Bent u bekend met het artikel waarin wordt aangegeven dat Samen Recht Vinden (SRV) niet financieel zal worden geholpen door de overheid?1
Ja
Vindt u Samen Recht Vinden ook van grote toegevoegde waarde vanwege het feit dat dit een van de weinige plekken is voor Sociaal Juridische hulp in Zeeland?
In de provincie Zeeland zijn relatief weinig voorzieningen voor sociaaljuridische hulp. Het Juridisch Loket is er wel aanwezig in drie gemeenten, te weten in Middelburg, Goes en in Terneuzen. Daarnaast is het Juridisch Loket op werkdagen voor alle burgers in Nederland gratis telefonisch bereikbaar voor informatie en advies. In vijf Zeeuwse gemeenten zijn sociaal raadslieden werkzaam. Verder zijn er in de provincie initiatieven als buurtwerk en buurtbemiddeling. De dienstverlening door Samen Recht Vinden heeft, vanwege de bijzondere aanpak voor vroegtijdige geschiloplossing, zeker een toegevoegde waarde in Zeeland. Samen Recht Vinden zoekt naar een aanvaardbare oplossing voor beide partijen waardoor iedereen weer verder kan met zijn of haar leven. Door de aanpak voelen mensen zich (weer) gehoord en gesteund en er worden procedures en juridische gevechten daar waar mogelijk voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat de laagdrempelige toegang tot juridische ondersteuning in Zeeland op deze manier minder wordt?
Er is de afgelopen jaren na afloop van de pilotfase van het programma Stelselvernieuwing rechtsbijstand (zie vraag2 door Samen Recht Vinden en door de regio (gemeenten en provincie) veel gedaan om mogelijkheden voor borging en continuering van de dienstverlening te verkennen. Niet alleen het Ministerie van JenV was betrokken maar ook BZK heeft bijgedragen met de Rijk -Regiodeal. Conclusie is dat het moeilijk blijkt om de aanpak lokaal structureel te borgen of in te bedden. Tegelijkertijd constateer ik dat er in Zeeland een beperkt aanbod is voor eerstelijns rechtshulp en dat ieder goed werkend initiatief dat verdwijnt er een teveel is.
Momenteel ben ik in afwachting van een subsidieaanvraag van Samen Recht Vinden naar aanleiding waarvan ik welwillend zal bezien of ik in 2025 nog éénmaal een overbruggingsbijdrage toe zal kennen, zodat de bemiddeling voor burgers overeind blijft en tijd gewonnen wordt om te zoeken naar een structurele inbedding en financiering van de aanpak. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de betrokken gemeenten.
Op welke manier is het stoppen van deze subsidie in lijn met het doel van een meerderheid van de Kamer en ook dit Kabinet om laagdrempelige juridische ondersteuning te verbeteren en de conclusie over Samen Recht Vinden dat het veelbelovend was in de probleemoplossing?
Er is in de periode 2020–2022 door het programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand met 34 pilots geïnvesteerd in het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen voor (onder meer) het versterken van de eerstelijns rechtshulp.
Het is nooit de bedoeling geweest en dat is ook steeds helder gecommuniceerd naar alle betrokkenen, om in de pilots ontwikkelde initiatieven vervolgens structureel te ondersteunen.
Na afloop van de pilotfase konden pilots zelf zorgen voor eventuele implementatie en borging in de eigen regio of gemeente. Samen Recht Vinden had hiervoor extra tijd nodig en heeft daarom éénmalig nog een extra bijdrage ontvangen. Het was van het begin af aan duidelijk dat deze bijdrage incidenteel zou zijn en geen vervolg zou krijgen.
Om de laagdrempelige rechtshulp te verbeteren zet ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in op een goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket. Ook zet ik in op het verbeteren van de samenwerking tussen het juridisch en sociaal domein. De inzichten en lessen uit de pilots -en dus ook die van samen Recht Vinden- zijn hierbij bijzonder behulpzaam, vooral waar het gaat om het stimuleren van samenwerking en versterken van netwerken op lokaal en regionaal niveau en het zorgen dat burgers eerder geholpen worden bij juridische vragen en problemen.3 Ik zie echter geen mogelijkheden om vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand om initiatieven zoals Samen Recht structureel te financieren.
Op welke manier is dit in lijn met de aangenomen motie van de SP en NSC over een landelijk dekkend netwerk voor laagdrempelige juridische ondersteuning?2
Het is belangrijk dat burgers laagdrempelige toegang hebben tot het recht. Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Zij heeft ruim 50 vestigingen en servicepunten verspreid door het land. In Zeeland zit er een vestiging van het Juridisch Loket in Middelburg en in Goes en Terneuzen zijn servicepunten aanwezig. Het Juridisch Loket is telefonisch op alle werkdagen voor burgers gratis bereikbaar voor informatie en advies, er is een uitgebreide website en desgewenst kan er ook een persoonlijke afspraak worden gemaakt. Er wordt door het Juridisch Loket samengewerkt in de regio om een meer sluitend netwerk voor sociaaljuridische hulp te vormen. In Zeeland wordt doorverwezen naar partners zoals Sociaal Raadslieden, welzijnsorganisaties, Samen Recht Vinden, buurtwerk en buurtbemiddeling. De nieuwe regioregisseur van het Juridisch Loket heeft daarin een belangrijke spilfunctie.
De kwartiermaker die naar aanleiding van de motie Van Nispen/Palmen aangesteld wordt zal deze beweging lokaal en regionaal gaan versnellen en versterken.5 Er wordt gestart in de regio’s waar het aanbod beperkt is en er een onvoldoende dekkend netwerk voor laagdrempelige sociaaljuridische ondersteuning lijkt, zoals in Zeeland het geval is.
Bent u het ermee eens dat Samen Recht Vinden bij uitstek een organisatie is die zou passen in de laagdrempelige juridische ondersteuning omdat zij in buurthuizen en bibliotheken al in 700 zaken heeft geholpen?
Ja.
Ziet u dat Samen Recht Vinden al alles heeft gedaan om andere manieren van financiering te bewerkstelligen zoals via 5 gemeenten en de provincie, en dat de gevraagde bijdrage van het Rijk gering is gezien de grote impact?
Samen Recht Vinden heeft zich goed ingespannen om alle gemeenten en de provincie Zeeland te betrekken bij de aanpak en de borging ervan. Ook zijn de Ministeries van BZK en JenV regelmatig benaderd met vraag of het Rijk mogelijkheden ziet voor samenwerking en vervolgfinanciering. Het is jammer genoeg niet gelukt om alle Zeeuwse gemeenten te committeren voor volledige vervolgfinanciering. Wel dragen de provincie en zes gemeenten financieel bij vanaf 2025. Hiermee wordt (ongeveer) een derde van de totale uitvoeringskosten gedekt. De eenmalige bijdrage voor een periode van drie jaar die nu van het Rijk wordt gevraagd, bedraagt (ongeveer) twee derde van het totaal benodigde bedrag en is daarmee naar verhouding best omvangrijk.
Bent u bereid om met spoed te bezien of extra middelen toch mogelijk zijn, om te voorkomen dat dit mooie initiatief verdwijnt terwijl we er hard aan werken dat er juist meer plekken komen waar mensen geholpen kunnen worden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt momenteel bezien om Samen Recht Vinden in 2025 nog eenmaal tegemoet te komen met een overbruggingsbijdrage, om daarmee gericht te kunnen onderzoeken wat een realistische en haalbare vorm zou zijn om de aanpak te behouden voor Zeeland.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kan ik evengoed niet inzetten op het (meerjarig) financieel ondersteunen van lokale initiatieven vanuit het budget voor de gesubsidieerde rechtsbijstand, omdat het daarvoor geen ruimte biedt. Ik stimuleer vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid wel het versterken van het landelijk netwerk aan sociaaljuridische hulp in samenwerking met het Juridisch Loket, de gemeenten en andere betrokken partners. De kwartiermaker die ik aanstel om deze beweging te versterken zal naar verwachting voor komende zomer starten met zijn/haar opdracht.
Bent u hiernaast bereid om deze ondersteuning voor drie jaar te bieden zodat Samen Recht Vinden een financiering heeft om de gerealiseerde stelselvernieuwing te implementeren binnen de bestaande wereld van Rechtsbijstand?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 4 al aangegeven zie ik het niet als mijn verantwoordelijkheid om lokale initiatieven meerjarig te ondersteunen in de exploitatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Samen Recht Vinden voor 27 februari meer duidelijkheid moet hebben omdat dit anders al zal betekenen dat er personeel weg moet?
Ja. Er is telefonisch contact geweest met de directeur van Samen Recht Vinden om dit te bespreken zodat het personeel en daarmee de dienstverlening behouden blijft.
Wil u om deze reden deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 27 februari beantwoorden?
Dat is niet gelukt vanwege de nodige afstemming van de antwoorden en het gesprek met Samen Recht Vinden.
De Kaderrichtlijn Water |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Europese Commissie over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water van 4 februari 2025 waarin wordt gesteld dat Nederland met het huidige beleid de doelen zoals vastgelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) niet zal halen in 20271? Wat is hierop uw reactie?
Vanuit de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat was op 7 februari jl. ook een verzoek gekomen3 om een reactie van het kabinet over het rapport van de Europese Commissie. De Kamer ontvangt nog voor het aankomende Commissiedebat Water een brief waarin ingegaan wordt op de evaluatie van de Europese Commissie van de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen.
Over de gevolgen van het stoppen met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) voor de waterkwaliteit zijn eerder Kamervragen gesteld door de leden Rooderkerk, Podt en Bamenga. Verwezen wordt naar de antwoorden hierop, die de Kamer op 15 oktober 2024 ontvangen heeft van de Minister van LVVN.4
Met betrekking tot het deel van de vraag dat ziet op de voornemens voor Natura 2000-gebieden kan gemeld worden dat hier nog geen nader inzicht in is. In de Kamerbrief over de aanpak van de problematiek rondom stikstof en PAS van 14 februari 2025 staat daarom aangegeven dat bij de uitwerking van de diverse sporen aandacht zal zijn voor de wisselwerking met de opgaven voor klimaat, water (KRW) en luchtkwaliteit, ook om afwenteling te voorkomen.5
Bent u bekend met het bijbehorende werkdocument «Third River Basin Management Plans Second Flood Hazard and Risk Maps and Second Flood Risk Management Plans Member State: Netherlands»2? Deelt u de constatering dat het afschaffen van de gebiedsplannen door het huidige kabinet en het voornemen om Natura2000-gebieden te beperken negatieve gevolgen kan hebben voor de waterkwaliteit in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter uw eerdere uitspraak: «De (inter)nationale doelen voor het herstellen van de natuur, het verbeteren van de biodiversiteit, het verbeteren van de waterkwaliteit en beschikbaarheid, en het mitigeren van broeikasgassen en anticiperen op verdere klimaatverandering staan.»3?
Ja, deze doelen zijn opgenomen in het regeerprogramma en zijn daarmee kabinetsbeleid. Vanuit meerdere departementen wordt op dit moment gewerkt aan de invulling van deze verplichtingen.
Klopt het dat de KRW uitgelegd moet worden als een resultaatsverplichting, waarbij op 22 december 2027 het Nederlandse water aan de doelen moet voldoen?
Ja, dat klopt, met dien verstande dat er in bepaalde gevallen een geldig beroep gedaan kan worden op uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt, indien doelen in 2027 niet zijn bereikt. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrieven van 27 juni en 20 december 2024.7, 8
Bent u bekend met het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW4, waaruit blijkt dat het Impulsprogramma KRW tot zover niet toereikend is gebleken?
Ja, dit rapport is op 20 december jl. met een begeleidende Kamerbrief door het kabinet aan de Kamer gestuurd.
Hoe kijkt u naar het besluit om de bufferstroken rond Natura2000-gebieden waar mest op mag worden uitgereden te verkleinen van 250 naar 100 meter? Wat doet dat besluit met het doelbereik voor de KRW?
Door het lid Bamenga zijn hierover ook vragen gesteld in het commissiedebat Water van 24 september 2024. Die vragen zijn schriftelijk beantwoord in de Kamerbrief van 10 oktober 2024. Daarin is aangegeven dat de instelling van de zones niet als had doel om de waterkwaliteit te verbeteren. In de onderbouwing van de breedte van de zone was daarom destijds niet specifiek gekeken naar het effect op de waterkwaliteit. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de op 10 oktober verzonden Kamerbrief10.
Onderschrijft u dat onder andere het toepassen van minder mest «door aanpassing van de stikstofgebruiksnormen» onvermijdelijk is om aan de doelen te kunnen voldoen, zoals gesteld in het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW? Zo ja, wanneer zal u concrete stappen nemen hiertoe? Zo nee, welke zwaarwegende belangen hebt u om dat niet te doen?
Uit de studie van de WUR (bijlage bij de brief over de evaluatie van de Meststoffenwet11) blijkt dat de – op grond van de derogatiebeschikking gedwongen – 20% korting op de stikstofgebruiksnorm in nutriënt-verontreinigde gebieden een belangrijke bijdrage levert aan de voorspelde verbetering van de waterkwaliteit. Het vaststellen van gebruiksnormen is niet aan de Minister van IenW, maar aan de Minister van LVVN.
Bent u bekend met het rapport «Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2020–2023) en trend (1992–2023) Resultaten van de monitoring van de effecten van de EU Nitraatrichtlijn actieprogramma’s» van het RIVM5, waarin wordt gesteld dat droge periodes, die vaker zullen voorkomen door klimaatverandering, leiden tot verhoogde nitraatconcentraties?
Ja, dat rapport is op 28 november jl. door het kabinet aan de Kamer gestuurd.13
Erkent u de volgende constatering uit het Koepelrapport Tussenevaluatie KRW: «sluiten normeringen en toelating van stoffen niet aan op de KRW-normering, zijn vergunningen verouderd, incompleet of ontbrekend en is er onvoldoende capaciteit en kennis voor adequate toezicht en handhaving van de regelgeving.»? Kunt u toelichten waarom dit het geval is en welke belangen daarbij prevaleren?
Het klopt dat de toelating van stoffen tot de markt niet altijd aansluit op de KRW-normering. Een oorzaak hiervan is dat die toelating vanuit een ander, al dan niet Europees geharmoniseerd beleidskader of wetgeving plaatsvindt en met soms andere beschermdoelen en bijbehorende normen. Een voorbeeld hiervan, dat ook in het koepelrapport wordt benoemd, is de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Met betrekking tot verouderde vergunningen is aan de Kamer in september 2024 gemeld dat het kabinet bekijkt hoe voldaan kan worden aan de wens van de Europese Commissie om het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten beter te regelen in de Nederlandse wetgeving14. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Wat betreft vergunningverlening, toezicht en handhaving kampen de verschillende bevoegde gezagen met tekorten in personele capaciteit en expertise. Mede hierdoor zijn er achterstanden ontstaan bij het actueel houden van vergunningen. Dit speelt overigens niet alleen op het gebied van waterkwaliteit, maar breder in het milieudomein. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Kamerbrief over de versterking van het VTH-stelsel, die door de Staatssecretaris van IenW op 5 november jl. aan de Kamer is verzonden.15
Gaat u alle bovengenoemde tekortkomingen in de normeringen en naleving verhelpen? Zo nee, kunt u aangeven welke normeringen, vergunningen en handhaving u ongewijzigd laat en waarom?
Voor wat betreft de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt verwezen naar de Kamerbrief hierover, die verstuurd is mede naar aanleiding van de motie van het lid Grinwis.16
Voor wat betreft het actualiseren van vergunningen zijn voor de KRW met name de vergunningen voor lozingen (directe en indirecte) en onttrekkingen van belang. Voor de lozingsvergunningen die onder de directe verantwoordelijkheid van de Minister van IenW vallen is Rijkswaterstaat bezig met deze te bezien en waar nodig herzien, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de lozingsvergunningen die van belang zijn voor de KRW. Ook de andere bevoegde gezagen werken aan het actualiseren van vergunningen. In de Kamerbrief van 12 november 2024 is de Kamer geïnformeerd over de aanpak om het VTH-stelsel voor de afvalwaterketen te versterken, waarbij zowel naar directe als indirecte lozingen wordt gekeken.17
Kunt u een overzicht delen van spijtvrije maatregelen om de doelen van de KRW dichterbij te brengen? Zo nee, kunt u toezeggen om een dergelijk overzicht op te stellen, waarbij te denken valt aan bijvoorbeeld het uitsluiten van het gebruik van zink in woningbouw?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds alle reeds afgesproken maatregelen voor de KRW en anderzijds de mogelijke nieuwe maatregelen naar aanleiding van de Tussenevaluatie KRW.
Een overzicht van alle reeds afgesproken maatregelen is opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027, die op 18 maart 2022 met de Kamer zijn gedeeld18. Met de eerdergenoemde Tussenevaluatie is in beeld gebracht tot welk KRW-doelbereik deze maatregelen naar verwachting zullen leiden, en is ingegaan op mogelijke acties en maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren. In navolging daarvan wordt binnen het kabinet en met de medeoverheden toegewerkt naar besluitvorming hierover, onder meer via het Bestuurlijk Overleg KRW. In de Kamerbrief van 20 december 2024 is toegezegd de Kamer vóór de zomer 2025 te informeren over de aanvullende maatregelen en vervolgstappen die genomen zullen worden naar aanleiding van de Tussenevaluatie19. Onderdeel hiervan is de ketenaanpak voor 42 KRW-probleemstoffen vanuit het impulsprogramma, waar zink ook onderdeel vanuit maakt.
Heeft u in kaart wat de juridische risico's zijn wanneer Nederland de bindende afspraken van de KRW niet zal halen?
Ja, in het algemeen zijn die risico’s bekend. De Kamer is al meermaals geïnformeerd over deze risico’s, die in algemene zin bestaan uit inbreukprocedures door de Europese Commissie en nationale rechtszaken.20, 21
Heeft u in kaart in hoeverre de toenemende vervuiling van grondwater, in combinatie met (en versterkt door) de effecten van klimaatverandering, nieuwe drinkwateraansluitingen en het verstrekken van vergunningen voor bedrijven, nieuwbouwwoningen, en boeren in gevaar zal brengen?
Dit is moeilijk te voorspellen, gezien het grote aantal en de diversiteit aan milieudoelen, de verschillen in doelbereik per locatie en het feit dat niet elke activiteit invloed heeft op elk milieudoel en de onzekerheid rond de impact van klimaatverandering op het geheel. Zie ook de verwijzingen in het antwoord op de vorige vraag. Wel is duidelijk dat het grondwatersysteem onder druk staat. In het algemeen geldt dat het risico op het niet meer kunnen verstrekken van de vergunningen eerder optreedt in gebieden waar de afstand tot het doel nog groot is.
Bent u zich ervan bewust dat de mogelijkheden tot uitzondering van de regels door de EU zeer beperkt zijn, en dat wanneer de doelen niet gehaald zullen worden in 2027 dit zal leiden tot problemen met de verstrekking van vergunningen?
Hoewel de ruimte voor legitieme uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt beperkter wordt, bestaat in 2027 nog steeds de mogelijkheid om gebruik te maken van uitzonderingsmogelijkheden, onder strikte randvoorwaarden. Binnen het KRW-impulsprogramma worden diverse handreikingen opgesteld om de waterbeheerders te helpen bij een correct gebruik van deze uitzonderingsmogelijkheden.
Activiteiten mogen niet in strijd komen met de doelstellingen van de KRW. Dat geldt niet pas in 2027, maar nu al. De gevolgen hiervan voor individuele activiteiten kunnen inderdaad groot zijn. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 15.
Bent u voorbereid op het scenario waarbij woningbouw, infrastructuurprojecten, landbouw, de ontwikkeling van onze defensiecapaciteit en bedrijfsactiviteiten in bepaalde gebieden tot stilstand zullen komen doordat vergunningen niet kunnen worden verleend?
Er wordt niet verwacht dat activiteiten op grote schaal tot stilstand zullen komen. Tegelijk kunnen de gevolgen voor individuele activiteiten wel groot zijn. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Om een dergelijk scenario zoveel mogelijk te voorkomen, wordt met het KRW-impulsprogramma gewerkt aan verbetering van de waterkwaliteit, en worden bevoegde gezagen en ook bedrijven geholpen om zo goed mogelijk om te gaan met de vergunningverlening. Zo wordt gewerkt aan heldere en toepasbare toetsingskaders, self-assessments voor bedrijven, kennisdeling en capaciteitsuitbreiding. Hiermee komen concrete risico’s zo vroeg mogelijk in beeld, zodat naar oplossingen gezocht kan worden per activiteit. Daarnaast wordt in het Europese circuit ingezet op enkele aanvullende uitzonderingsmogelijkheden in gevallen waarin de toestemmingverlening in het gedrang komt. Dit speelt met name voor activiteiten die slechts tijdelijk tot verslechtering leiden, en bij activiteiten die enkel bestaande verontreiniging verplaatsen. Hierover is tussen de lidstaten overeenstemming bereikt en momenteel vinden de onderhandelingen plaats met het Europees Parlement en de Europese Commissie.
Welke zwaarwegende belangen gelden er volgens u die extra actie om de KRW-doelen te halen uit te stellen en die een dergelijk scenario rechtvaardigen, gezien het feit dat een dergelijk scenario kan voorkomen worden door nu alle nodige maatregelen te nemen om de KRW-doelen wel te halen, waaronder de maatregelen uit het rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) van mei 20236?
De aanbevelingen uit het genoemde rapport van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur worden opgepakt. Met het KRW-impulsprogramma wordt een grote inspanning geleverd om in 2027 zoveel mogelijk aan de KRW te kunnen voldoen. Daarbij spelen uiteraard op alle overheidsniveaus politiek-bestuurlijke afwegingen met alle andere ruimtelijke, economische en milieubelangen, en keuzes over de inzet van schaarse capaciteit en financiële middelen.
