de hand van de BRP of het BSN aansluit met de aangeleverde geboortedatum.
Tabel 1 in de bijlage geeft een overzicht van het aantal Rijksambtenaren, per ministerie, naar leeftijdscategorie in het jaar 2024.
Zijn er ambtenaren of externe consultants met toegang tot begrotingssystemen of subsidieverstrekkingsplatforms die gelijktijdig werkzaam zijn bij door de overheid gesubsidieerde instellingen? Zo ja, hoeveel?
Er geldt een meld- en registratieplicht voor nevenwerkzaamheden die in relatie tot iemands ambtelijke functievervulling de belangen van de dienst kunnen raken. Indien blijkt dat er integriteitsrisico's zijn, wordt door de betrokken persoon en de leidinggevende onderzocht welke maatregelen hiertegen genomen kunnen worden, met mogelijk zelfs een verbod op de nevenwerkzaamheden. De geschetste situatie in de vraag zal al snel onder deze meldplicht vallen.
Hoeveel subsidieaanvragen zijn sinds 2020 goedgekeurd waarin de volgende trefwoorden of gelijksoortige termen voorkwamen: «diversiteit, «inclusie», «dekolonisatie», «intersectionaliteit», «gender», «klimaatrechtvaardigheid», «safe space», «systemisch racisme», «lhbti+», «queer», «trans rights», «migratierechtvaardigheid»?
Informatie over het aantal subsidieaanvragen met de betreffende termen is niet beschikbaar.
Kunt u aangeven hoeveel verschillende organisaties in Nederland op meerdere plaatsen onder andere namen geregistreerd staan als subsidieontvanger? Hoeveel stichtingen of verenigingen zijn actief met een registratie bij de Kamer van Koophandel, maar zonder actieve fysieke of digitale aanwezigheid?
Een stichting of vereniging kan behalve de reguliere naam een verkorte (afwijkende naam) hebben. Als de stichting of vereniging een onderneming drijft, komen daar mogelijk ook nog handelsnamen van de onderneming bij. Al deze namen hangen echter aan hetzelfde KVK-nummer. Voor zover wederpartijen deze KVK-nummers in hun eigen administratie gebruiken, en dat is heel gebruikelijk, bestaat er dus geen verwarring over de identiteit van de vereniging of stichting ongeacht de naam die gevoerd wordt.
Indien in een stichting of vereniging al minstens een jaar geen activiteiten plaatsvinden, overeenkomstig de criteria in artikel 2:19a BW, dan moet de KvK deze ontbinden. Het voornemen tot ontbinding en, wanneer de organisatie zich niet alsnog bij KVK meldt ook de ontbinding zelf, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
Bent u bereid een onafhankelijke taskforce (vergelijkbaar met het Amerikaanse DOGE-team) samen te stellen bestaande uit externen met bewezen expertise in kunstmatige intelligentie (AI), data-analyse en overheidsaccountability, met als opdracht een systeemscan te doen op mogelijke inefficiënte, onrechtmatige of ideologisch gemotiveerde uitgaven en hen daarbij toegang te verschaffen tot interne subsidieportalen, IT-systemen en payroll-gegevens voor een integrale risicoanalyse?
Nee, het samenstellen van een taskforce zoals het Amerikaanse DOGE-team wordt naar ons inziens niet als nodig geacht.
Indien u hier niet toe bereid bent, wilt u dan toelichten waarom niet, en op welke wijze u dan wél de integriteit, transparantie en democratische controle van overheidsuitgaven garandeert?
De Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (AR) zijn beide onafhankelijke controleurs die toezien op rechtmatig en doelmatig gebruik van overheidsmiddelen. De ADR werkt als interne auditor binnen de overheid, terwijl de AR als externe auditor optreedt. Samen zien zij toe op de integriteit, transparantie en democratische controle van overheidsuitgaven. Daarbij is de AR wettelijk bevoegd om alle benodigde gegevensbronnen te betrekken in haar onderzoeken. Beide organisaties hebben vergaande expertise en zetten in op kennisontwikkeling in kunstmatige intelligentie (AI), data-analyse en overheidsaccountability. Een extra controleorganisatie hier aan toevoegen is daarom niet wenselijk en ook ondoelmatig.
Kunt u een overzicht geven van alle creditcards, betaalpassen en betaalaccounts die in beheer zijn van de Rijksoverheid en onderliggende instanties (inclusief zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s), agentschappen en zelfstandige uitvoeringsorganisaties), met daarbij per kaart of account:
Het opstellen van een dergelijk totaaloverzicht is zeer arbeidsintensief en wordt daarom niet proportioneel geacht. Verder staan kaarten altijd op naam en zijn deze niet overdraagbaar, wat ook een verplichting is vanuit de bank. Als medewerkers vertrekken of een functiewijziging krijgen, wordt de pas ingetrokken.
Wordt er actief gecontroleerd op misbruik, dubbele uitgifte of ongeoorloofd gebruik van de onder de vorige vraag bedoelde betaalmiddelen? Zo ja, hoeveel gevallen van fraude of onrechtmatig gebruik zijn de afgelopen vijf jaar vastgesteld? Wat was de financiële schade in die gevallen?
Alle betalingen worden gecontroleerd op misbruik. Het aantal gevallen van fraude of onrechtmatig gebruik in de afgelopen vijf jaar is nagenoeg nihil. In de enkele gevallen dat er fraude of onrechtmatig gebruik heeft plaatsgevonden is het opgespoord en afgehandeld.
Bent u bereid het gebruik van deze betaalmiddelen – in navolging van het Amerikaanse voorbeeld – te onderwerpen aan een forensische audit gericht op verspilling, fraude en structurele lekken? Zo nee, waarom niet?
Naar ons inziens wordt dat niet als wenselijk of noodzakelijk geacht. Een dergelijk systeem bouwen en onderhouden zou een aanzienlijke financiële investering vergen die zich niet verhoudt tot de in de vraagstelling gesuggereerde risico's.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren er momenteel op de loonlijst staan van het Rijk, uitgesplitst per ministerie, agentschap, ZBO en uitvoeringsorganisatie? En kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel van deze medewerkers in de afgelopen 30, 60 en 90 dagen géén van de volgende activiteiten hebben verricht: Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze accounts zich kenmerken door inactiviteit op ál deze punten tegelijk, en dus sinds minimaal 30 dagen geen enkele digitale of fysieke activiteit vertonen?
Het achterhalen van deze informatie voor alle 165.903 Rijksmedewerkers is praktisch niet mogelijk. Dit geldt ook voor het, op al deze punten tegelijk, aantonen of er sprake is van geen enkele digitale of fysieke activiteit.
In bijlage 1 is een uitsplitsing te vinden van het aantal Rijksmedewerkers dat op peildatum 2024 in de personele administratie van het Rijk bekend was, uitgesplitst naar ministerie. Hiervan werkt 71 procent (118.261 medewerkers, respectievelijk 111.446,3 fte) bij een organisatie gericht op uitvoering.
De inrichting van de personele administratie maakt dat het niet mogelijk is om de uitsplitsing naar ZBO's en agentschappen zuiver te maken. Zo zijn enkel de gegevens van ZBO's met een publiekrechtelijke entiteit, onderdeel van de Staat der Nederlanden, bekend. In 2024 bedraagt dit aantal 2971 medewerkers, wat gelijk staat aan 2818,26 fte. Van ZBO's met eigen rechtspersoonlijkheid (zowel publiekrechtelijk (onderdeel overheid), als privaatrechtelijk (marktpartijen)) zijn geen gegevens beschikbaar in de personele administratie.
Acht u het wenselijk dat dergelijke inactiviteit voortaan automatisch gesignaleerd en onderzocht wordt, teneinde misstanden zoals niet-bestaande ambtenaren op de loonlijst, ghost payroll-fraude of administratieve fouten uit te sluiten?
Dit wordt niet wenselijk geacht. Een dergelijk systeem bouwen en onderhouden zou een aanzienlijke financiële investering vergen die zich niet verhoudt tot de in de vraagstelling gesuggereerde risico's
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Consumentenbescherming bij erfpacht |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Zou u kennis willen nemen van het rapport «Te hoge kosten voor erfpacht door onredelijk hoge kosten voor risico's en administratie in het canonpercentage» van CDA Amsterdam, en hierop willen reageren?1
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Deelt u de zorg dat een privaatrechtelijke overeenkomst zoals erfpacht niet eenzijdig gewijzigd zou moeten worden, zeker niet wanneer dit leidt tot 64,8 procent hogere kosten voor erfpachters?
Een privaatrechtelijke overeenkomst kan niet eenzijdig gewijzigd worden. Hiervoor is instemming van beide partijen nodig.
Wel kan in een erfpachtovereenkomst zijn vastgelegd dat de hoogte van de canon (erfpachtkosten) na een bepaalde tijd opnieuw wordt bepaald. In de overeenkomst (of de algemene bepalingen) wordt de procedure voor het vaststellen van de nieuwe canon beschreven.
Bij voortdurende erfpachtrechten uitgegeven door de gemeente Amsterdam is er altijd de mogelijkheid om met een zogenaamde drie deskundigenprocedure de nieuwe canon te laten vaststellen.
Sinds 2017 biedt de gemeente Amsterdam erfpachters de mogelijkheid over te stappen van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht. Bij eeuwigdurende erfpacht vinden er, buiten de jaarlijkse inflatiecorrectie, géén canonherzieningen plaats. De gemeente doet een aanbod aan de erfpachter voor overstap naar eeuwigdurende erfpacht. De erfpachter heeft altijd de mogelijkheid het aanbod niet te accepteren en zijn huidige voortdurende erfpachtrecht te behouden. In dat geval blijft de periodieke canonherziening, zoals vastgelegd in het voortdurende erfpachtrecht en algemene bepalingen, van toepassing.
Deelt u de zorgen over dat adviesrapporten van hoogleraren mogelijk niet onafhankelijk tot stand zijn gekomen en dat deze experts hun advies later hebben ingetrokken/herzien zonder dat dit aan het college en de gemeenteraad van Amsterdam is gemeld?
Ik zie voor mij hier geen rol om hier een oordeel over te hebben.
Het college van Amsterdam heeft in aanloop naar de invoering van eeuwigdurende erfpacht advies ingewonnen bij drie hoogleraren over de wijze van het bepalen van de grondwaarde en de canon bij nieuwe erfpachtuitgiften en bij overstappen van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht.2 Het college heeft het advies gebruikt bij het bepalen van haar beleid en heeft de vrijheid advies in te winnen bij wie en op de wijze die hen goeddunkt. Het college heeft daarbij een zelfstandige rol de gemeenteraad volledig te informeren en de gemeenteraad kan het college hier op aanspreken. Ik zie dat dit proces met het onderzoek van de fractie van het CDA en het bespreken van haar onderzoek met het college hierbij ook precies in zijn werk gaat zoals het bedoeld is.
Bent u het ermee eens dat voor een gemiddelde woning met een grondwaarde van 100.000 euro een onterechte meerprijs van 940 euro per jaar (80 euro per maand) een onredelijke financiële last vormt voor huishoudens?
Het bedrag dat huizenbezitters aan hun woonsituatie uitgeven is van veel factoren afhankelijk. Ook of een bedrag of meerprijs een onredelijke financiële last vormt is per huishouden afhankelijk, en is iets waar ik als Minister geen absoluut oordeel over kan geven. Ik vind het natuurlijk wel belangrijk dat ieder huishouden met passende woonlasten kunnen wonen.
Welke vormen van consumentenbescherming zijn er momenteel voor erfpachters en acht u deze toereikend gezien de bevindingen in dit rapport?
Het is belangrijk dat gemeenten goed rekening houden met de belangen van erfpachters. In 2024 is daarom een handreiking opgesteld voor gemeenten die erfpacht toepassen of willen toepassen3. Ik heb signalen ontvangen dat gemeenten aan de slag zijn met de handreiking. Zij gebruiken om de huidige erfpachtbepalingen en -beleid tegen het licht te houden en bij het opstellen van – en besluitvorming in de lokale democratie over – nieuwe algemene erfpachtbepalingen.
Wanneer erfpachters het niet eens zijn met hun erfpachtsituatie kunnen zij geschillen met de gemeente aanbrengen bij de rechter. Naast deze mogelijkheid tot geschillenbeslechting hebben de meeste gemeenten een deskundigencommissie waaraan onenigheden kunnen worden voorgelegd.
Andere gemeenten stellen dat bezwaar gemaakt kan worden tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders die erfpacht betreffen. Tot slot geeft een enkele gemeente aan dat de gemeenteraad als democratische volksvertegenwoordiger specifieke erfpachtsituaties kan inbrengen in de raadsvergadering.
In Amsterdam hebben erfpachters de mogelijkheid om een zogenaamde drie deskundigen procedure te starten als zij zich niet kunnen vinden in het canonherzieningsaanbod van de gemeente. Daarnaast loopt er een pilot met een geschillencommissie erfpacht en kunnen erfpachter zich wenden tot de Ombudsman.
Indien er sprake is van oneerlijke praktijken staat het burgers vrij zich in het uiterste geval te wenden tot de burgerlijke rechter. In de handreiking Erfpacht is benadrukt dat een laagdrempelige en betaalbare vorm van geschillenbeslechting de rechtszekerheid dient.
Bent u bereid te onderzoeken of erfpachters in Nederland, net als bij hypotheken, beter beschermd moeten worden tegen onredelijke wijzigingen in bestaande overeenkomsten?
