Het dreigende verlies van zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de signalen dat Zeeuws-Vlaanderen zorgvoorzieningen dreigt te verliezen?1 2
Ik ben bekend met de signalen dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen onder druk staat. Zoals ook in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven, sta ik in nauw contact met ZorgSaam over de huidige situatie en de verkenning van de (versterking van de) samenwerking met Adrz.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om zorgaanbod af te breken in grote en geografisch afgezonderde regio’s zoals Zeeuws-Vlaanderen, zeker gezien daar al veel andere voorzieningen zijn verdwenen?
Ik maak me sterk voor toegankelijke zorg in de regio, ook in Zeeuws-Vlaanderen. Ik deel het beeld dat de samenwerking tussen de ziekenhuizen ZorgSaam en Adrz erop is gericht de zorg af te breken niet. Gezien de uitdagingen in de regio, onder meer op het gebied van beschikbaarheid van personeel, willen beide ziekenhuizen intensiever samenwerken om behoud en continuering van zorg mogelijk te maken in Zeeuws-Vlaanderen.
Deelt u de mening dat het een onacceptabele uitkomst zou zijn als de spoedeisende hulp en/of de acute verloskunde helemaal uit Zeeuws-Vlaanderen zouden verdwijnen?
Ik heb van de besturen van beide ziekenhuizen begrepen dat dit niet aan de orde is. Het uitgangspunt van de samenwerking tussen ZorgSaam en Adrz is twee volwaardige ziekenhuizen in Zeeland met IC, SEH en acute geboortezorg, waarbij 24/7 acute zorg in Zeeuws-Vlaanderen niet verdwijnt.
In hoeverre wordt de stem van gemeenten, patiënten en zorgverleners momenteel meegenomen bij de besluitvorming over de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen?
Recent heeft het Ministerie van VWS met de besturen van ZorgSaam en Adrz over dit onderwerp gesproken. Daarbij is gewezen op het belang van het bieden van transparantie en het betrekken van alle relevante actoren waaronder gemeenten, patiënten en zorgverleners. In het gesprek heeft het ZorgSaam-ziekenhuis aangegeven dat het betrekken van gemeenten, cliëntenraden, adviesraden,
ondernemingsraden en burgerparticipatie expliciet onderdeel zal zijn van het vervolgproces. Momenteel wordt een aantal inhoudelijke scenario’s opgesteld met het medisch personeel van beide ziekenhuizen. Deze zullen op een later moment besproken worden met alle andere betrokkenen, voorafgaand aan verdere besluitvorming.
Begrijpt u dat er onder bewoners van Zeeuws-Vlaanderen en onder zorgverleners veel onrust bestaat over de toekomst van de zorg in deze regio? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen? Zo nee, bent u bereid om in gesprek te gaan met deze mensen om hun zorgen beter te begrijpen?
Ik begrijp dat bewoners in Zeeuws-Vlaanderen zich zorgen kunnen maken over het zorgaanbod en de toegankelijkheid van zorg in de nabije toekomst. Zoals ik ook in eerdere brieven4 heb aangegeven, dienen keuzes over de inrichting van het ziekenhuisaanbod uiteindelijk door het ziekenhuis gemaakt te worden, in goede afstemming met de stakeholders. Vanuit mijn verantwoordelijkheid werk ik aan verschillende maatregelen die bij kunnen dragen aan het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen. Met budgetbekostiging van spoedeisende hulp, acute verloskunde en de intensive care afdelingen en meerjarige afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders wil ik zorgen voor meer financiële zekerheid voor het ziekenhuis in de regio. Daarnaast werk ik aan aanpassing van regelgeving over de stappen die moeten worden doorlopen als overwogen wordt om het (acute) zorgaanbod aan te passen. Mijn inzet is erop gericht om de consultatie van deze wetgeving in september 2025 te starten. In dit kader wordt ook een handreiking voor wijzigingen in het regionale zorgaanbod ontwikkeld. Ik verwacht deze na de zomer aan Kamer te sturen.
Bent u bereid om met ZorgSaam in gesprek te gaan over het belang van het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen en zich ervoor in te zetten dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen niet verslechtert?
Ik ben in gesprek met beide ziekenhuizen over de voortgang en dat blijf ik doen. Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik u naar de beantwoording vraag 5.
Het bericht ‘Nieuwe behandeling? Alleen nog vergoeden als die klimaat en zorgpersoneel spaart’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Volkskrant over «Nieuwe behandelingen alleen nog vergoeden als het klimaat en het zorgpersoneel gespaard worden»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het feitelijk totale onzin is om CO2-reductie mede leidend te laten zijn om te komen tot een keuze voor een medische behandeling? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat effectieve zorg beschikbaar is voor elke patiënt. Tegelijkertijd staat de zorg voor grote maatschappelijke uitdagingen, onder andere rondom arbeidsinzet en de impact van zorg op klimaat en milieu. Het kabinet werkt daarom samen met de sector toe naar een stelsel van (publieke) zorg en welzijn dat zuiniger omgaat met de beschikbare materialen en grondstoffen, zoals eerder dit voorjaar ook met uw Kamer gedeeld2. Vanuit het belang dat ook het pakketbeheer bijdraagt aan het oplossen van deze uitdagingen, heeft mijn ambtsvoorganger een onafhankelijke commissie gevraagd onder leiding van prof. Mackenbach te adviseren of deze elementen onderdeel moeten zijn van het pakketbeheer, en op welke wijze dit mogelijk is.
Ook zorgpartijen willen samen aan deze pakketopgaven werken. Ze zien deze opgaven in de praktijk vaak al als prioriteit3. Dat geldt ook voor patiënten, ook zij zijn bereid om hun bijdrage te leveren, ook op het gebied van duurzaamheid.4
Deelt u de mening dat effectiviteit van een behandeling te allen tijde leidend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. De effectiviteit van een behandeling staat voorop en is op dit moment als enige van de pakketcriteria in regelgeving verankerd. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat de meest effectieve behandeling onderdeel is van het basispakket.
Tegelijkertijd zijn de maatschappelijke opgaven rondom arbeidsinzet en duurzaamheid zo groot zijn dat ze (soms) belangrijker zijn dan effectiviteit. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een nieuwe behandeling beter werkt dan een bestaande, maar veel meer zorgpersoneel nodig heeft, of veel minder duurzaam is.
Ik wil daarom onderzoeken of dit in de toekomst een plek moet krijgen in het pakketbeheer. Het advies «Arbeidsinzet en duurzaamheid als criteria bij keuzen in de zorg» van de commissie Mackenbach is een belangrijk onderdeel daarin.
Wat is de precieze opzet van het driejarig experiment waarmee het Zorginstituut begin deze maand start en waarbij twee nieuwe criteria worden getoetst?
Gezien de maatschappelijke urgentie vind ik het belangrijk dat er snel wordt gestart met het opdoen van kennis en ervaring over deze twee mogelijke pakketcriteria. De commissie Mackenbach heeft voorstellen gedaan hoe de arbeidsinzet en milieu-impact van zorg en het effect op schaarste berekend kan worden. Ik heb het Zorginstituut gevraagd om op korte termijn een plan van aanpak te maken voor de proefperiode. Daarbij heb ik het Zorginstituut gevraagd om de adviezen van de commissie verder uit te werken. Omdat het Zorginstituut parallel werkt aan het herzien van de kwaliteitstaken, vraag ik hen om bij de uitwerking ook uitdrukkelijk te kijken hoe de resultaten ook gebruikt kunnen worden in richtlijnen van partijen of kwaliteitsstandaarden. Dit sluit ook aan op de afspraken die ik met partijen beoog te maken in het AZWA. Daarnaast heb ik ZonMw opdracht gegeven om ruimte vrij te maken in het Kaderprogramma Passende Zorg, zodat waar nodig meteen gestart kan worden met relevant onderzoek.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel dat gepland is op 19 juni a.s.?
Ja, met de beantwoording op deze datum is aan het verzoek voldaan.
Het bericht 'Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het AD-artikel «Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid»1?
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat ruim 1000 kinder- en jeugdpsychologen plotseling geen BIG-registratie als gezondheidspsycholoog meer krijgen, ondanks het volgen van een gelijkwaardige opleiding, terwijl zij hard nodig zijn om in te zetten als regiebehandelaren? Erkent u dat in 2023, 500 kinder- en jeugdpsychologen deze registratie wel hebben ontvangen? Bent u het eens dat deze abrupte beleidswijziging onrechtvaardig is voor de 1000 kinder- en jeugdpsychologen?
Het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de GGZ beroepenstructuur is na internetconsultatie niet in procedure gebracht. Tijdens de internetconsultatie op het conceptwetsvoorstel kwamen bijna 2.300 reacties binnen, waarvan bijna 2.000 negatief waren. Uit de analyse van de reacties blijkt dat de beoogde doelstellingen niet worden gehaald, de voorgestelde wijzigingen juist tot meer onduidelijkheid leiden en er onvoldoende draagvlak is onder de betrokken beroepsgroepen en beroepsbeoefenaren. Dit heeft mede geleid tot het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten. Het voorstel was onder andere dat kinder- en jeugdpsychologen, na nog nader uit te werken (beperkte) bijscholing, als gezondheidszorgpsycholoog-generalist in het BIG-register zouden kunnen worden geregistreerd. Zoals mijn voorganger in de brief van 16 december 20242 aan uw Kamer heeft aangegeven, was de inhoud van bijscholingstrajecten en overgangsregelingen voor dit nieuwe beroep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist nog niet bekend. Het zou prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel substantiële investeringen in scholing te doen.
Kinder- en jeugdpsychologen kunnen (blijven) werken in de jeugdhulp, ook zonder registratie in het BIG-register. Het werkveld verandert daarmee niet. Het is bovendien aan het werkveld zelf om te bepalen hoe alle talenten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Ik ben van oordeel dat het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten gerechtvaardigd is genomen en verwijs u graag naar de brieven van 13 november 2024 (kamerstuk 29 282, nr. 583) en 19 december 204 (kamerstuk 29 282, nr. 585).3
Voor wat betreft uw vraag over de 500 kinder- en jeugdpsychologen die in 2023 een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog hebben ontvangen kan ik u het volgende melden: de betreffende 500 kinder- en jeugdpsychologen hebben een EVC-procedure (Eerder Verworven Competenties) doorlopen en zijn op basis daarvan in aanmerking gekomen voor een certificaat en daarmee een BIG-registratie als gezondheidszorgpsycholoog. Deze procedure was gebaseerd op een individuele beoordeling van eerder verworven diploma’s en werkervaring en is geen gevolg van het aangekondigde conceptwetsvoorstel.
Deelt u de zorg dat deze kinder- en jeugdpsychologen nu niet optimaal ingezet kunnen worden als regiebehandelaar, aangezien de BIG-registratie een voorwaarde is om deze rol te vervullen, hetgeen ook van belang is voor de continuïteit van hulp nadat iemand 18 is geworden? Deelt u ook de zorg dat hierdoor de zorg verslechtert, omdat dit leidt tot het verder oplopen van de wachtlijsten, hogere werkdruk bij bestaande behandelaren en verlies van goed opgeleide en ervaren professionals, terwijl zij hard nodig zijn gezien de personeelstekorten?2
Voor inzet van de kinder- en jeugdpsychologen in het jeugdveld is een BIG-registratie geen voorwaarde. Voor alle zorgmedewerkers in de jeugdhulp is de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing, en het daaraan gekoppelde kwaliteitskader jeugd. De focus ligt daarbij op de inzet van SKJ óf BIG-geregistreerde zorgmedewerkers, rekening houdend met het niveau van kennis/vaardigheden, en het kunnen werken volgens hun beroepscode en richtlijnen. De kinder- en jeugdpsychologen kunnen zich bij het SKJ registeren, hier is niets aan veranderd.
Echter, kinder- en jeugdpsychologen worden soms door gemeenten niet rechtstreeks gecontracteerd omdat er wordt verwezen naar de kwaliteitskaders voor GGZ onder de Zorgverzekeringswet: het Kwaliteitsstatuut GGZ. Dit Kwaliteitsstatuut GGZ is tot stand gekomen door afspraken tussen de veldpartijen (aanbieders, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties). In deze afspraken is het regiebehandelaarschap benoemd en hieraan is de voorwaarde van een BIG-registratie verbonden. Deze kaders voor de volwassenen GGZ zijn niet van toepassing op de jeugdhulp. De VNG heeft over de inzet van de kinder- en jeugdpsychologen een factsheet gemaakt en wij zijn met de VNG in gesprek over de actualisatie ervan en het opnieuw onder de aandacht brengen ervan bij gemeenten om de inzet van K&J-psychologen in het jeugdveld zo optimaal mogelijk te maken.
Daarnaast bestaat er een overgangsregeling voor cliënten die tijdens hun behandeling 18 jaar worden: zij kunnen hun behandeling tijdelijk voortzetten onder de Zorgverzekeringswet bij hun bestaande behandelaar, mits deze is geregistreerd in het SKJ- of BIG-register. De regeling waarborgt continuïteit van zorg en geldt maximaal 365 dagen na het bereiken van de 18-jarige leeftijd.5
Ik deel daarom de veronderstelling niet dat het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel leidt tot een verslechtering van de zorg of langere wachtlijsten. Het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel heeft geen effect op de capaciteit van de betrokken zorgmedewerkers. Daarbovenop heb ik geen reden om aan te nemen dat de wachtlijsten in de volwassen GGZ worden veroorzaakt door een tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen. Uit de internetconsultatie bleek juist dat veel zorgverleners vrezen dat de benodigde omscholing, overgangsregelingen en veranderingen in de beroepenstructuur op korte termijn leiden tot minder beschikbaar personeel en juist langere wachttijden. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de inzetbaarheid van deze zorgmedewerkers structureel wordt belemmerd of dat dit leidt tot verslechtering van de zorg.
Wat vindt u ervan dat 1000 kinder- en jeugdpsychologen tot € 30.000 hebben geïnvesteerd in een tijdsintensieve opleiding, maar nu plotseling – ondanks hun inhoudelijke bekwaamheid – niet als regiebehandelaar mogen optreden?3 Bent u het eens dat dit onrechtvaardig is en bent u bereid om met een passende oplossing te komen?
Ik waardeer de inzet van kinder- en jeugdpsychologen zeer. Zij vervullen een onmisbare en waardevolle rol in de jeugdzorg. Iedereen staat het vrij om een opleiding en/of bijscholing te volgen, en ik begrijp dat verwachtingen over toekomstige regelgeving daarin eventueel kunnen meewegen. Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik toegelicht waarom is besloten om het conceptwetsvoorstel niet verder door te zetten. Dit besluit is zorgvuldig afgewogen, juist met aandacht voor de signalen en zorgen uit het veld. Tegelijkertijd wil ik meegeven dat in het wetgevingsproces beleidsvoornemens regelmatig worden bijgesteld bijvoorbeeld op basis van consultaties, politieke afwegingen of andere ontwikkelingen. Dat betekent dat zolang een wetsvoorstel niet is vastgesteld, betrokkenen er niet vanuit kunnen gaan dat het voorgestelde beleid ook daadwerkelijk in werking zal treden. Ook zonder wetswijziging vind ik het van groot belang dat de toegankelijkheid van de GGZ-zorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en duidelijkheid bestaat voor patiënten en verwijzers. Ik vind het daarbij belangrijk dat eventuele oplossingen voor vereenvoudiging geen extra administratieve lasten en kosten met zich meebrengen en de flexibiliteit bevorderen.
Wat heeft u concreet gedaan om de kamerbreed aangenomen motie-Van Bushoff/Van den Hil (kamerstuk 29 282, nr. 589) uit te voeren, waarin specifiek bovenstaande knelpunten worden benoemd en u bent verzocht om in gesprek te gaan met het veld, waaronder de kinder- en jeugdpsychologen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer op 27 mei 20257 over de motie Bushoff/Van den Hil (Kamerstuk 29 282, nr. 589) geïnformeerd. In die brief is ingegaan op de inhoudelijke punten uit de motie en heeft mijn voorganger aangegeven dat zij geen aanleiding ziet om de beroepenstructuur van de GGZ in de Wet BIG te wijzigen.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen oplossing is voor deze groep behandelaren, terwijl uit de praktijk blijkt dat zij direct inzetbaar zijn en van grote meerwaarde kunnen zijn voor kwetsbare cliënten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het instellen van een overgangsregeling voor deze groep kinder- en jeugdpsychologen geen extra kosten met zich meebrengt? Klopt het dat wanneer er geen overgangsregeling komt zij alsnog het vergelijkbare opleidingstraject tot gezondheidszorgpsycholoog zullen doorlopen, wat het ministerie naar schatting circa € 54 miljoen extra kost? Klopt het dat dit bovendien leidt tot een toenemend tekort aan opleidingsplaatsen tot gezondheidspsycholoog?
Een overgangsregeling bij het bovengenoemde conceptwetsvoorstel zou wel degelijk leiden tot een structurele stijging van zorgkosten in het jeugddomein door onder andere de verwachte hogere inschaling in salaris van de K&J-psychologen.8 Hierbij verwijs ik graag naar de Kamerbrief van 12 november 2024 en het bijhorende rapport.9 Het conceptwetsvoorstel is niet in procedure gebracht en in dit kader komt geen overgangsregeling.
Het klopt dat als er geen overgangsregeling komt, een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog nodig is voor K&J-psychologen om een BIG-registratie als gz-psycholoog te verkrijgen. De examencommissie van deze opleiding is bevoegd om eerdere diploma’s te beoordelen en eventuele vrijstellingen te geven als de kandidaat naar de mening van de examencommissie al op onderdelen bekwaam is. De opleidingskosten zullen niet stijgen als er geen overgangsregeling voor K&J psychologen komt, omdat het aantal bekostigde opleidingsplaatsen jaarlijks door mij wordt vastgesteld op basis van de verwachte zorgvraag. Zoals in de brief over het Capaciteitsplan 2024–2027 wordt toegelicht, volg ik hierbij de ramingen van het Capaciteitsorgaan.10
Bent u bereid te komen met een overgangsregeling waarmee de studenten die een opleiding hebben gevolgd met het perspectief van overgang naar een nieuwe BIG-groep, waaronder de huidige kinder- en jeugdpsychologen, alsnog de GZ-titel en BIG-registratie kunnen verkrijgen?
Nee, zoals mijn voorganger ook per brief van 27 mei 202511 aan uw kamer heeft aangegeven zie ik geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Een overgangsregeling zou wel degelijk leiden tot hogere zorgkosten en er komt in dit kader geen overgangsregeling voor kinder- en jeugdpsychologen.
Een BIG-registratie is niet noodzakelijk voor het verlenen van kwalitatief goede zorg. Kinder- en jeugdpsychologen kunnen werken binnen het jeugdveld met hun SKJ-registratie. Ik zie geen noodzaak om K&J-psychologen zwaarder te reguleren vanuit het patiëntenbelang en de kwaliteit van de zorg. Zij kunnen zich alsnog bij- of omscholen om GZ-psycholoog te worden. Daarnaast is het niet te voorspellen of een overgangsregeling ertoe leidt dat er meer psychologen voor kinderen en jeugdigen aan het werk kunnen en moeilijk via een wetswijziging te regelen. Bovendien zou een dergelijke regeling naar verwachting leiden tot een hogere inschaling in salaris en daarmee tot een jaarlijkse stijging van de zorgkosten.
Klopt het dat uit de impactanalyse uit 2021 blijkt dat door de nieuwe structuur snelle verwijzing mogelijk zou zijn, de kwaliteit zou verbeteren doordat behandelaren beter en breder geschoold zouden zijn, de continuïteit doordat de scheiding in zorg tussen 18- en 18+ minder regide zou zijn, kleine sectoren beter gepositioneerd zouden worden, de zorgkosten beperkt zouden blijven tot € 10 miljoen en er bovendien ruim draagvlak bleek te zijn in het veld na verwerking van kritiek uit eerdere consultaties?
De impactanalyse uit 2021 schetst een beperkte positieve impact van de voorgestelde structuurwijziging. Verwacht werd een kleine verbetering van de op de kwaliteit van psychologische zorg en mogelijk snellere doorverwijzing. Die snellere verwijzing zou vooral het gevolg zijn van een register, waarin beter zichtbaar is wie waarvoor bevoegd en bekwaam is.12 De inzichtelijkheid van de deskundigheid van psychologen in een dergelijk register zal naar verwachting meer bijdragen aan betere doorverwijzing dan het verminderen van titels via het voorgestelde conceptwetsvoorstel. De impactanalyse laat ook zien dat de effecten op toegankelijkheid beperkt zijn, en dat de structurele zorgkosten op termijn mogelijk stijgen met circa € 12 tot € 20 miljoen (voor de GGZ en jeugdzorg gezamenlijk).
Bovendien benoemt de impactanalyse ook risico’s, zoals verlies van beroepsidentiteit, verwarring bij patiënten en verwijzers, en onzekerheid over de uitvoerbaarheid van overgangsregelingen. De verwachte voordelen waren onder andere in hoge mate afhankelijk van breed draagvlak, waarvan uit de internetconsultatie is gebleken dat dit onvoldoende aanwezig was.
Kunt u per bovenstaand doel van de nieuwe structuur aangeven waarom deze conclusies niet meer houdbaar zijn? Kunt u ook per afzonderlijk punt aangeven welke alternatieve plannen u heeft om alsnog tegemoet te komen aan de oorspronkelijke doelen van de nieuwe structuur? Of laat u deze doelen los?
Zoals in de brief van 27 mei 202513 aan uw Kamer gemeld vloeide het voorstel tot wijziging van de beroepenstructuur voort uit de bredere afspraak in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de beroepen- en opleidingenstructuur in de geestelijke gezondheidszorg efficiënter en flexibeler in te richten. Het doel was de beroepenstructuur in de psychologische zorg te vereenvoudigen en te verduidelijken, zodat patiënten en verwijzers sneller de juiste behandelaar kunnen vinden. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt echter dat deze doelstellingen onvoldoende gehaald worden: het voorstel leidt onder meer tot meer onduidelijkheid, hogere zorgkosten en er bestaat onvoldoende draagvlak in het veld. Ook zonder wetswijziging blijft het van groot belang dat de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en patiënten en verwijzers duidelijkheid hebben.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en positieve advies van experts, instellingen en beroepsverenigingen, specifiek op het onderdeel van de beroepenstructuur waarin kinder- en jeugdpsychologen en GZ zouden worden samengevoegd, en uw besluit om het voorstel in te trekken wegens negatieve reacties uit een internetconsultatie?
Dat er sprake is van een discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en het besluit om het conceptwetsvoorstel niet verder in procedure te brengen, herken ik niet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, was de verwachte impact van het voorstel beperkt en sterk afhankelijk van onder andere breed draagvlak. Uit de internetconsultatie bleek onder andere dat er onvoldoende draagvlak in het veld was.
Bent u bereid om alsnog een aangepaste invoering, met meer draagvlak of gefaseerde implementatie, te overwegen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Gezien het beperkte draagvlak en de risico’s die het eerdere voorstel met zich meebracht, acht ik een aangepaste invoering of gefaseerde implementatie niet wenselijk.
Het bericht 'Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde»1?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna IGJ) dat «de kwaliteit van de pleegzorg die Enver biedt voor het grootste deel niet aan de eisen voldoet2?»
De IGJ heeft Enver onder verscherpt toezicht gesteld, omdat de kwaliteit van de geboden pleegzorg niet voldoet aan de gestelde eisen. Enver moet uiterlijk eind januari 2026 noodzakelijke verbeteringen doorvoeren, zoals het verbeteren van dossiervoering en aantoonbaar volgen van richtlijnen. In de periode van verscherpt toezicht zal IGJ Enver nauwlettend volgen, bijvoorbeeld met aangekondigd of onaangekondigd bezoek en opvragen van voortgangsrapportages. Aan het einde van deze periode beoordeelt de IGJ of het verscherpt toezicht kan worden beëindigd. De IGJ heeft vertrouwen dat de geconstateerde risico’s binnen de periode van verscherpt toezicht door Enver kunnen en zullen worden weggenomen. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Is de veiligheid van pleegkinderen bij Enver op dit moment en de komende negen maanden, als de organisatie werkt aan de tekortkomingen, voldoende gewaarborgd als de IGJ nu schrijft «de inspectie ziet risico’s voor de veiligheid van pleegkinderen, doordat afwegingen over veiligheid voor pleegkinderen onvoldoende systematisch worden gemaakt en vastgelegd3»?
De IGJ concludeert dat Enver in de praktijk de afwegingen over veiligheid van pleegkinderen onvoldoende systematisch maakt en vastlegt. Daarom heeft de IGJ het verscherpt toezicht ingesteld. De IGJ zal tijdens het verscherpt toezicht nagaan of verbetering omtrent de geconstateerde risico’s plaatsvindt. De IGJ heeft nog niet vastgesteld dat de risico’s voor de veiligheid van pleegkinderen al weggenomen zijn en heeft hier dus nog zorgen over. Wanneer er sprake is van signalen van acute onveiligheid, zal de IGJ hierop acteren.
Welke concrete maatregelen worden op korte termijn bij Enver genomen om de veiligheid van alle pleegkinderen te waarborgen?
Omdat het verscherpt toezicht loopt, doet de IGJ geen uitspraken over de concrete maatregelen die door Enver genomen worden. Gedurende het verscherpt toezicht houdt de inspectie nauwlettend in de gaten hoe Enver de verbeteringen in de organisatie gaat doorvoeren. Enver heeft aangegeven onder andere aan de slag te gaan met het beter implementeren van de herziene Richtlijn Pleegzorg. Hier vallen kindgesprekken ook onder.
Zullen pleegkinderen bezocht en gesproken worden door de IGJ in de negen maanden dat Enver werkt aan de tekortkomingen, zeker gezien het feit dat de inspectie zelf in het rapport schrijft dat tijdens het toezicht bij Enver vanwege de urgentie en tijdsdruk onvoldoende informatie is opgehaald bij jeugdigen en hun ouders?
Tijdens het verscherpt toezicht verzamelt de IGJ ook informatie van jeugdigen en hun ouders. De IGJ gaat in gesprek met jeugdigen, pleegouders en mogelijk ook hun ouders. Daarnaast spreekt de IGJ met de pleegouderraad en cliëntenraad.
Krijgen alle pleegkinderen bij Enver een onafhankelijke vertrouwenspersoon toegewezen met wie ze afzonderlijk kunnen praten?
De IGJ heeft in het toezicht niet kunnen vaststellen dat alle pleegkinderen bij Enver een onafhankelijke vertrouwenspersoon toegewezen krijgen. Daarom monitort de IGJ in het toezicht het vinden, betrekken en bekend zijn met de individuele vertrouwenspersoon van een pleegkind door Enver. Daartoe heeft de IGJ het volgende verbeterpunt geformuleerd:
«De inspectie verwacht van Enver dat ze zich inspant om ervoor te zorgen dat er een andere volwassene is die het pleegkind goed kent en met wie het pleegkind een vertrouwensband heeft, die met het pleegkind praat over onder andere zijn welbevinden, seksualiteit en wat het nodig heeft om zich veilig te voelen in het pleeggezin. Bijvoorbeeld een leerkracht of een familielid. Indien in het familie- of persoonlijke netwerk van het kind geen vertrouwenspersoon beschikbaar is, zorg er dan voor dat het kind in contact komt met een vertrouwenspersoon van Jeugdstem. De inspectie verwacht dat navolgbaar wordt vastgelegd in het dossier of er een vertrouwenspersoon beschikbaar is.»4
Daarnaast gaat Enver met JIM-training aan de slag, voor het betrekken van een steunfiguur uit het eigen netwerk van jeugdigen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Westerveld c.s.(kamerstuk 31 015, nr. 290) over een concreet plan zodat alle pleegkinderen vóór de zomer weten dat ze recht hebben op de hulp van een vertrouwenspersoon?
Er zijn verschillende acties in gang gezet om pleegkinderen – conform de richtlijn Pleegzorg – te laten beschikken over een vertrouwenspersoon via het persoonlijke netwerk of via Jeugdstem.
Jeugdstem lanceert na de zomer een campagne om de bekendheid van Jeugdstem onder pleegkinderen te vergroten. Bij het vormgeven van deze campagne betrekt Jeugdstem pleegkinderen actief. Aanvullend hierop brengt Jeugdstem een speciaal «Ken je rechten»-boekje uit voor pleegkinderen. Om aan te sluiten bij de belevingswereld van pleegkinderen worden zowel boekjes voor pleegkinderen onder de 12 jaar als boven de 12 jaar gemaakt. Bij het ontwikkelen van de boekjes betrekt Jeugdstem eveneens pleegkinderen actief, waaronder jongeren in het netwerk van JongWijs. Jeugdstem gaat in 2025 alle pleegzorgorganisaties gericht benaderen met het specifieke communicatiemateriaal over de vertrouwenspersoon voor pleegkinderen, pleegouders en pleegzorgbegeleiders. In 2025 zijn eenmalig financiële middelen beschikbaar gesteld aan Jeugdstem om de digitale dienstverlening van Jeugdstem (verder) te ontwikkelen. Dit moet leiden tot betere digitale beschikbaarheid van vertrouwenspersonen voor alle (pleeg)kinderen via diverse kanalen. Onderdeel hiervan is een uitgebreide digitale kennisbank met veel informatie specifiek voor pleegkinderen.
De Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP), Jeugdstem, JongWijs, JIMwerkt, de Alliantie Informele Steun en Jeugdzorg Nederland werken daarnaast aanvullende mogelijkheden uit om vertrouwenspersonen en informele steunfiguren beter te positioneren binnen de pleegzorg. Een van deze mogelijkheden is de «Jouw Ingebrachte Mentor» (JIM)-methodiek meer in te zetten. Een JIM is een (informele) steunfiguur die een jongere zelf kiest uit de eigen omgeving zoals een buur, tante, sportcoach of opa. Zo’n JIM treedt als vertegenwoordiger op richting het gezin en professionals.
Wat gebeurt er als het Enver niet lukt om binnen negen maanden de geconstateerde tekortkomingen én cultuurverandering door te voeren? Wat is dan het stappenplan vanuit de IGJ?
Als de IGJ na het aflopen van het verscherpt toezicht nog steeds oordeelt dat eerder geconstateerde tekortkomingen aanwezig zijn bij Enver en geen cultuurverandering heeft plaatsgevonden, hanteert de IGJ het interventiebeleid om te komen tot een passend vervolg. Daarbij zal de IGJ op dat moment opnieuw het risico van de normafwijking(en) en het vertrouwen in de verbeterkracht wegen, waarbij de ervaringen en bevindingen tijdens het verscherpt toezicht bij Enver worden meegenomen.
Klopt het dat het «Verbeterplan Kwaliteit Zorg en focus Pleegzorg» dat Enver 3 maart 2025 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd een datum heeft van 27 februari 2024? Kunt u uitleggen hoe het kan dat dit een verbeterplan is van een jaar eerder dan het incident met het Vlaardingse pleegmeisje heeft plaatsgevonden? Is Enver een oud verbeterplan aan het uitvoeren of is er inmiddels een nieuw verbeterplan?
Enver heeft een verbeterplan «Kwaliteit Zorg en focus Pleegzorg» met uw Kamer gedeeld, gedateerd 27 februari 2024: dat is een tikfout, het gaat om 2025. In dit plan ligt de focus op verbeteracties binnen de Pleegzorg. Het is opgesteld als nadere uitwerking van het organisatiebrede plan dat Enver in het najaar van 2024 opstelde naar aanleiding van de calamiteit. De verbeteringen worden uitgevoerd en onder verscherpt toezicht door de IGJ gemonitord.
In het debat stelde u «daarom hebben wij, vanwege de urgentie, direct toen het rapport is uitgekomen aan Enver gevraagd om de actuele veiligheid van de pleegkinderen in kaart te brengen4». Was het beeld dat Enver toen in kaart bracht over de veiligheid van de pleegkinderen hetzelfde als het beeld dat de IGJ nu schetst? Zo niet, betekent dit dat er kinderen in onveilige situaties zaten? Heeft u met de kennis van nu de indruk dat u volledig bent geïnformeerd?
Ik heb Enver destijds gevraagd de actuele, acute veiligheid van pleegkinderen in kaart te brengen. Mijn indruk is dat Enver mij zo volledig als mogelijk heeft geïnformeerd, op basis van hun eigen onderzoek. De IGJ concludeert echter dat er risico’s zijn voor de veiligheid van pleegkinderen, doordat de afwegingen over veiligheid van pleegkinderen onvoldoende systematisch worden gemaakt en vastgelegd. Het is voor de IGJ onduidelijk of pleegkinderen worden gesproken zonder aanwezigheid van pleegouders, en adviezen van gedragswetenschappers staan niet in dossiers. Gezien deze geconstateerde tekortkomingen is het goed dat de IGJ de komende maanden toeziet op de noodzakelijke verbeteringen.
Hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning stelt in het artikel5 dat de inspectie niet alle organisaties kan toetsen omdat daar geen capaciteit voor is en dat dit rapport tot vragen en zorgen leidt over hoe het in Nederland op dit moment gesteld is. Deelt u die mening?
Het klopt dat de IGJ niet bij elke zorgaanbieder op elk willekeurig moment een toets kan uitvoeren. De IGJ houdt met 1.000 medewerkers toezicht op 1,5 miljoen zorgverleners en 275.000 zorginstellingen. Dat betekent dat zij keuzes moet maken. Dat noemen zij risico-gestuurd toezicht. Om risico’s in beeld te brengen verzamelt, analyseert en interpreteert de IGJ informatie over zorgaanbieders en -bedrijven. Als blijkt dat sprake is van (potentieel) risico, dan treedt de IGJ op.
De IGJ heeft vragen over hoe het in Nederland op dit moment gesteld is met pleegzorg. De IGJ is daarom – mede naar aanleiding van de casus in Vlaardingen – in oktober 2024 gestart met thematisch toezicht in de pleegzorg. Daarvoor heeft de IGJ alle pleegzorgaanbieders gevraagd informatie aan te leveren over hoe zij zicht hebben en houden op de veiligheid van alle pleegkinderen. De IGJ heeft vervolgens op basis van een risicoanalyse een aantal pleegzorgaanbieders geselecteerd en een inspectiebezoek afgelegd. De uitkomst van dit toezicht verwacht de IGJ in het najaar van 2025 te publiceren.
Welke acties heeft u als kabinet sinds het debat over het pleegmeisje in Vlaardingen genomen om het stelsel te verbeteren?
In de Voortgangsbrief verbetermaatregelen na gebeurtenissen pleeggezin Vlaardingen van 17 juni jl.7 is een update gegeven van de acties die ik met collega Staatssecretaris Rechtsbescherming onderneem ter verbetering van het stelsel, vooruitlopend op de uitkomsten van het thematisch toezicht op de pleegzorg van de IGJ.
Het bericht 'Alleen garantie op gescheurde borstimplantaten als je ze laat vervangen' |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u, naast uw eigen bijdrage aan de uitzending, ook bekend met verdere berichtgeving van Radar, over onder meer de beperkingen van de garantie en de ervaringen van vrouwen?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de uitzending en met de bijdrage van mijn ambtsvoorganger.
In hoeverre was bij u bekend dat meerdere fabrikanten van borstimplantaten dergelijke voorwaarden hanteren? Wat denkt u dat dit doet met vrouwen die gezondheidsklachten ervaren door kwalitatief slechte implantaten en geen vervanging willen, en vervolgens zelf met hoge kosten te maken krijgen?
Dat was mij niet bekend. Ik vind het onwenselijk dat juridische constructies van fabrikanten ertoe zouden leiden dat vrouwen niet de schade vergoed krijgen die wordt veroorzaakt door mogelijk gebrekkige producten. Wel moet ik opmerken dat het uiteindelijk niet aan mij als Minister is om te bepalen of een juridische constructie door de beugel kan en of de benadeelde recht heeft op schadevergoeding. Dat is uiteindelijk aan de civiele rechter (op vordering van de benadeelde).
Overigens wil ik graag benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten bij medische noodzaak voor vergoeding in aanmerking kan komen vanuit het basispakket.4
Kunt u aangeven hoeveel meldingen of klachten er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of andere instanties zijn binnengekomen over misleidende garanties bij borstimplantaten?
Er is tussen 2017 en 2025 één melding gedaan bij Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) waarbij de melder het aanbieden van «levenslange garantie» misleidend noemt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) laat mij weten tussen 2020 en 2025 geen meldingen of klachten te hebben ontvangen over misleidende garanties bij borstimplantaten.
Op welke wijze worden mensen (inclusief artsen) geïnformeerd over de mogelijkheid van een melding maken? Is de bekendheid en de bereikbaarheid van het Meldpunt Bijwerkingen Implantaten voldoende? Zo niet, wat gaat u doen om deze te verbeteren?
Ik vind het belangrijk dat mensen weten waar zij klachten kunnen melden. Ik heb al eerder aangegeven dat ik de huidige meldstructuur, waarbij bijwerkingen en klachten afhankelijk van de aard van de klacht en het product gemeld kunnen worden bij het MEBI, de IGJ en in sommige gevallen ook het Lareb, niet optimaal vind. Daarom houd ik deze momenteel tegen het licht.
Mensen die een melding willen doen, wordt op verschillende manieren informatie aangeboden. Zo staat op de IGJ website hoe een zorgprofessional of een persoon met een borstimplantaat een vraag of een klacht over de zorg of een medisch hulpmiddel kan doen bij de inspectie.
Zorgprofessionals wordt gevraagd melding te doen via een formulier, personen met een borstimplantaat kunnen zowel via een formulier als ook telefonisch een melding doen bij het landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ.
Indien de melding gaat over een bijwerking van een implantaat wordt de zorgprofessional of persoon doorgestuurd naar de website van het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI).
Om te zorgen dat mensen het MEBI beter weten te vinden en gemakkelijker een melding kunnen doen, heb ik recent verschillende acties ondernomen. Zo heeft tussen november 2024 en februari 2025 een communicatiecampagne plaatsgevonden in huisartspraktijken en gezondheidscentra. Verder is de website van het MEBI verbeterd en zal dit jaar een verkort meldformulier worden ingevoerd.
Om de IGJ website makkelijker vindbaar te maken, is IGJ ook aangesloten op de «Productenmeldwijzer» van de overheid. Via een aantal vragen over de melding wordt de melder doorgestuurd naar het juiste loket van de overheid. In het geval van melding over een medisch hulpmiddel komt de melder uit bij de IGJ en in het geval van een melding over een bijwerking van een implantaat bij het MEBI.
Zoals hierboven aangegeven vind ik deze acties nog niet voldoende en bekijk ik hoe het melden van dergelijke klachten nog beter kan worden georganiseerd.
Bent u het met de advocaat uit de berichtgeving eens dat de voorwaarden misleidend gepresenteerd worden? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden moeten eerlijk en begrijpelijk zijn voor de patiënt. Ik kan echter geen uitspraken doen over de rechtmatigheid van bepaalde juridische constructies en bepalingen uit contracten in concrete casussen. Het is aan de civiele rechter om – op basis van een vordering van de patiënt – te beoordelen of bepaalde voorwaarden al dan niet rechtmatig zijn en wat daarvan vervolgens de juridische gevolgen zijn.
Deelt u de mening dat vrouwen met gescheurde borstimplantaten (met alle gevolgen van dien) aanspraak moeten kunnen maken op een volledige vergoeding voor het verwijderen van de implantaten, ongeacht of zij kiezen voor vervangende implantaten? Zo nee, waarom niet?
Patiënten hebben het recht om de fabrikant aansprakelijk te stellen wanneer zij schade hebben opgelopen vanwege een gebrek aan een borstimplantaat. Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om de vordering van een patiënt te beoordelen.
Net als bij antwoord 2 wil ik benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten vergoed kan worden vanuit het basispakket in het geval van een medische noodzaak.
Wat is de reden dat u de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten primair bij de behandelend chirurg legt? Deelt u de mening dat primair de fabrikanten verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de implantaten?
Ik leg de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten niet bij de chirurg. Mijn ambtsvoorganger heeft willen benadrukken dat artsen verantwoordelijk zijn voor het leveren van goede zorg. Dit betekent dat een chirurg de patiënt moet informeren over de voorgestelde behandeling, de risico’s van de behandeling en alternatieven. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de juridische aansprakelijkheid van de arts wanneer een borstimplantaat scheurt. Wel heeft mijn ambtsvoorganger de IGJ verzocht vanuit het bredere perspectief van «goede zorg leveren» te kijken naar de rol van de behandelend arts. De IGJ heeft mij laten weten hiernaar te zullen kijken en ik ben in afwachting van hun conclusies.
Klopt het dat implantaten medische hulpmiddelen zijn en dus moeten voldoen aan de Medical Devices richtlijn? Kunt u nader toelichten hoe de procedure eruitziet voor toelating op specifiek de Nederlandse markt? Hoe kan het dat deze borstimplantaten niet lijken te voldoen aan het doel van deze richtlijn, namelijk de patiëntveiligheid? Wat bent u bereid te doen om de patiëntveiligheid beter te borgen?
Ik vind het allereerst belangrijk dat vrouwen goed wordt uitgelegd dat borstimplantaten niet eindeloos meegaan en dat er op den duur een nieuwe operatie nodig is om het implantaat te verwijderen of te vervangen. Een chirurg heeft hierin een belangrijke verantwoordelijkheid in het gesprek met de patiënt over de voor- en nadelen van het plaatsen van een borstimplantaat.
Borstimplantaten zijn medische hulpmiddelen en moeten voldoen aan de Europese verordening rondom medische hulpmiddelen, de Medical Device Regulation (MDR). De toelating van borstimplantaten op de Nederlandse markt verloopt volgens deze Europese regelgeving. Implantaten die voldoen aan de strenge Europese eisen voor veiligheid, werking en kwaliteit kunnen na beoordeling door een aangewezen instantie, zogenaamde notified bodies, een CE-markering krijgen. Alleen producten met een CE-markering mogen vervolgens op de Nederlandse markt komen. Fabrikanten zijn vervolgens verplicht om de kwaliteit van hun product in de praktijk te volgen. Dat implantaten kunnen scheuren is een bekende bijwerking en fabrikanten moeten daarom bijhouden hoe vaak dat gebeurt. In Nederland wordt dit ook bijgehouden door de leden van de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgie.5 Wanneer borstimplantaten eerder, of vaker, scheuren dan gemiddeld moet een fabrikant de IGJ inlichten en maatregelen nemen. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat borstimplantaten op de Nederlandse markt niet aan Medical Devices richtlijn voldoen.
