Het mogelijk ontstaan van een financieel gat voor statushouders |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er een financieel gat dreigt voor statushouders nu het COA geen toeslagen meer voor hen aanvraagt?1
Ja.
Klopt het dat het aanvragen van toeslagen voor statushouders een gemeentelijke taak is zoals het COA aangeeft? Zo nee, wiens verantwoordelijk is het aanvragen van toeslagen voor statushouders?
Het aanvragen van toeslagen voor statushouders is wettelijk niet geregeld. Statushouders zijn zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van hun toeslagen.
Kunt u aangeven wanneer het COA contact heeft opgenomen met uw ministerie of andere betrokken ministeries over het voornemen om te stoppen met de toeslagenhulp voor statushouders? Kunt u aangeven welke stappen u hierna heeft ondernomen en met wie u contact hierover heeft opgenomen?
Vanwege systeemwijzigingen bij de Dienst Toeslagen in mei 2023 bleek het COA eind 2023 niet langer in staat de diensten die werden gebonden vanuit het Toeslagenservicepunt (TSP) uit te voeren. Derhalve heeft het COA op 14 december 2023 per brief aan JenV, en in afschrift aan SZW en de VNG aangegeven per 1 januari 2025 te stoppen met het toeslagenservicepunt.
Als reactie op het besluit van het COA om te stoppen met het Toeslagenservicepunt (TSP) en naar aanleiding van de motie-Kathmann, heeft het Ministerie van SZW in samenwerking met COA en JenV gesprekken gestart met VNG, Divosa en andere betrokken met als doel te verkennen hoe statushouders het beste ondersteund kunnen worden bij het bereiken van financiële zelfstandigheid. Het aanvragen van toeslagen maakt daar onderdeel van uit. Hoewel het van belang is dat statushouders hierin ondersteund worden gezien hun kwetsbare positie, blijven zij uiteindelijk altijd zelf verantwoordelijk voor de aanvraag van een toeslag.
Divosa heeft een handreiking voor gemeenten ontwikkeld. Deze handreiking richt zich op het financieel ontzorgen van statushouders, met specifieke aandacht voor het aanvragen van huurtoeslag. Daarnaast heeft de VNG op haar online platform VNG Fora een artikel geplaatst, waarin gemeenten ervaringen en inzichten kunnen delen over de knelpunten en best practices rondom het aanvragen van huurtoeslag en zorgtoeslag voor statushouders. Dit biedt gemeenten de mogelijkheid om van elkaar te leren en gezamenlijke oplossingen te ontwikkelen.
Klopt het dat u geen contact heeft opgenomen met gemeenten over het besluit van het COA om te stoppen met de toeslagenhulp voor statushouders? Zo nee, wanneer heeft u contact opgenomen met de gemeenten over het besluit van het COA om te stoppen met toeslagenhulp voor statushouders?
De Ministeries van JenV en SZW hebben niet rechtstreeks contact opgenomen met individuele gemeenten. De VNG en Divosa zijn betrokken geweest in de gesprekken over de gevolgen van de beëindiging van het toeslagenservicepunt. Daarmee is overleg geweest met de gemeentelijke koepels.
Kunt u aangeven welke (financiële) ondersteuning het COA kreeg voor het aanbieden van toeslagenhulp voor statushouders?
Het toeslagenservicepunt van het COA werd tussen 2017 en 2024 gefinancierd door de Ministeries van Justitie en Veiligheid / Asiel en Migratie. Vanaf 2020 werd de financiering geïntegreerd in de kostprijs van het COA. Per 2025 is deze post uit de kostprijs gehaald, omdat de begeleiding bij het aanvragen van toeslagen is stopgezet.
Bent u voornemens gemeenten financieel te ondersteunen bij het aanbieden van toeslagenhulp voor statushouders? Zo nee, welke gevolgen voorziet u voor gemeenten en statushouders die hun toeslagen niet kunnen aanvragen?
Gemeenten kunnen budgetten uit de Wet inburgering inzetten om hulp te bieden bij het aanvragen van toeslagen. Daarnaast zijn er alternatieve ondersteuningsmogelijkheden.
De Dienst Toeslagen biedt op haar website een zoekfunctie waarmee statushouders het dichtstbijzijnde servicepunt kunnen vinden, zoals een balie van de Belastingdienst, een gemeentelijk steunpunt of een onafhankelijk servicepunt. Toeslagen kunnen zelfstandig worden aangevraagd. Hulp bij het aanvragen van toeslagen blijft beschikbaar via andere dienstverlening. Statushouders zijn en blijven echter zelf verantwoordelijk voor het tijdig aanvragen van hun toeslagen. De website van het COA informeert dat huurtoeslag en zorgtoeslag zelf aangevraagd dienen te worden.
Hoe bent u voornemens te voorkomen dat statushouders die vanaf 1 januari 2025 worden geplaatst bij gemeenten tussen wal en schip vallen en welke ondersteuning krijgt deze groep statushouders?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven bij welke toeslagen statushouders hulp krijgen bij het aanvragen? Wat zijn de consequenties voor deze statushouders en is inzichtelijk te maken hoeveel statushouders huurachterstanden zullen oplopen of onvoldoende toegang tot zorg kunnen krijgen door deze toeslagen niet (tijdig) te ontvangen?
Er zijn verschillende plekken in Nederland waar statushouders ondersteuning kunnen krijgen voor het aanvragen van toeslagen, zoals zorg- of huurtoeslag.
Als een toeslag niet tijdig wordt aangevraagd, kan dit leiden tot een schuld door een betalingsachterstand. Gemeenten gaan verschillend om met deze situatie. In sommige gevallen kan er een lening worden verstrekt of wordt er schuldhulpverlening aangeboden. De toegang tot zorg blijft wettelijk gegarandeerd, ook bij een betalingsachterstand. Als de achterstand echter langer dan zes maanden duurt, kan de zorgverzekeraar de aanvullende verzekering stopzetten.
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal statushouders dat betalingsachterstanden oploopt door vertraging bij het verkrijgen van toeslagen. Sinds de zomer van 2023 was het voor het COA niet meer mogelijk om zorgtoeslag voor statushouders aan te vragen. Tot nu toe zijn er geen signalen dat er een toename is in het aantal aanvragen voor schuldhulp door deze situatie.
De erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens |
|
Geert Gabriëls (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Actiegroep pleit voor wettelijk recht op gezond milieu: Nederland blijft achter»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van het artikel, dat Nederland achterloopt op andere EU-landen als het gaat om het wettelijk verankeren van het recht op een gezond milieu, gezien landen zoals Duitsland, België en Frankrijk dit recht al grondwettelijk hebben vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens dit recht ook in Nederlandse wetgeving op te nemen?
Het klopt dat er een aantal EU-lidstaten zijn die expliciet een vorm van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu erkennen in hun Grondwet of in nationale wetten. Echter, evenals Duitsland en diverse andere EU-lidstaten, waaronder Denemarken en Zweden,2 heeft Nederland dit recht niet expliciet in de Grondwet verankerd. In lijn met artikel 37 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) biedt het Nederlandse rechtssysteem een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, waarmee invulling wordt gegeven aan mogelijke componenten van het recht. Zie in dat kader bijvoorbeeld artikel 21 van de Grondwet, de Omgevingswet, de Wet milieubeheer (en de bijbehorende besluiten), de Wet bodembescherming en de Klimaatwet, in combinatie met de directe doorwerking van de mensenrechtenverdragen waar Nederland partij bij is.
De inspanningsverplichting van artikel 21 van de Grondwet is in de Omgevingswet uitgewerkt. De Omgevingswet heeft namelijk tot doel de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu te waarborgen. Daartoe verplicht de wet een ieder tot het voldoende zorg dragen voor de fysieke leefomgeving en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden. De wet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur stellen verder brede sets concrete eisen die deze zorg borgen. Verder is het recht vertaald in diverse sectorale wetten, zoals de Wet milieubeheer en de Kernenergiewet. Daarin is opgenomen dat een ieder voldoende zorg voor het milieu in acht moet nemen en moet voorkomen dat door zijn handelen nadelige gevolgen voor het milieu optreden.
Er is op dit moment geen eenduidige uitleg of interpretatie van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu of een eenduidige toepassing van het recht door de verschillende lidstaten van de EU en de Raad van Europa (RvE). Op dit moment bestudeert Nederland de erkenning van dit recht nader in de context van de RvE. Het Stuurcomité mensenrechten van de RvE (CDDH), heeft een rapport opgesteld over mogelijke juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Uw Kamer wordt over deze inzet t.z.t. geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Is het standpunt van het kabinet nog steeds dat Nederland het werk van de Raad van Europa zal versterken in lijn met de VN-resoluties waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zoals eerder is beantwoord in reactie op Kamervragen door het Eerste Kamerlid De Boer? Zo nee, waarom niet?2
In de reactie op de Kamervragen gesteld door het Eerste Kamerlid De Boer, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is aangegeven dat Nederland in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (MRR) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) vóór resoluties heeft gestemd waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend. In diezelfde beantwoording van deze Kamervragen is tevens aangegeven dat Nederland tijdens de Top van 2023 in Reykjavik, tezamen met alle andere RvE-lidstaten, heeft ingestemd om in lijn met deze resoluties het werk van de RvE ten aanzien van de mensenrechtenaspecten hiervan te versterken.
Deze inzet is conform de Beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, waarin is opgenomen dat Nederland zich inzet voor een eerlijke en inclusieve transitie en vermindering van klimaatkwetsbaarheid door ondersteuning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu.4
Gaat Nederland de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondersteunen tijdens de vergaderingen van het Committee of Ministers op 23 januari en 25 februari 2025, in navolging van de VN-resoluties?
De resoluties van de AVVN en MRR waarin het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu wordt erkend, zijn niet bindende instrumenten. Een equivalent hiervan zou een erkenning van het recht zijn in een niet-bindende aanbeveling van het Comité van Ministers. Dat is echter niet hetzelfde als de erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu in het systeem van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bijvoorbeeld in een additioneel protocol bij het EVRM.
Het CDDH, waarin alle 46 RvE-lidstaten zijn vertegenwoordigd, heeft recentelijk een rapport aangenomen waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu. In het rapport wordt het huidige beschermingsniveau op het gebied van milieu en mensenrechten beschreven en zijn op een neutrale wijze diverse mogelijkheden uiteengezet voor wat betreft juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten op het gebied van mensenrechten en milieu. Het CDDH heeft op basis van de inhoud van het rapport een tweetal conclusies aangenomen, die ter bespreking zullen worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE. Deze conclusies lopen overigens niet vooruit op een eventuele keuze voor een aanvullend instrument, en geven de volgende overwegingen mee aan het Comité van Ministers van de RvE (vertaald naar het Nederlands):5
De in deze Kamervragen genoemde data betreffen vergaderingen van de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). In dit gremium zal geen politieke beslissing worden genomen. De precieze datum van agendering in het Comité van Ministers is vooralsnog niet bekend. Het rapport is online raadpleegbaar.6
Nederland heeft enkel vanuit een technisch-juridische invalshoek aan de discussie binnen het CDDH deelgenomen zonder zich te verbinden aan vervolgstappen. Nederland heeft derhalve geen positie ingenomen voor wat betreft de keuze van een nader instrument in het kader van de RvE. Momenteel wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport, met inbegrip van een exercitie van de verschillende opties en welke implicaties die opties hebben voor Nederland, alsook de voorgestelde nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Gaat Nederland zich daarbij aansluiten bij de negen landen, waaronder Frankrijk, Spanje, Portugal en IJsland, die hun steun al hebben uitgesproken voor de erkenning van dit recht? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een Kamerbrief voorbereid met een appreciatie van het CDDH rapport. Op basis hiervan zal een nationale positie worden voorgesteld. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Welke afgevaardigden zullen namens Nederland de vergaderingen gaan bijwonen?
Alvorens documenten worden voorgelegd aan het Comité van Ministers van de RvE, zijn er diverse voorportalen binnen de RvE waarin de documenten zullen worden besproken. In dit geval zal het gaan om de Rapporteurgroep Mensenrechten (GR-H). Afgevaardigden van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de RvE nemen deel aan de GR-H en het Comité van Ministers.
Deelt u de mening dat door de oplopende milieuproblemen en de verergerende klimaatcrisis in Europa en de rest van de wereld, de erkenning van het recht op een gezonde leefomgeving in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens een dringende noodzaak is? Zo nee, waarom niet?
Op 16 en 17 mei 2024 vond de vierde Top van de RvE plaats in Reykjavik, IJsland. Tijdens de Top werd de urgentie van gecoördineerde actie om het milieu te beschermen middels het tegengaan van de triple planetary crises van vervuiling, klimaatverandering en biodiversiteitsverlies benadrukt. Daarom is besloten dat de RvE het werk met betrekking tot mensenrechten en het milieu zal gaan versterken en dat milieu meer een prioriteit moet worden voor de RvE. Dit is opgenomen in Appendix V van de Reykjavik Verklaring. De Verklaring is gebaseerd op de politieke erkenning van het recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu, overeenkomstig AVVN Resolutie 76/300 (Appendix V, politieke eindverklaring). De Verklaring is door alle RvE-lidstaten gesteund, ook door Nederland.7
De Verklaring ging tevens in op het werk van het CDDH en dringt erop aan dat het rapport over de noodzaak en haalbaarheid van een eventueel aanvullend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu zo snel mogelijk moest worden afgerond door de CDDH. In het CDDH rapport zijn op een neutrale wijze diverse opties uiteengezet voor juridisch bindende en niet-juridisch bindende instrumenten. Deze opties, inclusief de implicaties en gevolgen van de opties, worden momenteel onderzocht. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Erkent u dat de vervuiling van het milieu, zoals blijkt uit de vele milieu-incidenten in het hele land, het gevolg is van het ontbreken van een stevige juridische basis voor de bescherming van het recht op een gezond leefmilieu? Zo ja, deelt u dan niet de mening dat de erkenning van dit recht op zowel nationaal als Europees niveau cruciaal is om vervuiling van het milieu zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gebonden aan diverse internationale en Europeesrechtelijke instrumenten op het gebied van milieu. Deze instrumenten zien op de bescherming van het milieu en het tegengaan van milieuvervuiling en milieuschade.
Wat de erkenning van een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht door het kabinet. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de mening dat het opnemen van het recht op een gezond leefmilieu zou bijdragen aan zowel de bescherming van de mens en natuur, maar ook een belangrijke stimulans is voor het ontwikkelen van krachtig beleid op het gebied van milieu en klimaat? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar de verhouding van zo’n recht tot milieu- en klimaatbeleid. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Deelt u de overtuiging dat de erkenning van dit recht kan bijdragen aan meer rechtszekerheid en samenhang waarmee er een gelijker speelveld komt in Europa? Zo nee, waarom niet?
Wat een eventueel recht op een schoon, gezond en duurzaam leefmilieu zou kunnen betekenen (en in welke vorm) wordt momenteel door het kabinet onderzocht. Dit wordt mede op basis van het openbare CDDH-rapport gedaan. Daarbij wordt ook gekeken naar wat zo’n recht zou kunnen bijdragen aan het bestaande nationale recht en welke mogelijke gevolgen zo’n recht kan hebben. Uw Kamer wordt t.z.t. over deze exercitie en voorgestelde inzet geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Klopt het dat u op 14 mei 2025 een beslissing moet nemen over de positie van Nederland met betrekking tot de erkenning van het recht op een gezond leefmilieu in Europa tijdens de 134ste sessie van het Committee of Ministers? Bent u bereid om tijdens die sessie alles in het werk te stellen om te zorgen dat het recht op een schoon leefmilieu erkend wordt in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, om zodoende het werk van de Raad van Europa te versterken? Zo niet, waarom niet?
Op 13 en 14 mei 2025 zal de jaarlijkse ministeriële vergadering van de RvE plaatsvinden. De agenda van deze vergadering is nog niet vastgesteld. Ook staat nog niet vast dat het rapport van het CDDH waarin de noodzaak en haalbaarheid wordt onderzocht van een eventueel nader bindend of niet-bindend instrument op het gebied van mensenrechten en milieu ook daadwerkelijk op de agenda staat.
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over een nationale positie aangaande dit recht, omdat op dit moment nog onderzoek wordt gedaan ter voorbereiding van een voor te stellen nationale positie. Uw Kamer wordt t.z.t. hierover geïnformeerd per Kamerbrief conform motie 32 735 nr. 373.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De beschieting van het Wereldvoedselprogramma door Israëlische troepen |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de verklaring1 van het Wereldvoedselprogramma (World Food Programme, WFP) van 6 januari j.l. over de beschieting door Israëlische troepen van een duidelijk gemarkeerd WFP-konvooi in de buurt van het controlepunt in Wadi Gaza?