Ik ben niet bereid om hier verder onderzoek naar te doen. Banken moeten bij hypothecaire financiering rekening houden met het gegeven dat er erfpacht is. Dit betekent dat er ook moet worden gekeken of er sprake kan zijn van een stijging van de erfpachtlasten op termijn. Bij eeuwigdurende erfpacht, dat inmiddels door iedere gemeente met erfpacht wordt aangeboden, vindt de stijging vaak plaats op basis van inflatie (net zoals huurstijging). Bij voortdurende erfpacht wordt de canon periodiek herzien op basis van de waardestijging van de grond (die de grondslag vormt voor een nieuwe canon.
Ook bij hypotheken vinden wijzigingen plaats op basis van de overeenkomst, bijvoorbeeld na het aflopen van een rentevaste periode, en die worden niet onredelijk geacht.
Erfpacht geeft een gebruiksrecht van de onroerende zaak van een ander. In algemene zin is het bij erfpacht evenmin onredelijk om na afloop van de erfpachtperiode de overeengekomen mogelijkheid van aanpassing van de canon op basis van de actuele grondwaarde te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de bepaling van de afkoopsom voor eeuwigdurende erfpacht.
Zoals ik eerder aan heb gegeven in het antwoord op vraag 5, zijn er voor erfpachters verschillende mogelijkheden om geschillen met erfverpachters aan te kaarten. De mogelijkheden heb ik in kaart gebracht met een onderzoek naar algemene erfpachtbepalingen, dat in 2023 is gepubliceerd4.
Zou u in kaart willen brengen welke mogelijkheden het Rijk heeft om bij te dragen aan transparantere en eerlijkere erfpachtvoorwaarden bij gemeenten?
In het Burgerlijk Wetboek zijn de wettelijke regels voor erfpacht vastgelegd. Het erfpachtrecht biedt binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte voor het opstellen van op maat gesneden overeenkomsten, waardoor het instrument zowel voor het stedelijk als voor het landelijk gebied ingezet kan worden.
Ik hecht waarde aan deze wettelijke flexibiliteit in het erfpachtrecht. Dat betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld de positie van de erfpachter te versterken. Voor wat betreft de positie van de stedelijke woonconsument-erfpachter heb ik u op 21 mei 2024 een brief en de handreiking Algemene Erfpachtbepalingen voor gemeentelijke erfpacht bij particuliere woonbestemmingen (hierna handreiking Erfpacht) gestuurd, waar ik ook in mijn antwoord op vraag 5 naar refereer.
In deze handreiking is bijvoorbeeld aangegeven dat het verstandig is als voor een erfpachter duidelijk is op welke momenten een gemeente kan overgaan tot herziening van de canon. Uit de algemene erfpachtbepalingen moet ook blijken wanneer een canonherziening plaatsvindt. De rekensystematiek moet duidelijk zijn en, wanneer binnen de looptijd van het erfpachtrecht de canon wordt herzien, moeten de parameters waarmee de canon wordt aangepast vindbaar zijn voor de erfpachter.
Erfpacht kan voor sommige mensen een complex begrip zijn. Het is daarom belangrijk dat de erfpachter weet waar zij aan toe is, en niet voor verrassingen komt te staan. Met de handreiking kunnen gemeenten beter sturen op een zorgvuldige toepassing van erfpacht en omgang met erfpachters. Dit versterkt de rechtspositie van de erfpachters.
Heeft u inzicht in hoe vergelijkbare situaties in andere gemeenten met erfpacht worden aangepakt en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven is er reeds een verkenning naar de praktijk van erfpacht gedaan. Lessen die hieruit zijn getrokken zijn geland in de handreiking erfpacht, waar in het antwoord op vraag 7 naar wordt gerefereerd.
Deelt u de mening dat privaatrechtelijk handelen van de overheid altijd moet voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over de in het rapport beschreven situatie, en over betere consumentenbescherming bij erfpacht?
Ik ben te allen tijde bereid om informeel met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan, en daarbij de consumentenbescherming bij erfpacht onder de aandacht te brengen.
Erfpacht is een privaatrechtelijk instrument, beschreven in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 7). Een gemeentebestuur kan het inzetten als onderdeel van haar grondbeleid. Een gemeenteraad kan wel een college aanspreken op het beleid dat gevoerd wordt.
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
De overhandiging van de ‘Housing Hotline Policy Brief 2024’ vanuit LSVb |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met deze brief?1
Ja.
Herkent u het gegeven dat ondanks nieuwe wetgeving het huurrecht op papier niet altijd overeenkomt met het huurrecht in de praktijk en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Verhuurders en verhuurbemiddelaars dienen zich aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Het merendeel van de verhuurders doet dit gelukkig ook al. Hoewel veel verhuurders met de juiste intenties en normconform verhuren, zijn er helaas ook gevallen waarin dat niet gebeurt. Dat betreur ik uiteraard en juist deze excessen onderstrepen het belang van wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur.
In de brief van de LSVb wordt aangegeven dat de Housing Hotline veel exorbitante huurprijzen, te hoge borgbedragen en onterechte bemiddelingskosten tegenkomt. Met de twee genoemde wetten is de positie van huurders op deze vlakken versterkt en kan beter worden opgetreden tegen verhuurders en/of verhuurbemiddelaars die zich schuldig maken aan dergelijke praktijken. Huurders kunnen op grond van deze wetten ongewenst verhuurgedrag melden bij het meldpunt van de gemeente of gemeenten kunnen zelf proactief handhaven.
Huurders zijn bij misstanden van hun verhuurder of van een verhuurbemiddelaar overigens niet enkel afhankelijk van handhaving door de gemeente. Zij hebben nog diverse andere mogelijkheden om hun recht te halen. Denk aan een procedure bij de kantonrechter of, voor een aantal specifieke onderwerpen, de Huurcommissie. Het is daarbij wel van belang om te benadrukken dat huurders deze mogelijkheden, of de publiekrechtelijke mogelijkheden, ook daadwerkelijk moeten benutten. Dat helpt bij het tegengaan van de genoemde excessen. De meldingsbereidheid, handhaving en naleving van de wetten blijven dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Wat vind u van het gegeven dat de huurteams per gemeente verschillen bij gebrek aan gemeentelijke capaciteit, doordat in de ene gemeente slechts een meldpunt op een gemeentelijke site aanwezig is en in de andere gemeente er zelfstandige organisaties zijn die vele diensten voor de huurders leveren?
Sinds 1 januari 2024 moeten alle gemeenten een meldpunt voor ongewenste verhuurpraktijken hebben. Dit is onderdeel van de Wet goed verhuurderschap. Gemeenten ontvangen hiervoor middelen van het Rijk.
Wanneer er melding wordt gedaan bij het meldpunt, maar de gemeente de melder zelf niet kan helpen, verwijst zij deze door naar de juiste instantie. Dit kan een huurteam zijn, maar ook bijvoorbeeld de gemeentelijke antidiscriminatie-voorziening of de Huurcommissie. Het meldpunt biedt melders hierdoor duidelijkheid, zodat zij niet hoeven te zoeken naar waar zij terecht kunnen met hun vragen of klachten. Zo is in elke gemeente ten minste een basisvoorziening aanwezig voor bescherming en ondersteuning van huurders; zij kunnen via het meldpunt zelf worden geholpen of via het meldpunt worden doorverwezen naar een bevoegde instantie.
Gemeenten bepalen echter zelf of zij nog aanvullende ondersteuning zoals een huurteam wensen in te richten en op welke wijze zij dat doen. Gemeenten kennen de lokale woningmarkt en prioriteiten en kunnen op basis daarvan het beste deze keuzes maken. Ik vind het belangrijk dat huurders met een melding ergens terecht kunnen maar ik laat de invulling daarvan vrij aan gemeenten.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om in gemeentes met de aanwezigheid van grote studentenpopulatie zelfstandige huurteams met een goede Nederlandse en Engelse informatievoorziening aanwezig te laten zijn zoals stichting Woon! dit in Amsterdam geregeld heeft?
Goede informatievoorziening aan huurders om ze te informeren over hun rechten, plichten en waar ze met vragen of meldingen terecht kunnen is van belang. Ik laat de invulling hiervan echter vrij aan gemeenten.
Ziet u mogelijkheden en kansen binnen uw macht om gemeenten waar sprake is van aanwezigheid van grote studentenpopulatie te stimuleren maar gebrek aan huurteams deze teams op te zetten?
Aan tafel van het Landelijk Platform Studentenhuisvesting zal ik in gesprek gaan met het Netwerk Kennissteden om ze aan te moedigen hun informatievoorziening richting huurders op orde te hebben.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om op een goed zichtbare plek een overzicht te plaatsen waar inzichtelijk is per gemeente welke huurteams aanwezig zijn en zo de vindbaarheid van deze teams te bevorderen?
Het is vooral lokaal van belang dat inwoners van de betreffende gemeente weten waar ze in hun gemeente aan moeten kloppen wanneer er vragen zijn of men misstanden op de huurmarkt wil melden. Gemeenten zijn zelf voor deze informatievoorziening verantwoordelijk.
Wel houd ik samen met de VNG een overzicht2 bij van (de contactgegevens van) de meldpunten voor ongewenst verhuurgedrag in de verschillende gemeenten en zijn verhuurders vanaf 1 juli 2023 verplicht om hun huurders schriftelijk te informeren over de contactgegevens van het gemeentelijk meldpunt.
Daarmee wordt reeds bij het aangaan van de huurovereenkomst duidelijk gemaakt waar huurders het meldpunt kunnen vinden. Het gemeentelijk meldpunt fungeert als het centrale (start)loket voor meldingen van ongewenst verhuurgedrag. Inmiddels beschikt 99% van de gemeenten over een meldpunt, zoals uit het overzicht is af te leiden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 reeds heb toegelicht, is het aan gemeenten zelf om te bepalen of zij aanvullende ondersteuning, zoals een huurteam, wensen in te richten.
Hoe kijk u tegen de aanbeveling aan om een keurmerk voor huurteams op te zetten zodat duidelijk wordt welke organisaties figureren al zijnde een huurteam vanuit de gemeente?
Sinds 1 januari 2024 moeten alle gemeenten een meldpunt voor ongewenste verhuurpraktijken hebben. Dit is onderdeel van de Wet goed verhuurderschap. Gemeenten mogen echter zelf bepalen of zij een huurteam wensen in te richten en op welke wijze zij dat doen. Ik zie op dit moment niets in een landelijk keurmerk voor huurteams, maar moedig gemeenten aan om hun gemeentelijke meldpunten en eventueel aanwezige huurteams laagdrempelig en goed zichtbaar te organiseren zodat huurders weten waar ze met hun vragen en zorgen terecht kunnen.
Welke mogelijkheden ziet u om gegevensdeling tussen gemeentes mogelijk te maken zodat zij niet in overtreding treden op AVG-wetgeving wanneer zij onderling gegevens delen om te voorkomen dat een verhuurder die gestraft is in gemeente A niet dezelfde overtreding kan begaan in gemeente B?
De Wet goed verhuurderschap bevat al de verplichting voor gemeenten om de gegevens van verhuurders en verhuurbemiddelaars openbaar te maken, aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van de algemene regels of het handelen zonder verplichte verhuurvergunning, of jegens wie een besluit tot beheerovername is genomen. Door deze verplichte openbaarmaking van de gegevens van bewezen en onverbeterlijke malafide verhuurders en/of verhuurbemiddelaars, kunnen andere gemeenten deze informatie zelfstandig inzien en betrekken bij hun eigen toezicht en handhaving. Er is in dat geval geen sprake van het onderling uitwisselen van persoonsgegevens tussen gemeenten, maar van het gebruik van reeds openbaar gemaakte gegevens. Daarmee wordt voorkomen dat gemeenten in strijd handelen met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Daarnaast geldt op grond van de Wet goed verhuurderschap dat gemeenten die voornemens zijn een verhuurverordening in te stellen, bij de voorbereiding daarvan overleg voeren met andere gemeenten binnen de betreffende woningmarktregio. Dit overleg is onder meer bedoeld om de effecten van de invoering van een verhuurvergunning in een bepaalde gemeente op andere, omliggende gemeenten te bespreken.
Tot slot kunnen gemeenten gebruikmaken van openbare uitspraken van de Huurcommissie, onder andere over huurprijzen, servicekosten, gebreken en huurverhogingen. Indien in een uitspraak wordt vastgesteld dat een woonruimte ernstige gebreken vertoont, wordt daarvan op grond van artikel 37 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte een afschrift gezonden aan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente. Deze informatie kan door gemeenten eveneens worden betrokken bij hun handhavingsactiviteiten.
Relevante informatie is door bovenstaande reeds openbaar toegankelijk en binnen de bestaande wettelijke kaders beschikbaar voor gemeenten.
Herkent u het gegeven dat de afgelopen jaren het aantal meldingen vanuit studenten die last ervaren van scams op kamerzoeksites sterk is toegenomen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
In de brief van de LSVb wordt een aantal voorbeelden gegeven van studenten die (mogelijk) zijn opgelicht in hun zoektocht naar een woning. Hoewel er geen concrete aantallen worden genoemd, is elke woningzoekende die de dupe wordt van oplichting er eigenlijk één te veel.
Om internetoplichting te voorkomen, is het van belang dat woningzoekenden vooraf onderzoek doen voordat er geld wordt overgemaakt of een overeenkomst wordt gesloten. Dit kan bijvoorbeeld door het checken van reviews over de aanbieder. Ook kan de woningzoekende controleren of er met de aanbieder al negatieve ervaringen zijn geweest. Dat kan via de link «check de verkoper» op politie.nl.
Indien de woningzoekende toch wordt opgelicht en de domeinnaam van de kamerzoeksite weet, dan heeft hij/zij reeds verschillende mogelijkheden tot zijn/haar beschikking. Zo is het raadzaam dat de woningzoekende aangifte doet via politie.nl. Naast aangifte, is het goed om de oplichting te melden bij consuwijzer.nl. Deze organisatie ziet erop toe dat bedrijven eerlijk handelen en beschermt de belangen van de consument. Voorts kunnen woningzoekenden die onverschuldigd geld hebben overgemaakt, dit bedrag terugvorderen, al dan niet middels een gerechtelijke procedure. Verder geldt dat, indien woningzoekenden onder druk worden/zijn gezet om een huurcontract te tekenen, zij dit kunnen melden bij het meldpunt van de gemeente. Op grond van de wet goed verhuurderschap dienen verhuurders en verhuurbemiddelaars zich namelijk te onthouden van iedere vorm van intimidatie. Indien zij zich hier niet aan houden is de gemeente bevoegd hierop te handhaven.
Hoewel er dus al verschillende mogelijkheden zijn om internetoplichting tegen te gaan, zal ik het signaal van de Housing Hotline bij de Minister van Justitie en Veiligheid onder de aandacht brengen.
Kunt u aangeven of u open staat om met de Minister van Justitie en Veiligheid te bezien hoe oplichting via scams op kamerzoeksites aangepakt kan worden en uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn voor zover mogelijk apart beantwoord. Beantwoording heeft vanwege het meireces een kleine vertraging opgelopen.
Het bericht 'Woningbouw in het nauw; Onderzoek: kwart van miljoen nieuwe huizen op de tocht door milieubeleid' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de kaart die in 2023 is gepubliceerd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja, ik ben bekend met de kaart.
In welke mate maakt u gebruik van deze kaart die uit gaat van mogelijke wateroverlast en bodemdaling om te bepalen waar wel en niet gebouwd zal gaan worden?
Het afwegingskader met daarbij behorende kaarten is gemaakt ter ondersteuning voor overheden bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, en heeft geen juridisch afdwingbare status. Het is bedoeld om inzicht te geven in waar er meer of minder kwetsbaarheden zijn vanuit wateroverlast en bodemdaling.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering uit het artikel dat slechts de helft van de 983.000 te bouwen huizen doorgang kan vinden en 220.000 huizen helemaal niet van de grond gaan komen?
De constatering van de Telegraaf in dit artikel herken ik niet en komt ook niet overeen met de conclusies uit het rapport «Water en Bodem sturend» van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB). Het EIB constateert in het rapport dat de helft van de 983.000 woningen mogelijk moeilijker kunnen worden gerealiseerd. Voor de helft van deze woningen geldt dat de noodzakelijke ingrepen beperkt zijn. Voor de 220.000 resterende woningen geldt dat de opgave groter is om risico’s op wateroverlast, overstromingen en bodemdaling te mitigeren. Het is aan de decentrale overheden om te bepalen welke keuzes verstandig zijn gegeven het risico dat er is. Het EIB heeft berekend dat als alle risico’s op locatie worden opgelost, deze kosten niet onoverkoombaar zijn. Voor de locaties waar substantieel meer investeringen nodig zijn om grond geschikt te maken voor woningbouw en dit leidt tot hogere tekorten voor gemeenten kunnen zij naast de Realisatiestimulans ook de Woningbouwimpuls subsidie aanvragen. Daarnaast verkleint het tijdig nemen van maatregelen het risico dat huiseigenaren en/of overheden op een later moment alsnog worden geconfronteerd met hoge kosten en/of schade, zoals bij funderingsproblematiek. Verder zullen we door klimaatverandering in Nederland vaker te maken krijgen met wateroverlast. Het kabinet vindt dat we rekening moeten houden met water en bodem, en dat betekent dat we ook moeten accepteren dat er soms wateroverlast is, zoals een tuin van een woning die af en toe onder water komt te staan wanneer deze grenst aan een sloot die soms overloopt.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering uit het artikel dat nieuwbouw onnodig geblokkeerd zal worden omdat er rekening gehouden wordt met mogelijke overlast; waar de bestaande bouw juist beschermd is tegen gevaren door stijging van de zeespiegel en klopt deze constatering?
Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven blijkt uit het rapport dat nieuwbouw nog steeds op veel plekken mogelijk is. De uitdaging is in bepaalde gebieden wel groter dan in andere gebieden. De risico’s op wateroverlast en bodemdaling verschillen in Nederland. Het afwegingskader helpt daarbij om toekomstbestendige keuzes te maken, waarin we rekening houden met water en bodem.
De bebouwing is beschermd tegen overstromingen en zeespiegelstijging. In het Hoogwaterbeschermingsprogramma is vastgelegd dat dijken verhoogd worden als risico’s toenemen, waaronder door zeespiegelstijging. Er kan echter in Nederland op veel plekken wateroverlast optreden, gebieden die onder water komen te staan bij langdurige hevige regenbuien, of als regionale keringen doorbreken. Deze situaties vallen onder wateroverlast. Het is naast bodemdaling voornamelijk het risico van wateroverlast dat bepalend is in hoe groot de opgave is in een gebied. Uiteindelijk concludeert het EIB-rapport dat maar een beperkt aandeel (rond de 1%) van woningen op een locatie is gepland die vanuit het water en bodemsysteem soms onverstandig is, omdat hier extra kosten nodig zijn om de risico’s te mitigeren. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een beekdal, met een hoge kans op wateroverlast. Daarnaast klopt de constatering dat in het ruimtelijk afwegingskader niet is gekeken naar bestaande bouw, maar alleen naar nieuwbouw.
Ik heb tijdens de Woontop afspraken gemaakt over rekening houden met water en bodem bij woningbouw. Daarbij onderzoek ik hoe we het bouwen in gebieden met uitdagingen op water en bodem kunnen vereenvoudigen. Op deze locaties wordt snel en verantwoord aan de slag gegaan met woningbouw via uniforme kaders en werkwijzen, bewezen maatregelen en innovatie ontwerpconcepten.
Hoe kijkt u aan tegen het ophogen van grond als oplossing om te bouwen inclusief de kosten die hierbij komen kijken?
Het ophogen van grond is een van de opties die in het rapport worden genoemd. Dit kan helpen bij het verminderen van een risico op wateroverlast. Het wordt verder ook toegepast in gebieden met veel bodemdaling. Er zijn ook andere oplossingen mogelijk zoals het waterdicht maken van een buitenschil van een woning. Daarnaast zijn er ook andere opties denkbaar zoals het verhogen van primaire en regionale keringen. Het bepalen van een oplossing moet een bewuste overweging zijn gegeven de specifieke risico’s. Per locatie moet worden bezien welke oplossing ook financieel gezien het beste passend is voor het te realiseren project.
Hoe kijk u aan tegen het gegeven over de stikstofregels waarbij gesteld wordt dat het probleem voor de bouwsector in rigide stikstofregels zit die bij minimale uitstoot al leidt tot problemen, is deze constatering volgens u terecht en kunt u dit onderbouwen?
Het klopt dat een deel van de woningbouwprojecten ondanks zeer geringe stikstofuitstoot, problemen ondervindt bij de natuurvergunningverlening. De wet schrijft voor dat de overheid maatregelen neemt om de natuurkwaliteit van Natura 2000-gebieden te verbeteren, achteruitgang van de natuur te voorkomen en om bij nieuwe activiteiten te voorkomen dat ze negatieve gevolgen kunnen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied. Voor het grootste deel van de woningbouwprojecten kan echter worden onderbouwd dat het risico op significante negatieve effecten niet aanwezig is. Een natuurvergunning is dan niet aan de orde.
In de brief van 25 april 2025 heeft de Minister van LVVN uw Kamer geïnformeerd over het startpakket dat een eerste stap is om Nederland van het slot te halen. Het kabinet kiest ervoor de systematiek van vergunningverlening fundamenteel te herzien, dit in de overtuiging dat het huidige vergunningensysteem niet meer houdbaar is. Daarnaast werkt het kabinet onder meer aan de invoering van een rekenkundige ondergrens waaronder projecten worden uitgesloten van de vergunningplicht. Om de omslag van depositie- naar emissiesturing te maken, wordt rond de zomer een voorstel gepresenteerd om de kritische depositiewaarde uit de wet te halen en te vervangen door een juridisch houdbaar alternatief in de vorm van emissiedoelen. Ook wordt kritisch gekeken naar het gebruik van AERIUS in vergunningverlening en welke verbeteringen daarin kunnen worden aangebracht. Om vergunningverlening mogelijk te maken, is daarnaast op veel plekken natuurherstel noodzakelijk. Het kabinet werkt daarom aan een geborgd pakket van oplossingen voor natuurherstel.
Herkent u het gegeven in het artikel over dat de woningen die in Noord-Holland en Flevoland gebouwd moeten worden veel inspanning opleveren voordat er überhaupt gestart kan worden met bouwen en kunt u dit onderbouwen?
Het rapport laat zien dat de achtergrond van het probleem op basis van het ruimtelijk afwegingskader niet eenduidig is. Ook in Noord-Holland en Flevoland verschilt het per locatie. Medeoverheden, ontwikkelaars, corporaties en bouwers spannen zich elke dag in om de afgesproken aantallen woningen in de woondeals te halen. Ook in deze twee provincies wordt lokaal een belangenafweging gemaakt om te bepalen wat er nodig is om woningbouw te realiseren. Aan regionale versnellingstafels worden concrete knelpunten besproken en oplossingen gezocht.
Veel gebieden in Nederland liggen onder zeeniveau en daar staan in sommige gevallen al heel lang woningen. Dit laat zien dat met de juiste maatregelen woningbouw ook daar mogelijk is. De Publiek Private Monitor die zoals afgesproken tijdens de Woontop wordt ingericht, zal mede helpen in het krijgen van inzicht in waar een mogelijke hulpvraag ligt in relatie tot rekening houden met water en bodem.
Kunt u naast stikstof en water en bodemsturen aangeven welke risico’s u nog meer ziet bij de landelijke bouwopgave tussen nu en 2032?
Verschillende aspecten kunnen invloed hebben op de woningbouwopgave. De afgelopen jaren zagen we bijvoorbeeld de gevolgen van veranderde financiële omstandigheden, de beschikbaarheid van bouwmaterialen en arbeidstekorten bij bouwbedrijven of overheden. Daarnaast kunnen lokaal omstandigheden spelen die de bouw van nieuwe woningen bemoeilijken. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om netcongestie en knelpunten rond infrastructuur, ambtelijke capaciteit, hoge grondprijzen, publieke en private financiële tekorten en als gevolg daarvan moeilijke onderhandelingen tussen gemeenten en marktpartijen (al dan niet samenhangend met de eerdergenoemde aspecten) kunnen de voortgang van de woningbouw in de weg zitten. Samen met andere departementen, medeoverheden en marktpartijen bekijken we de problemen en streven er naar deze op te lossen of te voorkomen, zodat de woningbouw kan worden gerealiseerd. Ik heb hierover onder andere afspraken gemaakt bij de Woontop van december 2024.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en één voor één beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord.
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 31 maart jl. over het onderwerp «Senioren geweigerd voor tijdelijke lening ondanks overwaarde»?1 Kunt u reageren op de inhoud van deze uitzending?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Radar. Ik vind het onwenselijk dat senioren op grond van hun leeftijd geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen wanneer dit voor hen financieel wel verantwoord zou zijn. In mijn antwoorden op de vragen hieronder zal ik hier verder op reflecteren en zal ik toelichten welke vervolgstappen ik ga zetten. Van een overbruggingshypotheek kan gebruik worden gemaakt als men vanuit een koopwoning verhuist naar een nieuwe koopwoning. Er bestaan geen wettelijke voorschriften met betrekking tot leeftijd. Wel is belangrijk dat de consument de rente van een dergelijke overbruggingshypotheek kan betalen op grond van zijn financiële positie.
Deelt u de zorgen over de onmogelijkheden voor senioren om een overbruggingshypotheek af te sluiten?
Ik vind het ongewenst dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen indien zij willen verhuizen van een koopwoning naar een andere koopwoning, maar dat wel verantwoord zou zijn. Daarom wil ik in gesprek met stakeholders achterhalen waarom senioren moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat senioren met een overwaarde in hun huidige huis geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen?
Voorwaarde voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek is dat senioren in bezit zijn van een woning waar de hypotheek op gevestigd kan worden. Verder dient er sprake te zijn van overwaarde op de huidige woning en de consument dient de lasten van een dergelijke hypotheek te kunnen betalen. Indien dat het geval is, zou het mogelijk moeten zijn om een overbruggingshypotheek af te sluiten.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat ouderen, door de huidige belemmeringen op het verkrijgen van een overbruggingshypotheek, de verhuizing vaak uitstellen of annuleren?
Het is belangrijk dat ouderen kunnen wonen in een woning die bij hen past. Het is dan ook onwenselijk dat ouderen de verhuizing naar een nieuwe woning uitstellen of annuleren vanwege belemmeringen bij het verkrijgen van een overbruggingshypotheek. Er zijn aanbieders die een overbruggingshypotheek aanbieden maar vaak in combinatie met een reguliere hypotheek. Het aantal aanbieders van een afzonderlijke overbruggingshypotheek is zeer laag. Ter bevordering van het woongenot van ouderen, en in het geheel van de krappe woningmarkt waarin doorstroming door ouderen kan bijdragen aan het beter benutten van de woningvoorraad, wil ik bevorderen dat een overbruggingshypotheek goed toegankelijk is voor ouderen.
