De uitvoering van de aangenomen motie Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) die tot doel had om alle gedupeerden die eigen geld hadden moeten investeren in de versterking, schadeloos te stellen?
Bewoners die kosten gemaakt hebben voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen, of kosten die daar direct uit voortkomen, moeten die kosten vergoed krijgen. NCG heeft een meldpunt ingericht waar bewoners zich kunnen melden en analyseert deze meldingen, waar nodig met gemeenten. Bij het meldpunt van de NCG hebben zich in totaal 214 bewoners gemeld. Hiervan vallen 127 adressen onder regie NCG en 87 adressen onder regie van de gemeenten (Batch 1588).
Hoeveel meldingen zijn er binnengekomen bij het meldpunt van de Nationaal Coordinator Groningen (NCG)? Hoeveel zijn er toegekend? Hoeveel zijn er afgewezen?
Er zijn 214 meldingen binnengekomen.
Voor de 127 meldingen waarvan de versterking valt onder regie van de NCG, geldt dat er inmiddels 92 zijn afgehandeld. Bij 11 meldingen heeft een vergoeding plaatsgevonden, 5 bewoners hebben hun melding ingetrokken, 1 melding is vergoed door IMG en 75 meldingen zijn afgewezen. Daarnaast is in 10 meldingen een voorgenomen besluit verstuurd en zijn nog 25 meldingen in behandeling.
Ten aanzien van de 87 meldingen gedaan door bewoners uit de Batch 15881 geldt dat er 6 meldingen af zijn gehandeld, dat er in 24 meldingen een voorgenomen besluit is verzonden, er in 51 meldingen een informatiebrief is verstuurd en in 4 meldingen is er separaat contact met de desbetreffende gemeente. Deze informatiebrieven zijn verstuurd omdat een aantal meldingen verder wordt geanalyseerd. Dit doet de NCG samen met de gemeente door te toetsen of het gekregen budget voldoende was voor een functioneel vergelijkbare woning. Het streven is om bewoners in de komende maanden uitsluitsel te geven over hun melding.
Tot nu toe is in totaal € 143.873 vergoed voor Batch 1588-meldingen en € 118.028 voor regie-NCG-meldingen. Kosten die zijn gemaakt voor de noodzakelijke versterking moeten worden vergoed, hier is dus vooraf geen vast bedrag voor geraamd. Ik heb met de gemeenten contact om te borgen dat zij voldoende middelen hebben om bewoners te kunnen compenseren in het geval blijkt dat bewoners zelf kosten hebben moeten maken voor de noodzakelijke versterking van hun woning.
Hoeveel geld is er in totaal uitgegeven aan de uitvoering van deze motie? Was er vooraf een bedrag geraamd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per batch of regeling aangeven hoeveel mensen zich hebben gemeld en hoeveel meldingen zijn afgewezen en toegekend?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden gemeenten gecompenseerd die mensen uit Batch 1588 moeten compenseren die kosten hebben gemaakt voor de versterking? Gaat dit op declaratiebasis met het rijk of is hier een vast bedrag voor afgesproken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Krijgt u net als wij signalen dat juist bewoners die niet onder de NCG vielen, maar wel kosten hebben gemaakt voor de versterking, nu afgewezen worden bij het Meldpunt kosten versterking?
Er hebben zich bewoners gemeld in verband met de kosten die ze hebben gemaakt voor versterking. Al deze bewoners hebben een afwijzing gekregen, omdat er nooit een beoordeling heeft plaatsgevonden of versterking noodzakelijk was. Ook is er in de overeenkomsten met de NAM vaak afgesproken dat bewoners akkoord gaan met het afgesproken bedrag en in de toekomst geen aanspraak meer maken voor nieuwe vergoedingen (finale kwijting).
Ik heb recentelijk met twee bewoners gesproken van wie de afhandeling onder de NAM valt. Deze bewoners hebben hun zorgen geuit en aangegeven dat de afwijzing in hun ogen onredelijk is omdat deze overeenkomsten vaak onder druk van verdere procedures werden afgesloten. Op basis van dit gesprek onderzoek ik of en zo ja hoe alsnog een vergoeding van kosten zou kunnen worden gegeven in het geval de afspraken met de NAM als onredelijk kunnen worden gezien. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over de uitkomsten van deze verkenning.
Herkent u dat bewoners die in de versterking zaten voor de trajecten dievia de NCG liepen en die een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met de NAM of Centraal Veilig Wonen (CVW), vaker een afwijzing ontvangen? Is een strikt juridische benadering van artikel 13j, zevende lid hier debet aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat veel mensen in Batch 1588 eigen kosten hebben moeten maken voor de versterking? Herkent u zich in de woorden van uw voorganger dat hij «geschrokken was van de verhalen» van deze mensen?
Tot nu toe hebben 87 bewoners aangegeven dat zij eigen kosten hebben moeten maken voor de versterking van hun woning. De NCG toetst samen met gemeenten of deze bewoners een functioneel vergelijkbare woning hebben kunnen kopen en/of realiseren van het door hen eerder ontvangen budget. Ik wil bewoners zo snel als mogelijk duidelijkheid geven over de vraag of zij voor aanvullende vergoeding in aanmerking komen. Tegelijkertijd wil ik ook een goed en ordentelijk besluit nemen: zorgvuldig, eenduidig en met aandacht voor de specifieke situatie van de bewoner. Bij een voorgenomen besluit krijgt een bewoner altijd een termijn om met een zienswijze te reageren hierop. Als een bewoner meer tijd nodig heeft voor deze zienswijze, dan wordt daar ruimhartig mee omgegaan. Streven is om bewoners in de komende maanden definitief uitsluitsel te geven over het (gedeeltelijk) toekennen of afwijzen van hun melding.
Als blijkt dat er kosten zijn gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen, vind ik het belangrijk dat deze alsnog worden vergoed. Echter, niet in alle gevallen vindt er een vergoeding plaats. Dit komt omdat is vastgesteld dat bewoners volgens de bestaande kaders hebben gekregen waar ze recht op hadden. Ik snap dat dit misschien niet voor alle bewoners de uitkomst is waar ze op hadden gehoopt. Daar heb ik ook oog voor. Voordat bewoners een definitief besluit ontvangen, kunnen zij hun zienswijze delen. Als zij dat willen, kunnen zij ook persoonlijk toelichting krijgen op het voorgenomen besluit. Ook kunnen bewoners tegen het definitieve besluit in bezwaar en beroep.
Herkent u voorts dat een deel van deze mensen uit Batch 1588 in de week voor kerst een afwijzing heeft gekregen voor de aanvraag voor compensatie voor de kosten gemaakt voor de versterking? Waarom zijn deze mensen afgewezen? Waarom krijgen zij, na lang gewacht te hebben, maar tot 14 januari 2025 de tijd om te reageren op deze afwijzing? Is dat niet veel te kort? In deze vakantieperiode is het toch bijna onmogelijk om hiervoor ondersteuning te vinden?
Zie antwoord vraag 8.
Herkent u tevens dat een groot deel van de aanvragers uit Batch 1588 nog moet wachten en er nog nader onderzoek wordt gedaan? Hoe lang gaat dat duren? Wie doet dit onderzoek en waarom?
Ja. Het klopt dat een deel van de aanvragers uit Batch 1588 nog moet wachten en dat er nader onderzoek wordt gedaan. Bijvoorbeeld om goed te kunnen beoordelen of vergoeding op zijn plaats is. Dit nader onderzoek doe ik samen met NCG en gemeenten en zal ik zo snel mogelijk afronden.
Waarom wordt het geld dat mensen uit Batch 1588 krijgen en nu dus wel gecompenseerd worden, op een SNN- rekening gestort? Deze rekeningen worden toch bijna gesloten nu de vijfjaarstermijn bijna verstrijkt? Waarom krijgen mensen het bedrag niet op hun eigen rekening uitbetaald?
De gemeente is betrokken bij de toekenningen vanuit het meldpunt. Bij een klein aantal meldingen is geconstateerd dat de memo ondergrens niet (goed) is toegepast. Voor deze bewoners heeft een budgetverhoging plaatsgevonden, binnen de werkwijze van batch 1588. Dit gebeurt via het bouwdepot bij SNN. Het bedrag dat is toegewezen is bedoeld om de kosten te dekken die horen bij de sloop/nieuwbouw of versterking van de woning. In deze gevallen was het depot nog niet afgesloten. Dit depot is tot vijf jaar nadat de beschikking is verleend beschikbaar. Deze termijn kan op verzoek van de eigenaar worden verlengd. Mocht het meldpunt bijdragen doen aan adressen waarvan de subsidie reeds is vastgesteld en het depot gesloten, kan het zijn dat de betaling rechtstreeks via NCG plaatsvindt. Deze situatie heeft zich tot nu toe nog niet voorgedaan.
Heeft u zich reeds verdiept in de situatie van huurders en eigenaren in Batch 1588 die nog bezig zijn met de versterking en daarbij problemen ervaren, zoals het niet hebben van een passende wisselwoning of het niet krijgen van een vergelijkbare nieuwe woning? Zo nee, wilt u dit gaan doen? Is de € 50.000 die via bewonersbegeleiders beschikbaar is gesteld om knelpunten in de versterking op te lossen er ook voor de bewoners in Batch 1588?
De toekenning van wisselwoningen gaat via de gemaakte afspraken, waarbij in specifieke gevallen maatwerk is toegepast. De memo ondergrens wordt toegepast om te toetsen of het toegekende budget voldoende is voor een functioneel vergelijkbare woning. De € 50.000 die via bewonersbegeleiders beschikbaar is gesteld om knelpunten in de versterking op te lossen is niet van toepassing voor de bewoners in Batch 1588. Voor knelpunten in batch 1588 is een risicofonds opgenomen in het totaal budget voor batch 1588.
Wat wilt u doen voor de bewoners uit Batch 1588 en andere batches die te maken hebben met (soms ernstige) bouwfouten?
Op 20 januari jl. heb ik hierover een brief naar uw Kamer gestuurd.2 Zoals ik het lid Beckerman heb toegezegd3 zal ik ook met de gemeenten in gesprek gaan over het toezicht op bouwfouten om het aantal bouwfouten waar bewoners mee geconfronteerd worden tot een minimum te beperken, ook voor bewoners uit Batch 1588. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de zomer informeren over de uitkomsten van de doorlichting van de NCG en het gesprek met de gemeenten.
In 2019 heeft de Hoge Raad bevestigd dat gederfd woongenot materiele schade is; klopt het dat hier tot op heden nog geen compensatieregeling voor is? Wanneer komt deze regeling?
Het klopt dat er nog geen regeling is voor gederfd woongenot. Het IMG heeft een pilotstudie gedaan om inzicht te krijgen hoe compensatie voor verschillende situaties uitpakt. Op basis van deze studie gaat het IMG dit jaar een besluit nemen over de ontwikkeling van de regeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Herstel Groningen van 30 januari 2025?
Ja.
Het ontbreken van de huurdersbelangen bij de Woontop |
|
Sandra Beckerman (SP), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het te betreuren is dat de Woonbond haar handtekening niet heeft gezet onder de afspraken op de Woontop?
Ik betreur dat de Woonbond ervoor heeft gekozen om de afspraken op de Woontop, waaronder de Nationale prestatieafspraken (NPA), niet te ondertekenen. Een gezamenlijke aanpak is van groot belang voor de volkshuisvestelijke opgave in den brede.
Kunt u aangeven welke pogingen het kabinet heeft genomen tussen 20 november 2024 (de datum waarop de Woonbond de onderhandelingen staakte) en 11 december 2024 (de datum van de Woontop) om te zorgen dat de Woonbond ook de afspraken alsnog konden steunen?
In de beschreven periode zijn blijvend pogingen gedaan om er alsnog met de Woonbond uit te komen wat betreft de NPA, dit is gedaan vanwege het belang om tot gezamenlijke afspraken te komen met alle betrokken partijen voor de aanpak van de volkshuisvestelijke opgave. Helaas heeft dit er niet toe geleid dat de Woonbond de NPA heeft ondertekend. Op 10 december liet de Woonbond weten ook de Woontop-afspraken niet te ondertekenen, vanwege hun besluit de NPA niet te ondertekenen.
Klopt het dat u niet lager wilde gaan dan 4,5% huurverhoging in de sociale sector in 2025?
Ik begrijp de vraag zo, dat deze is gericht op de afspraak over de maximale huursomstijging van 4,5%. Het klopt dat ik het niet gewenst achtte de maximale huursomstijging lager vast te stellen dan 4,5%. In de afgelopen jaren zijn meerdere maatregelen genomen om de betaalbaarheid voor huurders van woningcorporaties te verbeteren. In de NPA van 2022 is eerder met Aedes, VNG en de Woonbond afgesproken een systematiek te hanteren voor ’23, ’24 en ’25 waarbij de huursom stijgt met de CAO-loonontwikkeling –0,5%. Dit zou voor ’25 leiden tot een huursomstijging van circa 6,1%. Vanwege de voorziene huurstijging in 2025 hebben we in de hernieuwde Nationale prestatieafspraken besloten de eerder bestaande afspraak die ook is vastgelegd in het hoofdlijnenakkoord los te laten en de huren aanvullend op de eerdere afspraken te matigen.
Een lagere huursomstijging dan 4,5% is ongewenst omdat dit de investeringsruimte van woningcorporaties zodanig zou beknotten dat de haalbaarheid van de afspraken voor de benodigde toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen buiten beeld zou raken (zie ook mijn antwoord op vraag 13). Bij een maximale huursomstijging van 4,5% is er ruimte om lokaal afspraken te maken over de huurverhoging.
Recent zijn de huurstijgingen voor volgend jaar bekend gemaakt.1 Waarom bent u uiteindelijk terechtgekomen op 5% in de sociale sector in plaats van 4,5%?
Recent zijn alleen de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhogingen van 2025 voor de verschillende huurprijssegmenten bekend gemaakt. Hoe hoog de huurverhogingen feitelijk gaan uitvallen, is nu nog niet bekend. Dat is afhankelijk van wat verhuurders aan huurverhoging gaan voorstellen voor het sociale segment en wat verhuurders met hun huurders hebben afgesproken in contracten (in het bijzonder voor contracten in het midden- en hoogsegment). Daarnaast mag de huur niet verhoogd worden boven de maximale huurprijs die voor een woning geldt, op basis van het woningwaarderingsstelsel. Deze factoren bepalen dus met welk percentage de huur van een woning daadwerkelijk verhoogd kan worden.
In de Nationale prestatieafspraken 2025 met Aedes en VNG van 11 december 2024 is afgesproken dat de maximale huursomstijging voor 2025 op 4,5% wordt vastgesteld. De maximale huursomstijging is de maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie voor al hun woningen in het sociale segment. De huurstijging mag op individueel woningniveau maximaal 0,5%-punt hoger liggen dan de maximale huursomstijging.
Deze regeling biedt corporaties de ruimte om gemiddeld de maximale huursomstijging toe te passen maar tegelijkertijd bij sommige woningen een lagere huurstijging te hanteren – bijvoorbeeld bij woningen met een slechte energieprestatie of bij huurders waarvoor de corporatie, gezien het inkomen of de situatie van de huurders, maatwerk wil bieden. – Zo was de maximale huursomstijging voor woningcorporaties in 2024 5,3% (cao-loonontwikkeling minus 0,5 procentpunt) en de maximaal toegestane huurverhoging voor individuele woningen in het sociale segment 5,8% (cao-loonontwikkeling).
Voor 2026 en volgende jaren is afgesproken dat de maximale huursomstijging (maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie) gelijk wordt gesteld aan de gemiddelde inflatie van de voorgaande drie jaren (voor 2026: 2023, 2024 en 2025) en dat de maximale huurstijging op individueel woningniveau 0,5%-punt hoger dan de maximale huursomstijging blijft.
Welke afspraken zijn er nu gemaakt over de maximale huurverhogingen?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Waarom vindt u een huurstijging van 7,7% in de middenhuur te verantwoorden?
Een maximale huurverhoging van 7,7% is fors. Daar ben ik mij van bewust. Deze maximaal toegestane huurverhoging voor middenhuurwoningen volgt uit de Wet betaalbare huur die in het voorjaar van 2024 is aangenomen door uw Kamer. Dit maximale percentage is gekoppeld aan de cao-loonontwikkeling. Daarmee wordt geborgd dat de hoogte van de huurstijging niet sterk uit de pas loopt met de inkomensontwikkeling, wat de betaalbaarheid ten goede komt. De cao-loonontwikkeling van december 2023 tot december 2024 was ruim, namelijk 6,7%.
Daarbij merk ik op dat dit maximale percentage alleen geldt voor huurcontracten die op of na 1 juli 2024 zijn afgesloten met een aanvangshuur in het middensegment. Hoe hoog de huurverhoging voor huurders in een middenhuurwoning feitelijk uitvalt, hangt bovendien af van wat er over de jaarlijkse huurverhoging in hun huurcontract is afgesproken. De afspraak uit het huurcontract geldt namelijk, tenzij die hoger uitkomt dan 7,7%; dan wordt de huurverhoging afgetopt op 7,7%. Daarnaast mag de huur door de jaarlijkse huurverhoging niet uitstijgen boven de maximale huurprijsgrens op basis van het aantal woningwaarderingspunten van de woning. Dus als de huidige huurprijs al op of dicht onder de maximale huurprijsgrens van de woning ligt, wordt de huurverhoging ook afgetopt. De maximale huurprijsgrenzen op basis van het woningwaarderingsstelsel zijn per 1 januari 2025 niet geïndexeerd met 7,7%, maar met de inflatie van juli 2023 tot juli 2024, te weten 2,32%. In sommige gevallen kan de huurverhoging feitelijk op 7,7% uitkomen, maar de verwachting is dat de feitelijke huurverhoging voor een groot deel van de huurders van een middenhuurwoning lager zal uitvallen dan 7,7%.
Waarom is het te verantwoorden dat huurders in de gereguleerde sector een veel hogere huurstijging krijgen dan huurders in de vrije sector?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, volgt het maximaal toegestane huurverhogingspercentage voor de middenhuur uit de recent aangenomen Wet betaalbare huur. Het maximaal toegestane huurverhogingspercentage voor de vrije sector volgt uit een andere wet, de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurcontracten. De rekenmethode voor het huurverhogingspercentage verschilt per wet en dus per segment. Dit verschil is het resultaat van politieke afwegingen tijdens de behandeling van elk van deze wetsvoorstellen. Zo is met betrekking tot de rekenmethode voor de maximale huurverhogingen in de vrije sector door uw Kamer een amendement2 aangenomen, dat bepaalt dat hiervoor de laagste van ofwel de cao-loonontwikkeling of de inflatie wordt gevolgd.
Voor de investeringsbereidheid van verhuurders is het van belang dat de jaarlijks toe te passen maximale huurverhoging voorzienbaar is. Daarom is het wenselijk om een duidelijke en stabiele systematiek te (blijven) hanteren. Voor huurders met een laag inkomen die wonen in een gereguleerde huurwoning wordt de huurstijging deels gecompenseerd via een hogere huurtoeslag.
Klopt het dat er nog vele miljarden ontbreken om alle gestelde doelen met betrekking tot aantallen en betaalbaarheid te halen?2
In aanloop naar de Woontop is de financiële haalbaarheid van de totale woningbouwopgave getoetst4. De beschikbare middelen voor de komende vijf jaar zijn grotendeels toereikend om de meest directe kosten te dekken, op voorwaarde dat gemeenten 50% cofinancieren. Hierbij zijn nog onzekerheden die kunnen leiden tot extra kosten op projectniveau.
Samen met medeoverheden ben ik verantwoordelijk om woningbouw financieel haalbaar te maken. De Realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget zijn de financiële instrumenten waarmee ik bijdraag. Ik ga samen met de partijen kijken hoe die onzekerheden kleiner en/of beheerst kunnen worden.
Ten aanzien van de corporatiesector geldt dat de gemaakte afspraken in de NPA5 op landelijk niveau financieel haalbaar zijn. Uit de financiële doorrekening van de NPA blijkt namelijk dat er op sector niveau voldoende investeringsruimte is om de afgesproken opgave te kunnen realiseren. In sommige regio’s komen de financiële grenzen van woningcorporaties bij volledige realisatie van de opgaven op het gebied van nieuwbouw en verduurzaming in zicht, soms al in dit decennium, terwijl andere regio’s voldoende financiële middelen hebben. De financieel tekorten op regionaal niveau tellen in de periode 2025 t/m 2034 op tot in totaal € 5,2 miljard. Een groot deel van deze regionale tekorten kan met aanvullende regionale of provinciale solidariteit tussen corporaties worden opgevangen. In een beperkt aantal regio’s zal hoogstwaarschijnlijk landelijke samenwerking nodig zijn om de opgave volledig te kunnen realiseren en de tekorten op te vangen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld er waarvoor nodig is en wat de gevolgen zijn als dat geld er niet komt vanuit gemeenten?
Ik zie het als een gedeelde verantwoordelijkheid om woningbouw financieel haalbaar te maken. Daarom draag ik via regelingen zoals de realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget bij aan de woningbouw. Op deze manier verlaag ik het publiek tekort als gevolg van woningbouw voor medeoverheden.
Gemeenten hebben invloed op de omvang van het tekort. Lokale beleidskeuzes hebben impact op de financiële haalbaarheid. Het gaat dan bijvoorbeeld over locatiekeuze en ambities voor groen, voorzieningen, parkeeroplossingen én het woonprogramma. Het is daarom belangrijk dat zij zelf ook financieel verantwoordelijk zijn voor het dekken van het publieke tekort.
Vanaf wanneer kan de woningbouwopgave gaan stokken als er geen extra geld komt?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 9 aangaf hebben verschillende keuzes invloed op het tekort van een project. Ik verwacht dat wanneer er onvoldoende geld is om tekorten te dekken dat gemeenten en ontwikkelaars andere keuzes moeten gaan maken in projecten, bijvoorbeeld het aanpassen van het woonprogramma of het bijstellen van het ambitieniveau van de openbare ruimte. Zonder bijstelling zullen de plannen niet van de grond komen en als andere plannen niet naar voren gehaald kunnen worden loopt de woningbouw vertraging op. Het is zeer project afhankelijk wat de exacte mogelijkheden zijn voor bijsturing en een jaartal waarop als gevolg van financiële tekorten de woningbouw gaat teruglopen is dan ook niet te geven.
In welke regio’s zijn de tekorten het grootst?
Ten aanzien van de corporatiesector geldt dat ruim € 105 miljard van de sociale huur opgave van ruim € 110 miljard in de periode tot en met 2034 financieel haalbaar is. Dit betekent dat 95% van de volkshuisvestelijke opgave haalbaar is. De grootste regionale tekorten (in absolute zin) doen zich voor in de regio’s Haaglanden (tekort van € 1.091 miljoen), Groningen-Assen (tekort van € 594 miljoen), Metropool Regio Amsterdam (tekort van € 473 miljoen), Regio Utrecht/U16 (tekort van € 449 miljoen) en de regio Eemsdelta (tekort van € 391 miljoen).
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 8 is aangegeven kan een groot deel van de regionale tekorten opgevangen worden met aanvullende regionale en of provinciale solidariteit tussen corporaties. In een beperkt aantal regio’s zal hoogstwaarschijnlijk landelijke samenwerking nodig zijn om de opgave volledig te kunnen realiseren en de tekorten op te vangen.
Wat is de omvang van het tekort in 2035, als er geen extra geld bijkomt?
Zie antwoord bij vraag 11.
Kunt u aangeven hoeveel groter het tekort zou zijn als er voor 2025 inflatievolgend huurbeleid zou worden gevolgd, en de huurprijzen verder conform de Woontopafspraken zouden verlopen, in plaats van de afgesproken huurverhoging in 2025?
In de vernieuwde NPA is zoals hiervoor aangegeven voor 2025 een maximale huursomstijging van 4,5% afgesproken. Indien voor 2025 gekozen zou worden voor een maximale huursom stijging op basis van de inflatie over 2024, zijnde 3,1%6, dan zouden de regionale tekorten in 2034 aanzienlijk oplopen. Het financieel tekort, zonder bovenregionale solidariteit, zou dan namelijk met € 2 miljard toenemen en uitkomen op € 7,2 miljard.
Klopt het dat de voorgestelde wijzigingen in de Nationale Prestatieafspraken in het huurbeleid op termijn leiden tot méér in plaats van minder huurinkomsten?3
Zonder de nieuwe overeengekomen prestatieafspraken zou de huurverhoging van 2025 plaatsvinden op basis van de huurverhogingsafspraken uit de NPA van 2022 en het hoofdlijnenakkoord. In de NPA uit 2022 en het hoofdlijnenakkoord was namelijk afgesproken dat de maximale huursomstijging van corporaties in de periode 2023 t/m 2025 gebaseerd zou worden op de CAO-loonontwikkeling minus 0,5%. Voor 2025 zou dat een maximale huursomstijging van 6,2% hebben betekend (6,7% loonontwikkeling minus 0,5%). De hernieuwde NPA zorgt zodoende voor een aanzienlijk lagere huursomstijging. Deze lagere huursomstijging werkt ook door in de jaren daarna. Zittende huurders profiteren door deze afspraak ook in de jaren daarna van deze lagere huurstijging in 2025.
Voor de periode na 2025 is de afspraak gemaakt om de jaarlijkse huursomstijging te koppelen aan het driejaars-gemiddelde van de prijsinflatie in plaats van het te koppelen aan enkel de prijsinflatie van het voorgaande jaar. Dit zorgt voor een meer stabiele huurontwikkeling voor huurders en biedt corporaties, door de wettelijke verankering, meer zekerheid voor hun huurbeleid. Bij een jaarlijks afnemende prijsinflatie zorgt de gehanteerde systematiek voor iets hogere jaarlijkse huurverhogen (en daarmee voor hogere huurinkomsten voor corporaties) ten opzichte van de situatie indien alleen de prijsinflatie van het voorgaande jaar zou zijn gehanteerd. In het driejaars-gemiddelde werkt de hogere inflatie van voorgaande jaren dan namelijk nog door. Daar staat echter tegenover dat het driejaars-gemiddelde juist gunstig uitpakt voor huurders indien de prijsinflatie de komende jaren gaat toenemen. Het driejaars-gemiddelde zorgt dan namelijk voor lagere huurverhogingen (en voor lagere huurinkomstenstijging voor corporaties) ten opzichte van de situatie indien de hogere prijsinflatie van het voorgaande jaar als grondslag voor de huurverhogingen zou zijn gehanteerd. De verwachting is dat de gekozen driejaars-gemiddelde huurverhogingssystematiek over een langere periode, uitgaande van een stabiel prijsinflatieniveau, niet voor meer of minder huurinkomsten zorgt voor de corporaties. In beide gevallen wordt immers uitgegaan van prijsinflatie als basis voor de huurverhogingen.
Daarnaast is in de NPA afgesproken dat woningen met een goed energielabel (label A+ of beter) een hogere passend toewijzen grens krijgen. Voor dergelijke woningen wordt de passendheidsgrens opgehoogd met € 25. Deze maatregel zorgt er op termijn voor dat corporaties meer huurinkomsten kunnen ontvangen voor de woningen die zij via nieuwbouw aan de woningvoorraad toevoegen of via verduurzaming aanpakken. Deze verhoging, die geen invloed heeft op zittende huurders, is mogelijk zonder de betaalbaarheid van deze woningen te verslechteren, omdat de woonlasten door het betere energielabel lager zijn dan bij andere woningen.
Zo ja, kunt u aangeven waarom u in de externe communicatie4 wél de lagere verhoging in 2025 vermeld heeft maar niet veranderingen ten aanzien van passend toewijzen die op termijn tot méér huurinkomsten leiden?
De afspraak over het passend toewijzen is opgenomen in de kamerbrief over de Nationale prestatieafspraken9. Ook is het opgenomen in de infographic die is gepubliceerd op www.volkshuisvestingnederland.nl.
Hoe past het op termijn extra verhogen van de huren in de ambitie om de bestaanszekerheid van Nederlanders te verbeteren?
Het is van groot belang dat mensen betaalbaar kunnen wonen. Om uitvoering te geven aan dat wat in het regeerprogramma is vastgelegd richt ik mij op het vergroten van de bestaanszekerheid door te zorgen voor betaalbaar wonen. Zoals in mijn antwoord op vraag 14 omschreven is de huurstijging in de Nationale prestatieafspraken gematigd. De maatregel in het passend toewijzen levert op termijn een verhoging op van de huren voor de huishoudens die een A+ (of hoger) woning huren. Echter, de woonlasten zullen voor die groep naar verwachting gelijk blijven of zelfs omlaaggaan. Immers, de verduurzamingsmaatregelen in die woningen leiden tot lagere energielasten voor die huishoudens.
De Nationale prestatieafspraken houden een noodzakelijk en ambitieus investeringsprogramma in voor woningcorporaties, om te zorgen voor een snelle toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen. Deze investeringen zijn haalbaar met de Nationale prestatieafspraken. Er is niet voor gekozen de afspraken voor betaalbaarheid verder uit te breiden, omdat dan de haalbaarheid van de totale volkshuisvestelijke opgave uit beeld raakt.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat alleen huurders moeten opdraaien voor de bouw van extra sociale huurwoningen zoals dat nu wel het geval is?
Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen 8 en 9 heb aangegeven ben ik medeverantwoordelijk om woningbouw financieel haalbaar te maken. De Realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls, de borging van lening aan woningcorporaties en het Gebiedsbudget zijn de financiële instrumenten waarmee ik ook bijdraag aan de realisatie van sociale huurwoningen. Het is dus niet zo dat de bouw van nieuwe sociale huurwoningen alleen worden bekostigd met huuropbrengsten.
Het gaswinningsproject bij Ternaard |
|
Suzanne Kröger (GL), Christine Teunissen (PvdD), Ilana Rooderkerk (D66), Sandra Beckerman (SP) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de (aanvullende) adviezen van TNO en Mijnraad ten aanzien van het gaswinningsproject bij Ternaard, delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De voorgeschreven openbare voorbereidingsprocedure voorziet in een proces waarbij openbaarmaking van de adviezen op het moment dat het besluit ter inzage wordt gelegd, is geregeld. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan eerdere openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast moet voorkomen worden dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat. Om wel kennis van de stukken te geven heeft de Kamer de gelegenheid gekregen om deze adviezen vertrouwelijk in te zien en is daarmee invulling gegeven aan artikel 68 van de Grondwet. Zodra de besluitvorming is afgerond zal het kabinet de adviezen uiteraard openbaar maken en de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de ambtelijke appreciatie van deze adviezen te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
Een ruime informatievoorziening richting de Kamer is belangrijk om de controlerende en wetgevende taken uit te voeren. Daarnaast is het ook belangrijk om vrije ambtelijke meningsvorming en vertrouwelijke gedachtewisseling te beschermen. Het uitgangspunt moet zijn dat het kabinet de Kamer mondeling informeert via debatten en schriftelijk via brieven, wetsvoorstellen en andere aan de Kamer gerichte documenten, daarin zitten de adviezen en afwegingen verwerkt. Daarover legt het kabinet verantwoording af.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de voorgenomen Wnb vergunning, zoals besloten in februari 2024 en mogelijke latere versies, te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De adviezen tot aan de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten in 2021 zijn openbaar gemaakt. Deze zijn te raadplegen op de website van het bureau energieprojecten. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast wil het kabinet voorkomen dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat.
De Wnb-vergunning wordt openbaar gemaakt bij de definitieve besluitvorming. De Staatssecretaris van LVVN heeft de Kamer tijdens de tweede termijn van het Commissiedebat Mijnbouw op 18 december 2024 aangeboden om de Wnb-vergunning vertrouwelijk in te kunnen zien. Het kabinet herhaalt dit aanbod hier.
Kunt u aangeven hoe de verschillende onderzoeken, adviezen en vergunningen rond het gaswinningsproject bij Ternaard zich hiërarchisch tot elkaar verhouden? Kunt u hierbij expliciet ingaan op het arrest in de zaak C-441/17 (CURIA – List of results).
Voor dit project zijn meerdere vergunningen vereist. Twee belangrijke besluiten zijn de Wnb-vergunning en de instemming met het winningsplan. Bij de Wnb-vergunning wordt uitdrukkelijk getoetst aan het in stand houden van de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee en daarmee wordt getoetst aan Habitat- en Vogelrichtlijn. Een van de toetsingscriteria in de Mijnbouwwet bij een winningsplan zijn de gevolgen voor de natuur. Het is vaste jurisprudentie dat als er een Wnb-vergunning is vereist, er bij het winningsplan terughoudend wordt getoetst op de natuurgrond. Dit is in lijn met de vaste jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.
Bij de besluitvorming op een winningsplan wordt om advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO, de Mijnraad en de betrokken decentrale overheden. Voor de Wnb-vergunning wordt door de initiatiefnemer een passende beoordeling gemaakt. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten. Ook is de commissie M.E.R. om advies gevraagd. Met zowel de passende beoordeling als het advies van de commissie M.E.R. wordt rekening gehouden bij de beoordeling van de Wnb-vergunningaanvraag. Deze instanties adviseren vanuit hun eigen expertise waarbij er geen hiërarchische verhouding tussen de adviseurs is.
Kunt u de appreciatie van de recente SodM (Staatstoezicht op de Mijnen) adviezen delen en aangeven met welke reden en/of onderbouwing deze adviezen terzijde zijn gelegd? Waarom hebben zij niet geleidt tot herziening van de Wnb vergunning?
Voor het delen van de ambtelijke appreciatie van deze adviezen geldt hetzelfde als voor de adviezen zelf en deze kunnen dan ook niet worden gedeeld. Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, eerder uitgebrachte adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Waarom worden niet alle relevante stukken die betrekking hebben op het besluit ter inzage gelegd conform artikel 3:11 Awb (Algemene wet bestuursrecht)?
Artikel 3:11 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt. Na de ontvangst van de aanvraag voor het project Ternaard zijn de betreffende adviseurs om advies gevraagd en hebben de betrokken bestuursorganen ontwerpbesluiten geschreven. Omdat de rijkscoördinatieregeling van toepassing is, heeft mijn voorganger, als bevoegd gezag, de ontwerpbesluiten ter inzage gelegd. Daarbij zijn ook alle op dat moment beschikbare stukken openbaar gemaakt. Hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten.
Waarom wordt niet alle voor natuur en milieu relevante informatie openbaar gemaakt, zoals voorgeschreven in het verdrag van Arhus?
Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn, volgens de procedure van 3:11 Awb, ter inzage gelegd en een ieder kon daarop een zienswijze indienen. Met dit proces is voldaan aan het Verdrag van Arhus.
Bij de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten zijn alle op dat moment beschikbare stukken ook openbaar gemaakt, hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten. Het verdrag van Aarhus kent drie belangrijke pijlers:
Klopt het dat het bevoegd gezag geen besluit kan nemen als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd, moet worden gekeken of de gemaakte fout voor het nemen van het definitieve besluit hersteld kan worden. Dan kan alsnog het definitieve besluit worden genomen. Er is geen redenen om aan te nemen dat in dit geval de procedure tot aan de ter inzagelegging van de ontwerpbesluiten, alsook de procedure na dat moment, niet op de juiste wijze is gevolgd.
Kunt u uitleggen hoe de afspraken in de rijkscoördinatieregeling zich verhoud tot de Grondwet en specifiek artikel 68? Hoe wordt het belang van de Staat geschonden als u de stukken nu met de Kamer zou delen? Kunt u uitleggen hoe zich dit verhoudt tot het verdrag van Arhus?
De rijkscoördinatieregeling schrijft onder meer voor dat de besluiten voor een project als Ternaard gecoördineerd worden genomen. Dat betekent dat de ontwerpbesluiten van de diverse bestuursorganen door de coördinerend Minister tegelijkertijd ter inzage worden gelegd, dat de definitieve besluiten tegelijkertijd bekend worden gemaakt en dat de beroepstermijn tegen alle besluiten dezelfde is. Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn ter inzage gelegd en een ieder kon een zienswijze indienen. Hiermee is voldaan aan het Verdrag van Aarhus. De wet verzet zich niet tegen tussentijdse openbaarmaking van adviezen via artikel 68 Grondwet, dat is alleen niet gebruikelijk en in het onderhavige besluitvormingsproces niet wenselijk om:
Klopt het dat Nederland met de inscriptie van de Waddenzee als Werelderfgoed zich verbonden heeft om de OUV (Outstanding Universal Value) van de Waddenzee te beschermen?
Ja. In 1972 heeft Unesco het Werelderfgoedverdrag opgesteld. Nederland behoort sinds 1992 tot de 195 landen die het verdrag hebben ondertekend. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich eraan gecommitteerd dat de Outstanding Universal Value niet mag worden aangetast. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het werelderfgoed Waddenzee is uiteengezet in het dossier voor nominatie tot werelderfgoed in 2009. Op basis daarvan heeft de Waddenzee de status van Werelderfgoed gekregen.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt nu getoetst aan de OUV.
Waar is in de besluitvorming rond «Ternaard» de toetsing aan OUV geborgd?
De aanvraag om een natuurvergunning wordt door de Staatssecretaris van LVVN getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er wordt niet specifiek aanvullend getoetst aan internationale verdragen, anders dan aan de regelgeving waarin verdragen geïmplementeerd zijn.
Eén van de criteria voor het ontvangen van de status van Werelderfgoed is het goed beschermen van de kernwaarden van het Werelderfgoedgebied. In het nominatiedossier, waarin de Waddenzee bij UNESCO is voorgedragen als Werelderfgoed, is hier uitgebreid op ingegaan. De Waddenzee is voorgedragen met alle activiteiten die op moment van nominatie (2009) al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Voor die activiteiten is ook toestemming verleend.
In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Daarbuiten, zoals in het geval van de voorgenomen gaswinning Ternaard, zijn nieuwe boringen wél toegestaan. Ook is in het nominatiedossier beschreven dat juridische toetsing van nieuwe activiteiten zou plaatsvinden op basis van de Mijnbouwwet en de Wnb. Dit werd als voldoende beschouwd om de bescherming van de natuurwaarden op orde te hebben.
Ten slotte heeft de landsadvocaat geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming.
Klopt het dat in het nominatie dossier van Nederland werd aangegeven dat bestaande wet- en regelgeving voor natuurbescherming (NB-wet) voldoende is om dit mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat als gesteld wordt dat de OUV geen toetsingskader is in kader van de NB-wet er een probleem is omdat bij afwezigheid van voldoende wettelijke bescherming van de OUV in principe de «conditions voor Danger Listing» uit het Werelderfgoed vervuld zijn vervuld zijn.
Dat klopt niet. Het Werelderfgoedcomité besluit of een Werelderfgoed op de lijst van Werelderfgoed «in danger» komt. Dat gebeurt op advies van het Unesco secretariaat. Op dit moment is sprake van een dialoog tussen Unesco, Nederland, Duitsland en Denemarken. Daarom kan niet worden gesteld dat voldaan wordt aan de voorwaarden om op de «In Danger»-lijst te komen. Verschillende factoren spelen hierbij een rol. Het toetsingskader is daarvan een belangrijk onderdeel.
De State of Conversation (SoC) van Unesco, die in de zomer van 2023 is uitgebracht, is de eerste processtap. Met de SoC van afgelopen zomer is de situatie qua escalatie richting de lijst van «in danger» ongewijzigd. Een eventueel verlies van de status van de Werelderfgoed is (op dit moment) in de processtappen nog niet aan de orde. In de reactie van Duitsland, Denemarken en Nederland richting Unesco is ook aangegeven dat de OUV geen beoordelingscriterium is. Ook laten we zien de zorgen van Unesco serieus te nemen, bijvoorbeeld doordat de Omgevingswet nu meer aandacht geeft aan de OUV van de Waddenzee en doordat we – conform verzoek Unesco – een plan-m.e.r. op de cumulatieve druk van de Waddenzee gaan uitvoeren. Deze plan-m.e.r. zal ook meer inzicht opleveren over het eventuele behoud van de OUV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor aanstaande woensdag 12.00 uur?
Helaas is dit niet gelukt, zoals eerder met de Kamer is gecommuniceerd (2024D50853), was meer tijd nodig voor een zorgvuldige beantwoording.
Kunt u uitleggen hoe het Ministerie van Onderwijs en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zich positioneren ten opzichte van de bevindingen van de rechtbank Oost-Brabant, die stelt dat het ministerie onvoldoende controle heeft uitgeoefend op de aanvragen voor studiefinanciering en daardoor fraude met studiefinanciering mogelijk werd?1
In 2018 vond een samenloop van omstandigheden plaats waardoor de in het artikel beschreven fraude met studiefinancieringsaanvragen kon plaatsvinden.
Het gaat om het volgende. DUO hanteert standaard een periode van verantwoord vertrouwen rondom de inschrijving waarbij eerst studiefinanciering wordt uitgekeerd en later gecontroleerd. Vanwege een transitie naar een nieuw systeem was het in een korte periode van begin juli 2018 tot eind augustus 2018 mogelijk om met terugwerkende kracht vanaf september 2017 studiefinanciering aan te vragen en te ontvangen. Het betreft dus één momentopname waarin de controles niet goed op elkaar stonden afgesteld. Het controlesysteem is kort nadat de foutieve afstelling is ontdekt, direct hersteld. De fraude zoals die toen plaatsvond, is sindsdien niet meer mogelijk.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat de Minister onterecht de studiefinanciering op een slachtoffer heeft proberen te verhalen, en welke stappen onderneemt het ministerie om schadevergoeding te regelen voor slachtoffers van identiteitsfraude zoals in dit geval?
Identiteitsfraude is een serieuze zaak en als mensen daar slachtoffer van worden is dat altijd een bijzonder vervelende situatie. Daar moeten we als overheid oog voor hebben.
Deze zaak is onderdeel van een groter geheel waarin in totaal in 48 gevallen in deze periode onterecht studiefinanciering is uitgekeerd door DUO vanwege identiteitsfraude. Wat in deze gevallen meespeelde is dat op basis van informatie van de FIOD bleek dat de personen betrokken bij deze 48 identiteitsfraudezaken zelf baat hebben gehad bij het verstrekken van hun identiteitsgegevens. Op het moment dat een persoon zelf heeft meegewerkt aan de identiteitsfraude, bijvoorbeeld door het vrijwillig verstrekken van de identiteitsgegevens (al dan niet tegen een vergoeding), kan deze persoon niet geheel als slachtoffer worden gezien. De schade kan in die gevallen over het algemeen door de persoon wel worden verhaald op de dader. Het is dan ook geen gegeven dat schulden bij identiteitsfraude altijd moeten worden kwijtgescholden, dat vraagt een zorgvuldige afweging van alle feiten.
In deze specifieke zaak bleek dat echter niet op te gaan voor het slachtoffer, zo bleek tijdens de procedure bij de rechtbank. De identiteitsgegevens waren niet door de persoon zelf verstrekt, maar ontvreemd. De rechter heeft in deze zaak dan ook geoordeeld dat DUO onterecht de schulden van deze persoon niet heeft kwijtgescholden. Daar kan ik mij in vinden. De schulden van deze persoon, die zijn gemaakt met de identiteitsfraude, worden kwijtgescholden.
Naar aanleiding van deze zaak heeft DUO in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude er altijd een gesprek plaats vindt met de betrokken persoon. Op die manier kan een zo goed mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden.
Hoe kan het dat DUO in 2018 studiefinanciering heeft verstrekt zonder het vereiste bewijs van inschrijving bij een onderwijsinstelling te ontvangen, zoals vastgesteld door de rechtbank? Bent u het met de slachtoffers eens dat het ministerie hierin gefaald heeft?
Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden stonden de controlesystemen van DUO niet goed afgesteld. DUO hanteert standaard een periode van verantwoord vertrouwen rondom de inschrijving waarbij eerst studiefinanciering wordt uitgekeerd en later gecontroleerd. Het is vanwege een transitie naar een nieuw systeem alleen in een korte periode van begin juli 2018 tot eind augustus 2018 mogelijk geweest om met terugwerkende kracht vanaf september 2017 studiefinanciering aan te vragen en te ontvangen. Dat had niet moeten gebeuren.
Wat is het beleid van het ministerie ten aanzien van de beveiliging van DigiD-gegevens en het voorkomen van identiteitsfraude bij de aanvraag van studiefinanciering, en wordt er voldoende gedaan om gebruikers bewust te maken van de risico’s?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Logius, de beheerder van DigiD, werken nauw samen met (overheids-)organisaties bij vermoedens van misbruik van DigiD. Zodra er een signaal is (van burger, afnemer of eigen onderzoek) van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van DigiD zal Logius dit onderzoeken en aan de burger en betreffende (overheids-) organisatie laten weten. Logius treft uitgebreide maatregelen om mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik te detecteren. Indien nodig wordt ook het DigiD van een burger ingetrokken om verdere misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. De burger wordt hier dan direct over geïnformeerd. De burger kan dan een nieuw DigiD-account aanvragen.
Daarnaast wordt een burger altijd geadviseerd om bij het vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik zijn of haar wachtwoord voor DigiD te wijzigen. Dit kan via MijnDigiD of de DigiD-helpdesk. Een burger kan via MijnDigiD ook zijn gebruiksgeschiedenis inzien. Mocht er een verdachte inlogpoging zijn gedaan bij een (overheids-)organisatie, dan wordt de burger geadviseerd om contact op te nemen met de DigiD-helpdesk en de (overheids-)organisatie waar hij of zij is ingelogd. Zij controleren dan samen met de burger of er zaken zijn gewijzigd. Wanneer er sprake is van identiteitsfraude kunnen burgers een melding doen bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). Het CMI biedt ondersteuning aan de burger en kan schakelen met ketenpartners zoals de Belastingdienst, politie of RDW. Daarnaast biedt het CMI voorlichting aan burgers wat betreft het herkennen en voorkomen van identiteitsfraude.
Tot slot kunnen burgers misbruik van hun DigiD-account door derden voorkomen door veiliger in te loggen. Dit kan bijvoorbeeld door het toevoegen van twee-factorauthenticatie (sms) aan het DigiD-account of de ID-check toe te voegen aan de DigiD-app.
Hoe komt het dat er geen actie is om de schade te verhalen op de werkelijke daders van de fraude, en welke maatregelen neemt het ministerie om slachtoffers van fraude in de toekomst beter te ondersteunen?
DUO is voornemens de civielrechtelijk schade in deze specifieke casus te verhalen op de daders, nu de schade voor de overheid zich hier heeft gemanifesteerd door het kwijtschelden van de studieschuld. Hiermee is immers vast komen te staan dat de studieschuld niet zal worden terugbetaald door de oud-student. Die schade kan verhaald worden op de daders.
Daarnaast heeft DUO naar aanleiding van deze zaak in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude er ook altijd ingezet wordt op een gesprek met de student. Op die manier kan, naast andere beschikbare informatie zoals de aangifte van identiteitsfraude, een zo compleet mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden voordat DUO een beslissing neemt.
Hoe heeft het ministerie de controlemechanismen van DUO versterkt sinds deze fraudezaak, en welke maatregelen worden er getroffen om soortgelijke incidenten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, betrof het hier een samenloop van omstandigheden door de transitie naar nieuwe systemen. Het betreft dus één momentopname waarin de controles niet goed op elkaar stonden afgesteld. Het controlesysteem is kort nadat de foutieve afstelling is ontdekt, direct hersteld. De fraude zoals die toen plaatsvond, is sindsdien dan ook niet meer mogelijk. Dat sluit evenwel niet uit dat er DigiD-fraude gepleegd kan worden wanneer iemand zelf meewerkt of toestemming verleend.
De rechtbank concludeert dat de Minister geen rechtsgrond had om een voorschot op studiefinanciering te verstrekken. Kunt u aangeven waarom de Minister, ondanks het ontbreken van een wettelijke basis, besloot om voorschotten te betalen en wat dit betekent voor de rechtspositie van studenten die in soortgelijke situaties verkeren?
DUO controleert de inschrijving aan de onderwijsinstelling na 70 dagen. Dat doet DUO om te voorkomen dat de inschrijving nog niet volledig is geregistreerd door de onderwijsinstelling en een student in de eerste maand(en) geen studiefinanciering zou kunnen ontvangen. Dat zou tot grote financiële problemen bij de student kunnen leiden. Mocht na 70 dagen nog geen inschrijving aanwezig zijn, dan wordt de studiefinanciering niet langer toegekend en het uitgekeerde bedrag terug gevorderd.
Ik bestudeer momenteel de uitspraak van de rechter op dit punt en of dit gevolgen heeft voor dit beleid.
Hoe zorgt het ministerie ervoor dat slachtoffers van identiteitsfraude niet ten onrechte als fraudeurs worden behandeld? Wat gaat het ministerie doen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen?
Identiteitsfraude is, zoals gezegd, een serieuze zaak en daar moeten we als overheid oog voor hebben. Het is echter niet in alle gevallen van identiteitsfraude zo dat het slachtoffer geen blaam treft, bijvoorbeeld wanneer iemand zelf identiteitsgegevens aanbiedt en daarvoor een vergoeding ontvangt. Daarom moet er altijd zorgvuldig gekeken worden naar de individuele situatie en alle relevante feiten. DUO heeft daarom naar aanleiding van deze zaak in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude, er altijd ingezet wordt op een gesprek met de student. Op die manier kan een zo goed mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden.
Kunt u een lijst geven van andere mechanismes binnen het DUO-systeem die op gelijke wijze gevoelig zijn voor misbruik door oplichters?
Het is altijd belangrijk dat mensen hun DigiD gegevens geheim houden. Daarmee wordt voorkomen dat iemand met verkeerde intenties gebruik kan maken van bijvoorbeeld studiefinanciering.
De werkwijze die hier wordt gevolgd is specifiek voor dit proces van het controleren van de inschrijving van studenten aan een onderwijsinstelling.
Door de eerder genoemde ongelukkige samenloop van omstandigheden kon het gebeuren dat voor een korte periode grotere bedragen studiefinanciering met terugwerkende kracht konden worden aangevraagd. Dit is direct na het ontdekken van deze fout hersteld. Het gaat dus om een specifiek proces dat niet op andere plekken binnen DUO voorkomt.
Wat is uw mening over de toegang tot het recht voor studenten? Zou dit volgens u verbeterd kunnen worden? Zo ja, hoe?
Studenten en oud-studenten hebben in het kader van het studiefinancieringsstelsel te maken met publiekrechtelijke besluiten. Het is altijd mogelijk om bezwaar aan te tekenen tegen deze besluiten en, mocht dat niet voldoende zijn, een beroepszaak in te stellen bij de rechtbank. Dit gebeurt ook door studenten en oud-studenten. Na de beroepszaak kan nog hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Studenten kunnen uiteraard ook juridische hulp of advies inroepen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vakbonden, het Landelijk Studenten Rechtsbureau of het Juridisch Loket.
Ik heb geen signalen dat deze routes niet goed toegankelijk zouden zijn voor (oud-)studenten en zie dan ook geen aanleiding om hier op dit moment iets in te veranderen.
Gaswinning bij Ternaard |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Sandra Beckerman (SP) |
|
Rummenie , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er reeds door de vorige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een natuurvergunning is verleend voor gaswinning bij Ternaard en dat deze is ingebracht in de Rijkscoordinatieregelingprocedure? Op welke datum is dit gebeurd?
Ja. Op 20 februari 2024 heeft de toenmalig Minister voor Natuur en Stikstof besloten om de natuurvergunning te verlenen. Het besluit is derhalve genomen, het treedt echter pas in werking na publicatie ervan.
Bent u van mening dat -onder andere op basis het definitieve advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)- gesteld kan worden dat er met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur?
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
De adviezen van o.a. SodM (van 29 februari, 22 april en 16 augustus) zijn aanleiding geweest om te bezien of er een noodzaak was de natuurvergunning in te trekken dan wel aan te passen. De conclusie was dat er geen aanleiding was om dat te doen.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag, naar aanleiding van het definitieve advies van het SodM of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van het onderzoek van de Waddenacademie of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Op de ontwerp-natuurvergunning is een groot aantal zienswijzen ingediend. Ook zijn er adviezen ingebracht van de Waddenacademie, de Rijksuniversiteit Groningen en de Landsadvocaat. Het advies van de Waddenacademie d.d. 5 oktober 2021 betreft een juridisch advies inzake Natura 2000 en gaswinning onder de Waddenzee met betrekking tot het de voorgenomen gaswinning Ternaard. Volgens de Waddenacademie tonen de ontwerp-vergunning en de passende beoordeling die daaraan ten grondslag ligt onvoldoende overtuigend aan dat redelijke wetenschappelijke twijfel over het ontstaan van nadelige gevolgen voor de natuurlijke kenmerken en doelstellingen van de Waddenzee ontbreekt. Dit advies is meegewogen in het kader van de verleende vergunning, maar anders dan de conclusie in het advies, was het toenmalige Ministerie van LNV van mening dat toepassing van het toetsingskader dat daar gehanteerd wordt, niet kon leiden tot het weigeren van de vergunning. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van de brieven van United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
In september 2023 heeft Unesco een State of Conservation-rapport uitgebracht over de bescherming van de Waddenzee. Daarin heeft Unesco opgeroepen om de voorgenomen gaswinning niet te vergunnen. Op 13 september 2023 heeft het Werelderfgoedcomité van Unesco in Riyad de Staat van Bescherming (SoC) voor de Trilaterale Waddenzee vastgesteld. De eerdere oproep heeft Unesco in juli 2024 herhaald.
Vervolgens is de Landsadvocaat om advies gevraagd over de betekenis van het Unesco-rapport voor de vergunningverlening. Uit het advies van de Landsadvocaat blijkt dat de bescherming van het werelderfgoed niet valt binnen het toetsingskader van de Wnb en dat uitsluitend moet worden beoordeeld of er sprake is van significante gevolgen van een project voor in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. De oproep van Unesco heeft derhalve niet tot een ander oordeel geleid.
Is deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw gewogen beoordeeld en aangepast naar aanleiding van andere, niet gepubliceerde adviezen?
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, alle bij ons bekende adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Welke onderzoeken en adviezen met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard zijn niet meegewogen in de besluiten?
Alle bij ons bekende adviezen en onderzoeken zijn meegewogen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is de commissie MER opnieuw om advies gevraagd over de passende beoordeling voor de natuurvergunning op basis van het definitieve advies van het SodM?
Nee. Het advies van SodM bevatte geen informatie die aanleiding gaf tot aanpassing van de passende beoordeling of het oordeel daarover.
Op welke manier is de constatering van de commissie MER, dat de bodemdaling op Ameland door de gaswinning onder het eiland nu al op 40 centimeter zit, wat eerder voorzien was voor 2050 en de geconstateerde na-ijleffecten van de gaswinning, betrokken bij de besluitvorming over de natuurvergunning voor het project in Ternaard?
De constatering over de bodemdaling bij Ameland is niet betrokken bij de besluitvorming over Ternaard, omdat de 40 cm bodemdaling op het eiland zelf betreft (noordzijde) en niet de bodemdaling op de Waddenzee. De gaswinning uit Ternaard leidt niet tot gaswinning op het eiland Ameland. De constatering dat er bodemdaling plaatsvindt op het eiland Ameland was al bekend ten tijde van de besluitvorming in 2013. Daarom is aan de NAM in het besluit op het winningsplan de verplichting opgelegd om hiernaar studies uit te voeren. De NAM heeft in 2015 en 2017 de zogenaamde «Long Term Subsidence» studies uitgevoerd. Deze studies worden meegenomen in prognoses voor de bodemdaling van de Waddenzeevelden en jaarlijks gerapporteerd in de meet- en regelrapportages. Ameland wordt in deze rapportage ook meegenomen.
Kunt u de appreciatie van het rapport van de Waddenacademie over de volkenrechtelijke aspecten van Ternaard dat eerder in antwoord op Kamervragen is toegezegd, zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Heb kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Waddenacademie1 en de bijbehorende beleidsaanbevelingen.2 Het rapport en de beleidsaanbevelingen gaan overigens niet specifiek over Ternaard, maar meer in het algemeen over de Europees en internationaalrechtelijke bescherming van de Waddenzee. De gaswinning Ternaard wordt als casus genoemd in het rapport. Op dit moment heeft het kabinet een appreciatie in voorbereiding. Vanwege de complexiteit van dit onderwerp is daarvoor meer tijd nodig. Ook vraagt dit goede afstemming met alle betrokken partijen. Het kabinet streeft ernaar deze appreciatie te agenderen voor het bestuurlijk overleg Waddengebied in 2025.
Deelt u de juridische constatering dat het bevoegd gezag verplicht is om de meest recente wetenschap met betrekking tot de effecten van gaswinning op het Waddengebied die nu beschikbaar is of beschikbaar komt in de periode tot het definitieve besluit, te betrekken bij de beoordeling of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten?
Ja, die constatering deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u al deze onderzoeken, brieven, adviezen en de besluitvorming hieromtrent delen met de Kamer?
Alle onderzoeken en adviezen die in het kader van de RCR-besluitvorming zijn uitgevoerd worden openbaar gemaakt na de definitieve besluitvorming. De onderzoeken van NAM in het kader van de hand aan de kraan zijn openbaar beschikbaar via de website van de NAM. Daarnaast zijn hier ook de «Long Term Subsidence» rapporten te vinden. De onderzoeken in het kader van de RCR procedure tot aan de publicatie van de concept besluiten in 2021 zijn openbaar toegankelijk via de website van het bureau Energieprojecten. Op 13 december jl. zijn in een separate brief de recente auditrapportages over de gas- en zoutwinning onder de Wadden en de gaswinning onder Ameland aan u toegezonden. Conform mijn toezegging in het debat van 11 december, ben ik bereid de adviezen van TNO, SodM en Mijnraad vertrouwelijk ter inzage te leggen, zodat de commissieleden van de inhoud van deze adviezen kennis kunnen nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor a.s. dinsdag 14.00 uur?
Ja.
Bent u bekend met het recente onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en Maastricht Universiteit waaruit blijkt dat tienduizenden mensen met een diploma in de zorg of het onderwijs niet werkzaam zijn in het beroep waarvoor ze zijn opgeleid?1 2 3
Ja. Het krantenartikel behandelt een onderzoek waarover in februari 2024 gepubliceerd werd in ESB4 en waarover het Kamerlid De Kort (VVD) toen ook vragen stelde aan mij. Die zijn op 10 april beantwoord.5
Hoe verklaart u dat de «stille reserve» van, sinds 2000 afgestudeerden, gekwalificeerde docenten (62.000 personen) en verpleegkundigen (28.000 personen) aanzienlijk groter is dan de huidige tekorten in respectievelijk het onderwijs en de zorg?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het belangrijk is en goed voor het onderwijs, dat mensen die voor het beroep leraar kiezen ook voor de klas willen blijven staan en hiertoe aangemoedigd worden. Datzelfde geldt voor de mensen die ervoor kiezen om als verpleegkundige aan de slag te gaan. Deze professionals moeten we koesteren zodat zij hun belangrijke werk in de zorg en het onderwijs kunnen en willen voortzetten.
Dat er toch sprake is van een stille reserve in beide sectoren heeft meerdere redenen: 1) waar iemand wil werken blijft een individuele keuze, de onderwijs- en zorgsector zijn daarin niet anders dan andere beroepssectoren. 2) Uit eerder onderzoek van OCW blijkt ook dat er een onderlinge wisselwerking is van stille reserve in de zorg en het onderwijs. 3) Daarnaast hebben we te maken met een krappe arbeidsmarkt waarin sectoren onderling veel concurreren. Met name de onderwijs- en zorgsector staan in een dergelijke krappe markt voor een grote uitdaging.
Voor het onderwijs geldt verder dat we ook tijdelijke verschuivingen zien waarin leraren tijdelijk iets anders gaan doen om vervolgens toch weer te kiezen voor het onderwijs. De praktijk wijst verder uit dat een groot deel van de stille reserve in het onderwijs en de zorg niet per se woont op de plaats waar ook de meeste behoefte is aan meer leerkrachten of verpleegkundigen.
Kunt u aangeven welke maatregelen u reeds heeft genomen of van plan bent te nemen om deze stille reserve te activeren en terug te laten keren naar hun oorspronkelijke beroep?
De Minister van VWS en ik willen de stille reserve inspireren om weer aan de slag te gaan, via het bredere arbeidsmarktbeleid dat wij voeren om de tekorten in de zorg en het onderwijs aan te pakken. Een goede en aantrekkelijke arbeidsmarkt voor de zorg- en onderwijssector heeft onze hoogte prioriteit. Het direct benaderen en/of aanschrijven van de stille reserve is AVG technisch niet mogelijk.6 Wel is een algemeen bericht naar de ABP deelnemers uitgegaan via de nieuwsbrief van het ABP. Dit waren interviews met gepensioneerden die doorwerken na AOW of zijn heringetreden in het onderwijs.7
Er zijn meerdere stappen gezet om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken en daarmee ook de stille reserve aan te moedigen om weer te kiezen voor het onderwijs. Zo is geïnvesteerd in het verhogen van de salarissen van leraren waarmee de loonkloof tussen het po en vo is gedicht. Daarnaast is er geïnvesteerd in het verlichten van de werkdruk in het po en vo. Met de Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (NAPL) die in 2024 van start is gegaan, geven we een serieuze impuls aan de verdere professionalisering van leraren. Ook hebben we 21 januari de landelijke campagne «Werken met de Toekomst» gelanceerd om mensen enthousiast te maken voor een baan in het onderwijs: het is de plek waar je verschil kunt maken in de levens van kinderen, jongeren en jong-volwassenen. Over deze en andere maatregelen is de Kamer zeer recent ook nog geïnformeerd.8
Ook de Minister van VWS zet stappen om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken. Daarvoor wordt ingezet langs drie lijnen, namelijk 1) het halveren van de administratietijd onder andere door de inzet van artificial intelligence, 2) de juiste inzet van medewerkers onder andere door arbitrage tussen zorgwetten waarbij de minste inzet van medewerkers uitgangspunt wordt en medisch technische zorginnovaties die arbeidsbesparend werken en 3) het vergroten van vakmanschap en werkplezier onder meer via een leidraad die werkgevers concrete handvatten biedt om hiermee aan de slag te gaan. Deze maatregelen moeten er gezamenlijk aan bijdragen dat de zorgvraag afneemt en het aantrekkelijk is en blijft om in de zorg te werken, ook voor mensen die tot de stille reserve behoren.
In het onderzoek wordt aangegeven dat veel mensen uit de stille reserve hun huidige werk aantrekkelijker vinden dan werken in de zorg of het onderwijs, onder meer vanwege een betere werk-privébalans en meer autonomie; wat doet u om de werkdruk in deze sectoren te verlichten en de autonomie van werknemers te vergroten?
Voor de aanpak van werkdruk zijn elk jaar werkdrukmiddelen beschikbaar voor po en vo. Scholen kunnen kiezen hoe zij de middelen inzetten. In opdracht van OCW wordt het proces en de effectiviteit van de werkdrukaanpak gemonitord. In december 2024 is de eindevaluatie opgeleverd.9 Dit rapport laat zien dat de werkdrukmiddelen lijken bij te dragen aan vermindering van de ervaren taakeisen en een toename van de regelmogelijkheden. Maar we zien ook dat het effect van de werkdrukmiddelen niet blijvend toeneemt en het gesprek over werkdruk minder vaak wordt gevoerd dan de eerste jaren na invoering van de werkdrukmiddelen. De komende maanden vinden met het onderwijsveld gesprekken plaats over het verlagen van werkdruk, de inzet van de werkdrukmiddelen en het vergroten van werkplezier, waarna beleidsopties worden uitgewerkt. De Kamer wordt hierover voor de zomer van ’25 geïnformeerd.
De mate van autonomie en professionele ruimte van leraren verschilt sterk per school. Een belangrijk instrument is het professioneel statuut waarin afspraken gemaakt worden over autonomie en de professionele ruimte tussen bestuur en onderwijsprofessionals. De Kamer is in de lerarenbrief geïnformeerd dat we binnenkort met een beleidsreactie komen op het onderzoek over het professioneel statuut.
Om de werkdruk in de zorg te verlichten wil de Minister van VWS in de eerste plaats de administratieve lasten verlagen en ervoor zorgen dat medewerkers op de juiste manier worden ingezet, onder meer met behulp van arbeidsbesparende technologie. Daarnaast wordt vanuit verschillende initiatieven ingezet op het bevorderen van professionele autonomie en zeggenschap van werknemers. Zo zijn er subsidiemiddelen beschikbaar om op instellingsniveau met zeggenschap aan de slag te gaan, om leermiddelen te ontwikkelen en activiteiten te organiseren om professionele autonomie te stimuleren10. Met de Monitor Zeggenschap wordt de formele en ervaren zeggenschap van professionals in kaart gebracht. De rapportage van de eerste her-meting en de bijhorende factsheet worden op korte termijn naar de Tweede Kamer verzonden. Deze informatie helpt werkgevers om gerichter zeggenschap en professionele autonomie in de zorg te kunnen verbeteren.
Bent u bereid samen te werken met werkgeversorganisaties om flexibele werktijden en andere maatregelen, zoals het beperken van nachtdiensten, te stimuleren, zodat met name vrouwen met zorgtaken makkelijker kunnen terugkeren naar de zorg?
De gezondheidszorg gaat 24 uur per dag en 7 dagen per week door, waardoor veel werk geen 9-tot-5 is. Ook in de nacht hebben we medewerkers nodig die klaarstaan om zorgvragen te vervullen. Gelukkig zijn er veel mensen die ook (of juist) op deze «afwijkende» werktijden willen werken. Tegelijkertijd zullen er mensen zijn met andere voorkeuren voor werktijden, omdat die bijvoorbeeld beter te combineren zijn met zorgtaken of andere verplichtingen in het privéleven. Op dit moment is het door het Arbeidstijdenbesluit niet altijd mogelijk voor werkgevers in de zorg om in de grote diversiteit van wensen en voorkeuren van medewerkers te voorzien. De wet- en regelgeving hieromtrent ligt op het beleidsterrein van de Minister van SZW. De Minister van VWS vindt het een interessant idee en gaat daarom, in navolging van de motie-Tielen11 die hier ook op ziet, in overleg met het Ministerie van SZW en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in de zorg na of flexibilisering van de arbeidstijdenregelgeving op dit punt wenselijk en haalbaar is.
Eerder onderzoek wees uit dat starters in het onderwijs vaak uitvallen door gebrek aan goede begeleiding; wat doet u om te zorgen dat alle scholen een degelijk inwerkprogramma voor nieuwe docenten hebben?
Goede begeleiding is essentieel, en dat geldt ook voor loopbaanontwikkeling. Begeleiding krijgt in de cao’s gelukkig al meer aandacht en geld. Daarnaast zien we dat dat steeds meer starters worden begeleid. De begeleiding van de startende leraren ligt op ongeveer 90% in po en vo en 77% in het mbo.
De afgelopen jaren is er gewerkt aan een helderder structuur tussen scholen, opleidingen en leraren voor betere kwaliteit van de begeleiding van starters. Daarnaast worden er in de Nationale Aanpak Professionalisering Leraren verschillende ontwikkelpaden gerealiseerd. Dit betekent in het begin van je carrière dat je bijvoorbeeld van start- naar vakbekwaam kan komen. Daarnaast kan een ervaren leraar een loopbaanpad kiezen waarin begeleiding van beginnende leraren een belangrijk onderdeel is. De verschillende loopbaanpaden helpen bij duidelijkere kwalitatieve kaders voor de begeleiding van startende leraren en ervaren docenten.
Heeft u zicht op de financiële en praktische haalbaarheid van een nationaal actieplan om de stille reserve te mobiliseren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u op dit gebied heeft gezet of gaat zetten?
De Minister van VWS en ik zetten in op een breed spectrum aan maatregelen om het werk in zorg en welzijn en het onderwijs aantrekkelijker te maken voor iedereen – inclusief de stille reserve. Zie ook de beantwoording van vraag 3 met de maatregelen die wij hiervoor nemen.
Hoe kan de overheid bijdragen aan een cultuurverandering binnen de zorg- en onderwijssectoren, zodat medewerkers meer waardering en ondersteuning ervaren, met als doel zowel uitstroom te beperken als herintreders te werven?
Langs verschillende lijnen is er inzet op beleid dat er aan bijdraagt dat het onderwijs een prettige plek is om als professional te werken. Zo beperken we de uitstroom van leraren en vergroten we de instroom van herintreders. In het funderend onderwijs wordt dit bijvoorbeeld gedaan met financiële middelen voor strategisch personeelsbeleid en een inspiratiebundel voor scholen over dit onderwerp. In aanvulling daarop wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid. Doelstelling van het wetsvoorstel is het bevorderen van professionele ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid van onderwijsprofessionals. Op deze manier zou onderwijspersoneel ook meer waardering en ondersteuning kunnen ervaren. Strategisch personeelsbeleid geeft invulling aan goed werkgeverschap en kan daarmee helpen de personeelstekorten in de sector te verminderen. Het streven is dat het wetsvoorstel voor de zomer van 2025 naar de Raad van State gaat. Met de onlangs gepresenteerde lerarencampagne (zie beantwoording vraag 3) benadrukken we ook nogmaals het belang en de waardering voor het werk van leraren.
Ook in de zorg is er veel aandacht voor het aantrekkelijker maken van het werken in zorg en welzijn. De Minister van VWS zet via ondersteuning van het Preventieplan voor medewerkers in zorg en welzijn in op het tegengaan van ongewenste uitstroom. Dit is een aanpak die ervoor zorgt dat werkgevers het verzuim en verloop in hun organisatie terugdringen door sámen met hun medewerkers te kijken naar oorzaken van hiervan en wat er daadwerkelijk nodig is om mensen gezond aan het werk te houden12. Een gezond en veilig werk- en leerklimaat, een leidinggevende die de werknemer in zijn of haar kracht zet en waardering uit en het betrekken van medewerkers in de besluitvorming zijn belangrijke elementen die in de eerste fase van het Preventieplan naar voren zijn komen. De Minister van VWS is van plan om samen met de initiatiefnemers de bevindingen zo breed mogelijk te verspreiden. Ook is de Minister van VWS voornemens om de aanpak van het Preventieplan op te nemen op het platform dat zij dit voorjaar tijdens een zorgtop zal lanceren. Op dit platform komen effectieve initiatieven die een bijdrage kunnen leveren aan het sverminderen van het arbeidsmarkttekort in de zorg. Dit levend platform zal voortdurend in ontwikkeling blijven en meebewegen met de tijd. Daarmee levert het naar verwachting ook een bijdrage aan de cultuurverandering in de zorgsector.
De hoge dierenartskosten en de macht van (private equity) ketens |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Rummenie , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Evidensia sluit twee dierenklinieken in Stad en Hoogkerk, Winsum voorlopig dicht»?1
Ja.
Herkent u dat dit bericht in een lange reeks staat van berichten over private equity ketens in de dierenzorg die zorgen voor verminderde beschikbaarheid en hogere tarieven voor huisdierenzorg?
Ik neem de signalen en zorgen over mogelijke prijsstijgingen, de mogelijke rol van ketenvorming daarbij, betaalbaarheid van zorg en mogelijke gevolgen voor dieren zeer serieus. Zoals ik eerder heb aangegeven, dient het toegezegde onderzoek naar de tarieven in de diergeneeskundige zorg ertoe eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Mijn acties zijn erop gericht de feitelijke en economische situatie rondom de diergeneeskundige zorg, inclusief de rol van ketenvorming, in beeld te brengen en te bezien of er iets nodig is en zo ja, welke verantwoordelijkheid er ligt voor de eigenaar, de dierenarts en de overheid. Ik verwacht dat ik u dit onderzoek, inclusief mijn reactie op de resultaten, de externe analyse naar het buitenland en mijn verkenning naar mogelijke maatregelen vanuit de overheid, op zeer korte termijn kan doen toekomen.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is dat er moet worden ingegrepen in de huisdierenzorg, omdat de macht van grote ketens nu grote impact heeft op de betaalbaarheid en beschikbaarheid en daarmee op het dierenwelzijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek waartoe de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) oproept, namelijk om een onderzoek te starten naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg en de mogelijkheden te bezien om prijsstijgingen te beperken en de Kamer hierover in het tweede kwartaal van 2023 te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de voorstellen voor wet- en of regelgeving, ten aanzien waarvan de Kamer vorig jaar middels de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) uitsprak dat er ingegrepen moest worden in de markt voor dierenzorg en er in 2024 wet- en/of regelgeving gepresenteerd moest worden, nog dit jaar met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 48) om toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) de mogelijkheid te geven overnames te toetsen zodat lokale machtsposities in de dierenzorg kunnen worden voorkomen?
De motie-Beckerman waaraan u refereert bestaat uit twee onderdelen. Het deel van de motie dat ziet op het mededingingsrecht en de bevoegdheden van de ACM behoort tot de portefeuille van de Minister van Economische Zaken (EZ). De Minister van EZ heeft uw Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om de introductie van nieuwe gerichte mededingingsinstrumenten en een aanpassing van de Mededingingswet te overwegen. Een eventuele actualisering van het fusietoezicht die de ACM de mogelijkheid geeft om overnames te toetsen die op dit moment onder de nu geldende meldingsdrempels vallen maakt hier deel van uit. Hij heeft in deze brief toegezegd uw Kamer in het voorjaar 2025 te informeren over de voortgang.
Erkent u dat, aangezien de Kamer al lange tijd aandringt op maatregelen en wetgeving en een veelvoud aan moties aangenomen is, het nu tijd is dat het kabinet grote stappen gaat zetten om leed bij baasjes en dieren te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5
Bent u bekend met de misleidende praktijken van energieleverancier HEM, zoals vastgelegd in de uitzendingen van onder meer Radar?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ernst van de situatie waarin consumenten worden geïntimideerd met ongegronde claims, en dreigementen om goederen in beslag te nemen?
De bescherming van afnemers van elektriciteit en gas is onmiskenbaar van zeer groot belang. Daarom is in de Energiewet een stevig en uitgebreid consumentenbeschermingsregime opgenomen.
Wat vindt u ervan dat consumenten geen duidelijke uitleg krijgen over kosten en vaak zelfs worden geïntimideerd? Hoe classificeert u dit gedrag?
Het kabinet vindt het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is wat de contractvoorwaarden betekenen. In de Energiewet staat dat de ACM de mogelijkheid krijgt om een wervingsstop op te leggen wanneer een leverancier zich niet aan de regels van oneerlijke handelspraktijken houdt, zodat een leverancier geen nieuwe klanten kan aannemen zolang zij de zaken niet op orde hebben. Ook regelt de Energiewet dat de ACM de mogelijkheid krijgt om de vergunning in te trekken bij herhaaldelijk schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken (misleiding/agressieve verkoop).
Welke maatregelen treft u om consumenten op korte termijn te beschermen tegen deze wanpraktijken?
De onafhankelijke toezichthouder ACM houdt toezicht en grijpt in wanneer zij dit nodig acht. Zij weegt haar besluit zorgvuldig en doet er alles aan om de klanten van deze partij niet in de kou te laten staan. In de Energiewet worden enerzijds de eisen voor het verkrijgen van een vergunning aangescherpt (zo krijgt de ACM de bevoegdheid om via de Wet Bibob de betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers te toetsen) en krijgt anderzijds de ACM de mogelijkheid om in te grijpen als een leverancier die actief is op de energiemarkt zich niet aan de regels houdt. Zie ook de beantwoording van vraag 6.
Bent u het ermee eens dat dit soort bedrijven structurele misleiding geen recht meer zouden moeten hebben op een vergunning om energie te leveren?
Ik deel de mening dat agressieve handelspraktijken hard aangepakt moeten worden. In de Energiewet krijgt de ACM voldoende nieuwe handvatten om stevig op te treden als zij dat nodig acht. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe zorgt de nieuwe Energiewet voor voldoende bevoegdheden voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op hierop scherper te handhaven? Is het mogelijk om bepaalde onderdelen van deze wet al eerder te laten ingaan?
Voor de toekomst scherpt de Energiewet de eisen aan voor leveranciers om op de Nederlandse markt elektriciteit of gas te mogen leveren aan consumenten. Ook krijgt de ACM voldoende nieuwe handvatten om stevig op te treden wanneer dat nodig is. Zo kan de ACM straks scherper vooraf toetsen om malafide ondernemers te kunnen weren en kan zij ook tijdens de rit ingrijpen in het geval van oneerlijke handelspraktijken of het niet voldoen aan een jaarlijkse financiële stresstest – en de ACM kan als ultieme sanctie de vergunning intrekken.
Kleine ondernemers die in 2022 klant zijn geworden bij HEM melden soortgelijke klachten; bent u ook van mening dat kleine ondernemers ook dezelfde mate van consumentenbescherming zouden moeten genieten? Staat dat nu voldoende in de Energiewet?
Het wetsvoorstel ziet op kleinverbruikers, daaronder vallen alle aansluitingen met een doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk aan 3 x 80 Ampère voor elektriciteit of 40 m3(n) per uur voor gas. Kleinverbruikers genieten extra bescherming ten opzichte van grootverbruikers via energiewetgeving maar ook via het Burgerlijk Wetboek (oneerlijke handelspraktijken), omdat het om huishoudens/consumenten/kleinzakelijke klanten gaat.
Zijn er andere toezichthouders onder andere ministeries die mogelijk ook ingezet kunnen worden om de praktijken van HEM een halt toe te roepen gezien hun schandalige praktijken?
In de berichtgeving gaat het onder andere over vermeende dreiging met het sturen van een gerechtsdeurwaarder. Het beroep gerechtsdeurwaarder is een beschermd of gereglementeerd beroep. De bevoegde personen moeten zijn opgenomen in een openbaar register, zodat altijd geverifieerd kan worden of iemand terecht de titel voert. Iemand die niet bevoegd is mag deze titel niet voeren, dat is strafbaar. De beroepsgroep gerechtsdeurwaarders staat onder toezicht van het Bureau Financieel Toezicht. Uiteraard kan de consument daarnaast net als nu naar de rechter stappen, maar met de Energiewet wordt voor consumenten ook gegarandeerd dat zij op een toegankelijke wijze hun recht kunnen halen, doordat het voor vergunninghoudende leveranciers verplicht wordt om aangesloten te zijn bij een buitengerechtelijke instantie voor geschilbeslechting.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheden voor een beroepsverbod voor dit soort foute types? Kan dat al volgens u met de nieuwe Energiewet? Zo nee, bent u bereid dit uit te werken voor de volgende nota van wijziging van de Energiewet?
In de Energiewet wordt de lat voor het verkrijgen en behouden van een vergunning voor leveren aan consumenten op de Nederlandse markt verhoogd. Daarnaast maakt het vragen van een VOG en toepassing van de wet Bibob het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Zo kan de ACM straks beter toetsen aan de poort en eventuele kwaadwillende partijen tegenhouden. Tevens kan zij ingrijpen in het geval van oneerlijke handelspraktijken of het niet voldoen aan een jaarlijkse financiële stresstest- en als ultieme sanctie de vergunning intrekken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De problemen van huurders in het mijnbouwschadegebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alja (56) zit doodziek in een schimmelhuis in Appingedam. Nog steeds is niet duidelijk of het gesloopt wordt. «Mijn longarts is hier niet blij mee»»1
Ja, ik ken dit artikel.
Herkent u dat huurders in slechte soms zelfs ziekmakende woningen nog altijd wachten op de versterkingsoperatie?
Ik ben bekend met het feit dat er woningen zijn, zoals de woning van Alja, waarbij het onderhoud is uitgesteld in afwachting van een beoordeling, herbeoordeling of de versterking en er schimmelproblemen zijn ontstaan. Ik vind niet dat huurders op deze wijze de gevolgen van de versterkingsoperatie mogen ervaren. Huurders van deze woningen kunnen met hun klachten in eerste instantie terecht bij de verantwoordelijke woningcorporatie, die verantwoordelijk is om gemelde problemen op te pakken.
Herkent u voorts dat dit niet alleen in Appingedam speelt maar op meer plekken in het bevingsgebied waar huurders al lange tijd moeten wachten in schimmelwoningen?
Als er meerdere gevallen zijn die ik niet in het zicht heb, dan verneem ik graag waar deze problematiek zich nog meer bevindt.
Hoe gaat u zorgen dat er snel duidelijkheid komt en er overgegaan wordt tot sloop-nieuwbouw van deze woningen?
Het oplossen van verschillen tussen bouwkundig-versterken en sloop-nieuwbouw ligt bij woningcorporaties gecompliceerder dan bij particulier woningbezit. Vanwege de staatssteunregels kan ik aan woningcorporaties de kosten voortkomend uit het versterkingsadvies vergoeden. De keuze om sloop-nieuwbouw toe te passen ligt bij de woningcorporatie zelf, evenals het vergoeden van de meerkosten die hiermee gepaard gaan. Gegeven de schrijnende situatie onderzoek ik nu of ik een grotere bijdrage kan leveren. Dit wordt in gezamenlijkheid met de NCG en woningcorporaties uitgezocht.
Wat kunt u doen voor bewoners die in ziekmakende omstandigheden wonen?
Zie antwoord op vraag 2.
Kent u voorts het bericht «Huur verdubbeld na herbouw woningen in Appingedam: «Schofterig»»?2
Ja, ik ken dit artikel.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen dat huurders van woningen die door gaswinning zijn beschadigd en/of onveilig zijn veel meer huur moeten gaan betalen?
Ik vind dat huurders geen nadeel mogen ondervinden van de versterking, zoals het niet kunnen dragen van de woonlasten. De huren van huurders mogen niet zomaar worden verhoogd. Het verhogen van huren door de woningcorporaties moet goed zijn onderbouwd. Hierbij zijn twee zaken te onderscheiden: 1) Woningcorporaties zijn net als alle verhuurders gerechtigd om de huur van een woning te verhogen binnen de wettelijke kaders die daarvoor jaarlijks door de Rijksoverheid worden vastgesteld. Dit percentage waarmee de huur mag worden verhoogd geldt landelijk. Naar aanleiding van de versterking maken huurders soms de keuze om groter of kleiner te gaan wonen. Als huurders terugkeren naar een vergelijkbare woning, dan betalen zij dezelfde woonlasten. Mocht het zijn dat uw Kamer berichten hoort die hiermee tegenstrijdig zijn, dan verzoek ik u mij die aan te reiken. Als een huurder niet terugkeert naar een vergelijkbare woning, maar naar een grotere of kleinere woning verhuist, dan gaat de huurder wel een andere huurprijs betalen.
In geval van sloop-nieuwbouw (regulier/buiten de versterkingsoperatie en naar aanleiding van de versterking) wordt de huur in sommige gevallen verhoogd, omdat ook de exploitatielast van de woningcorporaties wordt verhoogd.
Hierbij wordt door de woningcorporatie altijd gekeken naar de netto-woonlasten. Een huurder mag er niet op achteruit gaan. Hiervoor wordt er gekeken naar de huurkosten en de energielasten. Dit beleid is afgestemd met de huurdersorganisaties. In deze gevallen is het reguliere sociaal plan van de woningcorporatie van toepassing. Dit sociaal plan is in samenspraak met de huurdersorganisaties tot stand gekomen en vergelijkbaar met sloop-nieuwbouw elders in den lande.
Daar waar huurders recht hebben op aardbeving gerelateerde vergoedingen, omdat er wel een versterkingsadvies ligt (niet zijnde sloop-nieuwbouw) krijgen huurders deze vergoedingen uitbetaalt bovenop de vergoedingen van het reguliere sociaal plan.
Kunt u in overleg met de corporatie en de NCG zorgen dat deze huurders alsnog een woonlastengarantie krijgen en de teveel betaalde huur wordt vergoed?
Ik ga hierover met de woningbouwcorporaties in gesprek. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Hoe is uitvoering gegeven aan de in 2022 aangenomen motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200-XIII, nr. 96) om de problemen die huurders van Marenland ervoeren, zoals het niet terugkrijgen wat ze hadden bij versterking en sloop-nieuwbouw, versterkte en herbouwde woningen soms grote gebreken kennen en mensen gedwongen vastzitten aan duurdere energiecontracten? In een Kamerbrief van mei 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1240) wordt hier kort over gesproken, is hier een update van te geven?
In lijn met de Kamerbrief van mei 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1240) hebben de woningcorporaties de herleidbare klachten (veelal anonieme klachten) uit het Zwartboek zoveel mogelijk opgelost. Daar waar klachten niet herleidbaar waren en ook niet door de huurder gemeld zijn, kan de corporatie deze garantie niet geven.
Hoort u de verhalen van huurders dat de verhuiskostenvergoeding voor hen niet hoog genoeg is? Herkent u dat zeker bewoners die op leeftijd zijn of fysieke gebreken hebben in de knel komen? Wat wilt u voor deze bewoners doen?
Vanuit een landelijke regeling zijn er middelen beschikbaar voor de compensatie van de kosten voor het verhuizen en herinrichten van huurwoningen van woningcorporaties.3 Daar bovenop wordt voor huurders in het aardbevingsgebied de verhuizing zelf geregeld door de corporatie en verzorgd door een verhuisbedrijf. Dit hoeft niet uit de verhuiskostenvergoeding bekostigd te worden. Daar waar het gaat om verhuizingen van huurders met een zorgbehoefte voorziet de NCG in samenwerking met de woningcorporatie in de zorgbehoefte van de huurder.
Herkent u dat nog steeds veel huurders in het mijnbouwschadegebied in diepe problemen zitten en zich niet gehoord voelen? Wat gaat u specifiek voor huurders doen?
Dit is mij bekend. Woningcorporaties hebben geen zorgplicht voor deze diepe problemen, maar hebben een signaleringsfunctie naar de gemeenten, maatschappelijke organisaties en andere zorgverleners om de zorgen dat deze huurders de zorg ontvangen die nodig is. Deze signaleringsfunctie nemen de woningcorporaties serieus en er is hiervoor een samenwerkingsverband tussen woningcorporaties, gemeenten en zorgverleners.
Uw voorganger nam een zwartboek van huurders uit het mijn bouwschadegebied aan en zei toe het idee voor onafhankelijk loket waar huurders terecht kunnen met vragen en klachten nader uit te werken, is dit inmiddels uitgewerkt?3 Zo nee, wilt u dit oppakken?
Veel van de informatie die via dit loket beschikbaar zou komen, is op dit moment al beschikbaar bij de huurdersverenigingen, huurcommissie, NCG en IMG. Daarom wordt op dit moment met deze partijen bezien of een aanvullend loket de hulp biedt, die deze mensen nodig hebben en wie dit loket zou moeten exploiteren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Herstel Groningen op 18 november?
Ja.
Het bericht 'Mbo-instelling verbiedt telefoongebruik in de klas' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Welzijn College van het ROC Midden Nederland een verbod op mobiele telefoons tijdens lessen heeft ingevoerd?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u deze maatregel en de effecten die door docenten zijn gemeld, zoals verbeterde concentratie, leerprestaties en een beter leerklimaat?
Ik vind dit een mooi initiatief en moedig meer mbo-instellingen aan om mobiele telefoons in de klas te verbieden als zij dat nodig achten. Ik vind het daarbij van belang dat docenten en mbo-instellingen zelf een inschatting maken of het wenselijk is om telefoons te verbieden in de lessen ten behoeve van concentratie, leerprestaties en een beter leerklimaat. Ik moedig mbo-instellingen aan om hierover met hun docenten en studenten in gesprek te gaan en op basis daarvan te bepalen wat nodig is.
Erkent u de problemen die gepaard gaan met het gebruik van mobiele telefoons tijdens lessen, zoals concentratieverlies en extra werkdruk voor docenten?
Ja, ik erken dat het gebruik van mobiele telefoons tijdens lessen kan zorgen voor verminderde concentratie en extra werkdruk.
Welke concrete stappen onderneemt het ministerie om scholen te ondersteunen bij het invoeren van maatregelen die het telefoongebruik beperken?
Op dit moment onderneemt het ministerie geen stappen om mbo-instellingen te ondersteunen bij het invoeren van maatregelen rond mobieltjesverbod.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat binnen het mbo een meerderheid van de onderwijspersoneelsleden voorstander is van een telefoonverbod tijdens lessen, zoals blijkt uit een enquête van de Algemene Onderwijsbond (AOb)?
Ik vind het goed dat onderwijspersoneel zich uitspreekt over de zorgen die zij hebben. Dit is een duidelijk signaal. Ik moedig hen aan om dit bespreekbaar te maken in hun team en op instellingsniveau, zodat teams en mbo-instellingen daarover waar nodig afspraken kunnen maken.
Bent u bereid om, gezien deze uitkomsten, een landelijk beleid te overwegen voor het verminderen van telefoongebruik tijdens lessen in het mbo?
Ik overweeg niet om een landelijke richtlijn voor alle mbo-instellingen in te voeren. Het mbo kent bovendien een diverse doelgroep waarbinnen een deel van de studenten volwassen is. Daarom kan het passend zijn dat er ruimte voor maatwerk blijft als het gaat om afspraken rond telefoongebruik tijdens de les in het mbo, maar ook dit is aan de mbo-instelling om te overwegen.
Overweegt u om landelijke richtlijnen in te voeren voor het verminderen van telefoongebruik op scholen, zowel in het primair, voortgezet als middelbaar beroepsonderwijs?
Nee, zie antwoord 6.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de effectiviteit van telefoonvrije lessen, met aandacht voor verbeterde leerprestaties, werkplezier van docenten, en vermindering van afleiding in de klas?
Ik zal hier geen onderzoek naar doen. Docenten en mbo-instellingen kunnen op basis van hun eigen ervaring een afweging maken. Ik acht het niet nodig om de effectiviteit van telefoonvrije lessen landelijk in beeld te brengen.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om scholen financieel of praktisch te ondersteunen bij het implementeren van maatregelen, zoals afsluitbare telefoonhoesjes of andere technieken, om het telefoongebruik tijdens lessen effectief te beperken?
Instellingen kunnen hiervoor de lumpsum inzetten. Ook moedig ik scholen aan om goede voorbeelden met elkaar te delen.
Het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: ‘Maakt Nederland op lange termijn kapot’' |
|
Ines Kostić (PvdD), Jan Paternotte (D66), Chris Stoffer (SGP), Sandra Beckerman (SP), Joost Eerdmans (EénNL), Doğukan Ergin (DENK), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt), Harmen Krul (CDA), Rob Jetten (D66), Don Ceder (CU) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Fleur Agema (minister ) (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson & Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden, Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland, Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Ja.
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage 1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen. Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in 2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart.
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie? Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent, net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen) op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren ontwikkelt?
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar 5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar. Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in 2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar. Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde van 2,11% van de EU in 2022.
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet, en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling aan een universiteit in het buitenland?
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen van dit kabinet?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness». Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap, innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing? Wat gaat u daaraan doen?
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere publieke voorzieningen te betalen?
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten, zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen, verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie? Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van € 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal € 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs, kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek. Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken. Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap, waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden. Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups, zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf te starten.
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector voor zowel lange als korte termijn?
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing, zal echter niet plaatsvinden.
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald, denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren schrappen?
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de NTS geschrapt.
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen van Nederland?
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent per jaar19.
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels. Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt. Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding, juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen, bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk onderdeel van deze leidraad.
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen van praktische opleidingen en beroepen?
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding, onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025 een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere zorg, techniek en onderwijs.
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel «normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement 3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen op deze sectoren?
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor moet nog plaatsvinden.
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer toegezegd, begin 2025.
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen, mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN geïnformeerd.
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen? Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis voor nodig is?
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke maatschappelijke doelen?
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
Het delen van alternatieve opties voor het uitstellen van de curriculumherziening. |
|
Doğukan Ergin (DENK), Ilana Rooderkerk (D66), Sandra Beckerman (SP), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u de scenarioverkenning ten behoeve van aanpassingen in het proces van de kerndoelenherziening (specifiek: nota #47559751) delen met de Kamer vóór het commissiedebat over de curriculumherziening en het masterplan basisvaardigheden op woensdag 16 oktober 2024? Zo nee, waarom niet?
Bij deze schrijf ik u dat ik niet aan uw verzoek kan voldoen. De genoemde nota is de nota ter ondertekening voor aanlevering van het wetsvoorstel herziening wettelijke grondslagen kerndoelen bij de Raad Sociaal Domein. In lijn met het kabinetsbrede beleid rondom openbaarmaking worden stukken ter voorbereiding van de ministerraad en onderraden in principe niet openbaar gemaakt om de eenheid van kabinetsbeleid te waarborgen. Genoemde nota diende ter voorbereiding van de bespreking in de onderraad en zal ik derhalve dan ook niet openbaar maken.
Kunt u deze vraag vóór woensdag 16 oktober 10:00 beantwoorden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.
Een werkbezoek van Tweede Kamerleden aan Drenthe |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Sandra Beckerman (SP), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van Marum , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herkent u dat gedupeerden met schade rondom de gasopslag Norg (Langelo) nog steeds problemen ervaren met de schadeafhandeling?
Ja. Met Nij Begun zijn er belangrijke stappen gezet in het verbeteren van de schadeafhandeling, waaronder rondom de gasopslag Norg. Zo is het effectgebied voor de toepassing van het bewijsvermoeden hersteld en wettelijk vastgelegd, waarmee de omgeving van de gasopslag Norg weer volledig binnen het werkgebied van het IMG valt en onderdeel is van alle maatregelen ter verbetering van de schadeafhandeling. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) werkt hard aan de implementatie van deze maatregelen en ik (Staatssecretaris) krijg dan ook steeds meer signalen dat mensen verbetering ervaren. Dat geldt echter nog niet voor iedereen. Dit heeft mijn aandacht, los van waar men ook woont in het effectgebied van het Groningenveld, of in de omgeving van de gasopslag Norg.
Deelt u de conclusie dat de trillingstool niet moet worden gebruikt om schade af te wijzen omdat schade ook kan ontstaan of verergeren zonder (zware) trillingen op een locatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de beantwoording (Kamerstuk 2024D28457) van vragen vanuit uw Kamer in juli jl. is aangegeven wordt de trillingstool bij de beoordeling van schades alleen nog gebruikt wanneer de bewoner kiest voor een maatwerkprocedure. De trillingstool wordt ingezet om te beoordelen of schade, met een andere oorzaak, toch door aardbevingen kan zijn ontstaan of verergerd. Dit leidt tot hogere vergoedingen en minder afwijzingen in de gebieden waar de meeste aardbevingen zijn voorgekomen. Het kabinet is in lijn met de motie Beckerman (Kamerstuk 36 441, nr. 24)) wel in gesprek met het IMG om te kijken naar de prominente plek van de trillingstool.
Het klopt dat er meer mechanismen zijn die tot (verergering van) schade als gevolg van de gaswinning kunnen leiden zoals de indirecte effecten van diepe bodemdaling. Het IMG heeft hier onderzoek naar laten doen en betrekt dit bij de beoordeling van schade. Het IMG laat momenteel nog een breder vervolgonderzoek doen naar deze complexe schadeoorzaak. Daarnaast laat het IMG samen met de Commissie Mijnbouwschade onderzoek doen naar de effecten van gestapelde mijnbouw. Als de resultaten hier aanleiding toe geven worden ook deze resultaten betrokken in de beoordeling van schade.
Tot slot vindt het kabinet het belangrijk om te benoemen dat naast de bekende maatwerkprocedure bewoners ook kunnen kiezen voor de vaste vergoeding en daadwerkelijk herstel tot 60.000 euro. Daarbij wordt er helemaal geen onderzoek meer gedaan naar de oorzaak van alle schade die naar zijn aard mijnbouwschade kan zijn.
Herkent u dat het IMG de trillingstool juist weer een prominentere plek geeft in de schadeafhandeling met de invoering van de zogenaamde «vaste vergoeding» en «daadwerkelijk herstel»? Deelt u de analyse dat dit onwenselijk is omdat (herhaal)schade op sommige plekken hierdoor weer moeilijker vergoed gaat worden?
Nee. Juist bij de vaste vergoeding en daadwerkelijk herstel wordt er bij schade die kan zijn veroorzaakt door mijnbouw geen verder onderzoek gedaan naar de oorzaak. Hier wordt ook de trillingstool niet gebruikt om individuele schades te beoordelen.
Alle bewoners in het effectgebied krijgen de mogelijkheid hun schade op deze mildere, menselijke en makkelijkere manier te laten afhandelen. Als er daarna nieuwe of verergerde (herhaal)schade ontstaat kan de bewoner opnieuw bij het IMG terecht. In dat geval wordt bekeken of de schade kan zijn veroorzaakt door de trillingen van een nieuwe beving of indirecte effecten van diepe bodemdaling als gevolg van de gaswinning. Als dit het geval is, kan de bewoner opnieuw kiezen voor daadwerkelijk herstel, de vaste vergoeding bij herhaalschade of een maatwerkprocedure.
Kamerleden spraken met bewoners die hekelen dat er nog steeds stapels aan dure rapporten worden gemaakt door IMG, terwijl gedupeerden met schade uiteindelijk niet worden geholpen. Herkent u dit probleem? Onderkent u dat juist de zwaarst gedupeerden met de grootste schades hierdoor vaker vastlopen?
Ik (Staatssecretaris) snap de frustratie bij bewoners over de rapporten die soms lastig te begrijpen en omvangrijk zijn. In 2024 is de nieuwe schadeafhandeling gestart. Daarbij hanteert het IMG nu nog het oude rapportformat. Het IMG werkt op dit moment aan verbeteringen in het aanvraagproces waarbij de bewoner op basis van een opnamerapport een keuze kan maken tussen drie opties voor de afhandeling van hun schade, afhankelijk van wat past bij zijn of haar situatie. Dit opnamerapport, dat dient om de bewoner te ondersteunen bij zijn of haar keuze, krijgt daarmee ook een andere vorm dan het huidige rapport. Alleen wanneer de bewoner voor een maatwerkprocedure kiest zal er in de rapporten nog per schade een beoordeling van de oorzaak plaatsvinden.
Los daarvan heb ik onder meer in mijn hoofdlijnenbrief aangegeven dat de meest complexe situaties en zwaar gedupeerden mijn bijzondere aandacht hebben. Daarvoor zijn de taskforces en vangnetten zeer belangrijk.
Herkent u dat de uitvoeringskosten bij het IMG nog steeds zeer hoog zijn? Deelt u de analyse dat de uitvoeringskosten omlaag kunnen een moeten door gedupeerden meer te vertrouwen?
Het kabinet herkent dat de uitvoeringskosten van het IMG hoog zijn. Daarvoor zijn verschillende oorzaken. Het IMG investeert veel in het stap voor stap implementeren van de nieuwe mogelijkheden in de schadeafhandeling en het informeren en begeleiden van bewoners bij het maken van een keuze. Deze zaken, waaronder ook het verbeteren van het persoonlijk contact in de dienstverlening ten behoeve van een mildere, menselijkere en makkelijkere schadeafhandeling, dragen eveneens bij aan de hoogte van de uitvoeringskosten. Voor mij is daarom niet alleen de hoogte van de uitvoeringskosten van belang, maar vooral dat deze kosten in het belang van de bewoner gemaakt worden.
De uitvoeringskosten van het IMG zijn daarnaast mede afhankelijk van de keuzes die bewoners maken. Zo zijn de uitvoeringskosten van een vaste vergoeding vele malen lager dan de uitvoeringskosten bij een maatwerktraject. Wanneer meer mensen kiezen voor daadwerkelijk herstel of de vaste vergoeding, heeft dit naar verwachting een positieve invloed op de ontwikkeling van de uitvoeringskosten. Het kabinet wil verder benadrukken dat de uitvoeringskosten niet ten koste gaan van de schadevergoeding die bewoners ontvangen.
Samen met het IMG monitort het kabinet in het kader van de motie Van Wijngaarden en Stoffer de uitvoeringskosten en rapporteer hier jaarlijks over in de Staat van Groningen.
Herkent u dat het IMG soms gebruik maakt van deskundigen die onvoldoende deskundig zijn?
Ik (Staatssecretaris) zie dat bewoners hier soms zorgen over hebben. Het beoordelen van schade is complex en kent veel verschillende technische aspecten. Daarnaast handelt het IMG duizenden schademeldingen per jaar af.
Om een aanvraag tot schadevergoeding te kunnen behandelen, is een specialistische beoordeling nodig van de schade. Dit is de reden waarom het IMG een deskundige inschakelt. Hiervoor zijn uitsluitend deskundigenbureaus betrokken die voldoen aan de kwaliteitseisen en daarmee beschikken over de nodige technische bekwaamheid. Dit is een eis bij de aanbesteding.
Het IMG toetst de kwaliteit van de schaderapporten voordat deze aan bewoners worden verzonden op juistheid en volledigheid. Op het moment dat de bewoner met een zienswijze aangeeft het niet eens te zijn met het schaderapport kan het IMG om een nader advies vragen.
Naast de vereiste deskundigheid moet de deskundige onafhankelijk tot zijn oordeel kunnen komen. De deskundige werkt onafhankelijk van het IMG en heeft geen belang bij de uitkomst van de beoordeling. Bij de toewijzing van een deskundige, is van tevoren getoetst of de deskundige voldoet aan de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. In deze eisen, die het IMG vermeldt op zijn website1, is onder meer opgenomen dat de deskundige in het verleden niet als medewerker ten behoeve van de NAM/Centrum voor Veilig Wonen (CVW) bij het betreffende gebouw van de schadeopname betrokken is geweest. Daarnaast kan hij in de afgelopen 5 jaar geen arbeidsrelatie met NAM/CVW hebben gehad. De deskundigen die schades opnemen namens het IMG voldoen in ieder geval aan deze eisen. Bij het overdragen van de schadeopname aan de deskundige wordt de aanvrager geïnformeerd over de naam van de deskundige. De aanvrager kan op dat moment ook meer informatie opvragen over de deskundige (disclosure statement) en een zienswijze indienen.
Alle deskundigen vormen hun oordeel op basis van een uniform beoordelingskader. Dit zorgt voor een eenduidige schadebeoordeling en minder verschillen. Het IMG werkt daarvoor doorlopend aan bredere kennisontwikkeling over schademechanismes samenhangend met mijnbouw, vanuit verschillende disciplines, zoals geologie en hydrologie, onder andere met het Kennisplatform Effecten Mijnbouw. Ook vanuit mijn ervaring als contra-expert weet ik dat dit belangrijk is, daarom ben ik hierover in nauw contact met het IMG.
Het IMG heeft een wettelijk vastgelegde plicht om zeker te stellen dat een deskundige ook daadwerkelijk deskundig is (vergewisplicht). Klopt het dat het IMG niet zelf aan deze plicht voldoet maar de verantwoordelijkheid belegd bij de bureaus die zij inhuurt?
Zie antwoord vraag 6.
De Raad van State heeft vorige week uitgesproken dat de NCG niet voldoet aan haar vergewisplicht. Hoe gaat u uitvoering geven aan deze uitspraak en zorgen dat deskundigen onafhankelijk zijn?
De NCG let op onafhankelijkheid van deskundigen. Op 2 oktober 2024 heeft de Raad van State vier verschillende (tussen)uitspraken (ABRS 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3946) gedaan.2 Voor drie tussenuitspraken geldt dat de zaak nog onder de rechter is, daarom doet het kabinet op dit moment geen inhoudelijke uitspraken over de manier waarop de NCG dat doet. In twee van de drie tussenuitspraken moet de NCG de naam van de opsteller van de beoordeling bekend maken en vermelden hoe de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van deze opsteller gewaarborgd wordt. Bij de derde moet de NCG een contraexpertise laten doen op een rapport.
Het kabinet constateert dat de Raad van State in één van de tussenuitspraken expliciet overweegt dat niet het hele versterkingsproces ter discussie staat, maar dat het individuele besluit wordt beoordeeld.
Wilt u niet alleen bij de NCG, maar ook bij het IMG zorgen dat deskundigen daadwerkelijk deskundig en onafhankelijk zijn? Zo ja, hoe wil hij hier vorm aan geven?
Zie het antwoord op de vragen 6 en 7.
De Tweede Kamer heeft gezorgd dat de u het IMG een aanwijzing kan geven (amendement Beckerman, Kamerstuk 36 095, nr. 5) middels beleidsregels. Hoe wilt u daar gebruik van maken om te zorgen dat gedupeerden beter geholpen worden en de uitvoeringskosten dalen?
De nieuwe schadeafhandeling is erop gericht bewoners beter te helpen door schade met minder gedoe af te kunnen handelen en herstellen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger middels een beleidsregel aanwijzingen gegeven. Ik (Staatssecretaris) zie de uitvoeringskosten ook graag omlaag gaan, maar een beleidsregel acht ik niet het juiste instrument om te sturen op de uitvoeringskosten. Het sturen op de uitvoeringskosten is in de eerste plaats aan het IMG. Wel zal ik in het kader van de motie Van Wijngaarden en Stoffer de uitvoeringskosten monitoren en hier jaarlijks over rapporteren in de Staat van Groningen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
In Drenthe valt een deel van de gedupeerden met schade onder het zogenaamde bewijsvermoeden en een ander deel niet, hoe rechtvaardig vindt u dit? Waarom wordt het voor sommige gedupeerden moeilijker gemaakt om schade vergoed te krijgen?
Bewoners in Drenthe hebben te maken met twee systemen van schadeafhandeling. Dit komt doordat een deel van de bewoners in het effectgebied van het Groningenveld, Norg en Grijpskerk woont en een deel niet. Het wettelijk bewijsvermoeden, zoals dit door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt toegepast, is een uitzondering op de standaardregel in het Nederlands burgerlijk recht dat «wie stelt, bewijst». Voor een dergelijke uitzondering moet er voldoende rechtvaardiging zijn. In het geval van schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld is sprake van een uitzondering omdat dit in relatief korte tijd heeft geleid tot circa tienduizenden schademeldingen, waarvan het grootste deel te herleiden was tot bodembeweging door gaswinning. Bij het bepalen van het effectgebied maakt het IMG gebruik van verschillende onzekerheidsmarges om ervoor te zorgen dat alle schade die veroorzaakt kan zijn door bodembeweging als gevolg van gaswinning in het Groningenveld of de gasopslag bij Norg en Grijpskerk onder de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden vallen.
Dit betekent ook dat er gebieden zijn in Nederland, waaronder een deel van Drenthe, die niet onder het toepassingsbereik van het wettelijk bewijsvermoeden vallen. In de rest van Nederland verschilt het schadebeeld van dat bij het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk. Het gaat hier – in plaats van om tienduizenden schademeldingen met zeer waarschijnlijk dezelfde oorzaak – om enkele tientallen schadegevallen per jaar waarvan in vrijwel geen enkel geval is vastgesteld dat dit herleidbaar is tot bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten. Dit betekent echter niet dat bewoners bij de afhandeling van schade niet worden ontzorgd.
In 2020 is de Commissie Mijnbouwschade (CM) ingesteld. Eigenaren van gebouwen (particuliere woningeigenaren of micro-ondernemingen) met mogelijke schade door gaswinning of opslag in olie- en gasvelden en zoutwinning die niet in het effectgebied van het IMG wonen kunnen zich melden bij de CM. Om het makkelijker te maken voor de schademelder, neemt de CM in de praktijk de bewijslast van de melder over. Er is dus in het geheel geen sprake van een bewijslast voor de gedupeerde. Het advies dat de CM uitbrengt over de oorzaak, het causaal verband, de hoogte en de verdeling van de schade is bindend voor de mijnbouwonderneming. Als de CM adviseert dat de schade inderdaad door mijnbouw komt, dan is de mijnbouwonderneming verplicht om deze schade te vergoeden. Wanneer die duidelijkheid over de rol van andere relevante oorzaken op de fysieke schade, ondanks gedegen onderzoek, niet kan worden verkregen, oordeelt de CM dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de bodembeweging als gevolg van mijnbouw een rol heeft gespeeld bij de fysieke schade.
Begrijpt u dat er grote zorgen zijn bij bewoners, zoals rondom Schoonebeek, over het ontbreken van het bewijsvermoeden? Wilt u daarom alsnog uitvoering geven aan de aangenomen motie Beckerman/Bushoff (Kamerstuk 33 529, nr. 1219) over het bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland laten gelden?
Het kabinet begrijpt de zorgen die er bij bewoners, zoals rond Schoonebeek, zijn over mogelijke schades door mijnbouw en de afhandeling daarvan. Echter, de risico’s en het schadebeeld bij andere mijnbouwactiviteiten in Nederland is niet vergelijkbaar met de risico’s en het schadebeeld door gaswinning in het Groningenveld. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft ten aanzien van de introductie van het wettelijk vermoeden voor schade door het Groningenveld aangegeven dat voor het toepassen van het wettelijk bewijsvermoeden een dragende motivering nodig is. Vanwege de hierboven beschreven verschillen en het feit dat bij schadeafhandeling de bewijslast van bewoners reeds wordt overgenomen door de Commissie Mijnbouwschade, is er mogelijk sprake van onvoldoende motivering voor het uitbreiden van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden. Om die reden is voorlichting gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de motie Beckerman/Bushoff (Kamerstuk 33 529, nr. 1219). Hiermee hoopt het kabinet meer duidelijkheid te krijgen over de mate waarin de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland juridisch houdbaar is. Wanneer het kabinet de voorlichting ontvangen heeft, zal deze met een appreciatie aan de Tweede Kamer gestuurd worden.
Herkent u de grote zorgen van bewoners rondom de gasopslag Norg (Langelo) over het voornemen van de NAM om er weer (kussen) gas te gaan winnen?
Ja, de zorgen van de bewoners die in de buurt van de gasopslag wonen zijn ons bekend. Sinds 2022 loopt een gebiedsproces met omwonenden, de NAM, gemeente Noordenveld en het Rijk. Het gebiedsproces bestaat uit een vergunningenspoor, investeringsspoor en ontzorgingsspoor.
Binnen het vergunningenspoor worden omwonenden geïnformeerd over het verloop van de beoordeling van het winningsplan. Daarnaast zal binnen het investeringsspoor gesproken worden over de mogelijke vormgeving van een investeringsagenda. Gesprekken over een mogelijke investeringsagenda zullen niet vooruitlopen op het wel of niet goedkeuren van het winningsplan. De nog te voeren gesprekken dienen om met omwonenden van gedachten te kunnen wisselen over de vorm van de lustenverdeling als het inderdaad tot winning komt.
Als onderdeel van het ontzorgingsspoor wordt aan de hand van zorgen die bewoners benoemen gewerkt aan een plan voor aanvullende monitoring, bovenop de wettelijk verplichte monitoring.
Deelt u de opvatting van uw voorganger dat deze vergunningaanvraag «ongepast» is? Deelt u voorts de opvatting dat het «van maatschappelijke verantwoordelijkheid getuigen om het niet te doen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Er is sprake van een beoordeling van het ingediende winningsplan van de NAM. Mijn (Minister) ambtsvoorganger heeft aangegeven het «niet gepast» te vinden dat de NAM het winningsplan indiende, maar gaf ook aan dat de NAM daartoe het recht heeft en dat hij bij beoordeling van het plan heel goed naar de veiligheid zal kijken.
Voor uw vraag over het tegenhouden van de kussengaswinning herhaal ik (Minister) de reactie van mijn ambtsvoorganger op eenzelfde vraag, namelijk dat het kabinet dit winningsplan moet beoordelen volgens de procedure uit de Mijnbouwwet.
In deze procedure zal ik het voorstel kritisch toetsen aan de eisen uit de Mijnbouwwet. Daarbij win ik advies in van onder andere Staatstoezicht op de Mijnen, TNO, de Mijnraad en regionale overheden. Voor alles geldt dat ik alleen zal toestaan om op termijn het kussengas te winnen als dit veilig kan. Daarnaast geldt dat de Autoriteit Consument en Markt in een afzonderlijke procedure moet beoordelen of de stopzetting van de gasopslag de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau niet vermindert.
Welke stappen kunt en wilt u zetten om de winning van kussengas in Norg tegen te houden? Welke stappen zijn reeds gezet?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat de gasopslag Norg qua grootte de vierde ter wereld is, en uniek is in hoeveel mensen eromheen wonen en hoeveel gaswinning in de omgeving heeft plaatsgevonden? Is het door deze unieke situatie een complexe en moeilijk te modelleren situatie waarbij het ingewikkeld is te bepalen wat de huidige situatie is in de (diepe) ondergrond na jaren gaswinning, en het in- en uitpompen van gas met grote drukverschillen tot gevolg?
Gasopslag Norg is inderdaad de vierde grootste gasopslag ter wereld. De huidige situatie in de ondergrond is relatief goed bekend, juist ook door de jarenlange functie van het gasveld Norg als gasopslag. Er is gedurende deze tijd veel gemonitord (seismiciteit, druk, bodemdaling) waardoor veel kennis van dit veld is opgedaan. Extra complexiteit vanwege andere gaswinning in de omgeving zit met name in overlappende bodemdalingskommen. Dit moet worden meegenomen in het winningsplan. Tijdens de procedure voor het winningsplan zullen alle wettelijke adviseurs (SodM, TNO, Mijnraad) advies uitbrengen over seismiciteit en bodemdaling. Deze adviezen neemt het kabinet mee in de beoordeling van de aanvraag.
Is het, ook gezien het nergens ter wereld ooit is gedaan, niet goed te schatten welke consequenties hergebruik van de locatie Norg (Langelo) heeft voor de seismiciteit en de bodemdaling?
Voordat het gasveld bij Norg in de jaren 1997–1998 als gasopslag in gebruik werd genomen, heeft het in de periode 1983 tot en met 1995 gefunctioneerd als een klein gasveld, net als alle andere kleine velden in Nederland. In die periode is het veld voor ongeveer de helft leeg geproduceerd door er 10,4 miljard m3 aan aardgas uit te winnen. Nadat in de jaren negentig van de vorige eeuw het besluit werd genomen om het gasveld bij Norg dienst te laten doen als gasopslag is er gas in het veld geïnjecteerd om de hoeveelheid gas op het vereiste niveau te brengen. Gezien het feit dat het gasveld van Norg dus gedurende zo’n twaalf jaar dienst heeft gedaan als productielocatie is in te schatten welke consequenties hergebruik van de locatie Norg heeft voor de seismiciteit en de bodemdaling. Gegevens daarover zijn immers bekend. Ook door de metingen van druk, bodemdaling en bodemstijging tijdens de gasopslagcyclus en de seismiciteit is juist relatief veel bekend van dit veld.
Qua grootte is het gasveld Norg vergelijkbaar met andere gasvelden waaruit gas gewonnen is. De ervaring met de andere gasvelden in Nederland, die zeer vergelijkbaar zijn qua geologie, is groot. Voor de kleine gasvelden wordt de seismische risicoanalyse (SRA) voor de kleine gasvelden gebruikt. Ook Norg valt hieronder. NAM zal in het winningsplan Norg moeten indelen in de risicoklassen van de SRA en de bijgaande monitoringsverplichtingen moeten nemen. Tijdens de procedure voor het winningsplan zullen alle wettelijke adviseurs (SodM, TNO, Mijnraad) advies uitbrengen over de te verwachten seismiciteit en bodemdaling.
Herkent u dat uw voorganger beloofde dat alleen bij «draagvlak» onder de bevolking er een vergunning zou worden gegeven voor afvalwaterinjectie en gaswinning in Schoonebeek? Erkent u voorts dat vorig jaar uit een dorpsenquête bleek dat een meerderheid van de inwoners sceptisch is over de nu door u vergunde afvalwaterinjectie?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de omgeving goed is geïnformeerd, weet welke inspraakmogelijkheden er zijn en betrokken wordt. Dat geldt voor huidige en nieuwe projecten. We vragen inwoners niet om mee te denken en praten om zoveel mogelijk draagvlak te krijgen. Als inwoners meedenken en meepraten worden plannen gewoon beter. Voor betere plannen is meestal meer draagvlak. De afgelopen jaren heeft mijn ministerie veel gesprekken gevoerd met omwonenden en bestuurders. Daarbij zijn duidelijke afspraken gemaakt. Dit heeft onder meer geleid tot aanpassing van het project door de initiatiefnemer en de afspraak dat de regio meedeelt in de lusten. Dit is belangrijk geweest voor zowel bestuurders als omwonenden. Ik besef heel goed dat dit niet betekent dat iedereen het ermee eens is. En dat begrijp ik. Maar ik zie ook dat er begrip is dat deze activiteiten nut hebben voor onze samenleving.
Snapt u dat bewoners nu zeggen dat dit een grote «blunder» was? Wat vindt u van de uitspraak «Je kunt nog beter vooraf horen dat je mening er niet toe doet, dan achteraf de deksel zo op de neus krijgen»?1
In 2022 is in Schoonebeek een gebiedsproces gestart met als doel bewoners, regionale overheden en andere belanghebbenden vroegtijdig te betrekken. Binnen het gebiedsproces zijn o.a. omwonenden en regionale overheden geïnformeerd (via bijvoorbeeld informatieavonden) over het vergunningtraject en de mogelijkheid om daarop te reageren. Er is geluisterd naar de zorgen die in de omgeving leven en er zijn toezeggingen gedaan. Dit heeft geleid tot aanpassing van het project door de initiatiefnemer. Zo waren het risico van lekkage vanuit de injectieputten en gebruik van mijnbouwhulpstoffen voor de bewoners belangrijke aandachtspunten. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de NAM heeft gekozen om nieuwe injectieputten aan te leggen met nieuwe materialen, waardoor het gebruik van mijnbouwhulpstoffen kan worden beperkt. Daarnaast hebben de gesprekken opgeleverd dat de monitoring en informatievoorziening aan burgers wordt versterkt. Ook is er gesproken over hoe de regio kan meeprofiteren. In het voorjaar 2024 is bekend gemaakt dat er een bijdrage komt van 1 euro per vat gewonnen olie. Dit komt neer op 30–45 mln. euro bij de verwachte productie en levensduur van 15 jaar. Aanvullend keert de NAM 1,5 euro per vat uit op het moment dat de olieprijs boven de 80 euro per vat komt. Dat kan leiden tot een extra bijdrage van 15 miljoen euro. Er zijn dus flinke stappen gezet. Daarbij is duidelijk geworden hoe belangrijk het is om aan de voorkant voldoende aandacht te besteden aan de verwachtingen van het proces. In lijn met mijn voorganger ben ik voornemens dit proces nader te evalueren en op basis van die evaluatie lessen te trekken voor de toekomst.
Erkent u dat deze gang van zaken slecht is voor het vertrouwen van de bewoners?
Zie antwoord vraag 19.
Wat leert u hiervan? Wat gaat u extra doen voor Schoonebeek?
Zie antwoord vraag 19.
Wat leert u hiervan voor de toekomst? Herkent u dat ook omwonenden van de gasopslag Norg (Langeloo) nu uitspreken «We voelen ons niet serieus genomen»?2
Net als in Schoonebeek loopt rondom de mogelijke winning van kussengas in Norg (en Grijpskerk) sinds 2022 een gebiedsproces waarbinnen omwonenden, de betrokken gemeenten, de NAM en het Rijk in gesprek zijn (zie ook het antwoord op vraag5.
In het artikel dat u aanhaalt spreekt een omwonende haar onvrede uit over de weigering om inzage te geven in de winningsaanvraag. Op dit moment is die aanvraag inderdaad nog niet openbaar, maar later in het vergunningsproces is uiteraard ruimte voor inspraak. Nadat de wettelijk adviseurs hun advies over het winningsplan hebben uitgebracht en het winningsplan eventueel is aangepast, zal de aanvraag met de adviezen en het ontwerpbesluit van de Minister openbaar gemaakt worden, zodat omwonenden en andere belanghebbenden de stukken kunnen inzien en hun mening kunnen geven middels een zienswijze. Dit is de gebruikelijke werkwijze.
Vindt u het draagvlak van omwonenden van (nieuwe) gaswinningslocaties van belang? Zo ja, hoe wilt u dit meten en wegen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk om te benadrukken dat het Kabinet alleen instemt als de gaswinning veilig kan plaatsvinden. Hierover vraagt het kabinet altijd advies van de wettelijk adivseurs. Op basis van deze adviezen maakt het kabinet een afweging of een (nieuwe) gaswinning kan plaatsvinden. Hierbij toetst het kabinet aan de Mijnbouwwet, waarin de gronden zijn opgenomen op basis waarvan het kabinet instemming met het winnen van gas (gedeeltelijk) kan weigeren. Draagvlak van omwonenden is niet een van de toetsingsgronden. Dit neemt niet weg dat het kabinet het belangrijk vind dat de omgeving goed is geïnformeerd, weet welke inspraak mogelijkheden er zijn en betrokken wordt. Het kabinet zie hier een belangrijke rol weggelegd voor de mijnbouwbedrijven maar ook voor zichzelf. Zo organiseert het kabinet informatiebijeenkomsten en heeft het kabinet bijvoorbeeld bij Schoonebeek gekozen voor een gebiedsgericht proces.
Wat wilt u doen voor Drenthe, de provincie die nu het meest gas produceert, om herhaling van de grote fouten die gemaakt zijn in Groningen te voorkomen?
De ervaringen met het Groningenveld hebben tot belangrijke verbeteringen geleid voor het gebruik van de diepe ondergrond. Zo is onder andere het veiligheidsbelang voor bewoners beter verankerd in wet- en regelgeving. Daarnaast zijn methodieken ontwikkeld om risico's van activiteiten in de diepe ondergrond beter te kunnen beoordelen en heeft de toezichthouder meer capaciteit gekregen. Momenteel worden er aanvullende verbeteringen doorgevoerd naar aanleiding van de Parlementaire Enquête Aardgaswinning Groningen, in lijn met de maatregelen uit Nij Begun. Zo wordt er onder andere gewerkt aan een kennisprogramma voor onderzoek naar sociale effecten van het gebruik van de diepe ondergrond, wordt data over de ondergrond beter toegankelijk gemaakt en wordt het netwerk van KNMI om aardbevingen te meten verder uitgebreid. In het najaar van 2024 zal het kabinet uw Kamer nader informeren over hoe het kabinet wil omgaan met gaswinning uit kleine velden op land.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het begrotingsonderdeel Herstel Groningen?
Ja.
De aangespannen arbitragezaak tegen de Staat van ExxonMobil |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «ExxonMobil kondigt nieuwe arbitragezaak aan tegen Nederlandse staat om sluiting Groningenveld»?1
Ja.
Kunt u garanderen, dat u net als het vorige kabinet, geen integrale gesprekken gaat voeren met bedrijven als Shell en ExxonMobil waarvan elk verantwoordelijkheidsgevoel voor de aangerichte schade ontbreekt? Deelt u de mening dat er met zulke immorele bedrijven geen gesprekken gevoerd moeten worden en dat ze bestreden dienen te worden in een rechtszaak?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de stand van zaken van de procedures met NAM en haar aandeelhouders (Kamerstuk 33 529, nr. 1260) zijn begin dit jaar de op dat moment nog lopende gesprekken met Shell en ExxonMobil opgeschort in afwachting van besluitvorming door het kabinet. Shell en ExxonMobil hebben per brief laten weten graag opnieuw met de Staat in gesprek te gaan. Dit kabinet beziet op dit moment of het in het belang van de Staat is om, en zo ja, hoe gesprekken te hervatten. Omdat juridische procedures met Shell en ExxonMobil ook nadelen en risico’s kennen, wordt ook de optie van gesprekken door dit kabinet afgewogen. De gesprekken zullen niet hervat worden zonder de Kamer hierover vooraf te informeren.
Kunt u garanderen dat deze arbitragezaak niet tot een versobering of vertraging van de toch al moeizame schadeafhandeling voor getroffen Groningers zal leiden?
Het kabinet kan u verzekeren dat de discussies tussen ExxonMobil en de Staat over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt, is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is van ExxonMobil, die miljarden heeft verdiend aan de gaswinning in Groningen terwijl er als gevolg meer dan 85.000 huizen schade hebben opgelopen en 20.000 mensen gezondheidsproblemen, nu niet hun verantwoordelijkheid nemen in recht doen aan Groningen: schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat ExxonMobil, maar ook Shell, zich houdt aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen. Shell en ExxonMobil hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij de gaswinning in Groningen en de afspraken die de Staat met deze bedrijven heeft gemaakt vanaf 2018 weerspiegelen deze rol.
Hoe groot is volgens u het bedrag dat Shell en ExxonMobil, gezien de schade die ze hebben aangericht, moreel verplicht zijn aan de Groningers?
Gelet op zowel de procespositie van de Staat als de eventuele onderhandelpositie van de Staat, indien zoals hierboven aangegeven bij het antwoord op vraag 2 gesprekken hervat worden, is het niet wenselijk om eventuele bedragen te noemen.
Wat is uw mening betreft het feit dat aandeelhouders van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) meermaals verzoeken voor vrijwillige bijdrages aan de ereschuld hebben geweigerd? Deelt u de mening dat ongeacht de afloop van de arbitragezaak ExxonMobil recht moet doen aan Groningen door fatsoenlijk bij te dragen schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
De verantwoordelijkheid van de Staat en de NAM en haar aandeelhouders voor de negatieve gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld gaat wat het kabinet betreft verder dan alleen schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Nij Begun bevat aanvullende maatregelen voor de aanpak van de maatschappelijke en economische problemen in Groningen, waarmee gedurende 30 jaar een generatielange bijdrage van 7,5 miljard euro gemoeid is. Het kabinet ziet graag dat NAM ook bijdraagt aan deze kosten om problemen in Groningen die worden veroorzaakt door de gaswinning structureel aan te pakken. De Staat heeft reeds meermaals de aandeelhouders van de NAM verzocht een vrijwillige bijdrage aan de ereschuld te leveren, tot op heden zonder resultaat. Dat betreurt het kabinet.
Bent u bereid om over te gaan op verplichte bijdrages van Shell en ExxonMobil, gezien het feit dat de aandeelhouders niet bereid zijn om vrijwillig hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
Kenmerk van een ereschuld is dat deze niet juridisch afdwingbaar is. Zoals beschreven in de brief over een verkenning van een belastingheffing op Shell en ExxonMobil van 21 mei jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1237) heeft de voormalige Staatssecretaris Mijnbouw de opties onderzocht voor een extra heffing, naast de bestaande heffingen voor de kosten van de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Die opties zijn beperkt en worden begrensd door artikel 104 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM). Een individuele heffing op de NAM is alleen mogelijk voor kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die in voldoende nauw verband staan met de verantwoordelijkheid of het handelen van NAM en niet aan een ander kunnen worden toegerekend.
Bent u bereid artikel 15 van de Tijdelijke Wet Groningen in te zetten om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave van de Groningers en zodoende hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 7 is het kabinet ingegaan op de juridische afdwingbaarheid van een ereschuld. Artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) wordt gebruikt om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Vanaf inwerkingtreding van de TwG op 1 juli 2020 wordt de schadeafhandeling uitgevoerd door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). De kosten daarvan worden door middel van heffingen doorbelast aan de NAM. Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging van de TwG voor versterken op 1 juli 2023 worden ook de kosten voor de versterking vanaf het derde kwartaal 2023 op de NAM verhaald door middel van een heffing op grond van artikel 15.2 Het kabinet is voornemens om alle kosten waarvoor NAM wettelijk aansprakelijk is via deze heffingen op de NAM te verhalen.
Bent u bereid de Tijdelijke Wet Groningen te verruimen zodat ook kosten voor overige maatregelen van overheden ter bestrijding van de nadelige gevolgen, zoals sociale en economische problemen alsook de verduurzamingsopgave, van de gaswinning in rekening kunnen worden gebracht bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel in behandeling waarin een wijziging van de heffingsgrondslag wordt voorgesteld.3 De bestaande bepalingen in combinatie met voorliggende aanpassingen maken het mogelijk om alle kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die vallen onder de aansprakelijkheid van de NAM, op de NAM te kunnen verhalen. De mogelijkheden tot het verhalen van kosten zijn daarmee niet onbegrensd: er zal altijd een relatie met de gaswinning moeten zijn. In de periodieke heffingsbesluiten zal worden onderbouwd welke kosten binnen de aansprakelijkheid van de NAM vallen.
Hoe groot deel van 1,1 miljard euro die in rekening is gebracht aan de NAM voor de versterkingsoperatie is reeds voldaan?
Voor wat betreft de stand van zaken rond doorbelasting van kosten aan de NAM verwijzen wij naar pagina’s 84 en 85 van de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 000-VII, nr. 2). In tabel 24 is opgenomen dat van de 1,306 miljard euro aan de NAM in rekening gebrachte kosten 756 miljoen euro is voldaan. Derhalve is 550 miljoen euro nog niet voldaan.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van arbitragegesprekken achter gesloten deuren voor dit soort amorele bedrijven als Shell en ExxonMobil onwenselijk zijn?
In het Akkoord op Hoofdlijnen (AoH) is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Hier is voor gekozen omdat dit in het verleden ook zo afgesproken was binnen het gasgebouw. Arbitrageprocedures zijn in beginsel vertrouwelijk. Daarbij zijn partijen bij de arbitrage over het Akkoord op Hoofdlijnen overeengekomen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt (behoudens bedrijfsgevoelige informatie).
Kunt u deze vragen voor 5 november beantwoorden?
Vanwege de overlap in de vragen van de leden Bushoff (GL/PvdA) en Beckerman (SP) (ingezonden op 11 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z15684) en de 28 vragen van het lid Teunissen (PvdD) (ingezonden op 18 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z16315) en de benodigde afstemming tussen departementen is het helaas niet gelukt deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
De berichten 'Kennisgeving besluit omgevingsvergunning waterinjectie Schoonebeek-447' en 'Kennisgeving besluit winningsplan Schoonebeek-Gas' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Welke mogelijkheden bestaan er om in de toekomst afvalwaterinjectie alsnog te stoppen indien toch bij het kabinet duidelijk wordt dat dit gevaarlijk is voor omwonende?1 2
Om te borgen dat de waterinjectie veilig kan worden uitgevoerd voor omwonenden, heeft het kabinet voorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning voor de waterinjectie in het gasveld Schoonebeek. Staatstoezicht op de mijnen (hierna: SodM) houdt toezicht op de naleving van deze voorschriften. Indien SodM constateert dat de NAM niet volgens de vergunning de waterinjectie uitvoert en de waterinjectie niet veilig is voor omwonenden kan SodM de waterinjectie in Schoonebeek stilleggen.
Welke maatregelen neemt u om continu te monitoren op veiligheid rondom olie- en gaswinning in Schoonebeek?
De wijze van monitoren op veiligheid rondom de waterinjectie is vastgelegd in een Waterinjectie Management Plan (WMP)3. In de omgevingsvergunning heb ik voorgeschreven dat injectie alleen mag plaatsvinden conform een door SodM goedgekeurd WMP.
Het monitoren van de effecten als gevolg van de gas- en oliewinning is vastgelegd in een meetplan. Het kabinet heeft in het instemmingsbesluit met het winningsplan Schoonebeek Gas voorgeschreven dat de NAM de monitoring moeten uitbreiden. Dit komt er op neer dat de NAM het interval van de bodemdalingsmetingen moet verhogen en het seismisch meetnetwerk en het aantal kalibratiepunten van de bodemdalingsmetingen uitbreidt. SodM houdt toezicht op uitvoering van de voorgeschreven monitoring. De uitbreiding van de monitoring komt overeen met de gemaakte afspraken in het gebiedsproces met de omgevingspartijen.
Bent u van plan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Bushoff over het bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland laten gelden (Kamerstuk 33 529, nr. 1219) toe te passen op de olie- en gaswinning in Schoonebeek? Zo nee, waarom negeert u de wil van de Kamer?
Het kabinet begrijpt de zorgen die er bij bewoners zijn, zoals rond Schoonebeek, over mogelijke schades door mijnbouw en de afhandeling daarvan. Die zorgen komen vooral voort uit de situatie in Groningen. Echter, de risico’s en het schadebeeld door de gaswinning in het Groningenveld zijn niet vergelijkbaar met de risico’s en het schadebeeld bij andere mijnbouwactiviteiten in Nederland.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft ten aanzien van de introductie van het wettelijk vermoeden voor schade door het Groningenveld aangegeven dat voor het toepassen van het wettelijk bewijsvermoeden een dragende motivering nodig is. Vanwege het verschil met het Groningenveld, en het feit dat bij schadeafhandeling de bewijslast van bewoners reeds wordt overgenomen door de Commissie Mijnbouwschade, is er mogelijk sprake van onvoldoende motivering voor het uitbreiden van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden. Om die reden is voorlichting gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State over de motie Beckerman/Bushoff4. Hiermee hoopt het kabinet meer duidelijkheid te krijgen over de mate waarin de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland juridisch houdbaar is. Wanneer het kabinet de voorlichting ontvangen heeft, zal deze met een appreciatie aan de Tweede Kamer gestuurd worden.
Welke maatregelen neemt u om de kansen op verdroging en tekort aan grond- en drinkwater in de regio door afvalwaterinjectie te verkleinen, aangezien Nederland kamt met zoetwaterschaarste?
Het afvalwater dat wordt geïnjecteerd in het gasveld van Schoonebeek is afkomstig uit de oliewinning. Deze injectie gebeurt op een diepte van ongeveer 3.000 meter waar het water niet in contact kan komen met het grond- of drinkwater. Dit garandeert dat er geen impact is op het grondwater en drinkwater dat beschikbaar is in de regio.
Het treffen van maatregelen tegen verdroging en het tekort aan grond- en drinkwater valt onder de verantwoordelijkheid van de betreffende bevoegde gezagen. Voor grondwateronttrekkingen en de drinkwaterwinning zijn de waterschappen en de provincie verantwoordelijk. De waterbeheerders hebben daarnaast een rol in het omgaan met waterschaarste in algemene zin; dit onderwerp heeft de volle aandacht van alle waterbeheerders.
Deelt u de zorgen van Wetterskip Fryslân over onherstelbare schade aan het watersysteem door gaswinning? Zo ja, zijn deze zorgen ook van toepassing bij olie- en gaswinning in Schoonebeek?
De zorgen die het Wetterskip Fryslân heeft geuit, zijn niet direct van toepassing op de situatie in Schoonebeek. In Friesland draait het voornamelijk om de bezorgdheid over bodemdaling in veenweidegebieden. Aangezien Schoonebeek geen veenweidegebied betreft, zijn de zorgen niet één op één over te nemen.
Met betrekking tot de effecten van gaswinning op het watersysteem in Schoonebeek heeft het kabinet advies ingewonnen bij het verantwoordelijke waterschap Vechtstromen. In hun advies hebben zij niet aangegeven dat de gaswinning in Schoonebeek tot onherstelbare schade leidt. Echter heeft het waterschap Vechtstromen wel geadviseerd om in de vergunning een voorschrift op te nemen om jaarlijks te rapporteren over bodemdaling. Daarnaast heeft het waterschap Vechtstromen geadviseerd het meetnet te verdichten met een aantal diep gefundeerde peilmerken, met name in relatief slappe bodems waar op dit moment ondiepe bodemdaling optreedt. Beide adviezen heeft het kabinet opgevolgd.
Kunt u terugblikken op het participatietraject van inwoners van Schoonebeek? Welke lessen heeft u hiervan geleerd, want kan volgens u in de toekomst verbeterd worden?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de omgeving goed is geïnformeerd, weet welke inspraak mogelijkheden er zijn en betrokken wordt. We vragen inwoners niet om mee te denken en praten om zoveel mogelijk draagvlak te krijgen. Als inwoners meedenken en meepraten worden plannen gewoon beter. Voor betere plannen is meestal meer draagvlak.
In 2022 is in Schoonebeek een gebiedsproces gestart met als doel bewoners, regionale overheden en andere belanghebbenden vroegtijdig te betrekken. Er is geluisterd naar de zorgen die in de omgeving leven en er zijn toezeggingen gedaan. Dit heeft geleid tot aanpassing van het project door de initiatiefnemer. Ook is afgesproken dat de regio wordt gecompenseerd. Dit is belangrijk geweest voor zowel bestuurders als omwonenden. Er zijn dus flinke stappen gezet. Daarbij is duidelijk geworden hoe belangrijk het is om aan de voorkant voldoende aandacht te besteden aan de verwachtingen van de belanghebbenden van het proces. In lijn met mijn voorganger ben ik voornemens dit proces nader te evalueren en op basis van die evaluatie lessen te trekken voor de toekomst.
Kunt u een overzicht geven van de oliebehoefte van Nederland? Is de olie uit Schoonebeek wel nodig om te voldoen aan de vraag naar olie in Nederland? Zo nee, welk argument heeft u voor de voortgang van oliewinning in Schoonebeek behalve dat het zou mogen van de wet?
Volgens het CBS was het Nederlandse totaal verbruik van olie in 2023 1088,7 Peta joule (PJ). In datzelfde jaar was de Nederlandse olieproductie 44 PJ.5 De olieproductie in Nederland is niet genoeg om aan de vraag te voldoen, dit terwijl de Nederlandse industrie en mobiliteit op dit moment nog sterk afhankelijk zijn van aardolie. Het stopzetten van de oliewinning in Nederland leidt niet direct tot een afname van de binnenlandse vraag. Het weggevallen aanbod wordt simpelweg overgenomen door andere olieproducenten. Die zullen meer olie winnen uit bestaande of nieuwe velden. Zolang er olie en gas gebruikt wordt in Nederland is het beter om dit in eigen land te winnen. Het zorgt voor verminderde afhankelijkheid van buitenlands import, vergroot de energieleveringszekerheid en draagt bij aan werkgelegenheid.
Stagiairs van Transavia die in 2023 als personeel werden ingezet |
|
Bart van Kent , Sandra Beckerman (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar van 16 september 2024, waarin duidelijk wordt dat stagiairs van Transavia zijn ingezet als volwaardig personeel?1
In het fragment van Radar van 16 september 2024 geven verschillende oud-stagiaires van luchtvaartmaatschappij Transavia aan dat ze gedurende hun stage zijn ingezet voor reguliere werkzaamheden en hiervoor geen passende vergoeding hebben ontvangen.
Stagiaires hoofdzakelijk inzetten voor regulier werk is niet de bedoeling en ook niet toegestaan. Een stage vindt namelijk plaats in het kader van de opleiding en hierbij staat het leeraspect centraal. Studenten nemen tijdens hun stage een additionele plek in binnen de organisatie en vervangen niet een reguliere werknemer. En zij krijgen daarbij begeleiding van zowel het leerbedrijf als hun school. Voor regulier werk geldt dat het alleen is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet. In het geval van regulier werk is er sprake van een arbeidsovereenkomst en is er rechtop het bij het verrichtte werk behorende loon, of in ieder geval op het wettelijk minimumloon.
Of de overeenkomst tussen de stagiaire en het stagebedrijf, en eventueel de opleidingsinstelling, het «label» van arbeids- of stageovereenkomst heeft is niet doorslaggevend. Relevant is vooral de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden en niet zozeer wat schriftelijk is overeengekomen. Het is echter niet aan het kabinet om hier in individuele gevallen uitspraken over te doen. De beoordeling van de vraag of in een concrete situatie sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet, is uiteindelijk aan de rechter.
Stagiairs die vermoeden dat zij feitelijk regulier werk op basis van een arbeidsovereenkomst uitvoeren hebben de mogelijkheid hierover met de stagebegeleider op school en het leerbedrijf waar zij stagelopen in gesprek te gaan (zie ook het antwoord op vragen 8 en 9 voor informatie over het meldproces bij vermoedens van ontoereikende kwaliteit van onderwijs en stage en van oneigenlijke inzet). Indien daadwerkelijk sprake is van inzet op basis van een arbeidsovereenkomst kan er in voorkomende gevallen een loonvorderingsprocedure gestart worden bij de civiele rechter. Bij de vakbond, rechtsbijstandsverzekeraar of het Juridisch Loket kan een stagiair hier vaak kosteloos juridisch advies over inwinnen. Als sluitstuk op het civiele recht kunnen er ook meldingen worden gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie van het Onderwijs (zie het antwoord op vraag. Zij houden risicogericht toezicht.
Hoe reageert u op de uitspraken van voormalige stagiairs Reneé, die zegt, «wij werden volop in dienst gezet, net als alle andere collega’s die loon krijgen. Wij hebben dezelfde verantwoordelijkheden en hetzelfde werkschema, dus eigenlijk zag ik daar geen verschil in» en Thimo, die zegt, «ik vind drie stagebegeleidingsvluchten onder maat. Er zijn ook stagiairs die 0 stagebegeleidingsvluchten hebben gehad. Dit gaven ze aan bij het bedrijf, en dan werd er op gereageerd dat ze geen tijd hadden om dit in te plannen.»? Deelt u de conclusie dat deze omschrijving van de stage duidelijk maakt dat deze stagiairs niet daadwerkelijk een stage hebben gelopen, maar voor Transavia moesten werken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke onderzoeken en gesprekken hebben sinds de boeteopleg van de Arbeidsinspectie plaatsgevonden over hoe Transavia met stagiairs omgaat?
Rondom stages en stagekwaliteit en -begeleiding is een stelsel ingeregeld om leerervaringen voor stagiairs, leerbedrijven en scholen nuttig te laten zijn. Binnen dit stelsel gaat het bovenal om direct en persoonlijk contact tussen de betrokkenen op het individuele niveau. Als stagiairs problemen ervaren, kunnen zij op meerdere plekken terecht, zoals bij een meldpunt of klachtenfaciliteit van hun school, het klachtenloket bij Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en, indien nodig, hebben zij de mogelijkheid om een melding bij de Inspectie van het Onderwijs te doen. Indien zij er met elkaar niet uitkomen, staan andere wegen open zoals de civiele rechter en/of het doen van een melding bij de Arbeidsinspectie (zie de beantwoording van vragen 1 en. Bij het bepalen van haar capaciteitsinzet betrekt de Arbeidsinspectie ook hoe dit stelsel werkt in de praktijk.
Daarnaast is van belang dat de Arbeidsinspectie in de regel geen uitspraken over individuele zaken doet. Daarbij past ook dat de Arbeidsinspectie grote terughoudendheid betracht bij het noemen van bedrijfsnamen. Vanwege de aandacht in dit geval biedt de Arbeidsinspectie desalniettemin meer informatie over haar gemaakte afwegingen.
De Arbeidsinspectie heeft begin april 2024 een boetebeschikking vastgesteld waarin is bepaald dat een luchtvaartmaatschappij Nederlandse stagiairs als volwaardige werknemers heeft ingezet. Hierover heeft de Arbeidsinspectie ook een nieuwsbericht uitgebracht.2 Als onderdeel van de reguliere boeteprocedure3 krijgt de werkgever, als de Arbeidsinspectie de overtreding bewezen acht en voornemens is een boete op te leggen, een zogeheten kennisgeving boete. Deze luchtvaartmaatschappij kreeg daarnaast een voorgenomen waarschuwing preventieve stillegging.4 De werkgever kan een zienswijze hierover indienen, waarover de onafhankelijke boeteoplegger binnen de Arbeidsinspectie vervolgens beslist. Deze luchtvaartmaatschappij heeft haar zienswijze ingediend. De boeteoplegger heeft geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij voldoende heeft aangetoond aanpassingen aan de stagewerkwijze te hebben gedaan om een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen. De Arbeidsinspectie heeft deze inspanningen dus als adequaat beoordeeld. Conform de geldende boetebeleidsregels is de boete daarom gematigd. Ook is de voorgenomen waarschuwing preventieve stillegging ingetrokken.
Begin juli 2024 heeft de Arbeidsinspectie nog een gesprek met de luchtvaartmaatschappij gehad. Daarbij is ook gesproken over de doorgevoerde aanpassingen aan de stagewerkwijze en de interne controle op de uitvoering van de nieuwe stagewerkwijze. Ook zijn nieuwe meldingen van studenten van een later studiejaar besproken. Dit heeft niet geleid tot gewijzigde inzichten bij de Arbeidsinspectie.
Wat is er gedaan met de informatie die de Arbeidsinspectie heeft ontvangen van de Onderwijsinspectie over deze misstanden?
De studenten hebben hun ervaringen zelf gemeld bij de Arbeidsinspectie; deze informatie is niet via de Inspectie van het Onderwijs gedeeld.
De Arbeidsinspectie beoordeelt alle meldingen die zij ontvangt. Daar waar de meldingen op de stagewerkwijze tijdens de onderzoeksperiode betrekking hadden, heeft de Arbeidsinspectie deze informatie betrokken bij het uitgevoerde onderzoek. Meldingen van studenten van een later studiejaar zijn als niet-opvolgingswaardig beoordeeld. Deze studenten hebben een brief van de Arbeidsinspectie ontvangen.
Waarom oordeelt de Arbeidsinspectie dat er in deze zaak geen onderzoek nodig is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de onafhankelijke boeteoplegger van de Arbeidsinspectie geoordeeld dat de luchtvaartmaatschappij heeft aangetoond dat zij haar werkwijze rondom stages adequaat heeft aangepast. Tijdens het gesprek in juli jl. heeft de luchtvaartmaatschappij de aanpassingen bevestigd. Vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter is het niet aan de Arbeidsinspectie om de door de luchtvaartmaatschappij doorgevoerde aanpassingen hier kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze stagiairs gecompenseerd worden voor het werk dat zij hebben gedaan?
Als een stagiair feitelijk regulier werk verricht is er, zoals eerder aangehaald, sprake van werk op basis van een arbeidsovereenkomst en heeft de stagiair recht op het bij het verrichtte werk behorende loon, of in ieder geval op het wettelijk minimumloon. Zie de beantwoording van de vragen 1 en 2 voor meer toelichting op dit recht en welke stappen stagiairs kunnen ondernemen. Het is, zoals eerder aangegeven, niet aan het kabinet om uitspraken te doen over individuele situaties.
Hoe reageert u op de uitspraak van stagiair Thimo, die vertelt dat hij zijn ervaringen op de stage niet in zijn stageverslag durfde te zetten, uit angst dat zijn stageverslag zou worden afgekeurd door de begeleider?
Stagiairs mogen nooit in situaties komen waar zij feitelijk als volwaardige werknemers worden ingezet in plaats van als lerende stagiairs. Sociale veiligheid en het recht op een eerlijke behandeling zijn essentieel voor hun ontwikkeling. Het mag niet zo zijn dat een stagiair uit angst voor negatieve consequenties geen slechte ervaringen durft te delen. Als een stagiair van mening is dat er sprake is van oneigenlijke inzet, moet deze zich veilig kunnen voelen om dat te melden bij het leerbedrijf en de onderwijsinstelling.
In het Stagepact MBO 2023–2027 is mede daarom afgesproken dat er tijdens elke stage minstens drie contactmomenten zijn tussen de instelling, de student en het leerbedrijf. Deze momenten zijn bedoeld om de begeleiding van de student te verbeteren en een persoonlijke band op te bouwen, waardoor stagiairs zich veiliger voelen om hun ervaringen te delen, inclusief eventuele misstanden zoals oneigenlijke inzet of sociale onveiligheid. Deze vaste momenten dienen ervoor te zorgen dat er geregeld contact is tussen de student, het leerbedrijf en de instelling. Dit voorkomt dat eventuele problemen onopgemerkt blijven en geeft studenten het vertrouwen om hun ervaringen te delen.
In het Stagepact MBO 2023–2027 is ook afgesproken dat oneigenlijke inzet van stagiairs actief wordt tegengegaan. Tijdens de stage moet het leeraspect van de student altijd voorop staan. In een reële arbeidssituatie, met de druk en de dynamiek die dat met zich mee kan brengen, leren stagiairs veel. Het is daarbij echter essentieel dat leren in de praktijk gebeurt met op de situatie afgestemde deskundige begeleiding. SBB speelt hierbij een belangrijke rol: zij staan nauw in contact met leerbedrijven en scholen en waar nodig grijpen zij in, bijvoorbeeld door het intrekken van erkenningen bij structurele misstanden. Studenten kunnen dus ook door de SBB geholpen worden.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle stagiairs zich open voelen om hun echte ervaringen te delen met hun school, de stagebegeleider, en eventueel de Onderwijs- en Arbeidsinspectie als rechten worden geschonden op de stageplaats?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat klachten van stagiairs die ze bij de school melden worden geregistreerd en eventueel worden gedeeld met de Arbeidsinspectie als arbeidsrecht wordt geschonden op de stageplaats?
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap willen we zoveel mogelijk studenten stimuleren om problemen op hun stage te melden op hun school. In het Stagepact MBO 2023–2027 is afgesproken dat elke mbo-instelling een laagdrempelig meldpunt dient in te richten waar studenten stagediscriminatie en oneigenlijke inzet van stagiairs kunnen melden, ondersteuning en nazorg krijgen. De instelling registreert alle meldingen en signalen van studenten over erkende leerbedrijven en geeft deze door aan SBB. Ook wanneer geen actie van SBB wordt gevraagd. Daarnaast kan de instelling SBB vragen om nader onderzoek in te stellen (met instemming van de student) door het te melden bij het klachtenloket van SBB. SBB doet vervolgens onderzoek en op basis van de uitkomsten van het onderzoek (waarin ook hoor en wederhoor wordt toegepast) kan SBB vervolgens besluiten tot intrekking van de erkenning van het leerbedrijf of tot het nemen van andere maatregelen zoals verbeterafspraken. Dit doet SBB op basis van de erkenningsregeling. Indien SBB vermoedt dat er sprake is van oneigenlijke inzet, dan raadt SBB de student (of de instelling met toestemming van de student) aan om melding te maken bij de Arbeidsinspectie. De student kan verder ook terecht bij de Inspectie van het Onderwijs voor een melding, als de school haar wettelijke verplichtingen ten aanzien van (de kwaliteit van) de stage/beroepspraktijkvorming (bpv) niet goed nakomt. De Inspectie van het Onderwijs kan dit signaal in onderzoeken betrekken.
Studenten kunnen ook terecht bij het meldpunt stagemisbruik (van CNV Jongeren). Zij geven de studenten (gratis) juridisch advies. In de meeste gevallen adviseert CNV Jongeren de student om dit aan te kaarten op de school. Bij gevallen waar sprake lijkt te zijn van oneigenlijke inzet, kijkt CNV Jongeren samen met de student of ze juridische stappen kunnen nemen. De beantwoording van vraag 1 en 2 gaat nader in op de juridische stappen die studenten kunnen nemen.
Bent u op de hoogte van de zorgen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de veiligheid van de afsluiting van de zoutputten van Nobian, zoals beschreven in de Expertmeeting zoutwinning Groningen bij de provinciale staten op 4 september 2024?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat volgens het SodM het door voortschrijdend inzicht niet langer vanzelfsprekend is dat de zeer grote cavernes, zoals die in Zuidwending en Heiligerlee/Westerlee, veilig kunnen worden afgesloten? Zo ja, welke implicaties heeft dit voor het vergunningenbeleid met betrekking tot toekomstige zoutwinning?
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft op 19 september een brief gestuurd aan de provinciale staten Groningen, naar aanleiding van de expertmeeting zoutwinning van 4 september. In deze brief geeft SodM aan dat het door nieuwe kennis en voortschrijdend inzicht niet meer zo vanzelfsprekend is als eerder gedacht dat de zeer grote cavernes veilig afgesloten kunnen worden. Dit inzicht komt voort uit het onderzoeksproject KEM-17; een onderzoek binnen het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw dat door SodM is begeleid en in 2018 werd opgeleverd. Daarop is aan de vergunninghouders gevraagd om in nieuwe winningsplannen specifieke aandacht te besteden aan het afsluiten van de cavernes. Nobian heeft recent hiervoor een zeer groot onderzoek laten uitvoeren door internationale wetenschappers, het Cavern Closure Consortium. Dit onderzoek is ingediend, tezamen met een nieuw winningsplan, dat op dit moment bij SodM ligt ter advisering. Dit advies is er nog niet. Ik kan dan ook niet op de resultaten vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de risico’s die door het SodM worden geschetst, zoals de kans op instabiliteit, scheurvorming, of zelfs het ontstaan van sinkholes, na de afsluiting van de zoutputten?
Ik stem alleen in met zoutwinning als de activiteit veilig en verantwoord kan. Het veilig kunnen afsluiten van cavernes maakt hier onderdeel van uit. Onderdeel van de veiligheid is de kans op scheurvorming na het afsluiten van de cavernes. Deze scheurvorming kan in een zeer extreem geval leiden tot instabiliteit van de caverne en instabiliteit kan in het uiterste geval leiden tot een sinkhole. De kans hierop is echter zeer klein en wordt ondervangen door maatregelen. Nobian heeft een microseismisch netwerk in en rondom het caverneveld staan zodat opvallend gedrag, en een mogelijke trend daarin, opgepikt kunnen worden. Dit helpt met het vroegtijdig signaleren van een instabiliteit. De metingen worden gedeeld met SodM, die toezicht houdt op de veiligheid van de cavernes. In dat kader heeft SodM Nobian gevraagd om onderzoek uit te voeren naar het afsluiten van cavernes. Dit internationale onderzoek, door het Cavern Closure Consortium, is recent opgeleverd en wordt door SodM bestudeerd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het advies van SodM hierop er nu nog niet. Mijn uitgangspunt is en blijft dat zoutcavernes veilig en verantwoord moeten worden afgesloten zodat scheurvorming wordt voorkomen.
Acht u het wenselijk dat een onafhankelijke partij nader onderzoek doet op het onderzoek van Nobian naar de veiligheid van de afsluiting van deze cavernes? Bent u bereid hier opdracht toe te geven?
Binnen het onafhankelijke kennisprogramma effecten mijnbouw is onderzoek uitgevoerd in 2018 naar het afsluiten van cavernes. Bij het nieuwe winningsplan van Nobian zit een internationaal onderzoek, uitgevoerd door het Cavern Closure Consortium, dat Nobian heeft laten uitvoeren naar het afsluiten van cavernes. Dit onderzoek wordt momenteel bestudeerd door SodM. Als hieruit blijkt dat nieuw onderzoek nodig is, dan kan dit uitgezet worden binnen het onafhankelijke kennisprogramma effecten mijnbouw.
In hoeverre acht u de vergelijking van het SodM-dossier met het aardbevingsdossier terecht, waarin jarenlang tegenstrijdige informatie werd verstrekt aan de bewoners en de overheid? Wat doet u om te voorkomen dat een vergelijkbare situatie ontstaat bij de zoutwinning?
Het kabinet heeft lessen geleerd van de ervaringen met het Groningenveld, onder meer wat betreft het verstrekken van informatie aan bewoners. Ik betrek bewoners ook bij besluitvorming en neem zorgen serieus. Zo zijn er zorgen over bodemdaling en de vergoeding van eventuele schade. De Commissie Mijnbouwschade neemt hiervoor sinds 1 november 2021 ook schademeldingen mee in het zoutwinningsgebied. Indien het een schade binnen het effectgebied van het Groningenveld betreft, zal allereerst de IMG de schade beoordelen tenzij de melder gebruikt maakt van een regeling.
Als het gaat om het afsluiten van cavernes zal duidelijk moeten zijn dat dit op een veilige en verantwoorde manier kan. Onderzoeken naar het verlaten van cavernes worden openbaar gemaakt, zoals het rapport (KEM-17) en brieven tussen SodM en Nobian. Vergunningen voor nieuwe cavernes worden alleen verleend als het duidelijk is dat de cavernes ook veilig kunnen worden verlaten.
Welke maatregelen zijn er op dit moment beschikbaar om het risico van lekkend pekelwater als gevolg van opwarming van het water in de cavernes na afsluiting te minimaliseren, en is dit reeds onderdeel van het onderzoek dat Nobian verplicht is te doen?
Voordat cavernes mogen worden afgesloten zal de druk in de caverne na de productiefase over langere tijd worden gemonitord. Tijdens deze fase kan de druk in de caverne oplopen. Als de druk te hoog oploopt dan zal deze worden verminderd door pekel uit de caverne te laten stromen. Dit heeft bodemdaling aan het oppervlak als gevolg. Tijdens deze periode na de productiefase zal Nobian het gedrag van de cavernes, de pekel en haar drukopbouw monitoren. Naast het modelleren van verwacht gedrag in onderzoeken is het belangrijk dat er beter inzicht komt op het drukverloop in een caverne na de productiefase. Pas als een caverne voldoende veilig wordt geacht zal deze daadwerkelijk worden afgesloten.
Kunt u toelichten hoe de veiligheid van de inwoners van Groningen gewaarborgd wordt bij de voortzetting van de zoutwinning en wat de criteria zijn op basis waarvan de overheid besluit in te grijpen, zoals door het stilleggen van de zoutwinning?
De winning van zout mag alleen plaatsvinden als dit veilig en verantwoord is. Het veilig kunnen afsluiten van cavernes maakt hier onderdeel van uit. De winningsplannen over voortzetting van de winning uit de grote cavernes van Nobian in Groningen worden op dit moment beoordeeld door SodM. Veiligheid is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Nobian moet aantonen hoe de veiligheid tijdens en na winning geborgd is en dat de nadelige effecten van verdere bodemdaling voldoende gemitigeerd kunnen worden. Als blijkt dat de cavernes bij voortdurende winning niet meer veilig genoeg zijn, dan is stoppen met winning een mogelijkheid. Daarnaast kan een caverne (deels) opgevuld worden om instabiliteit te voorkomen. Signalen hiervoor kunnen tijdig waargenomen worden door het microseismisch netwerk.
Bent u bereid om in samenwerking met de provincie Groningen aanvullende maatregelen te overwegen om zowel de veiligheid als de economische belangen in de regio te waarborgen, zolang er geen volledige zekerheid is over de gevolgen van de zoutwinning op lange termijn?
De provincie Groningen en de gemeenten worden om advies gevraagd in de besluitvorming over de winningsplannen. Ik neem deze adviezen, tezamen met de adviezen van mijn wettelijk adviseurs (TNO, SodM als toezichthouder op de veiligheid), mee in mijn brede overweging voor de besluitvorming. Hierbij is het uitgangspunt dat de winning van zout, inclusief het verlaten van de cavernes, alleen kan plaatsvinden als deze veilig en verantwoord is. Als uit onderzoek volgt dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn voor de veiligheid dan zal ik deze overnemen.
Welke stappen onderneemt de rijksoverheid op dit moment om de inwoners van Groningen, die mogelijk schade ondervinden van de zoutwinning, tijdig en volledig te compenseren? Bent u bereid om de compensatie van deze inwoners verder te vereenvoudigen en versnellen?
De Commissie Mijnbouwschade (CM) behandelt sinds 2021 ook schade die door zoutwinning kan zijn ontstaan. Eigenaren van gebouwen met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning kunnen zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade. Om het makkelijker te maken voor de schademelder, neemt de commissie in de praktijk de bewijslast van de melder over. Het advies dat de commissie uitbrengt is bindend voor de mijnbouwonderneming. Als de Commissie Mijnbouwschade beoordeelt dat de schade door mijnbouw komt, dan is de mijnbouwonderneming verplicht om deze schade te vergoeden. Als het, ondanks gedegen onderzoek, onduidelijk is wat de oorzaak van de schade is, dan oordeelt de Commissie Mijnbouwschade dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de bodembeweging als gevolg van mijnbouw een rol heeft gespeeld bij de schade.
De betreffende zoutwinningslocatie ligt echter in het gebied waar het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) schade afhandelt als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslagen bij Norg en Grijpskerk. Over de afhandeling van schade die kan zijn ontstaan door (een combinatie van) mijnbouwactiviteiten binnen het effectgebied van het IMG hebben het IMG en de CM afspraken gemaakt, om de schadeafhandeling voor bewoners te vereenvoudigen. Dat houdt in dat bewoners binnen het effectgebied van de gaswinning zich kunnen melden bij het IMG. De bewoner kan bij het IMG nu kiezen voor daadwerkelijk herstel of de verhoogde vaste vergoeding, waarbij er niet meer naar de oorzaak van de schade wordt gekeken bij schade die naar zijn aard mijnbouwschade kan zijn. Alleen als door het IMG in het kader van een maatwerkbeoordeling geconstateerd wordt dat de schade niet is veroorzaakt door het Groningenveld of de gasopslagen Norg of Grijpskerk, maar mogelijk wel door andere mijnbouwactiviteiten, dan wordt de schademelding in de huidige situatie indien gewenst door het IMG overgedragen aan de Commissie Mijnbouwschade. Dit komt in de praktijk tot op heden echter weinig voor.
Daarnaast werken de Commissie Mijnbouwschade en het IMG, mede naar aanleiding van de motie van het lid Segers c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 1018), aan een verdere intensivering van deze samenwerking. Zo laten zij gezamenlijk onderzoek uitvoeren naar gestapelde effecten van mijnbouw en werken zij aan de implementatie van een één loket-werkwijze, zodat bewoners bij wie er sprake kan zijn van samenloop zoveel als mogelijk via één loket geholpen worden. De beide organisaties behouden daarbij hun bestaande bevoegdheden maar werken samen door een integrale beoordeling van de schade te doen. Naar verwachting is deze verbetering in het proces in het eerste kwartaal 2025 geïmplementeerd.
Bent u bereid, mocht de veiligheid van de cavernes niet gegarandeerd kunnen worden, een heroverweging te maken van het beleid omtrent verdere zoutwinning door Nobian in Groningen?
Mijn uitgangspunt voor besluitvorming over mijnbouw is de Mijnbouwwet. In het kader van de Mijnbouwwet maak ik een brede afweging over de voorgenomen zoutwinning als een winningsplan is ingediend. Als de veiligheid van een caverne niet aannemelijk kan worden gemaakt, neem ik maatregelen voor deze caverne. Daarnaast neem ik nieuwe inzichten mee om mijn beleid aan te passen mocht dit nodig zijn. Het kabinet stemt alleen in met zoutwinning als de activiteit veilig en verantwoord kan.
Het bericht ‘Gedoe rond vergadering van pro-Palestinastudenten: zij voelen zich bespied, wat was er aan de hand?’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de melding dat beveiligers van de Radboud Universiteit, mogelijk langdurig, een vergadering van pro-Palestinastudenten hebben afgeluisterd?1
Universiteiten en hogescholen hebben de maatschappelijke opdracht tot het geven van onderwijs en het doen van onderzoek. Om dit primaire proces in goede banen te leiden op de campus stellen zij huisregels op en treffen zij beveiligingsmaatregelen om zo voor iedereen een prettige en veilige leer- en werkomgeving te creëren. De verantwoordelijkheidsverdeling voor veiligheid in het hoger onderwijsstelsel is dus decentraal ingericht. De universiteiten en hogescholen zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting en werking van hun veiligheidsbeleid, besturen van instellingen spannen zich hier dagelijks voor in. Zij worden hierbij soms voor moeilijke dilemma’s geplaatst, die zij zorgvuldig moeten afwegen. Waar nodig maken zij afspraken maken met de lokale driehoek. Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op de instellingen voordoen. Ik zie de melding in dit bericht dan ook als een kwestie tussen de melders en de Radboud Universiteit. Hieruit volgt dat ik voor mijzelf geen rol weggelegd zie om over de inhoud van deze melding een oordeel uit te spreken. Wel voer ik op landelijk niveau het gesprek met diverse groepen studenten over hun ervaringen rond de protesten en dat doe ik ook met de studentenvakbonden over de ervaringen van hun achterban.
Is het volgens u gepast voor universiteiten om beveiligers preventief in te zetten bij bijeenkomsten van studenten, en zo ja, onder welke omstandigheden?
Instellingen faciliteren studenten bij het organiseren van bijeenkomsten. De in het antwoord op vraag 1 genoemde huisregels, beveiligingsmaatregelen en de afwegingen die besturen daarover maken hebben ook hierop betrekking. Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld speelt en wat er op hun campus gebeurt, en dat mogen ze ook uiten. Helaas zijn instellingen het afgelopen jaar ook geconfronteerd met geweld, intimidaties en vernieling. Deze zijn onacceptabel. Universiteiten zijn geen plek voor haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Er is ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop te richten; zij kunnen zelf de beste inschatting maken wat hiervoor nodig is. Heldere communicatie vooraf over wat wel en niet is toegestaan helpt daarbij.
Wat vindt u van de bewering van de studentenvakbond AKKU en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat de aanwezigheid van beveiligers bij dergelijke bijeenkomsten een vorm van intimidatie is en een ernstige inbreuk vormt op de academische vrijheid van studenten?
Academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht vormen een groot goed, waar de besturen van universiteiten en hogescholen zich hard voor maken. De hogescholen en universiteiten zijn bij uitstek plekken waar je het hartstochtelijk met elkaar oneens mag zijn en kunt botsen met woorden en argumenten, maar wel met respect voor elkaar. De insteek van besturen van instellingen is dan ook niet dergelijke bijeenkomsten te beperken, maar wel om te kijken hoe een podium geboden kan worden om open uitwisseling van standpunten te faciliteren, ook als er risico's zijn. Dit gaat hand in hand met de zorg die instellingen dragen voor de veiligheid van al hun medewerkers en studenten en de zorg voor de faciliteiten die nodig zijn voor onderwijs en onderzoek. Tijdige afstemming en heldere communicatie tussen instelling en organisatoren helpt daarbij. Indien instellingen daartoe aanleiding zien nemen zij extra maatregelen voor het ordelijk verloop op de campus, ook op het gebied van beveiliging. De vrijheid van de ene groep om te protesteren mag niet ten koste gaan van de vrijheid en/of veiligheid van andere groepen of individuen. Ik ben ervan overtuigd dat instellingen hierbij maatwerk toepassen om zoveel mogelijk het open karakter van de instellingen te behouden. Studenten kunnen in gesprek gaan met de instelling over het gevoerde beleid of hierover een klacht indienen zij daartoe aanleiding zien.
Hoe ziet u de rol van beveiliging bij universitaire bijeenkomsten? Moet de rol van beveiliging beperkt blijven tot het waarborgen van de veiligheid, of mogen ze ook optreden op een manier dat de academische vrijheid van studenten beperkt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen worden er genomen door het ministerie om de academische vrijheid en het recht op vrije meningsuiting binnen de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen te beschermen?
De academische vrijheid is geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), specifiek in artikel 1.6.: «aan de instellingen voor hoger onderwijs en aan de academische ziekenhuizen wordt de academische vrijheid in acht genomen». De colleges van bestuur van de instellingen zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid. Het bestuur van de universiteit staat onder toezicht van een onafhankelijke raad van toezicht. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs wordt op basis van artikel 1.18 van de WHW door onafhankelijke deskundigen beoordeeld. Daarnaast staan in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen.
Hoe kan de communicatie tussen universiteiten en studenten over veiligheidsmaatregelen worden verbeterd om misverstanden en bezorgdheden over mogelijke intimidatie te voorkomen?
Voor het ordelijk verloop van het primaire proces van onderwijs en onderzoek kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen en met de academische gemeenschap in gesprek gaan over de werking ervan. Een belangrijk orgaan voor het gesprek hierover is de medezeggenschap. Het is van belang dat wanneer sprake is van besluitvorming van het college van bestuur over veiligheid, de medezeggenschap haar rol kan vervullen. De medezeggenschap heeft wettelijke advies- en instemmingsrechten en kan daarbij ook desgevraagd en uit eigen beweging over alle aangelegenheden die de instelling betreffen voorstellen doen en standpunten kenbaar maken.
Om het gesprek over veiligheid in de instelling te bevorderen hebben universiteiten en hogescholen in samenwerking met de studentvakbonden SOM, LSVB, LOF en ISO, de e-learning Medezeggenschap & Integrale Veiligheid ontwikkeld.2 Met behulp van deze training kunnen studenten en medewerkers in de medezeggenschapsraad in- en tegenspraak bieden op de huisregels, de veiligheidsmaatregelen en het gevoerde veiligheidsbeleid op zowel faculteits- als instellingsniveau.
Meerdere bronnen vermelden dat er profielschetsen, inclusief foto’s van demonstranten, worden gedeeld onder beveiligers in dienst van de universiteit, bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteit om dit op te helderen?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Ook bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen over het handelen van de instelling. Dat kan zowel bij de instellingen zelf, als bij de inspectie van het onderwijs en in geval van privacyschendingen bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Universiteiten zijn gehouden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), ook waar het gaat om het delen van risico-informatie met persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het preventief inzetten van externe en dure krachten door de universiteit, terwijl het coalitieakkoord/de regeringsplannen spreken van een herschikking van gelden voor het hoger onderwijs?
Instellingen staan voor de opgave om een veilige leer- en werkomgeving te bieden waarin het primaire proces van onderwijs en onderzoek kan plaatsvinden. Hierbij is openheid een kernwaarde van het onderwijs. Instellingen staan voor de uitdaging deze openheid te beschermen. Het is de taak van besturen hoe zij dit precies vormgeven op een manier die bij de context en de maatschappelijke opdracht van de instelling past en waarbij aandacht is voor de kosten en baten van het veiligheidsbeleid.
Acht u het gepast dat universiteiten beveiligers in burgerkleding inzetten, zonder dat dit vooraf bekend is bij de aanwezige studenten en docenten? Zo ja, onder welke omstandigheden zou dit volgens u gerechtvaardigd zijn?
Als Minister heb ik geen kennis van alle situaties op het gebied van veiligheid die zich op een universiteit voordoen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de colleges van bestuur en het is aan hen om hierop te handelen. Wanneer studenten en medewerkers van mening zijn dat het gevoerde veiligheidsbeleid van de instelling bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid acht ik het van groot belang dat zij hierover in gesprek gaan met de instelling, bijvoorbeeld via de medezeggenschap, of hierover een klacht indienen.
Heeft u kennis van vergelijkbare incidenten op andere universiteiten in Nederland, en zo ja, hoe zijn deze gevallen behandeld? Kunt u reageren op de vergelijkbare gebeurtenissen bij Leiden Universiteit?2
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de bewering van studenten en medewerkers van de Universiteit Leiden dat de inzet van beveiliging in burgerkleding bijdraagt aan een gevoel van wantrouwen en onveiligheid binnen de academische gemeenschap?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt het beleid van de Universiteit Leiden, waarbij beveiligers in burgerkleding worden ingezet zonder voorafgaande communicatie, ook toegepast op andere onderwijsinstellingen in Nederland? Zo ja, welke instellingen hanteren dit beleid en onder welke voorwaarden?
De eindverantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid van universiteiten en hogescholen ligt bij het college van bestuur dat aanspreekbaar is door de medezeggenschapsraden en de raad van toezicht. Als stelselverantwoordelijk Minister heb ik geen bemoeienis met de instellingsspecifieke afwegingen die instellingen maken bij het ontwikkelen en uitvoeren van hun veiligheidsbeleid en de gesprekken die zij met hun gemeenschap voeren over de voorwaarden.
Welke maatregelen kunnen en zullen er genomen worden om te waarborgen dat de veiligheid op universiteiten gehandhaafd blijft zonder dat dit ten koste gaat van de academische vrijheid en het recht op protest?
Voor het ordelijk verloop van alle activiteiten op de campus kunnen instellingen huisregels en ordemaatregelen opstellen, in dialoog met de eigen gemeenschap. Voor de omgang met protesten hebben de universiteiten en hogescholen een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld, die de instellingen en de lokale driehoek een eenduidig fundament geeft voor hun handelen.4 Deze richtlijn is bedoeld om zowel legitieme protesten mogelijk te maken en tegelijk te voorkomen dat die uit de hand lopen. De toepassing van de richtlijn is afhankelijk van de specifieke situatie van het protest.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de verkoop van het Afval Energie Bedrijf (AEB) door de gemeente Amsterdam?1
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft op 30 mei 2023 besloten om de met AEB verbonden publieke belangen te borgen door te kiezen voor volledige verkoop van AEB. Het daaruit volgende voorgenomen besluit tot verkoop van de aandelen AEB is voor wensen en bedenkingen voorgelegd aan de gemeenteraad die de betreffende voordracht in de raadsvergadering van 29 juni 2023 behandeld heeft. Het college heeft op 11 juli 2023 het definitieve besluit genomen tot het voorbereiden van het verkoopproces voor de verkoop van alle aandelen die de gemeente houdt in AEB. Het verkoopproces is aangevangen op 16 april 2024.
Wat zijn de belangrijkste redenen die de gemeente Amsterdam aanvoert voor de verkoop van AEB? Welke voordelen verwacht de gemeente te behalen door de verkoop van AEB?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
Bij elke deelneming maakt de gemeente Amsterdam een afweging of de publieke belangen beter geborgd worden door hierin te (blijven) participeren. Bij het AEB gaat het voor de gemeente daarbij om de publieke belangen afvalverwerking, warmtevoorziening en CO2-reductie. Uit de afweging die het college van B&W in 2023 heeft gemaakt was de conclusie dat Amsterdam het aandeelhouderschap niet nodig heeft voor het borgen van de met AEB verbonden publieke belangen. Door afspraken te maken bij de verkoop heeft de gemeente ervoor gezorgd dat de afvalverbranding en warmtevoorziening van Amsterdam doorgaan, ook als AEB verkocht wordt. De publieke belangen van Amsterdam zijn daarmee zeker gesteld. Een eigen afvalverwerkingsbedrijf acht de gemeente Amsterdam geen kerntaak van een gemeente. Verder wordt u verwezen naar uitgebreide behandelingen in de Amsterdamse gemeenteraad.
Kunt u ingaan op de specifieke zorgen van de inwoners van Amsterdam met betrekking tot de privatisering van de afvalverwerking?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
De gemeente gaat ervan uit dat er gedoeld wordt op het onderzoek van de SP Amsterdam. Dit onderzoek wijst uit dat Amsterdammers zorgen hebben over de verkoop. De gemeente Amsterdam doorloopt een zorgvuldig verkoopproces en houdt hierbij het belang van Amsterdammers voor een goede afval- en warmtevoorziening op het oog.
Welke negatieve gevolgen verwacht u als AEB geprivatiseerd wordt?
Deze casus is besproken in de gemeenteraad van Amsterdam2. Uit een scenariovergelijking van verkoop of behoud van AEB komen verschillende voordelen en nadelen naar voren. Het belangrijkste nadeel bij verkoop van AEB lijkt een verminderde directe sturing van AEB door de gemeente Amsterdam. Zo zal het lastiger zijn om te sturen op krimp van afvalverbranding, of te sturen op de prijs voor warmte en afvalverwerking. Aan de andere kant heeft de gemeente meer flexibiliteit in de uitbesteding van deze voorzieningen. De gemeente Amsterdam beoogt de publieke belangen te waarborgen door het stellen van strenge voorwaarden bij de verkoop van AEB.
Hoe garandeert de gemeente dat de publieke belangen, zoals de continuïteit van afvalverbranding en warmtevoorziening, worden gewaarborgd bij de verkoop van AEB? Welke garanties zijn er opgenomen in de verkoopovereenkomst om te zorgen dat de belangen van de stad behouden blijven?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam en dit is haar antwoord:
Hiervoor wordt u doorverwezen naar de behandeling in de Amsterdamse gemeenteraad van het besluit van het college om een verkoopproces te starten.
De kern is dat de met AEB verbonden publieke belangen van afvalverwerking, warmtevoorziening en CO2-reductie na verkoop via contracten en subsidievoorwaarden goed geborgd blijven en ook als harde voorwaarde bij de verkoop gesteld zijn. Aanvullend is in de verkoopvoorwaarden en in de criteria waarlangs biedingen worden beoordeeld ingezet op het zoveel mogelijk borgen van de ambities van de gemeente rond afval, warmte en CO2-reductie.
Hoe beoordeelt het kabinet de mogelijkheid van provinciale of gemeentelijke mede-eigendom als alternatief voor de verkoop aan een private partij, zoals voorgesteld door SP-raadslid Erik Bobeldijk?
In Nederland is de afvalverbrandingssector grotendeels in commerciële handen. Enkele afvalverbrandingsinstallaties zijn in publiek beheer. Ook gedeeld publiek en commercieel eigendom komt voor. In de praktijk kunnen publieke partijen dus een rol spelen als (mede-)eigenaar van een afvalverbrandingsinstallatie. Het is niet aan mij om in te gaan op concrete casussen en om een oordeel uit te spreken over de mogelijkheden van gemeentes of provincies om eigenaar te worden van AEB. Die afwegingen moeten op lokaal niveau worden gemaakt.
78 procent van de Amsterdammers hoopt dat bij een eventueel verkoop AEB in overheidshanden blijft. Welke stappen onderneemt u om dit te bewerkstelligen?
Er worden hierop geen stappen ondernomen vanuit de Rijksoverheid.
Is dit kabinet van mening dat essentiële basisvoorzieningen zoals afvalverwerking aan de markt overgelaten zou moeten worden of vindt het kabinet dat deze diensten gewaarborgd moeten worden in publieke eigendom?
Het ophalen van huishoudelijk afval is een basisvoorziening die in Nederland wettelijk is gegarandeerd. Gemeenteraden en de colleges van burgemeester en wethouders zijn wettelijk verplicht om zorg te dragen voor de inzameling van huishoudelijk afval. Gemeenten zijn vervolgens vrij in hun keuze voor een verwerker van het ingezamelde huishoudelijke afval. Dit kan zowel een afvalverwerker in publieke als in private handen zijn. Voor het bedrijfsafval geldt geen wettelijke zorgplicht voor gemeenten. Bedrijven in Nederland zijn zelf verantwoordelijk voor het op de juiste manier aanbieden van hun afval aan een erkende inzamelaar/verwerker. Welke verwerking vervolgens passend is en of dit door een private of een publieke speler is, hangt af van lokale omstandigheden. Gemeenten zijn hierbij gebonden aan de wettelijke kaders van de Wet milieubeheer, waaronder de verplichting om de afvalhiërarchie door te voeren in beslissingen omtrent afvalbeheer. Verder geldt hier het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) waarin is toegelicht wat onder doelmatig afvalbeheer wordt verstaan en welke verwerkingsmethode voor welk type afval wenselijk is. In het licht van eigendomsverdeling heb ik geen voornemens om de hierboven beschreven kaders anders in te richten.
Is het rijk in staat een meerderheidsaandeel te nemen in AEB? Is dit kabinet bereid deze stap te nemen?
Informatie over het deelnemingenbeleid van het Rijk in private ondernemingen is gevat in de nota Deelnemingenbeleid 2022. Deze nota bevat het afwegingskader voor het aangaan en afstoten van deelnemingen. Het kabinet is terughoudend bij het aangaan van deelnemingen. Voor een dergelijk ingrijpende vorm van overheidsingrijpen moeten aantoonbaar dringende redenen zijn. Het Rijk ziet geen aanleiding om een meerderheidsaandeel te nemen in AEB.