Ja.
Zijn personeelsleden van het Wereldvoedselprogramma volgens het kabinet humanitaire hulpverleners?
Ja, personeelsleden van het Wereldvoedselprogramma (WFP) zijn humanitaire hulpverleners.
Zijn aanvallen op humanitaire hulpverleners volgens het kabinet een overschrijding van het internationaal humanitair recht, zoals de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen?
Ja, strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Rechtstreekse aanvallen op burgers, onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten door de strijdende partijen worden ontzien en beschermd.
Is een aanval zoals die van 5 januari, waarbij Israëlische troepen minstens zestien kogels afvuurden op een duidelijk gemarkeerd en goedgekeurd konvooi van het Wereldvoedselprogramma, dan volgens het kabinet een overschrijding van het internationaal humanitair recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over alle relevante feiten. Onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake was van een schending van het internationaal humanitair recht. Vervolgens is het aan de rechter om hierover een oordeel te vellen. Dit onderzoek zal in eerste instantie door Israël zelf moeten worden uitgevoerd. Het kabinet roept Israël veelvuldig op tot naleving van zijn internationaalrechtelijke verplichtingen, zoals nader uiteengezet in het antwoord op vraag 9.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 is een directe aanval op een burgerobject of burgers (waaronder humanitair personeel) in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Volgens het WFP had het personeel toestemming van het Israëlische leger voor de betreffende hulpoperatie, maar werd het desondanks beschoten. Het is van belang dat de vragen over de naleving door Israël van het humanitair oorlogsrecht in deze situatie worden beantwoord.
Is de positie van het kabinet nog steeds, zoals gecommuniceerd door de Minister-President op de persconferentie van 13 december en herhaald in het debat over de Europese Top van 17 december, dat «het internationaal recht nog niet is overschreden»?
Het kabinet heeft aangegeven dat in elk conflict schendingen van het humanitair oorlogsrecht plaatsvinden. Er zijn aanwijzingen dat er in dit conflict schendingen van het internationaal humanitair recht hebben plaatsgevonden. Nederland veroordeelt vastgestelde schendingen van het internationaal recht, ongeacht wie de schending begaat. Zie overigens ook het antwoord op vraag 4.
Hoe rijmt die positie met de beschieting van het Wereldvoedselprogramma,’s werelds grootste humanitaire organisatie?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5. Onderzoek zal nodig zijn om alle relevante feiten boven water te krijgen en het is vervolgens aan een onafhankelijke rechter om hierover een oordeel te vellen.
Bent u bekend met de verklaring van het hoofd van OCHA, waarin wordt gesteld dat «deze incidenten deel uitmaken van een gevaarlijk patroon van sabotage en opzettelijke verstoring» en dat «inspanningen om levens te redden op een breekpunt zijn beland»2?
Ja.
Herkent en onderschrijft u deze signalen?
Hulp moet te allen tijde veilig kunnen worden gegeven aan eenieder die in nood is. Niet alleen de VN, maar ook de Rode Kruisbeweging en ngo’s konden hun werk de afgelopen maanden nauwelijks uitvoeren. De coördinatie tussen hulpverleners en militairen verliep uiterst moeizaam, wat één van de redenen was dat onvoldoende veiligheidsgaranties konden worden geboden. Nederland maakte zich daar veel zorgen over, en heeft Israël hier ook veelvuldig op aangesproken. Het recent ingegane staakt-het-vuren heeft de situatie danig doen verbeteren, en stelt hulporganisaties in staat om hun werk vrijer en veiliger uit te voeren. Nederland zet zich, gezien het belang van vrije, veilige en ongehinderde humanitaire hulp, ervoor in dat deze verbeteringen niet van tijdelijke aard zijn.
Heeft het kabinet naar aanleiding van het incident een signaal afgegeven aan de Israëlische autoriteiten of de Israëlische ambassadeur in Nederland?
Samen met andere landen en in bilaterale contacten, en conform motie-Dobbe c.s. (36 180, nr. 122), heeft het kabinet zorgen uitgesproken over de situatie en er bij de Israëlische regering op aangedrongen om internationale verplichtingen, waaronder het faciliteren van humanitaire hulp, te respecteren. Dit heeft de Minister van Buitenlandse Zaken ook gedaan in een telefoongesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Sa’ar op 13 januari 2024, kort voor de inwerkingtreding van het staakt-het-vuren. Het kabinet zal blijven benadrukken dat internationale verplichtingen moeten worden nageleefd, ongeacht hoe de situatie zich verder ontwikkelt. In de brief aan uw Kamer van 21 januari (Kamerstuk 23 432, nr. 546) heeft het kabinet zijn inzet ten aanzien van de humanitaire situatie in Gazastrook nader uiteen gezet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de voortzetting van het Commissiedebat Midden-Oosten?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De onlangs verschenen rapporten van Amnesty, Human Rights Watch en Artsen Zonder Grenzen over de situatie in Gaza. |
|
Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport ««You feel like you are subhuman»: Israel’s genocide against Palestinians in Gaza»1, het rapport «Israel’s Crime of Extermination, Acts of Genocide in Gaza»2 en het rapport «Gaza: Life in a death trap»3?
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport «You feel like you are subhuman»: Israel’s genocide against Palestinians in Gaza van Amnesty International?
Ik verwijs u hiervoor graag naar de aan uw Kamer gestuurde brief n.a.v. verzoeken vanuit de Tweede Kamer over het Genocideverdrag en appreciatie rapporten van NGO’s.
Hoe beoordeelt u de reactie van de Israëlische regering, die heeft gezegd: «The deplorable and fanatical organisation Amnesty International has produced a fabricated report that is entirely false and based on lies.» (The Guardian, 5 december 2024)
Het is aan ieder land zelf om een appreciatie te geven van het rapport van Amnesty International.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat Israël zich schuldig maakt aan de handeling «het doden van leden van de groep», die strafbaar is onder het Genocideverdrag?
Het kabinet ziet het groot menselijk lijden in de Gazastrook en de ernst van de situatie. Genocide is een zeer ernstig misdrijf, en complex om vast te stellen, met name daar waar het gaat om het aantonen van genocidale opzet. Voor de vaststelling of een bepaalde gebeurtenis als genocide kan worden gekwalificeerd, is grondig feitenonderzoek van groot belang. Nederland is in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren.4 Volgens het staand beleid van het kabinet zijn bij het doen van dergelijke kwalificaties uitspraken van (internationale) gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN (Veiligheidsraad) zwaarwegend. Hoewel het rapport van Amnesty een bijdrage levert aan het feitenonderzoek, bestaat voor het kabinet in dit geval geen reden om af te wijken van de gebruikelijke terughoudendheid bij het kwalificeren van gebeurtenissen als genocide.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat Israël zich schuldig maakt aan de handeling «het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep», die strafbaar is onder het Genocideverdrag?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat Israël zich schuldig maakt aan de handeling «het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke vernietiging», die strafbaar is onder het Genocideverdrag?
Zie het antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u Amnesty International's interpretatie van de «only reasonable inference test» van het Internationaal Gerechtshof (p. 101–103 van het Amnesty-rapport)?
De definitie van genocide bestaat uit meerdere elementen, waaronder het element van genocidale opzet. Het aantonen van genocidale opzet is in de praktijk echter lastig. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof (IGH) volgt dat wanneer bewijs van genocidale opzet enkel uit een patroon van handelingen bestaat, het noodzakelijk is dat de enige redelijke gevolgtrekking («the only reasonable inference») van deze handelingen het doel is om de groep als zodanig te vernietigen.
Ook Amnesty International zet de standaarden voor het vaststellen van genocidale opzet uiteen volgens de jurisprudentie van internationale hoven en tribunalen, waaronder het IGH. Amnesty International merkt daarbij op dat deze «only reasonable inference»-standaard tot reacties heeft geleid. Sommige experts hebben gewaarschuwd dat deze standaard zodanig strikt zou kunnen worden uitgelegd, dat dit het vaststellen van genocidale opzet in oorlogstijd in feite onmogelijk zou maken; dit terwijl het Genocideverdrag expliciet stelt dat genocide ook in oorlogstijd verboden is.
De benadering van Amnesty International voor het afleiden van genocidale opzet uit een handelingspatroon verwijst op bepaalde onderdelen naar die van Nederland. De discussie over de uitleg van de «only reasonable inference»-standaard speelt ook ten aanzien van gebeurtenissen elders. Zo heeft Nederland een standpunt ingenomen ten aanzien van deze discussie in een gezamenlijke interventie in de IGH-zaak tussen Gambia en Myanmar over vermeende genocide jegens de Rohingya in Myanmar. In deze interventie stellen de interveniërende landen, waaronder Nederland, onder meer dat het Hof een evenwichtige benadering zou moeten hanteren bij het afleiden van genocidale opzet uit een patroon van handelingen, waarbij de ernst van het misdrijf in acht wordt genomen zonder dat de drempel voor het vaststellen van genocidale opzet te hoog wordt. Hierbij is het onder andere van belang dat het beschikbare bewijsmateriaal op een alomvattende manier wordt getoetst. Volgens de interveniërende landen kan een dergelijke evenwichtige benadering worden gebaseerd op de bestaande jurisprudentie van het IGH.
Zo nee, waarom niet en waarin verschilt deze interpretatie van die van Nederland in de interventie van november 2023 bij het Internationaal Gerechtshof in de zaakGambia vs. Myanmar?
Zie het antwoord op vraag 7. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het IGH zich nog niet heeft uitgesproken over het in de gezamenlijke interventie ingenomen standpunt.
Bent u van mening dat het door Amnesty gepresenteerde bewijsmateriaal voor genocidale intentie zoals bedoeld in artikel II (twee) van het genocideverdrag aan de «only reasonable inference test» van het Internationaal Gerechtshof voldoet?
Amnesty International zet uiteen hoe het, in het licht van de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof en de bestaande discussie over deze bewijsstandaard, te werk is gegaan bij het afleiden van genocidale opzet uit o.a. het patroon van handelingen van de Israëlische autoriteiten, naast meer rechtstreeks bewijs zoals uitspraken van Israëlische gezagsdragers. Vervolgens concludeert Amnesty International dat de onder het Genocideverdrag verboden handelingen zijn uitgevoerd met genocidale opzet.
Onder andere vanwege de complexiteit van het aantonen van genocidale opzet, is het kabinet – zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 – in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Volgens het staand beleid van het kabinet zijn bij het doen van dergelijke kwalificaties uitspraken van (internationale) gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN (Veiligheidsraad) zwaarwegend. Dit geldt ook voor de huidige situatie in de Gazastrook. Op dit moment loopt bij het Internationaal Gerechtshof een zaak tussen Zuid-Afrika en Israël over schendingen van verplichtingen van Israël onder het Genocideverdrag. Indien de zaak inhoudelijk wordt behandeld, zal Hof zich ook buigen over bewijs van genocidale opzet. Het kabinet loopt niet vooruit op deze uitspraak.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
Welke aanbevelingen die Amnesty International doet aan derde staten, waaronder Nederland (paragraaf 8.2.4), bent u van plan over te nemen?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief waarin de Nederlandse inzet wordt beschreven.
Welke aanbevelingen bent u van plan niet over te nemen en waarom niet?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief waarin de Nederlandse inzet wordt beschreven.
Als u van mening bent dat er geen sprake is van genocide of genocidale handelingen, kwalificeert u de handelingen van Israël zoals beschreven in hoofdstuk 6 van het rapport van Amnesty International dan als misdrijven tegen de menselijkheid en/of als systematische of grootschalige oorlogsmisdrijven?
Om te kwalificeren als misdrijf tegen de menselijkheid moet sprake zijn van bepaalde handelingen gepleegd als onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking. Het kabinet is over het algemeen terughoudend bij het kwalificeren van handelingen van een vreemde krijgsmacht, buiten het Nederlandse grondgebied, ook als het mogelijke oorlogsmisdrijven betreft. Dit neemt niet weg dat de omschreven handelingen vragen oproepen over de naleving van internationaalrechtelijke verplichtingen door Israël. Feitenonderzoek is hiervoor van belang.
Zo nee, meent u dan dat er sprake is van rechtmatig optreden van Israël in Gaza?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Hoe beoordeelt u het rapport van Human Rights Watch «Israel’s Crime of Extermination, Acts of Genocide in Gaza», uitgebracht op 19 december 2024?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Human Rights Watch rapport dat de Israëlische autoriteiten Palestijnen in Gaza opzettelijk onvoldoende toegang tot water hebben verleend sinds oktober 2023, resulterende in mogelijk duizenden doden?
Het rapport van Human Rights Watch onderstreept de catastrofale situatie in de Gazastrook. Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over het tekort aan water voor de burgerbevolking. Israël heeft op basis van het bezettingsrecht de plicht de bevolking van de bezette Palestijnse Gebieden te voorzien van noodzakelijke levensmiddelen en andere noodzakelijke basisbehoeften, waaronder water.
Het opzettelijk onthouden van toegang tot voldoende water is in strijd met het humanitair oorlogsrecht en kan een internationaal misdrijf vormen. Het is uiteindelijk aan een rechter om te bepalen of, en welke, schendingen zijn begaan.
Het kabinet heeft de strijdende partijen voortdurend opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Dat omvat ook het verbod op het aanvallen, vernietigen, verwijderen of onbruikbaar maken van objecten die onmisbaar zijn voor het overleven van de burgerbevolking.
Bent u het eens met de conclusie van Human Rights Watch dat de Israëlische autoriteiten opzettelijk levensomstandigheden hebben gecreëerd om de Palestijnen in Gaza geheel of gedeeltelijk fysiek te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Zal Nederland de aanbeveling van Human Rights Watch om een wapenembargo tegen Israël en sancties tegen de Israëlische regering in te voeren om een eind te maken aan het risico dat Nederland medeplichtig is aan Israëlische misdaden tegen de menselijkheid en genocidale daden, opvolgen?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief waarin de Nederlandse inzet wordt beschreven.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u het rapport van Artsen Zonder Grenzen «Gaza: Life in a death trap», uitgebracht op 19 december 2024?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Wat is uw reactie op de conclusie van Artsen Zonder Grenzen dat de tekenen van etnische zuivering in Gaza onmiskenbaar zijn?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Deelt u de conclusie van Artsen Zonder Grenzen dat Israël geen maatregelen heeft getroffen om genocide in Gaza te voorkomen?
Als partij aan het Genocideverdrag heeft Israël onder meer de verplichting om genocide te voorkomen. Deze verplichting strekt zich ook uit tot de andere in artikel III genoemde feiten van het Genocideverdrag, zoals het rechtstreeks en openbaar aanzetten tot genocide. Israël ontkent dat er sprake is van genocide. Als onderdeel van de voorlopige maatregelen die aan Israël zijn opgelegd in de IGH-zaak aangespannen door Zuid-Afrika, moet Israël rapporteren over de maatregelen die het neemt om genocide te voorkomen. Deze rapporten zijn echter vertrouwelijk en Israël doet hier in het openbaar geen uitspraken over. Nederland wijst Israël, samen met partners, consequent op de verplichting om zich te houden aan het internationaal recht, waaronder de implementatie van de voorlopige maatregelen van het IGH.
Zo nee, kunt u concrete maatregelen noemen die Israël getroffen heeft om genocide in Gaza te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 22.
Bent u bereid via de Europese Unie (EU) in de Associatieraad te eisen dat Israël op korte termijn met een stappenplan komt om humanitaire toegang en bescherming van humanitaire werkers mogelijk te maken in Gaza?
Het is evident dat de humanitaire situatie in de Gazastrook – ook na ingaan van het staakt-het-vuren – catastrofaal is. Deze vraagt om onmiddellijke verbetering. Dit betreft zowel de kwantiteit en kwaliteit van goederen, als mogelijkheden voor hulporganisaties om deze veilig en ongehinderd te verspreiden. Het kabinet blijft Israël met klem oproepen tot het verruimen en versnellen van toegang van humanitaire hulp. Dit doen we bilateraal maar ook in Europees en multilateraal verband. Het is de Nederlandse inzet om dit ook onderdeel van de mogelijk aanstaande Associatieraad te maken.
Op welke manier voldoet Nederland aan de plicht voor partijen bij het Genocideverdrag om Israëls genocide in Gaza te stoppen of te voorkomen?
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden vóór de voortzetting van het commissiedebat Midden-Oosten op 14 of 21 januari?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat er grote zorgen zijn bij hoge rechtsorganen over asielwetten |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Struycken , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen bij hoge rechtsorganen over asielwetten Faber»?1
Ja.