Deelt u de opvatting dat het gegeven dat senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen een remmend effect heeft op de doorstroom op de reeds verhitte woningmarkt? Zo nee, waarom niet? Op welke manier belemmert dit effect de aanpak van het woningtekort?
Wanneer ouderen verhuizen naar een woning die bijvoorbeeld meer woongenot oplevert of die beter past bij hun levensfase, ontstaat een verhuisketen met als positief effect dat doorstroming op de woningmarkt op gang komt. Indien senioren geen overbruggingshypotheek kunnen krijgen en dit leidt tot uitstel of afstel van een verhuizing, kan dit de doorstroom op de woningmarkt belemmeren.
Deelt u de opvatting dat ook kredietverstrekkers een rol en daarmee verantwoordelijkheid hebben om de woningnood tegen te gaan en bij te dragen aan het vinden van een passend thuis?
Ja, dat deel ik. Kredietverstrekkers dienen te beoordelen of een hypotheek verantwoord is gelet op de financiële positie van de consument. Een overbruggingskrediet kan zelfstandig of in combinatie met een vaste hypotheek, worden aangeboden. Indien consumenten willen verhuizen van een koopwoning naar een andere woning (en met name indien sprake is van een verhuizing naar een nieuwbouwwoning), is het wenselijk dat consumenten een overbruggingskrediet kunnen afsluiten totdat de oude woning is verkocht en de consument de nieuwe woning kan betrekken. Kredietverstrekkers bepalen zelf tegen welke voorwaarden zij deze producten aanbieden.
Diverse kredietverstrekkers hebben het convenant «Ouderen & Toekomstbestendig Wonen»2 ondertekend. Hierbij is afgesproken dat de ondertekenaars van het convenant de mogelijkheden van (hypotheek)financiering voor ouderen naar een hoger niveau willen tillen, onder andere door in kaart te brengen aan welke aanvullende financieringsmogelijkheden bij ouderen behoefte is gezien hun woonwensen. Ik verwacht van de partijen die het convenant hebben ondertekend dat zij zich hiervoor inspannen; het aanbieden van een overbruggingskrediet kan hier een onderdeel van zijn. Hierover zal ik bij de volgende monitoring van de voortgang van het convenant met partijen in gesprek gaan.
Op welke manier gaat u zich inspannen om (overbruggings)hypotheekaanvragen voor senioren te vereenvoudigen, de slagingskans te verhogen en de bekendheid van deze vereenvoudiging bij het brede publiek te vergroten indachtig de rol en positie van hypotheekverstrekkers en uw eigen verantwoordelijkheid op het gebied van de volkshuisvesting?
Zoals aangegeven bij vraag 6, zal ik bij de volgende monitoring van het convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen, in gesprek gaan met partijen om de mogelijkheden voor ouderen te verbeteren. Ik zal voor dit onderwerp ook de ouderenorganisaties uitnodigen om te achterhalen waar ouderen precies tegen aan lopen bij de financiering van een nieuwe koopwoning. Ook Vereniging Eigen Huis kan hiervoor waardevolle inzichten bieden. Kredietverstrekkers geven aan dat voor het afsluiten van een hypothecaire lening geen maximale leeftijd wordt gehanteerd. Wel wordt naar andere factoren gekeken. Zo dient de consument gedurende de korte looptijd van de financiering de rente te kunnen betalen. Daarbij is het goed om op te merken dat de overbruggingshypotheek een ander product is dan de reguliere langlopende hypothecaire lening, waardoor de rente en voorwaarden kunnen afwijken. Indien duidelijk is waardoor ouderen moeilijk een overbruggingshypotheek kunnen krijgen, zal ik met de relevante partijen in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en de toezichthouders in gesprek te gaan over verbetering van de financieringsmogelijkheden voor senioren voor het afsluiten van een overbruggingshypotheek?
Ja, ik ben bereid om een overleg te plannen met ouderenorganisaties, de NVB, de banken en toezichthouders om te bezien hoe het afsluiten van een overbruggingshypotheek voor senioren kan worden verbeterd. Dat zal ik doen bij de monitoring van het Convenant Ouderen & Toekomstbestending Wonen. Hierbij zal ik ook de relevante partijen uitnodigen om te spreken over financiering voor ouderen die van een koop- naar huurwoning willen doorstromen en daarvoor een (tijdelijke) financieringsbehoefte hebben.
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden? Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Ja. Ik vind het goed dat de lokale kerken gebruikmaken van de mogelijkheid de problematiek rond huisvesting van kerken bij de gemeente ter sprake te brengen.
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Ik betreur het idee dat kerken door ruimtegebrek hun belangrijke maatschappelijke functie niet zouden kunnen vervullen en dat erediensten hierdoor niet kunnen worden gehouden. Bij dit ruimtegebrek gaat het echter om een veel breder probleem dat niet alleen kerkelijke gemeenschappen treft. Schaarste aan (huur)ruimte heeft dan ook de aanhoudende aandacht van dit kabinet.
Tegelijkertijd gaat het waarschijnlijk niet alleen om schaarste aan ruimte, maar ook om betaalbaarheid en de concurrentie tussen religieuze organisaties en andere organisaties met een maatschappelijke functie. Daarnaast bestaat de trend dat steeds meer kerkgebouwen leeg komen te staan of hun religieuze functie verliezen. Om deze ontwikkeling in kaart te brengen en een visie te vormen over de toekomst van deze kerkgebouwen kunnen gemeenten een kerkenvisie opstellen. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over welke bestemming een kerk bij verlies van religieus gebruik houdt of krijgt, bijvoorbeeld behoud van de bestaande maatschappelijke bestemming of woningbouw. Het behoud van de maatschappelijke bestemming maakt het mogelijk dat een andere geloofsgemeenschap zich kan vestigen in het kerkgebouw.
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam, een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving, bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke initiatieven zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6 van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten te houden?
Het uitgangspunt van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is dat eenieder in Nederland vrij is om een geloof of levensovertuiging te hebben, te verlaten, te veranderen of niet te hebben en daarnaar te handelen en/of te leven volgens de voorschriften van het geloof of de levensovertuiging. De overheid heeft een verplichting om de uiting van godsdienstvrijheid toe te staan (tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen) en om dit, waar mogelijk, te faciliteren.
Artikel 6 van de Grondwet legt de overheid echter geen resultaatsverplichting op om voldoende fysieke ruimte beschikbaar te maken voor het houden van erediensten. De verdeling van ruimte is een samenspel van overheden, private partijen en burgers. De ruimte in Nederland is schaars en er zijn veel verschillende partijen die om extra ruimte vragen. Gemeenten kunnen er in hun ruimtelijk beleid expliciet voor kiezen rekening te houden met het belang van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, maar hoeven dat niet te doen.
Ongeacht de vraag of betrokken partijen bij de verdeling uiteindelijk expliciet rekening houden met de belangen van geloofsgemeenschappen, mag het recht dat in artikel 6 van de Grondwet wordt beschermd in ieder geval niet illusoir worden gemaakt. Het is belangrijk dat er na de verdeling van de fysieke ruimten voldoende mogelijkheid is om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit te oefenen. In het uiterste geval staat de weg naar de rechter open om te laten toetsen of de bij de verdeling betrokken partijen recht hebben gedaan aan dit uitgangspunt.
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties geen formele positie binnen de overheidsorganisatie. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat verbiedt de overheid niet om de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging te faciliteren, bijvoorbeeld door gebedsruimten beschikbaar te maken of door subsidies te verlenen voor activiteiten die een niet-religieus, publiek doel hebben.
Daartoe heeft de overheid echter geen verplichting. Of en in hoeverre contacten worden onderhouden met religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen is in de eerste plaats een politieke overweging, die in belangrijke mate op lokaal niveau moet worden gemaakt. Wanneer gemeenten beslissen om de uitoefening van godsdienstvrijheid en levensovertuiging actief te faciliteren, is het wel van belang dat de gemeente neutraal handelt: regelgeving en beleid mogen geen onderscheid maken tussen gemeenschappen op basis van de inhoud van het geloof of de levensovertuiging.
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen kerk en staat»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders gaat zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Het is niet aan mij om het college op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken; die taak ligt bij de gemeenteraad. Wel doe ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties handreikingen om gemeenten te helpen bij het opstellen en uitvoeren van beleid ten aanzien van geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger bijvoorbeeld in 2019 het Tweeluik religie en publiek domein gepubliceerd.3
Vanuit het programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden gemeenten daarnaast ondersteund bij de totstandkoming, uitvoering en implementatie van kerkenvisies door middel van publicaties, handreikingen en bijeenkomsten.
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?3 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst onder druk zet?
Ja dat herinner ik me. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 8 is toegelicht, is het aan het lokale gezag om af te wegen hoe beschikbare (huur)ruimten worden verdeeld. Ik kan niet treden in de beoordeling van deze afweging.
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
De uitoefening van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mag niet onevenredig onder druk komen te staan door ruimtegebrek. Tegelijkertijd geeft deze vrijheid geen absoluut recht op het verkrijgen van fysieke ruimte voor belijdenis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, spelen bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten meerdere belangen mee en is de verdeling van ruimten een samenspel tussen overheden, marktpartijen en burgers. Betrokken partijen kunnen ervoor kiezen de belangen van geloofsgemeenschappen voorop te stellen bij het maken van beslissingen, maar hebben daartoe geen verplichting. Zij kunnen er ook voor kiezen beschikbare ruimten voor andere doeleinden in te zetten dan voor de geloofsbelijdenis. Dat is in beginsel toegestaan, mits dit beleid neutraal is ten aanzien van alle geloofsgemeenschappen en het beleid de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet illusoir maakt.
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol in spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Die rol vervul ik onder andere door het uitbrengen van verschillende handreikingen, zoals het Tweeluik religie en publiek domein. Er hebben zich sinds de publicatie van het Tweeluik in 2020 geen wijzigingen voorgedaan die een herijking van de handreiking op dit moment noodzakelijk maken.
Daarnaast maak ik met de jaarlijkse bijeenkomst van het Platform Gemeenten en Mensenrechten lokale bestuurders, politici en beleidsmedewerkers bewust van de gevallen waarin gemeentelijk beleid raakt of kan raken aan (de uitoefening van) grondrechten. Tijdens de bijeenkomst gaan gemeenten met elkaar in gesprek over het waarborgen van grondrechten in lokale regelgeving en beleid en worden goede voorbeelden gedeeld van het omgaan met mensenrechtelijke thema’s, zoals het recht op volkshuisvesting, het demonstratierecht en anti-discriminatie.
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet bouwt aan leefgemeenschappen, waarin onder ander gewoond, gewerkt, vrijwilligerswerk gedaan en gerecreëerd wordt. Het inpassen van voorzieningen voor geloof is onderdeel van een samenleving. Het is niet aan de rijksoverheid om nationaal te sturen op het inpassen voor voorzieningen voor het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Het lokale bestuur maakt zelf deze afwegingen in het ruimtelijk beleid, in samenspraak met betrokken burgers en marktpartijen.
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid (in hoedanigheid van Minister van Eredienst) ziet op het onderhouden van contacten met geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen, met als doel het bevorderen van de goede samenwerking tussen het Rijk en deze gemeenschappen. De Minister van Eredienst heeft geen wettelijke rol of bevoegdheden bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten.
Het voortouw voor bepaalde onderwerpen op het terrein van religie en levensbeschouwing is bij verschillende departementen belegd. Zoals hiervoor toegelicht gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Voor vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen is, naast het lokale gezag, de Minister van BZK aanspreekpunt voor dit onderwerp. Daarnaast kunnen gemeenschappen gebruikmaken van de consultatiemogelijkheden, zoals de terinzagelegging van de Nota Ruimte. Indien vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenschappen de huisvesting van deze gemeenschappen willen aankaarten in het reguliere overleg met de Minister van Eredienst zal deze Minister hen verwijzen naar de lokale overheden of eventuele signalen hierover onder de aandacht brengen van de Minister van BZK, omdat deze de contacten onderhoudt met gemeenten.
Het bericht ‘Meer woningen krijgen vergunning zonder bouwstart’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja
Wat vindt u van het gegeven dat woningbouwers stellen dat wanneer hobbels weggenomen zijn en alle vergunningen verleend zijn, zij alsnog niet kunnen starten met bouwen?
Ik betreur en herken het signaal dat er in sommige gevallen niet kan worden gestart met de bouw van de woningen waarvoor reeds een vergunning is verleend. Deze woningen zijn hard nodig om het woningtekort te verminderen. De bouwproductie moet zo snel mogelijk naar 100.000 woningen per jaar. Slechte economische omstandigheden voor de bouw zijn een belangrijke verklaring voor de situatie dat de afgelopen jaren het aantal in aanbouw genomen woningen niet gelijk oploopt met de groei van het aantal vergunde woningen. In de jaren 2022 en 2023 stegen de bouwkosten en dat drukte de businesscase voor bouwers en projectontwikkelaars. De gestegen hypotheekrente zorgde ervoor dat de verkoop van nieuwbouwwoningen terugviel. Hierdoor was het voor veel projecten met vergunning niet mogelijk om te starten met de bouw en nam het aantal woningen in aanbouw sterker af dan het aantal woningen met een vergunning. In het rapport van WoningbouwersNL, in het genoemde artikel wordt daarnaar gerefereerd, worden ook de stikstofproblematiek, bezwaarprocedures en wegtrekkende beleggers genoemd als verklaring voor het niet of later starten met de bouw van vergunde woningen. Of dit zo is, kan niet uit de woningpijplijndata van het CBS worden opgemaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat na het verlenen van vergunningen voor bouwprojecten, er bij deze projecten ook echt gestart kan worden met de bouw?