Hoe is het toezicht op informatievoorziening rondom borstimplantaties en garanties geregeld? Bent u bereid om aan de IGJ te vragen om de rol van fabrikanten mee te nemen in het toezicht? Of kunt u concretere actie ondernemen? Zo ja, hoe?
De betrokken zorgprofessional informeert een patiënt of cliënt voor iedere medische behandeling over de medische risico’s, de te verwachten resultaten en alternatieve behandelmogelijkheden. Na het ontvangen van deze informatie geeft de patiënt wel of geen toestemming voor de betreffende behandeling (informed consent). Dit geldt ook voor het implanteren van borstimplantaten. De IGJ toetst in haar reguliere toezicht of de zorgprofessional het informed consent voldoende heeft uitgevoerd. De garantieregeling die een fabrikant heeft opgesteld, valt buiten het toezicht van de IGJ.
Welke stappen bent u bereid te nemen om patiënten beter te beschermen tegen vage of misleidende garantiebeloften bij medische hulpmiddelen en op welke termijn kan de Kamer daar informatie over verwachten?
In het antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat de garantieregeling die de fabrikant heeft opgesteld buiten het toezicht valt van de IGJ. De IGJ heeft wél een rol waar het gaat om het leveren van goede zorg. Wanneer er twijfels zijn over het leveren van goede zorg, dan roep ik mensen op dit bij de IGJ te melden.
De ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker zoals vermeld in het artikel «Medewerkers zorginstelling vernederden en filmden kwetsbare bewoners» van het AD?1
Ja.
Ik wil daarbij benadrukken dat ik meeleef met de cliënten van wie de beelden zijn gemaakt en met de mensen in hun omgeving. Ik verafschuw deze misstanden en hoop van harte dat het goed gaat met de betrokken cliënten.
Deelt u de mening dat de beloften om te komen tot betere controles en handhaving met als doel te voorkomen van online delen van videos, niet zijn nagekomen en dat deze situatie ronduit onacceptabel is? Zo ja wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet.
Dergelijk gedrag is onacceptabel en niemand zou dit mee moeten maken. In het bijzonder geldt dit voor mensen in een kwetsbare positie die afhankelijk zijn van hun zorgverlener. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft de melding in behandeling genomen. Dat betekent dat de zorgaanbieder nu onderzoek laat doen en de IGJ het onderzoeksrapport zal beoordelen.
De IGJ wacht het onderzoeksrapport af en zal vervolgens beoordelen of er nader onderzoek nodig is. Als besloten wordt nader onderzoek te doen naar individuele zorgverleners dan is dat met het doel om te beoordelen of zorgverleners een ernstig risico vormen voor de cliëntveiligheid en de zorg. Ziet de inspectie een ernstig risico dan kan zij handhaven. Inmiddels is duidelijk dat zorgaanbieder Sirjon de betreffende medewerkers heeft ontslagen. Sirjon is verplicht daarvan melding te doen aan de inspectie. Het betreft dan een melding ontslag wegens disfunctioneren.
Kunt u garanderen dat cliënten daar op dit moment veilig zijn? Zo ja, hoe worden de betreffende cliënten momenteel opgevangen en bijgestaan? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen vind ik stuitend. Alle mensen zouden in veiligheid hun leven moeten kunnen leiden. Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Echter kan ik niet garanderen dat mensen waar dan ook altijd veilig zijn. Regels, controles en beleid kunnen helpend zijn, maar zullen niet alles ondervangen. Het zal daarnaast nodig zijn om een cultuur te creëren waarin we elkaar als samenleving aanspreken op dergelijk onacceptabel gedrag. Iedereen heeft hier een rol in.
Mijn contacten met het bestuur van Sirjon en de ingezette acties geven mij overigens niet de indruk dat cliënten daar op dit moment niet veilig zouden zijn. Sirjon heeft een extern onderzoek gestart, de betreffende medewerkers ontslagen en biedt veel aandacht aan de cliënten, hun verwanten en vertegenwoordigers en de overige personeelsleden. De slachtoffers krijgen aanvullende ondersteuning van de gedragswetenschappers.
De IGJ wacht het onderzoek van Sirjon af. Het is gebruikelijk dat de IGJ een zorgaanbieder vraagt om zelf onderzoek te doen omdat daarmee het interne systeem van leren en verbeteren gestimuleerd wordt.
Wat gaat u er, samen met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), nu wel concreet aan doen om deze situaties te voorkomen een aan te pakken?
Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Het is belangrijk dat dergelijk respectloos gedrag gemeld wordt. Daarom werk ik in het kader van de werkagenda Nationale Strategie veiligheid en rechtsbescherming uit hoe deskundigheidsbevordering van zorg- en veiligheidsprofessionals met aandacht voor geweld bij onder andere mensen met een beperking structureel kan worden versterkt. Ik bekijk of een soortgelijke aanpak ook in te zetten is voor zorgprofessionals en mensen die zorginstellingen bezoeken.
Deelt u de mening dat het bestuur van Sirjon direct aangifte had moeten doen tegen de «goed opgeleide en ervaren» medewerkers en niet had moet wachten op de uitkomsten van een onderzoek, al was het alleen al om recidive in de tussentijd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de gesprekken met de bestuurder en de IGJ maak ik op dat Sirjon nauwkeurig te werk gaat bij het afhandelen van dit incident. De zorgaanbieder is transparant en laat het incident extern onderzoeken. Sirjon geeft aan naar aanleiding van het onderzoek grond te zien voor aangifte. Ik heb geen reden om aan hun manier van handelen te twijfelen.
Vindt u het nog passend als één of meerdere van de daders ooit zou terugkeren als zorgverlener? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Wat er is gebeurd is schokkend en respectloos. De daders moeten op een gepaste wijze de gevolgen van hun daden ondergaan. Er is inmiddels aangifte gedaan, dus de politie en het Openbaar Ministerie kunnen beoordelen of strafrechtelijk optreden passend is. Vanuit het onderzoek zal blijken of zij wel of niet kunnen terugkeren als zorgverlener.
De verwachte toename van geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Straks meer geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen» van 17 mei 20251?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Soa Aids Nederland stelt in het zojuist genoemde artikel dat het aantal soa's de afgelopen jaren fors gestegen is en dat zij ook een toename in onbedoelde zwangerschappen zien, waarbij zij stellen dat voorlichting en soa-testen echt nodig zijn om dit tij te keren. Deelt u deze zorgen en zou u hier een reactie op willen geven?
Ik herken de zorgen over de seksuele gezondheid in Nederland, waar het gaat om de stijgende soa- en hiv-cijfers. Ook neemt het aantal zwangerschapsafbrekingen toe. De GGD’en doen heel belangrijk werk. Zij bieden een veilige en deskundige plek waar mensen terecht kunnen voor seksuele gezondheidszorg, in aanvulling op de reguliere seksuele gezondheidszorg die geboden wordt door huisartsen. Bijvoorbeeld waar het gaat om aanvullende soa-zorg, PrEP-zorg (preventieve hiv-medicatie) en gesprekken met jongeren over seksualiteit en seksuele gezondheid, zoals anticonceptie. De meeste GGD’en bieden ook keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap. Daarnaast helpt de interventie Nu Niet Zwanger hulpverleners in gesprek te gaan over kinderwens met mensen in kwetsbare omstandigheden. Nu Niet Zwanger is beschikbaar bij alle 25 GGD’en.
Hoe beoordeelt u deze zorgelijke ontwikkelingen met het oog op het belang van preventie? Erkent u dat er een verband is tussen deze toename en de bezuinigingen op preventie en de GGD?
De financiële middelen voor collectieve preventie rond seksuele gezondheid zijn hetzelfde gebleven. Wel is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat specifieke uitkeringen per 2026 met 10% gekort worden. Dit geldt ook voor de Regeling specifieke uitkering aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG-regeling) waarmee aanvullende soa-zorg, PrEP-zorg en seksualiteitshulpverlening door de GGD’en gefinancierd worden. Deze korting gaat pas komend jaar in en kan de huidige ontwikkelingen niet verklaren. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid die u recent heeft ontvangen, staat dat de korting vooral ingevuld zal worden door minder zorg te leveren. Ook staat in die brief dat de ASG-regeling wordt aangepast. In de regeling zal worden benadrukt dat het soa-zorgaanbod bedoeld is voor personen die een drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, terwijl zij wel een verhoogd risico lopen op een soa. Het is niet bedoeld voor personen die weliswaar een verhoogd risico lopen op een soa, maar geen onoverkomelijke drempel ervaren tot de reguliere zorg. Zo houden we – binnen de bestaande financiële middelen – deze aanvullende zorg toegankelijk voor diegenen die hier het meeste baat bij hebben.
Bent u het eens dat goede seksuele voorlichting, toegankelijke soa-testen en anticonceptiezorg kosteneffectieve interventies binnen de publieke gezondheidszorg vormen?
Binnen de publieke gezondheidszorg richten we ons op de algehele bevolking, hoog-risicogroepen of groepen in een kwetsbare positie. Dit in tegenstelling tot de curatieve zorg, waar een individuele behandeling centraal staat. Ik ben bekend met onderzoeken waaruit blijkt dat laagdrempelige soa-zorg aan hoog-risicogroepen en PrEP-zorg binnen de publieke gezondheidszorg kosteneffectief zijn.2 Wat betreft seksuele voorlichting ben ik bekend met internationale onderzoeken waaruit blijkt dat relationele en seksuele vorming in het onderwijs kosteneffectief kán zijn, mede door de verschillende effecten per leeftijdsgroep en de ingewikkeldheid van het identificeren van de directe baten op (vaak zeer) lange termijn.3
Kunt u aantonen hoeveel gezondheidscomplicaties hiermee voorkomen worden?
Met de soa-zorg door GGD’en worden transmissieketens doorbroken en voorkómen, waardoor soa’s niet verder verspreiden. PrEP-zorg voorkómt hiv. Tijdige seksualiteitshulpverlening leidt tot vroegtijdige signalering en hulp bij seksuele gezondheidsproblematiek, waarmee verergering van problematiek kan worden voorkómen. Er worden dus gezondheidscomplicaties voorkómen, hoeveel precies is lastig in te schatten. Dit omdat ontwikkelingen rond seksuele gezondheid van meerdere factoren afhankelijk zijn en moeilijk toegeschreven kunnen worden aan één (preventie-)maatregel vanuit de overheid. Zo kunnen personen altijd voor soa-zorg bij hun huisarts terecht. Bovendien kunnen de effecten van preventie ook op zeer lange termijn pas zichtbaar worden. Zoals uw Kamer weet, werkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport momenteel aan een investeringsmodel voor preventie. In de ontwikkeling van het model hebben we aandacht voor het in kaart brengen en onderbouwen van de langetermijneffecten van preventieve maatregelen, ook op het terrein van seksuele gezondheid.
Wel is te zien dat sinds PrEP beschikbaar is in Nederland, het aantal nieuwe hiv-diagnoses meer dan gehalveerd is. Verder is er wetenschappelijke onderbouwing dat relationele en seksuele vorming er onder andere aan bijdraagt dat mensen bewuster beginnen met seks, beter wensen en grenzen kunnen aangeven en respecteren, en een positiever zelfbeeld hebben.4
Heeft u onderzoek gedaan naar de effecten van de bezuinigingen op preventie? Zo ja, wat is er uit deze onderzoeken gekomen? Zo nee, bent u voornemens verder onderzoek te doen?
De financiële middelen voor collectieve preventie op het terrein van seksuele gezondheid zijn hetzelfde gebleven. Integendeel, zoals ik eerder met uw Kamer deelde, doen het RIVM en Soa Aids Nederland onderzoek naar effectieve interventies om het condoomgebruik te stimuleren. Ik verwacht de resultaten in oktober 2025. Op basis van deze resultaten, start ik activiteiten met als doel meer condoomgebruik.
Per 2026 is wel sprake van een korting van 10% op de specifieke uitkering Regeling Aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG-regeling), waarmee GGD’en aanvullende soa-zorg, prep-zorg en seksualiteitshulpverlening bieden. Er is geen onderzoek verricht naar de verwachte effecten van deze bezuiniging. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid die u recent heeft ontvangen, heeft u kunnen lezen hoe deze korting wordt ingevuld.
Is er bij de besluitvorming over deze bezuinigingen rekening gehouden met de verwachte maatschappelijke kosten en zorgkosten die zullen voortvloeien uit een stijging van soa's en ongewenste zwangerschappen? Zo ja, hoe is hier rekening mee gehouden en kunnen stukken hierover met de Kamer gedeeld worden?
De bezuiniging van 10% op de specifieke uitkeringen is een afspraak voor alle specifieke uitkeringen op basis van het hoofdlijnenakkoord.
Is er onderzocht wat de directe effecten van de bezuinigingen op bijvoorbeeld Centra voor Seksuele Gezondheid zijn op de ontwikkeling van geslachtziektes, zoals HIV en syfilis? Erkent u dat het zeer zorgelijk is als deze besmettingen oplopen en het de gezondheid van veel Nederlanders ernstig kan schaden?
Er is niet onderzocht wat de directe effecten zijn van de bezuinigingen op bijvoorbeeld de Centra Seksuele Gezondheid. Het is zorgelijk dat diverse soa’s momenteel aan het stijgen zijn, met mogelijke schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het individu.
Hoe beïnvloeden de voorgenomen bezuinigingen de beschikbare capaciteit en de wachtlijsten bij de seksuele gezondheidszorg van GGD’en?
De korting van 10% wordt evenredig over de regio’s verdeeld. Zoals aangegeven betekent deze korting vooral een afschaling van zorg. Dit heeft negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid van deze zorg bij GGD’en. Voor soa-zorg kan eenieder terecht bij de huisarts. Zoals aangegeven is het soa-zorgaanbod bij de GGD bedoeld voor personen die een drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, terwijl zij wel een verhoogd risico lopen op een soa. Het is niet bedoeld voor personen die weliswaar een verhoogd risico lopen op een soa, maar geen onoverkomelijke drempel ervaren tot de reguliere zorg. Dit zal worden verduidelijkt in de ASG-regeling.
Wat betekent deze beleidswijziging voor de regionale beschikbaarheid van seksuele gezondheidszorg, met name in regio’s waar GGD’en al kampen met personeelstekorten of financiële krapte?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de verwachte invloed van deze bezuinigingen op de werkdruk van huisartsen?
De korting van 10% wordt grotendeels ingevuld door minder aanvullende soa-zorg, seksualiteitshulpverlening en PrEP-zorg. Personen waarvoor geen plek meer is bij de GGD, kunnen elders zorg ontvangen, bijvoorbeeld bij de huisarts. Soa-zorg is een basistaak van de huisarts. Huisartsen leveren ongeveer twee derde van de soa-zorg, een derde wordt geleverd door GGD’en. De verwachting is daarom dat huisartsen iets vaker seksuele gezondheidszorg zullen verlenen, al blijft het lastig te voorspellen in welke mate.
Welke maatregelen neemt u om te waarborgen dat de toegankelijkheid tot soa-zorg, anticonceptie en seksuele voorlichting gewaarborgd blijft voor iedereen, ongeacht afkomst, inkomen of leeftijd?
Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid, wordt de ASG-regeling wat betreft de doelgroepen voor aanvullende soa-zorg verduidelijkt. Het aanvullende soa-zorgaanbod is bedoeld voor diegenen die dit het hardst nodig hebben, omdat zij behoren tot een hoog-risicogroep én een dermate drempel ervaren om naar de huisarts te gaan dat zij anders zorg zouden mijden. De huisarts is immers de plek waar iedereen terecht kan, ongeacht afkomst, inkomen of leeftijd.
Met activiteiten binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap en het programma Nu Niet Zwanger, verbeter ik de toegang tot anticonceptie en versterk ik de regie op een kinderwens voor mensen in een meer kwetsbare positie. Seksuele voorlichting kan op verschillende plekken plaatsvinden en door verschillende personen. Denk aan zorgverleners, gezondheidsbevorderaars bij GGD’en, leraren of ouders en verzorgers in de thuissituatie. De kennisinstituten Rutgers en Soa Aids Nederland zetten zich met velerlei activiteiten in om zorg- en onderwijsprofessionals en ouders hierin te ondersteunen.5 Naast ondersteuning van en voorlichting aan specifieke doelgroepen, voorzien Rutgers en Soa Aids Nederland de gehele samenleving van betrouwbare informatie over seksuele en reproductieve gezondheid. Het werk van deze kennisinstituten blijf ik vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mogelijk maken. Bovendien is toegankelijkheid tot seksuele voorlichting gewaarborgd in het onderwijs via de landelijke wettelijke kerndoelen voor relationele en seksuele vorming. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid ben ik hier nader op ingegaan.
Op welke wijze wordt gemonitord of de toegankelijkheid van seksuele gezondheidszorg voldoende blijft als gevolg van deze voorgenomen bezuiniging, met name voor kwetsbare groepen en risicogroepen?
Het RIVM monitort de seksuele gezondheidszorg die GGD’en bieden, bijvoorbeeld welke doelgroepen soa-zorg ontvangen en met welke uitkomsten.6 Ook monitoren thema-instituten Rutgers en Soa Aids Nederland periodiek de seksuele gezondheid in Nederland, bijvoorbeeld in Seks onder je 25ste of de volwassenenmonitor Seksuele Gezondheid in Nederland.7, 8 Op basis van deze surveillance hebben we inzicht in ontwikkelingen en trends, maar een causaal verband met de korting op de specifieke uitkering is niet zomaar te leggen.
Op welke termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over de exacte invulling van deze bezuiniging?
Uw Kamer is op 18-06-2025 geïnformeerd over de invulling van de korting op de specifieke uitkering voor de regeling Aanvullende Seksuele Gezondheid, in de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid.
De position paper van TNO 'Goede binnenluchtkwaliteit voor onze gezondheid' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het TNO-position paper «Goede binnen luchtkwaliteit voor onze gezondheid», waarin wordt geconcludeerd dat de ziektelast door slechte binnenluchtkwaliteit in Nederland leidt tot een maatschappelijke schadepost van 7,8 miljard euro per jaar?
Ja.
Deelt u de opvatting van TNO dat binnenluchtkwaliteit in beleid en regelgeving onderbelicht is gebleven, ondanks de grote gevolgen voor de volksgezondheid en de zorgkosten, en kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die opvatting deel ik niet. Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt eisen aan gebouwen ten behoeve van de gezondheid zoals eisen aan ventilatie- en spuivoorzieningen. Daarmee is de gezondheid van gebouwen voldoende gewaarborgd. Ook in het huurrecht gelden eigenschappen van een pand, die de gezondheid in gevaar brengen, als een gebrek dat de verhuurder moet herstellen.
Dit laat onverlet dat het voor een gezond binnenmilieu van belang is dat verontreinigingsbronnen worden beperkt, installaties goed worden ontworpen, ingeregeld én onderhouden en dat bewoners weten hoe zij op een gezonde manier van hun woning en installaties gebruik kunnen maken. Voorlichting kan hier een belangrijke rol in spelen. Hierin wordt onder meer voorzien door brancheorganisaties van installateurs en fabrikanten, huurdersorganisaties, woningcorporaties, GGD’en, RIVM, Milieu Centraal en de Rijksoverheid. Het onderwerp binnenluchtkwaliteit en hoe hiermee om te gaan is voor iedereen van belang. Ik juich de aandacht van organisaties als TNO, Stichting Gezond Binnen en Binnenklimaat Nederland voor dit onderwerp dan ook toe.
Bent u bereid om, volgens het advies van TNO, binnenluchtkwaliteit op te nemen in het Nationaal Preventieakkoord en/of in toekomstig gezondheidsbeleid onder de noemer «gezonde leefomgeving»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gezondheidsbeleid waar dit onderwerp het beste bij past is de Beleidsagenda Gezondheid in alle beleidsterreinen die op 13 december 2024 naar de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2024–2025, 32 793 nr. 794). Daarin is onder het thema «gezonde fysieke leefomgeving» schimmels in woningen opgenomen. Bovendien is advisering over binnenluchtkwaliteit onderdeel van het reguliere aanbod van GGD’en. Op de gezamenlijke website www.ggdleefomgeving.nl zijn bijvoorbeeld de adviezen te vinden over ventilatie, roken in huis, huisstofmijt en schimmels. Meer dan de helft van de vragen die GGD’en elk jaar krijgen van bewoners gaat over het binnenmilieu (zie o.a. https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2023-0290.pdf). Ook laat het Ministerie van VWS onderzoek doen naar de relatie tussen ventilatie en infectieziekten (zie https://p3venti.nl). Op die manier heeft het thema binnenmilieu al aandacht in het publieke gezondheidsbeleid.
Bent u bereid een bewustwordingscampagne te starten over het belang van ventilatie in relatie tot isolatie, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben daartoe bereid. In het kader van de campagne «Wie isoleert, profiteert.» en op de website verbeterjehuis.nl wordt dit jaar expliciet aandacht besteed aan ventileren (en zon weren) in combinatie met isoleren. Ik verwacht dat deze campagne ook het algemeen bewustzijn van het belang van ventilatie en een gezond binnenmilieu vergroot.
