Grotere vermogensongelijkheid door het volkshuisvestingsbeleid |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het promotieonderzoek van de heer Wind «Housing Wealth in Europe», waaruit blijkt dat de stimulering van het eigenwoningbezit door de overheid, zoals in Nederland is gebeurd, ertoe heeft geleid dat ons land één van de koplopers is als het gaat om woonvermogensongelijkheid?1
Ja, ik ben bekend met het genoemde promotieonderzoek.
Deelt u de conclusie dat onder meer een herregulering van de hypotheekmarkt, het minder vastgoed-afhankelijk maken van de economie, het reguleren van de vrije sector en het terugdringen van ruimtelijke ongelijkheid bijdragen aan het verkleinen van de vermogensongelijkheid en de toegang tot de woningmarkt vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen op het gebied van de huur- en koopsector gaat u nemen, en op welke termijn(en)?2
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid te zeggen welk effect een verandering van de regels op de hypotheekmarkt of de vrije huursector heeft op de vermogensverschillen en de toegang tot de woningmarkt. Hiervoor is het nodig om concrete maatregelen te analyseren. Dit geldt ook voor het verband tussen ruimtelijke ongelijkheid, vermogensongelijkheid en toegang tot de woningmarkt.
De vermogensongelijkheid en de toegankelijkheid van de woningmarkt zijn afhankelijk van veel verschillende factoren. Niet alle oorzaken van vermogensongelijkheid zijn te beïnvloeden door de overheid, zeker niet op korte termijn. Zo heeft de overheid geen invloed op de hoogte van de rente, die van grote invloed is op de woningprijzen en daarmee ook op de vermogensverdeling.
In het proefschrift zijn de effecten van de wijzigingen van de regels die het vorige kabinet heeft doorgevoerd niet meegenomen. Als gevolg van de verlaging van de maximale Loan-to-Value tot 100 procent in 2018 en de beperking van het recht op hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning tot leningen waarop ten minste annuïtair wordt afgelost, bouwen ook lagere en middeninkomens meer vermogen op in de eigen woning.
In het regeerakkoord staat beschreven welke maatregelen dit kabinet neemt op het terrein van de woningmarkt. Het regeerakkoord benadrukt het belang van betaalbare huurwoningen in de vrij huursector. Momenteel wordt via de samenwerkingstafel middenhuur gewerkt aan de versterking van het aanbod in het middenhuursegment.
Wat zijn de voor- en nadelen van het op andere manieren subsidiëren van koopwoningen, zoals premie A-schema’s en/of het belasten van waardestijgingen van grond(bezit)? Wat is uw mening over deze manieren of een combinatie daarvan?
Over het algemeen is de betaalbaarheid van een eigen woning de afgelopen jaren verbeterd, dankzij de lage rente en toenemende inkomens3. Subsidiëring, zoals een koopsubsidie voor lagere inkomens (bijvoorbeeld de premie A in de jaren 80), ligt mede daarom niet voor de hand. Het subsidiëren van eigenwoningbezit draagt niet per direct bij aan een groter woningaanbod en zal in de huidige omstandigheden vooral leiden tot extra opwaartse druk op de prijzen. De waarde van de grond bij een woning wordt, als onderdeel van de woningwaarde, belast via de lokale onroerendezaakbelasting.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met een lagere sociaal-economische status dezelfde kansen krijgen als huishoudens met een hogere sociaal-economische status, aangezien de eerstgenoemde huishoudens veel minder hebben geprofiteerd op de woningmarkt de afgelopen tientallen jaren?
De vermogensgroei in de eigen woning is sterk afhankelijk van de huizenprijsontwikkeling en in hoeverre de eigenwoningschuld wordt afgelost. Omdat in Nederland risico’s in hoge mate worden opgevangen door de sociale zekerheid, leidt een ongelijke vermogensverdeling ook niet direct tot ongelijke kansen en uitkomsten.5 De lage rente heeft de betaalbaarheid van koopwoningen de laatste jaren verbeterd. Via de hypotheekregels worden kopers daarbij beschermd tegen onverantwoorde risico’s. De sociale huursector zorgt ervoor dat kwalitatief goede woningen beschikbaar zijn voor mensen met een laag inkomen. Daarnaast wordt gewerkt aan de verdere ontwikkeling van het middenhuursegment voor mensen die niet willen of kunnen kopen en geen toegang hebben tot de sociale huursector.
Het woningmarktbeleid is gericht op een verbeterde werking van de woningmarkt. Door de sterke vraag naar woningen is het aanjagen van de woningbouwproductie een belangrijke prioriteit voor dit kabinet. Onvoldoende aanbod van (grond voor) woningen heeft ook een opwaarts effect op de huizenprijzen waardoor vermogensverschillen kunnen toenemen. Het kabinet zal in overleg met medeoverheden, woningcorporaties en andere stakeholders afspraken maken over het aanjagen van de woningbouwproductie. Zoals aangegeven in het regeerakkoord blijft de kerntaak van corporaties het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen aan mensen met een laag inkomen of aan mensen die om andere redenen moeilijk passende huisvesting kunnen vinden. Op plaatsen waar geen commerciële partij bereid blijkt of in staat is om te investeren in middenhuurwoningen wordt de markttoets vereenvoudigd. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is de vermogensverdeling van veel factoren afhankelijk. Daarom kan geen voorspelling worden gedaan van de effecten van het woningmarktbeleid op de vermogensverdeling.
Bent u van mening dat gebroken moet worden met het neoliberale overheidsbeleid van de afgelopen decennia, wat een averechts effect heeft gehad op het gebied van eigenwoningbezit en het terugdringen van vermogensongelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen decennia is het eigenwoningbezit, mede door het beleid van de overheid, sterk toegenomen. Ongeveer 60% van de huishoudens heeft een eigen woning, ten opzichte van 42% in 1980. Het CPB heeft in 2015 een studie gepubliceerd over de vermogensongelijkheid in de periode 2006–20136. Hierin wordt aangegeven dat de vermogensongelijkheid sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van de huizenprijzen. Zo is de vermogensongelijkheid in de periode 2006 tot de crisis in 2009 licht gedaald. Door de daling van de huizenprijzen is de vermogensongelijkheid vanaf 2009 tot 2014 fors opgelopen. Door de stijging van de huizenprijzen de afgelopen jaren daalt de vermogensongelijkheid weer7.
Bent u van mening dat de maatregelen uit het regeerakkoord, zoals een vermindering van de voorraad sociale huurwoningen, het vergroten van de voorraad in de vrije sector en het ontbreken van concrete en grootschalige bouwplannen, de ongelijkheid zullen doen toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 4.
Verloedering van huurhuizen in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verloedering huurhuizen dreigt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties het onderhoud stopzetten? Hebben huurders die last hebben van onveilige huizen geen recht op goed onderhoud?
Huurders moeten erop kunnen vertrouwen dat hun huis veilig is en goed onderhouden wordt. Het plegen van onderhoud en het treffen van noodzakelijke voorzieningen behoort tot de kerntaak van woningcorporaties. In de Woningwet is echter geen niveau van vereiste kwaliteit benoemd, anders dan de vereisten uit het Bouwbesluit voor gebouwen met een woonfunctie.
Er zijn verschillende wegen voor huurders om de corporatie te bewegen het onderhoud op peil te houden. Eerst en vooral door het onderhoud aan te kaarten in het reguliere overleg tussen corporatie en huurders(organisaties) met het oog op een goede onderlinge relatie tussen huurder en verhuurder. Indien huurders de kwaliteit van hun woning door achterstallig onderhoud onvoldoende achten, kunnen zij vervolgens terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie kan bijvoorbeeld beslissen dat de huurprijs omlaag moet omdat het onderhoud achterblijft. Ook kunnen huurders zich tot de gemeente wenden als achterstallig onderhoud ertoe leidt dat de bouwtechnische kwaliteit onvoldoende lijkt. De gemeente heeft de bevoegdheid huiseigenaren die hun bezit verwaarlozen aan te schrijven en hen ertoe te bewegen onderhoud te plegen aan de woning.
Tot slot heeft de huurder de mogelijkheid om een procedure bij de kantonrechter te starten. De kantonrechter kan de verhuurder direct verplichten tot het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het onderhoud en het treffen van voorzieningen op te nemen in de jaarlijkse prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisaties. Indien in de woonvisie van de gemeente is opgenomen dat corporaties hun woningen moeten onderhouden, dan moeten de corporaties een bod doen en in prestatieafspraken met de huurdersorganisaties en de gemeente aangeven hoe zij daar naar redelijkheid aan zullen bijdragen.
Wat vindt u ervan dat er in daken van huizen piepschuim wordt aangebracht in plaats van een degelijke reparatie van daken?
Huurders moeten er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt. De voorschriften hiervoor, onder meer op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu, zijn vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het gebruik van piepschuim is in de bouw niet ongewoon en kan aan het Bouwbesluit voldoen. Het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht ziet erop toe dat dit het geval is. Als huurders twijfelen aan de kwaliteit van reparaties raad ik aan dit bij het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht aan te kaarten. De gemeente kan handhavend optreden wanneer de bouwkwaliteit van de daken daar aanleiding toe geeft.
Hoe lang moeten huurders genoegen nemen met achterstallig onderhoud en slecht geverfde huizen, nu de versterkingsoperatie nog vele jaren zal duren?
Door de ontstane achterstand schuiven inspecties en engineering uit 2017 door naar 2018. Het beperken van de opgelopen vertraging in de op zichzelf al omvangrijke versterkingsopgave beschouw ik een prioriteit. Ondertussen blijft het wel zaak dat woningcorporaties hun onderhoud uitvoeren. Zie voor de stappen die huurders kunnen nemen als woningcorporaties dat niet doen ook mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van de directeur van woningcorporatie Lefier die zegt dat het om gek van te worden is dat er nog steeds onduidelijkheid is en de overheid haar verantwoordelijkheid niet neemt?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie gaan nog niet snel genoeg. Zoals hierboven ook aangegeven, beschouw ik de huidige problematiek in Groningen dan ook als een prioriteit. Tegelijkertijd vraagt een operatie van dergelijke omvang en complexiteit om zorgvuldigheid en draagvlak bij alle betrokkenen. Onder coördinatie van de NCG wordt zoveel mogelijk gezocht naar samenhang van een gebiedsgerichte aanpak met de plannen van woningcorporaties. Waar er onduidelijkheden zijn ten aanzien van de planning van de versterkingsopgave voor woningcorporaties, raad ik aan hierover met de NCG in gesprek te gaan.
Beseft u dat de aankondiging van de noodzaak van het versterken van huizen, de ingrijpende ingrepen die ermee gepaard gaan, de onduidelijke timing van maatregelen, het gevoel tot die tijd in een onveilig huis te moeten leven en dan ook nog eens het laten verslonzen van onderhoud kan leiden tot psychische druk? Waarom wordt huurders die part noch deel aan het probleem hebben dit aangedaan?
De veiligheid van de bewoners in Groningen staat voorop. Om aan de bewoners in Groningen dezelfde veiligheid te kunnen garanderen als in ieder ander deel van Nederland, is het versterken van woningen noodzakelijk. Ik ben mij er goed van bewust dat de impact van de versterkingsoperatie op het dagelijks leven van bewoners groot is. De NCG voert regie op deze opgave. Daarbij staan zorgvuldigheid en samenspraak met bewoners centraal.
Deelt u de mening dat huurders momenteel in Groningen aan hun lot worden overgelaten? Wat gaat u doen om hieraan een einde te maken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, moeten huurders er ten allen tijde vanuit kunnen gaan dat hun woning op een degelijke manier onderhouden wordt, zowel in Groningen als elders in Nederland. In de regelgeving bestaan er dan ook waarborgen voor huurders ten aanzien van woningcorporaties, die voorkomen dat huurders aan hun lot zijn overgelaten. Met het van kracht worden van de herziene Woningwet in 2015 hebben huurders, net als gemeenten, tevens een grotere bevoegdheid gekregen ten aanzien van het beleid en de inzet van woningcorporaties, o.a. bij het maken van jaarlijkse prestatieafspraken. Dat kan ook gaan over achterstallig onderhoud. Met betrekking tot de versterking en verduurzaming van woningen in Groningen zijn stappen aangekondigd in het Regeerakkoord. Hierover treed ik op de kortst mogelijke termijn in overleg met de regio.
De Groningse opkoopregeling van huizen die niet eerlijk verlopen is |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ombudsman: opkoopregeling Groningse huizen verliep niet eerlijk»?1
Ja.
Is het experiment met het opkopen van onverkoopbare Groningse huizen door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) naar uw mening eerlijk en transparant verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2016 heeft de NCG een pilot uitgevoerd om ondersteuning te bieden aan mensen in specifieke omstandigheden met een noodzaak tot verkoop, maar die hun woning niet verkocht krijgen.
Het beschikbare budget van € 10 miljoen bleek ontoereikend om aan alle aanmeldingen tegemoet te komen. Er is daarom een verdeling van het beschikbare budget gemaakt, afgespiegeld aan de huidige woningvoorraad in het gebied. Op deze manier heeft de NCG gemeend het beschikbare budget zo eerlijk mogelijk in te zetten. Hiermee is voorkomen dat er onevenredig veel budget op zou gaan aan relatief dure woningen (met een vraagprijs hoger dan 200.000 euro), waardoor mensen met een goedkopere woning ondergeschikt zouden raken.
Desondanks moet ik vaststellen dat de Nationale ombudsman de NCG en mij aanbeveelt om bij een vervolg van het Koopinstrument meer helderheid te verschaffen over de rol, positie en verantwoordelijkheid van de NCG en hierover duidelijk te communiceren met de Groningers. Dat de communicatie beter kan, kwam ook als aandachtspunt naar voren uit de evaluatie pilot Koopinstrument, uitgevoerd door de TU Delft in opdracht van de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 350). De NCG heeft bij de presentatie van deze evaluatie aangegeven de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven en over te zullen nemen.
Wat vindt u van de kwalificatie dat er een loterij is gemaakt van de ellende van de Groningers?
Deze kwalificatie doet geen recht aan de pilot Koopinstrument, die als doel had zoveel mogelijk bewoners in specifieke, vervelende omstandigheden te ondersteunen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2, betrof de pilot Koopinstrument een proef met een afgebakend budget. De pilot heeft inzicht gegeven in de vraag naar en noodzaak van een voorziening als het Koopinstrument. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 33 700, nr. 34) is tevens het voornemen te komen tot een opkoopregeling in het verlengde van de pilot Koopinstrument opgenomen. De aanbeveling van de Nationale ombudsman en de uitkomsten van de evaluatie worden daarbij betrokken.
Was of bent u bekend met het feit dat de werkwijze en de selectiecriteria daarbij onduidelijk waren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kwamen uit de evaluatie van de pilot Koopinstrument door de TU Delft (Kamerstuk 33 529, nr. 350) al belangrijke aanbevelingen over de communicatie en transparantie.
Klopt het dat de klacht van een uitgelote huiseigenaar door uw ministerie en de NCG niet is behandeld volgens de reguliere klachtenprocedure van de Algemene wet bestuursrecht? Waarom was dat?
Dat klopt. De klacht is door de klachtbehandelaar met de huiseigenaar besproken, waarbij bleek dat deze geen betrekking had op een gedraging in een bepaalde aangelegenheid, maar op beleidsvoering in het algemeen. De klachtprocedure op grond van Hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht ziet niet toe op klachten over beleid en beleidsuitvoering in het algemeen. In het gesprek is aangegeven dat de brief van de huiseigenaar wel inhoudelijk zou worden beantwoord en dit is vervolgens ook gedaan. De huiseigenaar heeft hier vooraf mee ingestemd.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat deze huiseigenaar niet is uitgeloot. De huiseigenaar kwam op basis van de gestelde criteria niet in aanmerking voor opkoop in het kader van de pilot Koopinstrument en heeft daarom niet mee geloot.
Is het waar dat de juridische status van de afwijzingsbrief die 129 uitgelote huiseigenaren hebben ontvangen niet duidelijk is? Bent u in dit licht bereid om deze afwijzingen te herbezien en te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Van in totaal 179 aanmeldingen hebben 122 huiseigenaren een afwijzingsbrief ontvangen. Hiervan hebben 41 bewoners deelgenomen in de loting, volgend uit zorgvuldige selectie door de NCG en een adviescommissie waarin ook regionale bestuurders zitting hadden, aan de hand van vooraf bepaalde criteria.2 Het aantal van 129 zoals vermeld in uw vraag herken ik niet.
Ik ben niet van plan afwijzingen te herzien of te heroverwegen. De procedure is naar mijn oordeel eerlijk verlopen. Met één niet-geselecteerde huiseigenaar is een verschil van mening ontstaan over de vraag of de afwijzingsbrief een besluit behelsde, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Deze zaak is nu onder rechter.
Wat is uw reactie op het feit dat de Nationale ombudsman stelt dat de klacht over de opkoopregeling niet op zichzelf staat?
De Nationale ombudsman geeft aan dat bewoners in het gaswinningsgebied zich niet gehoord en gezien voelen als het gaat om de gevolgen van de gaswinning en de wijze waarop de overheid hier mee omgaat. Ik neem dit signaal zeer serieus. Het is mij duidelijk dat de impact van de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in het gebied enorm is. Er zijn de afgelopen jaren al diverse maatregelen genomen om te werken aan het herstellen van het vertrouwen van de Groningers. In lijn met het regeerakkoord ga ik mij samen met alle betrokkenen inzetten voor het versterken van woningen en gebouwen, herstel en preventie van schade en toekomstperspectief voor de regio.
Wat is uw reactie op het verwijt dat «(b)urgers rekenen op een betrouwbare overheid, maar de overheid blijkt te loten om andermans ellende»? Trekt u zich dit aan?2
Zie de antwoorden op vraag 3 en vraag 6.
Wat vindt u van de opmerking: «De bestuurlijke spaghetti is in Groningen nog steeds niet van het bord. Van herstel van vertrouwen, een actieve regierol van de rijksoverheid, transparantie en een ruimhartige schadevergoeding is in de praktijk nog geen sprake»? Wat denkt u daaraan te doen?3
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom er na de vele Kamerdebatten, de tientallen moties, de schier oneindige aantallen van mondelinge en schriftelijke vragen, het optuigen van een Centrum Veilig Wonen en het installeren van een Nationaal Coördinator Groningen, nog steeds sprake is van het ontbreken van herstel van vertrouwen en gebrek aan regie van de rijksoverheid? Is het feit dat die regierol ontbreekt naar uw mening de oorzaak van dat gebrek aan transparantie en het ontbreken van het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De impact van de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in het gebied is enorm. De schadeafhandeling en uitvoering van de versterkingsoperatie lopen echter niet zo soepel en voortvarend als gewenst. Samen met de Groningers en alle betrokken partijen streef ik ernaar snel tot oplossingen te komen. Dit is voor het kabinet prioriteit.
Is het feit dat er nog steeds geen sprake is van een ruimhartige schadevergoeding, gelegen in de nog steeds overheersende invloed van de NAM in Groningen? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken over een nieuw schadeprotocol zijn nog gaande. Het is belangrijk dat er snel overeenstemming wordt bereikt, tegelijkertijd moet het protocol zorgvuldig en op een gedragen manier tot stand komen. Alle betrokken partijen, inclusief de NAM, zijn het eens over het uitgangspunt dat de NAM niet langer een rol dient te spelen in het proces van beoordeling van schadeoorzaken en beslissingen over de hoogte van vergoedingen. Het uitgangspunt daarbij is dat de NAM haar financiële verantwoordelijkheid behoudt.
Bent u bereid met spoed – in plaats van de opkooploterij – voor de getroffen Groningers een «Moerdijk-regeling» (een vangnetregeling met een verkoopgarantie) te ontwikkelen en in te stellen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals opgenomen in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» wordt de NCG gevraagd een opkoopregeling in het verlengde van de pilot Koopinstrument uit te werken. Streven is daarbij zoveel mogelijk bewoners te helpen en tegelijkertijd prioriteit te geven aan de gevallen waarin sprake is van sociaalmaatschappelijke of sociaaleconomische knelpunten.
Het bericht dat de energierekening volgend jaar verder stijgt. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energierekening volgend jaar € 70 omhoog»?1
Ja. Het daadwerkelijke effect van de hogere Opslag duurzame energie (ODE) en de tijdelijke verhoging van de energiebelasting is echter afhankelijk van het specifieke energieverbruik van het individuele huishouden. De in het artikel genoemde gemiddelde verbruikscijfers voor gas en elektriciteit liggen hoger dan het gemiddelde verbruik dat wordt geraamd in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 (bijlage bij Kamerstuk 30 196, nr. 479) en de NEV 2017 (bijlage bij brief aan uw Kamer van 19 oktober jl., Kamerstuk 30 196, nr. 559). Rekenend met dit gemiddelde verbruik per huishouden treedt een effect op van circa € 60.
Wat is de reden dat de Opslag Duurzame Energie (ODE) harder stijgt dan verwacht?
Bij de vaststelling van de tarieven in het wetsvoorstel 2018 zijn het belaste aardgas- en elektriciteitsverbruik over de onderscheiden belastingschijven (de belastinggrondslagen) de bepalende factoren. Deze grondslagen worden jaarlijks ten behoeve van de energiebelasting en de ODE geactualiseerd aan de hand van de meest recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de ramingen in de meest recente versie van de Nationale Energieverkenning.
Aangezien dit belaste aardgas- en elektriciteitsverbruik lager uitvalt dan werd ingeschat in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 (Kamerstuk 34 497, nr.6), wijken de thans voorgestelde tarieven voor 2018 af van de eerder gepresenteerde ramingen van de benodigde tarieven. Door deze aanpassing wordt de beoogde opbrengst van de ODE gerealiseerd.
Wat is de reden dat in het Belastingplan 2018 gekozen is om de energiebelasting te verhogen?
In het belastingplan 2018 wordt een tijdelijke verhoging van de energiebelasting met € 200 mln voorgesteld ter dekking van uitgaven ter bevordering van energiebesparing in woningcorporaties. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan afspraken in het Energieakkoord. Overigens is tevens onderdeel van deze afspraken dat deze verhoging van de energiebelasting in 2020 zal worden teruggedraaid. Deze tijdelijke verhoging hangt samen met de lastenverlichting die in het Energieakkoord is overeengekomen, aangezien er vanaf 2017 lagere uitgaven voor de SDE+ nodig zijn dan ten tijde van het Regeerakkoord Rutte II werd voorzien. In 2018 bedraagt deze lastenverlichting € 550 mln. Na tijdelijke verhoging van de energiebelasting in 2018 resulteert in 2018 een nettoverlichting van de lasten met € 350 mln.
Vindt u dat bij de systematiek van de ODE de vervuiler werkelijk betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de keuze van de lastenverdeling van de ODE over huishoudens en bedrijven zijn de gevolgen voor huishoudens en bedrijven in samenhang gewogen en wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de werking van de Energiebelasting. De intentie om de koopkracht van huishoudens zoveel mogelijk te ontzien, is daarbij afgewogen tegen het effect van een lastenverzwaring op de concurrentiepositie van bedrijven. De concurrentiepositie ten opzichte van buitenlandse bedrijven kan door lastenverzwaring negatief worden beïnvloed. Anderzijds zal een eenzijdige focus op het vermijden van lastenverzwaringen voor bedrijven ertoe leiden dat de koopkracht van huishoudens onevenredig sterk wordt benadeeld. Derhalve is gekozen voor een lastenverdeling die aansluit bij de energiebelasting. In de energiebelasting drukken de lasten ongeveer voor 50% op huishoudens en voor 50% op bedrijven. Vanwege dit uitgangspunt is tevens gekozen voor een degressieve tariefstructuur die vergelijkbaar is met de energiebelasting.
Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat met bedrijven aanvullende afspraken lopen om verdergaande energiebesparing te realiseren. Deze afspraken zijn in de zogenoemde meerjarenafspraken MEE- en MJA-3 vastgelegd. Daarnaast zijn aanvullend daarop bindende afspraken gemaakt in het Energieakkoord. Daarbij moet bedacht worden dat deze bedrijven ter realisering van deze afspraken extra kosten zullen maken. Alles afwegende vindt het kabinet de gekozen verdeling tussen huishoudens en bedrijven evenwichtig en verdedigbaar.
Vindt u het eerlijk dat huishoudens die inzetten op het verminderen van het gebruik van gas en elektriciteit, door soms letterlijk in de kou te zitten, alsnog onder de streep meer betalen aan hun energierekening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 vindt het kabinet de gekozen verdeling in de bijdrage van huishoudens en bedrijven aan de opslag duurzame energie verdedigbaar. Door zuinig met het energieverbruik in het huishouden om te gaan, kan een huishouden de jaarlijkse bijdrage verminderen. In die zin gaat van de ODE een prijsprikkel uit om extra energie te besparen.
Hoe is het verklaarbaar dat bij een daling van het gebruik van gas en elektriciteit – een van de doelstellingen van de ODE – huishoudens over 2018 toch worden aangeslagen met een hogere energienota? Op welke wijze loont de door de ODE gewenste energiebesparing voor huishoudens, wanneer ondanks besparingen de energierekening toch omhoog gaat?
Uit de NEV 2017 blijkt dat ondanks een stijgende bijdrage aan de ODE de energierekening voor een gemiddeld huishouden ongeveer gelijk blijft, kijkend naar de ontwikkeling over de periode 2016–2020. In dit beeld is de toename van de ODE reeds verdisconteerd en is rekening gehouden met de gesignaleerde energiebesparing bij huishoudens. Deze energiebesparing heeft een gunstig effect op de ontwikkeling van de energierekening en levert daarnaast een belangrijke bijdrage aan de reductie van broeikasgassen. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Regels voor de opslag duurzame energie (Wet opslag duurzame energie, Kamerstuk 33 115, nr. 3) en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 (Kamerstuk 34 497, nr. 3) is aangegeven, zal de ODE de komende jaren toenemen om dekking te geven aan de stijgende kasuitgaven voor de stimulering van hernieuwbare energieproductie. Deze kasuitgaven blijven nodig zolang hernieuwbare energie een hogere kostprijs kent dan de marktprijzen voor energie.
Op welke wijze is binnen de systematiek van de ODE en de energiebelasting geregeld dat de opgelegde maatregelen ook de komende jaren voor minder draagkrachtigen betaalbaar blijven?
Bij de vaststelling van tarieven voor de ODE wordt gestuurd op een verdeling van de lasten op een zodanige wijze dat huishoudens en bedrijven ieder 50% van de beoogde opbrengst van de ODE bijdragen. Daar worden de tarieven op vastgesteld. Daarbij kan niet apart rekening worden gehouden met de koopkracht van huishoudens met lagere inkomens. De belastingschijven in de energiebelasting en de ODE zijn generiek van karakter en belasten het energieverbruik, ongeacht het inkomen van de betrokken huishoudens.
Ten aanzien van het aardgas- en elektriciteitsverbruik naar inkomensgroep is sprake van een heterogeen beeld dat onder andere afhankelijk is van de woonsituatie en de gezinssamenstelling. Ook zijn woningtype, de grootte van de woning en het bouwjaar van invloed op het energieverbruik. Dit heterogene beeld doet zich binnen en tussen alle inkomensgroepen voor en leidt ertoe dat geen eenduidige uitspraken gedaan kunnen worden over het specifieke energieverbruik bij een bepaald inkomensniveau.
Overigens zijn milieubelastingen en heffingen onderdeel van het geheel aan belastingen en premies en werken als zodanig door in de berekening van de koopkrachtplaatjes. Het kabinet streeft bij het opstellen van de Miljoenennota naar een evenwichtig koopkrachtbeeld. Hierbij wordt geborgd dat het totaal aan maatregelen tot een evenwichtig beeld leidt, waardoor eventuele onevenwichtigheden als gevolg van maatregelen binnen één enkel beleidsterrein worden opgevangen.
Hoe gaat de stijging van de ODE de komende jaren verlopen? Wat staat er nog overeind van uw nota van 2016, waarin de ODE-tarieven staan vermeld die nodig zijn tot 2023? Kunt u op een rij zetten wat er om welke reden op welk moment gewijzigd is, met daarnaast uitgesplitst de effecten voor huishoudens en die van het bedrijfsleven?
In onderstaande tabel die eerder ook was opgenomen in de Nota naar aanleiding van het Verslag bij de Wijziging van de Wet opslag duurzame energie in verband met de vaststelling van tarieven voor 2017 (Kamerstuk 34 497, nr. 6) worden de tarieven voor de ODE naar huidige inzichten weergegeven voor de jaren 2018 tot en met 2023. Dit overzicht is louter indicatief. In het overzicht wordt uitgegaan van de belastinggrondslagen die voor de tarieven in 2018 gelden. Een toekomstige actualisering van deze grondslagen zal logischerwijs gevolgen hebben voor de tariefniveaus in de toekomstige jaren. Daarbij is voor de totaal benodigde opbrengst van de ODE uitgegaan van de benodigde kasuitgaven voor de SDE+ zoals verwacht werd bij het Energieakkoord. Dit betekent onder andere dat er geen rekening is gehouden met nieuw beleid.
678
1.074
1.730
2.308
2.280
2.402
2.550
0–170.000 m3
1,59
2,85
4,59
6,13
6,05
6,38
6,77
170.000–1.000.000 m3
0,74
1,06
1,71
2,28
2,25
2,37
2,52
1.000.000–10.000.000 m3
0,27
0,39
0,62
0,83
0,82
0,86
0,92
> 10.000.000 m3
0,13
0,21
0,33
0,45
0,44
0,46
0,49
0–10.000 kWh
0,74
1,32
2,13
2,85
2,81
2,96
3,14
10.000–50.000 kWh
1,23
1,80
2,89
3,86
3,81
4,02
4,27
50.000–10.000.000 kWh
0,33
0,48
0,77
1,03
1,02
1,07
1,14
>= 10.000.000 kWh
0,01
0,02
0,03
0,04
0,04
0,04
0,05
aardgasverbruik gemiddeld huishouden (o.b.v. NEV 2016)
1.420
1.420
1.375
1.330
1.330
1.330
1.330
elektriciteitsverbruik gemiddeld huishouden (o.b.v. NEV 2016)
2.800
2.800
2.631
2.461
2.461
2.461
2.461
gemiddelde bijdrage huishoudens incl. 21% BTW (euro)
52
94
144
183
181
191
203
bijdrage gemiddeld bakkersbedrijf
231
393
634
845
835
880
934
bijdrage gemiddeld groothandelsbedrijf
742
1.160
1.869
2.493
2.463
2.595
2.755
bijdrage gemiddeld bedrijf gezondheidszorg
1.235
1.517
2.444
3.260
3.221
3.393
3.602
bijdrage gemiddeld bedrijf glastuinbouw
1.918
3.045
4.904
6.543
6.464
6.810
7.229
bijdrage gemiddeld bedrijf foodsector
5.403
8.809
14.189
18.930
18.700
19.701
20.915
bijdrage gemiddeld chemiebedrijf
68.976
101.055
162.780
217.166
214.531
226.010
239.936
Hoe verhoudt de systematiek van de ODE – daling van het gebruik van gas en elektriciteit – zich tot de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde actuele gebruikscijfers, waarbij de tarieven van gas en elektriciteit hoger moeten worden vastgesteld, zodat alsnog de eerder gestelde opbrengst van 1 miljard euro over 2018 gerealiseerd wordt?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de energiebelasting over 2018 en 2019 zich tot de lastenverlichting voor huishoudens die in 2017 is afgesproken?2 Wordt er rekening gehouden met een lastenverlichting voor huishoudens in 2018 en 2019? Zo ja, waaruit bestaat die lastenverlichting?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangaf, is er onder de streep sprake van een lastenverlichting ten opzichte van het Regeerakkoord Rutte II.
Per saldo is in de jaren 2018 en 2019 ten opzichte van het regeerakkoord Rutte II sprake van een lastenverlichting van € 350 miljoen in 2018 en € 525 miljoen in 2019. In onderstaande tabel worden de effecten die optreden bij de ODE en de energiebelasting (EB) apart weergegeven, inclusief hun doorwerking op de bijdrage van een gemiddeld huishouden.
–550
–725
200
200
–350
–525
0- 170.000 m3
–1,46
–1,93
0,53
0,53
–0,93
–1,39
170.000–1.000.000 m3
–0,54
–0,72
0,20
0,20
–0,34
–0,52
1.000.000–10.000.000 m3
–0,20
–0,26
0,07
0,07
–0,13
–0,19
> 10.000.000 m3
–0,11
–0,14
0,04
0,04
–0,07
–0,10
0- 10.000 kWh
–0,68
–0,89
0,25
0,25
–0,43
–0,65
10.000- 50.000 kWh
–0,92
–1,21
0,33
0,33
–0,59
–0,88
50.000- 10.000.000 kWh
–0,24
–0,32
0,09
0,09
–0,16
–0,23
>= 10.000.000 kWh
–0,01
–0,01
0,00
0,00
–0,01
–0,01
aardgas 1.420 m3
–21
–27
8
8
–13
–20
elektriciteit 2.800 kWh
–19
–25
7
7
–12
–18
–48
–63
17
17
–31
–46
Hoe verklaart u het feit dat de energiebelasting in 2018 en 2019 hoger zal moeten liggen om de doelstellingen van het Energieakkoord te halen? Welke doelstellingen zijn dit? Wat is de reden dat deze niet volgens eerdere planning zijn gehaald?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wordt niet als onderdeel van het Energieakkoord een buffer van 375 miljoen euro beschikbaar gemaakt in de periode tot 2020 om te borgen dat de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 wordt gerealiseerd?3 Wat is de invloed van de greep uit de duurzaamheidspot van 398 miljoen euro in 2015 geweest op de doelstellingen uit het energieakkoord?4
In het energieakkoord is afgesproken dat er, als onderdeel van de SDE+- Regeling, in de periode tot 2020 € 375 mln beschikbaar is om te borgen dat de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 wordt gerealiseerd. Deze middelen zijn onderdeel van het beschikbare budget voor de SDE+ op de EZ begroting. Er is geen negatieve invloed op de doelstellingen uit het Energieakkoord door de ingezette kasschuif van € 398 mln. De kasschuif heeft overigens geen verband met de in het Energieakkoord afgesproken buffer van € 375 mln. Er zijn in de periode tot en met 2020 voldoende middelen beschikbaar om de gestelde doelen te realiseren.
Deelt u de mening dat het transparanter is de kasschuif van 398 miljoen euro niet pas in 2021 aan te vullen, maar zo spoedig mogelijk na de ingreep van 2015? Waarom is daar niet voor gekozen?
De in 2015 beschikbare budgettaire ruimte was bepalend voor het ritme waarin de kasschuif zou moeten terugvloeien naar de begrotingsreserve duurzame energie.
Daarbij was er ook geen noodzaak om de middelen eerder dan vanaf 2021 te laten terugvloeien naar de begrotingsreserve duurzame energie, gezien de voorziene inzet van de begrotingsreserve.
Is de maatregel om destijds in 2015 398 miljoen euro uit de reservering van duurzaamheidsgelden te halen op enigerlei wijze van invloed op de maatregelen die vanaf 2016 genomen zijn bij de ODE en de energiebelasting?5 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. De maatregel uit 2015 om voor de jaren 2015 tot en met 2020 tijdelijk € 398 mln beschikbaar te stellen uit de begrotingsreserve duurzame energie is op generlei wijze van invloed geweest op maatregelen die genomen zijn bij de ODE en de energiebelasting. De energiebelasting is in het geheel niet bij deze maatregel uit 2015 betrokken en voor de ODE geldt dat de raming van de inkomsten uit de ODE voor het laatst is gewijzigd naar aanleiding van de afspraken in het Energieakkoord uit 2013. Deze raming kan worden herzien bij het aantreden van een nieuw kabinet.
Hoe is de verdeling van de lastenverlichting van 8,5 miljard euro in het Energieakkoord voor de jaren 2016 t/m 2032 verdeeld ten opzichte van de behandeling van de Wet opslag duurzame energie in 2012?6
In vergelijking met de planning uit het Regeerakkoord 2012 (die ook bij de behandeling van de wet ODE is gehanteerd) bedraagt de verlaging van de ODE die het gevolg is van de afspraken in het Nationaal Energieakkoord in 2013 in totaal € 8.525 mln in de jaren 2017 tot en met 2032. Dat bedrag is als volgt verdeeld over de jaren.
gem. per jaar
budgettair effect in mln euro SDE+
(= verlaging ODE)
–200
–550
–725
–750
–950
–800
–600
–439
–8.525
Waarom is de keuze gemaakt om 200 miljoen euro die nodig is voor energiebesparing bij woningcorporaties – met als doel dat ook huurders hun energierekening omlaag kunnen krijgen – te dekken met verhoging van de energiebelasting voor huishoudens in 2018 en 2019? Is hierbij naar uw mening sprake van een sigaar uit eigen doos? Zo nee, waarom niet?
De verhoging van de energiebelasting betreft een tijdelijke dekking, zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 11, en komt voort uit afspraken die hierover in het Energieakkoord zijn gemaakt. Het betreft een generieke tijdelijke verhoging die bij alle afnemers van gas en elektriciteit – huishoudens en bedrijven – neerslaat. Uit de opbrengst wordt specifiek de energiebesparing in woningen van woningcorporaties gedekt. Ik ben van mening dat er daarom geen sprake is van een sigaar uit eigen doos.
Op welke wijze is via de ODE en de energiebelasting van bedrijven geregeld dat ook grote vervuilers als industrie en transport hun eigen broek ophouden en zorg dragen voor energiebesparing en investeringen in verduurzaming van hun vervuilende activiteiten?
De bedrijven dragen zoals aangegeven voor 50% bij aan de beoogde opbrengst van de ODE en de energiebelasting. In het Energieakkoord zijn daarnaast energiebesparingsafspraken gemaakt met de bedrijven in onder andere de industrie en de transportsector. De afspraken die met de bedrijven in het Energieakkoord zijn gemaakt, alsmede de lopende meerjarenafspraken, leiden voor de betrokken bedrijven tot extra kosten om aan die afspraken te kunnen voldoen.
Kunt u alle opbrengsten, subsidies en vrijstellingen van de ODE en de energiebelasting van bedrijven vanaf 2012 tot aan 2023 per jaar op een rij zetten?
Ik verwijs naar bijlage 6 van de Miljoenennota 2018. In deze bijlage zijn ten aanzien van de energiebelasting een zevental fiscale regelingen opgenomen. Aangezien de ODE de energiebelasting – behoudens de belastingvermindering in de energiebelasting – in alle facetten volgt, gelden deze regelingen dus ook voor de ODE. In de Miljoenennota 2018 zijn budgettaire gegevens opgenomen over de jaren 2013–2018. Een doorkijk voorbij 2018 is thans niet voorhanden. Enerzijds zou een dergelijke raming afhankelijk zijn van de ODE-tarieven na 2018. Zoals in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, is de inschatting van tarieven na 2018 louter indicatief en zal een toekomstige actualisering van de belastinggrondslagen direct gevolgen hebben voor de tariefniveaus in de toekomstige jaren. Anderzijds kan toekomstig beleid van het kabinet ertoe voeren dat de beoogde opbrengsten uit de ODE anders uitvallen, bijvoorbeeld als een deel van de begrotingsreserve zou worden aangewend ter dekking van de uitgaven van de SDE+. Ook dit zal dan direct leiden tot herziening van de ODE-tarieven. Al met al is het vooralsnog niet goed mogelijk om een betrouwbaar budgettair beeld te verschaffen voor de periode 2019–2023.
Waarom is de vrijstelling van energiebelasting op gas voor mineralogische en metallurgische procedés, die immers leiden tot een grondslagversmalling, niet aangegrepen om de oorspronkelijke verdeling tussen huishoudens en bedrijven van 50 procent ieder aan te passen ten gunste van de huishoudens?7
Het toekennen van de vrijstellingen in de energiebelasting op aardgas voor de mineralogische en metallurgische procedés heeft inderdaad geleid tot een geringe grondslagversmalling. Het kabinet heeft daarbij vastgehouden aan de 50–50% verdeling over burgers en bedrijven. Daarbij gelden de afwegingen die zijn beschreven in het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de verdeling huishoudens-bedrijven van 50–50% binnen de ODE-systematiek een niet-rechtvaardige verdeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Hoe is naar uw mening te rechtvaardigen dat huishoudens – in verhouding tot het bedrijfsleven – veel meer energiebelasting en ODE betalen, terwijl zij maar 15% van de CO2-uitstoot veroorzaken?
Zie antwoord vraag 20.
Hoe is naar uw mening te rechtvaardigen dat voor het extra verbruik van kWh, huishoudens ruim 190 maal zoveel energiebelasting betalen dan bedrijven in de zware industrie?8
Zie antwoord vraag 20.
Hoe verklaart u dat tweederde van de 25 miljard euro aan milieubelastingen die de overheid vorig jaar ontving, is opgebracht door huishoudens?9 Is dit naar uw mening een rechtvaardige verdeling?
In het totaal bedrag aan milieubelastingen en heffingen domineren de belastingen die gerelateerd zijn aan het autobezit en autogebruik. Een groot deel van dat bezit en gebruik van auto’s is direct aan huishoudens toe te wijzen. Daarnaast zijn de reinigingsheffing, de rioolheffing, en de waterzuiveringsheffing bij uitstek heffingen die per woning worden geheven. Exclusief de energiebelasting zou het aandeel van huishoudens in deze belastingen en heffingen zelfs circa 70% bedragen.
Het vervolg van de sluiting en de ontruiming van Fort Oranje |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de volgende tekst uit eerste brief die de bewoners van Fort Oranje ontvangen hebben van de gemeente Zundert: «De sluiting zal één jaar duren (dus tot 4 augustus 2018) gedurende welke tijd wij Camping Fort Oranje zullen saneren en tot een schone en veilige woonomgeving zullen maken. U zult dus alternatieve woonruimte moeten vinden voor de duur van de sluiting.»?1
Het is aan de gemeente om te bezien wanneer voldaan is aan alle voorwaarden om het terrein weer op een juiste manier te kunnen gaan gebruiken en het beheer te beëindigen. Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders van Zundert dan wel van de burgemeester. Het is aan het college/de burgemeester om hierover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Ik heb verder van de gemeente begrepen dat besloten is om tot volledige ontruiming en sluiting over te gaan nadat de exploitant van de camping had aangekondigd de camping reeds per 3 juli 2017 te sluiten, de mensen op straat te zetten en af te sluiten van elektriciteit, water en riolering. Naar aanleiding van deze aankondiging ontstond er onrust, hetgeen een aanzuigende werking had op mensen die zichzelf illegaal onderdak kwamen verschaffen op de camping. Dat bracht extra problematiek met zich mee in het kader van openbare orde, de veiligheid en gezondheid van de kwetsbare personen die reeds op de camping verbleven.
Waarom is door de gemeente Zundert later besloten Fort Oranje niet langer te saneren tot een «schone en veilige woonomgeving», maar over te gaan tot volledige ontruiming en sluiting? Hoe verhoudt zich dit tot wat de bewoners in het vooruitzicht is gesteld in de eerste brief?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het door de gemeente Zundert toezeggen van een tijdelijke sluiting en een «schone en veilige woonomgeving» om dat vervolgens toch weer om te zetten in een volledige ontruiming en sluiting, een voorbeeld van behoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de rechtszaak gehad die een bewoner had aangespannen tegen de gemeente Zundert en waarbij de rechter zich uiterst kritisch uitliet over de handelwijze van de gemeente Zundert wat betreft vervangende woonruimte? Welke lessen kunt u daaruit trekken?2
De gemeente Zundert heeft mij laten weten dat de gemeente samen met de bewoner heeft gezorgd voor een passende oplossing voor herhuisvesting en dat die inmiddels ook gerealiseerd is. Daarnaast is de frequentie van het ruimen van de velden aangepast en zijn de bewoners nog beter geïnformeerd over de data van ontruimingen en sluiting van de camping.
Klopt het dat bewoners, die gedwongen de camping moeten verlaten, geen vergoeding krijgen voor hun opstallen of voor de verhuizing daarvan? Is dit juridisch houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende te laten weten. De mensen die gaan verhuizen krijgen geen vergoeding voor hun opstal. Bewoners die kunnen aantonen dat hun opstal hun eigendom is krijgen een vergoeding voor het verplaatsen van de opstal. Mensen die staan ingeschreven in de gemeente Zundert krijgen ondersteuning bij verhuizing en/of aanschaf van inventaris op basis van de regels rond bijzondere bijstand.
Waarom worden de opstallen toch getaxeerd, ondanks het feit dat de gemeente Zundert geen schadevergoeding betaalt?
De gemeente Zundert heeft mij het volgende medegedeeld. De taxatie is verricht in opdracht van de gemeente Zundert. De taxatie is nadrukkelijk niet verricht om de waarde van de stacaravan te bepalen met als doel de aanschaf dan wel de verkoop van de stacaravan/woonwagen of het chalet door de gemeente Zundert. Het doel van de taxatie is enkel om de waarde van de op Camping Fort Oranje aanwezige opstallen te laten inschatten door een onafhankelijke, geregistreerde, taxateur met het oog op eventuele toekomstige discussies over de staat waarin de opstallen zich bevonden. Dankzij de taxatie is er dan in ieder geval ook een onafhankelijke derde geweest die zijn eigen inschatting heeft gegeven van de staat en de waarde van de opstallen.
Klopt het dat bij het streng geregisseerde persmoment dat werd georganiseerd rondom het wegtakelen van enkele caravans, het voor journalisten niet was toegestaan andere delen van de camping te bezoeken of fotograferen? Wat was hiervan de reden en kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende geantwoord. In het kader van beheersbaarheid en veiligheid is op het moment van ruiming van het eerste veld op Fort Oranje gekozen voor een geregisseerde aanpak van media. In de periode van het ruimen van het eerste veld was er sprake van veel commotie en was het in het kader van veiligheid niet wenselijk om media ongecontroleerd op de camping te laten bewegen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van Fort Oranje niet het slachtoffer worden van het gedraai en gestuntel van de gemeente Zundert dat zich blijkbaar vertild heeft aan de deze complexe opgave?
Uw kwalificatie van het optreden van de gemeente en de veronderstelling ten aanzien van de bewoners van Fort Oranje onderschrijf ik niet.
Op welke manieren werd en wordt rekening gehouden met kwetsbare mensen, zoals ouderen, kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Krijgen deze mensen voorrang of extra begeleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de gemeente heb ik begrepen dat de GGD de zorgbehoefte van alle bewoners van camping Fort Oranje heeft geïnventariseerd. Op basis hiervan hebben zij aan alle bewoners die dat nodig hebben een zorgindicatie toegekend. Deze bewoners krijgen een op maat gemaakt zorg- en begeleidingstraject aangeboden.
Heeft u kennisgenomen van het op 28 september verschenen onderzoek door het Overseas Development Institute (ODI) en het Climate Action Network Europe (CAN-E) over de wijze waarop Nederland de fossiele sector ondersteunt door middel van subsidies, belastingmaatregelen, publieke investeringen en investeringen door staatsbedrijven?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van het rapport dat de fossiele sector met deze publieke middelen en instrumenten voor meer dan 7 miljard per jaar wordt ondersteund?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 4 oktober2, waarin ik al ingegaan ben op de bevindingen uit dit rapport.
Bent u zich ervan bewust dat Nederland zich al in 2009, als lid van de EU en daarmee als lid van de G20, gecommitteerd heeft aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies? Weet u dat de G7 in 2016 besloot dat alle inefficiënte subsidies op fossiele brandstoffen in 2025 uitgebannen moeten zijn? Hoe gaat u deze afspraken waarmaken?
Ja, Nederland heeft zich gecommitteerd aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies. Nederland heeft hiertoe in de afgelopen jaren verschillende stappen gezet, zoals het afschaffen van de vrijstelling op rode diesel. Zoals ik ook in mijn brief van 4 oktober heb aangegeven2, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, maar is het gericht op andere doeleinden, zoals het stimuleren van innovatie of het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie.
Klopt het dat Nederland geen overzicht publiceert van alle subsidies die Nederland verleent aan de fossiele industrie? Zo nee, deelt u de mening dat dit noodzakelijk is om na te kunnen gaan of de beloftes om subsidies voor fossiele brandstoffen te beëindigen na worden gekomen?
Overzichten die een specifiek onderscheid maken tussen bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren en bedrijven die hernieuwbare vormen van energie benutten en/of produceren, zijn niet voorhanden, aangezien dat onderscheid in de begrotingen niet wordt gemaakt. Zoals hiervoor aangegeven, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, en is er dus ook geen sprake van directe, specifieke steun aan deze bedrijven.
Kunt u een overzicht presenteren van alle financiële steun die Nederland verleent aan de fossiele industrie (inclusief fiscale maatregelen, publieke financiering en investeringen door staatsbedrijven)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe deze ondersteuning zich verhoudt tot de ondersteuning van duurzame initiatieven en projecten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat de overheid ervoor zorgen dat Nederland alle publieke middelen (directe subsidies, belastingmaatregelen, publieke financiering en investeringen van staatsbedrijven) niet langer gebruikt om de fossiele industrie te ondersteunen, maar deze in plaats daarvan gaat inzetten om de energietransitie te versnellen?
Zoals hiervoor aangegeven, is er geen sprake van directe, specifieke steun aan bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren. In de Energieagenda heeft het kabinet aangeven dat het akkoord van Parijs om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie vraagt, tot dichtbij nul in het jaar 2050.
Bent u bekend met de verwachting van Energiebeheer Nederland (EBN) dat de Nederlandse Staat 70% (5 miljard euro) van de totale kosten voor de ontmanteling van de infrastructuur voor de winning van fossiele brandstoffen voor zijn rekening zal nemen? Deelt u, gelet op het feit dat EBN ook stelt dat deze kosten nog flink hoger zouden kunnen uitvallen, de mening dat het grootste gedeelte van deze rekening niet doorgeschoven moet worden naar de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet? Op welke manier houdt de Nederlandse overheid rekening met de mogelijk hoger uitvallende kosten voor ontmanteling?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de komende twee decennia zal een aanzienlijk deel van de nu nog producerende olie- en gasvelden en de bijbehorende olie- en gasinfrastructuur (mijnbouwwerken en -installaties, putten, pijpleidingen en kabels) het einde van de economische levensduur bereiken. Waar er geen mogelijkheden en vooruitzichten zijn voor inzet van die infrastructuur voor hergebruik of ander gebruik, is de industrie verantwoordelijk voor veilige en milieuvriendelijke ontmanteling en verwijdering van haar faciliteiten en zal zij daartoe uit hoofde van de Mijnbouwwet moeten overgaan. Dat geldt ook voor mijnbouwwerken en gaswinningslocaties op land. Naar inschatting van EBN zullen de kosten van deze ontmanteling en verwijdering («decommissioning») van de Nederlandse olie- en gasinfrastructuur ca. € 7 mrd bedragen. Als deelnemer namens de Nederlandse Staat in de olie- en gaswinning in Nederland is het aandeel van EBN, zowel in de opbrengsten van de olie- en gaswinning als in de kosten van deze decommissioning, 40%. In aanmerking nemende dat voor mijnbouwondernemingen de kosten van decommissioning fiscaal aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting en de specifieke mijnbouwafdrachten, komt de facto ca. € 5 mrd van de geschatte kosten voor rekening van de Staat.
Om de verwachtingen en gevolgen ten aanzien van decommissioning in kaart te brengen en om in het kader van de energietransitie (synergie met windenergie, opslag van CO2 en waterstof, geothermie) de mogelijkheden voor hergebruik en ander gebruik van de olie- en gasinfrastructuur te onderzoeken, te coördineren en te faciliteren, heeft EBN eind vorig jaar in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, mijnbouwbedrijven (operators) en de toeleverende industrie, en met input van maatschappelijke organisaties, het «Netherlands Masterplan for Decommissioning and Re-use» opgesteld. Dit plan inventariseert de onderwerpen en de wijze waarop op een veilige, duurzame, effectieve en kostenefficiënte wijze de infrastructuur van de Nederlandse olie- en gaswinning kan worden ontmanteld en verwijderd en waar mogelijk kan worden hergebruikt. Het resultaat van een van de aanbevelingen van het Masterplan is de oprichting op 10 oktober jl. van het National Platform for Re-use and Decommissioning (Nexstep). Dit Platform gaat de aanbevelingen van het Masterplan verder uitwerken.
De grootste gasvondst van afgelopen 25 jaar |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grootste Nederlandse gasvondst van afgelopen 25 jaar»?1
Ja.
Wat vindt u van deze vondst?
Ik heb in maart 2015 aan Hansa Hydrocarbons (hierna: Hansa) op grond van de Mijnbouwwet een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen verleend voor een gebied in de Noordzee, met daarin het voorschrift om een proefboring uit te voeren. Deze proefboring is ondertussen uitgevoerd en heeft geleid tot de genoemde gasvondst. Ik ben blij dat de door mij voorgeschreven proefboring succesvol is gebleken.
Wat zijn de risico’s en gevaren van deze exploratieboring voor de bodem en de invloed van winning bij mogelijke aardbevingen? Op welke wijze en door wie wordt dit gemonitord?
Bij het uitvoeren van een exploratieboring zijn algemene regels van de Mijnbouwregeling, het Besluit algemene regels mijnbouw milieu (hierna: Barmm) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: arbobesluit) van kracht. Deze algemene regels vereisen het indienen van een veiligheids- en gezondheidsdocument (hierna: vg-document) op grond van het arbobesluit, een werkprogramma ingevolge de Mijnbouwregeling en het doen van een melding in het kader van het Barmm. Het werkprogramma en het vg-document zijn instrumenten die zien op risico-identificatie en beheersing. Hiermee zijn de veiligheidseffecten door bodembeweging toereikend gereguleerd. Ter monitoring ontvangt het Staatstoezicht op de Mijnen dagelijks rapportages over de voortgang van de booractiviteit, volgend uit de verplichting opgenomen in de Mijnbouwregeling.
Verder is gaswinning vooralsnog niet aan de orde. Mocht Hansa hiervoor opteren dan zal, aangezien het gasveld deels binnen de 12-mijlszone ligt, te zijner tijd een seismische risicoanalyse onderdeel uitmaken van het betreffende winningsplan (hetgeen de instemming behoeft van mijn opvolger).
Kunt u een compleet tijdspad geven van het benodigde (eventuele) verdere vervolg naar aanleiding van deze exploratieboring? Kunt u daarbij tevens aangeven aan welke eisen, op welk moment, door wie moet worden voldaan?
De verdere activiteiten en het tijdpad van het vervolg van deze exploratieboring zijn afhankelijk van de (winnings)plannen van Hansa. Indien Hansa voornemens is om gas te gaan winnen in het gebied, moet allereerst een winningsvergunning worden aangevraagd. Daarnaast dient Hansa dan een winningsplan in te dienen. In dit geval zal mijn opvolger een besluit moeten nemen over deze winningsvergunningsaanvraag en de gevraagde instemming met het winningsplan. Vervolgens heeft Hansa nog een omgevingsvergunning (indien binnen de 12-mijlszone) of een mijnbouw milieuvergunning (indien buiten de 12-mijlszone) nodig voor de plaatsing van een eventueel productieplatform. Deze verdere besluitvorming heeft vermoedelijk nog een doorlooptijd van minimaal 2 jaar.
Wordt in kaart gebracht of en waar mogelijke breukvlakken zich bevinden?
Hansa heeft op basis van de beschikbare seismische informatie de aanwezige breukvlakken al eerder in kaart gebracht, aangezien deze informatie essentieel is bij de vaststelling van het aan te boren punt in het gasvoorkomen. De boring heeft ten aanzien van de aanwezige breukvlakken mogelijk nog additionele informatie opgeleverd. Deze kan in de aanloop naar een eventuele winningsfase worden gebruikt voor een inschatting van het seismisch risico.
Is het gevonden gas hoog- of laagcalorisch?
Het door Hansa gevonden gas is laagcalorisch.
Deelt u de mening dat er een breed afbouwplan aardgaswinning opgesteld moet worden, waarbij gedegen in kaart gebracht moet gaan worden waar gaswinning nu pijn doet of problemen geeft? Kan normering van winning op plekken waar de winning tot grote problemen leidt daarbij een uitgangspunt zijn? Wellicht kan daarbij tevens in beeld gebracht worden op welke wijze en op welke termijn hernieuwbare vormen van energie de plaats in kunnen nemen van gas? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de transitie naar een volledig duurzame energievoorziening, is met name de afbouw van het Nederlandse gasverbruik van belang. Het versneld afbouwen van de winning van Nederlands gas, leidt bij een gelijkblijvend Nederlands gasverbruik slechts tot een verhoogde import van gas en draagt niet bij aan het versneld realiseren van hernieuwbare energiebronnen. De plannen/maatregelen van het huidige kabinet ten aanzien van de uitrol van duurzame energiebronnen (bijvoorbeeld door de bouw van windturbineparken en de realisatie van geothermieprojecten) hebben bijgedragen aan een snel groter wordend aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de Nederlandse energiemix. Eventuele pijnpunten als gevolg van de gaswinning worden, op basis van alle geldende wet- en regelgeving en de eventueel ingediende zienswijzen, beoordeeld tijdens de procedure van vergunningverlening. Zo nodig worden ter voorkoming of mitigering hiervan, aanvullende voorschriften of beperkingen opgenomen in de betreffende besluiten.
Indien deze gasvondst gebruikt kan worden ter vervanging van gaswinning op land, wat is dan het effect van deze winning op de capaciteitsbehoefte en op de leveringszekerheid?
Het effect van een eventuele gaswinning door Hansa op de leveringszekerheid is op dit moment nog niet vast te stellen. Het thans in de media genoemde en niet door mij geverifieerde gasvolume (van 50–60 miljard m3) biedt daarvoor ook onvoldoende basis.
Aangezien gaswinning vooralsnog niet aan de orde is, is ook een eventuele vervanging van gaswinning op land nog niet aan de orde. Voor wat betreft de benodigde besluitvorming voor een eventuele gaswinning in het gebied, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich een scenario voorstellen waarbij na deze exploratieboring niet verder gewonnen gaat worden?
Zie antwoord vraag 8.
De toenemende chaos in het Groningen buitengebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onduidelijkheden rond de schadeafwikkeling in het Groningen buitengebied? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen sprake van «het buitengebied». Tot de zomer van 2016 hanteerde NAM een schadecontour waarbuiten schade niet werd opgenomen. Nader onderzoek van de TU Delft leidde tot de conclusie dat deze contour niet gehandhaafd kon worden (Kamerstuk 33 529, nr. 280). Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is daarop in augustus 2016 alsnog gestart met de behandeling van schademeldingen uit het betreffende gebied. Bijgevoegd treft u een overzicht van het aantal meldingen per gemeente in het betreffende gebied tot en met 17 juli 20171. Meldingen na 31 maart 2017 12.00 uur worden behandeld volgens een nieuw, nog vast te stellen schadeprotocol.
Kunt u aangeven om welke dorpen het gaat, wanneer er wordt gesproken over «het buitengebied»? Wat is het aantal schademeldingen per plaats in het «buitengebied»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er naast de contourenkaart sprake is van randgebieden1, dit zijn de gebieden tussen de rode en blauwe contour die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in haar schadeprotocol tot 31 maart 2017 hanteerde, waarbinnen onder andere Woldendorp valt? Wat is de status van dat randgebied?
Op de kaart waar u naar verwijst is de voormalige schadecontour weergegeven (rode lijn) die NAM tot de zomer van 2016 hanteerde; zie verder het antwoord op vraag 2 en 3. De gemeente Woldendorp ligt binnen deze contour. De genummerde gebieden buiten de contour die op deze kaart is weergegeven, zijn de gebieden waar ingenieursbureau Witteveen+Bos in opdracht van NAM inspecties heeft uitgevoerd; zie verder het antwoord op vraag 5. Alle schademeldingen van voor 31 maart 2017 worden door CVW behandeld; zie verder het antwoord op vraag 12.
Vallen gedupeerden binnen een dergelijk randgebied binnen het regime van het zogenaamde «binnengebied» of het zogenaamde «buitengebied» of geldt daar een ander, eigen regime? Kan het zo zijn dat gedupeerden deels onder een «binnengebied» en deels onder een «buitengebied» vallen? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Technische Universiteit (TU) Delft nog bezig is met een onderzoek naar mogelijke schadeonderzoeken in het buitengebied?2 Zo ja, wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De TU Delft doet onderzoek in de provincie Groningen naar mogelijke oorzaken van schade, bijvoorbeeld daar waar sprake kan zijn van meerdere oorzaken van schade bij een woning, bijvoorbeeld in een gebied waar zowel zout als gas wordt gewonnen. De resultaten van dit onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2018 verwacht.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot de door gedupeerden ontvangen beoordelingsrapporten, waarin zonder uitzondering de conclusie is dat de schade niet is veroorzaakt door aardbevingen? Is de bedoeling van het onderzoek door de TU Delft dat het de gestelde eerdere conclusie onderschrijft, of moet het worden beschouwd als een vorm van second opinion op het rapport van Witteveen+Bos?3
Bewoners kunnen een second opinion aanvragen op het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door Witteveen+Bos. Het onderzoek van de TU Delft in opdracht van de NCG dient om nader inzicht te krijgen in verschillende schademechanismen in deelgebieden. Het onderzoek van de TU Delft levert geen second opinion op woningniveau op.
Klopt het dat, om als gedupeerde in aanmerking te komen voor een second opinion, eerst de voucher actief moet worden geweigerd? Zo ja, klopt het dan ook dat de bedenktijd van de voucher is opgeschoven van acht weken naar een jaar? Is de consequentie van het niet kunnen of willen afwijzen van de voucher dat er nog geen traject tot een second opinion ingezet kan worden?
Ja. Voor dossiers waarin alleen niet-aardbevingsgerelateerde schade is geconstateerd, is de bedenktijd één jaar. Als de bewoner het voucheraanbod accepteert, sluit de schadeafhandelingsprocedure. Als de bewoner nog geen keuze maakt, kan er inderdaad ook nog geen vervolgstap in de procedure worden gezet.
Hoeveel gedupeerden vanuit welke categorieën hebben inmiddels een voucher geaccepteerd? Hoe interpreteert u de cijfers?
Voor het merendeel van de bewoners geldt een bedenktijd van één jaar vanaf het moment dat de bewoner de brief met het voucheraanbod ontvangt. Deze bedenktijd biedt ruimte om bijvoorbeeld de uitkomsten van lopend onderzoek af te wachten. Het is dan ook voorbarig om nu al conclusies te trekken over het aantal geaccepteerde vouchers. Alleen voor de bewoners met een eenzijdig gesloten dossier waarbij destijds door CVW geen relatie met gaswinning is gevonden, is de bedenktijd inmiddels verstreken. 48% van deze groep bewoners heeft het voucheraanbod geaccepteerd. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de beweegredenen van bewoners.
Hoe zal de onafhankelijkheid van de second opinion gewaarborgd worden, wanneer de second opinion uitgevoerd gaat worden door drie collega-bureaus van Witteveen+Bos?4 Waaruit zal de werkwijze bij deze second opinion bestaan wanneer er geen nieuwe inspectie zal plaatsvinden en er geen nieuwe werkwijze zal worden toegepast?
De genoemde bureaus beschikken over de technische kennis en capaciteit die nodig is om de second opinions uit te voeren en zijn daarop geselecteerd. De uitgevoerde inspectie bestaat uit een feitelijke weergave van hetgeen aangetroffen is aan schade in een woning. Onder het oude schadeprotocol heeft op basis hiervan een beoordeling plaatsgevonden door Witteveen+Bos. De secondopinionbureaus beoordelen volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze op basis van de bestaande inspectiegegevens. Deze werkwijze kan afwijken van de werkwijze van Witteveen+Bos; technische kennis kunnen zij anders toepassen.
Klopt het dat het nieuwe (op te stellen) schadeprotocol in niets zal lijken op de gebruikte methode van Witteveen+Bos? Zo ja, is het dan naar uw mening rechtvaardig dat gedupeerden uit de «zogenaamde buitengebieden» nog tot jaar en dag de gevolgen dragen van directe en indirecte bemoeienis van dit bureau bij hun schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het onderzoek naar schades buiten de voormalige schadecontour en de daarbij gehanteerde methode is uw Kamer uitgebreid bericht in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.6 Over het nieuwe schadeprotocol wordt nog gesproken.
Bent u bereid, gezien het feit dat veel bewoners/gedupeerden vanwege jarenlang wegkijken door het Rijk, nu wantrouwen hebben tegen de aangewezen bureaus voor hun second opinion5 en hen te gunnen dat zij het recht krijgen op een second opinion door een bureau van hun keuze? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9 is de uitvoering van de second opinion belegd bij een selectie van bureaus die over de benodigde capaciteit en technische kennis beschikken. Zij werken volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze, om onafhankelijkheid en kwaliteit aan iedere bewoner te kunnen garanderen.
Klopt het dat fase 2 van start is gegaan, waardoor alle schademelders in het buitengebied die nog geen inspectie hebben gehad, nu alsnog worden benaderd door het Centrum Veilig Wonen (CVW), waarna zij een zelfde traject met inspectie en beoordeling door Witteveen+Bos krijgen aangeboden? Valt fase 2 ook nog onder de eerder gestarte pilot? Wat zijn de criteria van deze pilot en waar zijn deze vastgelegd?
De proef afhandeling schade is van start gegaan met behandeling van meldingen gedaan tot 15 augustus 2016 (fase 1). Vanaf oktober 2017 worden ook meldingen behandeld die gedaan zijn tussen half augustus 2016 en 31 maart 2017 en die nog niet waren meegenomen (fase 2 en 3). De werkwijze van fase 2 en 3 is in grote lijnen hetzelfde als bij fase 1. Meldingen gedaan na 31 maart 2017, 12.00 uur zullen volgens het nieuwe schadeprotocol worden behandeld.
Hoe verhoudt zich het opstarten van fase 2 tot het voornemen van een schone lei?6
De schademelders in fase 2 en 3 van de pilot buitengebied krijgen allen een aanbod in het kader van de schone lei. De inhoud van dit aanbod is afhankelijk van de uitslag van de inspectie en beoordeling.
Hoe kwalificeert u het initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) om een gesprek te laten plaatsvinden tussen de NAM en het Gasberaad (over de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek)? Kunt u aangeven op welk onderzoek u het in uw eerdere beantwoording7 heeft, het onderzoek van Witteveen+Bos, het advies van advocatenkantoor Van Niekerk Cieremans hierop, of beide?8
Ik waardeer het initiatief van de NCG. Het behoort tot zijn opdracht om dialoog te initiëren over oplossingen voor de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen. De mogelijke onafhankelijke toetsing die onderwerp is van gesprek tussen Gasberaad en NAM, heeft betrekking op onderzoek dat Witteveen+Bos in het kader van de pilot afhandeling schade heeft uitgevoerd.
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het feit dat de Groningse maatschappelijke organisaties geëist hebben dat het Centrum Veilig Wonen (CVW) geen rol meer moet krijgen bij de nieuwe aanpak van de afhandeling van schade in het aardbevingsgebied?1
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht en van de opvatting van de Groningen Bodembeweging (GBB) die hierin wordt weergegeven. Onder regie van de NCG vinden momenteel gesprekken plaats over een nieuw protocol voor de afhandeling van schade door gaswinning uit het Groningenveld. GBB neemt deel aan deze gesprekken. Zodra er een nieuw schadeprotocol is, zal ook blijken welke rol daarin is voorzien voor het CVW.
Wat is uw mening over het feit dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) opheldering heeft geëist van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en van het CVW over het vastlopen van de versterking in Groningen?2 Deelt u zijn mening? Zijn er zaken die u aan de NCG meegegeven heeft nu er toch indringend om de tafel wordt gegaan?
Zoals ik uw Kamer heb bericht bij brief van 19 september jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 383) deel ik de zorgen van de NCG over het gebrek aan voortgang van de versterkingsopgave. De NCG voert gesprekken met NAM en CVW om de achterstand zo klein mogelijk te houden en tot structurele verbeteringen te komen. De NCG informeert mij binnenkort over de uitkomsten daarvan.
Waar mag naar uw mening de bemoeienis van de NAM bij de afhandeling van de schade en bij de versterkingsopgave uit bestaan na 31 maart 2017?
Het uitgangspunt voor het schadeprotocol dat momenteel in ontwikkeling is, is dat NAM op afstand komt te staan van beslissingen over de afhandeling van schademeldingen, waarbij zij wel haar juridische en financiële aansprakelijkheid voor de gevolgen van de gaswinning behoudt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, wordt daarnaast de uitvoering van de versterkingsoperatie tegen het licht gehouden.
Bent u van mening dat de onafgebroken en constante bemoeienis van de NAM debet is aan de vertragingen die optreden bij zowel de afhandeling van de schade als de versterkingsopgave in Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de totstandkoming van het nieuwe schadeprotocol zijn meerdere partijen betrokken die onderling nog geen overeenstemming hebben bereikt. De verantwoordelijkheid voor het ontbreken van overeenstemming ligt niet bij één individuele partij. Voor de versterkingsopgave geldt dat de NCG in gesprek is met NAM om de ontstane achterstand zo klein mogelijk te houden en tot structurele verbeteringen te komen.
De exorbitante ontslagvergoeding van een ex-topman bij Alliander |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ex-topman Alliander krijgt half miljoen mee»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat netbeheerder Alliander wederom negatief in het nieuws komt met de wijze waarop dit bedrijf blijft omgaan met de toepassing van de Wet normering topinkomens?2
Het kabinet streeft maatschappelijk verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector na. Op wie de wet van toepassing is en wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Zoals ik u eerder in antwoorden op vragen van de leden Kerstens en Mei-Li Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1284) heb laten weten is de WNT niet op het netwerkbedrijf Alliander van toepassing. Overheidsdeelnemingen zijn door de wetgever bewust buiten de reikwijdte van de wet gehouden. De argumentatie hierbij is dat de overheid via het aandeelhouderschap invloed kan uitoefenen op de beloningen. Alle aandelen van het netwerkbedrijf Alliander zijn direct of indirect in handen van Nederlandse provincies en gemeenten. De grootste aandeelhouders van Alliander zijn de provincies Gelderland, Friesland en Noord-Holland en de gemeente Amsterdam. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft.
Hoe verklaart u dat Alliander winnaar is geworden van de Kristalprijs 2016, een initiatief van onder meer het Ministerie van Economische Zaken, vanwege haar maatschappelijk beleid en omdat het dilemma’s regelmatig binnen de raden van bestuur en commissarissen bespreekt en een focus heeft op een langetermijnstrategie? Wordt door u alleen getoetst op de mate waarin het bedrijf verantwoording aflegt in hun jaarverslag over hun activiteiten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen of toetst u ook daadwerkelijk de inhoud van dat maatschappelijk ondernemen?3
De Kristalprijs is de prijs voor het beste verslag over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De winnaar van de Kristalprijs wordt door de onafhankelijke Kristaljury geselecteerd uit de Top 3 van de Transparantiebenchmark, een benchmark waarmee de publieke jaarverslagen van de circa 500 grootste in Nederland actieve bedrijven worden beoordeeld op basis van 40 criteria over transparantie. De score wordt bepaald aan de hand van transparantie, omdat transparantie beter meetbaar en vergelijkbaar is dan resultaten. De bedrijven die in de benchmark zijn opgenomen zijn namelijk zeer divers van aard, omvang, sector, keten en problematiek op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een vergelijking van maatschappelijke resultaten van deze bedrijven zou daarom onevenwichtig zijn. Wel beoordeelt het Panel van Deskundigen de Top 20 van de Transparantiebenchmark op relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang. Op basis daarvan past het Panel de volgorde van de Top 20 aan, waaruit een Top 3 volgt voor de Kristaljury. Mooie verhalen zonder bijpassende resultaten maken daarmee zeer weinig kans op de Kristalprijs. Het is echter geen garantie dat een bedrijf alles goed doet. Het gaat er om in welke mate het bedrijf hierover transparant is.
Op welke wijze zijn tijdens de voorbereidingen en verdere uitwerkingen van de gevolgen van de splitsingswet (Wet onafhankelijk netbeheer) door u geanticipeerd op de ook toen al frequent oplaaiende discussies over topsalarissen en de graaicultuur bij (semi)publieke bedrijven?
De rollen, taken en verantwoordelijkheden van netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen worden in de Elektriciteits- en gaswet geregeld. Met de Wet onafhankelijk netbeheer is het groepsverbod in de Elektriciteits- en gaswet opgenomen. In de Elektriciteits- en gaswet wordt een onderscheid gemaakt tussen de gereguleerde netbeheerder en het netwerkbedrijf. De Wet normering topinkomens is van toepassing op de gereguleerde netbeheerder. Een netbeheerder heeft geen commerciële belangen en haalt zijn inkomsten uit gereguleerde tarieven. De keuze om netbeheerders onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens te brengen is logisch, gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie. De netbeheerder is onderdeel van een netwerkbedrijf, zoals Liander onderdeel is van Alliander. Een netwerkbedrijf mag niet-gereguleerde activiteiten uitvoeren, zolang deze activiteiten op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten. Een netwerkbedrijf valt niet onder de Wet normering topinkomens. Deze keuze is bewust gemaakt, zoals ik in het antwoord onder vraag 2 al heb aangegeven.
Op welke wijze heeft de Wet normering topinkomens (WNT) en specifiek daarbij de inzet om vergoedingen bij energiebedrijven en netbeheerbedrijven meer in lijn te brengen met de normen van die wet een rol gespeeld bij (wijzigingen van) energiewetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een antwoord mogen ontvangen op uw brief van 24 maart 2016 over beloningsbeleid van bestuurders van Alliander, waarin u de mening van meerderheid van de Kamer heeft overgebracht dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft? Zo ja, waaruit bestond dat antwoord? Zo nee, bent u bereid na te gaan hoe bij de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van 7 april 2016 is om gegaan met uw brief? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2014 naar aanleiding van berichtgeving over topinkomens bij Alliander onderzoek gedaan naar wie feitelijk leiding geeft aan de organisatie en naar de toepassing van de Wet normering topinkomens hierbij. De Tweede Kamer is hierover op 26 januari 2016, ah-tk-2015 2016–1284 per brief geïnformeerd. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016, kenmerk 2016–0000122079 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft. Het is aan de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen om, elk vanuit hun eigen rol, dit signaal bij hun overwegingen over de bezoldiging van functionarissen bij Alliander te betrekken. Blijkens het Jaarverslag 2016 van Alliander heeft de Raad van Commissarissen, die verantwoordelijk is voor het beloningsbeleid van de Raad van Bestuur, in dat jaar een reeks besprekingen gevoerd over de beloningen in relatie tot de WNT. De Raad van Commissarissen heeft 130% van de bezoldiging van een Minister ingevoerd als bezoldigingsgrens voor het gehele bedrijf. Ook de zittende bestuurders hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de afbouw naar deze bezoldigingsgrens, waarbij bestaande contracten worden gerespecteerd parallel aan de wettelijke overgangstermijnen. Naar ik heb begrepen hebben de aandeelhouders er bij de Raad van Commissarissen op aangedrongen het bezoldigingsmaximum verder te matigen, maar handhaaft de Raad het in 2016 genomen besluit.
De verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u, om verwarring te voorkomen, aangeven wie in het geval van de gaswinning bij Wapse op welke onderdelen van het traject het bevoegd gezag is?1
De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor het opsporen en winnen van het gas. De Minister van Economische Zaken is tevens het bevoegd gezag voor mijnbouwwerken. Dit houdt voor Wapse in dat vanaf de boring van de put de Minister het bevoegd gezag is voor het nemen van besluiten (zoals omgevingsvergunningen en sluitingsplannen) ten behoeve van alle verdere activiteiten binnen het mijnbouwwerk tot het moment dat de gaswinning is beëindigd, de put is gesloten en afgewerkt (geabandonneerd) en het omliggende terrein is hersteld.
Is de procedure en zijn de gevraagde onderzoeken voor de aanvraag van een vergunning voor het opslaan van gas gelijk aan die van de winning van gas? Zo nee, kunt u aangeven waar de aanvragen, onderzoeken en vergunningaanvragen afwijken van elkaar?
De benodigde vergunningen en instemmingen voor gaswinning en gasopslag hebben procedureel veel overeenkomsten, maar verschillen inhoudelijk van elkaar. In beide gevallen wordt onder andere getoetst aan externe veiligheid, bodembeweging, seismisch risico, het belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade en nadelige gevolgen voor natuur en milieu. De effecten van gaswinning en gasopslag zijn echter niet gelijk. Bij gaswinning is er sprake van een afname van de druk in het reservoir. Bij gasopslag is er sprake van een fluctuerende druk in het reservoir als gevolg van het vullen en weer terugwinnen van het opgeslagen gas. Gasopslag vereist daarom specifiek geomechanisch onderzoek ter onderbouwing van het opslagplan.
Deelt u de mening dat het – anders dan volgens de beantwoording blijkbaar nu het geval is2 – in het geval van mijnbouwactiviteiten in de toekomst standaard verplicht moet zijn om een Milieu Effect Rapportage (MER) op te stellen?
Of voor een activiteit een MER moet worden opgesteld is bepaald in de Europese MER-richtlijn. De Europese MER-richtlijn is in de Nederlandse wetgeving opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. In het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welke activiteiten een MER-beoordelingsplicht geldt en in welke gevallen direct een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. In het geval er een MER-beoordelingsplicht geldt kan, in die gevallen waarin niet op voorhand is uit te sluiten dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn, er alsnog een milieueffectrapport gevraagd worden.
Deelt u vervolgens de mening (en in lijn met het gestelde bij vraag 3) dat indien het gaat om een kleine mijnbouwactiviteit, het transparanter is om vervolgens op die standaard verplichting (om een MER op te stellen) door het bevoegd gezag gemotiveerd een ontheffing te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat een economisch belanghebbende – in dit geval Vermilion – een MER opstelt? Zo nee, waarom niet?
Nee. In artikel 7.22, eerste lid van de Wet Milieubeheer is bepaald dat in gevallen waarin een besluit wordt genomen op verzoek van degene die de betrokken activiteit onderneemt, deze het milieueffectrapport maakt. Hierna adviseert de Commissie voor de m.e.r. mij over de inhoud van de milieueffectrapportages. Dit betreft een onafhankelijke commissie. Pas na dit advies maak ik een besluit. Hiermee is een onafhankelijke toetsing van de milieueffectrapportage geborgd.
Vindt u het voor de hand liggend dat, omdat in de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3), deze Nm3 vervolgens ook wordt gebruikt in een MER betreffende een gaswinning/gasopslag? Zo ja, bent u bereid om het Besluit milieueffectrapportage hierop aan te passen? Zo nee, wat is er nodig om een discussie over de condities van het volume van gas, buiten een Besluit milieueffectrapportage en buiten de rechtszaal te houden?
Het is van belang dat duidelijk is in welke eenheid het volume van gasvormige stoffen wordt beschreven. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat bij gaswinning de volumes worden uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). In het Besluit milieueffectrapportage is dit echter niet bepaald. Omdat de eenheid waarin het volume moet worden uitgedrukt, niet is gedefinieerd in het Besluit milieueffectrapportage, is hierover onduidelijkheid ontstaan in het geval van de gaswinning bij Wapse. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan duidelijkheid geven in een uitspraak in het hoger beroep over de gaswinning bij Wapse. Daarmee kan de discussie over de eenheid en daarmee over de condities van het gas in het Besluit milieueffectrapportage worden beëindigd. Het is overigens niet de Minister van Economische Zaken, maar de Minister van Infrastructuur en Milieu die gaat over (een eventuele aanpassing van) het Besluit milieueffectrapportage.
Waarom is naar uw mening het oordeel van de Raad van State, om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, slechts te verkrijgen doordat door uw ministerie hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank wordt ingesteld?
Vermilion heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland en de vernietiging van de omgevingsvergunning. Het hoger beroep gaat over de toe te passen eenheid voor het gasvolume bij de vaststelling of er een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Omdat ik eraan hecht hierover duidelijkheid te verkrijgen, heb ik mij in deze zaak gevoegd.
Was het niet duidelijker geweest om de hele kwestie onder de rechter te laten en de gaswinning, in navolging en ter ondersteuning van de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM), volledig stil te laten leggen? Was hiermee immers niet voorkomen dat de uitspraak van de rechtbank vervolgens op verzoek van Vermilion kon worden opgeschort en de gaswinning beperkt hervat? Kunt u de mogelijkheden van uw keuzes nadrukkelijk toelichten?
De hele kwestie ligt momenteel onder de rechter. De oorspronkelijke vergunning is afgegeven aan Vermilion op 15 juni 2015. De Rechtbank Noord-Nederland heeft met haar uitspraak op 16 januari 2017 de omgevingsvergunning vernietigd. Op verzoek van de Inspecteur-generaal der Mijnen van 23 januari 2017 is de gaswinning door Vermilion gestaakt. Vermilion heeft vervolgens gebruikgemaakt van de haar toekomende rechtsmiddelen om tegen die uitspraak van de Rechtbank op te komen en heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om hangende het hoger beroep de uitspraak van de rechtbank op te schorten. Dit verzoek is op 2 maart 2017 toegewezen, met dien verstande dat de gaswinning is beperkt tot 470.000 Nm3. Daarmee is er geen juridische grondslag meer om de gaswinning gestaakt te houden. Het is nu aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een uitspraak te doen.
Kunt u daarnaast aangeven op welke momenten wel en op welke momenten geen sprake was van het hebben van een vigerende omgevingsvergunning in het geval van de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de eerdere Kamervragen – vragen 8 en 10 – waarop u eerder vanwege het strafrechtelijk onderzoek geen inhoudelijke mededelingen kon doen, zo spoedig als mogelijk wel te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?3
Op het moment dat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond, zal ik deze Kamervragen desgewenst nog inhoudelijk beantwoorden.
Het bericht dat steeds meer woningen worden opgekocht door particuliere beleggers om duur te verhuren ('buy to let') |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre wordt de woningmarkt ontregeld nu meer dan een op de tien verkochte woningen in handen valt van een particuliere belegger met als doel deze woningen met winst te verhuren?1
Circa 9 tot 10% van de woningen wordt gekocht om niet zelf in te wonen. Naast particuliere beleggers die de woning kopen om te verhuren, zijn dit ook mensen die bijvoorbeeld een vakantiewoning kopen of een woning kopen voor hun studerende kinderen. Dit zullen relatief vaak mensen zijn met twee woningen, terwijl particuliere beleggers vaker drie woningen of meer zullen bezitten. Het aandeel eigenaren met twee woningen is redelijk constant over tijd en beslaat circa 3–4% van de totale aankopen. Het aandeel eigenaren met drie of meer woningen neemt toe over tijd: van circa 3–4% in 2006 naar 6% in 2016 van het totaal aantal aankopen.
Deze woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Een woning is dan weliswaar niet meer beschikbaar voor mensen die een woning willen kopen, maar komt wel beschikbaar als huurwoning. In de vrije huursector, met name het middensegment, zijn extra woningen nodig om te voorzien in de vraag. Een «buy to let» constructie (kopen om te verhuren) helpt om meer woningen in dit segment te brengen. Bij het verhuren van de woning is ook huurbescherming uit het Burgerlijk Wetboek van kracht: de verhuurder kan niet zomaar de huur opzeggen. Afspraken over de huurprijs en mogelijke prijsstijgingen zijn privaatrechtelijk te maken tussen huurder en verhuurder in het huurcontract.
Verwacht u ook dat deze «buy to let» (kopen om te verhuren)-constructies een prijsopdrijvend effect hebben op de woningmarkt, omdat jonge gezinnen en starters door beleggers worden overboden bij de aankoop van een huis, om vervolgens voor veel hogere maandlasten datzelfde huis te moeten huren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door de toename van particulieren die een woning kopen om te verhuren, neemt de huurvoorraad toe ten koste van de koopwoningvoorraad. Dat leidt tot meer concurrentie in de koopsector en kan zo ook leiden tot hogere prijzen in de koopsector. Omdat particuliere beleggers zich vooral richten op relatief kleine en goedkope woningen, heeft dit met name effect voor starters. Het Kadaster heeft gekeken of er sprake is van verdringing van potentiële koopstarters door particuliere beleggers.2 Uit deze analyse komt dat alleen in Amsterdam deze situatie zich lijkt voor te doen. Voor de huurmarkt leidt «buy to let» tot een verruiming van het aanbod.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat woningen worden aangekocht als beleggingsobject, omdat deze daarmee aan de betaalbaarheid worden onttrokken? Bent u bereid maatregelen te nemen om deze vorm van beleggen te ontmoedigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningen worden aangekocht door beleggers om ze vervolgens weer te verhuren. Buy to let zorgt zo voor meer aanbod van huurwoningen. De woning kan in de vrije huursector of in de sociale huursector worden aangeboden. Het is niet bekend voor welke prijs deze woningen vervolgens worden verhuurd. Wat betreft de betaalbaarheid voor lage inkomens, bieden de sociale sector en de huurtoeslag een waarborg dat deze mensen goed en betaalbaar kunnen wonen.
Bent u ermee bekend hoeveel voormalige sociale huurwoningen in de afgelopen tien jaar werden en worden verkocht aan kleine of (grote) institutionele particuliere vastgoedbeleggers die deze woningen niet zelf gaan bewonen? Zo ja, om hoeveel woningen gaat het per regio en wat voor soort beleggers kopen deze op? Zo nee, op welke manier kunt u effectief maatregelen nemen om mogelijk ongewenste effecten voor de betaalbaarheid tegen te gaan?
Onderstaande tabel laat zien hoeveel woningen van corporaties zijn verkocht de afgelopen jaren. Deze cijfers zijn afkomstig uit dVi2010–2015 (de Verantwoordingsinformatie van corporaties). De verkoop van woningen is uitgesplitst naar verkoop aan natuurlijke personen, binnen de corporatiesector en aan beleggers en overige partijen. Het aandeel van Vestia en WIF in de verkopen aan beleggers en overige partijen is groot.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verkoop natuurlijke persoon
15.100
14.300
14.000
14.700
17.000
15.300
Aan zittende huurders
3.500
2.600
2.800
2.900
3.900
3.400
Bij mutatie
11.600
11.700
11.200
11.800
13.100
11.900
Verkoop aan andere partij
4.200
5.100
3.300
9.800
9.600
14.400
Binnen corporatiesector
3.800
1.300
2.400
7.800
3.700
7.100
Aan beleggers en overige partijen
400
3.800
900
2.000
5.900
7.300
In de rapportage evaluatie verkoopregels corporatiewoningen is gekeken naar de verkoop van woningen per provincie.3 Het gaat hier om het totaal aan verkochte corporatiewoningen. In de provincie Noord-Holland is het grootste aandeel corporatiewoningen verkocht, gevolgd door Gelderland en Flevoland. In Zeeland en Groningen zijn er in de afgelopen jaren relatief weinig woningen verkocht.
Wat betreft de mogelijk ongewenste effecten van verkoop van corporatiewoningen, geldt dat zittende huurders in woningen die door een woningcorporatie worden verkocht aan een belegger hun huurcontract behouden. De bescherming die dat contract biedt blijft dus gelden, hetgeen betekent dat huurders met een gereguleerd huurcontract de bescherming behouden van de wettelijk maximaal jaarlijks toegestane huurstijging en van de maximale huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel.
Deelt u de mening dat de verhuurderheffing, die woningcorporaties en particuliere sociale verhuurders mede financieren door de verkoop van hun huizenbezit, deze vorm van beleggen aanmoedigt?
Bij invoering van de verhuurderheffing is aan de orde geweest dat de verhuurderheffing mede gefinancierd kan worden door verkoop van woningen. De financiële kengetallen van corporaties vanaf 2013 zijn echter gunstiger geworden, waardoor er voor corporaties minder noodzaak is om bezit te verkopen. De mening dat de verhuurderheffing deze vorm van beleggen aanmoedigt deel ik dan ook niet.
Sluit u uit dat «buy to let» in steden met veel vraag naar betaalbare woningen – naast mogelijke prijsopdrijving – kan leiden tot extra (dure) verkamering aan studenten, illegale hotels en andere vormen van huisjesmelkerij?
De verantwoordelijkheid om te handhaven op vormen van huisjesmelkerij ligt bij gemeenten. Gemeenten beschikken over diverse instrumenten die hiervoor kunnen worden ingezet, zoals het bestemmingsplan en de Huisvestingswet. Ook hebben gemeenten de mogelijkheid om het aantal verkamerde panden te maximeren per gebied. Dat kan verkoop voor verkamering afremmen.
Ben u bereid onderzoek te doen naar de groei van «buy to let», de oorzaken daarvan, de mogelijke negatieve effecten van het gebruik van woningen als beleggingsobject en mogelijke maatregelen om ongewenste effecten tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment wordt al op verschillende manieren onderzoek gedaan naar «buy to let» en breder naar beleggers op de woningmarkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Kadaster en het CBS (Haalbaarheidsstudie onderscheid particuliere verhuurders van woningen). Ook komen er periodiek vastgoedcijfers over investeringen van beleggers in de Nederlandse woningmarkt beschikbaar via ondermeer MSCI, gegevens van IVBN-leden en Capital Value.
De Drentse gasopslag bij Steenbergen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook in Drenthe splijten de huizen»?1
Ja.
Kunt u, precies vanaf de afgifte van de eerste vergunning in het gasopslag gebied Norg, in een transparante tijdlijn zetten welke aanpassingen op welk moment in het gebied op basis van welke specifieke (gewijzigde) vergunning hebben plaatsgevonden? Kunt u tevens aangeven welke aanpassingen in de capaciteit op welk moment, en op welke wijze/methode hebben plaatsgevonden?
De tijdlijn van de vergunningverlening voor de opslag is als volgt:
Om in een gasveld gas te kunnen opslaan is niet alleen een goedgekeurd opslagplan nodig, maar ook een omgevingsvergunning voor de inrichting waarbinnen of het mijnbouwwerk waarmee de daadwerkelijke gasopslag en daarmee verband houdende werkzaamheden plaatsvinden (de zogenoemde installatie). In het kader van de omgevingsvergunning worden de bovengrondse gevolgen van de daadwerkelijke gasopslag op de locatie en de daaraan gerelateerde werkzaamheden voor natuur en milieu afgewogen.
Het betreft voor de gasopslag in Norg verschillende bouwvergunningen en vergunningen onder Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangevraagd en afgegeven op 30 oktober 2012 (vergunning nr. 490615), 21 februari 2013 (vergunning nr. 713597) en 29 maart 2013 (vergunning nr. 669867).
Op welke wijze zijn in/rond 2011 onderzoeken gedaan naar de effecten van de toename van de productie- en injectiecapaciteit, waarbij de toenmalige installatie is aangepast en naast twee bestaande compressoren van elk 39 megawatt een derde is aangebracht? Welke onderzoeken waren dat en in opdracht van wie zijn de onderzoeken uitgevoerd? Welk instituut heeft de onderzoeken uitgevoerd? Is om deze ingreep uit te kunnen voeren, gebruik gemaakt van een bestaande vergunning? Zo ja, welke vergunning was dat? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een bestaande vergunning aangepast? Zo ja, op welke wijze? Of is om deze ingreep mogelijk te maken een geheel nieuwe vergunning afgegeven? Zijn er voor genoemde aanpassingen ander vergunningen aangepast, of nodig geweest? Zo ja, welke?
De aanpassingen die gedaan zijn aan de installatie vielen binnen hetgeen beschreven staat in artikel 2.1, lid 1 en artikel 3.10, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ook zijn de aanpassing zodanig dat er geen nieuwe Milieu Effect Rapportage opgesteld hoefde te worden. Er is daarom door NAM een zogenoemde milieuneutrale milieuvergunning aangevraagd. Als onderdeel van deze aanvraag zijn verschillende studies uitgevoerd naar belasting van het milieu na de uitbreiding tijdens normaal bedrijf, zoals emissies naar de lucht, geluidscontour, veiligheid en transportbewegingen. De aanvraag voor een omgevingsvergunning en alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM. In het kader van de beoordeling van deze aanvraag zijn deze onderzoeken getoetst.
Voor de bouwwerkzaamheden zijn verschillende tijdelijke (water)vergunningen verleend. Zie ook het vergunningenoverzicht als gegeven in het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er in 2011 tevens vijf nieuwe putten zijn geboord (bovenop het toenmalige aantal van zes putten)? Zo ja, op welke wijze is deze ingreep vergund?
Er zijn in 2011 geen putten geboord in Norg.
Op welke wijze zijn in/rond 2014 onderzoeken gedaan naar de effecten van de uitbreiding van de gasopslag Norg, met de naam Norg+, gedaan? Waaruit heeft de uitbreiding Norg+ destijds bestaan? Welke vergunningen, of gedeelte(n) van vergunningen zijn daarbij aangepast en/of uitgebreid? Of is Norg+ destijds verwezenlijkt op basis van een bestaande vergunning?
De uitbreiding van de gasopslag in Norg bestond uit het boren van drie injectie/productieputten, het plaatsen van een additionele gasinjectiecompressor, het aanpassen en uitbreiden van de procesfaciliteiten en het installeren van een pijpleiding tussen het Groningenveld en de gasopslag. Alle mogelijke effecten van de uitbreiding van Norg zijn beschreven in de onder vraag 2 genoemde opslagplannen en omgevingsvergunningen.
Kan transparant en nauwkeurig worden aangegeven waarom de aanleg van een tweede pijplijn in 2014, die uitsluitend aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zou gaan toebehoren, noodzakelijk was?
Als onderdeel van het uitbreidingsproject heeft NAM een leiding tussen het Groningenveld en de gasopslag Norg aangelegd. Reden hiervoor is dat de transportcapaciteit van de bestaande Gasunie leiding onvoldoende was om de productiecapaciteit van de gasopslag na de uitbreiding af te voeren. De transportcapaciteit van de Gasunie leiding was ook onvoldoende om het gas aan te voeren om het volledige beoogde werkvolume na de uitbreiding te injecteren. Alle daarvoor uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd door of in opdracht van NAM.
Is de reden van de aanleg, namelijk het mogelijk niet kunnen voldoen aan de piekvraag naar aardgas door de bestaande Gasunieleiding tussen het Groningen gasveld en Friesland/Noord Holland, destijds onderzocht? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was de reden dat de NAM destijds minder afhankelijk wilde zijn van de bestaande leiding van de Gasunie?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat er vervolgens in 2014 nog eens drie nieuwe putten zijn geboord, waarbij het werkvolume van 2,5 miljard naar 5 miljard kubieke meter gas toenam? Welke vergunningen zijn daartoe uitgebreid en/of aangepast? Waarom was de uitbreiding van dat werkvolume nodig?
In 2014 zijn 2 putten geboord met als doel de capaciteit van de gasopslag te vergroten van 3 miljard m3 naar 7 miljard m3. Voor deze boringen zijn meldingen in het kader van Besluit algemene regels milieu mijnbouw (BARMM-meldingen) gedaan. De vergroting van de capaciteit van de gasopslag Norg was nodig om te kunnen voldoen aan de veranderende capaciteitsvraag.
Heeft er sinds 2014 nog een uitbreiding van werkvolume of overslagcapaciteit plaatsgevonden? Zo ja, waarom en waar bestond deze uit?
Nee, er hebben sinds 2014 geen uitbreidingswerkzaamheden plaatsgevonden.
Bent u bereid het hele vergunningentraject rond de gasopslag Norg vanaf de afgifte van de oorspronkelijke vergunning onafhankelijk te laten toetsen en beoordelen? Zo ja, door wie en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In de instemmingsbesluiten heb ik mij gebaseerd op de adviezen van mijn adviseurs Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die telkens het opslagplan of een wijziging van het opslagplan onafhankelijke hebben beoordeeld. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken.
Welke andere gasopslagen zijn er in Nederland? Van wie zijn die gasopslagen? Staan die gasopslagen onderling met elkaar in verbinding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overige gasopslagen in Nederland zijn:
Alle gasopslagen zijn verbonden met het hogedrukleidingnetwerk van Gasunie. De gasopslagen Bergermeer en Grijpskerk zijn gevuld met hoogcalorisch aardgas. De gasopslagen EnergyStock, Norg en Alkmaar zijn gevuld met gas van zogeheten Groningengaskwaliteit.
Hoe hoog was de maximaal toegestane druk in compartiment 2 van Norg in 2014? Klopt het dat u in de zomer van 2015 heeft ingestemd met een voorstel van de NAM om de maximale toegestane druk te verruimen tot gemiddeld 347 bar? Wat was de reden voor deze instemming? Wanneer er sprake is van een gemiddelde van 347 bar, wat zijn in dat geval de minimale en maximale waarden bar?
De gemiddelde maximale reservoirdruk op basis van het opslagplan 2014 is 327 bar (wijzigingsbesluit van 26 juni 2014). In het wijzigingsbesluit van 6 augustus 2015 is de minimale en maximale gemiddelde reservoirdruk voor compartiment 2 gewijzigd (van 235 bar naar 225 bar en van 327 bar naar 347 bar) en is ten aanzien van de injectie van gas bepaald dat de toegepaste maximale injectiedruk op reservoirniveau daarbij een waarde van 360 bar niet mag overschrijden. Ik heb ingestemd met deze wijziging van het opslagplan op basis van de adviezen van SodM en Tcbb over het seismisch risico. Uit de adviezen van 2017 blijkt dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat. De instemming is bedoeld om de uitbreiding naar een werkgasvolume van 7 miljard Nm3 mogelijk te maken.
Kunt u vanaf 1990 in chronologische volgorde aangeven welke aanpassingen er hebben plaatsgevonden in opslagcapaciteit met bijbehorende minimale, maximale en gemiddelde druk, minimale, maximale en gemiddelde werkvolumes in kubieke meters, en datzelfde voor in- en uitvoervolumes? Zo nee, waarom niet?
Waarom is er een noodzaak van drukverhoging? Klopt het dat een hogere druk inderdaad opslagverruiming mogelijk maakt? Zo ja, op welke wijze is het gebruik van deze techniek onderzocht op effecten die op kunnen treden?
Het reservoir kan opgedeeld worden in vier met elkaar communicerende compartimenten. In compartiment 2 bevindt zich het gesteente met de beste reservoireigenschappen en het grootste deel van het opgeslagen gas. De meeste injectie- en productieputten bevinden zich in compartiment 2. Sinds de ingebruikname van de gasopslag Norg geldt een maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar voor het gehele reservoir, hierbij is de druk in compartiment 2 in bijna elk jaar rond de 347 bar geweest. De druk in compartiment 2 ligt hoger en lager dan de gemiddelde reservoir druk om het gas te kunnen injecteren en het eruit te kunnen halen. Omdat het veld is opgebroken in meerdere compartimenten moet, om het gas ook in de verder gelegen delen van het voorkomen te krijgen, de druk rondom de putten (in compartiment 2) verhoogd/verlaagd worden.
In het instemmingsbesluit uit 2014 is voorgeschreven dat de maximaal gemiddelde reservoirdruk van 327 bar en minimaal gemiddelde reservoirdruk van 235 bar voor elk afzonderlijk compartiment geldt in plaats van voor het gehele gasveld. Dit heeft de mogelijkheid om gas te injecteren en eruit te halen beperkt. Bij een lagere maximaal gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 kan, in combinatie met de geldende gemiddelde minimum reservoirdruk, het werkvolume van 7,0 miljard Nm3 niet benut worden. Er zijn door NAM geomechanische studies uitgevoerd om de mogelijke effecten van de verruiming van de maximale en minimale reservoirdruk in compartiment 2 in kaart te brengen. Door SodM en de Tcbb zijn deze studies getoetst. In de adviezen uit 2017 concluderen zij dat de wijziging van de druk in compartiment 2 niet leidt tot een andere beoordeling van het seismisch risico dan in het kader van het gewijzigde opslagplan uit 2014 is ingeschat.
Waarom gaan de adviezen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en TNO niet in op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging? Is het ontbreken van dergelijke adviezen geconstateerd door uw ministerie? Zo ja, wat is er met deze constatering gedaan?
De adviezen van SodM – daarbij geadviseerd door TNO – uit 2014, 2015 en 2017 gaan wel in op de seismische risico’s. In 2014 zijn deze risico’s integraal getoetst. In 2015 heeft SodM beoordeeld in hoeverre de specificatie van de drukverdeling over de verschillende blokken in het gasveld tot een andere inschatting van het seismisch risico leidde. Conclusie hiervan was dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014.
Aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 22 maart 2017 heeft geoordeeld dat de mogelijke effecten van de verruiming van het drukbereik op de seismiciteit onvoldoende zijn gemotiveerd, heeft SodM in het advies van 2017 nogmaals onderzoek verricht en daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden betrokken. In zijn advies van 2017 heeft SodM de conclusie, dat een andere druk voor compartiment niet tot een andere inschatting van het seismisch risico leidt dan is ingeschat in 2014, nogmaals bevestigd en uitgebreid onderbouwd en toegelicht. De Tcbb heeft de conclusie van SodM onderschreven. De doelmatigheid van de verhoging van de druk, namelijk voor het vergroten van het werkvolume en de optimale benutting, is in de adviezen opgenomen.
Waarom is er door u besloten in te stemmen met het verhogen van de maximale toegestane druk in compartiment 2, terwijl rapporten van SodM en TNO niet ingaan op seismische risico’s en de noodzaak van drukverhoging, terwijl TCCB in haar rapport heeft benadrukt dat er onvoldoende bekend is over het gedrag van het veld?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven welk advies voor u van doorslaggevend belang is geweest om in te stemmen met het voorstel om de toegestane druk in compartiment 2 van Norg te verruimen?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn de breuklijnen van het gasreservoir in beeld gebracht? Zo ja, door wie en op welk moment? Waar zijn deze breuklijnen gelegen?
Ja, de breuklijnen zijn in beeld gebracht door NAM (zie onderstaande kaart).
Bent bereid het door de Nationaal Coördinator Groningen toegezegde onafhankelijke onderzoek naar de schades in en rond de gasopslag Norg alsnog te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1626) ben ik hierop ingegaan. Het werkingsgebied van het schadeprotocol is nog onderwerp van gesprek.
Klopt het dat, anders dan in Groningen, de bewoners in Drenthe geen recht hebben op contra-expertise bij schade? Waarom is dat zo? Zo ja, bent u bereid ook de Drenten het recht te geven op contra-expertise? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat een mijnbouwonderneming wettelijk aansprakelijk is voor alle schade die hij veroorzaakt met zijn activiteiten. Schade wordt dus vergoed, waar die zich ook in Nederland voordoet, dus ook in Drenthe. Het nieuwe schadeprotocol zal alleen betrekking hebben op schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. De Mijnbouwwet bevat overigens al een vorm van contra-expertise met de mogelijkheid de Tcbb in te schakelen. Daarnaast heb ik de Tcbb gevraagd om de optie te verkennen om voor heel Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover in december 2017 adviseren.
Op welk moment zijn alle benodigde en door de Raad van State gevraagde onderzoeken afgerond? Moet er vanwege alle gerezen onduidelijkheden niet uitgegaan worden van het voorzorgsprincipe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan het instemmingsbesluit van 5 augustus 2015 heb ik een aantal voorschriften en beperkingen verbonden onder andere betreffende een aantal nog uit te voeren onderzoeken. NAM heeft aan deze onderzoeksverplichtingen voldaan. De adviezen van SodM en de Tcbb zijn beschikbaar. Op dit moment zijn de decentrale overheden in de gelegenheid advies uit te brengen. Vervolgens zal de Mijnraad gevraagd worden een advies uit te brengen op basis van de onderzoeken en de bevindingen van Sodm en de Tcbb en zal er de gelegenheid zijn zienswijzen in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft niet over specifieke onderzoeken gesproken, maar spreekt over de verschillende adviezen, die gevraagd dienen te worden voordat een besluit wordt genomen.
Bij uitspraak van 7 september 2017 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het instemmingsbesluit uit 2015 dat een verruiming van de opslagcapaciteit van de opslag Norg mogelijk maakte geschorst tot 6 weken na de te nemen beslissing op de bezwaren die zijn ingediend tegen het instemmingsbesluit uit 2015. Dit betekent dat de NAM in ieder geval tot medio maart 2018 niet 5.6–6.1 miljard m3 gas kan opslaan maar 4.8–5.3 miljard m3 gas. De gasopslag Norg is hiermee beperkter inzetbaar deze winter. Op basis van de adviezen en zienswijzen zal de Minister in het kader van de te nemen beslissing op bezwaar zijn instemmingsbesluit uit 2015 heroverwegen. Het is niet helder naar welke onduidelijkheden de vraag refereert en het is daardoor niet mogelijk een adequaat antwoord daarop te geven.
Wat is de reden dat u de in maart 2017 door de Raad van State gevraagde onderbouwing van het besluit nog steeds niet is verschenen? Is het uit laten blijven van een dergelijke onderbouwing naar uw mening een correcte wijze van omgang met betrokken gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 1 januari 2017 is de gewijzigde Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee is onder meer de procedure om te komen tot een opslagplan gewijzigd. Concreet betekent dit voor de instemmingsprocedure in het kader van opslagplannen dat naast de reeds bestaande adviseurs SodM en de Tcbb nu ook de betrokken provincies, gemeenten, waterschappen (artikel 34, vijfde lid, van de Mijnbouwwet) en de Mijnraad (artikel 105, derde lid, van de Mijnbouwwet) in de gelegenheid moeten worden gesteld advies te geven. Tot slot zal een ieder de gelegenheid moeten hebben een zienswijze in dienen. Omdat de beslissing op bezwaar niet alleen een heroverweging van het primaire besluit op basis van de huidige feiten is maar ook genomen moet worden op basis van het geldend recht en de wijziging van de Mijnbouwwet geen overgangsrecht bevat ten aanzien van lopende bezwaarzaken, zijn de nieuwe bepalingen van de Mijnbouwwet van toepassing op de behandeling van het bezwaar. Met het oog hierop zijn de nieuwe procedurevoorschriften geïncorporeerd in de lopende bezwaarprocedure, die daarmee een doorlooptijd krijgt van ongeveer 9 maanden. Ik heb inmiddels de adviezen van SodM en Tcbb ontvangen en ik heb de overheden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 oktober 2017 advies uit te brengen.
Deelt u de mening dat het aanpassen van de Mijnbouwwet, waardoor het indien van zienswijzen door provincies en gemeenten mogelijk is geworden, een lege huls is wanneer de afhandeling ervan niet serieus wordt genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik neem alle zienswijzen serieus. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u bereid het opvoeren van de druk in Norg te stuiten en een nieuw opslagplan niet in behandeling te nemen zo lang de procedure hieromtrent nog niet volledig is gevoerd? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment mag er conform het instemmingsbesluit uit 2014 geproduceerd en geïnjecteerd worden inclusief de daarbij horende drukken. Verder is er geen grondslag om de nu ter beoordeling van de Minister voorliggende opslagplannen niet in behandeling te nemen.
Klopt het dat u nog geen besluit hebt genomen om de druk dusdanig op te voeren, zodat de capaciteit opgevoerd kan worden tot 7 miljard kuub? Bent u bereid, in het licht van alle ontstane commotie een dergelijk besluit niet te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het klopt dat ik nog geen besluit genomen heb. Elke aangevraagde wijziging van een opslag- of winningsplan wordt behandeld en beoordeeld op grond van de weigeringsgronden genoemd in artikel 36, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Ik kan instemming weigeren in het belang van de veiligheid voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan, in het belang van het planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of indien nadelige gevolgen voor het milieu of milieu ontstaan. Als het opslagplan voldoet aan de gestelde wettelijke criteria heb ik geen wettelijk instrument om het opslagplan af te wijzen. Ook hier geldt dat ik advies zal vragen aan SodM, de Tcbb, de decentrale overheden en de Mijnraad.
Bent u, in het licht van alle ontstane ruis en commotie, bereid om in gesprek te gaan met de bewoners over de huidige en eventuele toekomstige situatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik toe bereid.
Klopt het dat omdat de Raad van State het besluit, waarmee u het bezwaar van de gemeenten had afgewezen, heeft vernietigd, u nu de toegestane drukverruiming moet heroverwegen? Zo ja, bent u, alvorens u over gaat tot deze heroverweging, bereid alle eerdere rapporten, winningsplannen en vergunningen in dezen onafhankelijke te (laten) toetsen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het instemmingsbesluit van 2015 moet heroverwegen. Ten behoeve van de nieuwe te nemen beslissing op bezwaar heb ik inmiddels advies ingewonnen van SodM en de Tcbb. Ik zie geen aanleiding de onafhankelijkheid van hun oordeel in twijfel te trekken. De te nemen beslissing op bezwaar zal hoofdzakelijk betrekking hebben op de toegestane drukverruiming in compartiment 2. Het is niet mogelijk in het kader van die procedure eerdere opslagplannen of omgevingsvergunningen opnieuw te toetsen of te beoordelen.
Forse overschrijdingen van het gaswinningplan |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de overschrijdingen van het winningsplan inzake de gaswinning in Hardenberg-Oost (Overijssel), Monster en Maasdijk (Zuid-Holland)?1 Deelt u de mening dat deze absurde overschrijdingen, tot wel 317% in Maasdijk, zo snel mogelijk moeten stoppen?
Met de wijziging van de Mijnbouwwet per 1 januari 2017 is een bredere invulling gegeven aan het belang van veiligheid en daarmee aan de mijnbouwmaatschappijen de opdracht dit op een adequate wijze te adresseren in hun winningsplan. Indien er bij de mijnbouwmaatschappij het vermoeden bestaat dat er veranderingen en/of overschrijdingen ten opzichte van bestaande winningsplannen te verwachten zijn, moet er een gewijzigd winningsplan ingediend worden. SodM zal daar scherp op toezien.
In het kader van de behandeling van een aantal ingediende gewijzigde winningsplannen heb ik onder andere aan SodM advies gevraagd met specifiek de vraag of voor die winningsplannen de totale productie binnen de door mij vergunde maximale productie is gebleven. In haar adviezen van juni 2017 aan mij heeft SodM aangegeven dat voor Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk is geconstateerd dat de maximaal vergunde productie is overschreden.
Uit de casus over de maximaal toegestane productie in de gasvelden Hardenberg-Oost, Monster en Maasdijk blijkt dat in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen niet duidelijk genoeg is aangegeven hoe de maximale productie vastgesteld is. Hiervoor zijn verschillende methodieken. Daarom bezie ik vanuit mijn rol als vergunningverlener hoe de randvoorwaarden in mijn instemmingsbesluiten op de winningsplannen zodanig geformuleerd kunnen worden, dat het zowel voor de mijnbouwmaatschappijen als de omgeving helder is wat op dit punt wel of niet is toegestaan op basis van het instemmingsbesluit.
Ik ga er niet van uit dat hier sprake is van een structureel probleem. Zoals ik eerder in mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) heb aangegeven ligt een groot aantal winningsplannen voor bij mijn ministerie die in afwachting van de wijzigingen van de Mijnbouwwet waren aangehouden. Deze winningsplannen zijn inmiddels in behandeling genomen en uitgezet voor advies bij de wettelijk adviseurs.
Deelt u de mening dat het feit dat na eerder geconstateerde overschrijdingen bij Wapse (Drenthe) nu ook deze overschrijdingen worden gemeld, aangeeft dat het hier een structureel probleem betreft?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang hebben deze overschrijdingen plaatsgevonden voordat deze opgemerkt werden? Op welk moment werd u hiervan op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre wordt bij overige velden het winningsplan overschreden? Kunt een volledig overzicht geven?
Het is aan SodM om toezicht te houden op hetgeen ik vastleg in mijn instemmingbesluit met het winningsplan. Onderdeel van dit toezicht is dat indien de toezichthouder van mening is dat niet meer gewonnen wordt conform hetgeen vastgelegd is in het instemmingsbesluit, SodM passende maatregelen kan nemen.
Ik heb u eerder met mijn brief van 14 april 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 348) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de winningsplannen.
Wat is uw oordeel over de reactie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin zij stelt dat zelfs een overschrijding van 300% geoorloofd zou zijn wanneer er sprake is van «einde levensduur» van een veld?3 Deelt u de mening dat dit een schandelijke interpretatie van de regels is?
Ik heb kennis genomen van het genoemde artikel, maar de in het artikel weergegeven reactie van NAM herken ik niet.
Wat is uw mening over de bestaande winningsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de door de provinciale staten van Zuid-Holland aangenomen motie «Gaswinning onder bewoond gebied», waaruit blijkt dat de steun voor dit soort gaswinning steeds minder is?4
Ja, ik ben op de hoogte van deze motie.
Bent u bereid om structureel, bijvoorbeeld jaarlijks, te bekijken of er wel of niet te veel wordt gewonnen?
SodM monitort de gaswinning structureel. Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat alle productiegegevens per veld maandelijks aan mij verstrekt moeten worden door de mijnbouwmaatschappij en deze gegevens vervolgens worden gepubliceerd op de website www.nlog.nl.
Is het waar dat voor Maasdijk en Monster inmiddels een nieuw winningsplan is ingediend? Zo ja deelt u de mening dat dit het legaliseren van een illegale situatie is en daarmee een onwenselijke beloning van illegaal gedrag? Zo nee, hoe gaat u de overschrijdingen zo snel mogelijk een halt toe roepen?
Inderdaad is op 2 augustus 2017 voor Maasdijk en Monster een nieuw winningsplan ingediend. Vanuit mijn taak als vergunningverlener behandel ik ingediende winningsplannen en leg op basis van alle adviezen voorwaarden op aan de instemming met een winningsplan. SodM handhaaft de uitvoering van het winningsplan op basis van deze voorwaarden.
Hoe zijn inwoners geïnformeerd over de overschrijdingen en het nieuwe winningsplan?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 heeft SodM in haar advies over de eerder genoemde winningsplannen aangegeven dat de maximaal vergunde productie is overschreden. Deze adviezen van SodM zijn openbaar en worden gedurende de behandelingsprocedure van het winningsplan ter inzage gelegd en een ieder kan daar zienswijzen op indienen. Ook worden er door mijn ministerie informatieavonden georganiseerd, waarbij alle informatie nogmaals wordt gepresenteerd.
Welke effecten hebben de geconstateerde overschrijdingen, voor zowel mens als milieu?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, heb ik SodM advies gevraagd over de winningsplannen. Hierbij heb ik SodM ook gevraagd mij te adviseren over de vraag of de bodemdaling nog binnen de vergunde ruimte is gebleven en of het seismisch risico niet is toegenomen. Voor Hardenberg-Oost heeft SodM in haar advies aangegeven dat de laatst gemeten bodemdaling binnen onzekerheidsmarges van de voorspelling in het winningsplan uit 2011 valt en de voorkomens tot de laagste risicocategorie in de Seismische Risico Analyse horen. Voor Monster/Maasdijk heeft SodM aangegeven dat de bodemdaling binnen de vergunde ruimte is gebleven. Met betrekking tot het door NAM bepaalde seismisch risico voor het winningsplan Monster/Maasdijk geeft SodM in zijn advies aan van mening te zijn dat het seismisch risico in een categorie hoger ligt dan zoals bepaald door NAM. Dit betekent dat er extra eisen aan de monitoring gesteld zullen worden en NAM een seismisch-risicobeheersplan moet opstellen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar welke risico's er gelopen zijn? Zo ja, op welke termijn kunt u de inwoners informeren over de uitkomsten van dergelijk onderzoek?
Risico’s dienen geadresseerd te worden in het winningsplan. Dit winningsplan wordt voor advies voorgelegd aan onder meer SodM en de Tcbb. Ik heb geen reden om te twijfelen aan hun deskundigheid en acht het niet noodzakelijk een apart onderzoek te laten uitvoeren. Bewoners zullen in het kader van de behandeling van het winningsplan worden geïnformeerd.
Welke gevolgen heeft het overtreden van de regels voor de NAM?
Op 8 augustus 2017 heeft SodM een vooraankondiging gedaan van een last onder dwangsom door SodM aan NAM van EUR 0,50 per Nm3, die na afloop van de hersteltermijn uit deze drie voorkomens wordt gewonnen, met een maximum van 2 miljoen euro.
Deelt u de mening dat er meer en beter toezicht zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u het toezicht verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Per 1 januari 2017 is de Mijnbouwwet gewijzigd, waarbij de onafhankelijke positie van SodM verder is verstevigd. Verder heb ik de afgelopen twee jaar ruimte gegeven aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen om SodM capacitair en kwalitatief te versterken. Daarnaast is SodM bezig voor alle sectoren binnen de mijnbouw de staat van de sector in kaart te brengen, op basis waarvan de toezichtsarrangementen op maat ingericht zullen worden.
Een onderzoek dat stelt dat de huidige gaswinning de kans op ernstige aardbevingen niet vermindert |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Physics-based forecasting of induced seismicity at Groningen gasfield, The Netherlands» van David Dempsey en Jenny Suckale in het vakblad Geophysical Research Letters van 12 augustus 2017?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel genoemde onderzoek, waarbij de auteurs vanwege hun erkende deskundigheid door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn uitgenodigd om hun inzichten te delen? Bent u er tevens mee bekend dat zij bij hun eigen instituten onderzoek hebben kunnen doen met behulp van alle beschikbare gegevens over aardbevingen in het Groningenveld tussen 1991 en februari 2017 en alle bij de NAM beschikbare gegevens over de winning van gas in alle putten van het Groningenveld, waarbij ook de 325 grootste breuken in het gasveld zijn opgenomen? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek en hoe bent u hierover geïnformeerd?
Het in het artikel genoemde onderzoek is in opdracht van NAM uitgevoerd ter voorbereiding van een bijeenkomst over de maximale sterkte van aardbevingen in Groningen. Deze bijeenkomst vond plaats in maart 2016 en werd bijgewoond door een groep internationale aardbevingsdeskundigen. NAM heeft voorafgaand aan deze bijeenkomst aan enkele gerenommeerde internationale onderzoekers gevraagd om een analyse uit te voeren van de seismiciteit in Groningen. Daarvoor werden door NAM gegevens beschikbaar gesteld over de winning van gas, breuken en aardbevingen in het Groningenveld. De resultaten van deze onderzoeken zijn door de onderzoekers tijdens de bijeenkomst gepresenteerd. Na afloop is het verslag van de bijeenkomst, tezamen met de presentaties – ook die van Dempsey en Suckale – gepubliceerd. Ik verwijs hierbij naar de publicatie «Report on Mmax Expert Workshop, 8 – 10 March 2016». Deze publicatie is in juli 2016 beschikbaar gesteld op de website van NAM (www.nam.nl). Naast genoemde auteurs hebben ook andere deskundigen een vergelijkbaar onderzoek gedaan.
Het is voor de verbetering van het inzicht in de oorzaken en de sterkte van aardbevingen een goede zaak dat verschillende onderzoekers uit verschillende landen dergelijke studies uitvoeren. Deskundigen van SodM hebben mij echter verzekerd dat deze onderzoeken tot nu toe niet hebben geleid tot wezenlijke nieuwe of andere inzichten inzake de seismiciteit in Groningen.
Kunt u aangeven door wie, op welke wijze en op welk moment eerder vergelijkend onderzoek is gedaan waarbij alle beschikbare gegevens over aardbevingen in het Groningenveld vanaf 1991 in combinatie met alle beschikbare gegevens over de winning van gas in alle putten van het Groningenveld zijn gecombineerd in een rekenmodel, waarbij ook de 325 grootste breuken in het gasveld waren opgenomen? Wat waren hier de uitkomsten van? Indien dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, kunt u aangeven waarom niet?
NAM heeft zelf in 2013 onderzoek uitgevoerd (en deels laten uitvoeren) op basis van alle beschikbare gegevens met het oog op de onderbouwing van het winningsplan voor het Groningenveld, dat eind 2013 is ingediend. Daarnaast heeft ExxonMobil in 2013 eveneens uitgebreid onderzoek gedaan naar het verband tussen breuken en aardbevingen. Ook andere groepen onderzoekers hebben studies verricht op basis van door NAM aangeleverde gegevens over het Groningenveld, waaronder de gasproductie, de ondergrondse eigenschappen, de aanwezige breuken en de geregistreerde aardbevingen. Ik verwijs daarvoor naar de rapporten die NAM op haar website beschikbaar heeft gesteld, het verslag van de Mmax Expert Workshop (zie het antwoord op vraag 2) en referenties in de Technische Bijlage bij het winningsplan voor het Groningenveld dat NAM in 2016 heeft ingediend. TNO voert sinds 2013 eveneens onderzoek uit naar de oorzaak van aardbevingen in Groningen. Kortom, er wordt voortdurend onderzoek gedaan om het inzicht in het aardbevingsmechanisme verbeteren.
Bent u bekend met het artikel «Huidige gaswinning verlaagt kans op ernstige aardbevingen niet» van Herman Damveld?2
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat bij een winning van 21 miljard m3 gas de kans op een aardbeving tussen nu en 2024, die even zwaar of zwaarder is dan de aardbeving bij Huizinge in 2012 van 3.6 op de schaal van Richter, 17% bedraagt? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De door dhr. Damveld genoemde overschrijdingskansen zijn gebaseerd op het onderzoek van dhr. Dempsey en dhr. Suckale, waarnaar in vraag 1 wordt verwezen. De genoemde overschrijdingskansen zijn (binnen de bestaande onzekerheden) vergelijkbaar met de door NAM berekende overschrijdingskansen zoals gerapporteerd in het winningsplan Groningenveld 2016. SodM heeft op basis van deze analyses van NAM over dit winningsplan aan mij advies uitgebracht. Bij mijn besluiten over het winningsplan, op 30 september 2016 en 24 mei 2017, heb ik rekening gehouden met die onzekerheden. Ik verwijs hiervoor naar de tekst van de genoemde besluiten.
Kunt u aangeven op basis van welke argumenten de kans van 17% op een beving van 3.6 op de schaal van Richter volgens het laatste gasbesluit voor u aanvaardbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat volgens Dempsey er een kans van 5% op een aardbeving groter of gelijk aan 4.0 op de schaal van Richter is? Waarbij het dan niet uitmaakt of er jaarlijks 33, 27 of 21 miljard m3 gas gewonnen wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de opmerking van de onderzoekers dat aardbevingen van deze sterkte een groter gevaar opleveren voor de bevolking dan aardbevingen elders in de wereld, vanwege de geringere diepte van de aardbevingen en het type woningen dat niet gebouwd is om aardbevingen te weerstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De opmerking van de onderzoekers is niet nieuw en niet verrassend. Een aardbeving van bijvoorbeeld 3,5 op de schaal van Richter met een hypocentrum op 20 kilometer diepte, is nauwelijks voelbaar. Als het hypocentrum van een aardbeving met dezelfde sterkte op 3 kilometer diepte ligt – de diepte waarop aardbevingen in Groningen plaatsvinden – dan is hij goed voelbaar en kan hij schade aan woningen veroorzaken. Bij het bouwen van woningen in Groningen is tot voor kort geen rekening gehouden met relatief ondiepe aardbevingen. Precies om die reden is een inspectie- en versterkingsprogramma opgezet onder leiding van de Nationaal Coördinator Groningen.
Hoe verhouden de uitkomsten van het onderzoek van Dempsey en Suckale zich tot de verklaring van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat in 2013 stelde dat bij een winning van 12 miljard m3 per jaar het aantal voelbare aardbevingen zou kunnen dalen tot vrijwel nul?
Hierover kan ik geen uitspraak doen, omdat dhr. Dempsey en dhr. Suckale geen voorspellingen hebben gedaan voor het aantal bevingen bij een gasproductie lager dan 21 miljard m3per jaar.
Bent u bereid met de meest gezwinde spoed de SodM contact op te laten nemen met beide onderzoekers om hun bevinden te delen en te bespreken met SodM en de Kamer hierover uitgebreid te informeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de uitkomsten van genoemde onderzoeken nadrukkelijk te (laten) betrekken bij het vast te stellen winningsbesluit? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om SodM te vragen om «met de meest gezwinde spoed» contact op te nemen met de onderzoekers. Van deskundigen van SodM en TNO begrijp ik dat zij bekend zijn met deze onderzoekers en van tijd tot tijd met hen in contact staan. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven was de aanpak van beide onderzoekers al in juli 2016 gepubliceerd en bij SodM bekend. Bovendien heeft het onderzoek geen wezenlijke nieuwe of andere inzichten opgeleverd ten aanzien van de seismiciteit in Groningen. Bij mijn besluiten over het winningsplan Groningen heb ik rekening gehouden met de inzichten en onzekerheden inzake de seismiciteit in Groningen. Zie ook het antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is het onderzoek van dhr. Dempsey en dhr. Suckale niet het enige onderzoek rond de bevingen in Groningen. Op dit moment wordt door meerdere internationaal gerenommeerde wetenschappers onderzoek gedaan naar de bevingen in het Groningen gasveld. Zie het antwoord op vraag 11.
Op welke termijn wordt er nieuw en onafhankelijk onderzoek gedaan naar de niveaus van seismiciteit en de wijze waarop gekomen kan worden tot een afname van seismiciteit ten gevolge van gaswinning?
Er wordt in opdracht van SodM, de NCG en mij voortdurend nieuw en onafhankelijk onderzoek gedaan naar de seismiciteit in het Groningen veld en naar de mogelijkheden om het aantal bevingen en de risico’s daarvan te verlagen. Deze onderzoeken worden onder meer uitgevoerd in het kader van het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM), dat dit jaar is gestart. Ook door NAM wordt een uitgebreid onderzoeksprogramma uitgevoerd in het kader van het winningsplan van het Groningenveld. Dit onderzoeksprogramma is door NAM gepubliceerd onder de titel: «Study and Data Acquisition Plan for Induced Seismicity in Groningen». De meeste onderzoeken zijn voortzettingen van onderzoeksprogramma’s die al enkele jaren lopen.
Het steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen |
|
Sandra Beckerman (SP), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Voor welke periode gelden de cijfers die u noemt in uw eerdere antwoorden op Kamervragen over exportkredietverzekeringen (EKV)?1 Wat is de onderbouwing van deze cijfers? Hoe zijn ze tot stand gekomen? Hoe verhoudt het aantal verzekerde projecten voor hernieuwbare energie zich tot het aantal projecten voor fossiele energie? Op welke manier worden deze cijfers in andere rapportages gepubliceerd?
Bij het berekenen van de cijfers moest een aantal keuzes worden gemaakt: het moment van meten, de gehanteerde obligodefinitie, de toerekening aan de fossiele sector en de vraag of alleen definitieve of ook voorlopige verplichtingen worden meegenomen.
Bij de beantwoording op 12 juli 2017 is de meest actuele stand van de verplichtingen als uitgangspunt genomen – mei 2017 – en zijn de cijfers voor het zogeheten netto reëel obligo gehanteerd. Dat wil zeggen de bedragen op basis van alle verzekerde transacties die de Nederlandse staat eind mei nog maximaal zou hebben moeten uitkeren als de gehele verzekeringsportefeuille volledig in de schade zou lopen. Deze bedragen zijn dus geschoond van reeds ontvangen betalingstermijnen en voor herverzekering. De bedragen zijn de zogeheten maximale schades van transacties, en met name bij transacties met een lange krediettermijn komen deze bedragen hoger uit (tot 1,5 keer) dan de omvang van de onderliggende exportcontracten. De cijfers gelden dus niet over een afgebakende periode, maar zijn gemeten per eind mei 2017. Aangezien transacties voor fossiele projecten doorgaans een (middel)lange looptijd hebben bevonden de meeste van dergelijke transacties die de staat de afgelopen jaren heeft verzekerd zich eind mei 2017 nog in de portefeuille.
In alle (begrotings)stukken van het Ministerie van Financiën wordt het geheel aan verplichtingen van de staat gepresenteerd. Met andere woorden, zowel polissen – definitieve verplichtingen – als dekkingstoezeggingen – voorlopige verplichtingen – worden verantwoord, omdat dit immers ook de verplichtingen zijn die de staat is aangegaan als verzekeraar. Een dekkingstoezegging verschaft alle bij een transactie betrokken partijen zekerheid dat als de transactie daadwerkelijk tot stand komt, de staat een verzekering zal verstrekken. Vaak komen transacties via bijvoorbeeld een aanbestedingsprocedure tot stand, en dan is het nog niet zeker of de Nederlandse exporteur een opdracht gaat krijgen.
In totaal gaat het om alle 513 transacties die in de loop van meer dan tien jaar zijn geaccepteerd en waarop de staat op dit moment nog verplichtingen heeft uitstaan. Het is niet altijd meteen duidelijk of een transactie gerelateerd is aan fossiele projecten. Het gaat bij de verzekerde transacties meestal niet om bedrijven die zelf actief zijn in de olie- en gassector maar doorgaans om baggeraars, scheepsbouwers en aannemers. Om het aandeel fossiele brandstoffen in de portefeuille te kunnen vaststellen moet polis voor polis worden bekeken welke van deze transacties in beslissende mate zijn gerelateerd aan fossiele brandstoffen. De 62 grootste transacties in termen van verzekerd bedrag zijn in de praktijk goed voor meer dan 80% van de totale portefeuille. Daarom zijn deze 62 transacties stuk voor stuk nauwkeurig bekeken en is vastgesteld of deze in beslissende mate gerelateerd zijn aan fossiele brandstoffen. Voor de overige 451 transacties is gekeken naar exporteur, NACE-indeling, debiteur en bestemmingsland; twijfelgevallen onder deze 451 transacties zijn in alle gevallen toegerekend aan de fossiele sector, zodat het berekende percentage voor de fossiele sector in werkelijkheid zeker niet hoger maar wellicht lager is. Het berekenen van deze cijfers gaat dus gepaard met een grote hoeveelheid handwerk.
Zoals ook aangegeven in de beleidsdoorlichting van artikel 5 van begroting IX van het Ministerie van Financiën vormt de fossiele sector als afnemer van transacties een bijzonder groot aandeel in de verzekerde portefeuille. Deze sector is de grootste «debiteur» bij Nederlandse ekv-gedekte transacties. De vraag naar verzekeringen voor hernieuwbare energie is ondanks het ruime beleid voor dergelijke transacties tot op heden relatief beperkt geweest. Zoals aangegeven in de antwoorden van 12 juli 2017 worden verdere initiatieven genomen, zowel nationaal als internationaal, om het verzekeringsinstrumentarium nog aantrekkelijker te maken voor toepassing op hernieuwbare energie projecten.
Zoals blijkt uit het voorafgaande zijn deze cijfers niet standaard beschikbaar en worden ze dus ook niet gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de omvang van EKV-steun voor fossiel-gerelateerde projecten slecht strookt met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs? Bent u bereid een afbouwplan voor exportkredietverzekeringen voor fossiel-gerelateerde projecten te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Akkoord van Parijs spreekt niet over exportkredietverzekering, dus ook niet over wat de samenstelling van de verzekeringsportefeuille op dit moment zou moeten zijn. De ekv is een generiek en vraaggestuurd instrument dat ertoe bijdraagt dat Nederlandse exporteurs op gelijke voet kunnen concurreren met het buitenland. Het CBS heeft becijferd dat hiermee jaarlijks gemiddeld 20.000 banen gemoeid zijn. De ekv is beschikbaar voor Nederlandse export in den brede. Er worden geen sectoren uitgesloten, ekv-steun is ook toegankelijk voor sectoren die niet bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van Parijs. Mocht Nederland unilateraal besluiten leveringen aan fossiele projecten uit te sluiten van verzekeringen, dan is het enige effect dat Nederlandse export en werkgelegenheid verschuift naar het buitenland, wat vooral de Nederlandse watersector zou schaden. De uitsluiting door Nederland heeft namelijk geen gevolgen voor de afweging van het buitenlandse bedrijf dat heeft besloten te investeren in de fossiele sector en brengt het behalen van de doelstellingen van Parijs niet dichterbij.
Daar komt bij dat de onderliggende transacties uit de categorie olie- en gassector een grote verscheidenheid kennen wat betreft de effecten op het klimaat. Zo komt het vaak voor dat de verzekerde transacties uit de olie- en gassector ertoe bijdragen dat de afnemer juist schonere, veiligere en milieuvriendelijkere technologieën gebruikt. Voor alle transacties geldt dat de staat alleen verzekeringen afgeeft voor transacties waarvan de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar zijn bevonden na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Omdat de ekv een vraaggestuurd instrument is ligt het voor de hand dat de portefeuille in de komende jaren langs natuurlijke weg, door vraageffecten, zal verschuiven naar meer duurzame projecten. Daarbij is het waardevol dat de bekendheid van de ekv bij exporteurs in de hernieuwbare energiesector wordt vergroot. Ten slotte is het zo dat de bestaande portefeuille zoals eerder vermeld bestaat uit verzekeringsverplichtingen van transacties die in de afgelopen tien jaar zijn aangegaan. Het gaat bij de ekv doorgaans – zeker bij de grotere transacties – om middellange of langlopende verplichtingen. De huidige portefeuille is dus voor het overgrote deel tot stand gekomen voordat het Akkoord van Parijs werd gesloten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voortgang en monitoring van een afbouwplan voor EKV-steun voor fossiel-gerelateerde transacties publiekelijk inzichtelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven wordt er niet gewerkt aan een dergelijk plan.
Deelt u de mening dat EKV's verlenen aan duurzame energieprojecten leidt tot een betere verhouding tussen (economisch) rendement en risico van die projecten? Zo nee, waarom niet?
Bij de ekv worden betalingsrisico’s van transacties verzekerd die bijvoorbeeld door hun lange looptijd of hun omvang, of een combinatie van beide, niet door de private markt kunnen worden verzekerd. Zonder de ekv komen deze transacties in het geheel niet tot stand. Door de unieke eigenschappen van het instrument dat de staat aanbiedt, wordt het risico beheers- en betaalbaar. Zo bezien is het antwoord op de vraag ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering het EKV-instrumentarium dient te gebruiken voor economische sectoren die gestimuleerd moet worden en niet voor sectoren die afgebouwd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. De ekv is een generiek instrument ter ondersteuning van de Nederlandse export in den brede. Uit de verruimde verzekeringsmogelijkheden voor hernieuwbare energie blijkt dat de Nederlandse staat dergelijke transacties graag met behulp van ekv mogelijk wil maken. Gezien de concurrentie met het buitenland waarin de Nederlandse exporteurs verwikkeld zijn, is het onverstandig om unilateraal binnen het ekv-instrumentarium specifieke economische sectoren af te bouwen. De transacties in deze sectoren gaan namelijk gewoon door, alleen met een niet-Nederlandse leverancier.
Wat is het tijdpad voor het introduceren van een «information disclosure»-beleid bij de EKV? Wanneer verwacht u een definitieve versie van dit beleid met de Kamer te kunnen delen?
Het streven is om de information disclosure policy rond de jaarwisseling publiek te maken. In het najaar is een tweede consultatieronde gepland.
Bent u bereid in het «information disclosure»-beleid van de EKV op te nemen dat Atradius DSB (ADSB) publiekelijk elk jaar in het duurzaamheidsverslag presenteert in welke mate de EKV de fossiele-energiesector ondersteunt, waarbij exact wordt aangegeven hoe gepubliceerde cijfers worden onderbouwd? Deelt u de mening dat hierbij ook moet worden aangegeven welke stappen het ministerie en ADSB hebben gezet om meer duurzame energietransacties te verzekeren? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Atradius DSB publiceert jaarlijks een duurzaamheidsverslag. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op het mvo-beleid, de geldende internationale afspraken, beleidsontwikkelingen op alle gebieden van duurzaamheid, een doorkijk naar de toekomst en op de gescreende en beoordeelde aanvragen. Ik blijf u graag informeren over onze inzet om het aandeel van hernieuwbare energie in de ekv-portefeuille te vergroten. Dit zal ook aandacht krijgen in het duurzaamheidsverslag van Atradius DSB. We blijven echter afhankelijk van de kansen die Nederlandse exporteurs op het gebied van hernieuwbare energie zien en krijgen om het aandeel hiervan in de ekv-portefeuille te vergroten. Het kabinet zal aan de Tweede Kamer blijven rapporteren in welke mate de portefeuille blootgesteld is aan risico op de olie- en gassector.
Welke opdracht(en) heeft u aan ADSB gegeven om invulling te geven aan de aangenomen motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?2
In het stelsel van de ekv is de staat verzekeraar en Atradius DSB uitvoerder. Omdat de staat geen financiële instelling is, heeft de motie geen betrekking op de activiteiten van de staat. In tegenstelling tot private instellingen onderneemt de staat als verzekeraar geen beleggingsactiviteiten (en Atradius DSB uiteraard evenmin), dus ook materieel heeft de motie geen betrekking op de ekv. Dit neemt niet weg dat zowel op nationaal als op internationaal niveau initiatieven worden ontplooid om de ekv optimaal in te richten voor toepassing op duurzame projecten. Zie onder andere de antwoorden op Kamervragen die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Wat is het tijdpad voor het nieuwe beleidsdocument maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) voor de EKV? Hoe worden de risico’s van broeikasgasemissies meegenomen in het nieuwe mvo-beleidsdocument?
Naar verwachting zal nog dit jaar een consultatie op het geactualiseerde mvo-beleidsdocument plaatsvinden. Nadat de eventuele input uit deze consultatie is verwerkt kan het kabinet het nieuwe beleidsdocument zo snel mogelijk vaststellen. Er zijn veel inhoudelijke facetten voor de mvo-beoordeling, waaronder broeikasgasemissies, die waar relevant mee worden genomen tijdens het beoordelingsproces. Deze facetten volgen uit de voor de ekv relevante standaarden waaraan wordt getoetst. In het mvo-beleidsdocument wordt beschreven wat het internationale en nationale beleidskader – inclusief de standaarden voor toetsing – is en wat de werkwijze ten aanzien van mvo-beoordeling inhoudt.
Het proces van toetsing en beoordeling van de milieu en sociale gevolgen geschiedt volgens in OESO-verband gemaakte afspraken, de Common Approaches. Deze vormen een relatief streng en voor de ekv op maat gemaakt beoordelingskader. De Common Approaches verwijzen naar de Worldbank and IFC Performance Standards en Environmental, Health and Safety Guidelines en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, die het inhoudelijke referentiekader vormen voor toetsing. Indien deze standaarden in specifieke gevallen niet (volledig) voorzien in een passend beoordelingskader voor de mvo-toets, wordt er gezocht naar mogelijke andere internationale standaarden die als benchmark kunnen worden gebruikt. We zullen in het nieuwe beleidsdocument nadrukkelijk aangeven welke standaarden (denk hierbij vooral aan mensenrechten en emissies) versterkt worden in de toetsing.
Bent u zich ervan bewust dat het gebruik van de bestaande reserves in de momenteel operationele olie- en gasvelden alleen, ook zonder kolen, de opwarming van de aarde boven de 1,5°C brengt? Bent u er zich van bewust dat voor de 2°C- of de 1,5°C-limiet, respectievelijk ongeveer 68% of 85% van de reserves in de grond moet blijven (ondanks rendementsverbeteringen en innovaties in verbranding en CO2-opslag)?3 Zo nee, waarom niet? Deelt u, aangezien de EKV een instrument is ter ondervanging van langetermijnfinancieringsrisico’s, de mening dat dit vraagt om een afbouw van ondersteuning voor de ontwikkeling van projecten voor het op de markt brengen van nieuwe fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met publicaties van studies die een verband leggen tussen fossiele reserves en het koolstofbudget behorend bij een scenario van 2°C en 1,5°C klimaatverandering, en wijs graag op de bredere analyses van emissiereductiepaden zoals uitgewerkt door onder andere IPCC en PBL. Een van de doelen van het Akkoord van Parijs is om financieringsstromen in overeenstemming te brengen met de overgang naar een koolstofarme en klimaatweerbare samenleving. Het kabinet richt zich op nationale en internationale initiatieven om de ekv zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor duurzame projecten. Zoals gesteld in antwoord op de vragen 2, 3 en 5 is een afbouwplan geen doelmatige of doeltreffende manier om de doelstellingen van Parijs te halen.
Welke concrete stappen zet u om uw wens om projecten voor duurzame energie, klimaatmitigatie en -adaptatie meer te ondersteunen vanuit de EKV te bereiken?
Zie hiervoor de antwoorden die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Hoe geeft u uitvoering aan Artikel 46 van de Common Approaches? Kunt u eventuele rapportages in dit kader aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verstrekt met de Kamer delen?
In de mvo-beoordeling van een te verzekeren transactie worden broeikasemissies meegenomen conform het beleid zoals neergelegd in het mvo-beleidsdocument. Indien tot afgifte van een polis wordt overgegaan, wordt volgens een vast format aan de OESO gerapporteerd. Het betreft dus steeds rapportages op transactieniveau, die grotendeels bestaan uit bedrijfsvertrouwelijke informatie. Door de OESO wordt niet op generiek niveau bijgehouden in welke mate verzekerde transacties invloed hebben op emissies. De OESO publiceert jaarlijks een geaggregeerd overzicht van de ondersteunde categorie A- en B-projecten op http://www.oecd.org/trade/xcred/category-a-and-b-projects.htm.
Deelt u nog steeds de mening dat EKV voor kolen gestopt moet worden bij de OESO, de positie die premier Rutte en president Obama innamen in 2014?4
Het kabinet staat nog steeds achter het standpunt van premier Rutte en president Obama, zoals destijds verwoord in het statement: «We emphasize that our work to scale up climate friendly investments in developing countries is most effective when combined with reducing public incentives for high-carbon infrastructure. To this end, the Netherlands is joining the United States, the United Kingdom, and others in agreeing to end support for public financing of new coal-fired power plants abroad except in rare circumstances.» Zie voor het volledige statement: https://www.government.nl/documents/reports/2014/03/24/joint-statement-by-the-united-states-and-the-netherlands-on-climate-change-and-financing-the-transition-to-low-carbon-investmen. In 2015 zijn vervolgens internationale afspraken gemaakt over het beperken van de mogelijkheden om exportkredietverzekeringen af te geven ten behoeve van de export van kolencentrales. Op 1 december 2015 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Nederland heeft samen met de VS het voortouw genomen om te komen tot een zo sterk mogelijk akkoord. In zijn algemeenheid behoort Nederland tot de meest ambitieuze landen bij het maken van internationale afspraken op het terrein van ekv en duurzaamheid. Het uitsluiten van projecten gerelateerd aan olie en gas zou echter een onrealistische onderhandelingsinzet zijn en is niet in lijn met het kabinetsbeleid.
Bent u bereid om bij de OESO en/of de EU te pleiten voor een uitsluitingslijst voor ondersteuning aan kolen, olie en gas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke concrete manier (of anderszins) heeft het Nederlandse bedrijfsleven kunnen profiteren van de Climate Change Sector Understanding (CCSU) en de Sector Understanding on export credits for coal-fired electricity generation projects (CFSU)?
Aangezien er nog (nagenoeg) geen aanvragen ontvangen zijn voor klimaatrelevante transacties profiteren Nederlandse transacties ook nog niet van de mogelijkheden die het CCSU en CFSU bieden. Overigens is het CFSU pas sinds begin van dit jaar van kracht en zal er daarom in het algemeen nog beperkte ervaring zijn met het gebruik van deze sector understanding. Atradius DSB informeert exporteurs nadrukkelijk over de mogelijkheden die de understandings bieden.
Op welke manier laat het initiatief om in OESO-verband een gezamenlijk systeem te ontwikkelen voor de rapportage over de klimaatrelevantie van de verzekerde transacties ook de negatieve klimaatimpact zien?
Het initiatief is erop gericht om de Participanten van de Arrangement bewust te laten worden van de positieve bijdrage die de ekv kan leveren aan klimaatrelevante projecten. Het gaat niet om een systeem voor rapportages over klimaatrelevantie van de verzekerde transacties. De gedachte is om hierdoor bewustzijn te creëren voor de aanvullende mogelijkheden die ekv wellicht kan bieden aan partijen met een tekort aan financieringsmogelijkheden voor dergelijke projecten. Het kabinet ondersteunt dit initiatief van harte.
Bent u bereid om, net zoals het CBS de economische toegevoegde waarde heeft onderzocht, te laten onderzoeken in welke mate de EKV bijdraagt aan de doelstellingen van Parijs?
Het kabinet zal samen met Atradius DSB bekijken of het mogelijk is in het duurzaamheidsverslag verzekerde transacties te vermelden die bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs in de landen waaraan de Nederlandse goederen of diensten worden geleverd.
Op welke manier bent u van plan om de EKV in te zetten in het nieuwe fonds Climate Investor One?
Climate Investor One richt zich op het bij elkaar brengen van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden enerzijds en (institutionele) investeerders in ontwikkelde landen anderzijds. Het fonds zal naar verwachting een omvang van 1 miljard euro krijgen en beoogt telkens nieuwe projecten te ondersteunen gedurende de looptijd van twintig jaar. De ekv-dekking wordt toegepast om maximaal 200 miljoen euro aan private investeringen te verzekeren (en daardoor te mobiliseren) die door beleggers worden ingebracht in het fonds. De ekv-dekking richt zich hierbij op de (relatief risicovolle) bouwfase van projecten. Het marktfalen dat de ekv hiermee (vergelijkbaar met de «reguliere» operaties) adresseert, is de private onderinvestering in relevante projecten als gevolg van ontbrekende ervaring van veel investeerders met het financieren van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden. De aan dergelijke investeringen verbonden risico’s zijn niet noodzakelijkerwijs te groot, maar onbekendheid maakt dat veel investeerders hier – zonder garanties – niet aan beginnen. Relevant voor de toepassing van de ekv is ook dat de structuur van het fonds de kostendekkendheid van de ekv waarborgt. Door de ekv in te zetten wordt het fonds in de gelegenheid gesteld om private investeringen aan te trekken voor duurzame projecten, waarbij het gaat om een veelvoud van de verzekerde 200 miljoen euro.
Het bericht dat gemeenten hun aandelen Eneco verkopen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat gemeenten hun aandelen Eneco in de verkoop gooien?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het verkopen van deze publieke belangen in de energievoorziening? Deelt u de mening dat een belangrijke taak zoals de energievoorziening en de verduurzaming daarvan in publieke handen dient te blijven?
Voor een aantrekkelijk investeringsklimaat dat bijdraagt aan een CO2-arme energievoorziening is het nodig dat de overheid zorg draagt voor de juiste randvoorwaarden, opererend vanuit een langetermijnvisie. De overheid bevordert de kosteneffectieve energietransitie met een samenhangend pakket aan maatregelen en kaders.
Met de implementatie van de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) is geregeld dat de gas- en elektriciteitsnetten in publieke handen moeten blijven. Hiermee is de onafhankelijkheid van het netbeheer wettelijk gewaarborgd. Dit draagt bij aan een betrouwbare netinfrastructuur en concurrentie op leverings- en groothandelsmarkten en hiermee aan de betaalbaarheid van elektriciteit en gas. De betrokken gemeenten zijn en blijven dus eigenaar van hun aandelen in de beheerder van de lokale elektriciteits- en gasnetwerken. Met het behoud van onafhankelijk netbeheer in publiek eigendom is het belang van de Nederlandse consument beschermd.
Naast de wettelijke borging van de onafhankelijkheid van netbeheer, stelt de rijksoverheid in het publiek belang regels aan het functioneren van de elektriciteitsmarkt, de gasmarkt en de warmtemarkt. Deels gebeurt dit op basis van Europese Richtlijnen en Verordeningen. Deze regelgeving is van kracht op de in de verschillende markten opererende productie- en leveringsbedrijven, ongeacht wie de eigenaar is van die bedrijven.
Ten behoeve van de verduurzaming van de energievoorziening zijn Europese afspraken gemaakt, nationale doelstellingen gesteld en wordt een breed instrumentarium ingezet om deze doelstellingen te halen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de instrumenten SDE+, de Energie-investeringsaftrek en ook afspraken als het Energieakkoord en Green Deals dragen hieraan bij.
De huidige aandeelhouders van Eneco, de 53 gemeenten, buigen zich nu over de vraag of ze hun eigendom in Eneco als commercieel productie- en leveringsbedrijf willen houden. Het is aan de aandeelhouders van Eneco is om te besluiten of zij afstand willen doen van hun aandelen.
Hoe ziet u in dit licht de wereldwijde terugdraaiing van privatisering, waaronder ook Duitse energiebedrijven?2
Het artikel van Trouw waarnaar wordt verwezen, is gebaseerd op het rapport van The Transnational Institute getiteld «Reclaiming Public Services, how cities and citizens are turning back privatisation». Er wordt ingegaan op voorbeelden vanuit de gehele wereld waarbij gemeenten activiteiten in onder meer afval, gezondheidszorg, de watervoorziening, elektriciteitsnetwerken en energieproductie (deels weer) in publieke handen namen. De focus van het rapport ligt op lokaal niveau en de rol van steden. De parallel tussen dit rapport en een eventuele verkoop van Eneco die ik zie, is dat het in beide gevallen gaat om een afweging op lokaal niveau van de vraag of het bezien vanuit publieke belangen al dan niet wenselijk is om een bedrijf of dienst in publieke handen te hebben of om de publieke belangen op een andere manier te borgen.
Verder heb ik in mijn brief van 29 juni 2015 aan de Kamer n.a.v. het arrest van de Hoge Raad inzake de wet onafhankelijk netbeheer er melding van gemaakt dat in Duitsland een aantal malen is overwogen een regionaal netwerk weer door de lokale overheid te laten beheren en te ontkoppelen van de grote energieconcerns. Er is een precedent in Hamburg waar het energienetwerk van het geïntegreerde energiebedrijf is aangekocht door de deelstaat. In Nederland zijn de regionale elektriciteitsnetwerken en gasnetwerken al in publieke handen.
Ziet u mogelijkheden om bestaande initiatieven voor publieke energievoorzieningen die worden opgezet door inwoners te ondersteunen en uit te breiden? Kunt een toelichting geven?
Met onder meer de salderingsregeling en de postcoderoos regeling (regeling verlaagd tarief) ondersteunt het kabinet dat lokaal duurzame elektriciteit wordt opgewekt. Voor de salderingsregeling geldt dit uitsluitend voor productie achter de meter van de kleinverbruiker. Met mijn brief van 12 juli (Kamerstuk 31 239, nr. 263) heb ik u op de hoogte gebracht van het onderzoek dat ik heb gedaan naar de toekomst van de salderingsregeling. Voor de postcoderoos regeling dient een VvE of coöperatie te beschikken over een lokale gezamenlijke productie-installatie en ontvangen de leden van de coöperatie een korting op hun energierekening. Een beslissing over de toekomst van deze instrumenten is aan een volgend kabinet.
Deelt u de zorg dat met de verkoop van de aandelen de energietransitie vertraging dreigt op te lopen, omdat er minder invloed uit te oefenen valt op geprivatiseerde bedrijven die ook heel andere belangen hebben dan het behalen van klimaatdoelen? Kunt een toelichting geven?
Eneco levert, net zoals vele andere bedrijven, organisaties, overheden en burgers, een goede bijdrage aan de energietransitie. De doelstellingen met betrekking tot de energietransitie en het reduceren van de uitstoot van CO2 staan vast en zijn niet afhankelijk van individuele bedrijven. Ook het instrumentarium om de energietransitie te ondersteunen is – zoals bij vraag 2 aangegeven – aanwezig. Ook voor eventuele nieuwe eigenaren of aandeelhouders van Eneco is de energietransitie een gegeven en binnen deze transitie zullen ze hun strategie en bedrijfsvoering verder moeten ontwikkelen.
Hoe oordeelt u over de signalen dat Eneco zelf ook de gevolgen van de verkoop vreest en het liefst de aandelen in publieke handen zou willen houden?3
Ik vind het aan de aandeelhouders, in dit geval de gemeenten, om te bepalen of zij hun aandeelhouderschap van Eneco voort willen zetten, welke randvoorwaarden ze stellen aan het vervreemden van hun aandelen en ook om goed contact te onderhouden met Eneco over het proces.
Deelt u de zorg van vakbond CNV dat met de verkoop van de aandelen banen op de tocht komen te staan, gezien het verlies van werkgelegenheid na de verkoop van Essent en Nuon?4 Kunt een toelichting geven?
Of er effecten zullen zijn op de werkgelegenheid, positief of negatief, en op welke termijn en hoe groot deze eventueel zullen zijn, is momenteel niet te zeggen.
In het consultatiedocument van de aandeelhouderscommissie Eneco wordt rekenschap gegeven van mogelijke effecten op de werkgelegenheid. Hierin is de mate waarin een bieder bereid is duidelijkheid te geven over de gevolgen voor de werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden en vestigingslocaties en de mate waarin in een eventueel sociaal plan wordt voorzien als beoordelingscriterium opgenomen.
Het mogelijk steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen, in dit geval Boskalis en van Oord |
|
Sandra Beckerman (SP), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boskalis en Van Oord in omstreden gaspijpleiding», waaruit blijkt dat Boskalis en Van Oord mee gaan bouwen aan de omstreden pijpleiding Nord Stream 2?1
Ja.
Heeft de overheid in enige vorm ondersteuning verleend dan wel gaat zij die verlenen aan dit project via diplomatieke diensten of door publieke financiering? Meer in het bijzonder, gaat Atradius DSB deze opdracht met een grootte van 250 miljoen euro verzekeren? Is in enig geval van ondersteuning rekening gehouden met aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Atradius DSB heeft medio 2016 namens de staat, evenals de andere betrokken Europese en niet-Europese exportkredietverzekeraars, een niet-bindende letter of interest aan de projectorganisatie van Nord Stream 2 afgegeven. Hiermee heeft het kabinet aangegeven bereid te zijn eventuele verzekering van het aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven in de orders van het project in overweging te nemen.
Bij de beoordeling van eventuele aanvragen zal naar de politieke en financiële risico’s worden gekeken en zal een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen worden uitgevoerd. Vanzelfsprekend zullen alle projecten moeten passen binnen het geldende sanctieregime alsook de Europese energie wet- en regelgeving.
Conform het aan uw Kamer gezonden mvo-beleidsdocument worden alle aanvragen voor exportkredietverzekering (ekv) gescreend. Door deze screening wordt bepaald of een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen moet worden uitgevoerd voor een aanvraag. Bij aanvragen waarbij de contractprijs hoger ligt dan 10 miljoen euro, of projecten met een lagere contractprijs die een gevoelige sector of gevoelig gebied betreffen, wordt altijd een dergelijke beoordeling uitgevoerd. Als gevoelige sectoren zijn onder meer geïdentificeerd: de olie- en gasindustrie, de baggerindustrie en de chemische industrie. Ook voor Nord Stream 2, inclusief de werken van de Nederlandse bedrijven, zal dus een beoordeling van de milieu en sociale gevolgen plaatsvinden. Deze beoordeling zal vervolgens aan mij en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden voorgelegd. Voor goedkeuring geldt dat de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar moeten zijn na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Deelt u de mening dat de aanleg van Nord Stream 2 een verdere uitbreiding van de infrastructuur voor fossiele brandstoffen behelst en dat dit project daarmee niet bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen van Parijs? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan het Akkoord van Parijs zet Nederland met de uitwerking van de Energieagenda stappen op weg naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Om die reden wordt bij de uitwerking van de Energieagenda in Nederland gewerkt aan een duurzame warmtevoorziening.
Echter, in de transitieperiode kan aardgas op de Europese gasmarkt voorlopig nog niet worden gemist om burgers en bedrijven van warmte en elektriciteit te voorzien. Mede door de dalende gasproductie in Nederland en andere Europese landen kunnen tijdens de transitieperiode dan ook investeringen in de transportinfrastructuur nodig zijn om te kunnen voldoen aan de Europese vraag naar warmte en elektriciteit.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een politiek omstreden project? Waarom wel/niet?
Er is in Europees en trans-Atlantisch verband veel discussie over het project. Elementen in de discussie zijn de importafhankelijkheid van Rusland, de betrokkenheid van Gazprom, de gevolgen voor Oekraïne en de ontwikkeling van de vraag naar gas in Europa tegen de achtergrond van de afnemende gasproductie in de EU, onder meer door de teruglopende Nederlandse gasproductie.
De Nederlandse overheid speelt geen actieve rol bij de totstandkoming van deze pijplijn. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 13 mei 2015 (Kamerstuk 34 000-V nr.69) is het no business as usual in de relatie met Rusland vanwege de illegale annexatie van de Krim en de voortdurende ondermijning van de territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne.
Beschouwt u de aanleg van Nord Stream 2 als een controversiële transactie?2 Waarom wel? Waarom niet?
In het beleid en begrippenkader met betrekking tot de ekv komt het begrip controversieel niet voor. Aanvragen voor ekv worden op zakelijke wijze beoordeeld op de aanvaardbaarheid van financiële risico’s, alsmede op het voldoen aan het mvo-beleidskader voor de ekv. De politieke discussie rondom de wenselijkheid van de totstandkoming van Nord Stream 2, die momenteel zowel in Nederland als in Europa wordt gevoerd, is van een andere orde en valt buiten het toetsingskader van de ekv. Het reputatierisico voor de Nederlandse staat maakt overigens wel integraal onderdeel uit van deze beoordeling.
Hoe draagt de aanleg van dit grootschalige en politiek omstreden infrastructuurproject bij aan de omschakeling naar een fossielvrije energievoorziening?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat transacties die bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten kunnen worden uitgesloten van toegang tot overheidssteun, gezien de bindende verplichtingen aangegaan in Parijs om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo nee, welke andere, meer effectieve mogelijkheden ziet u om overheidssteun te laten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen uit het akkoord van Parijs?
Zoals ik reeds op 12 juli 2017 aan uw Kamer heb geschreven in de antwoorden op Kamervragen over het steunen van de fossiele sector door de ekv, zie ik geen reden om de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasprojecten uit te sluiten van toegang tot de ekv. De ekv is een generiek en vraaggestuurd product. De ekv maakt het voor Nederlandse bedrijven (in het algemeen) mogelijk op gelijke voet te concurreren met hun buitenlandse concurrenten. Indien Nederland er eenzijdig voor zou kiezen geen exportkredietverzekering meer te verstrekken, zou dat een concurrentienadeel betekenen en zouden meer orders naar het buitenland gaan of zouden Nederlandse bedrijven hun productiefaciliteiten naar het buitenland verplaatsen. Op de afweging met betrekking tot een investering in fossiele projecten in het land waar de opdracht wordt verstrekt zou de uitsluiting geen enkele consequentie hebben. Wanneer Nederlandse bedrijven niet meer kunnen participeren in olie- en gasprojecten zullen buitenlandse bedrijven dit gat opvullen en zullen de projecten alsnog tot stand komen.
De ekv staat in beginsel open voor alle Nederlandse bedrijven die behoefte hebben aan de verzekering van betalingsrisico’s gerelateerd aan hun transacties.
Tegelijkertijd maak ik me sterk voor internationale afspraken en overeenkomsten ten aanzien van het exportkredietverzekeringsbeleid die klimaatrelevante initiatieven kunnen stimuleren. Meer algemeen draagt overheidssteun op verschillende manieren bij aan het realiseren van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Voor de Nederlandse internationale inzet in ontwikkelingslanden verwijst het kabinet u graag naar de HGIS-nota 2017 (Kamerstuk 34 551 nr. 1) waarin de publieke klimaatuitgaven staan opgenomen alsook naar de Kamerbrief (Kamerstuk 33 625 nr. 154) over de betrokkenheid van de private sector bij deze inzet. Het kabinet streeft naar maximale synergie tussen klimaat en ontwikkeling. Daarom zet het kabinet zich, zoals beschreven in de Energieagenda (Kamerstuk 31 510 nr. 64), in voor vergroening van energie-investeringen in opkomende economieën en ontwikkelingslanden en zal het Rijk voor de coherentie van het internationale beleid positie bepalen hoe om te gaan met publieke bilaterale bijdragen aan de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in relatie tot de emissieruimte.
Het bericht dat huishoudens twee derde van de milieubelastingen betalen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat van de 25,3 miljard euro aan milieubelastingen en -heffingen twee derde wordt opgebracht door huishoudens?1
Ja.
Hoeveel draagt de industrie bij aan milieubelastingen en -heffingen? Kunt u dit zowel in absolute als relatieve zin weergeven?
Een volledig beeld omtrent de precieze bijdrage van de sector industrie aan de opbrengsten van de milieubelastingen en heffingen ontbreekt. Het CBS registreert deze cijfers niet.
Geïsoleerd kijkend naar de lastenverdeling bij de energiebelasting en de opslag duurzame energie, kan worden geconcludeerd dat de sector industrie in 2016 circa 10% heeft bijgedragen aan de totale opbrengst van energiebelasting en opslag duurzame energie. Dit aandeel hangt samen met de geldende degressieve tariefstructuur, de regels die de richtlijn energiebelastingen stelt, alsmede met de verschillende vrijstellingen voor bedrijfstakken binnen de sector industrie die internationaal concurreren met bedrijven die in het eigen land eveneens dergelijke vrijstellingen genieten.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u aangaf dat een eerlijke verdeling van lasten en lusten een belangrijke rol speelt bij het benodigde draagvlak?2
Ja, ik sta nog steeds achter de antwoorden op eerdere Kamervragen over de verdeling van lasten en lusten van klimaatbeleid. Het is van belang dat de klimaat- en energietransitie betaalbaar blijft en er is hierbij aandacht voor huishoudens met een lager inkomen, bijvoorbeeld via beleid gericht op energiebesparende maatregelen voor corporatiewoningen. Bij de uitwerking van een wettelijke verplichting voor woningcorporaties worden de effecten op de woonlasten (huur en energie) betrokken.
Deelt u de mening dat deze scheve verdeling van milieubelastingen en -heffingen, zoals stijgende heffingen voor burgers enerzijds en de vrijstelling van kolenbelasting voor kolencentrales anderzijds, het draagvlak op termijn zal ondermijnen? Kunt u dit toelichten?
Behoud van draagvlak is belangrijk bij de besluitvorming over milieubelastingen en milieuheffingen. Daarom is voorafgaand aan de Energieagenda de Energiedialoog gehouden, waarbij iedereen – van grote multinationals tot individuele burgers – in de gelegenheid is gesteld om input te leveren voor het klimaat- en energiebeleid. Deze dialoog is sindsdien doorgegaan. We bekijken samen met lokale overheden hoe de burgers ook in de toekomst bij het beleid betrokken kunnen blijven. Op deze manier kan een zo breed mogelijk draagvlak worden gerealiseerd.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze lagere- en middeninkomens minder hoeven te betalen en meer kunnen profiteren van klimaatbeleid?
Met het Energieakkoord is een eerste onomkeerbare stap gezet richting een CO2-arme economie. Hierbij is ook aandacht voor huishoudens met een lager besteedbaar inkomen. Daarnaast wordt momenteel door het kabinet gewerkt aan de verdere uitwerking van de Energieagenda, waarbij onderwerpen als betrouwbaarheid van de energievoorziening, betaalbaarheid voor iedereen en ruimtelijke inpassing een belangrijke rol spelen. Dit zijn alle relevante factoren voor het lange termijn draagvlak voor het energie- en klimaatbeleid. In dat verband heeft het kabinet de SER ook gevraagd de effecten van de energietransitie op de werkgelegenheid in Nederland nader te duiden en te komen met aanbevelingen voor de rijksoverheid en de sociale partners om de kansen te benutten die de energietransitie biedt. Eind 2017 verwacht het kabinet het rapport van de SER. Een apart onderzoek acht ik in deze fase dan ook niet nodig.
Kunt u aangeven waar de miljardenopbrengst in wordt geïnvesteerd? Welk deel van de ruim 25 miljard euro wordt besteed aan klimaatbeleid?
De belastingen op motorbrandstoffen, aardgas, kolen, en elektriciteit, alsmede de belastingen op het bezit en gebruik van auto’s vloeien naar de algemene middelen. Uit deze algemene middelen worden overheidsuitgaven in brede zin gefinancierd.
De relevante uitgaven ten behoeve van klimaat en energie vindt u onder meer terug in artikel 19, artikel 2.1 en artikel 4 van de begrotingen van respectievelijk het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en het Ministerie van Economische Zaken. De grootste bedragen staan op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Onder «een doelmatige en duurzame energievoorziening» wordt een uitputtend overzicht gegeven van de door de rijksoverheid aangegane verplichtingen en uitgaven op het terrein van onder andere duurzame energie en energie-innovatie. De hierin beschreven onderdelen bevorderen de reductie van broeikasgassen. In 2016 gaat het om een bedrag van afgerond € 16,9 miljard aan verplichtingen en daarmee samenhangende kasuitgaven van in totaliteit afgerond € 1,9 miljard.
Het incident bij het tankenpark van de NAM |
|
Cem Laçin , Sandra Beckerman (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het incident bij het tankenpark van de NAM, nabij het Groningse Farsum, waarbij het giftige en uiterst brandbare aardgascondensaat is weggelekt?1 2
Ja, het incident is bekend. De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor de opslaglocatie van aardgascondensaat van NAM in Farmsum/Delfzijl. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is toezichthouder. De lekkage is opgetreden bij het laden van aardgascondensaat naar het schip Curaçao. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is toezichthouder voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding van de melding van dit incident is ILT ter plaatse geweest.
Hoe reageert u op de zorg van omwonenden die stellen aan een ramp te zijn ontsnapt?
Aardgascondensaat is een gevaarlijke stof en lekkages daarvan zijn niet toegestaan. Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, moeten de veiligheid waarborgen, zowel voor hun werknemers als voor de omgeving. Een werknemer van het schip is bij de lekkage onwel geworden. Het is begrijpelijk dat ook omwonenden zich zorgen maken over een lekkage van aardgascondensaat. De brandweer heeft bij de bestrijding van het incident geconcludeerd dat er geen gevaar voor omwonenden was.
Welke gevolgen heeft het in het water weggelekte aardgascondensaat voor het milieu?
Een lekkage van een brandbare vloeistof in water heeft meestal een verdunning van die stof tot gevolg, waardoor het brandgevaar vermindert. Dit effect is afhankelijk van de omvang van het incident en de omstandigheden ter plaatse. Er is bij deze lekkage gelukkig geen brand ontstaan. Het schadelijke aspect van een brandbare vloeistof voor levende organismen in het water is ook erg afhankelijk van de concentratie van die stof in water. Er is geen sterfte van waterdieren gerapporteerd na dit incident. Het in het water weggelekte aardgascondensaat is inmiddels opgeruimd om schade aan het milieu te beperken.
Klopt het dat de tanks, waar het gevaarlijke aardgascondensaat in is opgeslagen, niet aardbevingsbestendig zijn? Zo ja, hoe kwalificeert u dit risico?
De tankopslag voor aardgascondensaat van NAM in Farmsum staat op de lijst met bedrijven in de provincie Groningen die met prioriteit worden onderzocht op aardbevingsbestendigheid. De aardbevingen die zich tot nu toe hebben voorgedaan in Groningen hebben volgens NAM geen schade veroorzaakt aan de opslagtanks. Onderzocht wordt of preventief aanvullende maatregelen nodig zijn voor het geval een aardbeving plaatsvindt die zwaarder is dan zich tot nu toe heeft voorgedaan in het gebied. In het meerjarenprogramma 2017–2021 van de Nationaal Coördinator Groningen en het daarbij behorend addendum3 van juli 2017 staat de aanpak van het onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van de industrie in Groningen beschreven.
Kunt u een overzicht geven van incidenten bij dit tankenpark en de werkzaamheden bij het overpompen?
Het toezicht op het laden en lossen op deze opslaglocatie van NAM naar een binnenschip ligt bij SodM en ILT. SodM ziet toe op de naleving van de vergunning van NAM en ILT ziet toe op de naleving van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, waaronder het laden en lossen op het binnenschip. Ongewone voorvallen die zich voordoen op het tankenpark moeten op grond van de vergunning bij SodM gemeld worden. Vanaf 2015 hebben zich op de locatie tankenpark Delfzijl zes ongewone voorvallen voorgedaan. Onder de zes gemelde voorvallen zitten een loos alarm, een alarm vanwege een storing en een alarm vanwege een lekkage in het bluswatersysteem. Daarnaast is op 31 maart 2016 dieselverontreiniging bodem gemeld. Op 22 september 2016 zijn bij onderhoud asbestpakkingen aangetroffen en gemeld. Het meest recente voorval is de lekkage bij het laden en lossen op 9 augustus 2017.
Incidenten die zich voordoen bij het transport van gevaarlijke stoffen moeten op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen bij ILT worden gemeld. Er zijn bij ILT geen andere incidenten dan het hiervoor vermelde bekend of gemeld die betrekking hebben op het overpompen naar en van schepen bij de haven van Delfzijl.
Is er een einddatum bekend aangaande deze activiteiten?
NAM heeft een vergunning voor de opslag van aardgascondensaat, inclusief laad- en losactiviteiten. Het laden en lossen van een schip in een haven is toegestaan op grond van internationale vervoersregels. Het beëindigen van deze activiteiten is niet voorzien.
Is er sprake is van extra toezicht? Bij wie is het toezicht belegd?
Het toezicht op het laden en lossen van deze opslaglocatie van NAM naar een binnenschip ligt, zoals in antwoord 5 aangegeven, bij SodM en ILT. SodM onderzoekt of NAM de toepasselijke voorschriften van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 29)4 heeft opgevolgd. In de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VGB) staan de voorschriften voor het veilig laden en lossen van gevaarlijke stoffen op binnenschepen. ILT voert dit toezicht risicogericht uit.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de communicatie richting omwonenden goed verloopt?
Tijdens de bestrijding van het incident is door de Veiligheidsregio gecommuniceerd over de actuele veiligheid. Na het incident is het gelekte aardgascondensaat door de Veiligheidsregio afgeschermd om verdere verspreiding in het water tegen te gaan. Vervolgens is het aardgascondensaat uit het water verwijderd. Daarnaast zijn er metingen gedaan in verband met de verdamping van aardgascondensaat naar de buitenlucht. Uit het resultaat van de metingen heeft de Veiligheidsregio geconcludeerd dat er geen gevaar was voor omwonenden.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het aardgascondensaat veilig wordt opgeslagen en incidenten bij het overpompen worden geminimaliseerd?
Bedrijven moeten de veiligheid waarborgen bij het uitvoeren van hun activiteiten en de geldende voorschriften naleven. SodM en ILT onderzoeken of dit het geval is geweest en zullen indien nodig handhavend optreden. ILT heeft naar aanleiding van het incident een uitgebreide inspectie op het schip uitgevoerd om vast te stellen wat de oorzaak van dit incident is en of de geldende voorschriften zijn opgevolgd.
De veiligheid van opslagtanks is in de periode tussen april 2014 tot januari 2016 door SodM onderzocht aan de hand van PGS 29. PGS 29 is de norm voor bovengrondse opslagtanks met gevaarlijke stoffen. In het kader van dit project van SodM zijn verschillende mijnbouwlocaties van NAM, waaronder tankenpark Delfzijl geïnspecteerd. Uit de inspectie is voor Delfzijl gebleken dat de tanks overeenkomstig de norm worden onderhouden en geïnspecteerd. Laad- en losprocedures zijn ook vereist volgens PGS 29. SodM onderzoekt of de laad- en losprocedures door NAM zijn gevolgd. Indien nodig ziet SodM toe op het verbeteren van de laad- en losprocedures.