Gelukkig zijn de economische omstandigheden voor de woningbouw verbeterd en daarmee ook de financiële haalbaarheid van projecten. Sinds mei 2024 is het aantal woningen in aanbouw al met ruim 9.000 woningen gestegen, ten opzichte van de voorgaande twee jaren. Ik neem verschillende maatregelen om ervoor te zorgen dat vergunde woningen ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Zo hebben het Rijk, provincies, gemeenten, corporaties en marktpartijen op de Woontop concrete afspraken gemaakt over het versnellen van de realisatie van nieuwe woningen. In algemene zin roep ik alle partijen betrokken bij de projecten met een vergunning op zo snel mogelijk te starten met de bouw. Voor projecten waar sprake is van belemmeringen, roep ik partijen op om zo snel mogelijk met elkaar rond te tafel te gaan en samen te zoeken naar oplossingen; dat kan er voor zorgen dat deze belemmeringen worden opgelost en de bouw alsnog spoedig kan starten. Specifiek voor problematiek die in het rapport van WoningbouwersNL wordt genoemd (stikstof, bezwaarprocedures en terugtrekkende investeerders) neem ik de volgende maatregelen:
Onder de Omgevingswet kunnen vergunningen voor verschillende activiteiten binnen een omgevingsplan afzonderlijk van elkaar worden aangevraagd. Voor een woningbouwproject kan het bijvoorbeeld zo zijn dat het bouwvergunning wel is verleend, maar andere toestemmingen die nodig zijn voor de start van de bouw nog niet, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, grondverzet, riool, kappen van bomen, bouwwegen en bouwterreinen. Dit kan verklaren waarom de bouw na het verkrijgen van de bouwvergunning nog niet in alle gevallen kan starten. Een manier om vertraging te ondervangen, is in te zetten op een efficiëntere planning en organisatie van processen en procedures, zodat alle vergunningstrajecten tijdig worden opgestart en de vergunningen op tijd worden verkregen. Op de Woontop is daarom afgesproken dat parallel plannen (waarbij processen gelijktijdig in plaats van opeenvolgend verlopen) de standaard wordt bij als standaardvoorwaarde wordt opgenomen in subsidies die door het Rijk worden ingezet ten behoeve van gebiedsontwikkeling.
Het verkrijgen van een natuurvergunning kan moeilijk zijn door de stikstofproblematiek en de uitspraak van de Raad van State in december vorig jaar. Op deze manier kunnen de problemen rondom stikstof ervoor zorgen dat woningbouwprojecten met een bouwvergunning niet kunnen starten met de bouw. Aan de (regionale en landelijke) versnellingstafels zoeken we oplossingen voor projecten die vastlopen als gevolg van stikstof. Binnen de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel wordt hard gewerkt aan perspectief voor alle geraakte sectoren. Specifiek voor woningbouw blijf ik daarnaast inzetten op de versnelde verduurzaming van de bouw via het programma Schoon en Emissieloos Bouwen. Inzet van zoveel mogelijk schoon en emissievrij materieel is het beste instrument om stikstofknelpunten in de bouwfase te verminderen. Hiervoor is ongeveer één miljard euro beschikbaar tot 2030.
Met de Wet versterking regie volkshuisvesting en het programma STOER nemen we maatregelen in wet- en regelgeving waardoor bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot woningbouw aanmerkelijk kunnen worden versneld. Aanvullend heeft de Landelijke Versnellingstafel Woningbouw een pilot gestart rond het voorkomen van vertraging bij Raad van State procedures. Dit initiatief biedt de mogelijkheid om gezamenlijk te onderzoeken hoe verdere vertragingen van het project kunnen worden voorkomen of beperkt. Het gaat hierbij niet om de gerechtelijke procedure zelf, maar om versnellingsmogelijkheden binnen de pilotprojecten. Een voorbeeld hiervan is de mogelijkheid voor woningbouwers zich te verzekeren tegen het risico van een lopende bezwaarprocedure om zo toch te kunnen starten met de bouw. Ik onderzoek momenteel hoe een dergelijke verzekering breder ingezet kan worden.
Daarnaast zet ik mij in om het investeringsklimaat voor investeerders in de nieuwbouw te verbeteren. Zo verlaagt dit kabinet de overdrachtsbelasting voor investeerders in woningen naar 8% per 1 januari 2026. En wordt de maximale renteaftrek in de vennootschapsbelasting verhoogd van 20 naar 24,5% van de gecorrigeerde winst (EBITDA). Op de Woontop is afgesproken dat we, op basis van een onderzoek, verder werken aan een gezamenlijk beeld van het investeringsklimaat voor investeringen in de bouw van middenhuurwoningen.
Welke financiële gevolgen zijn er voor de bouwers en projectontwikkelaars wanneer, ondanks dat vergunning verleend zijn, zij niet kunnen starten met de bouw?
Ik heb geen volledig en actueel beeld van de precieze financiële gevolgen. Over het algemeen geldt voor bouwers en projectontwikkelaar dat de situatie waarin de vergunning reeds verleend is, maar nog niet kan worden gestart met de bouw, onwenselijk is. Vaak zijn er in dit stadium van een project namelijk al afspraken en kosten gemaakt voor de uitwerking van het plan en de vergunningsaanvraag voor het project. Bovendien is de locatie vaak al verworven of zijn daar afspraken over gemaakt. En wordt er geld geleend om die kosten te dekken. Pas bij de verkoop of in gebruik name van het project kunnen deze leningen weer afgelost worden en de kosten worden terugverdiend door een ontwikkelaar of bouwer. Tot dat moment legt het project een beslag op het financieel vermogen van de bouwer of ontwikkelaar en moeten zij vaak rente blijven betalen over de eventuele lening die zij hebben lopen. Bouwers en ontwikkelaars willen na vergunningverlening daarom in principe snel starten met de daadwerkelijke bouw zodat zij hun kosten kunnen terugverdienen. Zij zullen de start bouw alleen uitstellen wanneer zij het risico van investeren in de bouw te groot vinden.
Wat betekent het niet kunnen starten met de bouw voor de hypotheken die mensen nu afgesloten hebben voor hun betaalbare koopwoning?
De verkoper kan de koop ontbinden, bijvoorbeeld als er niet voldoende woningen in het project zijn verkocht en de bouw daardoor niet kan starten. Dan vervalt ook het hypotheekaanbod van de consument, dat is immers gekoppeld aan de ontbonden koop- aanneemovereenkomst. Er moet dan een nieuwe koop- aanneemovereenkomst worden gesloten en ook een nieuw hypotheekaanbod worden opgevraagd tegen de dan geldende leennormen, rente en voorwaarden.
Als het transport bij de notaris nog niet heeft plaatsgevonden is er nog geen hypotheek gevestigd. Vaak komt na een periode, bijvoorbeeld twaalf maanden, dan het hypotheekaanbod te vervallen (de zogenaamde opnametermijn). De koper kan proberen deze termijn te verlengen, maar zal anders een nieuw hypotheekaanbod moeten aanvragen. Dit gebeurt op basis van de dan geldende leennormen, rente en voorwaarden.
Als het transport bij de notaris wel heeft plaatsgevonden is de hypotheek gevestigd en betaalt de consument rente en aflossing over (een deel van) de hypothecaire lening. Een vertraging in het starten van de bouw, en daarmee in de totale periode tot dat de koper de woning kan betrekken, zorgt er dan voor dat de koper langer dubbele lasten betaald.
Welke oplossingen bent u bereid te bieden aan de bouwers, projectontwikkelaars en kopers ten aanzien van de financiële gevolgen die zij ondergaan door het niet kunnen starten met de bouw wanneer vergunningen verleend zijn?
k neem maatregelen om ervoor te zorgen dat vergunde woningen zo snel mogelijk kunnen worden gerealiseerd (zie ook antwoord 3). Ik zie ik het niet als gewenst of mijn taak om financiële ondersteuning te bieden voor de bouwers, projectontwikkelaars en kopers om de start van de bouw na de vergunningverlening vlot te trekken. Het zijn bij uitstek afspraken en risico’s die horen bij projectontwikkeling. Bouwers, projectontwikkelaars en kopers opereren in dit proces namelijk op eigen rekening en risico. Ik verwacht in deze situatie dat de betrokken partijen hun winst- en risicomarges of afwegingen hiervoor inzetten. Bouwers, projectontwikkelaars en kopers leggen de afspraken over het starten van de bouw, en de termijn wanneer de bouw moet worden opgeleverd, vast in zogenaamde «koopaannemingsovereenkomsten». Veruit de meeste van deze overeenkomsten worden afgesloten met een afbouwgarantie; hypotheekbanken stellen dit over het algemeen als voorwaarde. In deze overeenkomsten worden afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen de bouw na het leveren van het bouwperceel, het vestigen van de hypotheek en start bouw moet zijn afgerond. Onderdeel van deze bepalingen zijn ook boetebepalingen. Als het perceel nog niet geleverd is, en de hypotheek niet gevestigd, dan kan de overeenkomst vaak worden ontbonden (zie ook antwoord op vraag 5). Het financiële risico voor de koper is dan zeer beperkt.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Een uitstelbericht is verzonden.
De uitbreiding van militaire trainingsfaciliteiten op ’t Harde (Artillerie Schietkamp) |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Mona Keijzer (minister ) (BBB), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke gemiddelde doorloopsnelheid hebben de huidige vergunningprocedures voor uitbreiding van Nederlandse militaire (trainings)faciliteiten? Vindt u deze snelheid passend bij de huidige opgave waar Nederland voor staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de zorg dat de lengte en complexiteit van de huidige vergunningsprocedures de uitbreiding van Nederlandse militaire infrastructuur onnodig vertragen en daarmee de militaire weerbaarheid van Nederland ondermijnen?
Welke concrete stappen neemt u om procedures voor uitbreiding van militaire oefenterreinen te versnellen, zonder de noodzakelijke zorgvuldigheid en participatie te schaden?
Heeft u beeld bij tegen welke juridische en bestuurlijke belemmeringen er wordt opgelopen op het moment dat er intensiever moet worden getraind, andere militaire voertuigen of artillerie nodig is bij een training vanwege nieuwe samenwerking met bondgenoten of munitiegebrek? Zo ja, welke zijn de belangrijkste? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Bent u ermee bekend dat niet geoefend kan worden met een ander type wapen van bondgenoten dat dezelfde munitie afvuurt met dezelfde geluidsbelasting? Zo nee, zou dit kunnen voorkomen binnen de huidige regelgeving?
Is de huidige regelgeving toereikend om beter en effectiever te kunnen trainen met moderne wapensystemen en gezamenlijk te kunnen trainen met buitenlandse eenheden? Zo nee, op welke punten kan dit verbeterd worden?
Hoe weegt u de zorgen van omwonenden en natuurorganisaties over geluidsoverlast, stikstofuitstoot en natuurbescherming tegen de noodzaak van opschaling van trainingscapaciteit?
Welke keuzes voor de ruimtelijke regelgeving maakt u om de basisinfrastructuur voor defensie verder op orde te brengen, zowel als het gaat om ruimtebeslag, vergunningen voor gebruik en extra onderkomens bij de kazernes? Ziet u het gevaar van jarenlange procedures en heeft u die tijd?
Het bericht ’Combinatie box 3 en Wet betaalbare huur belangrijkste reden om uit te ponden' |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Passen de resultaten van de peiling van Vastgoedinsider.nl onder 368 respondenten bij uw beeld van de belangrijkste redenen voor uitponding van verhuurd vastgoed met een zwaartepunt bij Box 3, de combinatie Box 3 en de Wet Betaalbare Huur?1
De cijfers van het Kadaster laten een uitpondbeweging zien in 2024. Deze vindt met name plaats onder kleinere particuliere verhuurders en niet-institutionele bedrijfsmatige verhuurders. Hoewel deze uitpondbeweging op dit moment nog goeddeels gecompenseerd wordt door nieuwe toevoegingen als gevolg van nieuwbouw, transformatie en splitsen, is het mogelijk dat het bezit van institutionele investeerders deze terugloop op termijn onvoldoende kan compenseren. In mijn brief over mijn weging van deze ontwikkelingen op de huurmarkt heb ik aangegeven dat mijn beeld is dat de ontwikkelingen op de huurmarkt worden gedreven door een samenspel van aangescherpte huurregulering, aanpassingen in de fiscaliteit en macro-economische ontwikkelingen. De huurregulering verlaagt de huurinkomsten voor de verhuurder en beperkt dus de kasstroom en verlaagt daarmee de kapitaalwaarde van huurwoningen. Daarnaast spelen de fiscale regels een rol. Onder andere de toegenomen belastingdruk in box 3 en de onduidelijkheid rondom het nieuwe box 3 stelsel worden door verhuurders aangedragen als factoren die ervoor zorgen dat verhuren financieel minder aantrekkelijk is geworden. Ten slotte speelt nadrukkelijk mee dat de koopwoningmarkt door de combinatie van stijgende lonen, een dalende hypotheekrente en een lagere overdrachtsbelasting een interessant alternatief is om de huurwoningen te verkopen aan een eigenaar-bewoner, zoals koopstarters. Voor verhuurders kan dit alternatief aantrekkelijker lijken dan de onzekerheid en lagere opbrengsten bij voortzetting van de verhuur. Hierbij speelt ook het rendement dat in andere beleggingsobjecten behaald kan worden een rol.