Deelt u de zorg dat een grootschalig isolatieoffensief zonder voldoende aandacht voor ventilatievoorzieningen kan leiden tot vochtproblemen, schimmelvorming en verslechtering van het binnenklimaat? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik deel dat het, ook bij het Nationaal Isolatieprogramma, heel belangrijk is om aandacht te hebben voor ventilatie om vochtproblemen en schimmelvorming in woningen te voorkomen. Wanneer een woning wordt geïsoleerd en kieren worden gedicht, verdwijnen er vormen van natuurlijke ventilatie. Van belang is dat er dan ventilatiemaatregelen worden genomen, zoals het plaatsen van ventilatieroosters of het toepassen van energiezuinige systemen met vraagsturing en/of warmteterugwinning. Ventileren gaat dan ook samen met energie besparen.
Worden er momenteel binnen subsidieregelingen voor woningisolatie, zoals de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen? Zo nee, bent u bereid deze koppeling alsnog te maken?
Er worden geen eisen gesteld aan de aanwezigheid of verbetering van ventilatiesystemen in de subsidieregelingen ISDE en SVVE (opvolger van de SEEH). Om het aanbrengen/verbeteren van ventilatievoorzieningen te stimuleren kunnen in de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma energiezuinige ventilatiesystemen in woningen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaars (VvE’s) in combinatie met isolatiemaatregelen worden gesubsidieerd via gemeenten. Hierbij kunnen voor VvE’s de middelen worden gestapeld met de SVVE, waarin deze maatregelen ook worden gesubsidieerd als aanvullende maatregel. Daarnaast wordt op dit moment bekeken of het wenselijk en mogelijk is om ventilatie als (aanvullende) maatregel aan de ISDE toe te voegen per 2026.
Wordt bij de evaluatie of herziening van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) expliciet rekening gehouden met eisen aan luchtverversingscapaciteit? Bent u voornemens om minimumeisen voor ventilatie op te nemen bij renovatie en na-isolatie?
In het Bbl staan al minimumeisen voor de luchtverversingscapaciteit. Er zijn geen voornemens die te wijzigen voor renovatie en na-isolatie. Uiteraard moet ook na renovatie en na-isolatie worden voldaan aan de minimumeisen voor ventilatie in het Bbl.
Kunt u aangeven in hoeverre de bouwregelgeving en het toezicht op binnen luchtkwaliteit aansluiten bij Europees beleid, in het bijzonder de herziene Energy Performance of Buildings Directive (EPBD IV)?
Nieuw in EPBD IV is dat er expliciet aandacht wordt besteed aan (de gevolgen voor) IEQ, binnenmilieukwaliteit, en IAQ, binnenluchtkwaliteit, van energiebesparingsmaatregelen. EPBD IV geeft aan dat bij nieuwbouw en verduurzaming (grootschalige renovatie), bij het vastleggen van energieprestatie-eisen en in overige regelgeving aandacht moet worden besteed aan binnenmilieukwaliteit. In de Bouwregelgeving (Bbl) zijn, onder meer onder het hoofdstuk Gezondheid, al regels opgenomen over vochtwering, ventilatie, spuien, gevaarlijke stoffen et cetera die invulling geven aan de benodigde regelgeving voor het waarborgen van een gezond binnenmilieu, waarmee wordt voldaan aan hetgeen in de richtlijn wordt opgedragen.
Bent u bereid een landelijk monitoringsprogramma op te zetten voor binnen luchtkwaliteit, gedifferentieerd naar woningtype, bouwjaar en ventilatievoorzieningen, zoals TNO aanbeveelt? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In diverse onderzoeken van diverse partijen wordt aandacht besteed aan binnenmilieufactoren, en monitoring van de binnenluchtkwaliteit binnen woningen maakt daarvan soms ook onderdeel uit. Ik zie echter geen noodzaak voor een grootschalig monitoringsprogramma in de bestaande bouw om beleid ten aanzien van het binnenmilieu vorm te geven.
Bent u bereid de aanschaf van binnenklimaatsensoren, waarmee bewoners zelf schadelijke concentraties kunnen meten, financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de binnenlucht in een woning en van de werking van de ventilatievoorzieningen kan het zinvol zijn om (tijdelijk) de luchtkwaliteit in huis te meten. Er bestaan momenteel luchtkwaliteitsmeters die temperatuur, luchtvochtigheid, CO (koolmonoxide), HCHO (formaldehyde), TVOC (totaal vluchtige en organische stoffen), fijnstof en CO2 kunnen meten. Deze zijn voor een relatief beperkt bedrag verkrijgbaar, ik zie dus geen reden om deze financieel te stimuleren of fiscaal aantrekkelijk te maken. Bij het meten is het wel van belang om zich te informeren over de juiste interpretatie van meetgegevens. Het CO2-gehalte van de binnenlucht bijvoorbeeld kan in ruimtes waar mensen aanwezig zijn een indicatie geven van de mate van ventilatie, maar het is op zichzelf niet snel schadelijk, in tegenstelling tot bijvoorbeeld CO (koolmonoxide).
Kunt u verduidelijken welk ministerie momenteel de coördinerende rol heeft op het dossier binnen luchtkwaliteit? Acht u het wenselijk om deze verantwoordelijkheid bij één departement onder te brengen om versnippering van beleid tegen te gaan?
Het Ministerie van VRO is eerstverantwoordelijk als het gaat om regelgeving voor een goed binnenmilieu in gebouwen. Vandaar de regels over gezondheid die centraal in het Bbl door middel van minimumeisen zijn opgenomen. Zoals TNO ook aangeeft is er daarnaast een rol voor VWS vanuit de GGD’en en RIVM, voor SZW vanuit het arbobeleid. Beleid wordt in goede samenwerking vormgegeven.
Acht u het wenselijk dat er landelijke procesafspraken komen tussen overheden, verhuurders en uitvoerende partijen om schimmel- en vochtproblemen vroegtijdig te signaleren en structureel aan te pakken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De oorzaken van vocht- en schimmelproblematiek zijn zeer divers en de aanpak verschilt sterk per regio, gemeente, wijk of soms zelfs complex. Lokale partijen (bewoners, huurderverenigingen, gemeenten en corporaties) hebben het beste zicht op de problematiek en een passende aanpak. Landelijke, uniforme procesafspraken zijn niet wenselijk. Echter, er worden op nationaal niveau al veel inspanningen verricht om woningcorporaties, overige verhuurders en gemeenten te stimuleren om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken.
In mijn gesprekken met woningcorporaties wordt extra aandacht besteed aan de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek. Zo heb ik met de woningcorporaties afgesproken dat zij zich maximaal inzetten om tijdig vocht en schimmel op te lossen of beheersbaar te houden. Daar waar het aan het gebruik van de woning ligt, helpen woningcorporaties proactief om samen met de huurder de problematiek aan te pakken. Er gaat hierbij extra aandacht uit naar ventilatie van de woning. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van de problematiek (gebouw of gebruik) kunnen vaak nu onafhankelijke experts worden ingezet via gemeenten of corporaties, die dit beoordelen. Het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de VNG en Aedes zijn met elkaar in gesprek over de verdere invulling en bekostiging van de onafhankelijk experts.
Bent u bereid om TNO een structurele rol te geven bij de monitoring van binnenluchtkwaliteit en bij de toetsing van bouwmaterialen op gezondheids- en brandveiligheidseffecten, bijvoorbeeld als onafhankelijk kennisinstituut binnen aanbestedingen of normeringscommissies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezonde binnenlucht en het gebruik van niet schadelijke bouwmaterialen vind ik belangrijk. Ik zie echter geen structurele rol van TNO hierin weggelegd, omdat een en ander Europees en nationaal op andere wijze is ingeregeld.
Het bepalen van de prestatiebestendigheid van bouwmaterialen met betrekking tot de essentiële kenmerken van onder andere gezondheids- en brandveiligheidseffecten valt, in het kader van de Europese interne markt, onder de Europese Verordeningen Bouwproducten (CPR 305/ 2011 en CPR 2024/3110). Fabrikanten die een bouwproduct op de markt brengen dienen conform deze verordeningen hun product van CE-Markering en een bijbehorende prestatieverklaring te voorzien.
Prestaties worden onder deze verordeningen door de fabrikant bepaald op basis van Europees geharmoniseerde test- en meetmethoden. De fabrikant is hiervoor verantwoordelijk en zogenoemde «aangemelde instanties» zien erop toe dat fabrikanten deze testen en metingen op de juiste wijze uitvoeren (zie ook Bbl artikel 2.13). In NL zijn op dit moment 19 «aangemelde instanties» die toezicht houden op fabrikanten die bouwmaterialen op de markt brengen. TNO is echter geen «aangemelde instantie» onder de Europese Verordening Bouwproducten en kan hiervoor kandideren conform de procedure die in artikel 2.13 van het Bbl beschreven is.
De binnenluchtkwaliteit is regelgeving op bouwwerkniveau en valt onder het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Onder het Bbl zijn regels opgesteld om ervoor te zorgen dat bouwproducten geen schadelijke stoffen afgeven. Het toezicht op het voldoen aan eisen van het Bbl is belegd bij de gemeenten als bevoegd gezag. Verder kan in dit verband ook het Warenwetbesluit Spaanplaat genoemd worden, waarin eisen zijn opgenomen met betrekking tot de formaldehydeuitstoot van spaanplaat die in NL op de markt gebracht wordt. Ook zijn er regels voor radioactiviteit in bouwmaterialen vastgelegd in de Europese (Council Directive 2013/59/Euratom) en Nederlandse basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming), hierop ziet in NL de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) toe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
Ja, dat heb ik gedaan.
Wachttijden binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en de geestelijke gezondheidszorg (ggz) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de lange wachttijden binnen de Wmo en de ggz en hoe verhoudt zich dit tot de doelstellingen van het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA)?
Ja, ik ben bekend met de wachttijden binnen de ggz. Vooral voor de gespecialiseerde ggz zijn de wachttijden in de afgelopen jaren te lang.1 Voor de Wmo bestaat er geen landelijk beeld van wachttijden. Wel krijg ik signalen dat gemeenten te maken hebben met een toenemende vraag naar ondersteuning in combinatie met krapte op de arbeidsmarkt. Hierdoor kunnen voor sommige vormen van ondersteuning wachtlijsten ontstaan.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn meerdere afspraken gemaakt om de wachttijden binnen de ggz terug te dringen. Het IZA is drie jaar geleden gesloten. Sindsdien zijn er belangrijke stappen gezet om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren. Bijvoorbeeld:
De implementatie van deze maatregelen kost tijd. Daarnaast kost het voor regio’s tijd om hun transformatieplannen op te stellen en rond te krijgen. De effecten van deze maatregelen zijn helaas nog niet terug te zien in de wachttijdcijfers; nog teveel mensen wachten te lang op zorg. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld in de brief van 9 april, worden er aanvullende maatregelen genomen om de toegankelijkheid van de ggz te vergroten, met name voor mensen met ernstige, complexe problemen2.
Het GALA richt zich op onder meer het versterken van de mentale weerbaarheid en mentale gezondheid van de inwoners van Nederland. Met het akkoord stimuleren en ondersteunen we gemeenten en GGD’en om op lokale schaal mentale gezondheid mee te nemen in bestaande aanpakken. Hiermee wordt beoogd dat mentale gezondheid beter bespreekbaar wordt, mensen weten hoe ze met hun mentale gezondheid aan de slag kunnen en mensen weten waar ze binnen de gemeenten terecht kunnen voor laagdrempelige ondersteuning. Gemeenten zetten hiervoor diverse maatregelen in, zoals inloopvoorzieningen voor jongeren en het programma Welbevinden op School. Welk effect deze inzet heeft op de wachttijden in ggz of Wmo is niet aan te geven
Kunt u toelichten in hoeverre gemeenten voldoende worden ondersteund door de beschikbare SPUK (specifieke uitkering)-middelen in het ontwikkelen van preventieve welzijnsinitiatieven die deze wachttijden kunnen terugdringen?
Gemeenten kunnen initiatieven zoals laagdrempelige steunpunten financieren uit de SPUK IZA, die middelen zijn structureel beschikbaar. Daarnaast kunnen gemeenten deze steunpunten financieren uit het gemeentefonds. In de praktijk zien we dat er een sterke ontwikkeling gaande is van laagdrempelige steunpunten. In het najaar van 2024 liet verkennend onderzoek zien dat er al 278 steunpunten zijn gerealiseerd3. Om de beweging kracht bij te zetten is begin dit jaar een landelijk ondersteuningsprogramma gestart.
Daarnaast zijn er vanuit het GALA middelen beschikbaar om de sociale basis te versterken. Een sterke sociale basis draagt bij aan het welzijn van mensen. Alledaagse problematiek kan in sociale steunstructuren beter worden opgevangen. Betekenisvolle sociale ontmoetingen dragen bewezen bij aan de gezondheid van mensen en kunnen bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid. Daarnaast kan bepaalde problematiek, zoals mentale gezondheid of geldzorgen, vroeg gesignaleerd worden en soms ook (deels) opgelost worden in de sociale basis waardoor zwaardere zorg voorkomen kan worden. Specifiek voor de aanpak sociale basis is op incidentele basis gemiddeld € 35 miljoen beschikbaar tot 2026.
Het bericht ‘Antonius Sneek trekt stekker uit plan voor nieuw ziekenhuis in Joure’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Antonius Sneek trekt stekker uit plan voor nieuw ziekenhuis in Joure» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Naar aanleiding hiervan heb ik contact gehad met het Antonius Sneek en Zilveren Kruis, de marktleidende zorgverzekeraar in de regio. Het Antonius Sneek heeft mij geïnformeerd dat het inderdaad heeft besloten zich terug te trekken uit de voorgenomen fusieplannen. Niettemin blijft het ziekenhuis zich inzetten voor een constructieve samenwerking met het oog op een toekomstbestendig zorglandschap in Friesland. Ook Zilveren Kruis heeft de wens uitgesproken om de samenwerking in de regio voort te zetten. Ik kan niet vooruitlopen op wat het beëindigen van de fusieplannen betekent voor de toekomst van de ziekenhuizen in Friesland. Binnen het Regioplan Friesland is toekomstbestendige medisch-specialistische zorg (MSZ) geïdentificeerd als een van de vier cruciale regionale opgaven. Vanuit dit regioplan wordt de bestaande samenwerking tussen de Friese ziekenhuizen verder bevorderd, evenals de samenwerking met andere relevante zorgdomeinen.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat het Antonius heeft besloten om niet langer door te gaan met de fusie en het nieuw te bouwen ziekenhuis in Joure waardoor het Antonius in Sneek behouden blijft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van groot belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van de (acute) zorg geborgd is. Iedereen heeft recht op tijdige en passende zorg. Het is daarom van belang dat partijen goede afspraken maken over samenwerking in de hele zorgketen. Daarom is het positief dat zowel het Antonius Sneek als het Zilveren Kruis aangeven zich te willen blijven inzetten voor een goede samenwerking. Ik blijf de situatie nauw volgen en zal mij laten informeren over de gevolgen van deze recente ontwikkelingen.
Wat is uw reactie op de argumentatie dat de fusie «teveel onzekerheden met zich meebrengt»? Erkent u deze onzekerheden?
Na de intentieovereenkomst, getekend in juni 2024, is de afgelopen maanden de haalbaarheid van een nieuwbouwproject in Joure en een mogelijke fusie van het Antonius Sneek met Frisius MC onderzocht. Daarbij is onder andere aandacht besteed aan de financiële haalbaarheid van de nieuwbouwlocatie, mededingingsrechtelijke aspecten en onderzoek naar benodigde innovaties, inclusief aandacht voor overleg met betrokken gemeenten, burgerparticipatie en overleg met andere zorgaanbieders.
Op basis van deze vertrouwelijke onderzoeken geeft het Antonius aan teveel onzekerheden te zien. Deze betreffen met name de financiering van het nieuwe gebouw en de vraag of de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de fusie zal goedkeuren. Het is uiteindelijk aan het ziekenhuis om de onzekerheden te wegen en de afweging te maken hoe zij haar zorg inricht gegeven de verantwoordelijkheid die zij heeft om goede zorg te leveren.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de andere ziekenhuizen in Friesland het plan tot concentratie van de ziekenhuiszorg doorzetten?
Ik heb geen signalen ontvangen over de standpunten van de andere ziekenhuizen in Friesland ten aanzien van de toekomstige ziekenhuiszorg in de regio. Zoals aangegeven bij vraag 1 hebben zowel het Antonius Sneek als Zilveren Kruis aangegeven zich te willen blijven inzetten voor een goede samenwerking. Ziekenhuizen zijn momenteel nog met elkaar in gesprek over de toekomstige inrichting van de ziekenhuiszorg in de regio. Ik blijf de situatie nauw volgen en zal mij laten informeren over de gevolgen van deze recente ontwikkelingen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de andere ziekenhuizen hierover? Zo ja, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden? Kunt u de Tweede Kamer de gemaakte afspraken toesturen?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is er contact geweest met het Antonius Sneek en Zilveren Kruis. Daarnaast, zoals in eerdere Kamervragen2 is aangegeven, vindt er op ambtelijk niveau regelmatig overleg plaats met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Wanneer nodig sluiten ook de ziekenhuisbesturen aan bij dit overleg. Ik zie nu geen aanleiding om aparte afspraken te maken met de ziekenhuizen over de huidige situatie. Wél blijf ik de situatie nauw volgen en zal mij laten informeren over de gevolgen van deze recente ontwikkelingen.
Vindt u dat andere ziekenhuizen een voorbeeld zouden moeten nemen aan het bestuur van het Antonius Ziekenhuis? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Elke situatie is uniek en vraagt om een aanpak die past bij het specifieke ziekenhuis, de regionale context en de betrokken partijen. Ik verwacht van ziekenhuisbestuurders dat zij het maximale doen om de zorg op een goede manier, dichtbij de mensen in hun regio te leveren. Het is uiteindelijk aan het ziekenhuis om te besluiten hoe zij dit het beste kunnen doen. Ik vertrouw erop dat een ziekenhuisbestuurder zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt en in het belang van de patiënten, medewerkers en het behoud van de zorg, de juiste beslissingen neemt.
Op welke manier zijn op dit moment de belangen van zorgmedewerkers en van inwoners die afhankelijk zijn van zorg in de buurt, gewaarborgd in het proces van het sluiten van ziekenhuizen? Bent u bereid deze belangen beter te waarborgen door middel van een wetswijziging?
De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) vereist dat het personeel de gelegenheid moet krijgen invloed uit te oefenen op het primaire proces van zorgverlening en het zorginhoudelijk beleid. Dit geldt ook voor de besluitvorming over het sluiten van (delen van) ziekenhuizen. Ook moet op grond van de Wet op de ondernemingsraden de ondernemingsraad in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen.
Daarnaast worden op basis van de Wkkgz vereisten gesteld aan het betrekken van bewoners en lokale overheden bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg. Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die in de AMvB acute zorg beschreven staat, inclusief het voorafgaand aan de besluitvorming actief betrekken van inwoners.
Recentelijk is bij de behandeling van het wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg door de Tweede Kamer het amendement Bushoff/Krul3 aangenomen. Dit amendement regelt dat gemeenten een adviesrecht krijgen en in dat kader ook bewoners moeten betrekken. Na afronding van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel zullen deze aanvullende eisen gaan gelden.
Bent u bereid een moratorium in te stellen op het sluiten van (onderdelen) van ziekenhuizen tot uw plannen tot andere financiering van onderdelen van ziekenhuizen zoals de SEH en de acute verloskunde in werking zijn getreden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De keuzes over de inrichting van het zorgaanbod in het ziekenhuis kunnen alleen door het ziekenhuis (in afstemming met de verzekeraars) worden gemaakt. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks bijvoorbeeld personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen. Met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers. Het instellen van een moratorium op het sluiten van (onderdelen) van ziekenhuizen past hier niet bij.
Het bericht ‘Gemeente Almelo zeer teleurgesteld na vrijspraak’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gemeente Almelo zeer teleurgesteld na vrijspraak gokkende zorgonderneemster»?1 Bent u hierover ook onthutst?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat een dergelijke vrijspraak schadelijk is voor het vertrouwen van mensen, zorginkopers en bonafide zorgaanbieders in het rechtssysteem en de effectiviteit van wetgeving?
Ik vind het moeilijk te verkroppen dat er slechte, of zelfs helemaal geen zorg is geleverd. Tegelijkertijd worden strafzaken beoordeeld op basis van bewijsmiddelen. In het strafrecht ligt de drempel om te veroordelen hoger dan in het civiel- en bestuursrecht. Strafrecht is immers ultimum remedium. Daarbij wil ik opmerken dat deze zorgaanbieder in eerdere uitspraken van de Raad van State en de civiele rechter wel is veroordeeld. Deze uitspraken laten zien dat inkopers, zoals gemeenten, juridische mogelijkheden hebben om bij misbruik zorggelden terug te kunnen vorderen. Deze uitspraken geven juist een duidelijk signaal dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de wettelijke verantwoordingseisen en dat bij misbruik zorggelden worden teruggevorderd.
Welke mogelijkheden ziet u om bestaande wetgeving zodanig aan te passen, dat deze meer juridische houvast geeft voor strafrechtelijke vervolging en sanctionering van zorgfraude? Bent u het ermee eens dat een koppeling van bestuurlijke bepalingen omtrent zorgfraude aan de Wet op de economische delicten een goed begin kan zijn?