Welke acties onderneemt u nu de Raad voor de Rechtspraak aangeeft «zeer grote bezwaren» te hebben bij de invoering van het tweestatusstelsel? Bent u hierover in gesprek met de Raad voor de Rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om direct en met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel is onderdeel van die maatregelen. Dit is ook opgenomen in het regeerprogramma.2 Ik ben me ervan bewust dat deze maatregelen gevolgen hebben voor de uitvoering, waaronder de rechtspraak. De zorgen daarover van de Raad voor de rechtspraak neem ik serieus. Ik ben op dit moment niet met de Raad voor de rechtspraak in gesprek. Wel heeft de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd, dat ik zal betrekken in het wetgevingsproces.3
Heeft u in beeld hoeveel extra fte en financiële middelen nodig zijn voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de rechtspraak door de invoering van de asielnoodmaatregelenwet? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen voor het indienen van dit wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
De financiële gevolgen van de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregelen hebben vooral betrekking op de uitvoering, met name de IND, en de rechtspraak. De totale kosten voor de IND worden, zoals vermeld in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, geraamd op 1,5 miljoen structureel en € 600.000 incidenteel.
De kosten en gevolgen voor de rechtspraak worden op een later moment in beeld gebracht en bij het wetgevingsproces betrokken, mede naar aanleiding van het hiervoor genoemde nadere advies van de Raad voor de rechtspraak.
Heeft u in kaart wat de invoering van de asielnoodmaatregelenwet en het tweestatusstelsel betekent voor de werkvoorraad van de IND? Zo nee, kunt u dit in kaart brengen voor het indienen van de wetsvoorstellen? Zo nee, waarom niet?
Geschat wordt dat 75% van de vreemdelingen die een subsidiairebeschermingsstatus wordt verleend in beroep zal gaan tegen de inwilligende beschikking. In een impactanalyse is een eerste, globale inschatting gemaakt van de uitvoeringsgevolgen en de financiële consequenties voor de IND. Op basis van de huidige inzichten en scenario’s vergt de invoering van een tweestatusstelsel 120 tot 279 extra fte en zorgt zij daarmee voor een structurele toename van de directe personele kosten tussen de € 11,7 tot € 27 miljoen per jaar. De inschatting is dat het totaal aan personele kosten tussen € 25 tot € 60 miljoen per jaar bedraagt. Naast deze structurele kosten zullen er ook incidentele kosten zijn, bijvoorbeeld voor de aanpassing van interne systemen.
De kosten en gevolgen voor de rechtspraak worden op een later moment in beeld gebracht en bij het wetgevingsproces betrokken, mede naar aanleiding van het hiervoor genoemde nadere advies van de Raad voor de rechtspraak.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met «Als we niets doen worden de rechtbanken ook overspoeld, maar dan door nieuwe asielaanvragen», hoeveel asielaanvragen minder denkt u te ontvangen door het invoeren van het tweestatusstelsel en de asielnoodmaatregelenwet?
Zowel de IND als de rechtbanken hebben te maken met grote voorraden aan vreemdelingenzaken en lange doorlooptijden. De inzet van de regering is om grip te krijgen op migratie en de asielinstroom te beperken. Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 2 december 20244 is de instroom van asielzoekers afhankelijk van een groot aantal interne en externe op elkaar inwerkende factoren. Naast nationale migratiemaatregelen zijn ook EU-maatregelen, sociaaleconomische ontwikkelingen en geopolitieke ontwikkelingen van belang. Deze complexiteit betekent niet dat sturen op asielmigratie niet mogelijk is. Het betekent eerder dat sturing niet alleen moet plaatsvinden met enkele afzonderlijke maatregelen, maar ook door middel van een samenhangend pakket aan maatregelen op het brede terrein van migratie en asiel, nationaal en in EU-verband.
Dit wetgevingspakket is opgesteld als onderdeel van de brede inzet dat Nederland moet gaan behoren tot de categorie lidstaten met de strengste toelatingsregels van de Europese Unie. De instroomeffecten die daar naar verwachting vanuit gaan en van invloed zullen zijn op de werkvoorraden van de asielketen, inclusief IND en rechtspraak, moeten dan ook niet worden geduid aan de hand van de losse maatregelen, maar juist als samenhangend pakket. Op basis van dit totaalpakket is de verwachting dat de instroom wordt beperkt, zonder dat daar een getal aan gehangen kan worden.
Een belangrijk onderdeel van het pakket zijn de voorgestelde maatregelen op nareis. De totale asielinstroom bestaat momenteel voor 25 procent uit nareizende gezinsleden van statushouders, waarvan twee derde gezinsleden van subsidiair beschermden. De voorgestelde maatregelen zullen naar verwachting tot gevolg hebben dat nareis in tijd meer wordt gereguleerd en minder mensen naar Nederland komen op grond van nareis.
Wat is uw inschatting wat betreft het percentage mensen dat bij de invoering van het tweestatusstelsel en het krijgen van een B-status in hoger beroep zal gaan, en wat zijn de kosten hiervan voor de IND en de rechtspraak? Wat betekent dit voor de werkvoorraad van de IND? Kunt u dit cijfermatig op een heldere manier toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Waar baseert u het vertrouwen op dat u er samen met de IND en de rechters «met elkaar kunt oplossen» nu de zorgen bij de IND en de verschillende rechtscolleges zo groot zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nauwkeurig toelichten waarom de consultatietermijnen zo kort zijn? Hoe past dit binnen het versterken van de kwaliteit van wetgeving?
In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat het wetgevingsproces versneld is doorlopen. Daarmee geef ik uitvoering aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.5 Het kabinet vindt deze versnelling noodzakelijk, gelet op de noodzaak om de asielketen zo spoedig mogelijk en duurzaam te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen. Om die reden is gekozen voor een beperkte consultatieperiode van één week. Zoals ik aangaf in het commissiedebat op 19 december 2024, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces.
Kunt u schematisch aangeven welke route de wetsvoorstellen afleggen voordat ze in de ministerraad worden besproken? Op welke punten wijkt dit af van de reguliere route van voorbereiding van wetgeving? En kunt u hierbij aangeven op welke onderdelen het wetgevingsproces afwijkt van de Aanwijzing voor de regelgeving?
Gelet op de noodzaak om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten, zijn de wetsvoorstellen ambtelijk versneld opgesteld en heb ik gekozen voor een beperkte consultatieperiode van één week waarin de wetsvoorstellen zijn voorgelegd aan die organisaties die in hun uitvoering direct worden geraakt. Om de wetsvoorstellen nog in 2024 in te kunnen dienen bij de Afdeling advisering van de Raad van State, zijn in deze fase niet alle reguliere (uitvoerings)toetsen verricht. Wel zijn op basis van impactanalyses inschattingen gemaakt van de uitvoeringsgevolgen en de financiële consequenties voor de IND en andere uitvoerende partijen. De wetsvoorstellen zijn vervolgens geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie van 17 december 2024, een onderraad van de ministerraad. Daarna zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Kunt u deze vragen, één voor één beantwoorden, voor het commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid op 19 december 2024?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord, maar het is helaas niet gelukt om ze voor het commissiedebat te beantwoorden. De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht 'Gemeenten en minister oneens over wat sobere opvang voor statushouders is: 'Faber vindt één persoon per slaapkamer niet sober genoeg'' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten en Minister oneens over wat sobere opvang voor statushouders is: «Faber vindt één persoon per slaapkamer niet sober genoeg»»?1
Ja.
Klopt het dat u in gesprekken met de gemeente Apeldoorn heeft aangegeven dat een eenpersoonskamer met gedeelde voorzieningen niet «sober genoeg» zou zijn?
Nee. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie zijn er met de gemeente Apeldoorn gesprekken gevoerd over de plannen om een doorstroomlocatie te realiseren in de gemeente. Daarbij heeft het ministerie een toelichting gegeven op de uitgangspunten voor het inrichten van een doorstroomlocatie conform regelgeving.
Kunt u aangeven wanneer een doorstroomlocatie sober genoeg is volgens u, hoe wordt dat bepaald en welke (objectieve) normen zijn hiervoor? Hoeveel mensen moeten daarvoor minimaal samen slapen op een kamer volgens u?
In overleg met de medeoverheden zal ik tot een uitwerking komen van de plannen zoals genoemd in de brief Nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord van 25 oktober jl.2 Onderdeel daarvan is de doorontwikkeling van de doorstroomlocaties. Uitgangspunt is het volgen van (toekomstige) regelgeving. Op dit moment vindt nog een uitwerking van de doorstroomlocaties plaats. In navolging op de motie van de leden Podt en Bontenbal3 streef ik ernaar om uw Kamer hier in februari nader over informeren.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten met u moeten onderhandelen over het aantal mensen per kamer om bekostiging te krijgen voor de doorstroomlocaties? Zo nee, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen?
Het realiseren van doorstroomlocaties wordt, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk, bevorderd. Hiervoor zal ik een bekostigingsregeling opstellen die aansluit op (toekomstige) regelgeving.
Hoe verhoudt deze gang van zaken met het doel om de realisatie van doorstroomlocaties sterk te bevorderen, vanuit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van gemeenten en rijk?2
De druk op de asielopvang is groot. Deze druk neemt extra toe doordat de uitstroom van statushouders stagneert. Om dit te ondervangen werkt het kabinet aan een bekostigingsregeling voor doorstroomlocaties. Aan de Landelijke Regietafel is afgesproken dat het ministerie een outline bespreekt met de VNG en andere betrokkenen.
Klopt het dat de doorstroomlocaties worden ingezet om de overvolle opvang te ontlasten en dat deze locaties zijn bedoeld voor statushouders, vluchtelingen die recht hebben om in Nederland te blijven? Zo ja, kunt u, tegen deze achtergrond, beargumenteren waarom de doorstroomlocaties sober moeten zijn?
Ja. Zoals hiervoor aangegeven is de druk op de asielopvang groot, mede door het grote aantal statushouders dat in de opvang verblijft. Hierdoor is het noodzakelijk om doorstroomlocaties in te richten, waar statushouders in afwachting op permanente huisvesting kunnen verblijven. Statushouders kunnen tijdens hun verblijf in een doorstroomlocatie al starten met werken en inburgeren. Om gemeenten te ondersteunen wordt een bekostigingsregeling gemaakt, waar vanuit het Rijk een bijdrage wordt geleverd om een doorstroomlocatie in te richten.
Kunt u aangeven welke andere gemeenten, naast de gemeente Apeldoorn, ook geen bekostiging krijgen voor de doorstroomlocaties, omdat de locatie niet sober genoeg zou zijn? Om hoeveel doorstroomlocaties, en hoeveel plekken, gaat dit?
Het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zijn met de VNG, Aedes en de medeoverheden in gesprek over de realisatie van doorstroomlocaties. Deze gesprekken hoopt het ministerie in februari af te ronden. Er is geen sprake van afwijzing van aangeboden doorstroomlocaties.
Kunt u deze vragen, een voor een, voor het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid van 19 december 2024 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording af te ronden voor het commissiedebat van 19 december jl.
Het bericht 'Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland' |
|
Jesse Klaver (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het NOS artikel «Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland»?1
Ja.
Klopt het dat er ondanks de sancties onderdelen van Damen in Rusland terecht zijn gekomen? Zo ja, hoe kan dit en sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het kabinet het erg belangrijk vindt dat alle bedrijven zich aan de Europese sancties houden en het kabinet het tegengaan van sanctieomzeiling als een prioriteit ziet.
Wanneer er signalen worden ontvangen dat sancties worden overtreden, is de eerste stap dat de relevante toezichthouder zorgvuldig de feiten in kaart brengt. Vervolgens bepaalt het OM of strafrechtelijke vervolging passend is, en het is uiteindelijk aan de rechter om schuld en eventuele bestraffing te bepalen. Gedurende dat proces is het niet aan het kabinet om hierover in het openbaar uitspraken te doen.
Wat zijn de maatregelen die genomen worden aangezien het sanctieteam Precursoren, oorsprong, strategische goederen, sanctiewetgeving (POSS) vermoedt dat er strafbare uitvoerhandelingen van onderdelen voor de constructie van vissersschepen hebben plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Damen volgens u voldoende gedaan om ervoor te zorgen dat de producten niet in Rusland belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er nog steeds Nederlandse bedrijven zijn met dochterondernemingen in Rusland? Wordt hier vanuit het POSS team op gehandhaafd?
Onder de Europese sanctiewetgeving is het niet verboden om een belang te hebben in een Russisch bedrijf. De sancties op Rusland zijn in de eerste plaats bedoeld om het Russische vermogen om oorlog te voeren tegen te gaan. Zo zijn er handelsverboden op goederen en diensten die direct bijdragen aan de productie van militaire goederen maar ook (handels)verboden om het verdienvermogen van Rusland te raken, zodat het moeilijker wordt om de oorlog te financieren. Het louter hebben van een belang in een Russische dochter is dus an sich niet verboden, maar handel vanuit EU aan die Russische dochter is wel onderhevig aan de verbodsbepalingen uit de sanctieverordening.
Gaat u in gesprek met Damen om ervoor te zorgen dat er aanvullende maatregelen genomen worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane staan in goed contact met allerlei bedrijven in Nederland die zich aan de sancties moeten houden. Als uit onderzoek door bijvoorbeeld de Douane blijkt dat een bedrijf de Europese sanctiewetgeving heeft overtreden, is het aan het OM is om over te gaan tot vervolging.
Op welke manier wordt er gecontroleerd op doorvoer van Nederlandse goederen via derde landen naar Rusland?
Nationaal werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane nauw samen om bedoelde en onbedoelde omzeiling van exportcontrole tegen te gaan. We hebben goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven. Informatievoorziening, douanerisicoprofielen op omzeilingslanden om te voorkomen dat goederen via een derde land naar Rusland worden uitgevoerd, en analyse van importdata en handelsstromen dragen hier concreet aan bij. Signalen van sanctieomzeiling worden altijd serieus genomen en waar nodig opgevolgd door onderzoek en zo nodig strafrechtelijke vervolgd.
Wordt er ook gekeken naar exportbeperkingen van militaire en dual-use producten naar landen waarvan bekend is dat zij regelmatig doorvoeren naar Rusland? Zo nee, waarom niet?
Voor militaire en dual-use goederen die naar landen buiten de EU worden uitgevoerd geldt een vergunningplicht. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag wordt ook getoetst of de kans bestaat dat de sanctiemaatregelen worden omzeild.
Daarnaast zijn er verschillende bepalingen in de EU-sancties tegen Rusland die bedrijven verplichten om hun due diligence uit te voeren om te voorkomen dat de sancties worden omzeild en de goederen alsnog in Rusland terechtkomen. Bijvoorbeeld de verplichting om in bepaalde gevallen, bij risicovolle goederen, contractuele bepalingen op te nemen om (weder)uitvoer naar Rusland te verbieden. Ook vindt er veel voorlichting plaats over de sancties en de risico’s op omzeiling naar Rusland. Dat gebeurt bijvoorbeeld via RVO, de Douane, maar ook door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf. Wanneer uit informatie blijkt dat tussenhandelaren in derde landen actief meewerken aan het omzeilen van EU-sancties kunnen zij zelf ook worden gesanctioneerd. Er gelden dan handelsbeperkingen m.b.t. dual use-goederen. Dit is in de praktijk al regelmatig gebeurd.
Het bericht 'Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving’ |
|
Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Struycken , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u niet de gangbare consultatieperiode van minimaal vier weken hanteert bij deWijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer door middel van een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en zoals in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Kunt u toelichten waarom de asielnoodmaatregelenwet niet ter consulatie is gestuurd naar de Nederlandse Orde van Advocaten, in tegenstelling tot wat u eerder schreef in de kamerbrief van 14 november?2
Gelet op de hierboven beschreven urgentie is het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet voorgelegd aan de organisaties die in hun uitvoering direct door het voorstel worden geraakt. Het concept is daarom voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de politie. In de kamerbrief van 14 november 2024 is overigens niet opgenomen dat het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet aan de Nederlandse Orde van Advocaten zou worden voorgelegd.
Aan welke organisaties is de asielnoodmaatregelenwet wel ter consulstatie voorgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke kenmerken kan een wetsvoorstel als vertrouwelijk geclassificeerd worden en kunt u aangeven welke van deze kenmerken voorkomen bij de asielnoodmaatregelenwet?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Welke maatregelen treft u om de verkorte consultatieperiode niet tot gebruikelijke werkwijze te maken?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Kunt u aangeven of het proces voor beide wetsvoorstellen geheel verloopt volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving? Zo nee, op welke punten wordt precies afgeweken en waarom?
