Het opiniestuk ‘Er is geen verband tussen geitenboerderijen en longontstekingen bij omwonenden’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk van dierenarts Piet Vellema in De Stentor van 7 mei 2025, waarin hij stelt dat er geen consistent en aantoonbaar verband is tussen geitenhouderijen en longontstekingen bij omwonenden?
Ja, ik heb het stuk onder ogen gekregen. Het is mij ook bekend dat het stuk op 9 mei 2025 na een inhoudelijke reactie van het RIVM door de Stentor van de website is verwijderd. Het opiniestuk is nu niet meer in te zien.
Hoe reageert u op de bewering dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarheidsvinding frustreren door het niet verstrekken van de in het debat door de BBB gevraagde gegevens?
Ik deel die bewering niet. Tijdens het Commissiedebat Zoönosen en Dierziekten van 6 februari jl. heeft Kamerlid Van der Plas (BBB) het verzoek gedaan om de gegevens van de vragenlijsten van patiënten in de patiëntenstudie die deel uitmaakt van het VGO-III onderzoek te kunnen inzien. Ik heb zo goed mogelijk aan dat verzoek voldaan. Het delen van data van individuele patiënten is echter gebonden aan privacywetgeving en daarom is de database niet zondermeer openbaar gemaakt. De data zijn als vertrouwelijk stuk ter inzage gelegd voor Tweede Kamerleden1, geanonimiseerd en waar nodig beperkt zodat de privacy van de personen gewaarborgd blijft en aan alle wettelijke vereisten daaromtrent wordt voldaan.
Hoe kan het dat in een dergelijk groot onderzoeksgebied slechts 108 patiënten zijn geïdentificeerd die voldeden aan de gestelde criteria? Acht u dit aantal representatief genoeg om daar verstrekkende conclusies aan te verbinden?
De conclusie over verhoogde kans op longontsteking voor omwonenden van geitenhouderijen is gebaseerd op meerdere, opeenvolgende studies van gegevens uit elektronische patiëntendossiers. De studies bekeken elk gegevens uit 58.000 tot meer dan 100.000 elektronische dossiers per jaar. Bij elke studie werden er door huisartsen duizenden daadwerkelijke longontstekingen vastgesteld. Uit de analyse van de onderzoekers bleek dit ruim voldoende om deze conclusie op te baseren.
Daarnaast is voor het vaststellen van de mogelijke oorzaak van het verhoogde aantal longontstekingen in de nabijheid van geitenhouderijen een gezondheidsstudie opgezet. Dat er maar 108 patiënten met longontsteking mee deden aan deze gezondheidsstudie, is voor de conclusie over het verband tussen wonen in de buurt van een geitenhouderij en het risico op longontstekingen als zodanig niet relevant. Wel wordt in het rapport aangegeven dat het moeilijk te bewijzen is dat de longontstekingen bij mensen rondom geitenhouderijen direct worden veroorzaakt door de bacteriën uit de geitenstallen. Wel zijn de gevonden bacteriën een mogelijke verklaring voor het feit dat de longontstekingen vaker voorkomen.
Zoals in het rapport van het RIVM beschreven staat2, konden er slechts 108 patiënten worden geïncludeerd voor de patiëntenstudie, met name door de COVID-19-pandemie. Patiënten met luchtwegklachten kwamen minder vaak naar de huisarts voor een face-to-face-consult. De coronamaatregelen (afstand, lockdown) speelden hierbij een rol. Daarnaast werd de zorg in de huisartspraktijk in die periode anders georganiseerd. Patiënten gingen minder vaak naar de huisarts vanwege aanwezige teststraten en hoestspreekuren; anderzijds waren huisartsen ook erg druk door de pandemie en hadden zij minder tijd om patiënten te vragen om aan deze studie mee te doen en extra keel- en neusswabs af te nemen.
Kunt u, in aanvulling op de eerdere schriftelijke vragen van deze leden over de onafhankelijkheid van de review op het VGO-III onderzoek (kenmerk 2024Z04493), toezeggen dat niet alleen de afzonderlijke deelrapportages, maar ook het integrale eindrapport door een transparant en onafhankelijk peer review-proces zal worden beoordeeld, aangezien uiteindelijk het rapport als één geheel beleidsmatig wordt gewogen?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om op basis van VGO-III te adviseren over gezondheidsrisico’s voor omwonenden van veehouderijen. De Gezondheidsraad is een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad met als wettelijke taak regering en parlement te adviseren over de stand van de wetenschap op het gebied van volksgezondheid.
De Gezondheidsraad zal ingaan op de vraag wat er is af te leiden uit de wetenschappelijke literatuur over het verband tussen wonen in de nabijheid van geitenhouderijen en het risico op longontsteking. De Raad beschouwt hierbij de resultaten van VGO-III en van alle eerder gepubliceerde onderzoeken en zal daarmee ook het integrale eindrapport van VGO-III beoordelen.3
Zoals in de beantwoording van uw eerdere schriftelijke vragen hierover aangegeven, is het VGO-onderzoek overigens al meermaals gereviewed en positief beoordeeld. In 2020 is een intercollegiale review gedaan en daarnaast zijn er al vele artikelen over het VGO-onderzoek in internationale wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd, waarbij steeds onafhankelijke wetenschappers om een beoordeling worden gevraagd. Het VGO-III rapport zal ook nog tot meerdere publicaties leiden, inclusief bijbehorende reviews.4
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het tweeminutendebat Zoönosen en dierziekten?
Nee, dat is helaas niet gelukt. Wel worden de vragen beantwoord voor het volgende commissiedebat Zoönosen en dierziekten.
Een Nederlands monument ter nagedachtenis aan de Holodomor |
|
Derk Boswijk (CDA), Eric van der Burg (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer in juli 2023 heeft uitgesproken dat de Holodomor, ofwel de door het Sovjetregime opzettelijk veroorzaakte hongersnood in Oekraïne in 1932 en 1933 – naar hedendaagse maatstaven te erkennen en te veroordelen is als genocide?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Rusland nog steeds de Holodomor ontkent en dat Russische bezetters op Oekraïens grondgebied actief monumenten ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Holodomor vernielen?
Ja.
Hoe ziet u de herhaaldelijke pogingen van het Kremlin om de geschiedenis van de Sovjet-Unie te vervalsen als wapen om de internationaal heersende sympathie voor Oekraïne te beschadigen?
Het Kremlin voert een revisionistisch beleid waarbij de geschiedenis van vooral (maar niet alleen) de 20ste eeuw wordt herschreven. Het Kremlin ontkent het bestaansrecht van de Oekraïense staat op basis van hun lezing van historische gebeurtenissen en verdraaide feiten. Dit is vooral gericht op een binnenlands publiek, inclusief de jeugd, om de steun voor de oorlog en de wereldvisie van het Kremlin te versterken. Maar ook in het buitenlands beleid zet Rusland een revisionistische lezing van de geschiedenis in, voor propaganda en om internationaal de steun voor Oekraïne als onafhankelijk en soeverein land te ondermijnen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in al onze buurlanden en in de landen van vele van onze bondgenoten gedenkplaatsen en monumenten aanwezig zijn voor de slachtoffers van de Holodomor, maar in Nederland niet?2
Ja.
Deelt u de mening dat een Nederlands monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Holodomor bij kan dragen aan de steun voor het Oekraïense volk en met name aan de in Nederland verblijvende Oekraïense vluchtelingen? Deelt u tevens dat het oprichten van een dergelijk monument een signaal aan het Kremlin kan zijn dat de geschiedenis niet vergeten zal worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland richt zich vooral op het afleggen van verantwoording voor Russische misdrijven begaan sinds de grootschalige invasie van 2022 en draagt uit dat Russische misdaden niet worden vergeten. Nederland en EU partners spreken zich uit indien mogelijk wanneer Russische vertegenwoordigers in internationale fora desinformatie en propaganda verspreiden, inclusief wanneer hierbij historische feiten verdraaid worden.
Bent u bereid stappen te ondernemen om een Nederlands monument ter nagedachtenis aan de Holodomor te realiseren? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke stappen bent u bereid hiertoe te zetten?
Het realiseren van een monument is geen kerntaak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een monument ter nagedachtenis aan de Holodomor zou in eerste instantie dan ook een initiatief kunnen zijn van de Oekraïense gemeenschap in Nederland en via gemeentelijk besluit genomen moeten worden.
Is het kabinet daarnaast bereid om een officiële vertegenwoordiging af te vaardigen naar de jaarlijkse Holodomorherdenking op de vierde zaterdag van november? Zo nee, waarom niet?
Nederland wordt bij deze gelegenheid vertegenwoordigd door de Nederlandse ambassadeur in Kyiv.
Het Europese coronaherstelfonds |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Europese coronaherstelfonds, waar de Europese Rekenkamer forse kritiek op heeft?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichtgeving over de op 6 mei jl. gepubliceerde analyse van de Europese Rekenkamer (ERK) «Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF»2. Deze analyse betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de Herstel en veerkrachtfaciliteit (HVF) samen.
Deelt u de mening van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. Het rapport van de ERK kan mogelijk van belang zijn bij eventuele toekomstige instrumenten die gericht zijn op prestatiegebonden financiering.
De ERK-rapportage heeft betrekking op diverse punten, waaronder over kosten en resultaten en effectieve controlemechanismen. Onderstaand worden deze punten samengevat en voorzien van een duiding en appreciatie.
De ERK is van mening dat de efficiëntie van de inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Bij de HVF vindt uitbetaling echter plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) wel ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de werkelijk gemaakte kosten spelen zoals dus zoals vooraf overeengekomen geen rol bij de uitbetaling. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Deze systematiek bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiefondsen. Het kabinet heeft begrip voor de wens van de ERK om meer grip te hebben op de kosten, maar voorziet hier ook een risico van een dubbele verantwoordingslast.
Daarnaast vindt de ERK dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK in veel gevallen gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer3 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact-indicatoren af, gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet vindt het wenselijk om resultaten te meten, maar meent daarbij dat het om verschillende redenen, zoals aangehaald door de Commissie, lastig is om (op korte termijn) resultaten te beoordelen. Het kabinet kan zich daarom vinden in het advies van de Commissie.
Hiernaast is de ERK van mening dat het nalevingskader van de HVF en de regels voor de bescherming van de financiële belangen van de EU niet robuust genoeg zijn. De controlesystemen bevatten volgens de ERK tekortkomingen. Daarnaast ziet de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet «ernstig» zijn.
Om de financiële belangen van de EU te beschermen, dat wil zeggen fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn er binnen de HVF diverse bepalingen van kracht, die zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Daarbij staan lidstaten primair aan de lat om de financiële belangen van EU te beschermen. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Daarnaast voert de Commissie in alle lidstaten zogenoemde systeemaudits uit om te controleren of de controlesystemen voldoen aan de vereisten. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. Daarnaast is vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de door de nationale auditautoriteit uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen. Doordat de Commissie eisen stelt aan de controlesystemen, systeemaudits en audits op maatregelniveau uitvoert, en de lidstaten verplicht zijn om gegevens van eindontvangers te verzamelen en controleren, is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen. Daarnaast heeft de Commissie tijdens de looptijd van de HVF aanvullende richtsnoeren publiceert om lidstaten te ondersteunen bij het tegengaan van bijvoorbeeld dubbele financiering4.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet er groot belang aan dat de financiële belangen van de EU worden beschermd. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend MFK dan zijn de observaties van de ERK van belang. Dat betekent concreet dat tekortkomingen in de controlesystemen zo vroeg mogelijk moeten worden opgespoord en gecorrigeerd, en dat de Commissie ook correcties moet kunnen aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet ernstig zijn. Hierbij geeft het kabinet wel graag mee dat de administratieve lasten nu al erg hoog zijn, en dat ervoor gewaakt moet worden dat verantwoordingslasten proportioneel blijven.
Ook vindt de ERK dat de methode die de Commissie heeft vastgesteld om de financiële bijdragen van de HVF aan een lidstaat te verlagen in geval van niet-naleving van mijlpalen en streefdoelen, tot verschillende interpretaties kan leiden. Deze methode rust gedeeltelijk op een kwalitatieve interpretatie van het belang van een niet-behaalde mijlpaal of streefdoel. Het kabinet acht het derhalve van belang dat de Commissie transparant is over haar beoordeling en kaders zoveel mogelijk vooraf worden vastgesteld.
Tot slot wijst de ERK erop dat de huidige regels geen bepaling bevatten op grond waarvan de Commissie het terugdraaien van eerdere verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen na 2026 kan aanpakken. In het geval dat mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald, door een lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Het kabinet merkt op dat de Commissie tot op zekere hoogte dus wel mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen.
Door welke instanties wordt de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de uitgaven uit het coronaherstelfonds gecontroleerd, afgezien van de Europese Rekenkamer?
Op grond van de HVF-verordening zijn lidstaten primair verantwoordelijk voor het voorkomen, opsporen en corrigeren van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen, zoals hiervoor weergegeven in het antwoord op vraag 2.
Naast de controlesystemen van lidstaten zelf voert de Commissie haar eigen controlestrategie uit. Deze controles hebben tot doel de Commissie de zekerheid te bieden dat de controlesystemen van de lidstaten fraude, corruptie, belangenconflicten en dubbele financiering kunnen voorkomen, opsporen en corrigeren. Daarnaast is ook van belang dat lidstaten op grond van de HVF-verordening verplicht zijn om de Europese Commissie, Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de ERK en het Europees Openbaar Ministerie toestemming te verlenen voor de uitoefening van hun rechten, en vergelijkbare verplichtingen op te leggen aan alle eindontvangers van middelen. OLAF heeft de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie, belangenconflicten of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het EOM is bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. OLAF en EOM maken in de praktijk ook gebruik van deze bevoegdheid.
Deze controlesystemen zijn erop gericht om fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te detecteren en corrigeren als deze heeft plaatsgevonden. Daarmee hebben deze controlesystemen en verschillende instanties de taak om de rechtmatigheid van de uitgaven uit de HVF te controleren.
Klopt het dat het niet duidelijk is waar het geld aan uitgegeven wordt?
Nee, de lidstaten hebben HVPs opgesteld om aanspraak te maken op middelen uit de HVF, met daarin mijlpalen en doelstellingen. Uitbetaling vindt vervolgens plaats op basis van het bereiken van deze mijlpalen en doelstellingen. Wanneer de mijlpalen en doelstellingen die zijn gekoppeld aan een betalingstermijn zijn behaald, dient een lidstaten een betaalverzoek in. Dat bestaat uit drie onderdelen: bewijslast per behaalde mijlpaal en doelstelling, een beheersverklaring waarin de verantwoordelijke Minister(s) verklaren dat de mijlpalen en doelstellingen succesvol zijn behaald en dat de financiële belangen van de Unie daarbij geborgd zijn, en een samenvatting van de audits die de nationale auditautoriteit heeft uitgevoerd. Dit betekent dat met ieder betaalverzoek moet worden bewezen dat de mijlpalen en doelstellingen die in dat betaalverzoek zijn opgenomen, ook daadwerkelijk zijn behaald. In de HVF-verordening is daarnaast vastgelegd dat lidstaten gegevens moeten verzamelen over eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Lidstaten moeten dus bijhouden waar de middelen terechtkomen, en controles uitvoeren op basis van die gegevens. Per lidstaat wordt een lijst met de honderd grootste eindontvangers, gemeten in ontvangen middelen uit de HVF, bijgehouden op de website van de Europese Commissie5. Hierdoor is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen.
Klopt het dat het niet duidelijk is wat de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) (580 miljard euro) en de overige initiatieven (170 miljard euro) van NextGenerationEU (NGEU) aan concrete resultaten hebben opgeleverd?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 wordt er bij de HVF in veel gevallen bewust gebruikgemaakt van input- of output-indicatoren, en dus niet impact-indicatoren, bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. Het is daarnaast lastig om op korte termijn resultaten te beoordelen. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026 en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Het zou daarom prematuur zijn om nu een volledig beeld te schetsen van de resultaten van de HVF.
Conform de HVF-verordening zal de Commissie uiterlijk 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Dit verslag zal bestaan uit een algemene evaluatie van de faciliteit en zal informatie bevatten over het effect ervan op de lange termijn. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 heeft de ECB ramingen gemaakt van de potentiële positieve impact die het HVF kan hebben op de Europese economieën. Daarnaast beschrijft een recent Discussion Papervan de Europese Commissie6 verschillende positieve effecten van het HVF, waaronder positieve spillover effecten.
Wat betreft de overige initiatieven van de NextGenerationEU middelen is € 83,1 miljard toegewezen aan verschillende bestaande EU programma’s, waaronder het Just Transition Fund, Horizon Europe, InvestEU, RescEU en ReactEU. De resultaten daarvan worden beoordeeld in de evaluaties van deze initiatieven.
