De risico’s van insectenconsumptie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Heeft u vernomen dat de Europese Commissie toestemming heeft gegeven tot het verwerken van insecten zoals onder andere vliegen, krekels, meelwormen, buffalolarven en sprinkhanen in menselijk voedsel?1
Ja. Het is echter niet bekend dat vliegen zijn toegestaan om in voeding te verwerken.
Is er onafhankelijk onderzoek gedaan naar de chemische, microbiologische en parasitologische risico’s op het consumeren van deze insectensoorten en gekweekte insecten in het algemeen, en zo ja, kunt u deze met ons delen?
Ja. Insecten voor humane consumptie zijn nieuwe voedingsmiddelen (novel foods). Voordat een bedrijf een novel food op de markt introduceert moet een veiligheidsdossier worden ingediend bij de Europese Commissie, waarna de European Food Safety Authority (EFSA) dit dossier beoordeelt. Het veiligheidsdossier moet ingaan op een verscheidenheid aan potentiële risico’s. Hiervoor heeft EFSA een «guidance» opgesteld2. EFSA brengt over de beoordeling van het veiligheidsdossier een advies uit. Het advies betreffende de veiligheid van ingevroren en gedroogde formuleringen van hele krekels (Acheta domesticus), waar in vraag 1 naar verwezen wordt is online beschikbaar3.Hier zijn ook de andere risicobeoordelingen te vinden die aan de basis liggen voor de EU toelatingen van de diverse insectensoorten voor humane consumptie.
Wat zijn de belangen van de Nederlandse overheid in de grootste insectenfabriek ter wereld, Protix in Bergen-op-Zoom, gezien het feit de overheid zich inspant om de toepassingsmogelijkheden van insecten te verbreden?
De Nederlandse rijksoverheid heeft geen belangen in het bedrijf Protix.
Kunt u ons een overzicht verschaffen van de (financiële) ondersteuning die alle insectenkwekers in Nederland ontvangen, zowel direct als indirect zoals bijvoorbeeld via investeringsmaatschappijen als InvestNL?
Financiële ondersteuning van insectenkwekers (wat bedrijven zijn) door overheidsinstanties moet voldoen aan de Europese staatssteunregels. Mijn ministerie geeft op die gronden geen financiële ondersteuning aan individuele insectenkwekers. Of en in welke mate op andere manieren insectenkwekers financiële ondersteuning krijgen wordt niet centraal geregistreerd en is dan ook niet bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel risico’s zijn, onder andere een toename van bepaalde vormen van kanker en allergieën, bij de inname van chitine, een stof die in het pantser van bijna ieder insect huist?2
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 2 wordt voor een eventuele toelating van een novel food een uitgebreid veiligheidsdossier beoordeeld door EFSA, met onder andere specifieke aandacht voor de toxicologische veiligheid en allergeniciteit. Eventuele allergische reacties die een novel food kan veroorzaken, onder meer door potentiële kruisreactiviteit, worden ook beoordeeld in het dossier. Wanneer nodig geacht, worden er in de toelating van het novel food etiketteringseisen gesteld ten aanzien van allergeniciteit.
Bent u bekend met het onderzoek van Dr. Remigiusz Gałęcki waaruit bleek dat parasitaire ontwikkelingsvormen werden gedetecteerd in 244 van de 300 onderzochte insectenkwekerijen (81,33%)?3, 4
Ja. De EFSA veiligheidsbeoordeling gaat in op het risico van potentieel aanwezige parasieten. In het genoemde onderzoek zijn levende insecten onderzocht. Goed om te benoemen dat de insecten die zijn toegelaten als novel food worden behandeld waardoor parasieten gedood worden.
Voldoen de insecten genoemd in vraag 1 aan de hygiëneverordening ((EC) nr. 852/2004), de algemene levensmiddelenverordening ((EC) nr. 178/2002) en alle andere wetten met betrekking tot voedselveiligheid?
Alle producten, dus ook insecten die onder de novel food verordening (EU) 2015/2283 worden toegelaten, dienen ook aan andere wet- en regelgeving met betrekking tot voedselveiligheid te voldoen, zoals verordeningen (EG) 852/2004 en (EG) 178/2002.
Is er een plan om, zoals het «Novel Foods»-beleid van de Europese Unie en de Nationale Eiwitstrategie behelzen, om op korte termijn ook de consumptie van zwanen, honden, ratten en dolfijnen en nog vele andere insectensoorten te promoten?5
Het Europees novel food beleid promoot geen specifieke nieuwe voedingsmiddelen maar zorgt voor het wettelijk kader om de veiligheid van novel foods te garanderen. In het kader van de Nationale Eiwitstrategie worden alleen insecten als dierlijke eiwitten genoemd en gaat het vooral om het opvoeren van de productie van plantaardige eiwitten.
Heeft u onderzoek gedaan naar de maatschappelijke consensus over het consumeren van insecten en zijn er eventueel plannen om het gedrag van consumenten (bij) te sturen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de maatschappelijke consensus over het consumeren van insecten. Er is wel onderzoek gedaan en openbare literatuur beschikbaar over consumentenacceptatie ten aanzien van het eten van insecten. Plannen om eventueel consumentengedrag bij te sturen betreffen met name plantaardige eiwitten.
Bent u ook van mening dat, ter bescherming van de consument, er op zijn minst een duidelijke aanduiding op het etiket moet staan dat er insecten in zijn verwerkt en ook welke insecten en niet in kleine letters achterop de verpakking in Latijnse benaming?6
Bij de toelating van de diverse insecten als novel food worden eisen gesteld aan de etikettering van voedingsmiddelen die het bevatten. Zo dient er op de verpakking vermeld te worden welk insect het bevat en wordt dit weergegeven in zowel de wetenschappelijke als Nederlandse benaming.
Signalen met betrekking tot geneesmiddelentekorten in Nederland, o.a. via het NOS-bericht ‘Medicijnschaarste opgelopen tot recordhoogte, vorig jaar ruim 1500 tekorten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-bericht over medicijnschaarste en het persbericht van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)?1, 2
Ja.
Wat is de reden dat het meest recente bericht op de onder andere door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen beheerde meldpunt (www.meldpuntgeneesmiddelentekortendefecten.nl) dateert van mei 2022, en er dus geen geactualiseerde cijfers via dat kanaal beschikbaar zijn?
Het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -defecten publiceert elk jaar een jaarrapportage met cijfers over het afgelopen jaar. Op dit moment worden de cijfers van 2022 geanalyseerd. Deze cijfers zullen naar verwachting dit kwartaal gepubliceerd worden.
Klopt het dat de meest recente halfjaarrapportage van de «stand van zaken voorraden geneesmiddelen» dateert van november 2021? Kunt u een update geven van de laatste stand van zaken van voorraden van geneesmiddelen? Kunt u aangeven wat de verwachte voorraadverruimingen gaan zijn sinds de beleidsregel met betrekking tot het ophogen van de minimale voorraden per 1 januari 2023 is ingegaan?
Nee, dit klopt niet. In juni 2022 is de laatste voortgangsrapportage gepubliceerd3 en in november 2022 is uw Kamer geïnformeerd4 dat de beleidsregel geneesmiddelvoorraden in juli 2022 is gepubliceerd5. Deze beleidsregel is op 1 januari 2023 in werking is getreden. Hiermee wordt de bestaande verplichting voor groothandelaren en handelsvergunninghouders om voldoende voorraad aan te houden gekwantificeerd. Het is niet mogelijk om precies aan te geven welke impact dit op de verruiming van de geneesmiddelvoorraden heeft aangezien bedrijven de «voldoende voorraad» verschillend interpreteerden en dus een voorraad aanhielden van verschillende omvang.
Bent u bereid de Werkgroep Geneesmiddelentekorten nieuw leven in te blazen om op die manier multidisciplinair en onder leiding van uw ministerie, geneesmiddelentekorten te monitoren en de oorzaken te vinden en oplossingen te realiseren?
De Werkgroep Geneesmiddeltekorten bestaat nog steeds en komt drie keer per jaar samen om de situatie rondom tekorten en de voortgang van ingezette actielijnen te bespreken. Ik bekijk daarbij telkens of de actualiteiten aanleiding geven tot het schrappen of toevoegen van nieuwe actielijnen.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak dat de geneesmiddelentekorten de afgelopen jaren sterk gestegen blijken? Kunt u dat kwantificeren?
De stijging van geneesmiddeltekorten is helaas een wereldwijd probleem en kent meerdere oorzaken. Zo is er een wereldwijd gestegen vraag (o.a. door toename bevolking, welvaart en vergrijzing) en kan deze voor sommige geneesmiddelen in de tijd ook sterk fluctueren. De oorzaken van tekorten kunnen multifactorieel zijn en zijn daarom lastig te kwantificeren. Wel geven handelsvergunninghouders bij een melding over een verwacht leveringsprobleem aan het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -Defecten aan wat hiervan de oorzaak is. Figuur 1 geeft een kwantitatief overzicht van de meldingen bij het Meldpunt in 20216.
Figuur 1: Oorzaken van verwachte leveringsproblemen zoals gemeld door de handelsvergunninghouders in 2021
Ook Farmanco houdt oorzaken bij van tekorten die apothekers bij Farmanco melden. Van ongeveer de helft van de tekorten op Farmanco, heeft de leverancier een oorzaak aangegeven. Distributie (33%), productie (32%), kwaliteit (14%) en verhoogde vraag (12%) staan hier als meest genoemde oorzaken vermeld7.
In hoeverre zijn de tekorten te wijten aan het, door sommigen gekwalificeerd als «doorgeschoten» preferentiebeleid? Wat doet u om te zorgen dat het preferentiebeleid geen verstorend effect heeft op de (generieke) geneesmiddelenmarkt?
Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen uitgelegd8, ontstaan geneesmiddelentekorten door een divers aantal oorzaken, door productieproblemen bij de fabrikant of (onverwachte) fluctuaties aan de vraagzijde. Preferentiebeleid kan daarbij een rol spelen. Echter onstaan tekorten ook hierbuiten, bij geneesmiddelen die niet in het preferentiebeleid zitten, alsmede in landen waar hele andere inkoopmodellen voor geneesmiddelen gelden. Ik ben in gesprek met de meest betrokken partijen om gezamenlijk te komen tot verbetermogelijkheden binnen de huidige inrichting van het inkoopbeleid, waaronder het preferentiebeleid ten behoeve van de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten. Gezien de complexiteit van geneesmiddelentekorten en de mondiale invloeden die een rol spelen, is het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet dé oorzaak van, noch dé oplossing voor, alle geneesmiddelentekorten. Ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen kunnen invloed hebben op de markt. Dit neemt niet weg dat we, samen met alle betrokken partijen, waaronder de zorgverzekeraars, kijken waar we wel tot verbeteringen kunnen komen.
In hoeverre zijn de tekorten te wijten aan beperkte leveringszekerheid van fabrikanten en distributeurs? Kunt u de leveringszekerheidscijfers geven van de leveranciers van geneesmiddelen waaraan in 2022 tekorten waren met daarbij vermeld het land waar de producerende fabriek staat? . In hoeverre zijn tekorten te wijten aan de in 2022 gegroeide onzekerheid met betrekking tot de Nederlandse fabrikant van generieke geneesmiddelen Innogenerics? Kunt u dat kwantificeren?
Zie het antwoord op vraag 5 voor inzage in de oorzaken van verwachte leveringsproblemen en tekorten. Er wordt bij een melding over een verwachte leveringsonderbreking geen informatie gegeven over het land waar de fabriek staat waar het leveringsprobleem door veroorzaakt wordt. Bovendien zijn productielijnen erg complex en zijn er meerdere spelers betrokken bij het proces van grondstof tot aan eindproduct. Dit maakt het uitzoeken waar een tekort precies is ontstaan ingewikkeld.
Wat is volgens u de impact van de stijgende geneesmiddelentekorten voor patiënten? Op welke manier wordt deze impact zo klein mogelijk gehouden en in hoeverre lukt dat ook? Wat doet u om deze impact zo klein mogelijk te houden?
Ik heb geen directe relatie geconstateerd tussen de tekorten in 2022 en de situatie bij Innogenerics in 2022. Er zijn vele inspanningen geweest om de continuïteit van de productie te waarborgen en er is inzage geweest in de voorraden van de betreffende geneesmiddelen. Innogenerics produceerde geneesmiddelen voor een 40-tal registraties. Dit op een totaal van ruim 16.000 geregistreerde geneesmiddelen9.
Kunt u een overzicht geven van producenten van generieke medicijnen en/of halffabrikaten van generieke medicijnen in Nederland? Zijn deze producenten ook betrokken bij de ontwikkelingen aangaande het Geneesmiddelenvergoedingssysteem? Zo nee, waarom niet?
De impact van tekorten verschilt per geneesmiddel. Voor bijna alle tekorten (99%) is er gelukkig een oplossing voor de patiënt. Zo kan in veel gevallen een patiënt worden overgezet op hetzelfde product van een andere leverancier. Ik realiseer mij wel dat dit wat vraagt van zorgverleners, waaronder apothekers, en dat wisselen vervelend kan zijn voor een patiënt. Voor enkele tekorten per jaar is er geen passend alternatief, voor deze patiënten kan de impact groot zijn.
Om de impact van tekorten te minimaliseren is van belang dat dreigende tekorten zo snel mogelijk gesignaleerd worden. Handelsvergunninghouders van geneesmiddelen zijn wettelijk verplicht verwachte leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -defecten. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) analyseert deze meldingen en controleert voor iedere melding of er een risico op tekorten is. Een belangrijk criterium daarbij is of er voldoende alternatieve geneesmiddelen in Nederland beschikbaar zijn. Als dit niet het geval is, wordt onderzocht welke oplossingsrichtingen er zijn om het risico op een tekort te kunnen mitigeren, zoals het vragen aan andere bedrijven of zij kunnen opschalen of het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd laten nemen van een tekortenbesluit. Met een tekortenbesluit mogen fabrikanten, groothandelaren en apotheekhoudenden een vergelijkbaar geneesmiddel uit andere lidstaten halen, zonder dat ze van tevoren toestemming aan IGJ hoeven te vragen.
Op welke manier stimuleert u het ondernemersklimaat voor producenten van generieke medicijnen in Nederland, om zo generieke medicijnen beschikbaar en betaalbaar te houden voor patiënten? Op welke wijze gebeurt dit op Europees niveau?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd10, ben ik momenteel bezig om de bestaande productiecapaciteit van geneesmiddelen in Nederland in beeld te brengen. Ik neem hierin zo veel mogelijk ook eventuele productie van bijvoorbeeld werkzame stoffen mee. Zodra ik dit beeld compleet heb, zal ik uw Kamer zoals toegezegd hierover nader informeren. In antwoord op de tweede vraag ben ik in algemene zin met alle relevante partijen in gesprek als onderdeel van de modernisering van het geneesmiddelenvergoedings-systeem, zo ook fabrikanten, leveranciers en groothandels.
Aangezien in uw brief van 13 december u aangeeft dat u van plan bent «in de eerste helft van 2023 met deze (EU-)landen contact te hebben en te leren van hun beleidsinstrumenten om de productie te versterken», bent u bereid een aanjagers- of voortrekkersrol te vervullen in het EU-breed oppakken van een strategisch plan om de beschikbaarheid en leveringszekerheid van geneesmiddelen in Europa sterk te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over hoe u dat concreet gaat aanpakken?3
Het verbeteren van het vestigings- en ondernemingsklimaat is een kabinetsbrede opgave. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de brief van de Minister van EZK.12 Voor mijn inzet binnen Nederland en Europa verwijs ik u naar mijn Kamerbrief over leveringszekerheid van 13 december 202213. Daarin heb ik ook een aantal initiatieven genoemd die bijdragen aan het ondernemers-klimaat op het gebied van generieke geneesmiddelontwikkeling. Ik noem hier mijn inzet op IPCEI Health, waar projectvoorstellen voor zijn ingediend door consortia van Nederlandse bedrijven om productieprocessen en -technologieën van generieke geneesmiddelen te innoveren en verduurzamen. Op deze projecten zal met consortia van bedrijven worden samengewerkt uit andere lidstaten die meedoen aan de IPCEI Health. Daarnaast noem ik het gehonoreerde project uit het nationaal groeifonds PharmaNL dat een looptijd heeft tot in 2030.14
De klokkenluider Huig Plug |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u de antwoorden op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Haga over de klokkenluider Huig Plug?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat een getuige (penitentiair inrichtingswerker van het gevangenisziekenhuis Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)) van klokkenluider Huig Plug op 12 mei 2022 in de rechtbank van Utrecht heeft verklaard dat het onderzoek naar het overlijden (op 15 juni 2019) van patiënt B. niet goed is verlopen?2, 3
Ja, van het feit dat een dergelijke verklaring is afgelegd ben ik op de hoogte.
Heeft de Calamiteiten-Onderzoeks-Commissie (CALOC) een rapport over dit overlijdensgeval opgemaakt? Indien ja, kunt u dit dan vrijgeven?4, 5
Ja, er is een CALOC-rapport over dit overlijdensgeval opgemaakt. Ik geef dit rapport niet vrij. CALOC-rapporten zijn uitsluitend bestemd voor intern gebruik en worden na afronding van het onderzoek daarvan eigendom van de Vestigingsdirecteur van de vestiging waar het incident heeft plaatsgevonden. Dergelijke rapporten bevatten medische- en andere persoonsgegevens, die niet voor vrijgeven geschikt zijn.
Welke acties hebben de Inspectie Justitie & Veiligheid (IJenV) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar aanleiding van dit overlijdensgeval ondernomen?6, 7
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft de melding ontvangen als piketmelding. Het rapport van de CALOC heeft de inspectie echter niet ontvangen vanwege de medische informatie die zo’n rapport doorgaans bevat. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft geen nadere actie ondernomen naar aanleiding van de melding. Dit is niet ongebruikelijk, aangezien bij een melding over overlijden, in de meeste gevallen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de primaire toezichthouder is, gelet op het zorgaspect.
