Misbruik datalek IMG en bedrijven die verdienen aan schadeafhandeling |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de schadeafhandeling een verdienmodel is voor bedrijven die, in ruil voor een percentage van de schadeloosstelling, schademeldingen doen?
Ja, dat is mij bekend.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat dit soort bedrijven bestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja. De dienst die commerciële bedrijven verlenen is mijns inziens namelijk overbodig, maar kost gedupeerden wel een percentage van de schadeloosstelling. Ik hoop mensen er daarom van te kunnen overtuigen dat zij deze bedrijven niet nodig hebben. Ik begrijp dat er mensen zijn die opzien tegen het doen van een schademelding, omdat zij vrezen dat dit veel tijd of energie kost. Bewoners die kiezen voor een maatwerkaanpak voor de afhandeling van fysieke schade, krijgen daarom een persoonlijke zaakbegeleider die zij vragen kunnen stellen. Het aanvraagformulier is ook zo eenvoudig mogelijk gemaakt. Ook kunnen bewoners terecht bij één van de IMG-steunpunten. Het IMG poogt het melden van schade al laagdrempelig te maken. Voor mensen die behoefte hebben aan hulp bij het doorlopen van een schademelding en die liever niet bij IMG zoeken, is bovendien kosteloos steun beschikbaar via Stut & Steun.
Is het u bekend dat dit soort bedrijven al langere tijd actief Groningers benaderen?
Ja, dat is mij bekend.
Is u het voorbeeld bekend van Kamerlid Beckerman die een brief kreeg van het bedrijf «loket bevingsschade» waarin zowel haar naam als adres vermeld stonden alsmede het gegeven dat zij nog geen schade heeft gemeld en nog geen gebruik heeft gemaakt van de (SNN) subsidieregeling voor waardevermeerdering?
Ja, dat is mij bekend.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de gegevens over schademeldingen is gekomen door zich op de website van het Instituut Mijnbouwschade (IMG) voor te doen als gemachtigde terwijl ze dat niet zijn? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. Naar aanleiding van de berichten over een mogelijk datalek heeft EZK direct contact opgenomen met het IMG. Zij hebben aan mij bevestigd dat het inderdaad om een lek ging en dat zij maatregelen hebben genomen om dit te dichten.
Het IMG betreurt dat er onterecht gegevens van mensen zijn gedeeld en heeft inmiddels bekend gemaakt aangifte te doen tegen het bedrijf in kwestie.
Herkent u dat het bedrijf «loket bevingsschade» aan de adresgegevens is gekomen door raadpleging van het kadaster maar zij deze persoonsgegevens niet op deze manier mag gebruiken? Welke mogelijkheden heeft u om dit aan te pakken?
Ja. EZK heeft dit onder de aandacht van het kadaster gebracht, een reactie op mogelijk misbruik van hun diensten is in eerste instantie aan hen.
Herkent u dat het IMG de gegevens over of op een adres reeds schade is gemeld niet op deze manier aan derden had mogen verstrekken? Is hier sprake van het tweede datalek bij het IMG in een maand tijd? Wat gaat u doen om te zorgen dat de kans op datalekken vanuit het IMG wordt geminimaliseerd?
Ja, hier is inderdaad sprake geweest van twee datalekken bij het IMG in relatief korte tijd. Het eerste datalek vond plaats medio oktober. Hierbij waren gedurende 48 uur voor maximaal 60 aanvragers ten onrechte de gegevens van andere aanvragers inzichtelijk. Dit vond plaats door een fout in een nieuwe versie van software waar het IMG op haar bewonersportaal gebruik van maakt. Om dit in de toekomst te voorkomen heeft het IMG een verbetering doorgevoerd in de tests die worden uitgevoerd voorafgaand aan de implementatie van nieuwe software.
Het tweede lek kwam voort uit het feit dat mensen informatie konden opvragen over de schadegeschiedenis van een pand waar zij niet de eigenaar van waren. Deze situatie bestond sinds de introductie van de vaste vergoeding in november 2021. Inmiddels heeft het IMG maatregelen genomen om dit lek te dichten. Het IMG heeft extern laten valideren of er afdoende maatregelen getroffen waren bij het oplossen van dit datalek. Dit bleek het geval. Tenslotte heeft het IMG het datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dergelijke lekken schaden het vertrouwen van mensen in de achterliggende ICT-systemen die gebruikt worden voor de schadeafhandeling. Ik ben hierover in contact met het IMG en zal blijven benadrukken dat ik er van uit wil kunnen gaan dat zij werken met veilige en betrouwbare ICT-systemen.
Herkent u dat de huisstijl van het bedrijf «loket bevingsschade» veel lijkt op de huisstijl van het Instituut Mijnbouwschade Groningen? Herkent u dat ook dit misleidend kan zijn?
Ja, dat herken ik. Er bereiken mij verhalen van bewoners die dachten een schademelding te doen bij het IMG, om er later achter te komen dat zij te maken hadden met een commerciële partij en geconfronteerd te worden met een forse rekening. Dit wekt bij mij de schijn dat bureaus doelbewust onduidelijkheid bij bewoners laten bestaan over de partij waarmee zij in zee gaan en welke financiële verplichtingen hier aan vast zitten. Zoals ik ook in mijn beantwoording van vraag 2 heb aangegeven ben ik van mening dat het bestaan van commerciële schadebureaus overbodig is voor het doen van een aanvraag voor schadevergoeding bij het IMG. Met het IMG ben ik van mening dat het niet wenselijk is dat bedrijven zich presenteren met een service waarbij van tevoren niet in alle gevallen duidelijk is dat deze services geld kosten.
Bent u met ons van mening dat het misleidend is dat in de brief onvermeld blijft dat het bedrijf «loket bevingsschade» 15% (exclusief BTW) commissie rekent over het vastgestelde schadebedrag?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is inzichtelijk hoeveel dit soort bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling?
Nee. Een schatting van hoeveel geld dergelijke bedrijven hebben verdiend aan de schadeafhandeling is niet te geven. Het IMG registreert bij het afhandelen van schademeldingen namelijk niet of deze worden gedaan door een bemiddelingsbureau. Ook indien het IMG dit wel zou doen is een precies bedrag niet te geven. Dit is namelijk afhankelijk van de financiële overeenkomsten tussen deze bedrijven en de bewoners die zij vertegenwoordigen. Deze overeenkomsten zijn niet inzichtelijk voor het IMG.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er om dit soort verdienmodellen te stoppen?
Deelt u de mening dat wanneer gedupeerden meer gebruik kunnen maken van onafhankelijke ondersteuning tijdens het melden en beoordelen van schade er minder noodzaak is om gebruik te maken van bedrijven zoals «loket bevingsschade»?.
Deze bedrijven bieden een dienst aan waarvan bewoners gebruik mogen maken. Indien dit sterk lijkt op de wijze waarop IMG zich presenteert, raad ik aan om dit te melden bij het IMG. In het geval dat er misbruik van gegevens optreedt door deze bureaus, is het aan het IMG om hierop actie te ondernemen. IMG informeert en adviseert bewoners over hoe zij om kunnen gaan met deze bureaus1. Indien er sprake lijkt van strafbare feiten, kan IMG aangifte doen. Zie ook het antwoord op vraag 5. Ik houd via gesprekken met de maatschappelijke organisaties een vinger aan de pols en zal hier ook met IMG contact over onderhouden.
Welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat er meer onafhankelijke ondersteuning voor gedupeerden komt? Bent u bereid deze mogelijkheid ook breder bekend te maken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het artikel ‘Amsterdamse studentenvakbond eist meer aandacht voor veiligheid na verwoestende brand’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse studentenvakbond eist meer aandacht voor veiligheid na verwoestende brand»?1
Ja.
Dit is al de derde brand in een Amsterdams studentencomplex in korte tijd, speelt deze problematiek ook in andere (studenten)steden? Zo ja, heeft u hier een overzicht van?
Ik heb geen informatie dat dit ook in andere (studenten)steden speelt. Ik heb navraag gedaan bij de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland over de drie branden in de regio Amsterdam. Volgens de veiligheidsregio zijn de drie branden onvergelijkbaar, zowel in aanleiding/oorzaak als het type gebouw. Voor de meest recent brand wordt door de gemeente en brandweer nog nader onderzoek gedaan naar de oorzaak en het verloop van de brand. De uitkomsten hiervan wacht ik af.
Bent u het ermee eens dat alle studenten recht hebben op een veilige, goed onderhouden woning? Zo ja, wat is er voor nodig om dit voor studenten te garanderen?
Ik ben het eens dat studentenhuisvesting veilig en goed onderhouden moet zijn. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 dat ik 7 september 2022 aan uw Kamer zond (Kamerstuk 33 194, nr. 30), wordt hieraan ook aandacht besteed.
Welke maatregelen zijn nodig om dit soort branden in de toekomst te voorkomen?
Branden kunnen worden voorkomen door het naleven van de brandveiligheidsvoorschriften en het brandveilig gebruik van gebouwen door bewoners. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting is hiervoor aandacht. Verder heb ik diverse acties in gang gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de flatbrand in Arnhem (2020). Ik verwijs daarbij naar mijn brief van 12 april 2022 (TK 28 325, nr. 237). Ik heb het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIPV) recent opdracht gegeven voor het begeleiden van gebouweigenaren (waaronder studentenhuisvesters) bij de verbetering van de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase. Een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) met een aanscherping van de gebruikseisen voor vluchtroutes in woongebouwen breng ik eind dit jaar in publieke internetconsultatie. Ik verwacht deze Bbl-wijziging vervolgens in april 2023 aan uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang.
De brandveiligheid van gevels is ontzettend belangrijk, bent u het ermee eens dat hierop grootschaliger getest zou moeten worden en is hier al een standaardmethode voor ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het er mee eens dat de brandveiligheid van gevels belangrijk is. Ik werk aan een aanscherping voor de brandveiligheidseisen voor gevels in het Bbl. Ik verwijs daarbij naar mijn brief van 12 april 2020 (TK 28 325, nr. 237). In het kader daarvan werkt het normalisatie-instituut NEN in opdracht van mij aan een Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor grootschaliger geveltestmethoden. Een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) met een aanscherping van de eisen voor gevels breng ik eind dit jaar in publieke internetconsultatie. Ik verwacht deze Bbl-wijziging vervolgens ook april 2023 aan uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het falen van het laten meewegen van de verstrekking van energiecertificaten in het WWS |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met Richtlijn 2010/31/EU van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen?
Ja, ik ben bekend met de Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen uit 2010 en de wijziging 2018/844/EU van 30 mei 2018.
Onderschrijft u dat een van de doelstellingen van deze richtlijn is dat aan kandidaat-huurders van woonruimte tijdig informatie wordt verschaft over de energieprestaties van de woning, alsmede praktisch advies over hoe die kunnen worden verbeterd?1
Ja, deze doelstelling onderschrijf ik.
Onderschrijft u in dat licht dat ingevolge artikel 12 van de richtlijn vereist is dat de verhuurder bij de totstandkoming van de huurovereenkomst niet alleen een energieprestatiecertificaat voor de woning heeft laten opmaken, maar deze, of een kopie daarvan, ook daadwerkelijk aan de huurder overhandigt?
Ja, dat onderschrijf ik. Dit is nationaal geïmplementeerd in artikel 2.1 lid 3 van het «Besluit energieprestatie gebouwen» (Beg).
Onderschrijft u dat uit artikel 27 van de richtlijn voortvloeit dat ook op schending van voornoemde verplichting een sanctie wordt gesteld die doeltreffend, evenredig en afschrikkend is?
Ja, dat onderschrijf ik. Op basis van het «Besluit mandatering aan ILT van handhavingsbevoegdheden en aanwijzing toezichthouders op het terrein van BZK-wetgeving» artikel 2 lid 1 heb ik mandaat en machtiging verleend aan de inspecteur-generaal (IG) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om sancties op te leggen bij overtreding van artikel 2.1 lid 3 uit het Beg.
Is het juist dat deze informatieverplichting en de sanctie op overtreding daarvan, onder meer is opgenomen in het WWS, middels wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en wijziging van het Besluit huurprijzen woonruimte?2, 3 Zo nee:
Nee, het is niet juist dat de verplichting en de sanctie op het beschikbaar stellen van het afschrift van een geldig energielabel geregeld is in wet- en regelgeving omtrent huurprijzen. In antwoord 3 en 4 heb ik beschreven hoe dit wel vorm heeft gekregen, op deze implementatie hebben de aangehaalde stukken onder 5.a.1 en 5.a.2 betrekking.
De relatie tussen de labelletter en de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS) is in het «Besluit huurprijzen woonruimte» vastgelegd, dat wil zeggen hoeveel huurpunten een bepaalde energielabelletter oplevert. Is er geen energielabel (meer) geregistreerd, bijvoorbeeld omdat de geldigheidsduur van het energielabel na het transactiemoment is verstreken, dan wordt teruggevallen op het (lagere) aantal punten op basis van de bouwjaarklasse. Dit stimuleert verhuurders om altijd een actueel en geldig geregistreerd energielabel te hebben. Dit betreft echter niet de sanctie op de energielabelplicht uit het Beg.
Bent u bekend met de rechterlijke uitspraken9, 10, 11, 12 die hierover recent gedaan zijn?
Ik heb hier kennis van genomen. De uitspraken betreffen een juiste uitleg van enerzijds de energielabelplicht en het beschikbaar stellen van een energielabel conform het Beg en anderzijds de toekenning van huurpunten conform het «Besluit huurprijzen woonruimte».
Het «Besluit huurprijzen woonruimte» en de daarin vastgelegde huurpunten voor het energielabel zijn dus geen sanctie op het niet beschikbaar stellen van het energielabel. De sanctie op het niet voldoen aan de energielabelplicht betreft een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete van de ILT. Wanneer de eigenaar na navraag door de huurder geen actie onderneemt om een geldig energielabel voor het verhuurde te laten registreren, dan kan de huurder dit melden bij de ILT: Melding ontbreken energielabel bij verhuur woning of utiliteitsgebouw | MijnILT (ilent.nl). Ik ben momenteel in gesprek met de ILT om deze reactieve vorm op korte termijn om te zetten naar actief toezicht en handhaving.
Het registreren van een energielabel is geen garantie dat de huurder het afschrift ook ontvangt. Om de toegang tot het afschrift van het energielabel voor huurders te verbeteren heb ik daarom in mijn brief van 21 juni jl. met uw Kamer gedeeld dat het afschrift van het energielabel ook voor huurders op MijnOverheid beschikbaar zal worden gesteld.14
In deze uitspraken wordt geoordeeld dat voor toepassing van het WWS niet relevant is of het energieprestatiecertificaat tijdig aan de huurder is overhandigd. Hoe ziet u deze uitspraken in het licht van uw antwoorden op de eerdere vragen?
Het overhandigen van het afschrift van het energielabel en de punten toekenning voor het WWS staan los van elkaar. Voor het WWS wordt gekeken of er een geldig energielabel is geregistreerd in EP-online (de energielabeldatabase) en welk label dit betreft. Wanneer er echter een energielabel geregistreerd is voor een woning zie ik geen reden waarom het afschrift niet overhandigd zou worden aan de huurder. Om de toegang tot het afschrift van het energielabel verder te verbeteren, ga ik deze daarnaast ook ontsluiten via MijnOverheid.
Deelt u de zorg dat, indien de verhuurder zelfs na in het ongelijk te zijn gesteld door de huurcommissie, nog aan de sanctie uit het WWS kan ontkomen door alsnog een energieprestatiecertificaat op te laten maken, geen sprake is van een doeltreffende en afschrikkende sanctie?
Het WWS betreft geen sanctie op de energielabelplicht.
Deelt u de zorg dat huurders worden ontmoedigd om bij het ontbreken van een energieprestatiecertificaat naar de huurcommissie te stappen, als blijkt dat verhuurders nog in of na de procedure bij de huurcommissie met een nieuw energieprestatiecertificaat op de proppen kunnen en mogen komen, en de huurder in dat geval geen huurprijsvermindering krijgt en met kosten van de procedure blijft zitten?13
Zie antwoord 6 voor het handelingsperspectief van een huurder bij het ontbreken van een energielabel.
Hoe kan de wetgeving zo worden aangepast dat verhuurders hun verplichting tot overhandigen van het energieprestatiecertificaat aan de huurder vóór de verhuur wel nakomen en de sanctie op het overtreden van die verplichting wél opgenomen en uitgevoerd worden in het WWS?
Het is niet nodig wetgeving te wijzigen omdat de sanctie elders is geregeld zoals omschreven in antwoord 4 en de mogelijkheden in antwoord 6 om hierop te acteren.
Wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven is het niet nodig wetgeving te wijzigen. Wel zal ik er zorg voor dragen dat het afschrift van het energielabel ook voor huurders op MijnOverheid beschikbaar komt en zet ik mij in voor een betere naleving van de energielabelplicht in de verhuur.
Het IMG die wachttijd voor schadeafhandeling laat oplopen naar 21 maanden |
|
Faissal Boulakjar (D66), Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herkent u dat gedupeerden met mijnbouwschade die eerder 15 maanden moesten wachten op een beslissing op hun schademelding nu een brief krijgen dat ze nog zes maanden extra moeten wachten?
Ja, ik herken dit.
Deelt u de mening dat 21 maanden moeten wachten op een beslissing ontoelaatbaar lang is?
Ja. Ik deel uw mening dat een wachttijd van 21 maanden voor een besluit ontoelaatbaar lang is. Een lange wachttijd tot besluiten en bijbehorende onzekerheid maakt het proces voor gedupeerden te belastend. Het IMG streeft ernaar schademeldingen binnen een half jaar (26 weken) af te handelen. De gemiddelde gerealiseerde doorlooptijd (mediaan) voor fysieke schades van 2022 tot nu toe, ligt met 23 weken onder de streeftermijn (=26 weken). Het IMG geeft echter aan dat, als er sprake is van complexe dossiers, de beslistermijn kan oplopen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om midden- en kleinbedrijven of om monumenten met tot wel 400 schades. Helaas is het aantal langlopende dossiers van méér dan twee jaar oud het afgelopen jaar toegenomen. Zo lang moeten wachten op een besluit is ontoelaatbaar en kan redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd worden.
Is het (nog verder) verlengen van de beslistermijn door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) overlegd met het ministerie?
Over het verlengen van de beslistermijn in individuele situaties, zoals meegedeeld in de door het IMG verstuurde brieven, wordt niet overlegd met het Ministerie van EZK. Sinds de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet Groningen is het IMG als zelfstandig bestuursorgaan een onafhankelijk instituut. Door de onafhankelijkheid waarmee het IMG zijn procedures vormgeeft, wordt met het Ministerie van EZK niet overlegd over de invulling van procedures. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn wij het erover eens dat 21 maanden moeten wachten op een besluit redelijkerwijs niet van bewoners gevraagd kan worden. Juist in complexe situaties, is het belangrijk dat bewoners snel perspectief op een oplossing wordt geboden.
Hoeveel gedupeerden hebben de brief van het IMG ontvangen dat de beslistermijn verlengd is? Hoe vaak betrof het een materiële schademelding? Hoe vaak betrof het een immateriële schademelding?
Het IMG houdt niet separaat bij in hoeveel gevallen zij een brief met een verlenging van beslistermijnen hebben verstuurd. Het IMG houdt wel bij hoeveel schademeldingen er worden gedaan en hoe lang deze meldingen in behandeling zijn. Het aantal dossiers van meer dan één jaar oud is op peildatum 15 november 3.206. Het aantal dossiers van meer dan twee jaar oud is op peildatum 15 november 1.459. 45% van de reguliere schademeldingen wordt binnen een half jaar afgehandeld.
Herkent u dat het weer oprekken van de beslistermijn en het 21 maanden moeten wachten op een beslissing op een schademelding niet bijdraagt aan het herstel van vertrouwen?
Ja. Ik heb de afgelopen maanden met mensen in het aardbevingsgebied gesproken, en de lange wachttijden waren vaak een centraal thema waardoor gedupeerden zich gefrustreerd voelen. Het onderzoek «Gronings Perspectief» van Rijksuniversiteit Groningen concludeerde dat bewoners met langdurige en/of meervoudige schades meer stress ervaren dan bewoners waarvan het IMG de schades spoedig afhandelt. Daarnaast hebben deze gedupeerden minder vertrouwen in instanties zoals gemeenten, IMG/NCG of de overheid in het algemeen. Het zijn dus juist de complexe dossiers met een moeizaam verloop en lange doorlooptijd die niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen. Om het vertrouwen onder bewoners te vergroten, is het dus van belang dat de behandeling van vastgelopen situaties meer prioriteit krijgt en hier spreekt EZK met IMG over.
Herkent u dat het lang moeten wachten op schadeloosstelling ook voor andere problemen zorgt bij eigenaren? Herkent u bijvoorbeeld de verhalen van gedupeerden die onnodig veel moeten stoken omdat ze verduurzaming uitstellen nu de schadeafhandeling niet geregeld is?
Zie het antwoord op vraag 5 voor problemen die bewoners ervaren bij langdurige procedures. Signalen over andere problemen als gevolg van het lang moeten wachten op schadeloosstelling zijn bij mij niet bekend. Het IMG geeft aan hier ook niet bekend mee te zijn.
Welke stappen gaat u zetten om te garanderen dat de beslistermijn op schademeldingen omlaag gaat?
Ik zal de ontwikkeling van het aantal langlopende dossiers blijven monitoren en zal, door middel van gesprekken met het bestuur van het IMG, aansturen op snellere behandeling van complexe en/of vastgelopen situaties.
Het blijkt moeilijk voor het IMG om bij complexe dossiers, waarbij schade en andere problematiek samenkomen, snelle resultaten te bieden: deze dossiers lost IMG nadrukkelijk samen met bewoners op. Het IMG heeft bijvoorbeeld een speciaal programma opgezet voor deze dossiers. Dit leidde ertoe dat het afgelopen jaar het aantal schademeldingen van tussen de 1 en 2 jaar oud vrijwel is gehalveerd, van circa 6.400 naar circa 3.200 aanvragen op dit moment (peildatum 15 november). Daarnaast is er een speciaal team dat zich bezighoudt met Impactvolle Dossiers. De voortgang hiervan wordt wekelijks door het bestuur besproken en waar nodig wordt de casus doorgeleid naar het interventieteam. Door eenvoudige schades af te handelen met een vaste vergoeding heeft het IMG extra capaciteit vrijgemaakt om complexe dossiers te behandelen. Het IMG zet dus al langer in op het voorkomen van lange doorlooptijden en geeft aan dit te prioriteren.
Herkent u dat de schadeafhandeling juist ook traag verloopt doordat er veel mechanismen zijn ingebouwd om gedupeerden te controleren (wantrouwen)?
Ten algemene geven bewoners aan zich zorgen te maken over de procedures en juridisering bij het IMG. Dit heeft mijn aandacht en ik laat daarom uitzoeken hoe een eventueel ander schademodel hierin kan helpen. Het IMG werkt ook mee aan dit onderzoek. Ik herken echter niet dat het IMG moedwillig meer controlerende stappen inbouwt in de procedures dan strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn werkzaamheden. Voor verschillende regelingen zijn er werkwijzers ontwikkeld waarbij IMG vooraf zo ver mogelijk ingevulde formulieren klaar zet, met als doel de aanvraag voor bewoners te vergemakkelijken. Dit geldt bijvoorbeeld voor waardedaling en immateriële schade. Bij de regeling waarbij IMG, na aanvraag van een bewoner, een vaste vergoeding uitkeert bij een eerste melding van fysieke schade wordt de aanvrager gevraagd foto’s te uploaden of neemt een deskundige schade op. Als een aanvrager foto’s heeft geüpload, beoordeelt het IMG uiteraard wel of daarop schade is te zien. Dit soort mechanismen resulteren juist in een sneller verloop van de schadeafhandeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen?
Ja.
Het bericht 'Zonder ingrijpen valt nieuwbouw terug naar 45.000 woningen per jaar' |
|
Peter de Groot (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonder ingrijpen valt nieuwbouw terug naar 45.000 woningen per jaar»?1
Ja.
Kunt u toelichten of u het eens bent met de conclusie in het artikel dat de jaarlijkse woningbouw kans maakt om terug te vallen tot 45.000 woningen als we door blijven gaan met de huidige aanpak?
Bij de realisatie van nieuwbouwwoningen spelen allerlei factoren een rol die belemmerend kunnen zijn. Deze belemmeringen worden geadresseerd in het programma Woningbouw met de daarin beschreven vier actielijnen. Juist nu de omstandigheden moeilijker zijn geworden, is het van groot belang dat de huidige aanpak met nog meer inzet uitgevoerd wordt. Alle betrokken partijen, overheden, marktpartijen zoals ontwikkelaars, bouwers en beleggers en ook de corporaties zijn daarbij onmisbaar en ik ben daarom met deze partijen continue in overleg over het wegnemen van belemmeringen. Ik hou nadrukkelijk vinger aan de pols nu de economische omstandigheden veranderd zijn.
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het beeld dat de start van bouwprojecten die reeds onherroepelijk zijn vergund wordt uitgesteld?
De woningbouw kan worden vertraagd door de processen en procedures bij onder meer vergunningenverlening. Met actielijn twee 2 van Programma Woningbouw en de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting zet ik in op het generiek versnellen de woningbouw. Om de bouwproductie te verhogen is het cruciaal dat wordt gewerkt aan het sneller, slimmer en efficiënter inrichten van de processen en procedures bij woningbouwontwikkeling. van processen en procedures en op versterking van juridische instrumenten voor gemeenten, provincies en Rijk.
Daarom kom ik begin volgend jaar met een plan van aanpak om de woningbouw te versnellen.
Hoe kijkt u aan tegen het alleen verstrekken van subsidie en/of het investeren in woningbouwprojecten die ook daadwerkelijk van start gaan, anders dan de bestaande Woningbouwimpuls die meer op toekomstige plannen is gericht?
Met verschillende financiële middelen draagt het Rijk bij aan de bouw van woningbouwprojecten, zoals de Woningbouwimpuls. Een van de voorwaarden voor de Woningbouwimpuls is dat de woningen uiteindelijk ook daadwerkelijk gerealiseerd worden. We bekijken of de huidige financiële regelingen afdoende zijn en of er aanleiding voor aanpassing of een andere financiële regeling. In het Wetgevingsoverleg Ruimte en Wonen van 14 november jl. heb ik toegezegd om het vervolg van de inzet van de middelen voor de Woningbouwimpuls zoveel mogelijk te laten toekomen aan het doel om juist de komende jaren door te bouwen en dat ik in het voorjaar op terugkom op welke wijze ik dat voor me zie.
Hoe gaat u de te verwachte uitval, van soms wel 40% zo blijkt uit onderzoek, bij binnenstedelijk bouwen ondervangen?
Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 8 november over de antwoorden op de Kamervragen van het lid de Groot (VVD) over het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis» is het onderdeel van mijn bestuurlijke afspraken om voldoende zekerheid te krijgen voor wat betreft bouwlocaties, provincies en gemeenten zorgen voor een overmaat aan bouwlocaties in de plannen. Die afgesproken overmaat is 130% in de provincies met het hoogste woningtekort. Die overmaat moet ook op peil blijven, zodat er voldoende plannen beschikbaar blijven als plannen vertragen of vervallen. Ik wil dat in de woondeals ook marktpartijen en corporaties daar een bijdrage aan kunnen leveren door te signaleren wanneer plannen vertragen, of door reservelocaties aan te dragen, ingeval er locaties vertragen of afvallen.
Ook veranderende marktomstandigheden spelen een rol. We hebben op dit moment te maken met veel onzekerheid in de markt, bijvoorbeeld als het gaat om kosten van materialen. Daarom heb ik eerder dit jaar samen met de bouwsector de intentieverklaring «samen doorbouwen in onzekere tijden» opgesteld. Partijen spreken daarbij de intentie uit om samen door te bouwen en maken onderling afspraken over hoe ze omgaan met de risico’s. We liggen voor dit jaar op koers om de doelstelling van 80.000 woningen te realiseren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 hou ik nadrukkelijk samen met de andere partijen vinger aan de pols ten aanzien van de veranderende economische omstandigheden en zetten we samen de schouders eronder om de belemmeringen van onder andere economische tegenwind op te vangen.
Bij hoeveel van de ruim 900.000 aangeboden woningen door de provincies is gebruik gemaakt van binnenstedelijke focus, of de ladder van binnenstedelijke verduurzaming?
Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 8 november over de antwoorden op de Kamervragen van het lid de Groot (VVD) over het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis» beschik ik nu niet over een dergelijk overzicht. ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt. Ik zet er bij de woondeals op in dat meer focus komt te liggen op kansrijke locaties, zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk.
Bent u het eens met een van de oorzaken die in het artikel wordt genoemd, dat het besluit van tien jaar geleden om te stoppen met het ontwikkelen van grote woningbouwlocaties, een verkeerde inschatting is geweest? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn veel mensen op zoek naar een woning. Daarbij kunnen veel mensen geen woning vinden die past bij hun inkomen. De decentralisatie van het woningbouwbeleid heeft ertoe geleid dat er onvoldoende sprake is geweest van richtinggevende bouwdoelstellingen. Met de Nationale Woon- en bouwagenda, en in het bijzonder het Programma Woningbouw, herneemt de overheid de regie om zo snel het woningtekort in te lopen. Grootschalige woningbouwlocaties zijn daarbij van groot belang omdat alleen kleine en middelgrote locatie niet voldoende zijn om bij te dragen aan de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030.
Bent u bereid om te kijken naar de in het verleden succesvolle aanpak Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) en de lessen van deze aanpak te betrekken in het nemen van meer landelijke regie bij het sturen op grootschalige woningbouwlocaties? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om te kijken naar de lessen uit de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra Vinex. Ik zie parallellen tussen de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra en de opgaven waarvoor we nu gesteld staan. De VINEX-periode leert ons bijvoorbeeld dat een hechte, langjarige samenwerking tussen gemeente en marktpartijen belangrijk is voor de gezamenlijke planvorming, procesaanpak en financiële inkadering van grootschalige gebiedsontwikkelingen. Ook is de koppeling tussen woningbouw en infrastructuur investeringen essentieel.
De lessen uit de VINEX pas ik nu toe op de aanpak in de 17 grootschalige NOVEX- woningbouwlocaties. Vooruitlopend op de brede gebiedsontwikkeling in de 17 grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties hebben we daarom in het najaar besluiten genomen over de € 7,5 miljard voor infrastructuurinvesteringen voor het ontsluiten en bereikbaar maken van de nieuwe woningen.
Kunt u toelichten in hoeverre het instrument nota ruimtelijke ordening kan helpen bij het ordenen waar de meest kansrijke bouw is in relatie tot het vervallen van de bouwvrijstelling?
Het instrument nota ruimtelijke ordening betrof voorheen een beleidsinstrument waarin voor de Ruimtelijke Ordening beleidsdoelen werden gesteld voor de ruimtelijke ordening in Nederland. Zo gaf de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening extra (Vinex; Ministerie van VROM 1991) een ambitieus woningbouwprogramma waarbij een groot aantal woningbouwlocaties nabij steden door de nationale overheid op de kaart was aangeduid. Inmiddels is de Nationale Omgevingsvisie (vastgesteld op 11 september 2020) de Rijksvisie waarin het nationale beleid voor ruimtelijke ordening, en daarmee ook woningbouw, is opgenomen.
Zoals in het Coalitieakkoord is afgesproken ben ik een traject gestart om de Nationale Omgevingsvisie te actualiseren en aan te scherpen. Dit kan gezien worden als de volgende nota ruimte en kijkt dus meer naar de lange termijn. Op 12 december heb ik uw Kamer geïnformeerd over het ruimtelijk startpakket dat ik aan de provincies heb gestuurd. In het startpakket legt het Rijk de provincies de nationale opgaven voor uit nationale programma’s op het gebied van onze fysieke leefomgeving. De twaalf provincies wordt gevraagd om samen met gemeenten en waterschappen de opgaven voor de periode tot 2030 en met een doorkijk naar 2050 ruimtelijk te vertalen, in te passen en te combineren met de provinciale opgaven. Ik vraag de provincies in oktober 2023 met de ruimtelijke voorstellen te komen die zicht geven op wat ruimtelijk mogelijk en realiseerbaar is. Het voorstel is de opmaat naar twaalf ruimtelijke arrangementen waarin Rijk en provincie wederkerige afspraken maken over de uitvoering van de opgaven.
De afspraken vormen de basis voor een nieuwe nota ruimte in 2024, in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie. In deze aangescherpte Nationale Omgevingsvisie en in de onderliggende beleidsstukken zal ik ook een doorkijk geven naar de toekomstige woningbouwlocaties. Hierbij neem ik ook mee in hoeverre deze locaties kansrijk zijn in verband met andere belangen als natuur.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Terugtreden aannemer bij sloop-nieuwbouw in het kader van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van een onveilige woning in het centrum van Loppersum na jaren wachten op de sloop-nieuwbouw van zijn woning nu te horen heeft gekregen dat de aannemer zich terugtrekt?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de aannemer dit doet omdat de overheidsinstelling Nationaal Coördinator Groningen (NCG) na al die jaren nog geen duidelijkheid geeft over budget en planning en slecht communiceert? Herkent u dat het voor aannemers die elders ook goede opdrachten kunnen krijgen zonder zekerheid erg moeilijk is om voor de NCG te werken?
Nee. De aannemer heeft aan de NCG aangegeven dat hij om andere redenen deze opdracht teruggeeft. Het uitgangspunt is dat aannemers, de NCG en bewoners goede afspraken met elkaar maken voordat de opdrachtverlening aan de aannemer plaatsvindt.
Herkent u dat de woningeigenaar al in 2018 heeft aangegeven dat zijn gezin onderdoor is gegaan aan het wonen in een kapot en onveilig huis en het moeten strijden om herstel?
Ja. Ik herken dat een moeizaam verlopend versterkingstraject negatieve invloed kan hebben op de mentale gesteldheid van bewoners. Daar wil ik iets aan doen. In mijn brief van 23 november jl. (kenmerk 2022D49408) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van het welzijn van bewoners in het aardbevingsgebied.
Herkent u dat de strijd, de boosheid en stress een negatieve invloed hebben gehad op het functioneren van de woningeigenaar als vader, als partner, als professional, op zijn humeur, zijn mentale gezondheid en de wijze waarop hij in het algemeen in het leven staat?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat juist om deze reden terecht is gekomen bij de Commissie Bijzondere Situaties?
De gemeente heeft, op het moment dat dit mogelijk was, dit adres bij NCG voorgedragen om met prioriteit op te pakken. Het adres is toegewezen aan het programma Versterking Bijzondere Situaties (VBS) van de NCG.
Herkent u dat de Commissie Bijzondere Situaties er is voor mensen die dringend hulp nodig hebben? Herkent u dat het doel is om samen een oplossing te vinden waarmee mensen weer verder kunnen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, hoe kan het dat er na tweeënhalf jaar onderdeel te zijn van deze regeling geen oplossing is, hij niet verder kan en er nu nieuwe vertraging optreedt door het terugtreden van de aannemer?
Met de aanmelding bij het programma Bijzondere Situaties is de versterking met prioriteit opgepakt door de NCG. Er ligt inmiddels een versterkingsadvies voor dit adres en het uitvoeringsontwerp ligt bij de gemeente voor de vergunningaanvraag. Het terugtrekken van de aannemer kan tot vertraging leiden. Er wordt echter zo snel als mogelijk een voorstel gedaan voor een vervangende aannemer.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er wel een dringend nodige oplossing komt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u zich voorstellen hoe groot de mentale klap is nu een commissie die moet zorgen dat mensen verder kunnen na mentale klappen van de overheid ook weer faalt in haar aanpak?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u dat deze woningeigenaar en andere gedupeerden vast komen te zitten en geen regie meer hebben door deze gang van zaken?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ik ook zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die en zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat de situatie van deze woningeigenaar symbool staat voor problemen van veel meer gedupeerden in het mijnbouwgebied?
Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium is een uitzonderlijke situatie. Dit neemt niet weg dat ook ik zie en hoor over vele moeizaam verlopende versterkingstrajecten die een zware wissel trekken op het welzijn van bewoners.
Herkent u dat het wanhopig maakt dat zelfs in het centrum van Loppersum mensen ruim 10 jaar na de aardbeving bij Huizinge nog zo ver van een veilig huis zijn?
Ja. Ik herken dit onder meer uit mijn werkdagen in Groningen. Het blijft mijn hoogste prioriteit om bewoners zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden.
Is het u bekend dat dit niet de eerste keer is dat aannemers in Groningen besluiten opdrachten terug te geven omdat het werken in opdracht van de overheidsinstelling NCG voor veel problemen zorgt?
Ja. Het is mij bekend dat een beperkt aantal aannemers zich heeft teruggetrokken uit projecten. De NCG is met deze aannemers in gesprek om te achterhalen wat de redenen zijn voor de besluiten om opdrachten terug te geven. Het teruggeven van een opdracht door een aannemer in een dusdanig laat stadium, zoals het geval is in Loppersum, is gelukkig een uitzondering.
Herkent u dat de Kamer vorig jaar aan de bel trok toen bekend werd dat aannemers de versterkingsopdracht van 90 woningen terug gaven?1
Ja.
Hoe gaat het met deze groep bewoners die vorig jaar langer moesten wachten doordat aannemers de opdrachten teruggaven? Hoe ver zijn zij inmiddels in hun traject? Hoe waarderen deze bewoners het traject?
Na het opnemen en beoordelen bleek dat de betreffende 90 woningen in aanmerking kwamen voor sloop-nieuwbouw. In het programma Bouwimpuls heeft de NCG met de aannemers de afspraak gemaakt dat zij enkel de bouwkundige versterking realiseren van bestaande woningen. De adressen zijn daarom vanuit het programma Bouwimpuls verplaatst naar het reguliere versterkingstraject bij de NCG. De NCG en de gemeente pakken de uitvoering van deze adressen versneld op en in de communicatie met bewoners is hiervoor expliciet aandacht.
Hoe vaak hebben aannemers in de versterkingsoperatie opdrachten teruggegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 13. Het exacte aantal wordt niet centraal geadministreerd.
Herkent u dat er veel signalen zijn waarbij aannemers een begroting maken die niet wordt goedgekeurd door de NCG?
Ik herken de signalen dat begrotingen worden afgekeurd. De NCG beoordeelt begrotingen op marktconformiteit. Bij excessieve afwijkingen wordt overlegd met de betreffende aannemer over de afwijkingen. Op basis hiervan vindt al dan niet een bijstelling plaats. Dit is maatwerk per aannemer.
Herkent u dat er signalen zijn dat de NCG ook tijdens versterking en sloop-nieuwbouw facturen van aannemers niet of vertraagd betaald?
Ja. De NCG betaalt in meer dan 95% de van de gevallen de facturen van aannemers binnen de termijn van 30 dagen. De NCG streeft ernaar dat alle aannemers op tijd worden betaald.
Herkent u dat het bewoners tot wanhoop drijft wanneer er vertraging optreedt in vaak al langslepende trajecten?
Ja. Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Herkent u voorts dat er ook in trajecten die zijn gestart om de versterkingsoperatie te versnellen alsmede in trajecten die zijn gestart om bewoners meer te ontzien en te steunen vertraging ontstaat vanwege gedoe om geld?
Ja. Om dergelijke complexe situaties te voorkomen heeft de NCG een knelpuntenpot om knelpunten op te lossen en lopende projecten verder te brengen.
Heeft u gesprekken gehad met aannemers over het werken voor de NCG? Zo nee, bent u bereid om met aannemers in gesprek te gaan om te horen welke problemen zij ervaren en welke kansen zij zien voor verbetering?
Ik ben bereid om hierover met aannemers in gesprek te gaan. In een van mijn werkdagen in Groningen begin 2023 zal ik hier invulling aan geven. De NCG voert daarnaast geregeld gesprekken met aannemers. Dit vindt op projectniveau plaats, en tijdens evenementen zoals de door de NCG georganiseerde bouwtafels.
Hoe gaat u zorgen dat vertraging door toedoen van de NCG wordt geminimaliseerd? Welke stappen heeft u daar reeds voor gezet? Welke stappen gaat u zetten?
De NCG heeft stappen gezet om vertraging in het versterkingsproces te minimaliseren. Zo werkt de NCG met het Meerjarenversterkingsplan (MJVP). Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Dit heeft de NCG de afgelopen tijd gedaan door bijvoorbeeld te werken met een inkoopkalender en via het plan Vergroten Uitvoeringscapaciteit. Ik kijk momenteel met de NCG kritisch naar de processen om vertragende factoren te identificeren en op te lossen.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Groningen beantwoorden?
Ja.
Afkeuring bouwvrijstelling en de gevolgen voor de herbeoordeling van milieuvergunningen voor bouwprojecten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechter haalt streep door bouwvrijstelling, grote gevolgen voor projecten»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht», waarin voormalig voorzitter Ed Nijpels van het Voortgangsoverleg Klimaatakkoord van de Sociaal Economische Raad zijn zorgen uitspreekt over capaciteitstekorten bij de regionale omgevingsdiensten die de milieuvergunningen afgeven en controleren?2
Ja
Bent u bekend met het artikel «Nijpend gebrek aan personeel nekt bouwplannen»?3
Ja
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij gemeenten wat betreft de (herbeoordeling en afgifte van milieuvergunningen bij gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het wegvallen van de bouwvrijstelling leidt in beginsel niet tot het verlenen van extra milieuvergunningen, of het alsnog moeten verlenen van milieuvergunningen voor de periode waarin de bouwvrijstelling van toepassing was. In de meeste gevallen is voor de bouw zelf namelijk geen milieuvergunning nodig.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen of sprake is van natuurvergunning niet bij gemeenten, maar meestal bij de provincie. Hierop ga ik nader in bij antwoord op vraag 6.
Het artikel «Doe vooral wat je zelf goed acht» gaat in op de regels over energiebesparing. Deze regels volgen wel uit milieuregelgeving. In de meeste gevallen gaat het om algemene milieuregels waarbij de bedrijven waar het om gaat geen milieuvergunning nodig hebben. Het artikel gaat daarom ook voornamelijk over de inhoud van de algemene regels en over toezicht en handhaving, en slechts waar het gaat om de meest vervuilende bedrijven over milieuvergunningen. Onder de huidige regels zijn bedrijven onder de CO2-emissiehandel, vergunningplichtige en glastuinbouwbedrijven uitgezonderd van de energiebesparingsplicht. Om dat te veranderen, scherpt de Minister voor Klimaat en Energie in 2023 deze plicht aan, waardoor deze doelgroep ook alle energiebesparende maatregelen moet nemen die zich in vijf jaar of minder terugverdienen. Daarnaast stelt het kabinet, om het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht te verbeteren, 56 miljoen euro extra beschikbaar aan de omgevingsdiensten om de eigen capaciteit en kennis te versterken op het gebied van energiebesparing.4 Ook verken ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie hoe omgevingsdiensten meer inzicht kunnen krijgen in energiegebruiksgegevens, waardoor de doelgroep beter in beeld kan worden gebracht en toezicht en handhaving gerichter kan plaatsvinden.
Kunt u een overzicht geven van de huidige achterstanden bij de regionale omgevingsdiensten wat betreft de beoordeling en afgifte van milieuvergunningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit antwoord op vraag 4 blijkt heeft het wegvallen van de bouwvrijstelling geen gevolgen voor de (her)beoordeling van milieuvergunningen door regionale omgevingsdiensten.
Voor zover gedoeld wordt op de gevolgen van het wegvallen van de bouwvrijstelling voor de afgifte van natuurvergunningen ligt het eventueel (her)beoordelen in bepaalde gevallen wel bij omgevingsdiensten. Hierop ga ik nader in bij antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen van gemeenten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een individuele bouwvergunning aan moeten vragen?
De bouwvrijstelling hield in dat bij het bepalen of sprake is van natuurvergunningplicht voor een bouwactiviteit geen rekening hoefde te worden gehouden met eventuele tijdelijke stikstofdepositie die als gevolg van een project tijdens de realisatiefase ontstaat. De omvang van de stikstofdepositie in de realisatiefase en eventuele gevolgen daarvan voor de natuur zijn in deze gevallen daarom niet per activiteit beschouwd.
Na het wegvallen van de bouwvrijstelling moet bij het beoordelen of een bouwactiviteit een natuurvergunning behoeft ook de stikstofdepositie in de realisatiefase worden meegenomen, net zoals dat het geval was voordat de vrijstelling in werking trad. Per project moet weer worden bekeken of rekening houdend met de depositie in de realisatiefase een natuurvergunning moet worden aangevraagd. Indien dat wel het geval is moet het bevoegd gezag vervolgens de effecten op de beschermde natuur beoordelen. Het wegvallen van de bouwvrijstelling kan voor een deel van de bouwactiviteiten dus leiden tot aanvraagprocedures voor het verkrijgen van een natuurvergunning ook voor de realisatiefase, en kan ook invloed hebben voor aanvraagprocedures voor de bouwvergunning als de eventueel benodigde natuurvergunning daarin wordt meegenomen. De initiatiefnemer kan er namelijk voor kiezen om geen losse natuurvergunning aan te vragen, maar de vergunningplicht voor de bouwactiviteit te gebruiken om ook toestemming vanuit natuurbelang te verkrijgen. De bouwvergunning kan dan alleen worden verleend als het bevoegd gezag voor de natuurvergunning een verklaring van geen bedenkingen afgeeft.
Voor nieuwe projecten betekent het wegvallen van de bouwvrijstelling dat afhankelijk van het soort project vertraging kan ontstaan. Dit geldt ook voor urgente maatschappelijke opgaven, zoals energietransitie en woningbouw. Het wegvallen van de bouwvrijstelling leidt in ieder geval tot meer rekenen en beoordelen, en daarmee toename van lasten aan de kant van initiatiefnemers en bevoegde instanties. Het kan ook leiden tot vertraging, als de berekeningen en de eventuele beoordeling van effecten op natuur meer tijd in beslag nemen dan de voorbereiding van de overige delen van het project, en het verkrijgen van overige eventueel benodigde vergunningen.
Wat betreft het al dan niet moeten hebben van de natuurvergunning voor bouwprojecten is het niet mogelijk om een overzicht te geven van wat het wegvallen van de bouwvrijstelling betekent voor afgeronde en lopende bouwprojecten. Dit kan, ten eerste, niet omdat er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Ten tweede betekende de bouwvrijstelling dat per project geen berekeningen van stikstofdepositie in de realisatiefase vereist waren, waardoor het ook niet te zeggen is welke gevolgen die depositie zou hebben als die bij de beoordeling of sprake is van natuurvergunningplicht wel was meegenomen. Duidelijk is wel dat zonder de bouwvrijstelling lang niet voor alle bouwprojecten vanwege de realisatiefase een natuurvergunning nodig is.
Wat de bevoegde instanties betreft zullen extra lasten vooral bij de provincies komen, nu zij voor de meeste projecten het bevoegd gezag zijn voor de natuurvergunning en het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen. Zoals in de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof over de Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos5 is aangegeven, werkt het kabinet mede om deze lasten en mogelijke vertraging te voorkomen op korte termijn aan standaardisatie door middel van kengetallen of vuistregels, met als doel snel inzicht te verschaffen in de vraag of voor een activiteit een natuurvergunningplicht geldt. Parallel daaraan beziet het kabinet de mogelijkheid van een «generieke voortoets». Zoals in voornoemde brief is aangegeven, zal de Tweede Kamer in 2023 hierover verder worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zullen zijn qua extra werkdruk voor de vergunningenafdelingen van regionale omgevingsdiensten nu alle nog niet vergunde bouwprojecten opnieuw een individuele bouwvergunning aan moeten vragen?
Voor omgevingsdiensten kan extra werkdruk vooral aan de orde zijn als de verlening van natuurvergunningen en het afgeven van de verklaringen van geen bedenkingen door de provincie bij de omgevingsdienst is belegd. Zoals bij vraag 6 is aangegeven is geen overzicht te geven van de aantallen gevallen waarbij dat aan de orde is.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van gemeenten die gaan over de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Uit mijn antwoord op vraag 4 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het wegvallen van de bouwvrijstelling heeft dus ook geen gevolgen voor de capaciteit van afdelingen van gemeenten die milieuvergunningen verlenen.
Hoe beoordeelt u de huidige capaciteit van de afdelingen van regionale omgevingsdiensten die gaan over de afgifte en (her-)beoordelingen van milieuvergunningen?
Uit mijn antwoord op vraag 5 volgt dat het wegvallen van de bouwvrijstelling niet tot (her)beoordeling van milieuvergunningen noodzaakt. Het heeft dus ook geen gevolgen voor de capaciteit van afdeling van regionale omgevingsdiensten die milieutaken uitvoeren.
Welke plannen liggen er om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de omgevingsdiensten te vergroten?
Gelet op het antwoord op vraag 9 liggen er in relatie tot het wegvallen van de bouwvrijstelling geen plannen om de capaciteit van de milieuvergunning-afdelingen van de omgevingsdiensten te vergroten. In dit verband is het relevant op te merken dat het Rijk, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel samenwerken aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen.6 Een van de acties van dit programma is om via een landelijke arbeidsmarktcampagne medewerkers voor de omgevingsdiensten aan te trekken. Hoewel dit niet specifiek gericht is op het verlenen van vergunningen wordt hiermee de capaciteit van omgevingsdiensten vergroot.
Het eisen van foto’s van de binnenkant van huizen voor de vaststelling van de WOZ |
|
Mark Strolenberg (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf over «Woede over gemeenten die foto’s eisen van binnenkant huizen: «Waar komen mijn beelden terecht?»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Zijn er andere gevallen bekend van gemeenten die foto’s van badkamers, keukens en andere ruimtes opvragen om een meer gedetailleerde vaststelling van de WOZ te kunnen doen?
Uit informatie van de Waarderingskamer blijkt dat ook andere gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid om informatie aan te leveren in de vorm van foto's.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet
de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik, omwille van de noodzaak van het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten, van groot belang.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke wettelijke basis is er om dit soort foto’s te kunnen opvragen?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Deelt u de mening dat het opvragen van foto’s geen goede gang van zaken is en dat dit per direct moet stoppen?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Echter informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat het vaststellen van de WOZ-waarde door taxatie en generieke waardebepaling op basis van parameters moet worden gedaan?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de taxeren woningen te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname of. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast« voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat voor het gedetailleerder vaststellen van de waarde schriftelijke vragen over de staat van de binnenkant van de woning afdoende is om te komen tot een oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor informatie over de zogenaamde secundaire objectkenmerken kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor meerdere mogelijkheden. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. bijvoorbeeld door middel van het verstrekken van zelfgemaakte foto’s.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Welke mogelijkheden ziet u om het opvragen, door ambtenaren, van foto’s van badkamers, keukens e.d. voor het gedetailleerd bepalen van de WOZ-waarde te verbieden? Als de mogelijkheden er zijn: bent u bereid deze gang van zaken te verbieden?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat ven een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke rol speelt de Waarderingskamer in het tegengaan van gedetailleerdere waardebepaling door middel van foto’s?
De Waarderingskamer is de toezichthouder op de WOZ-taxaties en ziet erop toe dat gemeenten en voor gemeenten werkende uitvoeringsorganisaties op een zorgvuldige manier werken en WOZ-waarden vaststellen die gebaseerd zijn op goede, actuele informatie op een detailniveau die aansluit op de markt en ook goed onderbouwd kunnen worden.
De Waarderingskamer ziet verder toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wilt u deze vragen een voor een behandelen?
Ja.
Het bespioneren van mensen thuis met de eis om voor het bepalen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen naar diverse gemeenten moeten worden gestuurd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat diverse gemeenten bij het vaststellen van de WOZ-waarde foto’s van de binnenkant van huizen eisen?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Kunt u aangeven om welke gemeenten dit gaat?