De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor wetgeving over het strafrecht. De beslissing om al dan niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging is de discretionaire bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Ik zie geen noodzaak om bestuursrechtelijke bepalingen te koppelen aan de Wet op de economische delicten. Het bestuursrecht biedt namelijk voldoende mogelijkheden om effectief te handhaven. Bovendien kan ook zonder een wettelijk vastgelegde koppeling met het strafrecht een beroep gedaan worden op strafrechtelijke bepalingen. Daarbij zal het strafrecht vanwege langere doorlooptijden en een zwaardere bewijslast in de praktijk minder effectief zijn dan bestuursrechtelijke handhaving.
Op welke manier bent u van plan wetten te verbeteren om te zorgen dat overduidelijke fraude breed en stevig aangepakt kan worden? En welke potentiële mogelijkheden acht u niet haalbaar en om welke reden wilt u daar niet mee aan de slag?
Ik ben het met u eens dat fraude met zorggeld stevig moet worden aangepakt. Een belangrijke kanttekening is dat de zaak waar dit nieuwsartikel over gaat, speelt voor 2020. Sindsdien is er veel gebeurd om fraude in de zorg te bestrijden en aan te pakken. Met de Proeftuinen aanpak zorgfraude is erop ingezet om aan de voorkant goede maatregelen te treffen en dat te delen met alle (gemeentelijke) inkopers in het hele land. Bijvoorbeeld de ontwikkelde werkwijzen voor betere selectie en screening van zorgaanbieders en de toepassing van de Wet Bibob. Verder is de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) per 1 januari 2025 in werking getreden. Ook is per 1 januari 2025 de vergunningplicht van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) uitgebreid naar alle zorginstellingen, dus ook de kleine instellingen. Tevens ligt het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) bij u voor in de Kamer, dat bijvoorbeeld extra weigerings- en intrekkingsgronden aan de Wtza-vergunning mogelijk maakt. Daarnaast verken ik aanvullende maatregelen om malafide aanbieders uit de zorg te weren, zoals aangegeven in mijn brief van 4 april jongstleden.2 Uw Kamer wordt in het najaar nader geïnformeerd over deze maatregelen.
Welke mazen in wet- en regelgeving maken dat de betreffende verdachte beschermd blijkt te zijn tegen vervolging van zorgfraude in het strafrecht, terwijl civiel- en bestuursrechtelijk wel is vastgesteld dat deze verdachte misbruik maakte van zorggeld? Bent u bereid deze mazen in de wet te dichten en zo ja, op welke termijn kan de Kamer daar voorstellen voor ontvangen?
Het is niet gezegd dat hier sprake is van een maas in de wet. In het strafrecht is de bewijslast hoger dan in het civiel- en bestuursrecht. Het kan daarom gebeuren dat de uitkomsten van een civiele- of bestuursrechtelijke procedure verschillen van een strafrechtelijke procedure. De beslissing om al dan niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie. Overigens is in deze zaak wel vervolging ingesteld, maar was er voor de rechtbank onvoldoende bewijs dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zorggeld, waardoor strafrechtelijke veroordeling is uitgebleven.
Op welke manier kan met de nieuwe Wet Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders, zorgfraude beter worden aangepakt en kunnen zaken zoals die uit het nieuwsbericht in de toekomst beter (strafrechtelijk) worden aangepakt, vervolgd en gesanctioneerd?
Het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) heeft primair tot doel het borgen van een integere bedrijfsvoering en het aanpakken van niet integere zorg- en jeugdhulpaanbieders. Dit gebeurt door het stellen van randvoorwaarden aan de bedrijfsvoering, zodat zorggeld goed wordt besteed en niet weglekt naar bevriende partijen. Daardoor kunnen ook frauderende aanbieders beter worden geweerd of aangepakt. Het wetsvoorstel verbindt extra weigerings- en intrekkingsgronden aan de Wtza-vergunning voor zorgaanbieders. Hiermee kunnen niet-integere en frauderende zorgaanbieders worden geweerd en wordt voorkomen dat zij misbruik kunnen maken van geld voor de zorg. Want patiënten, cliënten en jeugdigen moeten er op kunnen vertrouwen dat zij goede, toegankelijke en betaalbare zorg en/of jeugdhulp kunnen ontvangen. Daarnaast worden extra voorwaarden gesteld aan winstuitkering en de bedrijfsvoering van aanbieders, waardoor het voor aanbieders moeilijker wordt om niet-integer te handelen of te frauderen. Ook daarmee draagt het wetsvoorstel bij aan het bestrijden van zorgfraude.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over (de effectiviteit van) het strafrecht.
In hoeverre is het mogelijk om met wet- en regelgeving sneller in te spelen op de nieuwe manieren die fraudeurs en criminelen bedenken en toepassen om misbruik te maken van zorggeld? Wat bent u bereid te doen om de signalen en ontwikkelingen vanuit onder andere het Informatieknooppunt Zorgfraude sneller in effectieve regels om te zetten?
De afgelopen jaren is ingezet op het verstevigen van wet- en regelgeving met onder andere de Wbsrz en met Wibz. Het maken en aanpassen van wet- en regelgeving duurt lang. De realiteit is dat wetgeving de snelle, nieuwe manieren die fraudeurs en criminelen gebruiken om misbruik te maken van zorggelden moeilijk bij kan benen. Het is daarom belangrijk dat alle partijen in het zorgveld inzetten op wat er allemaal al mogelijk is. Zowel vanuit eigen hun taken en bevoegdheden, zoals het opvragen van VOG’s, het toepassen van de vergewisplicht, het hanteren van duidelijke contractvoorwaarden en het inzetten van civiel- en bestuursrechtelijke mogelijkheden. Deze procedures kunnen zonder afhankelijkheid van de inzet van het strafrecht worden ingezet en leveren ook positieve resultaten, zoals het terugvorderen van zorggelden.
Per 1 januari 2025 zijn partijen verplicht om vermoedens van fraude te melden bij Stichting Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). IKZ heeft de wettelijke taak om op basis van de gemelde signalen trends en ontwikkelingen met betrekking tot zorgfraude te signaleren en daarover beleidsinformatie en statistische gegevens te ontwikkelen. Aan de hand van deze rapportages bezie ik wat nodig is om de aanpak van fraude verder te verstevigen.
Kunt u een overzicht geven van recente rechtszaken tegen zorgfraudeurs die wel en die niet tot vervolging en veroordeling hebben geleid? Welke inzichten levert dit overzicht op als het gaat om organisatie, wet- en regelgeving?
Het Ministerie van VWS houdt geen registratie bij van rechtszaken tegen zorgfraudeurs. Een overzicht van jurisprudentie over zorgfraude heb ik daarom niet voor handen.
Bent u het eens dat dit het zoveelste bericht is dat laat zien dat de hele zorgfraude-aanpak (ook breder dan wetgeving) ernstig tekortschiet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een stevige en effectieve zorgfraudeaanpak verwachten? En in hoeverre betrekt u bij deze aanpak uw eerdere reactie op de voorstellen uit het Zevenpuntenplan tegen Zorgfraude van de VVD?2
De zaak waar dit artikel over gaat speelt voor 2020. Sindsdien is veel gebeurd om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Deze maatregelen noemde ik in de beantwoording van vraag 4. Ook is er door betrokkenen geleerd van deze casus. Zo heeft de gemeente Almelo de inkoopvoorwaarden aangescherpt naar aanleiding van deze zaak. Het is goed om te zien dat gemeenten veel leren van de casussen waarmee zij te maken krijgen en hun mogelijkheden aan de voorkant, zoals het inkoopproces, en inrichting van het toezicht daarop aanpassen en verbeteren. De afgelopen tijd is de inzet verder versterkt en wordt er goed samengewerkt met onder meer andere ministeries, uitvoeringsorganisaties, inspecties om het net rondom zorgfraudeurs te sluiten. In mijn brief van 31 maart jongstleden aan uw Kamer is deze inzet verder uiteengezet.4
Uw Kamer ontvangt in het najaar een brief over aanvullende maatregelen om malafide aanbieders uit de zorg te weren. Mijn reactie op het Zevenpuntenplan is onveranderd. Een aantal punten uit het plan wordt meegenomen, zoals uiteengezet in de eerdere beantwoording.
Deelt u de mening dat er geen tekort is aan water om drinkwater van te kunnen maken, maar dat er een tekort is aan vergunningen om nieuwe waterwinpunten te slaan?1
De oorzaken van mogelijke tekorten zijn divers. Op basis van het RIVM -onderzoek2 is de inschatting dat in 2030 er ruim 100 miljoen m3/jaar aan extra productiecapaciteit nodig zal zijn. Om een nieuwe winning te realiseren is het nodig dat er onder andere:
Daarbij wordt er ook onderzoek gedaan naar de mogelijkheden naar bijvoorbeeld hergebruik van effluent. De verwachting daarbij is dat dit soort alternatieve bronnen de komende jaren nog niet tot een verlichting van de opgave voor de drinkwaterbedrijven gaan leiden.
Welke maatregelen neemt u, en heeft u al genomen, om dit jaar nog nieuwe waterwinpunten te realiseren?
Zoals aan de Kamer is gemeld via de Kamerbrief van 13 januari 20253, wordt via het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen 2023–2030 samengewerkt met de provincies en drinkwaterbedrijven om tot uitbreiding van de productiecapaciteit te komen. Het is aan de drinkwaterbedrijven zelf om deze winningen te realiseren. Begin 2026 wordt de Kamer over de voortgang van dit programma geïnformeerd.
Deelt u de mening dat beknibbelen op drinkwatergebruik (de eerste levensbehoefte) bij huishoudens pure armoede is? Zo nee, waarom niet?
De beschikbaarheid van drinkwater is een belangrijk speerpunt in het waterbeleid, zowel voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) als voor drinkwaterbedrijven, provincies en waterschappen. De vraag naar drinkwater neemt de komende jaren toe als gevolg van bevolkingsgroei (568.612 tussen 2021 en 2024), veranderingen in de leefsituatie (meer eenpersoonshuishoudens) en economische activiteit. Om de drinkwatervoorziening ook in de toekomst te kunnen waarborgen is in januari 2025 het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen aangeboden aan de Tweede Kamer. Daarin staan concrete stappen beschreven die we in de periode tot en met 2030 zetten om te kunnen blijven beschikken over voldoende waterwinlocaties.
Provincies hebben daarnaast bij de vergunningverlening voor nieuwe drinkwaterwinningen vaak te maken met tegengestelde belangen en bezwaar vanuit de omgeving. Het blijft dus zaak om – naast alle inspanningen gericht op het realiseren van extra capaciteit – ook in te zetten op drinkwaterbesparing om verspilling van drinkwater tegen te gaan. Daarbij wordt ingezet op een besparing van 20% in zowel het huishoudelijk en het zakelijk gebruik van drinkwater. Om het bewustzijn te vergroten en mensen te laten zien wat zij kunnen doen aan besparing werkt IenW samen met de Vewin en vele andere partners aan de campagne Leven met water.4
Waarom gaat u inzetten op verandering van gedrag via gedragscampagnes terwijl al deze mensen helemaal niets fout doen?
Water is in Nederland nooit ver weg. We zijn in ons land gewend om te leven met water, zowel met de kansen die het biedt voor wonen, werken handel en ontspanning als met eventuele risico’s in de vorm van watertekorten of kans op overstroming. Mensen doen inderdaad niets verkeerd als ze bijvoorbeeld water gebruiken voor hun huishouden of in een lagergelegen deel van ons land wonen. Toch is het goed om in ieder geval te weten welke uitdagingen er zijn op het gebied van water – nu en in de toekomst. En om na te denken over wat je zelf kunt doen om met die uitdagingen om te gaan.
Via campagnes en de vernieuwde website «Leven met Water» wordt enerzijds informatie geboden over wat waterbeheerders zoals Rijkswaterstaat, de waterschappen en drinkwaterbedrijven allemaal al doen om ook in de toekomst te kunnen blijven beschikken over schoon water en droge voeten. Anderzijds wordt via deze weg – samen met de waterpartners – praktische informatie aan inwoners van Nederland gegeven over wat zij zelf kunnen doen. We zetten ons dus zowel in voor meer waterwinputten als voor minder verspilling van drinkwater.
Denkt u wel dat deze mensen iets fout doen? Zo ja, wat dan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te stoppen met deze gedragscampagnes, mensen met rust te laten en gewoon zorg te dragen voor voldoende waterwinpunten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manieren kunt u ervoor zorgen dat milieuorganisaties niet langer het proces van vergunningverlening voor nieuwe waterwinpunten kunnen frustreren met rechtszaken en dergelijke?
Het bevoegd gezag beoordeelt bij de vergunningaanvraag of de invloed die een onttrekkingsvergunning heeft op de omgeving acceptabel is. Onttrekkingen kunnen invloed hebben op het landbouwkundig gebruik, funderingen van woningen of natuurdoelstellingen.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staan besluiten van het bevoegd gezag open voor beroep en bezwaar. De mogelijk beroep en bezwaar in te kunnen dienen voor initiatieven die invloed hebben op de leefomgeving is zowel een vereiste op grond van de Milieuaansprakelijkheidsrichtlijn als een belangrijk element in ons democratisch bestel.
Wanneer kunnen we wetswijzigingen tegemoet zien komen die decentrale overheden en drinkwaterbedrijven helpen met het slaan van nieuwe waterwinpunten?
Decentrale overheden kunnen op basis van de huidige wet- en regelgeving zelf besluiten tot winning van drinkwater uit nieuwe bronnen dan wel uitbreiding van winning uit bestaande bronnen.
In het Actieprogramma beschikbaarheid drinkwaterbronnen 2023–2030 is aangegeven welke mogelijkheden zij nu al hebben om die besluitvorming te versnellen. Op grond van de Omgevingswet en de daaraan gekoppelde regelgeving kan dat bijvoorbeeld door het toepassen van de zogeheten coördinatieregeling door gemeenten of door gebruik te maken van het projectbesluit door provincies. In het Actieprogramma is afgesproken dat de provincies in 2025 pilots uitvoeren om daar ervaring mee op te doen.
Daarnaast voorziet het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) projecten en besluiten met een zwaarwegend maatschappelijk belang aan te wijzen waarop verschillende procedurele versnellingen van toepassing zijn. Als de decentrale overheden deugdelijk en overtuigend kunnen onderbouwen dat de huidige wettelijke mogelijkheden van de Omgevingswet voor hen ontoereikend zijn om te komen tot versnelde uitvoering van de regionale plannen uit het genoemde Actieprogramma dan is het Ministerie van IenW bereid om samen met de Ministeries van VRO en JenV de totstandkoming van zo’n AMvB in gang te zetten. Conform de eerder gedane toezegging wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van het Actieprogramma en daarbij wordt uiteraard ook ingegaan op deze acties.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat Water (17 juni 2025)?
Vanwege het demissionair worden van het kabinet is het commissiedebat uitgesteld tot na het zomerreces en kon helaas ook de termijn niet gehaald worden.
Milieu- en gezondheidsschade industriële emissies |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse industrie jaarlijks voor minstens 7 miljard euro aan milieu en gezondheidsschade veroorzaakt, en met de oproep van gezondheidsorganisaties, bezorgde omwonenden en milieuorganisaties om Nederlanders hier beter tegen te beschermen?1 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het feit dat Nederlanders dubbel de dupe zijn; ze worden ziek en betalen daarnaast de rekening door onder meer zorguitgaven, kosten voor bodemsanering, verminderde arbeidsproductiviteit en stijgende waterzuiveringskosten?
Nederlanders profiteren van de aanwezigheid van industrie in ons land. Zo zorgen bedrijven voor werkgelegenheid en maken bedrijven ook de spullen die Nederlanders iedere dag gebruiken. Dit neemt niet weg dat het signaal dat de aangehaalde artikelen afgeven serieus wordt genomen. Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over Industrie en Omwonenden zijn inmiddels diverse vervolgacties ingezet. Zo wordt er een methode ontwikkeld om zorgkosten veroorzaakt door industrie te berekenen3.
Voor bodemsanering geldt dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald (principe «de vervuiler betaalt»). Pas als die niet meer aansprakelijk is, er ook geen andere aansprakelijke partijen zijn en er wegens onaanvaardbare risico’s door de bodemverontreiniging maatregelen moeten worden genomen, komen de kosten voor rekening van overheden. Uiteraard is het doel om dat zoveel mogelijk te voorkomen.
Aan waterzuivering wordt gewerkt door inzet op de bouw van vergaande zuiveringsmethoden op rioolwaterzuiveringsinstallaties waarmee microverontreinigingen kunnen worden verwijderd. Daarnaast start naar verwachting eind 2025 een vervolgtraject van de ontwikkeling van het waterschapsbelastingstelsel waarbij ook gekeken wordt naar het nog beter toepassen van het profijtbeginsel en «de vervuiler betaalt» principe bij de zuivering van stedelijk afvalwater, zoals ook verzocht in motie Grinwis4.
Bent u het ermee eens dat door het feit dat er vanaf 2026 op het thema gezonde lucht en tegengaan van geluidshinder wordt bezuinigd, de kans ook stijgt dat dit leidt tot o.a. hogere zorguitgaven, uitgaven voor bodemsanering, waardeverlies van woningen, ziekteverzuim én extra kosten voor waterzuivering? Zo ja, bent u het er dan mee eens dat dit niet alleen maatschappelijk, maar ook economisch onwenselijk is? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke onderzoeken onderbouwt u dat?
Het belang van een gezonde leefomgeving, waaronder schone lucht, wordt onderkend. De beschikbare middelen voor luchtkwaliteit en geluid nemen de komende jaren af doordat de incidentele middelen voor het Schone Lucht Akkoord aflopen. Tevens zijn er nog geen middelen toebedeeld voor het voldoen aan de herziene EU-richtlijn Luchtkwaliteit. Het RIVM onderzoekt momenteel de gevolgen van de invoering van de nieuwe Europese richtlijn Luchtkwaliteit met nieuwe normen. Op basis van de uitkomsten in deze studie zal worden bezien in hoeverre aanvullende middelen noodzakelijk zijn om eventuele knelpunten op te lossen.
Bent u bereid om, voordat de definitieve keuzes vallen rond Prinsjesdag, in de afwegingen over de begroting vanaf 2026, ook mee te nemen welke sociale, milieu en gezondheidskosten (in euro's) kunnen worden voorkomen als er meer wordt geïnvesteerd in gezonde leefomgeving en versterking van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH), en deze informatie ook voor Prinsjesdag te delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom weigert u de Kamer volledig te informeren?
Het klopt dat het verminderen van bijvoorbeeld emissies van verkeer, landbouw, huishoudens en industrie leidt tot maatschappelijke baten. Het staand beleid van het Ministerie van IenW is erop gericht om dit soort emissies te verlagen, bijvoorbeeld via de versterking van het VTH-stelsel en het stapsgewijs aanscherpen van Europese normen. Als het beleid verder zou worden aangescherpt, zou dit kunnen leiden tot extra emissiewinst en daarmee tot extra baten. De omvang daarvan is op dit moment nog niet bekend, ik kan dit dus niet delen met uw Kamer. Daarvoor is bovendien aanvullend beleid nodig, dat breed moet worden afgewogen (onder andere in het kader van gelijk speelveld en andere belangen). Afwegingen hierover zijn aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er structureel geld beschikbaar blijft voor het versterken van het VTH-stelsel en daarmee het verbeteren van onze leefomgeving?
Er is structureel 18 miljoen euro beschikbaar voor het versterken van het stelsel van vergunningsverlening, toezicht en handhaving (VTH). Met het Interbestuurlijk Programma VTH is inhoudelijk gewerkt aan de versterking van het VTH-stelsel, waar deze middelen ook zijn ingezet5. Over de implementatie en het gebruik van de opgeleverde producten zijn samenwerkingsafspraken gemaakt met alle partijen. Mede op basis van deze afspraken zal, na overleg met de betreffende partijen, bepaald worden waar de beschikbare financiële middelen aan worden besteed.
Wat gaat u tot het einde van het jaar concreet doen om Nederlanders beter te beschermen tegen de schadelijke effecten van industriële emissies (graag een schets van concrete acties, afgezien van nog meer onderzoeken en deadlines)?
Op dit moment wordt de herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE) geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Een van de uitgangspunten voor vergunningverlening van de grote industriële installaties die onder de herziene RIE vallen, wordt het vergunnen aan de onderkant (strengste kant) van de bandbreedte van Best Beschikbare Technieken (BBT). Daarmee zorgt de RIE ervoor dat emissies van grote industriële installaties voorkomen en verminderd worden, ten behoeve van de bescherming van mensen, het milieu en de leefomgeving. De wetgeving als gevolg van de herziene richtlijn dient op 1 juli 2026 in werking te treden.
Daarnaast wordt gewerkt aan het uitvoeren van het Impulsprogramma Chemische Stoffen.
Ook wordt in het kader van de maatwerkaanpak gesproken met energie-intensieve industriebedrijven, om gericht hun uitstoot van broeikasgassen en effect op de leefomgeving te verkleinen.
Zoals aangegeven in de voortgangsbrief Industrie en Omwonenden volgt daarnaast een uitwerking van de acties uit de Actieagenda Industrie en Omwonenden in december 20256. Aangezien het kabinet demissionair is, ga ik hier nu niet op vooruit lopen.
Hoe ziet u het feit dat sommige energie-intensieve sectoren, zoals de basismetaalindustrie, per euro toegevoegde waarde tot wel 37 eurocent schade veroorzaken? Hoe verhoudt zich dit tot het «de vervuiler betaalt»-principe?
Het klopt dat industriële activiteiten maatschappelijke schade veroorzaken, in de vorm van schade aan onder andere de gezondheid van mensen en de natuur. Deze industriële activiteiten kennen echter ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, geldt bijvoorbeeld voor bodemsanering dat de kosten daarvan zoveel mogelijk op de veroorzaker worden verhaald en wordt er ook voor waterzuivering gekeken hoe dit principe beter toegepast kan worden.
Daarnaast worden schadelijke emissies steeds strenger genormeerd en/of beprijsd via wet- en regelgeving. Voorbeelden hiervan zijn het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen en het systeem van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE), op grond waarvan best beschikbare technieken verplicht worden gesteld voor de industrie. Dit soort normering gebeurt bij voorkeur in Europese en internationale afstemming, ten behoeve van een gelijk speelveld en voor het voorkomen van weglekeffecten. Op deze manier komt de situatie waarin milieuschade in de prijs van producten is verdisconteerd en de vervuiler betaalt stapsgewijs dichterbij.
Wat is uw reactie op het feit dat slechts 10% van de bedrijven verantwoordelijk is voor 75% van de schade aan onze leefomgeving en welke concrete stappen gaat u wanneer nemen om dit aan te pakken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 werk ik op verschillende manieren aan het inperken van industriële emissies. Het klopt dat grote energie-intensieve industriële activiteiten, ten opzichte van de kleinere industrieën, relatief veel maatschappelijke schade veroorzaken. Dat is gelet op de schaalgrootte van de energie-intensieve industrie ook niet verwonderlijk. Deze industriële activiteiten kennen bovendien ook baten in de vorm van diensten en producten die we dagelijks gebruiken en voor werkgelegenheid.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het marktfalen wordt opgelost en vervuilende activiteiten een financieel realistische prijs krijgen, zodat de maatschappelijke kosten niet langer worden afgewenteld op omwonenden en de maatschappij? Welke concrete acties van uw kant kunnen we daarin verwachten en welke tijdlijn hoort daarbij?
Het principe «de vervuiler betaalt» is een belangrijke leidraad in het milieubeleid, zowel nationaal als op EU-niveau. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat de bescherming van de volksgezondheid centraal moet staan bij de vergunningverlening aan industriële bedrijven en dat dit juridische borging verdient (zeker gezien eerdere schandalen waaruit bleek dat de overheid omwonenden en hun leefomgeving onvoldoende heeft beschermd)?
Bij de vergunningverlening van industriële bedrijven vindt er door het bevoegd gezag een afweging plaats tussen verschillende belangen. Het gezondheids- en milieubelang speelt hierbij een belangrijke rol. Eén van de doelen van de Omgevingswet is dan ook een gezonde fysieke leefomgeving. Een vergunning kan bijvoorbeeld geweigerd worden vanwege ernstige of mogelijk ernstige gezondheidsrisico’s. Hierdoor bestaat er reeds een juridische borging van de bescherming van de volksgezondheid.
Uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over Industrie en Omwonenden7 blijkt dat de gezondheid van omwonenden niet altijd afdoende wordt beschermd bij vergunningverlening. Recent heeft de Kamer een juridisch onderzoek ontvangen, waarin knelpunten en oplossingsrichtingen op dit gebied zijn geïdentificeerd8. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden wordt verder onder andere gekeken naar hoe gezondheid een meer volwaardige plaats kan krijgen in vergunningverlening. Zo wordt er een onderzoek uitgevoerd naar het meewegen van gezondheid in de Omgevingswet en op welke manier dit mogelijk verstevigd kan worden. In december 2025 wordt hierover gerapporteerd conform eerdere toezeggingen aan de Kamer.
Bent u het ermee eens dat burgers veel te lang in de steek zijn gelaten door de overheid als het gaat om bescherming van hun gezondheid en omgeving tegen vervuilers, en dat het nu aan u is om zo snel mogelijk concrete resultaten te boeken om dit te verbeteren, in plaats van in jarenlange onderzoeken te blijven hangen? Zo nee, waarom laat u dan burgers weer in de steek?
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over «Industrie en Omwonenden» bevat confronterende bevindingen, die gaan over de gezondheid van burgers. Zoals aangeven9 in de kabinetsreactie van 10 oktober 2023, zijn dit bevindingen die het kabinet zich als geheel aantrekt en uiterst serieus neemt. Een goede opvolging van de bevindingen van de OVV is daarvoor van belang. In het antwoord op vraag 6 is reeds toegelicht welke stappen hiervoor worden gezet.
Hoe gaat u er – gelet op het feit dat het regelmatig voorkomt dat gegevens aangeleverd door bedrijven onbetrouwbaar of onvolledig waren en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) er in november nog op wees dat emissiemetingen moeten worden uitgebreid en er meer immissiemetingen -metingen op het niveau van de leefomgeving- moeten plaatsvinden – op relatief korte termijn voor zorgen dat uitstootgegevens voortaan gebaseerd zijn op betrouwbare onafhankelijke metingen, waar de toezichthouders zoveel mogelijk direct toegang toe hebben in plaats van afhankelijk voor zijn van bedrijven, en welke concrete stappen met concrete deadlines/tijdpad horen daarbij?
Op dit moment wordt als onderdeel van de Actieagenda Industrie en Omwonenden in kaart gebracht welke verbeteringen en innovaties mogelijk zijn ten aanzien van het monitoren en controleren van verontreinigende emissies bij bedrijven. Hierbij wordt onder andere gekeken naar hoe de kwaliteit en onafhankelijkheid van emissiemetingen kan worden gewaarborgd. Daarnaast wordt ook gekeken hoe het monitoren van schadelijke stoffen naar omwonenden verbeterd kan worden, bijvoorbeeld via metingen van immissies, depositie of biomonitoring. Ook wordt er onderzocht hoe de informatiestroom op het gebied van meetdata tussen bedrijven en toezichthouders kan worden verbeterd. Uw Kamer wordt in december 2025 geïnformeerd over de uitkomsten.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat beter onafhankelijk inzicht komt in zowel de uitstoot van als de blootstelling aan schadelijke stoffen (graag ook een schets van concrete stappen en tijdlijn)?
Zoals aangegeven in bovengenoemd antwoord op vraag 12 wordt dit momenteel onderzocht in de Actieagenda Industrie en Omwonenden. In december 2025 wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Ziet u een rol voor een onafhankelijke toezichthouder om meetgegevens te controleren of een landelijke, onafhankelijke meetdienst? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de bestaande toezichthouders voldoende uitgerust zijn om goede controles te kunnen uitvoeren op met name grote, machtige bedrijven?
Bevoegde gezagen en de ILT hebben op grond van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht reeds het recht om onafhankelijke metingen uit te (laten) voeren bij bedrijven om emissievoorschriften te controleren, en doen dat in praktijk ook. In het kader van de versterking van het VTH-stelsel wordt gewerkt aan het verbeteren van de kennisinfrastructuur van bevoegde gezagen.
Gaat u naar aanleiding van de conclusies inzake de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven (uit het juridische onderzoek over omgaan met vergunningen en onzekere risico’s, waaraan gerefereerd wordt in de de Voortgangsbrief Industrie en Omwonenden[3]), ook daadwerkelijk werken aan regelgeving om de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven te verbeteren (bijvoorbeeld in het Bkl)? Kunt u toezeggen om nog dit jaar een concreet wijzigingsvoorstel in gang te zetten? Zo nee, wat gaat u dan wel concreet doen en per wanneer?
Zoals u weet is het kabinet demissionair en daarom terughoudend met nieuwe beleids- en/of wetswijzigingen. Wel worden via verschillende maatregelen reeds stappen gezet met betrekking tot het versterken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in de breedte. Dit versterkt ook de informatiepositie van het bevoegd gezag ten opzichte van bedrijven.
Ook verbetert de informatiepositie van het bevoegd gezag door de implementatie van de Richtlijn Industriële Emissies. Specifiek op het gebied van stoffen met onzekere risico’s wordt het bevoegd gezag ondersteund door bijvoorbeeld de ontwikkeling van de zogeheten Routekaart Voorzorg Beter Toepassen. Hierover zijn momenteel gesprekken gaande met zowel bevoegde gezagen, omgevingsdiensten en branches.
Welke concrete stappen worden er gezet om de monitoring van industriële emissies te verbeteren, zodat deze fijnmazig, onafhankelijker en zoveel mogelijk realtime plaatsvinden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12 en vraag 14.
Welke concrete maatregelen neemt u om de omgevingsdiensten te versterken, zodat zij beter in staat zijn om de regels rond industriële emissies te handhaven?
Uw Kamer is op 8 mei 2025 geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen om het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) milieu in het algemeen te versterken10. Het gaat om een breed pakket aan maatregelen, waarvan wijziging van wet- en regelgeving onderdeel uitmaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de blootstelling van omwonenden aan schadelijke stoffen beter in kaart wordt gebracht, bijvoorbeeld via biomonitoring?
De Gezondheidsraad heeft in 2024 geadviseerd om een structureel meetprogramma op te zetten voor meting van chemische stoffen met behulp van biomonitoring. Op basis van dat advies had het kabinet nog onvoldoende informatie over de beste invulling van zo’n meetprogramma en de bijbehorende kosten. Om die reden heeft het kabinet het RIVM opdracht gegeven tot het uitvoeren van een modelleringsstudie, waarin verschillende varianten in kaart worden gebracht en een realistische inschatting wordt gemaakt van de bijbehorende kosten12. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen van lopende meetprogramma’s in andere landen. Het RIVM verwacht de modelleringsstudie eind 2025 op te kunnen leveren. Op basis van die modelleringsstudie zal het kabinet een afweging maken over het instellen van een meetprogramma voor blootstelling aan chemische stoffen. Het kabinet verwacht hier op zijn vroegst in de eerste helft van 2026 op terug te kunnen komen.
Bent u bereid om maatwerkafspraken met vervuilende bedrijven alleen aan te gaan wanneer er garanties zijn dat deze daadwerkelijk leiden tot wat gezondheidsexperts bestempelen als voldoende bescherming van de gezondheid van omwonenden, zoals door de Expertgroep Gezondheid is geadviseerd, waarbij een sterk uitgeruste toezichthouder de voortgang van afspraken monitort en waarbij als blijkt dat een bedrijf zich niet aan afspraken houdt er meteen harde sancties volgen?3 Zo niet, waarom laat u omwonenden weer in de steek?
De ministeries van KGG en IenW trekken met de maatwerkaanpak samen op om te bevorderen dat bedrijven én omwonenden een gezonde toekomst hebben. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) toetst naast de bijdrage van de beoogde maatwerkafspraken aan de verbetering van het klimaat ook de verbeteringen voor de leefomgeving. Uiteraard worden (de effecten van) bedrijfsactiviteiten begrensd door de relevante vergunningen, zoals dat voor ieder bedrijf geldt.
Goede monitoring van de afspraken is belangrijk om te bewaken dat resultaten daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dit is ook onderdeel van elke maatwerkafspraak. Op deze manier kan tijdig worden bijgestuurd in het geval dat doelstellingen onverhoopt niet (tijdig) kunnen worden gerealiseerd. Zoals eerder aangegeven, zijn er reeds middelen gereserveerd in het Klimaatfonds voor versterking van toezicht en handhaving ten behoeve van de maatwerkafspraken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
In de vragen zit deels overlap. Om die reden is enkele keren verwezen naar een eerder antwoord. Verder vereisten verschillende vragen afstemming met andere departementen. Beantwoording binnen de gestelde termijn was daarom niet mogelijk. Op 28 mei is daarom een uitstelbrief aan uw Kamer verstuurd.
Het bericht ‘Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg’ |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Na vier maanden strengere zzp-handhaving knelt het vooral nog in de zorg»?1
Tijdens het Commissiedebat van 19 december 2024, en in de brief van 17 december jl., heeft de Minister van VWS reeds aangegeven dat het voldoen aan de wet- en regelgeving en de opheffing van het handhavingsmoratorium inspanning vergt en een spannend moment kan zijn voor werkgevers en werkenden. Daarbij heeft zij erkend dat het kan gebeuren dat er op bepaalde plekken (tijdelijk) gaten vallen doordat schijnzelfstandigen niet meer ingezet worden. Ook voor de opheffing van het handhavingsmoratorium was het soms al heel lastig om de roosters rond te krijgen; de uitstroom van medewerkers in loondienst naar het zzp-schap is daarbij vaak als een van de oorzaken genoemd. Ik herhaal de eerdere gedeelde verwachting dat de voordelen van de opheffing van het handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid zullen opwegen tegen de situatie van voor 1 januari 2025 waarin het handhavingsmoratorium nog bestond. Daarbij geldt voor 2025 een zachte landing. De Belastingdienst legt over 2025 geen boetes op en zal in principe eerst in gesprek gaan. Op deze wijze krijgen ondernemers de ruimte om het goed te doen en zich te houden aan de wet- en regelgeving. Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Hoeveel zzp’ers zijn er het afgelopen jaar in loondienst getreden bij zorgaanbieders?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal zzp’ers dat afgelopen jaar in loondienst is getreden bij zorgaanbieders. In de werkgeversenquête van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) is dit voorjaar gevraagd aan werkgevers of zij mensen in loondienst hebben genomen die eerder voor hen werkten als zzp’er. De resultaten hiervan worden in het najaar verwacht.
Bent u het ermee eens dat de te grote afhankelijkheid van zzp’ers in de zorg niet alleen kan worden opgelost door het minder aantrekkelijk te maken om zzp’er te worden, maar dat het vooral noodzakelijk is om het werken in loondienst aantrekkelijker te maken?
Ik ben met u van mening dat op beide sporen moet worden ingezet.
Welke stappen worden er gezet om het voor zzp’ers aantrekkelijker te maken om in loondienst te komen en het voor zorgverleners die al in loondienst werken aantrekkelijker te maken om in loondienst te blijven?
Ondanks de uitdagingen zie ik dat al veel werkgevers de organisatie anders aan het inrichten zijn. Zij hebben eerder de nadelen ervaren van te veel zzp’ers en gaan nu handelen conform wet- en regelgeving. Een deel van de werkgevers ervaart daar inmiddels ook al de voordelen van.
De afgelopen periode is door veel zorgwerkgevers al actief ingezet op goed en modern werkgeverschap. Hierbij hebben zij rekening gehouden met de eerder door zzp’ers aangegeven redenen voor vertrek uit loondienst. Bijvoorbeeld de wens voor een betere werk/privé balans.
In hoeverre worden zorgaanbieders gestimuleerd om zorgverleners in loondienst meer zeggenschap te geven over hun werk en hun roosters? Welke stappen bent u van plan te zetten om deze zeggenschap te vergroten?
Zeggenschap voor professionals, bijvoorbeeld over het rooster, is essentieel voor werkplezier en behoud. Daarvoor is een cultuur nodig in organisaties waar zeggenschap de norm is. Werkgevers in zorg en welzijn zijn hiervoor aan zet. Ik bied hen ondersteuning op verschillende manieren. Zo zijn in de afgelopen drie jaar 316 subsidies verstrekt via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. De uitvoering hiervan loopt tot en met 2026. Verder ondersteun ik werkgevers en professionals via de projectsubsidie voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ), dat leermiddelen ontwikkelt en (intervisie)bijeenkomsten organiseert. Ook wordt zeggenschap landelijk gemonitord via de Monitor Zeggenschap. Hiernaast is op landelijk niveau structureel aandacht voor de zeggenschap van professionals. Onder andere met de maandelijkse klankbordgroep van VWS onder leiding van de Chief Nursing Officer. En met verschillende events, zoals «VOICE: op weg naar de zorgtop», van 7 april jl.
Wat gaat u doen om de nog steeds bestaande loonkloof tussen de zorg en andere sectoren in de publieke sector te dichten, om de zorg aantrekkelijker te maken om te werken?
Uit onderzoeken blijkt dat het gemiddelde uurloon van zorgmedewerkers redelijk vergelijkbaar is met de vergelijkbare medewerkers in de marktsector. Wel is er binnen de zorg een gedifferentieerd beeld wat betreft de marktconformiteit van de salarissen tussen verschillende zorgbranches en ook tussen verschillende groepen binnen dezelfde branche. Zo liggen bijvoorbeeld de salarissen binnen de umc’s ruim boven marktconform. Maar er zijn ook groepen zorgmedewerkers die een salaris verdienen wat lager ligt dan vergelijkbare groepen buiten de zorg. Het gaat bijvoorbeeld om de salarissen in het midden van het loongebouw in de meeste grote zorgcao’s (het zogenaamde «buikje»). Die salarissen optrekken kost structureel enkele miljarden euro’s. Vanwege de staat van de overheidsfinanciën zie ik geen ruimte om – bovenop de jaarlijkse overheidsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling die dit kabinet al beschikbaar stelt (voor 2025 circa 3,6 miljard euro structureel) – nog extra middelen vrij te maken voor verbetering van arbeidsvoorwaarden binnen zorg en welzijn.
Wat doet uw ministerie om mensen te werven om in de zorg te gaan werken?
Tijdens de Zorgtop van 2 juni heeft de Minister van VWS het Platform Afwenden Arbeidsmarkttekort gelanceerd. Dit platform belicht veel initiatieven die bijdragen aan het anders werken en het vergroten van vakmanschap en werkplezier. Zodoende heeft dit platform mede tot doel om de aantrekkelijkheid van de sector zorg en welzijn te vergroten. Het zal daarmee een wervende kracht kunnen zijn.
Bent u het met ons eens dat geleerd kan worden van de schijnbaar succesvolle wervingscampagne van Defensie om nieuw personeel aan te trekken? Welke onderdelen van de campagne van Defensie om mensen te werven gaat u ook toepassen om mensen aan te trekken om in de zorg te gaan werken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met bovenvermeld artikel1 en wat is uw reactie hierop?
Ja. We vinden fraude en criminaliteit ernstig, onaanvaardbaar en deze moet worden tegengegaan.
Kunt u aangeven om welke aantallen mogelijk malafide jeugdzorgmedewerkers en jeugdigen (en het aantal (licht) verstandelijk beperkten daarbinnen) het gaat?
Dat is ons niet bekend. Jeugdigen, hun ouders en werkgevers die hiermee te maken hebben (gehad) wordt aangeraden om aangifte te doen, zodat het Openbaar Ministerie tot vervolging kan overgaan.
Waarom is er – gegeven de desastreuze gevolgen voor jongeren – vooralsnog niet voor gekozen alle 62.000 geregistreerden te controleren en enkel een steekproef uit te voeren? Op basis waarvan worden de 3.500 medewerkers geselecteerd? En hoe verhoudt deze controle zich tot de controle van professionals die op basis van een Erkenning Verworven Competenties (EVC) geregistreerd staan, zoals aangegeven in de brief van 31 maart 2025?2
Naar aanleiding van signalen van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over fraude met EVC-certificaten heeft de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) op 8 november 2024, na overleg met het Ministerie van VWS, besloten om tijdelijk alle lopende aanvragen voor registratie in het register op basis van een EVC-certificaat op te schorten, dat zijn er momenteel 490. Professionals met deze lopende registratie-aanvragen wordt op korte termijn gevraagd om hun complete EVC-portfolio in te dienen en aan te tonen dat zij een geaccrediteerd praktijkprogramma hebben doorlopen of dit nog in hun eerste registratiejaar gaan doorlopen. De SKJ start vervolgens met het beoordelen van deze aanvragen.
Naast lopende aanvragen zijn er onder de 62.000 geregistreerden ongeveer 3500 professionals die afgelopen jaren door de SKJ geregistreerd zijn op basis van een EVC-certificaat. SKJ wil op termijn alle dossiers van professionals die op basis van een EVC geregistreerd staan onderzoeken op rechtmatigheid. 3500 dossiers onderzoeken is een enorme operatie voor de SKJ. Daarom is de SKJ gestart met een steekproef van 274 dossiers om op basis daarvan de inhoud en het tempo van het vervolg te kunnen bepalen. Het onderzoek van de 274 dossiers is nog niet afgerond. SKJ kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten. Daarnaast heeft de SKJ aanvullende maatregelen genomen en haar registratiereglement aangepast. Professionals die na 1 maart 2025 starten met een EVC-traject zijn voortaan verplicht om bij de SKJ een scholingsadvies aan te vragen voor het starten met een EVC-traject.
Deze maatregelen moeten er gezamenlijk toe leiden dat fraude via deze route wordt tegengegaan en dat de betrouwbaarheid en kwaliteit van professionals uit het Kwaliteitsregister Jeugd geborgd blijft.
Klopt het dat er tevens sprake is van fraude met bijscholingspunten en zo ja, hoe is het toezicht hierop geregeld? Zal hier nader onderzoek naar worden verricht en zo nee, waarom niet?
Voor herregistratie na vijf jaar in het register moet een professional aan drie eisen voldoen. Het gaat om voldoende contacturen, uren aan reflectie en uren aan deskundigheidsbevordering. De laatste eis betreft de bij- en nascholing die worden geregistreerd als punten. Alleen door de SKJ, de Nederlandse Vereniging van pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) of het Nederlandse Instituut van Psychologen (NIP) geaccrediteerde of geaccepteerde na/bijscholingen zijn geldig. De SKJ heeft een accreditatiecommissie die scholingen voor maximaal 3 jaar accrediteert. De accreditatiecommissie is bevoegd om scholingsaanbieders aan visitatie te onderwerpen wanneer er sprake is van twijfel over de kwaliteit/betrouwbaarheid van de opleider of opleiding. Accreditatie kan beëindigd worden wanneer daar gegronde redenen voor bestaan. De SKJ heeft naar aanleiding van het signaal uit het artikel, intern onderzocht of dit signaal bekend was. De SKJ geeft aan dat zij tot op heden geen signalen van fraude met scholingspunten heeft ontvangen.
Kunt u aangeven hoe het toezicht op de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregeld is en wat de consequenties zijn (behalve dat ze uit het register van SKJ worden geschrapt) voor de personen die frauduleus waren/zijn geregistreerd en wat de consequenties voor SKJ zelf zijn?
Er is momenteel een nauwe samenwerking tussen de SKJ, IGJ, Jeugdzorg Nederland, beroepsverenigingen en andere sociale partners uit het jeugddomein. Er zijn al diverse maatregelen genomen om het register op te schonen. Zo worden dossiers op basis van EVC-registratie op rechtmatigheid gecontroleerd. Daarnaast worden maatregelen voor de toekomst getroffen, waarbij strengere eisen worden gesteld aan nieuwe aanvragen.
De problematiek van fraude en zware georganiseerde criminaliteit speelt niet alleen bij Jeugd, maar op meer plekken in het zorgdomein. Samenwerking tussen partijen is essentieel voor het tegengaan van zorgfraude. Zo is per 1 januari de stichting Informatieknooppunt zorgfraude (IKZ) gestart. Deze maakt gegevensdeling tussen betrokken instanties mogelijk, waardoor fraude beter wordt aangepakt. Om het probleem bij de bron aan te pakken, heeft de Minister van OCW onderwijsinstellingen geadviseerd om terughoudend te zijn bij het verzilveren van EVC-bewijzen. In de brief van 31 maart jl. door de Minister van VWS en OCW, mede namens het Ministerie van JenV en SZW, is de gehele fraudeaanpak aan Uw kamer toegelicht.
De doorgehaalde professionals beschikken niet langer over een SKJ-registratie en mogen daarom niet worden ingezet op taken binnen de jeugdzorg waarvoor een SKJ-geregistreerde professional nodig is. De SKJ onderzoekt de mogelijkheid om aangifte tegen bepaalde EVC-bureaus en individuele professionals te doen. De IGJ is hier ook over in overleg met het Openbaar Ministerie. Daarnaast is de IGJ, als één van de vaste samenwerkingspartners, deelnemer van de fenomeentafel «Valse diploma’s en EVC’s», georganiseerd door de Stichting Informatieknooppunt Zorgfraude.
Bent u het ermee eens dat het ronselen van kwetsbare jongeren voor criminele activiteiten haaks staat op de aanbeveling «Zorg dat dienstverleners mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) (tijdig) herkennen, en weten hoe ze vervolgens effectief kunnen communiceren en handelen» uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek mensen met een Licht Verstandelijke Beperking?3 Zo ja, op welke manier wordt deze aanbeveling opgevolgd en ziet u hierin verbetermogelijkheden? Welke concrete stappen bent u van plan te zetten om kwetsbare jongeren te beschermen tegen de praktijken die worden genoemd in het artikel? En kunt u hiervoor een tijdspad schetsen?
In de situatie die wordt beschreven in het artikel, dat ons niet op casusniveau bekend is, lijkt niet zozeer sprake van een gebrek aan herkenning van de LVB, maar dat jongeren met een LVB kwetsbaarder zijn om slachtoffer te worden van criminele uitbuiting en dat criminelen graag gebruik maken van jongeren in een kwetsbare positie.
Verschillende departementen hebben opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek mensen met een Licht Verstandelijke Beperking (IBO LVB). Zo heeft het Landelijk Kenniscentrum LVB op verzoek van VWS in november 2024 een webinar georganiseerd over LVB in het veiligheidsdomein. Deze webinar was gericht op bewustwording van en kennis over LVB vergroten onder verschillende groepen professionals.
Om de aantrekkingskracht van het snelle geld en het aflossen van (criminele)schulden tegen te gaan, zet het kabinet in op het vergroten van de weerbaarheid van deze jongeren, hun ouders en hun sociale leefomgeving. Dit doet het via het programma Preventie met Gezag (PmG), dat in 47 gemeenten inzet op het voorkomen dat jongeren in aanraking komen met (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit, daarin afglijden of doorgroeien. PmG is een lerende aanpak, waarbij het streven is om de geleerde lessen te delen met de rest van Nederland.
Jongeren die geronseld worden voor de criminaliteit en/of slachtoffer zijn van criminele uitbuiting kunnen zich melden bij het online hulpportaal Keerpunt. Keerpunt biedt een veilige en laagdrempelige plek, waar jongeren vertrouwelijk kunnen praten over hun situatie in de beveiligde chatomgeving van Chat met Fier. Deze jongeren worden begeleid naar passende hulporganisaties of opsporingsinstanties in de regio. Keerpunt doet aan proactieve online outreach op social media waarbij actief (potentiële) slachtoffers worden benaderd. Het portaal is ontwikkeld door Fier, het Centrum tegen Kinder- en Mensenhandel en Spine, met financiële middelen van het PmG.
Bent u het ermee eens dat dit zoveelste bericht over de vermenging van zorg- en diplomafraude met criminele activiteiten en netwerken laat zien dat de zorgfraude-aanpak ernstig tekortschiet ten koste van kwetsbaren? Zo ja, bent u bereid de fraude-aanpak te verstevigen en op welke termijn informeert u de Kamer hierover?
Fraude in de zorg moet stevig worden aangepakt. Dit doet de Minister van VWS op verschillende manieren en waar nodig in samenwerking met andere ministeries. De afgelopen tijd heeft de Minister ingezet op nieuwe wetgeving, zoals de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), deze wet is ingegaan op 1 januari 2025. Ook is per 1 januari 2025 de vergunningplicht van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) uitgebreid naar alle zorginstellingen, dus ook de kleine instellingen. Tevens ligt het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) bij u voor in de Kamer. De Wibz heeft primair tot doel het borgen van een integere bedrijfsvoering en het aanpakken van niet integere zorg- en jeugdhulpaanbieders. Bijvoorbeeld door het mogelijk maken van extra weigerings- en intrekkingsgronden aan de Wtza-vergunning. Daarnaast wordt ingezet op verschillende maatregelen, zoals de Proeftuinen aanpak zorgfraude, waarin werkwijzen worden ontwikkeld voor een betere selectie en screening van zorgaanbieders en de toepassing van de Wet Bibob.
De afgelopen tijd is de inzet verder versterkt en wordt er goed samengewerkt met o.a. andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en inspecties om het net rondom zorgfraudeurs te sluiten. In de brief van Minister van VWS van 31 maart jl. aan uw Kamer is deze inzet verder uiteengezet.4 Daarnaast verkent de Minister aanvullende maatregelen om malafide aanbieders uit de zorg te weren, zoals aangegeven in de brief van 4 april jl.5 Bijvoorbeeld de actualisatie van de Wet marktordening gezondheidszorg, waardoor de Nederlandse Zorgautoriteit bestuursrechtelijk zal kunnen handhaven op niet-geleverde zorg. In de Verzamelwet gegevensverwerking VWS IV zal gegevensuitwisseling tussen de Sociale Verzekeringsbank en de verstrekkers van een persoonsgebonden budget (pgb) worden geharmoniseerd met de grondslagen in de Wmo 2015. Hierdoor komen signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik van een pgb aan het licht. Uw Kamer wordt dit najaar nader geïnformeerd over deze maatregelen.
Het opiniestuk ‘Er is geen verband tussen geitenboerderijen en longontstekingen bij omwonenden’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk van dierenarts Piet Vellema in De Stentor van 7 mei 2025, waarin hij stelt dat er geen consistent en aantoonbaar verband is tussen geitenhouderijen en longontstekingen bij omwonenden?
Ja, ik heb het stuk onder ogen gekregen. Het is mij ook bekend dat het stuk op 9 mei 2025 na een inhoudelijke reactie van het RIVM door de Stentor van de website is verwijderd. Het opiniestuk is nu niet meer in te zien.
Hoe reageert u op de bewering dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarheidsvinding frustreren door het niet verstrekken van de in het debat door de BBB gevraagde gegevens?
Ik deel die bewering niet. Tijdens het Commissiedebat Zoönosen en Dierziekten van 6 februari jl. heeft Kamerlid Van der Plas (BBB) het verzoek gedaan om de gegevens van de vragenlijsten van patiënten in de patiëntenstudie die deel uitmaakt van het VGO-III onderzoek te kunnen inzien. Ik heb zo goed mogelijk aan dat verzoek voldaan. Het delen van data van individuele patiënten is echter gebonden aan privacywetgeving en daarom is de database niet zondermeer openbaar gemaakt. De data zijn als vertrouwelijk stuk ter inzage gelegd voor Tweede Kamerleden1, geanonimiseerd en waar nodig beperkt zodat de privacy van de personen gewaarborgd blijft en aan alle wettelijke vereisten daaromtrent wordt voldaan.
Hoe kan het dat in een dergelijk groot onderzoeksgebied slechts 108 patiënten zijn geïdentificeerd die voldeden aan de gestelde criteria? Acht u dit aantal representatief genoeg om daar verstrekkende conclusies aan te verbinden?
De conclusie over verhoogde kans op longontsteking voor omwonenden van geitenhouderijen is gebaseerd op meerdere, opeenvolgende studies van gegevens uit elektronische patiëntendossiers. De studies bekeken elk gegevens uit 58.000 tot meer dan 100.000 elektronische dossiers per jaar. Bij elke studie werden er door huisartsen duizenden daadwerkelijke longontstekingen vastgesteld. Uit de analyse van de onderzoekers bleek dit ruim voldoende om deze conclusie op te baseren.
Daarnaast is voor het vaststellen van de mogelijke oorzaak van het verhoogde aantal longontstekingen in de nabijheid van geitenhouderijen een gezondheidsstudie opgezet. Dat er maar 108 patiënten met longontsteking mee deden aan deze gezondheidsstudie, is voor de conclusie over het verband tussen wonen in de buurt van een geitenhouderij en het risico op longontstekingen als zodanig niet relevant. Wel wordt in het rapport aangegeven dat het moeilijk te bewijzen is dat de longontstekingen bij mensen rondom geitenhouderijen direct worden veroorzaakt door de bacteriën uit de geitenstallen. Wel zijn de gevonden bacteriën een mogelijke verklaring voor het feit dat de longontstekingen vaker voorkomen.
Zoals in het rapport van het RIVM beschreven staat2, konden er slechts 108 patiënten worden geïncludeerd voor de patiëntenstudie, met name door de COVID-19-pandemie. Patiënten met luchtwegklachten kwamen minder vaak naar de huisarts voor een face-to-face-consult. De coronamaatregelen (afstand, lockdown) speelden hierbij een rol. Daarnaast werd de zorg in de huisartspraktijk in die periode anders georganiseerd. Patiënten gingen minder vaak naar de huisarts vanwege aanwezige teststraten en hoestspreekuren; anderzijds waren huisartsen ook erg druk door de pandemie en hadden zij minder tijd om patiënten te vragen om aan deze studie mee te doen en extra keel- en neusswabs af te nemen.
Kunt u, in aanvulling op de eerdere schriftelijke vragen van deze leden over de onafhankelijkheid van de review op het VGO-III onderzoek (kenmerk 2024Z04493), toezeggen dat niet alleen de afzonderlijke deelrapportages, maar ook het integrale eindrapport door een transparant en onafhankelijk peer review-proces zal worden beoordeeld, aangezien uiteindelijk het rapport als één geheel beleidsmatig wordt gewogen?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om op basis van VGO-III te adviseren over gezondheidsrisico’s voor omwonenden van veehouderijen. De Gezondheidsraad is een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad met als wettelijke taak regering en parlement te adviseren over de stand van de wetenschap op het gebied van volksgezondheid.
De Gezondheidsraad zal ingaan op de vraag wat er is af te leiden uit de wetenschappelijke literatuur over het verband tussen wonen in de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking. De Raad beschouwt hierbij de resultaten van VGO-III en van alle eerder gepubliceerde onderzoeken en zal daarmee ook het integrale eindrapport van VGO-III beoordelen.3
Zoals in de beantwoording van uw eerdere schriftelijke vragen hierover aangegeven, is het VGO-onderzoek overigens al meermaals gereviewed en positief beoordeeld. In 2020 is een intercollegiale review gedaan en daarnaast zijn er al vele artikelen over het VGO-onderzoek in internationale wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd, waarbij steeds onafhankelijke wetenschappers om een beoordeling worden gevraagd. Het VGO-III rapport zal ook nog tot meerdere publicaties leiden, inclusief bijbehorende reviews.4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Zoönosen en dierziekten?
Nee, dat is helaas niet gelukt. Wel worden de vragen beantwoord voor het volgende commissiedebat Zoönosen en dierziekten.
Het bericht dat er ongediplomeerde krachten worden ingezet in zorginstellingen |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitzendbureau zet 120 ongediplomeerde krachten in bij zorginstellingen»?1
Ja.
Gemiva heeft inmiddels het contract met Allround Care opgezegd, kunt u garanderen dat Enver, Amarant, Prisma en Raamwerk geen ongediplomeerd personeel van Allround Care inzetten? Indien nee, waarom niet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gesprekken gevoerd met deze zorgaanbieders. Zij zijn geschrokken van de uitkomsten van de controles en zij hebben de samenwerking met het bureau opgezegd of opgeschort, of zijn voornemens dat op korte termijn te doen. Zij hebben maatregelen genomen om bemiddelingsbureaus en zzp’ers beter te screenen.
Deelt u de mening dat iemand die zijn/haar opleiding nog niet heeft afgerond geen ervaren zorgverlener genoemd kan en mag worden? Wat is uw visie hierop?
In de zorg en welzijn is ruimte voor mensen die (nog) geen opleiding hebben afgerond en (nog) geen formeel diploma of certificaat hebben, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Het uitgangspunt hierbij is: bekwaam is inzetbaar. Dit betekent dat iemand bepaalde zorg- of ondersteuningstaken mag uitvoeren als die persoon de nodige kennis en vaardigheden bezit én in staat is deze handelingen veilig en verantwoord uit te voeren. De werkgever draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de bekwaamheid van het personeel en moet zorgen voor goede begeleiding, scholing en toezicht. Hierbij moet de patiëntveiligheid en de kwaliteit van zorg uiteraard te allen tijde worden gewaarborgd. Het is niet toegestaan dat ongekwalificeerd personeel zelfstandig zorg verleent waarvoor een specifieke opleiding of registratie vereist is. In de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) is vastgelegd welke handelingen alleen door BIG-bevoegde (en dus gekwalificeerde) zorgverleners uitgevoerd mogen worden, de zogenoemde voorbehouden handelingen.
Door de aanpak van malafide zorgbureaus en criminele organisaties in de zorg zullen er echter nog meer vacatures ontstaan, wat is uw plan op om de ontstane tekorten op te vangen?
Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft grote prioriteit. In het regeerprogramma is dit verder uitgewerkt in drie lijnen. Bij lijn 1 is het streven de administratietijd in 2030 te halveren, onder andere door in te zetten op AI en het ontregelen van de zorg. Vertrouwen in medewerkers wordt het uitgangspunt. De uitvraag moet minder. Lijn 2 «de juiste inzet van medewerkers» is er op gericht om de beschikbare medewerkers, in samenwerking met mantelzorgers en vrijwilligers, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Lijn 3 ziet op het «vergroten vakmanschap en werkplezier». Doel is dat mensen hierdoor graag blijven werken in zorg en welzijn.
Heeft het inzetten van ongediplomeerd personeel gevolgen gehad voor de kwaliteit van de verleende zorg?
Los van de casus Allround Care heeft de IGJ mij laten weten dat er in algemene zin incidenten en calamiteiten zijn geweest door het inzetten van onbevoegd en onbekwaam personeel, maar dat IGJ daarover geen aantallen bijhoudt. Een landelijk dekkend overzicht van incidenten en calamiteiten in de zorg die rechtstreeks zijn toe te schrijven aan de inzet van onbevoegd en onbekwaam personeel is er niet.
Het bericht 'Huidkanker is snelst toenemende vorm van kanker in Nederland' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de stijgende incidentie van huidkanker in Nederland, zoals weergegeven in het rapport Huidkanker in Nederland van IKNL (Bijna 80.000 nieuwe gevallen van huidkanker in 2024, bijna 100.000 in 2030, en bijbehorende stijgende kosten)?1 2
Ja.
Welke preventieve maatregelen worden er momenteel vanuit de overheid genomen of gefaciliteerd om huidkanker tegen te gaan, en acht u deze voldoende en voldoende effectief?
Sinds 2023 voert het Huidfonds de publiekscampagne Voorkom Huidkanker uit. Deze publiekscampagne is gesubsidieerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en richt zich op bewustwording en gedragsverandering rond zonbescherming via communicatie, educatie, interventies en samenwerking met maatschappelijke partijen. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van huidkankerpreventie de veiligheid en effectiviteit van zonnebeschermingsproducten. De Europese Commissie werkt momenteel aan een herziening van de Recommendation on Sunscreen Products3 uit 2006. Nederland speelt hierin een actieve rol via het Ministerie van VWS en heeft mede het initiatief genomen voor coördinatie tussen lidstaten. Op 9 mei 2025 is een gezamenlijk standpunt overhandigd aan de Europese Commissie, met voorstellen voor onder andere verbeterde «UVA/UVB»-ratio’s, strengere verpakkingseisen en geharmoniseerde testmethodes. Dit traject heeft potentieel grote positieve impact op de publieke bescherming tegen UV-straling. Consumenten profiteren van duidelijkere etiketten, betrouwbaardere bescherming en betere informatie over het juiste gebruik van zonnebrandproducten. Het RIVM en de NVWA zijn hierbij nauw betrokken. Deze Europese inzet is complementair aan nationale publieksvoorlichting en gedragsinterventies.
Welke concrete maatregelen onderneemt u in de komende jaren om de eerder beschreven trend (vraag3 te keren?
De publiekscampagne Voorkom Huidkanker loopt tot en met 2025. De resultaten van deze campagne worden geëvalueerd. Mede op basis daarvan wordt vastgesteld welke maatregelen hierna nodig zijn. Op dit moment zijn er geen structurele middelen beschikbaar.
Verder wordt de eerdergenoemde Europese inzet op zonnebeschermingsproducten voortgezet.
Hoe beoordeelt u de bijdrage van publiekscampagnes aan het voorkomen van huidkanker? Ziet u mogelijkheden om bestaande initiatieven, zoals «Voorkom Huidkanker» en het Zonvenant van het Nationaal Huidfonds, te verbinden aan de preventieaanpak van het kabinet?
Publiekscampagnes kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan bewustwording en gedragsverandering, mits ze goed zijn onderbouwd en gericht zijn op relevante doelgroepen. De campagne Voorkom Huidkanker bevat dergelijke elementen en wordt geëvalueerd. De samenhangende preventiestrategie van het kabinet bevat ook concrete doelen rond zonbescherming. Hierin is aandacht voor meerdere leefomgevingen waarin jeugdigen veel tijd doorbrengen, zoals school, sport en werk. Het Kabinet bouwt voort op bestaande netwerken en samenwerkingen, waaronder het Zonvenant. De inzichten en samenwerkingsstructuren uit de huidige campagne neem ik mee in de verdere uitwerking van het beleid.
Welke kansen ziet u om organisaties met extra kwetsbare doelgroepen zoals kinderopvang, scholen, buitensportverenigingen en bedrijven met buitenwerkers structureel te betrekken bij huidkankerpreventie van hun achterban om zonveilig buiten spelen,- sporten en – werken vanzelfsprekend te maken? In hoeverre past dit binnen de ambities van uw preventiebeleid?
Kinderen, buitensporters en buitenwerkers verdienen extra aandacht. Zij worden vaker en langduriger blootgesteld aan UV-straling. Binnen de campagne Voorkom Huidkanker is daarom specifiek aandacht voor deze doelgroepen. Zo zijn er pilots met zonnebranddispensers op scholen en sportverenigingen, is voorlichting gegeven aan werkgevers van buitenwerkers, en worden goede voorbeelden gedeeld via netwerken. Daarnaast is in de Samenhangende preventiestrategie opgenomen dat zonbescherming structureel aandacht moet krijgen in omgevingen waar deze groepen zich bevinden, zoals onderwijs, kinderopvang, sportverenigingen en de werkomgeving. Het stimuleren van zonveilig gedrag en de aanwezigheid van voorzieningen (zoals schaduwplekken of zonnebrandvoorzieningen) maken daar expliciet deel van uit. De campagne sluit daarmee aan bij de ambitie om gezondheidsbescherming duurzaam te borgen in de fysieke en sociale leefomgeving.
Hoe waarborgt u dat huidkankerpreventie zich voldoende richt op kinderen en ouders, gezien het feit dat met name blootstelling aan uv-straling op jonge leeftijd een cruciale rol speelt in het ontstaan van melanomen later in het leven?
Binnen de lopende campagne is specifieke aandacht voor kinderen en ouders, onder meer via samenwerking met kinderopvangorganisaties, scholen en jeugdgezondheidszorg. De boodschap daarbij is dat goede zonbescherming op jonge leeftijd het risico op huidkanker op latere leeftijd aanzienlijk kan verlagen. Het belang van buitenspelen wordt in deze boodschap onderstreept: de campagne bevat praktische adviezen over zonbescherming tijdens het buitenspelen, zoals het opzoeken van schaduw, het dragen van beschermende kleding en het juist gebruiken van zonnebrandcrème. De effectiviteit van de inspanningen richting ouders en kinderen wordt meegenomen in de evaluatie van deze campagne. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie, wordt bekeken welke vervolgstappen nodig en haalbaar zijn om huidkankerpreventie voor deze doelgroep structureel te versterken.