Erkent u dat Nederland mede door «te optimistische inschatting van de effectiviteit van maatregelen» de bindende afspraken met betrekking tot goede ecologische toestand niet zal halen en dat «De huidige situatie vraagt om een «alles op alles» inspanning»?
De Tussenevaluatie KRW laat inderdaad zien dat de huidige maatregelen nog niet voldoende zijn om overal de goede ecologische toestand te realiseren. Dit heeft meerdere oorzaken, waaronder een teveel aan nutriënten en chemische stoffen in ons water, resterende knelpunten op het gebied van inrichting en beheer, effecten van klimaatverandering en de opkomst van invasieve soorten. Een deel van de extra maatregelen is voorzien in de huidige stroomgebiedbeheerplannen of is onderdeel van lopende trajecten, zoals de voorbereiding op het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Daarnaast is er inzet nodig op diverse fronten, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 20 december en het onderliggende koepelrapport. Zie ook het antwoord op vraag 16 en 18.
Voor wat betreft de specifieke vraag of dit mede komt door een «te optimistische inschatting van de effectiviteit van maatregelen», is het goed om te verhelderen dat dit «specifiek» betrekking heeft op hoe de ecologische doelen in samenhang met de inrichtingsmaatregelen bepaald zijn: bij het bepalen van de ecologische doelen voor onze veelal sterk veranderde en kunstmatige wateren wordt namelijk uitgegaan van het verwachte effect van de te nemen maatregelen om het systeem natuurlijker in te richten (zoals aanleg van natuurvriendelijke oevers, nevengeulen, hermeandering van beken en vispassages).
Bekend is dat het enige tijd kan duren voordat het effect van deze maatregelen in de metingen zichtbaar wordt. Echter, het gaat hierbij om een inschatting vooraf en de daadwerkelijke effecten op de ecologie kunnen na realisatie anders uitvallen. Dit kan reden zijn om doelen hierop bij te stellen (via zogeheten «technische doelaanpassing»). Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief die in het antwoord op vraag 5 is aangehaald.
Vindt u dat het kabinet alles op alles zet om de doelen van de KRW te halen? Zo ja, betekent dit dat u geen extra maatregelen gaat nemen? Zo nee, welke extra maatregelen gaat u nemen?
Het in 2023 gestarte impulsprogramma is erop gericht om zoveel mogelijk aan de KRW te kunnen voldoen in 2027. Hiervoor is in de eerste plaats nodig dat de verschillende overheden de eerder afgesproken KRW-maatregelen23 uitvoeren. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten zetten zich daar stevig voor in. Tegelijkertijd zijn er nog uitdagingen om alle maatregelen tijdig te realiseren.
In vervolg op de Tussenevaluatie KRW wordt bezien welke aanvullende maatregelen daar nog bovenop genomen kunnen worden, rekening houdend met de politiek-bestuurlijke afwegingen die bij vraag 16 genoemd zijn. Vóór de zomer van 2025 wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Gezien het feit dat dergelijke inspanning tot zover is uitgebleven, waarmee u het eerder genoemde scenario dichterbij brengt: kunt u toelichten welke zwaarwegende belangen rechtvaardigen dat eerder genoemde risico's worden genomen?
Zie het antwoord op vraag 16.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Water op 26 maart aanstaande?
Ja.
De mogelijke herbenoeming van de VN Speciaal Gezant mevrouw Albanese |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) weigert omstreden VN-rapporteur Albanese te ontvangen»?1
Ja.
Bent u, gezien recente veroordelingen van haar publieke uitingen, alsmede formele weigeringen om mevrouw Albanese te ontvangen, bezorgd over de gevolgen die de omstreden uitlatingen van mevrouw Albanese hebben voor de status en het gezag van de Verenigde Naties (VN)?
Speciaal Rapporteurs zijn aangesteld door de VN-Mensenrechtenraad (MRR) om als onafhankelijke deskundigen onderzoek te doen naar een bepaald thematisch mensenrechtenonderwerp of landensituatie en daarover aan de Raad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te rapporteren. Ze werken op persoonlijke titel, zijn onbezoldigd en zijn niet in dienst van de Verenigde Naties (VN). Ze spreken derhalve formeel niet namens de VN. Vanwege deze opzet zijn de gevolgen voor de status en het gezag van de VN in formele zin beperkt. Evenwel is de koppeling van Speciaal Rapporteurs met het VN-systeem ontegenzeggelijk en dienen zij zich daarom ook te houden aan de VN-gedragscode voor Speciaal Rapporteurs. In het geval van mevrouw Albanese staan diverse van haar uitlatingen op sociale media haaks op die gedragscode, wat het kabinet afkeurt en bij haar bezoek aan Nederland is overgebracht.
Vindt u dat dergelijke uitlatingen passen bij de standaarden die gelden voor het uitoefenen van een functie in een uiterst gevoelige en complexe omgeving?
In algemene zin hecht het kabinet sterk aan zowel de onafhankelijkheid van Speciaal Rapporteurs als aan het belang dat deze hun werk kunnen doen zonder druk of tussenkomst van VN-lidstaten. Speciaal Rapporteurs hebben echter ook een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen vanuit hun functie geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Nederland keurt deze uitingen af en heeft Speciaal Rapporteur Albanese hier meermaals op aangesproken, meest recentelijk in februari 2025. Indien nodig zal Nederland zijn zorgen over de impact van bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese opnieuw onder haar aandacht brengen.
Bent u van oordeel dat het optreden van de huidige rapporteur mevrouw Albanese in overeenstemming is met de eisen van de Code of Conduct for Special Procedures Mandate-Holders van de VN, onder andere ten aanzien van objectiviteit en onafhankelijkheid?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode (code of conduct) die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Dat geldt dus ook voor Speciaal Rapporteur Albanese. Klachten over het functioneren van een Speciaal Rapporteur, of vermoedelijke schending van de gedragscode, kunnen worden ingediend bij de voorzitter van het zgn. coördinatie comité van VN-mandaathouders. Deze klachten worden vertrouwelijk behandeld door dit comité. Het coördinatie comité rapporteert jaarlijks in algemene zin aan de VN-Mensenrechtenraad over het functioneren van Speciaal Rapporteurs. Indien het coördinatie comité besluit dat er sprake is van een overduidelijke, structurele schending van de gedragscode, kan dit worden doorverwezen naar de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad. Het is dan aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad hoe dit wordt voorgelegd aan de leden van de VN-Mensenrechtenraad.
Hoe verloopt de formele procedure om te komen tot de (her)benoeming van speciaal rapporteurs van de Mensenrechtenraad?
Na de instelling van het betreffende mandaat, in een door de VN-Mensenrechtenraad aangenomen resolutie, wordt er een vacature online gezet. Het staat individuen vrij hierop te reageren. Uit elk van de vijf regionale groepen van de VN wordt een ambassadeur van een land, dat op dat moment lid is van de VN-Mensenrechtenraad, op persoonlijke titel afgevaardigd in een «consultative group». Deze groep voert selectiegesprekken en brengt vervolgens een publiek advies uit aan de voorzitter van de Raad met een top drie van kandidaten (in volgorde van voorkeur). De voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad draagt vervolgens één kandidaat voor aan de 47 leden van de VN-Mensenrechtenraad. Bij geen bezwaar gaat de VN-Mensenrechtenraad akkoord, door middel van consensus, met de benoeming voor een termijn van drie jaar. Het komt zelden voor dat de VN-Mensenrechtenraad bezwaar maakt tegen het besluit van de voorzitter. De benoemingstermijn kan met drie jaar verlengd worden tot een maximum van zes jaar. Deze verlenging geschiedt via een stilzwijgende instemming van de Raad mits er geen gegrond bezwaar is. Uitzonderingen op een verlenging zijn: 1) duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslagneming door de Speciaal Rapporteur zelf, of 3) beëindiging van het betreffende mandaat, via een aangenomen resolutie. De formele procedure van de (her)benoeming van de Speciaal Rapporteurs is vastgelegd in resolutie A/HRC/PRST/OS/14/2.2
Welke inbreng heeft Nederland in het verleden gehad als het gaat om de benoeming van de speciaal rapporteur voor de Palestijnse gebieden?
Tijdens de benoeming van mevrouw Albanese in de functie van «VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden bezet sinds 1967» was Nederland lid van de VN-Mensenrechtenraad en heeft net als alle andere leden ingestemd met de voorgestelde benoeming (middels consensus). Nederland was geen lid van de «consultative group» en dus ook niet betrokken bij de selectieprocedure.
Klopt het dat het mandaat van mevrouw Albanese in mei 2022 is gestart voor de duur van drie jaren?
Ja.
Is de Mensenrechtenraad voornemens het mandaat van mevrouw Albanese te verlengen?
De herbenoeming is momenteel voorzien in de laatste week van de 58e zitting van de VN-Mensenrechtenraad (31 maart tot en met 4 april 2025). Zoals in antwoord 5 uiteengezet, kan een herbenoeming plaatsvinden indien er geen sprake is van 1) een duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslag van de Speciaal Rapporteur zelf of 3) beëindiging van het betreffende mandaat. Mevrouw Albanese kan in de Raad momenteel rekenen op brede politieke steun. Het kabinet steunt haar eventuele herbenoeming niet.
Hoe beoordeelt u een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Bent u voornemens zich in te spannen om een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese te voorkomen?
Zoals geschetst in het antwoord op vraag 3 hebben Speciaal Rapporteurs een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen en in hun functie als Speciaal Rapporteur geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Het kabinet keurt deze uitingen af. Afkeuring over opvattingen of rapportages van Speciaal Rapporteurs bespreekt Nederland in eerste instantie met de Rapporteur zelf en/of in de VN-Mensenrechtenraad. Het kabinet steunt eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese niet.
Is u bekend hoe andere landen zich verhouden tot een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Pleegt u overleg met landen over deze kwestie?
Mevrouw Albanese kan rekenen op aanzienlijke internationale steun voor haar werk. Op dit moment is alleen van Israël bekend dat het zorgen heeft over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze zorgen zijn gedeeld met Nederland tijdens een gesprek met de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur tijdens het High Level Segment van de VN-Mensenrechtenraad, eind februari 2025. Israël is momenteel geen lid van de VN-Mensenrechtenraad. Daarnaast zijn er verschillende landen, onder andere Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten, die de afgelopen jaren net als Nederland zorgen hebben geuit over bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze landen hebben zich tot nu toe echter niet uitgesproken over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese.
Welke inspanningen gaat u leveren om te bevorderen dat de opvolger van mevrouw Albanese handelt in lijn met de gedragscode van de VN?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Waar nodig zal Nederland zorgen over het handelen overbrengen aan de betreffende Speciaal Rapporteur.
Kunt u deze vragen apart en vooraf aan de relevante vergadering van de VN mensenrechtenraad beantwoorden?
Ja.
De sloop van sociale huurwoningen in oa Meezenbroek en Versiliënbosch in Heerlen, de Pompenburgflat in Rotterdam en Prinsejagt in Woensel |
|
Sandra Beckerman |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Kent u het bericht «Na stikstof dreigt ook CO2-uitstoot een probleem te worden: «Stop de sloop»? waarin onder andere voormalig Rijksbouwmeester Floris Alkemade voor een stop op sloop pleit?1
Ja.
Deelt u de conclusie over sloop van van Alkemade dat: «We niet dwangmatig moeten door blijven gaan op een pad waarvan je van mijlenver ziet dat het doodloopt.»?
De heer Van Alkemade constateert in het artikel dat de bouw een enorme vervuiler is en dat de belangrijkste strategie om uitstoot in de bouw omlaag te krijgen het niet meer slopen en hergebruik van gebouwen is. Naar mijn mening is er echter ook thans niet sprake van een dwangmatig doorgaan, want er wordt via verschillende paden gewerkt aan verandering. Zo stimuleer ik via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen het bouwen en renoveren met hernieuwbare materialen. Verder werk ik aan een Bouwmaterialenakkoord waarbij ik stimuleer dat een aantal bouwmateriaalketens milieuvriendelijker worden en daarmee ook minder CO2 uitstoten. Tevens wordt er met VERAS (sloopbranche) en andere partijen gewerkt aan een Aanpak circulair slopen en hergebruik, deze zal naar verwachting voor de zomer gereed zijn.
Wat vindt u van de voorgenomen sloop van 90 woningen in de wijk Meezenbroek? Erkent u dat bewoners zich niet betrokken voelen bij de plannen voor sloop en er veel onzekerheid en ongerustheid is?
Het primaat van de lokale volkshuisvesting ligt bij gemeente, woningcorporatie en huurdersorganisatie. Ik ga ervan uit dat ingrijpende beslissingen ten aanzien van wijken worden genomen nadat daarover is gesproken en besloten in de gemeenteraad, waardoor er een democratische legitimatie is. Verder hebben de lokale partijen de meeste kennis van de specifieke situatie in de wijken en zijn daardoor het beste in staat om een beleid te ontwikkelen dat daarmee rekening houdt. Om deze redenen ben ik terughoudend met het geven van een oordeel over individuele casussen.
Uiteraard ben ik me ervan bewust dat sloop/nieuwbouw voor bewoners vaak een ingrijpend en ook emotioneel proces is. Ik vind het wenselijk dat een zorgvuldig proces wordt doorlopen en dat gestreefd wordt naar een zo groot mogelijk draagvlak bij bewoners.
Waarom wordt er zonder gedegen proces samen met bewoners gekozen voor de ingrijpende sloopoptie?
Bij ingrijpende maatregelen zoals sloop moet worden overlegd met de bewoners. Dit is een vereiste vastgelegd in de Wet op het overleg tussen huurders en verhuurder.
Ook los van deze wettelijke bepalingen hecht ik waarde aan het tijdig betrekken van bewoners bij dit soort trajecten. Transparante inspraakprocedures en besluitvorming zijn hierbij cruciaal. Hiermee wordt geborgd dat de belangen van huurders, tijdens alle fases van het proces, goed worden meegewogen in de keuzes van corporaties. Het kabinet heeft daarom in de afgelopen tijd maatregelen genomen om deze participatie te bevorderen middels het opstellen van een Nationaal sloop- en renovatiestatuut.2 Met dit statuut wordt het belang van vroegtijdige betrokkenheid van bewoners erkend en gewaarborgd.
Erkent u dat jarenlang achterstallig onderhoud te vaak wordt gebruikt om woningen daarna te kunnen slopen?
Ik heb geen indicaties dat woningcorporaties doelbewust woningen niet onderhouden om daarna gemakkelijker tot sloop over te kunnen gaan. Ik kan mij wel voorstellen dat corporaties minder investeren in onderhoud van woningen die op de nominatie staan om gesloopt te worden. Een dergelijke strategie ontslaat corporaties overigens niet van de verplichting om voor hun huurders voldoende woongenot te realiseren.
Overigens is het aanpakken van woningen met een slechtere onderhoudstoestand in de Nationale Prestatieafspraken expliciet aan de orde gekomen. Woningcorporaties hebben zich eraan gecommitteerd dat er vanaf 2026 geen woningen meer zijn met een slechte staat van onderhoud (categorie 5 of 6), tenzij er voor deze woningen concrete sloop-of renovatieplannen zijn.
Ook is in de Nationale prestatieafspraken afgesproken dat er in 2025 een onderzoek naar sloop met vervangende nieuwbouw zal worden uitgevoerd. Daarin wordt de afweging tussen sloop-nieuwbouw en renovatie meegenomen. Ik verwacht het onderzoeksrapport nog in 2025 aan uw Kamer toe te kunnen zenden.
Wat vindt u van de voorgenomen sloop in de wijk Versiliënbosch in eveneens Heerlen?
Hiervoor geldt eveneens hetgeen ik heb opgemerkt in mijn antwoord op vraag 3.
Erkent u dat het zowel bij Meezenbroek als Versiliënbosch gaat om voormalige mijnwerkerswijken en deze wijken behoren tot ons historisch erfgoed?
Ik kan mij voorstellen dat deze wijken verbonden zijn met het mijnwerkersverleden van Heerlen. Het is echter niet aan mij om een oordeel te geven over de cultuurhistorische en monumentale waarde van deze woningen.
Herkent u zich in het pleidooi van het Cuypersgenootschap, een stichting die zich inzet voor het behoud van bouwkundig erfgoed uit de negentiende en twintigste eeuw, om Meezenbroek niet te slopen maar juist een monumentale status te geven?2
Overheden (Rijk, provincies, gemeenten) kunnen gebouwde en aangelegde monumenten aanwijzen en daar een beschermingsregie aan koppelen. Bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is deze wijk niet aangewezen als beschermd stadsgezicht.
In het algemeen vind ik het nastrevenswaardig om voorzichtig met bouwkundig erfgoed om te gaan. Het pleidooi van het Cuypersgenootschap kan een indicatie zijn dat de betreffende woningen, of een deel daarvan, verdienen om een (gemeentelijke) monumentale status te krijgen. Het is aan de gemeente om dit te bepalen.
Kent u het pleidooi van de Bond Heemschut tegen de sloop van karakteristieke volkswijken?3
Ja.
Deelt u de zorgen van de erfgoedorganisatie dat de identiteit van buurten verdwijnt als gekozen wordt voor sloop?
Ik kan mij voorstellen dat bij ingrijpende maatregelen zoals sloop/nieuwbouw, waarbij een deel van de bewoners niet meer terugkeert en de wijk ook wat uiterlijk betreft verandert, de oorspronkelijke identiteit mee verandert. Overigens is de identiteit van een wijk geen statisch gegeven maar verandert deze voortdurend door het wegtrekken van bewoners en de instroom van nieuwe.
Wat vindt u van de voorgenomen sloop van 42 woningen in de buurt Prinsejagt in Woensel (gemeente Eindhoven)? Erkent u dat het zeer ingrijpend is dat bewoners via een brief wordt meegedeeld dat hun woningen gesloopt gaan worden?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3. Het is voor bewoners altijd ingrijpend wanneer ze worden geconfronteerd met de voorgenomen sloop van hun woning. Ik vind het belangrijk dat daarbij een zorgvuldig proces wordt doorlopen, waarvoor ik verwijs naar het Nationaal sloop- en renovatiestatuut.
Erkent u dat het ministerie al in zomer 2023 is geïnformeerd over de sloop in Prinsejagt en in oktober 2023 deze locatie is uitgekozen voor de pilot parallel plannen terwijl bewoners pas in voorjaar 2024 geïnformeerd zijn?4
In de zomer van 2023 is de aanmelding ontvangen om Prinsejagt deel te laten nemen aan de pilot parallel plannen, waarna Prinsejagt ook werd uitgekozen. De pilot is bedoeld om de betrokken gemeente en woningcorporatie te helpen om diverse fases van een bouwproject gelijktijdig en samenhangend uit te laten voeren. Daarmee kan de planfase worden verkort, zodat de woningbouw sneller kan starten. Bij de aanmelding was ons gemeld dat besluitvorming nog plaats zou gaan vinden.
Vindt u het wenselijk dat bewoners zo laat worden geïnformeerd over zo’n ingrijpend besluit en dit een «sloopoverval» noemen? Hoe verhoudt het achterhouden van informatie voor direct betrokken bewoners zich met de doelstellingen van parallel plannen? Gaat dit vaker voorkomen?
Goede participatie, en goede timing daarvan, is van groot belang voor het succesvol gezamenlijk doorlopen van een ingrijpend traject. Dat kan ten goede komen aan de kwaliteit en de snelheid. Vanuit de pilot is er geen bemoeienis met besluitvorming of keuzes over de wijze van participatie. Die beslissing is niet aan mij of de begeleiders van de pilot, maar aan de betrokken gemeente en woningcorporatie. Uiteraard leren de deelnemers aan de pilots ook van de opgedane ervaringen.
Wat vindt u van de uitspraak van de projectleider gebiedsontwikkeling: «Participatie over de locatie van de te slopen woningen is bewust niet gevoerd, omdat de gemeente en Woonbedrijf het erover eens zijn dat deze locatie het meest voor de hand ligt voor het toevoegen van appartementen»? Is het bewust bewoners niet laten participeren wenselijk binnen het programma parallel plannen?
Bij parallel plannen is het uitzetten van onderzoeken en het starten van participatie vanaf dag één onderdeel van de methodiek. Op welke wijze de participatie precies wordt vormgegeven, en over welke onderdelen participatie plaatsvindt en wanneer, is aan de betrokken gemeente en woningcorporatie.
Erkent u dat deze sloopplannen voor veel stress en verdriet zorgen bij bewoners en een deel straks niet terug kan keren naar hun geliefde plek omdat er geen gezinswoningen worden gebouwd?
Zoals eerder aangegeven kan ik mij voorstellen dat de sloop van hun woning en het verhuizen naar een andere wijk ingrijpend is voor bewoners.
Wat vindt u van de voorgenomen sloop van de Pompenburgflat in Rotterdam? Erkent u dat het pijnlijk is dat dit icoon van de volkshuisvesting gesloopt dreigt te worden?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3. Los van de vraag of het hier om een iconisch gebouw gaat of niet, merk ik op dat de voorgenomen nieuwbouwplannen veel woningen toevoegen en daarmee bijdragen aan het verminderen van de woningnood in Rotterdam.
Deelt u de mening dat dit gebouw een monumentale status zou moeten krijgen, mede als eerbetoon voor de deze maand overleden architect Carel Weeber?
Het is aan de gemeente om te bepalen of de Pompenburgflat een gemeentelijke monumentale status moet krijgen.
Weet u dat ook bij de voorgenomen sloop van dit icoon bewoners slecht betrokken zijn en in de krant moesten lezen over de voorgenomen sloop? Hoe oordeelt u hierover?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop de bewoners in dit geval zijn geïnformeerd. Ik vind het belangrijk dat bij sloop- en renovatie een zorgvuldig proces wordt doorlopen, conform het Nationaal sloop- en renovatiestatuut.
Erkent u dat de Pompenburgflat erg duurzaam is en sloop onnodig omdat door optoppen van de flat er meer sociale huurwoningen kunnen worden toegevoegd dan dat er bij nieuwbouw gerealiseerd worden?