Over de vraag of ook actie benodigd is van de Inspectie Justitie en Veiligheid in overlijdensgevallen vindt wel altijd afstemming plaats met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Ook dit overlijdensgeval is besproken met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. In dit geval was geen aanleiding om van het reguliere proces af te wijken. In het reguliere proces van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt aan de hand van de ontvangen informatie een inschatting gemaakt of de reguliere werkwijze kon worden toegepast, waarbij er een onderzoek wordt ingesteld door de calamiteiten-onderzoekscommissie. De rapportage van deze commissie wordt vervolgens door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd beoordeeld. Op basis daarvan wordt bepaald of de melding kan worden afgesloten omdat de gebeurtenis voldoende is onderzocht en de instelling verschillende passende maatregelen heeft ingezet of dat aanvullende actie van de inspectie nodig is.
Het inspectierapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van oktober 202012 gaat over het totale verbetertraject dat in gang is gezet door het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg. De verbetermaatregelen die uit het onderzoek naar het overlijden kwamen, zijn daarvan onderdeel.
Het verbetertraject als geheel is onderwerp van gesprek geweest tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Daarbij is over de kwaliteit van zorg in het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg in algemene zin gesproken en is vanuit de hoofddirectie een procesbeleider aangesloten geweest. Op de website van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd is eerder een nieuwsbericht geplaatst.13
Hebben de IGJ en IJenV dit overlijdensgeval en het daaropvolgende onderzoek opgenomen in hun inspectierapporten die in januari 2020 en oktober 2020 over het gevangenisziekenhuis JCvSZ zijn gepubliceerd? Indien nee, kunt u dit dan uitgebreid motiveren?8, 9
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de IGJ en IJenV en de hoofddirectie van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderling over dit overlijdensgeval gesproken en/of gecorrespondeerd? Indien ja, kunt u de notulen en/of memo’s van deze gesprekken/vergaderingen vrijgeven? Indien nee, waarom niet?10, 11
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft de directie van Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden dit sterfgeval zelf onderzocht?12, 13
Conform het protocol «Overlijden in een justitiële inrichting» van de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt in geval van overlijden van een gedetineerde altijd direct intern onderzoek gedaan door de inrichting. Dit intern onderzoek wordt altijd uitgevoerd door medewerkers die niet in de inrichting werkzaam waren ten tijde van het incident of rechtstreeks bij de gebeurtenis betrokken waren. Daarnaast wordt het overlijden altijd gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en wordt een CALOC-onderzoek gedaan, dat wordt uitgevoerd door een externe CALOC-commissie. Alleen indien daarvoor aanleiding bestaat, bijvoorbeeld als de schouwarts een niet-natuurlijk overlijden constateert, wordt aanvullend onderzoek gedaan, bijvoorbeeld door de recherche. In dit geval was een dergelijke aanleiding er niet.
Heeft de hoofddirectie van de DJI toestemming en/of opdracht gegeven aan de directie van PI Haaglanden om dit overlijdensgeval zelf te onderzoeken?14, 15
Nee, voor het onderzoeken van overlijdensgevallen hebben directies van penitentiaire inrichtingen geen toestemming en/of opdracht nodig. Indien een justitiabele overlijdt maakt de directie melding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, die vervolgens aan de directie de opdracht geeft om het overlijden nader te onderzoeken, intern en eventueel aanvullend (bij onverwacht overlijden) door de CALOC van Dienst Justitiële Inrichtingen.
Welke ambtenaar en/of orgaan coördineerde het onderzoek naar het overlijden van patiënt B?16, 17
Het interne onderzoek is geïnitieerd door de Vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, in samenspraak met een medisch inhoudelijk directeur van de inrichting. De directie levert het CALOC-rapport inclusief hun eigen reflectie aan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd om te bepalen of zij een vervolgonderzoek noodzakelijk achten.
Is Bureau Integriteit ingeschakeld bij het onderzoek naar het overlijden van patiënt B? Indien nee, waarom niet? Indien ja, kunt u het rapport van Bureau Integriteit vrijgeven?18, 19
Nee. Bureau Integriteit is geen partij in het onderzoeken van een onverwacht overlijden van een gedetineerde patiënt.
Waarom heeft de directie van PI Haaglanden de camerabeelden van het overlijdensgeval niet op tijd veilig gesteld? Is de Scheveningse gevangenisdirectie hierop aangesproken? Indien nee, waarom niet?20, 21
Camerabeelden worden standaard enkele dagen bewaard door het systeem. Daarna worden de beelden automatisch overschreven, tenzij er aanleiding bestaat de beelden veilig te stellen. Gedurende de eerste paar dagen kan bijvoorbeeld duidelijk worden dat het Openbaar Ministerie en/of de recherche aanleiding zien een aanvullend onderzoek te doen. In dat geval worden de camerabeelden alsnog veiliggesteld. In dit geval was vrij snel duidelijk dat het om een natuurlijk overlijden ging, en dat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek. Er was dan ook geen aanleiding de camerabeelden (langer) veilig te stellen, en evenmin om de gevangenisdirectie daarop aan te spreken.
Waaruit bestonden de vervolgacties van u, de IGJ, de IJenV, de hoofddirectie van de DJI, de directie van PI Haaglanden toen het hoofd verpleging van het gevangenisziekenhuis JCvSZ op 27 juni 2019 schriftelijk verklaarde dat de Minister, de IGJ en de familie van de overledene onjuist waren geïnformeerd?22
Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk de juiste context te schetsen. Tijdens het onderzoek van de CALOC-commissie heeft één van de personeelsleden waarmee de CALOC heeft gesproken – naar later is gebleken – wisselende en onjuiste informatie verstrekt over zijn precieze handelen rondom het overlijden. Het ging om de vraag of dit personeelslid wel of niet toezicht had gehouden op de camerabeelden ten tijde van dit overlijden. Gebleken is dat betrokkene hierover onjuiste verklaringen had afgelegd. De verstrekte onjuiste informatie waarover in de verklaring wordt gesproken, had betrekking op deze onjuiste verklaringen. En niet op de omstandigheden rondom of de oorzaak van het overlijden van de gedetineerde.
Er is in opdracht van de directie van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden een integriteitsonderzoek naar het betrokken personeelslid gestart. Op 27 juni 2019 is in het kader van dat integriteitsonderzoek een getuigenverklaring afgelegd door het hoofd verpleging. De vervolgacties bestonden eruit dat naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek de desbetreffende medewerker is ontslagen vanwege diens onjuiste verklaringen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de CALOC, de Minister en de nabestaanden zijn hierover geïnformeerd.
Wat is er precies misgegaan?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom werd er naar aanleiding van het overlijden van patiënt B. een verpleegkundige op 5 november 2019 op staande voet ontslagen?23
Zie antwoord vraag 12.
Heeft de DJI het ontslag van de verpleegkundige op de voorvallenlijst van DJI vermeld? Indien nee, waarom niet?
Nee. Ontslagen van personeelsleden behoren niet tot de categorieën voorvallen die op deze lijst worden geplaatst.
Is er wel of niet autopsie verricht op het lichaam van patiënt B? Indien nee, waarom niet? Indien ja, wat was de uitslag van het onderzoek?24
Gelet op de privacy van de overledene en diens nabestaanden wordt deze informatie niet gedeeld. In het algemeen kan worden gesteld dat na een natuurlijk overlijden aan nabestaanden altijd de mogelijkheid tot obductie (ook wel autopsie) wordt aangeboden en dat obductie wordt verricht als nabestaanden dat wensen. De resultaten van een dergelijk onderzoek worden tevens meegenomen in de CALOC-rapportage aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Heeft de familie van patiënt B. om opheldering gevraagd? Indien ja, hoe vaak hebben zij contact opgenomen met de directeur en/of hoofd verpleging? Hoeveel (fysieke) ontmoetingen met de familie hebben er op het terrein van PI Haaglanden plaatsgevonden?
Na het overlijden van een gedetineerde wordt altijd contact opgenomen met de nabestaanden en krijgen zij de gelegenheid om telefonisch, schriftelijk of persoonlijk in de inrichting een gesprek te hebben met een afvaardiging van de directie. Dat is ook in dit geval gebeurd; de nabestaanden hebben een telefonisch gesprek gehad en vervolgens een fysiek gesprek in de inrichting.
In dat gesprek is de mogelijkheid aan de nabestaanden geboden voor eventuele vervolggesprekken. Via hun advocaat heeft de familie in later stadium verzocht om een nader gesprek. Er hebben in totaal nog twee vervolggesprekken plaatsgevonden, waarvan één in de inrichting.
Staat u nog steeds achter de brief van de regering inzake de beleidsreactie bij de rapportbrief «melding 2015396» van de IGJ?25
Ja.
Waarom heeft de IGJ de uitgebreide meldingen (omtrent misstanden in het JCvSZ) van de directeur somatische zorg, de drie artsen en de drie anonieme zorgmedewerkers niet in de vastgestelde rapportbrief melding 2015396 van 16 oktober 2020 opgenomen?26
Deze meldingen zijn genoemd in de desbetreffende vastgestelde rapportbrief van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Het betrof echter een opvolging van een breder onderzoektraject en was niet specifiek gekoppeld aan deze specifieke meldingen.
Wist u dat de artsen en verpleegkundigen van het JCvSZ zich geïntimideerd voelden door de werk- en handelwijze van de inspecteurs van de IJenV? Indien nee, wilt u hier dan nader onderzoek naar doen?27
Een aantal medewerkers heeft een klacht ingediend over het oriënterend onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg. Deze klacht ging echter niet over het geïntimideerd voelen door de werk- en handelwijze van de inspecteurs van de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie heeft een toelichting gegeven op de manier waarop met deze klacht is omgegaan.30 Ik zie geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te doen.
Waarom hebben de hoofdinspecteur-directeur IJenV en zijn inspectieteam niet vermeld dat de directeur somatische zorg een melding deed bij de IJenV en dat deze directeur (hoogste medische autoriteit van het JCvSZ) per direct ontslag nam (eind december 2019) toen het onderzoek van de IJenV nog liep?28
Dit type informatie meldt de Inspectie Justitie en Veiligheid mij niet, omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft. Die vertrouwelijkheid dient juist om melders te beschermen zodat zij hun verhaal in veiligheid en anonimiteit kunnen doen, zonder dat die informatie naar hen te herleiden is.
Wie heeft er sturing uitgeoefend op de inhoud van de inspectiebrief over het JCvSZ nu blijkt dat de hoofdinspecteur-directeur IJenV schrijft dat de meldingen niet breder werden gedragen terwijl hij wist dat er meldingen (inzake misstanden in het JCvSZ) door drie artsen en de directeur zomatische zorg (hoogste medische autoriteit) waren gedaan?29
Er heeft geen sturing van buiten de inspectie plaatsgehad op de inhoud van de brief.
Wie heeft de scope van het onderzoek van de IJenV afgebakend? Is de scope van het onderzoek van de IJenV tijdens het onderzoek (tussen 31 mei 2019 en 31 december 2019) aangepast of uitgebreid?30, 31, 32
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft een oriëntatie uitgevoerd naar aanleiding van een melding. In de desbetreffende brief hierover van de Inspectie Justitie en Veiligheid van 20 januari 2020, «Brief Uitkomst oriëntatie melding JCvSZ», zijn de uitkomsten van de oriëntatie en de opzet van het onderzoek beschreven. De scope is sindsdien niet aangepast.
Heeft de IJenV tijdens het onderzoek overleg gevoerd (over de verandering van de scope) met klokkenluider Huig Plug? Indien nee, waarom niet?33, 34, 35, 36
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft gedurende haar oriëntatie geen overleg gevoerd met de heer Plug. Het is ook niet gebruikelijk dat de Inspectie Justitie en Veiligheid in gesprek gaat met de melder. Overigens is van een verandering van de scope geen sprake geweest, zie mijn antwoord op vraag 23.
Waarom werd klokkenluider Huig Plug met ingang van 15 december 2019 eervol ontslagen terwijl het onderzoek van de IJenV (dat naar aanleiding van zijn melding was opgestart) nog liep?37
In beginsel wordt geen informatie gegeven over individuele personen. Gelet op de openheid van de heer Plug zelf in deze kan ik u echter zeggen dat het ontslag van de heer Plug geen verband hield met de door hem gedane meldingen, maar met de (werk-)houding van de heer Plug. Het onderzoek naar zijn meldingen is op zorgvuldige wijze afgerond, dat staat geheel los van het ontslag.
Het ontslag van de heer Plug is inmiddels bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep onherroepelijk verklaard. Overigens is uit het onderzoek naar de meldingen gebleken dat de heer Plug geen klokkenluider is. De heer Plug heeft een brief van de toenmalig waarnemend Secretaris-Generaal daarover ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel inhuurpersoneel er vanaf 1 januari 2019 tot heden ontslag hebben genomen en/of op staande voet is ontslagen en/of op non-actief zijn gezet?38, 39
Nee, deze cijfers zijn niet uit te splitsen naar inhuurpersoneel.
Zijn er nog meer incidenten verzwegen in het gevangenisziekenhuis JCvSZ? Zo nee, waar baseert u dit op?
Gelet op het bovenstaande is van verzwijging van een incident geen sprake. Uw vraag of er nog meer incidenten verzwegen zijn kan ik dan ook niet plaatsen. Alle incidenten die gemeld zijn worden naar behoren onderzocht en afgehandeld.
Bent u bereid om een nieuw onderzoek op te starten naar de misstanden inzake de angst-, doofpot- en afrekencultuur in het gevangenisziekenhuis (JCvSZ) nu blijkt dat melder A (die t/m maart 2022 anoniem meldingen deed bij de Integriteitscommissie JenV aan het Lange Voorhout een officiële (rechtbank)getuige is van klokkenluider Huig Plug?40, 41, 42
Nee. Het feit dat een melder van vermeende misstanden, die in het verleden al adequaat en onafhankelijk zijn onderzocht, getuige is van de heer Plug is in dit kader niet relevant. De integriteitscommissie heeft, na informatie te hebben ingewonnen bij de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, het dossier gesloten. Er is mij niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat een nieuw onderzoek noodzakelijk is. De vermeende misstanden zijn uitvoerig onderzocht en de uitkomst van die onderzoeken is dat van misstanden in de zin van de wet- en regelgeving inzake klokkenluiders, geen sprake is. De heer Plug is, anders dan hij zelf aangeeft, niet erkend als klokkenluider. Dit is de heer Plug medegedeeld bij brief van de toenmalig waarnemend Secretaris-Generaal.
Waarom heeft de rechter-commissaris (rechtbank Breda) de aangiftes van de toenmalig inspecteur-generaal en zijn inspectieteam tegen klokkenluider Huig Plug in de doofpot gestopt?43, 44
Ik constateer dat deze vragen zien op het werkproces van de rechterlijke macht. Ik doe daarover geen uitspraken vanwege de scheiding der machten.
Waarom heeft de rechter-commissisaris (rechtbank Breda) de aangiftes van de plaatsvervangend divisiedirecteur Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring en het hoofd verplegingsdienst van het gevangenisziekenhuis JCvSZ tegen Huig Plug in de doofpot gestopt?45, 46
Zie antwoord vraag 29.
Waarom zitten er privéappjes van de Kamerleden Gidi Markuszower (PVV), Pepijn van Houwelingen (Fvd) en informatie over het Kamerlid Esther Ouwehand (PvdD) in een strafdossier (genaamd Zaak Apeldoorn) van Huig Plug dat zou gaan over een bedreiging richting premier Rutte en Minister Hugo de Jonge?47
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u de drie getuigen (waaronder melder A) van klokkenluider Huig Plug die op 12 mei 2022 verklaringen in de rechtbank hebben afgelegd bescherming aanbieden tegen represailles van de Scheveningse gevangenisdirectie en/of de DJI en/of uw ministerie?48, 49
De bescherming tegen represailles van medewerkers die te goeder trouw een melding doen van vermeende misstanden is in de wet geregeld. Uiteraard leven de Scheveningse gevangenisdirectie, Dienst Justitiële Inrichtingen en het ministerie de wet na. Er hoeft deze personen dan ook niet daar bovenop opnieuw bescherming tegen represailles te worden aangeboden. De drie personen om wie het gaat zijn nog steeds werkzaam bij het Justitieel Medisch Centrum voor Somatische Zorg en van represailles jegens hen is geen sprake.
Kunt u uitleggen waarom u op 23 augustus 2022 om «uitstel beantwoording vragen van het lid Van Haga over de klokkenluider Huig Plug» heeft gevraagd terwijl er op pagina 2 t/m 8 van de antwoorden (d.d. 6/9/2022) de gegevens Directie Eigenaarsadvisering, de datum 19 augustus 2022, Ons kenmerk 4172971 staat vermeld?50, 51
In mijn brief van 6 september 2022 is abusievelijk in de kantlijn de datum van 19 augustus 2022 vermeld.
Bent u nog steeds van mening dat de IJenV al het geleverde (bewijs)materiaal heeft verwerkt?52
Ja.
Het bericht ‘Aboutaleb: ‘Jonge drugsuithaler is meer gebaat bij gedwongen opvang in gesloten instelling dan met een taakstraf’’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb: «Jonge drugsuithaler is meer gebaat bij gedwongen opvang in gesloten instelling dan met een taakstraf»»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van burgemeester Aboutaleb van Rotterdam dat minderjarigen een meer passende straf zouden moeten krijgen als ze met drugs worden betrapt dan het opgelegd krijgen van een taakstraf, omdat dit zou leiden tot een grote kans op recidive?
Wij zijn het met burgemeester Aboutaleb eens dat het van groot belang is dat minderjarigen die betrapt worden met drugs, een passende straf moeten krijgen om recidive te voorkomen. Het uitgangspunt is dat minderjarige uithalers via het jeugdstrafrecht worden berecht. In alle gevallen brengt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) een advies uit over de persoon van de verdachte. Daarvoor wordt onder andere een risicotaxatie opgesteld, waarin een inschatting wordt gemaakt van de kans op herhaling en wordt geadviseerd welke straf een positieve gedragsbeïnvloeding kan hebben om de kans op herhaling te verkleinen. Binnen het jeugdstrafrecht bestaan verschillende mogelijkheden voor het opleggen van een passende straf. Dat kan jeugddetentie zijn, maar ook een taakstraf behoort tot de mogelijkheden of een combinatie van een (deels) voorwaardelijke sanctie met voorwaarden als jeugdreclasseringsbegeleiding of een locatieverbod. Uit een meta-analyse onderzoek blijkt overigens dat de recidive bij jeugdigen die een taakstraf opgelegd hebben gekregen lager is dan bij een vrijheidsbenemende staf.2 Het is aan de rechter om in individuele gevallen een goede afweging te maken. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en is altijd sprake van maatwerk. Naast het strafadvies kan de RvdK bijvoorbeeld ook opvoedingsondersteuning of gezinstherapie adviseren. Voorts biedt het adolescentenstrafrecht in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid om 16- en 17-jarigen volgens het volwassenenstrafrecht te berechten.
Bent u het met de stelling eens dat naast taakstraffen ook straffen als onderwijs achter gesloten deuren of opvoedingsondersteuning voor de ouders van deze minderjarigen effectief kunnen zijn om minderjarige drugsuithalers uit de criminaliteit te halen en te houden? Zijn hier onderzoeken naar gedaan?
Er zijn diverse mogelijkheden om jeugdigen, als onderdeel van een straf, onderwijs te laten volgen. In een justitiële jeugdinrichting zijn jeugdigen verplicht om het dagprogramma te volgen dat bestaat uit het volgen van onderwijs, hetzij andere activiteiten in het kader van de pedagogische vorming (bijvoorbeeld arbeid). In een kleinschalige voorziening justitiële jeugd kunnen jeugdigen buiten de inrichting onderwijs volgen. Daarnaast kan de rechter het volgen van onderwijs afdwingen door middel van een gedrag beïnvloedende maatregel, waarbij het volgen van onderwijs wordt opgelegd, of op grond van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling (door het verplicht stellen van het hebben van een zinvolle dagbesteding). Tot slot zijn er diverse leerstraffen die de rechter op kan leggen gericht op het trainen van vaardigheden van jeugdigen, bijvoorbeeld het omgaan met boosheid of sociale vaardigheden.
Wij zien de noodzaak om ouders te betrekken bij het voorkomen van strafbaar gedrag van hun kinderen. Er is eerder een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden hiertoe, waarbij is gekeken naar zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke maatregelen, en waarin ook een beschouwing is opgenomen van de juridische mogelijkheden in Groot-Brittannië. Hierover is uw Kamer in 2021 geïnformeerd. In Groot-Brittannië zijn met het aanbieden van opvoedondersteuning aan ouders relatief goede ervaringen opgedaan, waarbij opvoedondersteuning in een vrijwillig kader de voorkeur heeft en in de praktijk betere resultaten boekt dan opvoedondersteuning in gedwongen kader. Opvoedondersteuning in vrijwillig kader is sinds kort in Nederland beschikbaar in de vorm van het Halt-traject «Ouders aan zet».
Welke maatregelen worden op dit moment concreet genomen om te voorkomen dat jongeren de criminaliteit worden ingezogen?
Om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen de (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit worden ingezogen, zetten wij – samen met de gemeenten, departementen en andere partners – fors in op Preventie met gezag.
Dat doen we enerzijds door jongeren structuur en perspectief te bieden, zodat het aantrekkelijker is om op het rechte pad te blijven of om hun crimineel leven achter zich te laten. Anderzijds grijpen we ook in als jongeren dreigen af te glijden, stellen we grenzen aan risico- en crimineel gedrag en corrigeren we wanneer die grens wordt overschreden.
Hiervoor is vanaf 2025 structureel 143 miljoen beschikbaar. De middelen worden gericht ingezet, in wijken waar de problematiek het hevigst is. De aanpak bestaat uit drie pijlers: een domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak jeugdcriminaliteit; een aanvullende flexibele aanpak met inzet van kansrijke en effectieve interventies in aanvullende gebieden en gemeenten; versterking van de jeugdstrafrechtketen.
Met de gebiedsgerichte aanpak zetten wij in op 20 gebieden waar de problematiek het grootst is, waaronder in Rotterdam-Zuid. De aanpakken van de 20 gebieden zijn aangepast op de lokale situaties. Zoals de burgemeester zelf aangeeft in het interview bieden we deze jongeren enerzijds een positief en aantrekkelijk toekomstperspectief, door te investeren in bijvoorbeeld jongerenwerk, de inzet van gemeentelijke toezichthouders (Jeugd BOA’s) die samenwerken met de wijkagent, begeleiding naar opleiding of werk en in te zetten op bewezen effectieve gedragsinterventies.
Anderzijds versterken we de justitiële functie in de wijk. Dit doen we door te investeren in meer zichtbaar formeel gezag, juist in die kwetsbare wijken. Voorbeelden hiervan zijn extra politiecapaciteit en wijkrechtspraak. Op deze manier kan het formeel gezag beter aansluiten bij de lokale behoeften en wordt de uitoefening van de justitiële functie juist in deze wijken effectiever en zichtbaarder, bijvoorbeeld doordat de reclassering beter samenwerkt met school, gemeente en de directe omgeving van de jongere. Zo wordt crimineel gedrag ook effectief bestraft.
Daarnaast is Preventie met gezag een lerende aanpak, waarin we continu reflecteren op wat werkt en niet werkt en waarbij er nadrukkelijk wordt gekeken naar de praktijk, wetenschappelijke kennis en ontwikkelingen.
Kunt u bevestigen dat sinds 1 januari 2022 tientallen minderjarigen zijn aangehouden die verdacht worden van het bezit van drugs in de haven van Rotterdam?
Uit de cijfers van de Zeehavenpolitie blijkt er in 2022 in totaal 14 minderjarige verdachten zijn aangehouden voor overtreding van het nieuwe artikel 138aa, wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit, dat wil zeggen voor het onbevoegd aanwezig zijn op havens en luchthavens. Eén van deze 14 verdachten was op het moment van aanhouding in het bezit van drugs.
In de afgelopen vijf jaar zijn er in heel Nederland 874 minderjarige verdachten vervolgd voor het in bezit hebben van soft- of harddrugs. Onder dit cijfer valt een grote diversiteit aan gevallen, van dealers met kleine hoeveelheden softdrugs in bezit tot en met grotere hoeveelheden harddrugs. Het ging om in totaal 1.065 zaken. Er lijkt sprake van een (zeer) licht stijgende trend.
Afgelopen vijf jaar waren er in totaal 105 minderjarige verdachten die recidiveerden, dit staat gelijk aan 12% van het totaal.
Bent u bereid te onderzoeken of aan minderjarige drugsuithalers naast taakstraffen ook andere, meer passende, straffen opgelegd kunnen worden wanneer zij worden betrapt met drugs in hun bezit?
Wij zetten alles op alles om te voorkomen dat jonge jongens grote criminele worden. Hiervoor zetten wij enerzijds in op preventie en anderzijds op het stellen van duidelijke grenzen. Zo kunnen we voorkomen dat jongeren de criminaliteit in gaan (zoals uithalers) of hier juist nog verder in doorgroeien. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, bestaan er onder de huidige wet- en regelgeving genoeg mogelijkheden om effectief op te treden tegen minderjarige criminelen, onder wie jonge drugsuithalers. Wij zien dan ook nu geen aanleiding om dit nader te onderzoeken.
De tekstgenerator ChatGPT |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de geavanceerde tekstgenerator Generative Pre-trained Transformer (ChatGPT)?
Ja, wij zijn bekend met ChatGPT.
Bent u ervan op de hoogte dat veel leerlingen1 in met name het voortgezet onderwijs gebruik maken van deze geavanceerde tekstgenerator2?
Ja, wij zijn ervan op de hoogte dat gebruik wordt gemaakt van ChatGPT door leerlingen in het (voortgezet) onderwijs.
Bent u ook van mening dat door het gebruik van deze tool leerlingen niet de juiste schrijfvaardigheden leren die van belang zijn voor de rest van hun leven om deel te nemen aan het maatschappelijke leven?
In onze optiek is ChatGPT geen geschikte tool om schrijfvaardigheden bij te brengen. Artificial Intelligence (AI)-toepassingen als ChatGPT zijn weliswaar in staat om in een handomdraai een toelichtende tekst te genereren over een onderwerp, maar ze kunnen geen betekenis of context afleiden uit deze tekst. Daarom zullen vaardigheden als kritisch lezen en kritisch analyseren van teksten, het toepassen van opgedane kennis, mediawijsheid en digitale geletterdheid nog belangrijker worden in de nabije toekomst.
Het is aan scholen en leraren om goed onderwijs aan te bieden en naar eigen inzicht in te richten. Scholen en leraren kunnen hiervoor kiezen uit een divers aanbod van leermiddelen om schrijfvaardigheden bij te brengen. Vanuit het masterplan basisvaardigheden3 worden bovendien kerndoelen ontwikkeld voor de basisvaardigheden zoals taal en digitale geletterdheid. Deze worden wettelijk verankerd in het landelijke curriculum van het funderend onderwijs.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze tool, ondanks dat het zeker een geweldige technische ontwikkeling is, ook gevaarlijk kan zijn3 en wist u dat er zelfs wordt gezegd dat we deze «box van Pandora» niet moeten willen openen4?
De technologische ontwikkeling van ChatGPT en vergelijkbare generatieve AI biedt mogelijkheden voor efficiëntie en het verkrijgen van informatie. Zoals blijkt uit de «Verkenning naar het Nederlandse Onderwijslab Artificiële Intelligentie»6 kan AI onderwijs op maat ondersteunen, de competentie en autonomie van leerlingen bevorderen, hun digitale geletterdheid vergroten en de werkdruk van leraren verminderen.
Het kabinet is ervan op de hoogte dat dergelijke technologie risico’s en zorgen met zich meebrengt, zowel binnen als buiten het onderwijs. Deze kunnen voortkomen uit de werking van de tool, waar het ondanks ingebouwde waarborgen mogelijk is om bevooroordeelde of discriminerende antwoorden te krijgen. Ook zijn er risico’s op het gebied van privacy en autonomie van leerlingen. Verder kan generatieve AI zoals ChatGPT ook gebruikt worden voor schadelijke doeleinden, zoals het verspreiden van desinformatie en phishing.
Het is daarom van belang dat er bij de inzet van AI oog is voor zowel de kansen als de risico’s. Een goed voorbeeld is het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI). In NOLAI werken scholen, wetenschappers en bedrijven samen aan de ontwikkeling en evaluatie van verantwoorde en veilige digitale innovaties die tegemoetkomen aan de behoeftes in het funderend onderwijs. In co-creatie werken zij aan een goede inzet van AI in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Zou u de gevaren van ChatGPT willen onderzoeken en maatregelen kunnen nemen, zodat het gebruik van ChatGPT uit het klaslokaal of de collegezaal verbannen wordt?
Het kabinet verkent reeds de kansen en risico’s van AI binnen het onderwijs. Vorig jaar zijn het rapport «Naar hoogwaardig digitaal onderwijs» van het Rathenau Instituut en de verkenning «Inzet van intelligente technologie» van de Onderwijsraad verschenen. De Onderwijsraad wijst op het belang van een actieve rol voor zowel leraren en docenten als schoolleiders, bestuurders en de overheid bij de inzet van AI. Schoolleiders en bestuurders hebben een belangrijke rol in het borgen dat leerlingen, studenten en docenten digitaal geletterd zijn en AI zinvol en verantwoord inzetten. Voor de overheid ziet de Onderwijsraad een faciliterende rol door kaders te scheppen, algemene leerdoelen te formuleren voor digitale geletterdheid en te stimuleren dat er samen met de beroepsgroep toepassingen van AI worden ontwikkeld.
Binnen het NOLAI is tot 2035 voorzien in een wetenschappelijk onderzoeksprogramma waarbij in een breed perspectief gekeken wordt naar de kansen en risico’s van AI in het onderwijs. Deze breedte levert een unieke samenwerking tussen wetenschappers om de pedagogisch-didactische, sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten van AI in onderwijs in kaart te brengen.
Verder houdt het kabinet de ontwikkelingen rond generatieve AI nauwlettend in de gaten. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, zijn onderwijsinstellingen als eerste aan zet om te bepalen of en hoe ChatGPT en AI in den brede wordt ingezet binnen een klaslokaal of collegezaal.
Bent u ervan op de hoogte dat veel hackers deze tool inzetten?5
Ja, wij zijn op de hoogte van de inzet van deze tool door hackers.
Denkt u dat extra lessen over dergelijke tools en mediawijsheid in het algemeen leerlingen en studenten bewuster kan maken van het feit dat gebruik van Chat GPT een rem zet op de ontwikkeling van taal- en schrijfvaardigheden die ze heel hun leven nodig hebben?
Tools zoals ChatGPT vragen van docenten om te doordenken hoe ze op een doordachte manier met AI in het onderwijs omgaan en leerlingen de nodige taal- en schrijfvaardigheden bijbrengen. Van docenten vraagt dit meer op het gebied van didactische en digitale vaardigheden. De sleutel ligt vooral bij de didactische aanpak in de klas, bijvoorbeeld door leerlingen en studenten niet alleen te beoordelen op het eindproduct maar ook op het schrijfproces of door opdrachten in de klas te maken met pen en papier.
Daarnaast is het belangrijk dat scholieren, studenten, leraren en de maatschappij in gesprek blijven over het gebruik van AI in de klas. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij vanuit hun visie op goed onderwijs dit binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. OCW draagt hieraan bij door het inrichten van een expertisepunt voor digitale geletterdheid in 2023 waar leraren, schoolleiders en bestuurders terecht kunnen voor hulp en informatie over digitale geletterdheid.
Het artikel door Hoger Onderwijs Persbureau op Punt Avans ‘Experiment flexstuderen stopt abrupt, Dijkgraaf denkt na’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experiment flexstuderen stopt abrupt, Dijkgraaf denkt na»?1
Ja
Is het waar dat u het wetstraject flexstuderen, waarvan de volgende stap dit voorjaar voorzien was, wilt stopzetten dan wel vertragen? Zo ja, waarom? Zo ja, waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld? Zo ja, klopt het dat het experiment flexstuderen hiermee abrupt zou stoppen en studenten die een dergelijk traject volgen of willen volgen gedupeerd worden?
Ik heb de afweging gemaakt om het wetsvoorstel flexstuderen voor te bereiden en in te dienen ná mijn beleidsreactie op de toekomstverkenning. Ik realiseer me dat ik daarmee terugkom op mijn streven om eerder al een wetsvoorstel voor flexstuderen in te dienen waarmee het experiment kon worden verlengd, en verankering met ingang van studiejaar 2024/2025 zou plaatsvinden. Het streven is nu om flexstuderen mogelijk te maken voor alle instellingen vanaf studiejaar 2025/2026. Ik vind het namelijk belangrijk dat de wettelijke verankering van flexstuderen kan plaatsvinden in samenhang met de verschillende perspectieven voor flexibilisering van het onderwijs, die zullen voortkomen uit de toekomstverkenning en het beleid met betrekking tot LLO. Daarnaast vind ik het belangrijk dat ik zoveel mogelijk informatie over de brede behoefte aan flexstuderen en de mogelijkheden voor een vergelijkbare vorm kan meenemen in het wetsvoorstel (conform de motie Van der Woude c.s.2).
Ik wil hiervoor zowel de informatie benutten uit de toekomstverkenning, gesprekken met deelnemende instellingen als ook de informatie uit de laatste jaren van het experiment flexstuderen. De evaluatie van het experiment flexstuderen is in mei 2021 gestart waardoor de twee laatste experimenteerjaren (waaronder het huidige jaar) niet zijn meegenomen. Voor deze twee laatste jaren zijn bovendien nieuwe mogelijkheden aan het experiment toegevoegd, zoals de uitbreiding naar deeltijdonderwijs. Mede door deze informatiebehoefte is het niet haalbaar gebleken om tijdig een wetsvoorstel in te dienen.
Dit besluit betekent dat het huidige experiment per 1 september 2023 van rechtswege eindigt. Omdat er nog geen wetsvoorstel is ingediend, zoals dit door de wet is vereist,3 is het voortzetten van het experiment niet mogelijk. Ik realiseer mij dat dit besluit heel vervelend is voor de deelnemende studenten die ook volgend jaar zouden willen flexstuderen. De groep deelnemers aan het experiment verkeren regelmatig in een bijzondere omstandigheid, zoals een medische conditie, een mantelzorgtaak of topsport waarbij flexstuderen voor hen een uitkomst biedt.
Ik heb in de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met de deelnemende instellingen over de impact van het aflopen het experiment, de specifieke gevolgen voor deelnemende studenten en mogelijke handelingsperspectieven.
Ook heb ik in de afgelopen periode verkend of er alternatieve opties waren om het experiment toch te verlengen. Recent is gebleken dat de alternatieve opties helaas niet haalbaar zijn.
Ik ben graag bereid om de instellingen gericht te ondersteunen, zodat de studenten die in studiejaar 2022–2023 deelnemen aan het experiment, geen last hoeven te ondervinden van de late besluitvorming. Ik werk daarom aan een oplossing waardoor deelnemende studenten hun studie kunnen voortzetten onder vergelijkbare condities als tijdens het experiment. Voor de instelling geldt dat zij op deze wijze de deelnemende studenten kunnen blijven ondersteunen om op een eigen studietempo de studie te continueren. Voor de deelnemende student betekent dit dat de student een eigen studietempo houdt, wel wettelijk collegegeld betaalt, maar tevens een tegemoetkoming ontvangt. Het voornemen is om de lasten (waaronder de administratieve lasten) zowel bij de instellingen als de studenten tot een minimum te beperken. Ik ben met de instellingen in gesprek hoe wij deze tegemoetkoming kunnen realiseren. Voor de tegemoetkoming is dekking aanwezig op de OCW-begroting. Daarnaast is ook voor deze studenten voor komend studiejaar de mogelijkheid om de basisbeurs aan te vragen.
Hoeveel studenten maken op dit moment gebruik van de mogelijkheid om te kunnen flexstuderen?
Studenten die willen flexstuderen dienen zich te melden bij de instelling. De instelling zal na overleg besluiten of en hoelang de student mag flexstuderen. Hierom registreert niet OCW maar de instelling hoeveel studenten flexstuderen. In de afgelopen tijd heb ik alle deelnemende onderwijsinstellingen gesproken. Op basis daarvan is het mijn inschatting dat in het huidige studiejaar 1.750 tot 2.000 studenten meedoen aan het experiment.
In hoeverre zijn de gevolgen voor deze studenten in kaart gebracht alvorens besloten is het experiment stop te zetten?
Het experiment is niet stopgezet. Elk experiment kent een exacte start- en einddatum, hetgeen ook in een (experimenteer)besluit wordt vastgelegd. Ook het Besluit experiment flexibel ho bepaalt in artikel 17d de exacte periode van het experiment: van 1 september 2017 tot 1 september 2023. Het experiment eindigt na 31 augustus 2023 van rechtswege.
In de afgelopen tijd heb ik met het onderwijsveld verkend welke gevolgen het aflopen van het experiment heeft op de deelnemende studenten. Voor de huidige flexstudenten die volgend jaar nog studeren geldt dat zij in het nieuwe studiejaar het wettelijk collegegeld zullen betalen. De gevolgen hiervan variëren per student. Voor afstuderende flexstudenten zijn er geen gevolgen.
Desalniettemin realiseer ik mij terdege dat het aflopen van het experiment (financiële) consequenties kan hebben voor (een specifieke groep) studenten. Deze studenten hebben vanwege verschillende omstandigheden behoefte aan een eigen studietempo. Deze groep studenten heeft mijn aandacht en ik werk daarom samen met de instellingen aan een oplossing waarbij de deelnemende student onder vergelijkbare condities de studie kan voortzetten. Hierbij is het mijn doel dat de uitvoering hiervan voor zowel de instelling als de student zo min mogelijk belastend zal zijn. Hiervoor is dekking aanwezig op de OCW-begroting. Binnen het profileringsfonds is er ruimte voor de deelnemende instellingen om een tegemoetkoming te bieden aan de huidige flexstudenten. Maar ook een andere regeling is een optie.
Als het bericht klopt dat u het wetsvoorstel wil aanhouden, klopt daarbij dan ook de aanname in het artikel dat u dat doet omdat de VVD flexstuderen breed over het hoger onderwijs zou willen uitrollen? Zo nee, kan de Minister toelichten waarom het wetsvoorstel dan wel stopgezet of vertraagd wordt?
In de beantwoording op vraag 2 heb ik mijn beweegredenen genoemd.
Bent u ervan op de hoogte dat de VVD vooral wil kijken naar een verbreding ten opzichte van de huidige opzet, met name ten gunste van oudere (master)studenten?
Ja. In het huidige experiment hebben deelnemende onderwijsinstellingen de mogelijkheid om te bepalen hoe zij het beleid rondom flexstuderen vormgeven. Enkele onderwijsinstellingen bieden flexstuderen reeds aan masterstudenten die het studeren combineren met werken of een gezinsleven.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie2 die beoogt via gedegen onderzoek een grondslag te geven aan een dergelijke verbreding?
De motie van Van der Woude c.s. verzoekt mij te verkennen hoe groot de brede behoefte is aan flexstuderen, en dat mee te wegen in het wetsvoorstel. Op basis van bestaande onderzoeken over flexstuderen en ambtelijke gesprekken die gevoerd zijn met deelnemende instellingen vorm ik mij momenteel een beeld over de bredere behoefte. Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 2 levert de toekomstverkenning naar verwachting belangrijke inzichten over flexibilisering. Na de toekomstverkenning zal ik mijn beeld over de bredere behoefte voor flexstuderen met de Kamer delen en verder werken aan het wetsvoorstel.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De zakenreiziger staat te popelen om de trein te nemen, maar stuit op gebrek aan stoelen en ticketchaos’. |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De zakenreiziger staat te popelen om de trein te nemen, maar stuit op gebrek aan stoelen en ticketchaos»?1
Ja, hier heb ik kennis van kunnen nemen.
Herkent u zich in de berichtgeving dat vraag en aanbod voor internationaal reizen met de trein nog ver uit elkaar liggen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat op sommige bestemmingen door de reiziger gewenste tijdstippen onvoldoende aanbod beschikbaar is. Op andere bestemmingen zitten treinen nog lang niet altijd vol. Het is aan de vervoerders om het aanbod zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de markt. Helaas zorgen verschillende uitdagingen ervoor dat vervoerders niet heel flexibel zijn hierin, bijvoorbeeld door de lange aanschaftermijnen en hoge investeringskosten voor extra materieel of de beperkte beschikbaarheid en flexibiliteit van doorgaande internationale treinpaden.
Wat vindt u ervan dat zakenreizigers staan te popelen om meer de trein te nemen, maar het internationale treinverkeer in het huidige systeem maar moeizaam van de grond komt?
Ik ben zeer verheugd met de groeiende belangstelling van reizigers, ook in de zakelijke markt, om de trein te pakken naar internationale bestemmingen. Onderzoeken zoals die waar in het artikel naar wordt verwezen van Anders Reizen zijn wat mij betreft een extra aanmoediging voor vervoerders om zo snel mogelijk door te pakken om extra aanbod mogelijk te maken.
Wat vindt u ervan dat er met name naar Londen niet genoeg stoelen beschikbaar zijn en er te weinig directe treinen rijden aan de rand van de dag?
Het is een positieve ontwikkeling dat steeds meer mensen de keuze maken voor de trein in plaats van het vliegtuig, ook in de zakelijke markt. Er is bijvoorbeeld veel vraag naar treindiensten naar Londen. Eurostar biedt hiervoor verschillende treindiensten aan. Eurostar heeft echter ook veel hinder ondervonden van de coronapandemie, waardoor de dienstregeling een tijd lang afgeschaald is geweest. De dienstregeling is inmiddels weer uitgebreid en Eurostar is sinds het versoepelen van de coronamaatregelen in negen maanden opgeschaald van één naar vier diensten per dag. Eurostar heeft verdere groeiambities op de route naar Nederland en is zelf in de beste positie om haar bedrijfsvoering zo in te richten dat er aan de marktvraag kan worden voldaan.
Klopt het dat het beschermen van de binnenlandse treindienst door Europese lidstaten belemmerend werkt bij het uitbreiden van internationale treinreizen?
In Nederland wordt het spoornetwerk intensief gebruikt en is er slechts weinig ongebruikte capaciteit. Als een vervoerder een nieuwe (internationale) treindienst aan wil bieden, moet deze hiervoor bij ProRail een aanvraag doen voor capaciteit. De regels over capaciteit liggen vast in het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur; ProRail beoordeelt op basis van deze regels of de aanvraag voor capaciteit gehonoreerd kan worden.
Het Besluit capaciteitsverdeling beoogt de samenhang van het netwerk te borgen en dit kan het resultaat hebben dat de capaciteitsaanvraag voor nieuwe internationale treindiensten niet worden gehonoreerd als deze een bedreiging vormt voor de samenhang van het netwerk. Wel is het zo dat er in de capaciteitsregels een minimum bedieningsniveau voor internationale verbindingen is vastgelegd, wat er voor zorgt dat er voldoende ruimte is voor internationale treindiensten. Voor vervoerders die een internationale treindienst willen aanbieden, is het een extra uitdaging dat er in meerdere landen capaciteit moet worden aangevraagd en dat deze treinpaden ook op elkaar moeten aansluiten.
Klopt het dat de Eurostar altijd halfleeg aankomt in Brussel en vervolgens praktisch halfleeg verder rijdt naar Londen? Waar komt dit volgens u door en kunt u dit met cijfers toelichten?
Op dit moment vertrekt de trein met een gedeeltelijke bezetting vanuit Nederland vanwege beperkte capaciteit in de terminals in Amsterdam en Rotterdam. Deze beperkte capaciteit zorgt ervoor dat er momenteel vanuit Nederland geen volledige trein gevuld kan worden. De rest van de zitplaatsen in de trein wordt gevuld in Brussel en Lille en de trein rijdt daarna (vaak volledig gevuld) door naar Londen.
Welke mogelijkheden zijn er om de opstapcapaciteit van de Eurostar op korte termijn te vergroten op de Nederlandse stations? En wat is daarvoor nodig van diensten zoals de Marechaussee of de Douane?
Op Amsterdam Centraal wordt gewerkt aan het vergroten van de opstapcapaciteit. In de Kamerbrief van 4 november 2022 heb ik laten weten dat de nieuwe terminal in de Amstelpassage op Amsterdam Centraal vanaf 2027 (of eerder) beschikbaar zal zijn. Hierdoor zal de capaciteit op Amsterdam Centraal verhogen van 250 tot 600 reizigers per trein. Mijn ministerie verkent samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Koninklijke Marechaussee en Eurostar wat de gevolgen zijn als de opstapcapaciteit wordt vergroot. In dat verband wordt onder andere gekeken naar benodigde capaciteit van de Koninklijke Marechaussee. Er is op dit moment geen inzet van de douane nodig voor het realiseren van een directe treinverbinding tussen Nederland en Londen.
Deelt u de mening dat het vergroten van het treinaanbod aan de randen van de dag positief zou kunnen bijdragen aan het aantal internationale treinreizen? Welke gesprekken gaat u daarvoor voeren met de NS, die het binnenlands treinvervoer daarop mogelijk kan aanpassen?
Ik vind het belangrijk dat het treinaanbod aansluit bij de marktvraag. Mijn ministerie voert op dit moment gesprekken met NS om afspraken te maken over de nieuwe HRN-concessie. Daarnaast blijf ik in gesprek met NS en andere vervoerders om de groeiambities op het spoor te blijven faciliteren en zo te komen tot een zo aantrekkelijk mogelijk aanbod voor de reiziger.
Welke verbeteringen kan open toegang voor het internationaal treinverkeer opleveren voor het aantrekkelijker maken van internationaal reizen met de trein?
Op basis van de marktverkenning internationale verbindingen in open toegang2 en andere onderzoeken naar de kansen (en bedreigingen) van open toegang vervoer (o.a. op de HSL-zuid)3 is geconcludeerd dat vanuit reizigersperspectief het internationaal langeafstandsvervoer het meest gebaat is bij vervoerders die in concurrentie met elkaar diensten ontwikkelen. Dat heb ik ook beschreven in mijn brief van 3 oktober jl. met het voorstel voor de marktordening op de internationale verbindingen per 2025.
Internationale treinen hebben veelal een beperkte binnenlandse functie aangezien sprake is van een ander segment met zijn eigen karakteristieken (internationaal product, losliggend pad, reserveringsplicht, eigen materieelomloop) waarbij minder standaardisatie en regulering nodig is, en de noodzaak van aansluiting op het bredere binnenlandse vervoerssysteem minder noodzakelijk is. Dat zorgt ervoor dat internationale vervoerders beter in staat zijn om in te spelen op de reizigersvraag. Uiteraard is dat afhankelijk van de beschikbare capaciteit op het netwerk. Door vervoerders de kans te geven hun treindiensten in open toegang aan te bieden, worden zij geprikkeld een concurrerend treinproduct te bieden dat gunstig is voor de reiziger en kan leiden tot een gevarieerder aanbod met meer keuze en lagere ticketprijzen. We zien daar al voorbeelden van in landen als Italië en Oostenrijk.
Wat kunt u als Staatssecretaris doen om de belemmeringen genoemd door de Coalitie Anders Reizen op te heffen, dan wel te mitigeren?
Mijn ministerie maakt deel uit van de coalitie Anders Reizen en moedigt dan ook vervoerders aan om de belemmeringen beschreven door de coalitie weg te nemen en tracht de randvoorwaarden waarin zij opereren te verbeteren. Bedrijven geven aan dat gebrek aan stoelen, te weinig vertrek- en aankomsttijden aan de randen van de dag en onvoldoende comfort en betrouwbaarheid zakenreizen per trein in de weg staan. Voornamelijk op het traject Amsterdam-Londen spelen dergelijke obstakels. Ik ben verheugd dat Eurostar Group heeft aangekondigd per 2024 dagelijks een extra trein te gaan rijden, die waarschijnlijk gedurende de ochtenduren zal vetrekken. Zoals al eerder benoemd zal met de verbouwing van de Eurostar-terminal op Amsterdam Centraal vanaf 2027 (of eerder) de opstapcapaciteit worden verhoogd van 250 naar 600 passagiers per trein.
Bent u bereid om met de Europese Commissie in overleg te treden, teneinde te bekijken welke belemmeringen op Europees niveau opgeheven kunnen worden om internationaal reizen met de trein aantrekkelijker te maken?
De Europese Commissie en ik delen dezelfde ambities als het gaat om het versterken van internationaal treinverkeer. Ik werk nauw samen met de Europese Commissie aan het wegnemen van belemmeringen voor de verbetering en uitbreiding van een Europees spoor netwerk. Precies om dergelijke obstakels in kaart te brengen heeft de EC een uitvraag gedaan bij lidstaten van de Europese Unie voor pilotprojecten, welke op 30 januari jl. zijn goedgekeurd. Deze pilots betreffen onder andere een studie met betrekking tot de Eurostar, alsook de beoogde nachttreinverbinding Amsterdam-Barcelona door European Sleeper. Daarnaast wordt er ook al samen toegewerkt naar een Europees ticketsysteem en vindt er structurele kennisuitwisseling plaats tussen Europese landen die zijn aangesloten bij het International Rail Passenger Platform (IRP), waar Nederland een voortrekker binnen is.
De gevolgen van de stakingen in het streekvervoer voor leerlingen speciaal onderwijs |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Staking streekvervoer is zoveelste ramp voor leerlingen speciaal onderwijs»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Bent u het ermee eens dat de opeenstapeling van rampen voor deze leerlingen absoluut voorkomen dient te worden? Gaat u mede met het oog op het belang van deze leerlingen bij goede onderwijskansen er met voorrang alles aan doen om een oplossing voor de lange termijn naderbij te brengen?
Het is van belang dat alle leerlingen, ook die met het streekvervoer reizen, naar school kunnen. Mede daarom zijn door de Minister voor Primair en voortgezet onderwijs verschillende acties aangekondigd om het leerlingenvervoer te verbeteren. Zie hiervoor de brief naar de Kamer van 22 december 20222. Gemeenten zijn in Nederland echter verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer.
Voor leerlingen die zijn aangewezen op het openbaar vervoer is het bijzonder spijtig dat een arbeidsconflict uitmondt in stakingen in het streekvervoer en dat leerlingen daar hinder van ondervinden.
Voor leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs is dat vaak extra vervelend, omdat het niet voor al deze leerlingen mogelijk is om met de fiets te komen.
In algemene zin hoop ik dat de partijen in het OV zo veel mogelijk rekening houden met de belangen van de reizigers en de hinder voor onder andere leerlingen zo veel mogelijk beperken. Echter, omdat er hier sprake is van een arbeidsconflict tussen werkgevers en (vertegenwoordiging van) werknemers kan ik hier geen invloed op uitoefenen. Uiteraard hoop ik dat er snel goede afspraken worden gemaakt en de leerlingen niet meer worden geconfronteerd met stakingen in het streekvervoer.
Bent u het ermee eens dat het personeel van het streekvervoer een fatsoenlijk loon hoort te verdienen, genoeg pauzes dient te krijgen en moet kunnen rekenen op regelmatige werktijden?
Natuurlijk dienen werknemers een passend en fatsoenlijk loon te krijgen en ik vind het ook van belang dat werkgevers oog hebben voor de werkdruk van hun werknemers. Aandacht voor de werkdruk is bovendien in het belang van de werkgevers. Zij zijn erbij gebaat dat hun werknemers, in dit geval OV-personeel, hun werk goed kunnen uitvoeren.
Wat kunt u doen om het stakende personeel tegemoet te komen zodat het openbaar vervoer en het streekvervoer in het bijzonder weer normaal volgens dienstregeling rijdt, omdat stakingen dan niet meer nodig zijn?
Het organiseren van goede arbeidsvoorwaarden is de primaire verantwoordelijkheid van de vervoerders. De werkgever is daarbij gebonden aan de arbeidsomstandighedenwet die toeziet op arbeids- en rusttijden en de geldende cao-afspraken. Dit kader bepaalt de wijze waarop de werkdruk op een acceptabel niveau blijft.
De arbeidsvoorwaarden zijn in eerste instantie een zaak tussen werknemers en hun vertegenwoordigers en de werkgevers, de vervoersbedrijven. Omdat er sprake is van een arbeidsconflict over een nieuw te sluiten CAO dient de oplossing gevonden te worden tussen werkgevers en werknemers in het streekvervoer. De verantwoordelijke decentrale concessieverleners en ikzelf zijn geen partij in dit conflict. Mij past daarom terughoudendheid. Uiteraard hoop ik wel dat de partijen snel tot goede afspraken komen en snel een nieuwe CAO wordt afgesloten, en dat daarmee toekomstige stakingen van de baan zijn.
Heeft u zicht op de maatschappelijke kosten van de stakingen in het streekvervoer, onder andere als gevolg van lesuitval en eventuele onveilige thuissituaties?
De impact van een OV-staking is lastig in kaart te brengen. Vaak zullen leerlingen en hun ouders proberen om op een andere manier naar school te komen, maar ik heb daar geen overzicht van. Bij de vorige staking reed volgens de vereniging werkgevers openbaar vervoer (VWOV) ongeveer 40 procent van de bussen niet en zijn een aantal regionale treinen gedeeltelijk of volledig uitgevallen. Per staking is de impact daarnaast afhankelijk van het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Ik kan daarom niet aangeven wat de maatschappelijke kosten zijn van stakingen in het streekvervoer. Wel betreur ik het, nogmaals, dat deze stakingen leerlingen treffen. Als dit gevolgen heeft voor deze leerlingen, zoals lesuitval, is het in de eerste plaats aan de scholen om dit in de gaten te houden en hierop te acteren.
Hoe verhouden deze maatschappelijke kosten zich tot de omvang van de eisen van het stakende personeel?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 aangaf zijn de maatschappelijke kosten van de staking in het streekvervoer niet in kaart te brengen. Daarom kan ik niet aangeven wat de verhouding is tussen de maatschappelijke kosten enerzijds en de omvang van de eisen van het stakende personeel anderzijds.
Het spoedig uitkeren van de energietoeslag 2023 |
|
Senna Maatoug (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Gemeenten willen energietoeslag 2023 eerder uitkeren»1 en «Wet energietoeslag 2023 waarschijnlijk in juni van kracht»2?
Ja, ik heb kennisgenomen van beide berichten.
Hoe verhoudt uw oproep aan gemeenten om spoedig de energietoeslag 2023 uit te keren met het nieuws dat gemeenten pas over zes maanden de energietoeslag kunnen gaan uitkeren?
In september 2022 heeft het kabinet gemeenten de mogelijkheid geboden om 500 euro van de energietoeslag 2023 aan de energietoeslag 2022 toe te voegen. Gemeenten kunnen onder de huidige wetgeving de energietoeslag 2022 tot 1 juli 2023 uitkeren.
Overigens wil ik hierbij wel benadrukken dat gemeenten er ook voor kunnen kiezen zowel voor 2022 als voor 2023 1.300 euro energietoeslag te verstrekken.
Bent u op de hoogte dat verschillende gemeenten alles in het werk hebben gesteld om begin 2023 de energietoeslag 2023 uit te keren en tussen kerst en oud en nieuw te horen hebben gekregen dat ze een half jaar moeten wachten voordat ze hun inwoners kunnen ondersteunen? Zo ja, bent u van mening dat dit toch een ongewenste maatschappelijke ontwikkeling is?
Van een aantal gemeenten heb ik begrepen dat zij de energietoeslag voor 2023 wilden uitkeren vooruitlopend op de nieuwe wet die de bevoegdheid daarvoor regelt. Vanwege de staatsrechtelijke positie van de Staten-Generaal als medewetgever, wordt slechts bij uitzondering geanticipeerd op wetgeving die nog in voorbereiding is. In mijn ogen zijn er nu onvoldoende redenen die het anticiperen op de nieuwe wet rechtvaardigen.
Door de getroffen koopkrachtmaatregelen die sinds 1 januari jl. zijn ingegaan, zoals het prijsplafond voor energie, de verhoging van de huur- en zorgtoeslag, de kinderbijslag, het kindgebonden budget en het wettelijk minimumloon, is de situatie nu anders dan vorig jaar. Ook hebben gemeenten, zoals genoemd, de mogelijkheid om 500 euro eerder uit te keren, om zo kwetsbare huishoudens extra te ondersteunen. Tevens kunnen kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening die in aanmerking komen voor steun, vanaf 7 februari 2023 terecht bij een noodfonds energie, een initiatief van energieleveranciers en maatschappelijke organisaties. Dit fonds betaalt onder voorwaarden voor deze huishoudens een deel van de energierekening. Met deze maatregelen worden kwetsbare huishoudens die dat nodig hebben ondersteund.
Wat betekent dit voor gemeenten die alle energietoeslag van 2022 al uitgekeerd hebben? Hoeveel gemeenten zijn dit? Wat betekent dit voor de inwoners van deze gemeenten?
Gemeenten die hun volledige energietoeslag 2022 reeds uit hebben gekeerd, kunnen de energietoeslag voor 2023 uitkeren na inwerkingtreding van de nieuwe wetswijziging. Voor inwoners van deze gemeenten betekent dit dat zij in de tweede helft van 2023 nogmaals een energietoeslag ontvangen, als zij aan de voorwaarden voldoen. Afhankelijk van de keuze van de gemeente is de hoogte van de toeslagen 1.800 euro voor 2022 en 800 euro voor 2023 of 1.300 euro voor beide jaren. Gelet op de beleidsvrijheid van gemeenten, heb ik geen zicht op hoeveel gemeenten de volledige energietoeslag in 2022 hebben uitgekeerd.
Bent u het met ons eens dat gemeenten wellicht een andere keuze hadden gemaakt als zij hadden geweten dat er in 2023 pas vanaf (waarschijnlijk) juni opnieuw energietoeslag kan worden uitgekeerd?
Het zou kunnen dat sommige gemeenten een andere keuze hadden gemaakt. In mijn contacten met gemeenten zie ik dat er verschillende overwegingen en behoeften spelen. Er zijn ook gemeenten die aangeven dat het in één keer uitkeren van de toeslag nadelen kan hebben. Zo zou een periodieke (gespreide) uitkering in hun optiek beter passen bij periodiek terugkerende (energie)kosten. De reden om een deel van de energietoeslag 2023 naar voren te halen, was dat de nood voor inwoners eind 2022 hoger was. Vanaf 2023 zijn namelijk verschillende maatregelen genomen die de financiële gevolgen van de hoge energieprijzen drukken.
Ziet u ook dat dit opnieuw leidt tot onzekerheid voor mensen die deze toeslag echt nodig hebben om rond te kunnen komen?
Voorop staat dat mensen met een laag inkomen worden ondersteund bij het betalen van de energierekening. Zij kunnen rekenen op de energietoeslag als zij aan de voorwaarden voldoen. Gemeenten informeren hun inwoners hierover, bijvoorbeeld via brieven en/of de gemeentelijke website. Veel gemeenten hebben circa 90% van de doelgroep bereikt.
Daarnaast is er sinds januari jl. een groot pakket aan maatregelen in werking om de onzekerheid voor huishoudens te beperken.
Ziet u ook dat de continuïteit van de bedrijfsprocessen, die gemeenten de afgelopen tijd op stel en sprong hebben ingericht, hierdoor spaak kan gaan lopen? Wat vindt u hiervan?
Uiteraard heb ik begrip voor de uitvoeringsprocessen van gemeenten. Echter, naast het punt van de uitvoering van de energietoeslag, spelen ook andere overwegingen mee bij het al dan niet mogen anticiperen op de nieuwe wet. Dit licht ik toe bij vraag 8. Kort gezegd is de situatie dit jaar anders, omdat er een breed pakket aan koopkrachtmaatregelen is getroffen. Daarmee is de noodzaak voor anticiperen onvoldoende te rechtvaardigen.
Bent u bereid gemeenten, net als in 2022, vooruitlopend op de nieuwe wettelijke regeling de ruimte te geven om de energietoeslag al begin 2023 uit te keren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u op korte termijn dit onomwonden aan gemeenten laten weten, zodat zij niet in problemen komen met de rechtmatigheid van deze uitgaven?
De overwegingen van gemeenten begrijp ik om de energietoeslag vooruitlopend op de nieuwe wet, te willen uitkeren. Maar 2023 is echt een andere situatie dan 2022. Begin 2022 heb ik gemeenten gevraagd om te starten met de uitvoering van de energietoeslag voor 2022, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet. Er was toen sprake van een uitzonderlijke situatie door de plotseling enorme stijging van de gasprijzen. Hierdoor dreigden minima in acute financiële problemen te komen. Dat rechtvaardigde het al uitvoeren van de wet voordat die in werking was getreden en voordat het Parlement zich hierover uit had kunnen spreken. Door onder andere de koopkrachtmaatregelen die ik in het antwoord op vraag 3 heb genoemd, is de huidige situatie nu anders dan vorig jaar. Mijn inzet is er nu op gericht om het totstandkomingsproces van de wet zo snel mogelijk te doorlopen.
Hoe wilt u zorgen dat gemeenten uit eigen middelen de inwoners met een inkomen boven 120% van het sociaal minimum een variant op de energietoeslag kunnen verstrekken, zonder dat de ontvangers in de knel kunnen komen met andere toeslagen?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij het bepalen van de inkomensgrens voor de doelgroep voor de energietoeslag. De hoogte van die inkomensgrens die gemeenten hanteren voor de doelgroep, heeft geen invloed op de belastbaarheid van de energietoeslag. De energietoeslag 2023 mag onbelast worden uitgekeerd, omdat het een eenmalige uitkering is. Dit betekent dat energietoeslag geen gevolgen heeft voor de inkomensbepaling van andere fiscale toeslagen.
Ook kan de energietoeslag buiten beschouwing worden gelaten bij vaststelling van het vermogen, bij een verzoek voor kwijtschelding van gemeentelijke- en waterschapsbelastingen. Aanpassing van de Leidraad Invorderen 20083 voorziet gemeenten van een grondslag om de energietoeslag, als deze op de spaarrekening opzij is gezet, niet mee te tellen als vermogen. Dit geldt ook met terugwerkende kracht vanaf 2022.
Is het u bekend dat de extra middelen die u gemeenten heeft verstrekt voor de uitbetaling van de energietoeslag bij een flink aantal gemeenten niet voldoende blijkt? Hoeveel gemeenten zijn dit en hoe groot zijn de tekorten? Hoe gaat u deze tekorten bijpassen, zodat gemeenten de energietoeslag niet uit eigen middelen hoeven te betalen?
De middelen voor de eenmalige energietoeslag 2022 zijn via het gemeentefonds verdeeld. Inherent aan deze systematiek is dat gemeenten naderhand geen verantwoording hoeven af te leggen over de besteding van de middelen. Dit brengt beleids- en bestedingsvrijheid met zich mee voor gemeenten. Een deel van de gemeenten heeft aangegeven middelen te kort te komen voor de energietoeslag. Tegelijkertijd zijn er gemeenten die aangeven goed uit te komen of middelen over te hebben. Er zijn geen aanwijzingen dat het aan gemeenten verdeelde budget ontoereikend is. Voor individuele gemeenten met tekorten is dit natuurlijk erg vervelend. Ik ben hierover in gesprek met de VNG. Voor de energietoeslag 2023 wordt naar een andere wijze van verdelen van de middelen gekeken, in samenspraak met de VNG en Divosa.
Hoe gaat u gemeenten in staat stellen om de 1.300 euro energietoeslag voor 2023 zo spoedig mogelijk uit te laten keren?
Gemeenten kunnen zodra de nieuwe wet in werking treedt, de energietoeslag van 2023 uitkeren. Ik streef ernaar dat de nieuwe wet zo spoedig mogelijk in werking treedt. De inwerkingtredingsdatum is mede afhankelijk van de behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede en Eerste Kamer. Ik span me in voor een zo spoedig mogelijk en tegelijk zorgvuldig verloop van dit wetstraject.
Het bericht dat de kinder-ic’s vol liggen met jonge RS-patiëntjes. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Kinderintensivecares vol door jonge patiënten met RS-virus»1?
Ja.
Hoe verklaart u dat nu in december de kinder-IC’s al vol lagen, aangezien de piek van besmettingen met het Respiratoir Syncytieel (RS)-virus meestal in januari en februari ligt?
Door de coronamaatregelen is de verspreiding van RS-virus en andere luchtwegvirussen beperkt geweest in de afgelopen seizoenen. We zien daardoor dat in de periode sinds het uitbreken van de COVID-19 pandemie verschillende luchtwegvirussen waaronder het RS-virus een afwijkend seizoenspatroon2 vertonen. Zo was er in de winter van 2020–2021 geen griepepidemie en was er slechts sprake van beperkte circulatie van RS-virus. De epidemie van het RS-virus startte pas in juni 2021 en er was lange tijd sprake van verhoogde circulatie buiten het gebruikelijke seizoen. Nu de maatregelen zijn opgeheven, neemt de circulatie van luchtwegvirussen weer toe. Het jaarlijkse patroon van het RS-virus in Nederland zal zich op den duur waarschijnlijk weer terugbewegen naar wat voor de coronatijd gebruikelijk was.
De RS-virus epidemie van 2022/2023 begon enkele weken eerder dan gebruikelijk waardoor in december veel kinderen met RSV-bronchiolitis in ziekenhuizen waren opgenomen. Door de beperkte circulatie van het virus in 2020 en 2021 is het aantal vatbare mensen nu mogelijk groter dan in de winters vóór de COVID-19 pandemie. De RS-virus epidemie van zomer 2021 heeft wel bijgedragen aan herstel van groepsimmuniteit. Kinderen die in de afgelopen jaren niet in aanraking zijn gekomen met luchtweginfecties waaronder het RS-virus, hebben nu het meeste last van deze acute luchtweginfectie.
Is de piek inmiddels voorbij of worden nog meer doodzieke patiëntjes verwacht de komende maanden?
We kunnen voorzichtig aannemen dat de aantallen patiënten met luchtweginfecties en het aantal RS-virus-diagnoses aan het dalen zijn sinds het begin van dit kalenderjaar. Dit blijkt uit de meest recente weekcijfers van het Nivel, gebaseerd op de surveillance van patiënten met luchtweginfecties gezien in de huisartsenpeilstations3 en gegevens van de virologische laboratoria en de ziekenhuizen4. Zodra alle gegevens en bijbehorende rapportages bekend zijn, kunnen de daadwerkelijke ontwikkelingen worden bevestigd.
Zijn er kinderoperaties uitgesteld omdat de kinder-IC’s vol lagen met RS-patiëntjes? Zo ja waar, en hoeveel? Hoeveel gezonde levensjaren van kinderen zijn hiermee verloren gegaan?
De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) herkent dat er sprake was van een piek aan opnames vanwege besmettingen met het RS-virus. Deze piek was vergelijkbaar met andere winters. Kinderafdelingen konden de drukte aan en er is op geen enkel moment onvoldoende beschikbaarheid geweest. Professionals hebben optimale zorg kunnen blijven bieden aan kinderen en er zijn geen gezonde levensjaren verloren gegaan.
Professionals in de zorg werken samen om dergelijke piekbelastingen op te vangen. Wanneer in een bepaald ziekenhuis geen plek was om de zorg te leveren is in overleg met de ouders gekeken naar een alternatief, zoals een ziekenhuis in de buurt waar de zorg alsnog geleverd kon worden. Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding ondersteunt de ziekenhuizen bij het zoeken naar een geschikt IC-bed voor kinderen. Daarvoor is in samenwerking met de kinderartsen en ROAZ-regio's een plan opgesteld.
Daarnaast is op initiatief van de NVK de website «kind zoekt bed» in het leven geroepen. Hiermee is beter inzicht op de beddencapaciteit op de kinderafdelingen wat bijdraagt aan een optimaal gebruik van de capaciteit.
Bent u van plan het aantal kinder-IC’s uit te breiden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er altijd voldoende IC-bedden voor kinderen beschikbaar zijn. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft geen signalen ontvangen dat er op dit moment te weinig kinder-IC bedden beschikbaar zijn. Daarnaast geeft de NVK aan dat er wel sprake was van drukte maar dat er op geen enkel moment onvoldoende beschikbaarheid is geweest.
Wat gaat u doen aan het structureel tekort aan IC-verpleegkundigen, nu de benodigde opleidingsinstroom voor 2020 – 2023 bij lange na niet gehaald wordt, zoals blijkt uit het recente adviesrapport van het Capaciteitsorgaan (Capaciteitsplan 2022 – 2025)?2
Ondanks kostendekkende financiering en een stijgende instroom van IC-verpleegkundigen in de laatste jaren, wordt het instroomadvies van het Capaciteitsorgaan niet gehaald. Eind september 2022 is het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) met uw Kamer gedeeld6. Binnen het programma is het leren en ontwikkelen één van de thema’s waar afspraken zijn gemaakt over het opleiden voor tekortsectoren en krapteregio’s. Het gaat daarin ook expliciet over het nastreven van de instroomadviezen.
Aangaande de Fonds Ziekenhuis Opleidingen (FZO), zoals voor IC-verpleegkundige, heeft de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ) in de Verklaring Versterken Arbeidsmarkt Zorg de ambitie uitgesproken om conform raming op te leiden7. We blijven met de sector in gesprek over de opschalingsplannen die daarvoor gemaakt moeten worden. Daarnaast wordt gewerkt aan de Subsidieregeling opleidingsmodule Basis Acute Zorg (BAZ). Dit is een opvolger van de Subsidieregeling Opschaling Curatieve Zorg COVID-19. De nieuwe regeling biedt ruimte aan ruim 1.000 BAZ-opleidingsplekken.
De verkorte opleiding BAZ richt zich op het breder opleiden van mensen die al in de zorg werkzaam zijn. Verpleegkundigen met een BAZ-certificaat kunnen indien nodig worden ingezet op (andere) acute afdelingen, zoals de IC.
Wanneer gaat in Nederland de vaccinatie van start, aangezien het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) in september 2022 een vaccin tegen het RS-virus heeft goedgekeurd?
Ik kan nu nog niet voorspellen hoe snel een dergelijk vaccin aangeboden kan worden. Het begint met een advies van de Gezondheidsraad. De werkagenda van de Gezondheidsraad is begin februari met u gedeeld door de Staatssecretaris van VWS en daarop ziet u dat de Gezondheidsraad in Q4 van dit jaar zal adviseren over monoklonale antilichamen tegen het RS-virus. Op basis van het advies kan vervolgens besluitvorming plaatsvinden.8
Deelt u inmiddels de mening dat 100 kinder-IC-bedden te weinig is? Zo nee, kunt u een cijfermatige onderbouwing geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vind ik het van belang dat er altijd voldoende IC-bedden voor kinderen beschikbaar zijn. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat er te weinig kinder-IC bedden zijn.
Het bericht ‘Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het landelijk lachgasverbod nog niet volledig kan worden gehandhaafd?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.2 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast en het ventverbod) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Er zijn goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Welke concrete knelpunten zijn er waardoor de handhaving en vervolging niet volledig kunnen worden opgepakt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20213 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u het eens met de stelling dat uitstel van de handhaving van het lachgasverbod, dat per 1 januari 2023 van kracht is, een enorme tegenvaller is, waardoor het schadelijke middel nog langer zonder directe consequenties kan worden verkocht en gebruikt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20214 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten.
Daarnaast lopen overtreders nu ook al risico op bestraffing. Zie ook mijn toelichting bij vraag 2. Naast het verbod opgenomen in de Opiumwet kan er ook worden gehandhaafd op lachgas op basis van bestaande APV’s in gemeenten en reeds geldende wet- en regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving en de Wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) wordt per 1 januari 2023 in beslag genomen. Eventuele vervolging voor zaken met grote hoeveelheden lachgas vindt later plaats, in afstemming met het Openbaar Ministerie.
Hoe kan het dat na de inwerkingtreding van het lachgasverbod de handhaving nog niet mogelijk blijkt te zijn wegens praktische bezwaren, terwijl het lachgasverbod al jarenlang in de lucht heeft gehangen?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals bij vraag 2 aangegeven, gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig. Door middel van het ingroeimodel hebben de uitvoeringsorganisaties de benodigde tijd voor de implementatie van de wetswijziging in de werkprocessen.
Zijn in aanloop naar de invoering van het verbod deze knelpunten niet eerder boven tafel gekomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 5 voor nadere duiding.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het lachgasverbod zo snel mogelijk te kunnen handhaven en daarmee te voorkomen dat er nog meer slachtoffers vallen als gevolg van het gebruik van lachgas?
Het Openbaar Ministerie en de politie doen er alles aan om op 1 juli 2023 alle logistieke en procesmatige aspecten gereed te hebben, zodat er dan volledig en uniform gehandhaafd wordt op het lachgasverbod.
Daarnaast heb ik met een tijdelijke ontheffingsregeling van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) geregeld dat opsporingsdiensten het ingenomen lachgas kunnen vervoeren. De ontheffing is per 1 januari jl. afgegeven en gedeeld met de relevante uitvoeringsorganisaties. De tijdelijke ontheffing geldt tot 1 juli 2023. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt momenteel aan een structurele ontheffing.
Wat zijn de te verwachten gevolgen ten aanzien van overlast en slachtoffers door gebruik van lachgas in de periode dat de politie en het Openbaar Ministerie het lachgasverbod nog niet kunnen handhaven?
Er wordt wel degelijk gehandhaafd op het lachgasverbod door de politie en Openbaar Ministerie. Bij overtreding van bijvoorbeeld de APV, de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving of de wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er direct een boete worden uitgedeeld of op een andere manier vervolging ingesteld. Als het gaat om een grotere hoeveelheid vervolgt het Openbaar Ministerie op een later moment mogelijk op grond van het verbod in de Opiumwet. Daarnaast gaat ook inbeslagname overlast en slachtofferschap tegen, want per 1 januari 2023 neemt de politie de door haar aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag.
Het schrappen van jazz en wereldmuziek bij de NPO |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is bij u bekend dat de naamswijziging van Radio 4 naar NPO Klassiek in de muziekwereld voor flinke commotie heeft gezorgd, nadat de nieuwe zendermanager aangaf dat jazz en wereldmuziek niet op dit kanaal thuishoren?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de observatie van Christiaan Weijts dat de overheid de infrastructuur ondersteunt rondom jazz en wereldmuziek middels het North Sea Jazz Festival, het BIMHUIS en de conservatoria, maar niet het kanaal waarop het te horen is?
Allereerst merk ik op dat de Nederlandse muziekcultuur, in het bijzonder op het terrein van jazz en wereldmuziek, van ongekend hoge kwaliteit is en een belangrijke plaats in de Nederlandse muziekcultuur inneemt. Nederlandse musici zijn bovendien van internationale topklasse. De publieke omroep is een belangrijk cultuurpodium voor muziek. Het behoort tot de taak van de publieke omroep om een gevarieerd muziekaanbod te verzorgen dat tegemoetkomt aan de muziekinteresses van diverse doelgroepen. Jazz en wereldmuziek horen daar ook bij. De wijze waarop de verschillende muziekgenres op de publieke zenders worden geprogrammeerd, behoort echter tot de programmatische autonomie van de NPO in samenwerking met de omroepen.
Omtrent de programmering van jazz en wereldmuziek berichtte de NPO mij dat met de naamswijziging van Radio 4 Klassiek de programmering niet is gewijzigd en dat jazz en wereldmuziek niet uit de programmering zijn verdwenen. Jazz, soul en wereldmuziek waren tot 1 januari 2016 onderdeel van de programmering van Radio 6. Die zender is per genoemde datum opgeheven. Sindsdien zijn jazz, soul en wereldmuziek ondergebracht op NPO Radio 2 in combinatie met een speciaal nieuw ingericht themakanaal, NPO Soul & Jazz. Voor dit kanaal is indertijd via de instemmingsprocedure voor nieuwe aanbodkanalen ministeriële instemming verleend. Dit maakte intensivering van deze muziekprogrammering mogelijk en kregen de genoemde muziekgenres een volwaardige en herkenbare plaats in het totale radioaanbod van de publieke omroep. Op het kanaal NPO Soul en Jazz is er voor luisteraars 24 uur per dag een grote variëteit aan jazz-, soul- en wereldmuziekprogramma's te vinden: non-stop muziek en gepresenteerde programma's, nieuw Nederlands talent en gevestigde internationale artiesten, registraties van concerten op de podia en live-concerten waaronder het North Sea Jazz Festival. NPO Soul & Jazz wordt uitgezonden via de analoge en digitale kabel, internet en DAB+. Het North Sea Jazz Festival is niet alleen via NPO Soul en Jazz te horen, maar ook op NPO Radio 2 met onder andere live uitzendingen.
In aanvulling nog het volgende: Het North Sea Jazz Festival ontvangt een kleine subsidie van het Fonds Podiumkunsten (FPK) die rechtstreeks naar de winnaar van de jaarlijkse compositieopdracht gaat. De exploitatie wordt met andere inkomsten gefinancierd. Het BIMHUIS wordt voornamelijk gesubsidieerd door de gemeente Amsterdam. Vanuit het FPK wordt alleen een bijdrage gegeven in programmakosten.
Bent u het eens met de suggestie die gedaan wordt in het artikel, namelijk dat de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) invloed uitoefent op de programmering: «De zenderbazen verwijzen naar de omroepen die ze beknotten»? Mag dit volgens de Mediawet?
Het is aan de NPO en de omroepen om in goed onderling overleg en samenspel invulling te geven aan de programmering. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op dezelfde schriftelijke vragen van mevrouw Werner over het programma «Brommer op zee» (Aanhangsel Handelingen, nr. 1347).2
Hoe reflecteert u in deze casus op de verhoudingen tussen de NPO en de omroepverenigingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol hebben kijkcijfers/luisteronderzoeken gespeeld bij het besluit om de naam en programmering van Radio 4 te wijzigen?
Over de reden van de naamswijziging heeft de NPO mij het volgende meegedeeld. Uit NPO-onderzoeken is gebleken dat 82% van de Nederlanders bekend is met NPO Radio 4. Echter, slechts 10% associeert NPO Radio 4 met wat de zender biedt, namelijk klassieke muziek. Vervolgens heeft de NPO op basis van onderzoek geconcludeerd dat een naamswijziging logisch en wenselijk is, zodat ook voor het brede publiek meteen duidelijk is wat de aard van de zender is. Bij de naamswijziging is de programmering niet gewijzigd. Zie verder antwoord 2.
Bent u bereid om tijdens het gesprek met de NPO, zoals besproken tijdens het Wetgevingsoverleg Media van 28 november 20222, te onderzoeken of papier en praktijk inderdaad niet hetzelfde zijn en om bij de uitwerking van de (gewijzigde) motie over «het succes van NPO-programma's niet afmeten aan kijkcijfers en marktaandelen»3 niet alleen aandacht te besteden aan televisie, maar ook aan radio en dit voorbeeld daarin mee te nemen?4
Zoals ik in mijn brief6 in reactie op het verzoek van uw Kamer over de uitvoering van de genoemde motie Werner-Sjoerdsma7 over het succes van NPO-programma's niet afmeten aan kijkcijfers en marktaandelen heb aangegeven, zal ik hierbij aandacht besteden aan zowel kijk- als luistercijfers. Verder heb ik van de NPO vernomen dat het signaal serieus wordt genomen en dat hierover met de omroepen het gesprek wordt gevoerd in het kader van het Jaarplan Audio 2024. Ik zal dit onderwerp agenderen voor het reguliere overleg dat ik met raad van bestuur van de NPO heb.
Tevens ben ik recent in gesprek geweest met een delegatie van muzikanten en vertegenwoordigers uit de jazz-sector. Ik heb hen toegezegd een vervolggesprek op te zetten waarin ook een bredere afspiegeling uit de sector zal aanschuiven.
Gemeenten die voor een dilemma staan over de hoge energiekosten van schaatsbanen. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat gemeenten door de hoge energieprijzen voor de keuze staan om ofwel schaatsbanen te sluiten, ofwel tonnen bij te moeten storten?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de energie-uitgaven van de 21 verschillende Nederlandse schaatsbanen in de jaren 2021 en 2022, zo mogelijk aangevuld met de prognose van de kosten in 2023? Kunt u daarnaast per schaatsbaan aangeven wanneer de huidige energiecontracten aflopen?
Ik kan dit overzicht in algemene zin geven. In Nederland zijn 21 kunstijsbanen, waarvan er negentien te maken hebben of gaan krijgen met stijgende energiekosten. In de inventarisatie die ik vóór de zomer samen met exploitanten van accommodaties heb uitgevoerd, zijn ook de energie-uitgaven meegenomen van deze negentien kunstijsbanen. De uitgaven van de jaren 2022 en 2023 zijn daarin vergeleken met de uitgaven in het jaar 2019, omdat de jaren 2020 en 2021 vanwege de coronamaatregelen geen representatief beeld geven. In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten van die inventarisatie voor de kunstijsbanen weergegeven. De weergegeven stijging betreft de gemiddelde stijging per kunstijsbaan als zij heel 2022 en heel 2023 met hogere energieprijzen te maken zouden krijgen.
Op dit moment heeft nog niet iedere kunstijsbaan met hogere energieprijzen te maken. Ik heb navraag gedaan bij het Platform Ondernemende Sportaanbieders en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland over de aflopende energiecontracten. Zij geven aan dat de energiecontracten van zeven kunstijsbanen in 2022 zijn afgelopen. Van twaalf kunstijsbanen loopt het contract nog door, maar loopt dit nog dit jaar af. In Haarlem loopt het energiecontract in 2024 af. De kunstijsbaan in Leiden betreft een nieuwe accommodatie die in september opent, en is klimaatneutraal.
Daarnaast fluctueren energietarieven sterk, waardoor de berekende gemiddelde stijging van energieprijzen niet altijd overeenkomt met de daadwerkelijke situatie van een ijsbaan op dit moment. De inventarisatie is afgerond in augustus 2022, op een moment dat de voorspelde energietarieven voor 2023 op een relatief hoog punt lagen. Sindsdien zijn de energieprijzen gedaald, waardoor de meerkosten per accommodatie over 2023 lager zouden kunnen uitvallen. Ondanks die daling kan gemiddeld per ijsbaan gerekend worden op meerkosten per jaar van ongeveer € 1 miljoen ten opzichte van 2019.
2022
€ 930.000
2023
€ 1.310.000
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan uit, waarin verzocht wordt nauwgezet te monitoren of de aanvullende financiële middelen afdoende zijn om de unieke Nederlandse infrastructuur van verenigingen te ondersteunen?2
In de Kamerbrief van 31 januari jl. heb ik de eerste maandelijkse monitoring naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heb ik ook aangegeven hoe ik de aangenomen motie van de leden Inge van Dijk/Van der Laan uitvoer.
Wanneer stuurt u de maandelijkse rapportage over deze monitoring naar de Tweede Kamer, zoals verzocht in de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke schaatsbanen ondersteund worden vanuit de aanvullende financiële middelen die u aan gemeenten heeft toegezegd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 januari jl. is het niet mogelijk te monitoren hoe de extra bijstelling op het Gemeentefonds precies door gemeenten wordt ingezet. Wel begrijp ik van de VSG dat goed overleg plaatsvindt tussen kunstijsbanen die ondersteuning nodig hebben en de betreffende gemeenten.
Herkent u het signaal van de schaatsbond KNSB dat sluiting acuut dreigt bij een à twee schaatsbanen? Bent u met de betreffende gemeenten in contact over de mogelijkheden om deze banen open te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal. De Vereniging Sport en Gemeenten organiseert overleggen tussen de gemeenten met een kunstijsbaan waarin ook de mogelijkheden tot ondersteuning worden besproken. De VSG geeft aan dat de betreffende gemeenten ook al in gesprek zijn met deze schaatsbanen over de mogelijkheden om deze banen open te houden. Daarnaast verken ik de mogelijkheden om de verduurzaming in de sport te versnellen, zowel voor sportaanbieders als voor energie-intensieve accommodaties als ijsbanen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent uw toezegging na te komen om samen met de andere stakeholders te voorkomen dat Thialf de deuren moet sluiten?
Thialf is een belangrijke accommodatie in het Nederlandse topsportaccommodatielandschap. Het is belangrijk dat goed gekeken wordt naar een toekomstbestendige en duurzame exploitatie. Eerder heb ik op basis van een amendement3 van uw Kamer € 1.000.000,- overgemaakt voor de noodzakelijke vervangingsinvesteringen. Daarnaast heb ik in december 2022 nogmaals € 1.000.000,- toegezegd4 voor duurzaamheidsinvesteringen.
Thialf werkt op dit moment samen met aandeelhouders en het bedrijfsleven de plannen voor een duurzame exploitatie verder uit. Ik heb de betrokken partijen aangegeven dat ik ook in de toekomst graag in gesprek blijf over de ontwikkelingen hiervan en welke bijdrage het Rijk daar mogelijk aan wil leveren.
Klopt het dat u in gesprek bent met de gemeente Heerenveen over aanvullende financiering voor Thialf, bovenop de eerder toegezegde 1 miljoen euro? Wat is hiervan de stand van zaken?3
Het klopt dat ik met Thialf in gesprek ben over de benodigde investeringen voor een toekomstbestendige exploitatie van het schaatsstadion. De eerder toegezegde € 1.000.000,- dient te worden ingezet voor een duurzaamheidsinvestering, die op korte termijn gerealiseerd kan worden. Ik blijf ook voor duurzaamheidsinvesteringen op de langere termijn graag in gesprek en ben bereid te bezien welke bijdrage het Rijk hiervoor wil en kan doen. Daarvoor is het wel van belang dat de plannen concreet zijn en cofinanciering vanuit overige partijen gedekt is.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de innovatieve ideeën voor energiebesparende maatregelen die Thialf heeft ontwikkeld beschikbaar gesteld worden aan alle andere schaatsbanen? Wat is hiervan de stand van zaken?4
Met name bij energie-intensieve sportaccommodaties is het, gezien de opgelopen energiekosten, belangrijk dat gekeken wordt hoe energie bespaard en duurzaam opgewekt kan worden. Daarvoor lopen op dit moment verschillende innovaties, ook voor kunstijsbanen. Door NOC*NSF, de KNSB en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland is een «Taskforce Verduurzaming Kunstijsbanen» opgezet. Deze taskforce is gekoppeld aan de Routekaart Verduurzaming Sport en kennispartners, zoals Sportinnovator, de RVO, Kenniscentrum Sport en Bewegen en de VSG. Door de betrokken partijen wordt op dit moment een actieplan verduurzaming kunstijsbanen ontwikkeld, waarbij aandacht is voor de kennisuitwisseling tussen kunstijsbanen, maar ook voor monitoring en advisering. Via deze route kunnen kunstijsbanen ervaringen en succesfactoren delen met andere kunstijsbanen. Dit actieplan wordt naar verwachting binnen enkele maanden gepubliceerd en ten uitvoering gebracht.
De onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Kuipers |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft geschreven dat in Nederland jaarlijks 7.500 tot 9.000 mensen vroegtijdig sterven door fijnstof in de lucht en dat de landbouwsector is betrokken bij ruim de helft van deze fijnstofconcentraties?1
In antwoorden op vragen aan de Staatssecretaris van IenW is aangegeven dat uit berekeningen van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer 7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijnstof zijn toe te schrijven. Het resultaat van deze berekening, die is uitgevoerd voor het SLA referentiejaar 2016, ligt in dezelfde orde van grootte als het door het Europese Milieuagentschap berekende aantal van 9.000. Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten. Ook is aangegeven dat in principe gesteld kan worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de helft van de fijnstofconcentraties in Nederland.
Kunt u bevestigen dat de betrokkenheid van de landbouwsector bestaat uit de stikstofuitstoot (ammoniak bij secundair fijnstof) en uit deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel (primair fijnstof)?2
De bron die wordt aangehaald beschrijft inderdaad de bijdrage van de landbouwsector aan primair fijnstof door deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel. Dezelfde bron beschrijft dat secundair fijnstof niet wordt gevormd in stallen, maar in de atmosfeer. Uitgelegd wordt dat dit secundair genoemd wordt, omdat het pas «in tweede instantie» wordt gevormd. Secundair fijnstof wordt gevormd uit ammoniak (NH3), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2). Gasvormig ammoniak komt uit stallen, mestopslagen en bij het aanbrengen van mest op akkers en weilanden. In de atmosfeer vormen ammoniak en de andere gassen het secundair fijnstof. Secundair fijnstof bestaat vooral uit ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat.3
Kunt u bevestigen dat ook de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden? Bij welk deel van de fijnstofconcentraties zijn de sectoren industrie en mobiliteit betrokken?
Ik kan bevestigen dat industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) mede verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden.4 Op basis van berekeningen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) jaarlijks uitvoert ten behoeve van de Grootschalige Concentraties en Deposities in Nederland (GCN/GDN), kan gesteld worden dat de bijdrage van de industrie (bijdrage uit binnen- en buitenland) aan de concentratie van PM2.5 (primair en secundair) in de orde van grootte van 15–20% ligt. Datzelfde geldt voor de verkeerssector en voor de (Nederlandse en buitenlandse) landbouw. Tot slot valt 20% in de categorie «Overig», waarbij gedacht moet worden aan de zeescheepvaart, zeezout en bijtellingen.5
Klopt het dat in 2021 de normoverschrijdingen van fijnstof PM10 op landelijk niveau zijn toegenomen ten opzichte van 2020, met name in gebieden met intensieve veehouderij? Hoe beoordeelt u dit?3
Uit de NSL monitoringsrapportage 2022 blijkt inderdaad dat in 2021 de etmaalnorm voor PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof. 7
In 2020 en 2021 waren de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide lager in vergelijking met voorgaande jaren. Dit is het gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische activiteit tijdens de coronapandemie. In 2021 is de economische activiteit toegenomen ten opzichte van 2020 waardoor de concentraties in Nederland ook licht zijn toegenomen. Dit heeft bijgedragen aan de kleine stijging in het aantal overschrijdingen voor PM10 in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties naar de toekomst toe naar verwachting verder zullen afnemen.
Kunt u bevestigen dat fijnstof PM2,5 (onder andere gevormd door ammoniak en stikstofoxiden) leidt tot verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten?4
Een aantal studies ondersteunen inderdaad een causale relatie tussen luchtverontreiniging en diverse gezondheidseffecten zoals verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten. Studies tonen ook aan dat als de blootstelling aan luchtverontreiniging wordt verminderd, de effecten van luchtverontreiniging onder de algemene bevolking ook sterk afnemen.9
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie in 2015 heeft geconcludeerd dat er een significante relatie bestaat tussen fijnstof PM2,5 en longkanker, blaaskanker en leukemie bij kinderen en dat meerdere wetenschappelijke studies een relatie leggen tussen PM2,5 en de toename van borstkanker?
In 2013 heeft de International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) fijnstof als kankerverwekkend voor mensen geclassificeerd10. Het meeste onderzoek is gedaan naar longkanker, maar er komt steeds meer onderzoek beschikbaar naar de relatie met andere vormen van kanker, waaronder blaaskanker, leukemie bij kinderen en borstkanker. In twee recente publicaties wordt ook een relatie tussen borstkanker incidentie en PM2.5 gevonden.11, 12 Een vergelijkbare studie voor Nederland zal door het RIVM worden uitgevoerd.
Klopt het dat Nederland het tweede land ter wereld is waar het vaakst blaaskanker en borstkanker voorkomt? Aan welke factoren wordt dit toegeschreven?5, 6
Het klopt dat het World Cancer Research Fund International rapporteert dat Nederland het tweede land ter wereld is waar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000 personen per jaar) van blaaskanker het hoogst is; voor vrouwen het tweede land, voor mannen het vierde land.15 Het is goed om daarbij te bedenken dat er binnen landen grote regionale verschillen kunnen zijn in de incidentie. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) beschrijft als belangrijkste risicofactor voor blaaskanker in Nederland roken (rokers hebben ongeveer drie keer zoveel kans op blaaskanker als niet-rokers; 30–40% van de mensen met blaaskanker hebben de ziekte gekregen doordat zij rookten). Ook mensen die veel in aanraking zijn geweest met bepaalde stoffen (aromatische aminen die vroeger gebruikt werken in textiel- en verfindustrie) hebben een verhoogd risico op blaaskanker. Ook kan een erfelijke aanleg een rol spelen.16
Ik kan ook bevestigen dat in het overzicht van het World Cancer Research Fund International Nederland op nummer twee staat van incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van borstkanker wereldwijd in 2020.17 Ongeveer 1 op de 7 vrouwen in Nederland krijgt borstkanker in haar leven. Vrouwen met een erfelijke aanleg hebben meer kans om borstkanker te krijgen. Er zijn ook andere risicofactoren bekend, maar die hebben minder invloed op de kans op borstkanker.18 Meer informatie kunt u vinden op www.vzinfo.nl.
Kunt u bevestigen dat u schreef dat het behalen van het stikstofdoel uit het regeerakkoord (50 procent emissiereductie in 2030) tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren kan leiden, bovenop wat kan worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom heeft u deze cruciale reden voor stikstofreductie vooralsnog niet benadrukt in het stikstofdebat?7
Dat klopt. Deze aantallen zijn berekend op basis van het behalen van het in het regeerakkoord genoemde stikstofdoel (50 procent emissiereductie in 2030).20 Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Ook met het SLA zetten wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van het SLA, die in maart 2022 aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat ook als gevolg van het SLA de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. Een verbetering van luchtkwaliteit en gezondheidswinst wordt via zowel het SLA als het stikstofdoel bereikt.
De nadruk in het stikstofdebat ligt vooral op het herstel van de natuur, vergunningverlening en de reductieopgaven van de sectoren. Echter wordt ook in het stikstofdebat en de communicatie over de opgaven binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) benadrukt dat de transtitie veel maatschappelijke belangen dient, zoals de gezondheid van mensen en het belang van schone lucht. In het NPLG zijn daarom ook meekoppelende structurerende keuzes opgenomen die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de vermindering van fijnstof en geurhinder.
Vindt u deze gezondheidswinst ook cruciaal? Zo ja, wat is uw inzet om deze stikstof- en luchtkwaliteitsdoelen daadwerkelijk te realiseren?
Ja, dat vind ik cruciaal. Daarom zijn de doelen van het NPLG zodanig opgesteld dat we kunnen borgen dat Nederland een land is met schoon drinkwater, een schone bodem en een schone lucht en werk ik hard aan het behalen van deze doelen. Met het NPLG stuur ik op deze doelen en zal ook het doel voor stikstof bereikt worden. Daarmee zorgen we voor een gezondere leefomgeving. Zoals ik in de vorige vraag heb geantwoord, hebben we naast de doelen ook meekoppelende structurende keuzes opgenomen in het NPLG, die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de verminder van fijnstof en geurhinder. Naast het NPLG wordt met de uitvoering van het SLA, alsook de inzet op maatwerkafspraken met grote emittenten van luchtverontreinigende stoffen hard gewerkt aan het realiseren van gezondheidswinst.
Beaamt u dat de huidige stikstofaanpak, met onder andere het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), alleen is gericht op het ontlasten van natuurgebieden en niet op het verbeteren van de volksgezondheid, omdat het verplaatsen van vervuilende bedrijven tot de maatregelen behoort?
Nee, dat beaam ik niet. Het NPLG brengt belangen van de boeren, natuur, water en klimaat samen met het oog op een vitaal platteland. Waarom we deze belangen en doelen samenbrengen draait in de kern om onze leefbaarheid en gezondheid, waarbij dus ook aandacht is voor factoren die hierop van invloed kunnen zijn, zoals de uitstoot van fijnstof, ervaren geurhinder en andere effecten van veehouderij.21
In de startnotitie NPLG is opgenomen dat het uitgangspunt voor de integrale gebiedsprogramma’s moet zijn dat er in elk geval geen (lokale) verslechtering optreedt in luchtkwaliteit en leefbaarheid (inclusief geurhinder) en waar mogelijk een verbetering. Dit uitgangspunt voorkomt dat luchtkwaliteit plaatselijk verslechtert door het verplaatsen van bedrijven.22 De handreiking voor de gebiedsprogramma’s van het NPLG werkt dit uit voor de eerder genoemde meekoppelende structurerende keuzes (zie vraag 9). Het gaat hier onder meer om geadviseerde afstandscriteria tussen veehouderijen en woonkernen die grotendeels in lijn zijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. In vervolgcommunicatie zal ook in meer detail worden ingegaan op hoe gebiedsprogramma’s om kunnen gaan met het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers bij het onder meer verplaatsen van bedrijven.
Beaamt u dat bij het verplaatsen van veehouderijen weg van natuurgebieden het risico reëel is dat deze veehouderijen dichter in de buurt van woonkernen komen waarmee ze de volksgezondheid verder belasten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het verkleinen van de afstand van veehouderijen tot woonkernen leidt tot hogere blootstelling aan fijnstof en geurhinder. De concentraties nemen af naarmate de afstand tot veehouderijen groter wordt. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat het risico op longontsteking significant is verhoogd bij omwonenden van geitenhouderijen en, hoewel minder consistent, ook rondom pluimveehouderijen. De specifieke oorzaak voor de gevonden associatie bij geitenbedrijven blijft vooralsnog onduidelijk.23 Op basis van de diverse onderzoeken is nog onvoldoende duidelijk over het oorzakelijke karakter van de gevonden verbanden, maar de risico’s zijn voldoende aannemelijk om handelen uit voorzorg te rechtvaardigen. In de handreiking van het NPLG zijn adviezen opgenomen voor de meekoppelende structurerende keuze op het terrein van volksgezondheid. Deze gaan ook in op concrete afstandsmaten tussen veehouderijen en woonkernen. Door een specifieke afstand te noemen, stimuleert de overheid dat in situaties met een mogelijk risico voor de publieke gezondheid, gezondheid wordt meegewogen in de besluitvorming.
Deze adviezen zijn grotendeels in lijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. Deze handreiking bestaat sinds 2019 en is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.
Gaat u het verplaatsen van vervuilende bedrijven, waaronder veehouderijen, schrappen als maatregel uit de stikstofaanpak, omdat dit neerkomt op het verplaatsen van problemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik niet schrappen omdat verplaatsing naar bepaalde plekken wel degelijk kan, mits dit passend is bij de kenmerken van dat gebied. Als er wordt gekozen voor verplaatsing moet er een bijdrage worden geleverd aan het komen tot doelbereik. Dit kan het geval zijn aangezien de depositie op een specifiek natuurgebied afneemt door de verplaatsing. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Provincies zullen aan de hand van structurerende keuzes van het NPLG de ruimtelijke puzzel gaan leggen samen met de partners in het gebied. Ook geurhinder en fijnstof worden daarin meegenomen (zie vraag 10).
Deelt u de zorg over het feit dat deelname aan het SLA, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat, volledig vrijwillig en niet juridisch bindend is waardoor er geen garantie is dat de maatregelen voor een betere luchtkwaliteit, waaronder stikstof, daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en effect zullen hebben? Zo ja, wat is uw inzet om de maatregelen uit het SLA verplicht te stellen?
Het Schone Lucht Akkoord is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De meer dan 100 deelnemers aan het Akkoord moeten de maatregelen uit het Akkoord uitvoeren zoals is afgesproken. Met meer dan 90 aangesloten gemeenten24, woont de meerderheid van mensen in Nederland in een gemeente die bij het SLA aangesloten is. Ook zijn zowel alle provincies als het Rijk deelnemers aan het Akkoord. Maatregelen op landelijk niveau hebben een positief effect op iedereen in Nederland.
Het blijft belangrijk om zicht te houden op de uitvoering en resultaten van het SLA. Daarom moeten alle deelnemers aan het Akkoord elk jaar over de voortgang van hun maatregelen rapporteren. Ook berekent het RIVM om het jaar het verwachte doelbereik van het SLA. Op basis van deze stappen kan het Akkoord gaandeweg bijgestuurd worden, als dat nodig blijkt.
Bedreiging van cultureel erfgoed uit de periode 1965-1985 |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van recente berichten over bedreiging van cultureel erfgoed uit de periode 1965-1985?1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Ja
Deelt u de mening dat iconen uit deze tijd zeer kwetsbaar zijn en al te voortvarend worden gesloopt?
Het belang van het erfgoed van na 1965 onderschrijf ik. Ik onderken ook dat er gebouwen uit deze periode worden gesloopt. In de verkenning die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in 2019 publiceerde naar cultureel erfgoed van de periode 1965–1990 en in de reactie daarop van mijn voorganger d.d. 28 april 2020 is aangegeven dat er toen nog geen sprake was van grootschalige bedreiging.8 Vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland anno 2023 voor staat en de impact daarvan op het erfgoed, heb ik inmiddels besloten dat een (beperkt) aanwijzingsprogramma nu toch nodig is (zie ook het antwoord op vraag 4).
Heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed het gebouwde erfgoed uit de periode 1965-1985 en de actuele bedreigingen in beeld?
De door u aangedragen voorbeelden zijn bij de RCE bekend. Er is geen uitputtend overzicht van waardevolle gebouwen uit de betreffende periode, noch van de eventuele voornemens tot sloop of transformatie. Wel heeft de RCE, in samenspraak met andere overheden en belangenorganisaties een eerste overzicht gemaakt van gebouwen die mogelijk vanuit erfgoed optiek kunnen worden aangemerkt als behoudenswaardig.
Welke concrete maatregelen neemt u om iconen uit de periode 1965-1985 te beschermen?
In vervolg op de stappen die mijn voorganger reeds heeft gezet heb ik de RCE gevraagd om een Post 65-programma te starten en daarin een beperkt selectie- en aanwijzingsprogramma voor te bereiden voor de periode 1965–1990. Het hierboven genoemde in samenspraak met andere overheden en belangenorganisaties opgestelde overzicht van mogelijk behoudenswaardige gebouwen, vormt belangrijke input hiervoor. Het programma Post 65 zal ook gebieden die karakteristiek zijn voor deze periode inventariseren. Overigens is het ook een taak van de gemeenten om cultureel erfgoed te waarderen en te beschermen. Dat geldt ook voor het erfgoed uit de periode 1965–1990 en sommige gemeenten zijn hiermee ook al gestart.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het Rijk panden uit 1965-1985 proactief gaat beschermen?
Ja, daarom heb ik de RCE ook de hierboven bij het antwoord op vraag 4 genoemde opdracht gegeven. Ik wil echter ook andere overheden stimuleren om het erfgoed uit deze periode te waarderen en te beschermen.
Bent u bereid stappen te zetten om panden uit 1965-1985 te beschermen, zoals het Rijk ook heeft gedaan met de periode van de Wederopbouw, in ieder geval 100 of 200 objecten met een goede spreiding over Nederland?
Bij de selectie van objecten zal gelet worden op de relevantie voor het historische verhaal van deze periode, het type gebouwen, ruimtelijke spreiding, de spreiding in tijd, het type ontwerper en zowel alledaagse als exceptionele objecten. Het aanwijzingsprogramma zal in eerste instantie beperkter van omvang zijn dan het in de vraag genoemde aantal. Bescherming kan overigens ook plaatsvinden door aanwijzing als rijksmonument, maar ook door middel van bijvoorbeeld opname in het Omgevingsplan (na inwerkingtreding van de Omgevingswet).
De antwoorden op vragen over de herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Waarom bent u van mening dat uw ministerie en/of het kabinet niet op de hoogte hoefde te zijn van de deelname van het OMT-lid Koopmans aan de teleconferentie van 1 februari 2020, gezien het feit dat het hier niet slechts ging om een «wetenschappelijke gedachtewisseling», maar een overleg betrof over de herkomst van een virus dat een wereldwijde gezondheidscrisis heeft veroorzaakt, wat vele bestuurlijke gevolgen heeft gehad, en mevrouw Koopmans als OMT-lid bovendien actief betrokken was bij het vormgeven en uitzetten van overheidsbeleid om deze crisis in Nederland te bestrijden?1
Een wetenschappelijke gedachtewisseling over de herkomst van het virus heeft geen bestuurlijke gevolgen.
Is het niet zo dat personen die direct betrokken zijn bij het maken van kabinetsbeleid de verantwoordelijkheid en de plicht hebben om transparant te zijn met betrekking tot hun informatie en activiteiten die in het verlengde van deze betrokkenheid/publieke taak liggen en deze openbaar te maken? Vindt u niet dat zowel het Parlement als de burgers van Nederland recht hebben op volledige openheid over wat personen op dat gebied weten en ondernemen, zodat zij daarover inspraak en daarop controle hebben en er verantwoording kan worden afgelegd?
Leden van het OMT zijn niet direct betrokken bij het maken van kabinetsbeleid. Noch het kabinet, noch het Parlement heeft een rol bij, inspraak in of controle op wetenschappelijk discours en daarover hoeven wetenschappers dus ook geen verantwoording af te leggen aan de politiek.
Bent u niet van mening dat de democratie ondermijnd wordt wanneer over zulke belangrijke informatie opzettelijk en actief gezwegen wordt door iemand die een dusdanig grote betrokkenheid bij en invloed op het openbaar bestuur en de democratische rechtsstaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Waarom is het wat u betreft geen probleem dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van mevrouw Koopmans en de beleidskeuzes die daaruit voortvloeiden onmogelijk objectief en onafhankelijk en puur «evidence-based» kunnen zijn geweest, aangezien zij actief heeft gepoogd een wetenschappelijke theorie/hypothese te ontkrachten en de kop in te drukken, terwijl zij daarvoor nog geen (voldoende) bewijslast/onderbouwing had en zij daar bovendien persoonlijke belangen bij had in verband met haar werkzaamheden met betrekking tot gain-of-function onderzoek? Hoe kunt u haar persoonlijke belangen en invloed op het kabinetsbeleid los zien van haar deelname aan deze «wetenschappelijke gedachtewisseling»? Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven?
De suggestie die gewekt wordt dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van professor Koopmans niet objectief en onafhankelijk zijn, herken ik niet.
Hoe onderbouwt u uw stelling dat iemand die zitting neemt in een door de overheid in het leven geroepen orgaan zoals het OMT, wat ten doel heeft advies te geven over het vormgeven en implementeren van nationaal beleid, slechts deelneemt aan «wetenschappelijke discussie» en de wetenschappelijke onafhankelijkheid bij het maken van nationaal beleid daardoor niet in het geding komt, wanneer zij gelijktijdig betrokken is bij topoverleg over hetgeen waarvoor zij zitting neemt in bovengenoemd orgaan en het kabinet daarover adviseert?
Deelname aan een wetenschappelijke discussie hoort bij wetenschappelijke onafhankelijkheid.
Nogmaals de vraag: op welk moment was uw departement en/of het kabinet op de hoogte van de deelname van mevrouw Koopmans aan bovengenoemde teleconferentie en vanaf wanneer wist u dat zij bij dit overleg actief heeft gepleit voor het onderdrukken van de hypothese dat het coronavirus uit een laboratorium zou kunnen zijn ontsnapt? En waarom heeft u daar op dat moment niet direct de Kamer over geïnformeerd?
Het departement was niet op de hoogte van deze teleconferentie. Het ministerie heeft ook geen rol bij een wetenschappelijke gedachtewisseling.
Denkt u niet dat het voor het kabinet en alle andere partijen die betrokken waren bij het op nationaal niveau bestrijden van de coronacrisis van belang was geweest om direct op de hoogte te zijn van de informatie de mevrouw Koopmans had en haar deelname aan de teleconferentie, teneinde de bestuurlijke gedachte- en besluitvorming op basis van volledigheid van informatie te kunnen doen? Is het niet waarschijnlijk dat met deze informatie wellicht andere overwegingen en keuzes zouden gemaakt en/of de publieke opinie en het draagvlak voor het beleid anders zouden zijn geweest?
Nee.
Zijn er, voordat het OMT operationeel werd voor de bestrijding van de coronacrisis, afspraken gemaakt met de leden over welke informatie en activiteiten zij binnen het OMT en het kabinet moesten delen? Staan deze afspraken en/of voorwaarden op schrift en zo ja, kan de Kamer deze stukken inzien? Zo nee, waarom zijn hierover geen afspraken gemaakt en/of richtlijnen opgesteld?
Om transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen, vult elk lid voor een OMT een belangenverklaring in.
Nogmaals de vraag: op welke manier vindt u het geoorloofd dat mevrouw Koopmans, met het oog op haar «dubbelrol» als wetenschapper en nationaal beleidsmaker, op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data en zonder hierover openheid van zaken te geven?
Professor Koopmans is geen beleidsmaker.
Nogmaals de vraag: waarom volgt u op dit moment over deze kwestie de mondiale wetenschappelijke lijn opeens niet meer en wordt er door het kabinet in Nederland niet openlijk gesproken over de toch wel steeds aannemelijker wordende mogelijkheid dat de oorzaak van de coronapandemie weleens een «lableak» zou kunnen zijn geweest, terwijl dat in andere landen door overheden en door de wetenschap inmiddels wel wordt onderkend en daar transparant over wordt gecommuniceerd?
Iedereen mag in Nederland speculeren zo veel hij of zij wil over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Wetenschappers onder leiding van de WHO doen onderzoek naar de herkomst van het virus. Ik wacht de onderzoeksresultaten met belangstelling af.
Particuliere verhuurders van appartementencomplexen die de verlichting in algemene ruimten (deels) niet willen uitzetten om energie te besparen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat huurders soms te maken krijgen met hoge energiekosten als gevolg van energiegebruik in algemene ruimten, waar ze geen invloed op hebben?
Ja, door de recente prijsstijgingen kunnen de energiekosten voor de algemene ruimten hoger zijn dan voorheen voor zowel huurders als eigenaar-bewoners in bijvoorbeeld VvE’s.
Deelt u de mening dat het wrang is voor huurders dat ze, buiten hun eigen schuld om, op hoge energiekosten kunnen worden gejaagd doordat er door de verhuurder niets wordt gedaan aan energieverspilling in algemene ruimten?
Een verhuurder kan energiekosten voor algemene ruimten in rekening brengen via de servicekosten. De Wet op het Overleg Huurders Verhuurder (WOHV) verplicht verhuurders te informeren en overleg te voeren met de betrokken huurder, de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie over onder andere de servicekosten. De WOHV bepaalt voorts dat de verhuurder een voornemen tot wijziging in het door hem gevoerde beleid ten aanzien van de vaststelling van de servicekosten slechts kan uitvoeren met voorafgaande instemming van de huurdersorganisatie.
Bovendien is het wettelijk niet toegestaan dat een huurder op hoge kosten wordt gejaagd indien die hoge kosten niet redelijk zijn te achten. Artikel 7: 259 BW bepaalt immers dat de vergoeding voor de servicekosten alleen het bedrag kan zijn dat als redelijk kan worden beschouwd voor geleverde diensten. Bij een geschil hierover kan de huurder zich wenden tot de rechter. Bij een huurovereenkomst met een gereguleerde huurprijs kan de huurder zich hiervoor ook wenden tot de huurcommissie.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de energiekosten van algemene ruimten niet onder het prijsplafond vallen maar wel aan huurders doorgerekend worden, terwijl huurders geen invloed hebben op het verbruik?
Het prijsplafond is gericht op energieverbruik van huishoudens en geldt voor kleinverbruik aansluitingen waarbij sprake is van een woon- of verblijfsfunctie. Hiermee zijn gemeenschappelijke ruimtes en voorzieningen inderdaad uitgesloten van de regeling. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is toegelicht kunnen huurders wel degelijk invloed uitoefenen op de hoogte van de servicekosten.
Het blijkt dat sommige huurders meer dan 1.000 euro per jaar extra aan energiekosten kwijt zijn als gevolg van het energieverbruik in algemene ruimten. Dat zijn hoge bedragen. Heeft u enig inzicht hoeveel huishoudens door dergelijke extra energiekosten in de financiële problemen komen?
Er is geen landelijke data voor energieverbruik in algemene ruimten en ook geen inzicht in of huishoudens door deze extra energiekosten in financiële problemen komen.
Welke acties gaat u ondernemen om verhuurders te stimuleren om het energieverbruik in gemeenschappelijke ruimten te verminderen?
Verduurzaming van de gehele woning en ook de gemeenschappelijke ruimten is belangrijk voor het besparen van energie, en daarmee het beperken van de energiekosten voor de huurder. Daarom zijn er stevige prestatieafspraken met woningcorporaties over het verduurzamen van woningen in het algemeen en bestaat er voor particuliere verhuurders de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen. Op deze manier zullen gehele panden, en daarmee ook de algemene ruimten, verduurzaamd worden en wordt het energieverbruik in gemeenschappelijke ruimten verminderd. Voor de gemeenschappelijke ruimte is het zoals toegelicht voor huurders(organisaties) mogelijk op basis van de WOHV overleg te voeren met de verhuurder over de van de hoogte van de servicekosten.
Het bericht 'Radioloog.nu bindt strijd aan met wervingsbureaus vanwege ‘absurd’ hoge marges' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radioloog.nu bindt strijd aan met wervingsbureaus vanwege «absurd» hoge marges»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat er een einde moet komen aan de torenhoge marges en transferkosten van medische wervingsbureau’s en intermediairs? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Uiteraard ben ik van mening dat teveel marge niet goed is. Het gaat hierbij vooral om de vraag in hoeverre bemiddelingsbureaus, gegeven de krapte op de arbeidsmarkt in de zorg, hun winstmarge kunnen verhogen boven de reguliere marges voor de totale uitzend- en bemiddelingsbranche. Slechts een beperkt deel van de totale loonkosten voor medewerkers niet in loondienst bij zorginstellingen is te betitelen als winstmarge voor commerciële bemiddelingsbureaus (zie ook vraag 3).
Verder is relevant in welke mate de medewerkers in de zorg, die in loondienst zijn bij een van de bemiddelingsbureaus, vanwege de krapte op de arbeidsmarkt een hoger salaris krijgen dan op grond van de relevante zorg-CAO gangbaar zou zijn. Dit aanvullende bedrag komt overigens volledig ten goede van de betrokken medewerkers in de zorg. Hier geldt dat op dit moment geen betrouwbare inschatting is te maken hoeveel flexwerkers in de zorg meer verdienen dan medewerkers die in dienst zijn bij een zorginstelling.
Gezien de toename van het aantal flexwerkers (uitzendkrachten, gedetacheerden en zzp’ers) en de signalen over de ontwikkeling van de tarieven, ben ik in gesprek met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus om te bekijken hoe zij via een door hen op te stellen gedragscode kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg.
Wat vindt u een schappelijke marge voor bemiddeling door een wervingsbureau of intermediair?
Ten aanzien van de tarieven van intermediairs is belangrijk te realiseren dat het grootste deel van het tarief betrekking heeft op «reguliere werkgeverslasten». Bij de meeste bemiddelingsbureaus is sprake van een winstmarge van 10 – 20% waarover ook nog vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting betaald moet worden. Slechts een klein deel van de kosten voor het inzetten van een wervingsbureau of intermediair, beslaat een winstmarge voor de verschillende typen bemiddelingsbureaus. Deze bemiddelingsbureaus hebben medewerkers in de zorg in loondienst. Het bedrag is grotendeels bestemd om de salarissen,
loonbelasting, sociale verzekeringen en onkosten van personeel niet in loondienst bij zorginstellingen (maar dus wel in loondienst bij deze bureaus, dan wel bemiddeld via hen) te betalen.
Hieronder ga ik daar nader op in. De ingehuurde medewerker in de zorg verdient zijn brutosalaris. Net zoals zorginstellingen hebben de verschillende typen bemiddelingsbureaus boven op dit brutosalaris zoals genoemd aanvullende werkgeverslasten voor hun personeel in loondienst. Ook voor zorgmedewerkers die in dienst zijn van bijvoorbeeld een detacheringsbureau dient de werkgever de diverse werkgeverslasten (o.a. bijdrage werknemersverzekeringen, zorgverzekeringswet, bijdrage premie voor pensioen en arbeidsongeschiktheid, doorbetaling bij vakantie en ziekte etc) te betalen.
Naast deze «standaard werkgeverslasten» berekenen de verschillende typen bemiddelingsbureaus een opslag op het totaaltarief van bemiddelde medewerkers. Deze opslag is ter dekking van hun eigen overhead en winstmarge, en tevens ter dekking van het eventuele risico van non-declarabele uren van te bemiddelen werknemers. Tot slot dient het bemiddelende bureau, indien de betreffende medewerker bij hen in loondienst is, over het geheel 21% btw in rekening te brengen en af te dragen aan de Belastingdienst. Dit deel van de kosten is dus ook geen opbrengst voor het bureau. Rekening houdend met deze aspecten is bij een te betalen totaaltarief bij bemiddeling tot ongeveer 200 procent ten opzichte van het bruto uurloon nog geen sprake van een winstmarge. Waarschijnlijk ligt dit zelfs iets hoger. Een exact antwoord is hierin niet te geven, daar dit afhankelijk is van hoe bemiddelingsbureaus hun interne processen hebben vormgegeven.
Wat zijn de (geschatte) kosten als gevolg van het inzetten van een wervingsbureau of intermediairs?
Uit gegevens van het CBS over het jaar 2020 blijkt dat voor de vijf grootste zorgsectoren cumulatief 3,4 miljard aan kosten voor personeel niet in loondienst2 wordt uitgegeven. Zoals bij vraag drie toegelicht is het zeker niet zo dat dit volledige bedrag een jaarlijkse winstmarge is voor de verschillende typen bemiddelingsbureaus. Deze bemiddelingsbureaus hebben medewerkers in de zorg in loondienst. Het bedrag van € 3,4 miljard bestaat voor verreweg het grootste deel uit de salarissen, loonbelasting, sociale verzekeringen en onkosten van personeel niet in loondienst bij zorginstellingen (maar dus wel in loondienst bij deze bureaus, dan wel bemiddeld via hen).
Deelt u de mening dat dit graaien uit de zorgruif nu eens moet stoppen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit gegraai te stoppen?
Om zorg te dragen voor realistische marges en een goede balans tussen vast en flexibel personeel, ben ik, zoals ook vermeld bij het antwoord op vraag 2, in gesprek met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus om te bekijken hoe zij via een door hen op te stellen gedragscode kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg.
Daarnaast hebben we, binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ)»3 diverse acties in gang gezet.
Zo is er een kerngroep met veldpartijen opgericht die zich gaat buigen over de volgende thema’s:
Daarnaast stimuleren we via het programma TAZ «regionaal werkgeverschap» met als doel:
Het bericht Zoekactie naar vermiste Michael |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zoekactie naar vermiste Michael»?1
Ja. In reactie op het bericht wil ik benadrukken hoe het mij treft wanneer ik verhalen hoor en lees waarin mensen worstelen met zichzelf en met het leven. En hoe pijnlijk en ingewikkeld dat is, allereerst voor henzelf en daarnaast ook voor hun naasten en verdere omgeving. Ook voor zorgverleners, die zich dagelijks inzetten om deze mensen waar mogelijk te ondersteunen, is dat zwaar. Zeker wanneer de zorg haar grenzen kent en het niet lukt om het gehoopte te bereiken.
In de beschreven casus, waarbij deze persoon is overleden, is dat voor iedereen die betrokken is enorm zwaar. Allereerst gaat daarvoor mijn medeleven uit naar de nabestaanden.
De vragen van uw Kamer gaan in detail in op de gebeurtenis. Bij de beantwoording past mij terughoudendheid om casuïstiek op detailniveau met u te bespreken. Hoewel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over informatie beschikt over casuïstiek, valt deze voor een groot deel onder het medisch beroepsgeheim en kan deze niet vrijelijk met mij of uw Kamer gedeeld worden.
Klopt het dat Michael op basis van een rechterlijke machtiging in een gesloten afdeling was opgenomen?
Ik kan hier vanuit mijn positie geen uitspraken over doen. Informatie over iemands gezondheid betreft bijzondere persoonsgegevens die niet zomaar met derden gedeeld kunnen worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Is de vermissing van Michael door ggz-instelling Parnassia als calamiteit gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, kunt u aangeven welke acties zijn genomen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is Parnassia dan nalatig geweest en welke juridische stappen kunnen worden gezet?
De inspectie heeft geen melding van de vermissing van Parnassia ontvangen. Op basis van de informatie in het artikel kan ik geen uitsluitsel geven of deze casus als calamiteit gemeld had moeten worden. In zijn algemeenheid kan ik u zeggen dat zorgaanbieders op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) verplicht zijn om in geval van een calamiteit een melding te doen bij IGJ en er vervolgens onderzoek plaatsvindt naar de toedracht, door de instelling of door de IGJ. Daarbij is een calamiteit geformuleerd als een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. Belangrijk doel daarvan is dat er geleerd wordt zodat de kans op herhaling zo klein mogelijk wordt. Dat is dan ook het kernpunt in de beoordeling van de inspectie.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de IGJ gemeld?
Onttrekkingen aan gedwongen verblijf zijn op zichzelf geen calamiteit en hoeven daarom niet bij IGJ gemeld te worden. Pas wanneer de vermissing tot een calamiteit leidt, is deze meldplichting. De inspectie kan op het punt van onttrekkingen aan gedwongen verblijf dus geen registratie bijhouden.
Hoeveel vermissingen van ggz-patiënten worden er jaarlijks bij de politie gemeld?
De politie maakt in hun systemen geen gebruik van een aparte registratiecategorie voor ggz-patiënten. Het is daarom niet mogelijk om deze vraag te beantwoorden.
Klopt het dat de moeder van Michael om 12.50 uur is gebeld over dat haar zoon was weggelopen, maar dat de politie pas 14.30 uur is gebeld?
De politie doet geen uitspraken in individuele casussen. In algemene zin kan echter worden gesteld dat hetgeen in de vraag wordt geschetst past binnen het reguliere beeld van meldingen van vermissingen bij de politie. Wanneer iemand vermist is wordt niet direct de politie ingeschakeld, omdat een eerste stap vaak een eigen zoekslag betreft. Wanneer dat niets oplevert kan een volgende stap zijn de politie in te schakelen.
Is het zo dat de instelling onmiddellijk actie moet ondernemen als iemand met een rechterlijke machtiging wegloopt?
Ja, in geval van een vermissing van iemand die verplichte zorg krijgt vereist de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) dat direct actie wordt ondernomen. Hoe in een dergelijke situatie moet worden gehandeld hangt af van de precieze omstandigheden en de urgentie van de vermissing. Dit is nader uitgewerkt in afspraken tussen de ketenpartners Wvggz. Zie de Handout vermissingen2 en de uitvoeringsafspraken in de keten Wvggz ten aanzien van onttrekkingen en vermissingen3.
Zijn instellingen verplicht een protocol te hebben over hoe te handelen als ggz-patiënten die gedwongen zijn opgenomen plots verdwijnen?
Een dergelijk protocol wordt van iedere zorgaanbieder verwacht die verplichte zorg aanbiedt en daarmee ook voor Parnassia. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Is er bij Parnassia een standaardprotocol over hoe om te gaan met ggz-patiënten die gedwongen opgenomen zijn en vervolgens verdwijnen?
Zie antwoord vraag 8.
De plaatsing van distikstofmonoxide (lachgas) op Opiumlijst II en de handhaving daarvan. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op nieuw uitstel lachgas-ban: «Verbod komt niet uit de lucht vallen»»?1
Ja.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie (OM) klaar voor de handhaving nu distikstofmonoxide (lachgas) verboden is per 1 januari 2023 door plaatsing op lijst II van de Opiumwet? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. Zie daarover verder vraag 6.
Er zijn daarnaast goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20212 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Met het Openbaar Ministerie en politie is daarom afgesproken een zogenaamd ingroeimodel te hanteren voor de handhaving van het lachgasverbod op grond van de Opiumwet. Dit heeft te maken met de impact op de organisaties, mede veroorzaakt door het feit dat het de eerste gasvormige drug is die verboden wordt op grond van de Opiumwet en lachgas is geclassificeerd als gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan handelingen met lachgas.
Het is niet ongebruikelijk om een ingroeimodel te hanteren bij nieuwe wetgeving. Het gaat hier concreet om het inrichten van het gehele proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment ingericht.
Wat is nodig om dit verbod op een effectieve wijze te handhaven?
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging.
Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er door het Openbaar Ministerie met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren
Klopt het dat het ontwerpbesluit tot plaatsing van lachgas op lijst II reeds in 2021 is gepubliceerd? Zijn het OM en de politie toen begonnen te anticiperen op de handhaving van een eventueel verbod?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
Bent u ervan op de hoogte dat er bij de begroting van 2022 structureel geld is vrijgemaakt voor de kosten van implementatie van dit verbod? Hoe is dit geld tot op heden besteed?
Daar ben ik van op de hoogte. Bij de uitvoeringsorganisaties zijn in 2022 voorbereidingen getroffen in afwachting van het te nemen besluit over het lachgasverbod. Bij deze voorbereidingen voor de implementatie kwamen nog geen kosten kijken.
In mijn Kamerbrief van 15 juni 2022 heb ik aan uw Kamer laten weten dat voor de versterking van de handhaving van het lachgasverbod structureel 14 miljoen euro wordt vrijgemaakt.3 Na de afkondiging van het lachgasbesluit worden de middelen structureel beschikbaar gesteld aan de uitvoeringsorganisaties.
Dit geld wordt jaarlijks via een bijzondere bijdrage overgemaakt aan de politie op basis van een bestedingsplan met daarin geplande uitgaven en activiteiten vanaf 1 januari 2023. Middelen die op de begroting van 2022 waren gereserveerd voor eventuele inwerkingtreding vóór 1 januari 2023 zijn niet nodig gebleken en herbesteed binnen de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit of breder binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierover wordt gerapporteerd binnen de reguliere begrotingsverantwoording.
Hoe vindt handhaving plaats als OM en politie er per 1 januari 2023 niet in geslaagd zijn om de noodzakelijke wijzigingen voor een effectieve handhaving te implementeren?
Er wordt op dit moment opgetreden tegen het bezit van lachgas. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.4 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast nu ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.