Kunt u een tabel opmaken van de additionele economische groei per lidstaat dankzij NextGenerationEU? Of is deze additionele economische groei er eigenlijk niet?
Zoals in vraag 5 beantwoord is het prematuur om nu een volledig beeld te schetsen van de resultaten van de HVF. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026 en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Een overzicht van additionele groei per lidstaat is daarom op dit moment niet mogelijk.
De ECB heeft eind 2024 een evaluatie gepubliceerd over de economische impact van de HVF7. Hiermee schat de ECB dat de HVF heeft bijgedragen aan een additionele 0,1–0,2% BBP-groei in de eurozone tussen 2021–2023. Daarnaast richt de evaluatie van de ECB zich op het effect van NGEU na deze periode. De additionele BBP groei wordt door de ECB geschat op tussen de 0,4% en 0,9% in 2026, en zou kunnen oplopen tot 0,8%–1,2% in 2031. Deze potentiële additionele groei wordt volgens de ECB verklaard door de begrotingsstimulans die de HVF vormt en de groeiverhogende effecten van structurele hervormingen. Daarbij onderkent de ECB de onzekerheden met betrekking tot deze schatting, met name wat betreft het potentiële effect van de structurele hervormingen.
Klopt het dat de Europese economieën zich na de coronacrisis juist uit zichzelf heel snel begonnen te herstellen, zonder dat er nog maar 1 cent uit het coronaherstelfonds was uitgekeerd?
Het economisch herstel in Europa zette in 2021 in, mede door het (gedeeltelijk) opheffen van maatregelen die werden getroffen in reactie op de coronapandemie. Begin augustus 2021 werden de eerste middelen (voorfinanciering) uitbetaald uit de HVF. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 heeft de ECB een inschatting gemaakt van het effect van de HVF op economische groei over de periode 2021–2023.
Klopt het dat de Nederlandse economie in 2021 en 2022 in totaal met ca. 8% groeide, zonder enige steun van het Europese fonds?
Als open economie was het voor de Nederlandse economie van belang dat de Europese economie als geheel herstelde. De Nederlandse economie groeide in 2021 met 6,3%, en in 2022 met 5,0%8. Nederland ontving op 24 september 2024 de eerste middelen uit de HVF.
Klopt het dat Nederland uit dit fonds maximaal 5,4 miljard euro kan verwachten? Klopt het dat Nederland daarvoor in totaal ca. 38 miljard euro moet inleggen? En daarvoor ook nog aan 130 eisen (mijlpalen) moet voldoen?
Nederland kan inderdaad aanspraak kan maken op € 5,4 miljard aan middelen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF).
Nederland moet, om aanspraak te maken op de volledige € 5,4 miljard voldoen aan 131 mijlpalen en doelstellingen. Twee betaalverzoeken (€ 2,5 mld.) zijn reeds uitbetaald. Dat betekent dat 51 mijlpalen en doelstellingen reeds zijn behaald. Om de resterende € 2,9 miljard binnen te halen dienen dus nog 80 mijlpalen en doelstellingen worden behaald.
In het eigenmiddelenbesluit9 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het giftendeel van de HVF via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. Het aandeel dat de lidstaten moeten bijdragen aan de terugbetaling hangt af van de BNI-sleutel. In een brief van 27 augustus 202410 heeft het kabinet uiteengezet dat de terugbetaling voor Nederland naar schatting neerkomt op 38 miljard euro tot en met 2058. Dit betreft zowel de nominale terugbetaling van het subsidiedeel als de rentelasten.
Er moeten nog afspraken worden gemaakt over de precieze terugbetaling van NGEU. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK). In de tweede helft van 2025 publiceert de Commissie naar verwachting een voorstel voor het volgende MFK.
Deelt u de mening dat daarmee een Europese suprastaat dichterbij is gekomen?
De HVF werd opgericht in reactie op de sociale- en economische gevolgen van de COVID-19 pandemie, binnen de kaders van de EU-verdragen.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie door middel van dit fonds inhoudelijk invloed uitoefent op het binnenlandse beleid van de lidstaten, door te beslissen over het wel of niet uitkeren van deze middelen? Zo nee, waarom niet?
De HVF-werkwijze is vastgelegd in de HVF-verordening, die is aangenomen door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. Daarbij is afgesproken om uitbetalingen plaats te laten vinden op basis van op basis van behaalde mijlpalen en doelstellingen, die betrekking hebben op zowel investeringen als hervormingen. Conform de HVF-verordening moeten de hervormingen en investeringen in deze plannen de landspecifieke uitdagingen en prioriteiten adresseren die zijn vastgesteld in het kader van het Europees Semester. Om aanspraak te maken op de middelen, hebben de lidstaten zelf plannen opgesteld en daarbij eigen beleidskeuzes gemaakt binnen de randvoorwaarden die de HVF-verordening stelt. Op grond van de HVF-verordening heeft de Commissie een rol om toe te zien op het voldoende behalen van mijlpalen en doelstellingen die de lidstaten zelf in hun plan opgenomen hebben, alvorens wordt overgegaan tot betaling.
Deelt u de mening dat NextGeneration EU een «bad deal» is voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. NGEU is opgericht om de Europese economieën te ondersteunen in het herstel van de COVID-19 crisis. Het doel van de HVF is het bevorderen van de economische, sociale en territoriale cohesie in de Europese Unie door het verbeteren van de weerbaarheid en het aanpassingsvermogen van lidstaten, het aanpakken van de sociale en economische impact van de crisis, en het steunen van de groene en digitale transities. Dit doel steunt de Europese economie en daarmee ook Nederland.
Deelt u de mening dat dit soort Europese megalomane fondsen, evenals Nederlandse megalomane fondsen zoals het ondoorzichtige Klimaatfonds en het Stikstoftransitiefonds, om uiteenlopende redenen onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Verschillende programma’s en fondsen hebben uiteenlopende doelstellingen. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Nederland heeft in 2021 in de Raad ingestemd met het oprichten van het HVF. Het is goed om lessen te trekken uit de uitvoering van het HVF en, onder andere, rapporten van de ERK en studies van bijvoorbeeld de ECB naar de werking van het fonds. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd.11 Verder vindt het kabinet dat Europese financiering zoveel mogelijk via de reguliere Europese meerjarenbegroting (het MFK) hoort te lopen. Het kabinet is daarnaast niet van mening dat Nederlandse fondsen per definitie onwenselijk zijn.
Deelt u kortom de mening dat dergelijke megalomane Europese fondsen niet voor herhaling vatbaar zijn, en niet meer moeten worden opgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Het bericht 'Gemeente vs. echtpaar Bos in Bruinisse: 'Onwerkelijk hoe ons leven zo verdwijnt'' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in PZC over de situatie van het echtpaar Bos in Bruinisse, dat geconfronteerd wordt met hoge dwangsommen en strenge handhaving vanwege permanent wonen in een vakantiewoning?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten in Nederland op dit moment een streng handhavingsbeleid hanteren ten aanzien van permanent wonen in recreatiewoningen, ondanks uw oproep om terughoudend te handhaven?
Eind vorig jaar heb ik gemeenten opgeroepen om een pas op de plaats te maken met handhaving.1 Ik ga er vanuit dat het grootste deel van de gemeenten gehoor geeft aan mijn oproep om terughoudend te zijn met handhaving. Ik kan individuele situaties niet beoordelen, maar in deze tijden van woningnood is het van groot belang om de menselijke maat te hanteren en zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen een dak boven het hoofd verliezen. Voornoemde terughoudendheid geldt temeer nu ik het uitgewerkte concept van de instructieregel eind mei jl. bekend heb gemaakt en hierin is te lezen hoe de conceptregeling eruit ziet. Een proportioneel optredende overheid dient perspectieven op legalisatie mee te nemen in de handhavingsafweging.
Bent u van mening dat de gemeente Schouwen-Duiveland met haar huidige handhavingsbeleidniet in lijn handelt met uw oproep om een menselijke maat te hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat handhavers bij controles op recreatieparken over schuttingen klimmen en tuinen betreden zonder toestemming van bewoners?
Acht u deze manier van handhaven proportioneel en in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de commissie bezwaarschriften van de gemeente een bewoner in het gelijk stelt, maar het college van burgemeester en wethouders dit advies naast zich neerlegt?
Is het juridisch houdbaar dat gemeenten blijven handhaven op permanent verblijf in recreatiewoningen, terwijl de nieuwe regelgeving binnenkort kan voorzien in legalisering onder bepaalde voorwaarden?
In principe is de gemeente bevoegd om handhavend op te treden. Daarbij zullen de omstandigheden van het geval en voorgenomen beleid ook een rol spelen in de afweging om wel of niet handhavend op te treden. Er is een uitspraak bekend van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over handhavend optreden op een vakantiepark3, ondanks mijn oproep aan gemeenten om een pas op de plaats te maken. De rechter heeft in dit geval de gemeente in het gelijk gesteld; dat kwam met name doordat het handhavingstraject reeds in 2023 was opgestart (de gemeente kon nog geen weet hebben van het komende kabinetsbeleid), en doordat de voorwaarden nog niet bekend waren. Zicht op legalisatie was hiermee nog onvoldoende concreet. De situatie is inmiddels veranderd, nu ik het concept besluit bekend heb gemaakt. Ik ga er vanuit dat een rechter bij nieuwe soortgelijke zaken deze nieuwe situatie meeweegt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Schouwen-Duiveland en andere streng handhavende gemeenten om hen te verzoeken tijdelijk terughoudend op te treden in afwachting van de nieuwe regelgeving?
Bij deze roep ik gemeenten nogmaals op om de menselijke maat te betrachten bij permanente bewoners op vakantieparken. Gemeenten kunnen in de concept AMvB nagaan in welke situaties permanente bewoning mogelijk na inwerkingtreding wordt toegestaan. Ik kan echter niet in individuele situaties treden.
Wanneer verwacht u de nieuwe regelgeving voor permanent wonen in recreatiewoningen gereed te hebben en in werking te laten treden?
De consultatieperiode loopt tot eind juli a.s. Ik ben voornemens het voorstel daarna zo spoedig mogelijk via de ministerraad ter voorhang aan de Tweede – en Eerste Kamer aan te bieden, zodat de regelgeving in 2026 in werking kan treden.
De wederom uitgestelde windturbinenormen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
|
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) sinds 2020/2021 de uitkomsten van buitenlands wetenschappelijk onderzoek naar de hinder van windturbinegeluid niet meer meegenomen heeft in haar adviezen en de «Factsheet gezondheidseffecten van windturbinegeluid»1? Zo ja, waarom wordt buitenlands wetenschappelijk onderzoek naar de hinder van windturbinegeluid niet meer meegenomen in de adviezen van het RIVM?
Nee, dat klopt niet. Het is belangrijk om de bestaande kennis over windturbines en gezondheid regelmatig te actualiseren en aan te vullen. Sinds 2013 houdt het RIVM de internationale wetenschappelijke literatuur op dit gebied systematisch bij, met specifieke aandacht voor de gezondheidseffecten van windturbinegeluid. Vanaf januari 2022 informeert het RIVM iedere drie maanden overheden en GGD’en over relevante nieuwe (internationale) publicaties. Deze kwartaaloverzichten zijn sinds het vierde kwartaal van 2022 ook beschikbaar via de website van het RIVM, zodat ze breder toegankelijk zijn voor het publiek.
Bent u ermee bekend dat het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) een klacht tegen het RIVM gegrond heeft verklaard?2
Ja, ik ben hiermee bekend. In juli 2023 werd bezwaar gemaakt tegen drie punten in de RIVM-factsheet «Gezondheidseffecten van windturbinegeluid». Dit leidde tot enkele aanpassingen, maar de indieners vonden deze onvoldoende en dienden een klacht in bij de Commissie van Toezicht van het RIVM. De interne klachtencommissie wetenschappelijke integriteit concludeerde dat er géén sprake was van een schending van wetenschappelijke integriteit en nam de klacht niet in behandeling.
De indieners waren het hier niet mee eens en stapten naar het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Het LOWI heeft zich niet over de inhoud van de klacht uitgesproken, maar uitsluitend over de procedure. Het oordeelde dat de procedure op twee punten onjuist was gevolgd: er was geen hoor en wederhoor toegepast en er was onduidelijkheid over de rolverdeling binnen het RIVM. Daarom adviseerde het LOWI het RIVM om de klachtenprocedure te verbeteren en de klacht opnieuw te behandelen. Het RIVM heeft dit advies opgevolgd, de procedure aangepast en de klacht is opnieuw in behandeling genomen door de onafhankelijke klachtencommissie van het RIVM.
Bent u het eens met de bewering van de directeur-generaal van het RIVM die bij de behandeling van de integriteitsklacht heeft verklaard dat de RIVM-publicaties niet gelezen moeten worden als «samenvatting van de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp», maar als «beschrijving van de onderbouwing van het Nederlandse beleid»?3
Het betreft niet meerdere RIVM-publicaties maar één, namelijk: «Factsheet gezondheidseffecten van «windturbinegeluid»». De uitspraak van de DG-RIVM had betrekking op één passage in deze factsheet, namelijk over de gebruikte blootstelling-respons relatie. Deze is gekozen als onderbouwing van het Nederlandse beleid. De uitspraak ging niet over de hele factsheet of meerdere RIVM-publicaties.
Vindt u het feit dat het RIVM zowel de uitkomsten van buitenlands wetenschappelijk onderzoek achterwege laat in haar adviezen als de verklaring van de directeur-generaal van het RIVM dat de RIVM-publicaties niet gelezen moeten worden als «samenvatting van de wetenschappelijke kennis over dit onderwerp» maar als «beschrijving van de onderbouwing van het Nederlandse beleid» ook problemtisch?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, worden internationale wetenschappelijke studies door het RIVM meegenomen. Het kabinet ziet op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat internationale onderzoeken structureel achterwege worden gelaten of dat er sprake is van onvolledige advisering.
Bent u ermee bekend dat de achterhaalde publicaties van het RIVM over gezondheidseffecten van windturbine(normen) verstrekkende invloed hebben (gehad) op het plan-MER Windturbinenormen, uitspraken van de Raad van State en de informatiepositie van raads-en statenleden?
Nee, er is geen aanleiding te veronderstellen dat de publicaties achterhaald zijn en derhalve ook niet dat deze verstrekkende invloed zou hebben gehad. Voor het opstellen van het plan-MER is de beschikbare wetenschappelijke informatie uit binnen- en buitenland gebruikt. Daarbij wordt ook onderzocht of de eerdere uitgangspunten, zoals die beschreven staan in de factsheet van het RIVM en die ook ten grondslag liggen aan de uitspraken van de Raad van State, nog van toepassing zijn.
Wanneer kunnen de definitieve windturbinenormen worden verwacht?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het opstellen van de nieuwe milieunormen voor windturbines op basis van een plan-MER. Deze normen moeten enerzijds omwonenden beschermen en anderzijds ruimte bieden voor wind op land. Beide doelstellingen zijn essentieel om de leefomgeving te beschermen én om de nationale en Europese klimaatdoelen te behalen. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging. De overbruggingsregeling geldt in de tussentijd voor bestaande windparken: dit zijn windparken met drie of meer windturbines die op 30 juni 2021 – de datum van de buitenwerkingstelling van de landelijke regels door een uitspraak van de Raad van State – de datum van de uitspraak – een onherroepelijk verleende vergunning hadden. De overbruggingsregeling is onlangs verlengd tot en met uiterlijk 31 december 2026 (zie Staatsblad 2025, 158 en Staatscourant 2025, Nr. 18322. In lijn daarmee is de planning dat de definitieve windturbinenormen uiterlijk per 1 januari 2027 in werking zullen treden. Zonder verlenging van deze overbruggingsregeling zou een juridische leemte ontstaan voor de hierboven bedoelde bestaande windparken.
Bent u ermee bekend dat hoe langer het duurt voordat er definitieve windturbinenormen komen, er ondertussen in heel Nederland windturbines worden geplaatst op basis van achterhaalde informatie over gezondheidseffecten?
Deze aanname is incorrect. Op dit moment wordt gewerkt aan nieuwe milieunormen voor windturbines, op basis van een plan-milieueffectrapport (plan-MER). In de tussenliggende periode kunnen gemeenten en provincies hun eigen normen stellen voor onder andere geluid, slagschaduw en externe veiligheid, waarbij ook een lokale afstandsnorm mogelijk is. Zij maken daarbij een afweging over het aanvaardbare milieubeschermingsniveau, op basis van een plan-MER. Eigen normen van decentrale overheden dienen dus goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van wetenschappelijke kennis over windenergie en gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek.