Deelt u de mening dat, ondanks dat dit geen formele steekproef betreft, deze peiling onder vastgoedbeleggers wel een signaal geeft over de belangrijkste redenen waarom vastgoedbeleggers overgaan tot uitponding?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u het met ons eens dat de redenen voor de verkoopgolf zo snel mogelijk ook door de ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening én Financiën moeten worden onderzocht, zowel door gesprekken met de sector, als ook door actualisering van het onderzoek naar de effecten van stapeling van fiscale en niet-fiscale maatregelen, zodat we zo snel mogelijk gerichte maatregelen kunnen nemen?
In mijn brief over de ontwikkelingen op de huurmarkt heb ik een integrale weging uitgevoerd waarbij de samenloop van maatregelen, zoals verdere huurwet- en regelgeving en de fiscaliteit, is meegenomen. In de weging betrek ik verder de aanvullende inzichten op basis van een onderzoek van Dr. Korevaar van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en het Instituut voor Publieke Economie (IPE) en contacten met marktpartijen. Dit geheel biedt een eerste inzicht in de ontwikkelingen op de huurmarkt. In de brief heb ik ook aanpassingen aan beleid geschetst die op een gerichte en relatief snel te realiseren manier verlichting kunnen bieden aan (in het bijzonder particuliere) verhuurders die specifieke knelpunten ervaren ten gevolge van de doorgevoerde huurregelgeving. Tevens is op de Woontop afgesproken om samen met marktpartijen mogelijkheden om nu in de middenhuur te investeren te onderzoeken. Dit heb ik ook samen met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane (Staatssecretaris FBD) opgepakt. Wij zullen uw Kamer later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien ja, op welke termijn kan de Kamer uitkomsten van een dergelijk stapelingsonderzoek verwachten?
Gelijktijdig met deze beantwoording ontvangt uw Kamer mijn brief over de ontwikkelingen op de huurmarkt waarin ik een integrale weging uitgevoerd heb waarbij de samenloop van maatregelen, zoals verdere huurwet- en regelgeving en de fiscaliteit, is meegenomen. Daarnaast is op de Woontop is afgesproken om samen met marktpartijen mogelijkheden om nu in de middenhuur te investeren te onderzoeken. Wij zullen uw Kamer later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe kijkt u naar aanpassingen in de voorgenomen tegenbewijsregeling onder het overbruggingsstelsel op korte termijn, waar ook een meerderheid van de Kamer om heeft gevraagd, om verdere uitponding te voorkomen?
Voor wat betreft de fiscaliteit verwijs ik u naar de brief2 die de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane (Staatssecretaris FBD) op 2 april 2025 naar uw Kamer heeft gestuurd waarin eventuele verzachtende opties binnen de tegenbewijsregeling box 3 worden beschreven.
Indien u niet bereid bent hier stappen op te zetten, wat is hiervan de reden?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het artikel 'Gemeente checkt of huurders niet te veel betalen; ‘Het is bij de beesten af’' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het NOS-artikel?1
Ja.
Wat vindt u van situaties waarin huurders naast de huur die ze betalen daarboven op een bedrag onder de radar af moeten staan aan de verhuurder?
Verhuurders dienen zich aan de wet- en regelgeving te houden. Zij dienen bij het aanbieden en verhuren van woon- of verblijfsruimte een wettelijk toegestane huurprijs te hanteren. Hoewel de meeste verhuurders zich aan de geldende wet- en regelgeving houden, zijn er helaas ook verhuurders die misbruik maken van hun positie en de grenzen opzoeken. De situaties zoals geschetst in het NOS-artikel waar uw vraag naar verwijst, zijn in strijd met de wet en ontoelaatbaar. Om dit soort excessen tegen te gaan speelt de bestaande wetgeving zoals Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur een essentiële rol. Met deze wetten kunnen gemeenten optreden tegen dergelijke misstanden en het gedrag van verhuurders (bij)sturen.
Kunt u aangeven in welke mate deze situaties, waarbij huurders onder de radar een extra bedrag betalen aan de verhuurders, zich ontwikkelen c.q. zijn verergerd?
Er zijn geen exacte gegevens beschikbaar over de omvang en ontwikkeling van deze specifieke praktijken. Er is geen wettelijke verplichting om de meldingen bij te houden en bovendien melden helaas niet alle huurders dergelijke wanpraktijken. Signalen van handhavers en gemeenten, zoals bijvoorbeeld de Haagse pandbrigade in het nieuwsartikel, zijn daarom van grote waarde. Ik onderhoud hiervoor contact met gemeenten, handhavers en de VNG om dergelijke signalen en ontwikkelingen mee te krijgen. Verder ben ik momenteel bezig in samenwerking met de VNG een beeld te vorm wat voor meldingen erbinnen komen bij het gemeentelijke meldpunt Goed verhuurderschap. Ik streef ernaar uw Kamer hierover eind dit jaar te informeren. Ondertussen roep ik alle huurders op om dergelijke misstanden te melden. Dat kan ook anoniem.
Deelt u de zorgen over wat er in de praktijk met huurders gebeurt, ondanks de beschermende werking die uit moet gaan van wetten als de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Verhuurders dienen zich aan de wet te houden en zich te onthouden van dergelijke praktijken. Het merendeel van de verhuurders houdt zich gelukkig aan de geldende wet- en regelgeving waarbij misstanden tot de excessen behoren. Hoewel veel verhuurders met de juiste intenties en normconform verhuren, zijn er helaas ook gevallen waarin dat niet gebeurt. Dat zulke excessen, zoals geschetst in het nieuwsartikel, plaatsvinden acht ik natuurlijk zorgelijk. Juist om deze misstanden aan te pakken, zijn wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur ingevoerd. Deze wetgeving biedt gemeenten de instrumenten om op te treden. Aangezien deze regelgeving relatief recent in werking is getreden, is het verklaarbaar dat nog niet alle malafide verhuurders zich conform de normen gedragen. De meldingsbereidheid, handhaving en naleving van de wetten blijven een belangrijk aandachtspunt.
Kunt u aangeven welke concrete resultaten er geboekt zijn met het ingaan van de Wet goed verhuurderschap op 1 juli 2023?
Gemeenten werken hard aan de invoering van de Wet goed verhuurderschap. Slechts twee gemeenten hebben nog geen meldpunt ingesteld. Alle andere gemeenten dus wel. Er zijn 10 gemeenten die een verhuurvergunning hebben ingevoerd. Navraag wijst uit dat het aantal meldingen dat binnenkomt verschilt per gemeente. Er zijn gemeenten die al tientallen meldingen hebben ontvangen, maar er zijn ook gemeenten die slechts een handjevol of zelfs geen meldingen hebben ontvangen. De aard van de meldingen loopt sterk uiteen. Het aantal meldingen bij gemeentelijke meldpunten en het aantal handhavingsacties wordt niet centraal geregistreerd, waardoor precieze cijfers hierover niet beschikbaar zijn. Wel werk ik, als gezegd, momenteel aan een inventarisatie van de hoeveelheid en aard van de meldingen dat bij een meldpunt binnenkomt. Ik hoop hiermee inzicht te krijgen in de meldingenstroom bij gemeentelijke meldpunten en de bestuurlijke handhaving in het kader van de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur.
Bent u bereid om de Wet goed verhuurderschap na twee jaar te evalueren in plaats van na vijf jaar, zoals in de evaluatiebepaling van de wet staat en kunt u uw antwoord onderbouwen?
De termijn van vijf jaar berust op een misverstand. De Wet goed verhuurderschap heeft een evaluatietermijn van drie jaar en wordt in juli 2026 geëvalueerd. Daarnaast zal ik, zoals afgesproken met de VNG, al in dit jaar een financiële evaluatie van de Wet goed verhuurderschap uitvoeren.
Kunt u aangeven waarom u wel of niet tevreden bent met de geboekte resultaten van de Wet goed verhuurderschap?
Zoals reeds bij vraag 5 aangegeven, wordt niet centraal geregistreerd hoeveel meldingen er bij de gemeentelijke meldpunten binnenkomen en hoe vaak gemeenten tot handhaving overgaan. Daarom zijn precieze cijfers hierover niet bekend. Via monitoring probeer ik in de komende periode beter zicht te krijgen op deze gegevens. Het is voor mij van belang dat gemeenten het instrumentarium dat hen ter beschikking staat effectief inzetten om misstanden tegen te gaan. Mijn ministerie ondersteunt gemeenten hierbij onder meer door middel van kennissessies, communicatiematerialen, handreikingen en financiële middelen.
Kunt u aangeven in hoeverre alle gemeenten in Nederland voorzien zijn van een meldpunt waar huurders bij terecht kunnen?
Gemeenten zijn sinds de invoering van de Wet goed verhuurderschap hard aan de slag gegaan met de invoering van de wet. Sinds 1 januari 2024 dienen zij een meldpunt te hebben ingericht. Zoals aangegeven bij vraag 5 hebben slechts twee gemeenten momenteel nog geen meldpunt ingesteld.
Kunt u aangeven hoeveel huurders zich gemeld hebben bij gemeenten en in hoeveel gevallen er actief opgetreden is tegen verhuurders die te hoge huren van hun huurders verlangden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5. Het aantal meldingen en handhavingsacties worden niet centraal geregistreerd. Ik streef ernaar om in de komende maanden via monitoring een globaal beeld te krijgen van de meldingenstoom en de daaropvolgende handhavingsmaatregelen en de resultaten hiervan eind dit jaar met uw Kamer te delen.
Welke bestuursrechtelijke instrumenten staan gemeenten precies ter beschikking om op te kunnen treden tegen verhuurders die te hoge (woeker)huren vragen c.q. huren die niet in overeenstemming zijn met het puntensysteem van het woningwaarderingsstelsel?
Voor de handhaving op de maximale huurprijzen en het maximale huurverhogingspercentage volgens het WWS is aangesloten bij het bestuursrechtelijke instrumentarium dat al voorzien was in de Wet goed verhuurderschap. Wanneer gemeenten tot handhaving overgaan doorlopen zij de bestuursrechtelijke escalatieladder, waarbij eerst een waarschuwing wordt gegeven, gevolgd door een last onder bestuursdwang of dwangsom, een bestuurlijke boete, bij recidive nog een bestuurlijke boete en uiteindelijk, als uiterste maatregel, de inbeheername van de woning.
Hoe ziet u de relatie tussen enerzijds de gemeente waarvan het college geacht wordt in voorkomend geval op te treden op grond van de Wet betaalbare huur en anderzijds de bestaande huurcommissies die daarin eveneens een taak hebben?
Een huurder kan zich voor een geschil rondom de huurprijs tot zowel de Huurcommissie als de gemeente richten. De Huurcommissie en de gemeente hebben echter elk andere bevoegdheden op het gebied van ongewenste verhuurpraktijken. De Huurcommissie opereert sinds 2010 als één landelijke organisatie, en kan als privaatrechtelijke geschilbeslechter in het contract tussen huurder en verhuurder treden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de Huurcommissie bij uitspraak de huurprijs kan verlagen, waarmee de huurder direct resultaat heeft. De gemeente kan de verhuurder daarentegen met bestuursrechtelijke handhaving bewegen om de huurprijs aan te passen, maar kan niet zelf de huur verlagen. Het grootste verschil is dus dat de Huurcommissie geen sanctie aan een verhuurder kan opleggen (wat de gemeente wel kan) en de gemeente de huurprijs niet zelf kan verlagen (wat de Huurcommissie wel kan). De rol van de gemeente is daarbij tweeledig: de huurder beschermen en het sanctioneren van verhuurders die zich niet houden aan de norm.
Wat vindt u van het gegeven dat huurders, zolang de gewenste bouwopgaven van 100.000 woningen per jaar niet gerealiseerd worden, afhankelijk zijn van handhaving?
Het is van belang om te benadrukken dat – ondanks de schaarste op de woningmarkt – het merendeel van de verhuurders zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt en misstanden tot de excessen behoren. Ik ben mij er daarnaast ook van bewust dat de huidige woningschaarste misstanden in de huursector in de hand kan werken. Huurders zijn bij misstanden van hun verhuurder echter niet enkel afhankelijk van handhaving. Indien een verhuurder zich niet aan wet- en regelgeving houdt, hebben huurders diverse mogelijkheden om hun recht te halen. Denk aan een procedure bij de kantonrechter of, voor een aantal zaken, de Huurcommissie. Naast deze privaatrechtelijke mogelijkheden, bestaan ook bestuursrechtelijke instrumenten als bijvoorbeeld de Wet goed verhuurderschap. Huurders kunnen ongewenst verhuurgedrag melden bij het meldpunt van de gemeente, of gemeenten kunnen zelf proactief handhaven.
Hebben de gemeenten de capaciteit om te (blijven) handhaven en huurders die nu ten onrechte uitgeknepen worden te beschermen tegenover verhuurders met kwade bedoelingen?