Deelt u de mening van de ondertekenaars van het Opiniestuk Maak huidkankerpreventie een speerpunt van het Nederlandse preventiebeleid, dat huidkankerpreventie een lange adem vereist en dat inspanningen van de afgelopen jaren voortgezet en versterkt moeten worden om structurele en blijvende impact te realiseren?
Ik deel de analyse dat huidkankerpreventie een lange adem vereist. De aanpak vraagt om consistent beleid, gedragsverandering en samenwerking met maatschappelijke partijen. De lopende publiekscampagne Voorkom Huidkanker vormt daarin een belangrijke stap. Daarnaast blijkt uit de publicatie Zorgkeuzes in Kaart5 van de Ministeries van Financiën en VWS en het CPB dat een samenhangende inzet op huidkankerpreventie kosteneffectief is. Zo laat een jaarlijkse preventiecampagne na twintig jaar een structurele netto-opbrengst zien van € 44 miljoen per jaar, op een investering van circa € 4 miljoen per jaar. Een verbod op de verkoop van zonnebanken levert daarnaast structureel € 40 miljoen besparing op. Omdat deze maatregelen elkaar deels overlappen, komt de totale besparing uit op circa € 79 miljoen structureel per jaar.
Deze maatregelen voorkomen samen naar verwachting ruim 9.000 sterfgevallen en leiden tot 115.000 gewonnen gezonde levensjaren (QALY’s). Deze inzichten onderstrepen dat een langetermijninzet op huidkankerpreventie niet alleen gezondheidswinst oplevert, maar ook maatschappelijk lonend en beleidsmatig effectief is.
Bent u bereid om van huidkankerpreventie een speerpunt van het preventiebeleid te maken? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Huidkankerpreventie is opgenomen in de recent gepubliceerde Samenhangende preventiestrategie als onderdeel van de bredere inzet op preventie van chronische aandoeningen. Daarmee krijgt zonbescherming beleidsmatig een structurele plek binnen het Rijksbrede preventiebeleid. In de strategie staat onder meer beschreven hoe zonbescherming in verschillende leefomgevingen, zoals onderwijs, werk, recreatie en sport, kan worden versterkt, met speciale aandacht voor kinderen en buitenwerkers.
De resultaten van de publiekscampagne Voorkom Huidkanker vormen hiervoor een belangrijk vertrekpunt. Mede op basis van deze uitkomsten wordt bepaald hoe de inzet op huidkankerpreventie in de komende jaren effectief kan worden voortgezet en geborgd.
Bent u bereid om – in lijn met het principe van «Health in All Policies» – huidkankerpreventie door gezond zon(beschermings)gedrag ook te integreren in aanpalend beleid, zoals arbeidsomstandighedenbeleid, sportbeleid en klimaatadaptatiebeleid? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Samenhangende preventiestrategie is huidkankerpreventie nadrukkelijk verbonden aan andere beleidsdomeinen. Zonbescherming werkt door in meerdere leefomgevingen en raakt daarmee onder meer het arbeidsomstandighedenbeleid, het onderwijs- en sportbeleid en de inrichting van de fysieke leefomgeving, waaronder klimaatadaptatie. In samenwerking met betrokken departementen en maatschappelijke partners wordt in de komende periode verkend hoe zonbescherming duurzaam kan worden ingebed in deze beleidsterreinen. Daarbij vormt de evaluatie van de campagne Voorkom Huidkanker een belangrijke bouwsteen voor vervolgstappen.
Denkt u dat we voldoende voorbereid zijn op de verwachte toename van het aantal patiënten met huidkanker, gezien de prognose dat in 2027 jaarlijks 90.000 Nederlanders met huidkanker gediagnosticeerd zullen worden, en het feit dat de groei van het aantal gevallen jaarlijks tussen de vijf en tien procent ligt, wat zou kunnen leiden tot bijna 100.000 nieuwe gevallen in 2030 (en dat daarbij komt dat er nu al een half miljoen mensen zijn die huidkanker hebben en dat aantal zal blijven groeien, mede doordat een groot deel van de patiënten onder controle blijft en/of opnieuw huidkanker ontwikkelt)?
De toenemende incidentie van huidkanker is zorgwekkend en vraagt om langdurige inzet op zowel preventie als zorg. Vroege preventie en bewustwording blijven cruciaal om deze trend op termijn te keren. De publiekscampagne Voorkom Huidkanker draagt hieraan bij, net als de inzet op veilige zonnebeschermingsproducten en betere normstelling op Europees niveau.
Tegelijkertijd vereist de verwachte stijging van het aantal patiënten blijvende aandacht voor zorgcapaciteit, organisatie en monitoring. De evaluatie van de campagne Voorkom Huidkanker, die eind 2025 wordt afgerond, geeft inzicht in de effectiviteit van de huidige aanpak en vormt daarmee een belangrijk vertrekpunt om te beoordelen welke maatregelen nodig zijn om toekomstige groei goed op te vangen. In dat kader wordt ook gekeken naar structurele borging van preventieve inzet binnen de leefomgeving en samenhangende beleidsdomeinen.
Het bericht dat ongediplomeerd personeel in dienst is bij zorgverleners |
|
Jimmy Dijk , Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ongediplomeerd personeel in dienst is bij zorgverleners?1
Ik vind het zeer zorgelijk als ongediplomeerd personeel is ingeroosterd voor werkzaamheden waarvoor een diploma wel vereist is. Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen om toe te zien op de bekwaamheid van personeel. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
In de zorg en welzijn is er ook ruimte voor mensen die (nog) geen opleiding hebben afgerond en (nog) geen formeel diploma of certificaat hebben, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Zorgbehoevenden moeten wel te allen tijde de zorg kunnen krijgen die nodig is.
Is het wettelijk toegestaan dat ongekwalificeerd personeel werkt in zorg verlenende functies zoals in de jeugdzorg en de zorg voor mensen met een handicap? Zo nee, zijn er hierop uitzonderingen voor uitzendpersoneel?
Op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn zorgaanbieders eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg. Ook wanneer zorgaanbieders personeel via een uitzendbureau werven, dragen zij de verantwoordelijkheid om de bekwaamheid en bevoegdheid van deze zorgmedewerkers te controleren en zich ervan te vergewissen dat zij over de juiste kwalificaties beschikken. Er zijn geen uitzonderingen voor uitzendpersoneel. Hierbij geldt dat het niet is toegestaan dat ongekwalificeerd personeel zelfstandig zorg verleent waarvoor een specifieke opleiding of registratie vereist is.
In de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) is vastgelegd welke handelingen alleen door BIG-bevoegde (en dus gekwalificeerde) zorgverleners uitgevoerd mogen worden, de zogenoemde voorbehouden handelingen. Toch is er in de praktijk ook ruimte voor mensen zonder diploma of certificaat om in de zorg en welzijn te werken, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Het uitgangspunt hierbij is: bekwaam is inzetbaar. Dit betekent dat iemand bepaalde zorg- of ondersteuningstaken mag uitvoeren als die persoon de nodige kennis en vaardigheden bezit én in staat is deze handelingen veilig en verantwoord uit te voeren. Of iemand bekwaam is om een voorbehouden handeling in opdracht van een BIG-geregistreerde zorgverlener uit te voeren is de verantwoordelijkheid van de BIG-geregistreerde opdrachtgever en degene die de handeling uitvoert, de opdrachtnemer.
Is het uw beleidsvoornemen om meer mogelijkheden te creëren voor ongekwalificeerd personeel om (als uitzendkracht) in de zorg te werken? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Nee, ik ben niet voornemens meer mogelijkheden te creëren voor ongekwalificeerd personeel om in de zorg of welzijn te werken dan dat er nu zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen om toe te zien op de bekwaamheid van personeel. Dit kan zowel vast personeel betreffen als uitzendkrachten.
Zijn er andere berichten of informatie beschikbaar bij uw ministerie of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) die erop duiden dat dit vaker voorkomt? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze informatie en specifiek de hoeveelheid incidenten? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar laten doen?
De IGJ heeft mij laten weten dat er incidenten en calamiteiten zijn geweest door het inzetten van onbevoegd en onbekwaam personeel, maar dat zij daarover geen aantallen bijhoudt. Een landelijk dekkend overzicht van incidenten en calamiteiten in de zorg die rechtstreeks zijn toe te schrijven aan de inzet van onbevoegd en onbekwaam personeel is er niet.
Klopt het dat de IGJ wél contact heeft opgenomen met de afnemers van diensten van Allround Care, maar níet met Allround Care zelf? Zo ja, waarom is dit het geval en deelt u de mening dat dit wel moet gebeuren? Zo nee, wat is het resultaat van dit contact geweest?
De IGJ is niet bevoegd om toe te zien op uitzend- of bemiddelingsbureaus. Allround Care is dan ook geen object van IGJ-onderzoek. De zorgaanbieders die diensten afnemen van Allround Care vallen wel onder het toezicht van de IGJ en de IGJ heeft dan ook met hen contact opgenomen. De betrokken zorgaanbieders zijn geschrokken van de uitkomsten van de controles en hebben maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.
Deelt u de mening dat bestuurders van organisaties die diensten in de zorg aanbieden en daarbij structureel ongekwalificeerd personeel inzetten gesloten en vervolgd dienen te worden?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen om toe te zien op de bekwaamheid van personeel. In de zorg en welzijn is er ook ruimte voor mensen die (nog) geen opleiding hebben afgerond en (nog) geen formeel diploma of certificaat hebben, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Patiënten, cliënten, werkgevers of andere betrokkenen die te maken hebben (gehad) met problemen daaromtrent worden aangeraden aangifte te doen, zodat het Openbaar Ministerie tot vervolging kan overgaan. Het is aan de opsporingsdiensten criminele activiteiten nader te onderzoeken.
Welke stappen worden gezet om grote zorginstellingen hun verantwoordelijkheid te laten nemen bij het controleren van diploma’s van uitzendkrachten?
Op 31 maart jl. heb ik in samenwerking met de Minister van OCW een kamerbrief verzonden met daarin de aanpak fraude en criminaliteit in de zorgketen. In deze brief zijn ook diverse maatregelen opgenomen gericht op bewustwording van aanbieders rond de inzet van EVC’s en het controleren van diploma’s. Zorgaanbieders worden gewezen op de vergewisplicht en de mogelijkheden hoe deze goed uit te voeren. De vergewisplicht is het onderzoek dat van zorgaanbieders wordt verwacht naar de geschiktheid van zorgverleners (ook Zzp’ers, uitzendkrachten of gedetacheerden). Dat kan bijvoorbeeld door navraag te doen bij eerdere werkgevers, het BIG-register te bekijken en door een VOG te verlangen. Om diplomafraude tegen te gaan stimuleert DUO het gebruik van het gratis digitale uittreksel uit Mijn diploma's. Ook is er nu een mogelijkheid waarmee zorgaanbieders op de website van DUO eenvoudig kunnen controleren of een uittreksel uit «Mijn diploma's» echt is. Deze mogelijkheid wordt op dit moment onder de aandacht gebracht bij de doelgroep. Sinds begin 2023 roept de IGJ de zorgsector regelmatig op om alert te zijn op valse diploma’s, VOG’s en gesjoemel met EVC’s (Erkenning verworven competenties) en opleidingen voor de zorg.
Deelt u de mening dat er onderzoek moet komen naar eventuele negatieve gevolgen voor de patiënten van ongekwalificeerd personeel en dat de kosten en schadevergoeding hiervoor verhaald moeten worden op het bestuur van organisaties die dit personeel hebben ingezet?
Het is primair aan de direct betrokkenen zoals de zorgaanbieder en/of patiënt/cliënt of diens naasten om aangifte te doen tegen de betreffende ongekwalificeerde zorgverlener en vervolgens al dan niet te besluiten om een juridische procedure te starten waarvan schadevergoeding een onderdeel kan zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Vrijwel alle zorginstellingen in Nederland zetten ongediplomeerde medewerkers in op functies waarvoor een diploma niet vereist is»? Wat gaat u hier aan doen?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers dat zij toezien op de bekwaamheid van hun personeel. Op grond van de vergewisplicht dient een instelling van te voren te onderzoeken of een zorgverlener voldoende bevoegd en bekwaam is voor hetgeen deze wordt ingezet. Bij functies in de zorg waarvoor geen diploma is vereist is het belangrijk dat de werkgever toeziet op de bekwaamheid van deze mensen.
Wat is uw reactie op de uitspraak «Er zijn vriendjes en vriendinnetjes die een dienst draaien op naam van iemand anders die wel de juiste papieren heeft»? Wat gaat u hier aan doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9. In aanvulling daarop: de IGJ heeft mij laten weten dat zorgaanbieders nog nauwelijks identiteitscontroles hebben ingeregeld omdat ze zich nog onvoldoende bewust zijn van deze specifieke risico’s. Om die reden wijst de IGJ zorgaanbieders op de risico’s met betrekking tot identiteitsfraude op de werkvloer.
Heeft de IGJ voldoende budget, mensen en middelen om deze en andere situaties te achterhalen?
Het tegengaan van zorgfraude is een gezamenlijke opgave van toezichthouders in de zorg, opsporingsinstanties en het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). De toename van zorgfraude, criminaliteit en ondermijning in de zorg vraagt steeds meer aandacht van het toezicht van de IGJ gelet op de risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg en jeugdhulp. Dat leidt binnen de bestaande grote toezichtlast van de IGJ inmiddels tot scherpe keuzes, ook ten aanzien van het organisatieonderdeel dat zich bezig houdt met opsporing en het toezicht op integere bedrijfsvoering in relatie tot de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Hoe vaak heeft de inzet van ongediplomeerd personeel van Allround Care geleid tot incidenten? Om wat voor incidenten ging het hier en wat waren de gevolgen hiervan?
De IGJ ziet toe op de betrokken zorgaanbieders maar niet op Allround Care omdat de IGJ geen bevoegdheid heeft om toe te zien op bemiddelings- en uitzendbureaus (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Los van de casus Allround Care heeft de IGJ mij laten weten dat er in algemene zin incidenten en calamiteiten zijn geweest door het inzetten van onbevoegd en onbekwaam personeel, maar dat IGJ daarover geen aantallen bijhoudt (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
In hoeverre speelde Allround Care een rol bij de diplomafraude?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Is er in deze casus aangifte gedaan van diplomafraude tegen Allround Care en/of de betrokken zorgverleners?
Ja, de IGJ heeft tegen de betrokken zorgverleners aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en oplichting.
Het bericht dat fysiotherapie buiten het basispakket zal vallen |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV), Karremans |
|
Klopt het dat fysiotherapie in ieder geval voorlopig buiten het basispakket zal vallen? Zo ja, vanaf wanneer gaat deze wijziging in en voor welke duur? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat fysiotherapie in het basispakket blijft?1
Nee, dit klopt niet. Er zijn geen wijzigingen gepland waarmee fysiotherapie uit het basispakket wordt gehaald. De fysiotherapie die in 2025 in het basispakket zit, blijft ook in daarin opgenomen. Daarnaast ben ik voornemens, met ingang van 2026, fysio- en oefentherapie voor patiënten met axiale spondylartritis aan het basispakket toe te voegen.
Waarom is dit besluit genomen? Hoe verhoudt zich dit met uw stelling dat «fysiotherapeuten een belangrijke rol vervullen in de continuïteit van de eerste- én tweedelijnszorg»?2
Zoals hierboven is vermeld, is er geen besluit genomen om fysiotherapie uit het basispakket te halen.
Hoeveel mensen zullen hierdoor geen of minder toegang hebben tot fysiotherapie? Hoeveel zullen de extra kosten zijn per persoon die fysiotherapie nodig heeft?
Er wordt geen fysiotherapie uit het pakket gehaald. Wat betreft de inhoud van het basispakket zijn er daarom geen veranderingen in kosten of toegang ten opzichte van de huidige situatie.
Wat zijn de gevolgen van deze wijziging van het mijden van zorg door patiënten op de korte en lange termijn voor de behandeling en kosten?
Er is geen besluit genomen om fysiotherapie uit het basispakket te halen. Om die reden is ook geen sprake van gevolgen voor zorgmijding en kosten.
Heeft u onderzocht wat de effecten van het niet-gebruik van fysiotherapie zullen zijn en wat het hieruit volgend effect van aanhoudende gezondheidsklachten voor de kwaliteit van leven van mensen en voor de rest van het zorgsysteem zal betekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, want er is geen besluit genomen om fysiotherapie uit het basispakket te halen.
Het Zorginstituut stelt in het recente rapport3 dat het belangrijk is dat er over de gehele linie van fysio- en oefentherapie goed onderzoek komt. Ook over het potentieel om duurdere of zwaardere zorg te voorkomen. Ik vind het positief dat het Zorginstituut bereid is om ondersteuning te bieden bij het benodigde onderzoek.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om de ongelijkheid in toegang tot basiszorg nog verder te laten groeien?
Toegankelijke zorg voor iedereen, ongeacht inkomen of achtergrond, is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse zorgstelsel. Ik ben ook niet van plan om de aanspraak op fysio- en oefentherapie te beperken. Er is dus geen sprake van een maatregel die de ongelijkheid in toegang tot zorg vergroot.
Wat doet u wél om de gelijkwaardige toegang tot zorg te vergroten? Kunt u een overzicht sturen van alle maatregelen, inclusief omvang, die de gelijkwaardige toegang tot zorg vergroten en verkleinen?
Het kabinet vindt dat het huidige verplicht eigen risico een te hoge financiële drempel opwerpt voor de toegang tot zorg. Het kabinet is van mening dat niet je portemonnee, maar je medische urgentie leidend moet zijn in de toegang tot zorg. Daarom zal het kabinet het verplicht eigen risico fors verlagen naar € 165, om zo de toegang tot zorg voor iedereen te vergroten en deze ook gelijkwaardiger te maken.
Door het verlagen van het verplicht eigen risico vanaf 2027 zal de zorgpremie stijgen. De zorgtoeslag stijgt echter ook. Verder zal het kabinet burgers en bedrijven volledig compenseren voor de genoemde stijging van de zorgpremie via de verlaging van de inkomstenbelasting en een verlaging van de AOF-premie. In totaal is er een structureel bedrag beschikbaar oplopend tot € 4,5 miljard.
Naast de verlaging van het verplicht eigen risico wordt het verplicht eigen risico vanaf 2027 ook getrancheerd in de medisch-specialistische zorg op € 50 per prestatie. Door deze maatregel hoeven mensen die deze zorg gebruiken namelijk minder vaak in één keer hun gehele verplicht eigen risico van € 165 te betalen. Hierdoor hebben circa 900.000 mensen minder uitgaven aan verplicht eigen risico.
Concluderend vindt het kabinet dus dat andere instrumenten dan het verplicht eigen risico meer aangewezen zijn om te bepalen wat voor een patiënt medisch noodzakelijke zorg is en of deze gezien de schaarste van het zorgaanbod gegeven kan worden. Daarom investeert het kabinet bijvoorbeeld ook in het verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket, betere triage, maar bijvoorbeeld ook in een effectievere inzet van het bestaande zorgaanbod. Dit draagt ook bij aan de gelijkwaardigere toegang tot zorg.
Ben u bekend met de vele berichten van uitstroom van fysiotherapeuten en fysiotherapeuten die niet rond kunnen komen van de vergoeding voor hun werk? Wat zal het effect hierop zijn van fysiotherapie buiten het basispakket laten vallen?
Ik ben niet van plan om de aanspraak op fysio-en oefentherapie te beperken. Met betrekking tot de berichten over de uitstroom verwijs ik u naar de beantwoording van uw eerder ingediende set Kamervragen van 31 maart 2025 (kenmerk 2025Z03233)4.
Op basis waarvan kunt u stellen dat fysiotherapie niet wetenschappelijk aantoonbaar effectief is? Kunt u de volledige rapportage inclusief onderbouwing bij de beantwoording van deze vragen toevoegen.
Voor de beoordeling of zorg voldoet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk» (artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering), en daarmee wetenschappelijk aantoonbaar effectief is, hanteert het Zorginstituut het document Beoordeling Stand van de Wetenschap en Praktijk 2023. Ook veldpartijen kunnen dit document toepassen om zelf te beoordelen of zorg voldoet aan het wettelijk criterium.
Sinds 2023 heeft het Zorginstituut zes standpunten en adviezen uitgebracht over fysio- en oefentherapeutische zorg. Alle zes de rapportages, met daarin de onderbouwing, zijn als bijlage bijgevoegd. Op basis van deze adviezen wordt bepaald of het basispakket wordt uitgebreid. Bij twee van deze beoordeelde het Zorginstituut dat de effectiviteit op basis van het beschikbare wetenschappelijk onderzoek is aangetoond. Dit betreffen fysio- en oefentherapie bij reumatoïde artritis en axiale spondylartritis. Voor de overige vier kon het Zorginstituut op basis van het beschikbare wetenschappelijk onderzoek niet vaststellen dat de zorg aantoonbaar effectief is. Dit betreffen fysio- en oefentherapie bij fibromyalgie, aspecifieke lage rugklachten, prehabilitatie bij colorectaal carcinoom en paramedische herstelzorg bij post-COVID.