In de Aanwijzingen voor de regelgeving7 is geen minimumtermijn opgenomen voor het in consultatie geven van wetgeving.
Hoe verhoudt dit proces zich tot de recent gepubliceerde eerste versie van de Staat van de wetgeving?3
In de Staat van de Wetgevingskwaliteit wordt opgemerkt dat bij spoedwetgeving de uitdaging is om een balans te vinden tussen de gewenste snelheid en zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat in dit geval het wetgevingsproces versneld is doorlopen.
Wordt het gebruikelijke proces van ambtelijke afstemming en onderraden doorlopen, of gaan deze twee wetsvoorstellen zonder de gebruikelijke voorfase direct naar de ministerraad? Zo ja, wat is hiervan de precieze reden?
De wetsvoorstellen zijn vanwege de urgentie niet in een ambtelijk voorportaal besproken, maar geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie en daar op 17 december 2024 behandeld. Vervolgens zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Klopt het dat de IND niet voor alle wetsvoorstellen die op de planning staan vooraf een uitvoeringstoets heeft kunnen doen en klopt het dat de IND hiertegen (formeel) bezwaar heeft ingediend? Zo ja, bij welke wetsvoorstellen is dit niet gebeurd en wat bent u voornemens te doen na het bezwaar van de IND?
De IND is bij het opstellen van de wetsvoorstellen betrokken en heeft ook in de consultatiefase advies uitgebracht. De IND heeft daarbij de zorg uitgesproken dat er onvoldoende inzicht is in de effecten van de beoogde veranderingen op de IND. Deze zorg neem ik serieus. Bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering van de wetsvoorstellen en de daarin opgenomen maatregelen, zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties, waaronder de IND.
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Orde van Advocaten door uw werkwijze «buiten spel» wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld niet. Het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten van 2 december 2024 is bij het opstellen van het wetsvoorstel tot invoering van een tweestatusstelsel betrokken. Ik ben op dit moment niet in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten over de bezwaren die zij uiten, waaronder de ingekorte consultatieperiode? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u motiveren waarom maartschappelijke organisaties zonder toelichting van u de vraag krijgen om vertrouwelijke met informatie om te gaan? Hoe gebruikelijk is deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven bij welke op de planning staande wetsvoorstellen u de spoedprocedure met een verkorte consultatie periode wilt hanteren, en kunt u per wetsvoorstel toelichten waarom het gebruik van de spoedprocedure gerechtvaardigd is?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Het nieuws dat Russische geheim agenten met vissersschepen naar Nederland kunnen reizen |
|
Derk Boswijk (CDA), Sarah Dobbe , Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Barry Madlener (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alle schepen met vis afkomstig uit Rusland volledig inspecteren, ongeacht de vlag waaronder deze schepen varen? Zo nee, waarom niet?1
Nee, het is niet mogelijk om alle schepen met Russische vis aan boord te controleren. De NVWA inspecteert in het kader van de IUU regels (regels tegen illegale visvangst) vaartuigen van derde landen conform de daarvoor geldende benchmarks (minimumvereisten) die zijn vastgelegd in Europese verordeningen. Dat betekent dat voorafgaand aan het verlenen van de toestemming tot binnenvaren van Nederlandse havens een 100% documentcontrole wordt uitgevoerd op de vangstdocumentatie.
Voor alle vis die voor het eerst wordt aangeland geldt een 100% weegverplichting door de marktpartij waarop de NVWA toezicht houdt. Voor alle vis die al eerder (in een ander land) is aangeland geldt dat de weegverplichting daar uitgevoerd dient te worden. Op basis van risico-indicatoren houdt de NVWA risico-gebaseerd toezicht op vaartuigen van derde landen. Hiermee voldoet Nederland aan de wettelijke voorschriften zoals deze zijn opgenomen in Europese verordeningen.
De NVWA voert geen controles uit op vis die via containers in Rotterdam binnenkomen om vervolgens als gehele container vrijwel direct door te gaan naar een ander land (transit vis).
Kan bij het constateren van overtredingen van vangstquota of ondermaatse vis, niet alleen een boete worden gegeven maar ook de volledige vracht in beslag worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de NVWA heeft niet de bevoegdheid om controles uit te voeren op vangstquota van vaartuigen van derde landen. De vlaggenstaat van het vaartuig is zelf verantwoordelijk voor het controleren van en handhaven op de vangstquota.
Wel eist de NVWA voorafgaand aan de toelating tot de Europese markt, bij afwijkingen van de gemelde hoeveelheid visserijproducten die tijdens een controle op de aanlanding worden vastgesteld, een vervangend vangstcertificaat met daarop de hoeveelheden die tijdens een controle zijn vastgesteld. Wanneer niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan wordt een Proces Verbaal opgemaakt dat door het Openbaar Ministerie in behandeling wordt genomen.
Hoeveel boetes zijn er al gegeven bij de invoer van Russische vis? Kunt u een overzicht geven van de inspecties en boetes (in euro’s) van ingevoerde Russische vis sinds 24 februari 2022?
De NVWA voert een 100% documentcontrole uit op alle aanlandingen van vis in Nederland. Daarnaast worden conform de benchmark fysieke inspecties uitgevoerd. Dit levert voor de afgelopen drie jaar het volgende beeld op. In 2022 werden acht inspecties uitgevoerd op aanlandingen van Russische vis, in 2023 werden negen inspecties uitgevoerd en in 2024 waren dat er zeven. Er werden geen boetes uitgedeeld.
Bent u bereid op Europees niveau in te zetten op een boycot van Russische witvis, in aanvulling op al bestaande Europese Unie (EU)-sancties van Russische kaviaar en schelpdieren? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet liggen alle opties voor aanvullende sancties op tafel om de druk op Rusland verder te verhogen. Daarbij gelden de randvoorwaarden van leveringszekerheid, juridische houdbaarheid en unanimiteit. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen CS2 is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden tot een importverbod op Russische witvis. Van belang is daarbij dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. In algemene zin geldt dat Europa veel meer vis consumeert dan het zelf produceert en voor de eigen visconsumptie in aanzienlijke mate afhankelijk is van import uit derde landen, waaronder Rusland.3 Volgens het onlangs gepubliceerde rapport «EU Seafood Supply Synopsis 2024» is Rusland (naast Noorwegen) wereldwijd een grote leverancier van witvis en is 34% van de in de EU visverwerkingsketen verwerkte witvis direct afkomstig uit Rusland. Veel van deze vis wordt verwerkt in de EU visverwerkende voedselketen in voedselproducten (o.a. vissticks, kibbeling en lekkerbek, maar ook onverwerkte kabeljauw, en ook schelvis en schol) welke bij een importverbod geraakt zal worden.
Kan Nederland in de EU en bij de Verenigde Staten bepleiten om het Russische bedrijf Norebo, direct gelinkt aan het Kremlin, op de sanctielijst te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 reeds is aangegeven, liggen voor het kabinet alle opties op tafel om de druk op Rusland op te voeren door middel van aanvullende sancties. Naast juridische houdbaarheid zijn hiervoor het niet onevenredig raken van grote humanitaire belangen als voedzekerheid van belang. Mede vanwege het verrassingseffect kan niet worden ingegaan op mogelijke concrete doelwitten voor individuele maatregelen.
Kan Nederland er bij de Noorse overheid op aandringen om vervoer en transport van Russische vis op schepen die onder Noorse vlag varen vanuit Rusland te staken? Zo nee, waarom niet?
Noorwegen heeft, net als de EU, beperkingen opgelegd aan de import van goederen vanuit Rusland. Een uitzondering hierop, zowel binnen de EU als Noorwegen, is vis. Russische vis kan daarom ongehinderd door schepen die onder Noorse vlag varen ingevoerd worden vanuit Rusland. Nederland kan er derhalve dus niet bij de Noorse overheid op aandringen, om de import van Russische vis vervoerd door Noorse schepen te staken.
Kan de Nederlandse overheid een verbod instellen voor Russische bemensing in Nederlandse havens, zoals ook is gedaan bij Russische schepen vanwege risico’s van veiligheid en spionage, gezien het feit dat Pointer heeft aangetoond dat de schepen van Noreba onder de Noorse vlag varen met Russische bemensing inclusief vanuit de FSB?
In de EU sanctieverordening zijn geen bepalingen opgenomen in relatie tot Russische bemensing in Nederlandse of Europese havens. Nederland voegt nationaal geen regelgeving toe aan de EU sanctiemaatregelen. Desalniettemin worden er maatregelen getroffen om de dreiging van spionage door statelijke actoren tegen te gaan. Zo wordt er onder coördinatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het kader van de aanpak statelijke dreigingen ingezet op het verhogen van de weerbaarheid tegen spionageactiviteiten. Het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionageactiviteiten, dat uw Kamer op 14 mei jl. heeft aangenomen, maakt het daarnaast mogelijk om strafrechtelijk op te treden tegen meer vormen van spionage dan nu het geval is. Doel van het wetsvoorstel is om onze nationale veiligheid, de veiligheid van personen, vitale infrastructuur en hoogwaardige technologieën beter te kunnen blijven beschermen. Het wetsvoorstel wordt op dit moment behandeld in de Eerste Kamer.
Wat gaat het kabinet doen om de miljarden financiering van Rusland, via Nederland en middels de vishandel in Velsen of andere Nederlandse havens, onmogelijk te maken?
Via de havens van Nederland wordt Russische witvis zowel de EU in geïmporteerd als overgeslagen en doorgevoerd naar derde landen. Volgens het recentelijk door de Universiteit van Wageningen gepubliceerde rapport De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband4 bedroeg voor Nederland de totale importwaarde van vis en zeevruchten uit Rusland 96.1 miljoen euro voor 2023. Deze (wit)vis wordt in Nederland, evenals import elders in Europa, merendeels verwerkt in de voedselketen voor consumptie in de EU; een deel wordt na verwerking ook weer her-uitgevoerd. De Rijksoverheid beschikt niet over harde cijfers betreffende de waarde en/of de verdiensten van Rusland van uit Rusland afkomstige witvis die in Nederlandse havens «in transit» wordt overgeslagen door handelspartijen in de wereldvoedselketen.
In het algemeen kan gezegd worden dat voor Nederland in principe alle opties op tafel liggen, waarbij de effectiviteit van eventuele maatregelen om Russisch verdienvermogen in deze productcategorie te beperken zullen moeten worden afgewogen tegen mogelijke impact op de mondiale voedsel(verwerkende)keten. Nederland speelt in Europees verband een zeer actieve rol als het gaat om het instellen van sancties die het Russische verdienvermogen raken. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen c.s. is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden tot een importverbod op Russische witvis.5 In het geval van witvis is van belang dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. Dit laatste is ook voor het mondiale draagvlak voor EU sancties en de bredere steun aan Oekraïne van belang. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingspositie en van de voor de effectiviteit van sancties noodzakelijke verrassingseffect om in meer detail op de Nederlandse onderhandelingspositie in te gaan.
Waaruit blijkt een proactieve houding op uw ministeries om de financiering van Rusland via Nederland tegen te gaan?
Nederland vervult een voortrekkersrol in de doorontwikkeling en het benutten van het EU-sanctiebeleid, waaraan Nederland een actieve bijdrage levert om het verdienvermogen van Rusland tegen te gaan. Dit geldt ook voor de proactieve inzet in het tegengaan van sanctie-omzeiling.
Zo zijn mede op Nederlands initiatief in het veertiende sanctiepakket de mogelijkheden vergroot om schepen toegang tot onze havens en dienstverlening te verbieden. Het sanctioneren van individuele schepen uit de schaduwvloot is een effectieve maatregel gebleken. De schepen die op de Europese sanctielijst worden geplaatst zien een significante daling in opbrengsten uit de handel in olie. Daarnaast ervaren deze schepen moeilijkheden in het aangaan van samenwerkingen met dienstverleners, zoals ingenieurs.6 Daarnaast verleent Nederland geen ontheffingen meer aan Russische schepen. Nederland dringt erop aan dat andere lidstaten hetzelfde doen.
Het kabinet wil in tegenstelling tot Rusland voedsel en voedselvoorziening niet instrumentaliseren voor politieke doeleinden op een manier die de wereldwijde voedselzekerheid in gevaar brengt. Daarom bekijkt het kabinet wat wel mogelijk is en bij potentiële nieuwe maatregelen of deze geen ongewenste gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. In de handel op producten van dierlijke en plantaardige oorsprong heeft (naast bijvoorbeeld controles op visvangstcertifcaten) de Nederlandse overheid een internationale verplichting om sanitair en fytosanitair te certificeren en controleren. Buiten de internationaal verplichte minimale handelingen wordt geen enkele ondersteuning geleverd om markttoegang te faciliteren voor goederen die ondanks alle onderstaande beperkingen hun weg vinden tussen Nederland en Rusland.
De import of export van agro-food producten met Rusland is op verschillende manieren beperkt. Er zijn enkele Europese sancties, waaronder een importverbod voor enkele luxe goederen (zoals kaviaar en schelpdieren) en een export verbod op enkele goederen waarmee Rusland de eigen sectoren (technologisch) kan ontwikkelen (o.a. bloembollen). Ook zijn er bestaande Europese verboden op de handel en overslag van enkele door Rusland illegaal beviste bestanden. Daarnaast is Rusland sinds eind 2023 uitgesloten van de Europese autonome tariefpreferenties op visproducten en zijn er op onder andere graan en oliehoudende zaden verhoogde importheffingen van kracht. Daarnaast heeft Rusland zelf sinds 2014 een brede importboycot op import uit de EU (en andere landen) van o.a. vlees, kaas vis, fruit en zuivel, naast dat met regelmaat (en wisselend) aanvullende maatregelen of eisen worden afgekondigd vanuit Rusland, zoals eind 2023 een importblokkade op specifiek uit Nederland afkomstige zaden en ander plantgoed.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Israëlische ongewenste inmenging |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kunt u, zoals toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken, het onderzoek van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar de vraag of er sprake is qua vorm en inhoud van ongewenste inmenging door de Israëlische autoriteiten, op zeer korte termijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk. Dit is ook in de Kamerbrief van 29 november jl. toegelicht. Zoals in die brief aangegeven kan eventuele, aanvullende informatie via de daartoe geëigende kanalen met uw Kamer worden gedeeld. Deze informatie kan niet in het openbaar worden gedeeld omdat dit onze veiligheidsbelangen kan schaden.
Naar welke aspecten en voorvallen is er gekeken in dit onderzoek naar ongewenste inmenging? Kunt u daarop een toelichting geven, ook op de gehanteerde onderzoeksaanpak?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het onderzoek zich heeft beperkt tot het rapport waarvan de Israëlische Minister van Diaspora en Antisemitismebestrijding op social media een samenvatting heeft gedeeld, waarom is er naar andere interventies van diens ministerie of van andere Israëlische overheidsinstellingen, waarbij mogelijk ook sprake kan zijn van ongewenste beïnvloeding, geen onderzoek naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u in dat geval alsnog bereid om ook onderzoek te doen naar de aard en gevolgen van andere relevante feiten en omstandigheden, waaronder de persconferentie van premier Netanyahu en de daarin gedane beweringen rond 03.00 uur ’s nachts op 8 november 2024, het ongevraagde bezoek aan Nederland van Minister Sa’ar en de voorzitter van de Knesset, de openbaring over en interpretatie door president Herzog van zijn gesprek met onze Koning, de bewering van Minister Sa’ar dat de Nederlandse autoriteiten vooraf door Israël zouden zijn geïnformeerd over de ongeregeldheden, de persoonlijke aanval van Minister Sa’ar op de burgemeester van Amsterdam en de door media onthulde jarenlange intimidatie- en spionagecampagne van Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom weigert het kabinet te onderzoeken of, en zo ja waarom, deze feiten en omstandigheden aangemerkt moeten worden als ongewenste buitenlandse inmenging?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee kunnen worden geconfronteerd. Universele rechtsprincipes gelden altijd en overal. Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Internationale Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Er kunnen uit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Voor de overige vragen zie het antwoord op vraag 1.
Op welk niveau heeft het kabinet de Israëlische autoriteiten over de ongewenste inmenging aangesproken? Heeft u de Israëlische ambassadeur ontboden?
Het kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd dat het de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk vindt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische ambassadeur hierop aangesproken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en uiterlijk voor het debat over het Midden-Oosten op 11 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Turkije |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Turkish strikes in Syria cut water to one million people» van de BBC, d.d. 19 november 2024?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze recente aanvallen van Turkije op civiele infrastructuur in Noordoost-Syrië?