Met het in werking treden van de Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur hebben gemeenten handhavende taken gekregen. Het succes van het beleid om de huurbescherming en huurprijsbescherming te verbeteren, valt of staat bij een goede rolinvulling van gemeenten. Ik hecht er dan ook groot belang aan gemeenten in staat te stellen hun taken op een goede manier uit te kunnen voeren. Ervoor zorgen dat gemeenten voldoende financiële middelen hebben is daarvan een belangrijk onderdeel. Om de kosten voor gemeenten in kaart te brengen is ten behoeve van de taken uit de Wet goed verhuurderschap in 2022 een artikel 2 onderzoek volgens de Financiële verhoudingswet uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan heeft het Rijk voor de handhaving financiële middelen beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de Wet betaalbare huur is begin 2023 een artikel 2 onderzoek uitgevoerd. Ook voor de uitvoering van deze wettelijke taken heeft het Rijk vervolgens financiële middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten. Dit jaar wordt de Wet goed verhuurderschap geëvalueerd. Op die manier kan ik bezien of gemeenten voldoende financiële ondersteuning ontvangen. Ik verwacht de resultaten dit najaar te ontvangen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over het bericht ‘Woningsplitsing levert nog weinig extra huizen op’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de onderliggende databron waar cijfers over onder andere woningsplitsen vandaan komen?1 2
Wij baseren ons hiervoor op de cijfers van het CBS. Het CBS leidt de cijfers over splitsingen af uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Wat is de rol van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bij het verkrijgen van data, aangezien ook de status van verblijfsobjecten, verleende vergunningen, etc. daarin worden bijgehouden?
De gemeente is de bronhouder van de BAG en het Kadaster beheert de Landelijke Voorziening (LV) BAG, waar alle gemeentelijke Basisregistraties Adressen en Gebouwen bij elkaar komen. De gemeente is verantwoordelijk om de lokale BAG op orde te houden. Het CBS haalt gegevens van typen realisaties uit de LV BAG op basis van zogenoemde beslisregels.
Woningen komen in de BAG («worden gevormd») op het moment waarop de gemeente de vergunning registreert (status «vergunning verleend») in de BAG en daarbij aangeeft dat het gaat om een verblijfsobject (vbo) met de verblijfsfunctie wonen. Een verblijfobject met woonfunctie (woning) is vervolgens gerealiseerd wanneer het de status «in gebruik» heeft. Deze status krijgt het verblijfsobject wanneer de bouwvergunning aanvrager heeft gemeld bij de gemeente dat de bouw voltooid is of wanneer de gemeente constateert dat het verblijfsobject feitelijk in gebruik is genomen.
Is er een probleem met het hanteren van de definities waardoor u aangeeft dat het verschil niet altijd gemaakt kan worden tussen optoppen en splitsen?
Het probleem ligt niet in de definities, maar in de registratie. De kwestie is of het CBS in staat is bepaalde type toevoegingen uit de BAG af te leiden. Splitsingen worden in de BAG namelijk niet afzonderlijk geregistreerd, maar worden door het CBS afgeleid op basis van beslisregels. Eén pand kan meerdere verblijfsobjecten bevatten met ook andere verblijfsfuncties dan de woonfunctie. Het kan zo zijn dat er een combinatie van splitsen en transformatie toegepast wordt bij de verbouw van dergelijke panden. Het is voor het CBS dan niet duidelijk welk verblijfsobject door welke soort verbouw erbij is gekomen. De gerealiseerde woningen door verbouw waarvan het CBS zelfs na realisatie niet kan vaststellen tot welke soort verbouw deze horen, worden door het CBS geclassificeerd als «overige toevoegingen door verbouw». Optoppen valt hier ook onder.
Wat is de oplossing voor het geconstateerde probleem rond definities en hoe snel kan dit worden opgelost?
Als het CBS bepaalde informatie die niet uitgevraagd wordt via de BAG en als het CBS die ook niet via beslisregels kan afleiden, dan zou de manier om deze informatie toch te verkrijgen het toevoegen van een extra uitvraag in de BAG zijn.
De BAG is een basisregistratie waarbij, zoals dat in de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet BAG verwoord werd, bewust is gekozen tot een beperkt aantal gegevens die informatief zijn voor meerdere sectoren/ beleidsopgaven tegelijk. Gegevens die enkel van belang zijn voor één specifiek doel passen naar hun aard niet goed bij deze basisregistratie. Het ligt daarom niet voor de hand de BAG uit te breiden met extra gegevens die het CBS wel in staat stellen exact splitsingen en optoppingen van elkaar te onderscheiden. Daarbij moet bedacht worden dat de bijhoudingslast van de basisregistratie bij gemeenten ligt en de gemeenten steken nu reeds een enorme werklast in het actueel houden van de BAG en deze last zou toenemen wanneer er extra verplichtingen via een wijziging van de regelgeving m.b.t. de BAG zouden worden toegevoegd. Dit laatste zou ook het geval zijn wanneer buiten de BAG om dergelijke gegevens uitgevraagd zouden worden bij gemeenten. En ook dan zou nog steeds gelden dat het voor een gemeente niet altijd op voorhand duidelijk zal zijn tot hoeveel nieuwe woningen door splitsen of door andere type overige toevoegingen een verbouwing van een pand leidt.
Wanneer zijn de volledige cijfers over 2024 wel beschikbaar?
Het CBS weet (nog) niet hoeveel woningen er door welk type verbouw zijn onttrokken en toegevoegd in 2024. Deze cijfers komen gebruikelijk rond juli beschikbaar over het afgelopen jaar. Het totaal aan toevoegingen en onttrekkingen is wel reeds bekend. Ik hecht er daarbij aan te benadrukken dat het totaal aantal nieuwe woningen dus volledig bekend is bij het CBS en dat in die zin geen informatie wordt gemist.
Hoe komt het dat er op 7 maart 2025 alleen cijfers beschikbaar zijn over de eerste twee kwartalen van 2024?
Het CBS benadert deze gegevens over transformaties en splitsingen op basis van de wijzigingen aan panden en vbo’s. Dit vraagt om een zorgvuldig proces wat tijd kost.
Wat moet er, indachtig de aangenomen motie van het lid Welzijn over sturingsinformatie per kwartaal, gebeuren om aan sturingsinformatie op kwartaalbasis te komen voor nieuwbouw, transformatie, splitsen en optoppen?
Maandelijks komt via het CBS er sturingsinformatie beschikbaar over de gerealiseerde nieuwbouwwoningen en de overige toevoegingen door verbouw waar transformatie, splitsingen en optoppen deel van uit maken. Wat pas later (gebruikelijk na zes maanden) beschikbaar komt is welke specifiekere vorm van overige toevoeging door verbouw dit is geweest. Er is dus niet direct duidelijk welke exacte vorm van verbouw er heeft plaatsgevonden, maar wel dát het heeft plaatsgevonden.
Op dit moment werk ik aan een Kamerbrief waarin ik nader inga op welke wijze ik sturing geef aan de woningbouw en specifiek welke rol monitoringsinformatie daarin speelt. Dit voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat is de startbouw en de verwachtte oplevering van de projecten waarvan u aangeeft dat u er doorbraken heeft geforceerd (Kronenburg, 438 woningen, Gnephoekpolder 5.500 woningen, Bleizo 5.000 woningen, Lisserbroek/Nieuw Vennep tenminste 6.500 woningen)?
Naar verwachting is de startdatum van de genoemde locaties als volgt:
De verwachte oplevering van de woningen op deze locaties ken ik momenteel helaas niet.
Naast deze locaties werk ik met NEPROM en Aedes gezamenlijk aan een structurele doorbraakaanpak, naar aanleiding van de Woontopafspraak daarover. Ik informeer uw Kamer daar op korte termijn nader over. En zoals bekend gaan op de woondealtafels marktpartijen, corporaties en overheden constructief met elkaar in gesprek over lopende woningbouwprojecten, indien een project vastloopt of er vertraging optreedt gaan de partijen samen met elkaar op zoek naar oplossingen of eventuele alternatieve locaties. Die versnellingstafels leveren steeds meer concrete resultaten op.
Wanneer is de scan naar splitspotentie in gemeenten afgerond?
Ik werk momenteel aan een scan waarmee de potentie voor verschillende vormen van beter benutten inzichtelijk wordt gemaakt voor gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen. Partijen krijgen inzicht in de kansrijkheid van alle vormen beter benutten in een gebied. Dit is per gebied inzichtelijk en dus niet alleen voor splitsen. Ik verwacht dit in Q4 aan te kunnen bieden aan gemeenten. Zij kunnen het inzicht gebruiken bij hun lokale inzet op het beter benutten van bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.
Hoe gaat het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) invloed hebben op het realiseren van meer woningen door splitsen?
Ik ontving op 2 april jl. het conceptadvies voor het programma STOER. Na bestudering en weging van het advies kan ik de invloed van STOER op het realiseren van meer woningen door woningsplitsing nader invullen.
Hoe gaat u erop toezien dat gemeenten de verschillende handvaten die u aanreikt zoals de splitsgids en de mogelijkheid om in sommige gevallen vergunningsvrij te splitsen, ook actief gebruiken om woningen te realiseren middels splitsen?
Met de introductie van het volkshuisvestingsprogramma wordt gemeenten gevraagd inzicht te geven in in hoeverre zij de bestaande voorraad beter benutten. Dat geldt dus ook voor splitsen. Hoe de inzet op het beter benutten van de bestaande voorraad precies wordt vormgegeven is afhankelijk van de lokale mogelijkheden en aan gemeenten zelf. Ik ben ook met verschillende gemeenten actief aan de slag om het beter benutten van bestaande gebouwen gebiedsgericht uit te voeren. De Splitsgids is een handvat voor één van de manieren waarop een gemeente woningen kan toevoegen met beter benutten. Ook andere vormen van beter benutten worden toegepast.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Vanwege benodigd uitzoekwerk heeft beantwoording van de vragen iets meer dan drie weken tijd gekost.
De ontwikkelingen van hypotheken in 2024 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de bestaande bouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
De gemiddelde verkoopprijs bij bestaande woningen in 2024 was € 450.985, zo blijkt uit de cijfers van het CBS. In de tabel hieronder is de gemiddelde verkoopprijs per kwartaal in 2024 weergegeven.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
416.153
Q1 2024
432.061
Q2 2024
441.018
Q3 2024
463.375
Q4 2024
461.797
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de nieuwbouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
Het CBS heeft de gegevens van de gemiddelde verkoopprijs van nieuwbouwwoningen beschikbaar tot en met het derde kwartaal van 2024. Het vierde kwartaal komt beschikbaar in de maand april.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
501.947
Q1 2024
494.220
Q2 2024
482.789
Q3 2024
475.700
Kunt u voor zowel de bestaande bouw als nieuwbouw inzichtelijk maken hoeveel woningen er gekocht werden met een koopprijs tot en met € 200.000, tussen de € 200.000 en € 250.000, tussen de € 250.000 en € 300.000, tussen de € 300.000 en € 350.000, tussen de € 350.000 en € 400.000, tussen de € 400.000 en € 450.000 en vanaf € 450.000 in 2024 en hoe deze gegevens zich per kwartaal van 2024 ontwikkelden?
Het ministerie beschikt niet over een onderverdeling in prijssegmenten per kwartaal van de verkoopprijzen bij bestaande en nieuwbouwwoningen. De cijfers over nieuwbouwwoningen bij vraag 2 zijn gebaseerd op een enquête van het CBS onder gemeenten met een hoge dekkingsgraad. Deze is niet 100% dekkend waardoor de gevraagde aantallen niet geleverd kunnen worden. In opdracht van het ministerie onderzoekt CBS momenteel de mogelijkheid om de verkoopprijzen van nieuwbouwkoopwoningen wel landelijk dekkend te kunnen achterhalen. Wanneer de resultaten van dat onderzoek beschikbaar zijn, zal ik dit met uw Kamer delen.
Op basis van cijfers van het Kadaster kan wel een onderverdeling in prijssegmenten worden gegeven van de verkoopprijzen van bestaande woningen over de afgelopen 10 jaar. Deze zijn hieronder weergegeven.
* Eerste drie kwartalen van 2024.
In hoeveel gevallen van het totaal aantal afgesloten hypotheken ging het om het oversluiten van een hypotheek en wat was de gemiddelde hoogte?
In 2024 werden er in totaal ongeveer 484.000 hypotheekaanvragen verstuurd via het Hypotheek Data Netwerk (HDN). Daarvan waren 31.500 aanvragen oversluitingen, zo’n 6,5% van het aantal hypotheekaanvragen. Het gemiddelde hypotheekbedrag bij oversluitingen in 2024 is € 244.500.
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor verduurzaming van de woning?
Uit de cijfers van HDN blijkt dat in 2024 in ongeveer 15% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd, waarbij gemiddeld € 16.800 wordt besteed aan energiebesparende maatregelen. In 2023 werd bij ongeveer 14% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen meegefinancierd. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling in het meefinancieren van energiebesparende maatregelen per kwartaal weergegeven voor 2023 en 2024.
2023
2024
Q1
14,9%
16,8%
Q2
14,7%
16,1%
Q3
13,5%
13,6%
Q4
13,1%
13,5%
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor funderingsherstel van de woning?
Er zijn slechts beperkt data beschikbaar over de financiering van funderingsherstel. Een lening voor funderingsherstel bij een reguliere hypotheekverstrekker wordt over het algemeen verstrekt via een gewoon bouwdepot en daarmee in de reguliere hypotheek. Er zijn geen specifieke hypotheekproducten voor funderingsherstel. De hypotheekverstrekker heeft daardoor geen inzicht of en zo ja welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel.
Wat we wel weten is, dat op jaarbasis ongeveer 1.000 funderingen hersteld worden1, waarbij niet is aangegeven of deze in particulier of bijvoorbeeld corporatiebezit zijn. Bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel zijn in de periode 2018–2024 in totaal 94 Funderingsleningen en Funderingsleningen Maatwerk afgesloten, waarvan in totaal 13 Funderingsleningen en 81 Funderingsleningen Maatwerk. In 2024 zijn 8 Funderingsleningen Maatwerk afgesloten. Maatwerkhypotheken worden verstrekt aan woningeigenaren die voor funderingsherstel vanwege een niet toereikend inkomen bij de bank niet in aanmerking komen voor een ophoging van de hypotheek. Uit deze cijfers kan worden afgeleid dat voor funderingsherstel over het algemeen gebruik wordt gemaakt van andere financieringsmiddelen dan het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, zoals bijvoorbeeld een ophoging van de hypotheek en/of eigen middelen. Bovendien kunnen op dit moment bewoners uit slechts 7 gemeenten gebruik maken van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel. Zoals aangegeven in de brief van 3 december 20242 en met u besproken in het debat van 13 februari jl., streef ik ernaar dit fonds per 1 juli a.s. landelijke werking te geven.
In welke mate is er een effect zichtbaar op de hoogte van de hypotheken door opgaven als verduurzamen en funderingsherstel?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangeven, werd in 2024 bij 15% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddeld bedrag dat wordt besteed aan energiebesparende maatregelen is € 16.800, wat op een gemiddeld hypotheekbedrag van € 268.000 ongeveer 6% is. Het effect van energiebesparende maatregelen op de hoogte van de hypotheeksom is dus ongeveer 1% (15% * 6%). In 2023 werd bij 14% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddelde bedrag is niet bekend, maar in 2023 kon maximaal € 9.000 extra geleend worden voor energiebesparende maatregelen3. Gezien het gemiddelde hypotheekbedrag uit 2023 van € 251.973 betekent dit een effect van 0,5% (14% * 3,6%) op de hypotheeksom4.
Zoals bij antwoord 6 is weergegeven is er geen inzicht of en welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel. Er is daarom ook geen inzicht in een mogelijk effect op de hoogte van hypotheken door funderingsherstel.
In welke mate zaten de opgaven verduurzamen en funderingsherstel in de jaren voor 2024 in de hypotheken?
Voor het antwoord over de mate waarin funderingsherstel in de hypotheken zat verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. Onderstaand de mate waarin verduurzaming in de jaren 2020–2024 in de hypotheken zat op basis van cijfers van HDN.
Jaartal
Hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
Afgesloten hypotheken
Aantal hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
2020
5,1%
535.375
27.304
2021
8,0%
562.655
45.012
2022
11,2%
521.433
58.400
2023
14,1%
368.442
51.950
2024
15,0%
483.922
72.588
Naast het directe effect van extra leningen voor deze opgaven, is er ook een indirect effect op de hypotheken. In het algemeen is men bereid meer te betalen voor een energiezuinige woning, vanwege lagere energielasten en hoger wooncomfort. Kopers zullen bereid zijn om voor een energiezuinige woning een hogere prijs te betalen en een hogere hypotheek af te sluiten5.
Kunt u aan de hand van de verleende gegevens een reflectie geven op de ontwikkelingen?
De huizenprijzen zijn de afgelopen tien jaar hard gestegen, ook in 2024. De druk op de woningmarkt, renteontwikkelingen en loonstijgingen hebben de afgelopen jaren voor stijgende woningprijzen gezorgd6. Hierdoor is het voor veel starters en middeninkomens lastig om een woning te kopen of te huren. Er moeten meer woningen bijkomen en deze woningen moeten voldoende betaalbaar zijn. Daarom is de inzet dat tweederde van de te realiseren woningen betaalbaar moet zijn en bestaat uit sociale huur, middenhuur en betaalbare koop. Hierop is de laatste jaren al ingezet. Het is daarom goed om te zien dat de gemiddelde huizenprijzen van nieuwbouwwoningen in 2024 zijn gedaald en het prijsverschil tussen de bestaande voorraad en de nieuwbouw afneemt.
Investeringen in verduurzaming en funderingsherstel zijn onlosmakelijk verbonden met de hele context binnen de woningmarkt. Is de rente relatief laag dan wordt bijvoorbeeld meer in de eigen woning geïnvesteerd. Andere invloeden die meespelen zijn onder andere; de economische ontwikkelingen, het sentiment en de energieprijzen. Positief vind ik dat woningeigenaren financiering kunnen vinden voor het verduurzamen van hun woning. Ook wordt in steeds meer hypotheken verduurzaming meegenomen, zo blijkt uit het langjarig gemiddelde (zie de tabel bij antwoord 8). Van de mensen die in de afgelopen tien jaar hun huis hebben verduurzaamd, gebruikten de meesten spaargeld om dit te betalen (80%). Er zijn echter meer mogelijkheden, met onder meer hypotheken en renteloze leningen van het Nationaal Warmtefonds, in combinatie met subsidies.7 Ik vind het belangrijk dat er voldoende financiële mogelijkheden zijn om de eigen woning te verduurzamen.
Voor mensen die schade hebben aan de fundering van hun woning is de impact mogelijk groot. Het Rijk werkt samen met de belangrijkste stakeholders aan een nationale aanpak funderingsproblematiek. Daarin wordt onder meer gewerkt aan het landelijke werking geven van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, waar ik in het antwoord op vraag 6 op ben ingegaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Huurders eisen nu echt actie tegen schimmel in huis’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Huurders eisen actie tegen schimmel in huis: «Te lang was de boodschap: eigen schuld, dikke bult»»?1
Ja, ik ben bekend met dit nieuwsbericht.
Hoe verklaart u dat ondanks de aangenomen motie van het lid Wijen-Nass (Kamerstuk 32 847, nr. 1267), waarin de regering wordt verzocht extra aandacht te besteden aan de problematiek van schimmelwoningen en concrete afspraken te maken met woningcorporaties, nog steeds 25% van de huurwoningen te kampen heeft met schimmel?
De motie Wijen-Nass verzoekt de regering om extra aandacht te besteden aan de problematiek van de schimmelwoningen en verzoekt in gesprek te gaan met woningcorporaties om concrete afspraken te maken over structurele verbeteringen in onderhoud en snelle afhandeling van de klachten.2
Geheel in de lijn van deze motie heb ik de afgelopen maanden gesproken met Aedes en de VNG over de vocht- en schimmelproblematiek in huurwoningen. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA), waarover uw Kamer op 11 december 2024 is geïnformeerd, is afgesproken dat woningcorporaties zich maximaal inzetten om vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden.3
Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Vocht en schimmelproblematiek komt ook regelmatig voor in woningen die goed zijn geïsoleerd. In deze woningen is ventileren, mechanisch of handmatig, nog belangrijker om dat dit niet meer op een natuurlijke wijze gaat. Als de mechanische installaties niet goed zijn ingesteld kan dit leiden tot vocht en schimmelproblematiek. Geïsoleerde woningen vragen vaak ook een aangepast gebruik met betrekking tot ventileren.
Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of bewoning) kunnen vaak onafhankelijke experts worden ingezet van de corporatie of gemeente om dit te beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts. Daarnaast zullen woningcorporaties tot en met 2030 jaarlijks 200 miljoen euro extra in woningverbetering steken. Hierbij is, naast de aanpak asbest en loden leidingen, extra aandacht voor vocht- en schimmelproblematiek. Verder committeren woningcorporaties zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloop-of renovatieplannen zijn. Met de Nationale Prestatieafspraken en de uitvoering daarvan geef ik invulling aan de motie Wijen-Nass.
Het Rijk, woningcorporaties en gemeenten nemen de vocht- en schimmelaanpak serieus. Vocht- en schimmel problematiek in heel Nederland is echter, gezien de complexiteit, niet in enkele weken geheel op te lossen. We blijven met Aedes en de VNG de Nationale Prestatieafspraken monitoren, waaronder de afspraken over vocht- en schimmel. Als we zien dat de resultaten achterlopen op de doelstellingen gaan we met Aedes en de VNG in gesprek om de aanpak te versnellen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit percentage te verlagen?
Naast de Nationale Prestatieafspraken, zoals u kunt lezen in mijn beantwoording van vraag 2, wordt er in de handreiking lokale prestatieafspraken extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek. Deze handreiking stimuleert corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties om op lokaal niveau concrete afspraken te maken. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Corporaties moeten ook in hun bod voor de lokale prestatieafspraken ingaan op de onderwerpen kwaliteit en leefbaarheid. Vocht en schimmel valt onder deze onderwerpen.
Vocht- en schimmelproblematiek speelt niet alleen in corporatiewoningen. De Wet goed verhuurderschap heeft ten aanzien van de particuliere huursector een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels geïntroduceerd. Huurders kunnen een melding maken bij de gemeente. Gemeenten hebben met deze wet de bevoegdheid gekregen om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders ten aanzien van bijvoorbeeld onderhoud.
De Wet betaalbare huur en onderliggende regelgeving heeft een groter deel van de Nederlandse huurmarkt toegang gegeven tot de Huurcommissie. Ook huurders én verhuurders in de middenhuursector kunnen nu hun geschillen aan de Huurcommissie voorleggen, waaronder geschillen over (onderhouds)gebreken zoals schimmel. Naast de wijzigingen in regelgeving uit de Wet betaalbare huur heeft de Huurcommissie veel stappen gezet om haar toegankelijkheid te vergroten. Zo kent de Huurcommissie een klantcontactcentrum dat huurders en verhuurders bijstaat bij het beantwoorden van vragen over hun (ver)huursituatie. Daarmee is de Huurcommissie beter te bereiken als aanspreekpunt voor huurders en verhuurders, ook op het gebied van schimmelproblemen.
Op de website van VRO (volkshuisvestingnederland.nl), is een dossier opgenomen over de vocht- en schimmelaanpak. In verschillende infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming te voorkomen. Ook Aedes en de Woonbond delen deze informatie. Hiermee is de informatievoorziening verbeterd.
Erkent u dat woningcorporaties onvoldoende verantwoordelijkheid genomen hebben in het verleden bij de aanpak van schimmelproblemen?
Het is mogelijk dat er in het verleden voorbeelden zijn waarbij woningcorporaties onvoldoende verantwoordelijkheid hebben genomen om vocht- en schimmelproblematiek op te lossen. Echter, ik zie dat woningcorporaties en gemeenten de problematiek serieus nemen. In zowel de nationale als in de lokale prestatieafspraken is er meer aandacht voor vocht- en schimmel in sociale huurwoningen. Daarnaast investeren corporaties volgens branchevereniging Aedes steeds meer in het opleiden van vocht- en schimmelmedewerkers en het renoveren en onderhouden van woningen. Zo is er in de NPA afgesproken om uiterlijk in 2026 geen corporatiebezit meer te hebben met een conditiescore 5 of 6, tenzij er voor deze woningen concrete sloop- of renovatieplannen zijn. Naar verwachting zijn dat er in 2028 nog 4.000 (0,002% van alle corporatiewoningen), hiervoor zijn plannen om te renoveren (62%) en te slopen (38%). Daarnaast staat de afspraak om uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector te laten verdwijnen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat woningcorporaties hun verantwoordelijkheid in de toekomst wel nemen?
Zie mijn beantwoording van vraag 2 en vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat woningcorporaties daadwerkelijk structurele oplossingen bieden voor schimmelproblemen, in plaats van oppervlakkige maatregelen (bijvoorbeeld nieuwe verf)?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak vocht- en schimmelproblematiek ligt primair bij de lokale partijen zoals de woningcorporatie, gemeente en huurdersorganisaties. De lokale partijen gaan over hun eigen aanpak, zij hebben het beste inzicht in de problematiek en de mogelijke oplossingen. In de Nationale Prestatieafspraken is wel afgesproken dat VRO, Aedes en de VNG ondersteuning bieden aan de lokale partijen. Op nationaal niveau intensiveren we onze inzet om het melden van vocht en schimmelproblematiek te verhogen zodat de problematiek tijdig kan worden geadresseerd en er meer inzicht over de omvang ontstaat. Daar waar lokaal onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van vocht- en schimmel kunnen vaak experts worden ingezet van de gemeente of corporatie om de problematiek, de oorzaken en de aanpak te beoordelen. VRO, de VNG en Aedes zijn op dit moment met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van deze onafhankelijk experts.
In hoeverre bent u het eens met het advies van de Woonbond om eerst naar het eigen handelen van huurders te kijken voordat ze contact opnemen met de verhuurder?
De Woonbond geeft op de website aan dat goed ventileren en verwarmen helpt tegen vocht en schimmel. Ik zie dat mede door de energiecrisis er een toename is van vocht- en schimmel. Dit komt doordat huishoudens door de hoge energiekosten minder zijn gaan stoken en ventileren.
Echter, de oorzaken van vocht- en schimmelproblematiek zijn verschillend en er is vaak sprake van een hoge mate van complexiteit. Vaak ligt de oorzaak van vocht- en schimmelproblematiek aan een combinatie van gebruik van de woning en de bouwtechnische kwaliteit van de woning. Regelmatig hebben ook de grondwaterstand en slechte technische installaties invloed op vocht- en schimmelvorming. Deze diffuse oorzaken hebben als gevolg dat er geen eenduidige aanpak mogelijk is en dat de corporatie zowel in gesprek moet gaan met de bewoners als de technische en bouwkundige oorzaken moet onderzoeken.
Bent u bereid om te onderzoeken of de huidige wet- en regelgeving voldoende is om de gezondheid van huurders te beschermen, gezien het feit dat vocht en schimmel een verhoogd risico geven op longproblemen, en zo nodig aanpassingen door te voeren?
Ik ben van mening dat de huidige wet- en regelgeving voldoende is. Zie ook mijn beantwoording van vraag 3. Ernstige vocht en schimmel is een onderhoudsgebrek, deze verantwoordelijkheid ligt bij de verhuurder. De bouwregelgeving en de huur(prijs)regelgeving (via de Huurcommissie of rechter) bieden instrumenten voor betrokken partijen om op te treden.