Kunt u garanderen dat de (vergunningen van) windturbines/windturbineprojecten die sinds 2020/2021 zijn afgegeven/geplaatst, gebaseerd zijn op actuele informatie over de gezondheidseffecten die windturbines hebben?
Zie beantwoording op vraag 7.
Bent u bereid om per direct een moratorium in te stellen bij het verlenen van nieuwe vergunningen van windturbines? Zo nee, waarom niet?
Nee hier ben ik niet toe bereid. Windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze nationale klimaatdoelen. Daarnaast draagt windenergie op land en zee bij aan de energieonafhankelijkheid van Nederland, zoals toegelicht in de Energienota 20241, en betreft windenergie een oplossing op locaties daar waar meer vraag dan aanbod van elektriciteit is, zoals op bedrijventerreinen.
De plaatsing van windenergie op land gebeurt zorgvuldig, met oog voor andere belangen. Adequate bescherming van milieu en gezondheid, externe veiligheid en luchtvaartveiligheid zijn daarbij randvoorwaarden. Er leven veel zorgen over de mogelijke gezondheidseffecten van het wonen nabij windturbines. Het kabinet heeft begrip voor deze zorgen en vindt het belangrijk dat de plaatsing van windturbines op een zorgvuldige manier gebeurt. De afgelopen jaren zijn er tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten. Duidelijk is dat omwonenden met name geluidshinder kunnen ervaren van windturbines en dat er mogelijk ook een verband is met slaapverstoring.
Het RIVM houdt, zoals ook hierboven aangegeven, in opdracht van het Ministerie van KGG de internationale stand van kennis over de gezondheidseffecten van windturbines actueel. Elke drie maanden publiceert het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid een overzicht van nieuwgevonden wetenschappelijke artikelen en andere relevante informatie over windturbines en gezondheid. De Staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu werkt momenteel aan het opstellen van milieunormen voor windturbines. Hierbij wordt de meest actuele kennisbasis gebruikt.
Kunt u bevestigen of ontkrachten of in de nieuwe concept-windturbinenormen wel buitenlandse wetenschappelijke onderzoeken zijn meegenomen, zoals bijvoorbeeld het onderzoek in opdracht van de Duitse overheid?4
Bij de keuzes die ten grondslag liggen aan de nieuwe concept-windturbinenormen spelen de conclusies uit het plan-MER een belangrijke rol. In het plan-MER is de stand van de kennis over de relatie tussen windturbinegeluid en hinder tegen het licht gehouden. Hierbij zijn ook de beschikbare buitenlandse wetenschappelijke onderzoeken meegenomen en wordt een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van de verschillende onderzoeken. Het is niet waarschijnlijk dat het recent gepubliceerde onderzoek in opdracht van de Duitse overheid het beeld over hinder wezenlijk zal doen wijzigen.
Bent u bereid er bij het RIVM op aan te dringen om zo snel mogelijk een advies op te stellen waarbij wel de actuele (buitenlandse) wetenschappelijke kennis omtrent dit onderwerp is meegenomen?
In het kader van continue kennisontwikkeling voert het RIVM, in opdracht van de Ministeries van IenW en KGG, een blootstelling-respons(BR)-onderzoek uit naar de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring. In dit BR-onderzoek, dat loopt sinds 2023,worden verschillende factoren en kenmerken van windturbinegeluid meegenomen (de «blootstelling») om de relatie met de «response», zoals hinder, te kunnen meten. De studie is toegespitst op de Nederlandse context. De resultaten worden eind 2026 verwacht en kunnen dan op zorgvuldige manier naast eerdere bevindingen worden gelegd. Voor meer informatie kan de webpagina van het RIVM worden geraadpleegd via: https://www.rivm.nl/windenergie/onderzoek-naar-blootstelling-responsrelatie-windturbinegeluid-en-hinder-en-slaapverstoring.
Het bericht dat een topambtenaar kinderpornografisch materiaal verspreidde onder werktijd |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht in het AD van 24 april 2025 met als kop «Topambtenaar verspreidde gruwelijke kinderporno onder werktijd, ministerie wist nergens van»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het gaat om een (voormalig) topambtenaar die werkzaam was op een ministerie? Zo ja, op welk ministerie en in welke functie? Zo niet, kunt u toelichten hoe dergelijke misstanden in het algemeen worden geregistreerd en gecommuniceerd binnen de rijksoverheid?
Het gaat om een voormalig ambtenaar die werkzaam was op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in de functie van adviseur bedrijfsvoering.
Op welke wijze zijn ambtenaren in vergelijkbare functies bij aanstelling gescreend? Hoe wordt geborgd dat personen met toegang tot vertrouwelijke informatie en systemen voldoen aan de hoogste integriteitsnormen?
De betreffende ambtenaar had geen vertrouwensfunctie en is dan ook niet gescreend. Hij heeft bij indiensttreding een verklaring omtrent het gedrag (VOG) moeten overleggen. Elke ambtenaar legt bij indiensttreding de eed of belofte af en neemt kennis van de specifieke eisen van de ambtenarenwet. Ook geldt voor Rijksambtenaren de Gedragscode Integriteit Rijk.
Hoe is het mogelijk dat deze topambtenaar jarenlang ongestoord dit soort ernstig strafbaar gedrag kon vertonen onder werktijd, zonder dat dit opviel bij leidinggevenden of collega’s?
De voormalig ambtenaar voldeed aan hetgeen gevraagd werd voor zijn functie. Zowel inhoudelijk als in de samenwerking met de collega’s. De verstandhouding tussen werkgever en werknemer was goed en er waren geen signalen van strafbaar gedrag. Het kwam daarom als een enorme schok voor iedereen. De ernst en omvang van deze zaak zijn immers nauwelijks te bevatten. Vanzelfsprekend is er geen plek in onze organisatie voor iemand die betrokken is bij dergelijke zware en aangrijpende strafbare feiten. Ook als dit volledig losstaat van zijn of haar werkzaamheden.
Kunt u bevestigen dat het ministerie «nergens van wist», zoals in het artikel wordt gesteld? Wat zegt dit over het interne toezicht en integriteitsborging binnen ministeries?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, waren er geen signalen van strafbaar gedrag. Het gedrag dat later door politieonderzoek bekend werd kwam als een enorme schok voor alle naaste collega’s en leidinggevenden. Een dergelijke gebeurtenis heeft grote impact. Het ministerie heeft medewerkers begeleiding geboden om de impact van deze zaak te verkleinen, onder meer door de inzet van vertrouwenspersonen en de bedrijfsmaatschappelijk werker. Waar nodig zullen we dat blijven doen. De betreffende medewerker is geschorst en daarna ontslagen. Dit ontslag is door de rechter bekrachtigd.
Er wordt binnen het ministerie veel aandacht besteed aan integriteit en het gesprek daarover. Er zijn vertrouwenspersonen, een externe vertrouwenspersoon en personeelsraadgevers beschikbaar voor de medewerkers en er zijn loketten voor klachten over omgangsvormen, integriteitsmeldingen en misstanden. Tweejaarlijks worden een medewerkersbelevingsonderzoek en een integriteitsenquête uitgevoerd om de vinger aan de pols te houden.
In hoeverre zijn ICT-systemen van het ministerie in staat om dergelijk misbruik op te sporen of te signaleren? Zijn er in uw opzicht verbetermaatregelen nodig op dit gebied?
Er zijn zeker mogelijkheden om onder strikte voorwaarden op te treden als er signalen zijn dat misbruik wordt gemaakt van de systemen. Deze signalen waren er tot de arrestatie van betrokkene niet. Zodra deze signalen er wel kwamen is meteen opgetreden. We evalueren voortdurend onze ICT-systemen en het gebruik daarvan. Maatregelen om systemen aan te passen zijn op dit moment niet aan de orde.
Heeft deze zaak geleid tot herziening van interne integriteitsprotocollen, meldstructuren of digitale toezichtsystemen binnen de betrokken overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
Zijn er gevolgen voor leidinggevenden, HR of vertrouwenspersonen die mogelijk signalen gemist hebben? Zo ja, op welke wijze wordt daaruit lering getrokken? Zo nee, waarom niet?
Er waren geen signalen van strafbaar gedrag. Na de arrestatie werd steeds meer bekend over het strafbaar gedrag en is meteen opgetreden, uiteindelijk leidend tot ontslag van de betrokken ambtenaar.
Deelt u de opvatting dat ambtenaren een voorbeeldfunctie vervullen en dat het vertrouwen in de overheid ernstig wordt geschaad als dit soort zaken jarenlang verborgen blijft? Wat gaat u doen om het vertrouwen te herstellen?
Ja. Ambtenaren hebben een voorbeeldfunctie en dienen zich integer te gedragen, binnen en buiten diensttijd. Dit aspect komt ook terug in de Gedragscode Integriteit Rijk. Zodra het politieonderzoek was afgerond en het tot een veroordeling is gekomen is de betrokken medewerker ontslagen.
Bent u bereid tot een breed en onafhankelijk onderzoek naar de lessen uit deze zaak, met name gericht op het functioneren van toezicht, meldstructuren en cultuur binnen de rijksoverheid?
De politie heeft al onderzoek gedaan, op het ministerie zijn op basis daarvan disciplinaire maatregelen genomen en de rechter heeft recht gesproken. Voor medewerkers geldt dat er verschillende meldpunten zijn om misstanden aan te kaarten, zie ook het antwoord op vraag 5.
Via verschillende kanalen en op verschillende momenten worden deze meldpunten actief onder de aandacht gebracht.
Het artikel 'EPZ wil snel duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale: slopen of doorgaan?' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EPZ wil snel duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale: slopen of doorgaan?»?1
Ja.
Welke stappen zijn er de afgelopen jaren gezet om de kerncentrale Borssele langer open te houden en waren deze stappen in overeenstemming met de beoogde planning voor de verlenging van de exploitatie?
Het kabinet ziet het belang om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben over de toekomst van de kerncentrale en doet wat nodig is om tot een bedrijfsduurverlenging (hierna: BDV) te kunnen komen. De afgelopen tijd zijn weer verdere stappen gezet om dit mogelijk te maken. Hieronder een beschrijving van de stappen die de afgelopen jaren zijn gezet.
De afgelopen jaren is gewerkt aan een wijziging van de Kernenergiewet om BDV mogelijk te kunnen maken. In de huidige Kernenergiewet is bepaald dat de Kernenergiewetvergunning van EPZ voor kerncentrale Borssele (KCB) na 2033 vervalt, voor zover het vrijmaken van kernenergie betreft en daarnaast is bepaald dat een aanvraag om een vergunning voor het vrijmaken van kernenergie na 2033 buiten behandeling moet worden gelaten. Om de Kernenergiewet op dit punt te kunnen wijzigen, was het ook noodzakelijk om een milieueffectrapport (MER) op te stellen om inzichtelijk te maken wat de milieueffecten zijn van de huidige situatie en om een doorkijk te geven naar de milieueffecten na 2033. Het opstellen van het MER heeft verschillende fasen doorlopen:
Het kabinet heeft inmiddels besloten om het ontwerpwetsvoorstel aanhangig te maken bij de Raad van State voor advies. Na ontvangst van het advies en het opstellen van het nader rapport zal het wetsvoorstel, samen met de reactienota en de aanvulling op het MER, aan de Kamer worden aangeboden. De verwachting is dat wetsvoorstel na de zomer aan de Kamer kan worden aangeboden.
Naast de stappen om de Kernenergiewet te wijzigen zijn vanaf 2022 ook gesprekken met EPZ en haar aandeelhouders Zeeuwse Energie Houdstermaatschappij (ZEH) en RWE opgestart. Uiteindelijk bepalen namelijk EPZ en haar aandeelhouders of zij de KCB na 2033 in bedrijf willen houden. De staat heeft hier (vooralsnog) geen zeggenschap over. Eind 2022 is een intentieverklaring overeengekomen met EPZ en haar aandeelhouders. In deze verklaring hebben de ondertekenaars uitgesproken op constructieve wijze in overleg te treden over afspraken die nodig zijn om BDV na 2033 mogelijk te maken. In de eerste gesprekken met de aandeelhouders van EPZ werd al duidelijk dat zij terughoudend zijn om mee te werken aan BDV vanwege de marktrisico’s en politieke onzekerheden die gepaard gaan met een verlengde bedrijfsduur. Zij waren daarom ook niet bereid om de noodzakelijke haalbaarheidsonderzoeken te bekostigen, die nodig zijn om te beoordelen of de KCB na 2033 veilig langer open kan blijven. Eind 2022 is daarom ook besloten om deze onderzoeken te subsidiëren. Om deze subsidie te geven moest eerst een staatssteuntraject doorlopen worden. Eind 2023 is de subsidiebeschikking afgegeven, nadat de Europese Commissie goedkeuring verleend heeft omdat de steun verenigbaar is met de staatssteunregels. EPZ is nu bezig met de uitvoering van de studies.
In het voorjaar van 2023 zijn in opvolging van de intentieverklaring verdere gesprekken gevoerd met EPZ, ZEH en RWE over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om BDV mogelijk te maken. In deze gesprekken is duidelijk(er) geworden dat de aandeelhouders alleen bereid zijn om de bedrijfsduur te verlengen als een groot deel van de risico’s horende bij de bedrijfsvoering afgedekt wordt door de staat.
In het najaar van 2023 hebben de aandeelhouders van ZEH hun aandeelhoudersstrategie aangepast. De aandelen in ZEH zijn in handen van decentrale overheden, waaronder de Provincie Zeeland en Zeeuwse gemeenten. In de herijkte strategie is opgenomen dat het de voorkeur heeft van de publieke aandeelhouders om de aandelen in EPZ te verkopen aan de staat. De staat is vervolgens in gesprek gegaan met ZEH naar aanleiding van de aangepaste aandeelhoudersstrategie. Op 28 mei 2024 heeft ZEH bij brief laten weten dat zij met het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wil verkennen of de aandelen in EPZ verkocht kunnen worden aan de staat. Op 4 juni 2024 heeft het kabinet aan de Kamer laten weten dat de staat bereid is om verkennende gesprekken te voeren over de aandelen.4 Deze gesprekken zijn al enige tijd gaande. Het kabinet is voornemens om op korte termijn de Kamer, waar nodig vertrouwelijk, te informeren over de stand van zaken van deze gesprekken.
In de Kamerbrief van 9 december 20225 is aangegeven dat het voorbereiden van de wetswijziging tot en met 2026 in beslag neemt. Dit is ook nog de huidige planning. In de stappen voor BDV is destijds geen tijdslijn opgenomen met betrekking tot de gesprekken over de aandelen, aangezien dit destijds nog niet voorzien was. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de gesprekken op tijd tot een conclusie kunnen leiden, waarna er nog voldoende tijd is om BDV mogelijk te maken. Zoals aangegeven is het kabinet voornemens om op korte termijn de Kamer, waar nodig vertrouwelijk, te informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Welke stappen moeten er nu nog worden ondernomen om de kerncentrale Borssele langer open te houden? Kunt u daarbij aangeven op welke termijn u verwacht dat deze stappen gezet kunnen worden?
Na behandeling en inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan EPZ een vergunning aanvragen om ook na 2033 kernenergie vrij te maken. Het kabinet streeft ernaar dat het voorstel in 2026 in werking is getreden, afhankelijk van de behandeling in het parlement.
EPZ heeft aangegeven dat zij verwacht een aanvraag voor de vergunning in 2027 in te kunnen dienen. Dit past in de huidige planning van het wetsvoorstel. Om de aanvraag in te kunnen dienen moeten de effecten van de voortgezette exploitatie voor het milieu onderzocht worden. Ook is er een aandeelhoudersbesluit nodig om de KCB na 2033 open te houden. Dit aandeelhoudersbesluit is voorzien voor eind 2029.
Voordat een definitief besluit genomen kan worden over de BDV zal er ook duidelijkheid moeten zijn over de aandeelhoudersstructuur. Deze duidelijkheid zal er moeten zijn voordat er een aandeelhoudersbesluit genomen kan worden over de BDV, maar idealiter al in een eerder stadium, zodat er ook bij de verdere voorbereidingen duidelijkheid is over de aandeelhoudersstructuur. Gegeven de vertrouwelijkheid van de gesprekken kan het kabinet, zoals aangegeven, op dit moment niet inhoudelijk ingaan over de mogelijke overname van de aandelen. Het streven is wel om uiterlijk in 2026 definitieve duidelijkheid te hebben over de aandeelhouderstructuur van EPZ.
Ten slotte zal ook nog het convenant Kerncentrale Borssele aangepast moeten worden nadat er duidelijkheid is over de aandeelhouderstructuur van EPZ. In 2006 is dit convenant gesloten tussen het Rijk, EPZ en haar aandeelhouders. Destijds zijn hierin afspraken gemaakt over het langer open houden van de KCB na 2013. In het convenant is nu nog opgenomen dat de KCB uiterlijk op 31 december 2033 moet sluiten.
Op welke wijze onderhoudt u contact met EPZ over de toekomst van de kerncentrale? Welke concrete afspraken zijn er gemaakt over het proces en de besluitvorming?
Met de intentieverklaring die eind 2022 is gesloten (zie ook het antwoord op vraag 2) is afgesproken dat het Rijk de technische haalbaarheidsonderzoeken zal subsidiëren. De subsidiebeschikking is inmiddels afgegeven. Een voorwaarde van de subsidiebeschikking is dat EPZ jaarlijks rapporteert over de voortgang van de werkzaamheden. Verder is er regelmatig contact met EPZ, samen met de ANVS en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In ieder geval maandelijks is er overleg met de partijen gezamenlijk om de voortgang te bespreken en te inventariseren wat er voor nodig is om tot een BDV te komen.
Hoe verhoudt het lopende proces zich tot de deadline van 2029 voor het afronden van het vergunningstraject? Welke stappen zijn daarvoor nog noodzakelijk?
De belangrijkste stappen om tot een aanvraag voor een vergunning te kunnen komen zijn de inwerkingtreding van het wetsvoorstel en het uitvoeren van de technische studies en het op basis daarvan opstellen van de vergunningsaanvraag. Door een subsidie vanuit het ministerie worden de haalbaarheidsstudies nu uitgevoerd en het wetsvoorstel wordt na de zomer aan de Tweede Kamer aangebonden. EPZ verwacht in 2027 een vergunningaanvraag in te kunnen dienen. Dit past in de huidige planning van het wetsvoorstel. Daarnaast zal er duidelijkheid moeten zijn over de aandeelhoudersstructuur, het streven is om al ruim voor 2029 deze duidelijkheid te hebben.
Wanneer verwacht u het wetsvoorstel voor het mogelijk maken van het langer openhouden van de kerncentrale Borssele aan de Kamer te kunnen aanbieden?
Het kabinet verwacht het wetsvoorstel na de zomer aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden.
Zijn er onderdelen in het proces die versneld kunnen worden? Zo ja, welke, en bent u voornemens die versnelling ook daadwerkelijk door te voeren?
Op dit moment ziet het kabinet geen mogelijkheden om het proces tot een BDV te versnellen. Het ontwerpwetsvoorstel is aanhangig gemaakt bij de Raad van State voor advies. Na ontvangst van het advies, zal het kabinet het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk doen toekomen aan de Kamer. Om voortgang te maken hoopt het kabinet vervolgens op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel. Met betrekking tot de gesprekken over de aandelen maakt het kabinet ook vaart waar mogelijk, tegelijkertijd is een overnameproces een complex en uniek proces waar ook grote zorgvuldigheid gevraagd wordt. Het kabinet zal continu naar mogelijkheden blijven kijken om het zo snel als mogelijk tot een besluit voor BDV te komen.
Wat is de huidige stand van zaken in de gesprekken over een eventuele overname van de kerncentrale Borssele door het Rijk?
Gegeven de vertrouwelijkheid van de gesprekken kan het kabinet inhoudelijk beperkt ingaan op de stand van zaken van de gesprekken. Op dit moment bevinden de gesprekken zich nog in de fase waarin informatie wordt verstrekt over de onderneming. Op basis van deze informatie maakt het kabinet nu de afweging of het wenselijk is om een niet-bindend bod uit te brengen op de aandelen. Voordat een niet-bindend bod uitgebracht kan worden moeten ook de noodzakelijke stappen in de besluitvorming doorlopen worden, zoals een besluit in de ministerraad. Het kabinet streeft er naar om deze afweging voor de zomer te maken en is voornemens om de Kamer op korte termijn nader en indien nodig vertrouwelijk, te informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Welke gevolgen heeft het uitblijven van duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale Borssele voor de bedrijfsvoering van EPZ en de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland?
Op dit moment is er voor de bedrijfsvoering van EPZ nog geen uitsluitsel nodig over het wel of niet langer open houden van de KCB na 2033. In 2029 zal er duidelijkheid moeten zijn en zal een aandeelhoudersbesluit genomen moeten worden om BDV te kunnen realiseren. Alle noodzakelijke processen liggen op schema om in 2029 deze duidelijkheid te hebben. Als de KCB niet openblijft zal de energieproductie van de kerncentrale, jaarlijks ongeveer 3,8 TWh, na 2033 door andere energiebronnen moeten worden opgevangen.
Het nieuws dat uitvoeringsorganisaties geen vertrouwen hebben in de uitvoering van het escalatiemodel voor overlastgevende asielzoekers per 1 juni |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Bent u bekend met de geuite zorgen van alle betrokken uitvoeringsorganisaties zoals de gemeente Ter Apel, de politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over uw plannen om per 1 juni overlastgevende asielzoekers in een strenger regime te plaatsen in Ter Apel en met de uitvoering van het escalatiemodel?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze organisaties zeggen dat niet alles op orde en is het geen reëel plan is om per 1 juni te beginnen met een strenger vrijheidsbeperkingsregime?
Op 1 juni is de pbl van start gegaan, daarover heeft mijn voorganger de Kamer bij brief van 30 mei geïnformeerd. Juist om uitvoering te geven aan de breed gedragen motie om zo snel als mogelijk een pbl in Ter Apel op te starten.
Klopt het dat burgemeester Jaap Velema van Westerwolde heeft gevraagd om uitstel van uw plannen? Zo ja, waarom bent u hier niet op ingegaan?
Het is mij bekend dat door de gemeente kanttekeningen zijn geplaatst bij het proces. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie is, onder andere door gesprekken op ambtelijk en bestuurlijk niveau, ingezet om de driehoek de noodzakelijke informatiepositie te geven en te betrekken bij de uitwerking van de pbl. Het Ministerie van Asiel en Migratie gaat daarover samen met de partners uit de migratieketen verder in gesprek met de lokale driehoek.
Wie moet volgens u zorgen voor de handhaving van uw plannen, aangezien de politiecapaciteit te beperkt is, zoals ook de burgemeester aangeeft?
De handhaving zal vorm krijgen door samenwerking tussen de ketenpartners en de lokale driehoek. Hierover heeft mijn voorganger de Kamer bij brief van 30 mei geïnformeerd.
Daarnaast komt nog een vervolggesprek met de lokale driehoek en de migratieketen over de pbl.
Vindt u het realistisch dat deze plannen per 1 juni moeten ingaan, maar dat het COA nog bezig is met de randvoorwaarden voor het strenge regime, zoals een ketenbrede werkinstructie en een juridisch houdbaar kader?
Zoals bij elke opdracht is toegewerkt naar een startdatum. De randvoorwaarden om te starten, zoals een juridisch houdbaar kader, zijn gerealiseerd. We blijven aandacht houden voor de handhaving en veiligheid in het gebied.
Vindt u het verantwoord om deze plannen al zo snel door te voeren terwijl het COA aangeeft dat de veiligheid van het personeel momenteel nog niet gegarandeerd is?
De veiligheid van personeel is altijd een belangrijke randvoorwaarde, nu ook. Het doel van deze plannen is bovendien het vergroten van de veiligheid van omwonenden, bewoners en het personeel. Het Ministerie van Asiel en Migratie borgt in samenspraak met COA en de lokale driehoek dat er extra toezicht komt in het gebied waar het gebiedsgebod geldt.
Kunt u reflecteren op de uitspraken dat het door u genoemde escalatiemodel erg arbeidsintensief is en kunt u verzekeren dat hier voldoende capaciteit voor beschikbaar is?
Een belangrijk onderdeel van het escalatiemodel is het opleggen van een individueel gemotiveerde vrijheidsbeperkende maatregel. Dat vraagt inderdaad capaciteit, bijvoorbeeld voor extra controles en het organiseren van een dag vullend programma. Deze capaciteit zal door de asielketen worden geleverd.
Klopt het dat binnen dit escalatiemodel momenteel de eerste fase van de procesbeschikbaarheidsaanpak (PBA) nog helemaal niet gerealiseerd is en voor de tweede fase de Verscherpte Toezicht Locatie (VTL) ook nog niet volledig klaar is voor gebruik?
Nee. Er wordt reeds gewerkt met een tweemaal daagse inhuisregistratie en plaatsing op de vtl. Dit zijn de eerste twee treden binnen de procesbeschikbaarheidsaanpak.
Klopt het dat u niet heeft gereageerd op de geuite zorgen van de gemeente Westerwolde over onder andere de benodigde capaciteit bij de opening van de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL)?
We hebben regelmatig contact met de gemeente Westerwolde, ook over de pbl.
Waarom belooft u zaken die u niet waar kunt maken?
Bij brief van 30 mei is de Kamer geïnformeerd over de start van de pbl.
Bent u bereid zo snel mogelijk met een nieuw, ditmaal realistisch plan te komen en ervoor te zorgen dat ook de ketenpartners er klaar voor zijn en ook de veiligheid van het personeel gegarandeerd is?
De pbl is reeds op 1 juni gestart. Daarover is de Kamer bij brief van 30 mei geïnformeerd.
De overdracht van persoonsgegevens van Europese burgers aan Israël |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money van 1 mei 2025 getiteld «Europese persoonsgegevens belanden in Israël: zorgen om surveillance en mensenrechtenschendingen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie Israël heeft aangewezen als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens van Europese burgers, waardoor bedrijven gegevens mogen doorgeven aan Israël zonder aanvullende waarborgen?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, waaronder Israël, alleen onder bepaalde voorwaarden is toegestaan.2 Doorgifte van persoonsgegevens zonder aanvullende waarborgen naar een derde land mag plaatsvinden als de Europese Commissie (EC), in een zogenoemd adequaatheidsbesluit, heeft besloten dat dit derde land voor doorgifte van persoonsgegevens een passend en met EU wetgeving vergelijkbaar beschermingsniveau biedt.3 De Europese Commissie heeft op 31 januari 2011, op grond van artikel 25, zesde lid, van de destijds geldende gegevensbeschermingsrichtlijn 95/46/EG, een adequaatheidsbesluit genomen voor Israël.4 In dit besluit werd geoordeeld dat Israël een passend beschermingsniveau biedt voor doorgifte van persoonsgegevens die vanuit de Europese Unie worden doorgegeven naar Israël.5 Met het in werking treden van de AVG op 25 mei 2018 bleven de adequaatheidsbesluiten die op grond van de richtlijn waren vastgesteld, waaronder het adequaatheidsbesluit voor Israël, van kracht. De AVG verduidelijkt dat adequaatheidsbesluiten levende instrumenten zijn, en dat de Commissie doorlopend toezicht dient te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande adequaatheidsbesluiten.6
Artikel 97 AVG vereist daarnaast dat de Commissie deze besluiten om de vier jaar evalueert om te bepalen of de landen en gebieden waarvoor een passend beschermingsniveau is vastgesteld nog steeds een passend beschermingsniveau voor persoonsgegevens bieden.7 De Europese Commissie heeft op 15 januari 2024 haar eerste evaluatie afgerond van 11 adequaatheidsbesluiten die onder de gegevensbeschermingsrichtlijn (95/46/EG) waren genomen, waaronder ook het adequaatheidsbesluit voor Israël.
In het verslag van de Commissie aan het Europees parlement en de Raad is vastgesteld dat Israël een passend niveau van gegevensbescherming blijft waarborgen, en dat er voor de doorgifte van gegevens naar Israël geen aanvullende waarborgen nodig zijn. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, dient de Commissie doorlopend toezicht te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.8 In het antwoord op vraag 6 ga ik nader in op de bevoegdheden die de Commissie terzake heeft.9
Kunt u aangeven om welke soorten persoonsgegevens het hier gaat en welke Nederlandse bedrijven of organisaties momenteel gegevens delen met Israëlische partijen?
De Europese Commissie beperkt in het adequaatheidsbesluit niet expliciet de soorten persoonsgegevens die mogen worden doorgegeven. Onder het adequaatheidsbesluit kunnen dus in beginsel alle persoonsgegevens worden gedeeld met Israëlische partijen. Artikel 30 AVG schrijft voor dat de Europese verwerkingsverantwoordelijke en in voorkomend geval de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke, een register bijhoudt van de verwerkingsactiviteit die onder hun verantwoordelijkheid plaatsvindt. Het register dient onder meer een beschrijving te bevatten van de categorieën van betrokkenen en de categorieën persoonsgegevens, en de categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, onder meer ontvangers in derde landen of internationale organisaties.10 Het valt onder de verantwoordingsplicht in de AVG, dat individuele verwerkingsverantwoordelijken zelf kunnen aantonen dat zij voldoen aan de AVG.11 Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen of organisaties handelen in overeenstemming met de AVG, en om op te treden indien dit niet het geval is.
Het bijhouden of, en zo ja welke, soorten persoonsgegevens Nederlandse bedrijven of organisaties doorgeven aan Israëlische partijen, is – zo dat al doenlijk is – geen taak van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat persoonsgegevens van Nederlanders terecht kunnen komen bij partijen in een land waar ernstige zorgen bestaan over massasurveillance, mensenrechten en het ontbreken van onafhankelijk toezicht op privacybescherming?
Zoals ik schreef in het antwoord op vraag 2, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd.12 In dit kader is vorig jaar bij de evaluatie van het adequaatheidsbesluit gekeken naar de privacybescherming in Israël, het onafhankelijk toezicht daarop en de toegang tot het recht.13
Is er toezicht op wat er met de gedeelde gegevens gebeurt zodra deze Israël bereiken? Zo ja, hoe is dit toezicht geregeld en wie voert het uit?
De toepassing van de rechtsnormen voor gegevensbescherming in Israël wordt, blijkens het adequaatheidsbesluit voor Israël, gewaarborgd door bestuurlijke rechtsmiddelen en toezicht door een toezichthoudende autoriteit.14 De Israëlische privacytoezichthouder, de Privacy Protection Authority (PPA) heeft (zoals ook in de evaluatie van het adequaatheidsbesluit wordt vastgesteld15) de bevoegdheid om onderzoek te verrichten en in te grijpen, en treedt onafhankelijk op.16
In hoeverre acht u het wenselijk dat de Europese Commissie deze beslissing heeft genomen, terwijl landen als Frankrijk en Duitsland en mensenrechtenorganisaties daar kritiek op hebben?2
Op grond van artikel 45 AVG komt de bevoegdheid tot het nemen van de genoemde beslissing de Europese Commissie toe. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, houdt de Commissie doorlopend toezicht op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.18 Op grond van het vijfde lid gaat de Commissie, indien na toetsing blijkt dat een derde land niet langer over een passend beschermingsniveau beschikt, bij uitvoeringshandeling over tot het intrekken, wijzigen of schorsen van een adequaatheidsbesluit.19 Zij betrekt daarbij de zienswijzen van de lidstaten maar ook die van (internationale) organisaties. De Europese Commissie heeft in de evaluatie, en ook nadien naar aanleiding van vragen van het Europees parlement,20 benadrukt de revelante ontwikkelingen in Israël nauwlettend te volgen. In het geval ontwikkelingen in een land of gebied met een passend beschermingsniveau een negatieve invloed zouden hebben op het vastgestelde beschermingsniveau, kan de Europese Commissie gebruik maken van haar bevoegdheden op grond van artikel 45, lid 5, AVG om een adequaatheidsbesluit op te schorten, te wijzigen of in te trekken.
Wat betekent deze beslissing concreet voor de bescherming van de persoonsgegevens van Nederlanders, met name van mensen die gebruikmaken van apps als Waze, MyHeritage en FaceTune?
Onder het adequaatheidsbesluit kunnen persoonsgegevens vanuit de Europese Unie aan Israëlische organisaties worden doorgegeven, omdat een met EU recht vergelijkbaar niveau van rechtsbescherming geldt.
Bent u bereid in Europees verband bezwaar te maken tegen deze aanwijzing van Israël als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Daartoe zie ik geen aanleiding. Het nemen van een adequaatheidsbesluit op grond van artikel 45 AVG is een bevoegdheid van de Europese Commissie. Dat wil niet zeggen dat de verschillende lidstaten hierover niets in te brengen hebben; zij hebben bij de voorbereiding van zo’n besluit een adviserende rol via de op artikel 93 AVG gebaseerde comitéprocedure.21
Zoals hiervoor beschreven, is het bestaande EU-adequaatheidsbesluit voor Israël op 15 januari 2024 positief geëvalueerd door de Europese Commissie èn heeft de Europese Commissie de bevoegdheid het besluit op te schorten of in te trekken. Nederland volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Bent u bereid te onderzoeken of Nederlandse burgers geïnformeerd kunnen worden wanneer hun persoonsgegevens met Israël worden gedeeld? Kunt u toezeggen dat mensen tenminste de mogelijkheid krijgen hier bezwaar tegen te maken?