Ik ben niet bekend met de technische kenmerken van de Pompenburgflat en kan dus ook geen oordeel geven over de duurzaamheid. Voor wat betreft het aantal sociale huurwoningen dat kan worden teruggebouwd geldt hetgeen ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven: het is aan lokale partijen om te bepalen welke ingrepen in een bepaald gebied wenselijk zijn.
Ziet u eveneens een patroon waarbij huurders te laat en te weinig worden betrokken bij dit soort ingrijpende besluiten?
Ik beschik niet over informatie waaruit dit zou blijken. Wanneer partijen het Nationaal sloop- en renovatiestatuut volgen, zou dit niet (meer) het geval mogen zijn.
Wilt u zorgen dat huurders meer te zeggen krijgen bij sloop? Nu is het bijvoorbeeld zo dat wel 70% van de huurders moet instemmen bij renovatie, waarom is dat niet zo bij sloop?
Op het gebied van wet- en regelgeving is het voor huurders die niet instemmen met sloop (en daarmee niet instemmen met het beëindigen van de huuroverkomst) reeds in de huidige praktijk mogelijk om zonder actie van hun kant te bewerkstelligen dat de rechter zich buigt over de vraag of de huur mag worden beëindigd. Artikel 7:272 BW bepaalt dat de huurovereenkomst van kracht is totdat de huurder schriftelijk met de opzegging heeft ingestemd, of totdat de rechter onherroepelijk over de opzegging beslist. Ik acht het dan ook niet noodzakelijk om bij sloop door woningcorporaties de eis te stellen dat minimaal 70% van de huurder moet hebben ingestemd, zoals bij renovatie het geval is. Wel is het tijdig betrekken van bewoners en het meewegen van hun perspectief van groot belang. Samen met Aedes is daarom in 2024 een Nationaal sloop- en renovatiestatuut opgesteld. De positie van huurders(vertegenwoordigingen) in dergelijke ingrijpende trajecten wordt hiermee erkend en gewaarborgd.
Deelt u de mening dat blij sloop van woningen soms ook gemeenschappen worden gesloopt? Erkent u dat terugkeer niet altijd mogelijk is vanwege hogere huren?
Ik kan mij voorstellen dat bewoners in een wijk een bepaalde band hebben en dat deze verdwijnt op het moment dat deze huishoudens elders moeten gaan wonen.
Of terugkeer mogelijk is voor degenen die dat willen, hangt af van het aantal en het soort woningen dat wordt teruggebouwd. Het kan een keuze zijn van de gemeente en woningcorporatie om (een deel van) de nieuwe woningen in een ander (prijs)segment te realiseren.
Vorig jaar heeft de Ombudsman ook aandacht gevraagd voor de impact die sloop heeft op bewoners en hun gemeenschappen, welke lessen trekt u uit dit rapport?5
Ik heb, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een kabinetsreactie op het rapport aan de Kamer doen toekomen.7 Ik dank de Ombudsman en Kinderombudsman voor het rapport en de aanbevelingen die eruit volgen. Zoals in de reactie ook is geschetst, sluiten de aanbevelingen aan op beleid dat reeds in samenwerking met de sector is ingezet. Op het punt van participatierecht van kinderen benut ik de aanbevelingen om het beleid te versterken en te monitoren.
Recent bleek uit cijfers van het CBS dat er vorig jaar 11.800 woningen zijn gesloopt, erkent u dat er nog te vaak onnodig woningen gesloopt worden in Nederland?
Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk dat lokale partijen de keuzes kunnen maken die recht doen aan de volkshuisvestelijke opgaven aldaar.
In uw afspraken gemaakt op de Woontop lezen we dat er tot 2035 nog 93.009 sociale huurwoningen gesloopt worden, hoe is gekomen tot dit aantal?
In de NPA is voor het doorrekenen van de financiële haalbaarheid van de afspraken rekening gehouden met de verwachting dat woningcorporaties een deel van hun nieuwbouw opgave gaan invullen door middel van sloop en vervangende nieuwbouw. Dat wil niet zeggen dat deze aantallen een te behalen doel op zichzelf zijn. Het betreft een inschatting die aansluit op de aantallen die woningcorporaties zelf de komende jaren verwachten op basis van hun eigen meerjarenbegrotingen. Daarbij is in de financiële doorrekening rekening gehouden met de afname van sloop de afgelopen jaren. Woningcorporaties geven in hun eigen meerjarenbegrotingen (dPi2023) aan de komende jaren gemiddeld circa 12 duizend woningen per jaar via sloop te vervangen voor nieuwbouw.
Het toekomstig aantal te slopen sociale huurwoningen zal de komende jaren echter afhangen van de mate waarin gebouwd gaat worden. Daarbij is het ook aan de lokale partijen om in de lokale prestatieafspraken afspraken te maken over de gewenste ontwikkeling van de sociale woningvoorraad, inclusief de inzet van sloop en vervangende nieuwbouw.
Dit aantal komt zeer specifiek over, kunt u de achterliggende berekeningen met de Tweede Kamer delen? Welke corporatie wil hoeveel woningen slopen en waar bevinden die woningen zich?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 25 gaat het om een inschatting, waaraan een modelmatige berekening ten grondslag ligt. Inherent aan het gebruik van een dergelijke berekening is dat er een zeer specifiek (niet afgerond) getal uitkomt. Ik geef toe dat het voor de presentatie beter was geweest om af te ronden op een rond getal, aangezien nu een exactheid wordt gesuggereerd die niet is beoogd.
Een uitsplitsing per woningcorporatie kan niet gegeven worden, aangezien de doorrekening op woondealniveau heeft plaatsgevonden. In bijlage B van het rapport over de financiële doorrekening van de NPA is een overzicht opgenomen van het ingerekende aantal woningen dat per woondealregio naar verwachting zal worden gesloopt in de periode 2025 tot en met 2034, zie ook onderstaande tabel.8 De aantallen in deze reeds gepubliceerde onderstaande tabel zijn wel afgerond.
Woondealregio
Aantal sloop/vervangende nieuwbouw (2025–2034)1
Groningen-Assen
3.680
Eemsdelta
1.840
Oost-Groningen
830
Leeuwarden
1.220
Noordoost Friesland
570
Noordwest Friesland
300
Zuidoost Friesland
1.240
Zuidwest Friesland
800
Zuid-Oost Drenthe
800
Zuid-West Drenthe
1.030
Twente
3.460
West-Overijssel
2.570
Flevoland
300
Amersfoort
1.400
Foodvalley
1.510
Achterhoek
820
Arnhem-Nijmegen
3.610
Cleantech
1.330
Noord-Veluwe
560
Rivierenlanden / Fruitdelta
590
U16 / Regio Utrecht
4.970
MRA
14.270
Noord-Holland-Noord
2.250
Samenwerkende regio's
2.420
Haaglanden
7.620
Holland Rijnland
3.270
Midden-Holland
1.100
Regio Rotterdam
6.970
Zeeland
1.980
Stedelijke Regio Breda-Tilburg
3.850
Stedelijke Regio 's-Hertogenbosch
2.280
West-Brabant West
1.040
Zuidoost-Brabant
3.800
Limburg
5.950
In deze tabel zijn alleen woningen opgenomen die onderdeel zijn van sloop/nieuwbouw. Voor niet alle woningen is dat het geval. Om deze reden is het totaal van deze tabel minder groot dan het aantal woningen dat is genoemd in vraag 25.
Welke afwegingen en argumenten zijn gebruikt om tot deze optelsom te komen?
Zie antwoord bij vraag 25.
Hoe staat u tegenover het pleidooi van onder andere architecten dat sloop ook gezien de klimaatdoelen die behaald moeten worden in veel gevallen onwenselijk is?
Hergebruik en transformatie van bestaande gebouwen is veelal duurzamer dan nieuwbouw, maar niet elk gebouw leent zich daarvoor. Naast levensduurverlenging van een gebouw is ook het hoogwaardig hergebruiken van bouwelementen en materialen belangrijk, zeker daar waar de energetische schil lastig is te verbeteren of waar de technische levensduur sterk is verouderd. Maar ook een wens om te verdichten of een wijk meer divers te maken kan een reden zijn om over te gaan tot sloop. Ik ben van mening dat per gebouw moet worden gekeken wat de beste circulaire strategie is als het gaat om hergebruik. Als wel tot sloop wordt besloten dan verdient het de voorkeur om circulair te slopen. Dit houdt in dat wordt gekeken welke bouwelementen, -producten en -materialen uit het pand kunnen worden gedemonteerd om vervolgens in een nieuw gebouw of bij renovatie te worden hergebruikt.
Daar waar dat kan is renovatie een goede oplossing, maar dit is niet altijd het geval. Tegenwoordig zijn er ook andere mogelijkheden die veel milieuwinst opleveren ten opzichte van de traditionele manier van slopen en nieuwbouw, en ook met minder overlast voor de bewoners. Zo zijn er concepten van sloop/nieuwbouw die in twintig werkdagen worden gerealiseerd. Daarbij worden woningen op de bestaande fundering gebouwd, wat veel milieuwinst betekent, met toepassing van hernieuwbare materialen. Gedurende het proces van vergunningaanvraag blijven de bewoners gewoon in hun oude woning wonen. Ook kunnen bewoners na een tijdelijke verhuizing naar een wisselwoning weer terugkeren naar hun vertrouwde woonplek en hun sociale contacten, zonder de overlast waar een renovatie mee gepaard gaat.
Erkent u dat Nederland 24 megaton bouwafval per jaar produceert, omgerekend 760 kilo per seconde? Deelt u de mening dat het om de uitstoot van de bouwsector omlaag te krijgen verstandig is om niet te slopen en de gebouwen die er al zijn te blijven gebruiken?6
Dit beeld herken ik niet. Uit het rapport «Materiaalstromen in de bouw en infra» van april 2022 komt naar voren dat er een instroom van materialen in de bouw is van circa 23 megaton per jaar voor woningbouw en utiliteitsbouw tezamen, waarvan het grootste deel (87%) primaire nieuwe materialen betreft. De materialen die vrijkomen door sloop, renovatie of transformatie bedraagt circa 5 megaton. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 28 al aangaf kunnen er goede redenen zijn om wel tot (circulaire) sloop over te gaan.
Voormalig Rijksbouwmeester Alkemade stelt dat de CO2-uitstoot nog onvoldoende wordt meegewogen in de afweging aangaande sloop, herkent u dat?
Ja.
Hoe weegt u zijn uitspraak: »Binnen de klassieke manier van het doorrekenen van een bouwproject is sloop goedkoper» maar dat hier duurkoop is?7
Ik zie zijn uitspraak als oproep aan mede-architecten en aan gebouweigenaren.
Kent u het bericht «Architecten worden de nieuwe activisten: weg met de sloopkogel en bouwen met wat er is»?8
Ja.
Bent u eveneens onder de indruk van de plannen en pleidooien van architecten om extra woonruimte creëren in bestaande gebouwen?
Het lijkt mij goed als verschillende oplossingen, uitgaande van renovatie of juist van sloop/nieuwbouw, tegen elkaar worden afgewogen. Per project zal bekeken moeten worden wat de beste oplossing is. Zie ook mijn antwoord op vraag 28.
Hoe staat u tegenover de voorgestelde paradigma shift naar: «in principe blijft elk pand behouden, tenzij het echt niet anders kan»?9
Voor mij is belangrijk dat oplossingen worden gekozen die recht doet aan de lokale volkshuisvestelijke opgaven. Zie verder mijn antwoord op vraag 28.
Erkent u dat creatiever denken en het betrekken van oa architecten cruciaal zijn om uit de wooncrisis te komen? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om dit te bereiken?
Het is in het algemeen altijd goed om opgaven creatief tegemoet te treden. Ik merk daarbij op dat van rijkswege geen regels worden opgelegd om te kiezen voor renovatie of sloop/nieuwbouw, hetgeen lokale partijen de ruimte geeft de voor hun beste oplossing te kiezen. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat u tegenover het initiatief «recht op renovatie» van HouseEurope!?10
In het verlengde van mijn antwoorden op de vragen 21 en 28 vind ik een recht op renovatie niet in de rede liggen. Om recht te doen aan de lokale volkshuisvestelijke opgaven en afwegingen moeten alle oplossingen mogelijk blijven, dus ook sloop/nieuwbouw. Verder lijkt me regelgeving die tot extra procedures leidt ongewenst, gelet op de toch al lange doorlooptijd van bouwprojecten.
Het bericht 'Nieuw boek Joran van der Sloot op plek 30 in bestseller 60' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat het nieuwe boek «De eigen waarheid van Joran van der Sloot: Dagboek van een vrouwenmoordenaar» van Joran van der Sloot op plek 30 in de bestseller 60 staat?1
Ja.
Heeft u zicht op de openstaande schadevergoedingen die Joran van der Sloot nog moet betalen aan slachtoffers en nabestaanden? Zo ja, wat is de hoogte van dit bedrag en betreft het hier ook Nederlandse slachtoffers en nabestaanden?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Zoals u bekend, kan ik niet ingaan op individuele zaken. Daarnaast betreft het veroordelingen in verschillende andere landen, waarbij Nederland geen betrokkenheid heeft of zicht op heeft.
Deelt u de mening dat iedere euro die Joran van der Sloot verdient direct naar schadevergoedingen voor slachtoffers en nabestaanden moet gaan? Zo ja, hoe gaat u hierop toezien?
Strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van beslissingen in het buitenland vinden plaats volgens de wet- en regelgeving van het betreffende land. Ik kan niet treden in de rechtsmacht van een ander land. De Nederlandse Staat heeft bij de tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in beginsel geen rol.
Vindt u dat de Nederlandse staat nog een rol moet hebben bij het betalen van openstaande schadevergoedingen van Nederlandse gedetineerden, ondanks dat zij hun delicten en gevangenisstraffen in het buitenland hebben gepleegd en uit moeten zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met uw internationale collega’s, bijvoorbeeld Peru waar van der Sloot nu gevangen zit, in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat nabestaanden en slachtoffers conform de toegewezen schadevergoeding zo snel mogelijk hun rechtmatige geld ontvangen?
Alhoewel ik het belangrijk vind dat nabestaanden en slachtoffers hun toegewezen schadevergoeding ontvangen, kan ik niet treden in de rechtsmacht van een ander land. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 en 4.
De berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur?1, 2
Ja.
Klopt het dat het hierbij zal gaan om ongeveer 75% van alle brievenbussen in Nederland?
Dat klopt. PostNL geeft aan vanaf februari 2025 75% van de brievenbussen overdag te gaan legen.
Welke gevolgen heeft dit voor mensen die niet bij de resterende 25% van de brievenbussen in de buurt wonen?
PostNL geeft aan dat er altijd een brievenbus in de buurt is waar consumenten brieven voor bezorging de volgende dag kunnen posten. De brievenbussen die na 17:00 worden geleegd staan op plekken waar mensen regelmatig komen, zoals winkelgebieden. Het postbedrijf benadrukt dat 98% van de Nederlanders op niet meer dan 5 kilometer afstand van zo’n winkelgebied woont. Op de brievenbus en in de locatiewijzer op de website van PostNL kunnen consumenten zien of een desbetreffende brievenbus na 09:00 of na 17:00 wordt geleegd.
Kunt u gedetailleerd toelichten hoe de stap van PostNL verenigbaar is met de eis uit het Postbesluit dat PostNL er voor moet zorgen dat de brieven die binnen de Universele Postdienst (UPD) verzonden worden, ten minste in 95% van de gevallen binnen 24 uur bezorgd moeten worden? Is dat ook haalbaar als de brievenbussen massaal eerder geleegd worden zoals PostNL beoogt? Zo nee, bent u voornemens te handhaven op de afgesproken bezorgnorm van 95% binnen 24 uur of bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om daarop te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het wettelijk kader. In dat wettelijk kader zijn geen regels over de precieze lichtingstijden van brievenbussen vastgelegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. De ACM bepaalt daarbij als onafhankelijke toezichthouder haar eigen prioriterings- en handhavingsbeleid.
Is de stap die PostNL zette niet een feitelijke teruggang van 24-uurs- naar 48-uursbezorging van post binnen de UPD? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe apprecieert u de stap van PostNL in het licht van de expliciete wens van de Kamer om niet af te schalen op de 24-uursbezorging en de bijbehorende norm van 95% voor UPD-poststukken?
Deze maatregel past in het beeld dat de financiële houdbaarheid van het huidige postnetwerk onder toenemende druk staat. Zolang de dienstverlening van PostNL voldoet aan het wettelijk kader staat het PostNL vrij om haar dienstverlening aan te passen. Ik vind het hoe dan ook belangrijk dat PostNL transparant is over de lichtingstijden van brievenbussen zodat consumenten weten waar ze aan toe zijn.
Om aan de zorgen van de Kamer tegemoet te komen heb ik inderdaad toegezegd om geen onomkeerbare stappen te zetten terwijl het onderzoek naar de postmarkt van de ACM nog gaande is. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik dit in het voorjaar verwachte onderzoek en de daaruit volgende bouwstenen meenemen richting mijn toekomstvisie op de postmarkt. Dit betekent dat het vervolgproces is dat ik na de oplevering van het ACM-onderzoek aan uw Kamer een appreciatie wil sturen van het ACM-onderzoek samen met de nota van wijziging, aan de hand waarvan uw Kamer vervolgens de afweging kan maken om het proces van behandeling van de Postwet te starten.
Klopt het zoals de verantwoordelijk directeur van PostNL zei in genoemde publicaties, dat voor deze stap geen aanpassing van relevante wet- en regelgeving nodig is? Hoe verhoudt zich dat tot de genoemde eisen uit het Postbesluit en overige eisen?3, 4
De huidige Postwet en lagere regelgeving bevatten geen bepalingen over de exacte lichtingstijden waarop brievenbussen moeten worden geleegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. Op basis van het Postbesluit stelt PostNL zelf de voorwaarden vast waaraan verzenders van poststukken moeten voldoen.
Heeft PostNL haar voornemen om 75% van de brievenbussen eerder op de dag te legen voorafgaand met het Ministerie van Economische Zaken besproken? Zo ja, heeft het Ministerie van Economische Zaken daarvoor voorafgaand toestemming gegeven? Kunt u toelichten hoe dat verlopen is en waarom er, als er wel toestemming is gegeven, de Kamer daarover niet geïnformeerd is nu zij zich juist keerde tegen het voornemen om de postbezorging te verruimen naar 48 uur?
Nee, PostNL heeft bij het Ministerie van Economische Zaken geen toestemming gevraagd voor de aangekondigde maatregel. Zolang een interne maatregel binnen het bestaand wettelijk kader past hoeft dit ook niet en staat het PostNL vrij om haar dienstverlening zelfstandig aan te passen.
Welke gevolgen heeft de stap van PostNL voor de andere postbedrijven in de markt die van het netwerk van PostNL afhankelijk zijn? Kunt u toelichten hoe die consequenties door PostNL en/of het Ministerie van Economische Zaken meegewogen zijn bij de stap die PostNL besloot te zetten en welke eventuele reparatiestappen u van PostNL eist om te voorkomen dat andere postbedrijven gedupeerd raken?
Zoals hierboven toegelicht is dit niet met EZ afgestemd. Postbedrijven die onder het toegangsregime gebruikmaken van het netwerk van PostNL leveren hun poststukken direct aan bij PostNL en niet via brievenbussen. Hiervoor gelden afspraken tussen PostNL en andere postvervoerders. Deze zakelijke markt is niet gereguleerd. Het is aan PostNL en de postvervoerders onderling om eventuele wijzigingen te bespreken.
Het mogelijk maken van meer aansluitingen op het laagspanningsnet door het toepassen van een flexibele backstop. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het paper van het TU Delft PowerWeb Institute over het introduceren van een flexibele backstop waarmee meer aansluitingen op het laagspanningsnet mogelijk kunnen worden gemaakt (Kamerstuk 2024D43816)?
Bent u bekend met het paper van het TU Delft PowerWeb Institute over het introduceren van een flexibele backstop waarmee meer aansluitingen op het laagspanningsnet mogelijk kunnen worden gemaakt (Kamerstuk 2024D43816)
Klopt het dat een flexibele backstop, een klein apparaatje dat bij extreme stress op het netwerk snel en automatisch de hoeveelheid elektriciteit vermindert die bijvoorbeeld een laadpaal of warmtepomp van het net onttrekt, het mogelijk maakt om de huidige capaciteit van het elektriciteitsnet efficiënter te gebruiken zonder dat daarmee de veiligheid en betrouwbaarheid van het net in gevaar worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
De kern van een «flexibele backstop» is dat een slim net-intensief apparaat in staat is om bij overbelasting van het net een noodsignaal te ontvangen en daarop te reageren op zo’n manier dat de overbelasting wordt voorkomen. Het klopt dat dit met een «klein apparaatje» kan, het is echter ook mogelijk dat het wordt geïntegreerd in net-intensieve apparaten als laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en omvormers van zonnepanelen. Ook kunnen energiemanagementsystemen (HEMS) hierbij een rol spelen. Dit is ook voorzien bij maatregelen in het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN). Over de voortgang van deze maatregelen is de Kamer op 24 maart jl. geïnformeerd.1
Bij overbelasting van het net is de kans reëel dat de stroom uitvalt in het gebied. Een «flexibele backstop» is een veiligheidsmechanisme waarmee vlak voordat zo’n overbelasting zich voordoet, of in real time,de productie of het verbruik van slimme net-intensieve apparaten automatisch beperkt wordt. Productie of verbruik wordt dan alleen beperkt voor laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en zonnepanelen en alleen voor zover als nodig is om de overbelasting van het net te voorkomen. Daardoor blijft het licht aan en worden huishoudens met bijvoorbeeld medische apparatuur, die afhankelijk zijn van elektriciteit, beschermd. De huishoudens met laadpaal, warmtepomp, zonnepanelen of thuisbatterij kunnen hier wel hinder van ondervinden. Netbeheerders werken bij uitwerking van een dergelijke maatregel aan oplossingen om deze hinder zoveel mogelijk te beperken.
In een onderzoek van TNO naar de rol van slimme apparaten bij netcongestie in het laagspanningsnet heeft TNO een aanbeveling gedaan om zo’n «flexibele backstop» te implementeren om daarmee de kans op en impact van een stroomstoring te beperken.2 In dat onderzoek noemde TNO dit een «technisch vangnet». In de Kamerbrief stand van zaken netcongestie heeft het kabinet ook de term «technisch vangnet» aangehouden.3 In de voortgangsrapportage van het LAN4 heeft het kabinet dit veiligheidsmechanisme «netbescherming» genoemd. Al deze termen beschrijven hetzelfde mechanisme en komen op hetzelfde neer. Het kabinet houdt in het vervolg van de beantwoording de term «netbescherming» aan.
Deelt u de constatering dat met de introductie van een flexibele backstop er meer nieuwe aansluitingen mogelijk worden gemaakt, er meer fijnmazige controle van de beschikbare capaciteit mogelijk wordt en dat de maatregel sneller kan worden uitgevoerd met minder verstoring dan bij uitbreiding van het elektriciteitsnet? Zo nee, waarom niet?
De netbescherming geeft meer zekerheid dat het licht aanblijft in situaties waarin andere maatregelen onvoldoende hebben opgeleverd om overbelasting te voorkomen. De netbescherming maakt de impact van overbelasting van het net dus veel kleiner. In plaats van stroomuitval in de wijk wordt dan bijvoorbeeld slechts de laadsnelheid van laadpalen tijdelijk beperkt. Dit zorgt voor een fijnmazigere beheersing van de beschikbare netcapaciteit.
Omdat de gevolgen van overbelasting veel kleiner zijn, is het aannemelijk dat er meer risico genomen kan worden en daardoor ook meer aansluitingen mogelijk gemaakt kunnen worden.5 De netbescherming is echter geen wondermiddel. Als te veel aansluitingen worden toegestaan, zal de netbescherming vaker ingrijpen, wat meer hinder voor gebruikers van net-intensieve apparaten kan veroorzaken. De netbescherming is dus vooral een uiterst redmiddel om de betrouwbaarheid van het net te waarborgen. Het kabinet ziet de netbescherming daarom vooral als mogelijk waardevolle aanvulling op netverzwaring en slim netgebruik.
Klopt het tevens dat de impact van het introduceren van een flexibele backstop voor huishoudens beperkt is, omdat de maatregel met name gericht is op elektrische apparaten, zoals laadpalen en warmtepompen, die veel stroom gebruiken, maar waarbij de hinder voor gebruikers minimaal is als de stroomtoevoer tijdelijk verlaagd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vragen 2 en 3. De impact is inderdaad beperkt tot slimme net-intensieve apparaten zoals laadpalen, warmtepompen, thuisbatterijen en omvormers van zonnepanelen. Hierdoor blijft het overige elektriciteitsgebruik ongemoeid. Voor huishoudens met zulke slimme net-intensieve apparaten zal de hinder waarschijnlijk minimaal zijn als de netbescherming soms kort productie of verbruik beperkt. In uitzonderlijke gevallen kan de hinder groter zijn als productie of verbruik vaker en langer beperkt wordt om stroomuitval te voorkomen. Een netbeheerder zal het betreffende net dan met prioriteit moeten verzwaren. De hinder door de netbescherming is in alle gevallen kleiner dan bij een stroomstoring die door de netbescherming juist voorkomen wordt.
Deelt u de mening dat de flexibele backstop gezien het bovenstaande een «no-regret»-optie is die kan worden geïntegreerd in langetermijnplannen voor netwerkuitbreiding en -management? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet kansen voor netbescherming bij het tegengaan van netcongestie. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is de toegevoegde waarde van de netbescherming dat de betrouwbaarheid van het net gewaarborgd wordt, ook als het net vaker tot zijn grenzen belast wordt. Het kabinet verkent daarom samen met de netbeheerders de mogelijkheden en kansen en betrekt daarbij, naast de technische uitwerking, de kosten van implementatie en vraagstukken op het gebied van privacy en cybersecurity.
Klopt het dat in Duitsland al een vergelijkbaar systeem is ingevoerd voor elektrische laadpalen? Kunt u beschrijven hoe het systeem daar in elkaar steekt en wat de voor- en nadelen van het Duitse systeem zijn?
Ja. Voor een beschrijving van het Duitse systeem verwijs ik naar onderzoek van TNO over de rol van slimme apparaten.6
De voor- en nadelen in Duitsland zijn op hoofdlijnen zoals in de beantwoording op voorgaande vragen weergegeven. Wel zijn er technische verschillen, omdat in Duitsland noodsignalen naar de slimme meter gestuurd kunnen worden. In Nederland is het sturen van zulke signalen naar slimme meters niet zondermeer mogelijk.
Hoe wordt de aanbeveling van het TU Delft PowerWeb Institute om een routekaart voor de implementatie van een flexibele backstop te ontwikkelen opgepakt? Bent u daarmee bezig?
Op dit moment verkent het kabinet samen met netbeheerders hoe de netbescherming technisch kan werken en aan welke randvoorwaarden voldaan moet zijn om de netbescherming te laten werken. Net-intensieve apparaten moeten bijvoorbeeld in staat zijn om te reageren op een noodsignaal. Ook kan bijvoorbeeld een register van net-intensieve apparaten nodig zijn, zodat duidelijk is waar een noodsignaal naartoe gestuurd kan worden. Naast de technische werking verkent het kabinet ook de juridische mogelijkheden. Het kabinet zal de Kamer einde jaar informeren over de uitkomsten van deze verkenning.
Bent u bijvoorbeeld al in gesprek met netbeheerders om afspraken te maken over hoe en hoe vaak de flexibele backstop mag worden ingezet, in welke mate het vermogen daarbij wordt verlaagd en hoe deze maatregel kan worden geïmplementeerd op een wijze waarbij de eindverbruiker zo weinig mogelijk nadeel ervaart?
Op dit moment concentreren gesprekken zich op de technische werking van de netbescherming en de randvoorwaarden om netbescherming mogelijk te maken. Als op basis van die verkenning besloten wordt tot invoering van een netbescherming, dan zal bij de uitwerking hiervan vanzelfsprekend worden bezien welke mogelijkheden er zijn om eindverbruikers hier zo min mogelijk hinder van te laten ondervinden.
Hoe kijkt u, ten slotte, aan tegen de suggestie om de integratie van een flexibele backstop als vereiste te stellen voor nieuwe elektrische grootverbruikers zoals laadpalen en warmtepompen die op het elektriciteitsnetwerk worden aangesloten?
Voor de werking van de netbescherming is het essentieel dat er slimme net-intensieve apparaten zijn die in staat zijn om op basis van een noodsignaal dat het net overbelast wordt, snel productie of verbruik te beperken. Het kabinet betrekt daarom de eventuele implementatie van netbescherming bij de eisen aan slimme net-intensieve apparaten.
Zwarte lijsten bij wooncorporaties |
|
Sandra Beckerman , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dakloos door zwarte lijsten van woningcorporaties, «dit is onmenselijk»»?1
Ja.
Erkent u dat, nu voor het tweede jaar op rij het aantal dakloze mensen is gestegen, er veel meer moet gebeuren om recht te doen aan de Nederlandse handtekening onder de Verklaring van Lissabon die als doel heeft «een einde aan dakloosheid in 2030»?
Het Nationaal Actieplan Dakloosheid loopt tot 2030 en heeft de ambitie om dakloosheid fors en structureel terug te dringen door preventie en passende huisvesting (Wonen Eerst) centraal te stellen. Het actieplan is middels bestuurlijke afspraken bekrachtigd. Het Rijk, gemeenten, aanbieders voor zorg en opvang en woningcorporaties hebben zich hieraan gecommitteerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk om met partners de bestrijding van dakloosheid hoog op de agenda te zetten en voortvarend aan de slag te gaan om de (dreigende) dakloosheid aan te pakken door het realiseren van meer betaalbare en passende woonruimte met indien nodig begeleiding op maat. Anderzijds is het noodzakelijk om te blijven werken aan het versterken van financiële bestaanszekerheid van mensen. Zeker in tijden van grote woning schaarste is het zaak om preventiebeleid te versterken en ervoor zorg te dragen dat mensen hun lasten kunnen blijven dragen.
Momenteel wordt door onderzoeksbureau Significant onderzocht in hoeverre de ambities en doelstellingen van het actieplan dakloosheid gerealiseerd worden, zowel landelijk als lokaal. De resultaten van dit onderzoek zullen de benodigde informatie geven om indien nodig bij te sturen. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met de Kamer worden gedeeld.
Erkent u dat één van de doelen van de Verklaring van Lissabon is dat «huisuitzettingen moeten voorkomen worden en niemand mag uit huis gezet worden zonder dat er alternatief onderdak wordt geboden»?
Ja.
Erkent u voorts dat doordat corporaties zwarte lijsten mogen bijhouden van huurders mensen alsnog dakloos raken?
Een woningcorporatie zal alleen in het uiterste geval de rechter verzoeken de huurovereenkomst te ontbinden. Hieraan gaat een uitgebreid proces vooraf, waarin corporaties meerdere keren proberen problemen op te lossen. Ook kunnen corporaties huurders nog een «tweede-kans» contract aanbieden, waarbij de huurder onder aanvullende voorwaarden de woning mag (blijven) bewonen. Pas wanneer de huurder de grenzen stelselmatig (opnieuw) overschrijdt en er geen andere oplossing meer is, wordt huisuitzetting ingezet als laatste redmiddel. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij stelselmatige ernstige overlast door de huurder, of wanneer er sprake is van criminaliteit, illegale onderverhuur of andere ongewenste activiteiten van die huurder. In geval van huurachterstanden hebben verhuurdersorganisaties, brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) en de VNG afspraken gemaakt om huisuitzettingen als gevolg van huurachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door het tijdelijk opschorten van de huur of het treffen van een betalingsregeling. Corporaties maken vanwege hun wettelijke taak daarbij steeds een zorgvuldige afweging tussen het belang van de individuele huurder en dat van de andere bewoners en de leefbaarheid in de buurt.
Als een woningcorporatie de zaak aan de rechter voorlegt, weegt deze alle betrokken belangen af voordat hij zijn oordeel geeft over de ontbinding van de huurovereenkomst. Pas als er een vonnis van de rechter ligt op basis waarvan de huurovereenkomst is ontbonden, kan de corporatie overgaan tot het uit huis zetten van een huurder.
In sommige regio’s wordt een uitgezette huurder tijdelijk geregistreerd op een zogenaamde signaleringslijst (ook wel «zwarte lijst» genoemd). Dit helpt om problemen te voorkomen omdat het onder andere buren bescherming biedt tegen problematische huurders. De vermelding op een signaleringslijst maakt duidelijk dat de persoon in kwestie gedurende een periode van meestal drie jaar – in principe – geen woning kan huren bij een corporatie in die regio. Een woningcorporatie in de regio (of elders) mag de woningzoekende echter niet automatisch weigeren vanwege zijn vermelding op de signaleringslijst. De corporatie moet zelf altijd een afweging maken om die woningzoekende toch een woning aan te bieden. Hierbij moet de corporatie haar maatschappelijke verantwoordelijkheid meewegen voor het huisvesten van personen die daar door omstandigheden zelf moeilijkheden mee hebben. Aan de andere kant weegt de corporatie daarbij haar plicht mee te zorgen voor het rustig woongenot van omwonende huurders. Zou de woningcorporatie tot de beslissing komen om geen woning aan te bieden aan de woningzoekende, dan moet zij dit voldoende onderbouwen, zodat inzicht kan worden verkregen in de belangenafweging die hieraan ten grondslag ligt. De afweging kan getoetst worden door de rechter.
In de praktijk zoeken mensen in zo’n situatie vaak een woning in een andere regio, of in de vrije sector. Of zij vinden onderdak bij familie of vrienden. Ook kan een alternatieve vorm van huisvesting soms een oplossing zijn, zoals «skaeve huse». Het is niet uitgesloten dat een woningzoekende ondanks de beschikbare alternatieven uiteindelijk geen onderdak vindt. De uitkomst van het gehele samenstel aan factoren kan dan zijn dat mensen (tijdelijk) dakloos raken. Als laatste vangnet kan een woningzoekende dan een beroep doen op de maatschappelijke opvang.
Hoeveel mensen staan er in Nederland op een zwarte lijst van woningcorporaties, en hoeveel corporaties in hoeveel regio’s houden een zwarte lijst bij?
In sommige regio’s wordt gewerkt met een signaleringslijst. Signaleringslijsten zijn geen gemeengoed. Woningcorporaties hebben de maatschappelijke taak om mensen in een kwetsbare positie betaalbare huisvesting aan te bieden en zullen daar alles aan doen. Indien nodig en waar mogelijk nemen ze elkaars opgave over. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hebben al deze corporaties een vergunning van de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te mogen doen?
Op het verwerken en het delen van persoonsgegevens is de AVG van toepassing. Dus ook op de verwerking van persoonsgegevens voor een signaleringslijst. De wet verbiedt het opstellen van een signaleringslijst niet en afhankelijk van de inhoud is er meestal geen sprake van een vergunningplicht. Om woningcorporaties te helpen bij een zorgvuldige aanpak heeft een werkgroep binnen Aedes in 2021, na vragen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), een modelprotocol ontwikkeld: het (model)protocol Signaleringslijst Ongewenst Huurdersgedrag. Dit protocol helpt woningcorporaties om binnen de kaders van de AVG te werken. Het kan in sommige gevallen nodig zijn dat een woningcorporatie eerst een vergunning vraagt aan de AP, bijvoorbeeld in het geval de woningcorporatie strafrechtelijke gegevens wil verwerken en delen met anderen.
Een woningzoekende kan desgewenst een klacht over zijn vermelding op een signaleringslijst indienen bij de AP, of deze voor een toets voorleggen aan de rechter.
Hoeveel mensen met kinderen staan op een zwarte lijst?
Signaleringslijsten worden regionaal bijgehouden, er is geen landelijke monitoring. Het is dus niet bekend om hoeveel mensen met kinderen het gaat of om hoeveel mensen met een beperking het gaat.
Hoeveel mensen met een beperking of een ernstige medische beperkingen staan op een zwarte lijst?
Zie antwoord vraag 7.
Hebben huurders die onterecht op een zwarte lijst zijn geplaatst genoeg (juridische) mogelijkheden zich hiertegen te verweren?
Ja, huurders hebben voldoende mogelijkheden zich hiertegen te verweren. Allereerst wil ik benadrukken dat een rechterlijke toets voorafgaat aan het ontbinden van de huurovereenkomst. Een huurder/woningzoekende kan een klacht indienen bij de AP over zijn eventuele vermelding op een signaleringslijst. Verder kan de beslissing van een woningcorporatie om de huurder/woningzoekende geen woning aan te bieden vanwege diens vermelding op een signaleringslijst aan de rechter worden voorgelegd.
Hoe wordt voorkomen dat huurders dakloos worden gemaakt door een zwarte lijst?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Herkent u dat hoewel zwarte lijsten weliswaar regionaal werken, huurders in de praktijk ook elders moeilijk aan onderdak kunnen komen vanwege het ontbreken van een positieve verhuurverklaring?
Als een verhuurdersverklaring ontbreekt of vragen oproept, zal een woningcorporatie met de woningzoekende in gesprek gaan waarom dit het geval is. Het doel is niet om mensen permanent uit te sluiten, maar om zorgvuldig af te wegen of iemand in aanmerking komt voor een corporatiewoning. Bij die afweging speelt ook de bescherming van omwonenden een rol. Wanneer een woningzoekende niet over een positieve verhuurdersverklaring beschikt kan het in de praktijk moeilijk(er) zijn om aan woonruimte te komen.
Herkent u dat mensen weliswaar vaak voor enkele jaren op een zwarte lijst staan, maar ook daarna moeilijk aan woonruimte komen vanwege het ontbreken van een positieve verhuurverklaring?
Zie antwoord vraag 11.
Zal er, wanneer u zwarte lijsten van huurders wil laten bestaan, en gelet op het doel een einde te maken aan dakloosheid in 2030, toch voor alternatieve woonruimte voor deze groep worden gezorgd? Hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo niet, hoe strookt dit met het doel uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid?
Zoals bij antwoord 4 beschreven proberen corporaties in het geval van overlast of criminele activiteiten zoveel mogelijk een huisuitzetting te voorkomen. Als geen oplossing gevonden is en de rechter heeft een vonnis tot ontbinding van de huurovereenkomst afgegeven, kan er een huisuitzetting plaatsvinden. Pas na structureel en herhaaldelijk overlastgevend of crimineel gedrag kunnen huurders op een signaleringslijst worden geplaatst. Wanneer de woningcorporatie de afweging maakt de woningzoekende geen woning aan te bieden kan de woningzoekende nog een woning zoeken bij een andere verhuurder of onderdak zoeken bij vrienden of familie. Ook kan een alternatieve vorm van huisvesting soms een oplossing zijn, zoals «skaeve huse». Het is niet uitgesloten dat een woningzoekende ondanks de beschikbare alternatieven uiteindelijk geen onderdak vindt. In het ultieme geval kan soms de uitkomst zijn dat mensen (tijdelijk) dakloos raken. Als laatste vangnet kan een woningzoekende dan een beroep doen op maatschappelijke opvang.
Het NIVEL rapport over oversterfte |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Oversterfte tijdens de COVID-19 pandemie Onderzoek onder mensen met en mensen zonder COVID-19-vaccinatie Oktober 2024»?1
Ja.
Kunt u een tabel maken met de volgende waarden (gebaseerd op tabellen 4.2 4.3, 4,4 en 4.5):
Een tabel met deze inhoud is niet te construeren uit de aangegeven tabellen in het rapport. De tabellen 4.2 t/m 4.5 hebben namelijk betrekking op de verdeling van sterfgevallen over verschillende doodsoorzaken. Dat is iets anders dan de kans op sterfte aan een bepaalde aandoening. Een dergelijke analyse zou een andere aanpak vergen en valt buiten de scope van het (reeds opgeleverde) Nivel-rapport.
Beantwoording van de vragen vergt daarmee nieuw statistisch onderzoek, waarvoor een opdracht met bijbehorende middelen aan Nivel- of andere onderzoekers verstrekt zou moeten worden. Dat acht ik niet opportuun gezien de beperkte meerwaarde van zo’n onderzoek, de vele (inmiddels afgeronde of nog lopende) onderzoeksprojecten met betrekking tot de gevolgen van de coronapandemie en de huidige financiële ruimte. Ik besteed deze financiële middelen liever aan andere uitdagingen waar we nu voor staan in de zorg. Voor de volledigheid wijs ik er wel (nogmaals) op dat veel van de data in het kader van oversterfteonderzoek beschikbaar is voor onderzoekers, die hier eigenstandig statistische analyses op kunnen uitvoeren.
Kunt u de vorige vraag herhalen en dan twaalf maanden toepassen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vorige twee vragen herhalen voor de andere doodsoorzaken in de tabellen 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er leeftijd-subgroepen waarvoor u bovenstaande data zou kunnen herhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de reden dat ongevaccineerden een veel hogere kans hebben om te sterven aan kanker in de drie maanden na vaccinatie dan gevaccineerden?
Er zijn inderdaad verschillen waar te nemen tussen mensen die zich lieten vaccineren en die zich niet lieten vaccineren, onder andere in het gebruik van terminale zorg en medische voorgeschiedenis. Deze verschillen staan – voor zover het Nivel beschikte over de betreffende data – beschreven in tabel 3.1. In de statistische analyses heeft het Nivel rekening gehouden met deze verschillen. In die analyses hebben ze echter niet voor alle mogelijke verschillen kunnen corrigeren. Wel heeft het Nivel kunnen laten zien dat het gesuggereerde, zogenaamde «healthy vaccinee»-effect zich heeft voorgedaan en dat ze daarvoor terecht hebben gecorrigeerd. Dit laatste wordt duidelijk als men tabel 3.3a en 3.3b (gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg) vergelijkt met de tabel in bijlage A4 (niet gecorrigeerd voor gebruik terminale zorg). Dan blijkt namelijk: ongecorrigeerd (tabel A4) is de oversterfte in de ongevaccineerde/ongeregistreerde groep aanzienlijk groter dan gecorrigeerd (tabel 3.3a en 3.3b).
Wilt u ingaan op de stelling dat de verschillen tussen ongevaccineerden en gevaccineerden wellicht te maken hebben met het feit dat mensen met ernstig onderliggende lijden er vaak (gedwongen) voor kozen om geen vaccinatie te doen, omdat ze daarvoor te zwak waren?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u de enorme verschillen in tabel 3.8, waaruit blijkt dat de sterfte onder cohorten die niet-gevaccineerd waren 300% tot 600% hoger waren dan de cohorten die gevacinneerd waren, terwijl de oversterfte door corona op het hoogtepunt van de pandemie nooit zo hoog geweest is?
De totale oversterfte is inderdaad nooit zo hoog geweest als in deze specifieke groepen wordt gemeten. Dat is met elkaar te rijmen doordat de totale groep van ongevaccineerden relatief klein was en daardoor slechts een relatief klein effect kan hebben gehad op de totale sterfte. In deze tabel worden specifieke, relatief kleine groepen mensen die in een specifiek stukje van de coronaperiode wel of juist niet werden gevaccineerd (cq niet geregistreerd), vergeleken met een vergelijkbare groep mensen vóór de coronaperiode. Daarom is het niet zinvol om de resultaten in tabel 3.8 te vergelijken met de totale oversterfte in de totale populatie in de totale pandemische periode.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het commissiedebat over oversterfte (op 20 februari a.s.) beantwoorden?
Zoals ik in het commissiedebat over oversterfte van 20 februari jl. heb aangegeven, zijn deze vragen erg technisch van aard en is er meer dan één week nodig geweest om te komen tot een zorgvuldige beantwoording.
Wat is uw reactie op het bericht «Groningen schrikt wakker van aardbeving (2.2) bij Usquert: «Het bed schudde»»?1
Aardbevingen hebben grote impact op het welzijn en de veiligheid van Groningers. Dat horen we van de mensen zelf. Ook blijkt dit uit de verschillende onderzoeken daarover, bijvoorbeeld van het Kennisplatform Leefbaar en Kansrijk Groningen en het Groningers Perspectief. Daarom heeft het vorige kabinet het Groningenveld gesloten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft aangegeven dat er nog gedurende decennia na sluiting van het veld aardbevingen kunnen plaatsvinden. Daar heeft het kabinet oog voor.
Begrijpt u dat deze aardbeving extra beangstigend is voor de bewoners van de duizenden woningen die nog niet veilig zijn verklaard en dan wel versterkt moeten worden dan wel gesloopt?
Ja.
Snapt u dat het ook voor bewoners van woningen die op norm zijn verklaard extra beangstigend kan zijn, gezien de berichtgeving over tientallen twijfelachtige rapporten van de NCG betreffende de versteviging van woningen?2, 3
Ja. Als er Groningers zijn met twijfel over hun rapporten, dan kunnen ze contact opnemen met de NCG en in gesprek gaan. Ze kunnen zich melden bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcentrum. Zie ook antwoord 10 op eerdere Kamervragen4. Om twijfel over de veiligheid weg te nemen heb ik ook een onafhankelijk onderzoek aangekondigd. De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd.
Erkent u dat het pijnlijke besluit om het gasveld Warffum open te houden in het licht van deze aardbeving, waarbij mensen in Warffum wakkerschrokken en rechtop in bed zaten nog pijnlijker is voor de Groningers?
Het Kabinet begrijpt de zorgen van mensen over de gaswinning uit het gasveld Warffum. Zeker gezien het feit dat het gasveld vlak bij het Groningenveld ligt en het dorp Warffum te maken heeft met de effecten van het Groningengasveld, zoals de recente beving bij Usquert. Deze beving heeft plaatsgevonden door de voormalige gaswinning uit het Groningengasveld. Het gasveld Warffum en het Groningengasveld zijn niet met elkaar verbonden.
Het Kabinet heeft de aanvraag van de NAM om langer gas te mogen winnen uit het gasveld Warffum zeer zorgvuldig bekeken en heeft advies gevraagd aan onder meer TNO, SodM en de Mijnraad. Deze adviseurs geven aan dat de winning veilig kan plaatsvinden. Ook is de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk in gesprek gegaan met omwonenden om te luisteren naar de zorgen en tot een zorgvuldige afweging te komen. Op basis van alle informatie heeft het Kabinet begin december een positief ontwerpbesluit genomen.
Waarom heeft u uw oordeel om de vergunning voor het Warffum-veld gestoeld op een verouderd SodM advies? En waarom heeft u geen nieuwe advies gevraagd? Hoe verhoudt dat zich tot uw uitspraak «Ik heb dit besluit niet licht genomen»?4
In haar advies uit 2022 geeft SodM aan dat de winning technisch veilig kan plaatsvinden. Dit is nog steeds het standpunt van SodM. Volgens SodM zijn de risico’s vergelijkbaar met andere kleine gasvelden in Nederland6. Wel heeft SodM aangegeven dat het advies uit 2022 voor de uitkomsten van de parlementaire enquête Groningen (PEGA) is uitgebracht en dat het goed zou zijn als SodM destijds ook was ingegaan op het burgerperspectief (zie ook het antwoord op vragen van Kamerlid de Groot waarin op basis van input van SodM is opgenomen: «Gelet op de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen zou het goed zijn geweest als SodM destijds in het advies uitdrukkelijker was ingegaan op het burgerperspectief.» 7). Zoals bij vraag 4 aangegeven begrijpt het kabinet de zorgen over de gaswinning bij Warffum en is om deze reden de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk in gesprek gegaan met omwonenden.
Kunt u aangeven of er contact is geweest tussen u en het SodM over de vergunningverlening inzake het Warffum-veld? Zo ja op welke momenten en zijn er signalen geweest dat het SodM mogelijk anders zou adviseren met de kennis van nu inzake de verlenging van de gaswinning bij Warffum?
De Minister van Klimaat en Groene Groei heeft op verschillende momenten contact gehad met de inspecteur-generaal Mijnbouw. Daarbij is ook gesproken over het voortzetten van de winning uit het gasveld Warffum. De vraag wat een nieuw advies van SodM zou inhouden, is een speculatieve vraag want dat is niet aan de orde.
Hoe kijkt u aan tegen het recente besluit om de gaswinning bij Warffum te verlengen in het licht van het herziende SodM advies, waarin «maatschappelijke onrust» wordt meegewogen?5
SodM heeft geen herziend advies uitgebracht met betrekking tot de aanvraag van de NAM om de gaswinning uit het gasveld Warffum voor een aantal jaar voort te zetten. Wel heeft SodM op 20 december 2024 een verzoek van de NAM om tijdelijk af te zien van handhaven, afgewezen. De NAM had dit verzoek gedaan omdat het huidige winningsplan voor gaswinning uit het gasveld Warffum tot en met 31 december 2024 liep en er na het ontwerpbesluit nog een definitief besluit genomen moet worden. Zonder geldig winningsplan mag NAM geen gas winnen. SodM heeft deze aanvraag afgewezen omdat, aldus SodM, de bewoners van Warffum zich niet gehoord voelden over het eventueel gedogen en er grote onrust ontstond naar aanleiding van berichten hierover. Gedogen zonder deze onrust serieus te nemen zou leiden tot verder afnemen van het vertrouwen van de omgeving in de rijksoverheid. De bevoegdheid om deze beslissing te nemen ligt bij SodM9. Het Kabinet heeft hier geen rol in.
Gaat u beiden in gesprek met bewoners in Warffum, Usquert en de directe omgeving over de impact van de aardbeving en ook in het licht van de het nieuwe SodM rapport en de voorgenomen voortzetting van de vergunning voor gaswinning in Warffum?
Zoals hierboven aangegeven heeft SodM geen nieuw rapport uitgebracht. Het kabinet staat in contact met bewoners, zowel de Minister van Klimaat en Groene Groei vanuit haar verantwoordelijkheid voor de gaswinning uit kleine velden, als de Staatssecretaris Herstel Groningen vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de schadeafhandeling en versterking in het aardbevingsgebied.
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst weegt persoonlijk ondernemerschap zelden mee in oordeel over schijnzelfstandigheid. «Onjuiste toepassing»»?1
Ja.
Constaterende dat de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest een niet-uitputtende lijst heeft gegeven met criteria die, wanneer holistisch gewogen, duidelijkheid biedt of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, bent u het er, conform de opvatting van de Hoge Raad, mee eens dat ál deze criteria holistisch gewogen moeten worden om tot de conclusie te komen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst? Zo nee waarom niet?
Ja.
Kunt u expliciet bevestigen dat ook het criterium van extern ondernemerschap, zoals ook verzocht in de aangenomen motie Podt c.s.2 wordt meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert dit op de huidige praktijk van de Belastingdienst?
De motie Podt c.s. verzoekt de regering om de persoonlijke kenmerken van de werkende als ondernemer mee te laten wegen bij de beoordeling van arbeidsrelaties met het oog op het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar). Wij kunnen expliciet bevestigen dat het criterium van extern ondernemerschap meegenomen wordt in het wetsvoorstel Vbar.
Op 21 februari jl. heeft de Hoge Raad3 antwoord gegeven op prejudiciële vragen ter zake van de rol van extern ondernemerschap bij het kwalificeren van een arbeidsrelatie4. De Hoge Raad heeft beslist dat bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst geen rangorde geldt tussen de mee te wegen omstandigheden, waaronder eventueel ondernemerschap van de werkende. Daarbij wordt aangegeven dat wetgeving in voorbereiding is op dit punt. De uitspraak wordt momenteel bestudeerd door SZW. Op basis daarvan zal besluitvorming plaatsvinden over de vorm en het vervolg van het wetsvoorstel Vbar.
De Belastingdienst handhaaft op basis van huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie (zie ook hierna in het antwoord op vraag 4) en loopt niet vooruit op het wetsvoorstel Vbar.
Constaterende dat volgens de Hoge Raad alle Deliveroo-criteria volwaardig zijn en dat de Belastingdienst het Deliveroo-criterium van extern ondernemerschap in de praktijk als ondergeschikt behandelt en het pas meeweegt als de overige criteria geen uitsluitsel geven, hoe beoordeelt u deze werkwijze? Was u ermee bekend dat de Belastingdienst dit doet? Zo niet, wat is uw reactie hierop?
Zoals in het afwegingskader5 en de Toelichting beoordeling arbeidsrelaties, die op de website van de Belastingdienst zijn gepubliceerd6, uitgelegd zijn bij de beoordeling van een arbeidsrelatie alle feiten en omstandigheden van belang (holistische toets). Alle gezichtspunten die volgens de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest bij de holistische toets onder meer van belang kunnen zijn, zijn daarin opgenomen. Eén van de gezichtspunten ziet op de mate waarop de ondernemer zich als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. De Belastingdienst beoordeelt arbeidsrelaties aan de hand van dit afwegingskader en weegt alle gezichtspunten inclusief het extern ondernemerschap mee.
Dit blijkt ook uit de Handleiding bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken die de medewerkers van de Belastingdienst ondersteuning biedt bij de uitvoering van bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken bij opdrachtgevers waar het beoordelen van de kwalificatie van arbeidsrelaties speelt. In die handleiding wordt verwezen naar de Vragenlijst beoordeling arbeidsrelaties die door de Belastingdienst als hulpmiddel wordt gebruikt om de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie in beeld te brengen. Die vragenlijst is ingedeeld naar de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest. De mate waarin de opdrachtnemer zich als ondernemer gedraagt of kan gedragen komt in deze vragenlijst expliciet naar voren. De handleiding en de vragenlijst zijn gepubliceerd.7
De Belastingdienst houdt zich dus aan de uitspraak van de Hoge Raad en weegt alle gezichtspunten, waaronder extern ondernemerschap mee.
Hiermee waardeert de Belastingdienst in de handhavingsstrategie het advies van advocaat-generaal De Bock in de zaak-Uber boven rechterlijke uitspraken, vindt u een advies van een advocaat-generaal gezaghebbender dan een uitspraak van de Hoge Raad? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u ervan dat de Belastingdienst hier wel naar handelt?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht houdt de Belastingdienst zich aan de uitspraak van de Hoge Raad.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst haar werkwijze zo snel mogelijk in overeenstemming brengt met bestaande wetgeving en jurisprudentie? Bent u bereid deze werkwijze aan te passen?
De Belastingdienst handelt in overeenstemming met huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie. Wij betreuren het dat in de berichtgeving hierover onduidelijkheid is ontstaan en willen benadrukken dat de Belastingdienst zich houdt aan huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie (zoals het Deliveroo-arrest) en daarbij niet vooruitloopt op het wetsvoorstel Vbar en/of toekomstige jurisprudentie.
Bent u bereid om ook de communicatie op hetjuistecontract.nl in lijn te brengen met het volwaardig meewegen van het gezichtspunt extern ondernemerschap? Zo nee waarom niet?
Het gezichtspunt extern ondernemerschap is volwaardig onderdeel van de communicatie op hetjuistecontract.nl. Zo wordt bij «kenmerken ZZP» het volgende genoemd: «De werkende gedraagt zich naar buiten toe als ondernemer. Bijvoorbeeld doordat hij/zij actief een website beheert en ook andere klussen uitvoert. Terwijl bij «kenmerken loondienst» genoemd staat: «De werkende presenteert zich naar buiten toe niet als ondernemer. Bijvoorbeeld omdat de werkende zich weinig of niet aanbiedt voor andere opdrachtgevers». Ook wordt in stelling 9 uitgevraagd: De werkende heeft steeds verschillende opdrachten en opdrachtgevers,hetgeen (mede) kan wijze op «extern ondernemerschap» van de werkende.
Hoe verhoudt de casus «kinderopvang» zoals beschreven op hetjuistecontract.nl zich met de recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam3 waarbij het punt van extern ondernemerschap is meegewogen? Bent u bereid deze casussen aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Bij de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst dient rekening te worden gehouden met alle feiten en omstandigheden in onderling verband bezien. De casus «kinderopvang» op hetjuistecontract.nl en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam waarnaar wordt verwezen laten zich moeilijk vergelijken.
De (fictieve) casusposities op hetjuistecontract.nl zijn namelijk bedoeld om op een laagdrempelige manier inzicht te krijgen in de relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van arbeidsrelaties. Om de casusposities op hetjuistecontract.nl niet te lang en daarmee ingewikkeld te maken, komen niet alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest in alle casusposities terug. Het versimpelde feitencomplex leent zich daar ook niet voor. Dat geldt in de casus «kinderopvang» bijvoorbeeld voor het gezichtspunt «extern ondernemerschap» en «de verplichting het werk persoonlijk uit te voeren». Het gezichtspunt «extern ondernemerschap» komt bijvoorbeeld wel terug in de casusposities «onderwijs», «bouw» en «schilder», terwijl daar weer andere gezichtspunten niet in terugkomen.
Er wordt momenteel gewerkt aan het toevoegen van nieuwe casusposities waarin op basis van de gegeven feiten en omstandigheden wel een oordeel gegeven kan worden over alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest. Deze zullen naast de bestaande casusposities worden opgenomen op hetjuistecontract.nl zodat er zowel laagdrempelige inzichten op kunnen worden gedaan, als meer gedetailleerde inzichten uit de uitgebreidere casusposities.
Hoe verhoudt de handhavingspraktijk van de Belastingdienst zich volgens u tot de Toelichting beoordeling arbeidsrelatie, waar persoonlijk (extern) ondernemerschap genoemd wordt als volwaardig criterium?
Zoals in de antwoorden hiervoor toegelicht worden alle gezichtspunten inclusief het extern ondernemerschap meegewogen.
Vindt u het redelijk dat zelfstandigen, die al continu moeten aantonen dat zij gewoon hun werk mogen doen, nu ook met nog niet behandelde wetten en nog niet gedane uitspraken van de Hoge Raad rekening moeten houden in het vormgeven van hun overeenkomsten en werkzaamheden? Hoe rijmt dit met de rechtszekerheid die zelfstandigen mogen verwachten?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven handelt de Belastingdienst in overeenstemming met huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie. De Belastingdienst loopt niet vooruit op het wetsvoorstel Vbar en toekomstige jurisprudentie. Het is niet de bedoeling om zelfstandigen te benadelen. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie. Wij benadrukken nogmaals dat als iemand een echte ondernemer is en zelfstandig werkt, hij/zij dat gewoon kan blijven doen. Als de opdracht voldoet aan de voorwaarden om buiten loondienst te werken, kunnen opdrachtgever en opdrachtnemer gerust de samenwerking aangaan.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden voor het commissiedebat Zzp op 12 maart 2025?
Ja.
Het artikel “Weer meer wethouders gestopt in 2024, roep om uitbreiding van colleges” |
|
Wijen-Nass |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
Bent u bekend met het NOS-artikel «Weer meer wethouders gestopt in 2024, roep om uitbreiding van colleges»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van deze terugtredingen plaatsvonden in kleine en middelgrote gemeenten?
Op basis van de gegevens, die mij in het kader van de tweejaarlijkse trendrapportage «Staat van het Bestuur» ter beschikking staan, zijn in 2024 in totaal 24 wethouders voortijdig teruggetreden in 20 kleine gemeenten (tot 20.000 inwoners). In middelgrote gemeenten (20.000 tot 100.000 inwoners) gaat het om een aantal van 83 wethouders in 58 verschillende gemeenten.
Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat volgens mijn informatie in 2024 in totaal 157 wethouders tussentijds zijn vertrokken. Dat aantal verschilt van het aantal van 225 wethouders dat genoemd is in het onderzoek in opdracht van het blad Binnenlands Bestuur. Dit verschil wordt in belangrijke mate verklaard doordat bij het onderzoek in opdracht van Binnenlands Bestuur ook tijdelijk teruggetreden wethouders en teruggetreden interim-wethouders zijn meegerekend.
Welke maatregelen worden overwogen om de werkdruk voor wethouders, met name in kleine gemeenten, te verlagen?
In het commissiedebat over bestuurlijke inrichting en democratie van 12 februari jl. heb ik toegezegd Uw Kamer voor het zomerreces nader te zullen informeren omtrent de aantrekkelijkheid van het ambt van volksvertegenwoordigers en bestuurders. Bij die gelegenheid zal ik nader ingaan op eventuele maatregelen om de werkdruk van wethouders te verlagen.
In het artikel wordt gepleit voor uitbreiding van het aantal wethouders in colleges om de werkdruk te verminderen. Hoe staat u tegenover dit voorstel?
Recent heb ik in antwoord op de vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) over de noodklok van de Wethoudersvereniging over onuitvoerbaar beleid (ingezonden 21 november 2024) herbevestigd dat zal worden bezien of de wettelijke bepaling omtrent het maximumaantal wethouders en gedeputeerden aanpassing behoeft.2 Zoals ik bij die gelegenheid heb aangegeven ga ik daarbij eveneens in op het fenomeen van deeltijd-wethouders. In het commissiedebat over bestuurlijke inrichting en democratie van 12 februari jl. heb ik toegezegd deze vraagstukken te betrekken bij de brief die ik heb aangekondigd over de aantrekkelijkheid van het ambt van volksvertegenwoordigers en bestuurders waarvan ik voornemens ben deze voor het zomerreces aan Uw Kamer toe te zenden.
Welke stappen kunnen worden genomen om een dergelijke uitbreiding te faciliteren?
Een eventuele ophoging van het wettelijk maximum aantal wethouders per gemeente, dan wel het afschaffen van het wettelijk maximum (en daarmee gemeenteraden de vrijheid laten om zelf het aantal wethouders te bepalen) vergt wijziging van artikel 36 van de Gemeentewet. Deze bepaling normeert immers momenteel het maximum aantal wethouders per gemeente.
Zijn er financiële ondersteuningsmaatregelen in overweging om kleine en middelgrote gemeenten te helpen bij het uitbreiden van hun colleges?
Nee. Aangezien het maximum aantal wethouders wettelijk is bepaald en uitbreiding van de colleges van burgemeester en wethouders niet zonder wetswijziging mogelijk is, zijn dergelijke maatregelen nu niet opportuun.
Welke ondersteuning en begeleiding worden momenteel geboden aan wethouders om hen te helpen omgaan met de hoge werkdruk en de complexiteit van hun functie?
Voor wethouders bestaan momenteel verschillende vormen van ondersteuning. Ten eerste biedt de Wethoudersvereniging ondersteuning en begeleiding door onder anderen belangenbehartiging, onderzoeken en ontwikkeling.3 Voorbeelden van dat laatste zijn de basistraining wethoudersambt, verdiepende leergangen en intervisiegroepen. Daarnaast biedt de vereniging ondersteuning en advies op maat en vervult daarmee een vertrouwensfunctie voor wethouders. Ook voor het omgaan met hoge werkdruk en de complexiteit van hun functie kunnen wethouders bij de vereniging terecht. Vanuit mijn ministerie bieden we hiervoor financiële ondersteuning.
Ten tweede verzorgen landelijke politieke partijen voor wethouders van deze partijen trainingen, advies en ondersteuning op maat. Voor wethouders van lokale partijen wordt training en ondersteuning vanuit het Kennispunt lokale politieke partijen aangeboden.
Ten slotte bieden grotere gemeenten ook eigen ondersteuning en training aan hun wethouders.
Zijn er specifieke programma's of initiatieven gericht op wethouders in kleine gemeenten en regionale gebieden?
Ja. Wethouders van kleine en middelgrote gemeenten maken gebruik van het aanbod van de Wethoudersvereniging. De Wethoudersvereniging heeft leden door het hele land en ook in de regio’s. Ook heeft de vereniging regio-ambassadeurs en organiseert de vereniging met hen regelmatig regionale bijeenkomsten.
Vanuit mijn ministerie bestaan verschillende initiatieven waarmee specifiek kleine gemeenten worden ondersteund en waarbij vaak wethouders betrokken zijn. Sinds enkele jaren zijn zogeheten Town Deals gesloten met een aantal kleinere gemeenten.4 Hierbij werken ministeries, provincies, kennisinstellingen en adviesbureaus op locatie bij gemeenten aan nieuwe oplossingen voor specifieke vraagstukken. Verder maakt het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur sinds 2022 een ronde langs alle gemeenteraden en colleges om de collectieve bewustwording van en over agressie, intimidatie en bedreiging te bevorderen.5 Kleine en middelgrote gemeenten vragen vaker om deze vorm van ondersteuning en worden begeleid bij de follow-up. Tenslotte noem ik de financiële ondersteuning die alle provincies recent hebben ontvangen om de slagkracht van kleinere gemeenten tegen oneigenlijke druk te vergroten, bijvoorbeeld ten behoeve van juridische ondersteuning en Bibob-zaken.
Hoeveel van de wethouders die zijn gestopt hadden naast hun wethouderschap nog een andere baan? Ofwel: hoeveel wethouders hadden én de taak van wethouder én daarnaast nog een parttime baan?
Het onderzoek van De Collegetafel in opdracht van het blad Binnenlands Bestuur bevat geen informatie daarover. Mijn ministerie beschikt evenmin over dergelijke specifieke gegevens. Overigens wijs ik erop dat, afgezien van de mogelijkheid naast het wethouderschap een parttime baan te vervullen, ook diverse wethouders qualitate qua bestuurlijke nevenfuncties vervullen die tijd en aandacht vragen.
Het nieuws dat veteranen te vaak en te lang moeten wachten op een beslissing over schadevergoeding. |
|
Joeri Pool (PVV) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Getraumatiseerde veteranen moeten te vaak te lang wachten op beslissing over schadevergoeding»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat in 60% van de gevallen het streven om letselschadezaken binnen twee jaar af te handelen niet wordt gehaald?
Om de veteraan niet te veel te belasten, streeft Defensie er naar een aanspraak op de schaderegeling binnen twee jaar af te doen. Helaas laten de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en de Veteranenombudsman zien dat we die termijn in 60 procent van de gevallen niet halen. Dat is te veel. Voor veteranen is dat belastend, mede omdat zo’n procedure niet op zichzelf staat. Vaak ging er al een lang traject van behandelingen en keuringen aan vooraf.
Deelt u de mening dat deze situatie volstrekt onwenselijk is en dat onze veteranen echt beter verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke aanvullende maatregelen u gaat nemen om ervoor te zorgen dat deze zaken binnen een fatsoenlijke tijd worden afgehandeld? Zo nee, waarom niet?
Defensie neemt de rapporten en de conclusies zeer serieus en doet het volgende om de aanbevelingen zo goed mogelijk op te volgen:
Bent u bereid de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Veteranenombudsman heeft mij gevraagd om binnen drie maanden te reageren op zijn rapport. Ik zal u mijn reactie op het rapport toezenden, waarin ik nader in ga op de stappen die nodig zijn. Op 11 februari 2025 heeft de Algemene Rekenkamer gelijktijdig met de publicatie van haar rapport ook mijn reactie op dat rapport gepubliceerd. Een kopie daarvan treft u hierbij aan. Ik zal de Kamer eind 2025 informeren over de voortgang van de verschillende maatregelen conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en de Veteranenombudsman.
Het bericht dat een van de belangrijkste opleidings- en toetsingsinstituten voor Tolken is overgenomen door een Tolkenbemiddelaar |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tolkenbemiddelaar Global Talk een belangrijk opleidings- en toetsingsinstituut heeft overgenomen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat Global Talk één van de opleidings- en toetsingsinstituten, KTV Kennisnet en KTV Toetsing (hierna KTV), heeft overgenomen. Dit is eveneens een onderwerp dat met de beroepsvertegenwoordigers van de tolken en vertalers wordt besproken. Begin februari van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de tolkdienstverlening in 2024 en in dezelfde brief is ook de communicatie met beroepsvertegenwoordigers en de tolk- en vertaalbureaus toegelicht.
In algemene zin is het van belang dat er voldoende gekwalificeerde opleidingsmogelijkheden beschikbaar zijn zodat zelfstandig ondernemende tolken en vertalers een bewuste keuze kunnen maken voor hun professionele ontwikkeling. Binnen de kaders van de Mededingingswet heeft de markt de ruimte om zelfstandig invulling te geven aan haar eigen bedrijfsvoering, waaronder het overnemen of afstoten van bedrijven of onderdelen daarvan.
Klopt het dat in feite met deze overname de toetsing van tolken nu in handen komt van Global Talk zelf, en daarmee een slager die zijn eigen vlees keurt?
Naar mijn beoordeling is er geen sprake van een slager die zijn eigen vlees keurt. Ondanks de overname door Global Talk blijft KTV, zover ik uit de media heb begrepen, een zelfstandig opleidingsinstituut. Daarmee blijft KTV, net als alle andere opleidingsinstituten, toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook kunnen personen, die tolk of vertaler willen worden of bijscholing willen doen, bij andere opleidingsinstituten dan KTV terecht.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is omdat Global Talk ook al de marktleider is en hiermee de marktpositie nog sterker wordt?
Ik ben bekend met de bezorgde signalen vanuit de sector maar zie op dit moment nog geen aanleiding om de overname van KTV door Global Talk als een zorgwekkende ontwikkeling te beschouwen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 blijft KTV toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook de komende jaren en in de voorwaarden van nieuwe aanbestedingen zal ik er aandacht voor houden dat er voldoende opleidings- en toetsingscapaciteit beschikbaar zullen zijn.
Op welke manier vindt er toetsing plaats op de kwaliteit van de opleidingen tot tolk op het moment dat Global Talk zelf deze opleidingscentra in handen heeft?
Het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers (Bureau Wbtv) voert namens de Minister van Justitie en Veiligheid de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) uit. De kwaliteit van de toetsen en opleidingen binnen de Wbtv wordt gewaarborgd door een zorgvuldig erkenningsproces. Toetsen worden door Bureau Wbtv erkend op basis van een beleidskader, dat is opgesteld met inbreng van adviescommissies, toetsdeskundigen en experts uit de tolk- en vertaalsector. Voor erkenning van toetsen moet een kwaliteitsplan worden ingediend waarin de borging van de kwaliteit, uniformiteit en validiteit van de toetsing wordt onderbouwd. De Commissie beëdigde tolken en vertalers adviseert voorafgaand aan de erkenning, en door middel van audits wordt achteraf gecontroleerd of de kwaliteit gewaarborgd blijft. Door deze erkennings- en toezichtmechanismen blijft de kwaliteit van toetsing en bijscholing gewaarborgd, ongeacht de overname van KTV door Global Talk.
Klopt het dat er nog steeds geen onafhankelijk klachtenorgaan is waar ook tolken en afnemers terecht kunnen?
Ja, dit klopt gedeeltelijk. Eind 2024 is op de website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een overzicht gepubliceerd met informatie van bestaande meldpunten waar tolken en afnemers in eerste instantie met klachten terecht kunnen.2 Op dit moment wil ik eerst inzicht krijgen in welke klachten er zijn binnen de beroepsgroep en welke bestaande routes bewandeld kunnen worden om deze klachten kenbaar te maken.
Hoe ziet u deze overname in het licht van het nieuws dat vorig jaar de opleider voor gerechtstolken en -vertalers SIGV failliet is gegaan, na eerder te zijn overgenomen door vertaalbureau WCS?
Het faillissement van een partij kan verschillende oorzaken hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden. In het geval van SIGV werd het faillissement veroorzaakt door mislukte strategische investeringen, verlies van belangrijke contracten, interne problemen en financiële moeilijkheden, zoals blijkt uit het openbare faillissementsverslag.
Uit uw vraag concludeer ik dat er zorgen zijn of hetgeen eerder is gebeurd, het faillissement van SIGV na overname door WCS, ook een potentieel risico vormt voor KTV nu zij is overgenomen door Global Talk. Ik kan niet in de toekomst kijken maar hetgeen een partij in het verleden is overkomen hoeft niet te betekenen dat dit ook voor andere partijen zal gelden. Zoals toegezegd bij het antwoord op vraag 3 zal ik de opleidings- en toetsingscapaciteit in de gaten houden.
Hoe ziet u deze ontwikkeling met de kennis dat ook recent bekend is geworden dat een andere opleiding, ITV, Hogeschool voor Tolken en Vertalen, haar zelfstandigheid is kwijtgeraakt?
Voldoende beschikbaarheid van tolken en vertalers begint bij het opleiden hiervan. Het is dan ook van belang om de toekomstbestendigheid van het opleidingsaanbod te waarborgen. De samenvoeging van twee opleidingsorganisaties kan hieraan bijdragen door middelen en expertise te bundelen. Dit kan niet alleen helpen om de impact van verdere afname van het opleidingsaanbod te beperken, maar ook de continuïteit en kwaliteit van de opleidingen te versterken, waardoor de sector weerbaarder wordt voor toekomstige ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat door de opleidingen, en met name de toetsing, bij de bemiddelaars onder te brengen, de overheid een grotere afhankelijkheidssituatie creëert ten aanzien van de bemiddelaars?
Er zijn aan elke marktontwikkeling in potentie risico’s verbonden, en het is niet mogelijk om met zekerheid in de toekomst te kijken. Tegelijkertijd zie ik op dit moment geen aanwijzingen dat door een dergelijke overname een grotere afhankelijkheidssituatie ontstaat.
Naast het bestaande, reguliere opleidings- en toetsingsaanbod op de markt, bieden tolk- en vertaalbureaus al langere tijd in-house ontwikkelprogramma’s aan om te voorzien in de vraag naar gekwalificeerde tolken en vertalers. Een dergelijke ontwikkeling is dus niet nieuw.
Tolk- en vertaalbureaus blijven van groot belang voor de leveringszekerheid van tolk- en vertaaldiensten aan zowel de overheid als het bedrijfsleven, zowel nationaal als internationaal. Zij beschikken over de capaciteit om in een breed scala van talen diensten te leveren, aangepast aan de verschillende uitvoeringswijzen die nodig zijn voor het continueren van de primaire processen binnen zowel de overheid als het bedrijfsleven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toetsing van de kwaliteit op de tolken op onafhankelijke basis plaats zal vinden en de kwaliteit geborgd zal blijven?
Zie de beantwoording op vraag vier.
Klopt de constatering in het Financieel Dagblad dat het tarief van de tolk en bemiddelaar in één zit?
Ja, dit klopt. Sinds 2020 betaalt de overheid een integrale vergoeding voor de totale tolkdienstverlening aan de tolkbureaus.
Ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe werkwijze kreeg SEO Economisch Onderzoek in 2018 de opdracht om verschillende scenario’s uit te werken met betrekking tot de tarieven voor de inzet van tolken door overheidsorganisaties. Op basis van de uitkomsten3 van dit onderzoek en de overleggen met de betrokken stakeholders is besloten om over te gaan op een integrale vergoeding aan de tolkbureaus voor de totale tolkdienstverlening.
Wat is uw reactie op de opmerking van Astrid van Rossum van Global Talk dat de overheid dit zou moeten losknippen zodat de tolk wordt betaald voor het werk en de bemiddelaar voor de toegevoegde waarde van ontzorgen? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het besluit voor het hanteren van een integrale vergoeding onderschrijf ik nog steeds. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10 heeft er een zorgvuldige procedure plaatsgevonden en is gebruik gemaakt van de uitkomsten van het eerder genoemde SEO onderzoek. Dit heeft geleid tot de huidige werkwijze voor een integrale vergoeding van de totale tolkdienstverlening.
Het bericht ‘OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur’ |
|
Emiel van Dijk (PVV), Hidde Heutink (PVV) |
|
Chris Jansen (PVV), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet aan slachtoffers van geweld uit te leggen valt dat er na zo’n zwaar incident niet tot vervolging wordt overgegaan?
Het OM (Openbaar Ministerie) kan alleen tot vervolging overgaan als er voldoende bewijs is dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het OM heeft laten weten dat er in deze zaak onvoldoende bewijs was. De officier van justitie heeft dit in een gesprek met aangeefster en een vertegenwoordiger van NS toegelicht. Het past mij niet om een oordeel te vellen over een beslissing van het OM in een specifiek onderzoek.
Wordt aan geweldplegers in het OV, ongeacht of zij strafrechtelijk vervolgd kunnen worden of niet, hoe dan ook een reisverbod opgelegd? Zo ja, hoe gaat dit in zijn werk? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een reisverbod staat los van eventuele strafrechtelijke vervolging. Bij veel soorten delicten is er sprake van zowel een «reis- en/of verblijfsverbod» als een aangifte met als gevolg mogelijke strafrechtelijke vervolging. Een vervoerder kan – naast de situaties met geweld tegen personeel – ook een reis- of verblijfsverbod opleggen wanneer sprake is van structurele overlast of bij veelvuldig reizen zonder geldig vervoersbewijs. Voor het opleggen van reis- of verblijfsverboden geldt de eis dat het verbod in enige vorm wordt beperkt in tijd, omvang of plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het OM in samenspraak met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven.2 Vervoerders leggen conform de leidraad verboden op aan gewelds- en/of overlastgevers. Indien het verbod overtreden wordt kunnen OV-boa’s de persoon in kwestie staande houden en deze overdragen aan de politie. Het overtreden van reis- of verblijfsverboden kan vervolgens leiden tot strafrechtelijke vervolging.
Hoe denkt u overlast en agressie in het openbaar vervoer te kunnen stoppen nu blijkt dat daders gewoon hun gang kunnen gaan en niet eens vervolgd worden?
Medewerkers in het OV zijn essentieel voor het goed functioneren van onze samenleving. Daarom vallen ze onder de groep van werknemers met een «veilige publieke taak». Als werknemers in deze beroepsgroepen slachtoffer worden van delicten als mishandeling, bedreiging, belediging, doxing en openlijke geweldpleging, raakt dat niet alleen het individu, maar onze samenleving als geheel. Daarom is de afgelopen decennia vanuit de Rijksoverheid en vanuit werkgevers specifiek beleid ontwikkeld met als doel om werknemers met een publieke taak veilig te laten werken. Dit brede overheidsbeleid ziet onder andere op het voorkomen van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, het versterken van de weerbaarheid van deze beroepsgroepen en de strafrechtelijke vervolging van de geweldpleger als belangrijk sluitstuk.
Het beleid van het OM voor de strafrechtelijke vervolging van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen. In deze aanwijzing staat opgenomen dat het uitgangspunt is dat de sanctie in de richtlijn van een specifiek delict (zoals mishandeling) met 200% wordt verhoogd, wanneer het delict is gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Daarnaast is een repressieve aanpak van geweld en agressie nodig. Dit is onder andere vormgegeven door middel van de Eenduidig Landelijke Afspraken (ELA). ELA is een set afspraken tussen de politie en het OM, om te komen tot een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie- en geweldszaken tegen werknemers met een publieke taak.
Het beeld dat daders van overlast, agressie of vernielingen hun gang kunnen gaan in het OV deel ik daarom niet. In al deze situaties wordt waar mogelijk door de OV-sector aangifte gedaan en komt het vaak voor dat de schade wordt verhaald op de daders. Daarnaast leidt aangifte in veel gevallen wel tot een veroordeling. De OV-sector heeft daarnaast verschillende instrumenten om overlast en agressie tegen te gaan. Het grootste deel van de overlast in het OV heeft betalingsproblematiek als aanleiding. In dat kader hebben de incheckpoortjes op de stations een goede preventieve werking. Daarnaast hebben vervoersbedrijven buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst met een geweldsbevoegdheid en handboeien. Deze specialistische medewerkers met een handhavingstaak dragen veelal bodycams wat enerzijds een preventieve werking kan hebben tegen agressiviteit en anderzijds een aangifte voorziet van extra bewijsmateriaal. Verdere veiligheidsinstrumenten zijn onder andere agressietrainingen voor personeel, reis- en verblijfsverboden en de live monitoring van camera’s. Daarnaast wordt lokaal waar nodig nauw samengewerkt tussen vervoerders en politie.
Het beeld is dat de OV-sector door zijn inzet veel onveilige of onwenselijke situaties weet te voorkomen of daar op adequate wijze op weet te reageren. Omdat de veiligheidssituatie in het openbaar vervoer blijft veranderen, zal de OV-sector moeten blijven variëren in zijn aanpak. Daarnaast voert het Ministerie van IenW doorlopend gesprekken met de OV-sector, de veiligheidspartners en het Ministerie van JenV om de ontwikkelingen te volgen en waar nodig en mogelijk extra veiligheidsinstrumenten te realiseren. Zo wordt door de ministeries momenteel gewerkt aan de zelfstandige toegang tot de pasfoto’s uit het rijbewijzenregister voor (OV-)boa’s. Met dit instrument kunnen boa’s eigenstandiger optreden, waardoor minder vaak een beroep op de politie wordt gedaan. De OV-boa’s hebben naar verwachting volgend jaar toegang tot dit register.3
Uw Kamer is op 11 februari jl. per brief door mij geïnformeerd over deze andere maatregelen om het OV veiliger te maken.4
Daarnaast worden door IenW periodieke overleggen georganiseerd binnen het kader van het Landelijk convenant sociale veiligheid in het OV waarin IenW, JenV, de OV-sector en de veiligheidspartners met elkaar in gesprek gaan over actualiteiten en maatregelen.
Kunt u aangeven wat er sinds dit incident interdepartementaal gedaan is om het geweld in het OV terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen teneinde reizigers en personeel beter te beschermen heeft NS genomen sinds deze mishandeling in april 2024?
NS heeft op 5 maart 2025 het jaarverslag gepubliceerd.5 In dit jaarverslag noemt de vervoerder verschillende maatregelen die in 2024 zijn genomen. NS laat weten dat de maatregelen om de sociale veiligheid te verbeteren zich vooral richten op stations en trajecten met relatief veel meldingen en incidenten. Zo heeft NS in 2024 op die plekken ingezet op onder andere extra medewerkers van veiligheid en service (boa’s) en veiligheidsacties met beveiliging – soms met honden – op stations en in treinen. In het jaarverslag laat NS ook weten dat de bodycam pilot van afgelopen zomer positief is geëvalueerd en momenteel de mogelijkheid om hoofdconducteurs uit te rusten met bodycams verder wordt onderzocht. NS laat weten daarnaast ook andere extra maatregelen en acties te hebben genomen. Zo is er op station Utrecht Centraal en op Rotterdam Centraal als pilot een interventiemedewerker onbegrepen gedrag begonnen. Ook is er door de vervoerder een pilot gestart met een operationeel en regionaal coördinator Veiligheid & Service. NS concludeert verder dat de #wijstaanstil-actie effectief was in het aandacht vragen voor het maatschappelijke probleem van agressie in het openbaar vervoer. Ik hecht eraan om te benadrukken dat NS naast deze individuele activiteiten ook zeer betrokken is in de landelijke samenwerking met sector- en veiligheidspartijen. Binnen deze samenwerking wordt gezamenlijk gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid in het OV. Nadere toelichting daarop is gegeven in de brief van 11 februari jl.6 Voor wat betreft de jaarverantwoording van NS zal deze – zoals gebruikelijk – in het voorjaar per brief aan uw Kamer worden aangeboden voorzien van een reactie en duiding.
Kunt u aangeven of, indien het bewijs voor mishandeling niet rond te krijgen is, het OM niet kan vervolgen voor minder zware delictsomschrijvingen, zoals openbare geweldpleging, verstoring van de openbare orde etc.?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om extra veiligheidsmaatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat toekomstige mishandelingen in de trein geseponeerd worden vanwege een gebrek aan bewijs? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De OV-sector zet uiteraard bij voorkeur in op preventieve maatregelen. Denk aan fysieke maatregelen als het plaatsen van poortjes, het plaatsen van camera’s, het optimaliseren van zichtlijnen, verbeteren van verlichting, extra groenvoorziening en andere belevingsaspecten. Daarnaast werkt de OV-sector aan het vergroten van de betaalmoraal onder reizigers7, het data-gestuurd inzetten van veiligheidspersoneel daar waar dat nodig is en de inzet van bodycams. In de brief van 11 februari jl. worden diverse korte en lange termijn maatregelen genoemd om overlast en geweld in het OV tegen te gaan.
In het antwoord op vraag 4 en 5 is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan de toegang tot het rijbewijzenregister. Door camerabewaking kan bewijsmateriaal bij aangiftes worden verkregen. ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast ook zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra’s camera’s. Het liefst hebben we elke centimeter van een station in beeld, maar daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. In de brief van 11 februari jl. aan de Kamer is toegelicht dat ProRail een subsidie ontvangt voor extra camera’s en maatwerkmaatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.8 Het is van belang dat een deel van deze slecht scorende stations beter in beeld wordt gebracht. Deze maatregel moet in de eerste plaats een preventief effect hebben, maar de beelden kunnen ook gebruikt worden bij strafrechtelijke vervolging.
Bent u het eens met de stelling dat nu, wegens het gebrek bewijsmateriaal, het OM tandeloos blijkt, de tijd van afwachten en onderzoeken voorbij is en dat NS en de ministeries per direct met aanvullende maatregelen moeten komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er geen camerabeelden zijn van het incident, terwijl er al voldoende mogelijkheden zijn, zoals het op vrijwillige basis uitrusten van het personeel met een bodycam?
NS heeft in meer dan 80 procent van de treinen camera's. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. NS laat weten dat van het incident van vorig jaar helaas geen beelden in de trein beschikbaar zijn omdat dit plaatsvond in één van de oudere treinen waar nog geen camera's aanwezig waren.
Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. Verder dragen alle NS-boa’s al bodycams. Over de uitrol van bodycams voor ander personeel zal NS naar verwachting medio 2025 een besluit nemen.
Draagt iedere werknemer van NS, die dat vrijwillig wil, al een bodycam? Zo nee, waarom moet dat zo lang duren en wanneer is deze uitrol volledig?
Zoals hierboven vermeld dragen alle NS-boa’s al een bodycam. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid. Een half jaar lang droegen 100 hoofdconducteurs en 20 collega’s van Service Stations een bodycam op hun uniform. De proef is door de vervoerder positief ervaren. NS werkt nu aan de voorbereidingen om tot een definitief besluit te komen. De brede uitrol van de bodycams vergt een flinke investering. Het Ministerie van IenW is daarover in gesprek met NS.
De onbetrouwbaarheid van de inschatting van saneringskosten voor de grond van Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tata Steel heeft tot 2 miljard nodig voor vergroening, blijkt uit geheime cijfers»1?
Ja.
Herkent u het getal van maximaal 12 miljard euro aan saneringskosten voor de grond van Tata Steel die te zien was op de slide die tijdens de presentatie van het rapport van Hans Wijers en Frans Blom op scherm te zien was?
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat in media en onder politici nu veelal het beeld heerst dat het saneren van de grond inderdaad 12 miljard euro zou kosten?
Ja.
Kunt u meer detail geven over de aannames waarop de inschatting is gebaseerd dat dit 12 miljard euro zou kosten?
Het bedrag van maximaal 12 miljard euro is ingeschat door de heren Wijers en Blom als onderdeel van hun onderzoek naar de mogelijke handelingsperspectieven van de staat met betrekking tot de verduurzaming van Tata Steel Nederland (TSN). Wijers en Blom hebben een inschatting gemaakt van de (maximale) saneringskosten van de bodem en het grondwater na beëindiging van de activiteiten door TSN. Deze inschatting gaat uit van het saneren van de grond naar een niveau geschikt voor woningbouw. Verdere details over de aannames zijn aan Wijers en Blom en kan ik u niet verstrekken.
In algemene zin valt op te merken dat de werkelijke kosten van de saneringsopgave afhankelijk zijn van de uiteindelijke functiekeuze en inrichting van het terrein. Wanneer de grond voor industriële doeleinden wordt gebruikt, zijn de saneringskosten aanzienlijk lager. Duidelijk is dat een sanering door de lange historische aanwezigheid van Tata Steel en haar voorgangers, de aard van de staalindustrie en het zeer grote oppervlak van het terrein van Tata Steel een complexe, langdurige en kostbare aangelegenheid zal zijn.
Bent u bereid de onderliggende analyses hiervoor openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Wijers en Blom hebben, ondersteund door BCG, onafhankelijk onderzoek gedaan. Het openbare rapport «Hoe Tata Steel Nederland te verduurzamen» is op 28 maart 2024 gedeeld met de Kamer.2 Op 16 mei 2024 heeft een deels openbare en deels vertrouwelijke technische briefing plaatsgevonden over het rapport met de heren Wijers en Blom. Daarnaast heeft op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat het vertrouwelijke rapport van Wijers/Blom ter inzage gelegen bij de griffie. Daarmee is alle informatie die bij de overheid bekend is met uw kamer gedeeld.
Hoe verhouden de saneringskosten zich ten opzichte van andere saneringsprojecten van ernstig vervuilde terreinen zoals Chemie-Pack in Moerdijk (7 hectare voor circa 5,5 miljoen euro per hectare)2, EMK in Krimpen aan den IJssel (6 hectare voor circa 7 tot 10 miljoen euro per hectare) (Kamerstuk 28 089, nr. 188), Thermphos in Vlissingen (50 hectare voor circa 2,5 miljoen euro per hectare)3 en Olasfa in Olst (3,5 hectare voor circa 3 miljoen euro per hectare)4?
De saneringskosten van verschillende terreinen laten zich niet eenvoudig vergelijken. De kosten zijn enerzijds afhankelijk van het type (welke stoffen) en de mate en omvang van de verontreiniging en de bodemopbouw. Anderzijds hangt de omvang van de benodigde sanering af van de beoogde toekomstige functie van het terrein en de locatie. Vanwege al deze factoren die een rol spelen bij de kosten van sanering, zijn de genoemde saneringsprojecten moeilijk te vergelijken met de geschatte kosten van een eventuele sanering van het TSN-terrein.
Herinnert u zich de opmerking van Staatssecretaris Heijnen in haar brief van 3 april 2024, waar zij over de bodemsanering zegt dat «als het gaat om geheel of gedeeltelijke sluiting – tegelijkertijd op voorhand niet gegarandeerd kan worden dat de kosten daarvan volledig door Tata Steel Nederland zullen worden gedragen» (Kamerstuk 28 089, nr. 275)?
Ja.
Deelt u de mening dat in elk toekomstscenario er een significante saneringsopgave ligt die hoe dan ook moet worden uitgevoerd, onafhankelijk van wie die uiteindelijk uit zal voeren? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van het toekomstscenario kan er een aanzienlijke saneringsopgave liggen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de omvang van de saneringsopgave afhankelijk van de toekomstige functie van de grond.
Bent u zich bewust van het feit dat Tata Steel Ltd (moederbedrijf van Tata Steel Nederland) geen Parent Company Guarantee heeft afgegeven voor de Nederlandse dochtermaatschappij? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor de kans om de kosten voor sanering bij een eventueel faillissement te verhalen op de Indiase moedermaatschappij?
Ja, ik ben me ervan bewust dat Tata Steel Limited (TSL) een dergelijke garantie, ook wel de 403-verklaring genoemd, niet heeft afgegeven. Dit betekent dat TSL op dit moment niet garant staat voor de schulden van TSN en schuldeisers zich in het geval van een eventueel faillissement van TSN niet rechtstreeks kunnen wenden tot TSL. We begrijpen de zorg die voortvloeit uit de Kamervragen dat de staat mogelijk met een significante saneringsopgave achterblijft wanneer een bedrijf failliet gaat.
In de Kamerbrief6 waar u in vraag 7 aan refereert, is al een toelichting opgenomen op de relevante bepalingen uit debodemregelgeving en de Omgevingswet (financiële zekerheidsstelling) die op Tata Steel van toepassing zijn. Het uitgangspunt van de Omgevingswet en de bodemregelgeving is dat de vervuiler betaalt. Dat geldt dus ook voor Tata Steel. In de Omgevingswet in artikel 13.5 is de financiële zekerheidsstelling opgenomen.7 Middels deze wetgeving kunnen in een omgevingsvergunning eisen worden gesteld aan activiteiten met grote nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Bijvoorbeeld een voorschrift dat financiële zekerheid stelt om verplichtingen na te komen of schade te dekken. Als de vergunninghouder deze verplichtingen niet naleeft, kan het bevoegd gezag kosten op die manier alsnog verhalen via de zekerheidsstelling.
Artikel 8.6 van het Omgevingsbesluit wijst gevallen aan waarbij het bevoegd gezag altijd voorschriften voor financiële zekerheid aan de omgevingsvergunning moet verbinden bij IPPC-installaties en voor Seveso-inrichtingen. TSN valt onder deze categorie. Deze verplichte zekerheidsstelling in de Omgevingswet is een nieuw rechtsinstrument. Omgevingsdiensten in heel Nederland zijn op dit moment bezig met het implementeren van deze eis. Daardoor is nu nog geen beleidsevaluatie mogelijk en valt op dit moment niet te zeggen in welke mate het instrument effectief is in het vermijden dat bijvoorbeeld saneringskosten bij een faillissement (deels) voor rekening van de overheid komen.
Zijn de mogelijkheden voor een aansprakelijkheidsprocedure tegen de moedervennootschap van Tata Steel Nederland onderzocht om in te schatten in hoeverre bij een eventueel faillissement de saneringskosten (en/of faillissementstekorten) te verhalen zijn op de Indiase moedermaatschappij? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
De noodzaak om een aansprakelijkheidsprocedure te onderzoeken is er op dit moment niet. In de hoofdregel blijft de aansprakelijkheid van een aandeelhouder beperkt tot (de waarde van) zijn aandeel. Daarbij zijn aandeelhouders in beginsel niet aansprakelijk voor schulden van een besloten vennootschap zoals Tata Steel Nederland b.v.
Het doel van het kabinet is om via een maatwerkafspraak schone en groene staalproductie in de IJmond te realiseren. Hiermee borgen we dat TSN de activiteiten op een schone en duurzame manier voortzet. In deze situatie is er dus ook geen sprake van een noodzaak om de grondsaneringskosten te verhalen op de eigenaar van TSN, Tata Steel Limited.
Is er een scenario denkbaar waarin Tata Steel IJmuiden failliet zou gaan en de Nederlandse overheid op zou draaien voor de saneringskosten van de grond? Zo ja, hoe ziet een dergelijke situatie eruit, wat gebeurt er dan en acht u dat wenselijk?
Het rapport van Wijers en Blom beschrijft een scenario waarin TSN onder economische druk moet sluiten. Bij sluiting in het specifieke geval van een faillissement bestaat er een risico dat TSN in gebreke blijft bij het dekken van de saneringskosten van de grond. Daardoor zouden deze kosten in dat geval mogelijk bij de overheid terecht komen, zie ook het antwoord op vraag 9.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel. De kans op een ongecontroleerd faillissement en een mogelijke saneringsopgave voor de overheid is daarmee kleiner.
Deelt u de mening dat Tata wat er ook gebeurt verantwoordelijk is voor de kosten van bodenvervuiling en voor het oplossen daarvan hoe dan ook moet gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 9 gaat de Omgevingswet uit van het principe dat de vervuiler betaalt. TSN is dus verantwoordelijk voor de door het bedrijf veroorzaakte bodemvervuiling en zal daar de kosten voor moeten dragen.
Tegelijkertijd is op dit moment ook al duidelijk dat TSN niet voor alle vormen van bodemverontreiniging op het terrein aansprakelijk kan worden gehouden. Niet alle bodemverontreiniging op het terrein is door TSN of haar rechtsvoorgangers veroorzaakt. Zo is in 1943 een grote verontreiniging ontstaan door een geallieerd bombardement en beperkt de Omgevingswet in art 13.3a de aansprakelijkheid van bedrijven voor historische bodemverontreiniging8. Voor deze vormen van bodemverontreiniging kan TSN niet aansprakelijk worden gehouden.
Bent u bereid een saneringsexpert te vragen een inschatting te maken van de saneringskosten die te verwachten zijn, gezien het belang van de saneringskosten in de discussie rondom Tata? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 11 zet het kabinet in op het sluiten van een maatwerkafspraak met TSN voor groene en schone staalproductie. Daarmee is sanering van het volledige terrein niet aan de orde.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van de bodemvervuiling bij Tata op het milieu (waaronder water), natuur en gezondheid van omwonenden en werkenerms? Zo niet, waarom niet en bent u bereid om alsnog zo'n onderzoek te laten doen?
Ja. Het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland, is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op bodemvervuiling. Deze taken zijn gemandateerd aan de OD NZKG. De OD NZKG doet onderzoek naar de risico’s van de verspreiding van verontreinigingen naar de omgeving. De OD NZKG neemt maatregelen of voert aanvullend onderzoek uit wanneer zij dit noodzakelijk acht.
Inzicht in de bodemkwaliteit op het terrein van TSN is gebaseerd op bodemonderzoeken die worden ingediend door TSN bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG). De OD NZKG registreert deze bodemonderzoeken in haar bodeminformatiesysteem. Dit systeem is openbaar en voor iedereen toegankelijk via de site van de OD NZKG. Dit betreft een overzicht van de bodeminformatie die bekend is bij de OD NZKG. De OD NZKG vult dit systeem continu aan met nieuwe bodeminformatie die bij haar wordt ingediend.
Er zijn al vele honderden onderzoeken over het terrein bekend. Omdat er al veel onderzoek wordt gedaan naar de mate en effecten van de bodemvervuiling op de omgeving zien wij geen noodzaak om zelf verder onderzoek in te stellen.
In hoeverre zou de voorkeur voor scenario 3 kunnen veranderen naar een ander scenario (eventueel een buiten de vier opties die Wijers en Blom opgaven) als blijkt dat de saneringskosten significant lager zijn dan de 12 miljard euro?
De inzet van het kabinet is gericht op een maatwerkafspraak en het realiseren van groene en schone staalproductie in de IJmond en daarmee ook het behoud van de economische en strategische waarde daarvan.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden en uiterlijk in februari 2025?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming van de antwoorden op de vragen is het niet gelukt om de vragen in februari 2025 te beantwoorden. De Kamer is hierover geïnformeerd op 20 februari 2025.9
De procedure van de Europese Commissie over het hoofdrailnet |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel «Europese Commissie dreigt met rechter over eenzijdige aanbesteding NS»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Europese Commissie dreigt met een rechtsgang over de onderhandse gunning van de hoofdrailnetconcessie aan de NS?
Voorafgaand aan het ontvangen van het met redenen omkleed advies heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: het ministerie) twee reacties gegeven op de ingebrekestelling (juli 2023) en de aanvullende ingebrekestelling (maart 2024) die het ministerie heeft ontvangen van de Europese Commissie (hierna: EC). Het ministerie heeft nu twee maanden de tijd om te reageren op het met redenen omkleed advies. Als de EC ook na deze reactie van mening is dat sprake is van een schending van het Europese recht, kan zij een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) inleiden. Ik betreur de stap die de EC heeft gezet met het met redenen omkleed advies en het mogelijke vervolg daarvan.
Om welke redenen is de Europese Commissie van mening dat de NS het hoofdrailnet niet zomaar gegund had mogen krijgen?
De inbreukprocedure en het met redenen omkleed advies, dat daar een onderdeel van is, betreft een vertrouwelijke procedure. Wel kan worden gemeld dat de EC, zoals de EC zelf in haar externe berichtgeving heeft gecommuniceerd, onder andere vindt dat Nederland een uitvraag had moeten doen om na te gaan of marktpartijen (een deel van) het vervoer op het hoofdrailnet kunnen uitvoeren.2
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat «gereguleerde competitie bij de spoorwegen essentieel is om passagiers aantrekkelijke en innoverende diensten te kunnen bieden tegen lagere prijzen»?
De EC geeft in haar berichtgeving aan: «Gereguleerde concurrentie op de spoorwegmarkt is van essentieel belang om reizigers tegen lagere kosten aantrekkelijker en innovatiever diensten te bieden, met behoud van de openbaredienstverleningstaak.» 3 De HRN-concessie is vormgegeven als een openbaredienstverleningstaak. Het ministerie zet daarbij het belang van de reiziger altijd voorop. Om dat belang van de reiziger te waarborgen, liggen aan de hoofdrailnetconcessie 2025–2033 een aantal beleidsdoelen ten grondslag: 1) een zo goed mogelijk vervoersproduct, 2) een zo optimaal en drempelloos mogelijke deur-tot-deurreis en 3) maatschappelijk optimale publieke investeringen in het spoorsysteem. Over de HRN-concessie en de beleidsdoelen die daaraan ten grondslag liggen, is uitgebreid het debat gevoerd met de Tweede Kamer4, en hierover is de Kamer daarnaast geïnformeerd per brief.5
Deelt u de mening dat het nog steeds onverstandig is om de marktanalyse niet uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om de concessie voor het gehele hoofdrailnet aan NS onderhands te gunnen heb ik genomen na zorgvuldig en veelvuldig (markt)onderzoek. Daarmee is aangetoond dat de markt niet in staat is een dergelijke integrale en samenhangende prestatie te verrichten en daarmee in een kwalitatief gelijkwaardig vervoersaanbod te voorzien, zoals beoogd met de HRN-concessie. Er bestaat geen verplichting een marktanalyse uit te voeren zoals de EC voorstaat. De conclusie dat het onverstandig is om een marktanalyse niet uit te voeren, deel ik dus niet. Hierover is uitgebreid debat gevoerd met de Tweede Kamer6, en de Kamer is geïnformeerd over de gemaakte keuzes.7
Klopt het dat de brief van de Europese Commissie niet alleen aan Nederland vraagt om te reageren binnen twee maanden, maar ook om maatregelen te treffen die de onrechtmatige situatie herstellen? Zo ja, welke acties moet u dan concreet nemen?
De EC heeft een met redenen omkleed advies aan de Nederlandse autoriteiten uitgebracht. Zij geeft Nederland twee maanden de tijd om hierop te reageren en de nodige maatregelen te treffen. Het antwoord op het met redenen omkleed advies van de EC wordt op dit moment voorbereid.
Hoe schat u de kans in dat de reactie die u binnen twee maanden moet geven op de brief van de Europese Commissie afdoende zal zijn om te voorkomen dat de Europese Commissie naar het Europese Hof van Justitie stapt?
Het Ministerie van IenW blijft in gesprek met de EC. In deze fase heeft Nederland de mogelijkheid te onderbouwen dat de besluitvorming rondom de onderhandse gunning van de concessie zeer zorgvuldig en binnen de grenzen van het Europese recht is geweest. Het Ministerie van IenW hoopt dat de EC, na het lezen van onze reactie op het met redenen omkleed advies, niet naar het Hof zal stappen.
Hoeveel procent van de procedures die de Europese Commissie aanhangig maakt bij het Europese Hof van Justitie worden door de Europese Commissie gewonnen?
In het overgrote deel van de zaken die de EC aanhangig maakt bij het Hof wordt de EC in het gelijk gesteld door het Hof, uitgaande van de cijfers van de afgelopen jaren. Het gaat om zeer uiteenlopende zaken. Ook eenvoudige zaken over niet-tijdige omzetting van richtlijnen vallen hieronder. Dit zijn algemene cijfers die niets zeggen over de uitkomst in individuele zaken.
In geval de Europese Commissie naar het Europese Hof stapt: hoe groot schat u de kans in dat de Europese Commissie een zaak tegen Nederland wint of verliest?
Ik kan daar nu nog niet op vooruitlopen. De eerstvolgende stap is het opstellen van een reactie voor het met redenen omkleed advies.
In het geval dat de Europese Commissie naar het Europese Hof stapt: wat zijn de financiële consequenties als de Nederlandse Staat de zaak zou verliezen?
Het is nog onbekend of de EC naar het Hof stapt, wat de eventuele uitspraak van het Hof zal zijn en wat de Nederlandse Staat dan precies moet doen. Het Hof stelt namelijk vast of er wel of geen inbreuk van het Europese recht is, maar bepaalt – bij vaststelling van een inbreuk – niet concreet wat de lidstaat moet doen om die inbreuk op te heffen. De lidstaat houdt daar bepaalde ruimte. Het Hof kan overigens pas een boete of dwangsom opleggen als een lidstaat inbreuk blijft maken op het Europese recht, ook na de uitspraak waarin een inbreuk werd vastgesteld. Op dit moment kan ik dan ook niet inschatten wat de mogelijke financiële consequenties kunnen zijn.
Wat hebben de rechtszaken rondom de onderhandse gunning van het hoofdrailnet de Nederlandse belastingbetaler tot nu toe gekost?
Rondom de onderhandse gunning van de concessie op het hoofdrailnet hebben verschillende rechtszaken gespeeld. Het gaat zowel om privaatrechtelijke als bestuursrechtelijke zaken, ook in het kader van de verzoeken tot openbaarmaking op grond van de Wet open overheid. Aan al deze dossiers hebben verschillende ambtenaren van het Ministerie van IenW gewerkt, waarbij soms afstemming nodig was met ambtenaren van andere departementen. Daarnaast heeft de Landsadvocaat bijstand verleend. De concrete kosten van dit alles voor de belastingbetaler laten zich lastig kwantificeren.
Het bericht ‘Euronext wil populaire handel in ETF’s naar Amsterdam halen' |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Euronext wil populaire handel in ETF’s naar Amsterdam halen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een sterke financiële sector goed is voor Nederland en dat een groter handelsvolume op Nederlandse beurzen daaraan kan bijdragen?
Ja.
Wat zijn volgens u goede randvoorwaarden om het aantrekkelijk te maken voor Euronext om ETF-handel naar de Amsterdamse beurs te halen? Wat kan u doen om de positie van de Amsterdamse beurs te versterken?
Hoe aantrekkelijk een kapitaalmarkt wordt geacht door belanghebbenden hangt af van verschillende factoren. Dit verschilt ook per belanghebbende. Zo heeft een belegger deels andere voorkeuren dan een bedrijf dat aandelen uitgeeft. In algemene zin moeten er voor een aantrekkelijke handel in financiële instrumenten, zoals aandelen en exchange traded funds (ETFs), in eerste instantie voldoende interessante bedrijven beursgenoteerd zijn, die in een beursindex, zoals de AEX-index, opgenomen worden. De aandelen en andere financiële instrumenten van die bedrijven kunnen als onderliggende waarde van ETFs worden gebruikt. Daarnaast is het voor liquide handel op een diepe kapitaalmarkt (met veel kapitaal en veel handelsactiviteit) van belang dat er veel beleggers zijn en beleggers met verschillende voorkeuren, zowel institutionele beleggers als retail beleggers (huishoudens) en zowel nationale als internationale beleggers.
Euronext Amsterdam wordt, evenals de rest van de financiële sector, sterk gereguleerd. Dit bepaalt in grote mate het speelveld van de beurs. Tegelijkertijd gaat Euronext voor een deel ook zelf over de randvoorwaarden van een aantrekkelijke markt. Euronext stelt als beursuitbater zelf regels voor uitgevende instellingen (beursgenoteerde ondernemingen) en deelnemers aan zijn handelsplatformen (beleggers). Bij mijn beleid voor de financiële sector, zowel nationaal als Europees, houd ik rekening met de belangen van alle belanghebbenden, waaronder ook Euronext en partijen die hierop actief zijn. Ik heb hierbij oog voor het goede functioneren van de markt, vermindering van regeldruk en goed toezicht en bescherming van de consument. Voor een overzicht van relevante randvoorwaarden verwijs ik u naar de brief met mijn visie op de financiële sector.2
Bent u van mening dat een verdere concentratie binnen de Euronext-groep van de ETF-handel de concurrentiepositie van Euronext verbetert ten opzichte van de Amerikaanse markt?
Ja, centralisatie kan zorgen voor meer liquiditeit en op deze manier bijdragen aan de versterking van de concurrentiepositie van Euronext.
Bent u het eens dat een inhaalslag op de Europese ETF-markt nodig is in vergelijking met de Amerikaanse markt? Wat is uw reactie in het licht dat de Europese ETF-markt ongeveer 2.400 miljard dollar omvat terwijl de Amerikaanse markt uit 11.000 miljard dollar bestaat?
De Europese kapitaalmarkten, inclusief de ETF-markt, hebben potentieel om verder te groeien en beter te integreren. Het verschil in omvang met de Verenigde Staten kan door verschillende factoren worden verklaard. De in het FD-artikel genoemde versnippering van de Europese kapitaalmarkt speelt hierbij een rol, vergeleken met de meer geconcentreerde Amerikaanse markt. Een minder versnipperde en meer liquide markt is aantrekkelijker voor beleggers, zowel retail beleggers als institutionele beleggers, en bedrijven. De fragmentatie in de EU over meerdere beurzen en bilaterale handel buiten de beurs (over the counter) leidt tot minder efficiënte prijsvorming en beperkte schaalvoordelen. Een andere mogelijke oorzaak van dit verschil is de wijze waarop de oudedagsvoorziening is geregeld. Amerikaanse huishoudens zijn zelf verantwoordelijk voor het opbouwen van pensioenvermogen. In veel Europese lidstaten verzorgt de staat het pensioen, of – zoals in Nederland – beleggen werknemers via pensioenfondsen indirect voor hun oude dag. Pensioenfondsen beleggen doorgaans niet of nauwelijks in ETFs, terwijl Amerikaanse huishoudens wel veel in deze instrumenten beleggen. Ook kan meespelen dat er in Europa minder bedrijven beursgenoteerd zijn in vergelijking met de VS, en dat de waarderingen in de VS momenteel hoger zijn. Dit kan zich vertalen naar een grotere omvang van de Amerikaanse ETF-markt.
Hoe kijkt u naar het meer toegankelijk maken van de hoofdindex voor closed-endbeleggingsfondsen?
Euronext consulteert momenteel een voorgenomen aanpassing van de beursregels van Euronext Amsterdam. Als Minister van Financiën heb ik daar geen directe rol bij, het betreft keuzes van Euronext als bedrijf. Deze aanpassing ziet onder meer op inclusie van beursgenoteerde closed-end beleggingsfondsen in de AEX-index.3 Dat deze fondsen op dit moment niet in de AEX-index opgenomen kunnen worden, betekent niet dat dergelijke fondsen thans geen toegang hebben tot Euronext Amsterdam. Er zijn reeds meerdere van deze fondsen aangesloten bij de Amsterdamse beurs. Beheerders van closed-end beleggingsfondsen kunnen momenteel al als lid of deelnemer handelen op Euronext Amsterdam in aandelen en andere financiële instrumenten. Kapitaal van deze fondsen kan dus al productief ingezet worden op de Amsterdamse beurs, als deze fondsen beleggen in aandelen van andere daar genoteerde bedrijven. Ook kunnen (closed-end) beleggingsfondsen, of de beheerder van een fonds, worden genoteerd op Euronext Amsterdam. Als een beleggingsfonds genoteerd wordt, dan worden de deelnemingsrechten (aandelen) van dat fonds verhandelbaar op de beurs. Over de toegang van beleggingsfondsen – en van het kapitaal dat zij beheren – tot de Amsterdamse beurs, heb ik dus geen zorgen. Zoals gezegd, het is nu nog niet mogelijk om als beursgenoteerd beleggingsfonds opgenomen te worden in de AEX-index. Een voordeel van inclusie in een index is dat beleggers die (passief) in de AEX-index beleggen, automatisch ook in de aandelen van het fonds beleggen.
Bent u van mening dat het zorgelijk is voor het aantrekken van kapitaal dat er tot voor kort maar een enkel closed-endbeleggingsfonds aangesloten was bij de Amsterdamse beurs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de uitbreiding van de ETF-handel op de Amsterdamse beurs ervoor zorgt dat Nederlandse beleggers meer ruimte hebben om in Nederlandse bedrijven te investeren? Zo nee, waarom niet?
Dit zou een effect kunnen zijn, al betekent de voorgenomen concentratie van de ETF-handel bij Euronext Amsterdam ook dat in ETFs belegd kan worden met aandelen van bedrijven die op andere (Europese) beurzen genoteerd zijn. Naast meer handel in ETFs is dus ook van belang dat meer Nederlandse bedrijven ervoor kiezen om in Nederland naar de beurs te gaan. Alleen dan kunnen er ETF’s ontwikkeld worden waar aandelen van Nederlandse bedrijven onderdeel van uit maken.
Bent u van mening dat het aantrekken van privaat kapitaal ervoor zorgt dat er meer geld beschikbaar komt voor beursgenoteerde bedrijven op de Euronext beurs om te investeren en te concurreren met buitenlandse bedrijven?
Ja.
Bent u het ermee eens dat meer privaat kapitaal ervoor zal zorgen dat er meer financiële middelen en dus financiering beschikbaar komen voor Nederlandse bedrijven voor innovatie? Zo ja, wat kan u doen om dat te stimuleren?
Ja. Hiervoor is versterking van de Europese kapitaalmarktunie van doorslaggevend belang. Nog dit kwartaal stuur ik uw Kamer een brief met de inzet van het kabinet hiervoor.
Hoe kijkt u naar het gevolg geschetst door Eumedion in het artikel dat Euronext Amsterdam met deze maatregelen de concurrentiepositie met de Duitse en Franse hoofdindices zal verbeteren?
Dit kan een mogelijk effect zijn waarvan ik de logica in theorie kan volgen, al heb ik geen zicht op de precieze concurrentiepositie van Euronext Amsterdam ten opzichte van beurzen in andere Europese landen.
Kunt u een overzicht geven van andere zaken die de concurrentiepositie van de Amsterdamse beurs met de Duitse en Franse hoofdindices belemmert?
Eumedion, een belangenbehartiger van institutionele beleggers, refereert in zijn reactie in het FD-artikel aan het feit dat de AEX-index «slechts» 25 bedrijven kent. Dit is minder dan hoofdindices in omringende landen, zoals de Duitse DAX (40 bedrijven), Franse CAC (40) en Britse FTSE-index (100). Euronext consulteert momenteel ook onder belanghebbenden of uitbreiding van de AEX-index naar 30 bedrijven wenselijk is. Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 7 valt dit onder de keuzes van Euronext als bedrijf en heb ik hierbij geen directe rol. Euronext gaat voor een deel ook zelf over de randvoorwaarden van een aantrekkelijke markt ten behoeve van zijn concurrentiepositie. De regelgeving voor gereglementeerde markten (de exploitanten van beurzen) is in de EU sterk geharmoniseerd. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld in de EU voor Euronext en haar concurrenten. Dit neemt niet weg dat er sprake kan zijn van additionele nationale regelgeving. Zoals ik eerder heb toegezegd, zal ik uw Kamer op korte termijn een overzicht doen toekomen van nationale regels die mogelijk een impact kunnen hebben op de concurrentiepositie van de Nederlandse financiële sector.
De ernstige vogelgriep-situatie |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag en de noodoproep van wildopvangcentra en dierenambulances over het toenemende aantal vogelgriepbesmettingen bij wilde dieren?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat experts spreken over een pandemie bij dieren?2
Ja. Men spreekt van een pandemie als een epidemie wereldwijd veel mensen, of zoals in dit geval, dieren treft.
Bent u ermee bekend dat vogelgriep in de Verenigde Staten op grote schaal rondgaat zowel bij wilde dieren als in de veehouderij en dat daar meer dan 60 mensen vogelgriep hebben opgelopen in het afgelopen jaar, waarvan één persoon is overleden?3
Ja, de situatie in de Verenigde Staten (VS) is zorgelijk. Ik heb uw Kamer daarover op 31 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 306). Inmiddels zijn meer dan 900 melkveebedrijven besmet en 70 mensen. Het sterfgeval in de VS betrof een persoon in Louisiana die besmet raakte na contact met hobbyvogels in zijn tuin. De Minister van VWS en ik volgen de situatie nauwgezet en zullen aan de hand van nieuwe informatie bepalen of verdere acties nodig zijn.
Bent u ermee bekend dat ook in Nederland vogelgriep flink om zich heen grijpt en er veel dode vogels worden aangetroffen?4
Sinds december is er een toename in het aantal wilde vogels met vogelgriep. In Nederland wordt vogelgriep bij levende wilde vogels gemonitord door het Erasmus MC en bij dode wilde vogels door het Dutch Wild Life Health Centre en Wageningen Bioveterinary Research. De resultaten van deze monitoring ontvang ik op regelmatige basis. De aantallen besmette wilde vogels met vogelgriep zijn vooralsnog lager dan in 2021 tot en met 2023.
Kunt u zich herinneren dat u bij het commissiedebat Zoönosen en dierziekten van donderdag 6 februari 2025 hebt gesteld dat op dit moment het zoönotisch risico vanwege vogelgriep laag is en u daarom geen noodzaak ziet voor financiële ondersteuning van dierenhulporganisaties?
Ja, het klopt dat het risico voor de volksgezondheid laag is. Er is specifiek voor Nederland een risicobeoordeling van de vogelgriep situatie gemaakt, door een, op advies van het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) ingestelde, multidisciplinaire expertgroep. De expertgroep heeft het actuele risico van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) voor de volksgezondheid in Nederland in hun laatste risicobeoordeling van 16 december jl. voor de algemene bevolking ingeschat op zeer laag en voor personen die beroepsmatig worden blootgesteld laag tot matig (Kamerstuk 28 807, nr. 306).
Dierenhulporganisaties hebben geen formele taak bij het opruimen van dode wilde vogels. Dit is een aangelegenheid van de terreineigenaar zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) en staat uitgewerkt in de Leidraad omgang met wilde dieren met vogelgriep5. In deze Kamerbrief heb ik ook aangegeven dat op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert en weer om substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties, ik opnieuw zal beoordelen of financiële ondersteuning nodig is. In het Commissiedebat Zoönosen en dierziekten heb ik gezegd dat de situatie nu geen financiële ondersteuning aan dierenhulporganisaties vergt.
Hoe rijmt u deze uitspraak met alle berichten uit binnen- en buitenland over de ernstige vogelgriepsituatie?
Het risiconiveau voor de personen die beroepsmatig worden blootgesteld aan het vogelgriepvirus is laag tot matig. Dit is in lijn met het de risico-inschatting door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Daarnaast hebben dierenhulporganisaties geen formele taak bij het opruimen van dode wilde vogels en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken bij het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep.
Financiële ondersteuning acht ik op dit moment niet noodzakelijk. De aantallen besmette wilde vogels met vogelgriep zijn vooralsnog lager dan in 2021 tot en met 2023. Ik beoordeel de situatie opnieuw op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties. Ik blijf in goed overleg met de dierenhulporganisaties en volg de situatie op de voet.
Deelt u de mening dat de inzet van dierenhulporganisaties onmisbaar is, niet alleen vanwege de zorg voor wilde dieren en het voldoen aan de zorgplicht, maar ook vanwege het voorkomen van de verspreiding van vogelgriep en het beschermen van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik ten aanzien van de aangehaalde zorgplicht een nuance plaatsen. Weliswaar bepaalt artikel 2.1, zesde lid, van de Wet dieren dat eenieder hulpbehoeve dieren de nodige zorg verleent, en is die bepaling ook van toepassing ten aanzien van in het wild levende dieren, maar tegelijkertijd gelden ook de regels ter bescherming van de natuur (Omgevingswet). Die gaan er juist van uit dat het niet is toegestaan om een wild dier te vangen, met welk doel dan ook, zonder een omgevingsvergunning. Dat vergt dus een afweging tussen het belang van het individuele dier en de ecologische belangen. Die afweging kan het best door een deskundige worden gemaakt. In sommige gevallen kan het oordeel zijn dat zorg wel wordt verleend, en andere gevallen niet (zie hiervoor de zienswijze van de Raad voor de Dierenaangelegenheden «Dilemma’s in de wildopvang6»). Het is, concluderend, dus niet zo dat er te allen tijde aan individuele in het wild levende, hulpbehoevende dieren zorg moet worden verleend.
Vervoer en verzorging van zieke vogels met vogelgriep kan risico’s met zich meebrengen voor de dier- en volksgezondheid als er niet voldoende aandacht is voor hygiëne, persoonlijke beschermingsmiddelen en/of als de vogels niet in een quarantaine ruimte worden verzorgd. Om verspreiding van en besmetting met vogelgriep te voorkomen is het belangrijk dat alle betrokken partijen zich houden aan de voorschriften voor het hanteren van zieke en dode dieren, zoals beschreven in de Leidraad.7 Gezien deze risico’s onderzoek ik de mogelijkheden om zieke wilde dieren met vogelgriep op locatie te kunnen euthanaseren. Momenteel wordt door het Centre for Sustainable Animal Stewardship (CenSAS, Faculteit Diergeneeskunde Utrecht) onderzocht welke euthanasiemethoden toepasbaar zijn op wilde dieren door niet-veterinairen in de wildopvanglocaties. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik samen met het Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren bespreken of deze methoden geschikt en toepasbaar zijn in het veld. Het rapport verwacht ik op korte termijn en ik zal de Kamer hier vervolgens over informeren.
Bent u bekend met het verzoek van de Kamer om te komen tot een structurele financiële strategie voor het opruimen van de kadavers van wilde vogels en de opvang van mogelijk besmette dieren, en de toezegging van de oud-minister om in gesprek te gaan met dierenhulporganisaties?5
Ja, deze motie (Kamerstuk 29 683, nr. 300) heb ik in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) afgedaan en voer ik uit. Recent heeft in dit kader op beleidsniveau een gesprek plaatsgevonden met Stichting Dierenlot. De Minister van VWS en ik hebben geconcludeerd dat de vogelgriepsituatie nu nog niet zo erg is als in 2021 tot en met 2023.
Door mijn ambtsvoorganger is in 2021 eenmalig 50.000 euro vrijgemaakt voor steun aan dierenhulporganisaties en in 2023, samen met de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, eenmalig 100.000 euro. Daartoe is destijds besloten vanwege de vogelgriepsituatie op dat moment, met grote aantallen dode en zieke wilde vogels. Ook speelde dierenhulporganisaties destijds een rol bij het opruimen van dode wilde vogels. Inmiddels zijn de rollen en verantwoordelijkheden uitgewerkt in de Leidraad omgang met wilde dieren met vogelgriep9. Het opruimen van dode wilde vogels is een aangelegenheid van de terreineigenaar. Verschillende gemeentes in de provincie Friesland zijn hierin een voorbeeld. Zij zorgen zelf voor het opruimen van dode wilde vogels op hun eigen terreinen.
De Minister van VWS en ik blijven de situatie nauwgezet volgen en spreken de dierenhulporganisaties op zeer regelmatige basis.
Hoe vaak bent u persoonlijk in gesprek gegaan met dierenhulporganisaties over vogelgriep en over het gebrek aan financiële ondersteuning sinds u bent aangetreden als Minister?
Beleidsmedewerkers van LVVN en VWS hebben recent gesproken met Stichting Dierenlot en er is vaak contact met vertegenwoordigers van dierenhulporganisaties, onder andere via het Landelijk Platform vogelgriep wilde dieren.
Bent u ermee bekend dat de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur in antwoorden op eerdere Kamervragen heeft gesteld dat het ministerie op de hoogte is van de financiële problemen waar veel dierenhulporganisaties mee kampen?6 Kunt u dit bevestigen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat dierenhulporganisaties op dit moment zelf moeten opdraaien voor de extra kosten die ze maken vanwege vogelgriep?
Dierenhulporganisaties maken extra kosten in tijden van vogelgriep als zij zieke vogels met vogelgriep ophalen en naar een dierenarts brengen om te euthanaseren. Voor deze kosten zijn zij zelf verantwoordelijk.
Klopt het dat dierenhulporganisaties niet eens door de Rijksoverheid worden gecompenseerd voor de kosten die gemaakt worden voor de griepprik en de beschermingsmiddelen, terwijl dit noodzakelijk is voor het beschermen van de gezondheid van de medewerkers en van de volksgezondheid?
Werkgevers van mensen die voor hun werk in contact komen met wilde, besmette dieren zijn (o.b.v. Arbowetgeving) verantwoordelijk voor het verschaffen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit geldt ook voor vrijwilligers van dierenhulporganisaties.
Vindt u het gerechtvaardigd dat uw ministerie geen enkele financiële bijdrage levert, terwijl dierenhulporganisaties onmisbaar werk doen en kampen met financiële problemen?
Op dit moment, waarin de aantallen wilde vogels met vogelgriep niet vergelijkbaar zijn met de jaren 2021 tot en met 2023 en de expertgroep het risico voor personen die beroepsmatig worden blootgesteld ingeschat als laag tot matig, acht ik dit niet noodzakelijk. Vanuit de rijksoverheid zijn we in gesprek met de dierenhulporganisaties en ondersteunt het Ministerie van LVVN de sector op andere vlakken, zoals met onderzoek of het faciliteren van gesprekken met andere ministeries en partijen. Daarnaast zet ik mij in voor een basisopleiding voor medewerkers van dierenambulances en onderzoek ik de mogelijkheden om dit te financieren, mede naar aanleiding van een aangenomen motie hierover (Kamerstuk 28 286, nr. 1368).
Kunt u begrijpen dat uw opmerking bij het commissiedebat over dat de overheid geen pinpas is, pijn kan doen bij veel hardwerkende vrijwilligers en medewerkers bij wildopvangcentra en de dierenambulance, vanwege de ernstige financiële problemen bij deze organisaties, wat gevolgen kan hebben voor hun eigen veiligheid, het kunnen vervullen van de wettelijke zorgplicht en het beschermen van de volksgezondheid?
Ik heb bewondering voor het werk van wildopvangcentra, dierenambulances en dierenhulporganisaties en de dierenliefde die daaruit spreekt en ben op de hoogte van de financiële problemen waar veel van deze organisaties mee kampen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om aan te geven dat dierenhulporganisaties primair geen rol hebben in het opruimen van dode wilde vogels en zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken voor het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep.
Hoeveel dieren met vogelgriep moet de dierenambulance per week ophalen voordat u overgaat tot financiële ondersteuning? Hoe rijmt u dit met de aangenomen motie die vraagt om een structurele financiële strategie?7
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 8 zal ik de situatie opnieuw beoordelen op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en weer om substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties.
Bent u bereid om alsnog uitvoering te geven aan de aangenomen motie door over te gaan tot een structurele financiële strategie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) voer ik de motie (Kamerstuk 29 683, nr. 300) uit door de situatie opnieuw te beoordelen op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert en opnieuw om substantiële inzet vraagt. In de beantwoording op vraag 5, 8 en 13 heb ik aangegeven dat ik hier nu geen aanleiding voor zie. Dierenhulporganisaties hebben primair geen rol in het opruimen van dode wilde vogels en zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken voor het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep. Ik beoordeel de situatie opnieuw op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en om substantiële inzet van dierenhulporganisaties vraagt.
Bent u bereid om aanvullend te kijken of u kunt bijdragen aan het beschermen van de gezondheid van de medewerkers en vrijwilligers bij dierenhulporganisaties, door het leveren van de griepprikken en beschermingsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Persoonlijke beschermingsmiddelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de werkgever, die heeft een zorgplicht voor de werknemers en vrijwilligers. Ook in de reguliere gezondheidszorg staat hiervoor geen overheidsbijdrage ter beschikking.
Voor de seizoensgriepvaccinatie worden werkgevers opgeroepen om de vaccinatie te verstrekken via hun Arbodienst. Als de werkgever dit niet regelt, kunnen werknemers en vrijwilligers de vaccinatie op eigen initiatief halen bij de huisarts. Het advies van het DB-Z en Gezondheidsraad om de seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig aan te bieden aan personen die betrokken zijn bij het opruimen van dode wilde vogels en zoogdieren is en blijft ingewikkeld in de praktische uitvoering. Het is lastig om de doelgroep te identificeren en daarmee mensen gericht uit te nodigen voor vaccinatie. Ook is er weinig bekend over de vaccinatiebereidheid van deze groep. De Minister van VWS wacht op resultaten van onderzoek hiernaar en komt dan met een besluit over of, en zo ja hoe, seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig kan worden aangeboden. De resultaten worden voor de zomer verwacht.
Deelt u het inzicht dat we er daarnaast alles aan moeten doen om te voorkomen dat vogelgriep zich verder verspreidt, muteert en overspringt op de mens en we voldoende preventieve maatregelen moeten treffen om de verspreiding van vogelgriep tegen te gaan?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van vogelgriep onder wilde vogels te voorkomen. Het beleid is erop gericht om de kans op uitbraken bij gehouden vogels te verlagen en de risico’s voor de dier- en volksgezondheid te beperken. Het vorige kabinet heeft hiertoe het Intensiveringsplan preventie vogelgriep opgesteld, waarin maatregelen staan ten behoeve van de volksgezondheid en de gezondheid van wilde en gehouden dieren (Kamerstuk 28 807, nr. 291).
31 januari jl. is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 306). Daarin is aangegeven dat de maatregelen ten behoeve van preventie van het humane risico van een meer zoönotische variant van vogelgriep voor de volksgezondheid in het intensiveringsplan, vrijwel allemaal opgepakt en geïmplementeerd of lopende zijn. Ook is onder andere de voortgang beschreven met betrekking tot vaccinatie van pluimvee, structuurmaatregelen en de uitrol van het bioveiligheidsplan voor pluimveehouderijen.
De mondiale ontwikkelingen laten zien dat het virus kan muteren, en dat we ons moeten blijven voorbereiden op nieuwe varianten van het virus, die mogelijk ook besmettelijker kunnen zijn dan de huidige variant. Daarom zetten de Minister van VWS en ik in op de uitvoering van de maatregelen uit het Intensiveringsplan, zowel voor de korte als de lange termijn.
Daarnaast wordt snel gehandeld bij verdenkingen van vogelgriep. Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. Bij een besmetting wordt direct geruimd door de NVWA. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk.
Gaat u invulling geven aan het advies van het Europees Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) om de dichtheid van pluimvee en pluimveebedrijven, zowel in waterrijke gebieden, als daarbuiten, te verlagen?8 Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridisch- beleidsmatige analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)).13 Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn individueel beantwoord. De afstemming van deze antwoorden vroeg meer tijd, zoals ik uw Kamer heb laten weten.
De verdeelbesluiten Spreidingswet |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel gemeenten hebben een taakstelling gekregen die afwijkt van de door de provincie aan u aangeleverde verdeling (hierbij hoeft u de restopgave niet mee te rekenen)?
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels bezwaar aangetekend tegen het verdeelbesluit? In hoeveel gevallen ging dit bezwaar over méér opvangplekken en in hoeveel gevallen om mínder opvangplekken dan de gemeente oorspronkelijk had aangedragen via de provinciale tafel?
Klopt het dat gemeenten met een afwijkende taakstelling geen uitleg hebben gekregen over het verschil? Klopt het dat ze deze uitleg ook niet hebben gekregen toen ze hierover contact hebben opgenomen met het ministerie? Waarom is dit?
Klopt het dat er verschillende gemeenten zijn die reeds uitgewerkte plannen hadden die nu in gevaar komen omdat ze een lágere taakstelling hebben gekregen en de opgestelde business case niet passend is voor minder asielzoekers?
Kunt u specifiek ingaan op de volgende casussen van de gemeenten:
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan die vrijwillig meer willen doen dan de taakstelling, zodat ze hun plannen wel kunnen uitvoeren?
Bent u bereid om in die gesprekken ook expliciet te kijken naar de financiering van langdurige reguliere plekken, in de wetenschap dat het uiteindelijk vele malen duurder is om kwalitatief slechte plekken in noodopvang te financieren?