Het artikel 'Vijf punten die onderbelicht bleven rondom het debat ‘medisch zorglandschap’ van 20 maart 2025' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vijf punten die onderbelicht bleven rondom het debat «medisch zorglandschap» van 20 maart 2025»?1
Ja.
Deelt u de mening dat andere belanghebbende partijen zoals de spoedeisende hulpartsen (NVSHA), regionale ziekenhuizen (SAZ), huisartsen (LHV), verloskundigen (KNOV) en relevante burgemeesters (GRZ) daarbij betrokken moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet alternatieve bekostigingsvormen van spoedzorg, anders dan het huidige stelsel van marktwerking onderzoekt. De Kamer heeft mij meermaals aangegeven haast te willen maken. Ik ben dan ook verheugd met de stappen die we in de eerste 9 maanden al hebben kunnen zetten op weg naar het uit de marktwerking halen van de spoedzorg. De NZa had voor het eerste deel van haar advies over budgetbekostiging acute zorg een korte doorlooptijd, daarom is het aantal partijen waarmee de NZa gesproken heeft voor dat eerste deel beperkt. Ik heb gesproken met dezelfde partijen als de NZa. Voor deel twee van het advies zal de NZa meerdere partijen raadplegen, waaronder in elk geval ook de NVSHA en de KNOV. Afhankelijk van de uitkomsten van deel 2 van het advies van de NZa zal ik bezien of er nog meer gesprekken nodig zijn voordat ik een definitief besluit neem over de invoering van budgetbekostiging voor de SEH’s per 2027.
Hoe wilt u voorkomen dat er nog meer vertraging optreedt bij de invoering van budgetfinanciering? Welke mogelijke beren op de weg voorziet u nog bij het opstellen van een aanwijzing of de uitvoering daarvan in een veld dat vaak vrij autonoom kan opereren?
Ik had de ambitie om het al per 2026 in te voeren, maar mede gezien van het advies van de NZa en gelet op de reacties van de veldpartijen heb ik omwille van zorgvuldigheid besloten om het per 2027 in te voeren voor de SEH. Sommige partijen hadden liever nog meer tijd gehad maar daar ben ik niet in meegegaan, want ik wil de vaart erin houden en de acute zorg zo snel mogelijk uit de marktwerking halen. Ik zal de NZa spoedig een aanwijzing sturen om alle voorbereidingen te treffen om per 2027 budgetbekostiging in te voeren voor alle afdelingen SEH. Door bij de invoering te kiezen voor de afbakening die al voor de beschikbaarheidbijdrage SEH wordt gehanteerd, beoog ik dit zo eenvoudig mogelijk te houden. Ik acht 2027 daarom haalbaar.
Een belangrijke randvoorwaarde is de budgetneutrale invoering ervan. Dat is een van de redenen dat ik deel 2 van het advies afwacht, voordat ik definitief beslis. Daarbij is het formeel aan mij als Minister om de wijze van bekostiging te bepalen. Voorafgaande instemming van zorgverzekeraars en aanbieders is hierbij geen vereiste. Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars zijn gebonden aan de geldende bekostigingssystematiek.
Hoe en per wanneer worden regionale ziekenhuizen geraakt door de volumenormen en welke ziekenhuizen worden dan het meest geraakt?
Volumenormen zijn belangrijk voor de kwaliteit van zorg voor patiënten. Bij concentratie hoort ook spreiding. Het ziekenhuis dichtbij wordt het uitgangspunt van onze ziekenhuiszorg. Op 25 maart jl. zijn de (volume)normen vastgesteld door de partijen2 aan de Ronde tafels. De komende maanden zullen de regio’s op basis van de impactanalyses en de vastgestelde normen afspraken maken over samenwerking in netwerken en de herverdeling van zorg. Afgesproken is dat elke regio vóór de zomer een definitief herverdelingsscenario vaststelt. Daarbij hebben de leidende zorgverzekeraar en de twee grootste zorginstellingen in de regio als penvoerder de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een voorstel voor een definitief herverdelingsscenario wordt opgesteld. Dit traject moet zorgvuldig plaatsvinden waarbij de gesignaleerde knelpunten in de impactanalyses zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Daarbij verwacht ik van de regio’s dat zij concrete afspraken maken over de spreiding van laagcomplexe zorg en dat deze ook landen in de herverdelingsscenario’s. Hierbij is het belangrijk dat patiënten, zorgaanbieders, medisch specialisten, verpleegkundigen en de zorgverzekeraars betrokken zijn bij de besluitvorming en de afspraken steunen. Op deze wijze kunnen de zorgen die bij sommige instellingen leven over de mogelijke consequenties van deze beweging uitgebreid worden geadresseerd. Om te waarborgen dat dit zorgvuldig gebeurt zal de NZa, zodra de regio’s herverdelingskeuzes hebben gemaakt, de publieke belangen monitoren.
Deelt u de opvatting dat het beter is om eerst budgetfinanciering in te voeren en daarna de volumenormen vast te stellen, met als doel te zorgen voor meer stabiliteit en zekerheid voor de regionale ziekenhuizen? Zo ja, wat wordt dan uw plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. De invoering van budgetbekostiging voor de acute zorg en het vaststellen van volumenormen voor oncologische en vaatchirurgische zorg, zijn twee trajecten die los van elkaar staan. Met de vaststelling van de volumenormen voor complexe oncologische en vaatchirurgische interventies op 25 maart jl. is duidelijkheid gegeven aan partijen in het veld. Nu duidelijk is welke normen er gelden voor deze complexe interventies kunnen de partijen in de regio de komende maanden op basis hiervan afspraken maken over samenwerking in netwerken en de herverdeling van zorg.
Wanneer gaat u nou eindelijk eens de aangenomen moties uitvoeren om het ziekenhuis Heerlen volwaardig open te houden?
De nieuwbouw van het ziekenhuis in Heerlen wordt een volwaardig ziekenhuis. Zoals ik eerder in mijn brief van 10 oktober 20243 en meermaals in debatten in de Tweede Kamer heb aangegeven, benadruk ik nogmaals dat de landelijke politiek niet gaat over welke zorg een ziekenhuis aanbiedt. Ik ga ervan uit dat u niet het risico op u wil nemen dat als de politiek besluit dat op een bepaalde locatie toch zeer spoedeisende zorg aangeboden moet worden terwijl er niet voldoende personeel beschikbaar is, er zeer levensbedreigende situaties voor patiënten ontstaan. Het aanbod is daarom de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Alleen zorgaanbieders kunnen immers uiteindelijk beslissen of ze de kwaliteit van zorg kunnen borgen waaraan zij zijn gehouden.
De opbouw van de reservering van 1,2 miljard voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de argumentatie en berekeningen delen op grond waarvan u tot de conclusie bent gekomen dat er bij de voorjaarsnota 1,2 miljard euro gereserveerd moet worden voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen?1
Ik herken het genoemde bedrag van € 1,2 miljard niet en heb daarom geen berekeningen voor de opbouw daarvan.
De gesprekken over de voorjaarsbesluitvorming zijn in volle gang en ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan. Eerder heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over ontwikkelingen bij de WIA. Deze brieven gaan over de voortgang van de WIA-correctieorganisatie, de ontwikkelingen bij sociaal-medisch beoordelen en de uitwerking van OCTAS. In deze brieven kan ik ingaan op eventuele budgettaire consequenties van de voorjaarsbesluitvorming.
Tot welk jaar controleert u de uitkeringen en tot welk jaar compenseert u de fouten?
In de beantwoording ga ik ervan uit dat in de vraag gedoeld wordt op de correctieoperatie die UWV momenteel aan het opzetten is. Deze operatie kan cliënten veel onzekerheid geven over hun uitkering. Ik hecht er waarde aan dat mensen niet te lang in onzekerheid blijven, maar ook dat de individuele correcties in één keer juist uitgevoerd worden. Daarom probeert UWV recht te doen aan de balans tussen zorgvuldigheid en snelheid.
In de correctieoperatie wordt bij WIA-uitkeringen die zijn toegekend in de periode januari 2020 – december 2024 gecontroleerd op fouten in het dagloon. Geconstateerde fouten worden vervolgens aangepast in de hoogte van lopende uitkeringen. In het afwegingskader bij de verbeteraanpak van november 2024 staat beschreven hoe wordt omgegaan met te hoog vastgestelde uitkeringen en eventuele terugvorderingen die daaruit ontstaan. Het uitgangspunt daarbij is dat zeer terughoudend wordt omgegaan met terugvorderen. Alleen als het mensen redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de uitkering te hoog was vastgesteld, kan er aanleiding zijn voor een terugvordering. Dit is een zware toets.
In mijn brief van 24 maart jl. heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over te laag vastgestelde uitkeringen en hoe ik omga met nabetalingen die daaruit ontstaan. Hier wordt nog naar gekeken in verband met mogelijke keteneffecten.
Welk aandeel van de 1,2 miljard euro is gereserveerd voor de hersteloperatie, en welk aandeel is gereserveerd voor hervormingen van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik herken het genoemde bedrag niet.
Kunt u aangeven hoe groot de totale groep gedupeerden is, en dit uitsplitsen naar soort fout, en daarbij in ieder geval de aantallen aangeven van mensen met onvoldoende onderbouwde sociaal medische beoordelingen2, mensen bij wie fouten zijn gemaakt in de dagloonberekening3, mensen bij wie er fouten zijn gemaakt bij de (eerste) indexatie4, mensen bij wie er fouten zijn gemaakt vanwege afrondingsfouten5 en mensen bij wie fouten zijn gemaakt in het maatmanloon?6
Mijn huidig beeld is dat er fouten zijn gemaakt bij de berekening van het WIA-dagloon, bij de indexatie van het WIA-dagloon en met de indexcijfers van het WIA-maatmanloon. UWV doet momenteel onderzoek naar de kwaliteit van de maatmanloonbeoordeling. Over het resultaat van dat onderzoek informeer ik uw Kamer in april, waarbij het mijn ambitie is om dat te doen voor het Kamerdebat WIA-problematiek van 16 april. Ik realiseer me dat dit bij mensen tot onzekerheid leidt. Mensen moeten kunnen vertrouwen op de beoordeling door UWV. Daarom werkt UWV hard aan het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening en aan de implementatie en doorontwikkeling van het nieuwe kwaliteitssysteem. Hieronder zal ik ingaan op mijn huidige beeld van de omvang van de fouten waar ik op dit moment zicht op heb.
In de periode januari 2020 – december 2024 zijn fouten gemaakt bij de berekening van het dagloon. Na analyse van 220.000 uitkeringen concludeert UWV dat er 43.000 uitkeringen nader onderzocht moeten worden. Deze uitkeringen zullen handmatig en één voor één doorzocht worden op daadwerkelijke fouten, waarbij eventuele fouten worden hersteld.
Eerder zijn ook fouten bij de indexatie van het dagloon aan het licht gekomen. UWV schat in dat het hier om ongeveer 2.600 dossiers gaat waar de indexatie niet is toegepast in de periode 2006–2022.
Vanaf november 2023 zijn er kleine verschillen ontstaan in de indexcijfers die gebruikt worden bij het vaststellen van het maatmanloon. Deze afwijking kan invloed hebben op het arbeidsongeschiktheidspercentage en daarmee in sommige gevallen op de (hoogte van de) uitkering die mensen ontvangen. UWV doet op dit moment onderzoek naar de impact van de gemaakte fouten. Ook over de stand van zaken van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in april.
Kunt u van het deel dat gereserveerd is voor de hersteloperatie uitsplitsen welk deel gereserveerd wordt voor welke groep gedupeerden, en hierbij in ieder geval afzonderlijk uitsplitsen welk deel gereserveerd is voor de groepen benoemd in bovenstaande vraag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Omvat de 1,2 miljard euro eveneens de correcties als gevolg van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2023? Zo ja, hoe groot is dit deel? Zo nee, hoeveel trekt u hiervoor uit en wanneer?
Ik herken het genoemde bedrag van € 1,2 miljard niet. Dat gezegd hebbende, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 29 november 2023 en 30 juli 2024 uitspraken gedaan die gevolgen hebben voor de WIA.
De CRvB-uitspraken hebben tot gevolg dat de uitkering van WIA-uitkeringsgerechtigden met een loonloos tijdvak in de referteperiode toeneemt. Voor uitkeringsgerechtigden die vanaf 1 juli 2015 recht hebben op een WIA-uitkering wordt een herstelactie uitgevoerd, waarbij de uitkering met terugwerkende kracht vanaf datum uitspraak wordt opgehoogd. Deze herstelactie loopt mee in de brede correctieorganisatie die UWV aan het opzetten is. De budgettaire gevolgen van de CRvB-uitspraak van 30 juli moeten nog op de SZW-begroting verwerkt worden. Deze verwerking loopt mee in de gesprekken over de voorjaarsnota die momenteel bezig zijn.
Kunt u van het deel van de 1,2 miljard euro dat gereserveerd is voor de hersteloperaties aangeven welk deel gereserveerd is voor uitvoeringskosten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u met zekerheid zeggen dat het UWV in de hersteloperatie wel in staat is om het sociale verzekeringsloon correct uit te voeren?
Het sociale verzekeringsloon (SV-loon) is het deel van het loon waar belastingen en premies over worden betaald. UWV gebruikt het SV-loon onder andere om het dagloon en het maanmanloon mee vast te stellen. Deze gegevens worden door de werkgever doorgegeven aan de Belastingdienst, hierna zijn deze data voor uitvoeringsorganisaties inzichtelijk in de polisadministratie. In de correctieoperatie die UWV nu aan het opzetten is, zal UWV van 43.000 uitkeringsgerechtigden per individu bekijken of er een fout is gemaakt in de vaststelling van het dagloon. Vervolgens worden geïdentificeerde fouten hersteld. Ook werkt UWV aan verbetering van de kwaliteit van de vaststelling van het dagloon. Op dit moment wordt nog onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het vaststellen van het maatmanloon. Hierover informeer ik uw Kamer in april.
Op welke manier is vastgesteld dat het om 43.000 mensen gaat? Kunt u uitsluiten dat er meer gedupeerden zijn?
UWV heeft een analyse afgerond waarbij van lopende WIA-uitkeringen van uitkeringsgerechtigden die in de periode 2020 – 2024 zijn ingestroomd bekeken is of er een kans bestaat op een fout. Dit zijn 220.000 lopende uitkeringen. De basis voor de analyse is een onderzoek naar verschillende situaties die kunnen leiden tot een fout in de dagloonberekening. Uit dat onderzoek kwamen meer dan dertig situaties naar voren. UWV heeft vervolgens onderzocht hoe vaak deze situaties bij alle 220.000 mensen voorkomen. Hieruit is gebleken dat dit bij 43.000 dossiers het geval is. Deze dossiers zullen vanuit de correctieorganisatie individueel onderzocht worden, om te kijken of er daadwerkelijk een fout gemaakt is. UWV heeft een gedegen onderzoek uitgevoerd waarbij zowel het proces als de uitkomsten van de analyse met externe experts is gevalideerd.
Hoe verhoudt het aantal 43.000 zich tot het bericht7 dat alleen al wat betreft de fouten met de eerste indexatie tenminste 84.000 dossiers doorgespit moesten worden, te beginnen met 53.000 lopende dossiers? Is dit reeds afgerond? Zo niet, hoe is het aantal van 43.000 dan vastgesteld?
UWV gaat 43.000 lopende uitkeringen individueel onderzoeken om te kijken of er sprake is van fouten bij de dagloonberekeningen. Het AD-artikel waar aan gerefereerd wordt heeft betrekking op fouten die gemaakt zijn bij de indexatie van het dagloon. UWV verwacht dat er bij die indexatie fouten zijn gemaakt in de periode 2006 – 2022. UWV moet voor de correctie van die fouten ongeveer 53.000 dossiers controleren, waarvan de verwachting is dat er in ongeveer 2.600 de indexering niet is toegepast. Indien een uitkering is gestart vanaf 1 januari 2020 loopt deze controle mee in de brede correctieoperatie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
De vragen heb ik zo goed en zo snel als mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Kent u de berichten «Toegang tot het recht krimpt, terwijl maatwerk faalt»1 en «Maatregelen regeerprogramma inkomenszekerheid: waarom de gemeente aan zet blijft»2?
Ik ben bekend met deze berichten en ik vind het belangrijk dat de overheid voor iedereen toegankelijk is, ongeacht woonplaats of achtergrond. Daarom zet het kabinet zich in voor een toegankelijke en makkelijk bereikbare overheid. De rol van gemeenten hierbij is essentieel. Dit vraagt om investeringen in toegankelijke, begrijpelijke en samenhangende dienstverlening zodat mensen niet verdwalen en op tijd de ondersteuning krijgen die past bij hun persoonlijke situatie.
Deelt u de mening dat als kwetsbare burgers niet in staat zijn om de overheidsdienstverlening of uitkering te krijgen waar zij recht op hebben dat dat ook een signaal is dat het recht niet voor iedereen even toegankelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken blijkt dat de overheid niet voor iedereen even toegankelijk is. Sommige mensen ervaren barrières, bijvoorbeeld door ingewikkelde regels, digitale drempels of doordat ze niet goed weten waar ze moeten zijn. Hiermee kan niet iedereen goed gebruik maken van overheidsdienstverlening. Als het gaat om de toegang tot recht heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, uw Kamer in de brief van december over de voortgang van de aanpak versterking toegang tot het recht aangegeven dat informatie, advies en ondersteuning beschikbaar moeten zijn. Zoals ook in de Kabinetsreactie op het PEFD-rapport3 staat, is er een grote verscheidenheid aan sociaal juridische dienstverlening. Het is echter niet duidelijk waar problematische «witte vlekken» in het aanbod zijn. Ter uitvoering van de motie Van Nispen/Palmen4 wordt voor de zomer een kwartiermaker benoemd (J&V, BZK, SZW) die verkent hoe een landelijk dekkend netwerk van sociaaljuridische dienstverlening het best vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde ombudsvrouw dat als overheden naast burgers gaan staan en niet tegenover dat dan rechtshulp veel minder nodig zou zijn? Zo ja, waarom en wat heeft u gedaan om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Publieke dienstverlening moet in de basis menselijk, voor iedereen toegankelijk en begrijpelijk zijn. We werken aan deze basis van de dienstverlening en richten ons specifiek op de transformatie van overheidsorganisaties naar organisaties die dienstverlening ontwikkelen en verbeteren vanuit de leefwereld van mensen. Daarnaast zorgen we dat de feedback vanuit burgers en ondernemers op de goede plek terecht komt, zodat de dienstverlening verbeterd wordt vanuit de leefwereld van mensen en werken we aan begrijpelijke en gebruikersvriendelijke overheidscommunicatie en dienstverlening. Ik ben ervan overtuigd dat een toegankelijke, responsieve en proactieve overheid zorgt dat mensen de dienstverlening van de overheid ervaren als passend bij hun persoonlijke situatie en merken dat ze goed geholpen en ondersteund worden.
Deelt u de mening van de ombudsvrouw dat «mensen nog steeds van het kastje naar de muur [worden] gestuurd. Echt integraal werken is nog niet wijdverspreid binnen de overheid»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het voornemen uit uw Regeerprogramma om «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers [te verbeteren]» en «het maakt geen verschil bij welk loket de vraag wordt gesteld. De overheid zorgt achter het loket gezamenlijk voor een antwoord op de vraag of een oplossing voor de problemen»? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel?
Overheidsbreed samenwerken is een complex en langdurig veranderproces. Desalniettemin is er de afgelopen jaren een stevig fundament gelegd en zijn er concrete stappen gezet die invulling geven aan overheidsbreed samenwerken en het principe van «altijd de juiste deur». Uitgangspunt is dat het niet zou moeten uitmaken bij welke instantie of organisatie iemand aanklopt, de overheid werkt collectief aan de oplossing vanuit de beleving van mensen, ongeacht hoe de overheid zelf is georganiseerd. Door mensen direct te helpen of door warm door te verwijzen.
Onder coördinatie van de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties werken we aan overheidsbrede toegankelijkheid en bereikbaarheid van dienstverlening, gezamenlijk met alle publieke dienstverleners, departementen en medeoverheden. Daarmee streven we naar dienstverlening die door mensen wordt ervaren als ware het één-overheid is (de zogenaamde één-overheidsbeleving).
Het aantal lokale praktijkinitiatieven waar integraal wordt samengewerkt door gemeenten en landelijke uitvoeringsorganisaties is dit jaar uitgebreid naar 25. Bij deze zogenoemde overheidsbrede loketten hebben overheidsdienstverleners op locatie contact met de burger en kunnen zij gebruikmaken van directe lijnen met andere overheidsorganisaties, zodat mensen direct geholpen worden met hun vragen aan de overheid – hoe complex die ook zijn – of warm worden doorverwezen naar een organisatie die hen beter kan helpen. Daarnaast werken de publieke dienstverleners zelf aan een betere bereikbaarheid, toegankelijkheid en nabijheid. Zodat mensen met vragen direct gericht aan de betreffende organisatie daar terecht kunnen.
Van belang is dat dienstverlening wordt aangeboden op plekken die voor mensen logisch en dichtbij voelen. De Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties presenteert voor de zomer zijn visie hierop aan de Kamer. In deze visie is een grote rol voor (het versterken van) het lokale ecosysteem en de inbedding daarin van overheidsbrede dienstverlening evenals voor informele helpers en sleutelpersonen. Informele helpers en sleutelpersonen vervullen een betekenisvolle functie voor inwoners, zijn goed verbonden met de lokale gemeenschap en zijn in staat om groepen te bereiken die voor gemeenten en bekende (gevestigde) uitvoeringsorganisaties soms lastig toegankelijk zijn.
Ook werken we aan het proactiever aanbieden van dienstverlening. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW beoogt mogelijk te maken dat UWV, SVB en gemeenten proactieve dienstverlening kunnen inzetten. Dit betekent dat zij mogen onderzoeken wie mogelijk recht heeft op een uitkering of een andere voorziening gericht op inkomensondersteuning, maar daar geen gebruik van maakt. Zij mogen dan contact opnemen met deze mensen en hen ondersteunen als zij een aanvraag voor een uitkering of een voorziening willen doen.
Vanuit mijn departement wordt, samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de mogelijkheid onderzocht van een Persoonlijk Digitaal Regelingenoverzicht (PDR). Een PDR beoogt mensen een gepersonaliseerd overzicht te geven van de regelingen waarop zij mogelijk recht hebben en vergemakkelijkt het komen tot een aanvraag ervan.
Wat is er tot nu toe gedaan om de in het Regeerprogramma genoemde doelstellingen om er voor te zorgen dat «de afstand tussen de burger en de overheid zo klein mogelijk is en de overheid menselijk, toegankelijk en nabij is» en «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers» verbeterd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Is daardoor de afstand tot de burger kleiner geworden en de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de overheid verbeterd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u dat onderbouwen aan de hand van onderzoeken of cijfermateriaal? Zo nee, hoe kan dat?
Uit kwalitatief onderzoek – gesprekken die gevoerd zijn met bezoekers – blijkt dat mensen in overgrote mate blij zijn met de overheidsbrede dienstverlening zoals geboden vanuit de overheidsbrede loketten. De beleving loopt uiteen van «tevreden» tot het gevoel dat men echt gered is doordat men contact heeft gehad met een medewerker die echt oog had voor hun probleem. De dienstverlening voorziet in drie basisbehoeften van bezoekers, namelijk contact met iemand die:
Herkent u het beeld dat mensen die in armoede leven vaak niet meer in staat zijn om goede keuzes te maken, waardoor zelfs het aanvragen van een toeslag of ondersteuning niet meer lukt? Zo ja, gaat het Wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW waarmee het niet-gebruik van regelingen teruggedrongen moet worden hier verbetering in aanbrengen? En wat is de stand van zaken van deze wet? Zo nee, wat herkent u dan niet?
Het aanvragen van een toeslag of ondersteuning kan voor mensen een onoverkomelijke drempel zijn. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW wil de toegang tot de sociale zekerheid laagdrempeliger maken. Het doel is dat UWV, de SVB en gemeenten mensen actief wijzen waarop zij recht hebben en helpen bij het aanvragen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft ernaar het wetsvoorstel in de loop van 2025 bij de Kamer in te dienen.5
Het bericht ‘Fiserv neemt CCV over’ van 19 maart |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangekondigde overname van CCV, aanbieder van betaaloplossingen aan zo’n 600.000 bedrijven in Nederland, België en Duitsland, door Fiserv, Inc., een Amerikaanse aanbieder van technologie voor betalingen en financiële dienstverlening?1
Ja.
Klopt het dat bijna elke retailbetaling in Nederland via CCV loopt?
Nee, dat klopt niet. CCV is samen met vele andere partijen actief op de markt voor retailbetalingen. CCV is één van de grotere aanbieders van betaalautomaten aan de kassa en bijbehorende (betaal)diensten aan winkeliers en horecaondernemers in Nederland, maar retailbetalingen lopen ook via andere partijen. CCV heeft een vergunning bij De Nederlandsche Bank als afwikkelonderneming en als betaaldienstverleners.
Bent u van mening dat CCV tot de kritieke betalingsinfrastructuur van Nederland behoort?
Welke instellingen wel en niet tot de kritieke (betalings)infrastructuur behoren heb ik samen met de Minister van Justitie en veiligheid en in samenspraak met de toezichthouders bepaald. Ik kan geen openbare uitspraken doen over welke instellingen onder de kritieke, dan wel vitale, infrastructuur van Nederland behoren aangezien dit vertrouwelijke informatie betreft.
Wel is het zo dat investeringen in vitale aanbieders die binnen de reikwijdte van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet vifo) vallen, moeten worden gemeld en worden beoordeeld op risico’s voor de nationale veiligheid. Omdat dit ook vertrouwelijke informatie betreft kan ik niet ingaan op berichten in de media of iets wel of niet is gemeld, en kan ik geen informatie delen over de uitkomsten van een eventueel onderzoek.
Klopt het dat bedrijven in de VS onder de «Cloud Act» gedwongen kunnen worden om data over betalingen af te staan, wat beïnvloeding van de dienstverlening mogelijk maakt?
De Clarifying Lawful Use of Overseas Data Act (CLOUD Act) is per maart 2018 van toepassing in de Verenigde Staten. Aanbieders van elektronische communicatiediensten (ECD’s) of remote computing services(RCS) worden, indien aan de wettelijke voorwaarden hiervoor wordt voldaan, verplicht om gegevens die middels hun diensten worden verstuurd te bewaren en te verstrekken op verzoek van de Amerikaanse overheid.
Of een bedrijf dat buiten de VS is gevestigd is onder de werking van de CLOUD Act valt, is afhankelijk van het soort bevel dat op grond van die wet wordt uitgevaardigd en van de concrete feiten en omstandigheden van de casus.
Zou het na de overname kunnen voorkomen dat onder de Cloud Act ook het afstaan van data van betalingen via CCV, dus van onder andere de Nederlandse markt, kan worden afgedwongen?
CCV, dat zelf niet in de VS is gevestigd, zou onder de werking van de Amerikaanse CLOUD Act kunnen vallen na de overname. Hiervoor gelden echter verschillende voorwaarden. Zo moet deze entiteit zodanige banden met de Verenigde Staten hebben dat een Amerikaanse rechter (persoonlijke) jurisdictie over haar heeft. Daarnaast is een bevel nodig van de Amerikaanse overheid dat aannemelijk maakt dat er een gegronde verdenking bestaat dat de gezochte communicatie daadwerkelijk bewijs zal opleveren van een strafbaar feit. Daarnaast moet de EU-entiteit het gevraagde gegevensmateriaal in bezit, bewaring of onder controle hebben om onder het bevel te vallen.2 Mocht deze casus onder de CLOUD Act vallen, dan dient opgemerkt te worden dat het risico dat de Amerikaanse overheid toegang krijgt tot de gegevens in de praktijk klein is. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft in 2022 een algemene juridische analyse laten uitvoeren naar de mogelijke impact van de CLOUD act op diverse cloud providers. Hieruit blijkt dat de risico’s beperkt lijken te zijn.3
Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wat hiervan de mogelijke gevolgen zijn en of dit wenselijk is?
In algemene zin kan toegang tot Europese betaalgegevens door een buitenlandse overheid leiden tot risico’s op het gebied van privacy, gegevensbescherming en het vertrouwen van klanten in financiële instellingen. Hoewel de kans dat dergelijke toegang zich in de praktijk voordoet als relatief laag wordt ingeschat, gezien de voorwaarden die geschetst worden in het antwoord op vraag 5, kan dit risico niet volledig worden uitgesloten. Wel kent de Europese Unie regelgeving die deze risico’s beperkt, zie antwoord op vraag 7.
Is er Nederlandse of Europese (privacy-)regelgeving die deze data beschermt?
Ja, de Europese Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is sinds 25 mei 2018 van toepassing in de gehele Europese Unie. De AVG is het normenkader voor de bescherming van persoonsgegevens, inclusief de doorgifte van gegevens naar landen buiten de Europese Economische Ruimte, zogenaamde «derde landen». Betaaldata vallen hier ook onder. Europese bedrijven kunnen geraakt worden door de extraterritoriale werking van buitenlandse wetgeving zoals de CLOUD Act waarbij ze moeten voldoen aan zowel Amerikaanse als Europese regelgeving. Hoewel de AVG dus een sterke bescherming biedt, is het belangrijk voor Europese bedrijven om zich bewust te zijn van de mogelijke impact van de CLOUD Act en passende maatregelen te nemen om de hoge normen uit de AVG te waarborgen.
De meeste Amerikaanse aanbieders van ECD’s hebben zelf ook passende maatregelen genomen om persoonsgegevens te beschermen om te kunnen voldoen aan de AVG en specifiek de Europese normen omtrent doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen. Met standaard contractbepalingen van de Europese Commissie kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Daarnaast bestaat er tussen de EU en de Verenigde Staten het EU-US Data Privacy Framework waarin de Europese Commissie en de Amerikaanse regering onder meer afspraken hebben gemaakt over de rechtsbescherming van EU-burgers wanneer gegevens worden doorgegeven aan de VS. Tot slot passen Amerikaanse ECD’s technische maatregelen, zoals encryptie, toe om gegevens af te schermen.
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Ja, daarmee is het Kabinet bekend. Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp kunnen aanvragen gedaan worden voor kinderen en jongvolwassenen van 0 tot 21 jaar oud voor bijvoorbeeld een fiets, bed of een dagje uit. Er worden ook financiële aanvragen gedaan voor hulpmiddelen, zoals orthopedische hulpmiddelen, een bril of beugel. Dit zijn vaak middelen die niet (volledig) vergoed worden door de (aanvullende) zorgverzekering. Op de dag van kinderarmoede, 17 april, is het Nationaal Fonds Kinderhulp uitgekomen met een rapport over de actuele trends1. Daaruit is gebleken dat er een stijging is in de hulp voor basisvoorzieningen. Ook het Jeugdeducatiefonds ontvangt aanvragen voor hulpmiddelen bij ziekte, zoals orthopedische schoenen.
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Een derde van de mensen in Nederland leeft met geldzorgen. Er zijn 540 duizend inwoners die onder de armoedegrens leven, waarvan 115 duizend kinderen. 1,2 miljoen mensen leven net boven de armoedegrens. Zij hebben weinig of geen spaargeld. Een kleine tegenslag, zoals een kapotte wasmachine of een ziekenhuisrekening die niet volledig wordt vergoed, leidt dan snel tot financiële problemen.
Bij het Nationaal Fonds Kinderhulp zijn in 2024 ruim 118.000 kinderen geholpen. Bij het Jeugdfonds Sport en Cultuur zijn in 2024 ruim 86.000 kinderen lid geworden van een sport- of cultuurclub. Stichting Jarige Job heeft in 2023 85.000 verjaardagsboxen verstrekt aan kinderen. Stichting Leergeld Nederland heeft in 2023 ruim 181.000 kinderen geholpen. Het Jeugdeducatiefonds heeft samen met het Rode Kruis ruim 323.000 kinderen bereikt met het Programma Schoolmaaltijden (schooljaar 2023–2024).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Het Kabinet wil dat kinderen nooit in hun levensbehoeften en meedoen beperkt worden door de financiële positie van het gezin. De werkelijkheid is dat dit wel voorkomt en er gezinnen zijn die in armoede leven in Nederland. Het Kabinet probeert dat zo goed mogelijk te ondervangen. Vanuit het Rijk worden de landelijke werkende armoedefondsen ondersteund om te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen worden bereikt die dergelijke ondersteuning nodig hebben. Zo ontvangen verschillende landelijk werkende armoedefondsen en maatschappelijke organisaties (de partijen verenigd binnen het samenwerkingsverband «Sam& voor alle kinderen» (hierna: Sam&)) middelen ter ondersteuning van kinderen en jongeren, bijvoorbeeld op gebied van school, sport, cultuur en vrije tijd. Tevens worden de schoolmaaltijden voortgezet voor een aantal scholen. Ook gemeenten zijn verantwoordelijk voor armoedebeleid voor hun inwoners en worden daarbij ondersteund vanuit het Rijk.
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de zorgverlener om in overleg met de ouders of verzorgers van het kind of, afhankelijk van de leeftijd, met het kind zelf de medische noodzaak voor de genoemde hulpmiddelen aan te geven. Hierbij dient de zorgverlener rekening te houden met de indicatie van het kind voor het betreffende hulpmiddel. Het is vervolgens aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of de aanvraag aan de voorwaarden voor het basispakket voldoet. Welke indicaties in aanmerking komen voor vergoede hulpmiddelen uit het basispakket staat beschreven op de website van Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut)2. Zorgverzekeraars houden zich aan deze indicaties.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Nee, deze mening deelt het Kabinet niet. Want, volgens artikel 24 van het Kinderrechtenverdrag en artikel 25 van het VN-verdrag Handicap heeft elk kind recht op de grootst mogelijke mate van gezondheid en medisch noodzakelijke basiszorg. Als de medische noodzaak is vastgesteld, zoals in vraag 4 beschreven, moet de verschaffing van de te vergoeden hulpmiddelen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de zorgbehoefte van kinderen met een beperking.
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Voor de vergoeding van incontinentiematerialen werken de meeste zorgverzekeraars met profielen, variërend van zeer lichte incontinentie tot zeer zware incontinentie. In afstemming met de ouders of verzorgers van het kind bepaalt de continentieverpleegkundige van de leverancier in welk profiel het kind moet worden ingedeeld, welk soort incontinentiemateriaal daarbij passend is en hoeveel incontinentiemateriaal per dag nodig is.
Dit betekent niet dat als een kind meer materiaal verbruikt dan verwacht, dit materiaal niet vergoed wordt. Dat komt omdat zorgverzekeraars over het algemeen met een dagvergoeding werken. Het te vergoeden bedrag per dag verschilt per profiel. Als het kind over langere tijd meer materiaal per dag nodig heeft dan past binnen het profiel, dan kan de continentieverpleegkundige het kind in een ander profiel indelen. Er is geen maximumaantal opgenomen in de wet- en regelgeving waarin de aanspraak op incontinentiemateriaal is beschreven.
Ik vind het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot voldoende incontinentiemateriaal als ze die vanwege een medische indicatie of beperking nodig hebben. En ik zal hierover met verzekeraars in gesprek gaan.
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Momenteel ben ik bezig met de uitvoering van het genoemde amendement voor de verstrekking van kinderbrillen aan kinderen waarvan de ouders of verzorgers dit financieel niet kunnen dragen. Parallel daaraan ben ik in gesprek met de veldpartijen en het Zorginstituut over het vinden van een structurele oplossing voor deze groep kinderen. Hierbij wordt ook bekeken of de huidige aanspraak op kinderbrillen herzien moet worden.
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Aan de vergoeding van orthodontie vanuit het basispakket zitten voorwaarden verbonden. Bij specifieke indicaties kan orthodontie wel voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen3. Ook kan orthodontie vanuit de aanvullende verzekering vergoed worden.
Daarnaast kunnen minima in veel gemeenten een gemeentepolis afsluiten met daarin altijd een vergoeding voor mondzorg, waaronder ook orthodontie voor kinderen. De gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor minima. In Nederland hebben 635.000 mensen een Gemeentepolis. Het voordeel van een gemeentepolis is dat de gemeente en de zorgverzekeraar een bijdrage of premiekorting kunnen geven op het aanvullende deel van de polis. Daardoor is de polis goedkoper dan een «reguliere» verzekering.
Uit de recente armoedecijfers blijkt dat het aantal kinderen dat in armoede opgroeit al jaren daalt4. Ondanks de daling ziet het Jeugdeducatiefonds een stijging in aanvragen rondom zorg in de breedste zin, zoals brillen en kosten voor beugels. Om die reden hebben de fondsen van Sam& in 2024 extra middelen ontvangen van het Ministerie van SZW om meer kinderen te bereiken en te kunnen helpen.
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Het Kabinet vindt het belangrijk dat alle kinderen goed mee kunnen doen in het onderwijs. Voor leerlingen die daarvoor aangepaste leermiddelen nodig hebben, is het belangrijk dat die beschikbaar zijn. Daarom verstrekt het Ministerie van OCW subsidies aan organisaties zoals Dedicon en Stichting Toegankelijke Informatie om leermiddelen toegankelijk te maken. Daarnaast wordt in het Nationaal Groeifondsprogramma Impuls Open Leermateriaal gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van onder andere digitale leermiddelen. Samen met scholen, leraren en experts wordt leermateriaal ontwikkeld die vrij toegankelijk, aanpasbaar en direct inzetbaar is. Dit omvat ook het gespecialiseerd onderwijs.
Naast aangepaste leermiddelen zijn voor kinderen met een beperking soms ook andere hulpmiddelen nodig om deel te kunnen nemen aan onderwijs. Hiervoor zijn drie routes:
Indien de kosten voor een voorziening onder het drempelbedrag liggen en ouders of verzorgers deze niet zelf kunnen betalen, is het mogelijk dat zij een beroep doen op een sociaal fonds, zoals het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp. Het is ook voorstelbaar dat ouders of verzorgers niet altijd de juiste weg kunnen vinden om hulpmiddelen beschikbaar gesteld te krijgen voor hun kind. In het kader van de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap inventariseert het Kabinet knelpunten die leerlingen en/of studenten ervaren bij de inzet van hulpmiddelen in het onderwijs, onder andere in relatie tot hulpmiddelen die vanuit het zorg- en werkdomein worden verkregen. Daarbij wordt ook kritisch gekeken naar de informatievoorziening over beschikbaarheid van hulpmiddelen in het onderwijs en hoe dat kan worden verduidelijkt voor leerlingen, studenten, ouders en verzorgers.
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
Ik vind dat ouders of verzorgers hun kind moeten kunnen opzoeken als het kind (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft. Maar, reiskosten zijn voor ouders of verzorgers vaak voor eigen rekening. Als de reiskosten een belemmering zijn, kunnen ouders of verzorgers contact opnemen met hun gemeente voor eventuele financiële ondersteuning, bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand of andere lokale regelingen.
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Bij (spoed)uithuisplaatsingen is het vanzelfsprekend van belang dat leerlingenvervoer goed geregeld is, zodat – waar dat mogelijk is – leerlingen naar de eigen school kunnen gaan. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat het leerlingenvervoer ook in dit geval goed geregeld is. Hier zijn geen landelijke kaders of richtlijnen voor, maar er zijn wel goede voorbeelden bij gemeenten. Zo zijn in de regio Noordoost-Brabant regionale afspraken gemaakt over bij welke gemeente de verantwoordelijkheid ligt bij (spoed)uithuisplaatsing over gemeentegrenzen heen. In de gesprekken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal het Kabinet wijzen op het belang van zulke regionale afspraken.
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Het Kabinet kan zich voorstellen dat het ontbreken van medische hulpmiddelen en leermiddelen gezondheidsproblemen of ontwikkelingsachterstanden bij kinderen teweeg kan brengen. En dat dit zich daardoor vertaalt in meer kosten voor de samenleving. Het Kabinet vindt het belangrijk dat kinderen toegang hebben tot deze middelen en zorgt er daarom voor dat deze toegang er is. Dit is geregeld op verschillende manieren, zoals via scholen, gemeenten of het basispakket.
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
In Nederland krijgt ieder kind medische zorg als dat nodig is, ongeacht de verblijfsstatus. Dit is in lijn met het Kinderrechtenverdrag. De zorgkosten van deze kinderen komen, als de ouders of verzorgers dit zelf niet kunnen betalen, ten laste van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden of de Regeling onverzekerbare vreemdelingen. Deze financiële regelingen worden uitgevoerd door het CAK. Voor kinderen uit Oekraïne, en als zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vallen, is de vergoeding van zorg geregeld via de Regeling Medische zorg Oekraïners. De kosten voor kinderen van asielzoekers vallen onder de Regeling Medische zorg Asielzoeker. De dekking van zorg van al deze regelingen is gelijk of vergelijkbaar aan de basisverzekering.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
Gemeentes krijgen middelen om kinderen in een slechtere sociaaleconomische positie te ondersteunen, ze staan hierin vrij eigen afwegingen te maken. Daarnaast ontvangen de Sam&-partijen subsidie voor het bieden van ondersteuning aan kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Het Kabinet vindt het belangrijk dat ouders en verzorgers deze mogelijkheden kennen. Daarvoor is Het Juiste Loket5 voor hen bereikbaar. Dit is een onafhankelijk informatie- en adviespunt voor vragen over de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Zvw, en de Wet langdurige zorg. De hulp van Het Juiste Loket is gratis.
Onaangekondigde huisbezoeken bij demonstranten door de politie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het incident waarbij de politie een onaangekondigd huisbezoek aflegde bij een anti-genocide demonstrant1?
Ja.
Bent u ook bekend met het rapport «Ongecontroleerde Macht» van Amnesty International over politieoptreden bij demonstraties, waarin wordt gewezen op onrechtmatige ID-controles, intimidatie en onduidelijke surveillance-methoden2?
Daar ben ik mee bekend. Mijn voorganger heeft op het rapport gereageerd, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer heeft op 12 december 2023 deze reactie ontvangen.3
Hoe beoordeelt u de constatering van Amnesty International dat vreedzame demonstranten regelmatig te maken krijgen met onrechtmatige ID-controles, onaangekondigde huisbezoeken, social media monitoring en andere vormen van surveillance door de politie?
Zoals aangegeven in bovengenoemde beleidsreactie, heeft de politie op grond van haar wettelijke taak een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. In dat kader kan sprake zijn van een noodzaak om informatie te verzamelen. Dit gebeurt in ondergeschiktheid aan het lokaal gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels.
In vraag 5 ga ik nader in op het juridisch kader.
Bent u ermee bekend dat politieagenten onaangekondigd huisbezoeken afleggen bij demonstranten om vragen te stellen over hun motivatie en toekomstige deelname aan demonstraties? Hoe beoordeelt u dit optreden?
Ik ben hiermee bekend.
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet.
Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Op grond van welke wettelijke bevoegdheden worden demonstranten thuis bezocht en hoe verhoudt zich dit volgens u tot het recht op privacy en demonstratievrijheid?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
Als het huisbezoek verband houdt met de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten rondom demonstraties, kan het huisbezoek ook raken aan het demonstratierecht. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Hoe beoordeelt u het feit dat vermoedelijk een wijkagent persoonlijke informatie van social media gebruikt (zoals een geplande verhuizing) om gesprekken met demonstranten thuis aan te gaan?
Het is niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. Voor een meer algemene duiding verwijs ik u naar de beantwoording van de volgende vragen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het gebruik van social media door politie om burgers te benaderen, mede gezien het potentieel intimiderende effect op demonstranten en het demonstratierecht?
Om invulling te geven aan haar taak om de openbare orde te handhaven vergaart de politie informatie, ook online. De grondslag van deze informatievergaring ligt in artikel 3 Politiewet. Op grond van dit wetsartikel mag de politie informatie vergaren ten behoeve van de taakuitvoering zolang hiermee niet een volledig beeld ontstaat van delen van iemands persoonlijke leven. Deze informatie wordt ook online vergaard en heeft als doel de politie in staat te stellen keuzes te maken over de inzet van politiecapaciteit, het gezag te informeren en eventueel mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Kortom, deze informatievergaring is noodzakelijk om invulling te geven aan de daadwerkelijke uitvoering van de taak om de openbare orde te handhaven.
Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin bij een aanwijzing voor een ernstige verstoring van de openbare orde de politie stelselmatig informatie mag vergaren ten behoeve van de taakuitvoering. Dit betekent dat met de informatievergaring wel een beeld mag ontstaan van delen van iemands leven (zoals online al snel het geval is). Zoals toegezegd aan uw Kamer kunt u dit wetsvoorstel tegemoet zien. Het streven is om het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie te laten gaan.
Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb bericht, heeft de politie intern op basis van de huidige wet en jurisprudentie een vernieuwd handelingskader ontwikkeld voor de online gegevensvergaring. Zo wordt voor de werkvloer meer duidelijkheid gecreëerd over de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.4 Momenteel bereidt de politie de implementatie van dit vernieuwde handelingskader voor.
Hoe beoordeelt u de constatering dat dergelijke huisbezoeken door demonstranten als intimiderend worden ervaren en mogelijk een afschrikwekkend effect hebben op het recht om vrij te demonstreren?
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel, zoals het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Welke richtlijnen bestaan er momenteel binnen de politie omtrent het monitoren van social media van demonstranten en hoe wordt geborgd dat dit gebeurt binnen de grenzen van privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om te onderzoeken of het optreden van wijkagenten bij demonstranten thuis en het gebruik van persoonsgegevens via social media overeenkomt met geldende wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat het optreden van politie bij demonstraties beter aansluit bij het faciliteren van demonstraties in plaats van intimidatie en controle?
Ik heb op 15 mei een rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de rol van de politie bij demonstraties naar uw Kamer gestuurd, voorzien van een beleidsreactie, waar ik u graag naar verwijs.5 Daarnaast is het WODC bezig met een onderzoek naar het demonstratierecht met als doel het bestendigen van het wettelijk kader en het verbeteren van het handelingsperspectief van het lokaal gezag.
Heeft u sinds het verschijnen van het Amnesty-rapport (meer dan een jaar geleden) concrete stappen gezet om de politiepraktijken rondom demonstraties aan te passen? Zo ja, welke stappen waren dit en wat was het resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie van 12 december 2023 op dit rapport is aangegeven dat de bevindingen van Amnesty International aanleiding voor de politie waren om naar de huidige processen rondom demonstraties te kijken en te bezien of de huidige instructies beter bekend moeten worden gemaakt onder politiemedewerkers.
Er zijn interne kwaliteitstrajecten opgericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens en demonstraties. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, zal ook een gegevensbeschermingseffectbeoordeling worden uitgevoerd.
Bent u bereid duidelijke nieuwe richtlijnen op te stellen waarin exact staat omschreven onder welke omstandigheden ID-controles, huisbezoeken en social media-monitoring bij demonstranten toegestaan zijn, en hoe toezicht daarop geregeld wordt? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de bovengenoemde beleidsreactie is ten aanzien van identiteitscontroles verwezen naar de parlementaire geschiedenis en een reeds bestaande instructie van de korpschef. Hieruit blijkt dat voor de uitvoering van identiteitscontroles sprake moet zijn van een concrete aanleiding in relatie tot de politietaak en een afweging door de betreffende politiemedewerker op basis van de omstandigheden van het geval.
Bij de beantwoording van vragen 7, 9 en 10 heb ik reeds aangegeven dat de politie werkt aan een handelingskader voor de verduidelijking van de bestaande bevoegdheden in de online wereld en de grenzen hiervan.6
Het bericht 'Minister Faber negeerde eigen inspectie bij vorming asielwet' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Faber negeerde eigen inspectie bij vorming asielwet»?1
Ja.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom u de Inspectie Justitie en Veiligheid niet heeft betrokken bij de totstandkoming van de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel, terwijl dat wel vereist is op grond van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut van het ministerie?
Zoals toegelicht in de nader rapporten bij beide genoemde wetsvoorstellen wil de regering met spoed komen tot een breed pakket aan maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen. Om die reden worden beide wetstrajecten zoveel mogelijk versneld doorlopen en is ervoor gekozen in de consultatiefase de wetsvoorstellen alleen voor te leggen aan de organisaties die in hun uitvoering direct door de voorgestelde maatregelen worden geraakt.2 Hoewel wijzigingen van vreemdelingenwet en -regelgeving uiteraard in zijn algemeenheid relevant kunnen zijn voor de aard en omvang van het toezicht, wordt de Inspectie niet direct geraakt door de wetsvoorstellen. Deze voorzien niet in nieuwe taken of verplichtingen voor de Inspectie. De regering gaat ervan uit dat de genoemde instrumenten – de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut JenV – voldoende ruimte bieden om het verrichten van een uitvoeringstoets door de Inspectie in voorkomende gevallen hiertoe te beperken. Het vorengaande betekent overigens niet dat de kennis en ervaring van de Inspectie met de vreemdelingenketen niet worden meegenomen. Er bestaan reguliere contactmomenten waarin beleidsvoornemens en de ontwikkeling van wet- en regelgeving met de Inspectie worden besproken. Het is staand beleid dat de Inspectie gevraagd en ongevraagd de bewindspersonen van advies kan dienen.3
Kunt u toelichtingen waarom u niet heeft gereageerd op de brief van de Inspectie van 4 december 2024 waarbij u werd gewezen op dit vereiste?
De brief waar u naar verwijst betreft correspondentie tussen ambtenaren. De Inspectie is ambtelijk telefonisch op de hoogte gesteld van de keuzes die in het antwoord op vraag 2 zijn beschreven.
Deelt u de constatering van de Inspectie dat het niet vroegtijdig consulteren van de Inspectie ertoe kan leiden dat de consequenties van het wetsvoorstel onvoldoende in beeld zouden worden gebracht, met mogelijke negatieve effecten en schade als gevolg? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wetsvoorstellen zijn de partijen geraadpleegd die direct door deze voorstellen worden beïnvloed, of waarvan de taken door deze voorstellen worden geraakt. In het antwoord op vraag 2 is toegelicht dat en waarom de regering dat in dit geval, gelet op de aan de orde zijnde belangen, een verantwoorde keuze acht.
Deelt u de mening dat de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties alsnog dienen te worden nageleefd en dat de Inspectie zo snel mogelijk alsnog betrokken moet worden bij de de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel? Zo ja, op welk termijn bent u voornemens dit te doen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Inspectie niet alsnog om een uitvoeringstoets vragen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is de regering van oordeel dat de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut JenV voldoende ruimte bieden om in dit geval deze keuze te maken. Zoals eveneens toegelicht in het antwoord op vraag 2 betekent dat overigens niet dat de kennis en ervaring van de Inspectie met de vreemdelingenketen niet worden meegenomen.
In hoeverre voldoet u met deze werkwijze aan de ambitie in het hoofdlijnenakkoord om op zeer korte termijn wettelijk vast te leggen dat rijksinspecties vroegtijdig worden betrokken bij de totstandkoming van wet- en regelgeving?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat uw handelen niet in lijn is met artikel 7 van de inmiddels in consultatie gebrachte Kaderwet rijksinspecties waarin staat dat «Onze Minister die het aangaat betrekt een rijksinspectie vroegtijdig bij de totstandkoming van beleidsvoornemens, internationale verplichtingen en ontwerpen voor wet- en regelgeving indien deze gevolgen hebben voor de toezichtstaak van de betreffende rijksinspectie»? Zo nee, waarom niet?2
Het in de vragen 6 en 7 bedoelde wetstraject loopt nog en is reeds daarom niet richtinggevend voor het antwoord op de vraag of een uitvoeringstoets door de Inspectie in dit geval moet worden verricht.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor 3 april 2025?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig als mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Civitas Christiana voert al jaren een leugen – en lastercampagne tegen Rutgers' |
|
Annemarie Heite (NSC), Bente Becker (VVD), Arend Kisteman (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door Civitas Christiana gepubliceerde «Zwartboek Gezin in Gevaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat scholen vrij blijven van externe druk en desinformatiecampagnes die de uitvoering van de verplichte burgerschaps- en seksuele vorming beïnvloeden?
Ja. Het is namelijk van belang dat scholen zich kunnen richten op de uitvoering van hun ettelijke taak waaronder de burgerschapsopdracht. Scholen geven met veel kennis en kunde hun onderwijs vorm en moeten dit zonder ongewenste externe druk- of desinformatiecampagnes kunnen doen.
Hoe kunt u voorkomen dat de door Civitas Christiana verspreide informatie een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen, inclusief LHBTIQ+-leerlingen, tegenwerkt?
De rechter heeft onlangs uitspraak gedaan in het kort geding tegen Civitas Christiana. Zoals ook te lezen op de website van Rechtspraak: «Volgens de voorzieningenrechter verdraait Civitas passages uit het lesmateriaal van Rutgers en plaatst die ten onrechte in een context van het aanzetten tot seksuele handelingen. De geuite beschuldigingen zijn naar het oordeel van de rechter dan ook onrechtmatig.»2
Scholen moeten aandacht besteden aan relationele en seksuele vorming, dat staat immers in de wettelijk verplichte kerndoelen. Een veilig schoolklimaat is voorwaardelijk om goed onderwijs te kunnen geven. Het is kwalijk als het schoolklimaat onder druk komt te staan door onvolledige en onjuiste informatie.
Stichting School & Veiligheid en Rutgers hebben een handreiking gemaakt om scholen bij een veilig schoolklimaat te helpen. Daarnaast zijn diverse materialen ontwikkeld zoals artikelen en webpagina’s met informatie en een e-learning met een module over ouders aangaande dit thema. Zo wordt ook aandacht besteed aan hoe leerkrachten en schoolleiding het gesprek met ouders aan kunnen gaan om te voorkómen dat er een onjuist beeld bestaat over relationele en seksuele vorming en de Week van de Lentekriebels. Bij ontwrichtende situaties op school kunnen scholen altijd contact op nemen met Stichting School & Veiligheid voor advies of voor ondersteuning van het calamiteitenteam. Daarnaast is het van belang dat leerlingen en personeelsleden die zich om deze (of andere) redenen niet veilig voelen, altijd terecht kunnen bij een vertrouwenspersoon. Op veel scholen kan dat al, en met het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs wordt een vertrouwenspersoon op elke school verplicht.
Welke mogelijkheden heeft u om maatregelen te nemen tegen desinformatiecampagnes die tot onzekerheid en angst bij onderwijsprofessionals kunnen leiden?
Het is niet primair aan overheden om desinformatie als zodanig te bestempelen.
De rechter heeft in het kort geding tegen Civitas Christiana een oordeel geveld.
Het kabinet erkent dat desinformatie over ieder onderwerp kan gaan, dus ook over burgerschaps- en seksuele vorming. Daarom nemen we ook maatregelen om de weerbaarheid van burgers tegen desinformatie in het algemeen te versterken.
In de voortgangsbrief Rijksbrede strategie desinformatie heeft het kabinet vier aandachtsgebieden geïdentificeerd waarvan het cruciaal is dat ze beschermd blijven tegen de risico’s van de verspreiding van desinformatie. Twee van die aandachtsgebieden zijn volksgezondheid en sociale en maatschappelijke stabiliteit.
Verder zijn er ondersteuningsmogelijkheden voor scholen en leerkrachten. Zoals eerder genoemd in het antwoord op vraag 3 hebben Stichting School & Veiligheid en Rutgers onder andere een handreiking gemaakt om scholen bij een veilig schoolklimaat te helpen. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs een vertrouwenspersoon op elke school verplicht. Tot slot zijn scholen en leerkrachten ook via het Expertisepunt Burgerschap ondersteund bij hoe zij moeilijke gesprekken kunnen voeren in de klas of op school («schurende gesprekken») en de vaardigheden die daarvoor nodig zijn.
Indien u geen mogelijkheden heeft, naar welke handvatten bent u nog op zoek om wel in te kunnen grijpen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om scholen en ouders beter te informeren over het belang en de inhoud van seksuele vorming zoals vastgelegd in de kerndoelen?
Met de aanstaande curriculumherziening wordt duidelijker wat scholen hun leerlingen dienen te leren. Dat geldt ook voor de kerndoelen over relationele en seksuele vorming. Eind 2025 worden alle definitieve conceptkerndoelen opgeleverd.
Deze vormen de basis voor het vernieuwde curriculum. Naar verwachting zijn deze kerndoelen vanaf het schooljaar 2027/2028 wettelijk verankerd en gaan scholen hiermee aan de slag. Hoe zij deze doelen precies vertalen naar hun onderwijspraktijk, is aan hen; scholen hebben immers autonomie en zijn experts als het gaat om hun eigen onderwijsaanpak.
Vanuit het Ministerie van VWS wordt de ondersteuning mogelijk gemaakt via thema-instituten Rutgers en Soa Aids Nederland. Thema-instituten bieden onder meer betrouwbare informatie aan scholen, leerkrachten, ontwikkelaars van lesmaterialen, ouders en GGD’en over wat (wetenschappelijk gezien) werkt bij relationele en seksuele vorming. Voorbeelden hiervan zijn seksuelevorming.nl, netwerkbijeenkomsten en het kennisdossier relationele en seksuele vorming3.
Ook ouders worden ondersteund in en bewust gemaakt van het belang van relationele en seksuele opvoeding. De Ministeries van OCW en VWS maken dit mogelijk via een projectsubsidie aan Rutgers die tot en met 2025 loopt. Naast het creëren van bewustzijn over de cruciale rol als ouder of verzorger via onder meer online campagnes, worden met dit project handelingsperspectief, tools en vaardigheden geboden aan ouders en verzorgers.
Bent u bereid om scholen actief te ondersteunen bij het omgaan met druk vanuit externe groepen die proberen de inhoud van lesprogramma’s te beïnvloeden?
Scholen zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Zij worden in eerste instantie ondersteund om inhoudelijk de juiste keuzes te maken in de vormgeving van hun schooleigen curriculum en de lesprogramma’s. Dat gebeurt onder andere door evidence-informed werken te bevorderen en de kwaliteit van leermiddelen inzichtelijk te maken middels een kwaliteitsalliantie. Op het gebied van veiligheid kunnen scholen bij intimidatie, calamiteiten of grensoverschrijdend gedrag voor advies of ondersteuning terecht bij het adviespunt of calamiteitenteam van Stichting School & Veiligheid.
Tot slot is het van belang om te noemen dat ook in het onderwijs, via de wettelijke kerndoelen, aandacht wordt versterkt voor digitale geletterdheid en burgerschap. Zo leren we leerlingen ook vanaf jongs af aan actief en kritisch na te denken over de informatie die zij tot zich nemen en ook communiceren.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Becker over buitenlandse financiering van dit soort organisaties?2
Naar aanleiding van deze motie zijn gesprekken gevoerd met de bewindspersonen van JenV, BZ, en BZK. Tevens wordt ook op korte termijn een gesprek gevoerd met de AIVD om dit onderwerp te agenderen. In de aankomende Emancipatienota wordt toegelicht wat het kabinet doet om vrouwen en lhbtiq+ personen te beschermen tegen de schadelijke narratieven, die extreem traditionele en religieuze organisaties verspreiden, die die de positie en rechten van vrouwen en lhbtiq+ personen ondermijnen. Ook is het Wetsvoorstel transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties (Wtmo) momenteel in behandeling bij de Eerste Kamer.
Ter illustratie worden hieronder twee voorbeelden gegeven van het kabinet doet om vrouwen en lhbtiq+ personen te beschermen tegen schadelijke narratieven. Ten eerste is er de Rijksbrede strategie effectieve aanpak desinformatie. De strategie bevat maatregelen om verspreiders en de verspreiding van desinformatie aan te pakken. Als onderdeel van deze strategie versterkt het Ministerie van OCW de mediawijsheid in de samenleving en het onderwijs, zodat burgers en leerlingen de betrouwbaarheid van informatie kunnen inschatten.
Daarnaast worden twee maatschappelijke organisaties ondersteund, COC en Rutgers, bij deskundigheidsbevordering en een toolkit met interventies en instrumenten die de veiligheid en weerbaarheid van maatschappelijke organisaties en hun werknemers en vrijwilligers vergroten.
Bent u bekend met de bevindingen van het Reformatorisch Dagblad uit 2023 dat Civitas Christiana haar donateurs misleidt en mogelijk adresgegevens verzamelt zonder daadwerkelijke intentie om petities in te dienen?3
Het Ministerie van OCW heeft kennisgenomen van deze bevindingen.
Welke waarborgen zijn er op dit moment om te voorkomen dat buitenlandse actoren invloed uitoefenen op ons onderwijs en acht u deze waarborgen voldoende?
In het regulier primair en voortgezet onderwijs zijn geen signalen bekend van buitenlandse inmenging. In het informeel onderwijs zijn deze signalen er wel. De mogelijkheden om deze signalen te onderzoeken en indien nodig in te grijpen, acht het kabinet onvoldoende. Daarom wordt gewerkt aan het wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs. In het hoger onderwijs wordt buitenlandse inmenging tegengegaan met onder andere de aanpak Kennisveiligheid.
Welke instrumenten hebben schoolleiders en docenten tot hun beschikking wanneer ze geconfronteerd worden met intimiderende campagnes?
Zie het antwoord op vraag 4, 5 en 7.
Mochten er zich op school incidenten, calamiteiten, intimidatie, agressie of grensoverschrijdend gedrag voordoen, dan kunnen scholen voor advies of ondersteuning terecht bij het adviespunt of calamiteitenteam van Stichting School & Veiligheid.
Bent u bereid met zowel de scholen als Rutgers in overleg te treden over wat zij nodig hebben om in vrijheid hun werk goed te kunnen blijven doen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verstrekt instellingssubsidie aan expertisecentrum Rutgers en is daarmee hoofdverantwoordelijke in het contact met hen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staat in nauw contact met het Ministerie van VWS over relationele en seksuele vorming en actualiteiten die spelen op dit dossier. Samen met het Ministerie van VWS wordt continu bezien of aanvullende actie nodig is om scholen en hema-instituten te ondersteunen in hun (wettelijke) taken
De uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en falen van gecertificeerde instellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de beschikkingen van de Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2025:10431 en ECLI:NL:RBNNE:2025:10312) waarin ernstige tekortkomingen in de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen worden geconstateerd door de kinderrechter Bart Tromp? Zo nee, kunt u dan alsnog deze twee uitspraken lezen?
Ja.
Kunt u deze twee uitspraken duiden voor ons?
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 heeft de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling (hierna GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, maar niet is komen vast te staan dat ouders de zorg niet of niet voldoende accepteren of kunnen benutten. Daarnaast heeft de kinderrechter geoordeeld dat de ondertoezichtstelling inhouds- en doelloos is als er geen jeugdbeschermer is gekoppeld aan het kind en haar ouders.
In de beschikking ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 heeft de kinderrechter de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes weken. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK) en GI hebben bij herhaling niet adequaat gereageerd op verzoeken van de kinderrechter om nadere informatie, waardoor de wettelijke grondslag voor de kinderbeschermingsmaatregelen niet goed kan worden onderzocht en de noodzaak hiervan niet kan worden vastgesteld. De GI wordt op verzoek van de RvdK vervangen door een andere GI wegens het onvoldoende uitvoering geven aan haar taken, waaronder aanstelling van een vaste jeugdbeschermer.
In beide zaken heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en de RvdK in onvoldoende mate uitvoering hebben gegeven aan hun taken.
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) hebben momenteel geen vaste jeugdbeschermer toegewezen gekregen? Kunt u garanderen dat in alle gevallen een jeugdbeschermer beschikbaar is? Zo nee, wat gaat u er aan doen dat alle kinderen met een kinderbeschermingsmaatregelen wel een vaste jeugdbeschermer krijgen?
Op peildatum 1 oktober 2024 wachtten 1.496 kinderen op een vaste jeugdbeschermer of jeugdreclasseerder. Dit kunnen kinderen zijn die wachten in het kader van een OTS, een voogdij of jeugdreclassering. Dit zijn zowel kinderen die wachten bij de start van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (589), als kinderen die door personeelsverloop en ziekteverzuim nog geen nieuwe vaste jeugdbeschermer hebben (907). In dat laatste geval is de noodzakelijke (jeugd)hulp veelal al ingezet.
Op 14 september 2022 is uw Kamer geïnformeerd over het pakket aan maatregelen dat samen met GI en gemeenten is opgesteld om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken.3 Eén van de belangrijkste problemen was de hoge werkdruk in de jeugdbescherming, een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van wachtlijsten. Op 24 oktober 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de bestuurlijke afspraken die met gemeenten gemaakt zijn over landelijke tarieven die het mogelijk maakte om de werkdruk aanzienlijk te verlagen.4 De gemiddelde workload van alle GI’s is gedaald van 17,1 kinderen (1 december 2022) naar 12,6 kinderen per medewerker (1 oktober 2024) en is daarmee op het beoogde niveau van werkdrukverlaging5. Deze daling van de workload moet nu verder bestendigd worden binnen de verschillende GI’s. Dit blijft gegeven de tekorten op de arbeidsmarkt een grote opgave voor de GI’s. Bij enkele GI’s is na de daling van het aantal cliënten in de afgelopen jaren weer sprake van een stijging van het aantal cliënten. Dit legt additionele druk op het werven van personeel in deze krappe arbeidsmarkt.
De GI’s hebben aangegeven dat nu de beoogde werkdrukverlaging over het geheel genomen gerealiseerd is, ze hun aandacht meer kunnen richten op het omlaag brengen van de wachtlijst voor een vaste jeugdbeschermer. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Wij blijven dat met de GI’s nauwgezet volgen. In de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren we u over het aantal jeugdigen die wachten op een vaste jeugdbeschermer per peildatum 1 april 2025.
Voor alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer, geldt dat de GI zicht houdt op de veiligheid van het kind. Hiertoe voeren de GI’s risico- en veiligheidstaxaties uit, handelen direct wanneer dat nodig is en maken zij afspraken met het lokale veld en zorgaanbieders over het inzetten en het continueren van jeugdhulp.
Hoeveel van de 3.300 kinderen bij de William Schrikker Stichting (WSS), waar u naar verwijst in de beantwoording van de Kamervragen3 van het lid Bruyning van 24 februari 2025 (vraag 3 en 4), hebben geen vaste jeugdbeschermer?
WSS heeft destijds naar aanleiding van de casus van het meisje in Vlaardingen een toets uitgevoerd op de 3.300 kind-dossiers binnen de WSS waarin sprake is van plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis.
Het is mij niet bekend hoeveel van deze kinderen geen vaste jeugdbeschermer hebben. Wij informeren de Kamer periodiek over de stand van zaken bij de Gecertificeerde Instellingen op basis van de «monitor GI’s». In deze monitor wordt gerapporteerd over alle kinderen die wachten op een vaste jeugdbeschermer zonder onderscheid naar welke hulp (zoals b.v. pleegzorg of gezinshuis) de kinderen ontvangen.
Deelt u de mening dat, indachtig art. 4.2.2 besluit jeugdwet – die stelt datBinnen vijf werkdagen nadat de gecertificeerde instelling is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, wijst de gecertificeerde instelling een gezinsvoogdijwerker aan, en wie hem vervangt, en vindt het eerste contact plaats tussen de gezinsvoogdijwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouder of voogd – een OTS niet kan worden uitgevoerd als er geen vaste medewerker en vervanger zijn aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Helaas zijn er nog altijd kinderen die moeten wachten op een vaste jeugdbeschermer. Dat moet beter. Het gegeven dat er (nog) geen vaste jeugdbeschermer is voor het kind, betekent echter niet dat de veiligheid van het kind niet in de gaten wordt gehouden, dan wel dat er niet wordt gehandeld als daar aanleiding toe is. In 2022 stelden GI’s gezamenlijk het «Handelingsperspectief en veldnorm bij onderbezetting Gecertificeerde Instellingen» op. Het is een werkwijze voor wachtlijstbeheer in geval van onvoldoende personele capaciteit. De GI’s werken met het handelingsperspectief als een «minimumvariant» – een basisrichtlijn – in situaties van personele onderbezetting. In de praktijk doen de meeste GI’s meer dan deze basisrichtlijn of hoeven ze de werkwijze niet (meer) in te zetten.
Bent u het met de kinderrechter eens dat een OTS zonder vaste jeugdbeschermer dan ook inhoudsloos en doelloos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Artikel 8 EVRM bevat het recht op bescherming van het familie- en gezinsleven. De staat moet zich onthouden van ingrijpen in het gezinsleven, tenzij dit ingrijpen voorzienbaar is bij wet, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische rechtsorde. Het doel van het overheidsingrijpen bij kinderbeschermingsmaatregelen is het bieden van bescherming aan minderjarigen.
Daarmee is niet meteen voldaan aan het vereiste van doelmatigheid, er zal bij iedere maatregel moeten worden afgewogen of de maatregel wel het doel dient waarvoor het wordt ingezet. De noodzakelijkheidstoets houdt in dat de maatregel proportioneel moet zijn, en dat minder ingrijpende maatregelen moeten zijn uitgeput. Het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer kan een schending van artikel 8 EVRM opleveren, als de GI haar taak niet voldoende uitvoert.
Als de GI de minderjarige niet adequaat kan beschermen, dient de kinderbeschermingsmaatregel geen doel (meer) en ontbreekt daardoor de grond voor overheidsingrijpen en daarmee voor een kinderbeschermingsmaatregel.
Vindt u dat bij het ontbreken van een vaste jeugdbeschermer een schending van artikel 8 lid 2 EVRM kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen kinderrechters op verzoek van de gecertificeerde instellingen(GI’s) een OTS verlengen zonder dat er daadwerkelijk hulp is of kan worden geboden? Indien u niet kan aangeven hoeveel gevallen dit zijn kunt u dan ook uitleggen waarom u dit niet kan aangeven?
Nee, dit kan ik niet aangeven. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechters een OTS verlengen en de GI’s een verzoek verlenging OTS verzoeken zonder dat er daadwerkelijk hulp ingezet wordt zoals beschreven in de twee uitspraken in vraag 1 en 2 van de kinderrechter Bart Tromp?
Het is aan de kinderrechter om zorgvuldig te toetsen of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk en proportioneel is. Het is niet passend om als bewindspersoon te treden in afwegingen die rechters maken in jeugdbeschermingscasuïstiek. Verder verwijzen we u naar het antwoord op vraag 3 voor de maatregelen die zijn genomen om te zorgen dat kinderen wel direct een vaste jeugdbeschermer krijgen.
Hoe vaak komt het voor dat een kinderrechter de GI, in dit geval Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis, ontslaat wegens disfunctioneren en vervangt door een andere instelling?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Wat zegt dit ontslag over de kwaliteit van toezicht op GI’s? Is er een vast toezicht protocol bij de Inspecties op dit punt? Overweegt u het toezicht uit te breiden naar aanleiding van deze uitspraak? Overweegt u verscherpt toezicht op te leggen aan slecht functionerende instellingen?
De Inspecties hanteren bij het toezicht een toetsingskader. Het toetsingskader bestaat uit een aantal normen en daarbij behorende toetsingscriteria. Deze zijn gebaseerd op wet- en regelgeving, veldnormen en richtlijnen die beroepsorganisaties van zorgverleners hebben opgesteld.
De inspecties voeren in 2025 een breed toezicht uit op de kwaliteit en de werkwijze bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het toezicht is gericht op de kwaliteit van de taakuitvoering, ook in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer aan de jeugdige is gekoppeld. Bij vijf GI’s wordt verdiepend toezicht uitgevoerd, waaronder Jeugdbescherming Noord. Over elk van deze GI’s zal een afzonderlijk rapport verschijnen. Als verdiepend toezicht of andere signalen daartoe aanleiding geven kunnen de inspecties verscherpt toezicht opleggen.
Bent u bereid om een evaluatie te laten uitvoeren naar de prestaties van GI’s en te onderzoeken of structurele tekorten aan personeel leiden tot onrechtmatige OTS-besluiten?
Ik zie geen aanleiding om de voorgestelde evaluatie naar de prestaties van de GI te laten uitvoeren. Zoals in antwoord op vraag 3 beschreven hebben we samen met GI’s en gemeenten maatregelen genomen om de problematiek in de jeugdbescherming aan te pakken, waaronder de verlaging van de werkdruk, extra middelen en de regeling voor zij-instromers. Met ingang van 1 december 2022 informeren we uw Kamer – mede n.a.v. de motie Hijink7 – periodiek over de voortgang van de verbetermaatregelen, zoals de werkdruk/workload, de wachtlijsten, aantal jeugdbeschermers, ziekteverzuim en personeelsverloop. In de jeugdbeschermingsbrief van 2 december 20248 hebben we uw Kamer voor het laatst geïnformeerd over de stand van zaken en de vorderingen die sinds 1 december 2022 gemaakt zijn. Er is een aanzienlijke daling van de workload/werkdruk. In deze periode zijn ook de wachtlijsten voor een vaste jeugdbeschermer gedaald en is ook het personeelsverloop gedaald. Het kan en moet op onderdelen nog beter, maar de ontwikkeling is positief. We zullen u in de brief ten behoeve van het commissiedebat over de jeugdbescherming in juni informeren over de stand van zaken per 1 april 2025.
In de afgelopen periode is door de inspecties onafhankelijk toezicht uitgevoerd bij de GI’s en zijn diverse signalementen door de inspecties uitgebracht. De inspecties voeren – op basis van de uitvraag van de stand van zaken bij de GI’s op peildatum 1 oktober 2024 – op dit moment verdiepend toezicht uit bij vijf gecertificeerde instellingen. Over elke GI verschijnt een afzonderlijk rapport. Daarnaast verschijnt een overkoepelende publicatie met rode draden uit het toezicht bij de onderzochte GI’s.
Komt het vaker voor dat kinderrechters constateren, zoals hier in de twee genoemde uitspraken van de kinderrechter Bart Tromp, dat de Raad voor de Kinderbescherming en de GI cruciale informatie hebben achtergehouden en rechterlijke bevelen niet hebben opgevolgd? Heeft de kinderrechter gelijk als hij stelt dat hierdoor geen eerlijke rechtsgang mogelijk is?
Ja, het komt vaker voor dat kinderrechters oordelen dat de RvdK of GI’s in onvoldoende mate uitvoering geven aan hun taken.
Het achterhouden van cruciale informatie is in strijd met artikel 3.3 van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de RvdK en de GI verplicht zijn om in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Een eerlijke rechtsgang voor de burger kan worden belemmerd als het achterhouden van cruciale informatie ertoe leidt dat de rechter een beslissing neemt op basis van onvolledige informatie met verstrekkende (nadelige) gevolgen voor de burger, en de burger door het ontbreken van informatie bovendien niet effectief kon deelnemen aan het proces.
Daarnaast belemmert het niet opvolgen van rechterlijke bevelen door organisaties die onderdeel zijn van de overheid of wettelijke taken uitvoeren, een eerlijke rechtsgang in die zin dat het de rechtspraak ondermijnt en afbreuk doet aan het vertrouwen in en de legitimiteit van het handelen door de overheid.
Deelt u de mening van de kinderrechter dat het onacceptabel is dat overheidsinstanties rechterlijke bevelen negeren? Welke sancties staan er op het niet naleven van rechterlijke uitspraken door de Raad en GI’s?
Rechterlijke bevelen in kinderbeschermingsprocedures dienen te worden opgevolgd. Wanneer een GI niet adequaat reageert op een verzoek van de kinderrechter, in dit geval om nadere informatie, kan de rechter, op verzoek van de RvdK, ouder of minderjarige van twaalf jaar en ouder, de GI vervangen voor een andere GI. Daarnaast kan de kinderrechter de Raad en GI’s op grond van artikel 611 Rv een dwangsom opleggen.
Bent u bereid te onderzoeken of de rechtsbescherming van ouders en kinderen in jeugdzorgzaken voldoende is gewaarborgd, gelet op deze problematiek van het niet naleven van rechterlijke uitspraken?
Diverse rapporten en adviezen hebben de afgelopen jaren reeds uitgewezen dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming tekortschiet. Met het wetsvoorstel «Wet versterking rechtsbescherming in de jeugdbescherming» wil ik de rechtsbescherming daarom verbeteren.
Wat is uw visie op het feit dat een maatregel als een OTS geld kost maar de maatregel niet wordt uitgevoerd door een gezinsbeschermer? Wat gebeurt er met de financiering van deze maatregel wanneer de OTS niet uitgevoerd wordt? Krijgt de GI alsnog een bedrag voor de niet uitgevoerde maatregel? En als blijkt dat de GI onterecht geld heeft ontvangen wordt dit dan teruggevorderd? Kunt u duidelijkheid verschaffen wat de kosten zijn van het opleggen van een beschermingsmaatregel meer specifiek in dit geval een OTS, alsmede een OTS met een uithuisplaatsing en wat de consequenties zijn als deze maatregelen niet worden uitgevoerd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het gegeven dat een maatregel niet volledig conform alle wettelijke vereisten uitgevoerd kan worden, betekent niet dat een GI géén kosten maakt om zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer voor het kind te realiseren. Nieuwe jeugdbeschermers moeten geworven en ook nog door de GI opgeleid worden om alle taken die een jeugdbeschermer moet uitvoeren goed onder de knie te krijgen. Een nieuwe jeugdbeschermer is voorts niet vanaf de eerste dag volledig productief en kan dus niet meteen een volledige workload van kinderen begeleiden. Daarnaast worden door de GI ook kosten gemaakt om de kinderen die nog wachten op een vaste jeugdbeschermer minimaal conform het door de GI’s opgesteld handelingskader te begeleiden.
Als de maatregel niet wordt bekostigd door de gemeente, betekent dat dat de GI niet de financiële middelen heeft die er juist voor moeten zorgdragen dat er wel zo snel als mogelijk een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is en om de veiligheid te borgen in situaties dat er geen vaste jeugdbeschermer is. Dat is uiteraard niet wenselijk.
Het gemiddelde tarief dat een GI ontvangt voor de uitvoering van een OTS conform de «Handreiking Landelijk Tarief en bekostiging JBJR» bedraagt in 2025 € 14.189,22 per jaar. Dit is een gemiddeld tarief voor de uitvoering van een OTS waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen wel of niet uithuisgeplaatste kinderen. Een OTS duurt gemiddeld 2,6 jaar.
Bent u bekend met het amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684, nr. 32) van 8 oktober 2013 en die op 17 oktober 2013 is aangenomen door de Tweede Kamer?
Ja. Ik wijs u in dit verband op artikel 3.3 van de Jeugdwet waarin is neergelegd dat de RvdK en de GI verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Bent u bekend met het feit dat sinds het aannemen van het amendement er meerdere pogingen zijn gedaan om het feitenonderzoek te borgen binnen de jeugdbescherming en de raad voor de kinderbescherming? En dat er sinds september 2024 weer een nieuw onderzoek loopt, nu bij BMC, onder de titel Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming? Kunt u ons informeren over de stand van dit onderzoek?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik verder naar mijn brief van 2 december 20249 waarin ik ben ingegaan op het project Vervolg verbetering feitenonderzoek jeugdbescherming. In volgende jeugd(beschermings)brieven wordt uw Kamer periodiek over de voortgang geïnformeerd.
Hoe kan het dat bijna 12 jaar nadat het amendement-Van der Burg/Bergkamp is aangenomen professionele organisaties binnen de veiligheidsketen nog altijd niet in staat zijn om heldere richtlijnen en protocollen vast te stellen om uitvoering te geven art. 21rv en art. 3.3 JW? Bent u het met ons eens dat dit zorgen moet baren? Bent u het ook met ons eens dat een niet deugdelijk feitenonderzoek kan leiden tot onjuiste besluitvorming met zeer ernstige gevolgen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang van goede dossiervoering. Het is uitermate belangrijk dat ingrijpende besluiten worden genomen op basis van een zorgvuldige voorbereiding.
Naast de wettelijke verplichting voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, zijn er voor professionals van Veilig Thuis, GI’s en RvdK richtlijnen, privacyprotocollen en kwaliteitskaders met een nadere toelichting hoe hiermee moet worden omgegaan.
De praktijk is echter weerbarstig en complex. Zoals ik in mijn brief van 2 december 2024 heb aangegeven, gaat het niet alleen om het scheiden van feiten en meningen, wat door verschillen van inzicht tussen cliënten en organisaties of tussen cliënten onderling al ingewikkeld kan zijn. Het gaat er ook om dat professionals kinderen en ouders goed betrekken bij het besluitvormingsproces, dat zij hoor en wederhoor toepassen en dat een dossier en besluitvorming op transparante en navolgbare wijze tot stand komt. Het onderwerp vergt en krijgt daarom structureel aandacht van de betrokken organisaties in de jeugdbescherming. In de genoemde brief heb ik bovendien aangegeven dat in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming een handelingskader wordt ontwikkeld, dat een uniform richtinggevend kader voor professionals wordt, waarin nadrukkelijk aandacht is voor de kwaliteit van de besluitvorming.
Wordt het in uw ogen niet tijd dat, nu de sector het al 12 jaar niet voor elkaar krijgt, ook niet met commerciële consultancy organisaties, dat het ministerie met rechters, wetenschappers en deskundigen zelf gaat vaststellen hoe het feitenonderzoek vorm gegeven moet gaan worden en de veiligheidssector verplicht zich hieraan te conformeren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Zie antwoord vraag 19.
In een van de zaken (ECLI:NL:RBNNE:2025:1031) wordt een kind mogelijk onterecht als minderjarige behandeld. Hoeveel zaken zijn er waarbij twijfel bestaat over de leeftijd van een kind in jeugdbeschermingsprocedures?
Dat weet ik niet. Dit wordt niet geregistreerd.
Bent u bekend met wat de kinderrechter beschrijft dat de mogelijkheid aanwezig is dat jeugdbeschermingsmaatregelen worden ingezet bij vreemdelingenzaken om verblijf te verkrijgen? Hoe wordt voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen misbruikt worden voor vreemdelingenrechtelijke doeleinden?
Het toelatingsbeleid kent sedert 2019 een verblijfskader waarin de mogelijkheid is opgenomen om een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen aan een kind met een ondertoezichtstelling, dat niet in aanmerking komt voor enig ander verblijfsrecht. Een voorwaarde voor de vergunning is dat de maatregel niet overgedragen kan worden aan het land van herkomst.
Dit verblijfrecht heeft dus als doel de opgelegde maatregel in Nederland te kunnen uitvoeren. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd.
In deze evaluatie zijn geen signalen van misbruik gebleken. Er werden in de periode van de evaluatie ongeveer 50 vergunningen verleend per jaar. Sedertdien loopt het aantal terug.
Bent u bereid om per direct maatregelen te nemen om te waarborgen dat geen enkele OTS wordt uitgesproken of verlengd zonder dat er een beschikbare jeugdbeschermer is?
Zoals bij vraag 3 uiteen is gezet, zijn diverse maatregelen genomen om zorg te dragen dat er snel een jeugdbeschermer beschikbaar is en dat zonder wachtlijsten kan worden gewerkt. De GI’s werken er hard aan om dit te realiseren. De GI’s hebben aangegeven dat nu de noodzakelijke werkdrukverlaging gerealiseerd is, ze hun aandacht kunnen richten op het wegwerken van de wachtlijst. Dat zal in de komende periode gestalte moeten krijgen. Als er niet direct een vaste jeugdbeschermer is, betekent dat niet dat er niets in de uitvoering gebeurt. De GI’s dragen – als er nog geen vaste jeugdbeschermer is – in ieder geval zorg voor de veiligheid van het kind, zorgen voor (continuïteit) van hulp en grijpen direct in als dat noodzakelijk is.
Welke stappen gaat u zetten om de informatievoorziening vanuit de Raad voor de Kinderbescherming en GI’s naar de rechter te verbeteren?
Ik verwijs u hiervoor Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024 waarin ik onder meer ben ingegaan op het verbeteren van het feitenonderzoek.
Kunt u toezeggen dat de Kamer binnen drie maanden een plan van aanpak ontvangt over hoe u de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en het functioneren van GI’s gaat verbeteren zodat kinderen en gezinnen, maar ook kinderrechters niet meer geconfronteerd worden met onjuiste en onvolledige dossiers maar ook dat kinderrechters niet meer tegengewerkt worden waardoor rechters niet meer kunnen instaan voor juiste toepassing van de wet?
Er wordt op verschillende manieren reeds gewerkt aan verbetering van de (rechtsbescherming in de) jeugdbescherming. Ik verwijs u hiervoor onder andere naar de Kamerbrief jeugdbescherming van 2 december 2024, de brief van 18 november 202410 over het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming en de voortgangsbrief Jeugd van 5 november 202411 die onder meer inging op het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de Hervormingsagenda Jeugd. Ik zie daarom geen meerwaarde in een nieuw en separaat plan van aanpak.
Bent u het met kinderrechter eens dat, als gevolg van het onvoldoende onderbouwen en niet volledig informeren, ergo informatie achterhouden, door de raad en de GI van de kans op – in dit geval eer gerelateerd geweld – het risico volledig voor rekening van de GI legt? Zo nee waarom niet?
Op grond van artikel 21 RV heeft de kinderrechter in een tussenbeschikking gelast dat de beschikbare informatie met hem wordt gedeeld. De kinderrechter stelt in zijn beschikking dat de betrokken autoriteiten (RvdK en GI) weigerachtig zijn deze informatie te verstrekken. Op grond van deze informatie kan ik de redenering van de kinderrechter volgen dat wanneer de gevraagde informatie niet wordt aangeleverd, de GI het risico draagt dat de kinderrechter genoodzaakt is het verzoek tot het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel af te wijzen, omdat de concrete onderbouwing voor het veiligheidsrisico ontbreekt.
Bent u bekend met procedure rondom het beëindigingscertificaat wat is afgegeven aan de voormalige GI Briedis? Klopt het dat het beëindigingscertificaat voor Briedis mede is afgegeven omdat Briedis niet voldeed aan de wettelijke eisen voor jeugdbescherming?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het certificaat van Briedis is beëindigd omdat de certificerende instelling constateerde dat Briedis op acht kritische punten niet kon voldoen aan de eisen die in het zogenaamde «normenkader» zijn gesteld. Deze eisen – die in een ministeriële regeling zijn vastgelegd – zijn noodzakelijk om een certificaat te kunnen krijgen. Het normenkader beschrijft de kwaliteitseisen waaraan een gecertificeerde instelling moet voldoen en is gebaseerd op de in diverse wetten opgenomen kwaliteitseisen en op de normen – branchecodes, methodes en programma’s – die voorgaande aan de invoering van de jeugdwet werden toegepast bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en die hun waarde bewezen hebben of veelbelovend zijn.
Deelt u de mening dat de Rechtbank Noord-Nederland in de beschikking van 18 maart 2025 heeft vastgesteld dat Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis structureel tekortschiet en zelfs rechterlijke bevelen negeert en daarmee niet voldoet aan de wettelijk eisen die aan GI’s gesteld mogen worden?
De kinderrechter heeft in ECLI:NL:RBNNE:2025:1043 en ECLI:NL:RBNNE:2025:1031 geoordeeld dat de GI in deze gevallen onvoldoende uitvoering geeft aan haar taken.
Ziet u parallellen tussen de situatie bij Briedis en bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis? Zo nee, waarom niet?
Het grote verschil tussen de situatie bij Briedis en de situatie bij Jeugdbescherming Noord is dat de certificerende instelling bij Briedis een beëindigingscertificaat en bij jeugdbescherming Noord een overbruggingscertificaat heeft opgelegd. Een overbruggingscertificaat wordt alleen opgelegd als de certificerende instelling het voldoende aannemelijk vindt dat de gecertificeerde instelling binnen de daarvoor geldende periode (na verstrekking van het overbruggingscertificaat) alsnog kan voldoen aan de vereisten voor een nieuw certificaat. Briedis voldeed volgens de certificerende instellingen niet aan de eisen voor het verstrekken van een overbruggingscertificaat. Er is bij jeugdbescherming Noord dan ook sprake van een andere situatie dan bij Briedis.
Bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) een onderzoek te laten instellen naar Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis en, indien dezelfde structurele tekortkomingen als bij Briedis worden geconstateerd, over te gaan tot een aanwijzing om over te gaan tot intrekking van de certificering? Zo nee, waarom niet?
Het Keurmerkinstituut (hierna KMI) is de aangewezen certificerende instelling die de certificaten inzake jeugdbescherming en jeugdreclassering afgeeft. Indien het KMI constateert dat gecertificeerde instellingen (GI’s) niet op alle onderdelen voldoen aan het normenkader Jeugdbescherming- en Jeugdreclassering kan geen regulier certificaat worden verleend. Er kan dan een overbruggingscertificaat voor de duur van negen maanden worden afgegeven, mits voor het KMI voldoende aannemelijk is dat de veiligheid van jeugdigen niet in het geding is en er geen sprake is van fundamentele tekortkomingen bij de GI. Het KMI houdt actief toezicht door middel van tussentijdse toetsingen, die aanvullend plaatsvinden op de reguliere audits om de voortgang van verbetermaatregelen te volgen.
In december heeft het KMI het certificaat van Jeugdbescherming Noord geschorst en is een tijdelijk overbruggingscertificaat afgegeven. Zoals ook bij vraag 29 is aangegeven is de situatie bij Jeugdbescherming Noord niet vergelijkbaar met de situatie bij Briedis. Bij Briedis werd door de certificerende instelling een beëindigingscertificaat afgegeven. Dat is bij Jeugdbescherming Noord niet het geval.
De Inspecties zijn over de situatie bij Jeugdbescherming Noord door het KMI geïnformeerd. De Inspecties houden vanuit hun eigen rol en taken toezicht op de kwaliteit van de uitvoering en kunnen ingrijpen indien zij dit nodig achten. De Inspecties gaan verdiepend onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de taakuitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering bij Jeugdbescherming Noord. De Inspecties hebben geen bevoegdheid tot intrekken van het certificaat, dat is voorbehouden aan de certificerende instelling.
De late bekendmaking van de forfaitaire rendementspercentages in Box 3 |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat spaarders pas op 7 maart 2025 duidelijkheid hebben gekregen over de definitieve forfaitaire rendementspercentages in Box 3 die gelden voor het jaar 2024? Wat vindt u ervan dat de ministeriële regeling pas na het openstellen van de aangifteperiode inkomstenbelasting 2024 is gepubliceerd?
In de wetgeving voor box 3 is geregeld dat het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden en schulden na afloop van het jaar wordt vastgesteld met een ministeriële regeling. Deze percentages worden met terugwerkende kracht in de wet opgenomen. De bedoeling hiervan is dat de percentages zo dicht mogelijk bij de werkelijke rendementspercentages in het betreffende jaar aansluiten.
De percentages voor 2024 zijn inderdaad op 7 maart 2025 gepubliceerd in de Staatscourant, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024.1 De manier waarop de percentages worden berekend en vastgesteld is opgenomen in de wet. Dit is gebaseerd op gemiddelde rentes in de eerste elf maanden van het jaar zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank (DNB). Deze gemiddeldes zijn echter niet direct op 1 december beschikbaar, maar komen jaarlijks in de loop van januari beschikbaar. Vanwege de latere beschikbaarheid is ervoor gekozen om de maand december niet mee te wegen in de berekening. Die gegevens zouden namelijk pas in februari van het volgende jaar beschikbaar komen.2 Het Ministerie van Financiën heeft dit jaar de berekende percentages op 22 januari 2024 aan de Belastingdienst aangeleverd, zodat de Belastingdienst de juiste percentages kon gebruiken in communicatie naar belastingplichtigen. Op die manier worden in het digitale aangifteformulier de juiste percentages al toegepast. Op het moment dat de aanslagen na het openstellen van de aangifteperiode inkomstenbelasting worden opgelegd staan de definitief vastgestelde percentages opgenomen in de wet. In de wet is geen uiterste publicatiedatum opgenomen voor de ministeriële regeling. Aangezien de juiste percentages met terugwerkende kracht op een bij wet voorziene wijze worden vastgesteld zie ik juridisch gezien geen bezwaren in de publicatiedatum van 7 maart 2025.
Klopt de veronderstelling dat alle benodigde informatie al op 1 december 2024 beschikbaar is, omdat voor het berekenen van het forfaitaire rendementspercentage banktegoeden en schulden een gemiddeld rendement wordt uitgerekend over de eerste 11 maanden van het jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat het publiceren van een regeling die enkel twee getallen wijzigt alsnog drie maanden in beslag neemt?
Zoals in het antwoord hierboven is weergegeven is de benodigde informatie om de percentages te berekenen jaarlijks pas in de loop van januari beschikbaar. Daarna moet de regeling worden opgesteld en worden voorgelegd voor een uitvoeringstoets door de Belastingdienst. Deze stappen kosten enige tijd. Het klopt echter dat sprake is van een relatief simpele regeling. Ik zal mij inspannen om de regeling volgend jaar voor 1 maart 2026 te publiceren.
Bent u bereid om, zolang de Wet werkelijk rendement niet is ingevoerd, de publicatie van de jaarlijkse regeling te versnellen, zodat spaarders eerder duidelijkheid hebben over het definitieve forfaitaire rendement waarover zij belasting betalen? Op welke datum verwacht u de regeling volgend jaar uiterlijk gepubliceerd te hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u nog formeelrechtelijke bezwaren en/of procedures als gevolg van de (te) late publicatie van de ministeriële regeling?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 is aangegeven is geen sprake van een te late publicatie. Mede daardoor zie ik juridisch gezien geen bezwaren in de publicatiedatum van 7 maart 2025. Ik heb op dit moment geen indicatie voor formeelrechtelijke bezwaren of procedures.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat over Box 3?
Ja.
Het verdwijnen van wolven en stroperij in Nederland |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Erkent u dat uit de tabel «dode wolven» op de website van BIJ12 blijkt dat er gevallen zijn waarin de doodsoorzaak van wolven niet natuurlijk is en dat dit in tegenspraak is met de bewering dat er geen aanwijzingen zijn voor stroperij?1
Er zijn inderdaad gevallen waarin de doodsoorzaak van wolven niet natuurlijk is. Zoals ik in de beantwoording van uw vragen heb aangegeven, is stroperij een bekend fenomeen dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop opsteekt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1622).
Kunt u bevestigen dat een kwart van de geregistreerde wolvenpopulatie in Nederland zonder duidelijke verklaring is verdwenen? Zo ja, waarom acht u dit geen reden voor nader onderzoek?
Zoals in de beantwoording van uw vragen is aangegeven, is uit navraag bij BIJ12 en politie niet gebleken dat er sprake is van een opvallende situatie rond verdwenen wolven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1622).
Wolven kunnen om meerdere redenen van de radar verdwijnen. Bijvoorbeeld doordat ze over de grens naar andere landen trekken of doordat ze zich schuilhouden en daardoor niet zichtbaar zijn voor mensen. Ik zie derhalve geen reden voor nader onderzoek.
Klopt het dat er in ieder geval twee gevallen van dode wolven, één in Stroe (1 oktober 2021) en een in Heerde (21 september 2022), sprake is van een strafrechtelijk onderzoek op basis van de necropsies van deze dode wolven? Zo ja, klopt het dan ook dat als er sprake is van een strafrechtelijk onderzoek het over gevallen van stroperij gaat?
Naar de dood van deze twee wolven is destijds strafrechtelijk onderzoek verricht. Die onderzoeken zagen op overtreding van artikel 3.5 lid 1 van de Wet natuurbescherming (oud), te weten het opzettelijk doden van een soort genoemd in de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern. In het geval van de wolf uit Stroe volgde uit de door een veterinair patholoog uitgevoerde sectie dat de wolf was doodgeschoten. Wegens het ontbreken van verdere aanknopingspunten, moest dat onderzoek worden gestopt. In het tweede geval, de wolf uit Heerde, bleek dat de wolf niet was doodgeschoten. Omdat niet duidelijk was of de wolf door een mens was gedood, is ook dit onderzoek geëindigd.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de huidige status van genetisch geïdentificeerde wolven in Nederland? Kan daarbij worden vastgesteld welke doodsoorzaken zijn geconstateerd en, indien onbekend, welke oorzaken het meest waarschijnlijk zijn?
Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen. Doodsoorzaken van wolven worden in opdracht van BIJ12 onderzocht bij het Dutch Wildlife Healthcentre in Utrecht in samenwerking met Wageningen Environmental Research. De uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld met BIJ12 en de provincies. BIJ12 publiceert een overzicht van de aangereden of dood gevonden wolven op haar website.2
Welke gesprekken voert u met provincies om illegale praktijken rondom de wolf tegen te gaan? Bent u bereid dit alsnog te initiëren, indien deze gesprekken niet plaatsvinden?
Het toezicht op faunabeleid is een provinciale taak. Ik heb geen aanwijzingen dat provincies te kort schieten in dit toezicht. Ik zie daarom geen reden om hier het gesprek over aan te gaan.
Bent u bereid om met provincies en opsporingsinstanties in gesprek te gaan over de uitbreiding van toezicht en handhaving op illegale jachtpraktijken, inclusief gerichte controles in gebieden waar veel wolven verdwijnen?
Zie het antwoord op vraag 5. Aanvullend daaraan: de motie Graus-Van der Plas die de regering verzoekt te bezien hoe men in samenwerking met de boswachterij en de politie kan overgaan tot actievere opsporing en striktere handhaving in de strijd tegen stroperij van (beschermde) dieren, waaronder de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 432) heb ik doorgeleid naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kunt u bevestigen of er in Nederland aangiftes zijn gedaan of signalen bekend zijn van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers die zich uitspreken over wolven? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze bedreigingen tegen te gaan, naast de verantwoordelijkheid die bij werkgevers wordt gelegd?
Wanneer aangifte wordt gedaan van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers, zal hiernaar in de regel opsporingsonderzoek worden gedaan.
Uit de registratiesystemen van de politie is niet op te maken of er aangiftes zijn gedaan of signalen bekend zijn van bedreigingen aan het adres van ecologen of natuurbeschermers die zich uitspreken over wolven. In die systemen wordt niet systematisch vastgelegd of een betrokkene ecoloog of natuurbeschermer is. Ook anderszins zijn bij de politie, voor zover na te gaan, geen aangiftes of signalen van dien aard bekend.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen, zoals betere bescherming van ecologen, strengere handhaving tegen bedreigingen en actieve signalering van intimidatie binnen de natuurbeschermingssector? Zo nee, waarom niet?
Gezien wat ik in mijn antwoord op vraag 7 heb geschreven, zie ik hier geen reden toe.
Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar het terreingebruik van wolven en een analyse te maken van gebieden waar wolven lijken te verdwijnen, om zo inzicht te krijgen in mogelijke illegale praktijken?
Aangezien ik geen reden heb om aan te nemen dat er sprake is van het op ongebruikelijk wijze verdwijnen van wolven, zie ik geen aanleiding tot dit onderzoek.
Hoe denkt u te kunnen controleren of ergens sprake is van stroperij als een nationaal park als Nationaal Park De Hoge Veluwe of een landgoed als Den Treek slechts beperkt of helemaal niet informatie deelt met BIJ12 en de provincies?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is het toezicht op faunabeleid een provinciale taak en heb ik geen aanwijzingen dat provincies tekortschieten in dit toezicht.
Bent u bereid om expliciet de problematiek van stroperij daarin op te nemen en hierover afspraken te maken, aanvullend op de gesprekken met andere landen over een gezamenlijk wolvenmanagementplan?
Ik zie hier geen reden toe.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk te beantwoorden, voorafgaand aan het geplande plenaire debat over de wolf?
Aangezien de vragen zijn ingediend op de dag van het plenaire wolvendebat, was het niet mogelijk ze voorafgaand aan dit debat te beantwoorden.
Bezuinigingen op de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u het artikel in Tubantia over de bezuinigingen van gemeenten op jeugdzorg gelezen? Herkent u het beeld dat gemeenten bezuinigen op jeugdzorg?1
Ja
In hoeveel andere regio’s speelt dit probleem? Herkent u de worsteling van gemeenten die nu bezig zijn met hun financiële plannen voor komende jaren en voor wie onduidelijk is of er fors bezuinigd moet worden?
Ik herken de worsteling van gemeenten. De financiering van de Jeugdzorg is onderdeel van het Gemeentefonds. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten.
De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet nog middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Wat vindt u van het concrete voorbeeld in het artikel waarbij een hulpverlener werkt aan een onderzoek naar de mogelijke terugplaatsing bij de biologische ouders en dit plotseling moet stopzetten? Deelt u de mening dat het beoordelen van het hulptraject primair aan de professional is die de gezinnen kent?
Bij een kinderbeschermingsmaatregel voert de jeugdbeschermer de regie en zet in overleg met het gezin, de gemeenten en eventueel betrokken hulpverleners de nodige hulp en ondersteuning voor het gezin in. De gemeente is verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van een passend jeugdhulpaanbod.
Deelt u de mening dat het plotseling stopzetten van hulpverlening, beschadigend kan zijn voor kinderen en hun familie, maar ook ingaat tegen het Kinderrechtenverdrag? In hoeverre voelt u zich verantwoordelijk om te voorkomen dat hulp ineens wordt stopgezet vanwege financiële problemen?
Als hulp nodig is, moet de overheid de toegang tot voorzieningen waarborgen. Het is aan gemeenten of de verwijzer om hierin een zorgvuldige afweging te maken. Soms is een andere vorm meer passend of is hulp niet meer nodig, dan is het belangrijk goede afspraken te maken met het gezin over de wijze waarop de zorg wordt gewijzigd of afgebouwd. Zodat er geen onverwachte veranderingen ontstaan.
Deelt u de mening dat dit soort besluiten ook jeugdhulpverleners en jeugdbeschermers in een lastige positie brengt en als gevolg kan hebben dat zij teleurgesteld de sector verlaten, terwijl er juist personeelstekorten zijn?
Jeugdhulpverleners, jeugdbeschermers, aanbieders en gemeenten zetten in op passende zorg aan jeugdigen. In de praktijk kan het voorkomen dat er sprake is van veranderingen in de hulpverlening, indien er redenen zijn dat andere zorg beter aansluit. Dit kan impact hebben op gezinnen en ook op professionals. Ik herken het beeld niet dat jeugdprofessionals om die reden de sector verlaten.
Hoe reflecteert u op de opmerkingen van de FNV dat ook de bezuinigingen op onderwijs een reden kunnen zijn voor de toename van jeugdhulp? Wat vindt u van de opmerkingen van de FNV dat gemeenten niet zouden moeten vooruitlopen? Bent u bereid om snel duidelijkheid te geven?
Ik deel de achterliggende gedachte van de FNV dat onderwijs van groot belang is voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. Kinderen die thuis komen te zitten omdat ze uitvallen op school doen vaker een beroep op jeugdhulp. De commissie van Van Ark heeft in haar advies ook erkend dat jeugdzorgproblematiek zijn oorsprong vaak vindt in andere domeinen. Mij zijn geen onderzoeken bekend waaruit volgt dat de toegenomen vraag naar jeugdhulp deels te herleiden is tot de bezuinigingen op onderwijs.
Rijk en gemeenten delen de wens om de jeugdzorg voor de toekomst houdbaar en beheersbaar te maken. De afgesproken bezuiniging op de jeugdzorg van structureel 511 mln. is door dit kabinet geschrapt. Wel ligt er nog de besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. In de Hervormingsagenda Jeugd zijn afspraken gemaakt om de jeugdzorg kwalitatief te verbeteren en ook het stelsel (financieel) houdbaar te maken. De commissie- Van Ark heeft zwaarwegend advies gegeven over de uitvoering van de agenda in relatie tot de uitgavenontwikkeling. Uw Kamer is per brief (Kamerstukken II 2024–2025, 33 047, nr. 30) geïnformeerd over het overhedenoverleg van 17 maart jl. waarin de afspraak uit het overhedenoverleg van 21 november om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie- Van Ark opnieuw is bekrachtigd. Tegelijkertijd is geconstateerd dat het kabinet middenin het proces van besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota zit en nog een aantal punten in het kader van de jeugdzorg echt uitwerking behoeft. Ik ben op dit moment dan ook met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op hen rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. Binnen de kaders van de wet- en regelgeving is het aan de individuele gemeenten hoe ze hun ontvangsten uit het gemeentefonds inzetten. De middelen uit de algemene uitkering van het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten.
Hoeveel aanbieders zijn afgelopen jaar gecontacteerd door de Jeugdautoriteit omdat ze continuïteitsrisico’s voorzien? Kunt u ons een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren? In hoeverre wordt u actief op de hoogte gebracht wanneer de financiële problemen van jeugdhulpaanbieders dusdanig groot zijn dat de Jeugdautoriteit in actie komt?
De Jeugdautoriteit monitort in het kader van vroegsignalering continu jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen op financiële gezondheid door middel van haar Early Warning System. Daarnaast acteert zij op signalen en voert zij toetsgesprekken om mogelijke continuïteitsrisico’s te identificeren. Wanneer sprake is van ernstige continuïteitsrisico’s, wordt, indien sprake is van cruciale jeugdhulp, samen met gemeenten/regio’s en de aanbieder aan de hand van het Draaiboek Bevordering Continuïteit Jeugdzorg gewerkt aan een duurzaam herstel. In 2024 ging dit om 17 jeugdhulpaanbieders. Dit aantal is stabiel de afgelopen jaren. VWS en de Jeugdautoriteit hebben regulier overleg waarin de Jeugdautoriteit VWS bijpraat over lopende casuïstiek en continuïteitsrisico’s.
Is aan de hand daarvan ook een beeld te maken van het aantal hulpverleners met onzekerheid over hun baan en het aantal kinderen en gezinnen van wie hulp dreigt te verdwijnen?
Gemeenten en aanbieders hebben als opdrachtgevende en contracterende partijen inzicht per casus. Een totaalbeeld is niet beschikbaar.
Het bericht 'KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud»?1
Ja.
Klopt de conclusie dat de KLM haar oudste vliegtuigen nu laat onderhouden bij een niet-gecertificeerd buitenlands bedrijf waar de European Aviation Safety Agency (EASA) geen toezicht op heeft?
Het klopt dat een vrachtvliegtuig in eigendom van KLM, geleased door Martinair, wordt onderhouden door een onderhoudsbedrijf dat is gevestigd buiten Europa. Het bedrijf heeft geen EASA erkenning. Het onderhoudsbedrijf heeft wel een erkenning van de Federal Aviation Authority (FAA, luchtvaartautoriteit van de Verenigde Staten). De kwaliteit van het onderhoud aan dit toestel valt onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino.
Kunt u aangeven welke potentiële risico’s voor de veiligheid dit kan hebben?
In de regelgeving is rekening gehouden met deze procedure. Het gebeurt vaker dat een luchtvaartuig in Nederland wordt ingeschreven met een onderhoudsgeschiedenis in het buitenland. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid (BVL) moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (de ILT-Luchtvaartautoriteit) doet hier een intensieve controle op.
Worden de vliegtuigen na de onderhoudsbeurt alsnog gekeurd door een (door EASA) erkende instantie?
Zie ook antwoord 3. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een BVL moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De ILT-Luchtvaartautoriteit doet hier een intensieve controle op.
Kunt u bevestigen dat KLM hiervoor vliegtuigen tijdelijk registreert in San Marino, een land dat geen lid is van de EASA, omdat het geen luchthaven heeft?
Het klopt dat het betreffende luchtvaartuig in San Marino is ingeschreven. Conform de geldende regelgeving kunnen luchtvaartuigen worden ingeschreven in een land dat lidstaat is onder het verdrag van Chicago (het internationale verdrag voor de luchtvaart). Met dat verdrag is de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) opgericht. De kwaliteit van het onderhoud aan deze toestellen valt daarmee onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino. San Marino scoorde bij de meest recente audit door ICAO in 2020 94% op het gebied van luchtwaardigheid.
Waarom is het legaal daar vliegtuigen te registreren en zo aan het toezicht te onttrekken? Gebeurt dit vaker?
Er is geen sprake van het onttrekken van toezicht, aangezien de regelgeving hierin voorziet. Het verdrag van Chicago geeft duidelijk aan dat een luchtvaartuig moet zijn geregistreerd in een lidstaat. Dit land van registratie is verantwoordelijk voor de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig. Het is aan de houder/eigenaar om een keuze te maken waar hij zijn luchtvaartuig registreert.
Bij het overschrijven van de ene lidstaat naar de andere, kan het voorkomen dat een ander wetgevingsregime van toepassing wordt. Ook hier stelt het internationale verdrag regels voor het accepteren van een luchtvaartuig op een register. Bij het terug inschrijven in het Nederlandse luchtvaartuigregister wordt het EASA regime vanzelf weer van toepassing. Het is de houder/eigenaar die moet aantonen dat aan alle eisen voor het onderhoud is voldaan.
Het is niet illegaal om een luchtvaartuig uit te schrijven. De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Bent u het eens met de KLM dat het een administratieve maatregel betreft? Vindt u de certificering van bedrijven die vliegtuigonderhoud uitvoeren een administratieve kwestie, of een veiligheidskwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar en operator om binnen de kaders van de regelgeving zijn zaken uit te voeren. De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt hier toezicht op. In algemene zin geldt dat certificering van het onderhoudsbedrijf een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de gecontinueerde luchtvaartveiligheid.
Waarom laat KLM haar vliegtuigen niet in Europa onderhouden?
De overheid mengt zich niet in de bedrijfsvoering van een individueel luchtvaartbedrijf en het bedrijf hen daarin vrij om binnen de grenzen van de geldende regelgeving haar eigen keuzes te maken.
Gebruiken andere in Nederland geregistreerde maatschappijen vergelijkbare administratieve trucjes om onder de EASA-regels uit te komen?
De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Hoeveel vliegtuigen vliegen boven Nederland die niet zijn onderhouden en gekeurd door een door EASA gecertificeerd of erkend bedrijf?
Luchtvaartuigen die in het Nederlandse luchtruim vliegen, moeten voldoen aan het verdrag van Chicago. Deze luchtvaartuigen zijn gekeurd op de initiële en gecontinueerde luchtwaardigheid onder verantwoordelijkheid van het land van registratie.
Huisbezoeken aan demonstranten |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met eerdere berichtgeving1 en recente voorbeelden, onder andere via videoverslagen op Instagram2, over onaangekondigde huisbezoeken door de politie aan mensen die overwegen te demonstreren?
Ja.
Hoe vaak en in welke situaties worden deze onaangekondigde huisbezoeken ingezet? Kunt u een overzicht geven van het aantal bezoeken in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst per regio?
Er zijn uiteenlopende redenen voor de politie om bij mensen thuis langs te gaan, aangekondigd en onaangekondigd. Het is een onlosmakelijk onderdeel van verbindend politiewerk. U kunt daarbij denken aan: de wijkagent die de verbinding met de wijk wil vergroten, een buurtonderzoek na een inbraak, het opvolgen van een melding over burenoverlast of over een mogelijk onveilige situatie bij de buren, een zogenaamd stopgesprek om bepaalde strafbare gedragingen en uitlatingen te bespreken en stoppen.
Thuis langsgaan bij mensen is derhalve deel van het reguliere politiewerk en wordt op verschillende wijze geregistreerd. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven.
Deelt u de mening dat dergelijke huisbezoeken als zeer intimiderend kunnen worden ervaren door mensen die overwegen te demonstreren? Waarom wel of niet? Kunt u hierbij ingaan op de zorgen over een mogelijk «chilling effect», waarbij demonstranten ontmoedigd worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Ik kan mij voorstellen dat een huisbezoek door politie indruk kan maken. In het kader van demonstraties kunnen huisbezoeken worden afgelegd door politie. De politie kan informatie over de aard en omvang van een demonstratie proberen te verzamelen. Juist om de demonstratie goed te kunnen begeleiden. Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties.
Kunt u toelichten wat de wettelijke grondslag is voor deze bezoeken en welke (juridische) criteria worden gebruikt bij de beslissing om onaangekondigd bij mogelijke demonstranten thuis langs te gaan?
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt een algemene grondslag voor politieoptreden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Het kan hierbij ook gaan om huisbezoeken. Huisbezoeken kunnen leiden tot een (beperkte) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Deze inbreuk is gerechtvaardigd als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat, met het huisbezoek een legitiem doel wordt nagestreefd en het huisbezoek een noodzakelijk en proportioneel middel is om dat doel te bereiken.
Voor zover bij een huisbezoek sprake zou zijn van daadwerkelijk binnentreden van een woning, gelden de waarborgen krachtens de Algemene wet op het binnentreden. Dit houdt in dat de persoon die binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.
In hoeverre zijn deze huisbezoeken in lijn met het grondwettelijke recht op demonstreren en de internationale mensenrechtenverplichtingen van Nederland?
Contact zoeken met mensen vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Overheidsoptreden rondom demonstraties is niet gericht op het ontmoedigen van deelname aan demonstraties en zoveel mogelijk wordt voorkomen dat daarvan in de praktijk sprake is. Dat houdt in dat huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval wordt afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken. Alleen iemands aanwezigheid bij demonstraties is geen reden voor een huisbezoek.
Kunt u bevestigen of bij deze huisbezoeken mensen worden gewaarschuwd voor deelname aan (vreedzame) demonstraties? Zo ja, hoe beoordeelt u de signaalwerking en het risico op ontmoediging van burgerparticipatie?
Het staat iedere inwoner van Nederland vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, binnen de grenzen van de wet. Tegelijkertijd vormt contact zoeken met mensen de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan. Dit kan om talloze redenen zijn, bijvoorbeeld voor buurtonderzoeken of stopgesprekken om personen te wijzen op de strafbaarheid van bepaalde voorgenomen gedragingen.
Welke protocollen of instructies bestaan er binnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) voor het afleggen van onaangekondigde huisbezoeken aan potentiële demonstranten? Bent u bereid deze protocollen/instructies met de Kamer te delen?
Het Openbaar Ministerie kent dergelijke protocollen en instructies niet. Voor de politie geldt dat het algemene interne handelingskader demonstraties onlangs is aangevuld met een onderdeel «Contacten met burgers ter voorbereiding op demonstraties». Hierin is opgenomen dat enkel het deelnemen aan een demonstratie nooit aanleiding kan zijn om contact met burgers op te nemen. De vorm van contact met een burger ten behoeve van de informatievergaring over een demonstratie moet evenredig zijn en passen bij de situatie. Indien bijvoorbeeld kan worden volstaan met telefonisch contact, wordt daarvoor gekozen.
Hoe wordt de proportionaliteit van deze maatregel beoordeeld? Wat zijn de afwegingen tussen het handhaven van de openbare orde enerzijds en de inperking van het recht op demonstratie anderzijds?
De overheid dient de uitoefening van het demonstratierecht te faciliteren. De politie levert hieraan een belangrijke bijdrage door in het kader van de politietaak demonstraties in goede banen te leiden en de veiligheid van alle aanwezigen te waarborgen. In dit kader kunnen ook huisbezoeken worden afgelegd door politie, bijvoorbeeld om informatie te verzamelen over een demonstratie. Huisbezoeken die verband houden met de uitoefening van de politietaak rondom demonstraties moeten noodzakelijk zijn om het daarmee nagestreefde doel – zoals het voorkomen van wanordelijkheden – te bereiken en in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Afwegingen over de politie-inzet rondom demonstraties worden gemaakt in afstemming met het bevoegd gezag op basis van kennis van de lokale omstandigheden. In het algemeen is dialoog en de-escalatie hierbij het uitgangspunt.
Bestaan er bij de politie en/of het OM specifieke trainingen of richtlijnen over hoe om te gaan met demonstranten om misverstanden of onnodige intimidatie te voorkomen, zowel vooraf, tijdens als achteraf bij demonstraties? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze er wel zouden moeten komen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen het Openbaar Ministerie bestaan er geen specifieke trainingen of richtlijnen. Het demonstratierecht is een belangrijk grondrecht en beperking ervan, in de breedste zin, dient conform de wet en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit plaats te vinden. Het Openbaar Ministerie hecht veel waarde aan deze uitgangspunten en zal zich er altijd van vergewissen haar handelen hieraan te laten voldoen, gelet op het belang van het demonstratierecht voor de samenleving.
De politie besteedt in de ME-opleiding en SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden)-opleiding aandacht aan het demonstratierecht en de omgang met demonstranten. Bij de beantwoording van vraag 7 ben ik ook reeds ingegaan op het interne handelingskader demonstraties van de politie dat onlangs is aangevuld.
Bent u van mening dat deze vorm van preventief optreden bijdraagt aan het vertrouwen in de politie en de overheid? Hoe waarborgt u dat burgers niet worden afgeschrikt om gebruik te maken van hun demonstratierecht?
Van de overheid mag worden verwacht dat het demonstratierecht wordt gefaciliteerd en er daarmee ook voldoende ruimte is om te demonstreren, maar ook dat dat op een veilige manier gebeurt. Daarom is het belangrijk dat wanneer het in het kader van de politietaak noodzakelijk is om contact te leggen in ieder concreet geval moet worden afgewogen of er minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om het beoogde doel te bereiken.
Bent u voornemens maatregelen te treffen om deze vorm van huisbezoeken aan (mogelijke) demonstranten te beperken of beter te reguleren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over uw voornemens en de tijdsplanning? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huisbezoeken zijn en blijven onderdeel van het werk van politie. Contact zoeken met burgers vormt de basis van politiewerk. In dat kader is het staande praktijk dat de politie bij burgers langs gaat om het gesprek aan te gaan.
Kunt u deze vragen los van elkaar en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het is niet gelukt om deze vragen eerder te beantwoorden.
De stand van zaken van de aanpak van femicide |
|
Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA), Bente Becker (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog het laatste debat over femicide waarbij u een aantal toezeggingen heeft gedaan?
Ja.
Bent u het met ons eens dat, nu nog steeds iedere acht dagen een vrouw wordt vermoord, meestal door haar (ex)partner, het cruciaal is dat het voorkomen van femicide niet alleen een ambitie is op papier, maar snel leidt tot actie in de praktijk?
Ja.
Hoe staat het momenteel met de implementatie van het plan van aanpak femicide? Kunt u per punt schetsen welke concrete acties zijn ingevoerd?
Ik kan op dit moment niet per punt in detail aangeven hoe het staat met de implementatie van het plan van aanpak «Stop femicide!». De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zullen uw Kamer hierover in juni informeren, zoals door de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijk Zorg en mij toegezegd in de Verzamelbrief van 19 november 2024 naar aanleiding van het commissiedebat over Zeden en (on)veiligheid van vrouwen.1
Wanneer kan de Kamer wetgeving tegemoet zien waarmee psychisch geweld wordt strafbaar gesteld, zoals toegezegd in het laatste debat? Bent u bereid voor het mei-reces wetgeving in consultatie te doen? Kunt u met de Kamer het tijdspad delen dat u voor zich ziet voor dit wetgevingsproces?
Zoals toegezegd zal ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, een wetsvoorstel indienen voor de aparte strafbaarstelling van psychisch geweld en uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de contouren van dit wetsvoorstel. Hiervoor voeren wij momenteel gesprekken met diverse organisaties en experts. De contouren zullen worden opgenomen in bovengenoemde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!». In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over het beoogde tijdspad van het wetsvoorstel. Momenteel worden er ook twee onderzoeken (een internationale rechtsvergelijking en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in de praktijk) en een pilot (ter verbetering van de dossiervorming) uitgevoerd, waarvan we de bevindingen meenemen in het wetgevingstraject. De resultaten van deze onderzoeken en pilot worden al in de loop van dit jaar verwacht.
Hoe staat het met het inrichten van het laagdrempelig meldpunt ter voorkoming van femicide uit de motie Van der Werf-Becker (Kamerstuk 29 279, nr. 890)? Welke acties heeft u sinds het aannemen van de motie ondernomen om uitvoering te geven aan de motie?
Ik verwijs u naar de brief van 1 april jl. van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en mij over de verkenning van een 24/7 bereikbaar meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, met tevens een reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer.2
Hoe worden de middelen uit het amendement Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), waarbij 10 miljoen euro is vrijgemaakt voor de aanpak van femicide, ingezet?
De middelen worden onder meer besteed aan een brede publiekscampagne die kennis en bewustwording over femicide in de samenleving moet bevorderen. Deze publiekscampagne zal dit jaar nog starten. Daarnaast zet ik in op de inzet van extra officieren van justitie die gespecialiseerd zijn in huiselijk geweld. Ook zal de expertise binnen de politie over dit onderwerp worden vergroot door het verbeteren van de bestaande leermiddelen binnen de politieorganisatie. Verder laat ik een femicide-monitor ontwikkelen en zal ik – in lijn met de aandacht die de initiatiefnota Mutluer hiervoor vraagt – een onderzoek financieren dat forensisch-medisch onderzoek en samenwerking bij (vermoedens van) niet-fatale verwurging moet verbeteren, onder meer door een concrete handreiking te ontwikkelen voor alle betrokken organisaties.
Hoe staat het met het implementeren van meer kennis over de rode vlaggen voor femicide in de opleiding van de politie en hulpverleners? Welke concrete stappen worden gezet?
In opdracht van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg zal in samenspraak met het veld een strategie worden ontwikkeld voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse beroepsgroepen. De totstandkoming van deze strategie wordt vanuit het Rijk gefaciliteerd en gefinancierd. Omdat gemeenten en de betrokken organisaties primair verantwoordelijk zijn voor de scholing en de deskundigheid van hun professionals, zullen organisaties zoals Veilig Thuis, wijkteams, vrouwenopvang, jeugdhulp, gecertificeerde instellingen, politie en justitieorganisaties en gemeenten hier zelf verdere invulling aan geven. Dit gaat om een groot en complex traject waarbij goed moet worden gekeken welke partij dit goed kan vormgeven met alle betrokken organisaties. Het duidelijk formuleren van de opdracht, in samenspraak met alle betrokken organisaties, is nu in de afrondende fase. De opdracht zal naar verwachting in april 2025 worden uitgezet en we verwachten eind 2025 meer te kunnen zeggen over de wijze waarop gemeenten en de organisaties vorm zullen geven aan de deskundigheidsbevordering met betrekking tot femicide en de bijbehorende rode vlaggen.
Hoe staat het met de implementatie van de Richtlijn die landen verplicht een zogenaamd «rape center» ingericht te hebben? Welke rol speelt het Centrum Seksueel Geweld hierbij?
De Centra Seksueel Geweld bieden in Nederland gespecialiseerde ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarmee voldoet Nederland op dit punt aan de verplichting uit de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Aan de voorbereiding van de implementatie van deze EU-richtlijn, inclusief de waarborging van deze rol van de Centra Seksueel Geweld en de eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn, wordt momenteel gewerkt. Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 heb ik aangegeven het wetsvoorstel voor implementatie in september 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Gezien de omvang en impact van de EU-Richtlijn is echter meer tijd nodig voor de voorbereiding. Op dit moment is de verwachting dat uw Kamer het wetsvoorstel begin 2026 wordt aangeboden. Ik begrijp de belangstelling van uw Kamer en de behoefte aan duidelijkheid over de voortgang. Voor de zomer zal ik in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop Femicide!» ook een nadere toelichting geven op de stand van zaken rondom de implementatie van de EU-richtlijn.
Hoe staat het met de inzet om daders en potentiële daders sneller in de hulpverlening te trekken, door het inzetten van snelrecht en het sneller verplichten van een zogenaamd BORG-traject?
De BORG-gedragstraining van de reclassering wordt momenteel doorontwikkeld voor inzet in het strafrechtelijk kader. De theoretische onderbouwing is recent afgerond, momenteel wordt de training hierop aangepast. Deze nieuwe opzet is naar verwachting voor deze zomer gereed, waarna deze zal worden getest. Daarnaast zal naar verwachting na de zomer dit jaar een WODC-verkenning starten naar de mogelijkheden voor de inzet van deze doorontwikkelde BORG-training ook buitenhet strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij een bestuursrechtelijk tijdelijk huisverbod.
Met betrekking tot de inzet van het snelrecht verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld is dus niet per se wenselijk.
Hoe staat het met de implementatie van de adviezen die zijn gegeven na de moord op Humeyra voor de aanpak van stalking?
In het vervolgonderzoek Gestalkt. Gezien. Gehoord? De aanpak van (ex-)partnerstalking uit 2024 beschrijft de Inspectie Justitie en Veiligheid op welke wijze en in welke mate de adviezen die zijn gegeven na de moord op Hümeyra zijn opgevolgd door de betrokken organisaties en welke verdere verbeteringen nog nodig zijn. De Tweede Kamer is op 25 april 2024 door de toenmalige Minster van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek.
Voor wat betreft de voortgang sinds april 2024 verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024.3
Wie implementeert momenteel het protocol dat Regioplan heeft opgesteld voor een meer uniforme aanpak van stalking en wanneer is de implementatie gereed?
Regioplan heeft in opdracht van het Ministerie van VWS samen met alle betrokken partners de Handreiking aanpak stalking opgesteld. Deze handreiking is in april 2024 gelanceerd met een webinar voor professionals en gemeenten. De handreiking is nu te gebruiken voor alle gemeenten in hun lokale inrichting van de aanpak van stalking.4 De inzet op stalking wordt daarnaast ook meegenomen in meerdere lopende trajecten ter verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals de inzet op deskundigheidsbevordering, de verbetering van de veiligheids- en risicobeoordeling en de verbetering van het inzetten van het tijdelijk huisverbod.
Is er al een interne casusregisseur binnen de politie beschikbaar voor de aanpak van stalking en zo nee, waarom niet?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven verkent de politie momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.5 Alle eenheden hebben de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt in juni 2025 over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het binnen de politie met het verbeteren van de kwaliteit van het invullen van het specifieke screeningsinstrument SASH en het waarborgen dat deze ook wordt ingevuld door een medewerker die daarin is getraind?
De politie ziet er op toe dat de SASH-formulieren door goed opgeleide medewerkers worden ingevuld. Deze formulieren worden ingevuld door politiemedewerkers die een e-learning gevolgd moeten hebben om de gestelde vragen goed te kunnen interpreteren. Daarnaast stuurt de politie op het zorgvuldig invullen van de SASH op basis van nieuwe informatie die de politie binnenkrijgt.
Eén van de tien prioriteiten in het plan van aanpak «Stop femicide!» is het verbeteren van de veiligheids- en risicotaxatie. Het is belangrijk dat we hierbij niet alleen kijken naar het SASH-instrument van de politie. In samenwerking met een aantal van de voornaamste organisaties die een veiligheids- en/of risicobeoordeling uitvoeren wordt onderzocht hoe instrumenten voor veiligheids- en risicobeoordeling (waaronder de SASH) beter in samenhang kunnen worden ingezet en wat ervoor nodig is om deze te verbeteren, zodat rode vlaggen sneller worden herkend. Ook over dit onderwerp zal u verder worden geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het met het verbeteren van de communicatie met slachtoffers en eventueel nabestaanden door het Openbaart Ministerie en de politie? Is de verkenning al afgerond naar de vraag of er één aanspreekpunt bij de politie kan komen?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven, hebben de betrokken organisaties – politie, Openbaar Ministerie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, samen met de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland – gezamenlijk geconcludeerd dat al deze organisaties een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige traject goed verloopt.6 De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met elkaar doen, werk ik op dit moment samen met hen verder uit. Over de stand van zaken wordt uw Kamer in juni 2025 geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid een specifieke verkenning te doen naar de rol van kinderen rond femicide-zaken en het feit dat minderjarige kinderen na de moord dikwijls verplicht omgang moeten hebben met de dader, terwijl lang niet altijd het kind zelf gehoord is door de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u bereid te voorkomen dat te snel wordt geconcludeerd dat contact met de dader in het belang van het kind is?
Het recht op contact of omgang van de ouder met zijn of haar kind is een fundamenteel recht dat wordt beschermd door verschillende mensenrechtenverdragen. Dit betekent dat bij partnerdoding contact en omgang van de ouder met het kind op dit moment niet automatisch kan worden ontnomen. Daarvoor zal altijd door de kinderrechter een zorgvuldige afweging worden gemaakt over of contact of omgang in het belang van het kind is. Uit de recente evaluatie van de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding blijkt dat die zorgvuldige afweging ook plaatsvindt.7 Ook blijkt uit deze evaluatie dat in verreweg de meeste gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van haar onderzoek wordt verzocht om een beëindiging van het gezag van de (gedetineerde) ouder, en dat de kinderrechter dan vrijwel altijd ook hiermee instemt.
Het belang van het kind is leidend. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat het voor nabestaanden vaak zeer moeilijk en pijnlijk is om een omgangsregeling met de pleger na partnerdoding te moeten bespreken of accepteren. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, ook het perspectief en de ervaringen van nabestaanden expliciet daarin betrekken en op dit onderwerp in juni 2025 terugkomen in de toegezegde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het commissiedebat over zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025?
Ja.
De toekomst van hospicezorg |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het hospiceDe Vier Vogels in Rotterdam moet sluiten?1
Ik vind het bijzonder spijtig dat alle mensen die bij het hospice betrokken zijn, geconfronteerd worden met deze voorgenomen beslissing om de deuren te sluiten. Ik wil dan ook mijn dank uitspreken aan alle toegewijde vrijwilligers en betrokkenen die zich jarenlang hebben ingezet om mensen een waardig levenseinde te bieden.
Heeft u contact gehad met het hospice over de knelpunten in de bekostiging en mogelijkheden om het hospice toch open te houden? Betreurt u eveneens dat het sluiten van een hospice een abrupt einde maakt aan een jarenlang opgebouwd netwerk van vrijwilligers, zorg- en welzijnsorganisaties en de buurt?
De sluiting van het hospice is inderdaad bijzonder spijtig voor alle mensen die bij het hospice betrokken zijn. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met het hospice, met koepelorganisatie Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg Nederland (VPTZ Nederland) en met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Uit deze contacten begrijp ik dat verschillende factoren een rol spelen bij de voorgenomen beslissing om het hospice te sluiten, zoals personele problemen die tot extra kosten hebben geleid, een verouderd pand met hoge energiekosten en geen mogelijkheid tot renoveren/uitbreiden, de gemiddelde bezettingsgraad, het aantal vrijwilligers en uiteindelijk nog de dagtarieven. Koepelorganisatie VPTZ heeft in aanloop naar dit besluit al verschillende alternatieven verkend met het hospice, maar helaas bleken toen alle mogelijkheden uitgeput. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis is niet bij deze gesprekken betrokken geweest en wil graag in gesprek met de organisatie om te kijken of er toch nog oplossingen mogelijk zijn voor bijvoorbeeld een doorstart in een andere vorm.
Is de hospicezorg in de regio Rotterdam toereikend als dit hospice sluit, gezien het feit dat in 2024 al meer dan de helft van de hospices in die regio gasten heeft moeten weigeren?
VPTZ Nederland heeft recent contact gehad met verschillende Bijna Thuis Huizen in Rotterdam. Er zijn bij hen op dit moment geen zorgen over het opvangen van extra cliënten als gevolg van de sluiting van De Vier Vogels. In Rotterdam ligt de bezettingsgraad en het aantal keren dat mensen niet kunnen worden opgenomen iets onder het landelijk gemiddelde. Bovendien is er vorig jaar een uitbreiding geweest met vier bedden bij een hospice in de regio. De verwachting is dan ook dat de sluiting niet tot acute problemen leidt, maar dat er wel meer hospicebedden nodig zullen zijn in de toekomst.
Herkent u de problematiek van niet-kostendekkende dagtarieven bij bijna-thuis-huizen met 24-uurs verpleegkundige zorg en in het bijzonder bij kleinschalige hospices met minder dan vijf bedden?
Signalen dat niet tot kostendekkende tarieven is gekomen, hebben zorgaanbieders doorgegeven aan VPTZ Nederland. Ik vind het van groot belang dat thuiszorgorganisaties en zorgverzekeraars afspraken maken om tot passende zorg te komen, zodat cliënten de noodzakelijke zorg kunnen blijven ontvangen in hun laatste levensfase. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik hierop gereageerd en aangegeven dat ik gesprekken organiseer tussen zorgprofessionals, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om te bezien wat er nu precies aan de hand is, in hoeverre dit om een gerichte oplossing vraagt en welke andere oplossingen mogelijk zijn.
Uit deze gesprekken bleek tot nu toe het volgende. Afgelopen jaar hebben de branchepartijen en beroepsgroepen betrokken bij de hospicezorg gezamenlijk gekeken naar een nieuwe financiering van de hospicezorg. Hierbij is op grond van een duiding van het Zorginstituut Nederland een onderscheid gemaakt tussen2 High Care Hospices (HCH) en palliatieve units en3 Bijna Thuis Huizen (BTH’s). Dit heeft tot de volgende wijzigingen geleid:
High care hospices factureerden in 2024 per individuele indicatie van een klant. Per 2025 vallen zij onder het integraal dagtarief ELV PTZ (eerstelijnsverblijf palliatieve terminale zorg). Het ELV PTZ maximumtarief 2024 was € 407,92; in 2025 is dit maximumtarief € 589,14 geworden, een stijging van ruim 44%. Het maximumtarief voor de ELV PTZ is gebaseerd op het normatieve element van 6,6 uur verpleging en verzorging. In de inkoop spreken zorgverzekeraars passende tarieven af met de hospices. Sommige zorgverzekeraar houden er in de inkoopafspraken ook rekening mee of zorgaanbieders de 6,6 uur extra verpleging en verzorging per patiënt waar gaan maken. Desalniettemin gaan de HCH er fors op vooruit ten opzichte van de tarieven in de wijkverpleging.
Een BTH is in beginsel een burgerinitiatief met vrijwilligers. Vrijwilligers zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Een externe thuiszorgorganisatie levert de verpleegkundige en verzorgende zorg, vergelijkbaar met de thuissituatie. Professionals spelen enkel een aanvullende rol voor de noodzakelijke verpleegkundige of medische zorg. Voorheen werden deze uren op naam van de cliënt geïndiceerd en gedeclareerd. Op verzoek van zorgaanbieders die (medische) zorg in BTH’s verlenen is afgesproken om te gaan werken met een dagtarief. Een wijkverpleegkundige levert namelijk aan meerdere cliënten zorg in hetzelfde huis. Een dagtarief is dan passender en zorgt voor minder administratieve lasten voor de wijkverpleegkundige. Het dagtarief is een gemiddelde prijs waarbij rekening is gehouden met variatie tussen patiënten en variatie per dag. Daarnaast is het gebaseerd op alle dagen zorg die de wijkverpleegkundigen aan alle patiënten in het huis hebben geleverd. Het dagtarief scheelt administratie voor de zorgaanbieder, maar vraagt ook om inkomsten en uitgaven niet per dag of patiënt te bekijken maar naar het totaal per jaar. Het dagtarief is geïntroduceerd om de administratieve lasten te verlagen, maar zorgverzekeraars laten weten de nodige signalen te ontvangen dat het verschillend uitpakt. En soms tot onbedoelde problemen leidt. Dat lijkt te maken te hebben met de grote verschillen tussen BTH’s. Er is een beperkt aantal huizen met twee kamers en een beperkt aantal huizen met tien kamers, gemiddeld heeft een BTH 4 à 5 kamers. Er zijn huizen waar de wijkverpleegkundige een deel van de dag aanwezig is en huizen waar 24/7 wijkverpleegkundigen aanwezig zijn. Er zijn huizen met veel vrijwilligers en huizen met weinig vrijwilligers. BTH’s zien dit ook in en willen werken aan een toekomstbestendige organisatie en inrichting met passende zorg, maar dit heeft tijd nodig.
Zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches gaan nu verder in gesprek om voor de korte termijn een oplossing voor de financiering te vinden en voor de langere termijn te voorkomen dat een situatie als vorig jaar zich opnieuw voordoet.
Bent u bekend met het onderzoek van Berenschot dat in kaart heeft gebracht dat er tussen 2022 en 2040 minimaal 375, en waarschijnlijk 650, extra hospicebedden nodig zijn? Hoe kijkt u aan tegen de sluiting van hospices in het licht van deze toenemende vraag naar hospicebedden?2
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek, dit is in het kader van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) uitgevoerd. Het tekort aan bedden in algemene zin heeft dan ook zeker mijn aandacht.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat er meer hospicebedden verdwijnen?
Binnen het NPPZ II is samen met hospicekoepels het project Versterken Hospicezorg gestart om voldoende beschikbare en kwalitatief goede hospicezorg te realiseren. Verschillende zorgaanbieders hebben regionale afspraken gemaakt over beschikbare bedden en capaciteit, zodat een cliënt in het juiste hospice, de juiste zorg ontvangt. De eerste fase van het project liep tot eind 2024. Op dit moment zijn op basis van de resultaten vervolgacties gestart per regio. Zodat elke regio voldoende hospicezorg beschikbaar heeft.
Bent u zich ervan bewust dat de coalitiemiddelen van het kabinet Rutte-IV, van in totaal 150 miljoen euro voor versterking van palliatieve zorg en (daarmee) het nationaal programma palliatieve zorg, tot en met 2026 lopen? Wat onderneemt u om ook middelen te reserveren voor na 2026?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Over eventuele aanvullende middelen na 2026 wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
Hoe ver bent u met een verkenning van een wijziging in de bekostigingssystematiek voor de subsidieregeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging, zodat deze gebaseerd wordt op het verwachte aantal cliënten in plaats van het aantal cliënten in het verleden? Zet u zich ervoor in dat volgend jaar de subsidie per cliënt gelijk blijft als dit jaar?
Na de zomer van 2025 start een integrale evaluatie van de subsidieregeling, waarin ook de bekostigingssystematiek voor de inzet van vrijwilligers wordt meegenomen. Ik verwacht de eindrapportage begin 2026, op basis daarvan wordt een besluit genomen over eventuele wijzigingen in de systematiek. Daarnaast zet ik mij in voor voldoende middelen voor de subsidieregeling; hierover wordt een besluit genomen in het kader van het totale financiële plaatje bij de voorjaarsbesluitvorming.
Deelt u de zorg dat de tot nu toe incidentele middelen voor de (versterking van) palliatieve zorg niet voldoende zijn om toekomstbestendige palliatieve en terminale zorg te garanderen en om de inbedding in de samenleving van hospicezorg te bestendigen? Zet u zich ervoor in om structureel voldoende middelen te reserveren?
Goede en passende palliatieve zorg als vanzelfsprekend onderdeel van de reguliere zorg vind ik belangrijk. Daaraan wordt momenteel gewerkt in diverse programma’s, projecten en regionale trajecten. Door met de partijen in het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord afspraken te maken kan een belangrijke versnelling van de ingezette beweging naar palliatieve zorg als onderdeel van reguliere zorg plaatsvinden. En worden de resultaten van de nu lopende activiteiten structureel ingebed in de zorg en het sociaal domein. Voortbouwend op deze resultaten en de borging daarvan, wordt momenteel samen met alle betrokken partijen gewerkt aan een toekomstvisie en een langjarige agenda. Over eventuele aanvullende middelen voor palliatieve zorg en palliatieve terminale zorg wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
De bescherming van persoonsgegevens van militairen op apps |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Persoonsgegevens honderden militairen zichtbaar via sportapp Strava»?1
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte dat apps zoals Strava de veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar brengen?
In 2018 heeft Defensie haar beleid voor het gebruik van dergelijke applicaties aangescherpt nadat een bedrijf een wereldwijde heatmap publiceerde waarop ook activiteiten van Defensie zichtbaar waren. Hierop waren onder meer de locaties van militaire bases zichtbaar.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er al sprake is van het combineren van openbare of gelekte informatie over militairen door kwaadwillenden? Op welke schaal vindt dit plaats?
In brede zin is het aannemelijk dat locatiegegevens van militairen in handen zijn van andere partijen. Uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 van november 2022 (bijlage bij Kamerbrief 4341330) blijkt dat statelijke actoren, waaronder China, op grote schaal persoonsgegevens verzamelen. Deze gegevens komen zowel uit open bronnen (zoals sociale media) als gesloten bronnen (door hacks). Ook in Nederland is deze vergaring van informatie waargenomen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling waar ik me bewust van ben. Daarom zet ik me in om het cyberbewustzijn en de cyberveiligheid te vergroten.
Deelt u de mening dat privacybescherming van militairen in direct verband staat met hun persoonlijke veiligheid en de nationale veiligheid?
Ja. Militairen vormen een doelgroep waarvan privégegevens en locatiegegevens waardevol zijn voor (vooral) statelijke actoren. Het onbewust delen van deze gegevens door militairen in een operatiegebied kan risico’s opleveren voor zowel de eigen veiligheid, als de operationele veiligheid. Daarom worden militairen die op uitzending gaan vooraf en tijdens de missie gewezen op de risico’s daarvan. Mede vanwege deze risico’s zijn vele applicaties, waaronder fitness-applicaties, niet togestaan op defensieapparatuur. De applicaties kunnen echter wel op de privéapparatuur worden geïnstalleerd, hetgeen door Defensie niet kan worden verboden. Het gebruik van privéapparatuur is in sommige situaties dan ook aan restricties onderhevig. Defensie besteedt verder veel aandacht aan de bewustwording van de risico’s.
Deelt u de mening dat, vanuit het veiligheidsperspectief voor Nederlandse militairen, maximale privacybescherming op online platforms noodzakelijk is?
Ja. Defensie heeft echter geen zeggenschap over privéapparatuur en het privégebruik van het Internet. Defensie richt zich hierbij dus vooral op advisering en voorlichting.
Op welke manier doet u aan advisering en voorlichting voor militairen over online veiligheid? Welke regels gelden er voor zowel werk- als privé telefoongebruik? Verschilt dit tussen militairen in Nederland en uitgezonden militairen?
Defensie informeert en traint militairen actief over (cyber)veiligheid van het gebruik van mobiele apparatuur. Elke militair doorloopt jaarlijks een training inzake militaire basisvaardigheden (MBV) en sinds twee jaar is aan die training een module cyberveiligheid toegevoegd.
Daarnaast is een Handboek Cyberveilig Gedrag uitgebracht, dat regels en aanbevelingen uiteen zet voor het gebruik van zowel privé als defensietelefoons. Een speciale cyberapplicatie is eveneens geïntroduceerd om militairen te informeren over cyberveiligheid. Elke defensiemedewerker heeft toegang tot deze applicatie.
Defensie heeft controle over de werktelefoons en kan daardoor bepaalde applicaties weren. Voor privételefoons is deze controle niet mogelijk, tenzij een militair op missie wordt gestuurd. In dat geval worden militairen geïnformeerd over de specifieke regels en risico's van telefoongebruik in het operatiegebied. Bovendien kunnen er tijdens een inzet aanvullende beveiligingseisen en restricties gelden voor zowel defensie- als privéapparatuur, om de veiligheid te waarborgen.
Bent u bereid tot meer dwingende maatregelen, zoals het verbieden van sportapps en andere apps die de privacy van militairen schaden op militair terrein? Zo nee, waarom niet?
Op Defensieapparatuur zijn reeds bepaalde applicaties verboden waardoor deze niet geïnstalleerd en gebruikt kunnen worden. Om de digitale veiligheid van militairen te blijven waarborgen, monitort en analyseert Defensie continu de nieuwste technologische ontwikkelingen om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen en worden de veiligheidsprotocollen bijgesteld en verbeterd.
Op apparaten die niet beheerd worden door Defensie is het stellen van dwingende maatregelen niet mogelijk. Zoals aangegeven werkt Defensie via training en opleiding aan het veiligheidsbewustzijn van haar medewerkers.
Welke acties heeft u ondernomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen, ook na eerdere berichtgeving en Kamervragen over de privacygevolgen van datingapps en sportapps?2 3
Naar aanleiding van de eerdere berichtgeving en Kamervragen rondom het gebruik van dergelijke applicaties (2018), is het beleid aangescherpt. Bepaalde applicaties kunnen niet worden geïnstalleerd op defensieapparatuur. Voor de overige maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 7.
Hebben de acties die u heeft genomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen effect gehad? Kunt u dit onderbouwen?
Kenmerkend van het nemen van maatregelen ter verhoging van de informatiebeveiliging en de cybersecurity is, dat het lastig is om de effectiviteit te bepalen. Het is daarom van groot belang om constant alert te zijn op bestaande en nieuwe kwetsbaarheden en dreigingen, en op basis van risicoanalyses gepaste maatregelen te treffen.
Bent u bekend met het onderzoek van de KU Leuven uit 2022, waaruit blijkt dat eerdere oplossingen van Strava vooral tot schijnveiligheid leiden?4
Ja. Het onderzoek onderstreept het belang van de door Defensie getroffen maatregelen.
Welke technische mogelijkheden ziet u om de veiligheid van militairen beter te beschermen bij het gebruik van sportapps, datingapps of andere apps die hun data verzamelen?
Indien wordt gesignaleerd dat een bepaalde applicatie een risico vormt voor Defensie, wordt beoordeeld of deze applicatie beschikbaar gesteld kan worden. Op defensieapparatuur zijn maatregelen getroffen dat, indien een applicatie niet toegestaan is en de applicatie toch wordt geïnstalleerd, de defensieomgeving wordt geblokkeerd. Privéapparatuur is niet in beheer van Defensie en door Defensie kan dan ook technisch niet worden afgedwongen welke applicaties worden gebruikt en welke websites worden bezocht. Om risico’s op dit gebied toch te mitigeren, besteedt Defensie aandacht aan het veiligheidsbewustzijn van de defensiemedewerkers.
Is het mogelijk om te achterhalen, al dan niet in overleg met Strava, of de openbare profielen van militairen mogelijk door kwaadwillenden zijn bekeken?
Juridisch gezien is dit niet mogelijk omdat Defensie geen grond heeft om deze persoonsgegevens op te vragen. De gegevens zijn vanaf privéapparatuur gegenereerd en volgens de AVG niet in te zien door Defensie. Daarnaast is het praktisch onuitvoerbaar om logbestanden van bezoeken op openbare profielen van militairen te onderzoeken op een bezichtiging van dat profiel door een mogelijk kwaadwillende actor.
In hoeverre zijn militairen die een gesloten account hebben echt veilig? Welke derde partijen hebben toegang tot de informatie die Strava verzamelt, ook als een account gesloten is? Waaruit blijkt dit?
Defensie beschikt niet over deze gegevens. De applicatie mag niet op defensieapparatuur worden geïnstalleerd. Indien de militair een dergelijke applicatie toch wil installeren, volgt een waarschuwing om de applicatie te verwijderen. Indien dat niet gebeurt, zal de telefoon voor de defensieomgeving worden geblokkeerd.
Ziet u gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie aanleiding om het beleid rondom het gebruik van Amerikaanse apps door militairen te heroverwegen en aan te scherpen?
De onvoorspelbare geopolitieke situatie biedt aanleiding om scherp te zijn op alle factoren die een potentieel risico vormen voor nationale, operationele en persoonlijke veiligheid. Dit beperkt zich niet tot apps afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma. De maatregelen die nu gelden voor gebruik van externe apps blijven van kracht. Indien blijkt dat een app een risico vormt voor Defensie dan kan de app worden geweerd. Dit is niet gebonden aan een specifiek land.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk drie dagen vóór het commissiedebat «Hybride dreigingen en maatschappelijke weerbaarheid» beantwoorden?
Nee, zoals gemeld in het uitstelbericht welke verzonden is op 8 april6, is in verband met de omvang en complexiteit van de vragen dit niet mogelijk gebleken.
Het vergoeden van een passende rolstoel. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat artikel 20 van VN-Verdrag Handicap expliciet voorschrijft dat mensen met een handicap toegang hebben tot hoogwaardige mobiliteitshulpmiddelen, door overheden gefaciliteerd en beschikbaar gesteld tegen een betaalbare prijs?
Ja, deze mening deel ik.
Deelt u ook de mening dat dit betekent dat de overheid verplicht is om maatregelen te treffen zodat mensen met een beperking hulpmiddelen krijgen die passend zijn, en niet leiden tot extra gezondheidsschade of pijn?
De overheid treft maatregelen om te zorgen dat mensen met een beperking toegang hebben tot passende hulpmiddelen. Dit is geregeld via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Zorgverzekeringwet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wetten worden uitgevoerd door respectievelijk de gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren. De werkprocessen en afspraken met de leveranciers van hulpmiddelen dienen zo te zijn ingericht dat mensen een passend hulpmiddel krijgen dat gezondheidsschade en pijn voorkomt.
Deelt u de mening dat passende hulpmiddelen bij intensief gebruik, ook preventief werkt, zorgt dat mensen kunnen meedoen aan de samenleving en onnodige gezondheidsschade voorkomt? En deelt u de mening dat daardoor uiteindelijk de persoon en samenleving ook zorgkosten bespaart?
Als het gebruik van passende hulpmiddelen gezondheidsschade voorkomt, dan kan dat zorgkosten voor de cliënt en de samenleving besparen.
Hoe verhoudt dit zich tot verschillende crowdfundacties die mensen opzetten om voor hen passende en noodzakelijke hulpmiddelen te financieren?
Deze acties zijn ongewenst als de cliënt een noodzakelijk, passend, kwalitatief verantwoord en kostenverantwoord hulpmiddel niet krijgt, terwijl de verschillende zorgwetten die mogelijkheid wel bieden. Deze acties laten dan zien dat in de praktijk nog niet altijd volgens de gewenste manier hulpmiddelen worden verstrekt.
Bent u bereid te kijken naar bijvoorbeeld de crowdfunding van Julia Finkers die vraagt om donaties voor een passende rolstoel? Wat vind u hiervan?1
Cliënten die in een Wlz-instelling wonen, zoals de mevrouw uit dit voorbeeld, ontvangen hun rolstoel vanuit de Wlz. In de Wlz wordt iedere rolstoel voor individueel gebruik door een ergotherapeut of fysiotherapeut van de betreffende zorginstelling, in overleg met de cliënt(vertegenwoordiger) en eventueel met advies van de leverancier, aangevraagd bij het zorgkantoor. Deze aanvraagprocedure is geprotocolleerd, waarbij de indiceerder van de zorginstelling onder meer dient uit te gaan van het functiegericht indiceren. Dit is een gestructureerde manier om te bepalen wat het best passende hulpmiddel is voor de cliënt. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de functioneringsproblemen van de cliënt en de individuele behoeften van de cliënt2. Indiceerders van zorginstellingen zijn verplicht om een opleiding en training te volgen en worden ook regelmatig bijgeschoold. Binnengekomen aanvragen voor een rolstoel toetst het zorgkantoor op rechtmatigheid, adequaatheid en doelmatigheid.
Naar aanleiding van deze Kamervragen is vanuit mijn ministerie contact opgenomen met deze cliënt en het betreffende zorgkantoor. Het zorgkantoor geeft aan naar aanleiding van de berichtgeving over de crowfundingactie de cliënt te hebben gesproken en een eerste reactie te hebben ontvangen van de indiceerder van de zorginstelling. Uit deze gesprekken maak ik op dat er misverstanden zijn over de mogelijkheden een passende rolstoel te krijgen. Dat is erg jammer. Dit heeft ertoe geleid dat bij het zorgkantoor geen aanvraag voor een nieuwe rolstoel is ingediend en deze crowdfundingactie is gestart. Vervolggesprekken worden gepland om deze misverstanden weg te nemen. Ik heb van het zorgkantoor en deze cliënt begrepen dat de indiceerder van de zorginstelling in overleg met de cliënt alsnog een aanvraag voor een rolstoel zal indienen bij het zorgkantoor, waarbij wordt gekeken of het zorgkantoor de met de crowdfundactie verkregen rolstoel overneemt. Ik vind het belangrijk dat deze mevrouw een rolstoel krijgt waarmee ze er zelfstandig op uit kan en die bij haar past.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die in een Wlz-instelling wonen geen passende rolstoel kunnen krijgen, omdat het assortiment niet aansluit bij de individuele behoeften van een gebruiker?
Ik vind dat iedereen die een rolstoel nodig heeft een rolstoel moet krijgen die aansluit bij de individuele behoefte van gebruiker, van goede kwaliteit is en tevens een doelmatige en duurzame oplossing is voor de behoefte van de cliënt. De keuzemogelijkheden van het zorgkantoor dienen hierop aan te sluiten. De zorgkantoren geven aan dat op basis van het functiegericht indiceren duidelijk wordt aan welke eisen de rolstoel moet voldoen. Vervolgens wordt bekeken welk type rolstoel, in welke samenstelling het beste op deze eisen aansluit. Hierbij kan het gaan om een rolstoel uit het basispakket, maar ook om een rolstoel buiten het basispakket. Deze rolstoelen worden vervolgens op basis van de functie-eisen voor de cliënt op maat gemaakt. Een rolstoel buiten het basispakket is voor de
doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen meer de regel dan de uitzondering. Volgens het betrokken zorgkantoor krijgen cliënten in de leeftijdsklasse van 19 tot 39 jaar (de leeftijdsgroep waartoe Julia behoort) veelal (in 77% van de gevallen) een rolstoel buiten het kernassortiment aangeboden.
Hoe beoordeelt u in dat kader de reactie van het zorgkantoor die in het artikel in Tubantia?2
Volgens dit artikel stelt het zorgkantoor dat er met standaardrolstoelen wordt gewerkt, omdat dit praktisch is en goedkoper is. De zorgkantoren geven in een reactie naar mij aan dat het standaardpakket van rolstoelen een selectie is van individueel aanpasbare rolstoelen die ervoor zorgt dat de meeste cliënten uit de Wlz duurzaam en doelmatig kunnen worden voorzien van een passend hulpmiddel. Als de rolstoelen uit het standaardpakket niet voldoen, kan er een rolstoel buiten het standaardpakket worden ingezet worden. Hier kan ik me in vinden.
Deelt u de mening dat mensen die hun leven lang rolstoelgebruiker blijven, recht hebben op de best passende rolstoel? Zo ja, bent u bereid per direct hierover betere afspraken te maken met zorgverzekeraars en zorgkantoren waarin maatwerk bij intensief gebruik voorop staat?
Ik ben van mening dat deze mensen recht hebben op een best passende rolstoel die tevens de meest doelmatige en duurzame oplossing is voor hun beperkingen en behoeften. De zorgkantoren geven aan dat deze casus aanleiding geeft specifiek aandacht te besteden aan de doelgroep jonge, actieve en zelfstandige mensen. De zorgkantoren bespreken hoe ze het beoordelingsproces voor deze situaties kunnen herzien. Ook wordt bekeken hoe deze doelgroep beter kan worden geholpen door bijvoorbeeld de ergotherapeut of fysiotherapeut bij het aanvraagproces extra ondersteuning aan te bieden. Ik laat mij hierover voor de zomer informeren door de zorgkantoren. Gelet op deze acties van de zorgkantoren zie ik nu geen aanleiding om op dit moment over dit onderwerp nadere afspraken met de zorgkantoren te maken. Ik doe wel de oproep om bij de aanvraag van een rolstoel vanuit de Wlz en de Wmo goed te blijven luisteren naar de cliënt.
Hoe kan het dat Julia (en waarschijnlijk vele anderen) pas op latere leeftijd van een lotgenoot het advies kreeg om een zit-analyse te doen? Deelt u de mening dat het automatisch zo zou moeten zijn dat bij rolstoelgebruikers wordt gekeken naar optimaal zitcomfort? Waarom wordt dit niet standaard gedaan?
Ik deel de mening dat standaard ook gekeken moet worden naar het optimaal zitcomfort. De zorgkantoren geven aan dat de aanvraag voor een rolstoel uit de Wlz is geprotocolleerd. De indiceerder van de zorginstelling baseert de aanvraag bij het zorgkantoor onder meer op het functiegericht indiceren. Een onderdeel van het functiegericht indiceren is het objectiveren van de (mate van) stoornissen en beperkingen van de cliënt. Hierbij wordt ook gekeken naar het aspect zitten en zitondersteuning. Volgens de branchevereniging Firevaned hebben leveranciers
voor rolstoelen uit de Wmo een werkwijze waarbij ook aandacht is voor de zithouding in relatie tot de beperkingen van de cliënt. Op basis van deze informatie zou zitcomfort een standaardonderdeel moeten zijn van de procedure om een passende rolstoel te krijgen.
Bij welke instantie kunnen mensen terecht als ze zich herkennen in de problemen van Julia? Wat gebeurt er vervolgens met hun klachten?
Voor de Wlz geldt dat wanneer de cliënt ontevreden is over de handelwijze van de indiceerder van de zorginstelling en er met de zorginstelling niet uitkomt, een formele klacht over de zorginstelling kan worden ingediend bij het zorgkantoor. Vervolgens neemt het zorgkantoor de klacht in behandeling. Tegen beslissingen van het zorgkantoor kan een cliënt in bezwaar bij het zorgkantoor. Daarna is het mogelijk in beroep te gaan bij de rechter. Ook kan er een melding gedaan worden bij de IGJ en de NZa. Deze meldingen kunnen de IGJ en de NZa gebruiken bij hun toezicht op de zorg.
Voor hulpmiddelen die op grond van de Wmo worden verstrekt, geldt dat cliënten een klacht kunnen indienen bij de gemeente over onheuse bejegening. Een onafhankelijke cliëntondersteuner kan hierbij ondersteunen. De klacht wordt dan afgehandeld door een gemeentelijke klachtenfunctionaris of een klachtencommissie (soms ook een adviescommissie genoemd).
Tot slot kunnen deze cliënten ook bij de Nationale ombudsman terecht met hun klacht over een overheidsinstelling of een organisatie die een overheidstaak uitvoert. Binnen drie weken hoort de cliënt wat de Nationale ombudsman doet met de klacht. Dit kan een interventie zijn, een bemiddelingsgesprek of een onderzoek. Daarnaast heeft een deel van de gemeente een eigen klachtvoorziening of lokale ombudsman.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen dat rolstoelgebruikers een bij hun leeftijd en mogelijkheden behorende passende rolstoel krijgen, in lijn met het VN-Verdrag Handicap?
Ik heb toegezegd om de Kamer voor deze zomer te informeren over de uitwerking van het VN-verdrag Handicap. Bij de uitwerking van het VN-verdrag Handicap neem ik het verbeteren van toegankelijke en beschikbare hulpmiddelen mee, zodat mensen die hierop zijn aangewezen de komende jaren een merkbare verbetering ervaren.
Het bericht ‘Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren’ en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren» en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en de aflevering. Hierbij wil ik graag opmerken dat in de uitzending het aantal geneesmiddelentekorten wordt weergegeven voor de jaren 2021, 2022 en 2023. Maar in het jaar 2024 is het aantal meldingen van tekorten in apotheken met 30% afgenomen. Het is jammer dat dat niet in de uitzending werd getoond. Het betekent natuurlijk niet dat de beschikbaarheidsproblemen zijn opgelost. Ik zet mij daarom, samen met betrokken partijen, volop in om tekorten op te lossen en liever nog te voorkomen.
Wat vindt u van de conclusie dat zelfs een flinke storm al voor leveringsproblemen van medicijnen kan zorgen?
Hoewel er in de uitzending niet verder uitgeweid wordt over deze conclusie, interpreteer ik uw vraag als wat ik vind van kwetsbaarheden in de geneesmiddelenketen. Ik vind het belangrijk dat patiënten in Nederland toegang hebben tot de geneesmiddelen die ze nodig hebben. Helaas zitten er (soms) kwetsbaarheden in de productie- en leveringsketen van geneesmiddelen die we hier gebruiken. Dat kan ik jammer genoeg niet allemaal voorkomen. Ik kijk naar waar ik de kwetsbaarheden in de keten wel kan verminderen. Zo versterk ik mijn relatie met India, als groot producerend land van geneesmiddelen, en worden bijvoorbeeld ook voorraden aangelegd van belangrijke geneesmiddelen, zoals antibiotica en salbutamol, om eventuele leveringsonderbrekingen op te kunnen vangen. Daarnaast worden momenteel verschillende nationale en Europese onderzoeken gedaan waarbij de kwetsbaarheden van de productie- en leveringsketen in kaart worden gebracht. Daar waar mogelijk ondersteun ik deze onderzoeken en uiteraard neem ik de resultaten mee in mijn beleidsvorming.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat de toeleveringsketen van geneesmiddelen zo kwetsbaar is geworden?
Geneesmiddelen komen via een lange complexe keten bij de patiënten in Nederland terecht. De productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen is afhankelijk van een internationaal netwerk van verschillende partijen die elk een rol in deze keten hebben. Veel productielocaties zijn over tijd gevestigd in derde landen mede vanwege het aantrekkelijke vestigingsklimaat zoals lage prijzen. Dat maakt dat Nederland, en de rest van Europa, voor de productie van grondstoffen voor geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen. Dit heeft een positief effect gehad op de betaalbaarheid van geneesmiddelen, maar kan ook kwetsbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat er een goede balans is tussen betaalbaarheid van geneesmiddelen én tijdige beschikbaarheid voor de patiënt. Om deze balans te verbeteren investeer ik bijvoorbeeld in de samenwerking met India als groot producerend land en neem ik actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is met betrekking tot tekorten aan oncolytica? Hoeveel patiënten worden hierdoor geraakt?
De afgelopen tijd hebben de leveringen van diverse oncolytica onder druk gestaan. Zo zijn er voor verschillende middelen meldingen van verwachte leveringsonderbrekingen gedaan bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt). Dit betreft een melding van een verwacht probleem, wat gelukkig niet altijd betekent dat er ook daadwerkelijk een tekort ontstaat. Als handelsvergunningshouders op tijd een melding doen bij het Meldpunt, kan er in veel gevallen op tijd een oplossing gevonden worden.
Om deze reden wordt de beschikbaarheid van oncolytica nauwkeurig gemonitord.
Zo kijkt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna: CBG) wekelijks, samen met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (hierna: LCG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ), in hoeverre het aanbod in Nederland nog voldoende is of dat alternatieven overwogen moeten worden, zoals import uit andere landen.
Zo valt het oncolyticum fludarabinefosfaat per 27 maart 2025 onder de reikwijdte van de Aanwijzing die ik in november aan de IGJ heb gegeven en heeft het CBG in maart een Tijdelijk Afwijkende Verpakking goedgekeurd voor het oncolyticum clofarabine.
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 12 december jl.2 is het tekort aan etoposide via het solidariteitsmechanisme opgelost en is het middel weer beschikbaar op de Nederlandse markt. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel patiënten geraakt worden, maar door de nauwkeurige monitoring wordt het effect op de patiënt zo goed als mogelijk beperkt.
Kunt u de gehele toeleveringsketen van oncolytica, zoals etoposide, vincristine en methotrexaat, in kaart brengen?
Geneesmiddelen, waaronder ook oncolytica, kennen een complexe toeleveringsketen. Bij iedere leveringsketen zijn verschillende internationale partijen betrokken, maar op hoofdlijnen wordt onderstaande productie- en toeleveringsketen doorlopen:
Ook vinden er strikte kwaliteitscontroles plaats op zuiverheid, sterkte en stabiliteit van het geneesmiddel.
In het rapport «Footprint studie geneesmiddelenproductie in Nederland»3 wordt de productieketen in meer detail beschreven. Ik kan niet voor elk geneesmiddel, of oncolyticum, precies aangegeven hoe de keten eruit ziet en wie daarbij betrokken zijn.
Deelt u het risico dat medicijnen of grondstoffen voor medicijnen door een land als China als strategisch wapen worden ingezet en dat we hier niet naïef in moeten zijn? In hoeverre heeft u signalen dat dit al gebeurt?
Op dit moment zijn er geen concrete signalen dat landen posities in de waardeketen van geneesmiddelen inzetten om geopolitieke druk uit te oefenen. Wel deelt het kabinet de mening dat risico’s kunnen ontstaan bij een afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke producten zoals medicijnen of grondstoffen voor medicijnen. Dit speelt niet alleen in Nederland, maar ook in de EU als geheel. Als kabinet benadrukken we daarom het belang van meer Europese open strategische autonomie en de noodzaak om de productie binnen Europa te vergroten.
Welke stappen zet u, zowel op Nederlands als op Europees niveau, om onze afhankelijkheid van grondstoffen en medicijnen te verminderen?
Ik streef ernaar de risico’s van afhankelijkheden te verminderen door productie in Nederland en Europa te stimuleren en door bij te dragen aan meer diverse toeleveringsketens van geneesmiddelen. In het kader van Important Projects of Common European Interest Med4Cure (IPCEI Med4Cure)4 verleen ik subsidie aan projecten die de productieketens in Nederland versterken, waaronder een project dat zich richt op de ontwikkeling van innovatieve productieprocessen voor geneesmiddelen en werkzame stoffen (active pharmaceutical ingedrients(API’s)).
Daarnaast verken ik de mogelijkheid om API-voorraden aan te leggen om in te zetten voor geneesmiddelenproductie tijdens tekorten. De verkennende gesprekken hierover lopen nog. Ook draag ik binnen de Critical Medicines Alliance bij aan een gezamenlijk plan om productie in Europa te stimuleren en om het aantal aanbieders van geneesmiddelen voor Europa te vergroten. De Europese Commissie heeft op 11 maart jl. de Critical Medicine Act gepubliceerd. Daarin zijn een aantal aanbevelingen uit de Critical Medicines Alliance verwerkt. Het doel van dit voorstel is onder andere om de leveringszekerheid en beschikbaarheid van kritieke geneesmiddelen te verbeteren en de strategische autonomie van de Europese Unie te versterken. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces toegezonden.
Verder werk ik samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken binnen de Taskforce Strategische Afhankelijkheden. Deze Taskforce coördineert de kabinetsbrede aanpak van het verminderen van de risicovolle strategische afhankelijkheden, waaronder voor geneesmiddelen. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de Kamerbrief daarover5. Tot slot, werkt het kabinet actief aan het versterken van de betrekkingen met producerende landen, omdat Nederland voor de productie van (bestandsdelen van) geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen.
Deelt u de mening dat het niet alleen vanuit strategisch oogpunt, maar ook in het belang van de patiënt noodzakelijk is om te zorgen voor meer eigen Nederlandse en Europese geneesmiddelenproductie? Zo ja, hoe werkt u hieraan?
Het is juist in het belang van de patiënt dat dit kabinet wil dat Europa maximaal onafhankelijk wordt wat betreft geneesmiddelenproductie. Het belang van de patiënt staat namelijk centraal in mijn inzet op de beschikbaarheid.
Het versterken van de productie dichtbij huis moet Europees gecoördineerd gebeuren om efficiënt en effectief te zijn. Ik neem dan ook actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis. De CMA heeft onlangs, middels een strategisch rapport, aanbevelingen gegeven hiervoor aan de lidstaten en de Europese Commissie6. Deze aanbevelingen zijn input geweest voor nieuwe Europese wetgeving, namelijk de Critical Medicines Act. Op 11 maart is dit voorstel gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.
Hoe staat het met het aanleggen van extra reserves voor geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen?
Zoals ik uw Kamer heb geschreven7, overweeg ik om de voorraad te verhogen voor bepaalde geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen. Bij deze verkenning zoek ik onder andere uit voor welke geneesmiddelen dit meerwaarde heeft, hoe groot deze extra voorraad zou moeten zijn en op welke manier de extra voorraad zou kunnen worden gerealiseerd. Zoals uw Kamer zal begrijpen, kost deze verkenning tijd. Wanneer ik mijn verkenning heb afgerond, zal ik uw Kamer vanzelfsprekend over de uitkomst hiervan informeren.
Hoe staat het met uw voornemen om ook te kijken naar het aanleggen van strategische voorraden van grondstoffen en API’s voor geneesmiddelen?
Ik voer op dit moment gesprekken met koepelorganisaties van leveranciers en met bedrijven om te verkennen of het aanleggen van API-voorraden kan bijdragen aan betere beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt.
Hoe beoordeelt u het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening kritieke grondstoffen?
Het kabinetstandpunt op de verordening kritieke grondstoffen is aan uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.8 Deze verordening heeft betrekking op metalen en mineralen die essentieel zijn voor de economie en strategische sectoren, zoals de energietransitie, digitale technologieën, defensie en ruimtevaart. Dit zijn andere grondstoffen dan die nodig zijn voor de productie van geneesmiddelen, zoals genoemd in het artikel en het bericht.
Om onder meer de productie van kritieke geneesmiddelen te stimuleren heeft de Europese Commissie de Critical Medicines Act gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.
Bent u bekend met het bericht «Terwijl Hongaarse parlement Pride verbiedt, radicaliseert Orbán: zijn critici betitelt hij als «bedwantsen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze maatregel in het licht van de fundamentele rechten en vrijheden binnen de Europese Unie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest. Nederland heeft onze zorgen en afkeuring bilateraal geuit en zal dit ook in EU-verband doen. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden.
Welke gevolgen ziet u voor de LHBTI+-gemeenschap in Hongarije en voor de vrijheid van demonstratie in het algemeen?
Het is nu allereerst aan de Commissie om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen met het Unierecht te beoordelen. Voor nu constateert het kabinet dat de wetswijzigingen zeer zorgelijk en kwalijk zijn, omdat ze de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+ gemeenschap verder onder druk zetten en omdat fundamentele rechten, zoals demonstratierecht, op het spel komen te staan. Tezamen met retoriek van de regering gericht tegen het kritische maatschappelijk middenveld en de lhbtiq+ gemeenschap, leidt dat tot verdere stigmatisering en negatieve impact op de emancipatiestrijd van lhbtiq+ personen en toenemende zorgen over de beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Welke invloed heeft de recente wetgeving op de bredere emancipatiestrijd van LHBTI+-personen in Hongarije, bijvoorbeeld op hun toegang tot zorg, werk en sociale acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de waarden en verdragen van de Europese Unie, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt de Minister dat Hongarije nog cohesiegelden zou moeten ontvangen, gezien de recente ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat en fundamentele vrijheden?
Op dit moment is er naar aanleiding van aanhoudende zorgen over de rechtsstaat en corruptieproblematiek ca. EUR 19 mld. aan EU-middelen voor Hongarije opgeschort, waarvan ca. EUR 9,4 mld. aan EU-cohesiemiddelen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening (EUR 6,4 mld.) en op basis van de Common Provisions Regulation(CPR) (ca. EUR 3 mld.), onder meer vanwege het niet voldoen aan de horizontale voorwaarden op het gebied van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Het is aan de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen van 18 maart jl. met het Unierecht te beoordelen. Nederland roept de Commissie op om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden, in lijn met motie Van Campen c.s.2. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 14 maart in het verslag van de Raad Algemene Zaken-Cohesie.
Hoe is de Minister voornemens de motie-Paternotte/Van Campen met betrekking tot de artikel 7-procedure uit te voeren?2
De artikel 7-procedure is een politiek rechtsstaatinstrument, maar kent een zware besluitvormingsprocedure. Om daadwerkelijk over te kunnen gaan tot het opleggen van sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten is eerst een unaniem besluit van de Europese Raad (minus de lidstaat in kwestie) en goedkeuring van het Europees parlement nodig dat er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de Uniewaarden uit artikel 2 VEU (artikel 7(2) VEU). Pas daarna kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten om sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten op te leggen (artikel 7(3) VEU). De inschatting van het kabinet is dat de benodigde meerderheden hiervoor op dit moment niet in zicht zijn. Ook kan de Raad onder artikel 7(1) VEU constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden, zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en kan aanbevelingen doen om deze te adresseren. Hier is een meerderheid van vier-vijfde van de Raad en goedkeuring van het Europees parlement voor nodig.
Het kabinet brengt momenteel het krachtenveld in kaart, en informeert de Kamer verder over de mogelijke vervolgstappen ten aanzien van de artikel 7-procedure in aanloop van de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 27 mei 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RAZ van 18 maart jl.
Welke stappen onderneemt Nederland om deze kwestie binnen de Europese Unie aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland al contact gehad met de Hongaarse regering of andere EU-lidstaten over deze wet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft onze zorgen en afkeuring reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X4 en ik heb deze zorgen ook gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa heeft op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring5 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten. De Nederlandse ambassade in Boedapest heeft eveneens in een gezamenlijke verklaring6 met 21 andere ambassades zorgen uitgesproken en de inzet voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief de lhbtiq+ gemeenschap, herbevestigd. Nederland zal ook in EU-verband zorgen uiten.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde EU-lidstaten een gezamenlijke verklaring of actie tegen deze wetgeving te initiëren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze zal Nederland zich diplomatiek en politiek inzetten om de rechten van LHBTI+-personen in Hongarije te beschermen?
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief voor de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije. Nederland zal zorgen blijven uitspreken over wetswijzigingen die hier niet mee stroken en in EU-verband via de Commissie inzetten op passende maatregelen indien het Unierecht wordt geschonden (zie het antwoord op vraag 2). Nederland zal de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije in woord en daad blijven steunen.
Hoe kan Nederland maatschappelijke organisaties en activisten in Hongarije ondersteunen die zich inzetten voor LHBTI+-rechten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke gevolgen heeft de veranderde internationale context, zoals de verhouding van de VS, voor de Nederlandse en Europese aanpak van mensenrechten in Hongarije?
Nederland zal zich, ongeacht de inzet van derde landen, blijven inzetten voor mensenrechten wereldwijd, in Europa en in Hongarije, zowel bilateraal als in EU-verband. Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen blijft een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid.