Problemen bij Fier Friesland met de budgetten specialistische functies |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat een landelijk gespecialiseerde organisatie – zoals Fier – nog steeds over een groot deel van haar budgetten en voorzieningen geen afspraken heeft kunnen maken voor 2015?1
Ik begrijp dat de decentralisaties voor Fier Fryslân onzekerheid met zich meebrengen. Ik heb Fier Fryslân gewezen op de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ).
De TAJ heeft mij geïnformeerd over de stand van zaken rond de afspraken die weldegelijk met Fier Fryslân zijn gemaakt. Fier Fryslân is partij bij de volgende afspraken:
Voor de specialistische jeugdzorg is de VNG met de instellingen, waaronder Fier Fryslân, een Landelijk Transitiearrangement (LTA) Jeugd, een raamcontract waarin de condities zijn opgenomen waaronder specialistische jeugdzorg door de gemeenten kunnen worden ingekocht, overeengekomen. De VNG heeft de gemeenten geadviseerd om een deel van het budget te reserveren voor de inkoop van landelijke functies. De beslissing over de inkoop bij Fier Fryslân is aan de gemeenten. Zij kunnen uiteraard ook andere keuzes maken en besluiten zelf zorgaanbod te gaan ontwikkelen.
De VNG heeft voor specifieke groepen in de vrouwenopvang (slachtoffers van loverboys en eergerelateerd geweld) een centraal inkooparrangement opgesteld en daarvoor middelen apart gezet op een zogenaamde derdenrekening. Een deel van de voorzieningen die Fier Fryslân thans biedt, worden vanaf 1-1-2015 op deze wijze gefinancierd.
Fier Fryslân financiert een deel van haar voorzieningen uit de middelen GGZ-C. Beschermd wonen gaat over naar de gemeenten, evenals de middelen. Op de volgende wijze.
18-: de middelen uit de Jeugd GGZ worden vanaf 1-1-2015 op grond van het woonplaatsbeginsel verdeeld over de gemeenten. Voor het grootste gedeelte zullen die middelen dus bij een andere gemeente dan de gemeente Leeuwarden terecht komen. Het is aan de gemeenten om afspraken te maken.
18+: de middelen voor de GGZ-C (beschermd wonen) worden in 2015 en 2016 nog historisch verdeeld, waarbij niet het woonplaatsbeginsel geldt. Relevant is dus waar de zorg wordt geleverd en niet waar de cliënt oorspronkelijk vandaan komt. De gemeente Leeuwarden heeft mij bevestigd in 2015 de huidige omvang beschermd wonen bij Fier Fryslân in te kopen.
Hoe komt het dat er nog steeds geen afspraken zijn gemaakt voor de specialistische functies voor buitenlandse slachtoffers van internationale mensenhandel? Vindt u dat deze, nu nog landelijk werkende voorziening, na 1 januari 2015 haar landelijk functie moet behouden (net zoals er specialistische landelijke voorziening is voor binnenlandse slachtoffers van mensenhandel)?
Het is aan de gemeenten om afspraken te maken over de vormgeving en financiering van het zorgaanbod voor slachtoffers van mensenhandel en hun kinderen en de wijze waarop de specialistische functies daarbinnen worden vormgegeven. Zij moeten borgen dat de benodigde opvang voor buitenlandse slachtoffers beschikbaar is.
Het Rijk neemt verantwoordelijkheid voor de landelijke opvang voor slachtoffers gedurende de drie maanden bedenktijd op grond van hoofdstuk B8/3 van de Vreemdelingencirculaire. Voor hen is er de Categorale Opvang van Slachtoffers van Mensenhandel (COSM). De contracten met de aanbieders worden verlengd tot 31-12-2017. De COSM biedt 70 opvangplaatsen voor slachtoffers en hun kinderen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 10-Rena bedden van Fier – die nu nog onder de AWBZ vallen, maar niet duidelijk is waaruit deze straks gefinancierd worden – behouden blijven?
Binnen het programma Rena levert Fier Fryslân specialistische zorg voor buitenlandse slachtoffers van mensenhandel. De plaatsen worden uit verschillende bronnen gefinancierd: uit de Zvw, de Regeling zorg asielzoekers (Rza) en de AWBZ. Gemeenten zijn verantwoordelijk om jeugdige slachtoffers adequaat te ondersteunen. Ik ga er vanuit dat als een jeugdig slachtoffer deze specialistische zorg nodig heeft, dat gemeenten die ook voor hun jeugdige burger inkopen.
Klopt het dat er momenteel niets geregeld is voor de opvang en behandeling van kinderen van buitenlandse slachtoffers van internationale mensenhandel? Zo nee, wat gaat u doen om ook deze kinderen de opvang en begeleiding te bieden die zij nodig hebben?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat het niet juist is te veronderstellen dat er niets geregeld is.
Wanneer zijn de afspraken van uw ministerie met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bekend over de AWBZ-middelen ten behoeve van beschermd wonen voor Fier? Klopt het dat hier sprake is van onbedoelde effecten bij de overheveling van budgetten van zorgkantoren en zorgverzekeraars naar gemeenten, zoals in de brief benoemd wordt (m.b.t. de AWBZ-budgetten voor minderjarigen en meerderjarigen en de jeugd- ggz-budgetten)?
Ik heb met de VNG afgesproken dat we in het komende voorjaar aan de hand van een analyse van de realisatiecijfers van de NZa over 2014 (beschikbaar in februari 2015) zullen bezien of het budget 2015 voor beschermd wonen/GGZ-C moet worden bijgesteld. Daarbij komt ook de verdelingsvraag aan de orde. Voor Fier Fryslân is relevant dat, gelet op die afspraak, de gemeente Leeuwarden mij vervolgens heeft laten weten de huidige omvang voor beschermd wonen voor meerderjarigen bij hen te zullen inkopen.
Bent u bereid de opgetreden fout – dat de budgetten die over heel Nederland zijn verspreid omdat 80 procent van de cliënten van Fier buiten Friesland afkomstig is, maar historisch gezien toegerekend moeten worden aan de gemeente Leeuwarden – te herstellen, zodat de specialistische landelijke functie gefinancierd kan blijven? Zo ja, gaat u de gemeente Leeuwarden compenseren voor deze tekorten of gaat u de decembercirculaire aanpassen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in overweging te nemen om Fier, en eventueel enkele andere voorzieningen, de status van pilot te geven om de rijksoverheid in staat te stellen de (onbedoelde) effecten van de transitie te monitoren, omdat Fier over vrijwel alle budgetten beschikt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer meermalen toegezegd dat het kabinet de transitie(s) nauwlettend zal monitoren, zodat ongewenste gevolgen kunnen worden voorkomen en er zo nodig tijdig kan worden bijgestuurd. Ik zie niet in welke toegevoegde waarde een pilot nu zou kunnen hebben.
Bent u bereid in overweging te nemen de specialistische functies van Fier onder te brengen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, omdat bij cliënten van Fier steeds sprake is van veiligheidsvraagstukken: ernstige dreiging, veiligheids- en traceerbaarheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie voor de reden mijn antwoord op vraag 2. Ik wijs er overigens op dat vrouwenopvang, waar ook sprake is van veiligheidsvraagstukken, al lange tijd decentraal wordt vormgegeven.
Bent u bereid in overweging te nemen de budgetten van Fier te storten op een derdenrekening (inclusief de verdwenen AWBZ- en jeugd-ggz-budgetten), en dit op zeer korte termijn te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gezamenlijke gemeenten om tot een passend financieringsarrangement te komen voor de cliënten waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Kunt u aangeven hoeveel landelijk werkende instellingen tegen soortgelijke problemen aanlopen? Hoe gaat u deze problemen met deze instellingen oplossen?
Mij zijn geen problemen bekend met andere landelijk werkende instellingen voor slachtoffers van mensenhandel.
Bent u het ermee eens dat landelijk werkende instellingen, waar het overgrote deel van de cliënten van buiten de eigen regio komt, een groter risico lopen dan landelijk werkende instellingen, waarbij een minderheid van de cliënten uit een andere dan de eigen regio komt vanwege een wijziging in het verwijzingssysteem? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze risico’s tot een minimum te beperken?
In zijn algemeenheid ben ik het eens met de in de vraag verwoorde stelling. Daarom is het goed dat de VNG specialistische functies in de vrouwenopvang centraal inkoopt en een LTA heeft gesloten met de instellingen voor specialistische jeugdzorg.
Kunt u aangeven hoe de verhouding regionale en buitenregionale cliënten is bij de landelijk werkende voorzieningen? Bent u bereid aanvullende maatregelen te nemen voor landelijk werkende voorzieningen, waarbij de meerderheid van de cliënten uit andere regio’s komt?
Nee, deze verhouding wordt niet bijgehouden. Ik acht het niet nodig om aanvullende maatregelen te nemen, gelet op de maatregelen die de VNG heeft genomen. In mijn antwoord op vraag 7 ben ik ingegaan op de wijze waarop ik een vinger aan de pols houd.
Kunt u toelichten hoe de financiering is geregeld bij de andere opvanginitiatieven voor slachtoffers van mensenhandel?2
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik graag naar het antwoord op de vragen 1 en 2.
Is de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel op dit moment voldoende toegankelijk? Is elke gemeente voldoende op de hoogte van de hulp die mensen kunnen krijgen als ze vermoedelijk slachtoffer zijn van mensenhandel of uitbuiting? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er zijn mij geen specifieke knelpunten bekend met betrekking tot de toegankelijkheid van de hulpverlening. Tijdens bijeenkomsten die door VenJ en mijn ministerie zijn georganiseerd in het kader van het Nationaal Verwijsmechanisme (NVM)3 kwam wel naar voren dat niet altijd transparant en kenbaar is waar slachtoffers terecht kunnen en waar zij recht op hebben. Daarom wordt in het kader van het NVM een wegwijzer (website) ontwikkeld. Professionals rondom het slachtoffer kunnen daarmee gemakkelijker passend zorgaanbod vinden.
Uit genoemde bijeenkomsten kwam eveneens naar voren dat er niet altijd duidelijkheid is over de rol die gemeenten (moeten) oppakken bij de ketenaanpak mensenhandel, en de bescherming van slachtoffers mensenhandel in het bijzonder. De VNG zal het initiatief nemen voor een traject van kennisverbetering en -overdracht. Bij de verdere uitwerking van dit traject worden de conclusies van de commissie onder leiding van burgemeester Lenferink van Leiden, waarin o.a. de VNG en de Federatie Opvang zitting hebben, betrokken. De commissie heeft tot doel om knelpunten en oplossingen rond mensenhandel in relatie tot de opvang in kaart te brengen. In het voorjaar van 2015 komt de commissie Lenferink met haar advies.
Zijn er afspraken gemaakt wie er na 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn voor de financiering van de opvang en hulpverlening enerzijds, en voor een uitkering of zak- en kleedgeld anderzijds voor buitenlandse slachtoffers van internationale mensenhandel die in geen enkele gemeente staan ingeschreven?
Tijdens de bedenktijd kunnen buitenlandse slachtoffers een RvB-voorziening aanvragen. Op grond van de Regeling verstrekking bepaalde categorieën vreemdelingen (RvB regeling) worden (mogelijke) slachtoffers voorzien in de noodzakelijke bestaansvoorwaarden. Dit houdt een financiële toelage in en de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe door het COA te treffen ziektekostenregeling. De RvB-voorzieningen worden verzorgd door het COA. Voor deze RvB-voorziening is inschrijving in een gemeente geen vereiste. Na de bedenktijd (als het slachtoffer aangifte heeft gedaan of anderszins medewerking heeft verleend) krijgen slachtoffers van mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning op grond waarvan zij in de gemeente aanspraak kunnen maken op voorzieningen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015?
Dit is gezien de complexiteit van de materie en de afstemming die hierop moest plaatsvinden helaas niet gelukt.
Het besluit beschikbaarheidsbijdrage Spoedeisende Hulp (SEH) en Acute verloskunde van het ziekenhuis ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
|
|
Wat is uw reactie op de brief van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan het ziekenhuis ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen over het besluit beschikbaarheidsbijdrage SEH en Acute verloskunde?1
Klopt het dat het om een bedrag van jaarlijks 2,5 miljoen euro gaat vanaf het jaar 2013, zoals de directie zegt, of gaat het om 1,7 miljoen euro jaarlijks, zoals de NZa aangeeft?
Hoe verhoudt de tekst in de brief2 «De NZa wijst de aanvraag voor een beschikbaarheidsbijdrage van ZorgSaam af, omdat niet wordt voldaan aan één van een viertal cumulatieve voorwaarden, namelijk «de zorgverzekeraar kan niet meer aan de op hem rustende zorgplicht voldoen en dat is hem wegens overmacht niet aan te rekenen». Omdat niet aan dit criterium wordt voldaan worden de andere drie criteria buiten beschouwing gelaten» zich met de tekst in uw brief aan de Kamer over de «Analyse gevoelige ziekenhuizen»3 «Ziekenhuizen komen in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage wanneer ze voldoen aan drie criteria. 1) Het ziekenhuis biedt 24/7 spoedeisende hulp aan. 2) Het ziekenhuis is cruciaal voor de 45-minutennorm. 3) De reguliere inkomsten via tarieven zijn onvoldoende om de SEH in de lucht te houden. Voor 2014 zal de NZa toetsen of de huidige ontvangers van de beschikbaarheidbijdrage aan de genoemde eisen voldoen en de bijdrage vanaf 2014 behouden»?
In de analyse gevoelige ziekenhuizen van het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in 2013 wordt ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen als een van de acht gevoelige ziekenhuizen genoemd; betekent deze brief dat ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen verdwijnt uit deze lijst van 8?4
Kunt u aangeven hoeveel en welke van de acht gevoelige ziekenhuizen volgend jaar geen beschikbaarheidsbijdrage meer ontvangen?
Komt door dit besluit de 45-minutennorm in Zeeuws-Vlaanderen in gevaar? Zal de bereikbaarheid van de SEH en de acute geboortezorg afnemen? Wat zijn de gevolgen voor het huidige verzorgingsgebied van het betreffende ziekenhuis wanneer dit verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe groot is het risico dat ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen onder de gegeven omstandigheden op enig moment de SEH en de acute geboortezorg in Zeeuws-Vlaanderen zal moeten beëindigen? Is het voortbestaan van de SEH en de acute geboortezorg in Zeeuws-Vlaanderen gewaarborgd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de rol van de zorgverzekeraars, zoals CZ, in deze? Klopt het dat zij weigeren een beschikbaarheidsbijdrage te leveren? Zouden zij dat moeten doen naar uw mening?
Moet de NZa ingrijpen als verzekeraars in het geval van ziekenhuis ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen geen beschikbaarheidsbijdrage verstrekken?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling in de Kamer van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2015?
De berichten “Mantelzorger niet in beeld” en “Mantelzorgers voelen zich soms zwaar belast” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Mantelzorger niet in beeld»1 en «Mantelzorgers voelen zich soms zwaar belast»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat veel gemeenten mantelzorgers helemaal niet in beeld hebben?
De zorg en ondersteuning die mantelzorgers aan naasten bieden is onmisbaar. Vanwege deze waardevolle bijdrage is het kabinetsbeleid erop gericht dat gemeenten mantelzorgers vroegtijdig in beeld krijgen en indien nodig integraal maatwerk in de ondersteuning aan cliënt en diens mantelzorger bieden.
Daartoe is in de Wmo 2015 de positie van de mantelzorger verstevigd. Voortaan dient de gemeente bij de beoordeling van een melding van een behoefte aan ondersteuning de situatie van de cliënt én die van de mantelzorger integraal te bezien. De gemeente betrekt daarbij wat redelijkerwijs de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger zijn. Op die manier komt de mantelzorger en diens belastbaarheid eerder in beeld bij gemeenten.
Daarnaast zijn gemeenten op basis van de Wmo 2015 vanaf 1 januari a.s. belast met de jaarlijkse waardering van mantelzorgers. Deze taak zal eraan bijdragen dat gemeenten mantelzorgers in een vroeg stadium in beeld krijgen. In het afgelopen voorjaar hebben het Ministerie van VWS en de VNG – in samenwerking met Mezzo – een informatiekaart «Mantelzorgwaardering» uitgebracht waarin wordt aangegeven hoe gemeenten de toegang tot de waardering voor mantelzorgers gestalte kunnen geven3.
Verder heeft het Ministerie van VWS op 11 november jl. – in samenwerking met de VNG en veldpartijen als Mezzo en NOV – een notitie «Mantelzorgondersteuning is de basis» uitgebracht, met daarin aandachtspunten voor gemeenten bij de vormgeving van de mantelzorgondersteuning. Gemeenten worden onder meer suggesties aangereikt voor hoe ze mantelzorgers in de nieuwe situatie, vanaf 1 januari 2015, goed kunnen bereiken4.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de GGD’en, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waaruit blijkt dat het veelal 50-plussers zijn die mantelzorg verlenen?
Zoals ook blijkt uit het bericht op nu.nl van 10 november jl. betreft het hier een onderzoek uit 2012. Er zijn geen actuele cijfers beschikbaar omtrent de omvang van informele zorg die door 50-plussers wordt verleend. Eind 2015 levert het SCP, naar aanleiding van de motie van het lid Bergkamp c.s. van 11 december 20125, een kwantitatief onderzoek op naar de huidige stand van zaken van informele zorg, waarin wordt meegenomen wat de omvang en de belasting van mantelzorg voor mantelzorgers is.
Uit eerder onderzoek van het SCP volgt dat het aandeel in de bevolking dat mantelzorg geeft, het hoogst is tussen de 45 en 65 jaar6. De oververtegenwoordiging van deze leeftijdscategorie wil niet zeggen dat jongeren of ouderen minder bereid zouden zijn mantelzorg te verlenen. De verklaring hiervoor ligt in het gegeven aan wie de meeste mantelzorg wordt verleend, namelijk ouders en schoonouders, en in het gegeven dat de groep 45–64 jarigen in de bevolking relatief groot is.
Wat is uw reactie op het bericht dat 85-plussers gemiddeld maar liefst 24 uur per week mantelzorg verlenen?
Dat met het stijgen van de leeftijd het gemiddeld aantal mantelzorguren toeneemt wordt volgens het SCP vooral verklaard doordat ouderen meestal mantelzorg verlenen aan hun partner. Het relatief hoge aantal uren mantelzorg dat 85-plussers verlenen, wordt eveneens hierdoor verklaard. De hulp aan partners/huisgenoten in het dagelijkse leven is gemiddeld intensiever dan de hulp aan bijvoorbeeld ouders of vrienden.7
Wat is uw reactie op het onderzoeksresultaat dat met het stijgen van de leeftijd het gemiddeld aantal mantelzorguren toeneemt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het een kwetsbare situatie is wanneer ouderen zoveel mantelzorg verlenen, gezien het feit dat met het stijgen van de leeftijd ook het risico op uitval toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kans op overbelasting is relatief groot voor mensen die een partner of kind verzorgen. Dat geldt echter zowel voor ouderen als andere leeftijdscategorieën mantelzorgers die een partner of kind verzorgen. Wel geldt bij ouderen dat zijzelf mogelijk gezondheidsproblemen hebben en daardoor moeite kunnen hebben met het geven van mantelzorg.
Voor het voorkomen van overbelasting is van belang dat de gemeente bij het onderzoek naar een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, wat betreft de mogelijkheden voor mantelzorg, uitgaat van wat redelijkerwijs van de desbetreffende mantelzorger mag worden verwacht. Leeftijd speelt daarbij een rol, maar ook aspecten als de aard van de relatie en de situatie waarin de cliënt en de mantelzorger zich op dat moment bevinden.
Het integraal kijken naar de situatie van de cliënt en de mantelzorger, zoals uitgangspunt in de Wmo 2015, stelt de gemeente in staat de mantelzorger goed toe te rusten zodat deze zijn informele zorgtaken goed kan volhouden. Hierbij is goed respijtbeleid door gemeenten van belang. Het tijdelijk overnemen van de totale zorg ter ontlasting van de mantelzorger, ook bij de oudere mantelzorger, zorgt ervoor dat de mantelzorger even op adem kan komen. Het kan gaan om zorg die buitenshuis of aan huis wordt georganiseerd, zoals dagopvang of begeleiding thuis in de vorm van een thuishulp.
Zoals ik in mijn voortgangsbrief «informele zorg» van 11 november jl.8 heb aangekondigd, laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar werkbare elementen van goede praktijkvoorbeelden op het terrein van respijtzorg. De verkregen inzichten met betrekking tot hoe gemeenten voor verschillende doelgroepen passende respijtzorg kunnen organiseren, waaronder de oudere cliënt en/of mantelzorger, worden meegenomen in de nieuwe handreiking respijtzorg die VWS en VNG begin 2015 uitbrengen.
Realiseert u zich dat door uitval van de mantelzorger twee mensen de dupe worden, met menselijk leed en hogere zorgkosten tot gevolg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regering realiseert zich dat het vroegtijdig in beeld krijgen van mantelzorgers waarbij overbelasting dreigt, van belang is om overbelasting en eventuele uitval van de mantelzorger te voorkomen.
Naast integraal maatwerk richting cliënt en mantelzorg door gemeenten, is een goed samenspel tussen de informele en de formele zorg hiervoor van wezenlijk belang. Het programma «In voor Mantelzorg», wat door mij wordt gefinancierd met € 4 miljoen van de € 11 miljoen aan extra middelen voor 2014 ten behoeve van de uitvoering van de motie van de leden Van der Staaij c.s.9, richt zich op het verbeteren van de samenwerking tussen beroepskrachten en mantelzorgers. Het programma waaraan 80 zorgaanbieders in de ouderen- en gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, ziekenhuizen, revalidatiecentra, thuiszorg en crosssectorale eerstelijns samenwerkingsverbanden deelnemen, dient te resulteren in duurzame en voor de mantelzorger merkbare verbeteringen in de ondersteuning. Verder bevat de op 15 september jl. opgeleverde Toekomstagenda Informele Zorg en Ondersteuning waarover ik u eveneens in bovengenoemde voortgangsbrief bericht, tal van acties de die de deelnemers uit de zorg- en welzijnketen de komende periode inzetten om een goed samenspel op de werkvloer te bevorderen. Zo zal ActiZ bevorderen dat haar leden de mantelzorger goed betrekken bij de bespreking van het zorg(leef)plan met de cliënt.
Bent u het ermee eens dat er dringend actie nodig is van gemeenten om alle mantelzorgers in beeld te krijgen en te houden, niet in het minst de oudere mantelzorgers, en waar nodig actief te ondersteunen? Welke acties gaat u hierin ondernemen?
Het kabinet vertrouwt erop dat gemeenten zich bewust zijn van het belang om mantelzorgers goed te ondersteunen. Gemeenten hebben er alle belang bij dat (dreigende) overbelasting vroegtijdig wordt gesignaleerd en wordt voorkomen dan wel bestreden. Dit komt het welbevinden van de cliënt ten goede en mantelzorg voorkomt of beperkt vaak de noodzaak voor de gemeenten om duurdere vormen van ondersteuning in te zetten.
Gemeenten dienen in hun beleidsplan aan te geven op welke wijze mantelzorgers worden ondersteund. Ter uitvoering van het plan dienen gemeenten algemene maatregelen te treffen die mantelzorgers goede ondersteuning bieden opdat zij hun mantelzorgtaken goed kunnen verrichten, zoals het inrichten van een steunpunt voor mantelzorgers en/of het organiseren van lotgenotencontact voor mantelzorgers.
Medio 2014 heeft het kabinet, in het kader van de extra middelen Van der Staaij c.s., 6 miljoen via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten overgemaakt. Dit bedrag is bestemd voor gemeenten die, vooruitlopend op het in werking treden van de Wmo 2015, in 2014 al activiteiten inzetten ter verbetering van de ondersteuning van mantelzorgers. Begin volgend jaar organiseer ik samen met de VNG een praktijkdag mantelzorg voor gemeenten waar goede praktijkvoorbeelden zullen worden gepresenteerd, onder andere betreffende de ondersteuning van de oude mantelzorger.
Verder heb ik samen met partijen uit de zorg- en welzijnketen en gemeenten (waaronder Mezzo en ouderenorganisaties als CSO en ANBO) de Toekomstagenda Informele Zorg en Ondersteuning opgesteld. Deze agenda bevat tal van actiepunten die de deelnemers de komende periode gaan uitvoeren en die er onder meer toe strekken een goede ondersteuning van mantelzorgers op gemeentelijk niveau te bevorderen. Zo zal GGZ Nederland samen met Mezzo en de VNG werken aan een beter ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers van GGZ-patiënten. Ook zijn goede praktijkvoorbeelden in beeld gebracht, zoals het sociaal wijkteam in de Hoogeveense wijk De Weide dat actief kwetsbare ouderen bezoekt, samen met hen mogelijkheden en ondersteuningsbehoeften inventariseert en indien nodig zorgt voor ondersteuning op maat. Het komende jaar zal ik het proces rondom de toekomstagenda blijven faciliteren door partijen periodiek bij elkaar te laten komen om zowel de agendapunten als de onderlinge samenwerking waar nodig te actualiseren.
Bent u zich ervan bewust dat het grotere beroep dat op mantelzorgers wordt gedaan door het snijden in het budget voor zorg en ondersteuning een groot risico met zich meebrengt op overbelasting, met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
Door maatwerk van de gemeente kan na invoering van de Wmo 2015 beter worden aangesloten op de behoeften van de cliënt en diens mantelzorger. Het integraal kijken naar een cliënt en zijn netwerk stelt gemeenten in staat om de mantelzorger die dit echt nodig heeft, op maat toe te rusten. Gemeenten kunnen op basis van de Wmo 2015 zorg- en ondersteuningsbehoeften passender oplossen dan in de huidige situatie, dichterbij en meer samen met de burger en zijn omgeving. Hierdoor zullen gemeenten respijtzorg effectiever en efficiënter kunnen organiseren.
Overigens zullen gemeenten vanaf 2015 structureel 11 miljoen extra middelen voor de ondersteuning van mantelzorgers onvangen. Ik verwacht met deze en de bestaande middelen gemeenten in staat te stellen mantelzorgers waar nodig op maat te ondersteunen.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op drinkwaterwinning |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u van de conclusie die in het Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» getrokken wordt dat, vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor natte delen van Natura2000-gebieden?1
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Deelt u de volgende conclusie van de onderzoekers: «de potentiele effecten voor waterleven, bodemleven, vogels en door uitspoeling naar het grondwater, afgemeten aan het bestrijdingsmiddelengebruik op een gemiddeld Nederlands bloembollenperceel in 2008 zijn allen groter dan de potentiële effecten op een zelfde perceel met aardappels, granen of maïs»?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat deze conclusie ook gevolgen zou moeten hebben voor de teelt van bollen en andere gif-intensieve gewassen in en rond drinkwaterwinningsgebieden? Zo ja, welke consequenties verbindt u aan dit rapport? Zo nee, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor?
De onderzoekers van Alterra concluderen dat door het hogere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bollenpercelen de kans op negatieve effecten op de natuurwaarden op de Veluwe waarschijnlijk groter is dan bij aardappels, granen of maïs. Ook concluderen de onderzoekers dat in deze studie niet is vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is.
Bij de toelatingsaanvragen worden ook effecten op drinkwaterwingebieden beoordeeld. Mocht daaruit blijken dat voor de toelating in of bij deze gebieden gebruiksbeperkingen nodig zijn, dan worden deze opgenomen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van het betreffende middel.
Omdat de studie van Alterra niet aangeeft hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is en omdat bij de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen de risico’s voor drinkwaterwingebieden worden beoordeeld, hebben de conclusies uit het Alterrarapport geen gevolgen voor de bollenteelt in en rond drinkwaterwingebieden.
Deelt u de mening dat de vaststelling van de onderzoekers, dat het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nadelige gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van Natura2000 gebieden, naar alle waarschijnlijkheid ook opgaat voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke gegevens baseert u zich? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is beschreven, is niet vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is. Daarnaast geldt ook voor oppervlaktewater dat de risico’s daarvoor bij de toelating worden beoordeeld. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal daarom geen nadelige gevolgen hebben voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water op 17 november 2014 te beantwoorden?
Helaas was het niet mogelijk om de vragen te beantwoorden in dit korte tijdbestek, vanwege de relatie met de door u aan mijn collega van EZ gestelde vragen.
De toekomst van het Dokkumer ziekenhuis De Sionsberg |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Toekomst De Sionsberg hangt aan zijden draad»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Inmiddels is sprake van een aanvraag van faillissement van Zorggroep Pasana, waar het ziekenhuis De Sionsberg onderdeel van uit maakt.
Hoe is de stand van zaken met betrekking tot het Dokkumer ziekenhuis? Hoe komt het dat de eerder verwachte opbrengsten van het ziekenhuis zo sterk tegen vallen?
De financiële problemen bij ziekenhuis De Sionsberg, waarover de afgelopen week verschillende berichten in de media verschenen, zijn niet nieuw. Deze financiële problemen zijn ondermeer ontstaan door een jarenlange terugloop van het aantal patiënten, waardoor de omzet van het ziekenhuis ontoereikend is. De afgelopen twee jaar is geïnvesteerd in de herinrichting van de logistieke (zorg-)processen (waaronder de formatie) en de kwaliteit, met als doel het proberen het aantal patiënten dat zich in het ziekenhuis meldt te vergroten. Het bestuur van De Sionsberg geeft aan dat deze aanpassingen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Het ziekenhuis heeft sinds maandag 24 november jl. een opnamestop afgekondigd.
Inmiddels is duidelijk geworden dat de Raad van Toezicht van de Zorggroep Pasana heeft ingestemd met het voorstel van de Raad van Bestuur om faillissement aan te vragen. Dat is echt een stevige teleurstelling voor de mensen die in het ziekenhuis werken en zich met hart en ziel inzetten voor goede zorg. Ik leef met hen en hun families mee. Het is een belangrijke taak voor de regio om deze mensen van werk naar werk te begeleiden. Het is aan de zorgverzekeraars om te zorgen dat de patiënten goede zorg in de regio houden.
Ik vind dit ook heel vervelend voor de inwoners van deze regio in Friesland die gewend waren gebruik te maken van dit ziekenhuis, omdat de situatie voor het verkrijgen van zorg voor hen gaat veranderen.
Op dit moment zijn er geen signalen dat een mogelijk faillissement zal leiden tot een situatie waarin de continuïteit van zorg in de regio in gevaar komt. Daar ziet de NZa ook nauwlettend op toe. Dat laat natuurlijk onverlet dat het voor betrokkenen erg vervelend is en er voor hen een lastige tijd aanbreekt.
Welke toekomst heeft u voor ogen voor ziekenhuiszorg in de regio Noordoost Friesland? Welke inzet verwacht u van andere partijen om ziekenhuiszorg voor deze regio te garanderen? Welke rol voor u zelf staat u daarbij voor ogen?
Zorgverzekeraar De Friesland heeft aangegeven dat voor nieuwe patiënten capaciteit beschikbaar is in omliggende ziekenhuizen, namelijk het Medisch Centrum Leeuwarden en het Nij Smellinghe te Drachten. Huisartsen en ambulancediensten zijn hiervan op de hoogte.
Ik zie geen rol voor mijzelf weggelegd, tenzij de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp en de acute verloskunde binnen 45 minuten in het geding is. Daar is op dit moment geen sprake van. Ik vind het van belang dat er voldoende medisch specialistische zorg in de regio beschikbaar is. Voor wat betreft de acute zorg is reeds in 2011 besloten om te stoppen met de spoedeisende hulp en de acute verloskunde van De Sionsberg. Naar aanleiding van deze sluiting zijn er diverse maatregelen genomen om de acute zorg in de regio binnen 45 minuten te borgen. De zorgverzekeraar is hier verantwoordelijk voor in het kader van de zorgplicht, waar de NZa op toeziet. In het licht van deze besluiten zie ik geen noodzaak tot verdere maatregelen voor de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid van ziekenhuiszorg in de regio Noordoost Friesland meer aandacht behoeft? Bent u bereid in gesprek te gaan met het ziekenhuis De Sionsberg?
Ik vind het van belang dat er voldoende medisch specialistische zorg in de regio beschikbaar is. De zorgverzekeraar is gezien haar zorgplicht aan zet om voldoende medisch specialistische zorg in de regio in te kopen. De zorgverzekeraar kan via de zorginkoop sturen op de spreiding van zorgvoorzieningen en kan partijen vragen om tot inhoudelijke afstemming te komen.
Indien er een gesprek gewenst is door het bestuur van het ziekenhuis De Sionsberg ben ik daartoe bereid.
Een nieuw vogelpesttype in Duitsland |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Nieuw vogelpesttype in Duitsland»?1
Ja.
Heeft de uitbraak van H5N8-virus in Duitsland gevolgen voor de Nederlandse pluimveesector? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet?
Het met H5N8 besmette kalkoenenbedrijf in Duitsland is op 6 november jl. geruimd en er is een beschermings- en toezichtsgebied ingesteld conform de Europese regelgeving. Voor lege vrachtwagens, die terugkomen uit Duitsland en waarmee gevogelte of broedeieren zijn vervoerd, is een tweede reiniging en ontsmetting in Nederland ingesteld. Deze verplichte tweede reiniging en ontsmetting is beschreven bij de tijdelijke maatregelen en blijft van kracht tot deze nationale verplichting wordt ingetrokken.
Welke stappen hebt u sinds vorig jaar gezet om de kansen op besmetting met het vogelgriepvirus te verminderen? Tot welke structurele maatregelen hebben deze stappen geleid?
Voor de huidige uitbraak van hoogpathogene vogelgriep kende Nederland de afgelopen jaren met name uitbraken van laagpathogene vogelgriep, die veelal bij buitenuitloopbedrijven plaats vonden. Daarom is er bij het Centraal Veterinair Instituut (CVI), onderdeel van Wageningen-UR, onderzoek uitgezet naar risicofactoren voor vogelgriep, bijvoorbeeld naar de vraag of er bepaalde perioden met een verhoogd risico op vogelgriep te identificeren zijn. Ik zal uw Kamer begin volgend jaar informeren over de resultaten.
Op welke wijze is het bedrijfsleven betrokken bij het opstellen van beleid of maatregelen om de kans op besmetting te verkleinen?
Het beleidsdraaiboek vogelgriep (AI) is in overleg met het bedrijfsleven opgesteld.
Klopt het dat er nader onderzoek is gedaan naar de kans op besmetting bij uitloopkippen? Zijn deze onderzoeken en uitkomsten voor de Kamer beschikbaar? Zo ja, wilt u deze delen met de Kamer? Zo nee, wanneer zijn deze onderzoeken naar verwachting beschikbaar?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn de processen van signalering van vogelgriep en ontsmetting van bedrijven tot exportvrije status voldoende geborgd binnen het Ministerie van Economische Zaken na de opheffing van de productschappen?
De productschapstaken voor dierziektes zijn, waar het een publieke taak betreft, grotendeels overgenomen door het Ministerie van Economische Zaken. Hieronder vallen de taken ten aanzien van vogelgriepmonitoring.
Reiniging en ontsmetting zijn taken van het bedrijfsleven zelf.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg dierziekten en antibioticagebruik op 11 december 2014?
Ja.
Het misbruik van patiënten door een veroordeelde zedendelinquent |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ontuchtverpleger opnieuw in de fout»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over respectievelijk het opleggen van een strafrechtelijk beroepsverbod aan zedendelinquenten2 3 en over seksueel misbruik door zorgverleners?4
Ja.
Hoeveel patiënten worden jaarlijks seksueel misbruikt door zorgverleners c.q. hoeveel meldingen krijgt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daar jaarlijks over?
De IGZ registreert op basis van de meldingsplicht in de Kwaliteitswet Zorginstellingen meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners. De IGZ registreert deze meldingen onder een brede definitie seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daaronder vallen meldingen over seksueel misbruik, maar bijvoorbeeld ook meldingen die betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners. In 2013 waren er 133 meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
In hoeveel van de bovenstaande gevallen was er sprake van een zorgverlener die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van een patiënt dan wel over wie er eerder een melding is gedaan?
In drie van de meldingen seksueel grensoverschrijdend gedrag uit 2013 was er sprake van (eerdere) meldingen van meerdere cliënten over één zorgverlener. De IGZ heeft bij deze personen zelf onderzoek gedaan. Bij één zorgverlener is een tuchtzaak gestart en tegen twee zorgverleners is aangifte gedaan.
Hoe vaak is er de afgelopen twee jaar iemand, die voor een zedendelict werd veroordeeld, door de strafrechter (tevens) uit zijn beroep gezet?
Het openbaar ministerie (OM) en de Raad voor de rechtspraak hebben mij meegedeeld hierover geen gegevens uit hun registratiesystemen te kunnen genereren aangezien dit alleen kan worden nagegaan door middel van onderzoek op dossierniveau.
Acht u het voorstelbaar dat, als bij een strafrechtelijke veroordeling de bijkomende straf van ontzetting uit een beroep wordt opgelegd, een veroordeelde zorgverlener wellicht niet meer in staat zal zijn patiënten te misbruiken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, een dergelijke vorm van ontzetting uit het beroep kan er in de praktijk toe leiden dat een veroordeelde zorgverlener niet meer in de hoedanigheid van zorgverlener in contact staat met zijn patiënten. In verband met het toezicht op de naleving is de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden gewijzigd. Hiermee kunnen ook beroepsorganisaties in kennis worden gesteld van opgelegde ontzettingen en van opgelegde bijzondere voorwaarden met een vergelijkbare strekking.
Wat is naar uw mening het verschil in effectiviteit in de zin van het voorkomen van een zedenmisdrijf door een zorgverlener bij het opleggen van een beroepsverbod door een strafrechter bij een veroordeling voor een zedenmisdrijf enerzijds en een tuchtrechterlijk beroepsverbod na gebleken misbruik van een patiënt anderzijds?
Er zijn verschillen in duur en uitwerking. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om de inschrijving in het BIG-register door te halen. Dit heeft een onbeperkte duur. Het effect van de tuchtrechtelijke doorhaling is momenteel nog beperkt omdat deze alleen ziet op de beroepsuitoefening waarvoor betrokkene geregistreerd stond. De Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) is voornemens een wijziging door te voeren waardoor het mogelijk wordt om binnen het tuchtrecht een breder verbod op te leggen dan de doorhaling van de inschrijving voor het BIG-beroep. Hierover heeft zij uw Kamer reeds geïnformeerd.5 De strafrechtelijke ontzetting kan voor het leven worden uitgesproken bij de veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf. Bij veroordeling tot een tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis, een geldboete of bij afzonderlijke oplegging gelden verschillende periodes van kortere duur. Ook leidt een dergelijke ontzetting tot doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Alle doorhalingen worden vermeld in het BIG-register en gepubliceerd op de online raadpleegbare lijst met maatregelen BIG, in de Staatscourant en regionale dagbladen. De strafrechtelijke ontzetting wordt tevens betrokken bij de beoordeling van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De tuchtrechtelijke doorhaling wordt niet in die beoordeling betrokken, maar wel openbaar gemaakt. Bij het aannemen van nieuwe medewerkers voor BIG-beroepen behoren werkgevers te controleren of betrokkene BIG-geregistreerd is.
Acht u het wenselijk dat bij de strafeis in het geval van zedendelinquenten vaker dan nu het geval is gekeken wordt naar het beroep van de delinquent en ontzetting uit dat beroep overwogen wordt? Zo ja, acht u dan bijvoorbeeld aanscherping van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie op dit punt mogelijk? Zo nee, waarom niet?
De bijkomende straf van ontzetting uit het beroep vormt een belangrijk instrument om de veroordeelde de mogelijkheid te ontnemen om voor bepaalde duur opnieuw de uitoefening van het beroep te misbruiken voor het plegen van strafbare feiten. Ook het OM acht het van belang dat de mogelijkheid van ontzetting uit het ambt of beroep, en de vordering van bijzondere voorwaarden met een vergelijkbare strekking in die gevallen waarin ontzetting uit ambt of beroep niet kan worden gevorderd, aandacht krijgt in de afwegingen met betrekking tot de strafeis. In verband met het toezicht op de naleving is de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wet Justitiële en Strafvorderlijke gegevens, Aanwijzing Wjsg) gewijzigd, zodat ook beroepsorganisaties in kennis kunnen worden gesteld van opgelegde ontzettingen en bijzondere voorwaarden met een vergelijkbare strekking. Voor een aanpassing van de toepassingspraktijk van het OM zie ik geen aanleiding.
Hoe vaak vragen werkgevers in de zorg nieuwe werknemers een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en hoe veel werkgevers doen dit niet?
Het precieze aantal werkgevers dat al dan niet VOG’s aan de medewerkers vraagt, is onbekend. In 2013 zijn er in totaal ca. 113.000 VOG-aanvragen ingediend met het verzoek om te screenen via het profiel «Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier». Van deze aanvragen zijn er 241 geweigerd.
Ziet u aanleiding in delen van de zorg waar sprake is van extra kwetsbare patiënten zoals psychiatrische patiënten, een VOG (verklaring omtrent het gedrag) verplicht te stellen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijke Minister van VWS is voornemens om in het Uitvoeringsbesluit wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz) te regelen dat zorgaanbieders die zorg leveren in de zin van de Wet langdurige zorg en de intramurale GGZ-zorg, moeten beschikken over een VOG voor hun nieuwe medewerkers. In het geval van solistisch werkende zorgverleners geldt dat zij de VOG op verzoek moeten kunnen tonen aan een cliënt of aan de IGZ.
Verkeerde beddenproblematiek Verpleging en Verzorging (V&V) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat mensen met een GGZ C-problematiek die ouder worden door somatische aandoeningen soms een zorgzwaartepakket ZZP 4 tot en met 8 geleverd krijgen, en dat dit cliënten zijn die veelal vanuit Beschermd Wonen of Forensische zorg (omdat zij geen verpleeghuiszorg kunnen bieden) of vanuit een regulier verpleeghuis (omdat deze verpleeghuizen niet weten om te gaan met de gedragsproblematiek van deze doelgroep) komen?
Ik ben ermee bekend dat cliënten soms een andere zzp-indicatie kunnen hebben dan voor een instelling «gebruikelijk» is. Het zzp is dan voor de instelling sectorvreemd of instellingsvreemd. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen met psychiatrische problemen die in een V&V-instelling verblijven. Zij hebben een indicatie zzp GGZ-C.
Kunt u aangeven om hoeveel mensen dit gaat?
Volgens gegevens van het Zorginstituut Nederland waren er op 1 januari 2014 ruim 1.600 cliënten die een indicatie zzp GGZ-C hadden en daarvoor V&V-zorg geleverd kregen.
Wat vind u van het feit dat met de overheveling GGZ-C naar gemeenten de dekking wegvalt voor een deel van deze zorg, en daarmee verpleeghuisbedden voor deze speciale doelgroep uit de Wet langdurige zorg (Wlz) vervallen, terwijl er juist wel V&V zorg wordt geleverd?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning van mensen met een indicatie zzp GGZ-C, ook als deze cliënten in een instelling voor gehandicapten of een verpleeghuis verblijven. Het is dus niet zo dat de dekking voor de zorg aan deze mensen wegvalt.
Klopt het dat met de overheveling van het beschermd wonen (GGZ-C) naar gemeenten de gemeente het beschermd-wonen-deel en niet het deel (behandeling en medicijnen) verpleeghuiszorg zal bekostigen? Zal het antwoord dan zijn dat de cliënt zelf een huisarts, apotheek en paramedische hulp zal moeten regelen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn, en dat het probleem van deze doelgroep is dat zij niet goed in staat is dit zelf te regelen, en eigenlijk tussen wal en schip dreigt te komen doordat deze een dubbelproblematiek heeft?
Ja, het klopt dat de gemeente alleen zorg draagt voor het beschermd wonen deel. Zorg door huisarts, apotheker en paramedische hulpverlener wordt vergoed uit de Zvw, net zoals dat ook het geval was bij beschermd wonen in de AWBZ. Het is dus in zijn algemeenheid niet ongebruikelijk om een eigen huisarts te hebben, ook niet voor cliënten in een instelling.
Voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie zal dit wel nieuw zijn. De instelling moet hierover afspraken maken met zorgverleners. Cliënten moeten adequaat worden begeleid. Deze begeleiding houdt ook in dat de cliënten zullen worden ondersteund ten behoeve van toegang tot de benodigde zorg, zoals die van een huisarts of apotheker of paramedicus. Wanneer sprake is van een structureel gewijzigde zorgbehoefte, kan een nieuwe indicatie bij het CIZ worden aangevraagd.
Uit mijn contact met het Leger des Heils (één van de zorgaanbieders gericht op de hier aan de orde zijnde doelgroep) is mij gebleken dat het Leger des Heils op deze verandering reageert met een praktische oplossing, zodat de cliënten zo weinig mogelijk hinder ervaren van de veranderingen. Verder is van belang op te merken dat de huisarts zo nodig voor consultatie terecht kan bij de verpleeghuisarts.
Zoals aan uw Kamer toegezegd zal er in de toekomst ook voor ggz-cliënten toegang zijn tot de Wlz op basis van objectieve, inhoudelijke criteria. Het Zorginstituut Nederland stelt hiervoor momenteel een afwegingskader op dat in het voorjaar gereed zal zijn, waarna besluitvorming hierover zal plaatsvinden. Zowel voor cliënten met een zorgzwaartepakket C alsook voor cliënten met een zorgzwaartepakket B kan gelden dat zij tot deze groep behoren, die in de toekomst op basis van objectieve criteria toegang kunnen krijgen tot de Wlz. Dit kan ook gelden voor sommige cliënten met een «sectorvreemde» indicatie. Binnen de Wlz is sprake van een zogenaamd integraal pakket, wat betekent dat de benodigde algemeen medische zorg door de instelling zal worden geleverd indien de cliënt op behandeling is aangewezen.
Indien deze zorg naar de gemeente gaat en niet meer betaald wordt vanuit de V&V, moeten verpleeghuiszorgbehoevende (ex)dak- en thuislozen dan zelf een huisarts zoeken en paramedische hulpverlening, terwijl zij door hun somatische klachten langdurige verpleeghuiszorg nodig hebben? Vindt u dat hier een praktische oplossing voor moet komen,? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Patiëntgegevens zonder toestemming zijn gedeeld |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiëntgegevens zonder toestemming gedeeld»?1
Ik heb het bericht «Patiëntgegevens zonder toestemming gedeeld» met interesse gelezen.
Vindt u het acceptabel dat in ongeveer 5% van de gevallen geen rechtsgeldige toestemming voor het uitwisselen van medische gegevens kon worden vastgesteld?
Ik vind het belangrijk dat de patiënt om toestemming wordt gevraagd bij de uitwisseling van medische gegevens. En het is een wettelijke eis dat de toestemming van de patiënt is gevraagd. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft bij het Landelijk Schakelpunt (LSP) een steekproef van 149 dossiers onderzocht. Bij acht dossiers kon niet worden aangetoond dat er sprake was van rechtsgeldige, uitdrukkelijke toestemming voor de uitwisseling van medische gegevens. Het CBP stelt in haar rapportage dat de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) inmiddels voldoende technische en organisatorische waarborgen heeft getroffen om te bewerkstelligen dat alleen persoonsgegevens verwerkt worden van patiënten die daarvoor aan hun zorgaanbieder een rechtsgeldige toestemming hebben verleend.
Bent u van plan alle 5 miljoen aanmeldingen te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan nader onderzoek te verrichten. In Nederland is een onafhankelijke toezichthouder en dat is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft als taak toezicht te houden op de naleving en toepassing van onder andere de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het CBP bepaalt zelf of er onderzoek danwel nader onderzoek wordt gedaan.
Zijn de betrokken patiënten ervan op de hoogte gesteld dat hun medische gegevens uitgewisseld konden worden? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) heeft aangegeven dat in alle acht gevallen de zorgverlener daadwerkelijk toestemming van de patiënt heeft verkregen voor uitwisseling van gegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) oordeelde dat het aantonen van de rechtsgeldigheid van deze toestemming nog onvoldoende was. In twee gevallen ontbrak een handtekening of de datum op het formulier. In zes gevallen was de informatie voorafgaand aan de toestemming niet aantoonbaar fysiek verstrekt aan de patiënt. Het verstrekken van foldermateriaal via balies en in informatierekken acht het CBP niet voldoende.
In alle acht gevallen is op verzoek van VZVZ door de zorgverlener ter controle opnieuw contact met de patiënt opgenomen. In alle gevallen waarin de patiënt bereikt kon worden, is de toestemming bevestigd aan de zorgverlener. Patiënten die niet binnen twee weken bereikt konden worden (dit waren 4 van de 8 personen), zijn door de zorgverlener bij het LSP afgemeld
Waaruit bestaan de maatregelen die de VZVZ (de organisatie die verantwoordelijk is voor het voormalige elektronische patiëntendossier) heeft genomen?
De Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) verricht reguliere en periodieke controles bij de aangesloten zorgaanbieders. De VZVZ heeft mij bericht daarnaast de volgende aanvullende maatregelen zijn genomen.
Allereerst zijn de instructies en de ondersteuning van de VZVZ bij het inrichten en uitvoeren van de toestemmingsprocedure bij de aangesloten zorgaanbieders onder de aandacht gebracht. Vervolgens zijn de eisen in de toestemmingsprocedure aangescherpt. Ook is er bij de zorgaanbieders op aangedrongen dat een strikte scheiding wordt aangebracht tussen de formulieren die met «ja» of met «nee» zijn ingevuld. Hierop moet de zorgaanbieder toezicht houden, waardoor misverstanden worden uitgesloten.
Tot slot heeft de VZVZ het drukwerk, de formulieren, de website en de instructies aangescherpt over het verkrijgen van toestemming.
Welke sancties staan er op het niet naleven van de Wet bescherming persoonsgegevens?
Degenen die in strijd handelen met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kunnen op verschillende manieren worden aangesproken, zowel op grond van het privaatrecht, het bestuursrecht of het strafrecht. Ook betrokkenen die vermoeden dat er misbruik is gemaakt van hun gegevens kunnen via deze wegen hun recht halen. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is de toezichthouder op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op dit moment kan het CBP bij overtredingen van de materiële normen van de Wbp bestuursdwang toepassen of een last onder dwangsom opleggen. Op 24 november jl. heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 662) waarin is opgenomen dat het CBP ook de bevoegdheid krijgt een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van de materiële normen van de Wbp.
Wanneer gaat u een einde maken aan het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Ik ga geen einde maken aan het Landelijk Schakelpunt. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het feit dat vele kinderen met lichte verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen niet in aanmerking komen voor de Wet langdurige zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u Youp nog?1
Ja.
Erkent u dat de blinde Youp door zijn lichte verstandelijke beperking, het ontbreken van zelfregulatie en ernstige gedragsproblematiek 24 uur per dag zorg en toezicht nodig heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat Youp niet onder de Wet langdurige zorg (Wlz) valt, omdat zijn ouders geen kortdurend verblijf hebben aangevraagd, mede omdat Youp nergens opgevangen kan worden?2
Erkent u dat de situatie van Youp exemplarisch is voor vele andere kinderen en jongeren met een net afwijkende grondslag of aantal uren in de indicatie? Kunt u een overzicht geven welke uitsluitingsmechanismen bestaan voor de toegang tot de Wlz?
Is er een selectiefout gemaakt, waardoor een groep kinderen die wel aangewezen zijn op een 24-uur hulp/toezicht niet in de Wlz terecht zijn gekomen, vanwege die ontbrekende indicatie voor kortdurend verblijf?
Is het niet vreemd dat de ouders van kinderen zoals Youp om in aanmerking te komen voor de Wlz nu een aanvraag voor kortdurend verblijf zouden moeten indienen, terwijl ze deze aanspraak niet kunnen of willen «gebruiken»?3
Deelt u de inschatting dat kinderen zoals Youp in een zorginstelling zouden verblijven als de ouders niet de 24-uur hulp/toezicht taak op zich nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het werkelijk de bedoeling van de stelselwijzigingen dat kinderen met een lichtverstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen onder de Jeugdwet/Wmo en Zorgverzekeringswet gaan vallen tot ze 18 jaar zijn? Waardoor ze niet langer verzekerd zijn van de veilige omgeving waarin ze nu verkeren? Zijn gemeenten hierop berekend?
Een belangrijke doelstelling van de nieuwe Jeugdwet is de zorg voor kinderen in één kader samen te brengen, onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Dat geldt met name ook voor de zorg aan kinderen met een licht verstandelijke beperking. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor passende zorg, en dat kan afhankelijk van de ernst van de bijkomende gedragsproblematiek behandeling thuis inhouden of in een orthopedagogisch behandelcentrum.
Bent u bereid om snel het besluit te nemen dat kinderen en jongeren met licht verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen op te nemen in de Wlz, om rust te geven aan de bezorgde ouders en om recht te doen aan de stelling dat de Wlz er is voor mensen die levenslang en levensbreed zorg en ondersteuning nodig hebben?
Ik heb altijd gesteld dat cliënten voor het systeem gaan. Om die reden heb ik eerder de Regeling Wlz-indiceerbaren opgesteld. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 tot en met 7 heb gesteld, wordt de regeling feitelijk uitgebreid voor mensen zoals Youp. Hiermee ontstaat duidelijkheid voor de cliënt en kan volgend jaar worden bezien op welke wijze en binnen welk wetgevingsregime de zorg en ondersteuning het beste ingericht kan worden.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn beantwoorden, maar zeker voor de behandeling van de begroting VWS in week 47?
Deze termijn is helaas niet haalbaar gebleken.
De kwaliteit van zorg in een Haags verpleeghuis |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Radeloze Joop (81): Soms loopt de urine langs haar enkels»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de echtgenoot van een cliënt die woont op een afdeling van verpleeghuis WZH Waterhof in Den Haag zelf regelmatig op de afdeling van zijn echtgenote, waar 8 dementerende cliënten verblijven, oppast omdat er geen personeel aanwezig is op de afdeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bewoners van een verpleeghuis moeten kunnen rekenen op verantwoorde zorg. Genoeg personeel op een afdeling, juiste medicatietoediening en het nakomen van afspraken uit het zorgplan maken onderdeel uit van verantwoorde zorg.
Wat vindt u van de verdere constateringen, die de echtgenoot van een cliënt toelicht in het artikel, over toezicht op de medicatietoediening op de afdeling, hygiëne en persoonlijke verzorging van cliënten en het niet nakomen van afspraken uit het ondersteuningsplan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat volgens u goede kwaliteit van zorg is? Wordt er volgens u goede kwaliteit van zorg geleverd in verpleeghuis WZH Waterhof in Den Haag? Kunt u beide antwoorden toelichten?
In mijn brief van 12 juni jl. heb ik geschetst wat voor mij goede zorg is. Ik citeer: «Goede zorg wil zeggen dat er wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven voor de cliënt. De concrete invulling van de zorg gebeurt in samenspraak tussen de cliënt en de zorgverlener, waarbij het uitgangspunt is dat de cliënt zo veel mogelijk beslist met het oog op zijn wensen en mogelijkheden. Omdat de kwaliteit van bestaan centraal staat, kiezen zorgverleners een persoonsgerichte bejegening. Er is aandacht voor zingeving en voor iemands eigen netwerk en buurt. De (zorg)vraag van de cliënt wordt integraal bekeken. Het gaat erom dat iemand zich geholpen voelt, niet dat er «een product» is geleverd. Daarbij voldoet goede zorg aan professionele standaarden. (...) In mijn visie op kwaliteit staat het begrip kwaliteit van leven centraal en is veilige zorg daar onlosmakelijk een onderdeel van. Veilige zorg is de basis van waaruit gestart wordt; van daaruit kan kwalitatief goede zorg zich richten op een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven of welbevinden.»
Het oordeel op de vraag of er verantwoorde zorg wordt geleverd, is een verantwoordelijkheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Wanneer is voor het laatst door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verpleeghuis WZH Waterhof in Den Haag bezocht? Hoe was het oordeel van de IGZ over de kwaliteit van zorg in deze instelling? Hoe verhoudt het oordeel van de IGZ zich tot de constateringen van genoemde echtgenoot?
De IGZ heeft het specifieke verpleeghuis WZH de laatste vier jaar frequent bezocht. Dit jaar heeft de IGZ in het voorjaar WZH bezocht.
Het is gebruikelijk dat de IGZ het ministerie over haar bezoeken informeert indien er sprake is van noodzaak tot een maatregel. Daarvoor was destijds geen aanleiding. De IGZ heeft WZH locatie Waterhof voor het laatst 12 november 2014 bezocht. De voorlopige bevindingen komen overeen met het beeld dat de IGZ de laatste jaren van deze organisatie heeft gekregen. Uit dit toezicht bleek niet dat er hoge risico’s waren voor kwaliteit en veiligheid van zorg, maar wel dat er verbeterpunten zijn ten aanzien van bezetting, deskundigheid van medewerkers en ook medicatieveiligheid. Deze elementen komen ook terug in het artikel in het Algemeen Dagblad.
Wat vindt u ervan dat de cliëntenraad van de instelling meerdere keren aan de bel getrokken heeft over de kwaliteit van zorg op deze locatie, maar dat het bestuur van de instelling niet reageert op de signalen van de cliëntenraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Signalen van de cliëntenraad moeten altijd serieus genomen worden. Dit is een expliciet aandachtspunt van de IGZ bij inspecties.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de bestuurders van WZH Waterhof in Den Haag over deze situatie?
Dit is een verantwoordelijkheid van de IGZ als toezichthouder.
Kunt u aangeven op welke wijze kwaliteit van zorg in verzorgings- en verpleeghuizen nu concreet verbeterd gaat worden, zodat situaties – zoals de echtgenoot van deze cliënt deze beschrijft – niet meer voorkomen? Kunt u aangeven welke concrete acties er gaan plaatsvinden in het kader van het verbeterprogramma dat samen met brancheorganisatie Actiz wordt opgezet? Welke rol speelt de IGZ in dit verbeterprogramma?
Ik heb de Tweede Kamer 12 juni jl. een brief gestuurd, waarin de hoofdlijnen van mijn aanpak voor een verbetering van de zorg voor ouderen in verzorgings- en verpleeghuizen is gepresenteerd. Hierover ga ik vanavond met u in debat en daarin zal ik uw Kamer ook de uitwerking nader toelichten.
Is het mogelijk deze vragen voor de behandeling van de begroting VWS voor het jaar 2015 te beantwoorden en het verbeterprogramma dat in november naar de Kamer zou komen vóór de begrotingsbehandeling naar de Kamer te sturen?
Ja. Ik heb u ten aanzien van het verbeterprogramma in de brief over verbetering van de mondzorg van 12 november laten weten dat de uitwerking daarvan aanaar uw Kamer wordt verzonden.
Misstanden in het verleden bij spermabanken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Spermakliniek MC Bijdorp overtrad de wet»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over misstanden bij deze spermakliniek?
Ja.
Is het waar dat nog in de zomer van 2007 door MC Bijdorp sperma van een anonieme donor bij een vrouw is ingebracht? Zo ja, zijn daardoor wettelijke bepalingen overtreden? Zo ja, welke bepalingen en hoe kan nu nog tegen de overtreder(s) worden opgetreden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op basis van een recent signaal onderzoekt de IGZ of er na de inwerkingtreding van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) in 2004 vrouwen behandeld zijn met anoniem semen in MC Bijdorp. Lopende dit onderzoek kan ik hierover geen mededelingen doen.
Wat kunnen kinderen die met een erfelijke afwijking geboren worden uit sperma van een anonieme donor nog doen om achter de identiteit van de donor te komen? Wat kunnen andere personen of instanties nog doen om hier achter te komen?
Spermaklinieken hebben de verplichting om – indien aanwezig – ook donorgegevens van voor 2004 aan te leveren bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb). Voor spermadonoren die voor 2004 anoniem semen hadden gedoneerd bestond de mogelijkheid tot de inwerkingtreding van de wet schriftelijk te verklaren dat de persoonsidentificerende gegevens niet aan een donorkind zouden worden verstrekt. In het geval van geregistreerde anonimiteit zal de Sdkb geen contact opnemen met de donor. In het geval dat de anonimiteit niet geregistreerd is, zal de Sdkb – als zij een verzoek ontvangt van een donorkind – de donor verzoeken in te stemmen met het verstrekken van zijn persoonsidentificerende gegevens.
Uit de evaluatie van de Embryowet en de Wdkb is gebleken dat het verkrijgen van gegevens daterend van voor 2004 een knelpunt is. Deze persoonsgegevens zijn vaak niet beschikbaar, omdat de klinieken niet meer bestaan en de dossiers zijn vernietigd. Helaas zie ik geen mogelijkheden deze gegevens te achterhalen. Donorkinderen zijn dan aangewezen op de Fiom DNA-databank. Wellicht kunnen zij op die manier in contact komen met mogelijke halfbroers en -zussen en eventueel de donor.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met Fiom over hun bevindingen zoals genoemd in de eerdere vragen (zie antwoord 2 en 3)?
Met het Fiom heeft overleg plaatsgevonden over de ontwikkelingen rondom de DNA-databank. Dit overleg heeft geen aanleiding gegeven voor nadere stappen.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Heeft de IGZ al nader onderzoek gedaan? Zo ja, wat is de uitkomst van dat onderzoek? Is de uitkomst van dat onderzoek voor u reden om nadere stappen te ondernemen en welke? Zo nee, waarom niet? (Zie antwoord 2 en 3 van de genoemde eerdere vragen)
Met de IGZ heeft de afgelopen maanden overleg plaatsgevonden over de betreffende kliniek.
De IGZ heeft meerdere meldingen en signalen ontvangen over haar praktijkvoering. Van een aantal van deze meldingen is aangifte gedaan bij het OM wegens verdenking van een strafbaar feit. Het OM heeft deze zaken geseponeerd op basis van verjaring en omdat de strafbare feiten niet op alle onderdelen bewezen waren. Recent zijn er enkele nieuwe meldingen gedaan bij de IGZ, voornamelijk van uit de periode van (ver) voor 2004. Deze heeft de IGZ nog in onderzoek. In geval van een ernstige overtreding zal de IGZ niet nalaten alsnog in te grijpen. Hierbij teken ik aan dat eventueel te nemen maatregelen alleen gebaseerd kunnen worden op de op het moment van behandeling vigerende wetgeving en richtlijnen, en niet op basis van de huidige wetgeving en inzichten.
Omdat ik het signaal heb gekregen dat MC Bijdorp niet langer de zorg kon dragen voor de opslag en beheer van de dossiers, heb ik ervoor gezorgd dat deze dossiers elders zijn opgeslagen. Dit is in overleg met de oud-directeur van de kliniek gebeurd. Op het moment wordt bezien hoe en waar de dossiers structureel bewaard kunnen worden, zodat de gegevens uit de dossiers beschikbaar blijven voor verzoeken van donorkinderen.
Is de inhoud van het genoemde bericht «Spermakliniek MC Bijdorp overtrad de wet»2 voor u aanleiding om de IGZ (aanvullend) onderzoek te laten doen of ziet u aanleiding nadere stappen te nemen? Zo ja, waar richt het onderzoek zich op en aan welke stappen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk en zo compleet mogelijk duidelijkheid moet komen over de aard en de omvang van misstanden bij de inmiddels gesloten kliniek MC Bijdorp? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u de mening dat het van groot belang is dat donorkinderen en hun moeders helderheid krijgen over de klachten die zij hebben over de betreffende kliniek. Daarnaast acht ik het van groot belang dat voor donorkinderen de mogelijkheid bestaat hun afstamming te kunnen kennen.
Ik wacht de resultaten van het onderzoek dat de IGZ doet naar de ontvangen meldingen af om op basis daarvan zo mogelijk stappen te zetten.
Acht u het mogelijk dat misstanden zoals genoemd zich ook bij andere klinieken hebben voorgedaan? Zo ja, waarom acht u dat mogelijk? Heeft u of de IGZ daar signalen van ontvangen en waar bestaan die uit? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Uit de evaluatie van de Wdkb is niet gebleken dat er andere klinieken zijn waar zich soortgelijke problemen hebben voorgedaan. Daarnaast heeft de IGZ sinds de inwerkingtreding van de Wdkb geen verdere signalen ontvangen over andere spermaklinieken. Gezien de recente ontwikkelingen ben ik echter voornemens te spreken met de Sdkb om te vernemen of zij wellicht signalen hebben ontvangen over andere (oud-)klinieken.
Het advies objectief verdeelmodel Wmo 2015 van de Raad voor de financiële verhoudingen |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) over het objectief verdeelmodel Wmo 2015?
Ja.
Deelt u de conclusie dat het voorgestelde verdeelmodel voor centrumgemeenten (beschermd wonen) niet per 1 januari 2015 ingevoerd moet worden omdat het onvoldoende tegemoet komt aan de kosten van de centrumgemeenten?
Ik deel deze conclusie. Het is ook nooit de bedoeling geweest een objectief verdeelmodel per 1 januari 2015 in te voeren. Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget, ook voor wat betreft beschermd wonen.
Wat vindt u van de conclusie van de Rfv dat dit verdeelmodel tot onrechtvaardige herverdeeleffecten (kortingen tot 40% voor bepaalde centrumgemeenten) leidt, waarop gemeenten nauwelijks kunnen inspelen?
Met de Rfv constateer ik dat het verdeelmodel tot grote herverdeeleffecten leidt, waardoor invoering zonder een zorgvuldig invoeringspad ondenkbaar is. In de septembercirculaire van het Gemeentefonds zijn dan ook de uitkomsten van het model per gemeente en centrumgemeente gepresenteerd met daarbij nadrukkelijk de opmerking dat een ingroeipad vereist is. Ook zijn de Rfv en de VNG om advies gevraagd over zowel het model als het ingroeipad.
Kunt u een overzicht geven van de herverdeeleffecten op basis van uw eigen model voor de verschillende centrumgemeenten?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de pagina’s 41 tot en met 43 van het rapport Objectief verdeelmodel Wmo 2015 dat op 22 augustus gepubliceerd is en dat ik hierbij als bijlage toevoeg.1 Voor de uitkomsten van het model per gemeente en centrumgemeente verwijs ik naar de septembercirculaire van het Gemeentefonds.
Deelt u de conclusie van de Rfv dat het door u voorgestelde model tot een onverantwoorde vorm van maatschappelijke kapitaalvernietiging leidt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de Rfv eens dat het direct invoeren van het model tot een onverantwoorde vorm van maatschappelijke kapitaalvernietiging zou kunnen leiden. Direct het model invoeren is echter niet de bedoeling. Bij het invoeren van een objectief verdeelmodel hoort een ingroeiregeling die wordt afgestemd op onder meer de mate waarin wordt herverdeeld en het overgangsrecht voor cliënten met een zzp GGZ-C.
Wat vindt u van de suggestie van de Rfv om de financiering via een apart overgangsregime op basis van de historische budgetverdeling te laten verlopen?
Ik wil eerst het advies van de VNG afwachten om vervolgens gezamenlijk met de VNG en de fondsbeheerders (ministeries BZK en Financiën) te bezien wat de beste optie is.
Is er nog wel voldoende tijd om tot een nieuwe financiering van beschermd wonen te komen? Mocht er inderdaad onvoldoende tijd zijn, is het dan niet verstandig om beschermd wonen komend jaar in de langdurige geestelijke gezondheidszorg (ggz) te houden?
Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget voor beschermd wonen. Deze verdeling is in mei 2014 reeds bekend gemaakt (in de meicirculaire van het Gemeentefonds).
Bent u in overleg over de conclusies van de Rfv met onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en GGZ Nederland met betrekking tot het beschermd wonen? Zo ja, met wie en zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven ga ik na ommekomst van het advies van de VNG met de VNG in gesprek. Het gesprek over de verdeling van budgetten over gemeenten is primair een zaak van het Rijk en de VNG. Ik overleg echter ook, onder meer in het kader van de werkafspraken GGZ, veelvuldig met koepels van aanbieders en zal waar nodig zeker ook met hen in gesprek gaan over dit onderwerp.
Hoe verhoudt het objectief verdeelmodel beschermd wonen zich tot de overgangstermijn van 5 jaar voor de huidige GGZ-C pakketten?
Het objectief verdeelmodel staat op zichzelf los van het overgangsrecht. Het overgangsrecht zal echter wel een belangrijke rol moeten spelen bij het ingroeipad richting een objectieve verdeling, aangezien centrumgemeenten in staat moeten worden gesteld het overgangsrecht van cliënten in hun gemeente waar te maken.
Bemoeilijkt het feit dat er nog geen objectief verdeelmodel voor beschermd wonen is, de concrete afspraken (afspraken over volume, toestroom en uitstroom) tussen gemeenten en zorgaanbieders over het beschermd wonen?
Komend jaar zal sprake zijn van een historische verdeling van het budget voor beschermd wonen. Dit vereenvoudigt het maken van afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders gericht op continuïteit van deze ondersteuning.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel contracten er gesloten zijn tussen aanbieders van beschermd wonen en centrumgemeenten?
Nee, het aantal contracten wordt niet centraal bijgehouden. Dit aantal kan overigens per centrumgemeente sterk variëren. Ik zal in de eerstvolgende voortgangsrapportage HLZ ingaan op de stand van zaken van de inkoop beschermd wonen door centrumgemeenten.
Bereiken de Staatssecretaris ook berichten dat hier op bezuinigd wordt terwijl dit bedrag vanuit het rijk budgetneutraal over gaat naar de centrumgemeenten?
Ik ben op de hoogte dat centrumgemeenten inkoopafspraken voor beschermd wonen hebben gemaakt waarbij sprake is van een korting. Dit is een afweging van de centrumgemeente en het resultaat van een inkoopproces tussen de centrumgemeente en aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om te oordelen over het gevoerde inkoopbeleid in relatie tot het wettelijk kader en de maatschappelijke resultaten die hiermee moeten worden bereikt.
Hoe verhoudt het objectief verdeelmodel beschermd wonen zich tot het feit dat nog onduidelijk is waar op termijn mensen met een de GGZ-C indicatie thuishoren?
De basis van het objectief verdeelmodel beschermd wonen zijn de historische budgetten in de meicirculaire 2014. Dit betekent dat geen rekening is gehouden met eventuele toekomstige wijzigingen in de inhoudelijke criteria van de Wlz en daarmee toegang voor GGZ-C geïndiceerden tot de Wlz. Op zichzelf hoeven deze wijzigingen overigens geen invloed te hebben op de maatstaven van het objectieve verdeelmodel.
Hoe ver staat het met de ontwikkeling van de inhoudelijke criteria voor de GGZ-C en GGZ-B pakketten?
Vermoedelijk wordt gedoeld op de inhoudelijke criteria voor toegang tot de Wlz. Deze inhoudelijke criteria worden thans ontwikkeld: het Zorginstituut Nederland werkt aan een afwegingskader voor de toegang. Naar verwachting is dat kader in het voorjaar van 2015 gereed, waarna politieke besluitvorming hierover en operationalisering (bijvoorbeeld aanpassing van CIZ-systemen) moeten plaatsvinden.
Kunnen deze vragen voor het Algemeen overleg GGZ voorzien op 3 december 2014 worden beantwoord?
Ja.
Het off label voorschrijven van medicijnen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Medicijn vaak voor andere ziekte gebruikt dan bedoeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat uit een rondgang langs 20 medische beroepsgroepen blijkt dat elf hiervan geen enkele richtlijn hebben voor de artsen om op terug te vallen als ze off label medicijnen voorschrijven, terwijl de Geneesmiddelenwet als eis stelt aan het off label voorschrijven dat er richtlijnen in de medische beroepsgroep zijn afgesproken?
Off-label gebruik van geneesmiddelen betekent het voorschrijven van een geneesmiddel voor een indicatie, leeftijdsgroep of toepassing waarvoor het middel niet is geregistreerd. Als een geneesmiddel is geregistreerd is de balans tussen de werkzaamheid en risico’s akkoord bevonden door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en is in de productinformatie de indicatie en/of toepassing en/of patiëntengroep waarvoor het middel geregistreerd is, vermeld.
Een arts schrijft bij voorkeur on-label voor maar heeft binnen de Geneesmiddelenwet de mogelijkheid om voor bepaalde individuele patiënten te kiezen voor off-label, mits daarbij de behandelrichtlijn wordt gevolgd. Als deze richtlijn ontbreekt dient de arts in overleg met de apotheker te kiezen voor de best passende behandeling. De Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) houdt toezicht op het voorschrijfgedrag van artsen.
Wat vindt u in dit licht ervan dat zeker de helft van alle medicijnen wordt voorgeschreven voor een andere aandoening dan waarvoor ze ontwikkeld zijn? Hoe beoordeelt u de reactie van het College Beoordeling Geneesmiddelen dat aangeeft dit «zorgelijk» te vinden?
Ik vind het van belang dat een voorschrift rationeel is. Het is aan de arts om te beslissen welk geneesmiddel het best past in de behandeling van de patiënt, dit kan on- en off-label zijn. Off-label voorschrijven van geneesmiddelen kan in bepaalde gevallen de best passende behandeling voor de patiënt zijn.
Off-label voorschrijven is volgens het CBG geoorloofd als dit de best mogelijke behandeling voor een individuele patiënt garandeert. Terughoudendheid is echter belangrijk, omdat er risico’s zijn verbonden aan het off-label voorschrijven, bijvoorbeeld door het optreden van (nog onbekende) bijwerkingen. De patiëntveiligheid mag niet in gevaar komen.
Ik sluit mij bij het standpunt van het CBG aan. Bij het off-label voorschrijven hecht ik aan duidelijke informatie voor de patiënt: de patiënt dient op de hoogte te zijn van het feit dat hij of zij een geneesmiddel off-label krijgt voorgeschreven en hoe hij of zij het middel goed kan gebruiken. Zowel de voorschrijvende arts als de afleverende apotheker hebben daar volgens artikel 68 van de Geneesmiddelenwet een rol in. In de afgelopen jaren is gebleken dat het regulatoire kader en de praktijk uit elkaar lopen. Een aantal geneesmiddelen wordt op grote schaal voor een andere indicatie gebruikt dan waarvoor ze zijn geregistreerd. Idealiter worden ook voor off-label toepassingen van geneesmiddelen handelsvergunningen aangevraagd.
Het registreren van geneesmiddelen voor indicaties die nu off-label gebruikt worden, zie ik als onderdeel van drug rediscovery. Zoals ik ook in mijn beantwoording op Kamervragen over Tecfidera (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 578) heb aangegeven zal ik drug rediscovery met partijen bespreken en uw Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u de stelling van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat off label medicatie extra risico’s met zich meebrengt, omdat geen zorgvuldige afweging van voor- en nadelen is gemaakt, en dat strikte richtlijnen gewenst zijn omdat anders het niveau van patiëntveiligheid onzeker is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het off label voorschrijven buiten de normale controles van de geneesmiddelenautoriteit valt?
Ik neem aan dat u met de geneesmiddelenautoriteit, het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) bedoelt.
Het CBG heeft conform de wetgeving geen rol in het controleren van off-label toepassingen. Het toezicht hierop ligt bij de IGZ. De IGZ houdt toezicht op het voorschrijfgedrag van artsen.
Bent u van plan de Geneesmiddelenwet op dit punt te handhaven, zodat alle beroepsgroepen een richtlijn hebben betreffende het off label voorschrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit te realiseren?
Ik zal het uitgangspunt van de Geneesmiddelenwet omtrent off-label voorschrijven handhaven. Het was en is van belang om richtlijnen te ontwikkelen waarin rationeel off-label voorschrijven en gebruik wordt beschreven.
Het Zorginstituut Nederland (ZIN) kan op basis van analyse besluiten bij de herziening van richtlijnen door partijen het off-label voorschrijven in de aanbeveling voor medicamenteuze behandeling vast te leggen. Het ZIN en de IGZ bepalen gezamenlijk welke richtlijnen en/of geneesmiddelen versneld aan kunnen worden gepakt.
Ik verwacht niet dat elke off-label toepassing in een richtlijn beschreven zal gaan worden. Maar dat is volgens de wet ook niet nodig. Daar waar dit niet het geval is, is wel overleg met een apotheker noodzakelijk. Op deze wijze wordt de rationaliteit van de behandeling gewaarborgd.
Ondermeer via het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen zijn financiële middelen beschikbaar om onderzoek te doen naar off-label toepassingen van geneesmiddelen om zo de behandeling (meer) rationeel te maken.
Thuiswonende dementerenden die te vaak onvrijwillige zorg ontvangen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Thuiswonende dementerende vaak met dwang verzorgd»?1
Ja.
Heeft u al eerder signalen ontvangen over onvrijwillige zorg in de thuissituatie? Wat heeft u met deze signalen gedaan?
Cijfers over onvrijwillige zorg in de thuissituatie waren mij tot nu toe onbekend, maar uit contacten met cliënten, naasten, hulpverleners en IGZ was wel bekend dat ook in de thuissituatie onvrijwillige zorg plaatsvindt. Mede daarom is het wetsvoorstel zorg en dwang (WZD) in 2009 bij uw Kamer ingediend en aangenomen in 2013. In dat wetsvoorstel wordt, anders dan in de nu geldende wet Bopz, onvrijwillige zorg in de thuissituatie wel geregeld en worden duidelijke voorwaarden gesteld aan het toepassen van deze zorg thuis. De WZD ligt nu bij de Eerste Kamer ter behandeling.
Hoe duidt u het dat bijna 80% van de ouderen die thuiszorg krijgen te maken heeft met onvrijwillige zorg? Hoe verhoudt dit cijfer zich volgens u ten opzichte van de ingezette daling van dwangtoepassingen bij instellingszorg?
Uit het persbericht van de onderzoekers begrijp ik dat niet bijna 80% maar 39% van de onderzochte mensen met dementie die thuis verzorgd worden te maken heeft met vrijheidsbeperkende maatregelen. Bij 79% van deze 39% was sprake van onvrijwillige zorg, zoals gedwongen douchen, eten of drinken, het verstopt toedienen van medicatie, het wegnemen van de telefoon, het afsluiten van internet enz. In de afgelopen jaren is hard gewerkt aan het terugdringen van onvrijwillige zorg, waarbij de extramurale zorg niet werd vergeten, maar de nadruk toch lag bij de instellingszorg. De cijfers over onvrijwillige zorg in de thuissituatie maken mij nogmaals duidelijk hoe noodzakelijk het is dat ook in de thuissituatie duidelijke voorwaarden worden gesteld aan de onvrijwillige zorg. De WZD die thans bij de Eerste Kamer ligt, voorziet daarin. Daarop vooruitlopend werk ik via het actieprogramma Dwang in de zorg aan terugdringen van onvrijwillige zorg, ook in de thuissituatie.
Deelt u de mening dat iedere vorm van gedwongen en stiekeme zorg in de thuissituatie zo veel mogelijk moet worden teruggedrongen? Welke acties zet u in om onvrijwillige zorg in de thuissituatie snel terug te dringen en welke doelstellingen stelt u zich daarbij? In hoeverre kan worden meegelift op de ingezette cultuuromslag bij de instellingszorg?
Niet alleen «stiekeme gedwongen» zorg in de thuissituatie moet zo veel mogelijk worden teruggedrongen, maar voor alle onvrijwillige zorg geldt mijns inziens dat deze alleen toelaatbaar is als er echt geen (vrijwillig) alternatief is. Deze «nee, tenzij» benadering is de essentie van de WZD. Zoals gezegd, werk ik daarnaast via het actieprogramma Dwang in de zorg aan het terugdringen van die onvrijwillige zorg, zowel in instellingen als in de thuissituatie. Voor de zorg in de thuissituatie wordt daarbij waar mogelijk uiteraard gebruik gemaakt van de ervaringen opgedaan in de instellingszorg.
Welke rol dicht u gemeenten vanaf 2015 toe in het terugdringen van onvrijwillige zorg in de thuissituatie? Welke activiteiten dienen gemeenten uit te voeren vanuit wettelijke kaders en welke activiteiten zijn niet wettelijk vastgelegd, maar wel zeer wenselijk?
Gemeenten worden geacht, op basis van een zorgvuldig proces waarin het individueel onderzoek centraal staat, passende ondersteuning te bieden die mensen in staat stelt zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. In de voortgangsbrief informele zorg, die ik op 11 november 2014 aan uw Kamer heb gestuurd, geef ik aan dat ik verwacht dat met de bredere rol van de gemeenten om meer gerichte ondersteuning te bieden en door verdere professionalisering van de netwerken voor samenhangende dementiezorg, de zorg voor mensen met dementie en hun naasten verbeterd kan worden. Naast de inzet van deze netwerken kunnen gemeenten hun inwoners ook ondersteunen door gebruik te maken van de door Alzheimer Nederland ontwikkelde handreiking «pak de handschoen op», de handreiking (dag)activiteiten voor dementerenden en de Zorgstandaard Dementie.
Binnenkort stuur ik uw Kamer een brief met mijn visie op dementie. Daarin zal ik nader ingaan op de ondersteuning van mantelzorgers voor mensen met dementie.
Welke andere actoren dragen verantwoordelijkheid voor het terugdringen van onvrijwillige zorg in de thuissituatie? Hoe ziet deze verantwoordelijkheid eruit en hoe kunnen actoren worden aangesproken?
Bij de zorg in de thuissituatie gaat het vaak om een samenwerking tussen mantelzorgers, verpleegkundigen, verzorgenden en huisarts. Op grond van het wetsvoorstel Zorg en dwang moet in een zorgplan worden vastgelegd welke zorg verleend wordt, vrijwillig en onvrijwillig. Dit zorgplan wordt opgesteld in overleg met de cliënt of de wettelijke vertegenwoordiger van de cliënt. De professionals zijn verantwoordelijk voor beslissingen rond het toepassen van onvrijwillige zorg zoals dat staat in het zorgplan. Deze onvrijwillige zorg mag alleen worden toegepast als er echt geen vrijwillig alternatief is.
In hoeverre bent u tevreden over het functioneren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Vindt u dat de IGZ actiever moet gaan toezien op onvrijwillige zorg in de thuissituatie?
In tegenstelling tot gedwongen vrijheidsbeperking in de intramurale zorg, bestaat er voor onvrijwillige zorg in de thuissituatie geen meldplicht bij de IGZ. In het wetsvoorstel WZD wordt daarin wel voorzien. Dat betekent niet dat de IGZ nu niets doet. Wanneer de IGZ in haar toezicht tegen situaties aanloopt waarbij een zorgaanbieder onvrijwillige zorg toepast in de thuissituatie, eist zij van de zorgaanbieder dat zij hier een einde aan maakt. Wanneer dat niet gebeurt, treedt de IGZ handhavend op.
Wanneer de IGZ, al dan niet via het Landelijk Meldpunt Zorg, hierover een melding krijgt zal de IGZ deze melding in behandeling nemen en onderzoek doen. De IGZ kan niet optreden bij onvrijwillige zorg die wordt toegepast door familieleden/mantelzorgers. In deze gevallen kunnen mensen terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (vanaf 2015 bij het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling).
De berichten dat kinderen steeds vaker in aanraking komen met e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderen roken e-sigaret op kermis»1 en het bericht «E-sigaret tussen de teddyberen»2?
Ja, ik ben met deze berichten bekend.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als (zeer jonge) kinderen op de, zoals in deze artikelen beschreven wijze in aanraking komen met producten die in vormgeving en soms zelfs in samenstelling (nicotine) sterk lijken op sigaretten? Deelt u voorts de mening dat het risico op een dodelijke tabaksverslaving flink toeneemt als kinderen in aanraking komen met de e-sigaret of shisha-pen? Zo nee, waarom niet?
Ja; ik ben van mening dat het onwenselijk is dat kinderen in aanraking komen met e-sigaretten die nicotine bevatten en daardoor verslaafd raken aan nicotine.
Daarom heb ik de Tweede Kamer toegezegd om, met de implementatie van de Europese Tabaksproductenrichtlijn, een minimumleeftijd in te zullen stellen voor de verkoop van de e-sigaret.
Daarnaast zullen, op grond van de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, strenge regels gaan gelden ten aanzien van de reclame en promotie van
e-sigaretten. Met deze maatregelen wordt het gebruik van e-sigaretten door kinderen en jongeren langs verschillende wegen ontmoedigd.
Over het verband tussen het gebruik van de e-sigaret of de Shisha-pen enerzijds en het roken van tabak anderzijds, het zogenaamde «gateway-effect», is nog onvoldoende bekend. Ook uit het onlangs gepubliceerde verkennende onderzoek naar het gebruik van de e-sigaret door jongeren van het Trimbos-instituut blijkt niet of het gebruik van de e-sigaret voor jongeren een opstap is naar het roken van tabak.3 Hiervoor is nader onderzoek nodig. Overigens suggereert het verkennende onderzoek van het Trimbos-instituut wel dat een meerderheid van de deelnemende jongeren op dit moment negatief staat tegenover de e-sigaret.
In elk geval houd ik de ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik en de gezondheidsrisico’s nauwlettend in de gaten. Zo worden vragen over de e-sigaret en de Shisha-pen meegenomen in het Continu Onderzoek Rookgewoonten 2014, de gezondheidsenquête 2015 van het CBS en het Peilstationonderzoek 2015 onder scholieren in de leeftijd van 10 tot 18 jaar.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de gezondheidsrisico’s. Omdat over de risico’s van dampen nog maar weinig bekend is heb ik het RIVM gevraagd hier onderzoek naar te doen. De definitieve resultaten van het eerste deel van het onderzoek,
de risico’s voor de individuele gebruiker, verwacht ik op korte termijn.
Ik heb Bureau Risicobeoordeling van de NVWA gevraagd naar deze resultaten te kijken en hier advies over uit te brengen. Op basis van het onderzoek en het advies zal ik bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik verwacht u in het eerste Kwartaal van 2015 mijn beleidsreactie op het onderzoek van het RIVM en het advies van de NVWA te kunnen sturen.
Waarom is nog steeds geen wetgeving aanhangig om de e-sigaret aan banden te leggen? Is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) voor het afgelopen zomerreces naar de Raad van State gestuurd, zoals u zei in antwoord op eerdere vragen?3 Zo ja, wanneer kan de Kamer deze AMvB tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
De AMvB is op 28 november 2014 gepubliceerd in het Staatsblad. De AMvB is volgens planning voor het afgelopen zomerreces aan de Raad van State gestuurd en het advies van de Raad van State is in de AMvB verwerkt, evenals de opmerkingen die uit de notificatieprocedure zijn gekomen. Het tijdelijke Warenwetbesluit treedt op 1 februari 2015 in werking.
Op welke andere wijzen kunnen de in de artikelen beschreven praktijken worden tegengegaan, aangezien de AMvB geen verkoopbeperkende maatregelen zal bevatten? Bent u bijvoorbeeld bereid gemeenten te verzoeken het voorbeeld van de gemeente Sint-Michielsgestel te volgen en shisha-pennen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Gelijktijdig met de implementatie van de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn zal een verkoopbeperkende maatregel in de wet worden opgenomen, namelijk een leeftijdsgrens voor de verkoop van nicotinehoudende
e-sigaretten. Tot die tijd is het aan gemeenten om te overwegen om in overleg te gaan met kermisexploitanten om te voorkomen dat kinderen met deze producten in aanraking komen. Zij kunnen hiertoe bepalingen opnemen in de vergunningen die zij verstrekken.
De dreigende sluiting van de beademingsafdeling in Zuidhorn |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Beademingsafdeling Zuidhorn met sluiting bedreigd»1 en «Een stoel voor Ismael»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat de afdeling chronische beademing van de Zonnehuisgroep Noord in Zuidhorn met sluiting wordt bedreigd?
Het is een misverstand dat de beademingsafdeling bij Zonnehuis Oostergat te Zuidhorn met sluiting wordt bedreigd. Wel is het zo dat thans in overleg tussen de NZa, het betrokken zorgkantoor en Zuidhorn gezocht wordt naar een adequate financiering van deze chronische beademingszorg in het nieuwe zorgstelsel.
Deelt u de mening dat deze beademingsafdeling, die zoveel betekent voor patiënten met bijvoorbeeld spierziekten, niet kan en mag verdwijnen als gevolg van onduidelijkheid over de financieringsmogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het niet acceptabel is dat patiënten van de beademingsafdeling in Zuidhorn straks op een veel duurdere en ongeschikte intensive care in een ziekenhuis zullen belanden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het zeer onwenselijk als patiënten zorg zouden ontvangen op een plek die ongeschikt is om aan hun zorgbehoefte te voldoen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) en het zorgkantoor rond de dreigende sluiting van de beademingsafdeling?
Er is geen sprake van een dreigende sluiting. De NZa en het zorgkantoor hebben hun verantwoordelijkheid in dezen genomen en proberen tezamen met Zuidhorn een passende financiering te vinden.
Hoe wordt gegarandeerd dat de mensen uit alle delen van het land, die voor behandelingen afhankelijk zijn van de beademingsafdeling van de Zonnehuisgroep Noord in Zuidhorn, deze zorg niet verliezen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de financiering van chronische beademing van de Zonnehuisgroep Noord in Zuidhorn niet geheel uit de AWBZ en Zorgverzekeringswet kan worden gefinancierd?
Thans wordt door de NZa en het zorgkantoor, tezamen met Zuidhorn, gezocht naar een passende financiering in het nieuwe zorgstelsel. Zie ook antwoord vraag 2 en 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gat van € 750.000 dat de Zonnehuisgroep Noord jaarlijks moet zien op te vullen voor de Afdeling Chronische Beademing duurzaam en structureel wordt opgevuld? Hoe wil u dit vanaf 2015 duurzaam en structureel regelen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid op korte termijn met de Zonnehuisgroep Noord en andere betrokken partijen om tafel te gaan, om tot een duurzame en structurele oplossing te komen van de problemen?
Op dit moment wordt door de NZa, het betrokken zorgkantoor en Zuidhorn gezocht naar een adequate oplossing. Hiertoe zullen diverse varianten worden onderzocht. Partijen zijn zich zeer terdege bewust van het belang van een oplossing. Ik zie nu dan ook geen aanleiding om met betrokken partijen om de tafel te gaan.
Foute artsen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van de Altijd Wat Monitor op 27 oktober 2014 over foute artsen?
Ja.
Wat is er gebeurd met de klachten die de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft binnengekregen over de Amerikaanse tandarts Harold S.? Op welke wijze hebben de mensen een terugkoppeling op de klachtafhandeling gekregen?
De IGZ heeft in de periode 2002–2005 verschillende klachten en signalen ontvangen over deze tandarts die aanleiding waren voor regulier inspectieoptreden. Diverse niet-zorginhoudelijke klachten over de tandarts zijn behandeld door externe klachtencommissies. Dit heeft niet tot nieuwe meldingen bij de IGZ geleid. De IGZ heeft de tandartspraktijk bezocht en verbeterpunten geformuleerd. Tevens heeft de IGZ toezicht gehouden op de uitvoering hiervan. In verband met lichamelijke problematiek heeft tandarts S. in 2005 zijn werkzaamheden als tandarts neergelegd. Later dat jaar is hij vertrokken naar het buitenland en heeft hij zijn praktijk verkocht. Hiermee was voor de IGZ het toezicht op deze tandarts verder niet mogelijk.
Destijds communiceerde de IGZ met melders, maar dit gebeurde niet standaard en dit werd niet goed gedocumenteerd. Dit kwam ook naar voren in de rapporten die over de IGZ zijn verschenen. De IGZ heeft dan ook ingezet op het beter en persoonlijker informeren van burgers over wat met hun melding gebeurt en hoe hun klacht door de zorgaanbieder wordt opgepakt en afgehandeld.
Waarom is de tandarts Harold S. nooit in het Nederlandse BIG-register doorgehaald?
In 1994 is de licentie van de heer S. in de staat New York ingetrokken («revocation» van de licentie).
In 2002 ontving het CIBG voor het eerst informatie over de tuchtrechtelijke veroordeling van betrokkene in de staat New York. Daarop heeft het CIBG onderzoek gedaan naar die tuchtrechtelijke veroordeling. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat betrokkene een jaar na de «revocation» van zijn license opnieuw een aanvraag voor een license kan indienen (hetgeen betrokkene overigens niet heeft gedaan). Destijds is geoordeeld dat een dergelijke «revocation» dus hetzelfde effect heeft als een schorsing van een inschrijving in het BIG-register voor de duur van één jaar.
Er is besloten de inschrijving van betrokkene in het BIG-register van tandartsen niet door te halen op grond van de tuchtrechtelijke veroordeling in de staat New York. Destijds werd geoordeeld dat de maatregel zoals opgelegd in de VS in Nederland niet zou leiden tot doorhaling.
Klopt het dat een revocation in de staat van New York volgens de NYS ProfessionalMisconduct Enforcement ertoe kan leiden dat een arts nooit meer een beroepsvergunning verstrekt krijgt?
In de staat New York kan een beroepsbeoefenaar na een «revocation» na verloop van tijd opnieuw een verzoek tot verlening van de bevoegdheid indienen. Een commissie beoordeelt dan dat verzoek. De commissie kan besluiten om de beroepsbeoefenaar opnieuw de bevoegdheid te verlenen of deze weigeren.
Klopt het dat een arts met een revocation ten minste drie jaar moet wachten, voordat hij een nieuwe vergunning kan aanvragen? Zo ja, hoe is de weging van het kabinet in 2002 dan tot stand gekomen dat een revocation hetzelfde effect heeft als een schorsing uit het register in Nederland voor de duur van 1 jaar?
Volgens actuele informatie op de website van de bevoegde autoriteit in de staat New York moet een arts in beginsel ten minste drie jaar wachten voordat hij een nieuwe vergunning kan aanvragen. De weging in 2002 was gebaseerd op de informatie waarover het CIBG destijds beschikte. Zie het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze vertaalt de IGZ en het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) de zwaarte van maatregelen opgelegd aan artsen uit het buitenland naar het Nederlandse BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) toe?
Het uitgangspunt is dat er in Nederland geen herbeoordeling plaatsvindt van het incident dat tot de beperking in de beroepsuitoefening in het buitenland heeft geleid. Buitenlandse maatregelen worden integraal overgenomen, tenzij overname zou leiden tot een onredelijk resultaat in het kader van de Wet BIG (hardheidsclausule).
In de Wet BIG is bepaald dat de inschrijving in het BIG-register van een beroepsbeoefenaar wordt doorgehaald als de ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn rechten om het betrokken beroep in het land waar de (rechterlijke) beslissing is genomen tijdelijk (bijvoorbeeld een onvoorwaardelijke schorsing voor een jaar) of blijvend (bijvoorbeeld een doorhaling voor het leven) geheel heeft verloren.
Wanneer de ingeschreven beroepsbeoefenaar zijn rechten om het betrokken beroep in het land waar de (rechterlijke) beslissing is genomen tijdelijk (bijvoorbeeld een gedeeltelijke ontzegging voor een periode van drie jaar) of blijvend (een gedeeltelijke ontzegging voor onbepaalde tijd) gedeeltelijk heeft verloren, is in de Wet BIG bepaald dat daarvan bij de inschrijving een aantekening wordt gemaakt in het BIG-register.
Kunt u een overzicht geven van de weging van de straffen zoals een revocation vanuit de landen van Belgie, Duitsland, Griekenland, Italië, Polen en Verenigde Staten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat een goede Nederlandse taalbeheersing van buitenlandse artsen van groot belang is voor goede patiëntenzorg? Zo nee, waarom niet?
Zorgverleners moeten de Nederlandse taal voldoende beheersen. Dat is noodzakelijk voor verantwoorde zorg en voor patiëntveiligheid.
Wat vindt u van het idee van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) en Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT) om een Nederlandse taaltoets voor tandartsen afkomstig uit de Europese Unie (EU) op te leggen?
Ik bezie in het kader van de implementatie van de wijziging van de Europese Richtlijn 2005/36/EG over erkenning van beroepskwalificaties hoe op proportionele wijze generieke eisen gesteld kunnen worden aan de beheersing van de Nederlandse taal. Werkgevers zijn en blijven uiteraard verantwoordelijk voor een voldoende taalbeheersing van hun medewerkers in het kader van verantwoorde zorg en patiëntveiligheid.
Klopt het dat Duitsland al een dergelijke taaltoets kent? Op welke wijze heeft Duitsland ervoor gezorgd dat een dergelijke taaltoets binnen de Europese regelgeving mogelijk is?
Ja, dat klopt. De bondsstaten van Duitsland stellen voor beroepen in de gezondheidszorg eisen aan de kennis van de Duitse taal. Dat maakt geen onderdeel uit van de erkenningprocedure van de beroepskwalificatie. Echter voor inschrijving in een beroepenregister moet men kennis van de taal aantonen. Het niveau varieert per bondsstaat en per beroep en wordt doorgaans vastgesteld aan de hand van een recent taaldiploma. De recente recente wijziging van Richtlijn 2005/36/EG verheldert dat dat mag voor zover noodzakelijk.
In de Nederlandse wetgeving bestond voor personen die profiteren van het Europese systeem van automatische erkenning van de beroepskwalificatie, geen onderscheid tussen erkennen en registreren. Het Europese recht verbiedt het stellen van eisen met betrekking tot taalvaardigheid in het kader van de erkenningsprocedure. Bij de omzetting van de richtlijn in nationaal recht zal dat onderscheid tussen erkennen van beroepskwalificaties en het inschrijven in het BIG-register worden ingevoerd voor de voornoemde categorie buitenlands gediplomeerden.
Klopt het dat in Engeland onderdeel van de toelatingsprocedure is dat met een certificaat het beheersen van de Engelse taal wordt aangetoond? Klopt het dat vanuit Engeland advies is aangevraagd bij de EU over de vraag of deze toelatingsprocedure conform de Europese regelgeving is? Kunt u dit advies naar de Kamer sturen?
Het kan zijn dat vanuit het Verenigd Koninkrijk hierover vragen gesteld zijn aan de Europese Commissie, maar ik beschik daar niet over. Zolang de communicatie tussen een andere lidstaat en de Commissie niet openbaar is, is het niet aan mij om die openbaar te maken.
Inmiddels is duidelijk dat de Europese Commissie geen bezwaar heeft tegen het toetsen op taalkennis mits dat proportioneel gebeurt en de erkenning van de beroepskwalificatie niet afhankelijk wordt gesteld van de beheersing van de taal.
Naar aanleiding van wijziging van Richtlijn 2005/36/EG is in het Verenigd Koninkrijk (VK) voor Europeanen recent een taalcontrole ingevoerd voor de beroepen in de gezondheidszorg waarvoor registratie vereist is.
Bent u bereid om samen met de KNMT en ANT te onderzoeken of een Nederlandse taaltoets mogelijk te maken is voor artsen uit de Europese Unie, die in Nederland hun beroep als tandarts willen uitoefenen?
Ik kom met voorstellen over de implementatie van de gewijzigde Richtlijn 2005/36/EG en zal dit onderwerp daarin meenemen. De relevante beroepsorganisaties worden daarbij betrokken.
Klopt het dat in Nederland jaarlijks ongeveer net zo veel tandartsen met een buitenlands diploma zich registreren als dat er tandartsen in Nederland worden opgeleid?
In 2013 schreven zich 186 tandartsen in met een Nederlands diploma en 206 met een diploma uit een Europese lidstaat en 15 met een diploma uit een derdeland. Van de buitenslands gediplomeerden kwam in het recente verleden ruim de helft uit de buurlanden Duitsland en België, onder wie ook personen met de Nederlandse nationaliteit. De laatste paar jaar is er een toename van de instroom van buitenslands gediplomeerden uit met name Zuid-Europa, vooral Spanje maar ook uit Griekenland en Portugal, en uit Roemenië.
Het Capaciteitsorgaan wees al op die recente tendens in haar rapport over mondzorg in 2013 maar plaatst daar de volgende kanttekeningen bij. Registratie vanuit het buitenland wil niet altijd zeggen dat men zich hier feitelijk vestigt en indien wel dan is gemiddeld het verblijf en de beroepsuitoefening in Nederland van tijdelijke aard. Het Capaciteitsorgaan rekende met een aanname van toegevoegde capaciteit van 60% van de BIG-geregistreerde tandartsen met een buitenlands diploma en 100% van de Nederlands gediplomeerden.
Wat is uw reactie op de stelling dat Nederland zodanig afhankelijk is geworden van de instroom vanuit het buitenland, dat Nederland een paradijs is voor tandartsen die in het buitenland geschorst of doorgehaald zijn?
Mijn reactie is dat die stelling niet klopt, omdat Nederland zich actief inspant om bilateraal informatie uit te wisselen met andere landen over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking. Vanaf 2016 treedt het Europees waarschuwingsmechanisme in werking dat de lidstaten verplicht om actief informatie te delen over beroepsbeoefenaren met een bevoegdheidsbeperking.
Kunt u de Kamer uiterlijk voorjaar 2015 informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de KNMT en ANT?
In het kader van de implementatie van de wijziging van Richtlijn 2005/36/EG zal ik uw Kamer hierover in de loop van 2015 informeren.
Artsen die laks zijn bij het voorschrijven van medicijnen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Artsen laks bij voorschrijven medicijnen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de helft van de artsen bij het off-label voorschrijven niet registreert waarom het medicijn is voorgeschreven?
Het gaat in dit artikel niet zozeer om off-label voorschrijven (buiten de officiële indicatie), maar om het niet vermelden van de reden van voorschrijven bij medicijnen waar dat wel zou moeten. Ik vind het onwenselijk dat veel artsen dit nog niet doen.
Tegen welke concrete problemen lopen apothekers aan omdat artsen laks voorschrijven? Welke gezondheidsrisico’s lopen patiënten hierdoor?
Wanneer apothekers de reden van voorschrijven niet kennen, kunnen zij hun beoordelende en adviserende rol minder goed vervullen. Hierdoor kunnen uiteindelijk gezondheidsrisico’s ontstaan.
In hoeverre vindt u de redenen die artsen geven voor het niet registreren van de reden om medicijnen voor te schrijven (te veel werk, geen nut, vergeten) proportioneel ten aanzien van de gezondheidsrisico’s die patiënten lopen? Hoe verhouden de redenen die artsen geven zich tot de verantwoordelijkheden van de beroepsgroep?
Ik vind de in het onderzoek opgegeven redenen op geen enkele manier recht doen aan de verantwoordelijkheid die voorschrijvers voor hun patiënten hebben.
Hoe verhoudt het niet registreren van noodzakelijke gegevens door artsen over medicijngebruik zich tot de betrouwbaarheid en volledigheid van de informatie in het elektronisch patiëntendossier/landelijk schakelpunt (EPD/LSP)? In hoeverre acht u het EPD/LSP zinvol nu blijkt dat artsen niet goed registreren?
De zorgaanbieder is op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (art. 7:454 BW) verplicht een dossier bij te houden. Om hieraan te voldoen en om verantwoorde zorg te kunnen leveren, is de kwaliteit, de correctheid, de volledigheid en het up to date zijn van het dossier de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Daarnaast heeft een zorgaanbieder altijd een onderzoeksplicht: hij mag nooit volledig vertrouwen op gegevens die – al dan niet elektronisch – zijn aangeleverd door andere zorgaanbieders.
Het Landelijk Schakelpunt (LSP) is een van de elektronische uitwisselingssystemen waarmee zorgaanbieders – mits de patiënt daarvoor expliciet toestemming heeft gegeven – bepaalde patiëntgegevens kan uitwisselen met een andere behandelend zorgverlener. Het LSP is géén database, er wordt geen informatie in opgeslagen, de patiëntgegevens zijn en blijven in het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder. Werken met een LSP is, zeker uit oogpunt van de patiëntveiligheid, zinvol.
Welke acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat artsen een reden registreren bij het voorschrijven van medicijnen waarbij dat verplicht is? Bent u voornemens om het onderwerp in te brengen bij het bestuurlijk overleg met de huisartsenkoepels?
Medewerkers van VWS hebben onlangs met veldpartijen gesproken. Ik heb mijn zorgen over de slechte naleving van de wet reeds laten overbrengen en partijen op hun verantwoordelijkheid aangesproken dat er werk gemaakt moet worden van het registreren van de reden bij het voorschrijven van medicijnen waarbij dat verplicht is. Ik blijf hierover in overleg met veldpartijen.
Hoe vindt u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) functioneert omtrent deze casus? Gaat u de IGZ aansporen om beter te handhaven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 van het Lid Van Wijngaarden heb aangegeven zal de Inspectie vanaf 1 januari 2015 gaan handhaven op het vermelden van de reden van voorschrijven.
De berichtgeving over foute buitenlandse tandartsen die hun praktijken in Nederland voortzetten |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van NCRV’s Altijd Wat Monitor over foute buitenlandse tandartsen die in Nederland hun praktijken voort kunnen zetten?1
Ik vind het onacceptabel dat buitenlandse tandartsen in strijd met de wet, ondanks een buitenlandse bevoegdheidsbeperking, in Nederland hun beroep uitoefenen.
Welke maatregelen heeft u sinds 2 september 2014 concreet genomen en wat zijn daarvan de eerste resultaten?2
Het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) controleert of er een verklaring is dat in het buitenland geen bevoegdheidsbeperking van kracht is via een Certificate of Current Professional Status (CCPS).
In aanvulling op de bestaande bilaterale afspraken met Finland, Ierland, Noorwegen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden over informatie-uitwisseling heeft het CIBG alle bevoegde autoriteiten in de Europese lidstaten verzocht om alle bevoegdheidsbeperkende maatregelen die de afgelopen 10 jaar zijn opgelegd en die nog van kracht zijn aan Nederland te verstrekken. Tot nu toe hebben Finland en het Verenigd Koninkrijk aan dat verzoek voldaan.
Tot het moment dat het Europese waarschuwingsmechanisme operationeel wordt, is het CIBG een pilot gestart om buitenlands gediplomeerde beroepsbeoefenaren of beroepsbeoefenaren met buitenlandse werkervaring die een aanvraag indienen via internet na te trekken (te googelen).
Op de lijst met personen waartegen maatregelen gelden heeft de Auditdienst Rijk (ADR) een review toegepast. De door de ADR geconstateerde (zeer beperkte) risico’s worden ondervangen door, tot het moment van invoering van het nieuw geautomatiseerde systeem, een zes-ogen principe in te voeren (controle door een derde persoon). Verder zal een door de ADR ontwikkeld instrument worden gebruikt ter controle van de online lijst.
Het CIBG heeft afspraken gemaakt met de IGZ inzake meldingen van fraude.
Met de gerechten heeft het CIBG nadere afspraken gemaakt inzake meldingen en informatie-uitwisseling inzake bevoegdheidsbeperkende maatregelen.
Daarnaast zal het systeem periodiek worden getest met in- en externe audits.
Wat is uw reactie op de opmerking dat Nederland een paradijs is voor foute buitenlandse tandartsen van binnen de Europese Unie omdat zij zich hier eenvoudig kunnen laten registreren en zonder moeite aan de slag kunnen?
Een (buitenlandse) beroepsbeoefenaar dient bij zijn aanvraag voor BIG-registratie een bewijs (diploma, bekwaamheidsattest) te overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet aan de opleidingskwalificaties zoals bepaald in de Europese Richtlijn 2005/36/EG.
Verder dient de (buitenlandse) beroepsbeoefenaar een CCPS te overleggen. Het CCPS is een verklaring van een (lid)staat waarin een buitenlandse equivalent van het BIG-register informatie geeft over (eventuele) registratiegegevens, tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere specifieke ernstige feiten ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar.
Wanneer deze gegevens twijfels oproepen, raadpleegt het CIBG via het IMI-systeem van de Europese Unie de bevoegde autoriteit in een ander land of er een bevoegdheidsbeperking van kracht is.
In februari 2014 is het aanvraagformulier tot BIG-registratie aangepast in die zin dat de aanvrager naar waarheid verklaart dat in het buitenland geen rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, waardoor de beroepsbeoefenaar daar zijn beroep nooit of tijdelijk niet meer mag uitoefenen. Daarbij wordt de aanvrager erop gewezen dat bij fraude naast schrappen ook aangifte bij de politie aan de orde kan zijn.
Mede op mijn initiatief wordt het per 2016 in Europees verband verplicht om informatie over bevoegdheidsbeperkingen met elkaar te delen. Bij de totstandkoming van de Europese regelgeving is op mijn aandringen het aantal beroepen waarop het waarschuwingsmechanisme betrekking krijgt uitgebreid, zodat alle beroepen waarvoor in Nederland BIG-registratie vereist is daaronder gaan vallen. Ook is bereikt dat het waarschuwingsmechanisme op gedeeltelijke en niet alleen gehele bevoegdheidsbeperkingen betrekking gaat hebben.
Verder geldt per 1 januari 2017 ook voor tandartsen de plicht tot herregistratie. Een beroepsbeoefenaar die op basis van (buitenlandse) werkervaring wil worden geherregistreerd moet opnieuw een CCPS overleggen.
Erkent u het belang van een goede communicatie tussen hulpverlener en patiënt? Erkent u ook dat het kunnen spreken van de taal een wezenlijk onderdeel is van die goede communicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverleners moeten de Nederlandse taal voldoende beheersen. Dat is noodzakelijk in het kader van patiëntveiligheid en verantwoorde zorg. Niet alleen dient de zorgverlener te kunnen communiceren met de patiënt, maar ook met collega’s en medebehandelaars. Ook voor het vereiste van informed consent is goede communicatie tussen de zorgverlener en de patiënt noodzakelijk.
Erkent u dat een taaltoets naast de evidente communicatievoordelen, ook positieve bijwerkingen heeft zoals het eerder in beeld krijgen van mogelijke foute artsen en het aantrekken van artsen die bereid zijn een duurzame verbinding aan te gaan met een land?
De relatie tussen een taaltoets of het onderkennen van een «foute arts» is niet evident. Het weren van artsen waartegen elders maatregelen zijn getroffen vergt samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten. De implementatie van de gewijzigde richtlijn over erkennen van beroepskwalificaties waarin een Europees alarmmechanisme is opgenomen biedt daartoe na 18 januari 2016 een versterkt kader.
Ik deel uw opvatting dat mensen die de taal goed beheersen eerder een duurzame band met Nederland zullen aangaan. Voor de volledigheid wil ik wel opmerken dat het mensen binnen de Europese Unie vrij staat om hier ook tijdelijk te werken, bijvoorbeeld om ervaring bij vakgenoten in Nederland op te doen.
Klopt het dat Duitsland en Engeland wel eisen stellen aan het kunnen spreken van de taal? Is dit ook in Nederland mogelijk? Zo nee, hoe verklaart u dit?
Het klopt dat in Duitsland en Engeland aan taalbeheersing van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg eisen worden gesteld. Vorm en inhoud varieert per beroep en in Duitsland per Bondsstaat. De eis van taalkennis is daar pas aan de orde na de erkenning van de beroepskwalificatie maar voor de inschrijving in een beroepenregister. De Europese regelgeving verbiedt dat niet mits die toetsing proportioneel blijft.
Voor personen uit de Europese Economische Ruimte geldt in het Verenigd Koninkrijk dat een certificaat van het International English Language Testing System volstaat als afdoende bewijs. Men mag de taalbeheersing ook op andere wijze aantonen, maar dan is het aan de discretie van de beroepsorganisatie of dat voldoende voor beroepsuitoefening in het VK is.
De recente wijziging van Europese Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van beroepskwalificaties verheldert de mogelijkheid om eisen te stellen aan taalbeheersing voor zover noodzakelijk voor de beroepsuitoefening. Taalkennis mag geen rol spelen bij erkenning van de beroepskwalificatie maar wel bij de registratie in een nationaal register, mits proportioneel. In Nederland wordt tussen erkenning en registratie geen onderscheid gemaakt. De implementatie van de gewijzigde richtlijn is het moment om dat wel in te voeren en om per beroep te bezien of er een bewijs van voldoende kennis van de Nederlandse taal nodig is.
Bent u bereid om het voorstel van de tandartsenorganisaties voor het invoeren van een taaltoets nader te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op wat voor termijn? Zo nee, waarom niet?
VWS bestudeert of en hoe eisen met betrekking tot de taalbeheersing voor buitenslands gediplomeerden van binnen de EU in de wet kunnen worden opgenomen. De implementatie van de gewijzigde richtlijn Europese Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van beroepskwalificaties biedt daarvoor het kader. De richtlijn dient uiterlijk 18 januari 2016 te zijn geïmplementeerd en de voorstellen worden u in de loop van 2015 voorgelegd.
Wat is uw reactie op de opmerking dat het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) te reactief is en zelf niet actief controle uitvoert naar personen die geregistreerd staan of worden in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)?
Het CIBG ontvangt periodiek overzichten met van kracht zijnde bevoegdheidsbeperkingen van verschillende buitenlandse bevoegde autoriteiten. Deze overzichten worden nauwkeurig doorgenomen en op basis daarvan wordt, indien daar aanleiding toe bestaat, aanvullende informatie opgevraagd en de reguliere procedure van het verwerken van bevoegdheidsbeperkingen in gang gezet. Ook onderzoekt het CIBG de zaken waarvan in de verschillende media melding wordt gemaakt en onderneemt daarop afhankelijk van de uitkomsten direct actie. Anders dan IGZ, heeft het CIBG overigens niet de bevoegdheden van handhaving en opsporing, maar het CIBG vervult wel een signaalfunctie richting IGZ.
Tegen een beroepsbeoefenaar kan in theorie in ieder land ter wereld een bevoegdheidsbeperking van kracht zijn. Het is voor het CIBG niet mogelijk om voor alle jaarlijks ruim 10.000 aanvragers voor BIG-registratie en voor alle ruim 338.000 BIG-geregistreerden, altijd na te gaan waar zij in de wereld hun beroep hebben uitgeoefend of uitoefenen. Er blijft een restrisico zolang het CIBG niet op de hoogte is gesteld van die buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen. Daarnaast heeft een aantal landen in Europa en elders ter wereld geen openbare, actuele registers voor beroepsbeoefenaren in de zorg of overeenkomstig onze beroepenindeling onder de Wet BIG. Veel landen verstrekken niet proactief informatie aan andere landen over opgelegde bevoegdheidsbeperkingen. Of landen informatie openbaar mogen maken of proactief mogen delen, wordt bepaald door de nationale wetgeving.
Erkent u het belang van een volledig, juist en actueel BIG-register als alarmsysteem van de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik onderken het belang van een volledig, juist en actueel BIG-register, maar niet alleen als een alarmsysteem van de gezondheidszorg. Het BIG-register houdt namelijk in het kader van de kwaliteit van beroepsbeoefenaren veel meer in dan alleen een alarmsysteem en biedt bijvoorbeeld garanties met betrekking tot opleiding en ervaring.
Bent u gezien het enorme belang voor de veiligheid van de patiënt, van mening dat capaciteitsproblemen bij het CIBG geen excuus mogen zijn voor het onvolledig, onjuist of verouderd zijn van het BIG-register? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het CIBG zijn geen capaciteitsproblemen bekend. Ik deel overigens in algemene zin uw mening dat capaciteitsproblemen geen excuus mogen zijn voor een onvolledig, onjuist of verouderd zijn van een register.
Zou het niet goed zijn als iedere buitenlandse arts die zich meldt voor opname in het BIG-register nader onderzocht wordt op gedragingen in het buitenland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat gebeurt al zo goed mogelijk. Per 1 juli 2012 is de wet gewijzigd zodat iedereen, ook een Nederlands gediplomeerde, die zich wil laten inschrijven in het BIG-register, verplicht is om buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen te melden. Voorheen bevatte de wet deze verplichting alleen voor buitenslands gediplomeerden.
De invoering van periodieke registratie zorgt voor een mogelijkheid om te controleren op kwaliteit van de gegevens die in het BIG-register staan. De periodieke registratie biedt tevens zicht op buitenlandse beroepservaring van hier geregistreerden en van aanvragers van registratie. Dat geeft ook meer controle op buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen.
Per 2016 wordt het Europese waarschuwingsmechanisme ingevoerd. Dat verplicht Europese lidstaten om actief informatie uit te wisselen over bevoegdheidsbeperkingen. Vooruitlopend op de invoering hiervan heb ik met een aantal Europese landen afgesproken onderling informatie uit te wisselen over bevoegdheidsbeperkingen. Deze afspraken zijn gemaakt met Finland, Ierland, Noorwegen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Ik werk aan uitbreiding en verdieping van die samenwerking.
Kunt u toezeggen dat het CIBG gaat controleren of personen die zijn doorgehaald in het register ook daadwerkelijk hun beroep in Nederland of daarbuiten niet meer uitoefenen? Zo nee, hoe kunt u dan garanderen dat patiënten geen onnodig gevaar lopen?
Het CIBG is verantwoordelijk voor het beheer van het BIG-register en voor het informeren van buitenlandse bevoegde autoriteiten over in Nederland opgelegde bevoegdheidsbeperkende maatregelen. Het CIBG controleert niet of personen die zijn doorgehaald in het BIG-register ook daadwerkelijk hun beroep in Nederland of daarbuiten niet meer uitoefenen.
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers in de zorg om te controleren of iemand geregistreerd en bevoegd is. Ook een zorgverzekeraar dient dat zelf te controleren alvorens vergoedingen te doen.
De IGZ houdt toezicht op naleving van opgelegde bevoegdheidsbeperkingen wat betreft de beroepen waarvoor BIG-registratie is vereist.
Erkent u dat door het tekort aan tandartsen in Nederland tandartsen uit het buitenland gemakkelijker aan de slag kunnen in Nederland?
Ik ben van mening dat er op dit moment geen sprake is van een tandartsentekort. Vraag en aanbod voor mondzorg zijn redelijk met elkaar in evenwicht, zeker als daarbij de arbeidscapaciteit van mondhygiënisten en tandprothetici wordt meegerekend.
Uit rapportages van de NZa uit 2012 blijkt dat patiënten gemiddeld binnen twee weken een afspraak met een tandarts of mondhygiënist kunnen maken. Voor spoedeisende gevallen kan dat vrijwel in alle gevallen dezelfde dag nog. Er is geen aanleiding te verwachten dat deze getallen er in 2014 heel veel anders uit zien.
Wel is het mogelijk dat sprake is van regionale tekorten. Dat hangt voor een deel samen met de vestigingsvoorkeuren van tandartsen en wordt dus niet opgelost door meer tandartsen op te leiden.
Gelukkig verbetert de mondgezondheid nog steeds. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat de cariës incidentie in de nabije toekomst verder daalt. Ook verwacht ik meer van de in gang gezette taakherschikking, dan het Capaciteitsorgaan voorrekent.
Overigens moeten alle aanvragen voor BIG-registratie voldoen aan de wettelijke eisen, ongeacht of er in Nederland een tekort is aan tandartsen of niet. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waarom legt u de aanbevelingen van het Capaciteitsorgaan voor wat betreft het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen naast u neer?3
Er is op dit moment geen tekort aan tandartsen. Vraag en aanbod voor mondzorg zijn redelijk met elkaar in evenwicht, zeker als daarbij de arbeidscapaciteit van mondhygiënisten en tandprothetici wordt meegerekend. Uit rapportages van de NZa uit 2012 blijkt dat patiënten gemiddeld binnen twee weken een afspraak met een tandarts of mondhygiënist kunnen maken. Voor spoedeisende gevallen kan dat vrijwel in alle gevallen dezelfde dag nog. Er is geen aanleiding te verwachten dat deze getallen er in 2014 heel veel anders uit zien. Wel is het mogelijk dat sprake is van regionale tekorten. Dat hangt voor een deel samen met de vestigingsvoorkeuren van tandartsen en wordt dus niet opgelost door meer tandartsen op te leiden. De mondgezondheid verbetert gelukkig nog steeds, met een steeds grotere nadruk op preventie. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat de cariës incidentie in de nabije toekomst nog verder gaat dalen. Ook verwacht ik meer van de in gang gezette taakherschikking, dan het Capaciteitsorgaan voorrekent. Het verder doorzetten van de taakherschikking maakt deel uit van een visie op de mondzorg voor de toekomst waar de mondzorgpartijen op dit moment aan werken.
Bent u bereid om het advies van het Capaciteitsorgaan voor wat betreft het aantal opleidingsplaatsen over te nemen en Nederland daarmee minder aantrekkelijk te maken voor buitenlandse mogelijk foute tandartsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 14 is er op dit moment geen tekort aan tandartsen. Ik zie dan ook geen aanleiding in overleg te treden met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), die verantwoordelijk is voor het vaststellen van het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen. Het staat buitenlandse tandartsen daarbij vrij om naar Nederland te komen. Binnen de Europese Economische Ruimte plus Zwitserland is er vrij verkeer voor werknemers. Er zijn Nederlandse tandartsen die naar het buitenland vertrekken en tandartsen die naar Nederland toekomen. Buitenlandse tandartsen moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als Nederlandse tandartsen.