Het kabinet erkent de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak. Turkije beroept zich op het recht van zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het tegengaan van aanvallen van de PKK en YPG op Turks grondgebied. Voor het kabinet staat daarbij voorop dat alle landen, inclusief Turkije, dienen te handelen conform het internationaal recht. Het is van groot belang dat burgerslachtoffers zoveel mogelijk worden vermeden en dat kritieke civiele infrastructuur intact blijft.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van internationale rechtsgeleerden en humanitaire organisaties die stellen dat Turkije zich met de aanvallen mogelijk schuldig maakt aan ernstige schendingen van internationaal recht?
Zoals eerder, door mijn voorganger, aan de Kamer is gemeld2, is het zeer complex om een oordeel te vormen over de naleving van het internationaal recht door Turkije in deze situatie, gezien het ontbreken van de benodigde informatie over specifieke omstandigheden en afwegingen van Turkije. In zijn algemeenheid geldt dat burgerobjecten bescherming genieten tegen aanvallen, behalve voor de tijd dat deze militaire doelen zijn. Ook verbiedt het humanitair oorlogsrecht het aanvallen van objecten die onmisbaar zijn voor het overleven van de burgerbevolking.
Deelt u de stelling dat de gevolgen van deze aanvallen, zoals watertekorten en stroomuitval, bijdragen aan een humanitaire ramp in Noordoost-Syrië en omliggende gebieden? Welke verantwoordelijkheid draagt Turkije voor de verslechterde humanitaire situatie?
De humanitaire situatie in Noordoost-Syrië is al jaren slecht. De recente politieke ontwikkelingen zijn mede van invloed op de al beperkte toegang tot onderdak, voedsel, drinkwater en elektriciteit. Het is essentieel dat burgers, hulpverleners en kritieke infrastructuur benodigd voor het leveren van deze humanitaire hulp beschermd worden. Met betrekking tot de Turkse operaties in Noordoost-Syrië, draagt het kabinet deze boodschap ook uit in gesprekken met Turkse autoriteiten.
Heeft u uw Turkse ambtgenoot erop aangesproken dat de aanvallen op civiele infrastructuur onacceptabel zijn?
Het kabinet benadrukt zijn positie, die is toegelicht in het antwoord op uw tweede vraag, in gesprekken met de Turkse autoriteiten. Daarbij onderstreept het kabinet consistent dat Turkije dient te handelen conform het internationaal recht. Het kabinet zal dit blijven doen en daarbij verwijzen naar de bescherming van burgerobjecten en het belang onderstrepen van het zoveel mogelijk intact blijven van kritieke civiele infrastructuur.
Hoe zet Nederland zich bij de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN) in om schendingen van internationaal recht door Turkije in Noordoost-Syrië aan te kaarten?
De situatie in Noordoost-Syrië en de gevolgen daarvan is met regelmaat onderwerp van gesprek in de EU, de anti-ISIS coalitie en andere internationale fora. Het kabinet draagt daarbij zijn positie, zoals vermeld in antwoord op vraag 2 en vraag 5, uit en handelt in lijn met de motie Piri en Paternotte van 12 december jl. (Kamerstuk nr. 2990 (21 501-02)).
Op welke manier draagt Nederland en de EU op dit moment bij aan humanitaire hulpverlening in Noordoost Syrië?
De complexe humanitaire situatie waar Noordoost-Syrië al jaren mee te maken heeft, wordt versterkt door de recente ontwikkelingen en de toestroom van naar schatting honderdduizenden ontheemden uit Noordwest-Syrië en Libanon. Nederland ondersteunt bij het reageren op deze en de bredere humanitaire noden in Syrië met flexibele meerjarige financiering aan humanitaire partners, en specifiek in 2024 met EUR 19,2 miljoen: EUR 7,3 mln. via de Dutch Relief Alliance en EUR 12 mln. via twee VN humanitaire landenfondsen. Door deze flexibele financiering zijn onze humanitaire partners in staat om direct op acute noden en ontwikkelingen in Syrië te reageren, inclusief in het noordoosten. Ook de Europese Commissie (DG ECHO) levert humanitaire hulp. Die bijdrage voor heel Syrië is in 2024 EUR 159 mln.
Bent u bekend met het bericht «Turkey unseats Kurdish mayors in crackdown after peace proposal» van Reuters, d.d. 4 november?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de verwijdering van de burgemeesters in het licht van de vermeende toenaderingspogingen van de Turkse regering richting een vreedzame oplossing voor het conflict in Zuidoost-Turkije?
Het kabinet volgt met belangstelling de recente ontwikkelingen met betrekking tot een vreedzame oplossing voor het conflict in Zuidoost-Turkije. De positie van het kabinet ten aanzien van de vervanging van burgemeesters door zogenoemde «trustees» licht ik toe in antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat de verwijdering van democratisch gekozen burgemeesters een grove schending van democratische en rechtsstatelijke principes is? Zo nee, waarom niet?
In het landenrapport Turkije, als onderdeel van de Uitbreidingsrapportage van 2024, uit de Europese Commissie haar zorgen over het verwijderen van lokale, democratische gekozen vertegenwoordigers, en het vervangen hiervan door «trustees». De Commissie benoemt dat deze praktijk de lokale democratie ondermijnt en kiezers ontneemt van hun gekozen vertegenwoordiging. Het kabinet onderschrijft deze zorg.
Deelt u de mening dat deze maatregel in scherpe tegenspraak staat met een mogelijk vredesproces? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 9 vermeld, volgt het kabinet met belangstelling de recente ontwikkelingen met betrekking tot een vreedzame oplossing voor het conflict in Zuidoost-Turkije. Het kabinet zal dit blijven doen.
Bent u bereid om de Turkse ambassadeur te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet brengt haar zorgen over het vervangen van burgemeesters door zogenoemde «trustees» reeds op in gesprekken met de Turkse autoriteiten, zowel via de EU als bilateraal.
Bent u bereid te pleiten voor Europese sancties tegen de vervangers van de democratisch gekozen burgemeesters onder het EU-mensenrechtensanctieregime, zoals voorgesteld door de Turkije-rapporteur van het Europees Parlement? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet kiest ervoor haar zorgen over het vervangen van burgemeesters door zogenoemde «trustees» op te brengen in gesprekken met de Turkse autoriteiten, zowel via de EU als bilateraal.
In hoeverre bent u bereid steun te bieden aan internationale of Koerdische mensenrechtenorganisaties, die de situatie in Zuidoost-Turkije monitoren en zich inzetten voor de bescherming van democratie en burgerlijke vrijheden?
Het kabinet zet zich, conform de motie van de leden Van Ojik en Van den Hul (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1207), in voor het behoud van steun aan organisaties in Turkije die opkomen voor mensenrechten, inclusief organisaties die zich inzetten voor de situatie in Zuidoost-Turkije.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken op 12 december 2024 beantwoorden?
Dat laatste is helaas niet gelukt.
Bent u bekend met het bericht «Minister Faber weigert met voormalige inval-woordvoerder van burgemeester Halsema te werken»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de procedure tot de aanstelling van een woordvoerder voor een bewindspersoon eruit ziet?
De verantwoordelijkheid voor de procedure ligt bij de directie/het organisatieonderdeel waarvoor geworven wordt, onder eindverantwoordelijkheid van de SG. Dat geldt dus ook voor de procedure tot de aanstelling van een woordvoerder voor een bewindspersoon.
Kunt u aangeven wat de rol van de bewindspersoon is bij de procedure tot de aanstelling van een woordvoerder?
Bij veel ministeries is het goed gebruik om een kandidaat-woordvoerder, na alle gesprekken met collega’s, voor te stellen aan de bewindspersoon tijdens een kennismakingsgesprek.
Op basis waarvan is besloten toch niet in zee te gaan met de desbetreffende woordvoerder voor de Minister van Asiel en Migratie? Welke rol heeft de Minister van Asiel en Migratie bij deze besluitvorming gespeeld?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Zijn dit zaken die niet bekend waren bij de aanstelling van de nieuwe woordvoerder? Zo ja, kunt u toelichten wat voor zaken dit zijn? Kunt u uitsluiten dat het besluit om niet in zee te gaan met deze woordvoerder te maken heeft met de mediaberichtgeving vorige week over de eerdere werkervaring van de betreffende woordvoerder voor de burgemeester van Amsterdam?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Hoe vaak komt het voor dat een bewindspersoon zelf de aanstelling van een woordvoerder weigert? En hoe vaak komt het voor dat een reeds aangestelde woordvoerder na het tekenen van een overeenkomst alsnog te horen krijgt dat het woordvoerderschap niet doorgaat?
Dergelijke cijfers over het al dan niet vervullen van specifieke vacatures worden niet bijgehouden.
Op welk termijn verwacht u een nieuwe woordvoerder te hebben voor de Minister van Asiel en Migratie?
Ik doe geen uitspraken over individuele casuïstiek.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en kunt u de vragen beantwoorden vóór 1 december 2024?
De beantwoording is voltooid binnen de geldende 3-weken termijn.
Zorg voor zwangere vrouwen en baby’s in aanmeldcentrum en AZC’s. |
|
Kati Piri (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport «Aanbevelingen voor persoonsgerichte geboortezorg voor asielzoekers en statushouders in Nederland» gepubliceerd op 4 november 2024, waarover de NOS heeft bericht op 17 november 2024 en wat is uw reactie hierop?1 2
Ja, ik ben bekend met het rapport en het NOS-bericht en heb kennisgenomen van de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan. Voor een reactie op het rapport verwijs ik graag naar de antwoorden op onderstaande vragen van uw Kamer.
Wat is uw reflectie op de toegankelijkheid en effectiviteit van de geboortezorg voor zwangere en pas bevallen vrouwen in opvanglocaties?
Zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg. De toegang tot medische zorg voor asielzoekers is vastgelegd en gewaarborgd in de Opvangrichtlijn als ook in de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). De toegang tot zorg is in Nederland goed geregeld en asielzoekers kunnen rekenen op professionele en toegankelijke zorg.
Dit laat onverlet dat er mogelijkheden liggen om de toegankelijkheid en effectiviteit van de geboortezorg te optimaliseren, zeker in relatie tot de huidige druk op de opvang. Zo plaatst het COA sinds de zomer van 2023 zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn in de locatie Musselkanaal, waar een vleugel is vrijgemaakt om zwangere vrouwen uit Ter Apel in op te vangen. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Door een tekort aan opvangplekken stagneert de doorstroom van bevallen vrouwen naar andere locaties echter, waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen. Dit onderstreept dat de druk op de opvang effect heeft op de mogelijkheden die het COA heeft om te allen tijde passende begeleiding en omstandigheden te realiseren voor zwangere vrouwen in de opvang.
De aanbevelingen uit het EGALITE project bieden mijn departement handvatten om in samenwerking met het Ministerie van VWS en het COA verbeteringsmogelijkheden te bezien en nader uit te werken. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken (zorg)organisaties.
Vindt u het te rechtvaardigen dat er in Nederland een substantieel hoger risico is op doodgeboorte en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen in opvanglocaties? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen om de zorg omtrent zwangere vrouwen in opvanglocaties te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen?
De constatering dat geboorte-uitkomsten bij vrouwen met een vluchtachtergrond significant slechter zijn dan bij andere bevolkingsgroepen bleek al uit een eerder onderzoek, waar het voorliggende EGALITE project op voortborduurt. Mijn ambtsvoorganger is schriftelijk ingegaan op dit eerdere onderzoek en ik sluit mij volledig bij hem aan dat wij deze cijfers betreuren.3 Het staat buiten kijf dat doodgeboortes en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen in opvanglocaties voorkomen moeten worden. Om deze reden zijn er ook maatregelen genomen, waaronder het inrichten van een vleugel van locatie Musselkanaal voor zwangere vrouwen. Het recent verschenen EGALITE rapport biedt geen update van de cijfers met betrekking tot doodgeboorte en geboorte-gerelateerde complicaties maar biedt wel andere nuttige inzichten en aanbevelingen, zowel op beleidsniveau als ook praktijkgerichte aanbevelingen voor zorgverleners en medewerkers van het COA. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, bezien mijn departement en andere betrokken organisaties op welke wijze de aanbevelingen uit het EGALITE project meegenomen kunnen worden.
Bent u, gezien het feit dat er veel aanwijzingen zijn dat de sterftecijfers en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties een onderschatting kunnen zijn van de werkelijke cijfers, bereid de regels rondom de geboorteaangifte voor ouders zonder burgerservicenummer (BSN) te versoepelen en hen zodoende mee te nemen in de nationale geboortestatistieken?
In Nederland wordt van elke geboorte een geboorteakte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit gebeurt ongeacht of de ouders een burgerservicenummer (BSN) hebben. Er moet wel aangifte van geboorte gedaan worden bij de geboortegemeente. Als geen geboorteaangifte wordt gedaan valt de pasgeborene buiten de registratie van de overheid. Als de ouders geen BSN hebben, moet er ook aangifte gedaan worden van een geboorte. Dan zal er geen automatische inschrijving zijn in de BRP want daarvoor is het vereist dat de moeder al als ingezetene in de BRP geregistreerd staat.
In gevallen waarin ouders geen BSN hebben, kunnen pasgeborenen alsnog worden ingeschreven in de BRP op basis van een aangifte van verblijf en adres bij de woongemeente. Het is aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) om te bepalen of deze kinderen worden meegenomen in de nationale geboorte-statistieken.
Het huidige wettelijk kader biedt al ruimte voor de inschrijving van deze kinderen, mits geboorteaangifte wordt gedaan. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt geen gebruik van BSN's voor het opstellen van akten. BSN’s worden niet opgenomen in akten van de burgerlijke stand. Als de ouders niet in de BRP staan ingeschreven kan er wel een geboorteakte worden opgemaakt. Als de identiteit van de moeder niet kan worden vastgesteld, moet de geboorteakte worden opgemaakt met een bevel van de officier van justitie. Versoepeling van de regels rondom geboorteaangifte is daarom niet noodzakelijk gezien de bestaande regelgeving voldoende mogelijkheden biedt.
Erkent u de onderzoeksresultaten dat de opvanglocaties vaak niet voldoen aan de randvoorwaarden voor een gezonde zwangerschap? Welke maatregelen neemt u om de opvangomstandigheden te verbeteren en ervoor te zorgen dat zwangere vrouwen alleen in geschikte locaties worden gehuisvest?
Momenteel moet een groot aantal noodopvanglocaties ingezet worden om de druk op de opvang te verlichten. Ik erken dat de inzet van noodopvang effect heeft op de mogelijkheden die het COA heeft om te allen tijde passende begeleiding en omstandigheden te realiseren voor kwetsbare doelgroepen, waaronder zwangere vrouwen. Het uitgangspunt is dat in de noodopvang zo min mogelijk kwetsbare personen worden opgevangen. Dit geldt ook voor zwangere vrouwen. Helaas is het gezien de grote druk op de opvang noodzakelijk om soms ook zwangere vrouwen op te vangen in de noodopvang. Daarom blijft het ook in de noodopvang van groot belang dat er aandacht is en blijft voor de kwetsbare situatie van zwangere vrouwen. Benadrukt moet worden dat medewerkers van onder andere het COA en GZA zich dagelijks inspannen om de opvang en zorg zo goed mogelijk te laten verlopen.
Zoals ik in mijn antwoord op Kamervragen over de situatie van kinderen in de asielnoodopvang al aangaf, heb ik de wens om meer duurzame en stabiele opvangvoorzieningen te realiseren. Deze doelstelling is ook opgenomen in het Regeerprogramma. Het realiseren van voldoende plekken en doorstroom is de randvoorwaarde voor het functioneren en wellicht uitbreiden van initiatieven zoals op locatie Musselkanaal, die qua begeleiding volledig is ingericht op zwangere asielzoekers.
Bent u bekend met het feit dat baby’s van asielzoekers vaker met een laag geboortegewicht worden geboren, wat een kansrijke start in grote mate kan beïnvloeden? Vindt u dat de huidige opvangomstandigheden voor zwangere vrouwen voldoende zijn om een kansrijke start in opvangcentra te waarborgen?
Ik ben bekend met het feit dat er bij baby’s van asielzoekers vaker sprake is van een lager geboortegewicht en dat dit van invloed is op een kansrijke start. Het is ook zo dat de huidige opvangsituatie verschillende uitdagingen met zich meebrengt, ook ten aanzien van de toegang tot zorg. Binnen deze uitdagingen zijn de inspanningen er vanzelfsprekend wel op gericht om een kansrijke start zo goed mogelijk te borgen.
Zoals ook in het rapport wordt aangegeven is ongeveer de helft van de zwangere vrouwen in de opvang reeds zwanger op het moment dat ze in Nederland aankomen. Dat betekent dat zij in de eerste periode van zwangerschap mogelijk niet dezelfde zorg hebben gehad als wij in Nederland gewend zijn. Daarbij komt dat deze vrouwen voordat ze in Nederland aankomen een zware reis achter de rug hebben. Dit kan ook effect hebben op de ontwikkeling van het nog ongeboren kind en daarmee het geboortegewicht.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, bezie ik in samenwerking met andere betrokken organisaties en het Ministerie van VWS op welke wijze de aanbevelingen uit het EGALITE project opgepakt kunnen worden.
Hoe gaat u onnodige overplaatsingen beperken, vooral in de perinatale fase, uit de COA-data in het rapport blijkt namelijk dat zeventig procent van de vrouwen minimaal één keer werd overgeplaatst tijdens de zwangerschap en 28 procent zelfs twee keer of meer, om zo de continuïteit van zorg voor zwangere vrouwen te waarborgen?
Ik ben het eens met de aanbeveling dat het aantal verhuizingen zo veel als mogelijk gereduceerd moet worden. Dit geldt niet alleen voor zwangere asielzoekers. Verhuisbewegingen tijdens het asielproces moeten tot het minimum beperkt zijn, zeker voor kwetsbaren, aangezien ze kunnen zorgen voor stress of problemen met onderwijs- of zorgcontinuïteit. Helaas komen verhuizingen momenteel om diverse redenen veelvuldig voor, bijvoorbeeld vanwege het sluiten van (nood)opvanglocaties of het kortstondig moeten onderbrengen van asielzoekers voor wie geen plek is in Ter Apel, op aangeven van asielzoekers zelf of als gevolg van de asielprocedure. Ik streef er dan ook naar het aantal verhuisbewegingen terug te brengen. Momenteel wordt de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielsysteem uitgewerkt en geïmplementeerd. Dit toekomstbeeld van het opvanglandschap is gestoeld op het uitgangspunt om het aantal verhuisbewegingen tot een minimum te beperken.
De kanttekening die hier wel bij geplaatst moet worden, is dat initiatieven zoals op locatie Musselkanaal ook weer extra verhuisbewegingen met zich meebrengen: zwangere vrouwen moeten er immers heen verplaatsen en kunnen daar niet gedurende de rest van de asielprocedure blijven, al was het maar omdat ze dan plekken voor andere zwangere vrouwen bezet houden. Hierin dient dus een goede afweging gemaakt te worden tussen de toegevoegde waarde die deze specifieke locatie en bijbehorende begeleiding heeft, ten opzichte van het mogelijk negatieve effect van de verhuizing náár, en van de locatie. Zwangere asielzoeksters worden normaal gesproken en in algemene zin 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster ter uitsluiting van medisch risico’s kan van deze termijn worden afgeweken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat tolken in de toekomst structureel beschikbaar zijn tijdens de essentiële zorgmomenten van een zwangerschap en rondom een geboorte, zodat de taalbarrière niet langer een risico vormt voor zwangere vrouwen, zoals uit het rapport blijkt? Kunt u deze vraag beantwoorden in de eerstelijnssetting als ook in de tweede of derdelijns setting?
De RMA maakt het mogelijk om tolken in te zetten binnen de zorg voor asielzoekers. Zorgverleners kunnen altijd een telefonische tolk inschakelen op kosten van het COA wanneer zij asielzoekers of vergunninghouders behandelen die onder verantwoordelijkheid van het COA vallen. Dit geldt ook voor de geboortezorg. Binnen de zorgverzekeringswet is sinds 2023 een bekostiging voor verloskundige zorg en kraamzorg mogelijk.
Vindt u het gerechtvaardigd dat zwangere vrouwen onder slechte hygiënische omstandigheden en met gebrek aan privacy, zoals in het rapport naar voren komt, worden opgevangen? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u de slechte hygiënische omstandigheden en gebrek aan privacy verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u de beperkte bekendheid van de Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers onder verloskundigen en andere zorgverleners, zoals blijkt uit het EGALITE-rapport? Welke maatregelen neemt u om de bekendheid te vergroten en de samenwerking tussen ketenpartners te verbeteren?
Het is aan beroeps- en patiëntenorganisaties om gezamenlijk tot richtlijnen te komen en hier invulling aan te geven. Ik vind het daarbij van belang dat de Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers voldoende bekend is onder verloskundigen en andere zorgverleners. Ik zal de beroepsorganisaties in de geboortezorg daarom verzoeken om de ketenrichtlijn opnieuw onder de aandacht te brengen bij hun achterban.
Bent u bereid de Ketenrichtlijn om te vormen tot een evidence-based standaard, opgenomen in het kwaliteitsregister van het Zorginstituut Nederland, om betere naleving te stimuleren?
De Ketenrichtlijn Geboortezorg Asielzoekers is een richtlijn waarin afspraken zijn gemaakt over de gewenste werkwijze en samenwerking binnen de geboortezorg aan asielzoekers. Deze richtlijn is ontwikkeld door diverse ketenzorgpartners binnen de geboortezorg aan asielzoekers. Bij de richtlijn zijn er zorgaanbieders betrokken waar de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op houdt. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is er geen verschil in status tussen een (onderdeel van de) professionele standaard (zoals de ketenrichtlijn) of een kwaliteitsstandaard. Zorgaanbieders en zorgverleners zijn verplicht te handelen in overeenstemming met de op hun rustende verantwoordelijkheid voortvloeiende uit professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden. Voor geboortezorg zijn de landelijke richtlijnen ten aanzien van de kwaliteit van de zorg onder meer te vinden op de website kennisnetgeboortezorg.nl.
Verwacht u dat de geboorte-uitkomsten zich nog negatiever gaan ontwikkelingen bij een nog verdere versobering van de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerprogramma en de regeringsbrief van 25 oktober jl. beschrijft het kabinet haar plannen om in te zetten op het (gedifferentieerd) versoberen van de asielopvang en sobere voorzieningen voor statushouders. Deze plannen worden momenteel uitgewerkt door het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Hierbij wordt gehouden aan de in de (herziene) Opvangrichtlijn vastgestelde normen voor de toegang tot gezondheidszorg voor asielzoekers en kwetsbare groepen, inclusief zwangere vrouwen, als ook aan de in de Kwalificatieverordening gestelde normen voor de toegang tot zorg voor statushouders, inclusief zwangere vrouwen. Hierbij wil ik nogmaals onderstrepen dat zwangere vrouwen in opvanglocaties moeten kunnen rekenen op volwaardige geboortezorg en op iedere locatie zijn er dan ook afspraken met verloskundepraktijken om deze zorg te waarborgen. Dit sluit ook aan bij de in het Regeerprogramma genoemde doelen om gelijkwaardige toegang tot zorg te waarborgen en in te zetten op een kansrijke start, een maatregel die niet alleen preventief werkt om latere zorgkosten te besparen maar ook goede geboortezorg omvat.
Hoe garandeert u dat de geboortezorg in de «sobere voorzieningen» voor statushouders, zoals gepresenteerd in de regeringsbrief van 25 oktober 2024, niet leidt tot nog grotere risico’s op doodgeboorte en ernstige geboorte-gerelateerde complicaties onder zwangere vrouwen, terwijl dit risico nu al zeven keer hoger is?3 4
Zie antwoord vraag 12.
Worden zwangere vrouwen uitgesloten van nog verdere versobering van de asielopvang? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 12.
Recente ontwikkelingen in Israël-Palestina |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de wetten die recent zijn aangenomen in de Knesset, die het functioneren en de aanwezigheid van het United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) in de bezette Palestijnse gebieden ernstig bedreigen?
Dit zijn zorgelijke ontwikkelingen. Het is van belang dat zorgen over de neutraliteit van de organisatie geadresseerd worden en dat UNRWA de aanbevelingen uit het Colonna-rapport implementeert. De noden in de regio zijn groot, in het bijzonder in Gaza. Het wegvallen van UNRWA zal de dramatische situatie daar alleen maar erger maken.
Israël behoudt op basis van het bezettingsrecht de plicht de bevolking van de bezette Palestijnse gebieden te voorzien van noodzakelijke levensmiddelen en andere noodzakelijke voorzieningen. Voor zover deze op dit moment door UNRWA worden verzorgd, dient Israël zeker te stellen dat toereikende alternatieven beschikbaar zijn. Ook heeft Israël de plicht de toegang voor humanitaire hulp toe te staan en te faciliteren.
Bent u bekend met de gezamenlijke verklaring van de regeringen van Spanje, Slovenië, Ierland, Noorwegen1, de gezamenlijke verklaring van Canada, Australië, Frankrijk, Duitsland, Japan, Zuid-Korea, het Verenigd Koninkrijk,2 en de verklaring van de Verenigde Staten3, waarin deze landen duidelijk stelling nemen tegen een verbod door Israël van UNRWA? Onderschrijft u deze stellingname?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de dag na de aanname van de wetten contact opgenomen met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken om de zorgen van het kabinet te uiten. Vervolgens hebben de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp hun zorgen geuit op X. Ook is Nederland betrokken geweest bij de totstandkoming van de EU27 verklaring4 en de conclusies van de Europese Raad5.
Waarom heeft Nederland niet meegetekend met deze verklaringen, of niet zelf onmiddellijk publiekelijk stelling genomen door een dreigend verbod van UNRWA te ontmoedigen en te veroordelen? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de woorden uit de verklaring van Canada c.s. dat zonder UNRWA de verstrekking van hulp en diensten in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever «ernstig wordt belemmerd, zo niet onmogelijk wordt gemaakt, met verwoestende gevolgen voor een reeds kritieke en snel verslechterende humanitaire situatie»?
De humanitaire context in Gaza is zeer zorgelijk, de voedselzekerheidssituatie blijft kritiek en humanitaire organisaties, waaronder VN-organisaties, de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging en ngo’s, hebben nog altijd onvoldoende toegang om hulp te bieden op de schaal die nodig is. Het kabinet blijft onverkort bij de Israëlische autoriteiten aandringen op het verbeteren van humanitaire toegang. UNRWA speelt momenteel een cruciale rol in het bieden van hulp in Gaza, onder uiterst moeilijke omstandigheden.
Hoe beoordeelt u de woorden van professionele en neutrale organisaties die in Gaza aanwezig zijn, zoals Unicef, Save the Children, Artsen zonder Grenzen en het Rode Kruis, dat zij zonder UNRWA geen hulp in Gaza kunnen leveren en verwachten dat alle hulp voor Gaza stilvalt als UNRWA door Israël verboden wordt?4 5 Hoe reageert u op de zorgen van deze leidende humanitaire organisaties?
Strenge handhaving van het wettelijk verbod op UNRWA zal nagenoeg alle hulporganisaties in Gaza raken. Hulporganisaties waarschuwen ervoor dat zij de toestroom van hulpbehoevenden bij wegvallen van UNRWA niet kunnen opvangen, nog los van de vraag of hun mandaten dit zouden toelaten. Daarnaast maken de meeste hulporganisaties die actief zijn in Gaza gebruik van het personeel, de expertise en de faciliteiten van UNRWA. Zonder deze structuur zouden zij (delen van) hun hulpactiviteiten niet meer kunnen implementeren. Ook kunnen leraren, dokters of verpleegkundigen die momenteel voor UNRWA werken niet zomaar vervangen worden door gekwalificeerde mensen van andere organisaties.
Wat voor consequenties verbindt u, mogelijk in gezamenlijkheid met bovengenoemde regeringen, aan het ernstig belemmeren van humanitaire hulp door de Israëlische regering, indien zij dit verbod gaat implementeren?
In dit stadium is het te vroeg om te speculeren over mogelijke consequenties. Samen met andere landen dringt het kabinet er bij de Israëlische regering op aan om internationale verplichtingen te respecteren en de impact van de wetgeving zorgvuldig te overwegen voordat ze verdere actie onderneemt en de wetten in werking treden.
Kent u de berichtgeving dat adviseurs uit het Israëlische veiligheidsapparaat de politieke leiding hebben geadviseerd tegen het verbieden van UNRWA?6 Bent u het ermee eens dat een effectief functionerend UNRWA in het veiligheidsbelang van Israël is? Zo nee, waarom niet?
Als UNRWA het mandaat niet (of slechts ten dele) kan uitvoeren, heeft dat een grote impact op de humanitaire situatie, mogelijkheden voor basisdienstverlening als onderwijs en gezondheidszorg en, daarmee, de stabiliteit in de regio. De Commissaris Generaal Lazzarini waarschuwt voor het ontstaan van een vacuüm als dienstverlening door UNRWA wegvalt. Verdere onrust in de regio is in niemands belang, ook niet van Israël.
Gezien de constatering van Minister Klever tijdens het commissiedebat Humanitaire Hulp, dat Israël zelf verantwoordelijk wordt voor dienstverlening als UNRWA wegvalt («Israël zal ook moeten beseffen dat het als bezettende macht verantwoordelijk wordt voor alle diensten die UNRWA niet meer zou kunnen verlenen in Gaza en de Westbank als UNRWA zou wegvallen»)7, bent u van plan de Israëlische regering te houden aan deze verantwoordelijkheid, indien zij dit verbod doorzet?
Deze verantwoordelijkheid is een internationaalrechtelijke verplichting onder het bezettingsrecht. Israël heeft op basis van het bezettingsrecht de plicht de bevolking van de bezette Palestijnse Gebieden te voorzien van noodzakelijke levensmiddelen en andere noodzakelijke voorzieningen. Voor zover deze op een nader moment niet langer door UNRWA verzorgd kunnen worden, dient Israël zeker te stellen dat toereikende alternatieven beschikbaar zijn.
Bent u bekend met het bericht van de Times of Israel, dat al in december 2023 onthulde dat de Israëlische regering een plan had klaarliggen om UNRWA te ontmantelen?8
Ja.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor onderzoek naar een dergelijke ontmantelingscampagne?
Het zekerstellen van humanitaire hulp aan de Gaza is van groot belang. Zoals gesteld is het potentieel onmogelijk maken van het werk van UNRWA op dit moment niet de juiste weg voorwaarts. De noden in de regio en vooral in de Gazastrook zijn daarvoor simpelweg te groot. Het wegvallen van UNRWA zal de dramatische situatie daar alleen maar erger maken.
Hoe beoordeelt u de Israëlische confiscatie van het UNRWA-kantoor in Oost-Jeruzalem en het plan om er nederzettingen voor kolonisten te bouwen? Zijn deze nederzettingen een schending van het internationaal recht?9
Het Internationaal Gerechtshof heeft in het advies inzake de bezetting van de Palestijnse Gebieden geoordeeld dat de aanwezigheid van Israël in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, in strijd is met het internationaal recht. Het Hof stelt tevens dat het nederzettingenbeleid van Israël in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, in strijd is met het internationaal recht. Het voornemen om huizen te bouwen op het terrein waar het hoofdkantoor van UNRWA op gevestigd is in Oost-Jeruzalem is derhalve in strijd met het internationaal recht.
Bent u van mening dat het politieke mandaat van UNRWA de opvang van de Palestijnse vluchtelingenbevolking betreft, totdat er een politieke overeenkomst is voor het Israëlisch-Palestijnse conflict?
Ja. UNRWA heeft een door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties verleend mandaat voor het leveren van essentiële hulp en basisdiensten aan Palestijnse vluchtelingen, onder meer op gebied van gezondheidszorg en onderwijs in afwachting van een duurzame politieke oplossing.
Bent u het ermee eens dat UNRWA – als een agentschap van de Verenigde Naties (VN) dat in 1949 en stelselmatig daarna met grote steun door de Algemene Vergadering gemandateerd is – een uiting is van de wil van de internationale gemeenschap? Indien ja, deelt u de mening dat het verbieden van UNRWA een obstructie van de wil van de internationale gemeenschap en een schending van het VN-Handvest is?
Alvorens UNRWA diensten kan leveren dient het gastland – of Israël voor de bezette Palestijnse Gebieden – daarmee in te stemmen. Nadat Israël in juni 1967 de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook bezette, heeft Israël UNRWA gevraagd om assistentie te verlenen ten aanzien van Palestijnse vluchtelingen. Dit verzoek en de acceptatie daarvan door UNRWA is neergelegd in de zogeheten Comay-Michelmore Exchange of Letters. De overeenkomst voorziet in de mogelijkheid tot eenzijdige opzegging en dus kan Israël deze overeenkomst opzeggen. Dat er in de Algemene Vergadering van de VN brede steun bestaat voor het mandaat van UNRWA staat buiten kijf.
Wat voor consequenties verbindt u, mogelijk in gezamenlijkheid met internationale partners, aan deze flagrante ondermijning van het multilaterale systeem?
Zoals gesteld is het te vroeg om te speculeren over mogelijke consequenties. Samen met andere landen dringt het kabinet er bij de Israëlische regering op aan om internationale verplichtingen te respecteren en de impact van de wetgeving zorgvuldig te overwegen voordat ze verdere actie onderneemt en de wetten in werking treden. Dat heeft nu de prioriteit.
Gaat u zo spoedig mogelijk, ruim voordat de aangenomen wet na 90 dagen ingaat, in gesprek met de Israëlische regering, teneinde te voorkomen dat de wet wordt uitgevoerd? Neemt u hierin bovenstaande zorgen mee? Op welke manier? Kunt u hierover rapporteren naar de Kamer?
Zie ook het antwoord op vraag 14. Samen met andere landen en in bilaterale contacten spreekt het kabinet de huidige zorgen uit. Ook heeft Nederland tijdens de spoedsessie van de Algemene Vergadering van de VN op 6 november jl. een verklaring12 uitgesproken. Nederland zal samen met andere landen blijven optrekken, onder andere in EU-verband.
Bent u bekend met het statement van Joyce Msuya, waarnemend hoofd van het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (UNOCHA), die stelt dat de gehele bevolking van Noord-Gaza het risico loopt te sterven? Deelt u deze zorg van UNOCHA?
De humanitaire situatie in de hele Gazastrook is kritiek en met name in Noord-Gaza, waar de bevolking ernstig lijdt onder het oorlogsgeweld en waar al geruime tijd veel te weinig humanitaire hulp geleverd kan worden. In de meest recente versie (medio oktober jl.) van het Integrated Phase Classification (IPC) rapport werd geconcludeerd dat het risico op hongersnood in de hele Gazastrook blijft bestaan.
Hoeveel vrachtwagens met hulpgoederen zijn er sinds 1 oktober 2024 gemiddeld per dag Gaza binnengekomen?
Dit aantal fluctueert per dag, maar de toevoer van humanitaire hulp en commerciële goederen bereikte in september en oktober nieuwe dieptepunten. Volgens de door Israëlische autoriteiten (CoGAT) gedeelde cijfers gingen in de maand oktober gemiddeld per dag circa 60 vrachtwagens (ongeveer 1.200 ton goederen, of circa 0,6 kilogram per persoon) naar de Gazastrook. Ook de distributie van hulp binnen de Gazastrook verloopt uiterst moeizaam, onder meer door het aanhoudende geweld, kapotte infrastructuur, het gebrek aan veiligheid voor hulpverleners, en plunderingen door criminelen maar ook door de wanhopige burgerbevolking.
Hoeveel vrachtwagens kwamen er vóór 7 oktober 2023 gemiddeld per dag Gaza binnen?
Vóór 7 oktober 2023 gingen gemiddeld 500 vrachtwagens per dag de Gazastrook binnen.
Bent u van mening dat Israël zich houdt aan de voorlopige voorzieningen, opgelegd door het Internationaal Gerechtshof op 26 januari 2024, die het land verplichten afdoende humanitaire hulp toe te laten tot Gaza? Zo ja, op grond van welke feiten en omstandigheden vindt u dat?
Het is niet aan Nederland om vast te stellen of Israël de voorlopige voorzieningen naleeft, dat is aan het Internationaal Gerechtshof zelf. Nederland maakt zich echter zorgen over de humanitaire catastrofe in de Gazastrook en het aanhoudende gebrek aan humanitaire toegang. Het staat voor Nederland buiten kijf dat er veel meer moet gebeuren om de burgerbevolking te helpen en te beschermen. Israël heeft als bezettende macht verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht en de verantwoordelijkheid om duidelijk aan te tonen dat het alles in het werk stelt om humanitaire toegang tot en binnen de Gazastrook te faciliteren, ook in lijn met de bepalingen van het Internationaal Gerechtshof.
Bent u van mening dat Israël zich houdt aan VN-Veiligheidsresolutie 2728, die eist dat alle barrières voor humanitaire hulp worden opgeheven? Zo ja, op grond van welke feiten en omstandigheden vindt u dat?
De humanitaire hulpverlening in de Gazastrook wordt nog steeds belemmerd. Op basis van het bezettingsrecht heeft Israël de verantwoordelijkheid en de plicht de toegang voor humanitaire hulp toe te staan en te faciliteren. Het is aan de Veiligheidsraad van de VN om te bepalen of Israël zich houdt aan de VN-Veiligheidsraadresolutie 2728. Nederland is momenteel geen lid van de Veiligheidsraad.
Bent u bekend met het «Generaalsplan»?10
Ja.
Is het naar uw mening juridisch en moreel toegestaan om de Palestijnse burgerbevolking op grote schaal voedsel, medische zorg, en andere basisvoorzieningen zoals water en elektriciteit te ontnemen om de militaire strijd tegen Hamas te winnen? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Israël moet zich houden aan het humanitair oorlogsrecht en er dus bij de uitvoering van militaire operaties voor zorgen dat burgers en burgerobjecten worden ontzien. Daarnaast heeft Israël als bezettende macht een aantal plichten om de burgerbevolking te beschermen en te ontzien, zoals de plicht de bevolking van de bezette Palestijnse gebieden te voorzien van noodzakelijke levensmiddelen en andere noodzakelijke voorzieningen en het toestaan en faciliteren van toegang van humanitaire hulp.
Bent u van mening dat het implementeren van het Generaalsplan een schending is van het internationaal humanitair recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat (onderdelen) van het zogenoemde Generaalsplan op dit moment daadwerkelijk door het Israëlische leger (IDF) wordt uitgevoerd. Wel ziet het kabinet berichten van zeer zorgelijke ontwikkelingen die lijken op onderdelen van dit plan. Het staat voor het kabinet buiten twijfel dat uitvoering van bepaalde onderdelen hiervan mogelijk schendingen van het humanitair oorlogsrecht met zich meebrengt. Daarom bespreekt het kabinet de catastrofale situatie in Gaza via verschillende wegen met de Israëlische autoriteiten en roept het Israël op zich aan het internationaal recht te houden en de burgerbevolking van Gaza te beschermen, onder meer door meer veel meer humanitaire hulp toe te staan en de toegang daarvan te faciliteren.
Is de uitvoering van het Generaalsplan voor u een rode lijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u, in navolging van Minister Klevers’ uitspraken tijdens het dertigledendebat over de export van F-35-onderdelen («Er zijn vermeende mensenrechtenschendingen. Daar moet onderzoek naar gedaan worden» en «Zeker vinden er mensenrechtenschendingen plaats in Gaza»), van mening dat er moet worden onderzocht of Artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord, dat stelt dat de betrekkingen tussen beide partijen zijn onderworpen aan het respect voor mensenrechten, door Israël wordt nageleefd? Zo ja, op grond van welke feiten en omstandigheden vindt u dat?
Nederland ziet het Associatieakkoord en de daarbij horende Associatieraad als een belangrijk instrument om met Israël te spreken over de brede relatie. Het biedt ook de mogelijkheid om serieuze zorgen over schendingen van het internationaal recht onder de aandacht te brengen. Zodra de EU en Israël een akkoord bereiken over de voorgestelde agenda, zal de EU tot een gemeenschappelijke positie moeten komen. Het kabinet zal zich inzetten om de serieuze zorgen op de agenda te krijgen.
Wat zijn naar uw mening de meest effectieve drukmiddelen die Nederland en de Europese Unie ter beschikking hebben om naleving van het internationaal (humanitair) recht door Israël en Hamas te bevorderen?
Nederland en de EU heeft verschillende drukmiddelen om naleving van het internationaal (humanitair) recht door Israël en Hamas te bevorderen, zoals het EU sanctie instrumentarium of handelsmaatregelen. Welke daarvan het meest effectief zijn, is afhankelijk van tijd en plaats.
Bent u bereid al deze drukmiddelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt continu de afweging welke instrumenten op welk moment het beste kunnen worden ingezet.
Kunt u alle vragen afzonderlijk en vóór de behandeling van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in de Tweede Kamer beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat gemeenten volgend jaar minder geld krijgen voor de opvang van Oekraïners |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten krijgen volgend jaar minder geld voor opvang Oekraïners»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er momenteel 91.280 beschikbare bedden zijn voor Oekraïense vluchtelingen met een bezettingsgraad van 99,7%?
Ja.
Klopt het dat het streven van het kabinet is om voor 1 januari 2025, 125.000 opvangplekken te creëren voor Oekraïense ontheemden? Zo ja, hoe zet het kabinet zich ervoor in dat die extra 34.000 bedden in iets meer dan twee maanden tijd gerealiseerd worden?
Gelet op het te verwachten aantal ontheemden uit Oekraïne in juli 2025, is het benodigde aantal gemeentelijke opvangplekken voor 1 juli 2025 bijgesteld tot 109.000. Dit betreft een inspanningsverplichting. Ik ben mij ervan bewust dat dit een uitdagende opgave is voor de gemeenten in Nederland, met name ook gelet op de grote opgave in de reguliere asielketen. Het Rijk zet de ondersteuning aan gemeenten bij het realiseren van gemeentelijke opvangplekken dan ook onverminderd voort. De Nationale Opvang Organisatie voor ontheemden uit Oekraïne zal alle gemeenten en samenwerkingsverbanden blijven ondersteunen met bemiddeling, advies en met financiële middelen. Het uitgangspunt hierbij is dat gemeenten geen financieel nadeel ondervinden van de opvangtaak voor ontheemden uit Oekraïne.
Kunt u, in het licht van deze opgave, toelichten waarom het kabinet het normbedrag dat gemeenten ontvangen voor de opvang van Oekraïense ontheemden met zo’n 30% wil verlagen naar 45 euro per dag?
Gemeenten krijgen sinds 2022 een vergoeding vanuit de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO). De normbedragen die gemeenten vanuit de BooO ontvangen worden jaarlijks herijkt, zodat zij aan blijven sluiten bij de werkelijke kosten die gemeenten maken. De inzichten uit het kostprijsonderzoek in 2024 hebben ertoe geleid dat de normbedragen worden verlaagd. Het nieuwe normbedrag voor de gemeentelijke opvang (GOO) bedraagt per 1 januari 2025 € 44 per plek per dag. Het nieuwe normbedrag voor de particuliere opvang (POO) bedraagt per 1 januari 2025 € 48 per geregistreerde persoon per maand. Dit bedrag is lager dan vorig jaar mede doordat de relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering uit de opbouw van het normbedrag zijn gehaald.
Mochten de kosten hoger uitvallen dan het normbedrag, dan kunnen gemeenten, net als nu al mogelijk is, op basis van de uitzonderingsbepaling de werkelijke gemaakte kosten per gerealiseerde plek per dag declareren. Daarbij kunnen de gemeenten de kosten voor de voorbereiding van nieuwe bedden op aanvraag eveneens vergoed krijgen, naast het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Deelt u de mening dat het substantieel verlagen van het normbedrag voor de opvang van Oekraïense ontheemden ertoe zal bijdragen dat gemeenten geen nieuwe bedden kunnen regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de zomer van 2024 is er opnieuw een onafhankelijk kostprijsonderzoek uitgevoerd naar de samenstelling van de kosten die gemeenten maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. De inzichten die uit het onderzoek naar voren komen, op basis van input van gemeenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen, dienen als basis voor de aanpassingen in zowel het normbedrag voor de GOO als de POO per 1 januari 2025. Mochten de kosten hoger uitvallen dan het normbedrag, dan kunnen gemeenten, net als nu mogelijk is, op basis van de uitzonderingsbepaling de werkelijke gemaakte kosten per gerealiseerde plek per dag declareren. Daarbij kunnen de gemeenten de kosten voor de voorbereiding van nieuwe bedden op aanvraag eveneens vergoed krijgen, naast het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Deelt u de mening dat we (vluchtelingen uit) Oekraïne in de kou laten staan als we de opvangcapaciteit niet snel op orde krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden er bijna 92.000 ontheemden uit Oekraïne opgevangen in gemeentelijke opvanglocaties. Ontheemden hebben recht op opvang onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) en er dient te worden voorkomen dat ontheemden geen opvangplek vinden. Mocht een gemeente geen opvangplek hebben voor een ontheemde, omdat er onvoldoende opvangplekken beschikbaar zijn, dan kan deze gemeente contact opnemen met gemeenten in de regio om regionaal en daarna landelijk naar een opvangplek te zoeken. Mocht dat niet lukken, dan draagt de gemeente zorg voor crisisnoodopvang. Vanuit het Rijk wordt dit gefinancierd. Het uitgangspunt van de bekostiging is dat gemeenten geen financieel nadeel ondervinden van de opvangtaak voor ontheemden uit Oekraïne. Zoals hierboven vermeld blijft de uitzonderingsbepaling in stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Klopt het dat door de hoge bezettingsgraad er nauwelijks nog ruimte is voor overplaatsing naar andere locaties/gemeenten in de regio, bijvoorbeeld als dit ten goede zou komen van de veiligheid van de bewoners?
Er is al lange tijd sprake van een hoge bezettingsgraad waardoor er weinig opvangplekken beschikbaar zijn voor ontheemden, ook in het geval van overplaatsing. Gemeenten hebben de mogelijkheid om ontheemden binnen hun eigen gemeente te verplaatsen naar een andere opvangplek/locatie indien dit nodig is of kunnen andere regio’s vragen om hulp. We zien dat regio’s in nauw contact staan met elkaar en elkaar helpen indien overplaatsing nodig is. In de praktijk wordt in dit soort gevallen gezamenlijk een oplossing gevonden.
Kunt u garanderen dat de leefbaarheid en veiligheid op opvanglocaties niet in het geding komt, als de opvang goedkoper en/of soberder wordt ingericht? Zo ja, hoe?
De verlaging van het normbedrag is op basis van het onafhankelijk kostprijsonderzoek uitgevoerd naar de samenstelling van de kosten die gemeenten gemiddeld maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. De nieuwe normbedragen zijn niet gericht op het soberder inrichten van de opvang. Zoals hierboven vermeld is het lagere bedrag mede het gevolg van het feit dat de relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering uit de opbouw van het normbedrag zijn gehaald. Zoals hierboven ook vermeld blijft de uitzonderingsbepaling in stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag.
Kunt u aangeven of de stijging van de kosten zich heeft doorgezet, zoals de gemeenten dat verwachten, blijkend uit het kostprijsonderzoek opvang ontheemden Oekraïne 2023 waarin wordt gesteld dat er sprake is van een stijging van de kosten, mede door een algemene prijsontwikkeling, en dat gemeenten verwachten dat de kosten verder zullen stijgen in 2024 en 2025? Zo ja, aan welke kostencomponenten lag dat voornamelijk en waarom kiest u dan toch voor het verlagen van het normbedrag?2
De verwachte kostenstijging heeft op de meeste kostencomponenten (8 van de 10) niet doorgezet. Bij 2 van de 10 kostencomponenten, namelijk «gas, water, licht» en «verstrekkingen dagbesteding», is echter wel een stijging te zien ten opzichte van 2023. Deze kostenstijgingen, evenals de verwachte inflatie voor 2025, zijn verwerkt in de aangepaste normbedragen die per 1 januari 2025 van kracht zijn.
Heeft u in kaart gebracht met hoeveel procent het aantal gemeenten dat hogere kosten dan het normbedrag maakt zal toenemen door de verlaging van het normbedrag met 30%, gezien volgens het kostprijsonderzoek opvang ontheemden Oekraïne 2023 circa 15% van de gemeenten hogere kosten dan het huidige normbedrag van 61 euro per dag maakt? Zo ja, klopt het beeld dat 70% van de gemeenten geen opvangplekken kan creëren voor het nieuwe normbedrag? Zo nee, wilt u dit alsnog in kaart brengen?
Nee, dit heb ik niet in kaart gebracht. Zoals hierboven vermeld blijft de uitzonderingsbepaling is stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Kunt u aangeven op welke kostencomponenten gemeenten precies kunnen bezuinigen om de opvang voor Oekraïense ontheemden te kunnen blijven realiseren met een verlaging van het normbedrag met 30%?
Zoals hierboven vermeld zijn de nieuwe normbedragen niet gericht op soberdere opvang. De verlaging van het normbedrag komt mede doordat de relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering, uit de opbouw van het normbedrag zijn gehaald. De uitzonderingsbepaling blijft in stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag.
Vindt u dat de opvang voor Oekraïners ook versoberd moet worden, aangezien u vaak heeft aangegeven dat uw doel is om de asielopvang te versoberen en over te gaan tot grote opvanglocaties? Zo ja, op welke punten? Welke onderdelen van de opvang voor ontheemden uit Oekraïne horen daar wel bij en welke onderdelen niet?
Het doel is om ook per 1 januari 2025 reële compensatie te blijven bieden aan gemeenten die kosten maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Mochten gemeenten niet uitkomen met het normbedrag blijft daarom de uitzonderingsbepaling in stand, waarbij gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren. De nieuwe normbedragen zijn niet gericht op het soberder inrichten van de opvang. Daarbij zet ik mij wel in voor het ontmoedigen van relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering, door deze kostencomponenten uit de opbouw van het normbedrag te halen.
Vanaf wanneer wordt het normbedrag verlaagd en wat is het gevolg van deze bijstelling voor lopende contracten van gemeenten met aanbieders van (opvang)locaties, waarbij gemeenten op basis van het huidige normbedrag per dag een contract hebben afgesloten?
De herijkte normbedragen gelden per 1 januari 2025. Indien gemeenten als gevolg van deze bijstelling niet uitkomen kunnen zij, zoals hierboven vermeld, een beroep doen op de uitzonderingsbepaling. Daarmee hoeven gemeenten geen financieel nadeel van de opvang van ontheemden uit Oekraïne te ondervinden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Asiel en Migratie op 5 november 2024?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk in behandeling genomen. In verband met de voorbereidingen voor de begrotingsbehandeling en dat de beantwoording afstemming heeft gevraagd met andere departementen is dit niet voor 5 november 2024 gelukt.
Herinnert u zich de brief inzake het contact tussen u en de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken?1
Ja.
Heeft u tijdens uw gesprek met uw Oegandese collega wel of niet expliciet gesproken over de mogelijkheid om uitgeprocedeerde asielzoekers vanuit Nederland naar Oeganda te sturen?
Gedurende het gesprek is zowel opvang van vluchtelingen uit de regio als opvang van asielzoekers in Oeganda aan de orde gekomen. Ook is al eerder op ambtelijk niveau gesproken over de terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland naar Oeganda.
Is er een gespreksverslag gemaakt van uw gesprek met de Oegandese Minister? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de betreffende passages met de Kamer delen?
Van het gehele bezoek aan Oeganda is een verslag gemaakt. Het gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken is in dit verslag opgenomen. Er is geen separaat verslag gemaakt van dit gesprek.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en kunt u dat doen voor vrijdag 1 november 17.00 uur?
Het is helaas niet gelukt deze vragen voor 1 november te beantwoorden.
De Israëlische beschietingen tegen VN-vredesmacht UNIFIL |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van het feit dat Israël voor de tweede keer in 48 uur meermaals posities van de Verenigde Naties (VN)-vredesmissie UNIFIL in Libanon heeft beschoten, zoals het afvuren van een tankgranaat op een wachttoren bij het hoofdkwartier van de missie, waar twee VN-militairen bij gewond raakten, of het beschieten van de ingang van een bunker waar VN-medewerkers aan het schuilen waren?
Ja.
Veroordeelt u in navolging van Europese Unie (EU) Hoge Vertegenwoordiger Borrell deze beschietingen? Zo nee, waarom niet?
Aanvallen op UNIFIL zijn onacceptabel. We hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de veiligheid van VN-vredesmachten. Het kabinet heeft zich aangesloten bij diverse verklaringen van troop-contributing countries en de EU waarin deze aanvallen worden veroordeeld. Het kabinet onderstreept het belang van het beschermen en respecteren van het mandaat van UNIFIL.
Het aanvallen van personen en objecten behorende tot VN vredesoperaties is een ernstige schending van het humanitair oorlogsrecht. Dat geldt dus ook voor deze aanvallen. Het kabinet spreekt hier zijn ernstige bezorgdheid over uit, en roept op deze aanvallen onmiddellijk te stoppen. Daarnaast is, om de precieze toedracht van deze schending vast te stellen, in de eerste plaats nationaal, en eventueel ook internationaal, onderzoek nodig. Deze boodschappen zijn door het kabinet onverkort en direct aan Israël overgebracht.
Bent u bewust van het feit dat Frankrijk de Israëlische ambassadeur vanwege de beschietingen heeft ontboden?
Ja.
Bent u het eens met de Italiaanse Minister van Defensie dat de beschietingen mogelijk oorlogsmisdaden zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat Nederland een militair bij UNIFIL heeft gestationeerd? Zo ja, is deze militair bij de beschietingen gewond geraakt? Hoe draagt Nederland zorg voor de veiligheid van haar eigen militairen en militairen van andere landen bij vredesmissies?
Het klopt dat Nederland een militair bij UNIFIL heeft gestationeerd. Deze militair is niet gewond geraakt bij de beschietingen. Het Ministerie van Defensie staat in nauw contact met deze peacekeeper. De VN-missie is verantwoordelijk voor de veiligheid van de missie-leden. UNIFIL monitort de veiligheidssituatie nauwgezet en past haar werkzaamheden indien nodig aan het dreigingsniveau.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur te ontbieden om Israël om opheldering te vragen en te verordonneren om de beschietingen op UNIFIL te staken?
Het kabinet blijft Israël diplomatiek en politiek aanspreken op zijn verantwoordelijkheid om UNIFIL-militairen te beschermen en het mandaat van UNIFIL te respecteren. Dit hebben we recent ook gedaan in bilaterale contacten. Het ontbieden van de Israëlische ambassadeur is op dit moment niet aan de orde.
Erkent u dat u in een brief aan de Kamer op 8 oktober 2024, in reactie op de breed gedeelde zorgen in de Kamer dat het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht zou gaan stoppen met het opnemen van COA-bewoners en ongedocumenteerden met ernstige psychiatrische problematiek, de indruk wekt dat deze zorgen niet nodig zijn, er geen besluiten zijn genomen en de vreemdelingen die ernstige psychiatrische problematiek kennen, passende zorg en waar nodig beveiliging geboden kan blijven worden en zij niet zomaar op straat worden gezet?1
Zoals aangegeven in de Kamerbrief op 8 oktober jl., zetten we ons ervoor in dat aan vreemdelingen die ernstige psychiatrische problematiek kennen, passende zorg en waar nodig beveiliging geboden kan blijven worden. In de periode van uw Kamervragen waren er nog geen besluiten genomen over de samenwerkingsvorm tussen COA en DJI na afloop van de huidige samenwerkingsovereenkomst per 1 december 2024. Inmiddels is hierover een besluit genomen. Uw Kamer is middels de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779) geïnformeerd.
Wanneer kan besluitvorming en nadere informatie verwacht worden voor de COA-doelgroep? Welk gelijkwaardig alternatief, met adequate zorg- en beveiligingsbehoefte, is er voor Veldzicht?
Uw Kamer is hierover vorige week geïnformeerd middels de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779).
Waarom schrijft u dat het deel van de samenwerkingsafspraken dat ziet op de groep uit de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (LVV) vooralsnog niet wordt aangepast, terwijl het feitelijk zo is dat Veldzicht inmiddels heeft laten weten dat deze doelgroep van vreemdelingen die (vermoedelijk) lijden aan een psychische stoornis en/of gedragsstoornis niet meer binnen de beveiligde omgeving van Veldzicht behandeld zal worden?
Uit de mediaberichten blijkt dat bij het lokaal bestuur de indruk is ontstaan dat de gesprekken over aanpassing van de samenwerkingsafspraken ook zien op ongedocumenteerde vreemdelingen. Die indruk is onjuist. De gereserveerde bedden in Veldzicht voor deze groep blijven vooralsnog beschikbaar. Wel is het zo dat Veldzicht iedere aanvraag afzonderlijk beoordeelt. In de beoordeling kunnen er contra-indicaties zijn op basis waarvan Veldzicht geen passende behandelzorg kunnen realiseren. Er vinden gesprekken plaats tussen betrokken partijen om te borgen dat duidelijk is onder welke criteria en randvoorwaarden deze groep op de gereserveerde bedden in Veldzicht geplaatst kunnen worden.
Vindt u het alternatief, namelijk opvang binnen sociowoningen maar buiten die beveiligde omgeving, voldoende passend voor de belangrijkste doelgroep, namelijk diegenen met ernstige gedragsproblematiek voor wie een specialistische behandelsetting noodzakelijk is vanwege het gevaar dat zij kunnen vormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen deze mensen met ernstige problematiek nu veilig en verantwoord geplaatst worden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is hier niet eerst over nagedacht en voor een alternatief gezorgd?
Zie antwoord vraag 3.
Beschouwt u zichzelf hier eigenlijk verantwoordelijk voor? Zo nee, van wie is deze verantwoordelijkheid dan wel?
Het kabinet voelt een gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat deze groep vreemdelingen met psychiatrische problematiek met de juiste zorg geholpen wordt en geen gevaar vormt voor de samenleving. De Minister van Asiel en Migratie is hierbij verantwoordelijk voor de vreemdelingenketen, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de zorg die geboden wordt aan vreemdelingen met een strafrechtelijke titel en de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is stelselverantwoordelijk voor (het aanbod in) de reguliere ggz-zorg.
Bent u bereid om opname binnen een beveiligde setting te garanderen en zeker geen mensen die een gevaar kunnen vormen voor zichzelf of de samenleving op straat te zetten of zonder opvang te laten, totdat het Kamerdebat hierover heeft plaatsgevonden?
Zoals bij vraag 7 aangegeven, doet het kabinet er alles aan om te bewerkstelligen dat mensen met psychiatrische problematiek met de juiste zorg geholpen worden en geen gevaar vormen voor de samenleving. U kunt ervan uitgaan dat de huidige populatie die in CTP Veldzicht verblijft zonder passend alternatief in de GGZ niet zomaar op straat wordt gezet. Voor de groep ongedocumenteerden blijft de samenwerkingsovereenkomst voorlopig van kracht. Zie voor meer uitgebreide toelichting de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779).
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
We hebben met de beantwoording van deze vragen gewacht tot besluitvorming over de samenwerkingsafspraken met de COA doelgroep heeft plaatsgevonden. Hierover bent u geïnformeerd met de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779).
De uitspraak van de minister van VWS ‘Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Fleur Agema (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Herinnert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich haar uitspraak «Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden»?
Ja.
Aan wie is het dreigement gericht? Aan het parlement, de rechterlijke macht of aan een andere institutie?
Natuurlijk is dit niet als dreigement bedoeld. Zoals ik inmiddels ook publiekelijk heb aangegeven, heb ik veel respect voor het parlement.
Is deze uitspraak gedaan namens het gehele kabinet en vraagt het kabinet zich dus af wie zo stoer is om het staatsnoodrecht tegen te houden als het is ingegaan? Zo nee, waarom negeert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de in artikel 45 van de Grondwet en artikel 4 van het Reglement van orde voor de ministerraad verankerde eenheid van regeringsbeleid?
Ik heb hier met de Minister-President over gesproken. Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden. Ik heb veel respect voor het parlement.
Ben u op de hoogte van het feit dat Nederland een democratisch rechtsstaat is, waarin het parlement bepaalt welke wetten al dan niet in werking treden en wetgeving die juridisch onhoudbaar zijn door een rechter buitenwerking kunnen worden gesteld?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet past binnen een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden voor de inzet van het staatsnoodrecht en ik heb veel respect voor het parlement.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een reeds door de Eerste Kamer aanvaarde motie waarin zij zich uitspreekt tegen de inzet van staatsnoodrecht?
De inzet van het staatsnoodrecht is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma. De Minister van Asiel en Migratie werkt nog aan een dragende motivering voor de inzet van het staatsnoodrecht als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet. Het parlement heeft het laatste woord over de inzet van het staatsnoodrecht.
Neemt u afstand van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitspraak is niet als dreigement bedoeld. Ik heb veel respect voor het parlement.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor vrijdag 18.00 uur?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord; dat is helaas niet gelukt voor afgelopen vrijdag 18 uur.
Het bericht 'GGD-arts slaat alarm: 'Asielkinderen opvang Assen zijn ondervoed en bang’' |
|
Michiel van Nispen , Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GGD-arts slaat alarm: «Asielkinderen opvang Assen zijn ondervoed en bang»»?1
Ja
Deelt u de mening dat, gezien de ernstige ongeschiktheid en de tekortkomingen van de locatie, er vanaf heden geen nieuwe (gezinnen met) kinderen mogen worden opgevangen in de Expo Hal? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 4 november jl.2 staat de opvangsituatie nog steeds onder druk. Om er voor te zorgen dat er geen mensen op straat hoeven te slapen, betekent dit dat het nog steeds nodig is om noodopvang in te zetten. Door het tekort aan reguliere opvangplekken is het helaas ook nodig om kinderen in de noodopvang op te vangen. Het COA probeert daarbij zoveel mogelijk te voorkomen dat kinderen en ook andere kwetsbare groepen in de noodopvang terecht komen en zover dat wel nodig is hen vervolgens weer zo snel mogelijk in een regulier azc te plaatsen.
In mijn brief van 4 november heeft u ook kunnen lezen dat het COA, in overleg met de bewoners, verschillende maatregelen heeft genomen om de situatie in Assen te verbeteren.
Deelt u de mening dat, gezien de ernstige ongeschiktheid en de tekortkomingen van de locatie, de (gezinnen met) kinderen die nu nog verblijven in de Expo Hal zo snel mogelijk moeten uitstromen naar reguliere asielzoekerscentra (azc's)? Zo ja, hoe wilt u dat doen en op welke termijn kunnen de (gezinnen met) kinderen die er nu verblijven uitstromen naar reguliere azc’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om af te zien van de sobere voorzieningen en het niveau van voorzieningen in de Expo Hal op te schalen, gezien het feit dat asielzoekers en asielkinderen er langer verblijven dan afgesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat asielgezinnen met kinderen en begeleide alleenstaande minderjarige asielzoekers niet meer worden opgevangen in de Expo Hal en op welke termijn bent u voornemens om die stappen te nemen?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3, en 4, vind ik het van belang dat niemand op straat hoeft te slapen. Omdat er onvoldoende reguliere opvanglocaties zijn moet ik gebruik maken van noodopvanglocaties, zoals de Expo Hal in Assen, ook voor de opvang van kinderen. Ik ben de gemeente Assen dankbaar dat we deze locatie kunnen gebruiken ook al brengt deze locatie uitdagingen met zich mee. Momenteel wordt de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielsysteem uitgewerkt en geïmplementeerd. Via deze uitvoeringsagenda moet worden gekomen tot een stabiel opvanglandschap. Daarmee zou de Expo Hal niet meer nodig moeten zijn. Gelet op het feit dat ik voor het realiseren van opvang afhankelijk ben van andere partijen kan ik geen termijn geven waarop de inzet van noodopvanglocaties niet meer nodig is.
Ik verwijs u verder ook graag naar de antwoorden die ik recentelijk heb gegeven op de vragen van uw Kamer met betrekking tot de behandeling van de begroting van het Ministerie van Asiel en Migratie3.
Hoe lang verblijven asielzoekers gemiddeld in de Expo Hal in Assen?
Op dit moment (peildatum 13 november) zitten de asielzoekers er gemiddeld 15 dagen.
Hoe vaak wordt de afgesproken termijn van maximaal 20 dagen voor verblijf in de Expo Hal in Assen overschreden?
Op dit moment (peildatum 13 november) zitten in Assen 90 personen (van de 473) langer dan de norm van 20 dagen.
Wat is uw plan voor de uitwerking van de aangenomen motie van het lid Van Nispen over zorgen dat kinderen opgevangen worden op plekken waar voorzieningen voor kinderen zijn waarin wordt verzocht om kinderen op te vangen op geschikte plekken en daar waar voldoende onderwijs en buitenspeelmogelijkheden zijn?2
Het is reeds beleid dat kwetsbare groepen, waaronder kinderen, zoveel als mogelijk niet meer in de noodopvang worden geplaatst. In de beantwoording op de vragen 2, 3 en 4 heb ik aangegeven dat het op dit moment nog steeds nodig is om noodopvang in te zetten om er zo voor te zorgen dat er geen mensen op straat slapen. Daar waar noodopvang nodig is zal worden ingezet om de kwaliteit van de voorzieningen zoveel mogelijk te borgen, inclusief onderwijs en voorzieningen voor kinderen. Dit is ook sterk afhankelijk van de, door gemeenten, aangeboden locaties.
Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Boomsma (Nieuw Sociaal Contract), ingezonden 10 oktober 2024 (vraagnummer 2024Z15551).
Gaat u ervoor zorgen dat het prioriteit krijgt in het asielbeleid dat kinderen niet meer worden geplaatst in de noodopvang maar enkel nog in reguliere opvang terechtkomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.