Voor zover mij bekend gaat het in de nieuwsberichten om de belastingsamenwerkingsorganisaties GBTwente die een pilot uitvoerde in de gemeente Enschede en de Belastingsamenwerking Oost Brabant (BSOB) en de gemeenten die daarin samenwerken, te weten: Asten, Bernheze, Boekel, Deurne, Gemert-Bakel, Laarbeek, Maashorst, Oss en Someren. GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Deelt u de mening dat het begluren en bespioneren van mensen veel te ver gaat voor de bepaling van de WOZ-waarde? Kunt u in uw beantwoording de reactie van de Vereniging Eigen Huis en de Autoriteit Persoonsgegevens duiden?
De Vereniging Eigen Huis vraagt zich af of het opvragen van foto’s proportioneel is. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit van de woning en de staat van het onderhoud. Informatie over de zogenaamde inpandige secundaire objectkenmerken is niet openbaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 aangegeven ziet de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Ik onderschrijf het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat er zorgvuldig om moet worden gegaan met persoonlijke informatie die zichtbaar kan zijn op foto’s. Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Verder is de privacywet Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving hiervan.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten
Hoe verhoudt dit begluren en bespioneren zich tot de privacy wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Allereerst geldt, zoals bij vraag 3 aangegeven, voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak de geheimhoudingsplicht, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5, van toepassing is. Dit betekent dat voor personen die belast zijn met de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De Waarderingskamer ziet, zoals bij vraag 2 aangegeven, toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wie kan deze foto’s nog meer zien? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
Hoe lang worden deze foto’s bewaard en moeten de bewoners zometeen elk jaar een foto maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Is deze informatie volgens u significant voor de waarde bepaling? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, zoals aangegeven bij vraag 3 wordt de WOZ-waarde van een woning bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname de door gemeentelijk taxateur. Dit is nadrukkelijk een optie en niet verplicht. De Waarderingskamer ziet er, zoals bij vraag 2 aangegeven, op toe dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren. Dit toezicht van de Waarderingskamer is van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Heeft u de bereidheid om deze «big brother is watching you»-actie bij de gemeenten die hiertoe zijn overgegaan te veroordelen en af te keuren? Heeft u voorts de bereidheid gemeenten op te roepen om dit begluren en bespioneren subiet te beëindigen? Graag een gedetailleerd antwoord.
GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet.
Zoals bij vraag 3 aangegeven kan de WOZ-ambtenaar van de gemeente bij de woningeigenaar informatie opvragen over de inpandige secundaire objectkenmerken (zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet). De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor diverse mogelijkheden waaronder het invullen van een inlichtingenformulier en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.
Daarbij acht ik het, zoals bij vraag 2 aangegeven, van belang dat de gemeenten aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto's, de optie van zelfgemaakte foto’s is immers niet verplicht.
WOZ-gegluur |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over WOZ-gluurders – gemeente wil foto’s interieur»?1
Ja.
Waarom hebben gemeenten, naar eigen zeggen, plotseling foto’s van het interieur van hun inwoners nodig voor het vaststellen van de WOZ-waarde? Waar komt deze gekkigheid vandaan?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Deelt u de mening dat het interieur van een woning – zoals keuken, badkamer en toilet – gemeenten helemaal niets aangaat?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Twee woningen die aan de buitenkant vergelijkbaar zijn kunnen een verschillende waarde hebben doordat inpandige secundaire objectkenmerken verschillen. Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning.
Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zelfgemaakte foto’s zijn een optie en geen verplichting. Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Als gemeenten aangeven dat zij met deze foto’s de WOZ-waarde «nauwkeuriger» kunnen vaststellen, bedoelen zij dan een hogere of lagere WOZ-waarde dan normaal?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken, en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Afhankelijk van de zogenaamde secundaire objectkenmerken van een specifieke woning ten opzichte van de verkochte woningen zal de WOZ-waarde van een woning hoger, lager of gelijk aan de WOZ-waarde van de verkochte woningen worden vastgesteld.
Waar in de «Wet waardering onroerende zaken» wordt gesproken over foto’s van het interieur? Bent u ervan op de hoogte dat de Waarderingskamer (art. 4–11 Wet WOZ) het heeft over het analyseren van vraag- en verkoopprijzen, internetadvertenties etc. – oftewel openbare informatie – maar niet over foto’s van het interieur?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. In de gemeenten waarop deze vragen betrekking hebben is gekozen om daarnaast de optie te bieden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Wie heeft er bij de gemeenten toegang tot de foto’s? Wat gebeurt er met de foto’s nadat die zijn gebruikt?
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Wat gebeurt er als bewoners geen foto’s aanleveren? Wordt de WOZ-waarde dan op de normale manier (of niet) vastgesteld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 verplicht artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde.
Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Klopt het dat dit WOZ-gegluur een pilot is? Bent u ertoe bereid een streep door deze pilot te zetten en ervoor te zorgen dat gemeenten de WOZ-waarde op de normale manier – dus zonder foto’s van toiletten en badkamers – vaststellen?
Er is sprake van twee pilots die los van elkaar geïnitieerd zijn door twee belastingssamenwerkingsverbanden, namelijk GBTwente en Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB). GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet. In de pilots is naast bestaande opties als een inlichtingenformulier en een gemeentelijk taxateur gekozen voor aanbieden van de optie van zelfgemaakte foto’s. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de conclusie dat huiseigenaren met een gemiddelde WOZ-stijging van 8,6% in 2022 sowieso veel te veel betalen?2
Nee. Een WOZ-waarde stijging leidt niet automatisch tot een evenredige stijging van de aanslag van bijvoorbeeld de OZB. (Mede)overheden hebben een autonome bevoegdheid om de tarieven van heffingen die gebaseerd zijn op de WOZ-waarde vast te stellen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.
Het bericht ‘Verduurzaming van koopwoningen komt bij gedeeld huizenbezit slecht van de grond’ |
|
Henri Bontenbal (CDA), Jaco Geurts (CDA), Silvio Erkens (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verduurzaming van koopwoningen komt bij gedeeld huizenbezit slecht van de grond»?1
Hoe vaak komen deze problemen voor? Kunt u bevestigen of de cijfers, genoemd in het artikel, kloppen?
Deelt u de mening dat het een onwenselijke ontwikkeling is als woningeigenaren, die hun woning willen verduurzamen, nu niet hun huis kunnen verduurzamen, omdat de instemming van de vereniging van eigenaren (VvE) uitblijft?
Heeft u enkele succesverhalen om inzichtelijk te maken hoe VvE's wel gezamenlijk met huiseigenaren optrekken in de verduurzaming? Zo ja, kunt u hier lessen uit trekken om toe te passen in situaties waar VvE's er niet uitkomen?
Hoe kunnen VvE's, gezien hun belangrijke taak ten aanzien van het gemeenschappelijk gebouwbeheer, zo worden ingericht of geholpen dat het geheel of gedeeltelijk verduurzamen van gedeeld bezit toch mogelijk wordt?
Welke stimuleringsmaatregelen heeft u om het toch voor VvE's aantrekkelijker te maken om (collectieve) verduurzamingsmaatregelen te nemen?
Hoe kunnen woningeigenaren worden geholpen bij situaties waarbij de VvE de verduurzamingsmaatregelen blokkeert?
Is het wat u betreft wenselijk en mogelijk om niet-zichtbare verduurzamingsmaatregelen (bijvoorbeeld het plaatsen van dubbel glas) altijd toe te staan zonder toestemming van de VvE? Bent u bereid om een lijst met deze maatregelen op te stellen?
Kunt u aangeven op welke wijze er wordt gewerkt aan een langetermijn oplossing voor de problemen met trage verduurzaming bij gedeeld huizenbezit?
Ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden om tot wetgeving te komen waarin wordt bepaald dat de VvE te allen tijde bevoegd is op het gebied van duurzaamheid, zoals door sommige experts wordt geopperd?2 Wat zouden de voor- en nadelen zijn van een dergelijke optie?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht ’Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Straatje erbij in elk dorp oplossing woningcrisis»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Kunt u uiteenzetten of u de conclusie van de directeur van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB), «Als elk dorp er een straatje bijbouwt, kunnen we in Nederland in een paar jaar tijd 300.000 woningen bouwen», wel of niet onderschrijft?
EIB doet voorstellen om ook te kijken naar bouwmogelijkheden aan de randen van gemeenten. Om twee redenen vind ik het van belang om te kijken naar deze locaties. Allereerst om overal kansrijke locaties te ontwikkelen om de bouwambitie van 900.000 woningen tot en met 2030 te halen: binnenstedelijk én buitenstedelijk. Ook bouwen aan de randen van gemeenten hoort daar dus bij. Ten tweede is bouwen aan de randen van gemeenten belangrijk vanuit het oogpunt van leefbaarheid, vooral in kleine kernen met weinig mogelijkheden om in het bestaand bebouwd gebied te bouwen.
Kunt u toelichten hoeveel van de woningen aan de randen van gemeenten, genoemd in het artikel, zijn opgenomen in de afspraken die met de provincies zijn gemaakt op 13 oktober jongstleden?
Onderdeel van de provinciale afspraken is onder meer het aantal te bouwen woningen per provincie, en de daarvoor benodigde plancapaciteit. De doorvertaling naar locaties vindt plaats in de regionale woondeals. Daarom is op basis van de provinciale afspraken geen doorrekening te maken van het aantal woningen aan randen van gemeenten. Ik zet er bij de woondeals op in dat meer focus komt te liggen op kansrijke locaties, zowel door binnenstedelijk als door buitenstedelijk te bouwen.
ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt. Daarnaast zie ik dat de door EIB aangedragen locaties voor Noord-Holland Noord naar schatting al voor 75% onderdeel zijn van de plancapaciteit. 2
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen het voorstel van de EIB in relatie tot het creëren van meer zekerheid voor het bouwen van grote aantallen woningen, mede gelet op het feit dat de afgelopen jaren tot 40 procent van de binnenstedelijke bouwplannen is afgevallen door complexiteit?
Ik zie dit voorstel als een ondersteuning van mijn beleid. Om de grote woningnood het hoofd te kunnen bieden zullen we vol moeten inzetten op de realisatie van alle kansrijke woningbouwlocaties. Om te zorgen voor voldoende zekerheid voor wat betreft bouwlocaties, is onderdeel van mijn bestuurlijke afspraken met provincies en gemeenten dat zij zorgen voor ruim voldoende bouwlocaties in de plannen. Afgesproken is 130% plancapaciteit ten opzichte van de netto woningbouwopgave. Die 130% plancapaciteit moet ook op peil blijven, zodat er voldoende plannen beschikbaar blijven als plannen vertragen of vervallen. Ik wil dat in de woondeals marktpartijen en corporaties daar een bijdrage aan kunnen leveren door te signaleren wanneer plannen vertragen, of door reservelocaties aan te dragen, voor het geval dat er locaties vertragen of afvallen.
Hoe kijkt u aan tegen de verwachting dat binnenstedelijk bouwen alleen maar moeilijker wordt door de complexiteit, stijgende bouwkosten en ambtenarentekorten in combinatie met de wensen voor betaalbare woningen en bereikbaarheid?
Ik zie dat woningbouw inderdaad ingewikkelder wordt vanwege deze omstandigheden maar ook stikstof, gebrek aan menskracht in de bouw en veranderende marktomstandigheden. Ik verwacht dat dit niet alleen het geval zal zijn bij binnenstedelijke locaties. Zo kan er bij buitenstedelijke ontwikkelingen ook sprake zijn complexiteit vanwege een samenhang van ruimtelijke opgaven zoals het water- en bodemsysteem, de ligging in de nabijheid van natuurgebieden, of de nabijheid van windparken. Daarom is mijn inzet gericht op versnelling van de woningbouw, op locaties die snel te realiseren zijn: grote en kleinere locaties, in de stad én aan de randen van gemeenten.
Klopt de daling van 67 procent naar 34 procent van het aantal «harde» plannen uit het onderzoek van het EIB? Zo ja, welke verklaring heeft u voor deze daling? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit percentage niet klopt?
Dit klopt niet. Zowel de harde als zachte plancapaciteit is gestegen, alleen de zachte sneller dan de harde capaciteit. Uit de inventarisatie plancapaciteit voorjaar 2022 (meetperiode 2022–2030), blijkt dat in vergelijking met de vorige meting in voorjaar 2021 (meetperiode 2021–2029) de totale plancapaciteit is gestegen van 961.000 naar 1.033.900. Doordat de totale plancapaciteit harder is gegroeid dan de harde plancapaciteit, is het percentage harde plancapaciteit gedaald van 35% naar 33%.3 Er is dus geen daling van 67% naar 34%. In absolute aantallen is de harde plancapaciteit toegenomen, van 335.100 naar 344.900.
Plannen worden vaak pas in het laatste stadium van het voorbereidingstraject hard gemaakt. Daarom is vooral de harde plancapaciteit voor de korte termijn belangrijk. Voor de periode tot en met 2025 is het aantal harde plannen 89% van het totaal aantal benodigde plannen voor die periode. Daarnaast is het van belang om te zorgen voor 130% plancapaciteit, zoals hiervoor uiteengezet (zie vraag 4).
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de bouw en de locaties van de 85.000 flexwoningen? Klopt het dat voor deze woningen naar locaties wordt gekeken waar de bouw van woonwijken gepland staat, zoals het artikel stelt? Zo ja, kunnen deze locaties tijdig beschikbaar komen voor permanente bouw?
Vanwege de toestroom van ontheemden uit Oekraïne en de nodige huisvesting van statushouders is de ambitie om 37.500 flex- en transformatiewoningen eind 2024 gerealiseerd te hebben. Ik werk er, samen met gemeenten, corporaties en de bouw, hard aan om dit waar te maken. Ik merk bij hen veel enthousiasme, dat ook uitmondt in de vele plannen die zijn ingediend. De grote uitdaging waar wij met elkaar voor staan is om nu snel te komen tot realisatie van deze plannen. Voor deze 37.500 wordt nu versneld gekeken naar locaties, onder andere met behulp van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting en met de maatregelen zoals benoemd in de kamerbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de voortgang van de afspraken over de aanpak van de opvangcrisis.4 Begin volgend jaar zal ik u informeren over de realisatie van het aantal flexwoningen in 2022.
De locaties waarnaar wordt gekeken, kunnen locaties zijn die nu geen bestemming wonen hebben, maar tijdelijk kunnen worden benut. Dat kunnen toekomstige woningbouwlocaties zijn. Met de bouw van flexwoningen kan al gestart worden met de gebiedsontwikkeling met het oog op placemaking of in het kader van adaptieve/geleidelijke gebiedsontwikkeling. Het is dus niet zo dat door de bouw van flexwoningen, de bouw van permanente woningen vertraagd of tegengegaan. Een mooi voorbeeld is de ontwikkeling van de Noordoosthoek in de Groote Wielen in Den Bosch. 5 Een groot deel van de woningen blijft hier maximaal 15 jaar staan. Bewoners krijgen in die gevallen een huurcontract tot de einddatum van de tijdelijke omgevingsvergunning. Binnen 7 tot 15 jaar verhuist een deel van de woonerven naar andere plekken in de Noordoosthoek of elders in de stad. Bewoners kunnen meeverhuizen als ze willen. Met deze nieuwe manier van gebiedsontwikkeling verandert het woongebied geleidelijk en is er geen harde scheiding meer tussen tijdelijke en permanente bebouwing. Ook kan een gemeente er voor kiezen dat de flexwoningen uiteindelijk wel permanent blijven staan, mits dat volgens de geldende regelgeving ook kan. Vele flexwoningen voldoen aan het bouwbesluit permanente bouw en hebben daarmee ook de kwaliteit die nodig is om ze permanent te maken.
Deelt u de mening dat er kansen liggen om snel op te schalen met buitenstedelijk bouwen, met name aan de randen van gemeenten, omdat daar de ruimte is en de infrastructuur en voorzieningen al aanwezig zijn?
Ik ben van mening dat er zowel kansen liggen aan de randen van gemeenten als op binnenstedelijke locaties. Het verschilt van locatie tot locatie of de benodigde infrastructuur en voorzieningen aan de randen van gemeenten al aanwezig zijn. Ik vind het van belang dat we alle kansrijke locaties benutten. Ik wil dus ook buitenstedelijke locaties benutten zonder daarbij afbreuk te doen aan de uitgangspunten rondom zuinig ruimtegebruik en de bescherming van belangen zoals landschap en natuur.
Heeft u een compleet overzicht van alle gemeenten die graag aan de randen van de gemeenten willen bouwen?
Nee, over een dergelijk overzicht beschik ik niet. Bij de totstandkoming en uitvoering van de woondeals wil ik graag dat kansrijke locaties in beeld komen, ook om te zorgen voor voldoende locaties als andere locaties vertragen of afvallen. Dat kunnen dus ook locaties aan de randen van gemeenten zijn.
Wilt u, in aanvulling op vraag 9, onderzoeken hoeveel woningen aan de randen van de gemeenten zouden kunnen worden gebouwd, maar die nu niet naar boven zijn gekomen in de afspraken met de provincies van 13 oktober jongstleden, vanwege het toepassen van de ladder van duurzame verstedelijking?
Bij brief van 26 oktober heb ik uw Kamer gemeld dat ik de ladder voor duurzame verstedelijking momenteel laat evalueren.6 In het kader van de evaluatie worden gesprekken met gemeenten, provincies, bouwondernemingen, projectontwikkelaars en hun marktorganisaties gevoerd om zo een beter en vollediger beeld te krijgen van de knelpunten die zij bij toepassing van de ladder ervaren en welke oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden. In dat kader zal met de betrokken partijen worden bezien in hoeverre de ladder het bouwen aan de rand van een gemeente/kern bemoeilijkt. Deze evaluatie verwacht ik in het eerste kwartaal 2023. Daarnaast wil ik dat belemmeringen voor de realisatie van kansrijke locaties aan de randen van gemeenten worden besproken bij de uitvoering van woondeals.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Het feit dat geïnstalleerde trapliften vaak niet voldoen aan het Bouwbesluit |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzending van Meldpunt, waarin opnieuw voorbeelden worden gegeven van trapliften die niet veilig zijn en niet voldoen aan het Bouwbesluit?1
Ja.
Bent u nu wel bereid te inventariseren in hoeverre het Bouwbesluit gevolgd en gehandhaafd wordt bij de plaatsing van trapliften? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de uitzending is mijn beeld dat onduidelijkheid bestaat over de juiste toepassing van het Bouwbesluit bij het plaatsen van trapliften. Ik ben, samen met de Minister voor VRO2, bereid om met VNG/gemeenten na te gaan hoe het Bouwbesluit wordt gevolgd en gehandhaafd en te bezien hoe we deze uitvoeringspraktijk kunnen verhelderen/verbeteren.
Van belang hierbij is om de twee verschillende rollen die een gemeente heeft bij het plaatsen van een traplift goed te onderscheiden. Als eerste is de gemeente opdrachtgever voor het plaatsen van een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en vanuit de rol van Wmo-toezichthouder verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorziening. Daarnaast is conform de Woningwet de gemeente (college B&W) het bevoegd gezag voor het Bouwbesluit.
Op grond van de Wmo 2015 moet de gemeente (zijnde opdrachtgever en eigenaar) zich verzekeren dat de traplift voldoet aan alle regelgeving waaronder het Bouwbesluit. Zoals ik eerder aan uw Kamer schreef, stellen gemeenten in hun inkoop een programma van eisen op waarin ook eisen zijn opgenomen met betrekking tot het moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Toezicht en handhaving door de gemeente, als bevoegd gezag, is daarbij een stok achter de deur. Als sprake is van een strijdigheid met het Bouwbesluit is er een beginselplicht tot handhaven voor het bevoegd gezag.
Zijn alle gemeenten bij plaatsen van trapliften voldoende op de hoogte van het Bouwbesluit? Zo ja, hoe weet u dat? Zo nee, hoe en wanneer gaat u er voor zorgen dat gemeenten hiervan op de hoogte zijn en de wettelijke eisen voor een traplift daadwerkelijk handhaven?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de gemeenten twee rollen. Kennis van het Bouwbesluit is aannemelijk voldoende aanwezig bij het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht of de Omgevingsdienst. Het is echter voorstelbaar dat deze kennis bij de gemeentelijke afdelingen die gaan over de uitvoering van de Wmo 2015 beperkt is, omdat deze medewerkers een expertise hebben op het gebied van zorg. Ter verbetering van het kennisniveau ga ik samen met de Minister voor VRO en de VNG een informatieblad maken over trapliften en het Bouwbesluit.
Wat is uw reactie op de antwoorden van de gemeente De Ronde Venen op raadsvragen van de PvdA- en GroenLinks-fractie, waarin de gemeente aangeeft dat de leverancier zijn eigen werk controleert?2
In eerste instantie is het aan de gemeente hóe zij haar verantwoordelijkheden in relatie tot de Wmo 2015 invult. In mijn ogen is het niet verstandig om altijd uitsluitend te varen op het oordeel van de leverancier die zowel de installatie als de controle doet. In het informatieblad dat ik ga opstellen, wil ik hier ook aandacht aan geven. Het zou in bepaalde gevallen beter zijn als bijvoorbeeld gemeenten zelf steekproefsgewijs controleren of zelf in het geval van klachten, meegaan met de leverancier om de controle uit te voeren.
Wat is uw reactie op het antwoord van de gemeente De Ronde Venen dat als de aanvrager besluit de trap te belopen, in plaats van de beschikbare traplift te gebruiken, de aansprakelijkheid anders ligt dan als er sprake is van een niet-conform-het-bouwbesluit geplaatste traplift? Betekent dit dat wanneer iemand een traplift heeft, niemand meer van de trap gebruik mag maken? Bent u met mij van mening dat een trap ook na installatie van een traplift normaal en veilig gebruikt moet kunnen worden?
Een bewoner krijgt een traplift omdat hij/zij niet meer in staat is (veilig) gebruik te maken van de trap. De trap moet na installatie van de traplift nog steeds normaal en veilig gebruikt kunnen worden door een medebewoner of andere personen en moet daartoe voldoen aan het Bouwbesluit.
Waarop is uw indruk gebaseerd dat kostenoverwegingen geen rol spelen bij het plaatsen van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen?3
In mijn eerdere beantwoording ga ik in op de suggestie dat gemeenten bewust overgaan tot plaatsing van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat gemeenten bewust de wet zouden overtreden. Kostenoverwegingen spelen wel een rol bij het plaatsen van een traplift, maar de trap(lift) moet altijd voldoen aan de wettelijke eisen.
Hoeveel en welke gemeenten voeren steekproefsgewijs achteraf controle uit op geïnstalleerde trapliften?
Er zijn gemeenten die achteraf steekproefsgewijs controles uitvoeren. Ik heb geen zicht op hoeveel en welke dit zijn, die gegevens worden niet bijgehouden.
Vindt u het acceptabel dat wanneer een inwoner naar de gemeente stapt vanwege een onveilige traplift, de gemeente de leverancier laat controleren? Zo ja waarom? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie mijn antwoord op de vraag 4.
Bent u met mij van mening dat de gemeente conform de Woningwet degene is die het Bouwbestuit moet handhaven? Zo ja, wat kunt c.q. gaat u doen wanneer gemeenten het Bouwbesluit niet handhaven?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 4. De gemeente (college B&W) is bevoegd gezag en er is voor de gemeente een beginselplicht tot handhaven als sprake is van een strijdigheid met het Bouwbesluit. Ik ga in overleg met gemeenten en stel een informatieblad op ter voorkoming van onveilige trapliften en trappen. Daarbij wordt ook het toezicht en handhaven beschouwd.
Vindt u het acceptabel dat iemand die voorzien is van een onveilige traplift zelf maar moet bewijzen dat er sprake is van een onveilige situatie? Zo nee, waar kan iemand die toch een onveilige traplift heeft terecht zonder daarover in discussie met de leverancier te moeten die de traplift heeft geplaatst?
Iemand die van mening is een onveilige situatie in huis te hebben na installatie van een traplift, kan altijd terecht bij de gemeente. Het is aan de gemeente om tot een oordeel te komen van de situatie.
Welke rol heeft het Wmo-toezicht bij onveilige trapliften tot nu toe gespeeld? Welke rol ziet u voor het toezicht op onveilige trapliften?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 4. Ik ga in overleg met gemeenten en stel een informatieblad op ter voorkoming van onveilige trapliften en trappen. Daarbij wordt ook het Wmo-toezicht beschouwd.
Hoe en wanneer gaat u in overleg met gemeenten bepalen wat er verder nodig is om overal tot een veilige installatie van trapliften te komen? Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit overleg ontvangen?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 3. In het eerste kwartaal van 2023 zal ik u over de stand van zaken informeren.
Bent u ook van mening dat er zo snel mogelijk minimumeisen voor de installatie van trapliften moeten komen en dat er een onafhankelijk, geaccrediteerd keuringsinstituut moet komen? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Bij een goede aanpak door gemeenten is dit niet nodig. Ik ga ervan uit dat we met het informatieblad dat we opstellen, voldoende duidelijkheid creëren voor de uitvoering, zodat onveilige situaties voorkomen worden.
Het bericht 'In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In deze studentenflat is de stank ondraaglijk, huurders lijden onder bedwantsen, ratten en schimmel»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Door de schaarste op de woningmarkt is de positie van de huurder, waaronder ook studenten, verzwakt. Het is niet aanvaardbaar dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de huurders in het geding komt. Huurders hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. Om hier tegenop te treden heb ik in juni 2022 het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw Kamer ingediend.
In het antwoord op vraag 10, 21, 27, 29 en 30 ga ik verder in op dit wetsvoorstel en welke instrumenten hiermee worden geïntroduceerd om ongewenste verhuurpraktijken tegen te gaan en woningzoekenden en huurders te beschermen.
Tot slot wil ik iedereen aanmoedigen om gebruik te maken van de rechten die er zijn om verhuurders aan te spreken.
Bent u ook erg geschrokken van de omstandigheden waaronder deze bewoners moeten leven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak «Ik wil wel weg, maar ik kan nergens heen»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de volgende uitspraak «De brandmelders gaan om de haverklap af. Dat laatste gebeurt zo vaak dat huurders niet eens meer opkijken als er weer een afgaat. «Laatst hadden we hier echt brand, maar bleef ik gewoon in mijn kamer», vertelt er een.»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit catastrofale gevolgen kan hebben en is dit niet een ramp in wording? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen we concluderen dat deze bewoners figuurlijk als ratten en tussen de ratten in de val zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er bemiddelingskosten in rekening gebracht? Zo ja, deelt u de mening dat de procedure om deze kosten via de rechter (als het bemiddelingsbureau niet bij de Geschillencommissie aangesloten is) terug te vorderen omslachtig en te duur is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze procedure vereenvoudigen en het sanctiebeleid strenger maken?
Huurders kunnen de onterechte bemiddelingskosten terugvorderen via de rechter. De handhaving hierop wordt uitgevoerd door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Bovendien krijgen gemeenten hierbij een rol in het kader van de wet goed verhuurderschap: in de algemene regels wordt opgenomen dat gemeenten toezien op het verbod op het vragen van dubbele bemiddelingskosten. Huurders kunnen bij het verplichte meldpunt een melding doen van een oneerlijke praktijk van een verhuurbemiddelaar.
Ziet u een rol weggelegd voor financiële instellingen die huisjesmelkers financieren, aangezien zij ook een verantwoordelijkheid hebben in de maatschappelijke impact van hun financiering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij slechts een deel van de investeringen in vastgoed is een kredietverstrekker zoals een bank betrokken. Veel investeringen worden namelijk gedaan met eigen financiële middelen. Als er kredietverstrekkers betrokken zijn, moet deze de partijen met wie ze zaken doen toetsen op hun integriteit. Hiermee voorkomt een bank misbruikt te worden voor witwassen of andere strafbare feiten. Ik zie geen aanvullende rol voor kredietverstrekkers in de verhouding tussen huurders en verhuurders. Wel kunnen zij op eigen initiatief aanvullende eisen stellen aan verhuurders. Dit kan zowel vanuit financiële, risico of maatschappelijke overwegingen zijn. Bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de maximale hoogte van de huur. Zo heeft BLG een «maatschappelijke verhuurhypotheek» aangekondigd waarbij de bank de maximale huur bepaalt op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Hoe gaat u de rechtspositie van specifiek buitenlandse studenten verbeteren die anders makkelijk ten prooi (kunnen) vallen aan huisjesmelkers?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap introduceert een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap in de vorm van algemene regels, waaraan verhuurders en verhuurbemiddelaars zich dienen te houden. De algemene regels zien onder andere toe op het voorkomen en tegengaan van discriminatie en intimidatie, de verplichting de huurovereenkomst op schrift te stellen en het voorkomen van dubbele bemiddelingskosten. Deze regels dienen woningzoekenden en huurders (waaronder ook buitenlandse studenten) te beschermen. Verder krijgen gemeenten met dit wetsvoorstel de bevoegdheid om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders van reguliere zelfstandige woonruimte ten aanzien van de huurprijs, het huurverhogingspercentage en het onderhoud. Ook geldt dat gemeenten een meldpunt moeten instellen waar anoniem en kosteloos meldingen kunnen worden gedaan van ongewenst verhuurgedrag. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht en het handhaven van de algemene regels en de verhuurvergunning. Hiervoor krijgen zij het bestuursrechtelijke instrumentarium van waarschuwing, bestuursdwang, bestuurlijke boete en als ultimum remedium de beheerovername tot hun beschikking. De beoogde invoering van het wetsvoorstel is per 1 juli 2023.
Waarom mogen studenten met bijvoorbeeld een campuscontract in woononzekerheid verkeren, terwijl woonzekerheid de norm en onderdeel is van het recht op behoorlijke huisvesting?
Studenten hebben woonzekerheid en huur(prijs)bescherming voor de duur van hun opleiding en zolang zij (ongeacht de nationaliteit) ingeschreven staan bij een Nederlandse onderwijsinstelling. Immers, op het moment dat een student de opleiding beëindigt of afrondt behoort zij niet meer tot de doelgroep en moet de woning weer beschikbaar komen voor een nieuwe student. Dat is de kern van een campuscontract.
Deelt u de mening dat huurders ongeacht de contractvorm dezelfde rechten zouden moeten hebben, omdat ze diezelfde rechten via het internationale recht op behoorlijke huisvesting krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij ingaan waarom en wanneer onderscheid geoorloofd zou mogen zijn?
De verplichting om te zorgen voor voldoende woongelegenheid is een inspanningsverplichting voor de overheid. Dit staat zowel in artikel 22, tweede lid, van de Grondwet als in meerdere verdragen (o.a. artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten). Bij de totstandkoming van wetgeving dient altijd rekening gehouden te worden met de verenigbaarheid van de voorgestelde regeling met de Grondwet en eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Deelt u de mening dat studenten in zijn algemeenheid betere bescherming dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Onder zowel generieke tijdelijke contracten als doelgroepencontracten hebben studenten huur(prijs)bescherming. De gedachte achter een doelgroepencontract is dat de woning behouden blijft voor de doelgroep nadat de huurder daar niet meer toe behoort.
Wat vindt u van de uitspraak «Sommige studenten willen wel weg, maar dat is niet te doen met de huidige huizenmarkt.«De prijzen zijn elders drie keer zo hoog. Ik heb echt momenten gehad dat ik dacht: en nu ga ik weg. Vooral na die kapotte lift. Maar waar moet ik heen?» zegt een andere studente, die niet met naam in de krant wil uit angst haar kamer kwijt te raken. «Ik ben hier juist komen wonen omdat ik nergens heen kon.»»?
De schaarste op de woningmarkt heeft ook effect op studenten. We hebben met alle partijen, die afgelopen september het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting getekend hebben, de handen ineengeslagen om tot meer, betere en betaalbare studentenhuisvesting te komen.
Ziet u inmiddels een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en misstanden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen leiden tot onzekerheid voor de huurder omdat ze in die twee jaar op zoek moeten naar vervolghuisvesting. In een markt van schaarste kan het vinden van geschikte woonruimte lastig zijn. Daarnaast kunnen generieke tijdelijke contracten tot excessen leiden zoals het niet naar de Huurcommissie durven stappen. In het programma Woningbouw2 heb ik mijn plannen uiteengezet voor het verhogen van de bouwproductie om zo het woningtekort in de komende jaren te verkleinen. Tevens zet ik met de regulering van de middenhuur3 in op het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ook ten goede aan de woonzekerheid van huurders. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Ziet u inmiddels mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over onder andere de commerciële verhuurder, Change=, een correlatie tussen tijdelijke huurcontracten en het niet durven uiten van (onderhouds)klachten, omdat huurders bang zijn om hun contract niet verlengd te krijgen met als gevolg dat ze op straat eindigen omdat de huizenmarkt oververhit is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Maakt dit artikel u nu ook duidelijk dat in tegenstelling tot hetgeen u beweert over bewoners in ’t Klokkenhof te Amsterdam mensen geen keuze hebben dan te kiezen voor een tijdelijk huurcontract, immers een huurcontract voor onbepaalde tijd geniet altijd de voorkeur? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel berichten moeten u nog bereiken over tijdelijke contracten voordat u actie onderneemt om de rechtspositie van deze huurders te verbeteren?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het feit dat de eigenaar van de verhuurder de Stichting volkshuisvesting Utrecht, de heer M. Hooijdonk, tweemaal tot huisjesmelker van het jaar gekozen is?2
Ja.
Hoe kan het dat deze malafide verhuurder zijn praktijken kan voortzetten?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder en dat de gebreken naar aanleiding hiervan, op een minimaal niveau, ook zijn hersteld. Ook heeft de gemeente mij geïnformeerd dat zij een indringend gesprek met deze verhuurder heeft gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester.
Een gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente.
Vormen deze artikelen niet het zoveelste bewijs dat landelijk opererende malafide verhuurders landelijk aangepakt dienen te worden door hen bijvoorbeeld op een landelijke zwarte lijst te plaatsen die gemeenten kunnen raadplegen alvorens zij overgaan tot het verstrekken van een vergunning? Kunt u uw nader toelichten?
Op grond van het wetsvoorstel goed verhuurderschap kan het college van Burgermeester en wethouders besluiten tot het openbaar maken van de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Dit heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich er immers van vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat ingrijpen door de gemeente Den Haag per direct nodig is, maar tegelijkertijd dat ingrijpen nooit mag leiden tot dakloosheid van deze bewoners?
De gemeente Den Haag controleert het pand dat in het artikel wordt genoemd periodiek en treedt op tegen misstanden. Sluiting van het pand en daarmee potentiële dakloosheid is niet aan de orde op dit moment. Overigens kunnen huurders, indien een pand gesloten wordt wegens een overtreding van de verhuurder, gelijkwaardige alternatieve huisvesting afdwingen bij de verhuurder, omdat de verhuurder verwijtbaar het contract niet kan nakomen.
Zijn er door de gemeente Den Haag extra eisen aan deze malafide verhuurder gesteld gezien zijn historie als huisjesmelker? Zo ja, welke? Zo nee, had dit volgens u wel gemoeten?
Buiten de wettelijke mogelijkheden kunnen geen extra eisen worden gesteld aan een verhuurder. In 2013 is het betreffende pand omgezet van kantoor naar woonruimte. Ik heb van de gemeente Den Haag begrepen dat er toen geen aanleiding was om deze exploitant nader te bekijken.
Welke mogelijkheden heeft u en krijgt u via de regie op de volkshuisvesting om in te grijpen als gemeenten niet of onvoldoende handhavend optreden?
Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting wordt de regie op de volkshuisvesting weer bij de overheid gelegd. Het wetsvoorstel beoogt meer regie te creëren op voldoende woningen, voldoende passende woningen en wederkerigheid in de lokale prestatieafspraken tussen gemeenten, huurdersorganisaties en corporaties. Het wetsvoorstel voorziet daarmee in een systeem om overheden beter in staat te stellen te sturen op deze opgaven. Dit wetsvoorstel beoogt daarmee niet in een instrumentarium te voorzien om richting gemeenten op te treden, wanneer zij niet voldoende handhavend zouden optreden richting verhuurders.
Sinds wanneer zijn deze problemen bij de gemeente Den Haag bekend?
Kantoren die naar woningen omgezet worden, hoeven niet te voldoen aan de aan nieuwbouw gestelde eisen. De gemeente kan daar dan ook niet op handhaven. De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat, in dit geval, circa zes jaar geleden bij de oplevering opgemerkt is dat er weinig zaken boven dit minimum – maar toegestane – niveau gerealiseerd waren. De wel aanwezige bouwkundige gebreken zijn (en worden) opgelost door de verhuurder, nadat deze is aangesproken. Ook dit herstel voldoet op een minimumniveau.
Hoe kan het dat de gemeente Den Haag niet eerder tegen deze malafide verhuurder opgetreden heeft en hoe kan het dat de gemeente Den Haag nog steeds met deze verhuurder in zee gaat?
De gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat er meermaals is opgetreden tegen deze verhuurder. Als gevolg hiervan worden de gebreken, op een minimaal niveau, ook hersteld. De gemeente kan niet zomaar eigenaren weren of uitsluiten, of panden sluiten als voldaan wordt aan aanschrijvingen van de gemeente. Het sluiten van huisvesting als deze (200 kamers met een lage huur) is ook niet wenselijk gezien de huidige schaarste aan woonruimte in Den Haag. Met de eigenaar is voorts een indringend gesprek gevoerd om de situatie te verbeteren. Dit heeft onder meer geresulteerd in verbetering van de communicatie richting de huurders en de bereikbaarheid van de verhuurder en de huismeester. Tevens ligt er een vergunningaanvraag om het pand te renoveren. Het gaat daarbij om significante verbeteringen en om meer dan alleen regulier onderhoud.
Hoeveel signalen hebben u bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag?
Er hebben mij geen directe signalen bereikt over slechte woonomstandigheden in de gemeente Den Haag. Wel is de gemeente Den Haag vanaf het begin betrokken geweest bij de start van de «aanpak goed verhuurderschap», onder meer vanwege de wens van deze gemeente om te komen tot een betere aanpak van ongewenst gedrag van verhuurders en het verbeteren van de kwaliteit van het wonen voor huurders. Deze betrokkenheid en kennis van de praktijk heeft een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan het uiteindelijke wetsvoorstel goed verhuurderschap, dat momenteel wordt behandeld door de Tweede Kamer.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van wethouder Balster van Den Haag: «Balster vindt de signalen van studenten «uiterst zorgwekkend». Dit is volgens hem precies waarom het voor de gemeente zo belangrijk is dat de Wet goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. «Met die wet kunnen we een verhuurder erop aanspreken om te investeren in een pand, dit goed te onderhouden, niet te intimideren of te discrimineren, kortom: goed voor je huurders zorgen.»»?
Deze uitspraak deel ik en zie ik als een belangrijke steun in de rug om het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in werking te laten treden.
Bent u het met wethouder Balster eens dat de gemeente Den Haag pas kan ingrijpen nadat de Wet goed verhuurderschap kracht van wet heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wethouder Balster heeft gezegd dat het belangrijk is dat het wetsvoorstel goed verhuurderschap zo snel mogelijk wordt ingevoerd. Dat betekent niet dat de gemeente niet nu al kan ingrijpen op bijvoorbeeld de bouwkundige kwaliteit van woningen. Dat is wat de gemeente Den Haag in dit geval dan ook reeds doet. Zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap in werking treedt krijgen gemeenten evenwel meer mogelijkheden om bijvoorbeeld ook op het gedrag van een verhuurder in te grijpen. Dat zal er in het onderhavige geval dan ook toe leiden dat de gemeente meer instrumenten in handen heeft om richting de verhuurder op te treden bij misstanden.
Kan de gemeente Den Haag volgens het Bouwbesluit nu al handhavend optreden? Zo nee, welke instrumenten zijn er (nog) nodig om handhavend te kunnen optreden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten zoals Den Haag handhavend optreden om de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad op peil te houden?
Ja, de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat zij handhavend optreedt. Dit doet zij op grond van het Bouwbesluit. Echter, zoals eerder aangegeven heeft dat wel zijn beperkingen, aangezien dit gebouw niet hoeft te voldoen aan de nieuwbouweisen. De gemeente kan bij verbouwingen niet de meest actuele eisen op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid/milieu afdwingen. Daarnaast kan de gemeente Den Haag, zodra het wetsvoorstel goed verhuurderschap inwerking treedt, in gebieden waar de leefbaarheid onder druk staat een verhuurvergunning instellen met als voorwaarde dat verhuurders een onderhoudsplan hebben en uitvoeren.
Bent u bereid het gesprek met de gemeente Den Haag aan te gaan omtrent de slechte woonomstandigheden en de brandveiligheid van woningen, zeker gezien de verschillende berichtgeving over de slechte huisvesting van onder andere arbeidsmigranten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er wordt reeds regelmatig met de gemeente Den Haag gesproken in het kader van deze problematiek. Zo ook naar aanleiding van uw vragen. Ik ben graag bereid het gesprek met de gemeente Den Haag en andere gemeenten voort te zetten over slechte woonomstandigheden, brandveiligheid, huisvestingsproblematiek bij arbeidsmigranten en hoe wij daarin gezamenlijk adequater kunnen optreden. Het is mijn ambitie om samen met de gemeenten waar dit speelt grote stappen te zetten in het beëindigen van deze complexe problematiek, die zich met name in de bestaande woningvoorraad lastig laat oplossen en wordt verergerd door de grote schaarste op de woningmarkt. De weerslag hiervan is met name zichtbaar in de kwetsbare wijken in de grote steden. Dat is ook de reden waarom ik stuur op meer regie op de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat gemeenten steeds vaker bij problemen wegkijken omdat er sprake is van een wooncrisis en dat ze daarom liever een slechte commerciële verhuurder hebben dan geen verhuurder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit niet het zoveelste bewijs dat private marktpartijen juist aan strengere regels/toezicht onderworpen moeten worden? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat malafide verhuurders aangepakt dienen te worden. Het is hierbij niet belangrijk of het hier om een commerciële verhuurder gaat of niet. Alle verhuurders moeten zich houden aan de algemene regels van goed verhuurderschap.
Kunnen we concluderen dat sociale huisvesting en studentenhuisvesting niet aan de private marktpartijen overgelaten kunnen worden omdat u gedwongen wordt om met definities zoals «sociale huur» te komen vanwege de belangen van private marktpartijen die hun financieel belang voorop stellen in plaats van het fundamenteel (internationale) mensenrecht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarbij betrekken hoe u studentenkamers definieert en/of deze kamers ook betrokken worden in de definitie van «sociale huur»?
Een nieuwe definitie van sociale huur past binnen mijn ambitie om meer regie te nemen in de volkshuisvestelijke opgave. Het doel van de definitie is bovenal eenduidigheid bieden over wat er onder sociale huur wordt verstaan, zodat deze woningen langjarig voor de doelgroep beschikbaar blijven. De onderbouwing en voorwaarden voor sociale huur zullen verder worden toegelicht binnen het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting.
Hebt u inzage wanneer gemeenten de kwaliteit van hun bestaande woningvoorraad op orde zouden moeten hebben? Zo ja, kunt u dat inzichtelijk maken? Zo nee, bent u voornemens dit te monitoren en hierop te sturen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gemeenten hebben diverse instrumenten tot hun beschikking om te waarborgen dat de kwaliteit van de bestaande voorraad op orde is en blijft. Bijvoorbeeld door te handhaven op het Bouwbesluit, maar straks ook door de inzet van de instrumenten en de handhavingsmogelijkheden die gemeenten krijgen op grond van de Wet goed verhuurderschap. Daarnaast heeft de kwaliteit van de bestaande voorraad een plek in de nationale presentieafspraken die ik dit jaar gemaakt heb met de corporatiesector. Dit laat onverlet dat de praktijk vaak weerbarstig is en dat het op peil houden van de kwaliteit van de bestaande voorraad blijvende aandacht vraagt van alle betrokken partijen.
Hoeveel studentenflats kampen (bij benadering) met dergelijke problemen? Indien deze cijfers u niet bekend zijn, bent u dan bereid om mede naar aanleiding van mijn eerdere vragen over studentenwoningen onderzoek te verrichten naar de misstanden bij studentenhuisvesting? Zo nee, waarom niet en zo ja, per wanneer kunnen we de onderzoeksresultaten verwachten?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Ik zie voor nu geen aanleiding een dergelijk onderzoek uit te voeren. Zie ook de beantwoording bij vraag 10.
Kunnen we concluderen dat het Rijk zijn zorgplicht nog steeds verzaakt omdat de kwaliteit van woningen nog steeds niet overal voldoende is en het in dit tempo nog decennia zal duren om de kwaliteit op orde te hebben, terwijl huurders al vele decennia wachten?
Deze conclusie deel ik niet. In de programma’s, Betaalbaar Wonen5, Versnelling verduurzaming gebouwde omgeving6 en Woningbouw7 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Deelt u de mening dat de wooncrisis onder studenten niet alleen één is van beschikbaarheid maar ook van kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de wooncrisis met betrekking tot de kwaliteit van studentenhuisvesting verbeteren?
Huurders, waar studenten onder vallen, hebben nog te vaak te maken met malafide verhuurders en excessen. In mijn antwoord op vraag 10 heb ik beschreven hoe ik hier tegenop treed met de wet goed verhuurderschap. In het antwoord op vraag 46 beschrijf ik verschillende instrumenten die beschikbaar zijn voor verhuurders het verbeteren van de kwaliteit van de woning.
Is dit niet het zoveelste bewijs dat de kwaliteitscrisis in het huursegment, inclusief onzelfstandige woonruimten, veel erger is en dat daarom meer geld vrijgemaakt moet worden om deze crisis op te lossen? Zo ja, wat gaat u dan doen? Zo nee, waarom niet en hoeveel gezondheidsschade en risico’s mogen huurders nog lopen voordat de kwaliteitscrisis opgelost wordt?
In het antwoord op vraag 2, 3, 4, 5, 6 en 7 heb ik aangegeven dat het niet aanvaardbaar is dat panden slecht worden onderhouden waardoor de veiligheid en gezondheid van de veerhuurders in het geding komt en dat ik om hierop tegenop te treden het wetsvoorstel goed verhuurderschap bij uw kamer ingediend. In de programma’s genoemd in het antwoord op vraag 36 heb ik omschreven wat mijn inzet is om onder meer de kwaliteit van woningen te waarborgen en te verbeteren.
Welke eisen worden bij transformatie van kantoor- en winkelruimte naar woonruimte gesteld?
Bij deze transformatie gelden de eisen voor een woonfunctie uit het Bouwbesluit 2012. Allereerst moet voldaan worden aan de eisen die gelden voor bestaande bouw. Uitzondering hierop is dat voor rookmelders en de zelfsluitendheid van deuren de nieuwbouweisen gelden. Als voor de overige eisen niet wordt voldaan aan de eisen voor bestaande bouw, dan moet worden verbouwd en daarbij gelden de eisen voor verbouw. Bij verbouw moet ten minste worden voldaan de eisen voor bestaande bouw, maar voor een aantal aspecten gelden hogere verbouweisen zoals voor brandveiligheid en isolatie.
Deelt u de mening dat bij transformatie scherper gelet moet worden op de kwaliteit van de toekomstige woonruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke wet- en regelgeving komt u naar de Kamer?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl), dat volgens planning 1 juli 2023 in werking treedt, zijn voor transformatie (wijziging van de gebruiksfunctie) al scherpere eisen opgenomen voor geluidwering en rookwerendheid. Ook is in het Bbl de mogelijkheid opgenomen dat een gemeente (bevoegd gezag) met een maatwerkvoorschrift een hoger kwaliteitsniveau (tot nieuwbouwniveau) kan opleggen. Dit kan nu overigens ook al via artikel 13 van de Woningwet.
Wat kunt u doen om misstanden van commerciële verhuurders zoals Stichting Volkshuisvesting Utrecht op landelijk niveau aan te pakken, zodat niet iedere afzonderlijke gemeente waar deze malafide verhuurder zijn praktijken erop nahoudt, handhavend moet optreden?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap stelt een landelijke basisnorm waar alle verhuurders en verhuurbemiddelaars zich aan dienen te houden. Daarnaast biedt het wetsvoorstel het college van burgermeester en wethouders straks de mogelijkheid om de namen van verhuurders (of de natuurlijke persoon achter een verhuurbedrijf) openbaar te maken die ondanks eventuele bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen hun gedrag niet wensen aan te passen naar de norm voor goed verhuurderschap en aan wie als gevolg daarvan een bestuurlijke boete of een beheerovername is opgelegd. Deze openbaarmaking heeft enerzijds een afschrikwekkende werking. Anderzijds is het ook bedoeld om woningzoekenden en huurders te informeren en te ondersteunen. Door deze informatie kunnen huurders en verhuurbemiddelaars zich ervan vergewissen of ze met een bepaalde verhuurder een overeenkomst willen aangaan.
Deelt u de mening dat met name internationale studenten erg kwetsbaar zijn voor malafide verhuurderpraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid zie ik dat de positie van huurders zwakker is dan die van verhuurders, zeker in een markt die gekenmerkt wordt door schaarste. Dit maakt huurders, onder wie ook internationale studenten, kwetsbaarder voor ongewenste verhuurpraktijken. Om deze reden heb ik het wetsvoorstel goed verhuurderschap ingediend, dat op korte termijn door uw Kamer behandeld zal worden.
Zijn de vele schriftelijke Kamervragen over commerciële verhuurders over allerlei onderwerpen zoals te hoge huur, slecht onderhoud, intimidatie en slechte dienstverlening voor u voldoende aanleiding om het toezicht op deze commerciële verhuurders aan te scherpen, omdat gemeenten ongeacht de Wet goed verhuurderschap niet of niet altijd handhavend optreden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het wetsvoorstel goed verhuurderschap is nog niet behandeld door de Tweede Kamer en is dus nog niet in werking getreden. Gemeenten treden zoveel als mogelijk op met het huidige handhavingsinstrumentarium en ik hoop op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel zodat het handhavingsinstrumentarium van gemeenten wordt uitgebreid.
Deelt u de mening dat bij een regelmatige APK-keuring van gebouwen deze misstanden eerder aan het licht waren gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we in gezamenlijkheid werken aan deze APK-keuring voor gebouwen?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik ben geen voorstander van een wettelijke periodieke beoordeling van gebouwen. Dit zou een enorme operatie zijn en ook een behoorlijke last voor de gebouweigenaren. Het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen zijn. Ik zet wel in op maatwerk als er bepaalde problemen zijn, zoals bij de aanpak van schimmel en vocht in woningen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat het beleid van commerciële verhuurders op gespannen voet staat met het recht op behoorlijke huisvesting?
Nee, ik deel deze mening niet. Commerciële verhuurders leveren een bijdrage aan het voorzien in een mix in het aanbod in woningen. Zie ook de beantwoording bij vraag 32.
Hoeveel woningen met vocht- en schimmelproblemen gaat u de komende jaren aanpakken?
Onderhoud en kwaliteit van corporatiewoningen (waaronder woningen met vocht- en schimmelproblematiek) komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni zijn ondertekend met Aedes, Woonbond en de VNG. Door het afschaffen van de verhuurderheffing per 1 januari groeit de investeringsruimte van de corporaties, zodat er extra middelen beschikbaar komen o.a. voor verduurzaming en leefbaarheid. Corporaties committeren zich eraan dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloopplannen zijn. Om de kwaliteit, gezondheid en veiligheid van de corporatievoorraad verder te verbeteren investeren corporaties tot en met 2030 jaarlijks € 200 miljoen extra in woningverbetering, met een focus op een versnelde aanpak van vocht en schimmel, loden leidingen, asbest en brandveiligheid.
Voor particuliere verhuurders is subsidie voor woningverduurzaming- en onderhoud beschikbaar (de SVOH). Vanaf 1 april 2023 zal deze regeling ook opengesteld worden voor huurwoningen in de vrije sector. Tevens kunnen Vereniging van Eigenaars subsidie aanvragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen (de SVVE).
Ziet u nu voldoende aanleiding om bewonerscommissies met meer rechten te geven om dit soort problemen niet alleen te kunnen agenderen maar ook te kunnen oplossen, nu hun rechten in het kader van de Overlegwet (Wohv) zachte rechten zijn en geen harde rechten zijn zoals het instemmingsrecht? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Daar waar er gebreken zijn leidend tot stank en/of overlast van ongedierte kan dit aanleiding zijn om de huur te verlagen. Om dit te bewerkstelligen kan de huurder zich in eerste instantie wenden tot de Huurcommissie en/of de rechter.
Voorts versterk ik de positie van huurders met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals eerder beschreven zorg ik er daarmee voor dat gemeenten kunnen optreden tegen verhuurders in het geval van achterstallig onderhoud; dus ook als achterstallig onderhoud leidt tot stank en/of overlast van ongedierte. Ik zie dan ook geen aanleiding om hiervoor de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder aan te passen.
Ziet u gezien de grote schaal en de complexiteit van de problematiek nu voldoende aanleiding om landelijke expertteams op te tuigen om huurders en/of hun vertegenwoordigers bij te staan als het gaat om achterstallig onderhoud, gebreken, vocht- en schimmelproblematiek? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik zie daar nu geen aanleiding voor. Huurders kunnen verschillende routes doorlopen om de verhuurder aan te spreken op achterstallig onderhoud. Mochten huurders en verhuurders onderling niet tot een oplossing komen dan kunnen zij naar de Huurcommissie of de rechter stappen. Ook bestaan op lokaal niveau reeds huurteams die huurders kunnen bijstaan.
In eerdere antwoorden ben ik ook op deze onderwerpen ingegaan. Met de Wet goed verhuurderschap worden verschillende handhavingsinstrumenten geïntroduceerd die gemeenten kunnen inzetten, zodat ook een andere partij dan de huurder zelf kan optreden bij misstanden. Tot slot, de kwaliteit van de bestaande voorraad heeft een plek in de nationale prestatieafspraken.
Wilt u de vragen ieder afzonderlijk en zonder te clusteren beantwoorden?
Ik heb zoveel mogelijk geprobeerd de vragen afzonderlijk te behandelen. Gelet op dubbelingen in de vraagstelling zijn enkele vragen wel geclusterd.
Het bericht ‘Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe» in de Telegraaf?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat kopers van fabrieksmatige woningen niet onder de NHG (Nationale Hypotheek Garantie) vallen?
Fabrieksmatig gebouwde woningen kunnen wel degelijk gefinancierd worden in combinatie met NHG en de starterslening van SVn. Meerdere aanbieders van fabrieksmatige woningen beschikken immers over het benodigde waarborgcertificaat, ook wel bekend als nieuwbouwgarantie.
Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat kopers van fabrieksmatige woningen wel onder de NHG gaan vallen?
Dat is reeds mogelijk. Initiatiefnemers kunnen, bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend, een certificaat aanvragen. Als een partij aan alle door de instelling gestelde voorwaarden voldoet en ook het project doorstaat de toets van de instelling, ontvangt zij het benodigde certificaat waarmee de kopers vervolgens in aanmerking komen voor een NHG-hypotheek en daarmee ook voor de Starterslening van SVn.2 Uit gesprekken die ik met de verzekerende partijen heb gevoerd, heb ik wel begrepen dat het met name voor startups lastig kan zijn om een certificaat te ontvangen, omdat zij niet aan de solvabiliteitseisen die worden gesteld kunnen voldoen. Daarom heb ik de afbouwverzekeraars gevraagd of zij kunnen kijken naar hoe startups die innovatief bouwen geholpen kunnen worden om toch een certificaat te verkrijgen.
Kunt u, in het verlengde van vraag 3, toezeggen dat de belemmeringen voor het verkrijgen van een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie bij de aankoop van een woning vervaardigd in een fabriek binnen een maand worden opgelost?
Ik herken mij niet in de beeldvorming dat er belemmeringen zijn voor het verkrijgen van een hypotheek met op fabrieksmatig gebouwde woningen. Het probleem is niet dat deze woningen in de fabriek worden gebouwd, maar het ontbreken van een nieuwbouwgarantie. Andere ontwikkelaars van fabrieksmatig gebouwde woningen beschikken wel over een certificaat.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven kan de initiatiefnemer bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend een certificaat aanvragen. Mij zijn, op basis van de gesprekken die ik met een aantal afbouwverzekeraars heb gevoerd, geen signalen bekend dat het gehanteerde bouwconcept een reden is waardoor initiatiefnemers niet in aanmerking komen voor een nieuwbouwgarantie.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort problemen in de praktijk worden opgelost, gelet op het feit dat u fabrieksbouwen wil stimuleren en gelet op het feit dat u fabrieksbouw als één van de oplossingen ziet om het woningtekort op te lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast bestaan er verschillende platforms waarbij BZK is betrokken waar vergelijkbare problemen uit de praktijk geagendeerd kunnen worden, zoals de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen en het Lente-akkoord 2.0.
Hoeveel woningen kunnen er fabrieksmatig worden geproduceerd in 2023 en 2024?
In juni 2021 is het Programma conceptuele bouw en industriële productie aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit programma is ook het groeipad van industriële woningbouwproductie in beeld gebracht. Hierbij is het vertrekpunt dat er in 2020 circa 10 duizend woningen industrieel zijn geproduceerd. De verwachte potentie van de industriële woningbouwproductie is 40 duizend woningen per jaar vanaf het jaar 2025. In dit groeipad is geen splitsing gemaakt in de tussenliggende jaren. Uiteindelijk is de ambitie om in 2030 de helft van alle nieuwbouwwoningen industrieel en circulair te produceren, zoals ook gesteld in het Programma Woningbouw.
Zijn er belemmeringen bij het opschalen van fabrieksbouw? Zo ja, hoe neemt u deze belemmeringen weg?
Het opschalen van fabrieksbouw vraagt om een andere manier van kijken naar de manier waarop we woningen bouwen. In de transitie naar meer industrieel geproduceerde woningen doen zich verschillende belemmeringen voor. Hierbij kan gedacht worden aan het, vaak ten onrechte, negatieve imago van fabrieksmatig gebouwde woningen en de benodigde aanpassingen in werkwijzen om de productie van bouwplaats naar fabriek te verplaatsen. In het Programma conceptuele bouw en industriële productie worden de aanwezige belemmeringen toegelicht, met voorstellen om deze belemmeringen weg te nemen. In het actieplan versnellen dat ik in november met uw Kamer verwacht te delen ga ik verder in op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met het universele label en/of de standaard bouwvergunning voor deze woningen?
In antwoord op eerdere vragen van het lid Boulakjar (D66) heb ik toegelicht op welke wijze met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) invulling gegeven kan worden aan het grotendeels landelijk goedkeuren van fabriekswoningen.3 Op 14 oktober heb ik uw Kamer een afschrift gestuurd over uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet naar 1 juli 2023 en daarmee schuift ook de invoering van de Wkb door. De komende periode zullen partijen blijven inzetten op het houden van proefprojecten, waarbij inmiddels ook de nodige conceptuele bouwers betrokken zijn.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem van de bouwers van fabriekswoningen, aangezien ze aanlopen tegen fluctuerende afname, omdat er geen locaties zijn of gemeenten de beschikbare locaties inrichten voor de traditionele bouwwijze?
Het stimuleren van circulaire en industriële bouw verloopt via verschillende sporen. Zo wordt er momenteel vanuit de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting gewerkt aan het opzetten van een landelijke bouwstroom in samenspraak met woningcorporaties, hetgeen de fabrieken continuïteit kan bieden voor een langere periode. Daarnaast wordt er in het kader van de woondeals concreet gesproken met alle woondealregio’s over de ambitie om circulair en industrieel geproduceerde woningbouw te stimuleren. Zoals in antwoord 7 aangegeven verwacht ik uw Kamer in november het actieplan versnellen aan te bieden, waarin ik verder in ga op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Je starterswoning is opeens 35 mille duurder’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Je starterswoning is opeens 35 mille duurder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat (houten) Prefab-woningen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de doelstelling om 900.000 woningen te bouwen tot 2030?
Ja, dat deel ik met u. Daarom zet ik met mijn Programma Woningbouw in op het vergroten van de toepassingsmogelijkheden van flexibele en industriële woningbouw, zoals prefab. Het streven is om in 2030 de helft van de jaarlijkse nieuwbouwproductie circulair en industrieel te realiseren.
Herkent u de problemen, geschetst in het artikel, dat houten prefab-woningen niet vallen onder de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) en de starterslening van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn), en dat hierdoor projecten stilvallen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Houten prefab-woningen kunnen wel gefinancierd worden in combinatie met NHG en de starterslening van SVn. Meerdere aanbieders van soortgelijke (houten) prefab-woningen beschikken immers over het benodigde waarborgcertificaat, ook wel bekend als nieuwbouwgarantie.
Initiatiefnemers van houten prefab-woningen kunnen, bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend, een certificaat aanvragen. Op dit moment beschikken de Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en Stichting BouwGarant over dit keurmerk. Als een partij aan alle door de instelling gestelde voorwaarden voldoet en ook het project de toets van de instelling doorstaat, ontvangt zij het benodigde certificaat waarmee de kopers vervolgens in aanmerking komen voor een NHG-hypotheek en daarmee ook voor de Starterslening van SVn.2 Uit gesprekken die ik met de verzekerende partijen heb gevoerd, heb ik wel begrepen dat het met name voor startups lastig kan zijn om een certificaat te ontvangen, omdat zij niet aan de solvabiliteitseisen die worden gesteld kunnen voldoen. Daarom heb ik de afbouwverzekeraars gevraagd of zij kunnen kijken naar hoe startups die innovatief bouwen geholpen kunnen worden om toch een certificaat te verkrijgen.
Er zijn mij geen signalen bekend dat er als gevolg van het hierboven beschreven proces projecten stilvallen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat projecten die starters moeten helpen aan een betaalbare woning worden gestimuleerd en niet worden geremd door onvolledige of onduidelijke wetgeving? Zo ja, hoe gaat u dit te realiseren?
Ik deel met u dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat projecten die starters aan een betaalbare woning helpen moeten worden gestimuleerd. Ik ben niet van mening dat dit op dit moment wordt afgeremd door onvolledige of onduidelijke wetgeving. De Voorwaarden & Normen die NHG stelt ter verkrijging van een NHG-hypotheek vind ik transparant. Bovendien zijn deze bedoeld om extra zekerheid te bieden aan consumenten en waarborgen zij een verantwoorde en veilige hypotheekverstrekking. Dat geldt ook voor de algemene bepalingen van SVn.
Overigens stellen ook veel kredietverstrekkers (banken) een certificaat dat is afgegeven door een instelling met een keurmerk van de Stichting GarantieWoning als eis alvorens zij overgaan tot financiering van het bouwproject. Zij volgen daarmee het beleid van NHG om voldoende zekerheid te verkrijgen over de dekking van de nieuwbouwgarantie. Eerder heb ik, naar aanleiding van de situaties die in Helmond en Brielle ontstonden door het ontbreken van een nieuwbouwgarantie afgegeven door een instelling met een keurmerk van de Stichting GarantieWoning, alle kredietverstrekkers via de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) opgeroepen om de lijn van NHG te volgen.3 Ook biedt een certificaat ondernemers het voordeel dat consumenten vanwege de vele zekerheden mogelijk eerder geneigd zijn om met hen een contract te sluiten.
Ik hecht eraan hier ook te vermelden dat enkel bouwondernemingen die een financieel en technische screening doorstaan in aanmerking komen voor een certificaat. Ook worden bouwprojecten technisch, financieel en juridisch getoetst voordat een certificaat wordt afgegeven. Hierdoor worden zoveel mogelijk risico’s voorkomen voor kopers van een nieuwbouwwoning.
Kent de NHG nog andere limiteringen waardoor bepaalde bouwprojecten gevaar lopen in de uitvoering? Zou u dit kunnen inventariseren, met ons delen en aanpakken?
De Voorwaarden & Normen van NHG beperkt de financiële risico’s die het kopen van een woning met zich meebrengt. Zo biedt NHG een vangnet op het moment dat huishoudens door baanverlies of echtscheiding niet meer aan de betalingseisen van hun hypotheekverstrekker kunnen voldoen. Ook faciliteert NHG woningbehoud en oplossingen bij mogelijke betaalproblemen van de hypotheek.
Constructiefouten of gebreken worden niet door NHG gedekt aangezien de borgstelling van NHG zich beperkt tot zogeheten life events (scheiding, onvrijwillige werkloosheid, arbeidsongeschiktheid etc.). Juist om deze reden vind ik het goed dat consumenten in de regel beschermd worden door een nieuwbouwgarantie.
Het bericht ‘Bouw van duizenden woningen op pauzeknop door stijgende bouwkosten’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw van duizenden woningen op pauzeknop door stijgende bouwkosten»?1
Ja.
In hoeverre verwacht u dat er, naast de genoemde woningbouwprojecten in het artikel, nog meer projecten op de tocht komen te staan?
Uit het artikel blijkt dat er een aantal knelpunten is, waardoor woningbouwprojecten vertraging oplopen of komen stil te staan. Knelpunten zoals procedures en vergunningen zijn bij mij bekend. Een woningbouwproject heeft momenteel gemiddeld een doorlooptijd van 10 jaar. Dat is lang. Ik stuur u begin volgend jaar een plan om de doorlooptijd van woningbouwprojecten structureel te verkorten.
Naast bestaande knelpunten zijn ook de economische omstandigheden onzekerder geworden. Hierbij gaat het om hogere bouwkosten maar ook om een stijgende rente. De stijgende rente zorgt er voor dat potentiële kopers minder kunnen lenen en er minder rendement is voor investeerders. Wanneer er onvoldoende woningen door deze hoge kosten worden gekocht kan een project worden uitgesteld.
De omstandigheden zijn onzeker, ik waag me daarom niet aan inschattingen over hoeveel woningbouwprojecten hierdoor mogelijk beïnvloed worden. Wel hou ik nadrukkelijk vinger aan de pols. Ik ben continu in gesprek met bouwers, ontwikkelaars, investeerders, provincies, gemeenten, corporaties en andere marktpartijen en maatschappelijke organisaties.
Kunt u reageren op het feit dat meer dan de helft van het aantal vertraagde woningbouwprojecten het gevolg is van lange procedures?
Ik beantwoord deze vraag in samenhang met vraag 5.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat nagenoeg alleen woningen in woontorens en hoogbouw door bouwkostenstijgingen zijn vertraagd, tegenover een beperkte vertraging van het aantal eengezinswoningen?
Op basis van de laatste indexeringen van grondstofprijzen van Bouwend Nederland is dat verschil in kostenstijgingen voor hoogbouw en laagbouw en de verder impact op het bouwproces niet duidelijk te zien. Daarom kunnen wij ook geen duidelijke verklaring geven voor het genoemde verschil.
We hebben signalen dat hoogbouw door zijn aard eerder vertraging kan oplopen dan laagbouw. Laagbouwprojecten zijn gemakkelijker faseerbaar, zodat doorgebouwd kan worden als er onvoldoende bouwcapaciteit is, materiaaltekort of de vraag tegenvalt. Bij hoogbouw is meer sprake van «alles of niets», je zet geen halve toren neer. Daarbij is het mogelijk dat de vraag naar duurdere woningen als eerste terugloopt bij veranderende economische omstandigheden, hoogbouw is daar eerder vatbaar voor.
De bouwkosten zijn daarnaast mede door de stijgende materiaal- en energiekosten opgelopen. Als reactie hierop is Intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden« gezamenlijk opgesteld. Daarin hebben partijen naar elkaar uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden doorgebouwd.
Zijn bij u nog andere redenen bekend waardoor de bouw van eengezinswoningen vertraagd wordt behalve de genoemde stikstofproblemen?
Het realiseren van woningbouwprojecten – waaronder de bouw van eengezinswoningen – kent inderdaad vaak een lange – en wat mij betreft een te lange – doorlooptijd. Er is een groot aantal redenen waardoor het proces van woningbouwontwikkeling – kan worden vertraagd.
De woningbouw wordt onder meer vertraagd door de lange doorlooptijd van processen en procedures bij onder meer bestemmingsplannen en vergunningenverlening. Ook hebben we in Nederland te maken met aanhouden hoge bouwprijzen, met beperkte beschikbaarheid van materiaal, de rentestijging en de krapte op de arbeidsmarkt.
Daarbij moeten procedures ook zorgvuldig worden doorlopen, worden de beginselen van het behoorlijk bestuur gerespecteerd en is er ruimte nodig voor een zorgvuldige belangenafweging. Met actielijn twee 2 van Programma Woningbouw en de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting zet ik in op het generiek versnellen de woningbouw. Om de bouwproductie te verhogen is het cruciaal dat ook wordt gewerkt aan het sneller, slimmer en efficiënter inrichten van de processen en procedures bij woningbouwontwikkeling.
Daarom kom ik dit jaar voor het kerstreces met een Plan van Aanpak om de woningbouw te versnellen. Ook heb ik middelen beschikbaar gesteld om capaciteit bij de gemeenten via de flexpoolregeling te vergroten.
Hoe gaat u voorkomen dat binnen bouwprojecten niet de juiste mix van woningen wordt gebouwd, zoals goedkope koop- en huurwoningen, om de businesscase dekkend te krijgen?
Gelet op de maatschappelijke behoefte is de doelstelling om tot en met 2030 600.000 betaalbare woningen te realiseren. Hierover zijn in oktober bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincies. Deze doelstelling wordt tot en met begin 2023 op regionaal niveau en gemeenteniveau uitgewerkt tot regionale woondeals.
Met verschillende financiële regelingen, zoals de WBI, draagt het Rijk bij aan een dekkende businesscase.
Hoe gaat u sturen op het verschijnsel dat sommige ontwikkelaars liever de prijsontwikkelingen op de markt afwachten, voordat er nieuwe deals voor woningbouwprojecten worden gesloten?
Samen met provincies en gemeenten neem ik de regie op woningmarkt. In de regionale woondeals wordt de woningbouwprogrammering tot en met 2030 afgesproken door provincie, gemeenten en Rijk. Om deze aantallen woningen te realiseren zullen gemeenten de instrumenten die ze daarvoor hebben ook moeten inzetten. Zij moeten daarbij nauw samenwerken met marktpartijen.
Is de gemeente grondeigenaar, dan kan zij voorwaarden stellen bij de gronduitgifte, ook over de voortgang van woningbouwprojecten. Ik stimuleer dit middels de woondeal en met handreikingen, zoals de handreiking: «Vertraging voorkomen met grondbeleid», gemeenten nemen ook voorwaarden op die de voortgang van de woningbouw verzekeren.
Lang niet altijd heeft de gemeente zelf de grond in bezit waar de ontwikkeling op moet komen. Dan maakt de gemeente dikwijls afspraken in anterieure overeenkomsten met de grondeigenaar. Hierin kunnen ook afspraken over de voortgang worden opgenomen. Lukt het niet om met een grondeigenaar overeenstemming te bereiken over een anterieure overeenkomst, dan moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen ten einde het kostenverhaal te verzekeren. In het exploitatieplan kan ook een fasering worden opgenomen. Op die manier kan een gemeente sturen op de voortgang van de woningbouw.
Heeft u in beeld hoe hoog de geplande woningbouwproductie is voor 2023 en de jaren daarna? Welke categorieën worden er gebouwd? Welke problemen zijn er bij de ontwikkeling van deze projecten?
In de ABF-rapportage plancapaciteit van voorjaar 2022 zien we 605.400 woningbouwplannen in de netto plancapaciteit voor de periode van 2022 tot en met 2025. Voor de periode van 2026 tot en met 2030 zien we 428.500 woningen in de netto plancapaciteit. Onlangs heb ik u een nieuwe ABF-rapportage toegestuurd.
Met de bestuurlijke woningbouwafspraken met de provincies van oktober 2022 hebben we de doelstelling uitgesproken om ruim 600.000 betaalbare woningen te realiseren. Het gaat om sociale huurwoningen, midden huurwoningen tot € 1.000 en betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Deze doelstelling wordt vertaald naar de plannen.
Eventuele knelpunten in de ontwikkeling van de projecten kunnen opgenomen worden in de regionale woondeals. Eventuele extra knelpunten zullen via nog op te richten woondealtafels gesignaleerd en aangepakt worden.
Heeft u in beeld hoe deze bouwprojecten toch vlot getrokken kunnen worden? Bent u hier voldoende op toegerust?
Onlangs heeft u de Staat van de Volkshuisvesting ontvangen. Hierin ga ik in op de vraag wat het veranderde economisch beeld – zoals de hoge inflatie en de gestegen energielasten – betekent voor volkshuisvesting.
Het “kanaaldrama” bij het kanaal Almelo-De Haandrik |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik, van wie iemand zijn huis roze schilderde als protest, omdat de schade aan zijn huis niet vergoed wordt door de provincie Overijssel, die het kapotmaakte?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Wat kunt u zeggen over de machteloosheid van deze omwonenden? Begrijpt u die?
Ik betreur het te lezen dat bewoners zich machteloos voelen en hoop om die reden dat er snel een oplossing gevonden wordt tussen de betrokken partijen. Het Rijk heeft echter geen zeggenschap over dit kanaal en ik kan om die reden geen inhoudelijk oordeel geven over de situatie.
Bent u op de hoogte van de Kamervragen die ik ruim een jaar geleden stelde aan uw voorganger naar aanleiding van het bericht dat schadevergoeding die omwonenden ontvingen van de provincie onvoldoende bleek?2 Kunt u daar ook geen inhoudelijk oordeel over geven?
Ja, die vragen zijn bekend. Ik kan, zoals ook in de beantwoording van Kamervragen op 13 augustus 2021 aangegeven, geen inhoudelijk oordeel geven over de hoogte van de schadevergoeding.
Vindt u nog steeds dat u ook geen rol heeft in de in de problemen rondom Kanaal Almelo-De Haandrik, zoals u aangaf in uw beantwoording op de vragen van collega’s Nijboer en De Hoop?3 Wilt u uw antwoord toelichten?
Het beheer van het kanaal Almelo-De Haandrik is in handen van de provincie Overijssel omdat het gaat om een provinciale vaarweg. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft hierin geen rol, maar houdt wel contact met de provincie. Het is voor mij niet mogelijk om de situatie inhoudelijk toe te lichten. De gedeputeerde heeft echter aangeboden om op verzoek van de Kamer de situatie rondom het kanaal toe te lichten.
Hoe lang vindt u dat u gedupeerden van lokaal overheidsbeleid aan hun lot kan overlaten?
Hoe vaak hebt u contact gehad met de provincie over het Kanaal Almelo-De Haandrik? Hoe zag dat contact eruit en wanneer was dat precies? Met wie van de provincie had u contact? Waar ging het over? Denkt u dat de provincie een oplossing voor gedupeerden kan bieden?
Heeft u met de gedupeerden gesproken? Zo nee, wanneer gaat u dat doen? Zo ja, hoe vaak? En wanneer was dat? Hoeveel gedupeerden hebt u gesproken? Waar gingen die gesprekken over?
Hoeveel omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik hebben bezwaar aangetekend of zijn in beroep gegaan? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen dit hebben gedaan en wat de uitkomsten zijn, of wanneer deze worden verwacht? Kunt u tevens in dat overzicht opnemen hoeveel mensen inmiddels een schadevergoeding hebben ontvangen en voor hoeveel dat voldoende was om de schade duurzaam te herstellen?
Waar kunnen omwonenden terecht voor juridische bijstand?
Bent u bereid om voor de woningen rondom het kanaal het bewijsvermoeden toe te passen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit zal gelden? Zo nee, waarom niet?
Het bewijsvermoeden geldt voor schade ten gevolge van mijnbouwwerk en is in dit geval niet van toepassing.
Herkent u de parallellen tussen de manier waarop de lokale overheid omgaat met de problemen rondom het Kanaal Almelo-De Haandrik en hoe de landelijke overheid omgaat met de problemen in Groningen en de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie aan het kanaal Almelo-De Haandrik is een regionale aangelegenheid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het provinciebestuur. Ik kan niet oordelen over parallellen met andere dossiers.
Herkent u dat er patronen zijn in het handelen van de overheid wanneer er door diezelfde overheid schade ontstaat?
Zie antwoord op vraag 11.
Herkent u dat omwonenden van het Kanaal Almelo-De Haandrik eerst gewantrouwd worden en dat hun klachten niet serieus genomen worden?
Herkent u dat gedupeerden vaak lang moeten wachten op (series) onderzoeken die de overheid laat doen?
Herkent u dat, ook nadat de overheid schuld heeft erkend, de strijd voor gedupeerden niet voorbij is?
Herkent u dat sommige mensen alles, anderen niets en weer anderen een beetje schadevergoeding krijgen? Wat vindt u van die ongelijkheid? Kunt u die verschillen uitleggen?
Bent u ook van mening dat het voor omwonenden nu echt veel te lang duurt?
Bent u bereid om een compensatie voor de ellende, een immateriële vergoeding, te regelen? Zo ja, kunt u aangeven wanneer omwonenden dit tegemoet kunnen zien? Zo nee, waarom niet?
Bent u het voorts ermee eens dat de landelijke overheid nu echt moet gaan ingrijpen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet? En wat betekent dat voor gedupeerden die nu al lang in een huis met grote schade wonen? Waar kunnen zij nu nog met hun schade terecht?
Het bericht dat het leegstaande Leeuwarder belastingkantoor alleen kan worden ontwikkeld met steun van het Rijk |
|
Jaco Geurts (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er nog altijd geen plan ligt voor het voormalige kantoor van de Belastingdienst in Leeuwarden?1, 2
Ja.
Klopt het dat het gebouw in bezit en beheer is van het Rijksvastgoedbedrijf?
Ja.
Deelt u de mening dat het met de huidige woningnood en de huisvestingproblematiek van statushouders van groot belang is dat er snel een nieuwe bestemming wordt gegeven aan het kantoorpand?
Ja.
Welke obstakels staan een herbestemming in de weg?
De herbestemming van het pand is een uitdaging door de bouwkundige toestand en de slechte staat van de installaties. Daarnaast heeft het pand de status van gemeentelijk monument. De bouwaard van het pand vormt een uitdaging bij een verduurzaming. Deze zaken tezamen zijn van grote invloed op de financiële haalbaarheid van mogelijke transformatieplannen, zo ook bij de transformatie naar een woonfunctie.
Kunt u het Rijksvastgoedbedrijf verzoeken zo snel mogelijk met een concreet plan te komen, zodat het voormalige belastingkantoor een nieuwe functie krijgt?
De gemeente Leeuwarden en het Rijksvastgoedbedrijf zijn in gesprek om te zorgen dat het pand snel een nieuwe functie krijgt. Inzet is in het eerste kwartaal van 2023, op basis van een gezamenlijk haalbaarheidsonderzoek een aanpak voor de herbestemming gereed te hebben.
Voor de omgeving waarin het pand is gelegen, heeft de gemeente thans een functiemix van bedrijvigheid en wonen voor ogen. Binnen deze functiemix is de gezamenlijke inzet van partijen om het voormalige belastingkantoor op een zo kort mogelijke termijn een woonfunctie te geven, mede ingegeven door de ontwikkelingen op de woningmarkt.
Voor herbestemming spelen niet alleen de onder vraag 4 benoemde technische belemmeringen een rol. Het Rijksvastgoedbedrijf is voor de herbestemming deels afhankelijk van de gemeente Leeuwarden als bevoegd gezag.
De gesprekken tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente over de (her)bestemming zijn al langere tijd gaande waarbij meerdere scenario’s zijn besproken (waaronder voortzetting van de kantoorfunctie). Ook zijn de onder vraag 4 benoemde belemmeringen en relatief ontspannen vastgoedmarkt onderwerp van gesprek geweest.
Hoeveel leegstaande gebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf landelijk in bezit die nog geen nieuwe bestemming hebben?
Op dit momenteel zijn er 23 panden in materieel beheer bij het Rijksvastgoedbedrijf waar het Rijksvastgoedbedrijf ook optreedt als eigenaar. Het gaat om zowel vastgoed in de zogenaamde verkoopportefeuille als vastgoed dat leeg staat in afwachting van renovatie of aanpassing.
Dit is een momentopname door veranderingen in de huisvestingsbehoefte van het Rijk enerzijds en de verschillende stadia waarin afspraken over het pand of het verkoop(voorbereidings)proces zich bevinden inclusief de vraag of er al sprake is van een nieuwe bestemming. Daarnaast spelen vormen van tijdelijk gebruik en maatschappelijke inzet een rol, zoals bij vraag 7 is toegelicht.
Ook zal in veel gevallen de bestemming na verkoop ongewijzigd blijven.
Kan het Rijksvastgoedbedrijf versneld aan de slag gaan met het herbestemmen van leegstaande panden?
In de afgelopen maanden heb ik het Rijksvastgoedbedrijf de opdracht gegeven de maatschappelijke inzet van het vastgoed te versnellen.
Zo stelt het Rijkvastgoedbedrijf haar vastgoed beschikbaar voor de opvang van asielzoekers (via het COA), evacuees (Oekraïners, via de Veiligheidsregio’s) en statushouders. Voor in ieder geval 15 panden geldt dat zij hiervoor zijn ingezet of dat het onderzoek naar de inzetbaarheid voor deze doelen nog loopt. Voor deze 15 panden is een herbestemming op korte termijn niet aan de orde.
In het verlengde van de opvangfunctie werkt het Rijksvastgoedbedrijf daarnaast aan de versnelling van de (tijdelijke) herbestemming van panden die in potentie geschikt zijn voor de huisvesting van doelgroepen (waaronder statushouders). Deze versnellingsaanpak is opgenomen in de brief «besluitvorming opvang asielcrisis» die uw kamer op 26 augustus heeft ontvangen.
Overigens is het staande beleid van het Rijksvastgoedbedrijf om leegstaande panden met een passende en maatschappelijk gewenste (voortgezette of nieuwe) bestemming te verkopen om zo nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij wordt gestreefd naar een goede afstemming met de betreffende gemeente. De feitelijke herbestemming ligt echter veelal bij initiatiefnemers (bijvoorbeeld kopers van het Rijksvastgoedbedrijf) en gemeenten.
Vergelijkbaar met het belastingkantoor in Leeuwarden kunnen diverse belemmeringen en lokale omstandigheden een voortvarende herbestemming in de weg staan.
De uitspraken inzake het indammen van de bevolkingsgroei |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht uit het Nederlands Dagblad waaruit blijkt dat u de bevolkingsgroei wil indammen?1
Ja
Deelt u de mening dat het kabinet spreekt met één mond? Zo ja, waarom gaat u dan met uw uitspraken in tegen het kabinet dat juist inzet op meer bevolkingsgroei?
Op 29 september jongsleden heb ik een brief (kst-1051463) naar uw Kamer gestuurd waarin ik nader inga op mijn uitspraken in het genoemde artikel en hoe dit past binnen de eenheid van kabinetsbeleid.
Ik citeer uit deze brief:
«In het artikel in het Nederlands Dagblad ben ik ingegaan op de demografische groei en de effecten daarvan op Nederland. Er zijn grenzen aan de groei die we kunnen accommoderen in de ruimte en dat is reden om na te denken over manieren waarop we de verwachte bevolkingsgroei kunnen afremmen.
Deze gedachten sluiten aan op het coalitieakkoord. Het kabinet heeft als doel meer grip te krijgen op migratie. In het coalitieakkoord is opgenomen dat het kabinet periodiek inzicht wil krijgen op de verwachte arbeids-, kennis- en asielmigratie en daarbij de mogelijkheid te onderzoeken om te werken met een beleidsmatig richtgetal van migratie naar Duits voorbeeld. Het kabinet heeft besloten een staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 in te stellen om de implicaties van vergrijzing en bevolkingsgroei te doordenken. De resultaten verwachten we eind 2023.»
Hoe verhouden uw uitspraken zich met de realiteit dat er onder de diverse kabinetten Rutte ruim één miljoen nieuwkomers zijn bijgekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik pleit ervoor meer grip te krijgen op demografische ontwikkelingen in Nederland, in lijn met het coalitieakkoord. Naar aanleiding van de resultaten van de staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 zal ik samen met mijn collega’s in het kabinet bespreken op welke manier de verwachte demografische trends en ontwikkelingen impact zullen hebben op de beleidsterreinen onder mijn verantwoordelijkheid en/of op de terreinen van mijn collega’s in het kabinet.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het feit dat onder dit kabinet het ene na het andere immigratierecord wordt verbroken, alleen al over 2022 bijna 200.000 nieuwkomers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met een Staatssecretaris die als lijn heeft «hoe meer asielzoekers, hoe beter»?2 Graag een gedetailleerd antwoord.
In zoverre deze vraag betrekking heeft op eenheid van kabinetsbeleid, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe verhouden uw uitspraken zich met het kabinetsbeleid dat elk voorstel tot immigratiebeperkende maatregelen torpedeert: onder andere geen asielstop, geen grenscontroles, het niet actief uitzetten van asielzoekers die criminele delicten plegen, het niet uitzetten van veilige- en derdelanders, en het niet opzuigen van het VN-Vluchtelingenverdrag dat een aanzuigende werking heeft op asielzoekers? Graag een gedetailleerd antwoord.
Onder mijn verantwoordelijkheid valt hoe vergrijzing en bevolkingsgroei doorwerken in ruimtelijke ordening, een leefbare woonomgeving en bouwopgaves voor de toekomst. In de eerder genoemde Kamerbrief van 29 september breng ik dit nader in kaart. Langs deze lijnen zal ik vanuit mijn portefeuilles inspelen op de effecten, maar ik zie dat dat alleen niet voldoende zal zijn. Er zijn dus ook grenzen aan wat we aan kunnen. Tevens is de eerder genoemde staatscommissie ingesteld om advies uit te brengen over scenario's, beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen. De kwalificaties in deze vraag worden niet herkend. Nederland staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid. Het kabinet wil migratie zoveel mogelijk in goede banen leiden binnen de kaders van de EU en de internationale verdragen. Voorstellen uit de Tweede Kamer worden dan ook steeds tegen die inzet getoetst.
Hoe gaat u de daad bij het woord voegen en hoe gaat u de bevolkingsgroei adequaat indammen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord op vraag 3.