De AVG verplicht verwerkingsverantwoordelijken reeds om betrokkenen te informeren bij het voornemen persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie.22 Ook hebben betrokkenen al het recht om onder bepaalde voorwaarden bezwaar te maken tegen die verwerking, zoals vastgelegd in artikel 21 AVG. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van de AVG, en dient naleving van de AVG aan te kunnen tonen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, als onafhankelijke toezichthouder, om toe te zien op de naleving van de AVG en waar nodig handhavend op te treden.
Deze vereisten uit de AVG gelden, op grond van artikel 3, tweede lid, AVG, ook onder bepaalde voorwaarden voor organisaties buiten de EU die persoonsgegevens van in de EU verblijvende betrokkenen verwerken. De AVG heeft daarmee een extra territoriale werkingssfeer. Artikel 27, eerste lid, AVG, bepaalt tevens dat de verwerkingsverantwoordelijke zoals hiervoor genoemd, schriftelijk een vertegenwoordiger in de Europese Unie dient aan te wijzen. Om te waarborgen dat de verordening wordt nageleefd, wordt de vertegenwoordiger gemachtigd door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker, om naast hem of in zijn plaats te worden benaderd in verband met de verwerking van persoonsgegevens, in het bijzonder door toezichthouders, Een betrokkene in Nederland kan, op grond van artikel 77 AVG, een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Deelt u de opvatting dat privacy een grondwettelijk recht is dat niet ondergeschikt mag zijn aan economische en/of diplomatieke belangen? Hoe gaat u de privacygegevens van Nederlandse burgers beschermen bij het delen daarvan met Israël?
De vraag suggereert dat sprake is van een spanningsveld waarin (door de Europese Commissie) een keuze is gemaakt voor het een ten koste van het ander. Dat is evenwel niet het geval. Zoals ik schreef in het antwoord op de vragen 2 en 4, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd. Er is dus geen sprake van dat het grondrecht wordt geschonden wanneer persoonsgegevens aan Israël worden doorgegeven.
Bent u op de hoogte van het bericht «African Lion 25: Largest US-led military exercise in Africa kicks off across four nations»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen samen met Israëlische troepen deelnemen aan de Amerikaanse oefening African Lion 25? Kunt u uitleggen wat het doel en de inhoud van deze oefeningen zijn?
Hebben Nederlandse militairen in de afgelopen anderhalf jaar op andere locaties ook samen met het Israëlische leger getraind of geoefend? Zo ja, op welke plekken, wanneer en wat hielden deze oefeningen in?
Eenheden van de Nederlandse krijgsmacht hebben de afgelopen anderhalf jaar geen gezamenlijke oefeningen doorlopen met de Israëlische strijdkrachten of direct met Israëlische eenheden getraind.
Acht u het gepast dat Nederlandse militairen samen oefenen met een leger dat volgens diverse mensenrechtenorganisaties en Verenigde Naties (VN)-instanties verantwoordelijk is voor ernstige oorlogsmisdaden in Gaza? Zo ja, waarom wel, en zo nee, waarom niet?
Waarom is ervoor gekozen om desondanks gezamenlijk te oefenen met het Israëlische leger? Kunt u deze beslissing nader toelichten?
Kan worden uitgesloten dat Israëlische militairen die deelnemen aan African Lion 25 betrokken zijn (geweest) bij mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdaden in Gaza? Indien ja, op welke wijze is dat vastgesteld? Indien nee, waarom is dat niet mogelijk?
Nederland heeft geen zicht op de achtergrond en activiteiten van militairen die vanuit andere landen aan African Lion deelnemen.
Bent u bereid de Nederlandse deelname aan oefeningen met de Israëlische krijgsmacht te stoppen en toekomstige gezamenlijke oefeningen met Israëlische militairen af te zeggen? Indien nee, wat is daarvoor de reden?
Zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Deelt u de mening dat, gezien de talloze aanwijzingen voor mensenrechtenschendingen, oorlogsmisdaden en aannemelijke Israëlische genocide op Palestijnen, militaire samenwerking met Israël direct moet worden gestaakt?
Zoals eerder aangegeven wordt elke vorm van defensiesamenwerking met Israël zorgvuldig en afzonderlijk afgewogen en in het licht van de actuele ontwikkelingen bezien, hetgeen in de praktijk heeft geleid tot een minimale, praktisch vrijwel opgeschorte, samenwerking gericht op materieel en kennisuitwisseling.
Deelt u de mening dat het Verdrag met de Staat Israël inzake de status van hun strijdkrachten niet moet worden geratificeerd? Bent u bereid het voorstel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het hebben van statusverdragen is voor Defensie van groot belang met het oog op personeelszorg en goed werkgeverschap. Wanneer defensiepersoneel in Israël aanwezig is, bijvoorbeeld voor de repatriëring van Nederlanders of kennisuitwisseling, zijn juridisch bindende afspraken over de status van het personeel nodig. Het draagt ook bij aan duidelijkheid en zekerheid in de planning van militaire activiteiten. Defensie streeft er naar met zoveel mogelijk landen statusverdragen af te sluiten, zodat de juridische status van Nederlands defensiepersoneel bij aanwezigheid in het buitenland goed geregeld is. De behandeling van het statusverdrag met Israël is door de Eerste Kamer tot nader order opgeschort. Het kabinet begrijpt deze keuze in het licht van de huidige situatie in het Midden-Oosten.
Deelt u de mening dat iedere vorm van wapenhandel met Israël dient te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nederland gaat op het vlak van de uitvoer van militaire goederen gedegen te werk. Vergunningaanvragen worden zorgvuldig getoetst aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarmee voldoet de Staat aan haar internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van wapenexportcontrole. Dat is onlangs bevestigd in het vonnis van de voorzieningenrechter in de zaak Al-Haq c.s. tegen de Staat (d.d. 13 december 2024). Daar waar een duidelijk risico bestaat dat uit te voeren goederen kunnen worden gebruikt voor ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Datzelfde geldt voor de beoordeling van vergunningaanvragen voor de export van dual use-goederen. Ook hier vindt per aanvraag een risicobeoordeling plaats waarbij wordt gekeken naar de aard van het goed, eindgebruik, eindgebruiker en land van bestemming. Nederland hecht waarde aan het recht op zelfverdediging van Israël en in de huidige omstandigheden blijft uitvoer mogelijk van bijvoorbeeld onderdelen voor een luchtverdedigingssysteem, zodat Israël zich kan verdedigen tegen regionale dreiging.
Wat betreft de import van militaire goederen uit Israël heeft Defensie vanwege de toegenomen dreigingen en de veroudering van het huidige materieel, op zeer korte termijn behoefte aan het beste materieel om de taken van de krijgsmacht te kunnen blijven uitvoeren. Dit is noodzakelijk voor de veiligheid van Nederland en Europa. In sommige gevallen is het beste materieel dat tijdig verkrijgbaar is, afkomstig uit Israël. Dit materieel is van belang voor de bestaande slagkracht en veiligheid van onze krijgsmacht.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse staat Israëlische wapens koopt die zijn «uitgetest» op Palestijnen?
Het kabinet heeft geen zicht op de precieze wijze waarop de aanwezige kennis binnen de Israëlische defensie-industrie tot stand komt, zoals dat geldt voor de defensie-industrie in ieder land.
Het bericht dat er ongediplomeerde krachten worden ingezet in zorginstellingen |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitzendbureau zet 120 ongediplomeerde krachten in bij zorginstellingen»?1
Ja.
Gemiva heeft inmiddels het contract met Allround Care opgezegd, kunt u garanderen dat Enver, Amarant, Prisma en Raamwerk geen ongediplomeerd personeel van Allround Care inzetten? Indien nee, waarom niet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft gesprekken gevoerd met deze zorgaanbieders. Zij zijn geschrokken van de uitkomsten van de controles en zij hebben de samenwerking met het bureau opgezegd of opgeschort, of zijn voornemens dat op korte termijn te doen. Zij hebben maatregelen genomen om bemiddelingsbureaus en zzp’ers beter te screenen.
Deelt u de mening dat iemand die zijn/haar opleiding nog niet heeft afgerond geen ervaren zorgverlener genoemd kan en mag worden? Wat is uw visie hierop?
In de zorg en welzijn is ruimte voor mensen die (nog) geen opleiding hebben afgerond en (nog) geen formeel diploma of certificaat hebben, mits zij bekwaam zijn voor de handelingen die zij uitvoeren. Het uitgangspunt hierbij is: bekwaam is inzetbaar. Dit betekent dat iemand bepaalde zorg- of ondersteuningstaken mag uitvoeren als die persoon de nodige kennis en vaardigheden bezit én in staat is deze handelingen veilig en verantwoord uit te voeren. De werkgever draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de bekwaamheid van het personeel en moet zorgen voor goede begeleiding, scholing en toezicht. Hierbij moet de patiëntveiligheid en de kwaliteit van zorg uiteraard te allen tijde worden gewaarborgd. Het is niet toegestaan dat ongekwalificeerd personeel zelfstandig zorg verleent waarvoor een specifieke opleiding of registratie vereist is. In de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) is vastgelegd welke handelingen alleen door BIG-bevoegde (en dus gekwalificeerde) zorgverleners uitgevoerd mogen worden, de zogenoemde voorbehouden handelingen.
Door de aanpak van malafide zorgbureaus en criminele organisaties in de zorg zullen er echter nog meer vacatures ontstaan, wat is uw plan op om de ontstane tekorten op te vangen?
Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft grote prioriteit. In het regeerprogramma is dit verder uitgewerkt in drie lijnen. Bij lijn 1 is het streven de administratietijd in 2030 te halveren, onder andere door in te zetten op AI en het ontregelen van de zorg. Vertrouwen in medewerkers wordt het uitgangspunt. De uitvraag moet minder. Lijn 2 «de juiste inzet van medewerkers» is er op gericht om de beschikbare medewerkers, in samenwerking met mantelzorgers en vrijwilligers, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Lijn 3 ziet op het «vergroten vakmanschap en werkplezier». Doel is dat mensen hierdoor graag blijven werken in zorg en welzijn.
Heeft het inzetten van ongediplomeerd personeel gevolgen gehad voor de kwaliteit van de verleende zorg?
Los van de casus Allround Care heeft de IGJ mij laten weten dat er in algemene zin incidenten en calamiteiten zijn geweest door het inzetten van onbevoegd en onbekwaam personeel, maar dat IGJ daarover geen aantallen bijhoudt. Een landelijk dekkend overzicht van incidenten en calamiteiten in de zorg die rechtstreeks zijn toe te schrijven aan de inzet van onbevoegd en onbekwaam personeel is er niet.
De toekomst van de Nederlandse garnalenvisserij |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat vijftig garnalenkotters, een kwart van de gehele vloot, overweegt te stoppen?1
Ik hecht veel belang aan het voortbestaan van de visserijsector vanwege de historische culturele en maatschappelijke meerwaarde. Het moeten staken van een bedrijf is in de meeste gevallen een zeer moeilijke en emotionele stap voor ondernemers en natuurlijk geldt dat ook voor vissers. Vissen is meer dan ondernemen het is een manier van leven. De afgelopen jaren heeft deze sector het zwaar gehad mede als gevolg van hoge brandstofprijzen, jaren met weinig garnalen en onzekerheid over de WNB-vergunning. Met het oog op een duurzame toekomst, waarbij er weer perspectief is voor de vissers die door willen gaan, heeft ook de sector zelf gevraagd om een vrijwillige saneringsregeling. Er lijkt inderdaad ruime belangstelling te zijn voor de regeling. Hoeveel vissers daadwerkelijk stoppen moet echter nog blijken. De regeling staat immers nog niet open.
Wat vindt u ervan dat de krimp van de garnalenvissersvloot in het kader van het VisWad-traject destijds door het ministerie is aangegrepen om het totaal aantal visuren voor garnalenvissers te verlagen?2
De betreffende opkoopregeling heeft destijds geleid tot een reductie van 19 van de 89 vergunningen die maximaal beschikbaar zijn voor de garnalenvisserij in de Waddenzee. Dat was ruim 20% van de vloot. Deze opkoop is samen gegaan met een uitbreiding van het gesloten gebied van 6.5% naar 11.3%. Om een toename van de visserijdruk op het open visgebied en het effect van verdringing te voorkomen is destijds afgesproken om het totaal aantal visuren ook te verminderen. Deze afspraak kon op instemming rekenen van zowel de visserij- als natuurorganisaties.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat u de huidige krimp van de garnalenvissersvloot opnieuw zal aangrijpen om het totaal aantal visuren voor garnalenvissers terug te dringen?
De vissers hebben in de aanvraag voor de nieuwe natuurvergunning zelf 10% minder uren aangevraagd. Ik heb dit verwerkt in de concept-vergunning. Momenteel werk ik aan een toekomstvisie garnalenvisserij waarin ook gekeken zal worden naar de invulling van de visuren. Dat staat los van de vrijwillige saneringsregeling. Uitgangspunt van de visie zal in ieder geval zijn dat er door de overgebleven vissers een goede boterham verdiend moet kunnen worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De catastrofale humanitaire situatie in Gaza |
|
Derk Boswijk (CDA), Sarah Dobbe , Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Christine Teunissen (PvdD), Stephan van Baarle (DENK), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Israel’s total blockade of Gaza has created «catastrophic» conditions, doctors say» in de New York Times d.d. 4 mei 2025?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat Israël zich schuldig maakt aan het bewust uithongeren van de bevolking in Gaza door al twee maanden geen hulpgoederen toe te laten? Zo nee, waarom niet?
Het tegenhouden van humanitaire hulp door Israel druist in tegen het humanitair oorlogsrecht. Hier heeft Nederland Israël veelvuldig op aangesproken. De humanitaire blokkade staat ook op gespannen voet met de afspraken die hierover zijn gemaakt onder andere in de VN Veiligheidsraad-resolutie 2417 daterend uit 2018, waarvan Nederland penvoerder was. Deze resolutie veroordeelt het uithongeren van een burgerbevolking als methode van oorlogsvoering. In lijn met resolutie 2417 wijst Nederland Israël consequent op de verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht.
Deelt u de opvatting van Verenigde Naties (VN)-organisaties dat de bevolking van Gaza zich op de rand van een omvangrijke hongersnood bevindt?
Het kabinet deelt de zorgen van de Verenigde Naties over de impact van de humanitaire blokkade, zoals onder meer omschreven in het statement dat op 1 mei jl. werd gepubliceerd door Tom Fletcher, de ondersecretaris-generaal van de VN voor Humanitaire Zaken en Noodhulp. Het is evident dat er honger is in de Gazastrook, onder andere als gevolg van de blokkade, en dat hongersnood zich verder dreigt te ontvouwen indien humanitaire hulp niet wordt gefaciliteerd. Nederland roept Israël op om hulporganisaties waaronder de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging en de VN-organisaties, die klaar staan aan de grens om hulpgoederen te leveren, onmiddellijk toegang te verlenen.
Deelt het kabinet de mening van VN secretaris-generaal Guterres en een twintigtal internationale hulporganisaties dat het Israëlische voornemen om slechts zeer beperkt hulp toe te laten en te distribueren met hulp van private Amerikaanse beveiligingsbedrijven in strijd is met internationale wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is kritisch over het voorstel, waarvan tot op heden weinig details bekend zijn gemaakt. Het voorgestelde mechanisme lijkt op gespannen voet te staan met het humanitair oorlogsrecht en de humanitaire principes van neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid, en lijkt geen realistische manier te bieden om hulp bij alle burgers in nood in de hele Gazastrook te krijgen. Deze Nederlandse zorgen hierover zijn onder meer aanleiding geweest voor de brief aan EU Hoge Vertegenwoordiger Kallas van 6 mei jl.
Hoe zet het kabinet de «goede relaties» met Israël in om de regering Netanyahu ervan te overtuigen om onmiddellijk de blokkade van Gaza op te heffen en humanitaire/medische hulp aan de bevolking ongehinderd toe te laten?
Sinds het uitbreken van de oorlog heeft Nederland zich naar vermogen ingezet om die situatie te verbeteren en partijen opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Dit heeft het kabinet zowel voor als achter de schermen gedaan. Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 1, heeft het kabinet meermaals en duidelijk aangegeven dat het door Israël tegenhouden van humanitaire hulp indruist tegen het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet heeft Israël hier ook meermaals op aangesproken. Zoals reeds aan uw Kamer2 medegedeeld heeft Nederland middels een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger Kallas verzocht om de naleving door Israël van Artikel 2 van het Associatieakkoord te evalueren. In afwachting hiervan zal Nederland niet instemmen met verlenging van het EU-Israël Actieplan.
Op welke manier wordt er met bondgenoten gewerkt aan een plan om – desnoods zonder instemming van de Israëlische regering – humanitaire hulp te leveren aan de bevolking in Gaza?
Nederland onderhoudt nauw contact met gelijkgezinde landen en humanitaire partnerorganisaties over de toegangssituatie. Hulporganisaties, waaronder partners van Nederland, staan klaar om op grote schaal hulp te leveren zodra Israël de blokkade opheft en er werkbare condities worden gecreëerd voor humanitaire organisaties. Er kan geen humanitaire hulp geleverd worden zolang Israël de blokkade in stand houdt.
Overweegt het kabinet om desnoods via zee of via de lucht (zoals reeds bepleit in aangenomen moties) humanitaire hulp te leveren aan de bevolking in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Toegang tot de Gazastrook wordt militair gecontroleerd door Israël. Dat betreft ook de zee en het luchtruim. Initiatieven waarvoor geen toestemming is gegeven, zouden vrijwel zeker door het Israëlische leger worden tegengehouden, hetgeen uiterst gevaarlijk kan zijn voor hulpverleners, burgers en andere betrokkenen. Dat maakt dat humanitaire hulp simpelweg niet zonder instemming kan worden geleverd. Toegang over land wordt gezien als de enige manier om op effectieve wijze hulp te bieden, ook op de schaal die nodig is. Het is daarom essentieel dat Israël de blokkade van hulp direct opheft.
Deelt het kabinet de opvatting dat het toch niet zo kan zijn dat de internationale gemeenschap zwijgend en verlamd toekijkt terwijl honger als wapen wordt ingezet tegen 2,2 miljoen Palestijnen in Gaza?
Zie beantwoording vraag 5. Het enorme leed in de Gazastrook laat niemand onberoerd. Het is van groot belang dat de bevolking van Gaza de hulp krijgt die zo hard nodig is. Het kabinet blijft zich hier onverminderd voor inzetten.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk binnen 24 uur beantwoorden?
De gevraagde termijn van 24 uur konden wij niet honoreren. Wel hebben wij beantwoording verzonden vóór het plenaire debat over het Midden-Oosten van 13 mei. Het streven is altijd om schriftelijke vragen van uw Kamer tijdig af te doen.
Hulp aan mensen die niet volledig zelfredzaam zijn bij calamiteiten zoals stroomuitval. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wat als de stroom hier uitvalt, Bart maakt zich doodongerust: «Ik ben binnen twee dagen dood»»?1
Hoe kan iemand die niet volledig zelfredzaam is voldoen aan de oproep om er op voorbereid te zijn 72 uur zelfredzaam te zijn? Welke maatregelen neemt u om deze groep hierbij te ondersteunen?
Heeft u een idee hoeveel mensen zelfstandig wonen die afhankelijk zijn van de stroomvoorziening voor hun beademingsapparatuur of andere apparatuur of hulp waar hun leven van afhangt, en die dus extra kwetsbaar zijn bij een langdurige stroomstoring of andere maatschappelijke ontregeling die de reguliere hulp belemmert?
Is deze doelgroep in beeld bij alle veiligheidsregio’s, gemeenten en hulpdiensten? Bent u bereid dit te inventariseren en/of hier expliciet aandacht voor te vragen?
Voorzien bestaande calamiteitenplannen in levensreddende hulp voor deze groep? Zo ja, zijn deze ook afgestemd met de doelgroep? Zo nee, bent u bereid hier werk van te maken?
Klopt het dat bij hulpdiensten niet bekend is op welke adressen mensen (zelfstandig) wonen voor wie stroomvoorziening of dagelijkse hulp van levensbelang is? Zo ja, deelt u de mening dat het mensenlevens kan redden als deze informatie wél beschikbaar is bij hulpdiensten? Hoe kan dit geregeld worden?
Bent u bereid een regeling te maken die het voor deze groep mogelijk maakt een noodaggregaat of thuisbatterij aan te schaffen? Kan dit geborgd worden binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
Waar kunnen mensen die zich zorgen maken, zoals Bart in het artikel, terecht voor advies en hulp of ondersteuning over wat ze kunnen doen bij een calamiteit en hoe ze zich het beste kunnen voorbereiden? En waar kunnen ze terecht bij calamiteiten zoals een stroomstoring of cyberaanval?
De overheidscampagne “Zet Ook De Knop Om” waarbij huishoudens worden opgeroepen om minder stroom te gebruiken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de overheidscampagne «Zet Ook De Knop Om», waarbij huishoudens worden opgeroepen om tussen 16.00 en 21.00 uur zo min mogelijk stroom te gebruiken, bijvoorbeeld door de wasmachine of vaatwasser op een ander moment aan te zetten, om zo het stroomnet te ontlasten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het de overheid helemaal niets aangaat welke elektrische apparatuur huishoudens hebben en wanneer zij deze willen gebruiken?
De elektrificatie vraagt om significante uitbreidingen van het stroomnet. Dat is een grote opgave waar netbeheerders, Rijk en medeoverheden gezamenlijk aan werken. Om de kosten van de investeringen in netuitbreidingen te beperken, is het belangrijk dat het bestaande net optimaal wordt benut.
De «Zet Ook De Knop Om» campagne is een voorbeeld van hoe het kabinet de bewustwording over het veranderende energiesysteem vergroot en huishoudens handelingsperspectief biedt om op vrijwillige basis bij te dragen aan het beter benutten van het stroomnet. De campagne richt zich op elektrische apparatuur waarvan het gebruik relatief eenvoudig en zonder veel ongemak naar een rustiger moment kan worden verplaatst, door bijvoorbeeld de vaatwasser later aan te zetten of de elektrische auto op een ander moment te laden.
Kunt u bevestigen dat het hier slechts om een oproep/verzoek gaat en huishoudens dus op geen enkele manier verplicht zijn hieraan mee te werken?
Ja, dat kan ik bevestigen. De campagne is gericht op het vergroten van bewustwording en stimuleert huishoudens om op vrijwillige basis hun gedrag aan te passen waar dat eenvoudig mogelijk is.
Wat wordt er bedoeld met: «Het betekent niet dat er helemaal geen stroom gebruikt mag worden tussen 16.00 en 21.00 uur»? Hoeveel stroom wordt er met «niet helemaal geen» bedoeld? Impliceert dit niet toch een zekere verplichte vermindering van het stroomverbruik?
Nee, er is geen sprake van een verplichte vermindering van het stroomverbruik. De boodschap van de campagne betreft een vrijwillige oproep aan huishoudens om de drukste momenten op het stroomnet waar mogelijk te vermijden. Het gaat dan specifiek om apparaten die eenvoudig en zonder veel ongemak op een rustiger moment aangezet kunnen worden. Zoals het op een ander moment laden van de elektrische auto of het uitstellen van de vaatwasser met de ingebouwde timer.
Wat wordt er bedoeld met: «Apparaten zoals wasmachines, drogers en vaatwassers drukken niet zwaar op het net»? Betekent dit dat het in werkelijkheid dus helemaal niets uitmaakt wanneer huishoudens deze apparaten aanzetten en daarmee het doel van de campagne, namelijk het ontlasten van het stroomnet, al bij voorbaat onderuit wordt gehaald?
De campagne richt zich op elektrische apparatuur waarvan het gebruik relatief eenvoudig en zonder veel ongemak naar een rustiger moment kan worden verplaatst. Hoewel de stroomvraag van huishoudelijke apparaten zoals wasmachines, drogers en vaatwassers per apparaat minder is dan dat van net-intensieve apparaten zoals laadpalen of warmtepompen, zorgen ze gezamenlijk toch voor een aanzienlijke belasting op het net.
Hoeveel stroomstoringen en van welke omvang verwacht u dat er met deze campagne concreet worden voorkomen?
In januari 2024 is in samenwerking met de regionale netbeheerders de probleemanalyse «Congestie in het laagspanningsnet» opgesteld.2 Uit deze analyse blijkt dat zonder aanvullende maatregelen tot 2030 anderhalf miljoen kleinverbruikers (zoals huishoudens, kleine bedrijven en maatschappelijke instellingen) te maken kunnen krijgen met problemen zoals knipperende lampen of haperende apparatuur. Daarnaast loopt tot 2030 een groep van circa 400.000 kleinverbruikers een verhoogd risico op herhaalde stroomstoringen. Dat getal kan volgens de probleemanalyse zelfs oplopen tot 1.2 miljoen kleinverbruikers in 2035.
Om de geschetste problemen te voorkomen, is begin 2024 het Landelijk Actieprogramma Netcongestie uitgebreid met verlichtende maatregelen specifiek voor het laagspanningsnet. Publiekscommunicatie is één van de middelen die daarvoor worden ingezet. Daarnaast werkt het kabinet intensief samen met de regionale netbeheerders aan het versneld uitbreiden van de laagspanningsnetten via de Buurtaanpak, en zetten we tegelijkertijd in op slimme technologieën om het bestaande net efficiënter te benutten.
Deelt u de mening dat huishoudens niet schuldig zijn aan de overbelasting van het stroomnet, maar dat uw klimaat- en energiebeleid hieraan ten grondslag ligt? Deelt u dan ook de conclusie dat het niet aan huishoudens, maar aan u is om dit op te lossen? Hoe staat het hier momenteel mee?
Huishoudens zijn inderdaad niet schuldig aan de overbelasting van het elektriciteitsnet. De huidige knelpunten worden vooral veroorzaakt door de snelle toename van duurzaam opgewekte energie en het groeiende duurzame energieverbruik, terwijl de uitbreiding van de netcapaciteit achterblijft. Door het energie- en klimaatbeleid van het kabinet worden we als land minder afhankelijk van energie uit andere landen. Huishoudens die stappen hebben gezet om te verduurzamen, dragen op die manier dus juist bij aan een onafhankelijk en schoon Nederland.
Het kabinet draagt de verantwoordelijkheid om de netcongestieproblematiek structureel aan te pakken, in nauwe samenwerking met TenneT, de regionale netbeheerders en medeoverheden. Hierbij zetten we maximaal in op het versneld uitbreiden van de netcapaciteit en het efficiënt benutten van het bestaande net. In de voortgangsrapportage van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie3 wordt de stand van zaken van de landelijke netcongestieaanpak toegelicht.
De uitspraak van de rechter dat achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Struycken , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de achterafbetaaldienst Klarna verdient aan incassokosten?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het oordeel van de rechter dat de buy now pay later-constructie die Klarna hanteert, gezien moet worden als een consumentenkrediet, waarvoor speciale regels gelden en dat hierop moet worden toegezien en gecontroleerd?
De twee uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland gaan over zaken waarbij een consument een online aankoop had gedaan en daarbij gebruik had gemaakt van de mogelijkheid tot uitgestelde betaling (Buy Now, Pay Later, BNPL), aangeboden door Klarna. Ondanks de ontvangen aanmaning, had de betreffende consument de koopprijs niet betaald. De (vermeende) vordering van Klarna op de consument heeft Klarna aan Alektum Capital II AG (hierna: Alektum) verkocht, die betaling van het openstaande bedrag vervolgens bij de rechtbank heeft gevorderd.
In de uitspraken heeft de rechtbank bepaald dat Alektum niet heeft aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel.2 Dat deze kosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, is noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden voor de uitzondering van de kredietregels, namelijk dat bij kredietovereenkomsten die binnen drie maanden moeten worden terugbetaald er geen rente en «slechts onbetekenende kosten» mogen worden gerekend (zie artikel 7:58 lid 2 sub 2 van het Burgerlijk Wetboek). Omdat Alektum in dit geval niet had aangetoond dat de incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel, heeft de rechtbank aangenomen dat dit wel zo is, en dat er dus sprake was van meer dan slechts onbetekenende kosten. Als gevolg hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat Klarna in dit geval een consumentenkredietovereenkomst heeft verstrekt waarop de kredietregels van toepassing (hadden moeten) zijn. De rechtbank heeft dus niet geoordeeld dat Klarna in alle gevallen consumentenkredietovereenkomsten verstrekt, maar dat Alektum in deze gevallen het tegendeel niet heeft aangetoond.
Wij het vinden het een zorgelijk signaal dat, zoals de rechter in deze procedure heeft geoordeeld, door Alektum niet is aangetoond dat de bedongen rente, aanmanings- en incassokosten geen deel uitmaken van het verdienmodel van Klarna. Tegelijkertijd hebben de uitspraken in een civiele procedure tegen Alektum niet tot gevolg dat dat de BNPL-overeenkomsten van Klarna vanaf heden allemaal onder publiekrechtelijk toezicht van de toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) vallen. Het is aan de AFM om te beoordelen of deze uitspraak gevolgen heeft voor het toezicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
BNPL-aanbieders horen geen verdienmodel te maken van aanmanings- en incassokosten. In twee andere recente uitspraken in procedures tegen andere BNPL-aanbieders heeft de rechtbank geconcludeerd dat de aanbieders in kwestie wél hebben kunnen aantonen dat de aanmanings- en incassokosten geen onderdeel uitmaken van hun verdienmodel.3 4
Wij verwachten dat deze uitspraken aanleiding zijn voor alle BNPL-aanbieders om hun verdienmodel kritisch tegen het licht te houden en deze te herzien als zij concluderen dat de aanmanings- en incassokosten die zij consumenten rekenen meer dan alleen kostendekkend zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Klarna zich aan de regels voor consumentenkrediet houdt?
Aanbieders van BNPL-betaaldiensten komen uiterlijk november 2026 te vallen onder de herziene Europese Richtlijn consumentenkrediet (CCDII).5 Vanaf dan moeten de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. Ook komen deze aanbieders vanaf dat moment onder toezicht van de AFM.
De BNPL-gedragscode is kortgeleden aangepast met betrekking tot het verdienmodel; aangesloten partijen mogen niet verdienen aan incasso- en overige kosten. Ook Klarna is bij deze gedragscode aangesloten. Wij zullen met Klarna in gesprek gaan over deze uitspraak, of zij hun verdienmodel hebben aangepast op grond van de gedragscode en/of gerechtelijke uitspraak en of de incasso- en overige kosten die Klarna rekent meer dan kostendekkend zijn.
Deelt u de mening dat achterafbetaaldiensten, zoals Klarna, ongewenst zijn in Nederland, omdat zij met name jongeren aanzetten tot het aangaan van schulden?
Wij constateren dat het gebruik van BNPL risico’s met zich meebrengt voor mensen in een kwetsbare situatie, zoals jongeren. Hier maken wij ons zorgen over. Daarom treden wij al enige tijd, gezamenlijk met de Staatssecretaris voor Participatie en Integratie, op om deze risico’s te beperken.
Zoals gezegd, komen aanbieders van BNPL-betaaldiensten uiterlijk november 2026 te vallen onder CCDII. Vanaf dan moeten ook de aanbieders van BNPL-betaaldiensten aan dezelfde, strenge regels voldoen als de aanbieders van consumptief krediet. In de praktijk betekent dit dat de aanbieders onder andere een krediettoets moeten gaan uitvoeren (waaronder een BKR-toets) en moeten voldoen aan regels ten aanzien van informatieverstrekking en reclame-uitingen. De richtlijn creëert, samengevat, de randvoorwaarden waarmee consumenten op verantwoorde wijze gebruik kunnen maken van BNPL. Een krediettoets is bijvoorbeeld een goed instrument om te voorkomen dat consumenten door de uitgestelde betaling in de problemen komen (overkreditering).
Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen, in afwachting van de reeds voorgenomen en toegezegde wetgeving, om deze praktijken op korte termijn tegen te gaan?
Door vier aanbieders van BNPL-betaaldiensten (Klarna, Riverty, in3 en Billink) is een gedragscode opgesteld die op 30 oktober 2023 in werking is getreden. De betrokken ministeries zijn doorlopend met de BNPL-aanbieders in gesprek om deze gedragscode aan te blijven scherpen naar een beschermingsniveau dat verder in lijn komt met de regelgeving uit de CCDII.
Inzet op de preventie van schulden is daarnaast van belang, door ervoor te zorgen dat we mensen met beginnende geldzorgen en/of dreigende schuldenproblematiek zo vroeg mogelijk bereiken en door inzet op financiële educatie voor kinderen en jongeren. Het platform Wijzer in Geldzaken, waarin het Ministerie van Financiën samenwerkt met publieke en private partners uit de financiële sector, werkt op verschillende manieren aan het vergroten van het financiële bewustzijn en de financiële competenties waaronder kennis en vaardigheden. Zo dient de jaarlijkse Week van het Geld als belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren in de klas. Tijdens deze week is er veel aandacht voor onderwerpen zoals financiële verleidingen (waaronder BNPL) en financieel zelfstandig worden. Wijzer in Geldzaken moedigt scholen aan om ook in de rest van het jaar aandacht te besteden aan leren omgaan met geld. In samenwerking met het Ministerie van Financiën ontwikkelde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daarnaast de voorlichtings- en bewustwordingscampagne «Je Geld de Baas» over de risico’s en gevolgen van financiële verleidingen, waaronder BNPL. De subsidieregeling «Financiële Educatie voor onderwijsinstellingen» van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is tot slot een maatregel die als doel heeft het creëren, ontwikkelen en bevorderen van structurele aandacht voor financiële educatie op middelbare scholen en op mbo-scholen.6 De subsidie biedt scholen onder meer de mogelijkheid om voor een periode van maximaal drie jaar docenten te trainen en medewerkers vrij te tellen om financiële educatie een structurele plek te geven in het onderwijsprogramma.7
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Armoede en schulden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat is gepland op 22 mei 2025?
Ja.
Het bericht 'Huidkanker is snelst toenemende vorm van kanker in Nederland' |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de stijgende incidentie van huidkanker in Nederland, zoals weergegeven in het rapport Huidkanker in Nederland van IKNL (Bijna 80.000 nieuwe gevallen van huidkanker in 2024, bijna 100.000 in 2030, en bijbehorende stijgende kosten)?1 2
Ja.
Welke preventieve maatregelen worden er momenteel vanuit de overheid genomen of gefaciliteerd om huidkanker tegen te gaan, en acht u deze voldoende en voldoende effectief?
Sinds 2023 voert het Huidfonds de publiekscampagne Voorkom Huidkanker uit. Deze publiekscampagne is gesubsidieerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en richt zich op bewustwording en gedragsverandering rond zonbescherming via communicatie, educatie, interventies en samenwerking met maatschappelijke partijen. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van huidkankerpreventie de veiligheid en effectiviteit van zonnebeschermingsproducten. De Europese Commissie werkt momenteel aan een herziening van de Recommendation on Sunscreen Products3 uit 2006. Nederland speelt hierin een actieve rol via het Ministerie van VWS en heeft mede het initiatief genomen voor coördinatie tussen lidstaten. Op 9 mei 2025 is een gezamenlijk standpunt overhandigd aan de Europese Commissie, met voorstellen voor onder andere verbeterde «UVA/UVB»-ratio’s, strengere verpakkingseisen en geharmoniseerde testmethodes. Dit traject heeft potentieel grote positieve impact op de publieke bescherming tegen UV-straling. Consumenten profiteren van duidelijkere etiketten, betrouwbaardere bescherming en betere informatie over het juiste gebruik van zonnebrandproducten. Het RIVM en de NVWA zijn hierbij nauw betrokken. Deze Europese inzet is complementair aan nationale publieksvoorlichting en gedragsinterventies.
Welke concrete maatregelen onderneemt u in de komende jaren om de eerder beschreven trend (vraag3 te keren?
De publiekscampagne Voorkom Huidkanker loopt tot en met 2025. De resultaten van deze campagne worden geëvalueerd. Mede op basis daarvan wordt vastgesteld welke maatregelen hierna nodig zijn. Op dit moment zijn er geen structurele middelen beschikbaar.
Verder wordt de eerdergenoemde Europese inzet op zonnebeschermingsproducten voortgezet.
Hoe beoordeelt u de bijdrage van publiekscampagnes aan het voorkomen van huidkanker? Ziet u mogelijkheden om bestaande initiatieven, zoals «Voorkom Huidkanker» en het Zonvenant van het Nationaal Huidfonds, te verbinden aan de preventieaanpak van het kabinet?
Publiekscampagnes kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan bewustwording en gedragsverandering, mits ze goed zijn onderbouwd en gericht zijn op relevante doelgroepen. De campagne Voorkom Huidkanker bevat dergelijke elementen en wordt geëvalueerd. De samenhangende preventiestrategie van het kabinet bevat ook concrete doelen rond zonbescherming. Hierin is aandacht voor meerdere leefomgevingen waarin jeugdigen veel tijd doorbrengen, zoals school, sport en werk. Het Kabinet bouwt voort op bestaande netwerken en samenwerkingen, waaronder het Zonvenant. De inzichten en samenwerkingsstructuren uit de huidige campagne neem ik mee in de verdere uitwerking van het beleid.
Welke kansen ziet u om organisaties met extra kwetsbare doelgroepen zoals kinderopvang, scholen, buitensportverenigingen en bedrijven met buitenwerkers structureel te betrekken bij huidkankerpreventie van hun achterban om zonveilig buiten spelen,- sporten en – werken vanzelfsprekend te maken? In hoeverre past dit binnen de ambities van uw preventiebeleid?
Kinderen, buitensporters en buitenwerkers verdienen extra aandacht. Zij worden vaker en langduriger blootgesteld aan UV-straling. Binnen de campagne Voorkom Huidkanker is daarom specifiek aandacht voor deze doelgroepen. Zo zijn er pilots met zonnebranddispensers op scholen en sportverenigingen, is voorlichting gegeven aan werkgevers van buitenwerkers, en worden goede voorbeelden gedeeld via netwerken. Daarnaast is in de Samenhangende preventiestrategie opgenomen dat zonbescherming structureel aandacht moet krijgen in omgevingen waar deze groepen zich bevinden, zoals onderwijs, kinderopvang, sportverenigingen en de werkomgeving. Het stimuleren van zonveilig gedrag en de aanwezigheid van voorzieningen (zoals schaduwplekken of zonnebrandvoorzieningen) maken daar expliciet deel van uit. De campagne sluit daarmee aan bij de ambitie om gezondheidsbescherming duurzaam te borgen in de fysieke en sociale leefomgeving.
Hoe waarborgt u dat huidkankerpreventie zich voldoende richt op kinderen en ouders, gezien het feit dat met name blootstelling aan uv-straling op jonge leeftijd een cruciale rol speelt in het ontstaan van melanomen later in het leven?
Binnen de lopende campagne is specifieke aandacht voor kinderen en ouders, onder meer via samenwerking met kinderopvangorganisaties, scholen en jeugdgezondheidszorg. De boodschap daarbij is dat goede zonbescherming op jonge leeftijd het risico op huidkanker op latere leeftijd aanzienlijk kan verlagen. Het belang van buitenspelen wordt in deze boodschap onderstreept: de campagne bevat praktische adviezen over zonbescherming tijdens het buitenspelen, zoals het opzoeken van schaduw, het dragen van beschermende kleding en het juist gebruiken van zonnebrandcrème. De effectiviteit van de inspanningen richting ouders en kinderen wordt meegenomen in de evaluatie van deze campagne. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie, wordt bekeken welke vervolgstappen nodig en haalbaar zijn om huidkankerpreventie voor deze doelgroep structureel te versterken.
Deelt u de mening van de ondertekenaars van het Opiniestuk Maak huidkankerpreventie een speerpunt van het Nederlandse preventiebeleid, dat huidkankerpreventie een lange adem vereist en dat inspanningen van de afgelopen jaren voortgezet en versterkt moeten worden om structurele en blijvende impact te realiseren?
Ik deel de analyse dat huidkankerpreventie een lange adem vereist. De aanpak vraagt om consistent beleid, gedragsverandering en samenwerking met maatschappelijke partijen. De lopende publiekscampagne Voorkom Huidkanker vormt daarin een belangrijke stap. Daarnaast blijkt uit de publicatie Zorgkeuzes in Kaart5 van de Ministeries van Financiën en VWS en het CPB dat een samenhangende inzet op huidkankerpreventie kosteneffectief is. Zo laat een jaarlijkse preventiecampagne na twintig jaar een structurele netto-opbrengst zien van € 44 miljoen per jaar, op een investering van circa € 4 miljoen per jaar. Een verbod op de verkoop van zonnebanken levert daarnaast structureel € 40 miljoen besparing op. Omdat deze maatregelen elkaar deels overlappen, komt de totale besparing uit op circa € 79 miljoen structureel per jaar.
Deze maatregelen voorkomen samen naar verwachting ruim 9.000 sterfgevallen en leiden tot 115.000 gewonnen gezonde levensjaren (QALY’s). Deze inzichten onderstrepen dat een langetermijninzet op huidkankerpreventie niet alleen gezondheidswinst oplevert, maar ook maatschappelijk lonend en beleidsmatig effectief is.
Bent u bereid om van huidkankerpreventie een speerpunt van het preventiebeleid te maken? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Huidkankerpreventie is opgenomen in de recent gepubliceerde Samenhangende preventiestrategie als onderdeel van de bredere inzet op preventie van chronische aandoeningen. Daarmee krijgt zonbescherming beleidsmatig een structurele plek binnen het Rijksbrede preventiebeleid. In de strategie staat onder meer beschreven hoe zonbescherming in verschillende leefomgevingen, zoals onderwijs, werk, recreatie en sport, kan worden versterkt, met speciale aandacht voor kinderen en buitenwerkers.
De resultaten van de publiekscampagne Voorkom Huidkanker vormen hiervoor een belangrijk vertrekpunt. Mede op basis van deze uitkomsten wordt bepaald hoe de inzet op huidkankerpreventie in de komende jaren effectief kan worden voortgezet en geborgd.
Bent u bereid om – in lijn met het principe van «Health in All Policies» – huidkankerpreventie door gezond zon(beschermings)gedrag ook te integreren in aanpalend beleid, zoals arbeidsomstandighedenbeleid, sportbeleid en klimaatadaptatiebeleid? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Samenhangende preventiestrategie is huidkankerpreventie nadrukkelijk verbonden aan andere beleidsdomeinen. Zonbescherming werkt door in meerdere leefomgevingen en raakt daarmee onder meer het arbeidsomstandighedenbeleid, het onderwijs- en sportbeleid en de inrichting van de fysieke leefomgeving, waaronder klimaatadaptatie. In samenwerking met betrokken departementen en maatschappelijke partners wordt in de komende periode verkend hoe zonbescherming duurzaam kan worden ingebed in deze beleidsterreinen. Daarbij vormt de evaluatie van de campagne Voorkom Huidkanker een belangrijke bouwsteen voor vervolgstappen.
Denkt u dat we voldoende voorbereid zijn op de verwachte toename van het aantal patiënten met huidkanker, gezien de prognose dat in 2027 jaarlijks 90.000 Nederlanders met huidkanker gediagnosticeerd zullen worden, en het feit dat de groei van het aantal gevallen jaarlijks tussen de vijf en tien procent ligt, wat zou kunnen leiden tot bijna 100.000 nieuwe gevallen in 2030 (en dat daarbij komt dat er nu al een half miljoen mensen zijn die huidkanker hebben en dat aantal zal blijven groeien, mede doordat een groot deel van de patiënten onder controle blijft en/of opnieuw huidkanker ontwikkelt)?
De toenemende incidentie van huidkanker is zorgwekkend en vraagt om langdurige inzet op zowel preventie als zorg. Vroege preventie en bewustwording blijven cruciaal om deze trend op termijn te keren. De publiekscampagne Voorkom Huidkanker draagt hieraan bij, net als de inzet op veilige zonnebeschermingsproducten en betere normstelling op Europees niveau.
Tegelijkertijd vereist de verwachte stijging van het aantal patiënten blijvende aandacht voor zorgcapaciteit, organisatie en monitoring. De evaluatie van de campagne Voorkom Huidkanker, die eind 2025 wordt afgerond, geeft inzicht in de effectiviteit van de huidige aanpak en vormt daarmee een belangrijk vertrekpunt om te beoordelen welke maatregelen nodig zijn om toekomstige groei goed op te vangen. In dat kader wordt ook gekeken naar structurele borging van preventieve inzet binnen de leefomgeving en samenhangende beleidsdomeinen.
Het telefoongesprek met Marco Rubio |
|
Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten tijdelijk de inlichtingensteun aan Oekraïne hebben gestaakt?
Ja, dergelijke steun werd tijdelijk gepauzeerd en is inmiddels hervat.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten tijdelijk de levering van militaire steun hebben gestaakt?
Ja, dergelijke steun werd tijdelijk gepauzeerd en is inmiddels hervat.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten overwegen de Russische annexatie van de Krim te erkennen?
Ik heb kennis genomen van berichten die hierop duiden. Het al dan niet erkennen van de Krim als Russisch grondgebied is aan de Verenigde Staten zelf. Nederland steunt de territoriale integriteit van Oekraïne, inclusief de Krim.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten hun steun voor het Oekraïens lidmaatschap van de NAVO hebben opgegeven?
Ik ben bekend met berichtgeving dat de Verenigde Staten zich kritisch uitlaten over een Oekraïens NAVO-lidmaatschap. Nederland blijft achter de toezegging op de NAVO-Top van Boekarest 2008 en de toppen daarna staan. Dat heet dat Oekraïne in de toekomst kan toetreden als er consensus is onder bondgenoten en aan de voorwaarden voor toetreding voldaan is. Hiermee blijft Nederland achter het NAVO-perspectief voor Oekraïne staan, zoals ook in lijn met de motie van de leden Paternotte en Piri.1
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten sanctieverlichting voor Rusland overwegen?
Ik ben bekend met berichtgeving hierover en wijs er ook op dat de Verenigde Staten tot op heden nog geen sanctieverlichting hebben toegepast, en ook sanctieverzwaring uitdrukkelijk niet uitsluiten.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten pertinent weigeren om concrete veiligheidsgaranties aan Oekraïne af te geven?
De Verenigde Staten hebben meermaals aangegeven zich in te spannen voor het spoedig bereiken van een staakt-het-vuren. De Verenigde Staten hebben verder aangegeven primair een rol te zien voor Europa in het bewaken van de stabiliteit in Oekraïne als een staakt-het-vuren wordt bereikt.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten willen dat Oekraïne de waarde van de geleverde steun terugbetaalt?
De Verenigde Staten hebben eerder de mogelijkheid opgebracht dat Oekraïne de waarde van de geleverde steun zou terugbetalen. Op dit moment is er echter geen sprake van een dergelijke constructie of plannen hiertoe. Zo is een dergelijke clausule ook niet opgenomen in de recente economische overeenkomst tussen de Verenigde Staten en Oekraïne, die binnenkort zal worden besproken door het Oekraïense parlement.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten Oekraïne ertoe dwingen hun zeldzame grondstoffen te delen?
De Verenigde Staten en Oekraïne hebben onderhandeld over een overeenkomst betreffende grondstoffen en zeldzame mineralen die Oekraïne in de grond heeft. Het parlement van Oekraïne heeft op 8 mei 2025 de overeenkomst aangenomen. Nu zal onderhandeld moeten worden over de implementatie en de details. In de overeenkomst gaan beide landen akkoord met een gezamenlijk investeringsfonds. Dit fonds komt onder meer ten goede aan investeringen om de grondstoffen te delven en het financieren van de wederopbouw van Oekraïne.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten resoluties in de VN hebben weggestemd omdat Rusland als agressor werd aangewezen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat, sinds het aantreden van president Trump, de Verenigde Staten het verzamelen van informatie over Russische oorlogsmisdaden in Oekraïne hebben gestaakt?
De regering-Trump heeft de financiering van projecten in Oekraïne op het gebied van accountability in den brede via USAID en State Departement gestaakt. Daarnaast heeft de VS zich eind maart 2025 teruggetrokken uit ICPA, het International Centre for the Prosecution of the Crime of Aggression, waarmee zij niet langer een bijdrage leveren aan het verzamelen van bewijs voor het misdrijf agressie, te weten de Russische oorlog tegen Oekraïne, door dit orgaan.
Bent u bekend met het feit dat president Trump Zelensky «een dictator zonder verkiezingen» heeft genoemd?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat president Trump Zelensky verantwoordelijk houdt voor het starten van de oorlog?
Over het starten van de oorlog zijn diverse uitspraken gedaan door president Trump. President Trump wijst in dit verband ook naar zijn voorganger president Biden en de Russische president Poetin.
Bent u bekend met het feit dat de Amerikaanse Minister van Defensie Oekraïne heeft verteld de hoop op terugkeer naar de grenzen van vóór 2014 te moeten opgeven?
Ja.
