Het artikel ‘Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Giftige lozingen op IJsselmeer brengen ons drinkwater in gevaar»?1
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van de verslechterende waterkwaliteit van het IJsselmeer?
In tegenstelling tot wat het bericht suggereert is de ecologie en chemische waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren in algemene zin verbeterd. Er wordt echter nog niet voor alle parameters voldaan aan de doelstelling voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Voor de drinkwaterkwaliteit is met name de chemische waterkwaliteit van belang.
De kwaliteit van het water van het IJsselmeer wordt in overwegende mate bepaald door de toevoer van Rijnwater en de kwaliteit daarvan. Het RIWA Rijnrapport 2022 geeft een overzicht van de stoffen die relevant zijn voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater.2 Lozingen op het IJsselmeer zelf vormen slechts een beperkte bijdrage aan de waterkwaliteit van het IJsselmeer.
Kunt u aangeven welke stappen uw ministerie onderneemt om de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën op de riolering aan te pakken?
In 2023 is de pilot «Grip op indirecte lozingen» uitgevoerd. Tijdens de pilot zijn bij 95 bedrijven uit verschillende branches inspecties uitgevoerd. Er zijn in 73 gevallen afvalwatermonsters genomen die geanalyseerd zijn op relevante stoffen zoals zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en/of KRW-prioritaire stoffen. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft aangegeven dat op dit moment gewerkt wordt aan het eindrapport en dat dit naar verwachting later dit voorjaar beschikbaar zal zijn.
Daarnaast werkt het Ministerie van IenW met bestuurlijke partners in het impulsprogramma KRW aan aanvullende maatregelen voor chemische stoffen. De Kamer is hierover geïnformeerd via de brief Voortgang KRW van 19 december jl.3
Voor de meest urgente chemische stoffen die de KRW-norm overschrijden wordt gekeken naar de hele keten: van de productie tot de zuivering, inclusief toelating van stoffen en vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Dit omvat dus ook de problematiek van indirecte lozingen door kleine industrieën. In 2024 wordt per stof bekeken welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn.
Voor de ketenaanpak is het uitvoeren van maatregelen door het bedrijfsleven essentieel. Het ministerie ondersteunt via een subsidie aan ondernemersverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland het uitvoeren van een actieprogramma. Een van de acties in dit actieprogramma is bedrijven te stimuleren om een «self assessment» uit te voeren om vast te stellen welke emissies er zijn, of emissies zijn te voorkomen of te verminderen, en met welke extra maatregelen kan worden bijgedragen aan de doelen van de KRW. Dit is aanvullend op de formele toezichtrelatie vanuit de overheden.
Hoe denkt u de transparantie te vergroten met betrekking tot de samenstelling van gifstoffen die via deze indirecte lozingen in het IJsselmeer terechtkomen?
Tijdens het wetgevingsoverleg Water op 29 januari 2024 is aan de Kamer toegezegd dat het ministerie onder meer samen met de waterschappen een onderzoek gaat doen naar het functioneren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De omgang met indirecte lozingen zal daar onderdeel vanuit maken.
De eerste verkennende gesprekken met de Unie van waterschappen over de invulling zijn inmiddels geweest. Voorafgaand aan het commissiedebat Water in juni zal de Kamer geïnformeerd worden op welke manier het onderzoek definitief vorm zal krijgen.
Overigens is al deels transparant welke stoffen worden geloosd. De verleningsbeschikking van een vergunning voor een IPPC-installatie die onherroepelijk is geworden wordt voor eenieder via elektronische weg beschikbaar gesteld. Voor bepaalde andere vergunningen die via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure tot stand zijn gekomen is het mogelijk op aanvraag de vergunning in te zien.
Wat is uw reactie op het feit dat de controle op indirecte lozingen al jaren tekortschiet, zoals vermeld in het artikel?
Dit wordt niet als zodanig herkend. Er is de afgelopen jaren juist sterk geïnvesteerd in het VTH-stelsel door middel van het interbestuurlijk programma versterking VTH. Belangrijke pijlers in het programma zijn «robuuste omgevingsdiensten en financiering» en «kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt». Zoals bij antwoord 4 aangegeven, zal samen met de waterschappen gekeken worden of specifiek voor hun VTH-taken sprake is van zaken die nog verbeterd kunnen worden.
Hoe gaat uw ministerie om met het gesignaleerde probleem van gebrekkige controle door het verschil tussen meldingsplicht en vergunningplicht?
Dit zal worden meegenomen in het onderzoek zoals beschreven in de beantwoording op vraag 4.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat bedrijven hun lozingen correct melden en dat vergunningen adequaat worden geactualiseerd?
Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf om het bevoegd gezag op de hoogte te stellen wanneer ze van plan zijn een meldingsplichtige activiteit te gaan uitvoeren. Bedrijven hebben ook een eigen verantwoordelijkheid bij het actueel houden van hun vergunningen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bedrijfsvoering.
Indien dit niet gebeurt kan het bevoegd gezag hier handhavend tegen optreden.
Daarnaast moet het bevoegd gezag vergunningen periodiek bezien op actualiteit en als nodig herzien. In de Kamerbrief van 25 januari 2024 is de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken voor VTH en de lopende acties.4
Wat is de voortgang van de pilot «Grip op indirecte lozingen» die vorig jaar is gestart? Welke concrete resultaten zijn tot nu toe bereikt? Hoe denkt u de uitkomsten van deze pilot te gebruiken om structurele verbeteringen aan te brengen in de aanpak van indirecte lozingen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de mogelijke gevolgen als de concentraties gifstoffen in het IJsselmeer blijven stijgen en drinkwaterbedrijf PWN niet in staat is alle giftige stoffen uit het drinkwater te verwijderen?
In de beantwoording op vraag 2 is aangegeven dat in algemene zin de waterkwaliteit van het IJsselmeer de afgelopen jaren juist verbeterd is.
Op grond van de Drinkwaterwet heeft het drinkwaterbedrijf de taak om ervoor te zorgen dat het drinkwater dat aan consumenten of andere afnemers ter beschikking gesteld wordt geen stoffen bevat in concentraties die nadelige gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben. In het geval dat de concentraties stoffen in het IJsselmeer zouden stijgen, dan kan dit impact hebben op de opgave die het drinkwaterbedrijf PWN heeft om deze stoffen uit het ingenomen water te verwijderen voordat dit gebruikt kan worden als drinkwater. Als dit zich voordoet is het zaak dat niet alleen gekeken wordt naar manieren om stoffen uit het water te verwijderen, maar zeker ook naar de bron en mogelijkheden om verontreiniging bij de bron aan te pakken.
Welke langetermijnmaatregelen overweegt uw ministerie om ervoor te zorgen dat de drinkwaterkwaliteit in Noord-Holland wordt gewaarborgd?
De drinkwaterkwaliteit wordt gewaarborgd door de kwaliteitseisen die volgen uit het Drinkwaterbesluit en de Drinkwaterrichtlijn. Hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drinkwaterkwaliteit in verschillende provincies.
Daarbij is het IJsselmeer ook vanuit de KRW aangewezen als oppervlaktewaterlichaam met een drinkwaterfunctie. Het waterbeleid is er op gericht om te voorkomen dat stoffen in het water terecht komen en de drinkwaterbedrijven te faciliteren in het leveren van schoon drinkwater.
Kunt u een overzicht geven van welke bedrijven hun giftige afvalwater via de riolering afvoeren in het IJsselmeer?
Nee, er is geen overzicht beschikbaar van lozingen van bedrijven via de riolering op het IJsselmeer.
Wat is uw analyse van het feit dat milieukwaliteit over het algemeen in Nederland steeds slechter wordt? Hoe past dit binnen de plichten van het kabinet uit artikel 21 van de Grondwet?
De Kamer heeft in oktober 2023 de Balans van de Leefomgeving ontvangen, waarin de stand van het milieu in Nederland beschreven is. Naar aanleiding hiervan is door de Kamer om een reactie van het kabinet gevraagd. Deze reactie zal op korte termijn door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer worden aangeboden.
Zijn er bedrijven die op basis van een verouderde vergunning lozen rondom het IJsselmeer?
Er zijn slechts enkele bedrijven die toestemming hebben om direct op het IJsselmeer afvalwater te lozen. Voor deze vergunningen is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag. Deze vergunningen zijn onderdeel van het traject van bezien en herzien van vergunningen.
Zijn er vergunningen waarin geen maximum wordt gesteld voor het lozen van giftig afvalwater dat indirect in het IJsselmeer belandt?
Er zijn bij het Ministerie van IenW geen vergunningen bekend waarin dit het geval is.
Het bericht ‘Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: ‘Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen' |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht «Bewoners De Olmenhof over vertrek uit flat: «Ik kan bij Leger des Heils gaan aanbellen»?1
Het is altijd vervelend als mensen gedwongen hun woonruimte moeten verlaten. Dit leidt tot woononzekerheid, zeker in deze tijden van enorme schaarste aan woningen.
Bent u het eens met de stelling dat bewoners van De Olmenhof absoluut niet op straat of in de opvang terecht mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen?
Op voorhand was het de toekomstige bewoners bekend dat de woonruimte tijdelijk beschikbaar zou zijn en dat zij een tijdelijke huurovereenkomst aangingen. De bewoners hebben de tijd gehad om op zoek te gaan naar andere woonruimte en hebben zich kunnen inschrijven op de wachtlijst voor een reguliere woning. Ik onderken dat het momenteel lastig is om andere woonruimte te vinden. Ik doe er alles aan om samen met gemeenten en provincies vaart te maken met het bouwen van meer (betaalbare) woningen. Daarnaast wordt er ingezet op de bouw van flexwoningen zodat spoedzoekers snel gehuisvest kunnen worden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof door de wooncrisis gedupeerd zijn en derhalve (ook) een verantwoordelijkheid van de (lokale) overheid zijn? Zo ja, wat moet de (lokale) overheid volgens u voor hen doen? Zo nee, wie is er dan verantwoordelijk?
Ik verwacht van gemeenten dat zij zorgen voor uitbreiding van de betaalbare woningvoorraad door middel van nieuwbouw, het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en door flexwoningen te bouwen voor onder andere spoedzoekers. Daarnaast is er de regulering van het betaalbare deel van de voorraad in relatie tot inkomensgroepen. Het kabinet stuurt hierop door het hernemen van de regie op de volkshuisvesting, zoals tot uiting komt met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat ik voornemens ben begin volgend jaar aan uw Kamer aan te bieden.
Bent u het eens met de stelling dat de bewoners van De Olmenhof minimaal recht hebben op vervolghuisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De verhuurder is niet wettelijk verplicht vervolghuisvesting te vinden voor de huurders. De huurovereenkomst is tijdelijk en beide partijen weten dit vooraf. Het is aan de betrokken partijen om wel of geen vervolghuisvesting te organiseren.
Bent u het eens met de stelling dat huurders na een lange huurperiode bescherming zouden moeten krijgen? Zo ja, wanneer gaat u de wet- en regelgeving hierop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
In de casus die de aanleiding voor deze vragen is, wordt verhuurd onder de Leegstandwet. Bij verhuur onder de Leegstandwet is geen sprake van huurbescherming, aangezien een woning op termijn wordt verkocht of leeg moet worden opgeleverd vanwege sloop of vernieuwbouw. De gemeente controleert bij de vergunningsaanvraag vooraf of aan de vereisten is voldaan en beoordeelt bij een verlenging van een vergunning voor tijdelijke verhuur op grond van komende sloop of vernieuwbouw of deze plannen nog aannemelijk kunnen worden gemaakt. Indien een gemeente in dat geval twijfelt of deze plannen haalbaar zijn kan zij ertoe besluiten de vergunning niet te verlengen. Hiermee wordt oneigenlijk gebruik van de Leegstandwet voorkomen. Om te voorkomen dat een woning of een gebouw in afwachting van sloop of vernieuwbouw een tijdje leeg komt te staan, kan men gedurende een maximale periode van zeven jaar gebruik maken van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Bij woonruimte in een gebouw, dat blijkens zijn constructie dan wel inrichting bestemd is voor doeleinden van groepsgewijze huisvesting, betreft dit maximaal tien jaar. Zo kan er optimaal gebruik worden gemaakt van de bestaande woningvoorraad. Het gaat om aanbod dat we hard nodig hebben en dat er zonder de Leegstandwet niet zou zijn geweest. Huurbescherming ligt bij verhuur onder de Leegstandwet dus niet in de rede en daarom zal de wet op dit punt niet worden gewijzigd.
Bent u het eens met de stelling dat een groep woningzoekenden niet ingeruild mag worden voor een andere groep woningzoekenden?
De vergunning voor het verhuren via de Leegstandswet heeft zijn maximale termijn bereikt. De woningen kunnen daarom via de Leegstandswet niet opnieuw verhuurd worden. Uit de media valt op te maken dat het pand hierna mogelijk gebruikt zal worden voor de opvang van Oekraïense ontheemde mensen. In dat geval gaat het om tijdelijke opvang en niet om een situatie met een huurovereenkomst. Het is aan de lokale partijen om te bepalen wat er nu gaat gebeuren met het pand.
Wat vindt u ervan dat deze bewoners ook nog eens te maken hebben met achterstallig onderhoud?
Een gebouw dat gesloopt gaat worden, wordt over het algemeen niet meer onderhouden zoals dat gebeurt bij andere panden. Indien er ernstige gebreken zijn, kunnen de bewoners wel terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie doet dan uitspraak of het onderhoud alsnog uitgevoerd moet worden.
Herkent u dat woningzoekenden niet alleen in dit complex maar ook elders in het land tegen elkaar opgezet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voelt u zich daar medeverantwoordelijk voor? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Het is bekend dat er door het woningtekort veel woningzoekenden zijn die met elkaar in concurrentie zijn voor woonruimte. Daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt moeten de meest kwetsbare mensen beschermd worden. Daarom zet ik via de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting in op verdeling van bestaande woningen over urgente groepen.
Bent u het eens met de stelling dat de situatie waarin bewoners van De Olmenhof zich bevinden, geen incident is maar veel vaker voorkomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat huurders niet meer gezien worden als «wegwerpproducten»?2, 3, 4, 5, 6
Ik zie mensen niet als wegwerpproducten. Ik ben bekend met het feit dat er gebruik wordt gemaakt van tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet. Voor die situaties waarvoor dat instrument is bedoeld, zie ik dit als goede oplossing om leegstand te voorkomen en elke woning te gebruiken nu daar zo een groot tekort aan is.
Wat zegt u tegen studenten die geen vervolghuisvesting kunnen vinden en in hun examenjaar zitten?
De huurders van De Olmenhof wisten op voorhand dat de woonruimte die zij huurden tijdelijk beschikbaar zou zijn. Zij hebben de tijd gehad om te zoeken naar een andere woning of kamer, maar ik begrijp dat dat met de huidige druk op de woningmarkt lastig is. Met het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030 zet ik me samen met het Ministerie van OCW, gemeenten, hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters, Nuffic en studenten in voor voldoende studentenhuisvesting. Doel is om te komen tot een uitbreiding van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode 2022–2030.
Hoe vaak komt het voor dat huurders na een lange periode alsnog op straat worden gezet?
Hier zijn geen gegevens over beschikbaar. Als huurders een lange periode ergens hebben kunnen wonen, waarbij ze wisten dat het tijdelijk is, hebben zij ook een lange periode gehad om andere woonruimte te zoeken en wachttijd op te bouwen voor een andere huurwoning.
Bent u het eens met de stelling dat de Leegstandwet aangepast moet worden om situaties als deze te voorkomen? Zo ja, neemt u dit mee in de evaluatie van de Leegstandwet? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel woningen en gebouwen worden momenteel verhuurd onder de Leegstandwet?
Recente cijfers hierover zijn er niet.
Bent u het eens met de stelling dat bij verhuur onder de Leegstandwet huurders vanuit het recht op behoorlijke huisvesting meer woonzekerheid en rechtsbescherming moeten krijgen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom dat vanuit het recht behoorlijke huisvesting niet problematisch is? Zo ja, hoe gaat u die huurders meer woonzekerheid en rechtsbescherming bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om contact op te nemen met de bewoners van De Olmenhof om hun kant van het verhaal aan te horen?
Het is aan de betrokken lokale partijen om aan een juiste naleving van de wet- en regelgeving te voldoen en een passende oplossing te vinden.
Bent u het eens met de stelling dat deze en vele andere bewoners geen kant op kunnen (het alternatief is buiten slapen of de opvang) en daarom dus uit noodzaak wel onder de Leegstandwet moeten huren?
Ik begrijp dat er schaarste is aan woningen en niet iedereen een passende woning heeft. Echter juist door het gebruik van de Leegstandwet de bewoners in ieder geval tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben. Er is behoefte aan veel meer betaalbare woonruimte, daarom zet ik in op het zo snel mogelijk uitbreiden van de woningvoorraad.
Bent u het eens met de stelling dat mensen die via de Leegstandwet moeten huren (vanwege het ontbreken van een alternatief zoals in De Olmenhof), onder de (nieuwe) definitie van dakloosheid vallen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat ben ik niet met u eens. Naast de data die het CBS periodiek als schatting oplevert van het aantal dakloze mensen, werken het Rijk en partijen uit het veld aanvullend aan een aantal andere monitoringsinstrumenten om het aantal dak- en thuisloze mensen beter in beeld te brengen, waaronder de ETHOS-light tellingen. Mensen die woonruimte huren onder de Leegstandswet worden daarbinnen niet meegeteld als dak- of thuisloos.
Bent u het eens met de stelling dat huren onder de Leegstandwet niet voldoet aan een thuis zoals dat vanuit het recht op behoorlijke huisvesting gedefinieerd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de Leegstandwet op basis van die definitie van een thuis aanpassen?
Ik ben niet voornemens om de Leegstandswet aan te passen. Idealiter zouden mensen een reguliere woonruimte huren met een regulier huurcontract. Er zijn echter altijd mensen die voor een korte periode woonruimte zoeken, waarvoor huren via de Leegstandswet een uitkomst is. In deze tijden van schaarste op de woningmarkt biedt wonen via de Leegstandswet tijdelijk een oplossing.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de mentale gesteldheid van mensen die onder de Leegstandwet moeten huren? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te verrichten? Zo ja, kunt u dat onderzoek met de Kamer delen?
Nee, een dergelijk onderzoek is niet gedaan. De relatie tussen de door u genoemde factoren zijn niet inzichtelijk te maken. Zonder verhuur onder de Leegstandwet kunnen woningen en gebouwen in afwachting van sloop of vernieuwbouw niet worden gebruikt voor tijdelijke verhuur en staat het onnodig leeg. Andersom zou ook geredeneerd kunnen worden dat juist door het gebruik van de Leegstandwet meer aanbod beschikbaar komt en mensen die dreigend dakloos worden nu tijdelijk een dak boven hun hoofd hebben.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
De vragen zijn zo veel als mogelijk separaat beantwoord.
Verschillende sloopprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat huurders in de Osse Vogelwijk onverwachts geconfronteerd worden met sloopplannen van woningcorporatie BrabantWonen en de gemeente Oss terwijl hun woningen niet in verval zijn?1
Vindt u het niet een verkeerde ontwikkeling dat bijna 70 betaalbare woningen (merendeels) grondgebonden en goed bewoonbaar, dreigen te worden vervangen op het zelfde oppervlak door een kleiner aantal woningen terug te bouwen, buiten het huur- en koopbereik van het grootste deel van de bestaande bewoners?2
Wat vindt u van de mening van het comité Vogelwijk moet blijvendat het «vernietigen van onze woningen is het vernietigen van de structuur van onze gemeenschap»?
Is renoveren van deze woningen niet veel duurzamer dan nieuwbouw plegen omdat bij renovatie van goed bewoonbare woningen minder grondstoffen en energie worden verspild?
Vindt u het ook niet met het comité «Vogelwijk moet blijven» dat het tijd wordt om het ongebreideld slopen van panden en woningen met een cultuurhistorische waarden waartoe ook de oude naoorlogse sociale woningbouw als de Osse Vogelwijk behoort, een halt toe te roepen?
Is het niet een vorm van discriminatie van huurders die de pech hebben dat in hun wijk weinig koopwoningen staan, dat in een ander deel van de wijk met vergelijkbare woningen maar waar meer koopwoningen tussen de huurwoningen staan, de huurwoningen wel worden gerenoveerd?3
Vindt u net als de huurders in de Vogelwijk dat een huis meer is dan een stapel stenen, dat het «ons thuis» is?4
Het artikel 'Agenten willen meer aandacht voor milieu: ‘Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Agenten willen meer aandacht voor milieu: «Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het manifest dat door meer dan 700 agenten is overhandigd aan de korpsleiding, waarin wordt opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de klimaatcrisis en de handhaving van milieuwetten?
Voor zover het gaat om de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit is het aan het Openbaar Ministerie (OM) als bevoegd gezag om het starten van opsporingsonderzoeken naar gedragingen die strafbaar zijn gesteld te prioriteren.
In hoeverre deelt u de zorgen van de agenten dat milieudelicten, ondanks hun impact op mensenlevens, momenteel niet de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Milieucriminaliteit kan ernstige gevolgen hebben voor onze leefomgeving. Bij de aanpak van milieucriminaliteit gaat het om het voorkomen en beëindigen van strafbare feiten. Naast preventiemaatregelen zijn ook toezicht en bestuurs- en strafrechtelijke handhaving noodzakelijk. Daarbij is ook relevant of voor de betreffende (bedrijfsmatige) activiteiten een vergunning is verleend en, zo ja, of er is gehandeld conform de aan die vergunning verbonden voorwaarden.
Kortom: het verbeteren van een repressie aanpak is één van de manieren om milieucriminaliteit beter aan te pakken. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de preventie van deze criminaliteitsvorm.
Verschillende organisaties zijn verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van milieucriminaliteit: de politie, de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD), de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (ILT-NVWA), en de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van de omgevingsdiensten. De afgelopen jaren heeft een belangrijke investering plaatsgevonden in het versterken van de capaciteit van de ILT-IOD. Hier is een bedrag oplopend tot 6 miljoen voor ingezet. Op 4 juli 2023 heb ik u bericht dat de politie de centrale aansturing op de milieucapaciteit nader vorm heeft gegeven door een landelijk sturingsmodel te realiseren. Het doel hiervan is onder meer om de 406 fte die formatief aan de politie toebedeeld is voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit daadwerkelijk en zo doelmatig mogelijk daarvoor in te zetten. Verder gaat de politie in de komende jaren ervoor zorgen dat gemiddeld 2 fte milieuagenten per basisteam 75% van hun inzetbaarheid besteden aan deze politiemilieutaak in het kader van de gebiedsgebonden politiezorg.2
Als gevolg van de verschillen in de huidige bezetting per eenheid zal de realisatiesnelheid hierin regionaal ook verschillen. Bovendien is van belang dat milieucriminaliteit is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.3
Het OM prioriteert als gezag over de politie en de bijzondere opsporingsdiensten het oppakken van opsporingsonderzoeken en is verantwoordelijk voor het nemen van vervolgingsbeslissingen. Uit de prioritering van de milieuthema’s door de Strategische Milieukamer (SMK) onder voorzitterschap van het OM vloeit voort op welke thema’s met name, naast de geprioriteerde regionale thema’s, een informatiepositie gaat worden opgebouwd. De Landelijke Milieukamer, die onder de SMK ressorteert en ook onder leiding staat van het OM, stuurt op de inzet van de milieurecherchecapaciteit. Ook het OM krijgt structureel extra middelen: vanuit de coalitieakkoordgelden voor de versterking van de justitiële keten wordt vanaf 2023 2 miljoen euro vrijgemaakt ter versterking van de aanpak van milieucriminaliteit.
Verder werk ik met alle partijen in het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) samen in het IBP VTH. In dit kader worden voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit stappen gezet om de beschikbare opsporingscapaciteit effectiever in te zetten. Zo wordt onder meer gewerkt aan meer focus, een betere onderlinge taakafbakening en een verbeterde informatiepositie. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de bestuurlijke aandacht voor de aanpak van milieucriminaliteit, zoals een bestuurlijke conferentie op 29 januari 2024.
In Voortgangsrapportage van het IBP VTH die voor de kerst aan uw Kamer zal worden verzonden, wordt u bericht over de voortgang van het IBP VTH. Daarnaast doet het WODC onderzoek naar de straftoemeting bij (ernstige) milieudelicten, in het kader van de opvolging van de motie Hagen/Sneller.4 Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Tot slot krijgt ook op Europees niveau de aanpak van milieucriminaliteit aandacht en prioriteit. Zo is onlangs overeenstemming bereikt over de tekst van de herziening van de richtlijn milieucriminaliteit. Deze richtlijn stelt onder meer minimumnormen op grond waarvan lidstaten verschillende milieudelicten strafbaar dienen te stellen en sanctionering van die delicten mogelijk moeten maken. Daarnaast wordt in de richtlijn opgenomen dat gedragingen die leiden tot de vernietiging van of wijdverspreide, aanzienlijke en onomkeerbare dan wel langdurige schade aan een ecosysteem van aanzienlijk omvang of grote ecologisch waarde, of aan een natuurlijke habitat in een beschermd gebied of aan de kwaliteit van lucht, bodem of water, zwaarder moeten kunnen worden gestraft. Ook beoogt de richtlijn de samenwerking tussen toezichthouders en opsporingsdiensten in de Europese Unie te versterken. Mijn departement zal de implementatie van deze richtlijn in Nederland ter hand nemen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat milieudelicten, gezien de grootschalige schade aan mens en natuur, de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen en initiatieven heeft uw ministerie ondernomen of plant u te ondernemen om milieucriminaliteit een hogere prioriteit te geven en ervoor te zorgen dat milieuwetten effectiever worden gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige positie van uw ministerie met betrekking tot het opnemen van «ecocide» in het wetboek van strafrecht, zoals voorgesteld door de agenten in het manifest?
In de kabinetsreactie van 26 april 2021 op de initiatiefnota van het Kamerlid Van Raan: «Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede»,5 hierna «de reactie op de initiatiefnota ecocide», is aangegeven dat het begrip ecocide op dit moment onvoldoende gedefinieerd is. Hoewel er in de zomer van 2021 door een panel van juridische experts een definitie van ecocide is voorgesteld, is de internationale gemeenschap nog altijd ver verwijderd van de benodigde consensus over de definitie en strafbaarstelling van ecocide als (internationaal) misdrijf.
Het Nederlandse strafrecht kent verschillende strafbaarstellingen die zich richten op de strafbare aantasting van het milieu. Naar Nederlands recht zijn de meeste milieudelicten strafbaar gesteld krachtens de Wet op de economische delicten (WED). Artikel 1a van die wet stelt de overtreding van een groot aantal voorschriften uit andere wetten strafbaar als economisch delict. Het gaat daarbij onder meer over overtreding van voorschriften uit de Wet milieubeheer, de Wet natuurbescherming, de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Personen die zich schuldig maken aan overtreding van die voorschriften kunnen op grond van de WED strafrechtelijk worden vervolgd. Daarnaast bevat het Wetboek van Strafrecht enkele specifieke milieudelicten. Het gaat daarbij onder meer om de strafbaarstelling van blootstelling aan radioactieve stoffen (artikel 161quater tot en met 161quinquies Sr) en het verontreinigen van de bodem, lucht of drink- en oppervlaktewateren (de artikelen 173, 173a en 173b Sr).
Welke acties zullen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat «ecocide» – grootschalige schade aan de natuur – in het wetboek van strafrecht wordt opgenomen, zoals voorgesteld door de agenten?
Zoals in antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 aangegeven zal mijn departement de implementatie van de herziene Europese richtlijn milieucriminaliteit ter hand nemen. Deze bevat een verplichting voor lidstaten om zwaardere straffen mogelijk te maken in gevallen waarin een milieudelict uit die richtlijn – kort samengevat – de vernietiging of zeer ernstige beschadiging van een ecosysteem of natuurlijke habitat veroorzaakt. De formulering van die strafverzwaringsgrond vertoont sterke gelijkenissen met de hiervoor aangehaalde conceptdefinitie van ecocide, zoals opgesteld door een panel van juridische experts.
De herziene richtlijn milieucriminaliteit zal naar verwachting in de loop van 2024 definitief worden vastgesteld en daarna zal ik een wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn in procedure brengen.
Hoe kijkt u naar bedrijven die willens en wetens milieuwetten overtreden, en welke stappen worden genomen om dit aan te pakken en Nederlanders te beschermen?
Het is onacceptabel dat bedrijven willens en wetens milieuwetten overtreden. Deze bedrijven moeten aangepakt worden. Binnen het interbestuurlijk programma voor versterking van het stelsel vergunningverlening, toezicht en handhaving (IBP VTH) wordt gewerkt aan versterken van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en vervolging. Daarnaast wordt de richtlijn bescherming van het milieu door middel van strafrecht herzien. Tot slot is het huidig OM-beleid dat de strafrechtelijke aanpak zich meer dan voorheen richt op feitelijk leidinggevenden.
Hoe zorgt u ervoor dat milieucriminaliteit aangepakt wordt in proportie met het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan? Hoe weegt dit op tegen andere vormen van criminaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt milieucriminaliteit minder hard aangepakt dan andere vormen van criminaliteit ondanks het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat politiemensen die zich aan de interne regels houden omtrent het meedoen aan demonstraties beschermd worden?
Demonstreren is een grondrecht. Politiemedewerkers mogen in beginsel deelnemen aan een demonstratie. Zij moeten wel met een aantal zaken rekening houden. Zo geldt dat politiemedewerkers tijdens de uitoefening van hun beroep het overheidsgezag vertegenwoordigen en zich hierbij volstrekt neutraal opstellen. Bovendien mogen politiemedewerkers door hun gedragingen of uitlatingen, zowel tijdens werk- en privétijd, het imago van de politie niet schaden. Dit principe is opgenomen in de beroepscode waarin de vier belangrijkste kernwaarden van de politie zijn opgenomen. Dit betekent onder meer dat politiemedewerkers hun mening naar voren mogen brengen zolang zij dit op gepaste wijze doen, dat wil zeggen met respect voor de rechten, standpunten en identiteit van een ander. Als er binnen de politie grote discussie ontstaat over dit soort kwesties, is het aan korpsleiding als werkgever te bepalen welke boodschap zij daarover willen afgeven aan haar medewerkers en te bepalen of er nadere maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening van de ondertekenaars dat het schuurt dat er harder opgetreden wordt tegen bejaarden en kinderen op de A12 die bang zijn voor een onleefbare toekomst dan bedrijven die jarenlang hun omgeving willens en wetens hebben blootgesteld aan schadelijke stoffen? Zo nee, waarom staat u aan de kant van criminele bedrijven?
Nee. Het betreft verschillende zaken.
Zoals ik eerder richting uw Kamer heb aangegeven is de burgemeester het bevoegd gezag bij demonstraties en bepaalt deze in de lokale driehoek met politie en het OM het optreden. Als Minister van Justitie en Veiligheid ga ik hier niet over.6
In het antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 heb ik aangegeven welke stappen worden gezet om de repressieve aanpak van milieucriminaliteit te verbeteren door onder meer de opsporingscapaciteit van een aantal betrokken diensten uit te breiden en effectiever in te zetten.
Verschillende sloopprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat huurders in Berghem bij de sloopplannen van hun woningen zich door woningcorporatie Mooiland onder druk gezet voelen?1
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Mooiland een sloop aankondigt zonder eerst met bewoners in gesprek te gaan, waardoor zij geen invloed meer kunnen uitoefenen op een besluit dat voor hen zeer ingrijpend is?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Mooiland pas naar een alternatief voor sloop kijkt als haar huurders in opstand komen?
Deelt u de mening dat het verbazingwekkend of eigenlijk schokkend is dat woningcorporatie Mooiland in eerste instantie renovatie niet eens als alternatief onderzocht heeft?2
Wat vindt u ervan dat de wethouder in Oss niet wil kijken naar renovatie als alternatief, temeer omdat bewoners zelf aangeven dat een deel van de woningen in goede staat verkeren en het duidelijk is dat renoveren duurzamer is dan sloop en nu na actievoeren de woningcorporatie wel bereid is om renovatie als alternatief te onderzoeken?3 Kunt u daarbij ook aangeven welke rol gemeenten hebben als het gaat om maatregelen zoals sloop die de klimaatcrisis verergeren?
Hoe kijkt u tegen de overwinning van bewoners van de Van Spilbergenstraat en De Cordespad aan die aangevoerd hebben dat de woningen te renoveren zijn en de grond geen motief mag zijn voor de sloop?4
Wat vindt u ervan dat woningbouwcorporaties zoals woningbouwvereniging Hoek van Holland grond als motief voor de sloop gebruiken?
Wat vindt u ervan dat woningbouwvereniging Hoek van Holland pas van het sloopplan voor de Van Spilbergenstraat en De Cordespad afstapte, nadat het deze woningbouwvereniging gelukt was om concrete afspraken te maken met de gemeente over grondposities?
Deelt u de mening dat de overwinning van de bewoners van de Van Spilbergenstraat en De Cordespad laat zien dat het loont om in actie te komen tegen sloopplannen zeker als grond het belangrijkste motief is (deze straten hebben veel grondgebonden woningen met een tuin)?
Wat vindt u ervan dat woningbouwvereniging Hoek van Holland eerst de sloopplannen aankondigt en daarna pas met de gemeente in gesprek gaat over andere mogelijke bouwlocaties?
Waarom wordt ook hier de wooncrisis op zittende sociale huurders afgewenteld?
Wat vindt u de volgende uitspraak; «Je kunt je geld maar één keer uitgeven en sloop/nieuwbouw is op dit moment eigenlijk te duur geworden. Daarbij is het ook duurzaam om langer gebruik te maken van bestaande woningen. Ook de zogenaamde «Korrelbetonwoningen» aan de Prins Hendrikstraat worden daarom niet gesloopt.»? Kunt u daarbij ook ingaan op het citaat dat sloop/nieuwbouw eigenlijk te duur is?
Deelt u de mening dat huurders van de Van Spilbergenstraat en De Cordespad door de woningbouwverenging onnodig twee jaar lang in onzekerheid (met soms grote gevolgen van dien) hebben gezeten als het proces anders was ingericht? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat duizenden huurders die jaarlijks met sloop te maken krijgen deze onzekerheid bespaard blijft? Zo nee, waarom niet?
Is het u bekend dat een gedeelte van de Indische Buurt in Delft (namelijk de huurwoningen van Stedelink (voormalig Vestia) die gelegen zijn tussen de voormalige huurwoningen van Vestia (die inmiddels verkocht zijn) wel gerenoveerd wordt, en een andere gedeelte waarschijnlijk gesloopt wordt terwijl het dezelfde woningen zijn?5 Kunt u aangeven wat de reden van dat verschil is en in hoeverre de reden voor sloop zwaarwegend genoeg is om de onttrekking aan de woningvoorraad te rechtvaardigen?
Wat vindt u van de uitspraak van een bewoner uit die Indische Buurt in Delft; «De bewoners van de huizen die mogelijk gesloopt worden lijken nu dus de rekening te moeten betalen van het achterstallige onderhoud.»?
Kunt u informeren naar mogelijke kapitaalvernietiging als het museum nog geen tien jaar later alweer naar het Citadelhof in Den Bosch verhuist?6
Hoe kan het dat de sociale huurwoningen in het Citadelhofje, die de oudste sociale huurwoningen van Den Bosch zijn, geen beschermde status hebben en komt dit landelijk vaker voor?
Klopt het dat de gemeenteraad niet in stelling is gebracht over de sloop van het Citadelhofje?
Klopt het dat het sloopbesluit over het Citadelhofje vooruit loopt op de besluitvorming in de gemeenteraad?
Klopt het dat de bewoners van het Citadelhofje niet mogen meebeslissen over de toekomst van hun huizen door middel van een stemming, zoals bijvoorbeeld in De Haren (een andere wijk in Den Bosch) wel is gebeurd? Zo ja, vindt u deze ongelijkheid tussen verschillende huurders van de stad acceptabel?
Is er bij het voornemen tot sloop van het Citadelhofje ook gekeken naar andere plekken waar het slopen van minder of hetzelfde aantal woningen dezelfde oppervlakte of wellicht zelfs meer vrijgespeeld wordt voor een museum en een woontoren?
Speelt de grond een motief bij de sloop van het Citadelhofje, want ook hier blijkt dat er sprake is van grondgebonden woningen met een tuin?
Wat vindt u van de volgende uitspraak van bewoner Lia Elzinga: «De broodnodige participatie ontbreekt en de bewoners zijn nu keihard de dupe van eenzijdige besluitvorming door Woonstad. Het is onze Tarwebuurt, dus moeten wij te allen tijde betrokken worden bij de besluitvorming over renovatie of sloop.»?7
Is de cultuurhistorische waarde van de Tarwebuurt voldoende meegenomen in de afweging tussen sloop en renovatie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Wat vindt u ervan dat de woningen in de Sint Vitusstraat in Winschoten vanwege de architectuur- en cultuurhistorische betekenis het predicaat karakteristiek hebben gekregen om zo bescherming tegen verval en sloop te bieden, maar nu alsnog op de nominatie staan om gesloopt te worden?8
Deelt u de mening van de bewoners van de Sint Vitusstraat dat er veel meer belangen en argumenten zijn die voor behoud en renovatie pleiten zoals een sociale structuur, die onvervangbaar en niet te reproduceren is, en argumenten zoals bouwtechnisch, financieel, betaalbaarheid, duurzaamheid en circulariteit?
Deelt u de mening dat bewoners vaak beter weten hoe hun woningen ervoor staan dan woningcorporaties en derhalve een zwaardere stem moeten krijgen bij sloop?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Acantus grijpt naar de fundering als hét argument om te slopen, terwijl in het rapport van het bouwkundig adviesbureau het volgende te lezen valt: «eigenlijk niets aan de hand», «hooguit sprake van enige hinder, geen gevaar», «weinig aan de hand, niets doen», «de blokken lijken nu stabiel», voor vier van de acht blokken «niets doen» en voor de andere vier blokken «paalfundering» met als alternatief «bodeminjectie». Alleen de huisnummers 80 en 82 kunnen niet verder zonder paalfundering.
Vindt u dat de bewoners van Sint Vintusstraat de dupe mogen worden vanwege een verzakking die buiten hun schuld ontstaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, vindt u dan dat de sloop niet gerechtvaardigd is en het juist rechtvaardiger is om de veroorzaker van de verzakking aan te pakken?
Herkent u de (uitoefening van een) sterkere machtspositie van woningcorporatie Acantus ten opzichte van haar huurders en woningcorporaties in algemeenheid ten opzichte van hun huurders?
Deelt u de mening dat bij mogelijke sloopplannen de woningcorporatie samen met de bewoners een opdracht moeten formuleren en samen een (bouwkundig) onderzoek moeten uitbesteden zodat bewoners er zeker van kunnen zijn dat dit onderzoek onafhankelijk uitgevoerd wordt en recht doet aan het (bouwkundig) vraagstuk dat er ligt?
Herkent u dat woningcorporaties (zoals nu het geval lijkt te zijn bij Acantus) bij de afweging tussen sloop en renovatie naar sloop toe redeneren in plaats van renovatie? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat renovatie van corporatiewoningen, die vaak economisch beter te verantwoorden is, ook onrendabel mogen zijn mede vanwege het feit dat er bij sloop veel meer op het spel staat en omdat sloop ook andere maatschappelijke kosten met zich meebrengt?
Wat vindt u ervan dat sommige woningcorporaties (zoals Acantus) vooruitlopend op 2050 nu al extreem hoge eisen (label A+++) bij renovatie stellen aan de energetische kwaliteit, terwijl daar echter geen reden toe is en het bij slechte energielabels (E, F, G) gangbaarder is om de eisen op energielabel B te zetten vanwege de veel hogere kosten om van energielabel B naar A+ of A++ of A+++ te gaan?
Herkent u dat huurders zoals uit de Sint Vitusstraat instemmingsrecht (en dus geen adviesrecht) willen hebben als het om sloop gaat, aangezien sloop ingrijpender in de levenssfeer van mensen is dan bij renovatie waar huurders wel instemmingsrecht hebben? Zo ja, gaat u dan ook instemmingsrecht voor huurders regelen die met sloop geconfronteerd worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat bewoners (groepen en commissies) en dus niet alleen huurdersorganisaties in de vorm van een notarieel opgerichte vereniging bij sloop en renovatie zich te allen tijde moeten kunnen laten ondersteunen door een deskundige die goed op de hoogte is van wet- en regelgeving en zeggenschapsprocessen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dat vastleggen in wet- of regelgeving?
Wat vindt u van het artikel van Recht op stad waarin gepleit wordt voor behoud van Pompenburg in Rotterdam?9
Wat vindt u van de volgende uitspraak: «Het nog ver voor einde levensduur slopen van een groot en in bouwkundig opzicht goed gebouw, met bovendien relatief energiezuinige woningen, lijkt bijzonder lastig uit leggen voor wie klimaatverandering een halt wil toeroepen. Zeker in het licht van de in december vorig jaar aangekondigde maatregelen vanuit de Europese Green deal waardoor sterker ingezet moet gaan worden op renovatie, met name van woningen met de slechtste energielabels.»?
Vindt u de sloop van Pompenburg een schending van die Europese afspraken?
Deelt u de mening dat het plan om Pompenburg (en ook andere sloopprojecten) te slopen, laat zien dat woningcorporaties bij sloop de klimaatcrisis niet geheel serieus nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat woningcorporaties de klimaatcrisis veel serieuzer nemen als het om sloop gaat? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland sterker inzet op renovatie mede als gevolg van de opdracht die vanuit de Europese Green Deal meegegeven is?
Wat vindt u ervan dat bewoners van de Pompenburgflat het sloopplan uit het volgend krantenartikel moesten vernemen?10
Deelt u de mening dat de projectontwikkelaar (Powerhouse Company en Red Company) weinig heeft met maatschappij kritische geluiden en dat dat iets zegt over de staat van onze volkshuisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is de Omgevingswet een verbetering voor de zeggenschap van huurders als het om sloopprojecten gaat waar projectontwikkelaars bij betrokken zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat de strijd van bewoners van Pompenburg (en niet alleen daar) een strijd is van David tegen Goliath, aangezien bewoners moeten opboksen tegen reuzen als de gemeente en een grote projectontwikkelaar met grote investeerders achter zich? Zo ja, hoe kunt u ervoor dat het een gelijk speelveld wordt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de strijd voor behoud van je thuis een uitputtingsstrijd is (zie ook de verhalen uit de Tweebosbuurt, Hoek van Holland, het Citadelhofje en vele andere sloopprojecten)? Zo ja, hoe kunt u ervoor zorgen dat bewoners daarin alle steun krijgen die zij nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van het voorstel om Pompenburg te behouden en woningen toe te voegen door optoppen en transformatie van de bestaande bedrijfsruimte in plaats van sloop gevolgd door nieuwbouw?
Deelt u de mening dat alle signalen van kritische bewoners van Pompenburg en kritische geluiden vanuit de samenleving zoals van woningmarktexperts, hoogleraren in vastgoed, en Recht op de stad, onvoldoende zijn meegenomen in de afweging sloop-nieuwbouw versus renovatie?
Deelt u de mening dat zonder ingrijpen de sloop van Pompenburg een zaak wordt van «dat hadden we achteraf beter niet moeten doen»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u het gerechtvaardigd dat de locatie van Pompenburg het belangrijkste motief voor de sloop is om te verdichten? Zo ja, waarom worden eigenaar-bewoners niet op dezelfde schaal onteigend om te verdichten? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Deelt u de mening dat het recht op behoorlijke huisvesting van de zittende bewoners van Pompenburg opgeofferd wordt voor de komst van nieuwe bewoners? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat de sloop van Pompenburg ook een verlies van cultuurhistorische en architectonische waarde betekent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, geven deze waarden en eerdergenoemde zaken voor u voldoende aanleiding om in te grijpen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Wat vindt u van het bericht «tochtige jaren 30-panden gesloopt vanwege energielabel: «Soms slaat het door»»?11
Herkent u dat karakteristieke Nederlandse panden verdwijnen onder het mom van verduurzaming?
Bent u het eens met de volgende uitspraak; «Als we nu te kort door de bocht gaan, krijgen we daar later spijt van.»?
Maakt u zich zorgen om het verdwijnen van de vooroorlogse panden?
Deelt u de mening van de oproep die in dat artikel gedaan wordt om erfgoed te laten meewegen bij de beslissingen over «hoe we willen wonen, werken en leven» en dus ook bij sloop? Zo ja, hoe gaat u dat regelen dat erfgoed meegewogen wordt bij beslissingen over sloop? Zo nee, waarom niet?
Vindt u dat sloop van woningen raakt aan de identiteit van een buurt, dorp, stad of streek (zoals de Tarwebuurt die haar dorpse karakter kwijtraakt)?
Deelt u de mening in het artikel dat woningcorporaties te makkelijk voor de sloophamer kiezen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op onze eerdere Kamervragen over het Citadelhofje met betrekking tot de cultuurhistorische waarde?
Bent u het eens met de volgende uitspraak; «Erfgoed dat niet beschermd is, staat onder druk»? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat erfgoed dat niet beschermd is beter beschermd wordt? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de volgende uitspraak; «Het is een soort paradox en tegelijkertijd ironisch», zegt Ronnes. «In de binnenstad zijn veel panden dubbel beschermd, vanwege de monumentenstatus en omdat ze onder een beschermd stadsgezicht vallen, maar daaromheen geldt dat in veel gevallen geen van beide»?
Bent u het eens met de volgende uitspraak; «Qua regie gaat het mis», zegt Ronnes. «De politiek is afwezig. Het instrumentarium ontbreekt om op te kunnen tegen grote financiële giganten. Nu nemen andere krachten het over en is er slechts gebrekkige regelgeving, met amper mogelijkheden om in te grijpen.»? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het instrumentarium niet ontbreekt en er betere regelgeving komt met daarin mogelijkheden om in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat in Engeland grote stappen worden gezet en Nederland achterblijft? Zo ja, hoe gaat u een inhaalslag maken? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties, die zich beroepen op het argument dat de bewoners nieuwe woningen willen, zich niet helemaal baseren op de werkelijkheid aangezien er altijd juist heel veel protest tegen de sloop is en het juist de bewoners zijn die de cultuurhistorische waarde als reden aangeven om niet te slopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Herkent u de volgende uitspraak ook van vele andere bewoners uit de vele eerdergenoemde sloopprojecten (zoals de Indische buurt in Delft, Tweebosbuurt in Rotterdam etc.); «Er heeft vaak ook een stukje verwaarlozing plaatsgevonden. In minder goede buurten hebben ze in twintig jaar tijd niets aan de woningen gedaan en dan zeggen ze dat ze moeten slopen, want ze hebben geen kwaliteit meer. Zo wordt het een selffulfilling prophecy.»? Zo ja, hoe gaat u hier tegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Het is een soort wurggreep. De corporaties hebben weinig geld en met vastgoed is veel te verdienen. Voor woningcorporaties is dit ook een verdienmodel. Het is helemaal niet duurzaam. Er is helaas nog helemaal geen sloopschaamte.»? En kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de sloopschaamte?
Deelt u de mening dat hergebruik en transformatie van bestaande gebouwen veel meer gestimuleerd moet worden («Dat is duurzamer dan bouwen in het groen») en dat levensduurverlenging (onderhoud, renovatie) de hoogste trap van hergebruik is en als zodanig de norm moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit nog meer stimuleren dan u nu al doet en in welke vorm gaat u de eerdergenoemde norm opleggen? Zo nee, waarom niet?
Herkent u dat steeds meer bewoners aangeven dat hun woningen cultuurhistorische en architectonische waarde bezitten zoals in de Gerdiaseweg, Pompenburg, Tarwebuurt en de Tweebosbuurt in Rotterdam, de Dreven in Den Haag, en het Citadelhofje in Den Bosch waar bij de sloop geen of onvoldoende rekening mee wordt gehouden en bewoners achteraf pas van de Raad van State gelijk krijgen bij de wijziging van het bestemmingsplan zoals in de Tweebosbuurt?12 Zo ja, ziet u voldoende aanleiding om wet- en regelgeving daaromtrent aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering in de brief van de vijf Special Rapporteurs van de VN aan de Nederlandse regering, mede naar aanleiding van de sloop van de Tweebosbuurt, dat daar disproportioneel meer mensen met een migratieachtergrond geraakt werden?
Deelt u het beginsel dat sloop van sociale huurwoningen om sociaaleconomische redenen geen motief zou mogen zijn, omdat het een discriminerende vorm van symptoombestrijding is? Immers doet sloop weinig tot niets aan het verbeteren van de sociaaleconomische positie van sociale huurders die uit hun gemeenschap weg gesloopt worden en sloop deze positie zelfs kan verslechteren. Zo ja, wanneer kunt u ervoor zorgen dat dit in wet- en regelgeving wordt vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat er bij het sloopbeleid inclusief de beslissing tot sloop geen sprake kan zijn van directe of indirecte discriminatie? Indien geen maatregelen zijn getroffen, bent u dan voornemens om die maatregelen alsnog te nemen?
Deelt u de mening dat bij sloop sprake kan zijn van mensenrechtenschendingen en daarom met sloop prudent moet worden omgegaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft u ervoor gezorgd dat er bij sloop geen mensenrechtenschendingen optreden?
Is een evaluatie verplicht naar de impact op (groepen) mensen die als gevolg van sloop en/of renovatie (moeten) verhuizen in verband met het bijhouden van gedesagregeerde data? Zo ja, worden deze evaluaties uitgevoerd en kunt u die evaluaties met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De rechtspositie van huurders bij renovatie en bij sloop verschilt sterk: renovatie is in beginsel niet mogelijk zonder instemming van de huurders; bij sloop kan de verhuurder gebruik maken van de mogelijkheid de huurovereenkomst wegens «dringend eigen gebruik» op te zeggen. Deelt u de mening dat dit onderscheid wegens het ontbreken van een gelijkspeelveld tussen huurders en verhuurders onterecht is? Zo ja, bent u bereid om de rechtspositie van huurders in geval van voorgenomen sloop te verbeteren? En zo nee, waarom niet?
Vindt u dat bij sloop de toegang tot het recht moet worden verbeterd, in die zin dat die toegang makkelijker en laagdrempeliger gemaakt dient te worden, omdat de sloop van je thuis zeer ingrijpt in de bestaanszekerheid van de bewoners en nu alleen mensen met een zeer laag inkomen en weinig vermogen gebruik kunnen maken van bijna gratis juridische bijstand? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat er meer gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat huurders weten wat hun rechten bij sloop en renovatie zijn mede omdat er sprake kan zijn van mensen in (extreem) kwetsbare posities? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat er meer gedaan moet worden om ervoor te zorgen dat huurders weten waar zij ondersteuning kunnen vinden om hun recht bij sloop en renovatie te halen mede omdat er sprake kan zijn van mensen in (extreem) kwetsbare posities? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat er voldoende oog is voor huurders in (extreem) kwetsbare positie die als gevolg van sloop dan wel renovatie (moeten) verhuizen en vindt u zij voldoende tegen directe en indirecte discriminatie beschermd worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening dat huurders bij sloop minder bescherming krijgen dan bij renovatie, omdat huurders bij sloop alleen adviesrecht hebben dat woningcorporaties makkelijker (gemotiveerd) naast zich neer kunnen leggen. Terwijl deze huurders veel meer te verliezen hebben namelijk niet alleen een huis maar ook hun thuis en gemeenschap? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat huurders bij sloop wel voldoende bescherming krijgen? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarbij ingaan op de vele protesten tegen sloop, het gevoel van onrechtvaardigheid en het ongelijk speelveld tussen huurders en verhuurders?
Deelt u de mening dat het recht op terugkeer naar de buurt c.q. complex onderdeel is van het recht op adequate huisvesting zoals vastgelegd is in de «Basic principles and guidelines on development-based evictions and displacement» (A/HRC/4/18, annex 1) en nogmaals door de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties in hun brief van 19 april 2021 aan de Nederlandse regering bevestigd is?
Wat vindt u ervan als bewoners uit sloopprojecten geen recht op terugkeer krijgen, terwijl ze onderdeel zijn van een gemeenschap die al decennia via een zichtbare en onzichtbare fijnmazig sociaal netwerk met elkaar verbonden is?
Waarom vindt u het recht op terugkeer van huurders een vorm van het kunnen uitkomen op een veto, terwijl mensen graag de optie willen hebben om terug te keren omdat die mensen decennia een hechte gemeenschap vormen waarin zij vaak ook van elkaar afhankelijk zijn (denk aan bijvoorbeeld buren die elkaar mantelzorg verlenen of op de kinderen passen, enz.)?13
Kunt u zich voorstellen dat sociale huurders zich minderwaardig voelen als zij niet mogen terugkeren, omdat de gemeente of de woningcorporatie besloten heeft dat er voor hen geen plaats is, omdat op hun plek hogere inkomensgroepen gewenst zijn?
Vindt u dat er stigma’s op sociale huurders zijn en het daarom in de ogen van bijvoorbeeld de gemeente en de woningcorporatie makkelijker is om hun woningen te slopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat het recht op terugkeer ook een belangrijk aspect is om ervoor te zorgen dat er niet over de rug van sociale huurders bevolkingspolitiek bedreven wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat de sloop van woningen niet voor bevolkingspolitiek gebruikt mag worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat woningcorporaties bij sloop eerst minimaal 70%, zoals dat bij renovatie gebruikelijk is, instemming moeten krijgen omdat dat de betrokkenheid vergroot en de plannen dus meer legitimeert en er meer draagvlak komt (nog afgezien van het feit dat sloop zo ingrijpt in de levenssfeer van mensen)? Zo ja, wanneer kunt u dit vastleggen in wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Vindt u dat woningcorporaties te makkelijk gebruik maken van «dringend eigen gebruik»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Welke instrumenten heeft een gemeente om sloopplannen af te keuren?
Hoe dient het proces voor sloop te verlopen (nadat een woningcorporatie intern vastgesteld heeft om te slopen)? Kunt u daarbij ook ingaan op de rollen en verantwoordelijkheden van het college van B&W en de gemeenteraad en waarom dat proces is veranderd (door het doen van sloopmeldingen)?
Kunt u aangeven of u voornemens bent om dat gemeentelijk proces van sloop aan te passen, aangezien er nu ongelijkheid is tussen huurders binnen een gemeente (zoals in Den Bosch) en tussen gemeenten onderling en aangezien het recht doet aan het feit dat sloop zeer ingrijpend in de levenssfeer van mensen is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Vindt u dat gemeenten (zoals in Oss, Den Bosch en Rotterdam maar ook elders in het land) te weinig doen om de inwoners tegen sloop te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe kijkt u tegen de sloop van sociale huurwoningen aan waarbij er minder sociaal teruggebouwd wordt in gemeenten waar er al een tekort aan sociale huurwoningen is?
Wat vindt u van het feit dat woningcorporaties de bouwkundige staat van woningen als reden voor sloop aanvoeren, terwijl decennialang (soms wel 50 jaar) niet of nauwelijks onderhoud is gepleegd zonder dat die woningen in die decennia gerenoveerd zijn?
Vindt u dat woningcorporaties bij sloop de bouwkundige staat van huurwoningen niet als reden zouden mogen aanvoeren als deze niet of nauwelijks onderhouden zijn c.q. niet of nauwelijks gerenoveerd zijn? Zo ja, wanneer kunt u ervoor zorgen dat dit in wet- en regelgeving wordt vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties sociaaleconomische redenen opgeven voor de sloop van een buurt/straat (of gemeenschap in algemene zin) zoals een lager gemiddelde WOZ-waarde en/of een lager gemiddeld opleidingsniveau en/of een lager gemiddeld inkomen en/of een lager gemiddeld penetratiegraad HAVO/VWO leerlingen?
Is het u bekend dat het bij sloop van sociale huurwoningen gebruikelijk is om de boekwaarde van de betreffende woningen af te waarderen tot bijna nul om de grondkosten bij nieuwbouw binnen de voor sociale huur geldende grenzen te houden? Kunt u toelichten in hoeverre deze afwaardering voldoet aan Nederlandse en EU-regels voor de waardebepaling van bedrijfsmatig vastgoed en de richtlijnen voor de jaarverslaggeving van woningcorporaties die waardering op marktwaarde, i.c. de WOZ-waarde vereisen?
Wordt er voldoende rekening gehouden met het mogelijk weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen als gevolg van sloop? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe gaat u daartegen optreden?
Deelt u de mening dat afwaardering wegens sloop beneden de (WOZ-)waarde ongewenst weglekken zo niet vernietigen van maatschappelijk bestemd vermogen betekent? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ziet u bij sloop een taak voor de Autoriteit Woningcorporaties om controle uit te oefenen op het voorkomen van weglekken en/of anderszins onjuist gebruik van maatschappelijk bestemd vermogen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat «genuine consultation» veel serieuzer genomen moet worden dan nu het geval is, aangezien de sloop van huurwoningen van mensen in (extreem) kwetsbare posities een verhoogde kans geeft dat deze mensen in nog kwetsbaardere posities komen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hebben kinderen naar uw mening een aparte stem bij gedwongen verhuizing? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat er een (mensenrechtelijke) verplichting rust om met de kinderen te spreken alvorens het besluit genomen wordt om mensen verplicht te laten verhuizen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dienen kinderen bij gedwongen verhuizing als gevolg van huurachterstanden, overlast of (drugs)criminaliteit beter beschermd te worden dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat in wet- en regelgeving vastleggen?
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten pas nadat de woningen gesloopt zijn, wijzigingen van bestemmingsplannen indienen vanwege een gunstigere positie van de gemeenten? De woningen zijn dan toch al gesloopt en de zittende bewoners zijn dan verhuisd en daarom dus geen belanghebbenden meer?
Bent u het met bewoners eens die het hiervoor genoemde geen rechtvaardig procesverloop vinden vanwege dat nadeel voor zittende bewoners en kunt u aangeven hoe dat proces na invoering van de Omgevingswet zal verlopen?
Wat weegt zwaarder in het fundamenteel mensenrecht op behoorlijke huisvesting; het recht op behoorlijke huisvesting van de woningzoekende die ergens wil wonen of het recht op behoorlijke huisvesting van de zittende huurder die ergens al woont en waar de woningzoekende wil komen wonen?
Deelt u de mening dat er bij sloop een valse tegenstelling tussen de zittende huurder en de toekomstige bewoner opgeworpen wordt, aangezien de zittende bewoner zijn/haar woonrechten moet inleveren en de toekomstige bewoner zijn/haar woonrechten verwezenlijkt ziet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Kunt u zich voorstellen dat (sociale) huurders aangeven dat bij herstructurering vaker alleen van hen een opoffering gevraagd wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Indien sociale huurwoningen gesloopt worden vanwege een wens tot verdichting, vindt u dat sloop vanwege een wens tot verdichting ook toegepast moet worden in de minder dichtbevolkte maar meer welvarende buurten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Kunt u aangeven welk aandeel van de jaarlijkse nieuwbouwproductie van sociale huurwoningen in de afgelopen vijf jaar is gebouwd op grond waarvoor een sociale woning gesloopt is en dus niets toevoegt? De Autoriteit woningcorporaties vermeldt namelijk in de Staat van de corporatiesector 2022 op pag. 23: «Cijfers uit de Aedes benchmark en corporatiemonitor laten zien dat corporaties meer zijn gaan bouwen op grond die is vrijgekomen na de sloop van eigen bezit en grond».14
Wat vindt u van de ontwikkeling dat woningcorporaties de laatste jaren steeds vaker de grond als belangrijkste motief voor sloop hanteren mede vanwege het feit dat woningcorporaties voor nieuwbouw te weinig grondposities bezitten en grondprijs te duur is?
Deelt u de volgende constatering, die ook doorklinkt in de eerdergenoemde Staat van de corporatiesector 2022; dezelfde problematiek speelt ook in andere sloopprojecten zoals Weigeliaplein en de Dreven, Zichten en Gaarden in Den Haag en de Tarwebuurt, Gerdesiaweg en Tweebosbuurt in Rotterdam en in vele andere buurten en wijken in Nederland. De betreffende woningcorporaties blijken in die gevallen meer belang te hechten aan de realisatie van de samenstelling van de vastgoedportefeuille en bevolking dan aan de nu zo bitter nodige vermindering van het woningtekort en wegwerken van het achterstallig onderhoud en gebreken. Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ziet u nu wel voldoende aanleiding om te stoppen met verkoop en liberalisatie van sociale huurwoningen, omdat de wooncrisis afgewenteld wordt op zittende sociale huurders die vaak te maken krijgen met de sloop van hun thuis vanwege onder andere de grond? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe kijkt u bij sloop tegen het «nee, tenzij-principe» aan?
Ziet u nu wel voldoende aanleiding om pas op de plaats te maken met sloop, omdat sloop definitief is, verstrekkende gevolgen heeft zoals het ingrijpen in de levenssfeer van mensen en vanwege de enorm gestegen bouwkosten waaronder de gestegen rente, het mogelijk weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen, de klimaatcrisis en de cultuurhistorische waarde? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is het bij u bekend dat al decennialang aanzienlijk meer sociale huurwoningen door sloop aan de woningvoorraad onttrokken worden dan andere woningen? En zo ja, kunt u aangeven wat de belangrijkste oorzaak van dat verschil is, en in hoeverre dat strookt met uw beleid om de woningtekorten zo snel mogelijk te verminderen?
Klopt het dat aan stringente beperking van bouw- en sloopafval, door zowel strengere eisen aan energiegebruik, hergebruik en emissies als aan sloop en sloopafval en mede vanwege de Green Deal van de EU, niet valt te ontkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Klopt het dat mede als gevolg van (toekomstige) strengere eisen aan bouw- en sloopafval de kosten van sloop en afvalverwerking zodanig stijgen dat sloop alleen in het uiterste geval een optie wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Neemt u in uw versnelling van de procedures mee dat renovatie veel minder tijdrovend is dan sloop gevolgd door nieuwbouw en dat dus een argument zou moeten zijn om niet te slopen maar om te renoveren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Deelt u de mening van architect Happel die voor een sloopverbod pleit omdat er inmiddels een breed scala aan milieuvriendelijkere en efficiëntere alternatieven voor sloop-nieuwbouw aanwezig is, variërend van levensduur-verlengende ingrepen als: eenvoudige energiezuinige emissiearme renovatie tot transformatie, splitsing en samenvoeging?15 Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat de huidige wooncrisis ons dwingt om zuinig om te gaan met de woningvoorraad, mede omdat de nieuwbouwcapaciteit om meerdere redenen beperkt is en dus minimalisering van onnodige onttrekking door onder andere sloop essentieel is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat het besluit voor sloop-nieuwbouw of renovatie samen met de bewoners gemaakt moet worden en de afweging voor de woningcorporatie transparanter gemaakt dient te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Vindt u dat sloop gevolgd door nieuwbouw nieuw beton en nieuwe materialen (die ten koste zullen gaan van schaarse grondstoffen) betekent en dus meer schadelijke emissies veroorzaken en dat renovatie sociaal minder ingrijpend is en economisch (lagere investeringskosten, minder weglek van maatschappelijk kapitaal) duurzamer is? Zo ja, bent u voornemens om dit te vertalen naar beleid? Zo nee, waarom niet?
Herkent u dat bouw- en sloopafval een van de grootste, groeiende en meest vervuilende afvalstromen is? Zo ja, vindt u dat dit verplicht meegenomen moet worden in de afweging sloop gevolgd door nieuwbouw versus renovatie? Zo nee, waarom niet?
Bent u dan bereid om op grond van bovengenoemde conclusies (dat renoveren duurzamer is dan sloop gevolgd door nieuwbouw) (strengere) afspraken met woningcorporaties te maken om pas op de plaats te maken met (onnodige) sloop en de omvang van sloop te verlagen tot tenminste beneden die van andere woningsectoren (koopsector en commerciële verhuur)? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Is er ooit onderzoek gedaan naar de maatschappelijk kosten van sloop (zoals gevolgen voor het mentale welzijn, beroep op de gezondheidszorg, etc.)? Zo nee, bent u bereid om onderzoek te verrichten naar maatschappelijke kosten? Zo ja, kunt u die resultaten van dat onderzoek met de Kamer delen?
Is grond een motief bij de sloop van de Tarwebuurt, want ook hier blijkt dat er sprake is van veel grondgebonden woningen met een tuin?
Kunt de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Het artikel 'Het 'giftigste' terrein van Nederland wordt eindelijk aangepakt, maar zorgen bij omgeving blijven' |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het «giftigste» terrein van Nederland wordt eindelijk aangepakt, maar zorgen bij omgeving blijven»?1
Ja, in het kader van de voorbereiding van het artikel en de uitzending zijn door de redactie van EenVandaag schriftelijke vragen gesteld aan het ministerie en deze zijn beantwoord.
Bent u bekend met de tv- en radiouitzending van EenVandaag van 2 november 2023?
Ja.
Hoe beoordeelt u de ernst van de situatie zoals beschreven in het artikel en de uitzending en welke maatregelen heeft u genomen om de gezondheid en veiligheid van de omwonenden te waarborgen?
In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kröger (GroenLinks) op 23 februari 20212 gaat mijn voorganger uitgebreid in op de situatie op het EMK-terrein. De veiligheid van de omwonenden is met de uitvoering van de IBC-sanering (Isoleren, beheren en controleren) van eind jaren 80 gewaarborgd. Er bestaan sinds die tijd geen gezondheidsrisico’s voor omwonenden. Het terrein is afgesloten van de omgeving en wordt gecontroleerd en beheerst.
Om het terrein weer geschikt te maken voor gebruik wordt nu een aanvullende sanering voorbereid zodat het gebied in de toekomst kan worden gebruikt als bedrijventerrein. Bij de opzet van deze aanvullende sanering is er veel aandacht besteed om deze sanering veilig en met minimale overlast voor de omgeving uit te voeren. Zo wordt er bijvoorbeeld in een gesloten hal gewerkt waarbij de lucht wordt afgevangen en gezuiverd.
Welke en hoeveel bedrijven lieten hun chemisch afval door de Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK)/Uniser «verwerken»? Hoeveel en welke van deze bedrijven bestaan nog?
Uit meldingsformulieren in het kader van de Verordening industriële en chemische afvalstoffen Zuid-Holland uit de periode 1976–1978 en een coderingsoverzicht van aanwezige vaste afvalstoffen op het terrein uit maart 1977 zijn vele tientallen bedrijven op naam teruggevonden. In de Hinderwet uit 1973 voor het bedrijf EMK wordt de inrichting als volgt beschreven «oliezuiverings- opslag- reiniging en scheeps- en motorenreparatie-, afvalverwerkingsbedrijf» met als aanvullende beschrijving: de verwerking van afvalolie, de verwerking van afgewerkte boor, snij en wals olie-emulsies, de opslag van stoffen voor derden, het reinigen van tanks, schepen en tankauto’s, scheeps- en motoren reparatie, verhuur van loodsen en terreinen, opslag en overslag van zand, grind, bouwmaterialen en bulkgoederen en de opslag van afvalstoffen in stalen en/of fiber drums, en/of containers. Aangezien er op dit moment geen grondslag is om deze bedrijven iets te verwijten, is het niet zinvol specifieke bedrijven bij naam te noemen.
Past bij «maatschappelijk verantwoord ondernemen» ook niet de financiële verantwoordelijkheid voor de schadelijke voetafdruk uit het verleden? Zo nee, waarom niet?
Ja en dat is ook vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb biedt de mogelijkheid om bedrijven aan te kunnen spreken op het veroorzaken van verontreinigingen en indien nodig een bodemsanering juridisch af te dwingen, dit geldt voor bodemverontreinigingen die veroorzaakt zijn na 1975. Echter bij bodemverontreinigingen die veroorzaakt zijn voor 1975 is de aansprakelijkheid via arresten van de Hoge Raad beperkt en ligt die maatschappelijke verantwoordelijkheid bij de bedrijven zelf. Bij faillissement, zoals bij het bedrijf EMK, kan een bedrijf niet meer aangesproken worden en heeft het Rijk in dit geval de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de noodzakelijke bodemsanering. Ook heeft het Rijk de aanvullende sanering van het terrein op zich genomen.
Hoe beoordeelt u de oproep van sommige omwonenden om het terrein weer veilig in te pakken en niet door te gaan met de plannen om het deels beschikbaar te maken voor bouw?
Ik wil benadrukken dat het om een enkele omwonende/eigenaar van een aangrenzend bedrijfspand gaat. Een groot deel van de omwonenden is via de Stichting belangen EMK IJsselwijk door middel van een speciaal ingerichte klankbordgroep van het project al jaren intensief betrokken. Deze klankbordgroep zet in op het minimaliseren van overlast die de hersanering van het terrein kan veroorzaken en is positief over de hersanering en herontwikkeling van het terrein.
Ten aanzien van het terrein weer veilig inpakken: het terrein is veilig en zal ook na de aanvullende bodemsanering veilig blijven. De aanvullende sanering heeft tot doel om het terrein weer een maatschappelijke functie te geven. Het Rijk heeft zich gecommitteerd aan de sanering in een bestuurlijke overeenkomst met de provincie Zuid-Holland en de gemeente Krimpen aan den IJssel om het terrein geschikt te maken als bedrijventerrein.
Wat doet u om de zorgen van omwonenden over mogelijke gezondheidsrisico's als gevolg van de vervuiling serieus te nemen en de betrokken gemeenschap te informeren en te betrekken bij de aanpak van dit probleem?
Zorgen over mogelijke gezondheidsrisico’s worden zeer serieus genomen. De GGD Rotterdam-Rijnmond is sinds de indiening van het raamsaneringsplan in 2016 betrokken bij het project om toe te zien op gezondheidsrisico’s die verband houden met de luchtkwaliteit en stankoverlast bij uitvoering van de sanering. De GGD is onderdeel van de speciale klankbordgroep en brengt daar haar expertise in.
Voor het informeren van de betrokken gemeenschap zijn bij het indienen van het saneringsplan en het uitvoeringsplan informatieavonden georganiseerd. Daarnaast is er een projectwebsite (www.stormpolderdijk.nl) waarbij het project op de voet gevolgd kan worden. Ook wordt er periodiek een digitale nieuwsbrief verstuurd aan geïnteresseerden.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de sanering van het terrein? Hoe staat u tegenover de door de verantwoordelijk wethouder uitgesproken kritiek en de zorgen van de gemeente Krimpen aan de IJssel?
Op dit moment worden volop voorbereidende werkzaamheden getroffen om in het voorjaar van 2024 met de daadwerkelijke bodemsanering te starten. De kritiek en zorgen van de verantwoordelijke wethouder hadden geen betrekking op de uitvoering van de bodemsanering. Er is overeenstemming tussen Rijk en gemeente over het uitvoeringsplan. Wel lopen nog gesprekken tussen het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente over een mogelijke aanpassing van de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs. Dit omdat met het uitvoeringplan de voor ontwikkeling beschikbare oppervlakte beperkt is gewijzigd.
Hoe wordt er toezicht gehouden op de voortgang en de effectiviteit van de saneringsinspanningen op dit terrein? Hoe en waar gaat het chemisch afval verwerkt worden? Wat gaat er met het residu aan vaste stoffen die na verwerking overblijven gedaan worden? Wat is de kwaliteit in milieutechnische zin van dit restproduct? Zijn er plannen om deze grote berg afvalstoffen te hergebruiken, of in algemene zin: wat gaat daarmee gebeuren?
Op de voortgang en de effectiviteit van de saneringsinspanningen wordt toezicht gehouden, en indien noodzakelijk gehandhaafd, door het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb), DCMR Milieudienst Rijnmond namens de provincie Zuid-Holland.
De bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond wordt afhankelijk van de samenstelling (type grond en mate verontreiniging) conform de wettelijke regels gestort of thermisch gereinigd. Het merendeel van de verontreinigde grond gaat naar een thermische reiniger. Het materiaal dat ontstaat na reiniging wordt in een aantal korrelgrootte deelfracties gescheiden en is onder bepaalde voorwaarden veilig herbruikbaar. In het Besluit bodemkwaliteit staan regels over de kwaliteit en de toepassing van thermisch gereinigde deelfracties. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op het thermische reinigingsproces. Deelfracties van de thermisch gereinigde grond kunnen nuttig worden toegepast, waaronder in civiele werken maar ook in beton.
Kunt u aangeven welke financiële middelen beschikbaar zijn gesteld voor de sanering van dit terrein en hoe deze middelen worden ingezet om de situatie te verbeteren? Zijn er afspraken over extra saneringskosten bij onvoorziene problemen? Wat weet u bijvoorbeeld over de zeer waarschijnlijke nog niet in kaart gebrachte aanwezigheid van grote hoeveelheden chemisch afval in de kelders van de voormalige «vatenloods»?
Op dit moment is zestig miljoen euro gereserveerd voor de herontwikkeling en hersanering van het gehele EMK-terrein.
Deze middelen worden ingezet om de sanering en herontwikkeling uit te voeren conform het raamsaneringsplan, het uitvoeringsplan 2.0 en de afspraken zoals vastgelegd in de bestuurlijke overeenkomst en de koopovereenkomst met de gemeente. Dit betekent uiteindelijk een functioneel gesaneerd terrein geschikt als bedrijventerrein waarbij oude ondergrondse kelders, funderingen en andere obstakels verwijderd zijn inclusief het overgrote deel van de sterk verontreinigde grond. Extra saneringskosten bij onvoorziene problemen zijn voor rekening van het Rijk.
De kans is klein dat er nog grote hoeveelheden niet in kaart gebrachte verontreinigingen en kelders worden gevonden. Ter voorbereiding van het raamsaneringsplan zijn in 2013 twee grote proefsleuven op het terrein gegraven om inbeeld te brengen wat er zich ondergronds kan bevinden Daarnaast zijn er ten behoeve van de heroriëntatie tientallen aanvullende boringen verdeeld over het terrein geplaatst. Deze zijn geplaatst met een nieuwe boortechniek die de verontreiniging beter in beeld brengt.
Wat is de verwachte tijdlijn voor de volledige sanering en het herstel van het terrein? Of, indien volledige sanering niet wordt uitgevoerd, waarom niet? Is dit in overeenstemming met de lokale overheid besloten? Is niet-volledig saneren op milieutechnische gronden of op financiële gronden gebaseerd?
De beoogde start van de aanvullende sanering is in dit voorjaar. De grootschalige grondsanering duurt circa 2 jaar, waarna er nog circa 2 jaar een aanvullende grondwatersanering plaatsvindt. Dit betreft een sanering waarbij het terrein functioneel geschikt wordt gemaakt voor het toekomstig gebruik als bedrijventerrein. Dit betekent niet dat het terrein volledig schoon wordt gemaakt; er blijven restverontreinigingen achter, maar deze zullen geen risico’s voor de gezondheid opleveren.
De wijze van sanering is conform het functioneel saneringsbeleid zoals dat sinds 2001 van kracht is. Het saneringsbeleid is gebaseerd op het traject beleidsvernieuwing bodemsanering (BEVER) waarin de functiegerichte en kosteneffectieve aanpak van bodemverontreiniging wordt uitgewerkt en is gebaseerd op technische en financiële afwegingen.
Afstemming met de lokale overheid over de sanering en herontwikkeling heeft plaatsgevonden in het kader van de afgesloten Bestuurlijke Overeenkomst op 13 mei 20153.
Zijn er wettelijke vereisten of normen voor bodemsanering en de bescherming van de omgeving in dergelijke gevallen? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat deze normen worden nageleefd?
De wettelijke vereisten en normen voor bodemsanering zijn vastgelegd in de Wbb, de circulaire bodemsanering (2013) en in de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.
De opdrachtgever/eigenaar moet een voorgenomen sanering melden aan het bevoegde gezag Wbb (gedeputeerde staten Zuid-Holland, gedelegeerd aan DCMR Milieudienst Rijnmond). Het bevoegde gezag toetst of het ingediende saneringsplan voldoet aan de wettelijke vereisten en normen en legt dat vast in een beschikking. De opdrachtgever en degene die de sanering feitelijk uitvoert zijn verplicht om het saneringsplan en de aan de beschikking verbonden voorschriften na te leven. Het bevoegd gezag ziet erop toe dat de sanering conform het plan wordt uitgevoerd. Wijzigingen van het saneringsplan moet de saneerder ten minste twee weken van tevoren melden. Naar aanleiding van deze melding kan het bevoegde gezag aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering. De saneerder is verplicht om deze aanwijzingen op te volgen.
Na beëindiging van de sanering dient de saneerder een evaluatieverslag in. Het bevoegd gezag toetst of het evaluatieverslag voldoet aan de vereisten en legt dat vast in een beschikking.
Kunt u aangeven welke rol u speelt in het toezicht op en de coördinatie van bodemsaneringsprojecten tot en met de eindverwerking? Hoe wordt de samenwerking met andere betrokken instanties geregeld?
In de Convenanten bodem en ondergrond van 2010 t/m 2020 en in de bestuurlijke afspraken bodem en ondergrond 2023 – 2030 tussen het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn afspraken vastgelegd over de aanpak van de zogenaamde spoedlocaties voor bodemsanering en de monitoring hiervan. Hierover wordt jaarlijks door Rijkswaterstaat Bodem+ gerapporteerd4). Bodemsanering en het verwerken van verontreinigde grond zijn erkenningplichtige werkzaamheden binnen het stelsel kwaliteitsborging in het bodembeheer (Kwalibo-stelsel). Het Kwalibo-stelsel is een publiek-privaat stelsel dat regelt dat bepaalde werkzaamheden in of met de bodem goed worden uitgevoerd en door integer werkende bedrijven. In dit stelsel zijn ook de vergunningverlening, toezicht en handhaving geregeld en de samenwerking tussen de verschillende organisaties.
Bent u bereid om er bij de Koninklijke Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) op aan te dringen om, in het kader van productverantwoordelijkheid van hun leden, ook in de kosten van de sanering van hun afvalproducten uit het verleden bij te gaan dragen? Zo nee, wat belemmert u om de verantwoordelijkheid mede bij de «ontdoeners» van chemisch afval te leggen, in samenwerking met de VNCI, op grond van een vrijwillige overeenkomst tot het vormen van bijvoorbeeld een gezamenlijk Saneringsfonds Bodemverontreiniging van de Chemische Industrie, of desnoods via wetgeving? Hoe zorgt u dat deze kosten niet afgeschoven worden op de gemeenschap?
Bent u van mening dat de «ontdoeners» moesten weten en hebben kunnen weten, dat de EMK/Uniser niet tot milieuverantwoordelijk verwerken in staat was?
Het artikel ‘EPA okays Chemours request to export GenX from the Netherlands to Fayetteville Works plant’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van de Environmental Protection Agency (EPA) om de aanvraag van Chemours goed te keuren om GenX vanuit Nederland naar North Carolina te exporteren, zoals beschreven in het artikel «EPA okays Chemours request to export GenX from the Netherlands to Fayetteville Works plant»?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Wat is uw reactie hierop?
Beoordelingen over de import van afvaltransporten is binnen de VS op federaal niveau belegd bij de United States Environmental Protection Agency (EPA). Besluiten van de EPA zijn aan deze organisatie. Het is niet aan mij om inhoudelijk te reageren op de besluiten die de EPA neemt. Overigens is het in deze context goed om te melden dat de EPA 30 november jl. via een zogenaamde «withdrawal of consent», haar instemming heeft ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment niet meer mogelijk.
Hoe beoordeelt u de goedkeuring van de EPA, gezien de zorgen over de gezondheidseffecten van deze stoffen?
Het is niet aan mij om inhoudelijk te oordelen over de goedkeuring die de EPA gegeven heeft.
Welke informatie heeft de Nederlandse regering ontvangen van Chemours met betrekking tot de export van GenX? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
De vereiste informatie voor export van afvalstoffen is vastgelegd in bijlage II van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen2 (EVOA). Deze vereiste informatie is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ontvangen. Daarbij gaat het onder andere om de informatie omtrent de herkomst, de samenstelling en de verwerking van de afvalstoffen in de Verenigde Staten. Ook is informatie aangeleverd over verplichtingen waaraan het transport moet voldoen, zoals de financiële zekerheid, het beschikken over een EVOA-contract en het leveren van informatie over de wijze van transport. Conform de EVOA is het niet vereist om informatie aan te leveren over de gevolgen van de verwerking voor het milieu en de volksgezondheid. Bij het vergunnen van transporten is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (EPA) leidend, waarbij onder andere beoordeeld wordt of de ontvangende partij het betreffende afval mag accepteren en verwerken. In dit specifieke geval wordt het afval voor nuttige toepassing overgebracht. Het vergunnen van verwerkingsfaciliteiten binnen de VS is voorbehouden aan de Amerikaanse autoriteiten. Informatie over de mogelijke gevolgen van de verwerking voor het milieu en de volksgezondheid zou dan ook bij de Amerikaanse autoriteiten beschikbaar moeten zijn. Wel heeft de ILT binnen de EVOA de mogelijkheid om transporten niet toe te staan als zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet op milieuhygiënische wijze worden beheerd. De ILT heeft daar op basis van de ontvangen informatie voor deze transporten geen redenen toe gehad. Ik zal de ILT verzoeken de informatie die zij heeft ontvangen van Chemours met betrekking tot de op dit moment vergunde transporten met uw Kamer te delen.
Het is in deze context belangrijk te benadrukken dat op dit moment binnen de EU wordt onderhandeld over de herziening van de EVOA. Een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet voor deze herziening is dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënische-verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Nederland steunt dan ook het Commissievoorstel waarmee export alleen nog zou zijn toegestaan als de verwerking in het ontvangende land aantoonbaar voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch-verantwoorde verwerking van dat afval. Zie ook antwoord op vraag 11.
Welke informatie heeft u ontvangen van Chemours met betrekking tot de gevolgen van de export van GenX voor het milieu en de volksgezondheid in zowel Nederland als de Verenigde Staten? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Ik zal de ILT verzoeken de informatie die zij ontvangen heeft van Chemours met betrekking tot de op dit moment vergunde transporten met uw Kamer te delen. In het antwoord op vraag 4 staat in meer detail uitgelegd welke type informatie de ILT conform de EVOA-procedures ontvangt van partijen die hun afval willen exporteren.
Wat zijn de potentiële milieueffecten van het exporteren van GenX-chemicaliën vanuit Nederland naar de Verenigde Staten? Hoe gaat u hierop toezicht houden, gezien de lopende zorgen over de gezondheidseffecten in Nederland?
Het land van bestemming is verantwoordelijk voor het vergunnen van activiteiten binnen hun grondgebied. Informatie over de potentiële milieueffecten van de aangemelde activiteiten zou dus bij de Amerikaanse overheid beschikbaar moeten zijn. De goedkeuring van transporten loopt volgens de in het antwoord op vraag 4 beschreven wijze. Bij het vergunnen van transporten is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (EPA) leidend. De EPA heeft schriftelijke toestemming gegeven voor dit transport, en heeft daarmee bevestigd dat het afval in overeenstemming met nationale wetgeving verwerkt kan worden.
Kunt u aangeven of de Nederlandse regering enige controle of invloed heeft op de veiligheidsnormen en -regelgeving met betrekking tot de export van GenX naar de Verenigde Staten? Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat deze normen worden nageleefd?
Nederland heeft geen zeggenschap of controle over de veiligheidsnormen en regelgeving die in de Verenigde Staten gesteld worden aan afvalverwerkers van afval in het algemeen en met GenX in het bijzonder. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de Verenigde Staten. Wel wil ik in deze context wijzen op de herziening van de EVOA waar op dit moment in de EU over wordt onderhandeld. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 11.
Bent u van plan om de Verenigde Staten om nadere informatie te vragen over deze plannen van Chemours?
Nee, de ILT heeft al veel informatie van de Verenigde Staten en Chemours ontvangen. Ik heb van de ILT begrepen dat zij geen nadere informatie hoeven op te vragen om hun rol voor deze export in te vullen.
Deelt u de mening dat Chemours met deze acties zijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid in zowel Nederland als de Verenigde Staten ontwijkt en de volksgezondheid in Nederland en de Verenigde Staten in gevaar brengt?
Ik vind het PFAS probleem zeer zorgelijk. Ik zet mij dan ook sterk in om het gebruik van PFAS zo ver als mogelijk aan banden te leggen. Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich in Nederland aan onze wet- en regelgeving te houden en de op basis daarvan afgegeven vergunningen en vergunningvoorschriften. Bedrijven als Chemours hebben een verantwoordelijkheid om de nadelige effecten van hun activiteiten op gezondheid en milieu te beperken. Onder die verantwoordelijkheid valt ook het voorkomen van nadelige effecten als gevolg van het vrijkomen van GenX-stoffen. Ik vind het belangrijk dat die verantwoordelijkheid goed ingevuld wordt. Ik kan echter niet oordelen of Chemours die verantwoordelijkheid goed invult bij haar activiteiten in de VS. Dat is aan de Amerikaanse autoriteiten die daartoe bevoegd zijn.
Deelt u de mening dat Chemours giftige chemicaliën wil exporteren naar een land waar minder strenge regels gelden? Hoe beoordeelt u dit?
Ik vind het over het algemeen zorgelijk als Nederlandse bedrijven giftige afvalstoffen exporteren naar landen waar minder strenge regels gelden. Zo is het bijvoorbeeld verboden om gevaarlijk afval te exporteren naar niet-OESO3 landen buiten de EU. Het idee hierachter is dat bij export naar niet-OESO landen het risico groter wordt geacht dat Nederlandse milieugevolgen afgewenteld worden. De VS is echter wel lid van de OESO wat wil zeggen dat de export van gevaarlijk afval wel mogelijk is mits de VS toestemming geeft en aan de geldende voorwaarden en procedures wordt voldaan. Alle export van afval vanuit de EU naar niet EU landen moet voldoen aan de regels die daarover zijn vastgelegd in de EVOA. Dit geldt dus voor de export naar OESO landen en niet-OESO landen. De goedkeuring van export van afval vanuit Nederland loopt volgens de in het antwoord op vraag 4 beschreven wijze. Voor de procedures omtrent het exporteren van chemicaliën verwijs in naar het antwoord op vraag 13.
Vindt u het wenselijk dat een bedrijf in Nederland zijn giftige afval exporteert, zodra regelgeving in Nederland aangescherpt wordt? Wat doet u om dit in de toekomst te voorkomen?
Zoals eerder aangegeven is het bevoegd gezag van het land van bestemming leidend bij de beoordeling van de vraag of de afvalstoffen door de ontvanger mogen worden geaccepteerd en verwerkt.
Op dit moment wordt in de EU onderhandeld over een herziening van de EVOA. Mijn inzet in die onderhandelingen is om beter te borgen dat de export van EU afval niet leidt tot het exporteren van milieuproblemen. Concreet houdt dit in dat ik meer mogelijkheden wil krijgen om afval te sturen naar een milieuverantwoorde en volgens de afvalhiërarchie hoogwaardige verwerking. De geactualiseerde EVOA zal ons meer en betere mogelijkheden bieden om de verwerking van geëxporteerd afval te monitoren en om die exporten te beëindigen indien de verwerking niet aan de eisen voldoet, ook voor export naar de VS. Tegelijkertijd betekent dat ook dat met OESO landen samengewerkt wordt als daar specifieke afvalstromen even goed of beter zou kunnen worden verwerkt dan in het land van verzending. Die samenwerking is in algemene zin wenselijk, uiteraard met als randvoorwaarde dat een milieuverantwoorde verwerking geborgd is.
Ziet u – tegen de achtergrond dat Chemours volgens het artikel verantwoordelijk is voor de grootste milieuramp in de geschiedenis van North Carolina, waar het bedrijf de in Nederland geproduceerde GenX naartoe wil exporteren – parallellen tussen de rampen in North Carolina en Dordrecht? Ziet u parallellen in het handelen van Chemours hierin? Hoe beoordeelt u dit?
Het handelen van Chemours in North Carolina en het handelen van Chemours in Dordrecht zijn twee aparte situaties. Mijn verantwoordelijkheid ligt primair bij de Nederlandse burger en het Nederlandse grondgebied. Ik neem het PFAS probleem zeer serieus. Ik zie en hoor enorm veel zorgen van omwonenden van Chemours in Dordrecht, over de leefomgeving en hun gezondheid. Daarom heb ik recent met het RIVM gesproken over hoe zij zouden kunnen bijdragen aan een uitgebreid onderzoek naar de gezondheidseffecten van Chemours. Ook buiten Dordrecht maken Nederlanders zich zorgen over PFAS. Daarom maak ik mij ook hard om op Europees niveau het gebruik van PFAS zo ver als mogelijk te beperken.
Kunt u een overzicht geven van regelgeving omtrent de export van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en potentieel zeer zorgwekkende stoffen (pZZS)? Bent u van mening dat de regelgeving aangescherpt moet worden?
De EU-verordening inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming4 (Eng.: Prior Informed Consent, PIC) regelt de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen. Deze verordening vormt de Europese implementatie van het Verdrag van Rotterdam5 inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (Rotterdam, 1998). De PIC-verordening reguleert alle chemische stoffen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen waarvan de handel of het gebruik in de EU zijn verboden of ernstig zijn ingeperkt. De verordening bevat verplichtingen voor bedrijven die dergelijke stoffen willen exporteren naar niet-EU-landen of die deze stoffen willen importeren in de EU.
In de Commissie-mededeling Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu6 heeft de Europese Commissie het voornemen kenbaar gemaakt om te verbieden dat gevaarlijke chemische stoffen (waaronder bestrijdingsmiddelen) die in de EU verboden zijn, worden geproduceerd voor de export. De Nederlandse regering heeft aangegeven de ambities uit deze strategie te steunen7. Een voorstel van de Europese Commissie om het verbod op productie met het oog op export juridisch vast te leggen, was gepland voor 2023 maar is helaas nog niet gepubliceerd.
Kunt u, in het licht van een toekomstig verbod op PFAS vanuit de EU, reflecteren op de vraag of het wenselijk is dat Chemours met deze exportplannen door kan gaan met de status quo van zijn huidige productie?
Een restrictie op het gebruik van een stof(groep) is een zwaarwegend instrument dat ingezet kan worden als voldoende zorgen bestaan dat een stof(groep) schade voor mens en milieu met zich meebrengt. In geval van PFAS is voor mij duidelijk dat dit instrument zo ver als mogelijk ingezet moet worden. Daar maak ik mij dan ook Europees hard voor. Ook de hoeveelheid afval met PFAS zal aanzienlijk afnemen met zo’n restrictie. Met de start van dit restrictieproces stopt alleen niet direct de productie van PFAS. Tot de restrictie van kracht is ontstaat dan ook nog steeds afval met GenX bij Chemours. Al sinds 2014 exporteert Chemours afval met GenX vanuit haar Nederlandse vestiging naar haar locatie in de Verenigde Staten, waar het afval verwerkt wordt. Deze export is van 2018 tot 2020 door de EPA stilgelegd, vanwege ontbrekende informatie. Om diezelfde reden is het transport van januari 2023 tot mei 2023 wederom stilgelegd door de EPA. Op 30 november jl. heeft de EPA via een zogenaamde «withdrawal of consent», haar instemming ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment niet meer mogelijk.
Verschillende berichtgevingen over vocht en schimmelproblematiek, enkel glas, slecht uitgevoerde renovaties, foute energielabels en flexwoningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat huurders acties moeten voeren om enkel glas vervangen te krijgen?1
Ik ben het met u eens dat isolatie en energiebesparing voor huurders ontzettend belangrijk zijn, zeker omdat de gasprijzen de afgelopen tijd geschommeld hebben. Ik herken ook bij huurders de wens dat hun woningen worden verduurzaamd. Voor mijn integrale aanpak ten aanzien van de verduurzaming van huurwoningen, waaronder het vervangen van enkel glas, verwijs ik naar mijn brief over integrale verduurzaming van huurwoningen die ik uw Kamer recent heb toegezonden.
Deelt u de mening dat enkel glas juist mensen in de meest kwetsbare positie het hardst raakt en daarom ingrijpen snel moet plaatsvinden?
Het is voor huishoudens met een laag inkomen in het bijzonder lastig als zij relatief hoge energielasten hebben. In den brede wordt er in het kabinetsbeleid veel voor de lage inkomens gedaan. Zo is in 2023 de Wet Huurverlaging aangenomen voor huurders met een laag inkomen. Daarnaast zijn de huurtoeslag en het minimumloon verhoogd.
Bovendien is het belangrijk dat we gaan voor een integrale aanpak met betrekking tot verduurzaming, waarin de hoogte van de energierekening naar beneden wordt gebracht en de woningen met de slechtste energielabels met voorrang worden aangepakt. Overigens blijkt uit onderzoek dat door mijn ministerie is gedaan en dat met uw Kamer is gedeeld2, de gemiddelde woonlasten voor corporatiewoningen met een slecht energielabel al lager zijn dan die voor woningen met een goed energielabel. Woningen met een slecht energielabel hebben weliswaar hogere energielasten, maar de kale huurprijs ligt al lager waardoor de totale woonlasten in verhouding lager uitvallen.
Deelt u de mening dat het aanmerken van enkel glas als wettelijk gebrek sneller werkt om de woonlasten omlaag te krijgen en de rekening daar neerlegt waar deze thuishoort namelijk bij de verhuurder en niet bij de huurder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe snel kunt u dit voor huurders regelen?
Nee, ik deel die mening niet. Voor een toelichting verwijs ik naar mijn brief over integrale verduurzaming van huurwoningen.
Waarom bent u bij vocht en schimmel niet bang voor een run op de Huurcommissie maar bij het aanmerken van enkel glas als wettelijk gebrek wel, terwijl er bijna net zoveel huishoudens met vocht en schimmel kampen als met enkel glas wetende dat er geen run is op de Huurcommissie met betrekking tot vocht en schimmel en deze gebreken dezelfde of wellicht zelfs meer huurverlaging kunnen opleveren als bij enkel glas?
Uit het onderzoek van WoON 2021 blijkt dat deze problematiek door de landelijke aanpak om vocht- en schimmelproblemen te verhelpen gelukkig is afgenomen.3 Met de brede landelijke aanpak rondom vocht- en schimmelproblematiek, waar ik in mijn antwoord op vraag 20 verder op in zal gaan, vermindert de druk op de Huurcommissie. Zoals in mijn Kamerbrief over integrale verduurzaming van huurwoningen wordt toegelicht, zou het aanmerken van enkel glas een in potentie zeer grote extra taak voor de Huurcommissie kunnen veroorzaken waar zij niet op toegerust is. Zoals ook in de brief is toegelicht, is deze route bovendien onwenselijk omdat het de integrale verduurzamingsaanpak doorkruist en in gaat tegen de Nationale prestatieafspraken die ik met de woningcorporaties heb gemaakt.
Waarom maakt u zich bij het aanmerken van enkel glas als wettelijk gebrek wel zorgen om de investeringscapaciteit van verhuurders maar niet om de portemonnee van huurders?
Ik heb voor beide aandacht. Daarom richt ik mij op algehele verduurzaming van woningen, waardoor verhuurders maatregelen kunnen bundelen en de energielasten van huurders hiermee in een keer significant worden verlaagd. Ik verwijs verder graag naar mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Heeft u enig idee wat de gevolgen zijn voor huishoudens met een laag/lager inkomen die te veel geld kwijt zijn aan hogere energielasten als gevolg van onder andere enkel glas? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, deelt u de mening dat dit een kwalijke zaak is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht, wordt er veel gedaan om huishoudens met een laag inkomen te ondersteunen. Uit berekeningen van Milieu Centraal4 volgt dat goede isolatie en een integrale verduurzamingsaanpak meer besparing op de energielasten oplevert dan alleen het vervangen van enkel glas. Huishoudens met een laag inkomen zijn er dus bij gebaat dat hun woning in een keer en in het geheel wordt verduurzaamd. Dit wordt middels het bredere pakket met maatregelen gestimuleerd, zoals ik heb toegelicht in mijn brief integrale verduurzaming van huurwoningen.
Wat heeft u geregeld voor huurders, die in een slecht geïsoleerde woning wonen, van wie de woning in 2028 of 2030 (als gevolg van, indien deze doorgang vindt, de nieuwe wettelijke normering voor slechte energielabels) gesloopt of verkocht wordt, terwijl zij dan al die jaren een veel te hoge energierekening betalen?
Het is niet zo dat de voorgenomen wettelijke normering vervalt op het moment dat de woningen verkocht worden. Bij verkoop van een huurwoning blijven de rechten van de huurder in stand en daarmee ook de verplichtingen voor de eigenaar/verhuurders. Deze verplichtingen komen dan op de nieuwe eigenaar te rusten («koop breekt geen huur»). Voor woningen die binnen afzienbare termijn gesloopt zouden worden ligt het in de rede om ruimte in de wettelijke normering te bieden, omdat van eigenaren in de regel niet verwacht kan worden dat woningen die gesloopt gaan worden nog verduurzaamd worden. De uitwerking van dergelijke ruimte zal meegenomen worden in het voorstel voor de normering voor huurwoningen met een E, F of G-label. Uit onderzoek van mijn ministerie blijkt overigens, zoals ook in het antwoord op vraag 2 is genoemd, dat de gemiddelde woonlasten voor corporatiewoningen met een slecht energielabel lager zijn dan die voor woningen met een goed energielabel, omdat de kale huurprijs lager ligt.5 Hierdoor vallen de totale woonlasten in verhouding dus lager uit.
Deelt u de mening dat indien de nieuwe wettelijke eisen, die per 1 januari 2030 gesteld worden om alle slecht geïsoleerde huurwoningen van corporaties en private marktpartijen te verbeteren, geen doorgang vinden, per direct enkel glas aan de gebrekenlijst toegevoegd moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De wettelijke eisen om energielabels E, F en G uit te faseren gaan gelden per 2029. Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze wettelijke eisen geen doorgang zullen vinden.
Deelt u de mening dat het hebben van enkel glas een zeer omvangrijk probleem is getuige het feit dat er in Nederland circa één miljoen woningen met enkel glas zijn?
De omvang van de verduurzamingsopgave van huurwoningen is inderdaad aanzienlijk en enkel glas maakt daar onderdeel van uit. Daarom is mijn beleid erop gericht verhuurders te stimuleren zo spoedig mogelijk met deze opgave aan de slag te gaan. Hiervoor verwijs ik graag naar de brief die ik uw Kamer heb toegezonden over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Deelt u de mening dat het probleem van enkel glas al decennia bekend is en verhuurders dus meer dan voldoende tijd gehad hebben om dit probleem te verhelpen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De noodzaak tot het versneld treffen van isolerende maatregelen is door de energiecrisis alleen maar toegenomen. Ik verwacht dat die noodzaak ook door verhuurders wordt gevoeld. Om de verduurzamingsopgave te versnellen, probeer ik verhuurders positief te stimuleren en worden er prikkels ingebouwd om te verduurzamen, bijvoorbeeld in de vorm van normering. Ik verwijs uw Kamer hiervoor ook naar mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Deelt u de mening dat particuliere verhuurders weinig gebruik maken van de subsidiemogelijkheid om te isoleren getuige het nog aanwezige budget in de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) van 98% en dus alleen direct met wet- en regelgeving aangespoord kunnen worden om te isoleren?2 Zo nee, waarom niet en kunt u daarin opnemen onder welke omstandigheden u dan wel met aanvullende wet- en regelgeving zou komen? Zo ja, hoe snel kunt u met aanvullende wet- en regelgeving komen?
De onderuitputting van de SVOH heeft mijn volle aandacht. Er is een toename in de aanvragen te zien sinds de verruiming van de regeling dit voorjaar7, nu de gehele private huursector aanvragen kan indienen. Dat neemt niet weg dat deze toename veel minder is dan wat er nodig is. Om verhuurders aan te zetten tot verduurzaming heb ik echter een heel pakket aan stimulerende en normerende maatregelen. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen.
Deelt u gezien het bovenstaande de mening dat het nu eindelijk tijd wordt om in te grijpen door wet- en regelgeving aan te passen?
Met de wijziging van het WWS en het invoeren van wettelijke eisen voor het verduurzamen van huurwoningen met een E, F en G-label voer ik al wettelijke maatregelen in die ervoor zullen zorgen dat alle verhuurders versneld tot verduurzaming van huurwoningen zullen overgaan.
Wat is uw reactie op woningcorporaties die geen gehoor geven aan oproepen van hun huurders die om vervanging van enkel glas vragen?
Het kabinet heeft Nationale prestatieafspraken gemaakt met de corporatiesector over onder andere verduurzaming. De Nationale prestatieafspraken zijn erop gericht om de verduurzaming van het corporatiebezit te versnellen, met bijzondere aandacht voor de slechtste labels. Corporaties zijn daarmee volop aan de slag. Dat zal er ook toe leiden dat veel enkel glas zal worden aangepakt, zoals blijkt het ABF-rapport dat ik heb meegestuurd met mijn brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen. Daarnaast heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding om het initiatiefrecht van huurders te verbeteren. Dit wetsvoorstel wil ik in de eerste helft van 2024 in consultatie brengen.
Klopt het dat huishoudens zo’n half miljard euro per jaar als gevolg van enkel glas verspillen?3 Zo ja, vindt u dit acceptabel? Zo nee, wat is bijna benadering de verspilling op jaarbasis?
Ik herken het standpunt niet van glaspunt.nl, dat uitgaat van gemiddeld 20m2 aan enkel glas per woning niet. Ik heb uw Kamer bij de brief over de integrale verduurzaming van huurwoningen ook een onderzoek van ABF Research toegezonden. Dit rapport spreekt de aanwezigheid van gemiddeld 20m2 aan enkel glas per woning tegen.
Wat is uw advies aan bewoners met een minimumloon die ondanks de aangekondigde koopkrachtmaatregelen zich blauw (zullen) betalen aan de energierekening mede vanwege de hoge huurverhoging en het afschaffen van de energietoeslag volgend jaar?
Het kabinet heeft in maart 2022 een omvangrijk koopkrachtpakket aangekondigd om de economische consequenties van de oorlog in Oekraïne te dempen en de mensen die het meest in de knel kwamen, tegemoet te komen. Hierbij werd stevig ingezet op verduurzaming: onderdeel hiervan waren onder andere het verlagen van het btw-tarief op energie, het verlagen van de accijns op benzine en diesel en het versneld inzetten op energiebesparende maatregelen voor kwetsbare huishoudens. Deze generieke maatregelen waren nadrukkelijk tijdelijk van aard.9 Het prijsplafond en de energietoeslag, die tot het einde van 2023 golden, zijn per 1 januari 2024 geëindigd. De pieken in gas- en energieprijzen die tot de invoering van deze maatregelen hebben geleid, lijken achter ons te liggen. We zien dat veruit de meeste energieleveranciers weer meerjarige contracten aanbieden met tarieven die onder het prijsplafond liggen.10 Consumenten kunnen via het afsluiten van een vast contract dus weer kiezen voor zekerheid.
Het kabinet blijft ook in 2024 maatregelen nemen om de koopkracht van burgers te ondersteunen en armoede te bestrijden. Om te voorkomen dat mensen met een laag inkomen in de knel komen, neemt het kabinet verschillende maatregelen die ertoe leiden dat mensen met een minimuminkomen elke maand meer overhouden.11 Naast deze generieke maatregelen zijn ook gerichtere maatregelen genomen. Zo stelt het kabinet opnieuw een bijdrage beschikbaar aan het Tijdelijk Noodfonds Energie, waar de meest kwetsbare huishoudens terecht kunnen als zij moeite hebben met het betalen van hun energierekening.12
Herkent u dat bewoners aangeven dat zij geen vertrouwen meer hebben in hun verhuurder vanwege de vocht- en schimmelproblematiek?4
Ik herken deze signalen in zijn algemeenheid niet. Hoe vervelend dit ook is voor bewoners van een woning waarin vocht- en schimmelproblematiek voorkomt, is mijn beeld dat verhuurders over het algemeen voldoende aandacht hebben om deze problemen op te lossen. En dat is ook nodig. Iedere huurder van een (sociale) huurwoning heeft recht op een technisch goede en veilige woning, zonder vocht- en schimmelproblematiek. Een verhuurder, waaronder woningcorporaties, dient zich als goed verhuurder te gedragen. Ik vind het betreurenswaardig als dit soort problematiek een negatieve invloed zou hebben op het vertrouwen van bewoners in hun verhuurder.
Herkent u dat verhuurders klachten over vocht- en schimmelproblematiek niet serieus nemen en soms de problemen pas verhelpen als bewoners gezamenlijk in actie komen?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik herken wel dat er verschillen zijn in de manier waarop verhuurders communiceren met hun bewoners, en dat er incidenten zijn waarbij de verhuurder niet snel en adequaat genoeg acteert. Vanwege de eventuele gezondheidsrisico’s die vocht- en schimmelproblematiek kan opleveren, dient een dergelijke situatie naar mijn mening zo mogelijk te worden voorkomen. Mocht er toch sprake zijn van problematiek hieromtrent, dan zouden problemen op de kortst mogelijke termijn moeten worden verholpen.
Indien naar oordeel van bewoners te lang wordt gewacht met de aanpak van vocht- en schimmelproblematiek door de verhuurder beschikken huurders over diverse mogelijkheden om hun verhuurder ertoe te bewegen het onderhoud van de woningen op peil te brengen. Zo kunnen huurders met een huurprijs onder de liberalisatiegrens terecht bij de Huurcommissie, die naar aanleiding daarvan een huurverlaging kan uitspreken zolang gebreken niet verholpen zijn. Verder kunnen alle huurders een procedure aanspannen bij de kantonrechter om het herstel van gebreken af te dwingen en kunnen zij zich met ernstige klachten over de bouwtechnische kwaliteit wenden tot het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht.
In het geval van corporatiewoningen zijn er nog een aantal mogelijkheden voor de huurdersvertegenwoordiging. Zo kan dit onderwerp worden ingebracht in het reguliere overleg met de corporatie, of kan worden voorgesteld om dit op te nemen in de lokale prestatieafspraken. Tenslotte kunnen klachten over het uitblijven van een concrete aanpak van (individuele) onderhoudsklachten door huurders worden voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie van de corporatie.
Deelt u de mening dat bewoners bij onderzoeken naar vocht en schimmel zich moeten kunnen laten bijstaan door een eigen expert of dat het onderzoek door een onafhankelijk bureau uitgevoerd moet worden, en dat ze niet afhankelijk moeten zijn van de slager die zijn eigen vlees keurt?
Ik zie daar geen aanleiding voor. Ook verhuurders hebben er belang bij om de problemen op te lossen, het tast immers hun bezit aan. Indien huurders en verhuurders niet tot een oplossing komen, bestaan er andere mogelijkheden, zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 17. Ook bestaan er op lokaal niveau huurteams die huurders kunnen bijstaan.
Herkent u dat verhuurders bij vocht en schimmel de schuld bij bewoners zoeken of adviezen geven zoals maximaal vijf minuten douchen of meer ventileren?
Ik herken deze signalen niet. De verantwoordelijkheid voor de (bouwtechnische) kwaliteit van huurwoningen ligt bij de verhuurder. Uit allerlei onderzoeken is gebleken dat vocht- en schimmelproblematiek verschillende oorzaken kan hebben. Daarbij is ook geconstateerd dat naast de bouwwijze, de toegepaste technieken en het onderhoud, ook bewonersgedrag hierbij een rol kan spelen. Voorlichting en advies hierover richting huurder vind ik daarom niet per definitie ongewenst. Dit zegt echter niks over de mate waarin dit soort problematiek door de verhuurder serieus genomen moet worden.
Deelt u de mening dat vocht- en schimmelproblematiek vanwege de gezondheidsschade topprioriteit moeten zijn? Zo ja, waar blijkt uit uw beleid dat deze ongezonde woningen tot topprioriteit benoemd zijn? Zo nee, waarom niet?
Vocht en schimmel horen niet in een huis en ik ben het dan ook eens met de noodzaak om dit soort problematiek aan te pakken. In dit kader worden er verschillende inspanningen verricht om verhuurders en gemeenten te stimuleren om maatregelen te nemen om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken. Er is sprake van een brede aanpak die zich richt op huiseigenaren, verhuurders en bewoners. Het aanpakken van vocht en schimmel vraagt ook de komende tijd blijvend om aandacht.
De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Hoe lang duurt het bij benadering voordat (bijna) alle huurwoningen met uw maatregelen vrij van vocht en schimmel zijn, ervan uitgaande dat op dit moment bijna een kwart van alle huurwoningen in meer of mindere mate last heeft van vocht en schimmel?
Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Hoewel ik er actief op inzet om problematiek met vocht en schimmel te verminderen, is het niet realistisch om te denken dat het probleem als geheel opgelost zal kunnen worden. Ik vind daarom bovenal belangrijk dat alle partijen hun rol kennen in het voorkomen en oplossen van problemen, en we hier gezamenlijk aan werken om snel met oplossingen te komen als er problemen zijn. Dit is de reden dat ik werk met een brede aanpak om deze problematiek versneld aan te pakken. De details van die aanpak heb ik in mijn antwoord op vraag 20 toegelicht. Bovendien is daarbij relevant dat huurders altijd de problemen aan kunnen kaarten. Indien er gebreken aan een woning zijn, kunnen bewoners naar de Huurcommissie of kantonrechter stappen en hebben gemeenten de bevoegdheid hierop te handhaven, zoals ik in mijn antwoord op vraag 17 reeds heb toegelicht.
Deelt u de mening dat de huidige wet- en regelgeving ontoereikend is, omdat honderdduizenden huishoudens nog steeds te kampen hebben met vocht en schimmel, de afname traag verloopt, en mensen, waaronder kinderen die hier de rest van hun leven last van kunnen houden, dus enorme risico’s blijven lopen met alle gevolgen van dien?
Ik heb niet de illusie dat de problematiek met vocht en schimmel opgelost kan worden via wet- en regelgeving. Ik ben van mening dat de huidige wet- en regelgeving toereikend is. Andere instrumenten en maatregelen kunnen daarbovenop meer effect sorteren, dat is de reden dat ik werk met een brede aanpak zoals in mijn antwoord op vraag 20 toegelicht. Voor waar het wet- en regelgeving betreft heb ik in eerdere antwoorden aangegeven dat huurders zich, wanneer de verhuurder nalatig is, in eerste instantie kunnen wenden tot de Huurcommissie – die kan opleggen dat de huur verlaagd moet worden – of de kantonrechter – die kan eisen dat het gebrek verholpen wordt. Bovendien zijn gemeenten door de invoering van de Wet goed verhuurderschap beter uitgerust om op te treden tegen verhuurders in het geval van (ernstig) achterstallig onderhoud en kan Bouw- en Woningtoezicht ingrijpen.
Vindt u die wachttijd (voordat de vocht- en schimmelproblematiek verholpen worden) waarin huurders (ernstig) ziek kunnen worden of blijven van hun eigen woning aanvaardbaar? Immers een gang naar de Huurcommissie kan alleen een huurverlaging opleveren, maar de ziekmakende woning wordt niet aangepakt. Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit versnellen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 17 heb aangegeven, heb ik het beeld dat verhuurders over het algemeen tijdig en adequaat optreden bij problemen met bij vocht en schimmel. Incidenten waarbij dit niet gebeurt betreur ik. In mijn antwoord op vraag 17 ben ik ook al ingegaan op de procedure bij de Huurcommissie. De gang naar de Huurcommissie levert een sterke financiële prikkel voor de verhuurder op om de problematiek aan te pakken. Bovendien bestaan er ook andere mogelijkheden voor huurders om gebreken aan de orde te stellen, die ook in mijn reactie op vraag 17 aan bod zijn gekomen.
In hoeveel prestatieafspraken is de aanpak van vocht en schimmel daadwerkelijk opgenomen? Indien u niet over deze gegevens, bent u bereid om de Kamer hier later over te informeren?
Onderhoud en kwaliteit van corporatiewoningen (waaronder woningen met vocht- en schimmelproblematiek), komen nadrukkelijk aan bod in zowel de Nationale prestatieafspraken uit juni 2022 alsook in de volkshuisvestelijke prioriteiten die recentelijk opnieuw zijn vastgesteld voor de komende periode. Hierdoor zijn corporaties op grond van de Woningwet verplicht dit in hun bod aan de gemeente en huurdersorganisatie(s) te betrekken. Over de door u opgevraagde gegevens beschik ik niet. Het primaat voor de inhoud van de lokale prestatieafspraken ligt, zoals het begrip al suggereert, in het lokale overleg. Het is aan gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties om hier aandacht aan te besteden in hun afspraken.
Indien u niet over bovengenoemde gegevens beschikt, hoe controleert u dat gemeenten en woningcorporaties daadwerkelijk werk maken van de aanpak van vocht en schimmel? Datzelfde geldt voor commerciële verhuurders.
De verantwoordelijkheid voor het signaleren en de aanpak van gebreken, waaronder vocht- en schimmelproblemen, ligt primair bij lokale partijen. De bouwregelgeving en de huur(prijs)regelgeving (via de Huurcommissie of rechter) bieden instrumenten voor betrokken partijen om op te treden. Nog los van de prestatieafspraken, kunnen huurdersorganisaties het aanpakken en voorkomen van dit soort problematiek aankaarten in overleg met hun verhuurder. Zoals in het antwoord op vraag 20 ook is aangegeven, is in de NPA met de sector afgesproken dat hier de komende jaren flinke investeringen in worden gedaan.
Voor particuliere verhuurders zijn ook handvatten geboden in de vorm van een subsidie voor woningverduurzaming en woningonderhoud (de SVOH). Vanaf 1 april 2023 is deze regeling ook opengesteld voor huurwoningen in de vrije sector. Tevens kunnen Vereniging van Eigenaars subsidie aanvragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen (de SVVE).
Verder kan de omvang van de problematiek worden gemonitord via het WoOn-onderzoek. In het onderzoek van 2024 is de vraag in hoeverre mensen last hebben van vocht of schimmel in hun woning, wederom opgenomen. Indien dit onderwerp ook daarna nog een punt van aandacht is, zal het opnieuw worden opgenomen in het onderzoek.
Bent u bereid om woningcorporaties een lijst te laten aanleveren met hoeveel vocht- en schimmelwoningen zij in hun voorraad hebben, zodat per woningcorporaties inzichtelijk wordt gemaakt hoe groot deze problematiek is?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Ten eerste is het niet eenduidig wanneer een woning een «vocht- en schimmelwoning» is. In sommige gevallen zal dit misschien evident zijn, maar ook vaak niet, bijvoorbeeld wanneer problemen niet voortkomen uit bouwkundige aspecten. Ten tweede is een volledig overzicht niet haalbaar, omdat problemen niet altijd gemeld worden. Het bijhouden van een dergelijke lijst is echter wel een omvangrijke administratieve last. De toegevoegde waarde van een dergelijke lijst – gelet op de beperkte betrouwbaarheid daarvan – ten opzichte van de administratieve last vind ik niet evenwichtig.
Kunt u de vocht- en schimmelkaart op basis het Woononderzoek 2021 (of op basis van een ander onderzoek) met de Kamer delen? En kunt u deze kaart bij de volgende Woononderzoeken laten terugkomen?
In het WoOn-onderzoek van 2021 werd de vraag gesteld: Heeft u last van vocht of schimmel in uw woning? In onderstaande kaart uit het WoOn 2021 wordt het percentage huishoudens dat hier «ja» op antwoord weergeven per COROP-regio.18 In onderstaande kaart is geen onderscheid gemaakt tussen huur- en
koopwoningen.19
Zoals in het antwoord op vraag 25 aangegeven, is deze vraag wederom in het WoOn-onderzoek van 2024 opgenomen. Wanneer dit onderzoek uitkomt in het voorjaar van 2025, kan de kaart geüpdatet worden. Voor de WoOn-onderzoeken daarna geldt dat de behoefte naar informatie opnieuw wordt gepeild. Als dit onderwerp nog steeds een punt van aandacht is, zal de vraag weer worden meegenomen in het onderzoek.
Figuur 1: Percentage huishoudens dat last heeft van vocht of schimmel in hun woning, WoON21
Zijn gemeenten volgens u voldoende uitgerust qua wet- en regelgeving (bijvoorbeeld via het Bouwbesluit) en handhavingscapaciteit om vocht- en schimmelproblematiek aan te pakken?
Ja, het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan ventilatie en vochtwering van buiten. Tegen overtredingen daarvan kunnen verschillende sancties worden opgelegd door het bevoegd gezag, zoals een last onder bestuursdwang of dwangsom (herstel). Daarnaast is er de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen of in het uiterste geval zelfs een beheerovername. Gemeenten moeten zelf handhavingsbeleid opstellen. In sommige gevallen (indien er sprake is van gezondheidsklachten die zijn ontstaan of verergerd door vocht en schimmel in huis), kan de GGD een rol spelen bij het aanspreken van de verhuurder.
Tevens is het zo dat gemeenten met woningcorporaties in de lokale prestatieafspraken specifieke afspraken kunnen maken over de aanpak van vocht en schimmel. Ook zijn er gemeenten die via huurteams de huurder ondersteunen bij het aankaarten van gebreken.
Tenslotte is het instrumentarium van gemeenten door de invoering van de Wet goed verhuurderschap uitgebreid om op te treden tegen verhuurders in het geval van (ernstig) achterstallig onderhoud. Gemeenten hebben met deze wet de bevoegdheid gekregen om een verhuurvergunning te eisen, waarmee zij extra voorwaarden kunnen stellen aan verhuurders ten aanzien van bijvoorbeeld onderhoud. Ik ben daarom van mening dat gemeenten met al deze instrumenten voldoende uitgerust zijn om dit soort problematiek aan te pakken.
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten aangeven dat ze weinig tegen vocht- en schimmelproblematiek kunnen doen?5
Zoals in eerdere antwoorden is beschreven, hebben gemeenten reeds diverse mogelijkheden om in te grijpen bij vocht- en schimmelproblematiek, zeker wanneer het samenvalt met overtreding van de bouwregelgeving. Het is aan hen om een keuze te maken van welke instrumenten zij gebruik willen maken.
Deelt u de mening dat mede vanwege de grote gezondheidsrisico’s een landelijk meldpunt voor vocht en schimmel behulpzaam kan zijn, waar huurders met hun vragen en klachten terecht kunnen, zodat zij met raad en daad bijgestaan kunnen worden?
Die mening deel ik niet. Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Indien dit (zeer) te wensen overlaat, hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Bovendien hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of de rechter een slechte onderhoudssituatie aan te kaarten. Bovendien bestaan er reeds allerlei andere steunpunten, waar huurders laagdrempelig contact mee kunnen opnemen voor juridisch advies, zoals huurteams, de Woonbond of het Juridisch Loket. Vanuit BZK wordt met alle betrokken partijen samengewerkt via een brede aanpak om vocht- en schimmelproblemen te voorkomen en op te lossen. Tegen deze achtergrond zie ik geen toegevoegde waarde in een landelijk meldpunt.
Deelt u de mening dat de Huurcommissie niet alleen zou moeten kunnen overgaan tot een huurverlaging, maar ook moet kunnen eisen dat de verhuurder de gebreken verhelpt, want wat hebben huurders aan een huurverlaging als ze ziek worden of blijven van de eigen woning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met een wijziging om dit mogelijk te maken?
De Huurcommissie is een laagdrempelige, onafhankelijke alternatieve geschillenbeslechter. Indien er sprake is van een gebrek, kan zij met een bindende uitspraak de huur verlagen totdat het gebrek is verholpen. Dit geeft voor de verhuurder een sterke financiële prikkel om dit zo snel mogelijk te doen. De Huurcommissie is echter niet bevoegd of uitgerust om te handhaven of toe te zien op naleving van de uitspraak, en ik zie ook geen aanleiding dit aan te passen. De bestaande regelgeving voorziet al in diverse mogelijkheden voor de huurder om af te dwingen dat gebreken worden verholpen, zoals ik al in diverse antwoorden heb toegelicht.
Deelt u de mening dat huurders in de vrije sector ook veel met vocht- en schimmelproblematiek te maken hebben, maar dat deze huurders nog minder rechten hebben aangezien zij niet bij de Huurcommissie terecht kunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om huurders in de vrije sector ook toegang tot de Huurcommissie te verlenen, aangezien bij die huurders ook sprake kan zijn van risico’s die de gezondheid ernstig kunnen beschadigen?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb beschreven, zijn er verschillende routes voor huurders om de verhuurder op gebreken aan te spreken. Met uitzondering van de route naar de Huurcommissie, zijn alle routes ook mogelijk voor huurders in de vrije sector.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Nieuwegein wel een APK-keuring voor de bestaande bouw invoert waarin periodiek gecontroleerd wordt op onder andere vocht, schimmel en achterstallig onderhoud?6
De gemeente Nieuwegein is voornemens om in de prestatieafspraken met woningcorporaties afspraken te maken over reguliere APK-keuringen voor hun huurwoningen. Dit kan voor de gemeente, corporaties en huurdersorganisaties een goede manier zijn om op de hoogte te blijven van de staat van het vastgoed. Dit is een lokale afweging en lokale afspraak.
Deelt u de mening dat de keuring ervoor zorgt dat een verhuurder tijdig in actie komt en problemen voorkomt, en dat de huurder met het keuringsrapport, wanneer de verhuurder niet in actie komt, bij de Huurcommissie of de rechter makkelijker huurverlaging c.q. woningverbetering kan afdwingen?
Ik ben nog altijd geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring van woningen, omdat dit een ongerichte maatregel is die zal leiden tot een significant lastenverzwaring voor verhuurders en andere gebouweigenaren. Het zou leiden tot heel veel keuringen van gebouwen waar helemaal geen veiligheids- of gezondheidsproblemen spelen.
Hoe kijkt u nu tegen ons eerdere voorstel voor een landelijke APK-keuring voor de bestaande bouw aan waar gecontroleerd kan worden op onder andere de aanwezigheid van vocht, schimmel, achterstallig onderhoud en andere gebreken?
Zie antwoord vraag 34.
Wat vindt u van de uitspraak van WonenBreburg-bestuurder Caroline Timmermans; «Over drie jaar wordt er groot onderhoud gepleegd aan de flats, en dan kan er geïsoleerd worden en kunnen wellicht ook de ramen die niet open kunnen, vervangen worden.»? Kunt u daarbij ingaan op het feit dat die huurders aangeven dat drie jaar moeten wachten voordat gebreken (inclusief achterstallig onderhoud) verholpen zijn, geen optie is?7
WonenBreburg heeft laten weten dat de situatie in het complex Mendelssohn in Tilburg is geanalyseerd, klachten bij bewoners zijn geïnventariseerd en reparaties zijn inmiddels in gang gezet. Concreet betekent dit dat problemen en gebreken, zoals een schuifraam dat niet open kan, of schimmelplekken, reeds zijn aangepakt.
Vanuit de corporatie is met bewoners gecommuniceerd dat groot onderhoud, inclusief verduurzamingsmaatregelen, in 2025 worden uitgevoerd. De voorbereidingen hiervoor zijn in het najaar van 2023 gestart. De afspraken met bewoners over het grootschalige onderhoud in 2025 zijn vastgelegd. Het is nu aan de corporatie om deze na te komen en daarmee het vertrouwen van bewoners waar dit verloren zou zijn gegaan te herstellen.
Kunt u begrijpen dat huurders vaak ten einde raad een zwartboek over hun woningcorporatie maken?
Het is te begrijpen dat huurders hun zorgen uiten. In het geval van het complex Mendelssohn van WonenBreburg waren bewoners ontevreden over de afhandeling van klachten, de onduidelijkheden met betrekking tot onderhoud en verduurzaming en de communicatie vanuit de corporatie. WonenBreburg heeft laten weten deze boodschap te hebben ontvangen en zich bewust te zijn van het feit dat er steken zijn laten vallen. De situatie is geanalyseerd en de corporatie is met de bewonerscommissie in gesprek gegaan, waarna een bijeenkomst is gehouden waar de acties en plannen met alle bewoners zijn besproken. Klachten zijn geïnventariseerd en reparaties zijn inmiddels ingepland en uitgevoerd.
Deelt u, gezien de berichtgevingen, de mening dat klachtenafhandeling door woningcorporaties soms te wensen overlaat?
Als dat zo zou zijn, betreur ik dat. Ieder geval is er een te veel, maar naar mijn mening zijn dit wel incidenten.
Wat vindt u van deze uitspraken van bewoners van het complex Vijverhorst uit de wijk Meijhorst in Nijmegen; «Hoeveel ik ook stook, ik krijg het hier niet warm. Mijn dochter slaapt bij mij in bed omdat haar kamer te koud is. Toen ik in december tijdens de vrieskou belde voor een monteur, zeiden ze dat er pas in februari iemand kon komen. Dat kàn toch niet»?8 «We zitten al jaren met een verwarming die het niet of nauwelijks doet. We hebben alleen ijskoud water uit de kraan. Portaal (verhuurder, red.) moet eindelijk maar eens met compensatie komen. Zo kan het niet langer»?9
Dit vind ik zeer betreurenswaardig, want het is uiteraard niet acceptabel dat bewoners in de kou zitten. In dit soort gevallen kunnen huurders zich ook tot de Huurcommissie wenden. Een onvoldoende werkende verwarming is een gebrek en kan leiden tot huurverlaging.
Herkent u een patroon bij woningcorporatie Portaal, aangezien andere bewoners van complexen in het Waterkwartier en de Wolfskuil in Nijmegen met soortgelijke klachten zitten, waarbij de renovaties ook niet goed uitgevoerd zijn?10
Onvolkomenheden bij renovatie zijn helaas nooit volledig te voorkomen. Portaal heeft laten weten bewoners zeer serieus te nemen en er in die gevallen waarbij er iets misgaat, samen met de werkpartners klachten op te lossen en eventuele fouten te herstellen. De bewoners die via Huurteams of de Huurdersbelangenvereniging klachten hebben ingediend, worden in goede samenwerking door iemand van Portaal en de Huurdersbelangenvereniging bezocht. Indien de klacht gegrond is, worden met elkaar afspraken gemaakt over de afhandeling van klachten.
Deelt u de mening dat slecht uitgevoerde renovaties een veelgehoorde klacht is (zoals bij de renovatie in de Wolfskuil waar de corporatie in 40 adressen van de 182 woningen waar gerenoveerd was in gebreke was, en bij de renovatie in het Waterkwartier waar veel klachten over schimmel gaan waar mensen ineens na de renovatie last van hebben gekregen, sommige bewoners hebben daar naar verluid eczeem opgelopen en uit gesprekken met bewoners blijkt ook dat veel mensen murw zijn geslagen, zelfs bang zijn om te klagen en ander bewoners ervan overtuigd zijn dat er onder de uitvoerders nog huissleutels circuleren)? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u in het kader van uw programma met betrekking tot de bestaande voorraad dan bereid met de Woonbond hierover in gesprek te gaan?
Nee, ik deel de mening niet dat slecht uitgevoerde renovaties een veelgehoorde klacht is. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 40 zijn onvolkomenheden helaas nooit helemaal uit te sluiten.
Deelt u de mening dat (bijna) elke gemeente één of meerdere huurteams zou moeten hebben en hoeveel gemeenten hebben één of meerdere huurteams?
Bij een huurteam van een gemeente kunnen huurders doorgaans op een laagdrempelige manier advies vragen over de huurprijs, servicekosten en achterstallig onderhoud van hun woning. In steeds meer gemeenten zijn huurteams actief en dit kan ik alleen maar aanmoedigen. Het blijft echter aan de gemeente om wel of niet één of meerdere huurteams op te zetten.
Wat vindt u van de klachten over de huurdersorganisatie Klink (die de belangen van de huurders van Portaal zou moeten verdedigen) die beweerd zou hebben dat de huurteams beweren dat vanwege de klachten er sprake van huisuitzetting zou kunnen zijn (terwijl dat niet het geval is) en dat de huurteams 25 euro in rekening brengen voor hun hulp (terwijl huurteams niets in rekening brengen)?
U vraagt mij in te gaan op klachten over de huurdersorganisatie die beweerd zou hebben dat de huurteams iets beweren. Op dit soort beweringen ga ik niet in.
Bereiken u ook signalen dat (overkoepelende) huurdersorganisaties van woningcorporaties te weinig kritisch richting de woningcorporaties zijn, waardoor zij de belangen van huurders niet meer goed kunnen behartigen? Zo ja, geeft dat dit voldoende aanleiding om wet- en regelgeving hieromtrent aan te passen? Zo nee, kunt u hiernaar informeren?
Huurders van corporatiewoningen gaan zelf over hun vertegenwoordiging. De Wet overleg huurders verhuurder en de Woningwet geven hiervoor de kaders aan. Indien huurders ontevreden over hun huurdersorganisatie zijn, kunnen zij binnen de bestaande structuren hier een oplossing voor vinden. Bijvoorbeeld door zelf actief te worden in de vertegenwoordiging.
Deelt u de mening dat verhuurders in het redelijk voorstel moeten opnemen dat huurders op kosten van de verhuurder een eigen expert moeten kunnen inschakelen als verhuurders een renovatie slecht uitgevoerd hebben? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Met de herziene Woningwet hebben huurdersorganisaties een meer nadrukkelijke rol gekregen. Om hun rol goed te kunnen vervullen, is het van belang dat huurdersorganisaties voldoende professioneel kunnen worden ondersteund wanneer dit nodig is. Corporatie en huurdersvertegenwoordiging dienen hier samen afspraken over te maken.
Deelt u de mening dat verhuurders regelmatig slechte (mede in de zin van onvolledig, slechte zeggenschapsproces, tijdsplanning, vergoedingsregelingen) renovatievoorstellen doen en huurders daarom terecht regelmatig niet instemmen met de renovatie? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u in het kader van uw programma met betrekking tot de bestaande voorraad dan bereid met de Woonbond hierover in gesprek te gaan?
Nee, deze mening deel ik in zijn algemeenheid niet. Momenteel vinden gesprekken plaats met de Woonbond en Aedes naar aanleiding van de afspraak in de NPA over het vaststellen van een landelijk sociaal statuut voor sloop/nieuwbouw en renovatie. Het doel van dit statuut is om een landelijke leidraad te bieden op basis waarvan corporaties, huurdersvertegenwoordigingen en gemeenten op lokaal niveau de afspraken rondom inspraak en betrokkenheid van huurders bij dit soort trajecten verder kunnen vastleggen. Hier wordt uw Kamer op korte termijn verder over geïnformeerd.
Bent u voornemens om in uw aanpassing van het redelijk voorstel mee te nemen hoe rechten van huurders gewaarborgd moeten worden om slecht uitgevoerde renovaties te voorkomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Een verhuurder is nu al wettelijk verplicht om de huurder genot te verschaffen dat redelijkerwijs verwacht mag verwacht van een goed onderhouden woning. Dit geldt ook bij renovaties. Indien het noodzakelijk is om te renoveren, bestaat er reeds een systeem van inspraak en instemming om de rechten van huurders te waarborgen. Wanneer een woning na een renovatie gebreken vertoont kunnen die via de reguliere weg worden aangekaart.
Bent u voornemens om in uw aanpassing van het redelijk voorstel mee te nemen op welke vergoedingen huurders aanspraak kunnen maken indien renovaties slecht uitgevoerd worden? Zo ja, welke vergoedingsregelingen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens dat te doen. Een mogelijke schadevergoeding is te afhankelijk van de specifieke omstandigheden om daarvoor een generieke regeling in te richten.
Kunt u begrijpen dat huurders enorm gefrustreerd raken door niet goed uitgevoerde renovaties, die vervolgens lang duren om te verhelpen en dat zij vaak niet weten waar ze naar toe kunnen om het snel opgelost te krijgen?
Ja, ik kan mij die frustratie goed voorstellen. Zoals eerder aangegeven kan de huurder met dit soort klachten in de eerste plaats terecht bij de corporatie zelf. Als de huurder en verhuurder er onderling niet uitkomen, kan de huurder naar de rechter stappen of zich anders melden bij een eventueel huurteam van een gemeente. Zij kunnen huurders helpen om hun recht te behalen.
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties pas in actie komen als bewoners actie voeren en eerder niet of nauwelijks naar de huurders luisteren?
Ik vind het zeer betreurenswaardig als dit gebeurt, maar ik ben ervan overtuigd dat dit uitzonderingen betreft. Ik herken niet het algemene beeld dat de gestelde vragen insinueren dat niet of nauwelijks naar bewoners wordt geluisterd.
Wat vindt u ervan dat opnieuw door een onafhankelijke expert vastgesteld is dat het geldige energielabel van de bijna 100 gecontroleerde huurwoningen in Groningen niet klopt en daardoor al die huurders zo’n 135 euro per maand te veel huur (in totaal gaat het om meer dan een miljoen euro) betalen?11
Ik vind het bericht over nieuwe casussen in Groningen waarbij huurders mogelijk te veel huur hebben betaald te betreuren. Een deel van de in het artikel genoemde gevallen zijn bekend bij de Huurcommissie. Met de beschikbare informatie heb ik na kunnen gaan dat dit opnieuw oudere energielabels – destijds Energie-Indexen genoemd – van voor 2021 betreffen. Uiterlijk in het opvolgende jaar trekken de certificerende instellingen (CI) een steekproef op de geregistreerde labels. Daarbij zijn deze energielabels volgens de CI niet in de getrokken steekproef terecht gekomen, waardoor eventuele fouten niet aan het licht gekomen zijn. Het is positief dat het sinds februari 2022 mogelijk is voor deze huurders om naar de Huurcommissie te stappen indien een foutief energielabel effect heeft op de huurprijs. Ik heb begrepen dat de Huurcommissie de zaken die zij heeft ontvangen in behandeling heeft genomen.
Klopt het dat dit nog maar het topje van de ijsberg is en dat het waarschijnlijk gaat om duizenden foutieve energielabels en energielabels waarmee gefraudeerd zijn?
Energielabels zijn 10 jaar geldig en worden steekproefsgewijs gecontroleerd door het trekken van een representatieve steekproef in het opvolgende jaar. Op basis van deze controles kan het voorkomen dat een energielabel wordt aangepast of zelfs ingetrokken. Dat is de wijze waarop de kwaliteit van Energie-Indexen en energielabels op basis van de NTA8800 sinds 2009 is geborgd. Mede door situaties als deze in Groningen, wordt duidelijk dat dit kwaliteitsborgingsysteem niet in alle gevallen voldoende werkt. Zoals aangekondigd in de Kamerbrieven van 30 november 202227 en 29 juni 202328 werk ik daarom aan maatregelen om de aanpak van de kwaliteitsborging te verstevigen door invoering van o.a. een grotere steekproef, zwaardere sancties en publiekrechtelijk toezicht. Dit wordt van toepassing op nieuw geregistreerde energielabels, maar niet op registraties uit het verleden. Daarom laat ik daarnaast ook een klachtenprocedure uitwerken voor fouten in energielabels uit het verleden. In onderstaande grafiek is te zien dat het aantal kritieke afwijkingen in de steekproef in 2022 is afgenomen. In combinatie met de maatregelen heb ik vertrouwen in de kwaliteitsborging voor de toekomst om dergelijke situaties te voorkomen en eventuele fouten aan te pakken.
Figuur 2: Ontwikkeling aantal kritieke afwijkingen in steekproefcontrole van geregistreerde woningbouw basis energielabels, schemabeheerder InstallQ
Valt hier de certificerende instellingen wat te verwijten c.q. hebben zij gefaald (aangezien het hier gaat om dezelfde energieadviseur)? Zo ja, wat c.q. hoe? Zo nee, waarom niet?
Certificaathouders en certificerende instellingen zijn geaccrediteerd en worden getoetst door de Raad voor Accreditatie op de voorwaarden in de ISO 17.065. Op deze wijze wordt gecontroleerd dat zij voldoen aan de eisen voor de steekproef en de controles. De betrokken CI heeft aangegeven dat, ondanks veel woningbezoeken in de postcodegebieden, de bij ons bekende adressen niet in de steekproef terecht zijn gekomen. Hierdoor valt de CI niet iets te verwijten.
Heeft de prijsdruk (vanwege de concurrentie) invloed op de kwaliteit van de energielabels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u daar een rol in spelen zodat de kwaliteit wel verbetert maar de energielabels nog wel voor de consument betaalbaar blijven?
Het is moeilijk om iets te zeggen over de markt van voor 2021, toen de betreffende energielabels opgenomen en geregistreerd zijn. Sinds de introductie van het energielabel op basis van de NTA8800 is er een verbetering in de kwaliteit te zien en wordt geen negatief effect door concurrentie gesignaleerd. De hoge mate van concurrentie die er momenteel in de markt is, kan adviseurs wel onder tijdsdruk zetten voor concurrerende tarieven. Dit kan leiden tot fouten en kan daarmee invloed hebben op de kwaliteit van het energielabel. Ook in dit licht is het goed om maatregelen te treffen om de kwaliteit ook in de toekomst te blijven waarborgen. De eerdergenoemde maatregelen zijn naar mijn mening in verhouding tot het toenemende belang en gebruik van het energielabel, ook als dit leidt tot een iets hogere prijs.
Deelt u de mening dat meer begrijpelijke informatie voor de belanghebbende van het energielabel kan helpen om problemen te voorkomen, aangezien technische waarden zoals de rc-waarde en u-waarde een leek niets zeggen? Zo ja, hoe kunt u daar zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Met de realisatie van het energielabelafschrift voor ingeschrevenen op MijnOverheid.nl kunnen zowel woningeigenaren als huurders te allen tijde het afschrift inzien van het energielabel van hun woning. Hiermee heeft een eigenaar of huurder meer informatie dan enkel de labelletter en cijfermatige indicatoren die openbaar op EP-online te vinden zijn. Op de eerste pagina van het energielabelafschrift wordt de energieprestatie visueel zo duidelijk mogelijk weergegeven met onder andere plusjes en minnetjes voor isolatie. Tevens is hier bijvoorbeeld te zien of de warmtebehoefte laag, gemiddeld of hoog is. Deze informatie wordt op de tweede pagina nader toegelicht en pas op pagina 3 en verder is meer detailinformatie weergegeven, waaronder de Rc en U-waarden met uitleg en een grafische weergave. Middels deze opbouw is geprobeerd de informatie duidelijk en overzichtelijk weer te geven. Dat neemt niet weg dat dit nog verder verbeterd kan worden en meer toelichting kan bevatten over bijvoorbeeld het verschil tussen het energielabel en de energierekening op basis van het werkelijk gebruik. Ik deel dus uw mening en ben momenteel opnieuw aan het kijken naar verbeteringen en ben daarvoor onder andere in gesprek met de Woonbond.
Zijn er signalen bij u bekend dat er partijen zijn die werken met niet-gediplomeerd personeel? Zo ja, hoe kunt u daar tegen optreden? Zo nee, kunt u daarnaar informeren?
Het komt voor dat dergelijke signalen bij BZK of RVO binnenkomen. Wanneer hier sprake van is, wordt de benodigde informatie opgehaald uit de energielabel database EP-online. Met deze informatie kan de vakbekwaamheid worden gecontroleerd en het signaal rechtstreeks worden doorgegeven aan de schemabeheerder InstallQ en de betrokken CI. De CI ziet toe op de vakbekwaamheid. Opname of registratie door een niet vakbekwaam adviseur betreft een kritische fout die door de certificaathouder moet worden hersteld. Met een duidelijke klachtenprocedure kan het ontvangen en verwerken van signalen verder ingeregeld worden.
Klopt het dat in sommige gevallen huurders van flexwoningen geen recht hebben op huurtoeslag aangezien deze flexwoningen soms geen status van onroerend hebben?
In principe hebben huurders van flexwoningen recht op huurtoeslag. Zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen van juni jl.29 heb aangegeven, bestaat er recht op huurtoeslag als er sprake is van een woning. In de Wet op de huurtoeslag wordt een woning omschreven als een onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden. Bij Toeslagen zijn geen recente signalen bekend waar geen huurtoeslag toegekend kan worden voor flexwoningen omdat zij niet aangemerkt zijn als onroerend goed. Indien dit toch zou voorkomen, staat de woning niet geregistreerd als gebouwde onroerende zaak in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). In dat geval wordt contact opgenomen met de burger om te bekijken of toch voldaan wordt aan de voorwaarden.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een onroerende zaak – en dus van een woning in de zin van de Wet op huurtoeslag – zijn een aantal criteria van belang. Bij de beoordeling of sprake is van een gebouwde onroerende zaak en dus van woonruimte in de zin van artikel 7:233 van het Burgerlijk Wetboek (BW), wordt aansluiting gezocht bij het begrip onroerend in de zin van artikel 3:3 BW: onroerend zijn (o.a.) gebouwen en werken die duurzaam met de grond verenigd zijn, direct of indirect. De vraag of de «vereniging met de grond» duurzaam is, moet aan de hand van objectieve maatstaven worden beantwoord. Hierbij spelen de volgende criteria een rol: (1) of het gebouw naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven; (2) welke bedoeling de bouwer of degene in wiens opdracht gebouwd werd, had; (3) of de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven voor derden kenbaar was; en (4) de verkeersopvatting.30
In het Burgerlijk Wetboek is de intentie van de bouwer van belang en moet deze intentie ook naar buiten toe kenbaar zijn gemaakt. Bij de beoordeling is de duur van een eventuele demontage minder van belang. Ook eenvoudig verplaatsbare constructies kunnen als onroerend worden aangemerkt. Flexwoningen zullen daarom vrijwel altijd ook kunnen worden beschouwd als gebouwde onroerende zaak. Er zijn geen gevallen bekend waarin dat niet zo is.
Klopt het dat in sommige gevallen huurders van flexwoningen geen recht hebben op huurbescherming aangezien deze flexwoningen soms niet voldoen aan de definitie van woonruimte?
Flexwoningen zijn normale woningen. Het enige bijzondere aan een flexwoning is dat hij ook verplaatst kan worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties kan worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Flexwoningen vallen in principe, evenals permanente woningen, onder de definitie van woonruimte. Er zijn geen situaties bekend waarin huurders van flexwoningen geen recht zouden hebben op huurbescherming.
Klopt het dat de prijs per m2 bij flexwoningen hoger ligt dan bij reguliere woningen?
Dat kan in zijn algemeenheid niet zo worden gesteld. De kosten voor de bouw van een woning zijn van veel factoren afhankelijk, zoals de manier van bouwen (prefabricage of traditionele bouw), de oppervlakte van de woning, het gekozen materiaal, de duurzaamheidsprestaties etc. In zijn algemeenheid zijn fabrieksmatig gebouwde woningen goedkoper, de bouwprijs van flexwoningen ligt dan ook (meestal) lager dan die van vergelijkbare reguliere woningen. Wel is het zo dat bij het bouwen van verplaatsbare woningen (flexwoningen) op een tijdelijke locatie, rekening moet worden gehouden met verplaatsingskosten.
Klopt het dat u nu minder enthousiast bent over flexwoningen?
Nee, dat klopt niet. Ik ben nog steeds enthousiast over de plaatsing van verplaatsbare woningen. Door tijdelijk woningen neer te zetten op plaatsen waar dat anders niet was gebeurd, voegen we meer woningen toe aan de woningvoorraad. Het is de snelste manier om het aantal woningen te vergroten. Dit is belangrijk voor iedereen die met spoed een woning nodig heeft en voor mensen die al te lang wachten op een huis. Dat in veel gerealiseerde projecten een (zeer) forse overinschrijving is van woningzoekenden laat zien dat er behoefte is en ruimte is voor dit type woningen. Bij mijn bezoeken aan gerealiseerde projecten hoor ik van de nieuwe bewoners ook veel waardering voor deze woningen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en deze gelieve niet te clusteren?
Ik heb dit zoveel mogelijk geprobeerd te doen, hoewel dit de leesbaarheid niet altijd ten goede komt.
Het nieuws dat vervoerder Arriva is verkocht aan een Amerikaanse investeerder |
|
Sandra Beckerman , Jimmy Dijk (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u deze vragen gezamenlijk beantwoorden met de eerder door de SP-fractie gestelde vragen over dit onderwerp?1
Ja, bij deze ontvangt u de antwoorden op beide sets vragen tegelijkertijd.
Bent u bereid om de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over het nieuws dat vervoersbedrijf Arriva is verkocht aan de Amerikaanse private equity-firma «I Squared Capital»?2
Met de beantwoording van deze schriftelijke vragen informeer ik uw Kamer over de verkoop van Arriva door Deutsche Bahn aan Amerikaanse investeringsmaatschappij I Squared Capital.
Op welke wijze bent u betrokken geweest bij de overname van Arriva vanuit uw functie als bewindspersoon openbaar vervoer?
Arriva heeft mijn ministerie op 19 oktober per brief op de hoogte gesteld van de verkoopovereenkomst tussen Deutsche Bahn en I Squared Capital over de overname van Arriva.
Bent u door eigenaar Deutsche Bahn (DB) ingelicht over deze overname, of heeft Deutsche Bahn u als potentiele overnemende partij in het verkoopproces benaderd?
Ik ben niet vooraf door Deutsche Bahn ingelicht over de overname, of door DB gevraagd of ik interesse heb in het overnemen van Arriva Nederland
Klopt het dat de overname van Arriva per 2024 moet zijn afgerond?3
Ik heb van Arriva begrepen dat de huidige planning is dat de verkoop in april 2024 is afgerond.
In hoeverre is de verkoop van Arriva volgens u een voldongen feit?
De verkoop van Arriva moet nog worden goedgekeurd door het Duitse Ministerie van Transport en de Raad van Commissarissen van Deutsche Bahn.
Deelt u de vrees van FNV Spoor dat deze Amerikaanse durfinvesteerder Arriva overneemt om bedrijfsonderdelen door te kunnen verkopen en snel rendement te behalen?4 5
Het is afwachten hoe I Squared Capital zich gaat opstellen als aandeelhouder van Arriva en wat de investeringsstrategie wordt voor de komende jaren. Op basis van het persbericht van Deutsche Bahn kan worden afgeleid dat I Squared Capital voornemens is om € 2 miljard te investeren in de elektrificatie van de vloot van Arriva. Ook geeft I Squared Capital aan dat het aankopen van Arriva bijdraagt aan haar verduurzamingsstrategie. Daarom ligt het niet per se voor de hand dat deze investeerder het opknippen van Arriva als doel heeft.
Wat is uw reactie op de Britse transportvakbond RMT die stelt dat verkoop aan een firma met een registratie op de Kaaijmaneilanden zal leiden tot verschraling van openbaar vervoer en toenemende private winsten uit een publieke dienst?6
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven, verwacht ik dat de overname van Arriva geen gevolgen zal hebben voor het overgrote deel van de openbaarvervoerdiensten die Arriva momenteel uitvoert in Nederland. De provincies hebben een concessierelatie met Arriva op basis waarvan de ov-diensten geleverd worden en die concessies wijzigen met de overname niet. De provincies zien erop toe dat Arriva zich aan de verplichtingen uit de concessies houdt.
Kunt u bevestigen dat de verkoop van Arriva nog moet worden goedgekeurd door het Duitse ministerie voor Transport en de Raad van Commissarissen van Deutsche Bahn?7
Naar ik heb begrepen moet de overname nog worden goedgekeurd door het Duitse Ministerie van Transport en de Raad van Commissarissen van DB
Wat kunnen provincies als opdrachtgever van Arriva doen om de verkoop aan I Squared Capital tegen te houden?
De meeste provincies hebben in hun concessies geen bepalingen opgenomen voor deze situatie. De provincies Limburg en Noord-Brabant hebben in hun concessies een instemmingsvereiste opgenomen. Dit houdt in dat de provincie voorafgaand aan het definitief maken van de verkoop (dus na instemming van de Raad van Commissarissen van Deutsche Bahn en het Duitse Ministerie van Transport) toestemming moet geven voor de overdracht van eigendom of zeggenschap. De provincies hebben het recht om de concessie met Arriva te beëindigen als daar voldoende grond voor is en als er (juridisch houdbare) argumenten zijn om niet in te stemmen met de verkoop. Dan gaat het bijvoorbeeld over de gegoedheid van de kopende partij zoals kan blijken uit een due dilligence-onderzoek.
Het proces van de provincies om te bepalen of instemming met de verkoop kan worden verleend, is vertrouwelijk. Vóór het definitief maken van de verkoop zullen de provincies bekend maken of zij de concessie willen beëindigen. Uiteraard volg ik deze ontwikkelingen en blijf ik in contact met de provincies hierover.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn als provincies niet akkoord gaan met de verkoop van Arriva en bijvoorbeeld hun overeenkomst met het bedrijf beëindigen?8
De provincies Noord-Brabant en Limburg maken de afweging of de overeenkomst met Arriva al dan niet wordt beëindigd. De consequenties daarvan worden door de provincies gewogen.
Algemeen zal de eerste prioriteit zijn om de continuïteit van het openbaar vervoer te borgen. Een concessieverlenende overheid heeft de mogelijkheid om een noodconcessie te verlenen. Dat kan na onderhandeling met een vervoerder of via het opleggen aan de zittende vervoerder. Afhankelijk van de vraag of deze vervoerder genoeg materieel beschikbaar heeft of kan maken, heeft dit gevolgen voor de kwaliteit en kwantiteit van de dienstverlening. Een noodconcessie na onderhandeling leidt veelal tot minder gunstige financiële voorwaarden voor de overheid of een aangepast openbaar vervoeraanbod voor reizigers. Een noodconcessie opleggen aan de zittende vervoerder zet de verhoudingen met de vervoerder op scherp. Tijdens de looptijd van de noodconcessie moet een nieuwe aanbesteding worden uitgeschreven en binnen de wettelijke maximale duur van de noodconcessie – twee jaar – worden voltooid. Nadat de aanbestedingsprocedure is afgerond en de implementatieperiode verlopen is, kan de nieuwe concessie van start gaan.
Hoeveel geld hebben Nederlandse overheden in de afgelopen jaren gezamenlijk uitgegeven voor vervoersopdrachten aan Arriva?
Vervoersbedrijven ontvangen in Nederland subsidies, bijdragen en vergoedingen uit verschillende bronnen. Ten eerste geven concessieverleners meestal een exploitatiebijdrage om te zorgen voor voldoende aanbod van openbaar vervoer in een gebied. Ten tweede betaalt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een vergoeding voor het studentenreisproduct (SOV-bijdrage). Studenten met een prestatiebeurs hebben het recht om gratis in het openbaar vervoer te reizen in het weekend of doordeweeks. Ten derde heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat via de concessieverleners de afgelopen jaren tijdelijk de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV, 2020–2022) en de transitievergoeding OV (TVOV, 2023) verstrekt aan vervoerders waarmee zij zijn gecompenseerd voor de terugloop in inkomsten door de lagere reizigersaantallen vanwege de Coronapandemie.
Het is op korte termijn niet mogelijk om deze geldstromen uit respectievelijk het Provinciefonds en de begrotingen van OCW en IenW uit te splitsen naar vervoerders. De reden daarvoor is dat het Rijk het merendeel van de middelen uitkeert aan de decentrale overheden en niet rechtstreeks aan de vervoerders. Daarnaast is deze informatie deels bedrijfsvertrouwelijk.
Welke mogelijkheden ziet u nog om de Nederlandse delen van Arriva over te nemen, of om lopende concessies te gunnen aan publieke vervoersbedrijven, indien provincies niet akkoord gaan met verkoop aan I Squared Capital?
In lijn met mijn antwoord op eerder vragen is het naar mijn mening geen voorwaarde dat het Nederlands openbaar vervoer in publieke handen behoort te zijn om goed te functioneren. Ik zie daarom geen aanleiding om te overwegen om aandelen te verwerven in Arriva.
Het is kabinetsbeleid om terughoudend te zijn bij het aangaan van deelnemingen. Voor een dergelijk ingrijpende vorm van overheidsingrijpen moeten aantoonbaar dringende redenen zijn. In de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 20229 is een afwegingskader opgenomen dat kaders stelt voor het aangaan van een nieuwe deelneming. Hier is alleen rechtvaardiging voor als de publieke belangen niet op een andere manier geborgd kunnen worden (bijvoorbeeld door de markt of door wet- en regelgeving) of dat er behoefte is om meer invloed uit te kunnen oefenen indien er sprake is van niet-contracteerbare publieke belangen of een zeer sterke afhankelijkheid van één bedrijf. Dat is hier niet het geval.
Bent u bereid te kijken naar de mogelijkheden voor Nederlandse overname van andere vervoerders die door staatsbedrijven worden afgestoten, zoals Qbuzz dat onderdeel uitmaakt van Ferriore dello Stato?
De media berichtte over een eventuele (gedeeltelijke) privatisering van de Italiaanse spoorwegen (Ferrovie dello Stato / FS).10 Officiële berichtgeving van de Italiaanse overheid is bij mij niet bekend. Als andere vervoerders door staatsbedrijven worden verkocht, dan zal ik mij daarover nader laten informeren en in gesprek treden met de betrokken concessieverlenende overheden om te bepalen of dit aanleiding geeft tot zorgen.
De extra belasting van woningcorporaties op schadevergoedingen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat woningcorporaties in Groningen hogere winstbelasting moeten betalen vanwege schadevergoedingen die zij ontvangen voor mijnbouwschade?
De slachtoffers van de gaswinning, waaronder ook huurders en woningcorporaties, hebben al veel te veel negatieve gevolgen van de gaswinning moeten ervaren. Een schadevergoeding pakt voor woningcorporaties echter fiscaal neutraal uit. De schadevergoeding wordt in de fiscale winstbepaling betrokken. De uitgaven voor het herstel die de woningcorporatie maakt worden ten laste gebracht van de fiscale winst. Zo wordt (over meerdere jaren bezien) een fiscaal neutrale situatie bereikt. Voor alle ondernemingen geldt dat het bedrag van de voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen tot de fiscale winst behoren. In algemene zin geldt dan ook dat subsidies of schadevergoedingen die worden verstrekt ten behoeve van de exploitatie van de onderneming tot de fiscale winst behoren. Dat geldt niet alleen ingeval een woningcorporatie een schadevergoeding ontvangt voor mijnbouwschade, maar ook bij andere lichamen die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting (Vpb) bij brand, een ongeluk en dergelijke, waarbij de derde die de schade heeft veroorzaakt of een verzekeringsmaatschappij de schade vergoedt. Bovendien gelden voor woningcorporaties sinds de invoering van de integrale Vpb-plicht dezelfde regels als voor andere belastingplichtigen in de Vpb. Ook voor andere belastingplichtigen geldt de hoofdregel dat een schadevergoeding tot de winst behoort. Het betreft hier de toepassing van de reguliere regels omtrent het bepalen van de fiscale winst, die voor alle vennootschapsbelastingplichtige lichamen gelden en daarmee ook voor woningcorporaties.
Ingeval alle schade wordt vergoed, zal er voor de fiscale winstbepaling per saldo geen winst of verlies in ogenschouw worden genomen. Tegenover de vergoeding staan namelijk kosten die worden gemaakt voor het herstellen van de schade. Indien een woningcorporatie in een bepaald jaar een hogere fiscale winst behaalt als gevolg van een ontvangen schadevergoeding en daarmee mogelijk over dat jaar meer vennootschapsbelasting is verschuldigd, wordt dit in andere jaren juist gecompenseerd met een lagere fiscale winst (als gevolg van de kosten die gemaakt moeten worden) en leidt dit tot een overeenkomstig lagere vennootschapsbelasting. Indien de vergoeding ziet op kosten die in latere jaren zullen worden gemaakt, kan binnen de kaders van het in de fiscale winstsfeer geldende beginsel van goed koopmansgebruik1 voor de vergoeding een passiefpost (transitorische post of – onder voorwaarden – een voorziening) worden gevormd. De daadwerkelijke kosten dienen dan ten laste van deze passiefpost te komen.
Vindt u dit ook niet onrechtvaardig? Waarom wordt schadevergoeding ineens belast?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid hier wat aan te doen door de schadevergoedingen niet te belasten dan wel door de corporaties voor de extra winstbelasting de komende jaren blijvend te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de vergoedingen op een of andere wijze te defiscaliseren dan wel te voorzien in een compensatie voor woningcorporaties. In het geval alle schade wordt vergoed, is er – kort gezegd – fiscaal per saldo geen winst of verlies. Indien een woningcorporatie in een bepaald jaar een hogere fiscale winst behaalt ten gevolge van een ontvangen schadevergoeding en daarmee mogelijk over dat jaar meer vennootschapsbelasting is verschuldigd, wordt deze in andere jaren gecompenseerd met een lagere fiscale winst en dienovereenkomstig lagere vennootschapsbelasting. Gelet op deze evenwichtige uitwerking voor de belastingheffing ziet het kabinet geen aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat de vergoeding belast is.
Bent u bereid de vergoedingen op een of andere wijze te defiscaliseren?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dit niet ook een voorbeeld van weer een procedurele ellende waar in dit geval corporaties doorheen moeten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het gaat om groot geld, ongeveer 135 miljoen, waarvan 115 miljoen onder de winstbelasting valt?
In de regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 20212 staat dat bij een toekomstbestendig Groningen een woningvoorraad hoort die in goede staat is en voorbereid is op een duurzame energievoorziening. Mede om die reden is voor woningcorporaties met bezit buiten het versterkingsprogramma € 135 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is bedoeld als subsidie aan woningcorporaties in het aardbevingsgebied in de provincie Groningen ten behoeve van een tegemoetkoming aan hun huurders en verduurzaming, onderhoud en verbetering van hun bezit. Dit bedrag kan deel uitmaken van de fiscale winst van woningcorporaties. Van de € 135 miljoen is een bedrag van € 750 per huurder bedoeld als tegemoetkoming.
Hoeveel geld zouden corporaties daarvan precies moeten ophoesten?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er ook andere voorbeelden in het effectgebied waarbij schadeloosstelling wordt belast? Zo ja, hoe wordt hiermee omgegaan?
Indien vraagstellers doelen op schadeloosstelling naar aanleiding van schade door gaswinning geldt dat eventuele fiscale gevolgschade wordt vergoed door het IMG (Instituut Mijnbouwschade Groningen). Een schadevergoeding van het IMG mag namelijk niet tot gevolg hebben dat een bewoner netto niets aan de schadevergoeding heeft doordat de bewoner toeslagen of uitkeringen verliest door het overschrijden van vermogensgrenzen. Verder geldt de fiscale behandeling zoals omschreven onder antwoorden 1 en 2, en 3, 4 en 5. Deze fiscale behandeling van schadevergoedingen geldt ook bij andere schadeveroorzakende feiten, zoals brand, een ongeluk en dergelijke, waarbij de derde die de schade heeft veroorzaakt of een verzekeringsmaatschappij de schade vergoedt.
Wilt u voorkomen dat corporaties en daarmee de Groningse huurders worden van dit bizarre regime?
Zoals uit het voorgaande blijkt gelden hier de reguliere regels omtrent het bepalen van de fiscale winst die voor alle vennootschapsbelastingplichtige lichamen gelden en dus ook voor woningcorporaties. In het geval de schadevergoeding voor alle schade wordt vergoed, zou dat niet moeten leiden tot een extra Vpb-druk voor de woningcorporaties over de jaren bezien waarin de vergoeding wordt ontvangen en de kosten worden gemaakt. De fiscaliteit leidt dus niet tot een nadeel voor de woningcorporaties of de huurders. Daarbij is, van de € 135 miljoen, ook een bedrag bestemd voor huurders, dus zij profiteren hier direct van.
Het nieuws dat Arriva in handen van een Amerikaanse investeringsmaatschappij dreigt te komen |
|
Sandra Beckerman , Jimmy Dijk (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten «Moederbedrijf Deutsche Bahn dicht bij verkoop van Arriva aan Amerikaanse investeringsmaatschappij», «Vakbond vol vragen over mogelijke verkoop Arriva» en «Amerikaanse investeerder lonkt naar ov-bedrijf Arriva»?1, 2, 3
Ja, ik ben bekend met de nieuwsberichten waarin melding wordt gemaakt van de verkoop van Arriva aan I Squared Capital.
Klopt het dat de verkoop van vervoersbedrijf Arriva op handen is, of dat Deutsche Bahn in elk geval de ambitie heeft om haar dochterbedrijf voor het einde van 2024 te verkopen?
Arriva heeft mijn ministerie op 19 oktober per brief op de hoogte gesteld van de verkoopovereenkomst tussen Deutsche Bahn en I Squared Capital over de overname van Arriva.
Zo ja, kunt u de Kamer dan met spoed informeren over de u bekende overnameplannen voor Arriva?
Het is via de media bekend dat Deutsche Bahn (DB) de Arriva Group al enkele jaren trachtte te verkopen. In de afgelopen jaren zijn losse onderdelen van de Arriva Group verkocht. De Arriva Group zoals die verkocht wordt, is actief in tien Europese landen. Op basis van openbare informatie blijkt dat I Squared Capital met name investeert in bedrijven in de energiesector, in nutsvoorzieningen en in de telecom- en transportsector. De strategie van het bedrijf is vooral gericht op de transitie naar duurzame, moderne openbare nutsvoorzieningen als bijdrage aan de energietransitie. Zo heeft het bedrijf via het persbericht4 van DB over de verkoop van Arriva aangekondigd € 2 miljard te willen investeren in de elektrificatie van de vloot van Arriva in heel Europa. De verkoop van de Arriva Group moet nog worden goedgekeurd door de Raad van Commissarissen van Deutsche Bahn en het Duitse Ministerie van Transport.
Kunt u daarbij tevens aangeven wat de gevolgen zijn voor de reizigers en medewerkers van Arriva in de Nederlandse vervoersgebieden?
Ik verwacht dat de overname van Arriva geen gevolgen zal hebben voor de openbaarvervoerdiensten die Arriva momenteel uitvoert in Nederland. Arriva Nederland heeft bij mij aangegeven dat er geen gevolgen zijn voor reizigers en medewerkers, en dat Arriva onder dezelfde voorwaarden haar OV-diensten blijft aanbieden in de gebieden waar zij OV-concessies heeft.
Meerdere provincies hebben een concessierelatie met Arriva op basis waarvan trein- en busvervoer geleverd worden. De inhoud van de concessies en daarmee de afspraken over het te bieden openbaar vervoer wijzigen met de overname niet. De provincies zien erop toe dat Arriva zich aan de verplichtingen uit de concessies houdt. Voor medewerkers van Arriva gelden de arbeidsvoorwaarden op basis van de CAO’s Openbaar Vervoer en Multimodaal Vervoer. Een nieuwe eigenaar heeft zich te houden aan de geldende Nederlandse CAO’s.
Naast bovengenoemde concessiediensten rijdt Arriva ook nachttreinen in open toegang op de trajecten Groningen-Schiphol en Maastricht-Schiphol. Daar is geen concessierelatie met de overheid en biedt de vervoerder spoordiensten aan voor eigen rekening en risico. Het is afwachten welke strategie de nieuwe eigenaar I Squared Capital gaat hanteren voor Arriva en wat de mogelijke gevolgen zullen zijn voor de initiatieven van Arriva voor het rijden in open toegang.
Deelt u de mening dat vervoersbedrijven die actief zijn in het Nederlandse openbaar vervoer in publieke handen horen te zijn?
Dat het Nederlands openbaar vervoer per definitie in publieke handen behoort te zijn, verhoudt zich niet goed tot de Europese regelgeving op het gebied van spoor en openbaar vervoer en de daarop gebaseerde Wet Personenvervoer 2000. Het is naar mijn mening ook niet een voorwaarde voor goed functionerend openbaar vervoer. Uit de praktijk blijkt dat overheden als concessieverleners in staat zijn om te zorgen voor goed openbaar vervoer, ongeacht of vervoersbedrijven in private of in publieke handen zijn. Vervoerders houden zich aan hun concessieverplichtingen en de provincies handhaven dit.
Vervoerders zoals Arriva verkrijgen concessies door het winnen van een openbare aanbesteding. Uit onderzoek naar de effecten van openbaar aanbesteden in het regionaal OV blijkt dat de reizigerstevredenheid in de afgelopen decennia sterk gestegen is als gevolg van het openbaar aanbesteden van openbaar vervoer. De onderzoekers geven aan dat het aannemelijk is dat de concurrentie bij de aanbestede concessies heeft bijgedragen aan de verbeterde prestaties, zowel financieel als voor reizigers.5
Wat vindt u ervan dat buitenlandse investeringsmaatschappijen jagen op vervoersbedrijven die grote delen van het Nederlandse openbaar vervoer bedienen?
Voor mij staat het belang van de reiziger voorop. Daarom vind ik het van belang dat vervoersbedrijven het Nederlandse openbaar vervoer verzorgen op een stabiele en betrouwbare manier. Dit kan met zowel publieke als private vervoersbedrijven. Het is afwachten welke strategie de nieuwe eigenaar I Squared Capital gaat hanteren voor Arriva en of dat gevolgen heeft voor de (toekomstige) activiteiten van Arriva. Met het oog op het geschetste belang van een stabiel en betrouwbaar openbaar vervoer blijf ik alert en volg ik de komende tijd nauwgezet hoe dit zich ontwikkelt.
Kunt u zich voorstellen dat het verdienen van geld bij een Amerikaanse investeringsmaatschappij belangrijker wordt gevonden dan het verzorgen van goed regionaal openbaar vervoer in bijvoorbeeld Noord-Nederland, de Achterhoek of Limburg?
Ik volg – vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke voor het openbaar vervoer – hoe Arriva zich gaat opstellen als gevolg van haar nieuwe eigenaar, en voer het gesprek met de concessieverlenende provincies daarover. Ik wil namelijk dat het openbaar vervoer stabiel en betrouwbaar blijft voor de reiziger. Tegelijkertijd geldt voor elke vervoerder die inschrijft op een openbare aanbesteding dat zij rendement (en dus winst) willen maken op hun OV-concessies. Dat geldt ook voor vervoerders die in publieke handen zijn zoals NS, GVB, RET en HTM. Door de concessiesystematiek kan een overheid contractueel borgen dat het openbaar vervoer ook op de minder rendabele trajecten gewaarborgd blijft naast de winstgevende verbindingen. Overheden leggen een minimumaanbod vast in het Programma van Eisen zodat vervoerders lijnen en stations met minder reizigers ook blijven bedienen. Verder begrenzen overheden de tarieven die reizigers moeten betalen. Bij uitval, lage punctualiteit of andere tekortkomingen kunnen overheden bovendien boetes opleggen. Vervoerders kunnen niet eenzijdig tarieven verhogen of minder rendabele verbindingen schrappen als dit in strijd is met de concessieafspraken en zonder toestemming van de concessieverlenende overheid. In veel concessies hebben vervoerders opbrengstverantwoordelijkheid, waardoor zij de reizigersopbrengsten zelf ontvangen. Hierdoor profiteert een concessiehouder direct van extra reizigersgroei als gevolg van goede prestaties. Op deze manier brengen overheden het winstbelang van vervoerders in lijn met het belang van hun reizigers.
Hoe bent u als verantwoordelijk bewindspersoon voor het openbaar vervoer betrokken bij een eventueel verkoopproces, en wordt u hierover ingelicht door uw Duitse ambtgenoten?
Arriva Nederland en de Arriva Group zijn sinds 2010 eigendom van Deutsche Bahn. Arriva heeft mijn ministerie op 19 oktober per brief op de hoogte gesteld van de overname. Ik ben niet ingelicht door Deutsche Bahn over de voorgenomen wisseling van eigenaar.
Op welke wijze zijn de Nederlandse provincies als concessieverlener/opdrachtgever van Arriva betrokken bij een eventueel verkoopproces?
Arriva heeft haar concessieverleners op de hoogte gesteld van de verkoop. De provincies Limburg en Noord-Brabant hebben in hun concessies een instemmingsvereiste opgenomen. Dit houdt in dat de provincie voorafgaand aan het definitief maken van de verkoop (dus na instemming van de Raad van Commissarissen van Deutsche Bahn en het Duitse Ministerie van Transport) toestemming moet geven voor de overdracht van eigendom of zeggenschap. De provincies hebben het recht om de concessie met Arriva te beëindigen als daar voldoende grond voor is en als er (juridisch houdbare) argumenten zijn om niet in te stemmen met de verkoop. Dan gaat het bijvoorbeeld over de gegoedheid van de kopende partij zoals kan blijken uit een due dilligence-onderzoek.
Het proces van de provincies om te bepalen of instemming met de verkoop kan worden verleend, is vertrouwelijk. Vóór het definitief maken van de verkoop zullen de provincies bekend maken of zij de concessie willen beëindigen. Uiteraard volg ik deze ontwikkelingen en blijf ik in contact met de provincies hierover.
Ziet u het afstoten van Arriva door Deutsche Bahn ook als een kans om tot provinciale vervoersbedrijven te komen en commerciële bedrijven uit het publieke domein te weren?
In lijn met mijn antwoord op vraag 5 is het naar mijn mening geen voorwaarde dat het Nederlands openbaar vervoer per definitie in publieke handen behoort te zijn om goed te functioneren. Dat staat op gespannen voet met de Europese en nationale wetgeving en de noodzaak daarvan blijkt niet uit de praktijkervaringen met 20 jaar openbaar aanbesteden. Ik zie daarom ook geen aanleiding om te overwegen om aandelen in Arriva te verwerven.
Zo ja, zou u bereid zijn zich te melden als gegadigde voor Arriva?
Zoals ook benoemd in het antwoord op de voorgaande vraag zie ik geen aanleiding om te overwegen om aandelen in Arriva te verwerven.
Het bericht ‘NAM dient winningsplan Norg in’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «NAM dient winningsplan Norg in»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gewenste winning van kussengas ongewenst, ongepast en onacceptabel is en voorkomen dient te worden?
In het Commissiedebat van 28 september met uw Kamer heb ik aangegeven niet enthousiast te staan tegenover het idee om, zo vlakbij het Groningen gasveld, gas uit een ander gasveld te gaan winnen. De situatie is dat de NAM reeds een winningsvergunning voor UGS Norg heeft. De NAM kan op basis daarvan een winningsplan voor het kussengas ter instemming aan mij voorleggen en heeft dat inmiddels gedaan, omdat zij de opslag wil beëindigen en wil beginnen met het winnen van het kussengas van het gasveld. In mijn rol als vergunningverlener ben ik verplicht dit winningsplan te beoordelen volgens de procedure uit de Mijnbouwwet. In deze procedure zal ik het voorstel kritisch toetsen aan de eisen uit de wet. Daarbij win ik advies in van onder andere SodM, de Mijnraad en regionale overheden. Voor alles geldt dat ik enkel zal toestaan om op termijn het kussengas te winnen als dit veilig kan.
Daarnaast geldt dat ACM in een afzonderlijke procedure moet beoordelen of de stopzetting van de gasopslaginstallatie de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau niet vermindert.
Naar verwachting zullen al deze elementen samen anderhalf tot twee jaar in beslag nemen.
Deelt u de mening dat het uitermate wrang is dat na alle beloftes over het stoppen van de gaswinning uit het Groningenveld per één oktober en nu én geen sprake is van een definitieve stop én er bovendien de dreiging is van (nieuwe) gaswinning uit kleine velden?
Het kabinet heeft de belofte gedaan ernaar te zullen streven de gaswinning uit het Groningenveld in 2023 of in 2024 definitief te stoppen en komt die belofte na. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven niet enthousiast te zijn over winning van kussengas zo vlakbij het Groningenveld.
Zo ja, welke stappen gaat u zetten om de gaswinning bij Norg te voorkomen?
Ik zal het winningsplan beoordelen op basis van de criteria uit de Mijnbouwwet, onder andere ten aanzien van de veiligheid voor omwonenden en zal de regionale overheden, de Mijnraad en SodM daarbij om advies vragen. Deze procedure zal een geruime tijd in beslag nemen. Op basis van deze adviezen neemt de Staatssecretaris Mijnbouw een beslissing over instemming met de voorgenomen gaswinning bij Norg.
Daarnaast geldt dat, op grond van EU-regelgeving2, ACM moet beoordelen of het beëindigen van een opslag niet leidt tot een vermindering van de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau.
Bent u, met ons, van mening dat omwonenden van de gasopslag Norg (Langelo) al jarenlang een grote bijdrage hebben geleverd aan zowel het voorzien van Nederland van gas als het zorgen dat de gaswinning uit het Groningenveld versneld kon worden afgebouwd?
De inzet van de gasopslag Norg heeft inderdaad jarenlang een grote bijdrage geleverd aan het voorzien van Nederland van gas en de versnelde afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld, net als de andere gasopslagen in Nederland. De NAM is met de gemeente Westerkwartier en Noordenveld en EZK een omgevingstraject gestart. Hierin wordt het gesprek met omwonenden aangegaan over de gasopslag. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er afspraken gemaakt worden op het gebied van monitoring, conform motie Beckerman Nijboer van 6 juli 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 1047).
Deelt u de mening dat omwonenden van de gasopslag lang niet gehoord zijn en bleven zitten met schade die niet vergoed werd? Wordt deze schade inmiddels wel goed vergoed? Hoeveel schades zijn er inmiddels vergoed?
Ja, ik onderschrijf dat sinds mei 2017 een deel van de omwonenden van de gasopslag met schade te maken heeft gehad met onduidelijkheid over de schadeafhandeling waar zij een beroep op kunnen doen.
Per 1 januari 2024 wordt met een algemene maatregel van bestuur het effectgebied van de gaswinning in Groningen en de gasopslag in Norg weer hersteld naar de oorspronkelijke afbakening en wordt daar weer het wettelijk bewijsvermoeden onverkort toegepast. Het bewijsvermoeden zal tevens van toepassing zijn op de gasopslag bij Grijpskerk.
Het IMG vergoedt momenteel geen schades nabij de gasopslag bij Norg, met de uitzondering van twaalf kleinere deelgebieden. De behandeling van de schademeldingen en het vergoeden van deze schades zal na inwerkingtreding meelopen met de gefaseerde invoering van de maatregelen uit Nij Begun.
Klopt het bericht van persbureau Bloomberg dat de NAM de gasopslagen bij Norg en Grijpskerk te koop heeft aangeboden aan de staat?2
Op 13 december 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gesprekken met Shell en ExxonMobil om definitieve afspraken te maken over de financiële afwikkeling van de gaswinning en tegelijk ook over de toekomst van de gasopslagen Norg en Grijpskerk, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 13 december 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 1105). Als de gesprekken aanleiding geven tot een update zal de Kamer hierover (vertrouwelijk) worden geïnformeerd. Een eventueel akkoord zal voor ondertekening aan de Kamer ter goedkeuring worden voorgelegd.
Zo ja, waarom heeft de staat deze opslagen niet overgenomen? Had daarmee niet veel onrust, zoals nu over de indiening van een winningsplan, voorkomen kunnen worden en bestaande problemen kunnen worden opgelost?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt de wens van de NAM om de gasopslagfunctie bij Norg te stoppen zich tot de door het kabinet uitgesproken noodzaak van opslagcapaciteit?
Momenteel zijn er vijf gasopslagen in Nederland: Alkmaar, Bergermeer, Grijpskerk, Norg en Zuidwending. Een zesde gasopslag in Duitsland, UGS Nüttermoor, bedient ook de Nederlandse markt. Deze zes gasopslagen samen hebben bij ongestoord functioneren voldoende opslag- en onttrekkingscapaciteit om op dit moment te voorzien in de belangrijkste functies, namelijk seizoensopslag, pieklevering en het balanceren van het net door marktpartijen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de gasopslagen in Nederland in werking blijven, zolang dit voor het energiesysteem nodig is. Daarom is het belangrijk dat – voordat de gasopslaginstallatie wordt stopgezet – ACM moet concluderen dat het beëindigen van een opslag niet leidt tot een vermindering van de gasleveringszekerheid op Unie- of nationaal niveau.
Wat kan het verlies van opslagcapaciteit betekenen voor de leveringszekerheid van gas en de prijzen van gas in Nederland?
Zoals al opgemerkt, is op dit moment niet aan te geven of instemming wordt verleend aan het ingediende winningsplan. Wat het eventuele verlies van opslagcapaciteit betekent wordt onderzocht. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Hoe verhoudt zich de door de NAM gewenste gaswinning bij Norg tot het in 2021 door het kabinet met Shell en Exxon gesloten Norg-akkoord en de arbitragezaak over de gewijzigde inzet van de gasopslag?
Het winningsplan dat de NAM heeft ingediend houdt rekening met de afspraken in het Norg-akkoord. Het Norg-akkoord is gesloten ten behoeve van de versnelde sluiting van het Groningenveld.
Kent u het bericht «creatief idee» van Shell voor gasopslag, goed voor miljardenwinst, op kosten van de staat?3
Ja.
Klopt het dat door het Norg-akkoord en de uitkomst van de arbitragezaak de gasopslag bij Norg heeft gezorgd voor grote extra inkomsten voor de NAM (Shell en Exxon)?
Nee. Het Norg-akkoord zorgt ervoor dat NAM in dezelfde positie wordt gesteld als wanneer het akkoord niet zou zijn gesloten. Daarbij is aangesloten bij het nadeelcompensatierecht. De gewijzigde inzet van de gasopslag Norg leidt ertoe dat de gaswinning uit het Groningenveld sneller kan worden afgebouwd. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 1 april 2022 (Kamerstuk 33 529 nr. 997) heeft een onafhankelijke arbiter op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over de berekeningswijze van een marktconforme vergoeding die de Staat zal betalen aan de eigenaar van Norg, de NAM. Dit is een vergoeding voor de inkoop van het gas dat wordt opgeslagen in Norg, de transportkosten, extra kosten door het wegvallen van flexibele inzet van Norg en gederfde inkomsten in de verkoop van gas. Het belangrijkste onderdeel van de vergoeding bestaat uit de inkoop van hoogcalorisch gas. Zonder het Norg-akkoord zou gas uit het Groningenveld opgeslagen worden in Norg. In plaats daarvan is hoogcalorisch gas ingekocht en geconverteerd naar laagcalorisch gas. De Staat betaalt daarom een vergoeding, om het nadeel van de NAM te compenseren. Het Norg-akkoord leidt dus niet tot extra inkomsten voor de NAM.
Is met dit akkoord het ondernemersrisico van de NAM afgewenteld op de staat?
Nee. Zie het antwoord op vraag 11.
Hoeveel heeft de NAM in totaal verdiend aan het Norg-akkoord? Hoeveel heeft de staat aan dividend en vennootschapsbelasting ontvangen vanwege het Norg-akkoord? Is er een schatting hoeveel dat de komende jaren zal zijn?
De vergoeding wordt door de NAM en EBN verantwoord op hun resultatenrekeningen en komt grotendeels terug bij de overheid. De door NAM ontvangen btw wordt door NAM weer geheel afgedragen aan de Staat. De vergoeding bedraagt naar verwachting exclusief btw circa 9 miljard euro over de jaren 2019 t/m 2024, waarvan circa 6,4 miljard euro cumulatief terugvloeit naar de Staat. EBN ontvangt namelijk 40% van de vergoeding, waarover zij onder meer solidariteitsbijdrage (in 2022) en vennootschapsbelasting afdragen aan de Staat. Omdat EBN een 100% beleidsdeelneming is, staat de volledige winst ter beschikking aan de Staat. Over het deel dat NAM ontvangt wordt winstaandeel, vennootschapsbelasting en solidariteitsheffing (in 2022) betaald. De Norg-vergoeding wordt niet anders behandeld dan andere inkomsten van NAM.
Aangezien de vergoeding afhankelijk is van de gasprijs van het betreffende gasjaar is de raming nog met veel onzekerheid omgeven. In de miljoenennota voor 2023 is een overzicht voor de komende jaren gegeven.
Hoe verhoudt zich het ingediende winningsplan door de NAM tot de voorgenomen verkoop van (delen van de) NAM?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat we de problemen die door gaswinning zijn veroorzaakt eindelijk moeten oplossen en niet moeten verplaatsen?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen op 28 september 2023?
Dit is niet gelukt voor het debat van 28 september.
Het bericht ‘Pure Energie aast op bouw windpark tussen Woltersum, Ten Boer en Ten Post. Boeren worden verleid om grond beschikbaar te stellen’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Pure Energie aast op bouw windpark tussen Woltersum, Ten Boer en Ten Post. Boeren worden verleid om grond beschikbaar te stellen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat het bedrijf Pure Energie verkennende gesprekken voert over de bouw van (hoge) windmolens in de driehoek Ten Boer, Ten Post, Woltersum? Zijn er contacten geweest van het kabinet met Pure Energie?
Ik heb via de media vernomen dat Pure Energie verkennende gesprekken voert. Ik heb hierover geen contact gehad met Pure Energie.
Vindt u het, met ons, onwenselijk dat bedrijven zoals Pure Energie zelf grondbezitters benaderen over de bouw van (hoge) windmolens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bedrijven als Pure Energie kunnen zelf grondbezitters benaderen voor de potentiële plaatsing van windmolens. Het is aan de RES-regio's om zoekgebieden aan te wijzen voor nieuwe wind- en zonneparken en om deze te verankeren in hun omgevingsbeleid. Ik heb vernomen van de provincie Groningen dat het desbetreffende gebied niet is aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie, en dus de ontwikkeling van windenergie in dit gebied niet past binnen het huidige ruimtelijke provinciale beleid. Vergunningsaanvragen zullen worden getoetst aan dit omgevingsbeleid en het is dus nog niet duidelijk of de decentrale overheid meewerkt aan dit initiatief. Daarnaast is het streven naar 50% lokaal eigendom van belang zoals opgenomen in het Klimaatakkoord. Lokale participatie kan op diverse manieren worden vormgegeven, bijvoorbeeld door een lokale energiecoöperatie of door een samenwerking van een lokale energiecoöperatie en een ontwikkelaar. Ik zie in het beschreven proces tot nu toe geen aanleiding te denken dat – met de werkwijze van Pure Energie – de omgeving niet mee kan delen in de baten van de energietransitie.
Deelt u de mening dat de mogelijke komst van hoge, commerciële, windmolens in het bevingsgebied een slechte zaak is?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat we tot 2030 ten minste 35 TWh aan grootschalige hernieuwbare energie op land willen opwekken in onze leefomgeving. Windenergie op land is noodzakelijk voor het halen van onze klimaatdoelen voor 2030 en daarna.
De betrokken partijen hebben met elkaar een verantwoordelijkheid om windturbines op basis van een locatie-specifieke afweging zorgvuldig in te passen. Dit dient uiteraard te gebeuren met oog voor verschillende belangen en oog voor adequate milieubescherming. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 3 is het desbetreffende gebied niet aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie, de ontwikkeling van windenergie in dit gebied niet past binnen het huidige ruimtelijke provinciale beleid.
Deelt u onze analyse dat het voor het herstel van vertrouwen cruciaal is dat bewoners zeggenschap krijgen over hun leefomgeving?
Het is van groot belang om de bewoners actief te betrekken bij beslissingen over hun leefomgeving. Binnen de Regionale Energiestrategieën zijn zoekgebieden voor windmolens en zonnepanelen door een zorgvuldig democratisch proces tot stand gekomen. Het Klimaatakkoord bevat ook afspraken die betrekking hebben op zowel procesparticipatie als financiële participatie bij hernieuwbare energie op land. Er wordt gestreefd naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de productie van wind- en zonne-energie op land in 2030. Dit is bedoeld om de lokale zeggenschap te vergroten.
Beleidsparticipatie, procesparticipatie en financiële participatie staan binnen het participatieproces centraal en dragen bij aan het herstel van vertrouwen. Omwonenden worden betrokken bij het ontwikkelen van energiebeleid, het ruimtelijk inpassen van energieprojecten en het maken van afspraken over financiële deelname. Dat is overal in Nederland van belang en vanwege de gaswinningsgeschiedenis met nadruk ook in Groningen. Gemeenten hebben een stimulerende en regisserende rol bij het zorgen voor draagvlak voor duurzame energie-initiatieven. Daarnaast wordt met de regio verkend hoe de opbrengsten van projecten om de Groningse en Noord-Drentse economie te versterken, ook bewoners mee kunnen profiteren, conform motie Klaver/Nijboer (Kamerstuk, 35 561 nr. 21).
Bent u op de hoogte van het feit dat bewoners in de omgeving in verschillende coöperaties al bezig zijn met een lokale aanpak?
Ik ben ervan op de hoogte dat er enkele coöperaties actief zijn in de omgeving.
Welke lessen heeft het kabinet geleerd van de bouw van eerdere grote windparken zoals die bij Meeden en in de Veenkoloniën?
De windparken Drentse Monden en Oostermoer en N33 zijn tot stand gekomen met behulp van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Bij brief van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 254) is uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de Rijkscoördinatieregeling. Deze evaluatie heeft geleid tot een herijking van de wijze van toepassing van de Rijkscoördinatieregeling. Naar aanleiding van de evaluatie, wordt nu in een vroeg stadium met betrokken overheden en de initiatiefnemer besproken welke overheid het meest geschikt is om een project van overheidszijde te trekken. Daarom treed ik bij projecten van nationaal belang voor de formele start van de procedure in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden over het meest geschikte bestuursniveau en de vormgeving van het proces voor de ruimtelijke inpassing. Wanneer de RCR-procedure niet versnellend is, omdat de betreffende decentrale overheid de besluitvorming voortvarend zou kunnen uitoefenen, heeft ruimtelijke besluitvorming over een project van nationaal belang op decentraal niveau mijn voorkeur.
Daarnaast is het van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken. Het gaat hier om betrokkenheid van burgers zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten. Ik heb uw Kamer op 17 mei 2023 geïnformeerd over de kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 1231).
De Regionale Energiestrategieën sluiten hierbij aan. Het is hierbij aan de RES-regio's om zoekgebieden aan te wijzen voor nieuwe wind- en zonneparken. Conform de afspraak in het Klimaatakkoord wordt de inrichting van participatie mede bepaald in gesprek met de omgeving.
Herkent u dat door het niet serieus nemen van omwonenden daar het vertrouwen in de overheid is geschaad? Zo ja, wat betekent dat voor nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u, met ons, van mening dat een verdere daling van het vertrouwen moet worden voorkomen en de overheid dus ook wanneer commerciële partijen plannen maken, het verstandig is direct te laten weten dat de rijksoverheid niet voornemens is extra lasten af te wentelen op het aardbevingsgebied?
Ik ben het ermee eens dat afname van vertrouwen moet worden voorkomen, en daarom is actieve betrokkenheid van bewoners bij de energietransitie essentieel. In het bijzonder voor Groningen geldt dat de inzet van het kabinet is om er voor te zorgen dat het vertrouwen in de overheid herstelt.
Mensen in het gaswinningsgebied hebben onevenredig de lasten moeten dragen van 60 jaar gaswinning in Groningen. De overheid heeft te laat gehandeld naar de signalen van bewoners waardoor mensen onnodig hebben geleden onder aardbevingen.
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van ten minste 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land. De afspraken over de uitrol van hernieuwbare energie zijn, in samenspraak met verschillende stakeholders (in het bijzonder bewoners), een afweging tussen draagvlak, impact op het elektriciteitsnet, en ruimtelijke inpassing en zijn vastgelegd in de RES 1.0. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor het verlenen van de benodigde vergunningen. Het is aan de decentrale overheden om de plannen van (commerciële) partijen – ook die niet binnen de RES-zoekgebieden vallen – te beoordelen.
In hoeverre kan bij de door u voorgestelde participatie bij zonne- en windenergie op land ook nee gezegd worden tegen de plaatsing van hoge windmolens?
Participatie is bij uitstek geschikt om – binnen de zoekgebieden en de gemaakte afspraken over op te wekken duurzame energie – met bewoners te bespreken wat voor de omgeving belangrijke waarden zijn die meewegen bij de inpassing van de energie opwek. Hoge windmolens wekken meer elektriciteit op dan kleine windmolens. Een 'nee' tegen een hoge windmolen kan ertoe leiden dat er meerdere kleine windmolens geplaatst dienen te worden om de zelfde energie productie te halen – dit wordt dan besproken in het participatieproces.
Ik ben mij ervan bewust dat een participatieproces, hoe zorgvuldig ook, nog steeds kan leiden tot keuzes waar niet iedere deelnemer achter staat. Op dat moment kan een burger gebruik maken van rechtsbescherming.
Welke stappen heeft u gezet nadat de Raad van State voor een windpark bij Delfzijl heeft uitgesproken dat het kabinet ten onrechte geen rekening houdt met milieueffecten? Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij het komen tot nieuwe normen? Zo ja, moet er in de tussentijd een pas op de plaats worden gemaakt met het maken van nieuwe plannen?
Bij brief van 6 juli 2021 (Kamerstuk 33 612, nr. 76) is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State van 30 juni 2021 (ECLI;NL:RVS:2021:1395) over de milieubeoordeling voor windturbinenormen. In de uitspraak oordeelt de Raad van State dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffectrapport (planmer) moeten worden gemaakt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat stelt momenteel algemene regels op basis van een plan-MER op.
In afwachting van de nieuwe milieubepalingen blijft het mogelijk om nieuwe windparken te realiseren. Voor nieuwe windturbineparken kan het bevoegd gezag op basis van een lokale milieubeoordeling milieuvoorschriften opnemen in de omgevingsvergunning milieu en het bestemmings- of omgevingsplan om milieubescherming te bieden voor omwonenden. De normen moeten een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering hebben. Bij Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en Windpark Karolinapolder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit getoetst en geoordeeld dat dit inderdaad het geval is. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 8 september 2023. Zoals aangegeven is het niet nodig om pas op de plaats te maken bij het realiseren van nieuwe windparken.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Leijten/Erkens over het maken van afspraken over de plaatsing van nieuwe windmolens, waaronder afspraken over strenge minimumafstands-normen (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij brief van 6 juli 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1085) en bij brief van 8 september 2023 (kenmerk 2023Z13559) is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leijten/Erkens. In de motie is verzocht te onderzoeken of een afstandsnorm van 4x tiphoogte (Deense norm) tijdelijk toegepast kan worden. Het is vanwege strijdigheid met de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (smb-richtlijn) echter niet toegestaan om – vooruitlopend op de plan-m.e.r. en AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-m.e.r. Ook voor afspraken met decentrale overheden die voorzien in een afstandsnorm kan geoordeeld worden dat deze in strijd zijn met de smb-richtlijn als er geen plan-m.e.r. voor is uitgevoerd. Naar aanleiding van de motie Leijten/Erkens is de afstandsnorm van 4x tiphoogte meegenomen in de plan-m.e.r.-procedure. Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld kunnen decentrale overheden per windpark milieuvoorschriften in de omgevingsvergunning opnemen. De voorbereiding daarvan gebeurt in een zorgvuldig proces op basis van een lokale milieubeoordeling. Daarbij helpt het onderling delen van kennis en werkwijzen om elkaar te ondersteunen, te leren van elkaar en uniformiteit te bevorderen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie.
Het bericht dat Syngenta een studie naar glyfosaat en hersenschade meer dan twintig jaar achterhield. |
|
Sandra Beckerman |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe Syngenta een studie naar glyfosaat en hersenschade meer dan twintig jaar achterhield»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Syngenta een onderzoek naar neurotoxische effecten van glyfosaat achterhield bij het aanvragen van Europese toelating van glyfosaat?
Iedere toelatingshouder van een werkzame stof heeft de verplichting om alle nieuwe relevante wetenschappelijke informatie aan te leveren bij de toelatingsautoriteiten. Ik heb begrepen dat de genoemde studie een neurotoxiciteitstudie van glyfosaat-trimesium betreft, een zoutvorm van glyfosaat, die niet goedgekeurd is binnen de EU. Omdat dit een andere werkzame stof met een ander risicoprofiel betreft heb ik begrepen dat de toelatingshouder van mening is dat deze niet relevant is voor herbeoordeling van de stof glyfosaat. Gezien de maatschappelijke discussie over glyfosaat betreur ik dit omdat de risicobeoordeling van glyfosaat zo volledig en onomstreden mogelijk dient te zijn. Het is dan ook goed dat EFSA de studie alsnog heeft meegenomen in de beoordeling. EFSA concludeert dat er op basis van alle beschikbare informatie geen indicaties zijn dat glyfosaat neurotoxische effecten heeft. Overigens adviseert EFSA ook dat de toelatingshouder wel nadere duiding verschaft over de oorzaak van de waargenomen effecten in de neurotoxische studie met het glyfosaat-trimesium.
Herkent u een patroon van bedrijven die onderzoeksresultaten achterhouden, zoals bijvoorbeeld de Monsanto papers?
Bedrijven moeten, als gevolg van een wijziging van Algemene Levensmiddelenverordening (ALV), sinds 2019 de autoriteiten voordat een nieuwe studie begint al op de hoogte brengen, in plaats van achteraf. Bovendien moeten ze melding maken als de studie is afgerond. Hier sta ik volledig achter.
Klopt het dat de Europese Commissie al een positie heeft ingenomen dat glyfosaat veilig is voor gebruik?2
De Europese Commissie heeft op 19 september 2023 een concept-voorstel aan de lidstaten voorgelegd om de goedkeuring van glyfosaat met tien jaar te verlengen. Ik laat mij hierop adviseren door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en zal uw Kamer vervolgens hierover informeren. Inmiddels heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1570) om tegen de Europese goedkeuring van glyfosaat te stemmen. Inmiddels heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1570) om tegen de Europese goedkeuring van glyfosaat te stemmen. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de wijze waarop ik invulling zal geven aan deze motie.
Deelt u deze mening en acht u bestrijdingsmiddelen met glyfosaat veilig voor gebruik, op basis van alle beschikbare feiten? Zo nee, bent u bereid om samen met andere lidstaten de Europese toelating niet meer te laten verlengen?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een kans om nu tot een Europese stop op glyfosaat te komen en daarmee versneld uw eerder uitgesproken wens voor het beëindigen van glyfosaat gebruik te realiseren?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zo snel mogelijk met een plan komen om Nederlandse wetenschappers en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek te laten verrichten naar een verbeterd toelatingsbeleid (Kamerstuk 27 858, nr. 589)?
De huidige beoordeling van mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op de structurele eigenschappen van een stof, het werkingsmechanisme, proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur, waaronder epidemiologische studies en bevolkingsonderzoeken. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nrs. 555, 605 en 611) over de stappen die nodig zijn om mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen beter te kunnen opsporen, waaronder het ontwikkelen van laboratoriumtesten zonder proefdieren (in vitro testen) en het aanpassen van bestaande OECD-testrichtlijnen voor proefdierstudies, en de stappen die ik zet om dat te bereiken. Zo heb ik het RIVM gevraagd om in EFSA-verband actief bij te dragen aan de actualisatie van de huidige datavereisten voor risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen. Dit doe ik via een nieuw afgesloten overeenkomst met het RIVM, waarbij Nederlandse wetenschappers tot 2026 deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband. Hiermee geef ik uitvoering aan de genoemde motie van het lid Beckerman c.s.
Bent u voornemens om andere stappen te nemen naar aanleiding van deze berichtgeving zoals een boete uitschrijven voor het niet naleven van de informatieplicht?
Ondanks dat ik het betreur dat deze studie in eerste instantie geen onderdeel van het dossier was, betreft de studie een andere werkzame stof dan glyfosaat en is de studie desalniettemin toch door EFSA in de herbeoordeling betrokken.
Niet-toegelaten instellingen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat huurders met een laag inkomen van niet-toegelaten instellingen (woningbouwverenigingen, -stichtingen zonder winstoogmerk met een bepaald signatuur zoals voor ambtenaren, senioren, gericht op zorg, Niet-Winstbeogende Instellingen (NWI), kleinere woningcorporaties etc.) niet in aanmerking kwamen voor de afgelopen eenmalige huurverlagingen die wel gegeven werden aan huurders met een laag inkomen van toegelaten instellingen?
Ja, daar ben ik bekend mee en dit is tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel aan de orde geweest. De huurverlaging is onderdeel van de Nationale Prestatieafspraken. Dit zijn afspraken die ik heb gemaakt met Aedes, de vereniging van woningcorporaties (toegelaten instellingen volkshuisvesting), de Woonbond en de VNG.
Toegelaten instellingen volkshuisvesting hebben bepaalde plichten die voortvloeien uit de Woningwet, maar ook bepaalde rechten zoals het kunnen sluiten van geborgde leningen ten behoeve van nieuwbouw of renovatie/verduurzaming. Om een toegelaten instelling volkshuisvesting te zijn moet een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn, beogen haar financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten, en als zodanig ook zijn toegelaten door de Autoriteit woningcorporaties (Aw) als toegelaten instelling volkshuisvesting. De wettelijke verplichting de huur te verlagen is vastgelegd in de Woningwet en geldt voor alle toegelaten instellingen volkshuisvesting. Die verplichting geldt niet voor andere verhuurders van woonruimte.
Bent u het eens met de stelling dat dat huurders met een laag inkomen die bij een niet-toegelaten instelling huren ook in aanmerking dienen te komen voor de eenmalige huurverlaging? Zo ja, op welke termijn kunt u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Huurverlaging 2023 voor huurders met een laag inkomen (36 281)1 heb ik toegelicht waarom de verplichting om de huur voor huurders met een laag inkomen te verlagen naar € 575,03 alleen voor woningcorporaties (toegelaten instellingen volkshuisvesting) geldt. Ik heb toen toegelicht dat ook ik graag had gewild dat ook andere huurders met een laag inkomen een (afdwingbaar) recht op huurverlaging zouden kunnen krijgen, maar dat ik daartoe geen mogelijkheden zie. De redenen dat ik die mogelijkheden niet zie zijn, naast het feit dat andere verhuurders geen partij waren bij de Nationale prestatieafspraken waar deze huurverlaging is afgesproken, dat dit een inbreuk op is het eigendomsrecht van particuliere verhuurders waarvoor een adequate financiële tegemoetkoming nodig zou zijn, en dat het praktisch niet uitvoerbaar is om het grote aantal particuliere verhuurders hierbij te betrekken.
Uiteindelijk was er de keuze tussen enerzijds circa 600.000 huurders van woningcorporaties een recht op huurverlaging te geven en anderzijds circa 700.000 huurders (600.000 huurders van woningcorporaties en 100.000 huurders van andere verhuurders) met een laag inkomen geen recht op huurverlaging te geven. Het kabinet en het parlement hebben ervoor gekozen om circa 600.000 huurders van woningcorporaties een recht op huurverlaging te geven.
Indien deze huurders niet op dezelfde manier in aanmerking kunnen komen voor de eenmalige huurverlaging, kunt u dan aangeven op welke manier u deze huurders wel tegemoet kan komen, aangezien de woonlasten van deze huurders met een laag inkomen net zo hoog of zelfs hoger zijn vanwege het feit dat deze niet-toegelaten instellingen niet passend toewijzen?
Het staat andere verhuurders dan woningcorporaties vrij om net als woningcorporaties de huur voor huurders met een laag inkomen naar € 575,03 te verlagen, maar zij zijn daartoe niet wettelijk verplicht. Daarbij geldt dan wel dat het verzoek hiertoe van de huurder moet komen. Andere verhuurders dan woningcorporaties kunnen die huurverlaging op basis van door de huurder zelf aangedragen inkomensgegevens verlenen. Er is geen mogelijkheid om het initiatief hiervoor bij particuliere verhuurders te leggen, omdat er geen wettelijke grondslag is voor gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst en overige verhuurders ten behoeve van de huurverlaging; zonder die wettelijke grondslag is de Belastingdienst gehouden aan zijn geheimhoudingsplicht.
Huurders van andere verhuurders komen in aanmerking voor huurtoeslag, onder dezelfde voorwaarden als voor huurders van woningcorporaties. Verder is de gereguleerde huur in de particuliere sector met het woningwaarderingsstelsel en de jaarlijkse maximale huurprijsverhoging gereguleerd. Voor de maximale huurprijsverhoging in het gereguleerde segment geldt dat deze in de periode 2023–2025 wordt gekoppeld aan de loonontwikkeling. Dit geldt ook voor huurders bij woningcorporaties en voor huurders met een gereguleerd huurcontract bij een andere verhuurder. Hiermee wordt geborgd dat de huur in principe elk jaar niet harder stijgt dan het inkomen van huurders. De huurquote, het deel van het inkomen dat huurders aan huur besteden, moet door de koppeling van de toegestane huurverhoging aan de loonontwikkeling automatisch minimaal gelijk blijven.
Tot slot is in mei 2022 de WOZ-cap in het woningwaarderingsstelsel in werking getreden om de betaalbaarheid voor huurders van sociale huurwoningen van particuliere verhuurders te verbeteren. Hierbij wordt het puntenaantal voortkomend uit de WOZ-waarde beperkt tot 30% van het totaal aantal punten van de zelfstandige woning.
Bent u bereid om in het vervolg positieve maatregelen die wel gelden voor huurders van toegelaten instellingen ook te laten gelden voor huurders van niet-toegelaten instellingen?
Het is altijd ons streven om maatregelen die positief uitpakken voor huurders te laten gelden voor huurders van alle typen verhuurders. Maar problemen met de inbreuk op het eigendomsrecht van verhuurders, de wettelijke verplichting voor woningcorporaties om de doelgroep betaalbaar te huisvesten en uitvoerbaarheid kunnen er in sommige gevallen toe leiden dat een andere keuze moet worden gemaakt.
Welke (mogelijke) nadelen zijn er nog meer voor huurders die bij een niet-toegelaten instelling huren, bijvoorbeeld de positieve consequenties van de Nationale Prestatieafspraken die wel gelden voor huurders van een toegelaten instelling?
De wettelijke en maatschappelijke taken van woningcorporaties en van particuliere verhuurders verschillen. Toegelaten instellingen volkshuisvesting hebben meer verplichtingen dan andere verhuurders zoals het toewijzen van woningen aan de doelgroep, aan passend toewijzen aan huishoudens met een laag inkomen. Daar staan een aantal voordelen voor toegelaten instellingen volkshuisvesting tegenover zoals het kunnen aantrekken van geborgde leningen ten behoeve van nieuwbouw of renovatie/verduurzaming.
Het is daarbij ook zo dat veel maatregelen die zijn afgesproken in de Nationale prestatieafspraken met de corporaties, uiteraard ten goede komen aan zittende en toekomstige huurders van de corporaties. Te denken valt aan de uitfasering van slechtste energielabels, waarvoor ik voor andere verhuurders ook een wettelijke verplichting nodig heb, de afspraak om voor isolatiemaatregelen geen huurverhoging aan de zittende huurder te vragen, of de extra investeringen die corporaties gaan doen in woningverbetering om bijvoorbeeld vocht- en schimmelproblematiek op te lossen. Dit zijn vrijwillige inspanningen van de corporaties die niet gelden voor anders verhuurders.
Huurders van woningen van andere verhuurders dan een toegelaten instelling volkshuisvesting hebben in beginsel op basis van het Burgerlijk Wetboek dezelfde rechten en plichten als huurders van een toegelaten instelling. Alleen in uitzonderingen wordt de rechtsgelijkheid tussen huurders van toegelaten instellingen volkshuisvesting en huurders van andere huurders doorbroken. De huurverlaging voor huurders met een laag inkomen is daar een voorbeeld van.
Bent u het met de stelling eens dat huurders bij een niet-toegelaten instelling op de hoogte moeten worden gesteld van deze status (eventueel voordat zij een huurovereenkomst tekenen) en de mogelijke nadelen die zij als gevolg van die status kunnen ondervinden? Hebben/krijgen die huurders anders niet het idee dat zij bij een reguliere woningcorporatie huren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u dit bewerkstelligen?
Ik heb niet het beeld dat huurders zich onvoldoende bewust zijn van het feit of zij huren van een woningcorporatie of van een andere (particuliere) verhuurder.
Voor kandidaat-huurders is het doorgaans wel duidelijk of zij bij een woningcorporatie (toegelaten instelling volkshuisvesting) gaan huren of niet, doordat woningzoekenden voor woningen van woningcorporaties vaak ingeschreven moeten staan bij het lokale woningverdeelsysteem. Verhuur door andere verhuurder gebeurt doorgaans direct via de verhuurder, of via een bemiddelaar/makelaar; de huurder hoeft dan niet ingeschreven te staan in het woningverdeelsysteem («op de wachtlijst staan»). Bovendien gelden voor woningen van andere verhuurders geen maximum-inkomensgrenzen, zoals die doorgaans wel gelden voor DAEB-woningen van woningcorporaties.
Klopt het dat deze niet-toegelaten instellingen bewust niet toegelaten willen worden om op deze manier de verplichtingen uit de Woningwet te omzeilen? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat zijn de redenen om niet toegelaten te willen worden?
Er zijn verschillende redenen waarom een verhuurder wel of niet een toegelaten instelling volkshuisvesting wil worden. Toegelaten instellingen moeten voldoen aan een grote hoeveelheid plichten die voortvloeien uit de Woningwet, voldoen aan verschillende (administratieve) voorwaarden om in aanmerking te komen voor geborgde leningen en voldoen aan alle vereisten voor de statuten. Ook is er sprake van een gesloten systeem: een toegelaten instelling volkshuisvesting kan er niet voor kiezen om de toelating «terug te geven» en verder te gaan als andere verhuurder. Daarentegen levert dit de verhuurder ook een voordeel op, namelijk rentevoordeel door geborgde leningen.
Hoeveel niet-toegelaten instellingen zijn er naar schatting en kunt u inzichtelijk maken of er sprake is van een trend? Indien u niet over deze informatie beschikt bent u dan bereid om hier onderzoek naar te verrichten?
Er is geen sluitend overzicht van het aantal verhuurders dat geen toegelaten instelling volkshuisvesting is. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Huurverlaging 2023 voor huurders met een laag inkomen2 is aangegeven, zijn er naar schatting ongeveer 13.500 verhuurders die woningen in het gereguleerde segment verhuren. Er zijn naar schatting ca. 40.000 verhuurders die (ook) een of meer woningen in het geliberaliseerde segment (duurdere huur, vrije sectorhuur) verhuren.
Hoeveel woningen hebben deze niet-toegelaten instellingen naar schatting in bezit? En hoeveel daarvan vallen in het gereguleerd segment? Indien u niet over deze cijfers beschikt bent u dan bereid om dit in bovengenoemd onderzoek mee te nemen?
Er zijn in Nederland ruim 3 miljoen bewoonde huurwoningen. Circa 69% daarvan is in het bezit van woningcorporaties (toegelaten instellingen) en 31% in het bezit van andere verhuurders.3 Volgens gegevens van het CBS waren in 2022 ruim 1,1 miljoen (1,134 miljoen) woningen in eigendom van een andere verhuurder dan een toegelaten instelling volkshuisvesting. Circa 50% van die 1,1 miljoen huurwoningen van andere verhuurders worden in het gereguleerde segment verhuurd, de andere 50% in het geliberaliseerde segment. Woningcorporaties verhuren vrijwel voor het overgrootste deel in het gereguleerde segment en slechts heel beperkt in het geliberaliseerde segment.
Hoeveel sociale huurders met een laag inkomen kwamen (bij benadering) in totaal voor de afgelopen eenmalige huurverlaging niet in aanmerking, omdat ze niet huren bij een toegelaten instelling terwijl zij er dus wel recht op zouden hebben gehad als ze van een toegelaten instelling huren? Kunt u dat aantal (bij benadering) specificeren (aantal sociale huurders hurend bij commerciële verhuurders/particulieren, niet-toegelaten instellingen, intermediaire verhuur etc.)?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Huurverlaging 2023 voor huurders met een laag inkomen4 is aangegeven dat naar schatting circa 100.000 huurders in het gereguleerde segment van andere verhuurders op grond van hun inkomen en hun huurprijs in aanmerking zouden komen voor een huurverlaging naar € 575,03 per maand.
Het bericht Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen»?1
Ja dit artikel is bij mij bekend.
Kunt u de documenten waar NRC inzag in heeft gekregen naar de Kamer sturen? Heeft u daar zelf al naar gekeken?
De documenten waar NRC inzage in heeft gekregen zijn niet bij mij bekend. In verband met de bescherming van het brongeheim van journalisten zijn de stukken niet opgevraagd bij NRC. Ik heb wel navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord en de gemeente Venlo. Ook bij hen is niet bekend in welke stukken NRC inzage heeft gekregen.
Zijn er momenteel voldoende middelen en capaciteiten beschikbaar om toezicht te houden op bedrijven zoals Claessen Tankcleaning en andere potentiele vervuilers? Zo niet, welke stappen onderneemt u om de capaciteit te vergroten?
Het beeld dat in het NRC artikel wordt geschetst over de misstanden bij Claessen Tankcleaning is zeer ernstig. Burgers hebben het recht om erop te vertrouwen dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor een schone, veilige en gezonde leefomgeving. Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op milieuregelgeving werken onder andere omgevingsdiensten, gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk samen om bedrijven te controleren.
Het soort situaties als bij Claessen Tankcleaning maken inzichtelijk waar knelpunten zitten op het gebied van middelen, capaciteit en duiding van signalen in het VTH-stelsel. Als stelselverantwoordelijke voor het VTH-stelsel werk ik samen met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie en Veiligheid (JenV), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse Gemeentes (VNG), de Unie voor Waterschappen (UvW) en Omgevingsdienst NL (ODNL) in het interbestuurlijk programma versterking VTH- stelsel (IBP VTH) om deze knelpunten aan te pakken door het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer2.
Het recente tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH3 laat zien dat er afgelopen twee jaar inzet is gepleegd om het VTH-stelsel te versterken. Het aantal fte dat beschikbaar is voor VTH-taken bij omgevingsdiensten is gegroeid met 8,6%. De groei is vooral zichtbaar voor toezichthouders (6,6%), buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) (22%) en juristen (18%). Dit heeft zich ook vertaald in een groei van de totale uitgaven van omgevingsdiensten.
Daarnaast is via een specifieke uitkering een extra financiële impuls gegeven aan de omgevingsdiensten van in totaal € 14,4 miljoen. Ook is een subsidie van € 5,1 miljoen aan Omgevingsdienst NL (ODNL) gegeven.
Welke instanties hebben in voorgaande jaren Claessen Tankcleaning geinspecteerd? Hebben deze diensten in deze specifieke casus samengewerkt?
Voor de feitelijke informatie over de inspecties op het gebied van milieu heb ik contact gezocht met de gemeente Venlo. De gemeente is bevoegd gezag voor Claessen Tankcleaning en in die hoedanigheid eindverantwoordelijk voor VTH milieu. De omgevingsdienst RUD Limburg Noord is gemandateerd uitvoerend toezichthouder. De gemeente heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning en deze met mij gedeeld4. U treft deze tijdlijn bijgaand aan. Uit deze tijdlijn blijkt dat er inspecties zijn gedaan door de omgevingsdienst RUD Limburg Noord, de plaatselijke brandweer, het Waterschap Limburg en de veiligheidsregio Limburg Noord. Tevens blijkt uit deze tijdlijn dat er in de voorgaande jaren contact is geweest tussen de gemeente Venlo, bovengenoemde diensten, politie, Openbaar Ministerie (OM) en de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat bij dit bedrijf in de afgelopen jaren meerdere keren is geïnspecteerd. De Arbeidsinspectie merkt op dat haar toezicht gericht is op de werkgever en wat deze moet, of had moeten doen, om de werknemers te beschermen. De Arbeidsinspectie staat op diverse niveaus in contact met collega- diensten en -overheden om met name in de informatiepositie elkaar verder te kunnen versterken bij de eigen taakuitvoering.
Acht u de versnippering van diensten en bevoegdheden problematisch? Wat wordt eraan gedaan om dit tegen te gaan?
Alle partijen in het VTH-stelsel zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het goed functioneren van het stelsel. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid spreek ik partijen aan op de eigen rol en verantwoordelijkheden in het stelsel. Ik ben aan het onderzoeken of mijn mogelijkheden binnen het huidige stelsel hiervoor toereikend zijn.
Binnen het VTH-stelsel zie ik zowel versnippering in de taakuitvoering als in de organisatie van de uitvoerende omgevingsdiensten. Een voorbeeld van versnippering in de casus van Claessen Tankcleaning is de organisatievorm van de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. Deze omgevingsdienst functioneert als netwerkorganisatie. Op papier zijn verantwoordelijkheden geregeld, maar in de praktijk voldoet dit niet aan de gewenste organisatievorm. Daarom wil ik dat alle omgevingsdiensten in Nederland gaan voldoen aan dezelfde set criteria om zo robuust hun taken uit te kunnen voeren. Deze robuustheidscriteria en het proces om tot robuuste omgevingsdiensten te komen, zijn inmiddels bestuurlijk vastgesteld. Uw Kamer is daarover bij brief van 4 juli 2023 geïnformeerd5.
Uiterlijk 1 oktober 2023 rapporteren alle besturen van de omgevingsdiensten aan mij of hun omgevingsdiensten aan deze criteria voldoen. Zo niet, dan dienen zij voor 1 april 2024 een plan bij mij aan te leveren waarmee zij uiterlijk op 1 april 2026 wel voldoen aan de criteria. Tegelijkertijd start ik het wettelijk borgen van de robuustheidcriteria in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Ik houd de Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen door met u periodiek de voortgangsrapportage te delen die binnen het IBP VTH wordt opgesteld.
Wat is uw reactie op het feit dat Claessen Tankcleaning in het verleden al tien ernstige bedijfsongevallen heeft gehad maar dat hier blijkbaar geen straffen of maatregelen aan gebonden waren?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen over Claessen Tankcleaning ontvangen die betrekking hebben op twee arbeidsongevallen. Beide zijn onderzocht. Het betrof in beide gevallen een val van een trap. In één geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding door de werkgever. In het andere geval is een boete conform de boetebeleidsregel6 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever. De Arbeidsinspectie heeft geen informatie waarmee kan worden bevestigd of er in het verleden acht ernstige ongevallen hebben plaatsgevonden en of die onder de meldingsplicht vielen.
Hoe vaak zijn inspecties uitgevoerd bij Claessen Tankcleaning in de afgelopen vijf jaar? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van deze inspecties met betrekking tot naleving van milieuregelgeving en de handhaving daarvan?
De omgevingsdienst RUD Limburg Noord geeft aan dat er sinds de eerste melding van 2020 in totaal 8 controles zijn uitgevoerd, waarvan 4 onaangekondigd. Voor een overzicht van de resultaten van deze controles verwijs ik naar de eerdergenoemde tijdlijn van de gemeente Venlo7.
Welke handhavingsmaatregelen zijn er momenteel van kracht om bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit, zoals Claessen Tankcleaning, streng te straffen en te beboeten? Zijn deze maatregelen afdoende gebleken?
Binnen het VTH-stelsel milieu is een uitgebreid handhavingsinstrumentarium beschikbaar, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk van aard.8 Zo kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Of er kan strafrechtelijk worden gehandhaafd door middel van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking of het opmaken van een proces-verbaal. Aan de hand van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO)9 bepaalt het bevoegd gezag welk instrument in een specifiek geval passend is.
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het geval van Claessen Tankcleaning op 31 juli 2023 een last onder dwangsom is opgelegd en er sindsdien geen overtreding is vastgesteld.
Kunt u analyseren waarom de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het Openbaar Ministerie (OM) al drie jaar niet ingrijpen bij Claessen Tankcleaning, ondanks overvloedig bewijs van wangedrag?
Een omgevingsdienst controleert een bedrijf in het kader van het toezicht op de verleende vergunningen. Als tijdens deze controles overtredingen worden vastgesteld dan geeft dat aanleiding om handhavend op te treden. Daarbij is de aard van de overtreding bepalend voor de wijze waarop het handhavingsproces wordt ingestoken en welke sanctiemiddelen hierop worden ingezet.
Ik heb contact gezocht met de omgevingsdienst RUD Limburg Noord om te analyseren of en in welke mate handhavend is opgetreden bij Claessen Tankcleaning. Naar aanleiding van de eerste melding over een onveilige milieusituatie in 2020 zijn door de omgevingsdienst in 2020 en 2021 controles uitgevoerd. Daarbij werden verschillende constateringen gedaan die vervolgens deels door het bedrijf zijn opgelost. In 2022 is een handhavingstraject opgestart omdat er sprake was van een overtreding die niet werd opgelost. De benzeenfakkel op het terrein werkte niet naar behoren en daarmee werd niet voldaan aan de vergunde situatie. De gemeente heeft daarop als bevoegd gezag een voornemen tot dwangsom naar Claessen Tankcleaning gestuurd. In het NRC artikel geeft de gemeente Venlo toe dat de gemeente «onvoldoende heeft doorgepakt» met het opleggen van de dwangsom vanwege «de complexiteit van het dossier en capaciteitsgebrek». Bovendien heeft de gemeente lang geloofd in de goede intenties van het bedrijf10.
Daarna zijn er in 2022 opnieuw diverse meldingen over misstanden bij dit bedrijf ontvangen, ook via de lokale media, het waterschap en de provincie. De meldingen zijn door de omgevingsdienst doorgegeven aan de bevoegde instanties. Bij controles heeft de omgevingsdienst echter, met uitzondering van de bovengenoemde reeds vastgestelde overtreding, geen van de genoemde misstanden kunnen vaststellen. Zonder onafhankelijk geverifieerd bewijs van overtreding, kan een instantie niet handhavend optreden.
Ook heb ik navraag gedaan bij de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft dit bedrijf en enkele andere tankcleanerbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze sector. Bij álle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet.
Er zijn naar aanleiding van meldingen twee ongevallen bij Claessen Tankcleaning onderzocht door de Arbeidsinspectie in de periode 2020–2022. In een geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding. In het andere geval is een boete van € 450,– conform de boetebeleidsregel11 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie deze zomer nog een gecombineerde inspectie uitgevoerd bij Claessens Tankcleaning met inspecteurs vanuit het programma Blootstelling en het regioteam Arbeidsmarktfraude. In dit kader wordt de naleving op het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en de naleving van de Wet Minimumloon verder onderzocht. Indien er uit dit onderzoek blijkt dat de werkgever in overtreding is, zal handhaving worden ingezet.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM werknemers te beschermen tegen criminele handelingen van hun werkgevers?
Het artikel van NRC schetst een verontrustend beeld van de gang van zaken bij Claessen Tankcleaning. Alle werknemers hebben recht op een gezonde en veilige werkomgeving. Het is de plicht van de werkgever om te zorgen voor deze gezonde en veilige werkomgeving. Voor wat betreft blootstelling van werkenden aan gevaarlijke stoffen gelden concrete normen op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk grenswaarden. Of deze grenswaarden zijn overtreden kan ik op basis van het artikel niet beoordelen. De Arbeidsinspectie geeft aan dat waar overtredingen zijn geconstateerd, handhaving door de Arbeidsinspectie is ingezet. Bij recente controles bleek dat het bedrijf stappen heeft gezet na eerdere controles en handhaving. Onder het gezag van het Functioneel Parket van het OM vindt nu een oriënterend onderzoek plaats naar de casus Claessen Tankcleaning.
Volgens werknemers van Claessen Tankcleaning heeft de directeur zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers en het milieu verwaarloosd om winstmarges te vergoten. Deelt u de mening dat het oneindig streven naar meer winsten de kans op milieucriminaliteit en uitbuiting van werknemers vergroot? Zo nee, waarom niet?
Veel bedrijven zijn gericht op het maken van winst; dat is op zichzelf niet problematisch. Het wordt problematisch als een bedrijf zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers verwaarloost, bijvoorbeeld door focus op winstmarges. Alle werknemers hebben immers recht hebben op een gezonde en veilige werkomgeving. Als werknemers van mening zijn dat hun rechten met betrekking tot veiligheid worden verwaarloosd, kunnen zij in gesprek gaan met hun werkgever. Als dit gesprek geen uitkomst biedt, dat kunnen zij te allen tijde een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dit kan zowel telefonisch via nummer 0800-5151 of via de website van de Arbeidsinspectie: https://www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Daarnaast geldt dat criminelen die milieudelicten plegen dat veelal doen met het oog op financieel gewin. Ik zet mij er dan ook voor in om milieucriminaliteit te voorkomen en aan te pakken, zodat het voor criminelen niet lonend is om milieudelicten te plegen. Dat doe ik samen met de Minister van JenV en alle partners in het VTH-stelsel.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en OM het grootschalig lozen van gevaarlijke, giftige stoffen in de Maas te voorkomen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water?
Ik vind niet dat er sprake is van onvermogen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water. De RUD Limburg Noord geeft aan dat ze lozingseisen in de vergunning opgenomen hebben voor de som van zware metalen, EOX, minerale olie, onopgeloste bestanddelen en petroleumether extraheerbare oliën en vetten. Het is aan het bedrijf om zich aan alle vergunningseisen te houden waarmee de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) gewaarborgd worden. Het bevoegd gezag ziet vanuit haar verantwoordelijkheid erop toe dat het bedrijf zich houdt aan de opgelegde voorwaarden. Daarbij is het belangrijk dat toezicht risico gestuurd plaats vindt. Onderdeel hiervan is dat indien geconstateerd wordt dat een bedrijf zich niet houdt aan de vergunningsvoorschriften het toezicht in de toekomst geïntensiveerd zal worden.
De Arbeidsinspectie heeft geen taak in het licht van de Kaderrichtlijn Water en is ook geen toezichthouder op milieu en omgeving. Het waterschap Limburg beheert de RWZI te Venlo. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag/toezichthouder voor het lozen van RWZI’s op rijkswater en het halen van de Kaderrichtlijn Water doelstellingen. Het waterschap Limburg en Rijkswaterstaat hebben een adviesrol in het Wabo vergunningstraject.
Hoe beoordeelt u de huidige effectiviteit van het VTH-stelsel, specifiek met betrekking tot de controle op bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, zoals Claessen Tankcleaning? Welke verbeteringen zijn er nodig om toekomstige milieucriminaliteit te voorkomen?
Door alle partners binnen het VTH-stelsel wordt hard gewerkt om milieucriminaliteit aan te pakken. De afgelopen jaren is daar al hard aan gewerkt. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer zijn de Minister van JenV en ik, samen met alle betrokkenen, binnen het IBP VTH bezig om de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving verder te versterken. Dit doen we door in te zetten op het versterken van de informatievoorziening en de datakwaliteit, het verbeteren van de informatie-uitwisseling, het implementeren van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht en door ervoor te zorgen dat er meer prioriteit en capaciteit is voor de aanpak van milieucriminaliteit bij onder andere de bijzondere opsporingsambtenaren, de politie en het OM.
Bent u bereid onderzoek te doen naar hoe het VTH-stelsel specifiek in dit geval gefaald heeft en wat er geleerd kan worden, dat van bredere toepassing kan zijn, voor het versterken van het VTH-stelsel?
Het VTH-stelsel is de afgelopen jaren veelvuldig onderzocht. Uit voorgaande onderzoeken12 naar het functioneren van het VTH-stelsel en de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken om het VTH-stelsel te kunnen versterken, zijn diverse aanbevelingen gekomen om het VTH-stelsel te versterken. Het versterken en toekomstbestendig maken gebeurt nu, samen met de andere stelselpartijen, in het IBP VTH. Daarnaast laat ik elke twee jaar een onderzoek doen naar het functioneren van het VTH-stelsel. Het meest recente tweejaarlijks onderzoek heb ik recent aan de Kamer gestuurd13. Daarbij fungeert het tweejaarlijks onderzoek over 2022 als nulmeting voor het IBP VTH zodat bij een volgende meting de situatie in 2022 als referentie kan dienen. In het volgende onderzoek over 2024 zal de voortgang van de resultaten van het IBP VTH kunnen worden gemonitord.
Bent u op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM op de hoogte zijn van milieucriminaliteit maar niet ingrijpen? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze gevallen?
Nee, ik ben niet op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar niet wordt ingegrepen bij milieucriminaliteit.
Kunt u toelichten hoe het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel in de toekomst zorgt dat vergelijkbare situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Het is helaas onmogelijk toe te zeggen dat overtredingen van vergunningsvoorwaarden in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden in Nederland. Samen met de bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties blijf ik mij als stelselverantwoordelijke uiteraard inzetten om de kans hierop zo klein mogelijk te maken. Zo wordt binnen het IBP VTH onder andere gewerkt aan het:
Specifiek voor opsporen en het opleggen van een straf is er een landelijke handhavingsstrategie opgesteld waarmee beoogd wordt dat de handhavende instanties op eenzelfde manier optreden bij overtredingen. Deze strategie is vastgesteld en wordt ondersteund met de leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen.
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke breng ik de verantwoordelijkheden van alle stelselpartijen in beeld zodat beter invulling gegeven kan worden aan de verantwoordingslijnen.
In het geval dat de huidige plannen dergelijke situaties niet kan verbeteren, hoe gaat u het programma aanpassen om ervoor te zorgen dat vergelijkbare situatie zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Binnen het IBP VTH wordt door alle partijen hard gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee de versterking van het VTH-stelsel. Hiermee zorgen we onder andere voor robuuste omgevingsdiensten die voldoende kennis, kunde en menskracht hebben om hun belangrijke taak te kunnen uitvoeren.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reflecteren op aanbevelingen 3, 6 en 9 van de commissie Van Aartsen?
De commissie van Aartsen heeft in maart 2021 tien aanbevelingen gedaan14. De aanbevelingen waar uw Kamer naar vraagt zijn:
Ik onderschrijf deze aanbevelingen nog steeds van harte. Samen met alle betrokken partijen ben ik aan de slag gegaan om zo snel mogelijk opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Met de Kamerbrief van 13 december 202115 is uw Kamer ingelicht over hoe de aanbevelingen worden opgevolgd. De invulling van deze opvolging is bepaald binnen het IBP VTH en daar wordt door alle partijen hard aan gewerkt.
Voor aanbeveling 9 is gekozen voor een alternatieve invulling. Met provincies, gemeenten en omgevingsdiensten wordt een systeem opgezet voor visitaties van omgevingsdiensten. Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gestart met thematische en signalerende onderzoeken naar het VTH-stelsel. Ook wordt ingezet op het versterken van het horizontaal toezicht door gemeenteraden en provinciale staten.
Halfjaarlijks verstuur ik uw Kamer een voortgangsrapportage om op de hoogte te blijven van het IBP VTH. Op 4 juli 2023 is de meest recente rapportage aan uw Kamer verzonden16.
Bent u van mening dat de huidige plan van aanpak voldoende doet om strafrechtelijke handhaving en vervolging; kennisdeling; en capaciteit van omgevingsdiensten te verbeteren om dergelijke gevallen, zoals beschreven in het artikel, in de toekomst te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 16 heb aangegeven, is het helaas onmogelijk toe te zeggen dat een vergelijkbare situatie in de toekomst niet meer zal plaatsvinden. Ik zet mij uiteraard in om, binnen het IBP VTH en als stelselverantwoordelijke, de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Ik ben van mening dat het huidige programma met de onderliggende plannen van aanpak het VTH-stelsel versterkt.
Kunt u een stand van zaken delen met de Kamer met betrekking tot de planning voor de opvolging van aanbevelingen van de commissie Van Aartsen met extra aandacht voor aanbeveling 3, 6 en 9?2 Worden de gesteelde deadlines gehaald?
Het IBP VTH geeft opvolging aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Ik informeer de Kamer halfjaarlijks over de voortgang van deze opvolging. De meest recente voortgangsrapportage is op 4 juli 2023 met u gedeeld18.
Welke knelpunten worden sinds de start van het programma versterking VTH-stelsel ervaren door de instanties belast met de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van milieu?
Ik heb geen compleet overzicht van alle knelpunten die worden ervaren in het VTH-stelsel. Er zijn wel signalen dat het ontbreken van voldoende (financiële) middelen en menskracht door sommige partijen als knelpunt binnen het stelsel wordt ervaren. Ook wordt ervaren dat er soms onvoldoende betrokkenheid is van (provinciale en gemeentelijke) bestuurders. Deze partijen moeten ook hun verantwoordelijkheden pakken. Ik ben daarom voor de zomer bijeengekomen met een groep lokale bestuurders die koploper zijn in het versterken van het VTH- stelsel. Met hen bespreek ik de kansen en uitdagingen die zij ervaren. Daarnaast hebben deze koplopers een ambassadeursrol in hun regio om de versterking van het VTH-stelsel bij hun collega’s te stimuleren. Ik kom twee keer per jaar met deze koplopersgroep bijeen om de voortgang te bespreken.
Zijn er specifieke plannen om de sancties en straffen voor bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit te versterken, zodat deze een daadwerkelijke afschrikkende werking hebben?
Naar aanleiding van de motie van de leden Hagen/Sneller19 wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de strafmeting bij ernstige milieudelicten. Dit onderzoek start in het najaar. De Minister van JenV informeert u over de uitkomsten daarvan. In EU- verband wordt gewerkt aan een herziening van de richtlijn milieucriminaliteit (Richtlijn 2008/99/EG), waarbij ook de sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen het licht worden gehouden. Bij de implementatie van deze richtlijn wordt ook naar de hoogte van de sancties voor milieudelicten gekeken.
Onder welke voorwaarden wordt een directeur van een bedrijf strafrechtelijk vervolgd voor milieucriminaliteit? Wat moet er gebeuren voor dat een verantwoordelijke persoon in plaats van het bedrijf waar diegene directeur van is aangepakt wordt voor milieucriminaliteit?
De Nederlandse strafwetgeving kent diverse mogelijkheden om bestuurders van rechtspersonen persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te houden voor betrokkenheid bij milieudelicten die in bedrijfsmatige sfeer zijn gepleegd. Zo kan een bestuurder onder meer strafrechtelijk worden vervolgd als pleger van een milieudelict, als feitelijk leidinggevende of als opdrachtgever van een milieudelict dat door de rechtspersoon is begaan. Of, en zo ja voor welke van deze daderschapsvormen, de bestuurder kan worden vervolgd, is afhankelijk van de concrete omstandigheden in het individuele geval.
In algemene zin geldt voor al deze daderschapsvormen dat de enkele omstandigheid dat iemand bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om diegene persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor een door die rechtspersoon begaan milieudelict. Steeds moet kunnen worden bewezen dat de bestuurder op één of andere manier daadwerkelijk betrokken is geweest bij het begaan van zo’n delict. Waar die betrokkenheid uit moet bestaan, verschilt per strafrechtelijke daderschapsvorm. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat die betrokkenheid onder omstandigheden ook kan bestaan uit een meer passieve rol. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de bestuurder ervan op de hoogte is dat in de sfeer van de rechtspersoon structureel milieudelicten worden begaan en die bestuurder – gelet op zijn feitelijke positie binnen die rechtspersoon – redelijkerwijs gehouden is om het plaatsvinden van die delicten te voorkomen of te beëindigen20. Voor een uitgebreide toelichting op de bestaande mogelijkheden om bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij milieudelicten, verwijs ik naar een proefschrift dat in 2021 over dit onderwerp is gepubliceerd21.
Het is in individuele zaken aan het OM om te besluiten of vervolging wordt ingesteld en, zo ja, tegen welke (rechts)personen. Het OM kan er daarbij voor kiezen om zowel de rechtspersoon zelf als bij die rechtspersoon werkzame bestuurders te vervolgen. Het is ook mogelijk dat uitsluitend de rechtspersoon of de werknemers van die rechtspersoon worden vervolgd. Het OM maakt die afweging op basis van de omstandigheden in een individuele strafzaak.
Drinkwaterbedrijf Dunea heeft vanwege vervuiling besloten geen drinkwater meer uit de Maas te winnen.3 Kunt u reageren hierop in het licht van de Claessen Tankcleaning casus en een overizcht geven van drinkwaterbedrijven die niet meer water uit de Maas winnen vanwege vervuiling?
Er zijn verschillende redenen dat een innamestop bij drinkwaterbedrijven kan plaatsvinden. Dit kan zijn door de aanwezigheid van een stof die mogelijk impact heeft op de kwaliteit van het drinkwater of bijvoorbeeld de aanwezigheid van veel zwevende deeltjes vanwege omwoeling van de bodem door scheepvaart.
Drinkwaterbedrijven houden hier rekening mee. Slechts bij een zeer langdurige innamestop zal dit impact hebben op de drinkwatervoorziening. In maart heeft Dunea de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater bij het innamestation Brakel tijdelijk gestopt. Dat is gebeurd naar aanleiding van het aantreffen van het onkruidbestrijdingsmiddel terbutylazine in metingen van Rijkswaterstaat in Eijsden in Zuid-Limburg, 75 km van Venlo. Deze betreffende innamestop is dus niet gerelateerd aan activiteiten van Claessen Tankcleaning.
RIWA-Maas, de belangenvereniging van drinkwaterbedrijven die gebruik maken van de Maas voor drinkwaterproductie, levert ieder jaar een jaarrapport waarin een overzicht wordt gegeven van de innamestops die bij drinkwaterbedrijven hebben plaatsgevonden. Daarin wordt per innamestop toegelicht wat de oorzaak was die tot de innamestop heeft geleid. Het jaarrapport over 2022 zal voor het einde van dit jaar gepubliceerd worden.
Hoeveel bedrijven zijn bij u bekend die het water van de Maas vervuilen met hun activiteiten? Kunt u hier een overzicht van geven?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Daar gebruiken ze hun eigen systemen voor. Een overzicht is op dit moment niet te maken voor de gehele Maas.
Zijn er meer bedrijven bij u bekend die jarenlang onwetmatig lozen in de Maas?
Er zijn geen bedrijven bij mij bekend die onwetmatig lozen in de Maas.
Groninger gedupeerden die nog steeds de prijs betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u, gezien de motie van de leden Beckerman en Nijboer over inventariseren hoe groot het probleem is dat gedupeerden zelf kosten maken voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis,1 dat er inderdaad vele gedupeerde Groningers zijn die eigen geld hebben moeten investeren?
Het is mij bekend dat er enkele bewoners zijn die eigen geld hebben moeten betalen voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis. Uit het meldpunt dat beschikbaar wordt gesteld voor bewoners die eigen kosten hebben gemaakt moet blijken hoe vaak dit is voorgekomen. Het beeld is niet dat het om grote aantallen bewoners gaat.
Hoe geeft u uitvoering aan deze aangenomen motie? Kunt u een inschatting geven om hoeveel gedupeerden het gaat? Welke stappen zijn reeds gezet? Welke stappen gaat u zetten?
Ik vind het niet wenselijk dat eigenaren en huurders zelf kosten moet dragen voor het treffen van noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Voor de gevallen waar dit wel het geval is, zal een meldpunt worden ingericht waar bewoners zich kunnen melden die menen dat zij zelf kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Wanneer blijkt dat bewoners dergelijke kosten hebben gemaakt, dan worden deze volledig vergoed.
Dit meldpunt wordt bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) beschikbaar gesteld. De NCG doet daarbij een uitvraag om vast te stellen welke kosten bewoners zelf hebben gedragen bij de gemeenten Groningen, Eemsdelta en Midden-Groningen voor de vergoedingen die zij hebben gedaan in het kader van voor de batch 1588. Het meldpunt wordt uiterlijk per 1 oktober 2023 opengesteld.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker wanneer de overheid aangeeft haar ereschuld te willen inlossen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?2 Wanneer kan de compensatie starten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar wordt het meldpunt ingericht waar gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren zich kunnen melden voor compensatie? Op welke termijn kan dit gereed zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geschrokken van de verhalen van bewoners die onderdeel waren en zijn, van de zogenaamde batch 1588 en die soms vele tienduizenden euro's hebben moeten betalen voor de sloop-nieuwbouw van hun onveilige woning?
Ja, ik ben geschrokken van de verhalen van bewoners. NCG zet samen met de gemeenten de benodigde stappen om de problematiek van deze bewoners in kaart te brengen en op te lossen wanneer blijkt dat eigenaren of huurders kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er zo snel mogelijk een goede compensatie komt voor deze gedupeerden die niet onder de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) vallen?
NCG onderzoekt in welke situaties bewoners niet voldoende geld hebben gekregen om een vergelijkbare woning terug te bouwen. Wanneer deze situaties worden aangetroffen, dan worden de kosten die de bewoners zelf hebben moeten maken vergoed.
Het Prijspeil van 2019 wordt gecontroleerd en geïndexeerd naar 2023 om de actuele prijsstijgingen op te vangen. Benodigd budget wordt hiervoor vanuit het Rijk beschikbaar gesteld via gemeenten. Ik heb de NCG gevraagd dit zo snel mogelijk te regelen.
Wat is er gebeurd met de 85 miljoen euro die extra is vrijgemaakt voor batch 1588 naar aanleiding van het amendement van het lid Beckerman over het waarborgen van de gebruiksmogelijkheden van gebouwen na versterking?3
Voor de uitvoering van batch 1588 zijn in 2019 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten specifieke afspraken gemaakt. Het programma batch 1588 kent een vastgesteld budget op basis van een prijslijst met beperkte indexatie. Voor batch 1588 is de indexatie gehanteerd conform de regeling en bijbehorende annex: dit is niet voldoende gebleken. Daarom zijn er in 2021 aanvullende afspraken gemaakt tussen BZK en de betrokken gemeenten over batch 1588. Er is in totaal 85 miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor batch 1588.
Deze middelen waren onder andere voor de gestegen bouwkosten, tijdelijke huisvestiging en wettelijke eisen voor bijna energie neutraal gebouwen (BENG). Zodoende worden gemeenten in staat gesteld om de woningen binnen batch 1588 te versterken. Een te beperkte indexatie van de bouwkosten heeft in een aantal gevallen echter tekorten t.o.v. actuele benodigde budgetten opgeleverd.
Deze tekorten zijn voor de korte termijn binnen batch 1588 opgelost. Aanvullende indexatie voor de lange termijn volgt nu uit maatregel 17 van Nij Begun.Met gemeenten moet nu tot een passende uitwerking van de maatregel worden gekomen, om de noodzakelijke versterking van gebouwen of kosten die daar direct uit voortkomen binnen batch 1588 te realiseren.
Waarom zijn sommige gedupeerden in deze batch niet of te beperkt gecompenseerd voor de stijgende bouwkosten?
Zie antwoord vraag 8.
Waaraan zal het geld worden uitgegeven dat in het maatregelenpakket van het kabinet als reactie op de parlementaire enquête Groningen opnieuw is gereserveerd voor batch 1588? Is hier een begroting voor gemaakt en kunt u die met ons delen?
Voor de afronding van de versterking van de woningen in de batch 1588 wordt extra budget ter beschikking gesteld om de gestegen bouwkosten te compenseren. Eerder geraamde budgetten zijn namelijk niet altijd meer voldoende om een functioneel vergelijkbare woning terug te kunnen laten bouwen. Bewoners mogen hier niet de dupe van zijn. Daarom wordt het geraamde budget met 23% verhoogd. Deze verhoging wordt verdeeld over de restopgave binnen batch 1588.
Wat vindt u ervan dat gedupeerden een rekening van ca. 10.000 euro krijgen van de gemeente om de sloop van hun eigen woning te betalen, terwijl deze bewoners er nooit om hebben gevraagd om in een door gaswinning onveilige woning te wonen?
Bewoners dienen geen kosten voor de sloop te betalen indien versterking aan de orde is. Dat is in deze situatie ook niet aan de orde. In batch 1588 voeren bewoners de versterking (sloop/nieuwbouw) uit in eigen beheer. In het bouwbudget zijn daarom extra middelen opgenomen voor het slopen van de woning en het afsluiten van het gas, licht en water in de betreffende woning. In de meeste gevallen regelen eigenaren zelf de sloop van de woning. In die situatie betaalt de eigenaar uit het bouwbudget dat door de gemeente ter beschikking is gesteld direct het bedrijf dat de woning sloopt. In situaties waarin de eigenaar op een andere plek in de gemeente is gaan wonen, wordt de sloop door de gemeente geregeld. In die situaties betaalt de eigenaar de kosten voor sloop aan de gemeente. Deze kosten worden voldaan uit het bouwbudget, waarin rekening is gehouden met sloop van de woning.
In twaalf gevallen heeft Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN), die de subsidieregeling voor gemeentes uitvoert, recent een fout gemaakt. Onbedoeld hebben deze twaalf eigenaren het bedrag voor sloop kunnen uitgeven aan de bouw van de woning. In deze situaties is ervoor gekozen om het tekort dat hierdoor is ontstaan niet voor rekening aan de eigenaar te laten komen.
Wat vindt u er voorts van dat bewoners een rekening krijgen voor de sloop van hun eigen onveilige woning, ook wanneer deze woning niet gesloopt is en deze woning nu wordt verhuurd voor ruim 450 euro per maand?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zijn de kosten voor sloop meegenomen in het budget dat eigenaren hebben gekregen. Eigenaren hebben dus zelf geen kosten betaald voor sloop van hun woningen. Om de leefbaarheid in de wijk te kunnen borgen heeft de gemeente deze woningen ondergebracht bij een leegstandsbeheerder om tot aan de sloop de woning in beheer te houden. Deze werkwijze heeft de gemeente in samenspraak met de Belangenvereniging Zandplatenbuurt (BVZ) opgezet.
Hoe is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over een oplossing voor problemen met huizen in Overschild?4
De NCG heeft voor 1 juni 2022 met de betreffende bewoners gesproken en is samen met hen tot gedragen oplossingen gekomen. De uitvoering van deze oplossingen, waaronder het deels opnieuw opbouwen van de woningen en het herstellen van geconstateerde gebreken, is direct daarop gestart. In 2022 zijn de eerste woningen opgeleverd. De laatste woningen zijn in 2023 gereed.
Is u bekend dat ook nieuwbouwwoningen uit batch 1588 in Delfzijl kampen met (ernstige) gebreken en bouwfouten?
Het is mij bekend dat er bij een aantal woningen in Delfzijl gebreken zijn geconstateerd in de gevels. De gebreken worden door de aannemer/ontwikkelaar erkend.
Op 25 juli jl. is een sessie belegd met alle partijen (bewoners, juridische ondersteuning van de bewoners, de onafhankelijke bouwkundige expert, de ontwikkelaar en de aannemer) waarin alle zorgen en gebreken die in het bouwkundig rapport zijn benoemd, aan de orde zijn gekomen. Hierbij is per punt een oplossingsrichting overeengekomen. Ook is afgesproken dat de komende periode de onafhankelijk bouwkundig expert, op kosten van de gemeente, betrokken blijft bij de uitvoering hiervan. Deze afspraken zijn vastgelegd en gedeeld met alle betrokkenen.
Herkent u dat bij 24 prefab woningen in twee straten in Delfzijl sprake is van onder andere scheuren, bol staande muren, ontbrekende roosters, lekkages, niet werkende zonnepanelen en omvormers, ruimte tussen bouwlagen en kapotte riolering onder woningen? Herkent u dat uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat de huizen over tien jaar schimmel en houtrot krijgen door de aanwezige bouwfouten?
Zie antwoord vraag 14.
Is het u bekend dat deze bewoners niet worden geholpen en er nu rechtszaken lopen tegen het bouwbedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat dit een groot schandaal is dat zo snel mogelijk moet worden opgelost? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 14.
Herkent u dat dit sommige bewoners opnieuw veel geld kan kosten omdat gedupeerde Groningers geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten en het aangenomen amendement van het lid Beckerman over juridische bijstand en bouwkundig en financieel advies nog niet wordt uitgevoerd?5
Dit beeld herken ik niet. Vanaf 1 juli 2023 kan een eigenaar aanspraak maken op een subsidie uit de subsidieregeling «Rechtsbijstand en aanverwante kosten Tijdelijke wet Groningen» voor kosteloze rechtsbijstand en mediaton. In de overgangsbepaling van deze regeling is opgenomen dat bewoners ofwel eigenaren van een gebouw die een advocaat hebben ingeschakeld, voordat de regeling in werking trad, in aanmerking komen voor een vergoeding van deze juridische kosten zolang het bezwaar of beroep nog niet is afgerond. Ook wanneer er sprake is van bouwfouten, hoeven de inwoners geen kosten te maken. De eigenaar kan hiervoor een aanvraag voor vergoeding Schade Door Versterking bij NCG doen.
Indien na onderzoek wordt geconstateerd dat zaken niet juist zijn uitgevoerd, zal een plan opgesteld worden samen met de bewoners. Eventuele juridische bijstand kan worden vergoed.
Hoe gaat u zorgen dat bewoners schadeloos worden gesteld voor de (o.a. juridische) kosten die ze hebben moeten maken vanwege deze bouwfouten?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend waarbij bij schadeherstel, versterking of sloop-nieuwbouw bouwfouten zijn gemaakt?
Kleine oplevergebreken doen zich in het algemeen in de bouw voor, ook los van de versterkingsoperatie in Groningen. Bouwfouten komen daarentegen slechts in enkele gevallen voor, wat aansluit bij het landelijke beeld. De NCG werkt in deze gevallen met de aannemers aan een gepaste oplossing of herstel.
Waar kunnen gedupeerden zich melden wanneer zij bouwfouten constateren? Welke hulp wordt hen dan geboden?
De NCG is vanuit haar coördinerende rol in de versterkingsoperatie en als opdrachtgever in het kader van het opleverproces richting de eigenaar verantwoordelijk voor het oplossen van gebreken. Na oplevering van de woning kan de eigenaar zich op basis van de afgegeven garanties melden bij de aannemer. Mocht hieraan door de aannemer geen of onvoldoende gevolg worden gegeven, dan kan de eigenaar zich melden bij het loket Nazorg en Oplevering van de NCG. Na een melding wordt bekeken hoe de eigenaar zo snel mogelijk kan worden geholpen en wordt ook onderzocht of de aannemer verplicht is om te herstellen, of dat NCG anderszins tot herstel overgaat. Daarnaast kunnen bewoners ook altijd terecht bij hun bewonersbegeleider.
Wie is verantwoordelijk wanneer bouwfouten worden geconstateerd aan woningen die in het versterkingsprogramma zitten?
Zie antwoord vraag 21.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van de leden Beckerman en Nijboer over het indexeren van bouwkosten?6
Aannemers zijn verplicht om te werken met de Groninger Maatregelen Catalogus (GMC). In de GMC staan de meest voorkomende versterkingsmaatregelen die worden toegepast in Groningen. Onderdeel van de GMC is een prijzenblad met marktconforme eenheidsprijzen, gekoppeld aan de versterkingsmaatregelen. Dit prijzenblad wordt elke drie maanden geactualiseerd door een commissie bestaande uit een externe kostendeskundige, een kostendeskundige van de NCG en enkele aannemers. Mocht de aannemer gedurende de realisatie geconfronteerd worden met niet-voorziene prijsstijgingen, dan kunnen deze worden besproken met de projectverantwoordelijke. In sommige gevallen kunnen deze worden gecompenseerd door onvoorziene meevallers, in andere gevallen kunnen ze in rekening worden gebracht bij de NCG.
De GMC is echter niet van toepassing bij sloop/nieuwbouw (S/N). Voor S/N wordt in principe gewerkt met een taakstellend budget gebaseerd op een waardebepaling van een bestaande woning en de begroting S/N waarbij het actuele prijspeil wordt gehanteerd. Inkoop/contractering van S/N vindt dus plaats op basis van een marktconforme begroting en wordt vervolgens vergeleken met de aanbieding/raming van de aannemer om de marktconformiteit te verifiëren. Voor batch 1588 geldt ook dat er sprake is van indexatie; zie vraag 9.
Kunt u een opsomming geven bij welke regelingen en situaties de hard gestegen bouwkosten wel en wanneer deze niet worden geïndexeerd?
Zie antwoord vraag 23.
Herkent u situaties waarbij gedupeerden in de knel komen omdat de gestegen bouwkosten niet of onvoldoende worden gecompenseerd? Zo ja, welke stappen zet u om dat op te lossen?
Deze situaties ken ik alleen binnen batch 1588. Met de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 9 en 23 wil ik dergelijke situaties voorkomen en oplossen.
Herkent u dat de gestegen bouwkosten niet alleen een probleem zijn bij schadeafhandeling en de versterkingsoperatie maar ook bij regelingen ter compensatie, bijvoorbeeld wanneer gedupeerden voor de 10.000-euro-regeling een offerte hadden maar buiten hun schuld in januari 2022 geen gebruik konden maken van de regeling en de geoffreerde werkzaamheden nu niet meer voor dat bedrag kunnen laten uitvoeren?
Ik begrijp dat het teleurstellend is voor bewoners als zij een voorgenomen plan niet meer zonder eigen bijdrage kunnen realiseren. Tegelijkertijd is 10.000 euro nog steeds een substantiële tegemoetkoming. Dit geeft voldoende ruimte om, eventueel in combinatie met andere subsidies, de woning bijvoorbeeld significant te verduurzamen.
Zijn u casussen bekend van gedupeerden die problemen ervaren met de Belastingdienst door de situatie waar ze ongewild in zitten door de problemen als gevolg van de gaswinning?
Er zijn op dit moment bij de NCG geen meldingen bekend van gedupeerden die daadwerkelijk fiscale schade hebben geleden. Ik ben wel bekend met gedupeerden die mogelijk fiscale schade zullen leiden. De NCG wil samen met hen en de Belastingdienst ervoor zorgen dat dit wordt voorkomen. De NCG organiseert op aanvraag van de gedupeerde fiscaal advies. Indien er toch schade ontstaat vergoedt de NCG de fiscale schade.
Herkent u dat ondernemers die door alle ellende rondom gaswinning de afgelopen jaren minder hebben kunnen verdienen hierdoor in problemen komen met de Belastingdienst?
Dit beeld herken ik niet. Ondernemers die minder verdienen door problematiek rondom de gaswinning claimen bij de NCG hun bedrijfsschade en krijgen deze ook vergoed.
Hoeveel gedupeerden zijn inmiddels gecompenseerd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Beckerman over een rechtvaardige compensatie van de waardedaling?7 Is het beschikbare budget uitgeput? Hoe waarderen gedupeerden deze regeling?
Het IMG heeft sinds 5 december 2022 6.301 aanvragen ontvangen voor een tegemoetkoming voor het verschil qua vergoeding voor waardedaling tussen de NAM en het IMG. Op dit moment heeft het IMG reeds op 6.054 (ruim 96%) aanvragen een besluit genomen. In 4.435 gevallen hiervan (73%) heeft een aanvrager ook daadwerkelijk een tegemoetkoming gekregen van het IMG en is het verschil tussen de vergoeding van de NAM en het IMG weggenomen. Veel van de afwijzingen vinden hun oorsprong in het feit dat aanvragers per abuis een verkeerde aanvraag doen, bijvoorbeeld een aanvraag voor een NAM-tegemoetkoming in plaats van een reguliere aanvraag. Het IMG helpt en wijst de bewoners door waar nodig.
In totaal is er voor € 18.088.325 aan aanvullende vergoedingen uitgekeerd door het IMG en voor € 2.304.333 aan wettelijke rente. Het beschikbare budget van € 25 miljoen is daarmee nog niet uitgeput.
Voor het overgrote deel van de besluiten geldt dat deze ruim binnen de beslistermijn van acht weken zijn genomen. Het IMG beschikt niet over afzonderlijke klanttevredenheidcijfers met betrekking tot deze regeling. Deze cijfers zijn verdisconteerd in de cijfers ten aanzien van de waardedalingsregeling. De waardedalingsregeling wordt door aanvragers over het algemeen goed beoordeeld. De beoordeling na een besluit over waardedaling krijgt gemiddeld het cijfer 7,9. Daarnaast gaat slechts 5,5% van de aanvragers in bezwaar tegen een besluit voor waardedaling.
Herkent u dat er voor ongeveer 100 mensen die hun woning hebben verkocht aan de Stichting Proef Koopinstrument (SPKI) en de opvolger daarvan toch nog een probleem is omdat er 5 procent van de taxatiewaarde is afgetrokken? Kan deze groep alsnog volledig gecompenseerd worden?
Het koopinstrument is bedoeld als laatste redmiddel waar een eigenaar vrijwillig van gebruik kan maken als hij of zij de woning wil verkopen. Hiervoor hoeft er geen directe relatie te zijn met aardbevingsproblematiek. Op dit moment wordt inderdaad 95% van de taxatiewaarde betaald aan de eigenaren. Hiermee wordt voorkomen dat het Koopinstrument de woningmarkt verstoort. Ik zie daarom geen aanleiding om deze groep alsnog te compenseren.
Waarom noemt u, als reactie op het verzoek van de Tweede Kamer over bewoners die na terugkeer uit een wisselwoning vastzitten aan een nieuw (duurder) energiecontract, alleen woningeigenaren?8 Welke oplossing is er voor huurders die vastzitten aan een duurder energiecontract?
Voor huurders geldt dezelfde oplossing als voor eigenaren. Zoals in de kabinetsreactie «Nij Begun» benoemd, worden woningeigenaren en huurders gelijk behandeld.
Herkent u dat er nog steeds problemen zijn met de compensatie van zelf aangebrachte voorzieningen (ZAV) van huurders?
De problemen met de compensatie zijn bekend bij de NCG. De doorlooptijd van de behandeling van de ZAV- aanvragen is teruggebracht en wordt weer binnen de wettelijk gestelde termijnen behandeld.
Herkent u dat juist huurders die al lang wachten, zoals huurders uit zogenaamde pilotwoningen, nog steeds wachten op deze compensatie?
Ik herken dat een aantal huurders inderdaad lang wacht op compensatie. De NCG verbetert haar processen om de huurders zo snel mogelijk te compenseren. Ook werkt NCG er hard aan om de afstemming te verbeteren met de bouwkostenadviesbureaus die de opnamerapporten opstellen.
Herkent u dat de NCG aangeeft dat er nog extra tijd nodig is om tot een oplossing te komen, maar huurders bang zijn dat hiermee hun bezwaartermijn verloopt en ze daarom het gevoel hebben niet anders kunnen dan in bezwaar gaan?
Ik herken dit beeld niet. Huurders krijgen evenals eigenaren de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen binnen de gestelde termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas in nadat het besluit is opgetekend. Als de NCG extra tijd nodig heeft, wordt de inwoner of huurder niet benadeeld door strak de termijn te handhaven.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zorgen voor voldoende tijdelijke woningen in Groningen, zodat de versterkingsoperatie niet zou vertragen?9
Het is gelukt om voorlopig voldoende tijdelijke huisvesting (THV) te organiseren zodat dit niet de reden van vertraging vormt. Ook komende jaren zal de THV uitgebreid worden om te anticiperen op de uitvoering van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat bewoners zich soms gedwongen voelen een woning te accepteren buiten hun eigen woonplaats?
Er zijn (en worden) op zoveel mogelijk locaties tijdelijke woningen geplaatst om bewoners in hun eigen woonplaats (of in de directe nabijheid daarvan)
THV te kunnen aanbieden. In incidentele gevallen kan er een beter passend alternatief aangeboden worden buiten de woonplaats. Dit wordt dan als extra optie aan de bewoners aangeboden, altijd op basis van vrijwilligheid. Om de voortgang blijvend te borgen in de versterkingsoperatie, kan ik niet uitsluiten dat THV geboden wordt in een naburig dorp.
Herkent u de recente verhalen dat tijdelijke woningen soms niet passen bij de noden en wensen van gedupeerden en mensen met een zorgvrager of beperking enkel een niet passende woning wordt geboden? Hoe gaat ervoor gezorgd worden dat er voldoende passende woningen zijn?
De NCG doet er alles aan om de aangeboden tijdelijke woning zoveel mogelijk te laten passen bij de noden en wensen van bewoners. Voor mensen met een zorgbehoefte of beperking zijn er woningen voor mindervaliden beschikbaar. Aantallen zijn afgestemd op de verwachte vraag. Indien nodig kunnen er op basis van maatwerk extra woningen worden ingericht c.q. aangepast. Het programma Tijdelijke Huisvesting van de NCG kan hierin voorzien.
De grote archeologische ontdekkingen bij Tiel |
|
Sandra Beckerman |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zonnekalender langs de Waal: archeologen ontdekken «Stonehenge van Nederland» bij Tiel?»1
Ja.
Bent u van mening dat op deze locatie vondsten van nationaal en internationaal belang zijn gedaan en deze vindplaats nogmaals aantoont hoe bijzonder ons bodemarchief is?
Ja.
Bent u van mening dat het treurig is dat er nu loodsen zullen worden gebouwd op deze bijzondere locatie?
De beoogde bouw van loodsen is de uitkomst van een proces dat de gemeente Tiel heeft doorlopen. Daarbij zijn verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, inclusief dat van de archeologie. De gemeente heeft besloten om de vindplaats zorgvuldig te laten onderzoeken en te documenteren en op die manier ruimte te geven aan de voorgenomen bebouwing in het gebied. Zoals vaak het geval is, was juist de ontwikkeling van de locatie de reden voor het laten uitvoeren van het onderzoek waarmee dit bijzondere verhaal aan het licht is gekomen.
Bent u van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen dat dit soort locaties beter beschermd worden?
Het wettelijk stelsel zoals we dat nu kennen borgt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed. De kans dat waardevolle archeologische vindplaatsen ongezien verloren gaan, is daardoor klein. Per geval wordt bekeken wat de meest passende vorm van behoud is: in de bodem (in situ) of via een opgraving (ex situ). Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – weegt het archeologisch belang daarbij af tegen de andere belangen (zoals woningbouw of ecologie) die een rol spelen op de locatie.
Bent u bereid rijksgeld in te zetten om de vondsten gedaan te Tiel te tonen aan een breed publiek? Bent u bereid met anderen na te denken over hoe deze vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het maken van reconstructies?
Via het Mondriaanfonds is in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Partijen zoals musea, erfgoedinstellingen, uitgevers en beeldend kunstenaars die zich in willen zetten voor het publiekelijk tonen van de vondsten van Tiel, kunnen hier een financiële bijdrage aanvragen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan met hen meedenken over hoe het verhaal van de vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt.
Bent u bereid te borgen dat, ook wanneer voor behoud ex situ wordt gekozen, het mogelijk moet worden bebouwing van locaties vaker tegen te gaan of aan te passen wanneer er ontdekkingen van (inter)nationaal belang worden gedaan zodat deze locaties getoond kunnen worden aan een breed publiek?
Gemeentes kunnen ervoor kiezen om bebouwingsplannen voor een locatie bij te (laten) stellen. Dat zij hiervoor goede mogelijkheden hebben en deze ook gebruiken, blijkt uit diverse voorbeelden van locaties waar dit al is gebeurd. Op plekken als Knooppunt Paalgraven in de gemeente Oss en Museum Hoge Woerd in De Meern (Utrecht) is het archeologisch verhaal beleefbaar gemaakt en onderdeel geworden van de ruimtelijke inrichting. Als een locatie zich niet leent voor het ontvangen van bezoekers, kan het verhaal van de plek ook worden getoond door elders een presentatie in te richten, zoals in een (lokaal) museum of online.
Ziet u dat de rijksoverheid, zeker nu ze erkent hoe cruciaal rijksregie op de ruimtelijke ordening is, hierin een leidende rol moet spelen?
De komende tien tot dertig jaar krijgen we te maken met diverse ruimtelijke en maatschappelijke transities, die grote invloed zullen hebben op onze leefomgeving. Ik vind het heel belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land daarbij herkenbaar blijven. Erfgoed moet dan ook een goede plek krijgen en houden bij deze ruimtelijke ontwikkelingen. Ik zet er daarom sterk op in dat erfgoed integraal, vanaf de start, wordt meegenomen in plannen rondom ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe opgaven zoals klimaatadaptatie en energietransitie. Dit vraagt niet alleen om samenwerking tussen verschillende departementen van het Rijk en met andere overheden, maar ook om overheden die goed zijn uitgerust om hun erfgoedtaken naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik heb € 1,5 miljoen extra ter beschikking gesteld, om gemeentes en provincies te ondersteunen bij de transities in de leefomgeving.
Bent u van mening dat een groot publiek kennis zou moeten kunnen maken met de vondsten die zijn gedaan?
De verbinding tussen erfgoed, mens en samenleving is van groot belang. Via de diverse berichten in de media heeft een groot publiek al kennis kunnen maken met de vondsten. Het zou mooi zijn als hier een vervolg aan wordt gegeven en het verhaal van deze vindplaats ergens (blijvend) kan worden gepresenteerd. Ik heb begrepen dat er al over diverse initiatieven wordt nagedacht. Zo is de gemeente Tiel – al vanaf de start van het archeologisch onderzoek naar de diverse vindplaatsen binnen bedrijvenpark Medel – in gesprek met het Flipje & Streekmuseum Tiel over hoe de vondsten daar kunnen worden gepresenteerd.
Bent u van mening dat archeologen zelf vaak fantastisch werk doen waar het gaat om het betrekken van het publiek bij onderzoek, maar dat de rijksoverheid het hier (te vaak) laat afweten en dit publiekswerk beter zou kunnen ondersteunen?
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur heb ik voor de jaren 2023 t/m 2025 € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties en € 300.000 voor publieksparticipatie en archeologie. Daarnaast heb ik binnen het werkveld de vraag uitgezet wat wenselijk is ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden voor het uitvoeren (en eventueel verplichten) van dergelijk publiekswerk: in het najaar verwacht ik de adviezen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie (dat over het kwaliteitsstelsel gaat) en van de programmaraad die zich buigt over het instellen van een onderzoeksplatform voor de Nederlandse archeologie.
Herkent u dat Nederland te weinig doet om archeologische (top)vondsten aan een breed publiek te tonen? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het in de motie van het lid Beckerman c.s. gemelde knelpunt dat archeologie bij een breed publiek te onzichtbaar is?2
In mijn beleidsreactie3 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, erken ik dat de kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek pas echt betekenis krijgt in relatie tot het publiek en dat het vinden van financiering voor activiteiten gericht op publieksbereik en/of -participatie vaak lastig is. Ik heb daarom diverse maatregelen aangekondigd om de relatie tussen archeologie en het publiek te versterken. Via het Mondriaanfonds heb ik in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Ook heb ik in deze jaren € 300.000 per jaar extra vrijgemaakt voor publieksparticipatie. Het Groot Reuvensoverleg (het verenigde platform voor de archeologie van Nederland) onderzoekt op dit moment hoe dit zo laagdrempelig mogelijk kan worden aangevraagd door geïnteresseerde partijen. Verder heb ik structurele financiering van de Archeohotspots mogelijk gemaakt. Dit zijn plekken, verspreid in het land, waar publiek aan de slag kan met vondsmateriaal. Met de koepel voor vrijwilligers in de archeologie – de AWN – ben ik in gesprek over hoe ik hen kan helpen met het versterken van hun organisatie.
Bent u bereid de aanbeveling van de Raad voor Cultuur op te volgen en te komen tot een fonds (landelijke voorziening) voor publieksbereik en participatie? Bent u tevens bereid het werkveld zeggenschap te geven over de besteding van dit fonds?
De Raad voor Cultuur adviseert om een landelijke voorziening voor publieksbereik en -participatie onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie. Zoals ik onder vraag 10 beschrijf, vind ik het belangrijk dat er een sterke band bestaat tussen de archeologie en het publiek. Toch heb ik in mijn reactie op het advies van de Raad aangegeven deze aanbeveling niet over te nemen. Er zijn reeds veel organisaties – lokaal en landelijk – actief op het brede terrein van cultuurparticipatie en -educatie (zoals Erfgoedhuizen, vrijwilligersorganisaties of gemeentelijke cultuurmenu’s). Ik ben van mening dat het effectiever is wanneer daarbinnen op een goede manier aandacht wordt besteed aan archeologie. Omdat het voor deze organisaties vaak lastig is om initiatieven te financieren heb ik – naast de (extra) middelen die via het Mondriaanfonds beschikbaar zijn voor publiekspresentaties – € 300.000 per jaar vrijgemaakt voor publieksbereik en -participatie. Het Groot Reuvensoverleg heeft het initiatief genomen om te onderzoeken hoe hiervoor een laagdrempelig fonds kan worden ingericht. Het werkveld is hiermee aan zet voor de besteding van dit geld. Ik ontvang hun voorstel later dit jaar.
Deelt u de opvatting dat niet alleen topvondsten maar ook onderzoek en vondsten die vooral van lokaal belang zijn interessant kunnen zijn om te tonen aan het publiek? Deelt u daarom de opvatting dat het borgen van publieksbereik niet enkel op topvondsten gericht moet zijn maar breder en verankering in de nationale wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk is?
Ik deel die opvatting. In mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb ik daarom aangegeven dat, via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie, zal worden geregeld dat een beargumenteerde afweging ten aanzien van publieksbereik en publieksparticipatie bij uit te voeren onderzoek, onderdeel wordt van de kwaliteitsnorm. Aan het Centraal College voor Deskundigen in de Archeologie, is gevraagd hoe dit het beste uitgewerkt kan worden. Ik verwacht hun advies in het najaar.
Herkent u dat belangrijke ontdekkingen die de Tielse vindplaats zo bijzonder maken, zoals dat we hier te maken hebben met een kalender, pas tijdens uitwerking in het lab zijn gedaan en deze zonder goede financiering mogelijk dus onontdekt zouden zijn gebleven?
Het verhaal dat gereconstrueerd kan worden uit archeologisch onderzoek is een combinatie van goed veldwerk en goede uitwerking. Voor beide aspecten geldt dat goede financiering en een doordachte handelwijze randvoorwaarden zijn om tot goed inzicht te komen over wat zich in het verleden op een locatie heeft afgespeeld. Daarom is het belangrijk dat er voor alle fasen van archeologisch onderzoek voldoende middelen beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat, om topvondsten niet onontdekt te laten blijven, financiering van zowel de uitwerking van archeologisch onderzoek in de breedte als de financiering van de uitwerking van topvondsten beter moet?
De financiering van (de uitwerking van) het merendeel van het archeologisch onderzoek verloopt via het «de verstoorder betaalt»-beginsel. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten draagt voor het benodigde onderzoek en de uitwerking daarvan. Archeologische bedrijven voeren dit onderzoek uit. Via certificering van deze bedrijven – op basis van een achterliggend systeem van kwaliteitszorg – wordt een bepaalde basiskwaliteit van onderzoek gegarandeerd.
Ik deel de mening dat de uitwerking van topvondsten om meer vraagt dan basisonderzoek. De unieke vondsten van een grafveld en boerderij van circa 5.000 jaar oud – die in 2015 werden gedaan in de gemeente Dalfsen – waren aanleiding om via NWO € 250.000 per jaar vrij te maken voor dergelijk verdiepend onderzoek. Deze aanpak krijgt een vervolg via het onderzoeksplatform dat in voorbereiding is.
Bent u van mening dat meer nationale financiering voor (top)vondsten cruciaal is? Bent u voorts van mening dat het werkveld zeggenschap moet krijgen over de onderzoeksagenda?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb aangegeven, vind ik het passend dat het Rijk (samen met anderen) onderzoek mogelijk maakt dat verder gaat dan de standaard diepgang en dat binnen het huidige archeologiebestel niet vanzelf tot stand komt. Ik heb structureel € 1,5 miljoen vrijgemaakt voor de inrichting van een onderzoeksplatform waarin bestaande partijen gaan samenwerken. Er is een programmaraad uit het werkveld aangesteld die eind 2023 adviseert over de doelen, structuur en financiering van dit initiatief. Vervolgens kunnen geïnteresseerde partijen vanaf 2024 concrete projecten aanvragen. In de programmaraad zijn bedrijven, specialisten, overheden, universiteiten, musea en initiatiefnemers vertegenwoordigd. Hiermee borg ik dat het (brede) werkveld zeggenschap krijgt over de onderzoeksagenda.
Herkent u zich in de conclusie van de Raad voor Cultuur dat de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk staat?
Ja. Ik onderschrijf echter ook de conclusie van de Raad dat er veel goed gaat en dat er geen fundamentele wijziging van het stelsel nodig is. Gezien de zorg over de kwaliteit, heb ik diverse verbeteracties in gang gezet. Het betreft bijvoorbeeld de inrichting van het onderzoeksplatform (zie vraag 15) en het ondersteunen van de sector bij initiatieven om het certificeringsstelsel (met name de achterliggende kwaliteitsnorm) beter aan te laten sluiten bij wensen die voortkomen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk. In dat kader heb ik onder andere aan het Centraal College van Deskundigen Archeologie gevraagd of de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dusdanig kan worden aangepast dat hierin ruimte ontstaat voor collegiale toetsing.
Herkent u dat dit een gevolg is van de gekozen vorm van marktwerking en een zich terugtrekkende rijksoverheid?
De druk op de kwaliteit van archeologisch onderzoek is niet aan één oorzaak toe te wijzen en vraagt dus ook om verbeteracties op verschillende vlakken. In mijn beleidsreactie heb ik daarom diverse maatregelen aangekondigd, zoals het verbeteren van de deskundigheid bij gemeenten en het laten maken van een economische analyse naar de prijsdruk in de archeologische markt. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen is opgestart.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid moet ingrijpen om te zorgen dat belangrijke vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt moeten kunnen worden?
Het is belangrijk dat archeologische vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt kunnen worden. Binnen het huidige wettelijke stelsel wordt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed geborgd. De kans is daardoor zeer klein dat er vindplaatsen ongezien verloren gaan. Hoe er vervolgens met deze vindplaatsen wordt omgegaan (of, en hoe ze worden onderzocht en uitgewerkt) is – in de meeste gevallen – aan de gemeente. Ingrijpen van de rijksoverheid ligt daarbij niet voor de hand. Wel hebben diverse gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het verbeteren van hun erfgoedzorg. Ik investeer daarom in hun capaciteit en deskundigheid (zie ook mijn antwoord op de vragen 21 t/m 24). Om voor uitzonderlijke vindplaatsen verdiepend onderzoek mogelijk te maken dat binnen het huidige bestel niet vanzelf tot stand komt, richt ik een onderzoeksplatform in met een structureel werkbudget.
Herkent u dat de uitwerking van opgravingen en ander veldonderzoek onder druk staat doordat archeologen wel de plicht hebben om binnen twee jaar te publiceren, maar verstoorders zich niet altijd verplicht voelen om te betalen voor de uitwerking? Welke stappen wilt u gaan zetten om te zorgen dat dit probleem wordt verholpen?
Dit punt is bij mij onder de aandacht gebracht door een aantal uitvoerders van archeologisch onderzoek. Ik deel deze zorgen. Hoewel uit de evaluatie van de Erfgoedwet en het eerdere advies van de Raad voor Cultuur blijkt dat er geen fundamentele stelselwijziging nodig is, zijn er zeker knelpunten. In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad heb ik geconcludeerd dat er geen draagvlak is bij gemeenten en initiatiefnemers om de rapportageplicht te verleggen naar de initiatiefnemer. Dit zou de handhaving voor gemeenten te complex maken.
Uitvoerders van archeologisch onderzoek mogen hier natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Ze kunnen daarom uitstel of ontheffing aanvragen voor het binnen twee jaar publiceren van een onderzoek, wanneer ze – buiten hun schuld om – niet aan deze termijn kunnen voldoen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beoordeeld deze verzoeken. Uitstel wordt bijvoorbeeld verleend wanneer de uitwerking vraagt om een grote hoeveelheid specialistisch onderzoek dat maar beperkt kan worden uitgezet in de markt en dus een grote doorlooptijd kent. Ontheffing wordt bijvoorbeeld verleend wanneer een initiatiefnemer niet wil of kan betalen voor de uitwerking en deze hier niet toe verplicht kan worden. In dat kader is het ook zeer belangrijk dat gemeentes beschikken over voldoende kennis en mankracht om goede vergunningsvoorwaarden op te stellen en toe te zien op de naleving (en eventuele handhaving) daarvan. Ik investeer daarom in versterking van de gemeentelijke erfgoedzorg. Zo worden gemeenten beter in staat gesteld om initiatiefnemers aan hun verantwoordelijkheden te houden, waarmee zij de uitvoerders van onderzoek ondersteunen bij het doorlopen van hun proces.
Bent u van mening dat in het huidige bestel nauwelijks ruimte is voor synthetiserend onderzoek? Deelt u de opvatting dat er grote kenniswinst kan worden geboekt als vindplaatsen niet alleen individueel worden uitgewerkt, maar juist verschillende vindplaatsen met elkaar worden vergeleken? Welke stappen wilt u zetten om ervoor te zorgen dat er meer synthetiserend onderzoek zal plaatsvinden?
Het via synthetiserend onderzoek samenbrengen van de kennis uit verschillende vindplaatsen, is een belangrijk middel om onze kennis van het verleden uit te breiden. We kunnen daarmee niet alleen nieuwe verhalen aan onze geschiedenis toevoegen, maar ook nieuwe, betere vragen formuleren en het archeologisch belang bij processen van ruimtelijke ordening beter afwegen.
Al in 2012 kwam uit de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg naar voren dat dit type onderzoek binnen het huidige bestel niet vanzelfsprekend van de grond komt.4 Daarom is toen het onderzoeksprogramma Oogst van Malta gestart. In de periode 2015 – 2022 heeft dit programma zestien indrukwekkende syntheses over uiteenlopende onderwerpen opgeleverd. Voor dit structurele programma is € 250.000 per jaar beschikbaar. Het Oogst van Malta programma wordt voortgezet in samenhang met het onderzoeksplatform archeologie dat in voorbereiding is (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Deelt u de analyse dat het feit dat Tiel goede eigen archeologische kennis had, dit cruciaal was voor het kunnen doen van deze belangrijke ontdekkingen?
De gemeenten in Nederland vervullen een sleutelrol binnen de erfgoedzorg. Om deze rol goed te kunnen vervullen – en zo te voorkomen dat waardevol archeologisch erfgoed ongezien verloren gaat – is inhoudelijke expertise onontbeerlijk. De capaciteit en deskundigheid bij gemeenten op het terrein van archeologie (en het erfgoedveld als geheel) staan echter onder druk. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreacties op het advies Archeologie bij de Tijd en de Beleidsdoorlichting erfgoed, vind ik dit zorgwekkend. Ik stel daarom € 3 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken van de erfgoedzorg bij gemeenten.
Om een traject op te zetten dat aansluit bij de behoefte, werk ik nauw samen met partijen als het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), het Provinciaal Vakberaad archeologie (PVa) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM). Aan de start van het verbetertraject wordt (per provincie) geïnventariseerd waar de aandachtspunten en behoeftes zitten. Ook zal inzichtelijk worden gemaakt wat gemeenten minimaal moeten borgen en wat er nog meer mogelijk is. Vanuit die basis kunnen projecten worden gefinancierd gericht op concrete verbeteracties. Omdat deze acties zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de lokale behoefte, kunnen deze diverse vormen aannemen. Te denken valt aan zaken als een cursus erfgoedzorg voor toezichthouders, of cofinanciering van een regio-archeoloog voor diverse kleine gemeentes.
Hoe beziet u in dat licht het feit dat, zoals het rapport van de Raad voor Cultuur aantoont, ondanks de decentralisatie, nog steeds 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog tot hun beschikking hebben?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u van mening dat het enkel gemeenten aanmoedigen om aan hun plicht te voldoen niet genoeg is en er meer nodig is om te voorkomen dat topvondsten onontdekt blijven?
Zie antwoord vraag 21.
Met andere woorden: deelt u de analyse van de Raad voor Cultuur dat het gebrek aan structurele rijksmiddelen ervoor zorgt dat veel gemeenten hun taak niet naar behoren (kunnen) uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht; «Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop» in het Financieel Dagblad d.d. van 26 juni jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Naar aanleiding van het bericht in het Financieel Dagblad heeft ERES REIT, de Canadese vastgoedbelegger waaraan wordt gerefereerd, een bericht naar buiten gebracht waarin zij heeft aangeven een strategic review te laten doen2. Volgens het bericht moet de strategic review nog worden afgerond en er wordt aangegeven dat er op voorhand geen uitspraken kunnen worden gedaan of, in hoeverre en op welke termijn dit mogelijk zou kunnen leiden tot enige transactie met ERES. Gegeven het feit dat deze investeerder alleen een onderzoek laat doen en er (nog) geen besluit is genomen, kan ik alleen melden dat ik deze ontwikkeling volg.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van stadsgeograaf Cody Hochstenbach; «Wat deze ontwikkeling wat mij betreft vooral laat zien: als je betaalbaar huren mogelijk wil maken zonder afhankelijk te zijn van beleggers die zich laten leiden door de grillen van de markt, dan moet je zorgen voor volkshuisvestelijke alternatieven»?
Betaalbaar wonen is belangrijk voor ons allemaal. Met het programma betaalbaar wonen laat ik zien dat dit een speerpunt van mijn beleid is. Betaalbaar wonen in de sociale huursector wordt voor een groot deel mogelijk gemaakt door woningcorporaties. Institutionele investeerders leggen zich meer toe op het huisvesten van middeninkomens in middenhuur. Om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen zijn zowel woningcorporaties als marktpartijen nodig. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Het gaat er uiteindelijk niet om wie de eigenaar is, iedere huurder heeft het recht op een kwalitatief goede woningen tegen een redelijke prijs. Om dat te borgen heb ik recent het wetsvoorstel betaalbare huur ondanks de demissionaire status van het Kabinet, ter advisering naar de Raad van State gestuurd.
Bent u het eens met de stelling dat dat maatregelen tegen beleggers goed zijn, mits er tegelijk ook gezorgd wordt voor volkshuisvestelijke alternatieven?
De maatregelen die afgelopen tijd zijn genomen (zoals de differentiatie van de overdrachtsbelasting en het wetsvoorstel betaalbare huur) zijn niet enkel gericht tegen beleggers. Het zijn maatregelen die leiden tot een ander evenwicht tussen bijvoorbeeld starters en beleggers.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er kapitaal vanuit marktpartijen nodig die willen investeren in nieuwbouw om mensen betaalbaar te huisvesten. Ik ben van mening dat investeren in woningen mogelijk is, zeker wanneer dat beleggers zijn die voor de lange termijn willen investeren en genoegen nemen met een acceptabel rendement door redelijke huurprijzen te hanteren.
Bent u het eens met de stelling dat dit het moment is om huurders niet meer afhankelijk te laten maken van beleggers en te zorgen voor betaalbare huren door klaar te staan met volkshuisvestelijke alternatieven die goed zijn voor huurders? Zo ja, met welke volkshuisvestelijke alternatieven gaat u komen om onder andere toekomstige verkopen van huurwoningen van beleggers over te (laten) nemen en voldoende huuraanbod te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 ben ik van mening dat er én corporaties én beleggers nodig zijn voor de nieuwbouwopgave als het gaat om betaalbare woningen. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Vanuit het wetsvoorstel betaalbare huur heb ik de afspraak met institutionele investeerders en ontwikkelaars gemaakt dat zij zich committeren om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen tot 2030 te realiseren. Hiermee laten investeerders zien dat zij ook zelf in betaalbare huurwoningen willen investeren.
Kunt u ook reflecteren op de volgende uitspraak van de heer Hochstenbach; «Het reguleren van de huren en tegelijkertijd hopen dat beleggers met winstmotieven onverstoord door blijven bouwen en exploiteren, zorgt onvermijdelijk ergens voor een knelpunt»?
In algemene zin kan ik de uitspraak van de heer Hochstenbach volgen. De gevolgen van het wetsvoorstel betaalbare huur zal zijn dat in sommige gevallen het realiseren van middenhuur minder rendabel kan worden. Daarom heb ik heb ik gezocht naar een goede balans in het wetsvoorstel betaalbare huur tussen enerzijds het meer betaalbaar maken van huren voor middeninkomens en anderzijds door het aantrekkelijk te houden om te investeren in middenhuur.
Bent u het eens met de stelling dat dat deze verkoop aantoont dat u veel meer dan nu het geval is, moet inzetten op woningcorporaties en wooncoöperaties omdat ze geen winstoogmerk hebben en er daardoor niet alleen meer gebouwd kan worden maar ook betaalbaarder verhuurd wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat ben ik niet, het gaat uiteindelijk, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven om een kwalitatief goede woning tegen een redelijke prijs. De eigendomssituatie is daarbij niet bepalend en hoort dat ook niet te zijn, hetzelfde doel kan beter worden bereikt door middel van wet- en regelgeving, zoals met het wetsvoorstel betaalbare huur.
Bent u bereid te bezien of en hoe deze woningen weer publiek kunnen worden?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik er vanuit dat met «publiek» wordt bedoeld het eigendom van woningen bij een woningcorporatie, dit gezien vraag 9 gaat over de mogelijke rol van gemeenten. Woningcorporaties zijn private partijen die hun eigen vastgoedstrategie bepalen. Het is dan ook aan de corporaties om te bepalen of zij bepaalde woningen aan hun voorraad willen en kunnen toevoegen daarnaast is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 7, de eigendomssituatie niet relevant.
Bent u bereid te bezien of de sociale huurwoningen van deze belegger in handen kunnen worden gebracht van de gemeenten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 doet ERES REIT een intern onderzoek en is er nog geen besluit genomen over hetgeen zij met hun woningportefeuille willen doen.
Bent u bereid om samen met Aedes het gesprek met deze belegger aan te gaan om te bezien of deze woningen in handen van corporaties gebracht kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 4 en 8 gaat het niet om de eigendomssituatie en is het aan corporaties zelf om te bepalen of zij vastgoed willen overnemen. Ik zal Aedes op de hoogte stellen van de door uw Kamer gestelde vragen en mijn antwoorden, het is dan aan de corporaties zelf om al dan niet verdere stappen te nemen.
Wat vindt u ervan dat huurwoningen in Nederland worden verkocht om daarmee kapitaal op te halen voor investeringen in het buitenland, omdat de huidige rente hoger is dan in de voorgaande periode?
Ik vind het belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Verkoop van woningen leidt in beginsel niet tot een kleinere woningvoorraad. Het is de vraag waar de te verkopen woningen terechtkomen. Als woningen ook aan particulieren worden verkocht kan dat ook bijvoorbeeld starters of mensen met een middeninkomen aan een woning helpen, dan is dat positief.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en/of toekomstige verkopen een mogelijkheid bieden om private huurwoningen die voorheen sociaal verhuurd werden, terug te brengen in het sociale segment, waardoor de enorme wachtlijsten kunnen worden teruggebracht?
Het gaat bij de bepaling van de huurprijs om de kwaliteit van de woning. Soms kunnen woningen, na mutatie, uit het sociale segment verdwijnen omdat de huurprijs omhoog gebracht mag worden. Tegelijkertijd zijn er ook woningen die nu in het middenhuursegment vallen, of daarboven, als gevolg van de invoering van de wet betaalbare huur na mutatie in het sociale segment (terug)komen. Ik vind de kwaliteit van de woning daarbij leidend.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers een aantal nieuwe maatregelen, dat grondrechten van huurders beter moet beschermen, misbruiken om de verkoop van hun woningen te legitimeren terwijl andere factoren zoals de rentestand een veel grotere rol spelen?
Beleggers kunnen vanwege meerdere redenen ervoor kiezen om hun woningen te verkopen. Veelal zullen daar bedrijfseconomische motieven aan ten grondslag liggen. De gestegen rente kan inderdaad van invloed zijn op de vraag of het voor een belegger nog rendabel is om een woning te verhuren.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers zodra er tegenwind is geen betrouwbare partner zijn in het oplossen van de wooncrisis? Zo nee, waarom niet?
Beleggers zien zich geconfronteerd met de huidige marktomstandigheden, zoals de gestegen rente en bouwkosten. Dat betekent dat het rondrekenen van projecten lastiger dan een paar jaar terug zal zijn. Met alle maatregelen die ik neem tracht ik marktpartijen, maar ook gemeenten en corporaties, aan te sporen om vaart te maken met nieuwbouw. Tegelijkertijd weten we dat het tijd kost voor partijen, zowel woningcorporaties als beleggers, zich aan te laten passen aan de huidige marktomstandigheden.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers, die op zoek zijn naar maximaal rendement door bijvoorbeeld (extreem) hoge huurverhogingen door te voeren, beleid voeren dat haaks staat op het fundamenteel mensenrecht op behoorlijke huisvesting?
Extreme huurstijgingen vind ik niet wenselijk. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en deze belegger het zoveelste voorbeeld zijn dat je wonen niet aan de markt kunt overlaten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In voorgaande antwoorden heb ik reeds aangegeven dat we zowel marktpartijen, als gemeenten en corporaties hard nodig hebben voor het oplossen van het nieuwbouwtekort.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel brutowinst afkomstig van huurders en eventuele toekomstige eigenaar-bewoners uit Nederland nu naar het buitenland gaat, wetende dat dit geld door woningcorporaties en wooncoöperaties in Nederland geherinvesteerd zou worden?
In heb geen inzicht in de geldstromen tussen Nederlandse dochterondernemingen en de betreffende buitenlandse moederbedrijven. Los daarvan kunnen verhuurders er voor kiezen om te investeren in het bezit bijvoorbeeld voor verbetering kwaliteit of investeringen in duurzaamheid.
Klopt het dat dit bedrijf na de aankoop van deze de huren in de vrije sector bewust enorm verhoogd heeft waaronder absurde huurprijsverhogingen in Utrecht? Zo ja, kunnen we constateren dat deze belegger ongewenst is?
In 2019 is een door ERES aangekocht woningcomplex in het nieuws gekomen vanwege schriftelijke vragen van de Utrechtse gemeenteraad3. Bewoners van het woningcomplex uit 1960 dat in 2017 is gerenoveerd kregen te maken met een huurverhoging van 7,6 procent. De gemiddelde huurstijging in Utrecht in het betreffende jaar was identiek als bij dit complex.
De net average monthly rents (AMR) stijgt bij Eres met circa 16 procent van 2018 naar 20224. In diezelfde periode is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Nederland met circa 4 procent gestegen. Echter is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Amsterdam en Utrecht in die periode met circa 12 procent gestegen5. ERES geeft zelf aan dat zij een lange termijn institutionele belegger zijn, met als business model het kopen van woningcomplexen die woningcorporaties dan wel andere institutionele beleggers in de verkoop zetten. ERES investeert in de woningcomplexen die zij aankoopt en behoudt deze daarmee voor de huurmarkt.
Dit laat onverlet dat ik extreme huurstijgingen niet wenselijk vindt. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Klopt het dat dit Canadese bedrijf ook in Canada ongewenst is mede als gevolg van hoge huurverhogingen?
Ik kan niet beoordelen of de Canadese organisatie Capreit in Canada ongewenst is, waarbij ERES zelf aangeeft dat zij in Nederland een eigen entiteit heeft en zelfstandig opereert.
Eind 2020 heeft Acorn (een organisatie in Canada die opkomt voor lage- en middeninkomens) een manifest gepubliceerd tegen Capreit6. Hierin ageren zij tegen de huurverhogingen, de hoge marges, het afschuiven van onderhoud op huurders en het lage bedrag dat aan belasting wordt betaald. Ik ken de situatie in Canada onvoldoende om hier een eigen oordeel over te vellen.
Klopt het dat dit bedrijf naast het doorvoeren van hoge huurverhogingen in Canada nauwelijks belasting betaalt en slecht onderhoudt?
Zoals bij vraag 19 beschreven heeft Acorn deze kritiek geuit. Volgens Acorn heeft Capreit in de periode 2019–2022 circa 120.000 dollar belasting betaald. Het netto inkomen in die periode was volgens Acorn circa 3,5 miljard dollar. Hiervan is circa 2 miljard dollar door de waardestijging van het vastgoed7.
Ik heb geen zicht op de staat van het onderhoud van het vastgoed van Capreit.
Klopt het dat de stad Montréal het bezit aldaar van dit Canadese bedrijf wil overnemen?
Op 27 juni 2023 heeft CBC bericht dat Capreit enkele honderden woningen in Montréal wil verkopen8. Als reden wordt aangegeven dat Capreit met de opbrengst wil investeren in nieuwbouwwoningen. De stad Montreal is volgens het artikel inderdaad geïnteresseerd om die woningen te kopen.
De stad Montreal heeft reeds vastgoed van verschillende marktpartijen gekocht om de huren betaalbaar te houden. Ze zijn ook niet alleen geïnteresseerd om woningen van Capreit te kopen, maar ook van andere eigenaren. Hiervoor is de komende tien jaar 600 miljoen dollar beschikbaar gesteld.
Zijn er nog meer (grote) beleggers die op dezelfde manier opereren van opkopen, huren verhogen, niet of nauwelijks onderhoud plegen en vervolgens verkopen? Zo ja, welke en hoeveel woningen bezitten?
Hierover is mij geen data bekend.
Bent u nog steeds een groot voorstander van het binnenhalen van (grote) private partijen die in woonrechten beleggen?
De woningbouwopgave is groot. Dat maakt dat zowel corporaties, maar zeker ook marktpartijen nodig zijn om te investeren in nieuwbouw.
Heeft de verkoop van private huurwoningen in het gereguleerd segment aan de zittende huurder of andere toekomstige eigenaar-bewoner nog invloed op de verkoopdoelstelling die in de Nationale Prestatieafspraken opgenomen is, aangezien de verkoop van woningen in het gereguleerd huursegment van invloed is op de beschikbaarheid van woningen in het gereguleerd huursegment? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en kunt u dan aangeven wanneer de verkoop van deze gereguleerde private huurwoningen wel van invloed zijn op de beschikbaarheid en dus ook op de bouwdoelstelling van sociale huurwoningen?
Verkoop van het sociale huurwoningen kan, maar hoeft niet, van invloed zijn op de beschikbaarheid in het gereguleerde segment. Dat is afhankelijk van de kwaliteit van de woningen en welke huur (maximaal) wordt gerekend bij mutatie. Er is echter geen koppeling met de Nationale prestatieafspraken omdat die afspraken zijn gemaakt met de woningcorporaties, de Nationale Prestatieafspraken bevatten daarnaast geen verkoopdoelstelling.
Bent u het met de stelling eens dat woningen van partners die in publieke handen zijn een betrouwbaarder partner is dan beleggers in het oplossen van de wooncrisis?
Ik kan het met deze stelling niet eens of oneens zijn. Zoals aangegeven hebben private investeerders ook een rol in de woningmarkt. Zo kan nieuwbouw door een institutionele belegger ervoor zorgen dat huishoudens met een iets hoger inkomen een sociale huurwoning achterlaten. De verkoop van een gereguleerde huurwoning of een middenhuur woning kan betekenen dat een jong huishouden een eerste stap kan zetten op de woningmarkt. Wel is het zo dat woningcorporaties voor de zeer lange termijn investeren en het hen ook niet is toegestaan om hun vermogen in een andere sector te investeren. Eenmaal gebouwde woningen, door bijvoorbeeld een institutionele belegger, verdwijnen echter ook bij economische tegenwind niet uit de voorraad.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Ja.
PFAS |
|
Bouchallikh , Eva van Esch (PvdD), Sandra Beckerman , Kiki Hagen (D66), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die een vergunning hebben om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mogen lozen/uitstoten)?
Nee, hiervan is geen gecentraliseerd overzicht. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van PFAS-emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Het bevoegd gezag zou in dat geval aanzienlijke middelen moeten inzetten om deze lijst te maken en te onderhouden, wat ten koste zou gaan van de inspanningen om emissies effectief te reguleren en te verminderen. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen1. Als invulling van de motie Haverkort2 wordt een overzicht gemaakt van de belangrijkste PFAS-emissies. Hierin worden zowel de directe als indirecte lozingen meegenomen. De Kamer zal over de uitvoering van de motie voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water worden geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die in het verleden een vergunning hebben gehad om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke instanties zijn verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten? Onder welke voorwaarden worden vergunningen verleend?
Het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten valt onder de verantwoordelijkheid van verschillende overheidsinstanties, afhankelijk van de locatie en bevoegdheid rondom de activiteit. Op nationaal niveau is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het milieubeleid en het vaststellen van algemene regels en normen. De uitvoering van de vergunningverlening en het toezicht is gedelegeerd. Voor milieuvergunningen en watervergunningen voor indirecte lozingen zijn de provincies en gemeenten bevoegd gezag. Provincies zijn bevoegd gezag voor grotere milieubelastende activiteiten, zoals industriële installaties en afvalverwerkers, terwijl gemeenten bevoegd zijn voor minder complexe activiteiten, zoals horeca en kleinere bedrijven. Omgevingsdiensten zijn de uitvoeringsorganisaties namens de provincies en gemeenten.
Voor watervergunningen is de verantwoordelijkheid verdeeld tussen de waterschappen en Rijkswaterstaat. Waterschappen zijn bevoegd voor activiteiten die betrekking hebben op regionale wateren.
Rijkswaterstaat is bevoegd gezag voor de Rijkswateren (behalve voor indirecte lozingen waarvoor een gemeente of provincie bevoegd gezag is).
Milieu- en watervergunningen worden verleend onder strikte specifieke voorwaarden om ervoor te zorgen dat de activiteiten in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, en om de bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen. Hoewel de voorwaarden kunnen variëren afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit, zal de initiatiefnemer in alle gevallen de Best Beschikbare Technieken (BBT) moeten toepassen om emissies te beperken. Met BBT wordt bedoeld de meest doeltreffende methoden en werkwijzen die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies te beperken. Hierbij zal afhankelijk van de schadelijkheid van een stof door het bevoegd gezag in meer of mindere mate inspanning worden gevraagd van de initiatiefnemer. Een initiatiefnemer is verplicht om elke maatregel uit te voeren die gezien kan worden als economisch redelijk. Vervolgens wordt met de immissietoets gecontroleerd of de emissie (na toepassing van BBT) in voldoende mate is beperkt en niet leidt tot overschrijding van de milieukwaliteitsnormen voor de ecologische toestand en drinkwaterkwaliteit. Indien een overschrijding wordt berekend met de immissietoets, zal de emissie verder moeten worden beperkt alvorens deze kan worden toegestaan (BBT+ maatregelen). Een schematische weergave van de te nemen stappen bij vergunningverlening is opgenomen in figuur 1 en een uitgebreidere toelichting staat op de website van infomil3 en de helpdesk water4.
Figuur 1: schematische weergave beoordeling wateremissie.
Kunt u aangeven welke drinkwaterbronnen op dit moment gevaar lopen door de aanwezigheid van PFAS? Kunt u een overzicht geven van de PFAS-concentraties per drinkwaterbron?
Ja, de recente RIVM studie5 heeft de humane blootstelling aan PFAS via verschillende routes in beeld gebracht. Het is duidelijk dat de concentraties PFAS-verbindingen die aangetroffen worden in winningen waar oppervlaktewater gebruikt wordt, hoger is dan de concentraties die aangetroffen worden in grondwaterwinningen, maar ook in de grondwaterwinningen worden PFAS verbindingen aangetroffen.
Bijlage C van het RIVM rapport toont de gemiddelde concentraties in drinkwater gemaakt van oppervlakte- en grondwaterbronnen, op basis van de analyses die zijn uitgevoerd door de drinkwaterbedrijven.6
De bedrijven die oppervlaktewater gebruiken voor de drinkwaterproductie, plaatsen op hun websites ook actuele informatie over de PFAS verbindingen die zij aantreffen in hun innamepunten.
Waterbedrijf Groningen
WML
PWN
Waternet
Dunea
Evides
Oasen
Kunt u aangeven wat de gezondheidskundige effecten zijn van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Mensen kunnen PFAS op verschillende manieren binnenkrijgen. Bijvoorbeeld via voedsel (eten en drinkwater), huisstof, lucht en via contact met materialen waarin ze zijn verwerkt. Voedsel levert de belangrijkste bijdrage aan de aanwezigheid van PFAS in het lichaam. Het RIVM heeft berekend dat mensen in Nederland uit voedsel en drinkwater samen reeds meer PFAS binnenkrijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde. Als je er gedurende meerdere jaren te veel van binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Je wordt dan niet gelijk ziek. Maar als het immuunsysteem minder goed werkt, kun je wel sneller of vaker ziek worden. Zie ook de beantwoording van vraag 23 in deze vragenset en vraag 11 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Kunt u aangeven wat tot op heden de economische schade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
De omvang van de aanwezigheid en daarmee de economische schade van de aanwezigheid van PFAS in onze leefomgeving is niet in beeld. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft CE Delft in februari 2023 het Handboek Milieuprijzen 2023 opgeleverd. Milieuprijzen dienen als een maatstaf voor het verlies aan welvaart dat optreedt wanneer één extra kilogram van een vervuilende stof in het milieu wordt gebracht. In het Handboek Milieuprijzen 2023 zijn echter geen milieuprijzen opgenomen voor PFAS. De aanpak die gevolgd wordt voor het bepalen van de prijs van emissies is niet zonder meer geschikt voor persistente stoffen, omdat deze geen rekening houdt met de tijdsdynamiek van effecten en kosten. Behalve het beter in kaart brengen van de aanwezigheid van PFAS, moeten de effecten van die aanwezigheid op de menselijke gezondheid en ecosysteemdiensten gewaardeerd worden. Het PFAS programma RIVM (zie ook het antwoord op vraag 10) geeft deels invulling aan deze kennisbasis.
Voor een aantal projecten van Rijkswaterstaat is wel bekend dat extra kosten gemaakt zijn voor onderzoek, opslag en afvoer van PFAS-houdende grond. Hierover is uw Kamer middels de MIRT-brieven van 9 juni 2021 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 62) en 26 november 2020 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 45) geïnformeerd. Daarbij is in het MIRT-overzicht opgenomen dat de realisatieprojecten A24 Blankenburgverbinding, de Nieuwe Sluis Terneuzen en de A16 Rotterdam met meerkosten zijn geconfronteerd vanwege PFAS.
Kunt u aangeven wat tot op heden de milieu en natuurschade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven waar in Nederland grondverzet en/of baggerwerkzaamheden niet zijn toegestaan als gevolg van PFAS-vervuiling? Hoeveel bouwprojecten hebben hierdoor vertraging opgelopen en/of zijn afgeblazen?
Grondverzet en baggerwerkzaamheden zijn in beginsel toegestaan als aan de wettelijke eisen wordt voldaan die zijn neergelegd in het Besluit bodemkwaliteit. Er is geen sprake van dat activiteiten als gevolg van PFAS-vervuiling niet zijn toegestaan. Beide activiteiten zijn niet vergunningplichtig, wel moet een melding gedaan worden bij het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. Het handelingskader PFAS geeft door middel van landelijke toepassingswaarden invulling aan de zorgplicht in de bodem- en waterregelgeving. Het gaat niet om wettelijke normen maar om advieswaarden. Diverse decentrale overheden hebben daarnaast specifiek beleid met lokale toepassingswaarden geformuleerd. Onder deze waarden kan verantwoord grond- en baggerspecie hergebruikt worden, daarboven moeten partijen worden gereinigd of gestort. In concrete projecten waar materiaal (deels) niet hergebruikt kan worden, betekent dit dat gezocht moet worden naar ander materiaal. Zowel bij reinigen als bij storten zal dat betekenen dat grondverzet, baggerwerkzaamheden en bouwprojecten duurder uitvallen.
Inmiddels zijn de belangrijkste verontreinigingslocaties wel in beeld, onder meer door onderzoek van decentrale overheden in 2022 en 2023, dat met specifieke uitkeringen van de Rijksoverheid is gefinancierd.7 Cijfers van het Meldpunt bodemkwaliteit geven geen indicatie dat nuttig hergebruik van grond- en baggerstromen stagneert. Het afgelopen jaar zijn er ook geen nieuwe signalen van stagnerende bouwprojecten ontvangen, waar eerder nog wel vertragingen in bouwprojecten gemeld zijn, zoals bij de aanleg van de Nieuwe Sluis in Terneuzen, zie ook het antwoord op vragen 6 en 7. In december 2021 gaf de sector zelf aan dat na de actualisatie van het handelingskader PFAS circa 90% van de knelpunten in het grondverzet opgelost is (Kamerstukken 35 334, nr. 172).
Waar in Nederland bevinden zich stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor het storten van PFAS-houdend afval? Kunt u garanderen dat hier geen risico’s zijn voor het milieu en de omgeving? Zo ja, op basis waarvan?
In 2010 is Europees een eerste concentratiegrenswaarde voor PFOS in afval geïntroduceerd8. Sindsdien zijn ook voor PFOA en PFHxS9 Europees concentratiegrenswaarden voor afval geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat er sindsdien meer zicht is op de aanwezigheid van die PFAS-soorten in afval. Het is echter moeilijk om met zekerheid te weten in welke stortplaatsen in de periode vóór de introductie van die concentratiegrenswaarden afval met PFAS gestort is. Ondanks de onmogelijkheid om op basis van de beschikbare informatie een waterdicht overzicht te geven, is wel een inschatting te maken van mogelijke stortplaatsen waar afval met PFAS gestort is. Deze inschatting is gemaakt door Rijkswaterstaat op basis van 1) digitale meldgegevens van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA); 2) de nabijheid van de stortplaatsen tot Chemours en 3) stortplaatsen waar grondreinigingsresidu van gereinigde PFAS-houdende grond is gestort.
Afvalzorg Zeeasterweg
Lelystad
Open
Mineralz Maasvlakte
Rotterdam
Open
Afvalzorg Nauerna
Zaanstad
Open
Renewi Smink
Amersfoort
Open
Attero Wilp
Voorst
Open
Attero Spinder
Tilburg
Open
Attero Landgraaf
Landgraaf
Open
Derde Merwedehaven
Dordrecht
Gesloten (medio 2013)
Voor wat betreft de risico’s voor milieu en omgeving: de in Nederland aanwezige stortplaatsen worden conform de Europese Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen10 geëxploiteerd. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in o.a. het Stortbesluit bodembescherming11 en het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa)12. Bevoegde gezagen leggen, conform de Richtlijn, voorschriften op aan stortplaatsen. Deze voorschriften zien onder meer toe op het: 1) opvangen en afvoeren van percolaat13; 2) bemonstering van het oppervlaktewater in de nabijheid van de stortplaats; 3) toetsing van noodzakelijke voorzieningen; 4) jaarlijkse rapportage over (het functioneren van) de voorzieningen; 5) noodzakelijkheid urgentieplan als drempelwaardes overschreden worden en 6) toetsing van de bodemgesteldheid. Deze voorschriften zijn belangrijke maatregelen om eventuele risico’s te beheersen en te beperken, en worden door het bevoegde gezag van de stortplaats gehandhaafd.
Bovendien zijn stortplaatsen verplicht bij te dragen aan zogenaamde nazorgfondsen in het kader van de eeuwigdurende nazorg op stortplaatsen. Met deze nazorgfondsen wordt voor stortplaatsen tot in de eeuwigheid geborgd dat middelen beschikbaar zijn voor de nazorg van stortplaatsen wanneer deze gesloten worden. Deze stortplaatsen worden bij de sluiting afgedekt volgens de geldende technische richtlijnen en worden blijvend gemonitord. Met een dergelijke afdichting zouden geen stoffen uit de stortplaats moeten kunnen treden. Hoewel nooit met zekerheid te stellen is dat iets volledig risicoloos is, worden met de vigerende wet- en regelgeving en de monitoring daarop de (opkomende) risico’s voor mens en milieu zo beperkt mogelijk gehouden.
Kunt u een overzicht geven van alle onderzoeken die op dit moment lopen naar de effecten van PFAS op gezondheid en milieu en hoe wijdverspreid het PFAS probleem is in Nederland? Kunt u per onderzoek aangeven wanneer de resultaten van dit onderzoek worden verwacht en op welke manier deze bijdragen aan het bepalen van het beleid rondom PFAS?
Op deze onderwerpen is er sprake van een snel toenemende aandacht bij diverse overheden. Het is daarom onmogelijk om een totaaloverzicht te geven van alle lopende onderzoeken.
Het Ministerie van IenW heeft samen met de Ministeries van VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven te onderzoeken wat er gedaan kan worden om de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS omlaag te brengen (PFAS Programma RIVM14). Daarvoor willen we ook weten hoeveel PFAS er in het milieu zit én hoeveel PFAS mensen binnenkrijgen. Het onderzoek richt zich op heel Nederland, maar onderzoekt ook of het mogelijk is om regionale verschillen mee te nemen. Het onderzoek onderzoekt ook hoe de risico’s van blootstelling aan mengsels van PFAS het beste geduid kunnen worden. Het onderzoek duurt tot 2025. Met deze kennis wordt beoogd het beleid en maatregelen rondom PFAS te onderbouwen.
Is er zicht op de effecten van PFAS op de werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders en specifiek voor mensen rondom de Westerschelde en Chemours? Zo ja, wat zijn deze effecten dan?
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA beschouwde in 2020 de verminderde reactie van het immuunsysteem op vaccinatie als het meest kritieke effect op de menselijke gezondheid. Geen van de onderliggende onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland, maar de bevindingen zijn zeker relevant voor Nederland. Als iemand gedurende meerdere jaren te veel PFAS binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen, waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Het RIVM heeft momenteel geen zicht op mogelijk verminderde werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders.
Is er voldoende kennis en capaciteit aanwezig bij de omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat om adequaat toezicht te kunnen houden op de uitstoot/lozing van PFAS?
De kennis en capaciteit voor complexe vergunningen is continue een aandachtspunt. De kennis en capaciteit om adequaat toezicht te kunnen houden op o.a. PFAS is voor verbetering vatbaar. Het is in de huidige krappe arbeidsmarkt lastig om ervaren mensen te werven. Dit heeft onze volle aandacht.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden bij stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor de stort van PFAS-houdend afval?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waarom is er geen aanvullend onderzoek gedaan naar aanleiding van de eerdere aflevering van Zembla waaruit naar voren kwam dat er hoge concentraties GenX zijn gemeten bij Brienenoord en Maassluis?
Er is wel aanvullend onderzoek gedaan. Rijkswaterstaat heeft de monitoringsresultaten van het rivierenonderzoek nader onderzocht, onder meer met behulp van stromingsmodellen. In de Kamerbrief van 28 oktober 202215 is aangegeven dat op basis hiervan de verhoogde GenX concentraties niet aan een bepaalde partij toegewezen kunnen worden.
In aanvulling hierop heeft Rijkswaterstaat de resultaten van bemonsteringen in nabijheid van Chemours (uit de periode dat er sprake was van tijdelijk hoge concentraties) opnieuw bekeken. Uit geen van deze metingen is naar voren gekomen dat er sprake is geweest van een overschrijding van de gestelde eis voor GenX door Chemours. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is geweest van een lozing door Chemours dan wel door andere bedrijven. Chemours heeft aangegeven dat in de periode 9 september t/m 26 november 2021 alle productie-eenheden van Chemours uit bedrijf waren vanwege onderhoud.
Bent u het ermee eens dat iedere melding van een grootschalige PFAS-lozing of uitstoot onderzocht moet worden en dat de dader bestraft dient te worden? Klopt het dat de vorm van PFAS goed te herleiden is naar de bron/producent van de betreffende PFAS?
Elk bedrijf heeft zich te houden aan de voorwaarden in haar vergunning. PFAS hebben echter vele toepassingen en de stoffen kunnen dus ook op verschillende plekken gebruikt worden. Het is in veel gevallen lastig om op basis van het type PFAS deze te herleiden naar een specifieke bron of gebruiker van de stof.
Bent u bereid om het oordeel over de motie-Hagen over de mogelijkheid voor bevoegde gezagen om een minimalisatieplicht op te leggen voor potentieel zeer zorgwekkende stoffen (Kamerstuk 22 343, nr. 355) te herzien?
Nee, om de minimalisatieplicht op te leggen moet een stof voldoen aan de criteria van artikel 57 van de REACH-verordening. Van potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen (pZZS) is niet aangetoond dat ze aan deze criteria voldoen. Er is onvoldoende wetenschappelijke grond om voor deze stoffen een minimalisatieplicht op te leggen.
Stoffen worden door het RIVM op de pZZS lijst geplaatst omdat ze in het kader van de REACH-verordening nader onderzocht worden. Op basis van dat nader onderzoek kan soms blijken dat zo’n stof inderdaad ZZS-eigenschappen heeft, maar vaker is dat juist niet het geval. Op de pZZS lijst staan ruim 300 stoffen. Bij de jaarlijkse update gaan er doorgaans ca. 60 stoffen van de pZZS lijst af, waarvan er ca. 20 ZZS worden.
De pZZS-lijst is, o.a. vanwege dit dynamische karakter en vanwege onvoldoende wetenschappelijk onderbouwing voor ZZS-eigenschappen van de stoffen op deze lijst, niet wettelijk verankerd en is slechts bedoeld als hulpmiddel om het bevoegd gezag te informeren over stoffen die mogelijk in de toekomst als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) worden geïdentificeerd. Het is aan het bevoegd gezag om waar nodig passende maatregelen treffen, door bijvoorbeeld van een bedrijf dat deze stoffen wil emitteren nader onderzoek of nadere gegevens op te vragen. Bedrijven zelf kunnen de lijst gebruiken om terughoudend te zijn met het vervangen van een ZZS door een pZZS.
Overigens kunnen bevoegde gezagen op basis van de specifieke artikelen 8.30 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en artikel 2.13, lid 5, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor sommige stoffen strengere emissie-eisen op maat in te voeren.
Welke schade bent u van plan te verhalen op 3M? Zal dit zowel gaan om de door vissers geleden schade, gezondheidsschade en de schade die is aangebracht aan de natuur?
Aangezien het proces rondom de aansprakelijkheidsstelling van 3M nog loopt kan daar in het belang van de positie van de Staat nu weinig over gemeld worden. Op 17 mei jl. heeft de landsadvocaat namens de Staat 3M aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. In de brief is ook aangegeven dat we graag met het bedrijf in gesprek gaan. Het eerste gesprek tussen de Minister van IenW en 3M heeft plaats gevonden op 24 augustus. Het Rijk staat ervoor open dat deze gesprekken gevoerd worden mede namens derde partijen zoals bijvoorbeeld vissers. Een aantal partijen heeft al aangeven hier gebruik van te willen maken zoals de Provincie Zeeland.
Hoe staat het met de uitvoering van de adviezen van de commissie-Van Aartsen? Op welke manier zal dit bijdragen aan de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van PFAS?
Naar aanleiding van de commissie-Van Aartsen is de Staatssecretaris van IenW met de partners het interbestuurlijk programma «Versterking VTH-stelsel» (IBP VTH) begonnen. Hierover is de Kamer geïnformeerd16 op 4 juli jl. Deze versterking ziet met name toe op de versterking van de omgevingsdiensten. Onlangs is ook de Unie van Waterschappen tot de stuurgroep van het IBP VTH toegetreden.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle vergunningen voor het mogen lozen van PFAS die ooit zijn verstrekt aan Dupont/Chemours (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Ja, echter niet binnen de termijn van het beantwoorden van deze Kamervragen.
Momenteel wordt door Rijkswaterstaat en de Provincie Zuid-Holland dossieronderzoek uitgevoerd. Als onderdeel hiervan worden alle beschikbare dossierstukken met betrekking tot de vergunningen van Chemours en vanaf 1959 tot op heden doorgelopen. In deze dossierstukken wordt bekeken welke stoffen die daarin opgenomen als PFAS-verbinding kunnen worden aangemerkt. Het vraagt enige tijd om dit op een zorgvuldige manier uit te voeren. Het antwoord op deze vraag zal worden toegevoegd aan de brief die voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Wat is de specifieke vergunning van Dupont/Chemours op dit moment voor de lozing van PFAS?
Chemours beschikt over twee vergunningen voor afvalwaterlozingen waarin PFAS aanwezig is. Voor de directe lozing heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat en voor de indirecte lozing een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland.
Bij besluit van 11 oktober 2022 is de nieuwe revisievergunning van Chemours door de DCMR-milieudienst Rijnmond gepubliceerd. Daarin zijn de eerder genomen besluiten geïntegreerd en waar nodig geactualiseerd. De vergunde emissie van de GenX-stoffen naar het water is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. De vergunde luchtemissie van de GenX-stoffen bedroeg in 2013 nog 660 kg/jaar en mag na inwerkingtreding van de revisievergunning 4 kg/jaar zijn en uiterlijk in 2025 uitkomen op maximaal 3,45 kg/jaar. Ook voor de vergunde emissies van de «andere PFAS» geldt dat deze in stappen verlaagd moeten worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025.
Rijkswaterstaat heeft op 11 oktober 2022 een geheel nieuwe vergunning afgegeven voor de directe lozing van PFAS. In de vergunning zijn lozingseisen opgenomen van maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen en 2 kg/jaar voor PFOA.
Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er tot op heden opgelegd aan bedrijven die (te veel) PFAS uitstoten of lozen? Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er specifiek opgelegd aan Dupont/Chemours?
Een overzicht van alle bestuursrechtelijke handhavingstrajecten is niet beschikbaar. Zoals nader toegelicht in vraag 1 van deze set is er geen gecentraliseerd overzicht van alle vergunningen t.a.v. de emissie van PFAS. Specifiek met betrekking tot Chemours vormt het maken van dit overzicht onderdeel van het dossieronderzoek zoals genoemd in de beantwoording van vraag 19.
Wat is uw reactie op de recente aflevering van Zembla over de PFAS-doofpot? Welke actie gaat u naar aanleiding van de bevindingen in deze aflevering ondernemen?
PFAS staan terecht meer in de belangstelling. Dit is mede omdat we steeds meer te weten komen over de schadelijkheid ervan. Daarom is de inzet om de verspreiding van PFAS bij de bron aan te pakken en uiteindelijk te streven naar een verbod op producten met PFAS. Mochten er inderdaad gevallen zijn waarbij bedrijven informatie achterhouden over de vervuiling van water, bodem en grondwater en daarmee de gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, dan is dat ten zeerste af te keuren. Het is echter aan het OM om dat te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Bouchallikh (2023Z11780).
Er worden tal van acties ondernomen op het gebied van PFAS. Belangrijke onderdelen hierin zijn het RIVM-vervolgonderzoek, de acties van de bevoegde gezagen om de emissies via vergunningverlening verder te beperken en het traject om te komen tot een Europees PFAS verbod. Hoewel deze trajecten al liepen voorafgaand aan de Zembla-uitzending is dit een bevestiging dat deze acties nuttig en nodig zijn.
Sinds wanneer was bij u bekend dat PFAS schadelijk zou zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid? Vanaf wanneer was bij u bekend dat PFAS kanker kan veroorzaken?
Rond de eeuwwisseling werd steeds meer duidelijk dat er zorgen waren over PFAS, waaronder PFOA, waarbij de zorgen zich in eerste instantie concentreerden op PFOS. Er zijn sinds eind vorige eeuw diverse onderzoeken gedaan naar de effecten van PFAS op het milieu en de gezondheid. In beantwoording van vragen van de vaste Kamercommissie Infrastructuur en Waterstaat in 2017 (Kamerstukken 29 517, nr. 124) is uitgebreid aangegeven hoe de Kamer is geïnformeerd over dit onderwerp (zie bijvoorbeeld antwoorden op vragen 2 en 8 in die beantwoording).
In opdracht van het Ministerie van SZW (RIVM Briefrapport 2016–0131) is in 2016 een historisch overzicht van openbare informatie over onder andere PFOA opgesteld, toegespitst op de blootstelling van werknemers. Dit schetst een met PFOS vergelijkbaar beeld voor PFOA, namelijk dat dat rond de eeuwwisseling door de Nederlandse overheid de eerste stappen zijn gezet ter bescherming van werknemers.
De zorg over diverse PFAS, zoals PFOS en PFOA, is vooral gelegen in het feit dat ze niet of nauwelijks afbreken in het milieu, zich zeer snel door het milieu verspreiden en/of ophopen in het menselijk lichaam, in dieren en planten en daarbij ook een effect op de gezondheid veroorzaken. In wetenschappelijke bewoordingen: veel PFAS zijn (zeer) persistent, mobiel en/of bioaccumulerend en toxisch.
De kennis over de effecten van PFAS neemt in de afgelopen jaren snel toe. In de publicatie van het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) van 2020 (zie Kamerstuk 28 089, nr. 179) worden de meest recente wetenschappelijke inzichten gegeven over de schadelijkheid voor menselijke gezondheid, op basis van onderzoek aan een combinatie van vier soorten PFAS. Daarin wordt aangegeven dat voor PFOS en PFOA niet kan worden bewezen dat ze kankerverwekkend zijn en dat voor andere PFAS nog onvoldoende informatie is om daar uitspraken over te doen. Wel is inmiddels een aantal PFAS aangemerkt als «verdacht kankerverwekkend» onder de CLP-verordening (Europese verordening voor de indeling van stoffen, etikettering en verpakking). Zie voor een uitgebreidere toelichting hierop het antwoord op vraag 11 van de vragenset van het lid Boutkan. Overigens zijn andere schadelijke eigenschappen van bepaalde PFAS, zoals giftig voor de voortplanting (reprotoxisch) en schadelijkheid voor het immuunsysteem, wel bewezen. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet alle effecten even gemakkelijk in de reguliere testen worden aangetoond.
De mate waarin PFAS schadelijk zijn voor mens en milieu varieert dus en nog niet over alle PFAS is wat dat betreft evenveel bekend. Enkele tientallen PFAS zijn in Nederland inmiddels al aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stof, omdat is vastgesteld dat ze voldoen aan één of meer van de criteria voor schadelijke stoffen zoals aangegeven in artikel 57 van de REACH verordening.
Vanaf wanneer is bij u bekend dat het grondwater onder en rondom de Chemoursfabriek in Dordrecht vervuild is met PFAS? Op welke manier wordt hier nu toezicht op gehouden en nemen de PFAS-concentraties toe of af?
Er is in 1999 een beschikking afgegeven door de provincie Zuid-Holland (destijds bevoegd gezag Wet bodembescherming) waarmee de provincie besloot dat sprake was van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor de sanering urgent is. Daarnaast stemde zij in die beschikking in met het (raam)saneringsplan. Destijds was de provincie bevoegd gezag en inmiddels is dit overgedragen aan de gemeente Dordrecht. De beschikking ziet toe op de beheersing van een grondwaterverontreiniging door met name vluchtige koolwaterstoffen (VOCL) en freonen (koelvloeistoffen). De aanwezigheid van PFAS en specifiek PFOA kwam vanaf 2005 in beeld, toen het bedrijf dit meldde aan het bevoegd gezag. Rond 2016 hebben de gemeenten Dordrecht en Sliedrecht samen met de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de PFAS-problematiek bij het Ministerie van IenW aangekaart.
Als onderdeel van de actieve saneringsmaatregel wordt het grondwaterbeheerssysteem gecontroleerd door permanente monitoring van de grondwaterstroming en analyses van de grondwaterkwaliteit. Chemours stuurt ieder jaar de onderzoeksresultaten aan de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die de namens de gemeente Dordrecht de taken voor de Wet bodembescherming (Wbb) uitvoert. De monitoring richt zich sinds 2005 ook op PFAS. Tijdens het beheersingsproces wordt grondwater onttrokken en worden de daarin aanwezige VOCL, freonen en PFAS aan de randen van de verontreiniging afgevangen. Door deze onttrekking nemen de concentraties van die stoffen en daarmee de verontreiniging af, de afname is beperkt.
Wat is uw eerste reactie op de meest recente onthulling van Zembla dat plassen en sloten in de wijde omtrek van Chemours tot wel 13.000 keer de PFAS-norm bevatten?1
Zie het antwoord op vraag 22.
Klopt het dat de concentraties die nu gemeten worden rondom Chemours vele malen hoger liggen dan de concentraties in de Westerschelde?
Ja, er zijn hotspots in de regio rondom Chemours waar de concentraties hoger liggen dan in de Westerschelde.
Wat betekenen deze hoge PFAS-concentraties voor de veiligheid om in water rondom Chemours te kunnen zwemmen en voor alle agrarische activiteiten in en rondom de Alblasserwaard?
Het RIVM heeft onderzocht of de gemeten concentraties PFAS in het water van 13 zwemlocaties in de omgeving van chemiefabriek Chemours een risico vormen. Voor 12 locaties kan het RIVM zeggen dat de berekende hoeveelheid PFAS niet schadelijk is voor de gezondheid van zwemmers. Alleen het water van recreatieplas Merwelanden moet nader worden onderzocht. Voor deze locatie is nu door de provincie Zuid-Holland een negatief zwemadvies afgegeven.
Van PFAS is bekend dat ze kunnen worden opgenomen in (landbouw)gewassen en zo in voedsel terecht kunnen komen. Dit proces is complex en van veel lokale factoren afhankelijk, daarom is een algemene uitspraak voor de regio Alblasserwaard niet mogelijk. De Europese Commissie heeft Maximale Limieten vastgesteld voor PFAS waaraan vlees en eieren dienen te voldoen.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een aanbeveling tot monitoring gedaan van PFAS in een grote verscheidenheid van voedselproducten. Daarbij zijn indicatieve niveaus vastgesteld voor fruit, groenten, zetmeelhoudende wortels en knollen, melk en babyvoeding. Wanneer deze niveaus worden overschreden, dan moeten de oorzaken van de verontreiniging verder worden onderzocht.
Daarnaast werkt het RIVM binnen haar PFAS programma aan de afleiding van risicogrenzen voor landbouwbodems. Met deze instrumenten kan per situatie worden beoordeeld of verhoogde PFAS concentraties een risico vormen voor de landbouw.
Is de PFAS-vervuiling in de omgeving van Chemours waar Zembla over spreekt onderdeel van het gebied dat wat betreft PFAS-vervuiling goed in kaart is gebracht, zoals aangegeven tijdens het vragenuur van 20 juni jl.?
Er hebben veel onderzoeken plaatsgevonden in de regio Dordrecht, waardoor een actueel beeld is ontstaan van de aanwezige verontreiniging. Dat neemt niet weg dat er ook steeds nieuwe informatie beschikbaar komt, zowel over de aanwezigheid van stoffen als over de schadelijkheid er van, wat aanleiding kan geven om eerdere adviezen over bijvoorbeeld gebruik van water en bodem te herzien.
Hoe beoordeelt u het feit dat decennialang informatie is achtergehouden over de schadelijkheid van PFOA? Is het op dit moment strafbaar om dergelijke informatie achter te houden? Was dit in die tijd al strafbaar?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Wat gaat u doen tegen bedrijven die willens en wetens het milieu vervuilen en mensen ziek maken, en informatie daarover achterhouden?
Indien hier sprake van is, is het aan het OM om te bepalen welke sanctie opgelegd moet worden.
Hoeveel mensen hebben schade opgelopen aan hun gezondheid op basis van de achtergehouden informatie over schadelijkheid van PFOA?
Het is onbekend hoeveel schade mensen of de natuur opgelopen hebben ten gevolge van blootstelling aan PFOA.
Hoe groot is de schade aan de natuur door het achterhouden van de informatie over de schadelijkheid van PFOA?
Zie antwoord vraag 31.
Klopt het dat Chemours tot de dag van vandaag GenX produceert en dat deze door de EU is aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof vanwege het feit dat het kankerverwekkend zou zijn? Hoeveel GenX mag Chemours lozen en/of uitstoten volgens de geldende vergunning?
GenX (HFPO-DA) is in de EU inderdaad aangemerkt als zeer zorgwekkende stof, niet omdat het kankerverwekkend is maar op basis van de combinatie van eigenschappen Persistent, Mobiel en Toxisch. Het klopt dat er geen verbod is op de productie of het gebruik van de GenX stoffen. Wel geldt de minimalisatieplicht die de verplichting oplegt om emissies van GenX zo ver mogelijk te reduceren.
In het antwoord op vraag 20 is ingegaan op de geldende vergunning.
Wanneer verwacht u dat omwonenden rondom Chemours weer uit hun moestuin kunnen eten? Kunt u aangeven wat tot op heden de schade (moestuinen, volkstuinen etc.) is van het besluit dat omwonenden rondom Chemours geen groente en fruit meer mogen eten uit eigen tuin?
Het RIVM adviseert om geen gewassen te eten uit de moestuinen die binnen 1 kilometer ten noordoosten van Chemours liggen, omdat mensen door het eten van deze gewassen te veel PFAS binnenkrijgen. Omdat PFAS niet afbreken en zich langzaam verspreiden, zullen de concentraties in de bodem voor langere tijd bestaan. Groenten of fruit die worden gekweekt in bakken met nieuwe grond mogen wel geconsumeerd worden.
Op welke manier dragen de lopende onderzoeken bij aan het wegnemen van onzekerheid van omwonenden van de Westerschelde en Chemours? Zal hun de mogelijkheid worden geboden om hun bloed te laten testen op de aanwezigheid van PFAS? Zo nee, bent u bereid om in overleg met de GGD en het RIVM deze mogelijkheid alsnog aan te bieden?
Het RIVM is gestart met een uitgebreid onderzoek naar PFAS en hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden. Een onderdeel van dit onderzoek is humane biomonitoring, waarbij in bloed en moedermelk de concentratie aan PFAS wordt gemeten, met als doel de landelijke blootstelling aan PFAS te bepalen. Het is bij het RIVM zeker bekend dat er behoefte is aan inzicht in regionale verschillen. Op dit moment bekijkt het RIVM hoe en of dit in het onderzoek kan worden opgenomen en hoe met behulp van maatregelen blootstelling verminderd kan worden op landelijk of regionaal niveau. Over de voortgang hiervan zal de Kamer op regelmatige basis een voortgangsrapportage ontvangen.
Hoe beoordeelt u de lopende procedure tegen Chemours vanuit de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden?2 Bent u bereid deze gemeenten juridisch en financieel bij te staan in deze zaak? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
We zijn geïnteresseerd in de uitspraak van de rechter in de zaak die door de vier betrokken gemeenten is aangespannen. Voor de zomer hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een gesprek gehad met de betrokken wethouder van Dordrecht. Hierin is de bereidheid benadrukt om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. Ook in de huidige situatie vindt dat al plaats. Aangezien het Rijk geen onderdeel is van deze zaak en deze nog loopt kunnen hier verder geen uitspraken over worden gedaan.
Hoe beoordeelt u dat provincie Zuid-Holland in hoger beroep gaat tegen Chemours om scherpere eisen te stellen aan de uitstoot van chemicaliën?3 Bent u bereid Zuid-Holland bij te staan om te komen tot een juridisch houdbare aanscherping van de vergunning? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
De samenwerking met de Provincie Zuid-Holland is nauw en goed. Het is belangrijk dat met dit soort zaken worden voorgelegd aan de rechter, alleen al vanwege de hieruit voortkomende jurisprudentie. Ook bij de provincie Zuid-Holland zijn we bereid om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. In het belang van de positie van de Provincie Zuid-Holland kunnen we hier verder geen uitspraken over doen.
Hoe kijkt u naar het onderzoek dat nu in Vlaanderen rondom 3M wordt uitgevoerd? Bent u bereid om rondom Chemours eenzelfde onderzoek te starten? Zo nee, waarom niet?
Er is goed contact met de Vlaamse overheid. We kunnen elkaar versterken en dat doen we ook op tal van gebieden. We zijn bekend met het onderzoek dat plaats vindt in Vlaanderen. Nederland kent een veel breder PFAS-vervolgonderzoek dat uitgevoerd wordt door het RIVM. Een vergelijkbaar onderzoek in de omgeving van Chemours heeft daarom in Nederland weinig toegevoegde waarde.
Deelt u de mening dat schade die willens en wetens wordt aangebracht aan het milieu en de menselijke gezondheid verhaald moet worden op de veroorzaker?
Ja.
Op welke manier is de aanwezigheid van PFAS meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West? Kunt u uitsluiten dat omwonenden risico’s lopen om hoge concentraties PFAS binnen te krijgen? Welke maatregelen zijn getroffen? Is er bij dit besluit ook specifiek rekening gehouden met kinderen?
De gemeente Sliedrecht geeft aan dat bij de verlening van de bouwvergunning is gekeken naar de toen geldende Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s) voor PFAS. Deze INEV’s worden door het RIVM ter beschikking gesteld en helpen bevoegde gezagen om te bepalen of er bij PFAS-verontreinigingen maatregelen, zoals sanering, nodig zijn. Op basis daarvan was er geen noodzaak om hierover voorwaarden aan de bouwvergunning te verbinden. Na de publicatie van de nieuwe INEV’s in juli 2021 heeft er een nieuwe beoordeling plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat de gevonden PFAS-concentraties licht hoger waren dan de INEV’s, maar dat er geen sprake is van onaanvaardbare humane risico’s.
Het is in algemene zin niet uit te sluiten dat mensen te veel PFAS binnenkrijgen. Door voedsel en drinkwater krijgen mensen al meer PFAS binnen dan de geadviseerde grenswaarde (Kamerstukken 28 089 nr. 190). Daarom heeft het Ministerie van IenW samen met VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven een onderzoeksprogramma uit te voeren, waarin perspectieven worden uitgewerkt hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden (zie voor het meest recente overzicht van dit programma Kamerstukken 35 334 nr. 258). Hoewel dit programma zich richt op de hele Nederlandse bevolking, is er ook ruimte om rekening te houden met regionale verschillen.
Voor Baanhoek-West worden geen onaanvaardbare humane risico’s verwacht. Risico’s treden vooral op bij het eten uit eigen moestuin. Indien men toch eigen geteelde groente wil eten, wordt daarom geadviseerd aparte bakken te plaatsen waarin andere grond wordt gebruikt. Op de website van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid staat informatie over de risico’s van eten uit eigen moestuin (www.ozhz.nl/pfasinmijntuin). Deze adviezen gelden voor iedereen, er zijn geen specifieke adviezen voor bijvoorbeeld kinderen. Gelet op de aangetroffen concentraties is daar ook geen reden voor.
Als PFAS niet is meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West, wat gaat u dan doen om dit alsnog te regelen, zodat mensen hier veilig kunnen wonen en in hun tuin desgewenst groente kunnen verbouwen?
PFAS is door de gemeente Sliedrecht meegenomen bij de besluitvorming, zie hiervoor het antwoord op vraag 40.
Welke vergunningen zijn op dit moment afgegeven voor het verwerken en/of exporteren van PFAS-houdend afval?
De ILT is namens de Staatssecretaris van IenW het bevoegde gezag voor de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA20). De ILT hanteert een tijdelijke uitvoeringslijn voor grensoverschrijdende afvaltransporten die (mogelijk) PFAS-houdend zijn. Op dit moment zijn door de ILT 73 vergunningen afgegeven voor de uitvoer en verwerking van afval dat is aangemerkt als PFAS-houdend naar het buitenland (ongeveer 20.000 afzonderlijke vrachten), waarvan ongeveer 2/3e de bestemming België heeft. Ongeveer 30% heeft de bestemming Duitsland. Andere bestemmingen zijn locaties in Frankrijk en Denemarken. Een totaaloverzicht van het type vergunningen is te vinden via de website van de ILT21.
Op basis waarvan is eerder besloten door de ILT om de transporten van PFAS-houdend afval van Nederland naar Antwerpen (Indaver) uit voorzorg stil te leggen? Op basis waarvan heeft de Raad van State dit besluit teruggedraaid?
In oktober 2022 verleende de ILT uit voorzorg geen instemming voor deze transporten. De ILT was er na signalen en een eerste onderzoek niet van overtuigd dat het PFAS-afval voldoende juist en doelmatig werd verwerkt bij de verwerker in Antwerpen. Dat kan risico’s met zich meebrengen voor mens en milieu. Gelet op die mogelijke risico’s, besloot de ILT de transporten uit voorzorg stil te leggen.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State draaide dit besluit niet terug, maar schorste de besluiten van de ILT nadat Indaver hier een verzoek voor indiende. Deze voorlopige voorziening werd getroffen voor de tijd die de ILT nodig had om een definitief besluit te nemen. Inmiddels heeft de ILT een definitief besluit genomen, waarmee het alsnog instemde met de oorspronkelijke vergunningaanvraag voor het transport naar Indaver. De vergunningen hebben een duur van maximaal een jaar. Dit wil zeggen dat na aflopen van de vergunningen weer nieuwe vergunningsaanvragen ingediend en dus beoordeeld zullen moeten worden.
Kunt u garanderen dat de verwerking van PFAS-houdend afval bij Indaver gebeurt op een veilige manier, volgens alle regel- en wetgeving en op basis van de beste beschikbare technieken?
België ziet toe op de bedrijven binnen haar grondgebied. Dit wil zeggen dat Nederlandse autoriteiten geen toezichthouder zijn op de dagelijkse praktijk bij Indaver in Antwerpen. Derhalve kunnen we enkel de Vlaamse autoriteit vragen of Indaver volgens de wet- en regelgeving en op basis van de Best Beschikbare Technieken opereert, maar dit niet zelfstandig controleren. Het contact met de Vlaamse collega’s loopt overigens goed en er is dan ook vertrouwen dat de Vlaamse overheid haar toezichtrol op een verantwoorde wijze invullen conform de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Daar waar Nederlands afval geëxporteerd wordt naar het buitenland, is de ILT onderdeel van vergunningsverlening traject. Deze rol vervult de ILT samen met de autoriteit van het land waar het afval naartoe overgebracht wordt. Op basis van deze rol kan de ILT ontvangende afvalverwerkers in het buitenland om (aanvullende) informatie vragen als het de gegeven informatie bij de vergunningsaanvraag als ontoereikend acht. Dit heeft de ILT in geval van Indaver-Antwerpen ook gedaan. De Vlaamse overheid heeft aan de ILT laten weten dat Indaver verbetermaatregelen heeft doorgevoerd en dat de lokale autoriteiten de vergunningen hebben aangescherpt. Die maatregelen zorgen voor een betere afvalverwerking en als gevolg daarvan voor minder PFAS in het milieu.
De ILT concludeert op basis van de aanvullend gegeven informatie inmiddels dat het transport van afval met PFAS naar Indaver past binnen de regels die de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen stelt, ook voor zover best beschikbare technieken daar onderdeel van uitmaken. De ILT ziet derhalve binnen haar rol als bevoegde autoriteit EVOA geen gronden om de verzochte transporten van Nederlands afval met PFAS naar Indaver-Antwerpen te weigeren.
Heeft u zicht op de huidige PFAS-vervuiling in de Westerschelde? Neemt deze PFAS-vervuiling toe of af?
Ja, PFAS-concentraties worden in de Westerschelde en het Kanaal van Gent naar Terneuzen dertien keer per jaar gemeten door Rijkswaterstaat. Er zijn rapporten beschikbaar waarin de gemeten concentraties zijn gepubliceerd22, 23. Er is een significante afname van een aantal PFAS (PFBS en PFBA) te zien bij het meetpunt op de grens met Vlaanderen en voor alle overige concentraties PFAS is in algemene zin geen significante afname geconstateerd, zoals gerapporteerd door Jonker (memo 2022) op basis van meetgegevens van 2008 t/m mei 2021.
Bestaan er op dit moment verwerkingsmethoden van PFAS-houdend afval waarbij er vervolgens geen PFAS geloosd of uitgestoten wordt?
Afvalverwerkingstechnieken waar geheel zonder emissies en lozingen afval met PFAS verwerkt kunnen worden zijn ons niet bekend. Op dit moment zijn zogenaamde draaitrommelovens de methode om op industriële schaal afval met PFAS te vernietigen. Hoewel alle draaitrommelovens in de basis dezelfde techniek zullen hanteren, kunnen deze verschillend in staat zijn om de emissies/lozingen van PFAS te minimaliseren. Zo geldt in de chemie het basisprincipe: hoe hoger de temperatuur, hoe beter een stof wordt afgebroken24. Ook is de duur van verhitting van belang. Daarnaast kunnen draaitrommelovens eigenstandig maatregelen nemen om eventuele emissies/lozingen aanvullend in te perken, bijvoorbeeld d.m.v. rookgasreiniging.
Ten aanzien van Indaver-Antwerpen heeft de ILT laten weten dat verbetermaatregelen zijn doorgevoerd en heeft diens Bevoegde Gezag de vergunningen aangescherpt. Hiermee zouden de PFAS emissies/lozingen van Indaver-Antwerpen moeten zijn afgenomen t.o.v. afgelopen jaar. Indaver-Antwerpen stelt inmiddels 99.9999% van de PFAS te vernietigen. Deze claim wordt, naar ons bekend, door het Vlaamse bevoegd gezag gevalideerd.