In reactie op uw tweet d.d. 29 april 2025, waarin u de Verenigde Staten looft voor hun inspanningen voor vrede in Oekraïne, op welke hierboven genoemde inspanningen doelt u dan precies?1
Ik doel hiermee op de inspanningen van de Verenigde Staten om met Rusland en Oekraïne te spreken over mogelijkheden van allereerst een staakt-het-vuren en uiteindelijk een vredesovereenkomst. Daarnaast hebben de Verenigde Staten tot op heden een zeer aanzienlijke bijdrage geleverd aan de (militaire) steun aan Oekraïne. Deze leveringen zijn nog steeds van grote waarde voor Oekraïne.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en vóór het einde van het meireces beantwoorden?
Ja.
Het niet beboeten van ernstig dierenleed door botbreuken, bloedingen en ontwrichtingen bij miljoenen kippen, eenden en kalkoenen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarin zij grote zorgen uiten omdat ze niet kunnen handhaven bij het ernstige dierenleed dat ontstaat doordat kippen, eenden en kalkoenen hardhandig worden gevangen en in kratten worden gepropt?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het persbericht waar u op doelt.
Onderschrijft u de uitspraak van de NVWA dat miljoenen dieren per jaar gewond raken en pijn lijden als ze worden gevangen en op transport naar het slachthuis worden gezet? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke rapporten baseert u dat precies?
Bij het vangen en vervoeren van pluimvee kunnen dieren gewond raken. De sector heeft de afgelopen jaren laten zien dat ze dit letsel sterk kan verminderen en ik vertrouw erop dat ze deze trend door zal zetten.
Kunt u bevestigen dat er tot dusverre alleen handhavend werd opgetreden als bij meer dan 1% van de dieren vangletsel is geconstateerd?2 Kunt u bevestigen dat hiermee wordt gedoogd dat jaarlijks meer dan vijf miljoen dieren (ernstige) verwondingen oplopen? Zo nee, waar baseert u dat dan op?
Ik kan bevestigen dat, met het doel vangletsel steeds verder terug te dringen, er sinds 2024 handhavend werd opgetreden als bij meer dan 1% van een koppel vangletsel werd geconstateerd in het slachthuis. Daarvoor werd er handhavend opgetreden als meer dan 2% van een koppel vangletsel liet zien. Het percentage vangletsel is verminderd in de afgelopen jaren. Ook is het aantal overschrijdingen van de handhavingsgrens gedaald. De NVWA wil de bedrijven die zelf verantwoordelijk zijn voor het welzijn van de dieren, aansporen om voldoende tijd te nemen voor het vangproces.
Wat vindt u ervan dat er een veehouderijsysteem is opgetuigd waarin het normaal wordt gevonden dat binnen één sector meer dan vijf miljoen dieren per jaar ernstige verwondingen oplopen?
Uiteraard vind ik dat moet worden voorkomen dat dieren gewond raken en pijn lijden. De pluimveesector in Nederland is een verantwoordelijke en innovatieve sector die hard bezig is om het vangproces met het oog op dierenwelzijn te verbeteren. De vorig jaar gepubliceerde rapportage van de publiek-private samenwerking naar verschillende methoden van vangen biedt handvatten voor de sector om het letsel verder terug te dringen.3
Deelt u de zorgen dat nu de NVWA niet meer handhavend kan optreden, het aantal dieren dat gewond raakt flink kan gaan oplopen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat de rechterlijke uitspraak gaat over de onderbouwing van de methode waarmee de NVWA vangletsel vaststelt.. De NVWA onderzoekt naar aanleiding van deze uitspraak wat er nodig is om de pluimveesector in gezamenlijkheid de verantwoordelijkheid op te laten pakken zodat het welzijn van pluimvee in de gehele keten ook in de toekomst geborgd blijft. De sector heeft de afgelopen jaren laten zien gemotiveerd te zijn om vangletsel te verminderen en is daar ook in geslaagd. Ik vertrouw erop dat de sector haar uiterste best doet het percentage vangletsel te blijven verminderen.
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer schande spreekt over de structurele dierenmishandeling bij het vangen van pluimvee?3 Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat pluimveehouderijen en vangploegen zonder gevolgen ernstig dierenleed veroorzaken?
Ik deel de mening dat moet worden voorkomen dat pluimveehouderijen en vangploegen, maar ook andere schakels in de keten, dierenleed veroorzaken.
Deelt u de mening dat nu de NVWA vangletsel niet meer kan beboeten vanuit slachthuizen, het noodzakelijk is dat er ook structureel toezicht komt bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA zal de uitspraak van de rechter goed bestuderen en daarbij komen tot de meest effectieve oplossing om toezicht te houden op het vang-, laad- en transportproces en waar nodig passende handhaving toe te passen. Mijn departement zal daarbij kijken wat er vanuit beleid nodig is om dit mogelijk te maken.
Bent u bereid om op zeer korte termijn te zorgen voor structureel toezicht bij het vangen van dieren in stallen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u bevestigen dat – als de NVWA niet structureel bij het vangen van pluimvee in stallen aanwezig kan zijn, en vangletsel niet meer beboet mag worden door controles in slachthuizen – pluimveehouders en vangploegen kunnen wegkomen met dierenmishandeling? Wat vindt u hiervan?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om via fokbeperkingen het aantal kippen, eenden en kalkoenen in Nederland op zeer korte termijn te verlagen, zodat er genoeg toezichtcapaciteit is om deze dierenmishandeling te constateren en te kunnen handhaven? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dan op korte termijn voorkomen dat dit dierenleed structureel blijft optreden?
Daartoe ben ik niet bereid. Het instellen van een fokbeperking is een zeer ingrijpende maatregel waarvoor de onderbouwing ontbreekt. Bovendien zet de NVWA, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7, stappen om gegeven de rechterlijke uitspraak tot een adequate aanpak te komen. Instellen van een fokbeperking is daarmee niet aan de orde.
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid om in het kader van transparantie op zeer korte termijn bij de consument van vlees en eieren bekend te maken dat er niet kan worden opgetreden tegen ernstige dierenmishandeling van pluimvee, waardoor de kans zeer groot is dat het stukje vlees of het ei op hun bord afkomstig is van een dier dat ernstig heeft geleden door botbreuken, bloedingen en/of ontwrichtingen? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit breed in de samenleving bekend wordt? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe ben ik niet bereid. Een dergelijke vorm van communicatie gaat eraan voorbij dat het overgrote deel van de sector zorgvuldig te werk gaat om onnodig lijden en letsel bij dieren te voorkomen en dat de NVWA, gegeven de rechterlijke uitspraak, hierop toezicht zal houden en zonodig handhavend zal optreden.
Kunt u bevestigen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in juni 2024 oordeelde dat het vangen van kippen aan de poten verboden is op grond van Europese wetgeving, en de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vervolgens liet weten dat er per augustus 2024 zou worden opgetreden?4
Het CBb vindt (uitspraak 4 juni), net als de rechtbank Rotterdam, dat het vangen van pluimvee door het aan de poten op te tillen een overtreding is van de Transportverordening en dat de NVWA hierop moet handhaven. De wijze waarop de NVWA gaat handhaven moet recht doen aan het belang van het welzijn van de dieren, maar ook aan het belang van de sector en het Europese speelveld. Op basis van deze uitspraak heeft de NVWA zorgvuldig onderzoek gedaan en hierbij is gebruik gemaakt van recente wetenschappelijke rapporten van de WUR en EFSA. De NVWA zal tot het van kracht worden van de nieuwe Transportverordening niet handhaven indien de dieren worden gevangen en opgetild op de wijze die door EFSA en in de concept-Transportverordening is weergegeven. Dit betekent dat pluimvee nog wel aan de poten kan worden opgetild maar dan onder aanvullende voorwaarden zoals het optillen aan beide poten met extra ondersteuning van het lichaam. De bedrijven krijgen vanaf 14 mei 2025 6 maanden de tijd om op een andere vangmethode over te gaan.
Kunt u bevestigen dat dit zou moeten betekenen dat inmiddels alle pluimveebedrijven en vangploegen zijn gestopt met het vangen van dieren aan hun poten? Kunt aangeven of dit inmiddels ook het geval is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 12 heb uitgelegd heeft de sector vanaf 14 mei 2025 nog 6 maanden de tijd om op een ander wijze van vangen van pluimvee over te schakelen.
Kunt u bevestigen dat de NVWA, op basis van de uitspraak van het CBb, inmiddels dan ook handhavend optreedt tegen het vangen aan poten? Zo ja, hoe vaak wordt er gecontroleerd, hoeveel overtredingen van het verbod zijn geconstateerd, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoeveel boetes zijn er opgelegd?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer wil dat deze afschuwelijke vangpraktijk verboden blijft?5 Kunt u toezeggen dat u zich er conform deze aangenomen motie actief voor inzet dat deze praktijk verboden blijft? Zo ja, op welke manier doet u dit?
Ik ben bekend met de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1651). Het kabinet zet zich bij de onderhandelingen over het voorstel voor de herziening van de transportverordening in conform de eerder met de Kamer gedeelde lijn.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, binnen een week, beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het tekort aan studentenhuisvesting in Delft en elders |
|
Hans Vijlbrief (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief SOS: «Woonruimte één op drie Delftse studenten in gevaar»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing dat mogelijk tot drieduizend studentenkamers verdwijnen in Delft?
In 2022 hebben gemeenten, huisvesters, universiteiten, hogescholen, studenten en de ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de handen ineengeslagen en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) ontwikkeld en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort aan studentenhuisvesting te verminderen door het realiseren van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode van 2022 tot en met 2030 via nieuwbouw en een betere benutting van de bestaande woningvoorraad. Het huidige kabinet zet deze aanpak voort. Het signaal uit Delft vind ik in dit kader zorgelijk. Vanuit het Ministerie van OCW en het Ministerie van VRO gaan we dan ook met de opstellers van dit signaal in gesprek.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet doet om te voorkomen dat bestaande studentenkamers verdwijnen?
Ik neem verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 april2 aangekondigd om tijdelijke huurcontracten voor alle studenten mogelijk te maken. Tevens bereid ik een wetsvoorstel voor om hospitaverhuur te stimuleren. Ik verwacht hiermee voor de zomer in internetconsultatie te gaan. Tenslotte ben ik bezig met de uitvoering van de verkenning naar de kamerverhuurvrijstelling en de mogelijkheden en belemmeringen bij eventuele uitbreiding daarvan, samen met de Staatssecretaris van Financiën. Mede door gebrek aan onderzoeksdata duurt het langer om deze verkenning af te ronden. Ik streef ernaar deze zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Wat zijn de gevolgen van de in de Voorjaarsnota afgesproken huurbevriezing voor de bouw van nieuwe studentenwoningen? Erkent u dat de huurbevriezing een negatief effect heeft op de bouw en dus ook op extra studentenwoningen? Kunt u aangeven wat u doet om de realisatie van meer onzelfstandige kamers te stimuleren?
Op basis van het advies van de Raad van State, de politieke ontwikkelingen en om rust en voortgang te brengen in de volkshuisvesting, heb ik besloten het wetsvoorstel om de huurbevriezing te regelen niet in te dienen3.
Op 10 juni 2025 is de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen voor studenten opengesteld waarmee € 30 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de bouw van studentenhuisvesting. Hierbij krijgen aanvragen die worden ingediend voor de bouw van onzelfstandige studenten eenheden voorrang boven de aanvragen voor zelfstandige eenheden. In 2024 is ook al een Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen opengesteld; hiermee worden 1.533 onzelfstandige eenheden gefinancierd.
Erkent u dat het niet krijgen van een huurtoeslag, het samenwonen in een studentenhuis minder aantrekkelijk maakt? Erkent u dat het samenwonen op jonge leeftijd juist belangrijk is voor de ontwikkeling van studenten? Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden naar onzelfstandige kamers? Zo nee, waarom niet?
De afweging of een student in een studentenhuis gaat samenwonen is vaak van meerdere factoren afhankelijk. Het wel of niet krijgen van huurtoeslag kan hierbij een rol spelen. Het samenwonen op jonge leeftijd heeft verschillende positieve effecten op het welzijn. Onzelfstandige woonruimtes (kamers) met gedeelde voorzieningen stimuleren onderling contact en helpen studenten die nieuw zijn in de stad om daar gemakkelijker hun weg te vinden. Ook bevordert het de ontwikkeling van vaardigheden, zoals het leren omgaan met verschillende mensen.
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimten is echter niet zomaar te realiseren. De mogelijkheden hiervoor zijn eerder verkend, maar hebben vooralsnog geen uitvoerbare en haalbare uitwerking op de korte of middellange termijn opgeleverd. Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt Dienst Toeslagen gebruik van gegevens uit onder andere de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zonder deze gegevens kan namelijk niet vastgesteld worden of de woning voldoet aan de (minimum)eisen voor huurtoeslag, of dat voor de betreffende woning reeds huurtoeslag is aangevraagd. In de BAG worden momenteel echter geen onzelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor is een uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimtes niet uitvoerbaar. Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat worden geregistreerd in een (landelijk) systeem. Deze ontwikkeling wordt bezien in relatie tot de verkenning naar de mogelijkheden voor een huurregister.
Naast de uitvoeringstechnische belemmeringen, brengt een uitbreiding van de huurtoeslag ook financiële gevolgen met zich mee waarvoor momenteel geen budgettaire dekking is. Naar schatting zullen de kosten voor de huurtoeslag tussen de € 1 á € 1,5 mld. per jaar stijgen. Dit is exclusief de kosten die gepaard gaan met het registreren van onzelfstandige woonruimtes.
Waarom kiest deze regering ervoor om de zogenaamde «boodschappenbonus», maar voor een selectieve groep beschikbaar te stellen? Waarom wordt ervoor gekozen om studenten daarvan uit te sluiten? Erkent u dat dit willekeurig is? Hoe gaat u dit oplossen?
De huurtoeslag is, zoals ook bleek bij eerdere koopkrachtreparaties, een bewezen efficiënt instrument om huishoudens met een laag inkomen te bereiken. Hieronder vallen ook studenten in zelfstandige woningen en aangewezen onzelfstandige woningen. Ik herken me dus niet in de stelling dat maatregelen in de huurtoeslag enkel voor een selectieve groep zouden zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de koopkracht van uitwonende studenten in 2024 met 6,6% gedaald is?2
Zoals de Minister van OCW in de Kamerbrief over de financiële positie van studenten5 al heeft aangegeven, is de koopkrachtdaling van 6,2% voor mbo-studenten en 6,6% voor hbo- en wo-studenten vooral het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Dit was een uitzonderlijke maatregel in een tijd met uitzonderlijk hoge inflatie. De Minister van OCW verwacht daarom niet dat een dergelijke koopkrachtdaling zich ook in de komende jaren voordoet. Bovendien wordt de hoogte van de studiefinanciering ieder jaar geïndexeerd. Per 1 januari 2024 was de indexatie 10% en op 1 januari 2025 is geïndexeerd met 3,84%.
Waarom doet de regering niks om via gerichte maatregelen de koopkracht van studenten te herstellen?
De koopkrachtdaling in 2024 is het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Het indexeren van de studiefinanciering draagt bij aan het op peil houden van de koopkracht van studenten, zoals hierboven aangegeven. Uw Kamer heeft hier mee ingestemd. Binnen de OCW begroting zijn op dit moment geen middelen beschikbaar om dergelijke maatregelen te bekostigen.
Ziet u mogelijkheden voor landelijk beleid om verkameringsverboden te versoepelen zodat het kamertekort kan worden teruggedrongen?
Dit is een gemeentelijke bevoegdheid. Desalniettemin ben ik voornemens -conform mijn toezegging in het commissiedebat van 12 juni jl. – om te bezien hoe en in welke mate landelijke wetgeving het beter benutten van de bestaande voorraad bespoedigt. Tot dat moment moedig ik gemeenten aan kritisch te kijken naar hun verkameringsverboden, leefbaarheidseisen, parkeernormen, en kosten van een vergunningsaanvraag, om zo de huidige woningvoorraad beter te benutten.
Bent u bereid om naast een studentenhuisvestingsregisseur ook een jongerenhuisvestingsregisseur aan te stellen om de doorstroom uit studentenwoningen te bevorderen?
Ik wil deze optie verkennen en informeer u in mijn jaarlijkse voortgangsbrief over de uitkomsten hiervan.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de voorgenomen versoepeling van de Wet betaalbare huur voor de huurprijzen die studenten voor onzelfstandige kamers betalen?
De aangekondigde versoepelingen hebben geen gevolgen voor de maximale huurprijs van onzelfstandige studentenkamers. Wel kunnen straks alle studenten in aanmerking komen voor een tijdelijk contract, en niet slechts die studenten die van buiten de gemeenten komen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja