Zwarte lijsten bij wooncorporaties |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Dakloos door zwarte lijsten van woningcorporaties, «dit is onmenselijk»»?1
Ja.
Erkent u dat, nu voor het tweede jaar op rij het aantal dakloze mensen is gestegen, er veel meer moet gebeuren om recht te doen aan de Nederlandse handtekening onder de Verklaring van Lissabon die als doel heeft «een einde aan dakloosheid in 2030»?
Het Nationaal Actieplan Dakloosheid loopt tot 2030 en heeft de ambitie om dakloosheid fors en structureel terug te dringen door preventie en passende huisvesting (Wonen Eerst) centraal te stellen. Het actieplan is middels bestuurlijke afspraken bekrachtigd. Het Rijk, gemeenten, aanbieders voor zorg en opvang en woningcorporaties hebben zich hieraan gecommitteerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk om met partners de bestrijding van dakloosheid hoog op de agenda te zetten en voortvarend aan de slag te gaan om de (dreigende) dakloosheid aan te pakken door het realiseren van meer betaalbare en passende woonruimte met indien nodig begeleiding op maat. Anderzijds is het noodzakelijk om te blijven werken aan het versterken van financiële bestaanszekerheid van mensen. Zeker in tijden van grote woning schaarste is het zaak om preventiebeleid te versterken en ervoor zorg te dragen dat mensen hun lasten kunnen blijven dragen.
Momenteel wordt door onderzoeksbureau Significant onderzocht in hoeverre de ambities en doelstellingen van het actieplan dakloosheid gerealiseerd worden, zowel landelijk als lokaal. De resultaten van dit onderzoek zullen de benodigde informatie geven om indien nodig bij te sturen. Naar verwachting zal het onderzoek eind 2025 gereed zijn en met de Kamer worden gedeeld.
Erkent u dat één van de doelen van de Verklaring van Lissabon is dat «huisuitzettingen moeten voorkomen worden en niemand mag uit huis gezet worden zonder dat er alternatief onderdak wordt geboden»?
Ja.
Erkent u voorts dat doordat corporaties zwarte lijsten mogen bijhouden van huurders mensen alsnog dakloos raken?
Een woningcorporatie zal alleen in het uiterste geval de rechter verzoeken de huurovereenkomst te ontbinden. Hieraan gaat een uitgebreid proces vooraf, waarin corporaties meerdere keren proberen problemen op te lossen. Ook kunnen corporaties huurders nog een «tweede-kans» contract aanbieden, waarbij de huurder onder aanvullende voorwaarden de woning mag (blijven) bewonen. Pas wanneer de huurder de grenzen stelselmatig (opnieuw) overschrijdt en er geen andere oplossing meer is, wordt huisuitzetting ingezet als laatste redmiddel. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij stelselmatige ernstige overlast door de huurder, of wanneer er sprake is van criminaliteit, illegale onderverhuur of andere ongewenste activiteiten van die huurder. In geval van huurachterstanden hebben verhuurdersorganisaties, brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) en de VNG afspraken gemaakt om huisuitzettingen als gevolg van huurachterstanden zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door het tijdelijk opschorten van de huur of het treffen van een betalingsregeling. Corporaties maken vanwege hun wettelijke taak daarbij steeds een zorgvuldige afweging tussen het belang van de individuele huurder en dat van de andere bewoners en de leefbaarheid in de buurt.
Als een woningcorporatie de zaak aan de rechter voorlegt, weegt deze alle betrokken belangen af voordat hij zijn oordeel geeft over de ontbinding van de huurovereenkomst. Pas als er een vonnis van de rechter ligt op basis waarvan de huurovereenkomst is ontbonden, kan de corporatie overgaan tot het uit huis zetten van een huurder.
In sommige regio’s wordt een uitgezette huurder tijdelijk geregistreerd op een zogenaamde signaleringslijst (ook wel «zwarte lijst» genoemd). Dit helpt om problemen te voorkomen omdat het onder andere buren bescherming biedt tegen problematische huurders. De vermelding op een signaleringslijst maakt duidelijk dat de persoon in kwestie gedurende een periode van meestal drie jaar – in principe – geen woning kan huren bij een corporatie in die regio. Een woningcorporatie in de regio (of elders) mag de woningzoekende echter niet automatisch weigeren vanwege zijn vermelding op de signaleringslijst. De corporatie moet zelf altijd een afweging maken om die woningzoekende toch een woning aan te bieden. Hierbij moet de corporatie haar maatschappelijke verantwoordelijkheid meewegen voor het huisvesten van personen die daar door omstandigheden zelf moeilijkheden mee hebben. Aan de andere kant weegt de corporatie daarbij haar plicht mee te zorgen voor het rustig woongenot van omwonende huurders. Zou de woningcorporatie tot de beslissing komen om geen woning aan te bieden aan de woningzoekende, dan moet zij dit voldoende onderbouwen, zodat inzicht kan worden verkregen in de belangenafweging die hieraan ten grondslag ligt. De afweging kan getoetst worden door de rechter.
In de praktijk zoeken mensen in zo’n situatie vaak een woning in een andere regio, of in de vrije sector. Of zij vinden onderdak bij familie of vrienden. Ook kan een alternatieve vorm van huisvesting soms een oplossing zijn, zoals «skaeve huse». Het is niet uitgesloten dat een woningzoekende ondanks de beschikbare alternatieven uiteindelijk geen onderdak vindt. De uitkomst van het gehele samenstel aan factoren kan dan zijn dat mensen (tijdelijk) dakloos raken. Als laatste vangnet kan een woningzoekende dan een beroep doen op de maatschappelijke opvang.
Hoeveel mensen staan er in Nederland op een zwarte lijst van woningcorporaties, en hoeveel corporaties in hoeveel regio’s houden een zwarte lijst bij?
In sommige regio’s wordt gewerkt met een signaleringslijst. Signaleringslijsten zijn geen gemeengoed. Woningcorporaties hebben de maatschappelijke taak om mensen in een kwetsbare positie betaalbare huisvesting aan te bieden en zullen daar alles aan doen. Indien nodig en waar mogelijk nemen ze elkaars opgave over. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hebben al deze corporaties een vergunning van de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te mogen doen?
Op het verwerken en het delen van persoonsgegevens is de AVG van toepassing. Dus ook op de verwerking van persoonsgegevens voor een signaleringslijst. De wet verbiedt het opstellen van een signaleringslijst niet en afhankelijk van de inhoud is er meestal geen sprake van een vergunningplicht. Om woningcorporaties te helpen bij een zorgvuldige aanpak heeft een werkgroep binnen Aedes in 2021, na vragen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), een modelprotocol ontwikkeld: het (model)protocol Signaleringslijst Ongewenst Huurdersgedrag. Dit protocol helpt woningcorporaties om binnen de kaders van de AVG te werken. Het kan in sommige gevallen nodig zijn dat een woningcorporatie eerst een vergunning vraagt aan de AP, bijvoorbeeld in het geval de woningcorporatie strafrechtelijke gegevens wil verwerken en delen met anderen.
Een woningzoekende kan desgewenst een klacht over zijn vermelding op een signaleringslijst indienen bij de AP, of deze voor een toets voorleggen aan de rechter.
Hoeveel mensen met kinderen staan op een zwarte lijst?
Signaleringslijsten worden regionaal bijgehouden, er is geen landelijke monitoring. Het is dus niet bekend om hoeveel mensen met kinderen het gaat of om hoeveel mensen met een beperking het gaat.
Hoeveel mensen met een beperking of een ernstige medische beperkingen staan op een zwarte lijst?
Zie antwoord vraag 7.
Hebben huurders die onterecht op een zwarte lijst zijn geplaatst genoeg (juridische) mogelijkheden zich hiertegen te verweren?
Ja, huurders hebben voldoende mogelijkheden zich hiertegen te verweren. Allereerst wil ik benadrukken dat een rechterlijke toets voorafgaat aan het ontbinden van de huurovereenkomst. Een huurder/woningzoekende kan een klacht indienen bij de AP over zijn eventuele vermelding op een signaleringslijst. Verder kan de beslissing van een woningcorporatie om de huurder/woningzoekende geen woning aan te bieden vanwege diens vermelding op een signaleringslijst aan de rechter worden voorgelegd.
Hoe wordt voorkomen dat huurders dakloos worden gemaakt door een zwarte lijst?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Herkent u dat hoewel zwarte lijsten weliswaar regionaal werken, huurders in de praktijk ook elders moeilijk aan onderdak kunnen komen vanwege het ontbreken van een positieve verhuurverklaring?
Als een verhuurdersverklaring ontbreekt of vragen oproept, zal een woningcorporatie met de woningzoekende in gesprek gaan waarom dit het geval is. Het doel is niet om mensen permanent uit te sluiten, maar om zorgvuldig af te wegen of iemand in aanmerking komt voor een corporatiewoning. Bij die afweging speelt ook de bescherming van omwonenden een rol. Wanneer een woningzoekende niet over een positieve verhuurdersverklaring beschikt kan het in de praktijk moeilijk(er) zijn om aan woonruimte te komen.
Herkent u dat mensen weliswaar vaak voor enkele jaren op een zwarte lijst staan, maar ook daarna moeilijk aan woonruimte komen vanwege het ontbreken van een positieve verhuurverklaring?
Zie antwoord vraag 11.
Zal er, wanneer u zwarte lijsten van huurders wil laten bestaan, en gelet op het doel een einde te maken aan dakloosheid in 2030, toch voor alternatieve woonruimte voor deze groep worden gezorgd? Hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo niet, hoe strookt dit met het doel uit het Nationaal Actieplan Dakloosheid?
Zoals bij antwoord 4 beschreven proberen corporaties in het geval van overlast of criminele activiteiten zoveel mogelijk een huisuitzetting te voorkomen. Als geen oplossing gevonden is en de rechter heeft een vonnis tot ontbinding van de huurovereenkomst afgegeven, kan er een huisuitzetting plaatsvinden. Pas na structureel en herhaaldelijk overlastgevend of crimineel gedrag kunnen huurders op een signaleringslijst worden geplaatst. Wanneer de woningcorporatie de afweging maakt de woningzoekende geen woning aan te bieden kan de woningzoekende nog een woning zoeken bij een andere verhuurder of onderdak zoeken bij vrienden of familie. Ook kan een alternatieve vorm van huisvesting soms een oplossing zijn, zoals «skaeve huse». Het is niet uitgesloten dat een woningzoekende ondanks de beschikbare alternatieven uiteindelijk geen onderdak vindt. In het ultieme geval kan soms de uitkomst zijn dat mensen (tijdelijk) dakloos raken. Als laatste vangnet kan een woningzoekende dan een beroep doen op maatschappelijke opvang.
Wat is uw reactie op het bericht «Groningen schrikt wakker van aardbeving (2.2) bij Usquert: «Het bed schudde»»?1
Aardbevingen hebben grote impact op het welzijn en de veiligheid van Groningers. Dat horen we van de mensen zelf. Ook blijkt dit uit de verschillende onderzoeken daarover, bijvoorbeeld van het Kennisplatform Leefbaar en Kansrijk Groningen en het Groningers Perspectief. Daarom heeft het vorige kabinet het Groningenveld gesloten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft aangegeven dat er nog gedurende decennia na sluiting van het veld aardbevingen kunnen plaatsvinden. Daar heeft het kabinet oog voor.
Begrijpt u dat deze aardbeving extra beangstigend is voor de bewoners van de duizenden woningen die nog niet veilig zijn verklaard en dan wel versterkt moeten worden dan wel gesloopt?
Ja.
Snapt u dat het ook voor bewoners van woningen die op norm zijn verklaard extra beangstigend kan zijn, gezien de berichtgeving over tientallen twijfelachtige rapporten van de NCG betreffende de versteviging van woningen?2, 3
Ja. Als er Groningers zijn met twijfel over hun rapporten, dan kunnen ze contact opnemen met de NCG en in gesprek gaan. Ze kunnen zich melden bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcentrum. Zie ook antwoord 10 op eerdere Kamervragen4. Om twijfel over de veiligheid weg te nemen heb ik ook een onafhankelijk onderzoek aangekondigd. De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd.
Erkent u dat het pijnlijke besluit om het gasveld Warffum open te houden in het licht van deze aardbeving, waarbij mensen in Warffum wakkerschrokken en rechtop in bed zaten nog pijnlijker is voor de Groningers?
Het Kabinet begrijpt de zorgen van mensen over de gaswinning uit het gasveld Warffum. Zeker gezien het feit dat het gasveld vlak bij het Groningenveld ligt en het dorp Warffum te maken heeft met de effecten van het Groningengasveld, zoals de recente beving bij Usquert. Deze beving heeft plaatsgevonden door de voormalige gaswinning uit het Groningengasveld. Het gasveld Warffum en het Groningengasveld zijn niet met elkaar verbonden.
Het Kabinet heeft de aanvraag van de NAM om langer gas te mogen winnen uit het gasveld Warffum zeer zorgvuldig bekeken en heeft advies gevraagd aan onder meer TNO, SodM en de Mijnraad. Deze adviseurs geven aan dat de winning veilig kan plaatsvinden. Ook is de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk in gesprek gegaan met omwonenden om te luisteren naar de zorgen en tot een zorgvuldige afweging te komen. Op basis van alle informatie heeft het Kabinet begin december een positief ontwerpbesluit genomen.
Waarom heeft u uw oordeel om de vergunning voor het Warffum-veld gestoeld op een verouderd SodM advies? En waarom heeft u geen nieuwe advies gevraagd? Hoe verhoudt dat zich tot uw uitspraak «Ik heb dit besluit niet licht genomen»?4
In haar advies uit 2022 geeft SodM aan dat de winning technisch veilig kan plaatsvinden. Dit is nog steeds het standpunt van SodM. Volgens SodM zijn de risico’s vergelijkbaar met andere kleine gasvelden in Nederland6. Wel heeft SodM aangegeven dat het advies uit 2022 voor de uitkomsten van de parlementaire enquête Groningen (PEGA) is uitgebracht en dat het goed zou zijn als SodM destijds ook was ingegaan op het burgerperspectief (zie ook het antwoord op vragen van Kamerlid de Groot waarin op basis van input van SodM is opgenomen: «Gelet op de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen zou het goed zijn geweest als SodM destijds in het advies uitdrukkelijker was ingegaan op het burgerperspectief.» 7). Zoals bij vraag 4 aangegeven begrijpt het kabinet de zorgen over de gaswinning bij Warffum en is om deze reden de Minister van Klimaat en Groene Groei persoonlijk in gesprek gegaan met omwonenden.
Kunt u aangeven of er contact is geweest tussen u en het SodM over de vergunningverlening inzake het Warffum-veld? Zo ja op welke momenten en zijn er signalen geweest dat het SodM mogelijk anders zou adviseren met de kennis van nu inzake de verlenging van de gaswinning bij Warffum?
De Minister van Klimaat en Groene Groei heeft op verschillende momenten contact gehad met de inspecteur-generaal Mijnbouw. Daarbij is ook gesproken over het voortzetten van de winning uit het gasveld Warffum. De vraag wat een nieuw advies van SodM zou inhouden, is een speculatieve vraag want dat is niet aan de orde.
Hoe kijkt u aan tegen het recente besluit om de gaswinning bij Warffum te verlengen in het licht van het herziende SodM advies, waarin «maatschappelijke onrust» wordt meegewogen?5
SodM heeft geen herziend advies uitgebracht met betrekking tot de aanvraag van de NAM om de gaswinning uit het gasveld Warffum voor een aantal jaar voort te zetten. Wel heeft SodM op 20 december 2024 een verzoek van de NAM om tijdelijk af te zien van handhaven, afgewezen. De NAM had dit verzoek gedaan omdat het huidige winningsplan voor gaswinning uit het gasveld Warffum tot en met 31 december 2024 liep en er na het ontwerpbesluit nog een definitief besluit genomen moet worden. Zonder geldig winningsplan mag NAM geen gas winnen. SodM heeft deze aanvraag afgewezen omdat, aldus SodM, de bewoners van Warffum zich niet gehoord voelden over het eventueel gedogen en er grote onrust ontstond naar aanleiding van berichten hierover. Gedogen zonder deze onrust serieus te nemen zou leiden tot verder afnemen van het vertrouwen van de omgeving in de rijksoverheid. De bevoegdheid om deze beslissing te nemen ligt bij SodM9. Het Kabinet heeft hier geen rol in.
Gaat u beiden in gesprek met bewoners in Warffum, Usquert en de directe omgeving over de impact van de aardbeving en ook in het licht van de het nieuwe SodM rapport en de voorgenomen voortzetting van de vergunning voor gaswinning in Warffum?
Zoals hierboven aangegeven heeft SodM geen nieuw rapport uitgebracht. Het kabinet staat in contact met bewoners, zowel de Minister van Klimaat en Groene Groei vanuit haar verantwoordelijkheid voor de gaswinning uit kleine velden, als de Staatssecretaris Herstel Groningen vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de schadeafhandeling en versterking in het aardbevingsgebied.
De afhandeling van mijnschade in Limburg |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het nog 2 tot 3 jaar moeten wachten op de definitieve schaderegeling voor mijnbouwschade in Limburg, vriendelijke uitgedrukt, uitermate teleurstellend is?
Het streven om de regeling eerder te openen is helaas niet gelukt omdat de afhandeling van de mijnbouwschade niet bij een bestaande organisatie kon worden ondergebracht. De doorlooptijd van het oprichten van een structurele organisatie is lang. Het kabinet heeft daarom besloten om een tijdelijke organisatie op te zetten. Deze organisatie zal een digitaal en een fysiek loket hebben. De schadeafhandeling zal eind 2025 worden gestart. Particuliere huiseigenaren met mijnbouwschade aan hun woning zullen zich per postcode tranche kunnen melden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de door de gemeenten aangeleverde postcodes, de deelnemers van de pilot en de door de stichting Calamiteitenfonds afgewezen schadegevallen. Het kabinet vindt het vervelend dat mensen in Limburg langer moeten wachten voordat zij een beroep kunnen doen op deze onverplichte tegemoetkoming.
Hoe kan het dat de overheid jarenlang gedupeerden heeft laten wachten, toen beloofde dat er voorjaar 2024 een regeling zou zijn en nu het grootste deel van de gedupeerden zal moeten wachten tot 2027 of 2028 tot er een definitieve regeling is?
Het is het kabinet in 2024 helaas niet gelukt om de schadeafhandeling bij een bestaande en geschikte organisatie onder te brengen. In juni 2024 zijn twee kwartiermakers aan de slag gegaan om een advies te geven over de organisatie van de schadeafhandeling. Eind 2024 hebben de kwartiermakers advies uitgebracht. Op grond van dit advies wil het kabinet zo snel mogelijk een tijdelijke organisatie opzetten die van start gaat met de schadeafhandeling. Deze taak zal daarna door een definitieve organisatie worden uitgevoerd. Zoals aangegeven in de Kamerbrief1 van 31 januari zal de regeling eind 2025 worden geopend. De openstelling van de regeling zal in tranches verlopen zodat de schadeafhandeling niet vastloopt door een mogelijke toevloed van aanmeldingen.
Klopt het dat u met de zin «Binnen het stelsel van deze coulanceregeling zal het kabinet andere keuzes maken dan bijvoorbeeld de keuzes die gemaakt zijn met betrekking tot het schadeherstel in Groningen» lijkt te impliceren dat het bewijsvermoeden niet zal worden toegepast in Limburg?
Uitgangspunt van de schadeafhandeling Limburg is dat het nog op te richten Instituut Mijnbouwschade Limburg en de Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade de bewijslast van huiseigenaren volledig overneemt, op het moment dat zij een aanvraag indienen. De particuliere huiseigenaar wordt ontzorgd en geïnformeerd over de vervolgstappen. In het kader van deze regeling hoeft er geen causaal verband te worden bewezen, maar is voldoende dat het «voldoende aannemelijk» is dat schade aan een woning het gevolg is van bodembeweging door de voormalige steenkoolwinning. Dit hoeft de particuliere huiseigenaar voor deze regeling ook niet zelf te doen. De Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade onderzoekt naar aanleiding van de aanvraag of het voldoende aannemelijk is dat de schade aan de woning het gevolg is van bodembeweging door de voormalige steenkoolwinning en adviseert hierover. Het kabinet zal u op korte termijn informeren over hoe invulling wordt gegeven aan de motie van de leden Beckerman en Bushoff2, waarin de regering wordt verzocht om het wettelijk bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland te laten gelden.
Zo ja, waarom gebruikt u zulk verhullend taalgebruik om te zeggen dat bewoners minder rechten krijgen dan andere bewoners elders in het land? Zo nee, hoe moeten we deze zin dan lezen?
Bewoners in Limburg krijgen niet minder rechten dan andere bewoners in Nederland. Met deze regeling biedt het kabinet particuliere huiseigenaren in Limburg met fysieke schade aan hun woning, vanwege de bijzondere omstandigheden in het gebied, juist een oplossing waar er in de meeste gevallen geen recht (meer) op een vergoeding van de schade aan hun woning bestaat.
Er is in het betreffende gebied sprake van aanzienlijke na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning en dit veroorzaakt schade of heeft in het verleden schade veroorzaakt. Maar omdat de steenkoolwinning al meer dan vijftig jaar geleden is beëindigd zijn er in veel gevallen geen mijnbouwondernemingen of rechtsopvolgers meer om aansprakelijk te stellen. Waar dit nog wel kan, is er in veel gevallen op grond van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht geen recht op vergoeding.
De particuliere huiseigenaren worden met de regeling ontzorgd en hen wordt ook een lang en onzeker juridisch traject bespaard. In de gevallen waar er nog een rechtsopvolger is neemt de Staat deze vorderingen van de particuliere huiseigenaren over en zal dit op de rechtsopvolgers van de mijnbouwbedrijven verhalen. Het verhalen van deze kosten zal niet lukken als de aansprakelijkheid is verjaard of als het voormalige mijnbouwbedrijf geen rechtsopvolger heeft.
Waarom weigert u de aangenomen motie van de leden Beckerman en Bushoff (Kamerstuk 33 529, nr. 1219) uit te voeren, waarin de Kamer de regering verzoekt het bewijsvermoeden voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland te laten gelden?
Het kabinet zal u op korte termijn informeren over hoe invulling gegeven wordt aan de motie van de leden Beckerman en Bushoff.3
Erkent u dat de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (Het calamiteitenfonds) die acute mijnschade afhandelde in Limburg, al uitging van «aannemelijkheid» bij de schadebeoordeling? Deelt u de mening dat het er door uw woorden sterk op lijkt dat de toekomstige praktijk een stap terug is voor Limburgse gedupeerden?
Nee, deze mening deelt het kabinet niet. De voorziening die door de stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (hierna: stichting) uitgevoerd wordt, is een tijdelijke maatregel voor zeer ernstige gevallen. Het gaat daarbij om bijzondere en niet veel voorkomende situaties. Het kabinet is tevreden dat de stichting een aantal ernstige en schrijnende schadegevallen heeft opgelost. In de afgelopen jaren heeft het kabinet ervoor gekozen om de stichting te blijven financieren zodat zij haar werk kon doen. Het kabinet is van plan om alle particuliere huiseigenaren (ook als lid van een Vereniging van Eigenaren) die te maken hebben met mijnbouwschade aan hun woning te helpen zodat de schade kan worden hersteld. Het doel van het kabinet komt daarmee overeen met het doel van de stichting, maar heeft een breder bereik.
Herrinert u zich dat eind vorig jaar het laatste punt dat een definitieve schaderegeling voor Limburg in de weg stond, de te kiezen rechtsvorm was? Waarom is er nu nog steeds onduidelijkheid over de rechtsvorm en blijkt er nu ook onduidelijkheid over tal van andere aspecten rondom de schadeafhandeling?
Het kabinet heeft besloten om te beginnen met een tijdelijke organisatie die onder de vlag van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei zo spoedig mogelijk aan de slag zal gaan. Daar wordt nu hard aan gewerkt. Zoals eerder aangegeven zal de schadeafhandeling eind 2025 van start gaan.
Welke adviezen heeft u gekregen over de te kiezen rechtsvorm en kunt u deze met de Kamer delen?
Het kabinet heeft op 14 juni 2024 een advies gekregen van het bureau AEF. Dit advies «Onderzoek rechts- en organisatievorm I3ML» is bij deze brief gevoegd. Het kabinet heeft eind december 2024 van de kwartiermakers Van der Broeck en Ploumen een advies gekregen. Dit advies is als bijlage bij de Kamerbrief4 van 31 januari al naar de Tweede Kamer gestuurd.
Kunt u zich voorstellen dat gedupeerden denken dat het onwil is van de overheid om na al die jaren weer met een teleurstellende boodschap te komen over de schadeafhandeling?
Ja. Tijdens het werkbezoek op 10 maart heb ik gesproken met enkele gedupeerden. Zij hebben mij verteld over het leed dat zij ervaren vanwege de schade aan hun woning en de teleurstelling dat de schadeafhandeling nog niet is begonnen. Ik hoop dat ik tijdens ons gesprek de gedupeerden heb kunnen laten zien dat er door het kabinet hard gewerkt wordt om dit jaar te starten met de schadeafhandeling.
Herrinert u zich dat er twee weken geleden media-aandacht was voor de schadeafhandeling in Limburg toen bekend werd gemaakt dat er een proef zou komen met tien mensen? Klopt het dat deze mensen weliswaar hun schade mogen indienen maar daarna zullen moeten wachten op uitbetaling tot de definitieve regeling er is?
Zodra de tijdelijke organisatie gereed is, kunnen de schademeldingen worden afgehandeld en kan er een voorziening worden toegekend. De tien particuliere huiseigenaren die meedoen aan de proef zijn door de kwartiermakers hiervoor gevraagd. Deze mensen weten dat de proef, ook in het geval van mijnbouwschade, niet direct zal leiden tot het uitkeren van een vergoeding. Het kabinet heeft met de Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade afgesproken dat de aanvragen van deze huiseigenaren (ook als lid van een Vereniging van Eigenaren) met prioriteit worden behandeld zodra de schadeafhandeling is gestart.
Is hiermee niet in de media de illusie van tempo gewekt, terwijl er in praktijk juist sprake is van vertraging?
Het kabinet vindt van niet. Deze proef heeft geen invloed op de snelheid van het inrichten van de tijdelijke organisatie. Het leidt niet tot vertraging. De uitkomsten van de proef kunnen door de Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade worden gebruikt om haar proces en beoordelingsmethodiek, waar nodig, aan te passen.
Erkent u dat uw brief veel vage taal bevat waardoor het onduidelijk is voor welke organisatiestructuur er daadwerkelijk wordt gekozen? Kunt u, bijvoorbeeld met een organogram, verduidelijken hoe de organisatiestructuur eruit komt te zien en wie welke besluiten neemt?
Het kabinet kan op dit moment nog geen organogram laten zien. Een projectteam van KGG/RVO werkt op dit moment aan het ontwerp van de tijdelijke organisatie. Het kabinet zal in juni de Tweede Kamer nader informeren over de organisatiestructuur en wie welke besluiten neemt.
Klopt het dat er in Limburg weliswaar een loket komt, maar de commissie Mijnbouwschade ook een belangrijke rol krijgt? Hoeveel macht krijgen zij precies? Erkent u dat deze commissie tot nu toe zeer weinig aanvragen daadwerkelijk heeft toegekend?
De mijnbouwschade in Limburg zal eerst door een tijdelijke organisatie worden afgehandeld. Parallel hieraan zal een definitieve organisatie worden ingericht. Beide organisaties worden het Instituut Mijnbouwschade Limburg (IML) genoemd. Particuliere huiseigenaren kunnen een aanvraag om een voorziening indienen via de website ofwel via het fysieke loket. Het instituut zorgt voor verdere afhandeling van de aanvraag. De Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade (hierna: commissie) heeft in dit proces de taak om advies uit te brengen over deze aanvragen aan de uitvoeringsorganisatie. De commissie onderzoekt daartoe of het voldoende aannemelijk is dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Indien dit het geval is, zal de commissie de uitvoeringsorganisatie adviseren om de schade te vergoeden dan wel te herstellen.
In 2024 heeft de Commissie Mijnbouwschade ten aanzien van veertien schademeldingen bij Ekehaar geadviseerd om een schadevergoeding toe te kennen. Het kabinet heeft op 18 maart per brief5 de Tweede Kamer geïnformeerd over evaluaties van de Commissie Mijnbouwschade voor de periode juli 2021-juni 2023.
Klopt het dat er nog steeds van 2024 tot en met 2026 19,5 miljoen euro beschikbaar is en vanaf 2027 structureel 1 miljoen euro?
Voor de periode 2025 tot 2029 zijn de volgende bedragen beschikbaar: € 5,7 mln. (2025), € 2,2 mln. (2026), € 4,0 mln. (2027), € 4,0 mln. (2028), € 4,0 mln. (2029). Vanaf 2030 is structureel € 1,0 mln. beschikbaar.6
Welk deel van dit budget zal naar schatting daadwerkelijk naar inwoners gaan?
Het kabinet wil alle particuliere huiseigenaren in Zuid-Limburg met fysieke schade aan hun woning als gevolg van voormalig steenkoolwinning helpen. Omdat het hier gaat om een onverplichte tegemoetkoming waarvan de kosten voor een deel ten laste van algemene, door de belastingbetaler opgebrachte middelen zal worden gefinancierd, is wenselijk dat wordt vastgesteld dat het voldoende aannemelijk is dat de schade is veroorzaakt door de voormalige steenkoolwinning. Dit vergt onderzoek. Daarnaast wil het kabinet de kosten van de uitvoering van de regeling waar mogelijk verhalen op de resterende rechtsopvolgers van de voormalige mijnbouwbedrijven. Dit betekent dat de Staat het verband tussen de schade en de voormalige mijnbouw moet aantonen. De gedupeerde wordt hier niet bij betrokken en heeft hier ook geen last van. Dit onderzoek brengt aanzienlijke kosten met zich mee wat doorwerkt in de totale uitvoeringskosten. Welk deel van het budget naar het schadeherstel zal gaan, is nu nog niet bekend.
Deelt u, mede gelet op de hoge apparaatskosten bij de schadeafhandeling in Groningen, de zorgen, ook vanwege de gekozen opzet, dat een groot deel van het geld ook in Limburg zal worden besteed aan overhead? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ontzorgen van bewoners en het bepalen van de aannemelijkheid van de schadeoorzaak zijn noodzakelijke en helaas kostbare stappen in het afhandelingsproces. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 15, verwacht het kabinet dat de kosten van de uitvoering van deze regeling hoog zullen zijn. De kosten voor onderzoeken worden gemaakt om een claim te kunnen indienen bij de rechtsopvolgers van mijnbouwbedrijven.
Voor de particuliere huiseigenaren met mijnbouwschade is de verhouding tussen uitgekeerde vergoedingen en de apparaatskosten niet van belang. Huiseigenaren zullen door de vergoeding van de schade een erkenning daarvoor ervaren. Deze aanpak past goed bij de aanbevelingen van de Nationale ombudsman om de lessen uit andere hersteloperaties te benutten.
Is het huidige budget reëel gezien de kosten voor complexe schades, zoals de herstelkosten van panden die zijn aangepakt onder de schaderegeling via de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg, op gemiddeld circa 100.000 euro uitkwamen?
De stichting is opgericht om de ernstige en schrijnende schadegevallen af te handelen. De stichting heeft circa 30 schadegevallen afgehandeld. Het kabinet verwacht dat er veel meer kleinere schades van circa 10.000 euro zullen zijn dan grotere schades.
Wat gebeurt er wanneer het budget niet toereikend blijkt? Gaat u de schade «koste wat kost» vergoeden of kunnen financiële belangen boven de belangen van Limburgers met schade worden gesteld?
Het kabinet zal de schade aan woningen waarvan het voldoende aannemelijk is dat deze is veroorzaakt door de voormalige steenkoolwinning vergoeden.
Erkent u dat ook voor de financiële kant van de schadeafhandeling kiest voor verhullend of vaag taalgebruik? Herkent u dat de woorden over coulance, aansprakelijkheid en de gekozen opzet erop lijken te wijzen dat u vooral wil bezuinigen op de kosten voor schadeherstel? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet herkent dat niet. Het uitgangspunt is dat schade aan huizen van particuliere eigenaren waarvan het voldoende aannemelijk is dat deze schade is veroorzaakt door de voormalige mijnbouw zal worden vergoed zodat gedupeerden niet met schade blijven zitten. Het Rijk is niet aansprakelijk voor deze schade en spreekt daarom over een coulanceregeling. Het kabinet zal waar mogelijk proberen om de kosten van de schadeafhandeling en de schadevergoedingen te verhalen op de rechtsopvolgers van de voormalige mijnbouwbedrijven.
Erkent u, wanneer u schrijft dat u lessen wilt leren van de schadeafhandeling in Groningen, dat een belangrijke les daar was dat duurzaam herstel de beste methode is om te zorgen dat schade niet snel terugkeert? Klopt het dat het er toch op lijkt dat u ervoor kiest dit deel van het advies van de kwartiermakers geheel over te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Duurzaam schadeherstel zoals dat in Groningen wordt toegepast is erop gericht onderliggende constructieve gebreken aan te pakken, die geen direct gevolg zijn van de gaswinning, maar een gebouw wel gevoelig maken voor terugkerende schade door bevingen.
De tijdelijke organisatie voor de schadeafhandeling in Limburg zal zich richten op het vergoeden van kleine schades waarvan het voldoende aannemelijk is dat deze zijn veroorzaakt door de voormalige steenkoolwinning. Het valt niet helemaal uit te sluiten dat ook na het herstel van de woning er toch weer schade optreedt. Dit kan voor komen omdat het herstel van de woning de in de diepe ondergrond schade veroorzakende effecten niet kan wegnemen. Als er na herstel opnieuw schade optreedt dan kan de gedupeerde weer een beroep doen op de regeling.
Na het uitvoeren van de pilot rond herstel in natura7, zal wanneer dit deel van de uitvoering ingeregeld is, in het geval van een grote schade, een aannemer een opdracht krijgen om de schade te herstellen.
De kwartiermakers hebben verder geadviseerd om voorafgaand aan het herstel van de woning te inventariseren of er herstelmaatregelen mogelijk zijn waarmee ook de duurzaamheid in de zin van energieverbruik van de woning kan worden verbeterd. Dit kan volgens de kwartiermakers worden gedaan door te verwijzen naar of een samenwerking aan te gaan met de WoonWijzerWinkel Limburg. Bij het inrichten van de definitieve organisatie zal dit verder onderzocht worden.
Met welk schadeprotocol zal worden gewerkt?
De schadeafhandeling wordt opgezet conform de in oktober 2023 met de regio afgesproken inrichtingsprincipes. De wijze waarop de schadeafhandeling wordt vormgegeven en het schadeprotocol worden vastgelegd in een beleidsregel en een wijziging van het Instellingsbesluit van de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade bepaalt conform de beleidsregel en het instellingsbesluit haar werkwijze. Zo heeft de Commissie Mijnbouwschade het begrip «voldoende aannemelijk» verder uitgewerkt in het zogenoemde stappenplan. Deze concepten worden binnenkort in de stuurgroep I3ML en met de kwartiermakers besproken. De concepten kunnen naar aanleiding van dit overleg worden aangepast.
Hoe gaat de tijdelijke organisatie werken? Wat betekent uw opmerking dat deze organisatie «onder de vlag van het ministerie» de regeling uitvoert?
De tijdelijke organisatie wordt vanuit het ministerie geleid door een kwartiermaker. De tijdelijke organisatie wordt grotendeels bemenst door RVO. De tijdelijke organisatie wordt zo ingericht dat deze kan overvloeien in een definitieve organisatie.
Klopt het dat voordat er een tijdelijke organisatie operationeel kan zijn alle stappen moeten worden genomen die ook voor een definitieve regeling moeten worden genomen? Zo nee, kan de tijdelijke organisatie dan wel zorgen dat er daadwerkelijk schade wordt uitgekeerd?
Ja dat klopt. De tijdelijke organisatie wordt zo opgezet dat deze schade kan vergoeden. De definitieve organisatie wordt zo opgezet dat deze schade kan vergoeden en ook het herstel in natura kan laten uitvoeren.
Waarom is er gekozen voor een rol voor Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in de schadeafhandeling?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. RVO heeft ervaring met het behandelen van aanvragen en vergoedingen. De rol van RVO beperkt zich tot het bemensen en anderszins ondersteunen (bijvoorbeeld met het ICT-systeem) van de tijdelijke organisatie. Een andere optie had bijvoorbeeld een regionale uitvoeringsorganisatie kunnen zijn. Dit werd echter niet gesteund door de regio. Er is ook aan gedacht om deze taak te beleggen bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Het IMG heeft weliswaar de relevante ervaring maar op dit moment vergt de afhandeling van de mijnbouwschade in Groningen nog steeds de volledige aandacht.
Herinnert u zich dat voor gedupeerden van de gaswinning in Groningen door amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 38) de mogelijkheid bestaat om kosteloos onafhankelijk technisch, juridisch en financieel advies te krijgen? Gaat u ervoor zorgen dat een dergelijke mogelijkheid er ook voor gedupeerde Limburgers komt? Erkent u dat een dergelijke regeling ervoor zorgt dat gedupeerden het niet alleen hoeven op te nemen tegen de (machtige) staat?
Zoals eerder toegelicht is de situatie in Limburg anders. In Limburg hebben particuliere huiseigenaren in veel gevallen geen recht (meer) op een vergoeding van hun schade en is het in andere gevallen, mede als gevolg van het tijdsverloop zeer moeilijk om deze schade te verhalen op de resterende rechtsopvolgers. Het kabinet wil dat deze particuliere huiseigenaren (ook als lid van een Vereniging van Eigenaren) niet met mijnbouwschade blijven zitten en treft daarom uit coulance een bijzondere voorziening. De onafhankelijke Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade (hierna: commissie) brengt advies uit over de aard en oorzaak van de schade en de kosten die gepaard gaan met het herstel. De commissie gaat hierbij niet uit van causaliteit maar van voldoende aannemelijkheid. De kosten van dit advies komen niet voor rekening van de aanvrager. Met inachtneming van dit advies wordt door de daartoe gemandateerde uitvoeringsorganisatie een besluit genomen. De hele regeling is ingesteld om de burger zoveel mogelijk te ontzorgen.
Hoe reëel is het dat de staat schadevergoedingen kan verhalen op de rechtsopvolgers van de mijnbouwbedrijven? Is er inmiddels een inschatting gemaakt van de hoeveelheid te verwachten schades? Kan dit uitgesplitst worden naar verschillende categorieën schades?
Het is moeilijk om op voorhand iets te zeggen over de kans van slagen van vorderingen waarmee de kosten van de getroffen voorzieningen worden verhaald op de rechtsopvolgers van de voormalige mijnbouwbedrijven. In het algemeen kan wel worden opgemerkt dat dit alleen mogelijk is ten aanzien van woningen in de concessiegebieden waar nog rechtsopvolgers zijn. Ook is het voor het verhalen van deze kosten noodzakelijk dat er naar aanleiding van de aanvraag goed wordt onderzocht en is vastgesteld dat de schade veroorzaakt is door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Ook hier zorgt de Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade voor.
Het aantal schadegevallen is op dit moment niet goed in te schatten. Dit blijkt ook uit het advies8 van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
Kunt u concreet aangeven hoeveel invloed Limburg zal krijgen op de definitieve regeling en alle besluiten die daarmee gemoeid zijn?
Binnenkort worden de concepten van de besluiten in de stuurgroep I3ML besproken. Dit kan leiden tot aanpassing daarvan. In de afgelopen twee jaar hebben ambtenaren van de provincie Limburg, gemeente Heerlen, gemeente Kerkrade en de stichting Calamiteitenfonds gereageerd op eerdere concepten van de besluiten.
Op het moment dat er iets significants gaat veranderen in de schadeafhandeling dan zal de regio eerst om advies worden gevraagd.
Erkent u dat het invloed geven aan de regio’s over mijnbouw heel veel ellende had kunnen besparen?
Als uw vraag betrekking heeft op de schade-afhandeling van nu dan is het zo dat de regio Limburg de afgelopen jaren vaak aandacht gevraagd voor mijnbouwschade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. In eerste instantie zag het Rijk hier geen rol voor zich weggelegd vanwege het standpunt aangaande de verjaring van mijnbouwschade. Door de uitspraak9 van de Raad van State werd het duidelijk dat de rechtsvolgers van de voormalige mijnbouwbedrijven nog steeds aansprakelijk kunnen zijn. Het bleek voor een inwoner echter ondoenlijk om deze schade te verhalen. Vanaf dat moment is de inzet van het Rijk geweest om er voor te zorgen dat particuliere huiseigenaren niet met schade zouden blijven zitten, ook niet als de schade al verjaard is. Sindsdien is samen met de regio gesproken om te komen tot een regeling en schadeprotocol waarin rekening wordt gehouden met de specifieke situatie in Limburg. Hier is nadrukkelijk samen met de regio opgetrokken en hier heeft de regio dan ook veel bereikt.
Erkent u dat de conclusies en aanbevelingen van de parlementaire enquête Groningen ook zeggingskracht hebben voor Limburg, omdat er zeer veel parallellen zitten hoe beide regio’s zijn gebruikt als wingewest en achterbleven met de ellende?
Er zijn zeker relevante aanbevelingen uit de parlementaire enquête Groningen die worden benut voor de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. Zie onder andere het antwoord op vraag 30 en 31. Er zijn ook verschillen. In veel gevallen is er, anders dan in Groningen, op grond van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht geen recht (meer) op vergoeding van schade.
Ook is de schaal van de problemen in Groningen een heel andere dan die in Limburg. Op dit moment zijn er bijna 250.000 meldingen van fysieke schade door het IMG afgehandeld.10 De Technische commissie bodembeweging heeft in de periode 2012 tot eind 2023 circa 120 schademeldingen uit Zuid-Limburg ontvangen. Het kabinet verwacht dat op het moment dat de schadeafhandeling in Limburg van start gaat er meer schademeldingen zullen komen, maar dan nog blijft de situatie een andere dan in Groningen.
De parlementaire enquête Groningen gaat over de gaswinning in Groningen waarin ook de staat een rol heeft gespeeld. Lange tijd heeft er nog gaswinning plaatsgevonden terwijl er al zorgen waren over de gevolgen hiervan.
Welke lessen die zijn getrokken bij de parlementaire enquête Groningen neemt u mee bij het komen tot een schaderegeling voor Limburg?
Het kabinet heeft vooral de conclusie over de gebrekkige schadeafhandeling voor ogen. Het kabinet wil voorkomen dat een gebrekkige schadeafhandeling leidt tot meer leed bij de gedupeerden. Het kabinet neemt de volgende aanbevelingen ter harte:
Het kabinet zal ervoor zorgen dat er een lokaal loket komt waar de particuliere huiseigenaren uitleg kunnen krijgen en ook hun aanvraag kunnen indienen. De mensen hoeven na de aanvraag niets meer te doen. Men wordt geïnformeerd over de stappen, de schade wordt onderzocht, en er wordt een voorziening getroffen indien het voldoende aannemelijk is dat de schade is veroorzaakt door de voormalige mijnbouw.
Erkent u dat één van de aanbevelingen van de parlementaire enquête Groningen was het versterk van de kennisontwikkeling over de ondergrond? Zo ja, herkent u dat kennisontwikkeling ook voor Limburg cruciaal is? Neemt u daarom de aanbevelingen over kennis van de kwartiermakers over? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft in 2017 met Limburg afspraken gemaakt over de uitvoering van een technisch pakket van maatregen. Deze maatregelen bestaan onder andere uit het inrichten van het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning, gericht onderzoek naar na-ijlende effecten, opsporen en saneren van schachten, monitoring van bodembeweging, monitoren van de stand van het mijnwater en het inrichten van een risicosignaleringssysteem. De regio voert het pakket uit en krijgt hiervoor financiering van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. Dit betreft circa twee miljoen euro per jaar.
Ook TNO voert binnen haar wettelijke taak onderzoek uit naar de na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en de risico’s. De regio, TNO, Staatstoezicht op de Mijnen en het ministerie overleggen regelmatig over de resultaten en de programmering van het onderzoek.
De kwartiermakers adviseren om de taken van het informatiecentrum aangaande kennisontsluiting onder de vlag te brengen van I3ML en de kennisontwikkeling buiten I3ML te organiseren. Het kabinet kan zich hierin vinden. Er zal nog moeten worden gezocht naar een vorm om dit te organiseren. Met de regio is eind oktober 2023 afgesproken dat zij aangaande deze taak het initiatief neemt.
Onlangs heeft de Open Universiteit een groot Europese onderzoeksproject EUMINDA (staat voor European Mining Damage) binnengehaald. Het ontvangt hiervoor een subsidie van 2.3 miljoen euro van Interreg Europe. Het belangrijkste doel van EUMINDA is om beleid te ontwikkelen voor regio’s die te maken hebben met de langdurige gevolgen van mijnbouwactiviteiten.
Krijgt de Limburg Kamer, met specifieke kennis over de Limburgse bodemproblematiek, een plek in de schadebeoordeling en afhandeling? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade krijgt die plek. De Limburg Kamer wordt om advies gevraagd over aanvragen die op grond van de regeling worden ingediend. Ten behoeve van deze advisering doet de Limburg Kamer onderzoek. De Limburg Kamer heeft een eigen voorzitter, die tevens vicevoorzitter is van de Commissie Mijnbouwschade, en er wordt voorzien in specifieke deskundigheid over de gesteldheid van de bodem in het voormalige steenkoolwinningsgebied en over de na-ijlende effecten van de steenkoolwinning. De verdere afhandeling van de aanvragen zal worden opgepakt door het Instituut Mijnbouwschade Limburg.
Kunt u deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen was afstemming met de regio, RVO en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties nodig. Het kabinet heeft de Tweede Kamer daarom geïnformeerd dat de termijn van drie weken niet gehaald kon worden.
De versterkingsrapporten die gedupeerde Groningers krijgen |
|
Sandra Beckerman (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
![]() ![]() |
Bent u geschrokken van het bericht «Zorgen over «grove fouten» in versterkingsadviezen aardbevingsgebied: «Veiligheid Groningers in het geding»»?1
Ik neem berichten zoals deze uiterst serieus. Ik herken de signalen. Soortgelijke signalen heb ik ook gekregen tijdens mijn gesprekken met bewoners en ik roep bewoners op om zich te melden bij de NCG.
Zoals ik in mijn brief van vandaag heb aangegeven, wil ik twee sporen tegelijkertijd in gang zetten om de fouten in de rapporten te analyseren en herstellen, en om de kwaliteit te onderzoeken. Het eerste spoor is dat bewoners die zich (bij de NCG) melden met twijfels over hun beoordelingsrapport, altijd in gesprek kunnen met de NCG. Dan gaat de NCG met bewoners in gesprek om zorgen te bespreken en waar mogelijk weg te nemen. Het tweede spoor is het onafhankelijke onderzoek door ACVG naar de betrouwbaarheid van het oordeel op norm/niet op norm in beoordelingsrapporten, om op grotere schaal eventuele problemen op te lossen en daarmee zekerheid te bieden.
Wat doet het met u dat advocaat Jewan de Goede in de uitzending toont dat in negentig procent van de zaken die hij behandelt het rapport niet deugt?
In mijn gesprek met een vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten heb ik ook over dit onderwerp gesproken (zie Kamerstuk 33 529, nr. 1141). Ik heb in het overleg de vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten verzocht om voorbeelden aan te leveren waar dit speelt. Ik heb aangeboden om de deskundigen van de bewoners en de ingenieursbureaus aan tafel te zetten om elkaars visie op het rapport te bespreken en twijfels weg te nemen. Als daar geen conclusie uit komt waar alle partijen het over eens zijn, dan laat ik een derde deskundige ernaar kijken. Fouten zijn onvermijdelijk bij mensenwerk en ik vind het enorm vervelend voor bewoners dat ze geconfronteerd worden met zulke fouten. Daarom wil ik dat die fouten zo snel als mogelijk opgelost worden, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat een deel van de woningen die de afgelopen tijd het stempel «veilig» heeft gekregen mogelijk niet veilig is?
Dat kan ik nu niet aangeven. Ik wacht de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek daarvoor af.
Deelt u de mening dat gedupeerde Groningers na de parlementaire enquête een «Nij Begun» (nieuw begin) is beloofd, maar dat daar, zacht uitgedrukt, niets van terechtkomt als ze er niet zeker van kunnen zijn dat hun veiligheid voorop staat?
Ik begrijp dat het voor bewoners zo kan voelen, omdat ze nog steeds geen duidelijkheid en daardoor rust hebben. Echter, ik deel uw mening niet. Nij Begun omvat veel meer aspecten dan alleen een conclusie in een beoordelingsrapport. Dat staat voor mij ook in het teken van ereschuld en een uitvoering van de versterking en schadeherstel die milder, menselijker en makkelijker is, die de bewoner daarin centraal stellen en oog hebben voor de balans tussen kwaliteit en snelheid. De bewoners zekerheid bieden over de veiligheid van hun woning is daar natuurlijk een belangrijk onderdeel van. Als daarin fouten worden gemaakt, worden die opgelost.
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) trekt al de harde conclusie dat de interne veiligheidscontrole bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet op orde is; deelt u deze conclusie?
Ik deel de conclusie dat verbeteringen nodig zijn bij de interne kwaliteitscontrole, en NCG neemt daarop ook al actie, zoals ik in mijn brief van vandaag heb aangegeven.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen gezien de aanhoudend geuite zorgen door de Tweede Kamer over de kwaliteit van rapporten en het onderzoek dat SodM blijkbaar al een jaar geleden is gestart?
In mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Beckerman en in mijn Kamerbrief heb ik toegelicht welke stappen er afgelopen jaren zijn gezet om de kwaliteit van beoordelingsrapporten te verbeteren en beter te borgen. Voorbeelden hiervan zijn het stellen van strengere kwaliteitseisen aan ingenieursbureaus en het stoppen van de samenwerking met een aantal ingenieursbureaus.
Ik zet in op het oplossen van gemaakte fouten en het helpen van bewoners die zich melden, omdat fouten helaas niet te voorkomen zijn. Dat heeft ook mijn prioriteit. Gezien de aanhoudende berichten heb ik besloten onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten. Zie ook mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Het SodM heeft geen onderzoek gedaan naar de inhoudelijke kwaliteit van beoordelingsrapporten. Wel heeft zij onderzoek gedaan naar de kwaliteitsborging in processen van de NCG. Zie mijn brief van vandaag over hoe ik hier vervolg aan zal geven.
Erkent u dat het, na al die jaren ellende voor Groningers, verschrikkelijk is dat de toezichthouder moet concluderen dat «we daardoor nu niet [weten] of alle woningen die versterkt opgeleverd zijn, wel helemaal adequaat versterkt zijn. En dat is niet oké, die zekerheid wil je wel hebben»?
Uiteraard moeten bewoners de zekerheid hebben dat hun woning veilig is als deze is versterkt, ongeacht hoe lang ze hebben moeten wachten. De veiligheidsnorm die wordt gehanteerd tijdens de versterking staat vast en moet worden nageleefd. Als een bewoner, of de door de bewoner op kosten van de overheid in te huren expert, fouten ziet of vragen heeft, dan kan dit worden gemeld bij de NCG. NCG lost dit samen met de bewoner en de aannemer op tijdens het maken van het versterkingsplan van de woning. De bewonersbegeleider van NCG en de aannemer komen in deze fase regelmatig bij de bewoner thuis en spreken met de bewoner over eventuele fouten of zorgen. Dan wordt ook nog eens kritisch naar de woning en het beoordelingsrapport gekeken. Zo komen de bewoner, aannemer en NCG samen tot een versterkingsplan voor de woning. De bewoner kan daarin ook worden ondersteund door onafhankelijke (bouwkundige) adviseurs.
Erkent u dat nu moet worden ingegrepen om te voorkomen dat straks honderden of duizenden mensen in woningen wonen die onterecht als veilig zijn aangemerkt? Welke stappen gaat u direct zetten om te zorgen dat Groningers er zeker van kunnen zijn dat hun huis nu of na versterking of sloop/nieuwbouw veilig is en dat ze kunnen vertrouwen op de overheid wanneer die dat zegt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Er wordt nu terecht een onderzoek gestart naar de kwaliteit van de rapporten. Erkent u dat dit niet genoeg is?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Het onderzoek van ACVG naar de kwaliteit van het oordeel op norm/niet op norm en de kwaliteit van de rapporten heeft geen overlap met de uitvoering van het oplossen van verschillen. Over het oplossen van verschillen heb ik met de regio een Routekaart gemaakt. Hier heb ik u over geïnformeerd in mijn beleidsbrief. Ik blijf hierover met de regio in gesprek. Onderdeel van de aanpak, die ik in de beleidsbrief heb geschetst, is dat in het proces van de versterkingsopgave van te voren geprobeerd wordt de verschillen in kaart te brengen. En daar proactief oplossingen voor bedenken om te voorkomen dat er nog meer verschillen ontstaan. Ik heb de verwachting dat dit rust in het proces brengt.
Deelt u daarbij de mening dat het onderzoek naar de ongelijkheid tussen gedupeerden, dat een zeer nuttig rapport opleverde (het rapport-Van Geel), anderhalf jaar later voor een deel nog steeds niet uitgevoerd wordt omdat het kabinet het geld er niet voor heeft vrijgemaakt?2
Het rapport-Van Geel heeft op verschillende onderwerpen een belangrijke basis geboden voor het zoveel als mogelijk wegnemen en voorkomen van onaanvaardbare verschillen, zoals ik ook heb toegelicht in mijn beleidsbrief Versterken. Daarvoor is naast de beschikbare financiële middelen ook de uitvoerbaarheid bepalend. Ik vind het belangrijk dat we doen wat uitvoerbaar is, zonder aanzienlijke wijzigingen in bestaande kaders en het bestaande systeem. In mijn beleidsbrief heb ik aangegeven op welke onderdelen invulling gegeven kan worden aan de adviezen uit dit rapport, zoals de verschillen en verduurzaming.
Is er al meer duidelijkheid over de onderzoeksvragen, de scope, wie het kan of kunnen uitvoeren en in welk tijdsbestek dit kan plaatsvinden? Wanneer er meerdere varianten worden overwogen, kunt u die varianten dan met de Kamer delen?
Hierover heb ik uw Kamer vandaag geïnformeerd.
Wat gaat u doen voor de gedupeerden die een versterkingsrapport hebben gekregen en nu twijfelen of dit rapport wel deugdelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u het op 4 februari jl. aangenomen amendement Beckerman-Bushoff, waardoor besluiten van de NCG niet meer onherroepelijk worden en gedupeerden dus ook nadat de termijn van zes weken is verstreken, nog bezwaar kunnen aantekenen, uitvoeren? Wordt gedupeerden duidelijk gemaakt dat zij bezwaar en beroep aan kunnen tekenen?3
Door dit amendement zal binnenkort, na inwerkingtreding van de wet omissies waarin het is opgenomen, in de Tijdelijke wet Groningen de zinsnede «nadat het besluit onherroepelijk is geworden» worden geschrapt uit het artikel dat gaat over het inschrijven van besluiten tot al dan niet versterken in de openbare registers. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat de indieners hiermee willen bevestigen dat besluiten, zoals een «op norm»-besluit of een besluit tot niet versterken, herzien kunnen worden. Zoals ik al aangaf in mijn appreciatie voorziet de wet hier nu al in, omdat eigenaren een herziening aan kunnen vragen van besluiten, bijvoorbeeld doordat er nieuwe feiten of omstandigheden ontstaan, of omdat eigenaren – nadat zij eerst een besluit tot niet versterken hebben aangevraagd bij NCG – toch wel hun huis willen laten versterken door NCG. Ook als het besluit al langer geleden genomen is en ook als zo'n besluit al is ingeschreven in de openbare registers.
Eigenaren kunnen ook altijd in bezwaar gaan tegen een besluit en beroep aantekenen tegen een beslissing op bezwaar, en zullen daar altijd op worden gewezen. De NCG informeert eigenaren ook dat zij hiervoor kosteloze rechtsbijstand kunnen krijgen. De termijn van 6 weken om bezwaar aan te tekenen is wettelijk vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht en geldt voor alle besluiten van overheidsinstanties. Dit amendement zorgt er in de praktijk niet voor dat deze termijn wordt verlengd. Gezien de complexiteit van sommige besluiten die de NCG neemt, begrijp ik echter dat eigenaren soms meer tijd nodig hebben om in bezwaar te gaan. Wel is er een mogelijkheid in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen om in de praktijk coulant om te gaan met het overschrijden van de bezwaartermijn. Deze mogelijkheid past de NCG al ruimhartig toe als de bewoner daar om vraagt.
Verder wil ik eigenaren meer informeren over de mogelijkheden om kosteloos een advocaat of mediator in te schakelen om juridische ondersteuning en advies te ontvangen. Deze opties kunnen eigenaren gebruiken bij zowel bezwaar en beroep als voor een herziening van een besluit. De NCG zal hiervoor in haar besluiten en brieven over de versterking verwijzen naar de subsidieregeling rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand. In mijn antwoord op vraag 15 ga ik verder in op hoe ik meer eigenaren wil informeren over de mogelijkheden van bijstand.
Hoe gaat u het op 4 februari jl. aangenomen amendement Beckerman-Bushoff, waardoor gedupeerden recht krijgen op juridische en technische bijstand in complexe zaken, uitvoeren? Welke stappen wilt u wanneer zetten?4
Op dit moment werk ik met de Raad voor Rechtsbijstand, de NCG en het IMG aan de aanpassing van de lagere regelgeving die invulling geeft aan de wijziging in de Tijdelijke wet Groningen door dit amendement. Dit heeft verschillende uitvoeringsconsequenties voor deze organisaties, zoals een aanpassing van ICT-systemen.
Als gevolg van dit amendement zal de bestaande regeling over bijstand, op grond waarvan eigenaren in de beoordeling, voorbereiding en uitvoering van schadeherstel en versterking gebruik kunnen maken van financiële, bouwkundige en juridische expertise, worden uitgebreid. Dit amendement vergroot de mogelijkheden voor bewoners, daarom heb ik het ook gesteund. De voornaamste aanpassing bestaat eruit dat eigenaren van een gebouw binnenkort in meer fasen van het proces van schadeafhandeling en de versterking recht krijgen op ondersteuning. Dit betekent dat expertise ook ingeroepen kan worden na oplevering van het schadeherstel of de versterking. Daarnaast worden de mogelijkheden voor ondersteuning uitgebreid. Eigenaren van een gebouw zullen straks niet alleen recht hebben op kosteloze rechtsbijstand, bouwkundige steun en financiële steun, maar ook op steun van bodemdeskundigen, hydrologen en ecologen.
De nadere uitwerking van dit amendement gebeurt in de Subsidieregeling rechtsbijstand en aanverwante kosten van de Raad voor Rechtsbijstand en in de Regeling Tijdelijke wet Groningen. Als de uitvoeringsconsequenties voldoende zijn uitgewerkt voor een effectieve uitvoering door de Raad voor Rechtsbijstand, het IMG en de NCG, zullen deze regelingen gepubliceerd worden in de Staatscourant.
Hoe gaat u zorgen dat ook mensen die al iets langer geleden een versterkingsrapport hebben gekregen weten dat zij recht hebben op kosteloze technische, juridische steun en financieel advies, aangezien recent is toegezegd dat deze informatie aan alle brieven van de NCG en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt toegevoegd?
Ik vind het van groot belang dat zoveel mogelijk eigenaren zich bewust zijn van de mogelijkheid tot kosteloze bijstand. Uiteraard zullen IMG en NCG de mogelijkheden voor kosteloze bijstand en advies actief delen in hun communicatie naar eigenaren. Dit gebeurt niet alleen met besluiten en brieven, maar ook in overleggen tussen eigenaren en de bewonersbegeleiders van de NCG en de zaakbegeleiders van het IMG.
Eigenaren die langer geleden een versterkingsrapport (of een besluit op norm) hebben ontvangen, hebben vaak minder contact met IMG en NCG. Om hen te informeren over deze mogelijkheden voor bijstand, ga ik in contact treden met gemeenten en maatschappelijke organisaties, zoals het Groninger Gasberaad, de Groninger Bodembeweging, Stut-en-Steun en Ons Laand, Ons Lu. Deze organisaties ondersteunen eigenaren van het aardbevingsgebied. Hun medewerkers en vrijwilligers staan midden in de samenleving, en zijn vaak op meer dan één manier actief in hun dorp of wijk. De instanties en organisaties die het dichtst bij de burger staan hebben immers de meeste mogelijkheden om zoveel mogelijk eigenaren te bereiken.
Erkent u dat het zaak is om nu tempo te maken met het voorkomen en oplossen van problemen die ontstaan door het krijgen van rapporten met fouten, vaak na jaren wachten, en wat dat doet met mensen, zoals de Pointer-uitzending pijnlijk laat zien?
Ja, ik erken dat individuele bewoners die twijfels hebben over de juistheid of volledigheid van hun beoordelingsrapport op kortere termijn moeten worden geholpen. Dat is het eerste spoor, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Daarnaast wil ik ook op grotere schaal zekerheid bieden. Dat doe ik met het tweede spoor, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1. Dat is in lijn met mijn beleidsbrief en het meer in balans brengen van snelheid en kwaliteit.
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb u op 21 februari 2025 een uitstelbrief gestuurd, omdat er vragen worden gesteld over het onderzoek van SodM. Dit onderzoek is gepubliceerd in het voorjaarsreces. Ook heb ik reeds uw Kamer geïnformeerd over het onafhankelijke onderzoek naar de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Zo was ik in staat vollediger antwoord te geven op de gestelde vragen.
Het uitsluiten triple glas en kozijnen bij isolatiesubsidie 'maatregel 29’ van Nij Begun |
|
Sandra Beckerman (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), van Marum |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Inwoners van Groningen en Noord-Drenthe boos over uitsluiten triple glas en kozijnen bij isolatiesubsidie «maatregel 29». «Mensen blijven nu met een restschuld» uit het Dagblad van het Noorden en wat is daarop uw reactie?1
Ja. We begrijpen dat bewoners zich afvragen waarom triple glas en kozijnen niet worden vergoed. Wij hebben goed geluisterd naar de reacties op de internetconsultatie en de regeling op dit punt aangepast en aangevuld. Tevens gaan wij eigenaren die afgelopen periode al geïnvesteerd hebben in triple glas en kozijnen in het kader van terugwerkende kracht met coulance behandelen.
Hoe rijmt u de uitspraak in de Kamerbrief van 6 maart 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1227) «deze woningeigenaren krijgen voor de noodzakelijke maatregelen tot de standaard voor woningisolatie honderd procent subsidie» voor woningeigenaren uit het aardbevingsgebied met het feit dat triple glas en kunststofkozijnen zijn uitgesloten voor deze subsidie?
Het toepassen van triple glas is niet noodzakelijk voor het behalen van de standaard voor woningisolatie. Met HR++ glas en isolatie van de overige bouwdelen kan de standaard voor woningisolatie worden behaald. HR++ glas past in de huidige kozijnen of met een aanpassing in het huidige kozijn. Het vervangen van kozijnen voor het plaatsen van HR++ glas is dus niet noodzakelijk.
Voor de terugwerkende kracht wordt evenwel coulance gehanteerd, omdat voor deze groep bewoners op het moment van investeren onvoldoende duidelijk was welke maatregelen gesubsidieerd zouden worden en welke voorwaarden daarvoor precies golden. De subsidieregeling is daarom op dit punt aangepast. Voor woningeigenaren in het versterkingsgebied die al geïnvesteerd hebben in triple glas en kozijnen en de doelgroep tot 140% van het sociaal minimum inkomen, is 100% subsidie beschikbaar. Voor andere woningeigenaren die al geïnvesteerd hebben in triple glas en kozijnen, geldt het subsidiepercentage van 50%. In alle gevallen geldt hierbij dat de maatregelen dienen te zijn genomen ná 25 april 2023 en voor het moment van de voorhang van deze regeling.
Vanaf het moment van de voorhang van deze regeling worden triple glas en kozijnen niet meer vergoed op basis van de subsidiepercentages die van toepassing zijn in kader van maatregel 29. Wel is het mogelijk om bij hetzelfde subsidieloket een subsidie van 30% te krijgen voor de combinatie van triple glas en kozijnen, in lijn met het hoge percentage in de ISDE-regeling. Omdat deze maatregel buiten het kader van maatregel 29 valt is hiervoor geen woningplan nodig en blijft de subsidie buiten het subsidieplafond van maatregel 29.
Woningeigenaren in Groningen en Noord-Drenthe krijgen hierdoor de keuze tussen:
Welke maatregelen vallen volgens u precies onder de «noodzakelijke maatregelen tot de standaard»? Kunt u alle afzonderlijke «noodzakelijke maatregelen tot de standaard» uitsplitsen?
De standaard voor woningisolatie van de RVO2 houdt rekening met de bouwkundige kenmerken per woning. Daarom wordt per woning gekeken welke maatregelen in de desbetreffende woning nodig zijn voor het behalen van de standaard. Dit kan met behulp van een woningplan. De standaard voor woningisolatie kan met HR++ glas behaald worden, daarmee zijn triple glas en nieuwe kozijnen niet noodzakelijk voor het behalen van de standaard. Dit geldt ook voor maatregelen als het vervangen van daken en vloeren. In de concept- subsidieregeling is opgenomen welke maatregelen hier wel onder vallen, zoals spouwmuurisolatie, dakisolatie aan de binnenzijde, vloerisolatie aan de onderzijde en HR++ glas.
Kunt u toelichten waarom triple glas en kunststofkozijnen zijn uitgesloten voor deze subsidie, terwijl ze op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) onder de standaard voor woningisolatie vallen?2 Is de uitsluiting van deze maatregelen dan niet in tegenspraak met de genoemde Kamerbrief van 6 maart 2024?
Op de website van RVO staat triple glas met kozijnen genoemd als één van de maatregelen onder de streefwaarden. De streefwaarden zijn bedoeld voor de afzonderlijke bouwdelen van de woning, wanneer één of enkele bouwdelen worden verduurzaamd. De standaard voor woningisolatie kijkt echter naar het gehele gebouw. Zouden in alle bouwdelen de streefwaarden worden toegepast, dan komt de woning ruim boven de standaard voor woningisolatie uit.
Uitsluiting van deze maatregelen voor de subsidie van maatregel 29 is daarmee niet in tegenspraak met de Kamerbrief van 6 maart 2024. Woningeigenaren kunnen hiervoor wel het subsidiepercentage van 30% krijgen, in lijn met de ISDE-regeling.
Waarom vallen deze maatregelen wel onder de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), maar niet onder maatregel 29 van Nij Begun?
De ISDE gaat uit van het behalen van maximale CO2-reductie en niet van het behalen van de isolatiestandaard. Triple glas draagt bij aan het reduceren van de CO2-uitstoot in een woning, maar is niet noodzakelijk voor het behalen van de standaard. De insteek van de ISDE is dus nadrukkelijk anders dan Maatregel 29.
Waarom krijgt de rest van Nederland het advies en tevens de subsidie voor triple glas en nieuwe kozijnen en krijgen Groningers dit middels maatregel 29 van Nij Begun niet?3 4 Op basis waarvan wordt het onderscheid tussen Groningen en de rest van Nederland gemaakt?
De regeling is na consultatie zo aangepast dat er voor triple glas en kozijnen geen onderscheid is tussen Groningen en de rest van Nederland. Woningeigenaren van Groningen en Noord-Drenthe kunnen het hoge subsidiepercentage van 30% ontvangen voor de combinatie triple glas en kozijnen.
Is het een puur financiële overweging om triple glas en nieuwe kozijnen uit te sluiten van maatregel 29 van Nij Begun?
Nee. Het is primair de inhoudelijke overweging dat het toepassen van triple glas en nieuwe kozijnen niet noodzakelijk is om tot de standaard voor woningisolatie te komen. Daarnaast willen wij voorkomen dat er in individuele gevallen op basis van adviezen van glaszetters, aannemers en/of energie-adviseurs of door druk vanuit eigenaar-bewoners op deze ondernemers en adviseurs toch triple glas en kozijnen toegepast gaat worden en er hiermee onuitlegbare verschillen kunnen gaan ontstaan tussen vergelijkbare woningen en situaties. Mede gelet op het grote aantal vragen uit de praktijk over dit onderwerp is in de stuurgroep van bestuurders van Rijk en regio besloten dat duidelijkheid aan de voorkant hier de voorkeur verdient boven moeilijk uitlegbare verschillen aan de achterkant.
Hoe rijmt u het doel uit de Kamerbrief over Nij Begun dat «huizen zoveel als mogelijk worden geïsoleerd naar de standaard voor woningisolatie. Daardoor zijn deze huizen qua isolatie straks klaar voor de overstap van aardgas naar een vorm van duurzame warmte.» en het uitsluiten triple glas en nieuwe kozijnen?5
De standaard voor woningisolatie van RVO geeft aan wanneer huizen qua isolatie klaar zijn voor de overstap van aardgas naar een vorm van duurzame warmte. Het plaatsen van triple glas en kozijnen is niet nodig voor het behalen van de standaard voor woningisolatie. Het is daarom uitgesloten van de aanvullende subsidie vanuit maatregel 29, maar woningeigenaren kunnen hier wel 30% subsidie voor krijgen in lijn met de ISDE-regeling.
Zijn er woningen die niet aan de standaard kunnen voldoen als er geen nieuwe kozijnen en triple glas worden geplaatst? Zo nee, betekent dit dat deze woningen dus niet goed genoeg geïsoleerd zijn om van het aardgas af te stappen?
Nee. In de praktijk zien wij dat de standaard voor woningisolatie gehaald kan worden zonder nieuwe kozijnen en triple glas. Het is dus niet nodig om nieuwe kozijnen en triple glas te plaatsen. Daarnaast is de standaard ook niet bedoeld om ingrijpende maatregelen als nieuwe kozijnen te treffen. De standaard kan ook gehaald worden door andere bouwdelen van de woning beter te isoleren.
Kan het zo zijn dat een woning die nu wordt geïsoleerd middels maatregel 29 van Nij Begun over aantal jaar weer nieuwe verduurzamingsmaatregelen nodig heeft om «toekomstbestendig» te worden doordat triple glas en nieuwe kozijnen worden uitgesloten? Zo ja, is het niet veel (kosten)efficiënter om deze maatregelen wel toe te voegen aan maatregel 29 van Nij Begun?
Een woning die middels maatregel 29 is geïsoleerd naar de standaard voor woningisolatie is daarmee ook toekomstbestendig geïsoleerd. Verder isoleren is niet nodig en vaak ook niet kosteneffectief.
Vindt u dat het kabinet met het uitsluiten van kozijnen en triple glas recht doet aan de disproportionele last die bewoners hebben gedragen door de winning van aardgas, zoals u stelt in de Kamerbrief over Nij Begun?
Inwoners uit Groningen en Noord-Drenthe ontvangen aanvullende subsidie tot 50% of 100% op isolatiemaatregelen die nodig zijn voor een goed geïsoleerde woning conform de standaard voor woningisolatie. Hiermee doet het kabinet recht aan de toezeggingen die in de kabinetsreactie Nij Begun gedaan zijn ten aanzien van maatregel 29, waarin staat dat in Groningen en Noord-Drenthe ongeveer het dubbele beschikbaar is ten opzichte van de landelijke subsidies die voor iedereen in Nederland beschikbaar zijn.
Wanneer is precies besloten dat triple glas en kozijnen zijn uitgesloten van subsidiëring en wanneer is dat precies gecommuniceerd? Is deze beslissing genomen nadat het duidelijk werd dat de 1,65 miljard euro niet toereikend was om dit onderdeel te maken van de subsidie?
Dit is in de stuurgroep van Rijk en regio in oktober 2024 besloten, waarna dit verwerkt is in de communicatie omtrent de internetconsultatie en op de regionale informatiewebsite www.nijbegun.nl/isolatieaanpak is gezet. Het besluit is genomen vanwege de inhoudelijke reden dat het niet nodig is voor het behalen van de isolatiestandaard en het risico op onuitlegbare verschillen.
Is het lokale bestuur voor blok gezet door het beperkte budget, waardoor het lokale bestuur in samenspraak met het Rijk vanuit het lokale bestuur bezien begrijpelijk tot deze regeling is gekomen, maar nooit voldoende middelen had om tot een uitgebreidere regeling te komen?
Nee. In een gelijkwaardige samenwerking tussen Rijk en regio is maatregel 29 verder uitgewerkt, waaruit deze conceptregeling en -voorwaarden tot stand zijn gekomen. Niet alleen lokale bestuurders zijn hierbij betrokken, maar ook een klankbordgroep met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, energie-adviesbureaus en -coöperaties, en adviserende bewoners.
Wat zegt u tegen de woningeigenaren uit het aardbevingsgebied die triple glas en kunststof kozijnen hebben geplaatst en er logischerwijs vanuit gingen dat ze hier «met terugwerkende kracht vanaf 25 april 2023» (Kamerstuk 33 529, nr. 1227) subsidie voor zouden krijgen? Snapt u dat dat zij zich op zijn minst benadeeld voelen?
Wij begrijpen dat inderdaad. Wij hebben goed geluisterd naar de reacties op de internetconsultatie en de regeling hierop aangepast. Voor woningeigenaren die na 25 april 2023 hebben verduurzaamd wordt coulance toegepast. Zij krijgen daarom met terugwerkende kracht 50% of 100% subsidie voor het plaatsen van triple glas en kozijnen.
Hoe heeft deze verwarring voor woningeigenaren uit het aardbevingsgebied kunnen ontstaan?
In het afgelopen jaar is door Rijk en regio hard gewerkt aan de uitwerking van maatregel 29. Om woningeigenaren de mogelijkheid te geven alvast zelf te starten met isoleren, is ná 6 maart 2025 gecommuniceerd dat woningeigenaren daar niet mee hoeven te wachten. Op dat moment werden triple glas en kozijnen nog als mogelijke maatregel genoemd onder de voorwaarde dat deze maatregel nodig is voor het behalen van de standaard voor woningisolatie. Bij de nadere uitwerking werd duidelijk dat triple glas en kozijnen niet nodig zijn voor het behalen van de standaard. Hierdoor is verwarring ontstaan.
Snapt u dat deze gang van zaken het broze vertrouwen van de Groningers wederom schaadt?
Ja dat begrijpen we goed. Wij hebben goed geluisterd naar de reacties op de internetconsultatie en de regeling daarop aangepast, zowel voor terugwerkende kracht als voor nieuwe gevallen.
Werd in eerste instantie gedacht dat het bedrag van 1,65 miljard euro voldoende zou zijn om alle maatregelen die onder de ISDE-subsidie vallen hiervoor vergoed konden worden? Zo nee, hoe bent u dan op het bedrag van 1,65 miljard euro gekomen?
Het doel van maatregel 29 is nooit geweest om alle maatregelen die onder de ISDE-subsidie vallen te vergoeden. Het doel is om woningen die qua energiezuinigheid nog te wensen overlaten te verbeteren, zodat deze woningen in 2035 qua isolatie klaar zijn om van het aardgas af te gaan. Dit doen we door woningen te isoleren naar de standaard voor woningisolatie.
Om deze reden worden maatregelen als zonnepanelen en warmtepompen die wel onder de ISDE vallen, niet vergoed vanuit maatregel 29. Het subsidiebedrag van 1,65 mld. is erop berekend dat alle woningen in de regio kunnen isoleren naar de standaard voor woningisolatie.
Hoeveel extra geld is er precies nodig om triple glas en kunststofkozijnen toch onderdeel te maken van de subsidie? Bent u bereid om alles op alles te zetten om hier toch financiering voor te vinden? Zo ja, waar denkt u die te vinden? Zo nee, waarom niet?
Binnen de huidige financiële ruimte maken wij in het kader van coulance met terugwerkende kracht 50% of 100% subsidie voor triple glas en kozijnen mogelijk voor degenen die al geïnvesteerd hebben. Voor nieuwe aanvragen hanteren we het subsidiepercentage van 30% in lijn met de ISDE-regeling. Als wij volledige vrijheid zouden geven in de keuze van de isolatiemaatregelen onafhankelijk of deze nodig zijn voor het behalen van de isolatiestandaard leidt dit naar verwachting tot meerkosten van 500 tot 700 miljoen euro.
Deelt u de mening dat dit sterke paralellen oproept met de subsidiepot van 220 miljoen euro van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), die binnen een dag leeg was omdat ook toen de subsidiepot ruim tekortschoot?6 Zo ja, waarom is hier niet van geleerd om voldoende budget beschikbaar te stellen voor het beoogde doel in plaats van de lokale bestuurders te laten roeien met beperkte riemen? Zo nee, waarom niet?
Nee wij delen deze mening niet. Maatregel 29 is bedoeld om woningen in de regio te isoleren naar de standaard voor woningisolatie en hierop is het subsidiebedrag van 1,65 miljard ook berekend.
Waarom is ervoor gekozen om de subsidie voor het hele risico- of aardbevingsgebied, bestaande uit alle gemeenten rondom het Groningenveld waar meer dan vijf procent van de woningen schade heeft opgelopen door de aardbevingen, niet open te stellen? Is dit omdat er niet genoeg subsidie beschikbaar is gesteld?
In de kabinetsreactie Nij Begun van 25 april 2023 is de keuze gemaakt dat alle woningeigenaren in de provincie Groningen en de gemeenten Aa en Hunze, Noordenveld en Tynaarlo in aanmerking kunnen komen voor maatregel 29. Hierbij is besloten om de gemeentegrenzen te hanteren, omdat het onwenselijk is dat de grens voor M29 midden door een gemeente of dorp loopt. Bij de afbakening is gekeken naar het IMG-effectgebied en welke gemeenten voor een aanzienlijk deel binnen dit effectgebied ligt. Dit is daarmee geen nieuwe keuze binnen de regeling Maatregel 29.
Kunt u een verklaring geven waarom de wijk De Hunze geen volledige subsidie krijgt en de wijk Van Starkenborgh wel?
De definitie van het versterkingsgebied is samen met de regio tot stand gekomen. Onder het versterkingsgebied vallen alle CBS-wijken en buurten waar afgerond naar boven meer dan 30% van de woningen in de scope van de NCG zitten. Daarnaast zijn alle hier logisch toebehorende gebieden toegevoegd. Met onder andere de gemeente Groningen is zorgvuldig gekeken of de grens niet tot onuitlegbare verschillen leidt. Op basis hiervan krijgt De Hunze geen volledige subsidie en Van Starkenborgh wel.
Vreest u dat dit soort ogenschijnlijk arbitraire grenzen tussen wel of geen volledige subsidie de ongelijke schadeafhandeling verder in de hand werkt? En dat dit als onrechtvaardig wordt ervaren en dat dit zodoende ook tot grotere spanningen in gemeenschappen kan leiden?
In de verdere uitwerking van maatregel 29 met de regio is de wens naar voren gekomen om woningeigenaren die het meest hebben geleden onder de aardbevingen en woningeigenaren met een lager inkomen, extra te ondersteunen. Dit betreft een goed verdedigbaar verschil. Gezamenlijk met de regio is dit uitgewerkt in de definitie van het versterkingsgebied en is met grote zorgvuldigheid naar deze grenzen gekeken. Dit is vastgelegd in de bestuurlijke afspraken tussen Rijk en regio, welke op 6 maart 2024 gepresenteerd zijn.
Waarom moeten woningeigenaren een woonplan laten maken en wordt er niet gewerkt op basis van vertrouwen?
Een woningplan helpt woningeigenaren bij het nemen van de goede maatregelen. Welke maatregelen wel en niet doelmatig bijdragen aan het bereiken van de standaard voor woningisolatie is zonder woningplan in de meeste gevallen niet direct duidelijk. Het woningplan is dus niet ter controle van de woningeigenaar, maar ter ondersteuning.
Woningeigenaren hoeven overigens niet in alle gevallen een woningplan op te stellen. Voor de met terugwerkende kracht maatregel geldt geen woningplan. Daarnaast kan tot 10.000 euro voor maatregelen ook zonder woningplan subsidie worden aangevraagd, als tot bepaalde grenswaarden wordt geïsoleerd, de woning geen monument betreft en niet ouder is dan 1965.
Hoeveel adviseurs zijn er beschikbaar voor het opstellen van een woonplan?
Energie-adviesbureaus in de regio geven aan dat zij op dit moment aan het opschalen zijn en meer coaches en adviseurs in dienst nemen en opleiden. Deze bureaus geven aan dat er genoeg energiecoaches en -adviseurs beschikbaar zullen zijn om gedurende 10 jaar de woningeigenaren in Groningen en Noord-Drenthe te ondersteunen.
Hoe zorgt u ervoor dat er voldoende goed opgeleide energieadviseurs in Groningen beschikbaar zijn? Kunt u garanderen dat het opstellen van een woonplan niet tot vertraging leidt?
Zie antwoord bij vraag 24.
Is met het feit dat er in veel situaties een woningplan moet worden opgesteld, vaak door gecertificeerde experts en gebruikmakend van ingewikkelde normen, niet wederom het risico dat veel geld dat voor Groningen bedoeld is niet bij hen terechtkomt, maar bij adviesbureaus en overhead?
De kosten voor energiecoaches en -adviseurs worden bekostigd uit een deel van de 150 mln. euro voor de ondersteuning van de uitvoering van maatregel. De volledige 1,5 mld. euro die beschikbaar is voor de maatregelen, wordt ook alleen aan de maatregelen besteed.
Hoe rijmt u de kritiek op de huidige regeling met de adviezen van de commissie-Van Geel?
Wij volgen met de regeling voor Maatregel 29 het advies om toe te werken naar een voor iedereen gelijke eindsituatie voor alle woningen, namelijk dat deze verduurzaamd zijn tot het niveau van de standaard van woningisolatie en klaar zijn om zonder aardgas verwarmd te worden. De kritiek op onderdelen van de huidige regeling staat hier in belangrijk mate los van.
Is het zo dat door de versterkingsopgave in Groningen, en de daardoor toegenomen vraag, de prijzen voor de isolatie- en ventilatiemaatregelen in Groningen significant hoger zijn dan de marktconforme prijzen in Nederland? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid hiervoor te compenseren door een bepaalde opslag op de marktconforme prijs mogelijk te maken?
Isolatie- en ventilatiemaatregelen worden (deels) uitgevoerd door andere bedrijven dan versterkingsmaatregelen. Het is dus niet zo dat door de versterkingsoperatie de prijzen voor isolatie en ventilatie zijn toegenomen. Daarnaast is er natuurlijk, door de komst van maatregel 29, wel een grotere vraag in de regio. Om grote prijsstijgingen te voorkomen zal daarom gewerkt worden met een marktconforme maatregelencatalogus, met maximumprijzen voor de maatregelen.
Bent u bereid, gezien het feit dat de regeling nog in internetconsultatie is en er grote zorgen heersen onder bewoners, de regeling zo snel mogelijk aan te passen en triple glas en kozijnen toch te vergoeden, zonder dat dit vertraging oploopt voor het openstellen van de regeling?
We zijn bereid om de regeling aan te passen. Samen met de regio zijn de reacties op de internetconsultatie geanalyseerd en gewogen. In de stuurgroep met regionale bestuurders en het Rijk is afgesproken om de regeling aan te passen. In de afgelopen weken is de regeling aangepast en de nieuwe versie van de regeling wordt begin maart voorgelegd aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken beantwoorden?
Wij wilden eerst met de regio in gesprek over de reacties op de internetconsultatie en mogelijke oplossingsrichtingen. Daarom ontvangt u deze vragen later dan de gebruikelijke termijn van 3 weken.
‘Gerommel’ met versterkingsrapporten van onveilige huizen in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groninger Mark krijgt versterkingsrapport voor niet-bestaande schoorsteen: «Is mijn huis wel veilig?»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Mark een conceptrapport heeft van zijn huis waarin staat dat de binnenwanden moeten worden versterkt, maar dit in het definitieve rapport ontbreekt? Hoe kan het dat in het definitieve rapport ineens de versterking van een schoorsteen wordt aanbevolen, terwijl het huis geen schoorsteen heeft?
Ik vind het enorm vervelend voor de bewoner dat het definitieve rapport een dergelijke fout bevat. In dit uitzonderlijke geval wil ik toelichting geven op de individuele situatie.
Tussen een conceptrapport en het definitieve rapport kunnen verschillen zitten. Het conceptrapport wordt namelijk gecontroleerd door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) op fouten of omissies. Als deze worden geconstateerd, dan wordt het rapport teruggestuurd naar het ingenieursbureau. Het ingenieursbureau is verantwoordelijk voor de kwaliteit en inhoud van het rapport, daarmee ook voor eventuele aanpassingen.
Een onafhankelijk en gespecialiseerd ingenieursbureau stelt, op basis van een opname van de woning, een beoordelingsrapport op. In dit specifieke geval viel tijdens de controle door de NCG op dat het ingenieursbureau een versterkingsmaatregel voorstelde voor de binnenwand van de woning. In de beoordelingsrapporten van soortgelijke woningen in de omgeving stond deze maatregel niet. Daarom heeft NCG het ingenieursbureau gevraagd om te verklaren hoe ze tot deze versterkingsmaatregel kwamen en het conceptrapport teruggestuurd. Het ingenieursbureau heeft toen opnieuw berekeningen uitgevoerd en geconcludeerd dat de versterkingsmaatregel niet van toepassing is. Daarom staat deze versterkingsmaatregel niet in het definitieve rapport.
Een andere storende fout is helaas niet opgemerkt: het versterken van een niet-bestaande schoorsteen. Ik vind het uitermate vervelend dat deze fout niet is opgemerkt door het ingenieursbureau en NCG, ondanks de controlemechanismen. De fout heeft geen effect op de veiligheid van de woning. Ik begrijp ook heel goed dat een dergelijke fout tot wantrouwen leidt bij bewoners, en bij de betreffende bewoner in het bijzonder. NCG heeft hierover contact opgenomen met de betreffende bewoner en dit toegelicht tijdens een bewonersavond.
Begrijpt u dat de betrokken gedupeerde zegt: «Ze doen er alles aan om ons met een fooi af te schepen»? Wilt u voordat u deze vraag afdoet als «ik kan niet ingaan op individuele casuïstiek» overwegen dat dit een breder gedragen gevoel is onder gedupeerden? Begrijpt u voorts dat bewoners zich zorgen maken over de veiligheid van hun woning?
In het algemeen begrijp ik dat fouten in versterkingsadviezen leiden tot onzekerheid over de betrouwbaarheid van het advies en daarmee de veiligheid van de woning. Om dit gevoel weg te nemen en meer recht te doen aan de terechte behoeften van bewoners ga ik de processen meer richten op het centraal stellen van bewoners. Daarom breidt NCG bijvoorbeeld haar bewonersreis op projectbasis uit tot een bewonerscontactreis. De contactmomenten, het proces en de communicatie zelf worden daardoor aangepast op de behoefte van de bewoner.
Ik wil benadrukken dat geld geen rol speelt en dat we onveilige huizen koste wat het kost versterken.
Wie heeft de aanpassingen in het rapport gedaan?
Het ingenieursbureau, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Mag de NCG rapporten van deskundigen aanpassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Wie mogen er aanpassingen doen in deskundigenrapporten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe vaak worden versterkingsrapporten aangepast?
Die beslissing wordt genomen door het betreffende ingenieursbureau en er is vanuit NCG geen regelmaat voor aanpassingen te noemen. Een rapport kan om verschillende redenen terug worden gestuurd naar het ingenieursbureau. Bijvoorbeeld omdat er nog vragen zijn, er een bijlage mist of er nog onduidelijkheden zijn over de uitgangspunten van het rapport. Dit hoeft niet altijd te zien op de conclusie van het rapport. Ik kan niet aangeven in hoeveel gevallen het tot een aanpassing leidt, omdat dit niet wordt geregistreerd. Wel toetst NCG altijd of de opmerkingen of vragen afdoende zijn beantwoord.
Kunnen alle gedupeerden in de versterkingsoperatie hun conceptrapport ontvangen?
Nee, want dat zou onnodig tot onduidelijkheid en onzekerheid kunnen leiden bij bewoners als er nog fouten of omissies in het rapport zitten die aangepast moeten worden. De bewoner ontvangt daarom alleen een definitief beoordelingsrapport dat is gecontroleerd door NCG.
Wie bewaakt de kwaliteit van versterkingsrapporten? Is er externe controle op de NCG? Is er interne controle op de kwaliteit van de versterkingsrapporten binnen de NCG?
De kwaliteit van versterkingsadviezen wordt op verschillende manieren bewaakt: er zijn wettelijke eisen2 en er is interne controle van NCG en ingenieursbureaus.
NCG houdt zich aan de wettelijke veiligheidsnorm en aan de rekenmethoden waarover het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) adviseert. Beoordelingen worden voor NCG uitgevoerd door gespecialiseerde en onafhankelijke ingenieursbureaus. Zij onderzoeken of woningen veilig zijn met een rekenmethode uit de NPR 9998 of de Typologieaanpak. Ingenieursbureaus zijn verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging op hun geleverde beoordelingen.
Naast de wettelijke eisen voert NCG kwaliteitscontroles uit op de opgeleverde rapporten. De kwaliteitscontroles zijn risicogestuurd en worden uitgevoerd door specialisten van NCG. Zij werken in de meeste situaties van grof naar fijn. Eerst wordt gecontroleerd op de belangrijkste hoofdaspecten. Bij constatering van afwijkingen wordt in meer detail gecontroleerd. Als eerdere controles daar aanleiding toe geven kan een gedetailleerde controle ook direct worden uitgevoerd. Het proces wordt onder andere op basis van het vier-ogenprincipe uitgevoerd, zodat tunnelvisie wordt voorkomen.
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft recent een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteitsborging binnen de gehele versterkingsoperatie. De verwachting is dat dit onderzoek in februari wordt gepubliceerd. Ik zal dit onderzoek naar uw Kamer sturen. Ook is het mogelijk dat ACVG inhoudelijk onderzoekt of steekproeven doet en adviseert. Zo heeft NCG, met betrokkenheid van ACVG, een kwaliteitstoets op typologische beoordelingen gedaan, toen er signalen waren dat hier fouten waren gemaakt.3
Herkent u dat er al langere tijd grote zorgen zijn over de kwaliteit van de versterkingsrapporten die gedupeerden ontvangen? Herkent u dat dat ook zichtbaar is in het aantal bezwaren dat wordt ingediend? Deelt u de kritiek op de kwaliteit van rapporten en besluiten? Welke stappen heeft u gezet sinds deze zorgen aan u kenbaar zijn gemaakt? Welke stappen wilt u nog zetten?
Ik wil hierbij benadrukken dat begrijpelijke en empathische communicatie, die past bij het individu, belangrijk is. Om dit te realiseren blijft de NCG inzetten op het verbeteren van de communicatie met bewoners.
De afgelopen maanden zijn er meerdere berichten in de media verschenen over de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Ik vind het ontzettend vervelend als bewoners een rapport ontvangen dat fouten bevat. Bewoners moeten kunnen vertrouwen op de juistheid en volledigheid van hun rapport. Tegelijkertijd zijn fouten nooit helemaal te voorkomen. In gevallen waar er fouten in het rapport staan, gaat de NCG gezamenlijk met de bewoner op zoek naar een oplossing. Elke fout moet onderzocht en opgelost worden en leiden tot het verbeteren van het proces. De veiligheid van de bewoner staat altijd voorop.
Ik heb onlangs met een vertegenwoordiging van mijnbouwadvocaten gesproken over dit onderwerp en heb aangeboden om de deskundigen van het bureau en de deskundigen van de bewoners aan tafel te zetten om elkaars visie over het rapport te bespreken. Indien daar geen eenduidige conclusie uit komt, laat ik een derde onafhankelijke deskundige partij naar de zaak kijken. Gezien de aanhoudende berichten wil ik een onderzoek laten doen naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten. Ik zal met ACVG en NCG in overleg gaan hoe we de kwaliteit van de beoordelingsrapporten kunnen gaan controleren en welke partij dit kan gaan uitvoeren. Ik informeer uw Kamer hier voor het einde van het eerste kwartaal van dit jaar over.
Er zijn inderdaad bij NCG in 2024 meer bezwaren ingediend naar aanleiding van de beoordelingsrapporten. Tegelijkertijd heeft NCG de afgelopen jaren ook veel grotere aantallen beoordelingen laten uitvoeren. Het is voor bewoners belangrijk om te weten of hun woning veilig is. Daarom doet NCG er alles aan om bewoners zo snel mogelijk hun beoordelingsrapport te geven. Dat beoordelingsrapport moet duidelijk zijn en kloppen. Bewoners die vragen hebben over hun beoordelingsrapport kunnen terecht bij hun bewonersbegeleider. Ook kunnen ze het uitgebreide inspectierapport en de bijbehorende berekeningen van hun woning bij de NCG opvragen. Op verzoek kan het ingenieursbureau ook een toelichting geven aan de bewoner over de beoordeling. Indien een bewoner dan alsnog bedenkingen heeft over de beoordeling, kan hij eventueel in bezwaar en beroep tegen het besluit.
Door de grote hoeveelheid beoordelingen dat NCG afgelopen jaar heeft uitgevoerd, kon het in gevallen langer duren voordat er antwoord was op de vragen van bewoners. In veel gevallen gaan bewoners daarom pro-forma in bezwaar, om de bezwaartermijn niet te laten verlopen. Indien de bewoner aangeeft meer tijd nodig te hebben, gaat NCG echter ook coulant om met eventuele termijnen. Op deze manier krijgen bewoners alsnog de door hen gevraagde informatie of uitleg of kunnen ze een gesteld gebrek mee laten wegen in de besluitvorming. NCG neemt in deze fase alle tijd om samen met de bewoner naar een oplossing te zoeken.
Naar aanleiding van de ervaringen die NCG heeft opgedaan in de communicatie van de beoordelingsrapporten in 2024, gaat NCG onder andere meer persoonlijke contactmomenten creëren met bewoners tijdens het gehele versterkingsproces. Bijvoorbeeld door aan de keukentafel uitleg te geven over beoordelingen of besluiten van NCG. Of door na de versterking in gesprek te gaan over hoe het gaat in de versterkte woning en om eventuele vragen of zorgpunten te bespreken en op te lossen. Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Bushoff en Beckerman.4
Welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat gedupeerden altijd een goed rapport krijgen over hun woning?
Zie het antwoord op vraag 10. Aanvullend zal ik NCG wijzen op het belang van een goed functionerende kwaliteitsborging, intern en bij de externe ingenieursbureaus.
Zorgen kwalitatieve tekortkomingen in de versterkingsrapporten voor vertraging in de versterkingsoperatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In september 2024 heb ik met uw Kamer de diepteanalyse naar de haalbaarheid van 2028 gedeeld.5 In de analyse besteedt NCG aandacht aan het risico dat de operatie vertraagt doordat versterkingsadviezen of beoordelingsrapporten niet tijdig beschikbaar zijn of van onvoldoende kwaliteit zijn en welke maatregelen genomen kunnen worden om deze vertraging te beperken. NCG beperkt de vertraging door bij de start van ieder project direct een ingenieursbureau te betrekken bij de uitwerking van het versterkingsrapport. Hierdoor worden eventuele kwalitatieve tekortkomingen in de meeste gevallen direct herkend en tegelijk opgelost. Dit kwartaal zal ik opnieuw kijken naar de risico’s uit de diepteanalyse en uw Kamer daarover – en de genomen maatregelen – informeren.
Naar aanleiding van het amendement Beckerman is er een regeling gekomen die gedupeerden in de versterkingsoperatie het recht geeft op een eigen deskundige, werkt deze regeling nu optimaal? Is er voldoende capaciteit? Volstaat het bedrag wat gedupeerden hiervoor kunnen krijgen?
De eigenaar van een woning kan ervoor kiezen om een bouwkundig en/of financieel adviseur in te schakelen. Een eigenaar heeft recht op 20 uur voor bouwkundig advies en 20 uur voor financieel advies. Mocht een bewoner meer uren nodig hebben, dan is dat – indien voldoende onderbouwd – mogelijk. Tot op heden zijn er ongeveer 800 aanvragen voor een onafhankelijk bouwadviseur ingediend en ongeveer 130 voor een financieel adviseur. NCG heeft geen signalen dat de capaciteit ontoereikend zou zijn of dat de beschikbare uren niet afdoende zijn. In het kader van de regeling Rechtsbijstand heeft een bewoner recht op kosteloze rechtsbijstand of mediation en in dat kader ook recht op bouwkundig en/of financieel advies.
Wanneer en hoe geeft u uitvoering aan de uitspraak van de Raad van State van oktober 2024 dat de NCG niet voldoet aan haar vergewisplicht?
Dit betreft tussenuitspraken in individuele zaken. NCG heeft in die zaken de gelegenheid gekregen om een aanvullende motivering te geven. Omdat dit nog onder de rechter ligt, doe ik hierover op dit moment geen inhoudelijke uitspraken.
Zie ook het eerdere antwoord op uw vraag, TK 2024–2025, 33 529, nr. 564 (vraag 8).
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ja.
De opkoop van campings en recreatieparken waardoor recreanten moeten wijken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaste gasten camping De Meidoorn wacht aangezegd; ook in Sluis wijken caravans en tenten voor chalets»?1
Ja.
Kent u het bericht «Staanplaatshouders Recreatiepark Westerkwartier in Niebert moeten noodgedwongen weg. «Ik kom hier al 40 jaar»»?2
Ja.
Is het u bekend dat ook camping Het Vossenhol te Ermelo, camping de Eenhoorn in Schardam en camping Nieuwenhoven te Nieuwvliet zijn overgenomen en vaste recreanten weg moeten?3 4
Ja.
Wat vindt u ervan dat vaste recreanten van tenminste vijf campings deze Kerstperiode te horen hebben gekregen dat ze hun geliefde recreatieplek dreigen te verliezen? Herkent u dat veel recreanten geïnvesteerd hebben en emotioneel verbonden zijn met hun camping of recreatiepark? Wat wilt u voor deze recreanten doen?
Ik kan mij goed voorstellen dat recreanten met een jaarplaats die al decennialang of generaties lang op dezelfde camping of hetzelfde recreatiepark staan, de mogelijke overname van «hun» camping of vakantiepark als zeer ingrijpend ervaren. Bij deze vijf campings of recreatieparken zijn er verschillende aanleidingen voor de beoogde verandering. Huurders van een vaste standplaats kunnen zich beroepen op het algemeen huurrecht waarin de plichten van zowel de verhuurder als de huurder zijn geregeld. Voor bepaalde bestaande situaties van permanente bewoning van recreatiewoningen, werkt de Minister van VRO aan een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Een gemeente moet daarmee in het omgevingsplan voorzien in het toestaan van bestaand gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning in bepaalde situaties en onder voorwaarden. In hoeverre dat voor de recreanten in de genoemde vragen van toepassing zal zijn kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat de overnamegolf gestopt dient te worden en recreanten, natuur en omgeving beter moeten worden beschermd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Recreanten kunnen zich beroepen op het algemeen huurrecht en dit biedt voldoende bescherming. Wanneer bij een herstructurering sprake is van aanpassingen die vallen buiten de mogelijkheden die het geldende omgevingsplan biedt, zal een eigenaar/exploitant van een camping of vakantiepark het gesprek met de gemeente moeten aangaan. Daaruit kan volgen dat de gemeente bereid is om mee te werken aan de door de eigenaar/exploitant gewenste herstructurering. Bij de planologische uitwerking van die herstructurering is men verplicht om te onderzoeken wat de (milieu)effecten van de ontwikkeling zijn voor de fysieke leefomgeving. Op grond van de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving moet voor een nieuwe ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische kader namelijk sprake zijn van «een evenwichtige toedeling van functies aan locaties». Daarmee is gewaarborgd dat een eventuele nieuwe eigenaar van een vakantiepark geen ongewenste effecten voor omgeving en milieu kan veroorzaken, wanneer deze niet binnen het geldende planologische kader passen.
In Oktober 2023 werd er een initiatiefnota ingediend getiteld «Red de Camping» met voorstellen om recreanten, natuur en omgeving beter te beschermen tegen de overnames van campings door ketens, de Tweede Kamer steunde een motie om het kabinet te verzoeken voor eind 2024 te reageren zodat de voorstellen in de Tweede Kamer besproken kunnen worden, waarom heeft het kabinet nog steeds geen reactie gegeven op deze initiatiefnota? Wanneer kunt u uw reactie geven zodat de nota door de Tweede Kamer besproken kan worden?
Zoals aangegeven ligt de problematiek op en rondom vakantieparken op verschillende, met elkaar verweven thema’s, waarbij verschillende ministeries betrokken of verantwoordelijk zijn. Er heeft derhalve zorgvuldige interdepartementale afstemming plaatsgevonden. Een reactie op de initiatiefnota zal gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen worden verzonden.
Deelt u de mening dat er nu snel actie moet worden ondernomen tegen de opkoop van campings en recreatieparken waardoor betaalbaar recreatieaanbod verdwijnt?
Nee. Voor een betaalbaar recreatieaanbod zijn economisch vitale vakantieparken cruciaal. Er zijn ook vakantieparken of recreatieparken waar overnames kunnen leiden tot vitalisering. Van de vele recreatieparken in Nederland zijn er immers ook die minder goed functioneren. Met het economisch gezond houden van vakantieparken kan sociale problematiek of veiligheidsproblematiek worden voorkomen.
Herkent u dat de trend om campings en recreatieparken om te bouwen tot luxe(re) vakantieparken een grote impact heeft op natuur en omgeving?
Nee. Het is wettelijk altijd verplicht om de langetermijneffecten van een ontwikkeling te onderzoeken waarbij ook wordt gekeken naar wat de (milieu)effecten van de ontwikkeling zijn voor de fysieke leefomgeving (zie ook het antwoord op vraag 5).
Herkent u dat meerdere van de overgenomen campings, zoals de Meidoorn en het Vossenhol, gelegen zijn bij Natura 2000-gebied? Erkent u dat de bouw van luxe vakantiehuisjes niet past op deze plekken? Herkent u dat gemeenten en provincies niet altijd eenduidig zijn in de handhaving van de wet- en regelgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden wanneer er plannen zijn voor de bouw van vakantiewoningen?
Gemeenten hebben het beste zicht waar zich Natura 2000-gebieden bevinden en waar recreatie in relatie tot andere functies kan plaatsvinden (binnen het wettelijke kader van de Omgevingswet). Gemeenten kunnen dan ook het beste beoordelen of, en zo ja waar, luxe vakantiehuisjes kunnen worden gebouwd. Indien een gemeente hiertoe een vergunning verleent, dient zij de bouw aan bestaande regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van stikstof) te toetsen. Gemeenten hebben tevens een wettelijke taak met betrekking tot toezicht en handhaving, met daarbij een beginselplicht tot handhaving indien daarom verzocht wordt.
Deelt u de mening dat de ombouw van campings naar luxe parken vaak wordt voorgespiegeld als economisch verstandige keuze maar dat onder andere de problemen bij private equity Europarcs hebben laten zien dat dit niet het geval is?
Ik ga niet in op de situatie bij specifieke bedrijven, zoals Europarcs. In het algemeen is het van belang dat vakantieparken de ruimte behouden om te blijven investeren in de eigen voorzieningen en faciliteiten. Om een vakantiepark economisch vitaal en rendabel te houden, kan het noodzakelijk zijn het bedrijfsmodel door te ontwikkelen.
Wilt u in gesprek gaan met recreanten die hun vaste plek dreigen te verliezen om een beter beeld te vormen van de problematiek en wat dit met mensen doet?
Ja.
De uitvoering van de aangenomen motie Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) die tot doel had om alle gedupeerden die eigen geld hadden moeten investeren in de versterking, schadeloos te stellen?
Bewoners die kosten gemaakt hebben voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen, of kosten die daar direct uit voortkomen, moeten die kosten vergoed krijgen. NCG heeft een meldpunt ingericht waar bewoners zich kunnen melden en analyseert deze meldingen, waar nodig met gemeenten. Bij het meldpunt van de NCG hebben zich in totaal 214 bewoners gemeld. Hiervan vallen 127 adressen onder regie NCG en 87 adressen onder regie van de gemeenten (Batch 1588).
Hoeveel meldingen zijn er binnengekomen bij het meldpunt van de Nationaal Coordinator Groningen (NCG)? Hoeveel zijn er toegekend? Hoeveel zijn er afgewezen?
Er zijn 214 meldingen binnengekomen.
Voor de 127 meldingen waarvan de versterking valt onder regie van de NCG, geldt dat er inmiddels 92 zijn afgehandeld. Bij 11 meldingen heeft een vergoeding plaatsgevonden, 5 bewoners hebben hun melding ingetrokken, 1 melding is vergoed door IMG en 75 meldingen zijn afgewezen. Daarnaast is in 10 meldingen een voorgenomen besluit verstuurd en zijn nog 25 meldingen in behandeling.
Ten aanzien van de 87 meldingen gedaan door bewoners uit de Batch 15881 geldt dat er 6 meldingen af zijn gehandeld, dat er in 24 meldingen een voorgenomen besluit is verzonden, er in 51 meldingen een informatiebrief is verstuurd en in 4 meldingen is er separaat contact met de desbetreffende gemeente. Deze informatiebrieven zijn verstuurd omdat een aantal meldingen verder wordt geanalyseerd. Dit doet de NCG samen met de gemeente door te toetsen of het gekregen budget voldoende was voor een functioneel vergelijkbare woning. Het streven is om bewoners in de komende maanden uitsluitsel te geven over hun melding.
Tot nu toe is in totaal € 143.873 vergoed voor Batch 1588-meldingen en € 118.028 voor regie-NCG-meldingen. Kosten die zijn gemaakt voor de noodzakelijke versterking moeten worden vergoed, hier is dus vooraf geen vast bedrag voor geraamd. Ik heb met de gemeenten contact om te borgen dat zij voldoende middelen hebben om bewoners te kunnen compenseren in het geval blijkt dat bewoners zelf kosten hebben moeten maken voor de noodzakelijke versterking van hun woning.
Hoeveel geld is er in totaal uitgegeven aan de uitvoering van deze motie? Was er vooraf een bedrag geraamd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per batch of regeling aangeven hoeveel mensen zich hebben gemeld en hoeveel meldingen zijn afgewezen en toegekend?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden gemeenten gecompenseerd die mensen uit Batch 1588 moeten compenseren die kosten hebben gemaakt voor de versterking? Gaat dit op declaratiebasis met het rijk of is hier een vast bedrag voor afgesproken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Krijgt u net als wij signalen dat juist bewoners die niet onder de NCG vielen, maar wel kosten hebben gemaakt voor de versterking, nu afgewezen worden bij het Meldpunt kosten versterking?
Er hebben zich bewoners gemeld in verband met de kosten die ze hebben gemaakt voor versterking. Al deze bewoners hebben een afwijzing gekregen, omdat er nooit een beoordeling heeft plaatsgevonden of versterking noodzakelijk was. Ook is er in de overeenkomsten met de NAM vaak afgesproken dat bewoners akkoord gaan met het afgesproken bedrag en in de toekomst geen aanspraak meer maken voor nieuwe vergoedingen (finale kwijting).
Ik heb recentelijk met twee bewoners gesproken van wie de afhandeling onder de NAM valt. Deze bewoners hebben hun zorgen geuit en aangegeven dat de afwijzing in hun ogen onredelijk is omdat deze overeenkomsten vaak onder druk van verdere procedures werden afgesloten. Op basis van dit gesprek onderzoek ik of en zo ja hoe alsnog een vergoeding van kosten zou kunnen worden gegeven in het geval de afspraken met de NAM als onredelijk kunnen worden gezien. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over de uitkomsten van deze verkenning.
Herkent u dat bewoners die in de versterking zaten voor de trajecten dievia de NCG liepen en die een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met de NAM of Centraal Veilig Wonen (CVW), vaker een afwijzing ontvangen? Is een strikt juridische benadering van artikel 13j, zevende lid hier debet aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat veel mensen in Batch 1588 eigen kosten hebben moeten maken voor de versterking? Herkent u zich in de woorden van uw voorganger dat hij «geschrokken was van de verhalen» van deze mensen?
Tot nu toe hebben 87 bewoners aangegeven dat zij eigen kosten hebben moeten maken voor de versterking van hun woning. De NCG toetst samen met gemeenten of deze bewoners een functioneel vergelijkbare woning hebben kunnen kopen en/of realiseren van het door hen eerder ontvangen budget. Ik wil bewoners zo snel als mogelijk duidelijkheid geven over de vraag of zij voor aanvullende vergoeding in aanmerking komen. Tegelijkertijd wil ik ook een goed en ordentelijk besluit nemen: zorgvuldig, eenduidig en met aandacht voor de specifieke situatie van de bewoner. Bij een voorgenomen besluit krijgt een bewoner altijd een termijn om met een zienswijze te reageren hierop. Als een bewoner meer tijd nodig heeft voor deze zienswijze, dan wordt daar ruimhartig mee omgegaan. Streven is om bewoners in de komende maanden definitief uitsluitsel te geven over het (gedeeltelijk) toekennen of afwijzen van hun melding.
Als blijkt dat er kosten zijn gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen, vind ik het belangrijk dat deze alsnog worden vergoed. Echter, niet in alle gevallen vindt er een vergoeding plaats. Dit komt omdat is vastgesteld dat bewoners volgens de bestaande kaders hebben gekregen waar ze recht op hadden. Ik snap dat dit misschien niet voor alle bewoners de uitkomst is waar ze op hadden gehoopt. Daar heb ik ook oog voor. Voordat bewoners een definitief besluit ontvangen, kunnen zij hun zienswijze delen. Als zij dat willen, kunnen zij ook persoonlijk toelichting krijgen op het voorgenomen besluit. Ook kunnen bewoners tegen het definitieve besluit in bezwaar en beroep.
Herkent u voorts dat een deel van deze mensen uit Batch 1588 in de week voor kerst een afwijzing heeft gekregen voor de aanvraag voor compensatie voor de kosten gemaakt voor de versterking? Waarom zijn deze mensen afgewezen? Waarom krijgen zij, na lang gewacht te hebben, maar tot 14 januari 2025 de tijd om te reageren op deze afwijzing? Is dat niet veel te kort? In deze vakantieperiode is het toch bijna onmogelijk om hiervoor ondersteuning te vinden?
Zie antwoord vraag 8.
Herkent u tevens dat een groot deel van de aanvragers uit Batch 1588 nog moet wachten en er nog nader onderzoek wordt gedaan? Hoe lang gaat dat duren? Wie doet dit onderzoek en waarom?
Ja. Het klopt dat een deel van de aanvragers uit Batch 1588 nog moet wachten en dat er nader onderzoek wordt gedaan. Bijvoorbeeld om goed te kunnen beoordelen of vergoeding op zijn plaats is. Dit nader onderzoek doe ik samen met NCG en gemeenten en zal ik zo snel mogelijk afronden.
Waarom wordt het geld dat mensen uit Batch 1588 krijgen en nu dus wel gecompenseerd worden, op een SNN- rekening gestort? Deze rekeningen worden toch bijna gesloten nu de vijfjaarstermijn bijna verstrijkt? Waarom krijgen mensen het bedrag niet op hun eigen rekening uitbetaald?
De gemeente is betrokken bij de toekenningen vanuit het meldpunt. Bij een klein aantal meldingen is geconstateerd dat de memo ondergrens niet (goed) is toegepast. Voor deze bewoners heeft een budgetverhoging plaatsgevonden, binnen de werkwijze van batch 1588. Dit gebeurt via het bouwdepot bij SNN. Het bedrag dat is toegewezen is bedoeld om de kosten te dekken die horen bij de sloop/nieuwbouw of versterking van de woning. In deze gevallen was het depot nog niet afgesloten. Dit depot is tot vijf jaar nadat de beschikking is verleend beschikbaar. Deze termijn kan op verzoek van de eigenaar worden verlengd. Mocht het meldpunt bijdragen doen aan adressen waarvan de subsidie reeds is vastgesteld en het depot gesloten, kan het zijn dat de betaling rechtstreeks via NCG plaatsvindt. Deze situatie heeft zich tot nu toe nog niet voorgedaan.
Heeft u zich reeds verdiept in de situatie van huurders en eigenaren in Batch 1588 die nog bezig zijn met de versterking en daarbij problemen ervaren, zoals het niet hebben van een passende wisselwoning of het niet krijgen van een vergelijkbare nieuwe woning? Zo nee, wilt u dit gaan doen? Is de € 50.000 die via bewonersbegeleiders beschikbaar is gesteld om knelpunten in de versterking op te lossen er ook voor de bewoners in Batch 1588?
De toekenning van wisselwoningen gaat via de gemaakte afspraken, waarbij in specifieke gevallen maatwerk is toegepast. De memo ondergrens wordt toegepast om te toetsen of het toegekende budget voldoende is voor een functioneel vergelijkbare woning. De € 50.000 die via bewonersbegeleiders beschikbaar is gesteld om knelpunten in de versterking op te lossen is niet van toepassing voor de bewoners in Batch 1588. Voor knelpunten in batch 1588 is een risicofonds opgenomen in het totaal budget voor batch 1588.
Wat wilt u doen voor de bewoners uit Batch 1588 en andere batches die te maken hebben met (soms ernstige) bouwfouten?
Op 20 januari jl. heb ik hierover een brief naar uw Kamer gestuurd.2 Zoals ik het lid Beckerman heb toegezegd3 zal ik ook met de gemeenten in gesprek gaan over het toezicht op bouwfouten om het aantal bouwfouten waar bewoners mee geconfronteerd worden tot een minimum te beperken, ook voor bewoners uit Batch 1588. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de zomer informeren over de uitkomsten van de doorlichting van de NCG en het gesprek met de gemeenten.
In 2019 heeft de Hoge Raad bevestigd dat gederfd woongenot materiele schade is; klopt het dat hier tot op heden nog geen compensatieregeling voor is? Wanneer komt deze regeling?
Het klopt dat er nog geen regeling is voor gederfd woongenot. Het IMG heeft een pilotstudie gedaan om inzicht te krijgen hoe compensatie voor verschillende situaties uitpakt. Op basis van deze studie gaat het IMG dit jaar een besluit nemen over de ontwikkeling van de regeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Herstel Groningen van 30 januari 2025?
Ja.
Het ontbreken van de huurdersbelangen bij de Woontop |
|
Sandra Beckerman (SP), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat het te betreuren is dat de Woonbond haar handtekening niet heeft gezet onder de afspraken op de Woontop?
Ik betreur dat de Woonbond ervoor heeft gekozen om de afspraken op de Woontop, waaronder de Nationale prestatieafspraken (NPA), niet te ondertekenen. Een gezamenlijke aanpak is van groot belang voor de volkshuisvestelijke opgave in den brede.
Kunt u aangeven welke pogingen het kabinet heeft genomen tussen 20 november 2024 (de datum waarop de Woonbond de onderhandelingen staakte) en 11 december 2024 (de datum van de Woontop) om te zorgen dat de Woonbond ook de afspraken alsnog konden steunen?
In de beschreven periode zijn blijvend pogingen gedaan om er alsnog met de Woonbond uit te komen wat betreft de NPA, dit is gedaan vanwege het belang om tot gezamenlijke afspraken te komen met alle betrokken partijen voor de aanpak van de volkshuisvestelijke opgave. Helaas heeft dit er niet toe geleid dat de Woonbond de NPA heeft ondertekend. Op 10 december liet de Woonbond weten ook de Woontop-afspraken niet te ondertekenen, vanwege hun besluit de NPA niet te ondertekenen.
Klopt het dat u niet lager wilde gaan dan 4,5% huurverhoging in de sociale sector in 2025?
Ik begrijp de vraag zo, dat deze is gericht op de afspraak over de maximale huursomstijging van 4,5%. Het klopt dat ik het niet gewenst achtte de maximale huursomstijging lager vast te stellen dan 4,5%. In de afgelopen jaren zijn meerdere maatregelen genomen om de betaalbaarheid voor huurders van woningcorporaties te verbeteren. In de NPA van 2022 is eerder met Aedes, VNG en de Woonbond afgesproken een systematiek te hanteren voor ’23, ’24 en ’25 waarbij de huursom stijgt met de CAO-loonontwikkeling –0,5%. Dit zou voor ’25 leiden tot een huursomstijging van circa 6,1%. Vanwege de voorziene huurstijging in 2025 hebben we in de hernieuwde Nationale prestatieafspraken besloten de eerder bestaande afspraak die ook is vastgelegd in het hoofdlijnenakkoord los te laten en de huren aanvullend op de eerdere afspraken te matigen.
Een lagere huursomstijging dan 4,5% is ongewenst omdat dit de investeringsruimte van woningcorporaties zodanig zou beknotten dat de haalbaarheid van de afspraken voor de benodigde toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen buiten beeld zou raken (zie ook mijn antwoord op vraag 13). Bij een maximale huursomstijging van 4,5% is er ruimte om lokaal afspraken te maken over de huurverhoging.
Recent zijn de huurstijgingen voor volgend jaar bekend gemaakt.1 Waarom bent u uiteindelijk terechtgekomen op 5% in de sociale sector in plaats van 4,5%?
Recent zijn alleen de maximaal toegestane jaarlijkse huurverhogingen van 2025 voor de verschillende huurprijssegmenten bekend gemaakt. Hoe hoog de huurverhogingen feitelijk gaan uitvallen, is nu nog niet bekend. Dat is afhankelijk van wat verhuurders aan huurverhoging gaan voorstellen voor het sociale segment en wat verhuurders met hun huurders hebben afgesproken in contracten (in het bijzonder voor contracten in het midden- en hoogsegment). Daarnaast mag de huur niet verhoogd worden boven de maximale huurprijs die voor een woning geldt, op basis van het woningwaarderingsstelsel. Deze factoren bepalen dus met welk percentage de huur van een woning daadwerkelijk verhoogd kan worden.
In de Nationale prestatieafspraken 2025 met Aedes en VNG van 11 december 2024 is afgesproken dat de maximale huursomstijging voor 2025 op 4,5% wordt vastgesteld. De maximale huursomstijging is de maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie voor al hun woningen in het sociale segment. De huurstijging mag op individueel woningniveau maximaal 0,5%-punt hoger liggen dan de maximale huursomstijging.
Deze regeling biedt corporaties de ruimte om gemiddeld de maximale huursomstijging toe te passen maar tegelijkertijd bij sommige woningen een lagere huurstijging te hanteren – bijvoorbeeld bij woningen met een slechte energieprestatie of bij huurders waarvoor de corporatie, gezien het inkomen of de situatie van de huurders, maatwerk wil bieden. – Zo was de maximale huursomstijging voor woningcorporaties in 2024 5,3% (cao-loonontwikkeling minus 0,5 procentpunt) en de maximaal toegestane huurverhoging voor individuele woningen in het sociale segment 5,8% (cao-loonontwikkeling).
Voor 2026 en volgende jaren is afgesproken dat de maximale huursomstijging (maximale gemiddelde huurverhoging per woningcorporatie) gelijk wordt gesteld aan de gemiddelde inflatie van de voorgaande drie jaren (voor 2026: 2023, 2024 en 2025) en dat de maximale huurstijging op individueel woningniveau 0,5%-punt hoger dan de maximale huursomstijging blijft.
Welke afspraken zijn er nu gemaakt over de maximale huurverhogingen?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Waarom vindt u een huurstijging van 7,7% in de middenhuur te verantwoorden?
Een maximale huurverhoging van 7,7% is fors. Daar ben ik mij van bewust. Deze maximaal toegestane huurverhoging voor middenhuurwoningen volgt uit de Wet betaalbare huur die in het voorjaar van 2024 is aangenomen door uw Kamer. Dit maximale percentage is gekoppeld aan de cao-loonontwikkeling. Daarmee wordt geborgd dat de hoogte van de huurstijging niet sterk uit de pas loopt met de inkomensontwikkeling, wat de betaalbaarheid ten goede komt. De cao-loonontwikkeling van december 2023 tot december 2024 was ruim, namelijk 6,7%.
Daarbij merk ik op dat dit maximale percentage alleen geldt voor huurcontracten die op of na 1 juli 2024 zijn afgesloten met een aanvangshuur in het middensegment. Hoe hoog de huurverhoging voor huurders in een middenhuurwoning feitelijk uitvalt, hangt bovendien af van wat er over de jaarlijkse huurverhoging in hun huurcontract is afgesproken. De afspraak uit het huurcontract geldt namelijk, tenzij die hoger uitkomt dan 7,7%; dan wordt de huurverhoging afgetopt op 7,7%. Daarnaast mag de huur door de jaarlijkse huurverhoging niet uitstijgen boven de maximale huurprijsgrens op basis van het aantal woningwaarderingspunten van de woning. Dus als de huidige huurprijs al op of dicht onder de maximale huurprijsgrens van de woning ligt, wordt de huurverhoging ook afgetopt. De maximale huurprijsgrenzen op basis van het woningwaarderingsstelsel zijn per 1 januari 2025 niet geïndexeerd met 7,7%, maar met de inflatie van juli 2023 tot juli 2024, te weten 2,32%. In sommige gevallen kan de huurverhoging feitelijk op 7,7% uitkomen, maar de verwachting is dat de feitelijke huurverhoging voor een groot deel van de huurders van een middenhuurwoning lager zal uitvallen dan 7,7%.
Waarom is het te verantwoorden dat huurders in de gereguleerde sector een veel hogere huurstijging krijgen dan huurders in de vrije sector?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, volgt het maximaal toegestane huurverhogingspercentage voor de middenhuur uit de recent aangenomen Wet betaalbare huur. Het maximaal toegestane huurverhogingspercentage voor de vrije sector volgt uit een andere wet, de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurcontracten. De rekenmethode voor het huurverhogingspercentage verschilt per wet en dus per segment. Dit verschil is het resultaat van politieke afwegingen tijdens de behandeling van elk van deze wetsvoorstellen. Zo is met betrekking tot de rekenmethode voor de maximale huurverhogingen in de vrije sector door uw Kamer een amendement2 aangenomen, dat bepaalt dat hiervoor de laagste van ofwel de cao-loonontwikkeling of de inflatie wordt gevolgd.
Voor de investeringsbereidheid van verhuurders is het van belang dat de jaarlijks toe te passen maximale huurverhoging voorzienbaar is. Daarom is het wenselijk om een duidelijke en stabiele systematiek te (blijven) hanteren. Voor huurders met een laag inkomen die wonen in een gereguleerde huurwoning wordt de huurstijging deels gecompenseerd via een hogere huurtoeslag.
Klopt het dat er nog vele miljarden ontbreken om alle gestelde doelen met betrekking tot aantallen en betaalbaarheid te halen?2
In aanloop naar de Woontop is de financiële haalbaarheid van de totale woningbouwopgave getoetst4. De beschikbare middelen voor de komende vijf jaar zijn grotendeels toereikend om de meest directe kosten te dekken, op voorwaarde dat gemeenten 50% cofinancieren. Hierbij zijn nog onzekerheden die kunnen leiden tot extra kosten op projectniveau.
Samen met medeoverheden ben ik verantwoordelijk om woningbouw financieel haalbaar te maken. De Realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget zijn de financiële instrumenten waarmee ik bijdraag. Ik ga samen met de partijen kijken hoe die onzekerheden kleiner en/of beheerst kunnen worden.
Ten aanzien van de corporatiesector geldt dat de gemaakte afspraken in de NPA5 op landelijk niveau financieel haalbaar zijn. Uit de financiële doorrekening van de NPA blijkt namelijk dat er op sector niveau voldoende investeringsruimte is om de afgesproken opgave te kunnen realiseren. In sommige regio’s komen de financiële grenzen van woningcorporaties bij volledige realisatie van de opgaven op het gebied van nieuwbouw en verduurzaming in zicht, soms al in dit decennium, terwijl andere regio’s voldoende financiële middelen hebben. De financieel tekorten op regionaal niveau tellen in de periode 2025 t/m 2034 op tot in totaal € 5,2 miljard. Een groot deel van deze regionale tekorten kan met aanvullende regionale of provinciale solidariteit tussen corporaties worden opgevangen. In een beperkt aantal regio’s zal hoogstwaarschijnlijk landelijke samenwerking nodig zijn om de opgave volledig te kunnen realiseren en de tekorten op te vangen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel geld er waarvoor nodig is en wat de gevolgen zijn als dat geld er niet komt vanuit gemeenten?
Ik zie het als een gedeelde verantwoordelijkheid om woningbouw financieel haalbaar te maken. Daarom draag ik via regelingen zoals de realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget bij aan de woningbouw. Op deze manier verlaag ik het publiek tekort als gevolg van woningbouw voor medeoverheden.
Gemeenten hebben invloed op de omvang van het tekort. Lokale beleidskeuzes hebben impact op de financiële haalbaarheid. Het gaat dan bijvoorbeeld over locatiekeuze en ambities voor groen, voorzieningen, parkeeroplossingen én het woonprogramma. Het is daarom belangrijk dat zij zelf ook financieel verantwoordelijk zijn voor het dekken van het publieke tekort.
Vanaf wanneer kan de woningbouwopgave gaan stokken als er geen extra geld komt?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 9 aangaf hebben verschillende keuzes invloed op het tekort van een project. Ik verwacht dat wanneer er onvoldoende geld is om tekorten te dekken dat gemeenten en ontwikkelaars andere keuzes moeten gaan maken in projecten, bijvoorbeeld het aanpassen van het woonprogramma of het bijstellen van het ambitieniveau van de openbare ruimte. Zonder bijstelling zullen de plannen niet van de grond komen en als andere plannen niet naar voren gehaald kunnen worden loopt de woningbouw vertraging op. Het is zeer project afhankelijk wat de exacte mogelijkheden zijn voor bijsturing en een jaartal waarop als gevolg van financiële tekorten de woningbouw gaat teruglopen is dan ook niet te geven.
In welke regio’s zijn de tekorten het grootst?
Ten aanzien van de corporatiesector geldt dat ruim € 105 miljard van de sociale huur opgave van ruim € 110 miljard in de periode tot en met 2034 financieel haalbaar is. Dit betekent dat 95% van de volkshuisvestelijke opgave haalbaar is. De grootste regionale tekorten (in absolute zin) doen zich voor in de regio’s Haaglanden (tekort van € 1.091 miljoen), Groningen-Assen (tekort van € 594 miljoen), Metropool Regio Amsterdam (tekort van € 473 miljoen), Regio Utrecht/U16 (tekort van € 449 miljoen) en de regio Eemsdelta (tekort van € 391 miljoen).
Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 8 is aangegeven kan een groot deel van de regionale tekorten opgevangen worden met aanvullende regionale en of provinciale solidariteit tussen corporaties. In een beperkt aantal regio’s zal hoogstwaarschijnlijk landelijke samenwerking nodig zijn om de opgave volledig te kunnen realiseren en de tekorten op te vangen.
Wat is de omvang van het tekort in 2035, als er geen extra geld bijkomt?
Zie antwoord bij vraag 11.
Kunt u aangeven hoeveel groter het tekort zou zijn als er voor 2025 inflatievolgend huurbeleid zou worden gevolgd, en de huurprijzen verder conform de Woontopafspraken zouden verlopen, in plaats van de afgesproken huurverhoging in 2025?
In de vernieuwde NPA is zoals hiervoor aangegeven voor 2025 een maximale huursomstijging van 4,5% afgesproken. Indien voor 2025 gekozen zou worden voor een maximale huursom stijging op basis van de inflatie over 2024, zijnde 3,1%6, dan zouden de regionale tekorten in 2034 aanzienlijk oplopen. Het financieel tekort, zonder bovenregionale solidariteit, zou dan namelijk met € 2 miljard toenemen en uitkomen op € 7,2 miljard.
Klopt het dat de voorgestelde wijzigingen in de Nationale Prestatieafspraken in het huurbeleid op termijn leiden tot méér in plaats van minder huurinkomsten?3
Zonder de nieuwe overeengekomen prestatieafspraken zou de huurverhoging van 2025 plaatsvinden op basis van de huurverhogingsafspraken uit de NPA van 2022 en het hoofdlijnenakkoord. In de NPA uit 2022 en het hoofdlijnenakkoord was namelijk afgesproken dat de maximale huursomstijging van corporaties in de periode 2023 t/m 2025 gebaseerd zou worden op de CAO-loonontwikkeling minus 0,5%. Voor 2025 zou dat een maximale huursomstijging van 6,2% hebben betekend (6,7% loonontwikkeling minus 0,5%). De hernieuwde NPA zorgt zodoende voor een aanzienlijk lagere huursomstijging. Deze lagere huursomstijging werkt ook door in de jaren daarna. Zittende huurders profiteren door deze afspraak ook in de jaren daarna van deze lagere huurstijging in 2025.
Voor de periode na 2025 is de afspraak gemaakt om de jaarlijkse huursomstijging te koppelen aan het driejaars-gemiddelde van de prijsinflatie in plaats van het te koppelen aan enkel de prijsinflatie van het voorgaande jaar. Dit zorgt voor een meer stabiele huurontwikkeling voor huurders en biedt corporaties, door de wettelijke verankering, meer zekerheid voor hun huurbeleid. Bij een jaarlijks afnemende prijsinflatie zorgt de gehanteerde systematiek voor iets hogere jaarlijkse huurverhogen (en daarmee voor hogere huurinkomsten voor corporaties) ten opzichte van de situatie indien alleen de prijsinflatie van het voorgaande jaar zou zijn gehanteerd. In het driejaars-gemiddelde werkt de hogere inflatie van voorgaande jaren dan namelijk nog door. Daar staat echter tegenover dat het driejaars-gemiddelde juist gunstig uitpakt voor huurders indien de prijsinflatie de komende jaren gaat toenemen. Het driejaars-gemiddelde zorgt dan namelijk voor lagere huurverhogingen (en voor lagere huurinkomstenstijging voor corporaties) ten opzichte van de situatie indien de hogere prijsinflatie van het voorgaande jaar als grondslag voor de huurverhogingen zou zijn gehanteerd. De verwachting is dat de gekozen driejaars-gemiddelde huurverhogingssystematiek over een langere periode, uitgaande van een stabiel prijsinflatieniveau, niet voor meer of minder huurinkomsten zorgt voor de corporaties. In beide gevallen wordt immers uitgegaan van prijsinflatie als basis voor de huurverhogingen.
Daarnaast is in de NPA afgesproken dat woningen met een goed energielabel (label A+ of beter) een hogere passend toewijzen grens krijgen. Voor dergelijke woningen wordt de passendheidsgrens opgehoogd met € 25. Deze maatregel zorgt er op termijn voor dat corporaties meer huurinkomsten kunnen ontvangen voor de woningen die zij via nieuwbouw aan de woningvoorraad toevoegen of via verduurzaming aanpakken. Deze verhoging, die geen invloed heeft op zittende huurders, is mogelijk zonder de betaalbaarheid van deze woningen te verslechteren, omdat de woonlasten door het betere energielabel lager zijn dan bij andere woningen.
Zo ja, kunt u aangeven waarom u in de externe communicatie4 wél de lagere verhoging in 2025 vermeld heeft maar niet veranderingen ten aanzien van passend toewijzen die op termijn tot méér huurinkomsten leiden?
De afspraak over het passend toewijzen is opgenomen in de kamerbrief over de Nationale prestatieafspraken9. Ook is het opgenomen in de infographic die is gepubliceerd op www.volkshuisvestingnederland.nl.
Hoe past het op termijn extra verhogen van de huren in de ambitie om de bestaanszekerheid van Nederlanders te verbeteren?
Het is van groot belang dat mensen betaalbaar kunnen wonen. Om uitvoering te geven aan dat wat in het regeerprogramma is vastgelegd richt ik mij op het vergroten van de bestaanszekerheid door te zorgen voor betaalbaar wonen. Zoals in mijn antwoord op vraag 14 omschreven is de huurstijging in de Nationale prestatieafspraken gematigd. De maatregel in het passend toewijzen levert op termijn een verhoging op van de huren voor de huishoudens die een A+ (of hoger) woning huren. Echter, de woonlasten zullen voor die groep naar verwachting gelijk blijven of zelfs omlaaggaan. Immers, de verduurzamingsmaatregelen in die woningen leiden tot lagere energielasten voor die huishoudens.
De Nationale prestatieafspraken houden een noodzakelijk en ambitieus investeringsprogramma in voor woningcorporaties, om te zorgen voor een snelle toevoeging van nieuwe sociale huurwoningen. Deze investeringen zijn haalbaar met de Nationale prestatieafspraken. Er is niet voor gekozen de afspraken voor betaalbaarheid verder uit te breiden, omdat dan de haalbaarheid van de totale volkshuisvestelijke opgave uit beeld raakt.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat alleen huurders moeten opdraaien voor de bouw van extra sociale huurwoningen zoals dat nu wel het geval is?
Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen 8 en 9 heb aangegeven ben ik medeverantwoordelijk om woningbouw financieel haalbaar te maken. De Realisatiestimulans, de Woningbouwimpuls, de borging van lening aan woningcorporaties en het Gebiedsbudget zijn de financiële instrumenten waarmee ik ook bijdraag aan de realisatie van sociale huurwoningen. Het is dus niet zo dat de bouw van nieuwe sociale huurwoningen alleen worden bekostigd met huuropbrengsten.
Het gaswinningsproject bij Ternaard |
|
Suzanne Kröger (GL), Christine Teunissen (PvdD), Ilana Rooderkerk (D66), Sandra Beckerman (SP) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de (aanvullende) adviezen van TNO en Mijnraad ten aanzien van het gaswinningsproject bij Ternaard, delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De voorgeschreven openbare voorbereidingsprocedure voorziet in een proces waarbij openbaarmaking van de adviezen op het moment dat het besluit ter inzage wordt gelegd, is geregeld. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan eerdere openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast moet voorkomen worden dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat. Om wel kennis van de stukken te geven heeft de Kamer de gelegenheid gekregen om deze adviezen vertrouwelijk in te zien en is daarmee invulling gegeven aan artikel 68 van de Grondwet. Zodra de besluitvorming is afgerond zal het kabinet de adviezen uiteraard openbaar maken en de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de ambtelijke appreciatie van deze adviezen te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
Een ruime informatievoorziening richting de Kamer is belangrijk om de controlerende en wetgevende taken uit te voeren. Daarnaast is het ook belangrijk om vrije ambtelijke meningsvorming en vertrouwelijke gedachtewisseling te beschermen. Het uitgangspunt moet zijn dat het kabinet de Kamer mondeling informeert via debatten en schriftelijk via brieven, wetsvoorstellen en andere aan de Kamer gerichte documenten, daarin zitten de adviezen en afwegingen verwerkt. Daarover legt het kabinet verantwoording af.
Bent u bereid om, met inachtneming van artikel 68 van de Grondwet, de voorgenomen Wnb vergunning, zoals besloten in februari 2024 en mogelijke latere versies, te delen met de Kamer? Zo nee, waarom is dit in strijd met het belang van de Staat?
De adviezen tot aan de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten in 2021 zijn openbaar gemaakt. Deze zijn te raadplegen op de website van het bureau energieprojecten. Met het oog op de verkennende gesprekken die het kabinet voornemens is met de NAM te voeren, kan openbaarmaking de gesprekspositie van het kabinet schaden. Daarnaast wil het kabinet voorkomen dat een zorgvuldig besluitvormingsproces wordt belemmerd en dat adviseurs tegenover elkaar worden gezet en onderdeel worden van het publieke debat.
De Wnb-vergunning wordt openbaar gemaakt bij de definitieve besluitvorming. De Staatssecretaris van LVVN heeft de Kamer tijdens de tweede termijn van het Commissiedebat Mijnbouw op 18 december 2024 aangeboden om de Wnb-vergunning vertrouwelijk in te kunnen zien. Het kabinet herhaalt dit aanbod hier.
Kunt u aangeven hoe de verschillende onderzoeken, adviezen en vergunningen rond het gaswinningsproject bij Ternaard zich hiërarchisch tot elkaar verhouden? Kunt u hierbij expliciet ingaan op het arrest in de zaak C-441/17 (CURIA – List of results).
Voor dit project zijn meerdere vergunningen vereist. Twee belangrijke besluiten zijn de Wnb-vergunning en de instemming met het winningsplan. Bij de Wnb-vergunning wordt uitdrukkelijk getoetst aan het in stand houden van de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee en daarmee wordt getoetst aan Habitat- en Vogelrichtlijn. Een van de toetsingscriteria in de Mijnbouwwet bij een winningsplan zijn de gevolgen voor de natuur. Het is vaste jurisprudentie dat als er een Wnb-vergunning is vereist, er bij het winningsplan terughoudend wordt getoetst op de natuurgrond. Dit is in lijn met de vaste jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.
Bij de besluitvorming op een winningsplan wordt om advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO, de Mijnraad en de betrokken decentrale overheden. Voor de Wnb-vergunning wordt door de initiatiefnemer een passende beoordeling gemaakt. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten. Ook is de commissie M.E.R. om advies gevraagd. Met zowel de passende beoordeling als het advies van de commissie M.E.R. wordt rekening gehouden bij de beoordeling van de Wnb-vergunningaanvraag. Deze instanties adviseren vanuit hun eigen expertise waarbij er geen hiërarchische verhouding tussen de adviseurs is.
Kunt u de appreciatie van de recente SodM (Staatstoezicht op de Mijnen) adviezen delen en aangeven met welke reden en/of onderbouwing deze adviezen terzijde zijn gelegd? Waarom hebben zij niet geleidt tot herziening van de Wnb vergunning?
Voor het delen van de ambtelijke appreciatie van deze adviezen geldt hetzelfde als voor de adviezen zelf en deze kunnen dan ook niet worden gedeeld. Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, eerder uitgebrachte adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Waarom worden niet alle relevante stukken die betrekking hebben op het besluit ter inzage gelegd conform artikel 3:11 Awb (Algemene wet bestuursrecht)?
Artikel 3:11 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt. Na de ontvangst van de aanvraag voor het project Ternaard zijn de betreffende adviseurs om advies gevraagd en hebben de betrokken bestuursorganen ontwerpbesluiten geschreven. Omdat de rijkscoördinatieregeling van toepassing is, heeft mijn voorganger, als bevoegd gezag, de ontwerpbesluiten ter inzage gelegd. Daarbij zijn ook alle op dat moment beschikbare stukken openbaar gemaakt. Hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten.
Waarom wordt niet alle voor natuur en milieu relevante informatie openbaar gemaakt, zoals voorgeschreven in het verdrag van Arhus?
Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn, volgens de procedure van 3:11 Awb, ter inzage gelegd en een ieder kon daarop een zienswijze indienen. Met dit proces is voldaan aan het Verdrag van Arhus.
Bij de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten zijn alle op dat moment beschikbare stukken ook openbaar gemaakt, hiermee is voldaan aan artikel 3:11 Awb. Na het inbrengen van de zienswijzen wordt gewerkt aan de definitieve besluitvorming. De zienswijzen, de reactie daarop alsook eventueel in de tussentijd ontvangen adviezen worden vervolgens openbaar gemaakt bij de bekendmaking van de definitieve besluiten. Het verdrag van Aarhus kent drie belangrijke pijlers:
Klopt het dat het bevoegd gezag geen besluit kan nemen als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Als de procedure voor het ontwerpbesluit niet op de juiste wijze is gevolgd, moet worden gekeken of de gemaakte fout voor het nemen van het definitieve besluit hersteld kan worden. Dan kan alsnog het definitieve besluit worden genomen. Er is geen redenen om aan te nemen dat in dit geval de procedure tot aan de ter inzagelegging van de ontwerpbesluiten, alsook de procedure na dat moment, niet op de juiste wijze is gevolgd.
Kunt u uitleggen hoe de afspraken in de rijkscoördinatieregeling zich verhoud tot de Grondwet en specifiek artikel 68? Hoe wordt het belang van de Staat geschonden als u de stukken nu met de Kamer zou delen? Kunt u uitleggen hoe zich dit verhoudt tot het verdrag van Arhus?
De rijkscoördinatieregeling schrijft onder meer voor dat de besluiten voor een project als Ternaard gecoördineerd worden genomen. Dat betekent dat de ontwerpbesluiten van de diverse bestuursorganen door de coördinerend Minister tegelijkertijd ter inzage worden gelegd, dat de definitieve besluiten tegelijkertijd bekend worden gemaakt en dat de beroepstermijn tegen alle besluiten dezelfde is. Het Verdrag van Aarhus regelt dat het publiek het recht heeft op toegang tot milieu-informatie en inspraak bij besluitvorming over milieu-aangelegenheden. De ontwerpbesluiten zijn ter inzage gelegd en een ieder kon een zienswijze indienen. Hiermee is voldaan aan het Verdrag van Aarhus. De wet verzet zich niet tegen tussentijdse openbaarmaking van adviezen via artikel 68 Grondwet, dat is alleen niet gebruikelijk en in het onderhavige besluitvormingsproces niet wenselijk om:
Klopt het dat Nederland met de inscriptie van de Waddenzee als Werelderfgoed zich verbonden heeft om de OUV (Outstanding Universal Value) van de Waddenzee te beschermen?
Ja. In 1972 heeft Unesco het Werelderfgoedverdrag opgesteld. Nederland behoort sinds 1992 tot de 195 landen die het verdrag hebben ondertekend. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich eraan gecommitteerd dat de Outstanding Universal Value niet mag worden aangetast. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het werelderfgoed Waddenzee is uiteengezet in het dossier voor nominatie tot werelderfgoed in 2009. Op basis daarvan heeft de Waddenzee de status van Werelderfgoed gekregen.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt nu getoetst aan de OUV.
Waar is in de besluitvorming rond «Ternaard» de toetsing aan OUV geborgd?
De aanvraag om een natuurvergunning wordt door de Staatssecretaris van LVVN getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er wordt niet specifiek aanvullend getoetst aan internationale verdragen, anders dan aan de regelgeving waarin verdragen geïmplementeerd zijn.
Eén van de criteria voor het ontvangen van de status van Werelderfgoed is het goed beschermen van de kernwaarden van het Werelderfgoedgebied. In het nominatiedossier, waarin de Waddenzee bij UNESCO is voorgedragen als Werelderfgoed, is hier uitgebreid op ingegaan. De Waddenzee is voorgedragen met alle activiteiten die op moment van nominatie (2009) al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Voor die activiteiten is ook toestemming verleend.
In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Daarbuiten, zoals in het geval van de voorgenomen gaswinning Ternaard, zijn nieuwe boringen wél toegestaan. Ook is in het nominatiedossier beschreven dat juridische toetsing van nieuwe activiteiten zou plaatsvinden op basis van de Mijnbouwwet en de Wnb. Dit werd als voldoende beschouwd om de bescherming van de natuurwaarden op orde te hebben.
Ten slotte heeft de landsadvocaat geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming.
Klopt het dat in het nominatie dossier van Nederland werd aangegeven dat bestaande wet- en regelgeving voor natuurbescherming (NB-wet) voldoende is om dit mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat als gesteld wordt dat de OUV geen toetsingskader is in kader van de NB-wet er een probleem is omdat bij afwezigheid van voldoende wettelijke bescherming van de OUV in principe de «conditions voor Danger Listing» uit het Werelderfgoed vervuld zijn vervuld zijn.
Dat klopt niet. Het Werelderfgoedcomité besluit of een Werelderfgoed op de lijst van Werelderfgoed «in danger» komt. Dat gebeurt op advies van het Unesco secretariaat. Op dit moment is sprake van een dialoog tussen Unesco, Nederland, Duitsland en Denemarken. Daarom kan niet worden gesteld dat voldaan wordt aan de voorwaarden om op de «In Danger»-lijst te komen. Verschillende factoren spelen hierbij een rol. Het toetsingskader is daarvan een belangrijk onderdeel.
De State of Conversation (SoC) van Unesco, die in de zomer van 2023 is uitgebracht, is de eerste processtap. Met de SoC van afgelopen zomer is de situatie qua escalatie richting de lijst van «in danger» ongewijzigd. Een eventueel verlies van de status van de Werelderfgoed is (op dit moment) in de processtappen nog niet aan de orde. In de reactie van Duitsland, Denemarken en Nederland richting Unesco is ook aangegeven dat de OUV geen beoordelingscriterium is. Ook laten we zien de zorgen van Unesco serieus te nemen, bijvoorbeeld doordat de Omgevingswet nu meer aandacht geeft aan de OUV van de Waddenzee en doordat we – conform verzoek Unesco – een plan-m.e.r. op de cumulatieve druk van de Waddenzee gaan uitvoeren. Deze plan-m.e.r. zal ook meer inzicht opleveren over het eventuele behoud van de OUV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor aanstaande woensdag 12.00 uur?
Helaas is dit niet gelukt, zoals eerder met de Kamer is gecommuniceerd (2024D50853), was meer tijd nodig voor een zorgvuldige beantwoording.
Kunt u uitleggen hoe het Ministerie van Onderwijs en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zich positioneren ten opzichte van de bevindingen van de rechtbank Oost-Brabant, die stelt dat het ministerie onvoldoende controle heeft uitgeoefend op de aanvragen voor studiefinanciering en daardoor fraude met studiefinanciering mogelijk werd?1
In 2018 vond een samenloop van omstandigheden plaats waardoor de in het artikel beschreven fraude met studiefinancieringsaanvragen kon plaatsvinden.
Het gaat om het volgende. DUO hanteert standaard een periode van verantwoord vertrouwen rondom de inschrijving waarbij eerst studiefinanciering wordt uitgekeerd en later gecontroleerd. Vanwege een transitie naar een nieuw systeem was het in een korte periode van begin juli 2018 tot eind augustus 2018 mogelijk om met terugwerkende kracht vanaf september 2017 studiefinanciering aan te vragen en te ontvangen. Het betreft dus één momentopname waarin de controles niet goed op elkaar stonden afgesteld. Het controlesysteem is kort nadat de foutieve afstelling is ontdekt, direct hersteld. De fraude zoals die toen plaatsvond, is sindsdien niet meer mogelijk.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat de Minister onterecht de studiefinanciering op een slachtoffer heeft proberen te verhalen, en welke stappen onderneemt het ministerie om schadevergoeding te regelen voor slachtoffers van identiteitsfraude zoals in dit geval?
Identiteitsfraude is een serieuze zaak en als mensen daar slachtoffer van worden is dat altijd een bijzonder vervelende situatie. Daar moeten we als overheid oog voor hebben.
Deze zaak is onderdeel van een groter geheel waarin in totaal in 48 gevallen in deze periode onterecht studiefinanciering is uitgekeerd door DUO vanwege identiteitsfraude. Wat in deze gevallen meespeelde is dat op basis van informatie van de FIOD bleek dat de personen betrokken bij deze 48 identiteitsfraudezaken zelf baat hebben gehad bij het verstrekken van hun identiteitsgegevens. Op het moment dat een persoon zelf heeft meegewerkt aan de identiteitsfraude, bijvoorbeeld door het vrijwillig verstrekken van de identiteitsgegevens (al dan niet tegen een vergoeding), kan deze persoon niet geheel als slachtoffer worden gezien. De schade kan in die gevallen over het algemeen door de persoon wel worden verhaald op de dader. Het is dan ook geen gegeven dat schulden bij identiteitsfraude altijd moeten worden kwijtgescholden, dat vraagt een zorgvuldige afweging van alle feiten.
In deze specifieke zaak bleek dat echter niet op te gaan voor het slachtoffer, zo bleek tijdens de procedure bij de rechtbank. De identiteitsgegevens waren niet door de persoon zelf verstrekt, maar ontvreemd. De rechter heeft in deze zaak dan ook geoordeeld dat DUO onterecht de schulden van deze persoon niet heeft kwijtgescholden. Daar kan ik mij in vinden. De schulden van deze persoon, die zijn gemaakt met de identiteitsfraude, worden kwijtgescholden.
Naar aanleiding van deze zaak heeft DUO in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude er altijd een gesprek plaats vindt met de betrokken persoon. Op die manier kan een zo goed mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden.
Hoe kan het dat DUO in 2018 studiefinanciering heeft verstrekt zonder het vereiste bewijs van inschrijving bij een onderwijsinstelling te ontvangen, zoals vastgesteld door de rechtbank? Bent u het met de slachtoffers eens dat het ministerie hierin gefaald heeft?
Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden stonden de controlesystemen van DUO niet goed afgesteld. DUO hanteert standaard een periode van verantwoord vertrouwen rondom de inschrijving waarbij eerst studiefinanciering wordt uitgekeerd en later gecontroleerd. Het is vanwege een transitie naar een nieuw systeem alleen in een korte periode van begin juli 2018 tot eind augustus 2018 mogelijk geweest om met terugwerkende kracht vanaf september 2017 studiefinanciering aan te vragen en te ontvangen. Dat had niet moeten gebeuren.
Wat is het beleid van het ministerie ten aanzien van de beveiliging van DigiD-gegevens en het voorkomen van identiteitsfraude bij de aanvraag van studiefinanciering, en wordt er voldoende gedaan om gebruikers bewust te maken van de risico’s?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Logius, de beheerder van DigiD, werken nauw samen met (overheids-)organisaties bij vermoedens van misbruik van DigiD. Zodra er een signaal is (van burger, afnemer of eigen onderzoek) van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van DigiD zal Logius dit onderzoeken en aan de burger en betreffende (overheids-) organisatie laten weten. Logius treft uitgebreide maatregelen om mogelijk misbruik en oneigenlijk gebruik te detecteren. Indien nodig wordt ook het DigiD van een burger ingetrokken om verdere misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. De burger wordt hier dan direct over geïnformeerd. De burger kan dan een nieuw DigiD-account aanvragen.
Daarnaast wordt een burger altijd geadviseerd om bij het vermoeden van misbruik of oneigenlijk gebruik zijn of haar wachtwoord voor DigiD te wijzigen. Dit kan via MijnDigiD of de DigiD-helpdesk. Een burger kan via MijnDigiD ook zijn gebruiksgeschiedenis inzien. Mocht er een verdachte inlogpoging zijn gedaan bij een (overheids-)organisatie, dan wordt de burger geadviseerd om contact op te nemen met de DigiD-helpdesk en de (overheids-)organisatie waar hij of zij is ingelogd. Zij controleren dan samen met de burger of er zaken zijn gewijzigd. Wanneer er sprake is van identiteitsfraude kunnen burgers een melding doen bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). Het CMI biedt ondersteuning aan de burger en kan schakelen met ketenpartners zoals de Belastingdienst, politie of RDW. Daarnaast biedt het CMI voorlichting aan burgers wat betreft het herkennen en voorkomen van identiteitsfraude.
Tot slot kunnen burgers misbruik van hun DigiD-account door derden voorkomen door veiliger in te loggen. Dit kan bijvoorbeeld door het toevoegen van twee-factorauthenticatie (sms) aan het DigiD-account of de ID-check toe te voegen aan de DigiD-app.
Hoe komt het dat er geen actie is om de schade te verhalen op de werkelijke daders van de fraude, en welke maatregelen neemt het ministerie om slachtoffers van fraude in de toekomst beter te ondersteunen?
DUO is voornemens de civielrechtelijk schade in deze specifieke casus te verhalen op de daders, nu de schade voor de overheid zich hier heeft gemanifesteerd door het kwijtschelden van de studieschuld. Hiermee is immers vast komen te staan dat de studieschuld niet zal worden terugbetaald door de oud-student. Die schade kan verhaald worden op de daders.
Daarnaast heeft DUO naar aanleiding van deze zaak in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude er ook altijd ingezet wordt op een gesprek met de student. Op die manier kan, naast andere beschikbare informatie zoals de aangifte van identiteitsfraude, een zo compleet mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden voordat DUO een beslissing neemt.
Hoe heeft het ministerie de controlemechanismen van DUO versterkt sinds deze fraudezaak, en welke maatregelen worden er getroffen om soortgelijke incidenten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, betrof het hier een samenloop van omstandigheden door de transitie naar nieuwe systemen. Het betreft dus één momentopname waarin de controles niet goed op elkaar stonden afgesteld. Het controlesysteem is kort nadat de foutieve afstelling is ontdekt, direct hersteld. De fraude zoals die toen plaatsvond, is sindsdien dan ook niet meer mogelijk. Dat sluit evenwel niet uit dat er DigiD-fraude gepleegd kan worden wanneer iemand zelf meewerkt of toestemming verleend.
De rechtbank concludeert dat de Minister geen rechtsgrond had om een voorschot op studiefinanciering te verstrekken. Kunt u aangeven waarom de Minister, ondanks het ontbreken van een wettelijke basis, besloot om voorschotten te betalen en wat dit betekent voor de rechtspositie van studenten die in soortgelijke situaties verkeren?
DUO controleert de inschrijving aan de onderwijsinstelling na 70 dagen. Dat doet DUO om te voorkomen dat de inschrijving nog niet volledig is geregistreerd door de onderwijsinstelling en een student in de eerste maand(en) geen studiefinanciering zou kunnen ontvangen. Dat zou tot grote financiële problemen bij de student kunnen leiden. Mocht na 70 dagen nog geen inschrijving aanwezig zijn, dan wordt de studiefinanciering niet langer toegekend en het uitgekeerde bedrag terug gevorderd.
Ik bestudeer momenteel de uitspraak van de rechter op dit punt en of dit gevolgen heeft voor dit beleid.
Hoe zorgt het ministerie ervoor dat slachtoffers van identiteitsfraude niet ten onrechte als fraudeurs worden behandeld? Wat gaat het ministerie doen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen?
Identiteitsfraude is, zoals gezegd, een serieuze zaak en daar moeten we als overheid oog voor hebben. Het is echter niet in alle gevallen van identiteitsfraude zo dat het slachtoffer geen blaam treft, bijvoorbeeld wanneer iemand zelf identiteitsgegevens aanbiedt en daarvoor een vergoeding ontvangt. Daarom moet er altijd zorgvuldig gekeken worden naar de individuele situatie en alle relevante feiten. DUO heeft daarom naar aanleiding van deze zaak in het beleid opgenomen dat op het moment dat sprake is van identiteitsfraude, er altijd ingezet wordt op een gesprek met de student. Op die manier kan een zo goed mogelijk beeld worden verkregen van de omstandigheden.
Kunt u een lijst geven van andere mechanismes binnen het DUO-systeem die op gelijke wijze gevoelig zijn voor misbruik door oplichters?
Het is altijd belangrijk dat mensen hun DigiD gegevens geheim houden. Daarmee wordt voorkomen dat iemand met verkeerde intenties gebruik kan maken van bijvoorbeeld studiefinanciering.
De werkwijze die hier wordt gevolgd is specifiek voor dit proces van het controleren van de inschrijving van studenten aan een onderwijsinstelling.
Door de eerder genoemde ongelukkige samenloop van omstandigheden kon het gebeuren dat voor een korte periode grotere bedragen studiefinanciering met terugwerkende kracht konden worden aangevraagd. Dit is direct na het ontdekken van deze fout hersteld. Het gaat dus om een specifiek proces dat niet op andere plekken binnen DUO voorkomt.
Wat is uw mening over de toegang tot het recht voor studenten? Zou dit volgens u verbeterd kunnen worden? Zo ja, hoe?
Studenten en oud-studenten hebben in het kader van het studiefinancieringsstelsel te maken met publiekrechtelijke besluiten. Het is altijd mogelijk om bezwaar aan te tekenen tegen deze besluiten en, mocht dat niet voldoende zijn, een beroepszaak in te stellen bij de rechtbank. Dit gebeurt ook door studenten en oud-studenten. Na de beroepszaak kan nog hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Studenten kunnen uiteraard ook juridische hulp of advies inroepen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vakbonden, het Landelijk Studenten Rechtsbureau of het Juridisch Loket.
Ik heb geen signalen dat deze routes niet goed toegankelijk zouden zijn voor (oud-)studenten en zie dan ook geen aanleiding om hier op dit moment iets in te veranderen.
Gaswinning bij Ternaard |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Sandra Beckerman (SP) |
|
Rummenie , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er reeds door de vorige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een natuurvergunning is verleend voor gaswinning bij Ternaard en dat deze is ingebracht in de Rijkscoordinatieregelingprocedure? Op welke datum is dit gebeurd?
Ja. Op 20 februari 2024 heeft de toenmalig Minister voor Natuur en Stikstof besloten om de natuurvergunning te verlenen. Het besluit is derhalve genomen, het treedt echter pas in werking na publicatie ervan.
Bent u van mening dat -onder andere op basis het definitieve advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)- gesteld kan worden dat er met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn voor de natuur?
Aan de aanvraag voor een natuurvergunning van de NAM ligt een passende beoordeling ten grondslag. Dit is een ecologische beoordeling van de effecten, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Uit deze beoordeling en aanvullingen daarop en de onderliggende rapportages die door de NAM zijn aangeleverd, blijkt dat met mitigerende maatregelen en voorschriften (waaronder het Hand aan de kraan-principe) de zekerheid verkregen is dat de voorgenomen gaswinning niet leidt tot significante gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit is het toetsingskader dat gehanteerd moet worden bij vergunningverlening in het kader van de Wet natuurbescherming en kent dus een duidelijk ecologisch perspectief.
De adviezen van o.a. SodM (van 29 februari, 22 april en 16 augustus) zijn aanleiding geweest om te bezien of er een noodzaak was de natuurvergunning in te trekken dan wel aan te passen. De conclusie was dat er geen aanleiding was om dat te doen.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag, naar aanleiding van het definitieve advies van het SodM of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van het onderzoek van de Waddenacademie of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
Op de ontwerp-natuurvergunning is een groot aantal zienswijzen ingediend. Ook zijn er adviezen ingebracht van de Waddenacademie, de Rijksuniversiteit Groningen en de Landsadvocaat. Het advies van de Waddenacademie d.d. 5 oktober 2021 betreft een juridisch advies inzake Natura 2000 en gaswinning onder de Waddenzee met betrekking tot het de voorgenomen gaswinning Ternaard. Volgens de Waddenacademie tonen de ontwerp-vergunning en de passende beoordeling die daaraan ten grondslag ligt onvoldoende overtuigend aan dat redelijke wetenschappelijke twijfel over het ontstaan van nadelige gevolgen voor de natuurlijke kenmerken en doelstellingen van de Waddenzee ontbreekt. Dit advies is meegewogen in het kader van de verleende vergunning, maar anders dan de conclusie in het advies, was het toenmalige Ministerie van LNV van mening dat toepassing van het toetsingskader dat daar gehanteerd wordt, niet kon leiden tot het weigeren van de vergunning. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is voor deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw getoetst door het bevoegd gezag naar aanleiding van de brieven van United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten? Zo ja, op welke datum en wat was hiervan de uitkomst?
In september 2023 heeft Unesco een State of Conservation-rapport uitgebracht over de bescherming van de Waddenzee. Daarin heeft Unesco opgeroepen om de voorgenomen gaswinning niet te vergunnen. Op 13 september 2023 heeft het Werelderfgoedcomité van Unesco in Riyad de Staat van Bescherming (SoC) voor de Trilaterale Waddenzee vastgesteld. De eerdere oproep heeft Unesco in juli 2024 herhaald.
Vervolgens is de Landsadvocaat om advies gevraagd over de betekenis van het Unesco-rapport voor de vergunningverlening. Uit het advies van de Landsadvocaat blijkt dat de bescherming van het werelderfgoed niet valt binnen het toetsingskader van de Wnb en dat uitsluitend moet worden beoordeeld of er sprake is van significante gevolgen van een project voor in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. De oproep van Unesco heeft derhalve niet tot een ander oordeel geleid.
Is deze natuurwetvergunning voor de gaswinning bij Ternaard opnieuw gewogen beoordeeld en aangepast naar aanleiding van andere, niet gepubliceerde adviezen?
Bij de besluitvorming is rekening gehouden met de ingediende zienswijzen, alle bij ons bekende adviezen en gewijzigde inzichten op basis van de rechtspraak. Ook de later volgende adviezen van SodM van 29 februari, 22 april en 16 augustus 2024 zijn in ogenschouw genomen. Deze gaven geen aanleiding om tot een ander besluit te komen op de Wnb-vergunningaanvraag van de NAM toetsingskaders. De daarbij gehanteerde toetsingskaders zijn namelijk gericht op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Welke onderzoeken en adviezen met betrekking tot de gaswinning bij Ternaard zijn niet meegewogen in de besluiten?
Alle bij ons bekende adviezen en onderzoeken zijn meegewogen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is de commissie MER opnieuw om advies gevraagd over de passende beoordeling voor de natuurvergunning op basis van het definitieve advies van het SodM?
Nee. Het advies van SodM bevatte geen informatie die aanleiding gaf tot aanpassing van de passende beoordeling of het oordeel daarover.
Op welke manier is de constatering van de commissie MER, dat de bodemdaling op Ameland door de gaswinning onder het eiland nu al op 40 centimeter zit, wat eerder voorzien was voor 2050 en de geconstateerde na-ijleffecten van de gaswinning, betrokken bij de besluitvorming over de natuurvergunning voor het project in Ternaard?
De constatering over de bodemdaling bij Ameland is niet betrokken bij de besluitvorming over Ternaard, omdat de 40 cm bodemdaling op het eiland zelf betreft (noordzijde) en niet de bodemdaling op de Waddenzee. De gaswinning uit Ternaard leidt niet tot gaswinning op het eiland Ameland. De constatering dat er bodemdaling plaatsvindt op het eiland Ameland was al bekend ten tijde van de besluitvorming in 2013. Daarom is aan de NAM in het besluit op het winningsplan de verplichting opgelegd om hiernaar studies uit te voeren. De NAM heeft in 2015 en 2017 de zogenaamde «Long Term Subsidence» studies uitgevoerd. Deze studies worden meegenomen in prognoses voor de bodemdaling van de Waddenzeevelden en jaarlijks gerapporteerd in de meet- en regelrapportages. Ameland wordt in deze rapportage ook meegenomen.
Kunt u de appreciatie van het rapport van de Waddenacademie over de volkenrechtelijke aspecten van Ternaard dat eerder in antwoord op Kamervragen is toegezegd, zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Heb kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Waddenacademie1 en de bijbehorende beleidsaanbevelingen.2 Het rapport en de beleidsaanbevelingen gaan overigens niet specifiek over Ternaard, maar meer in het algemeen over de Europees en internationaalrechtelijke bescherming van de Waddenzee. De gaswinning Ternaard wordt als casus genoemd in het rapport. Op dit moment heeft het kabinet een appreciatie in voorbereiding. Vanwege de complexiteit van dit onderwerp is daarvoor meer tijd nodig. Ook vraagt dit goede afstemming met alle betrokken partijen. Het kabinet streeft ernaar deze appreciatie te agenderen voor het bestuurlijk overleg Waddengebied in 2025.
Deelt u de juridische constatering dat het bevoegd gezag verplicht is om de meest recente wetenschap met betrekking tot de effecten van gaswinning op het Waddengebied die nu beschikbaar is of beschikbaar komt in de periode tot het definitieve besluit, te betrekken bij de beoordeling of schade aan de natuur met zekerheid kan worden uitgesloten?
Ja, die constatering deel ik. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u al deze onderzoeken, brieven, adviezen en de besluitvorming hieromtrent delen met de Kamer?
Alle onderzoeken en adviezen die in het kader van de RCR-besluitvorming zijn uitgevoerd worden openbaar gemaakt na de definitieve besluitvorming. De onderzoeken van NAM in het kader van de hand aan de kraan zijn openbaar beschikbaar via de website van de NAM. Daarnaast zijn hier ook de «Long Term Subsidence» rapporten te vinden. De onderzoeken in het kader van de RCR procedure tot aan de publicatie van de concept besluiten in 2021 zijn openbaar toegankelijk via de website van het bureau Energieprojecten. Op 13 december jl. zijn in een separate brief de recente auditrapportages over de gas- en zoutwinning onder de Wadden en de gaswinning onder Ameland aan u toegezonden. Conform mijn toezegging in het debat van 11 december, ben ik bereid de adviezen van TNO, SodM en Mijnraad vertrouwelijk ter inzage te leggen, zodat de commissieleden van de inhoud van deze adviezen kennis kunnen nemen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor a.s. dinsdag 14.00 uur?
Ja.
Bent u bekend met het recente onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en Maastricht Universiteit waaruit blijkt dat tienduizenden mensen met een diploma in de zorg of het onderwijs niet werkzaam zijn in het beroep waarvoor ze zijn opgeleid?1 2 3
Ja. Het krantenartikel behandelt een onderzoek waarover in februari 2024 gepubliceerd werd in ESB4 en waarover het Kamerlid De Kort (VVD) toen ook vragen stelde aan mij. Die zijn op 10 april beantwoord.5
Hoe verklaart u dat de «stille reserve» van, sinds 2000 afgestudeerden, gekwalificeerde docenten (62.000 personen) en verpleegkundigen (28.000 personen) aanzienlijk groter is dan de huidige tekorten in respectievelijk het onderwijs en de zorg?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het belangrijk is en goed voor het onderwijs, dat mensen die voor het beroep leraar kiezen ook voor de klas willen blijven staan en hiertoe aangemoedigd worden. Datzelfde geldt voor de mensen die ervoor kiezen om als verpleegkundige aan de slag te gaan. Deze professionals moeten we koesteren zodat zij hun belangrijke werk in de zorg en het onderwijs kunnen en willen voortzetten.
Dat er toch sprake is van een stille reserve in beide sectoren heeft meerdere redenen: 1) waar iemand wil werken blijft een individuele keuze, de onderwijs- en zorgsector zijn daarin niet anders dan andere beroepssectoren. 2) Uit eerder onderzoek van OCW blijkt ook dat er een onderlinge wisselwerking is van stille reserve in de zorg en het onderwijs. 3) Daarnaast hebben we te maken met een krappe arbeidsmarkt waarin sectoren onderling veel concurreren. Met name de onderwijs- en zorgsector staan in een dergelijke krappe markt voor een grote uitdaging.
Voor het onderwijs geldt verder dat we ook tijdelijke verschuivingen zien waarin leraren tijdelijk iets anders gaan doen om vervolgens toch weer te kiezen voor het onderwijs. De praktijk wijst verder uit dat een groot deel van de stille reserve in het onderwijs en de zorg niet per se woont op de plaats waar ook de meeste behoefte is aan meer leerkrachten of verpleegkundigen.
Kunt u aangeven welke maatregelen u reeds heeft genomen of van plan bent te nemen om deze stille reserve te activeren en terug te laten keren naar hun oorspronkelijke beroep?
De Minister van VWS en ik willen de stille reserve inspireren om weer aan de slag te gaan, via het bredere arbeidsmarktbeleid dat wij voeren om de tekorten in de zorg en het onderwijs aan te pakken. Een goede en aantrekkelijke arbeidsmarkt voor de zorg- en onderwijssector heeft onze hoogte prioriteit. Het direct benaderen en/of aanschrijven van de stille reserve is AVG technisch niet mogelijk.6 Wel is een algemeen bericht naar de ABP deelnemers uitgegaan via de nieuwsbrief van het ABP. Dit waren interviews met gepensioneerden die doorwerken na AOW of zijn heringetreden in het onderwijs.7
Er zijn meerdere stappen gezet om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken en daarmee ook de stille reserve aan te moedigen om weer te kiezen voor het onderwijs. Zo is geïnvesteerd in het verhogen van de salarissen van leraren waarmee de loonkloof tussen het po en vo is gedicht. Daarnaast is er geïnvesteerd in het verlichten van de werkdruk in het po en vo. Met de Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (NAPL) die in 2024 van start is gegaan, geven we een serieuze impuls aan de verdere professionalisering van leraren. Ook hebben we 21 januari de landelijke campagne «Werken met de Toekomst» gelanceerd om mensen enthousiast te maken voor een baan in het onderwijs: het is de plek waar je verschil kunt maken in de levens van kinderen, jongeren en jong-volwassenen. Over deze en andere maatregelen is de Kamer zeer recent ook nog geïnformeerd.8
Ook de Minister van VWS zet stappen om het werken in de zorg aantrekkelijk te maken. Daarvoor wordt ingezet langs drie lijnen, namelijk 1) het halveren van de administratietijd onder andere door de inzet van artificial intelligence, 2) de juiste inzet van medewerkers onder andere door arbitrage tussen zorgwetten waarbij de minste inzet van medewerkers uitgangspunt wordt en medisch technische zorginnovaties die arbeidsbesparend werken en 3) het vergroten van vakmanschap en werkplezier onder meer via een leidraad die werkgevers concrete handvatten biedt om hiermee aan de slag te gaan. Deze maatregelen moeten er gezamenlijk aan bijdragen dat de zorgvraag afneemt en het aantrekkelijk is en blijft om in de zorg te werken, ook voor mensen die tot de stille reserve behoren.
In het onderzoek wordt aangegeven dat veel mensen uit de stille reserve hun huidige werk aantrekkelijker vinden dan werken in de zorg of het onderwijs, onder meer vanwege een betere werk-privébalans en meer autonomie; wat doet u om de werkdruk in deze sectoren te verlichten en de autonomie van werknemers te vergroten?
Voor de aanpak van werkdruk zijn elk jaar werkdrukmiddelen beschikbaar voor po en vo. Scholen kunnen kiezen hoe zij de middelen inzetten. In opdracht van OCW wordt het proces en de effectiviteit van de werkdrukaanpak gemonitord. In december 2024 is de eindevaluatie opgeleverd.9 Dit rapport laat zien dat de werkdrukmiddelen lijken bij te dragen aan vermindering van de ervaren taakeisen en een toename van de regelmogelijkheden. Maar we zien ook dat het effect van de werkdrukmiddelen niet blijvend toeneemt en het gesprek over werkdruk minder vaak wordt gevoerd dan de eerste jaren na invoering van de werkdrukmiddelen. De komende maanden vinden met het onderwijsveld gesprekken plaats over het verlagen van werkdruk, de inzet van de werkdrukmiddelen en het vergroten van werkplezier, waarna beleidsopties worden uitgewerkt. De Kamer wordt hierover voor de zomer van ’25 geïnformeerd.
De mate van autonomie en professionele ruimte van leraren verschilt sterk per school. Een belangrijk instrument is het professioneel statuut waarin afspraken gemaakt worden over autonomie en de professionele ruimte tussen bestuur en onderwijsprofessionals. De Kamer is in de lerarenbrief geïnformeerd dat we binnenkort met een beleidsreactie komen op het onderzoek over het professioneel statuut.
Om de werkdruk in de zorg te verlichten wil de Minister van VWS in de eerste plaats de administratieve lasten verlagen en ervoor zorgen dat medewerkers op de juiste manier worden ingezet, onder meer met behulp van arbeidsbesparende technologie. Daarnaast wordt vanuit verschillende initiatieven ingezet op het bevorderen van professionele autonomie en zeggenschap van werknemers. Zo zijn er subsidiemiddelen beschikbaar om op instellingsniveau met zeggenschap aan de slag te gaan, om leermiddelen te ontwikkelen en activiteiten te organiseren om professionele autonomie te stimuleren10. Met de Monitor Zeggenschap wordt de formele en ervaren zeggenschap van professionals in kaart gebracht. De rapportage van de eerste her-meting en de bijhorende factsheet worden op korte termijn naar de Tweede Kamer verzonden. Deze informatie helpt werkgevers om gerichter zeggenschap en professionele autonomie in de zorg te kunnen verbeteren.
Bent u bereid samen te werken met werkgeversorganisaties om flexibele werktijden en andere maatregelen, zoals het beperken van nachtdiensten, te stimuleren, zodat met name vrouwen met zorgtaken makkelijker kunnen terugkeren naar de zorg?
De gezondheidszorg gaat 24 uur per dag en 7 dagen per week door, waardoor veel werk geen 9-tot-5 is. Ook in de nacht hebben we medewerkers nodig die klaarstaan om zorgvragen te vervullen. Gelukkig zijn er veel mensen die ook (of juist) op deze «afwijkende» werktijden willen werken. Tegelijkertijd zullen er mensen zijn met andere voorkeuren voor werktijden, omdat die bijvoorbeeld beter te combineren zijn met zorgtaken of andere verplichtingen in het privéleven. Op dit moment is het door het Arbeidstijdenbesluit niet altijd mogelijk voor werkgevers in de zorg om in de grote diversiteit van wensen en voorkeuren van medewerkers te voorzien. De wet- en regelgeving hieromtrent ligt op het beleidsterrein van de Minister van SZW. De Minister van VWS vindt het een interessant idee en gaat daarom, in navolging van de motie-Tielen11 die hier ook op ziet, in overleg met het Ministerie van SZW en vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in de zorg na of flexibilisering van de arbeidstijdenregelgeving op dit punt wenselijk en haalbaar is.
Eerder onderzoek wees uit dat starters in het onderwijs vaak uitvallen door gebrek aan goede begeleiding; wat doet u om te zorgen dat alle scholen een degelijk inwerkprogramma voor nieuwe docenten hebben?
Goede begeleiding is essentieel, en dat geldt ook voor loopbaanontwikkeling. Begeleiding krijgt in de cao’s gelukkig al meer aandacht en geld. Daarnaast zien we dat dat steeds meer starters worden begeleid. De begeleiding van de startende leraren ligt op ongeveer 90% in po en vo en 77% in het mbo.
De afgelopen jaren is er gewerkt aan een helderder structuur tussen scholen, opleidingen en leraren voor betere kwaliteit van de begeleiding van starters. Daarnaast worden er in de Nationale Aanpak Professionalisering Leraren verschillende ontwikkelpaden gerealiseerd. Dit betekent in het begin van je carrière dat je bijvoorbeeld van start- naar vakbekwaam kan komen. Daarnaast kan een ervaren leraar een loopbaanpad kiezen waarin begeleiding van beginnende leraren een belangrijk onderdeel is. De verschillende loopbaanpaden helpen bij duidelijkere kwalitatieve kaders voor de begeleiding van startende leraren en ervaren docenten.
Heeft u zicht op de financiële en praktische haalbaarheid van een nationaal actieplan om de stille reserve te mobiliseren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u op dit gebied heeft gezet of gaat zetten?
De Minister van VWS en ik zetten in op een breed spectrum aan maatregelen om het werk in zorg en welzijn en het onderwijs aantrekkelijker te maken voor iedereen – inclusief de stille reserve. Zie ook de beantwoording van vraag 3 met de maatregelen die wij hiervoor nemen.
Hoe kan de overheid bijdragen aan een cultuurverandering binnen de zorg- en onderwijssectoren, zodat medewerkers meer waardering en ondersteuning ervaren, met als doel zowel uitstroom te beperken als herintreders te werven?
Langs verschillende lijnen is er inzet op beleid dat er aan bijdraagt dat het onderwijs een prettige plek is om als professional te werken. Zo beperken we de uitstroom van leraren en vergroten we de instroom van herintreders. In het funderend onderwijs wordt dit bijvoorbeeld gedaan met financiële middelen voor strategisch personeelsbeleid en een inspiratiebundel voor scholen over dit onderwerp. In aanvulling daarop wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Strategisch personeelsbeleid. Doelstelling van het wetsvoorstel is het bevorderen van professionele ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid van onderwijsprofessionals. Op deze manier zou onderwijspersoneel ook meer waardering en ondersteuning kunnen ervaren. Strategisch personeelsbeleid geeft invulling aan goed werkgeverschap en kan daarmee helpen de personeelstekorten in de sector te verminderen. Het streven is dat het wetsvoorstel voor de zomer van 2025 naar de Raad van State gaat. Met de onlangs gepresenteerde lerarencampagne (zie beantwoording vraag 3) benadrukken we ook nogmaals het belang en de waardering voor het werk van leraren.
Ook in de zorg is er veel aandacht voor het aantrekkelijker maken van het werken in zorg en welzijn. De Minister van VWS zet via ondersteuning van het Preventieplan voor medewerkers in zorg en welzijn in op het tegengaan van ongewenste uitstroom. Dit is een aanpak die ervoor zorgt dat werkgevers het verzuim en verloop in hun organisatie terugdringen door sámen met hun medewerkers te kijken naar oorzaken van hiervan en wat er daadwerkelijk nodig is om mensen gezond aan het werk te houden12. Een gezond en veilig werk- en leerklimaat, een leidinggevende die de werknemer in zijn of haar kracht zet en waardering uit en het betrekken van medewerkers in de besluitvorming zijn belangrijke elementen die in de eerste fase van het Preventieplan naar voren zijn komen. De Minister van VWS is van plan om samen met de initiatiefnemers de bevindingen zo breed mogelijk te verspreiden. Ook is de Minister van VWS voornemens om de aanpak van het Preventieplan op te nemen op het platform dat zij dit voorjaar tijdens een zorgtop zal lanceren. Op dit platform komen effectieve initiatieven die een bijdrage kunnen leveren aan het sverminderen van het arbeidsmarkttekort in de zorg. Dit levend platform zal voortdurend in ontwikkeling blijven en meebewegen met de tijd. Daarmee levert het naar verwachting ook een bijdrage aan de cultuurverandering in de zorgsector.
De hoge dierenartskosten en de macht van (private equity) ketens |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Rummenie , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Evidensia sluit twee dierenklinieken in Stad en Hoogkerk, Winsum voorlopig dicht»?1
Ja.
Herkent u dat dit bericht in een lange reeks staat van berichten over private equity ketens in de dierenzorg die zorgen voor verminderde beschikbaarheid en hogere tarieven voor huisdierenzorg?
Ik neem de signalen en zorgen over mogelijke prijsstijgingen, de mogelijke rol van ketenvorming daarbij, betaalbaarheid van zorg en mogelijke gevolgen voor dieren zeer serieus. Zoals ik eerder heb aangegeven, dient het toegezegde onderzoek naar de tarieven in de diergeneeskundige zorg ertoe eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Mijn acties zijn erop gericht de feitelijke en economische situatie rondom de diergeneeskundige zorg, inclusief de rol van ketenvorming, in beeld te brengen en te bezien of er iets nodig is en zo ja, welke verantwoordelijkheid er ligt voor de eigenaar, de dierenarts en de overheid. Ik verwacht dat ik u dit onderzoek, inclusief mijn reactie op de resultaten, de externe analyse naar het buitenland en mijn verkenning naar mogelijke maatregelen vanuit de overheid, op zeer korte termijn kan doen toekomen.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is dat er moet worden ingegrepen in de huisdierenzorg, omdat de macht van grote ketens nu grote impact heeft op de betaalbaarheid en beschikbaarheid en daarmee op het dierenwelzijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek waartoe de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) oproept, namelijk om een onderzoek te starten naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg en de mogelijkheden te bezien om prijsstijgingen te beperken en de Kamer hierover in het tweede kwartaal van 2023 te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de voorstellen voor wet- en of regelgeving, ten aanzien waarvan de Kamer vorig jaar middels de motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) uitsprak dat er ingegrepen moest worden in de markt voor dierenzorg en er in 2024 wet- en/of regelgeving gepresenteerd moest worden, nog dit jaar met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600 XIV, nr. 48) om toezichthouder Autoriteit Consument & Markt (ACM) de mogelijkheid te geven overnames te toetsen zodat lokale machtsposities in de dierenzorg kunnen worden voorkomen?
De motie-Beckerman waaraan u refereert bestaat uit twee onderdelen. Het deel van de motie dat ziet op het mededingingsrecht en de bevoegdheden van de ACM behoort tot de portefeuille van de Minister van Economische Zaken (EZ). De Minister van EZ heeft uw Kamer geïnformeerd over zijn voornemen om de introductie van nieuwe gerichte mededingingsinstrumenten en een aanpassing van de Mededingingswet te overwegen. Een eventuele actualisering van het fusietoezicht die de ACM de mogelijkheid geeft om overnames te toetsen die op dit moment onder de nu geldende meldingsdrempels vallen maakt hier deel van uit. Hij heeft in deze brief toegezegd uw Kamer in het voorjaar 2025 te informeren over de voortgang.
Erkent u dat, aangezien de Kamer al lange tijd aandringt op maatregelen en wetgeving en een veelvoud aan moties aangenomen is, het nu tijd is dat het kabinet grote stappen gaat zetten om leed bij baasjes en dieren te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5
Bent u bekend met de misleidende praktijken van energieleverancier HEM, zoals vastgelegd in de uitzendingen van onder meer Radar?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ernst van de situatie waarin consumenten worden geïntimideerd met ongegronde claims, en dreigementen om goederen in beslag te nemen?
De bescherming van afnemers van elektriciteit en gas is onmiskenbaar van zeer groot belang. Daarom is in de Energiewet een stevig en uitgebreid consumentenbeschermingsregime opgenomen.
Wat vindt u ervan dat consumenten geen duidelijke uitleg krijgen over kosten en vaak zelfs worden geïntimideerd? Hoe classificeert u dit gedrag?
Het kabinet vindt het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is wat de contractvoorwaarden betekenen. In de Energiewet staat dat de ACM de mogelijkheid krijgt om een wervingsstop op te leggen wanneer een leverancier zich niet aan de regels van oneerlijke handelspraktijken houdt, zodat een leverancier geen nieuwe klanten kan aannemen zolang zij de zaken niet op orde hebben. Ook regelt de Energiewet dat de ACM de mogelijkheid krijgt om de vergunning in te trekken bij herhaaldelijk schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken (misleiding/agressieve verkoop).
Welke maatregelen treft u om consumenten op korte termijn te beschermen tegen deze wanpraktijken?
De onafhankelijke toezichthouder ACM houdt toezicht en grijpt in wanneer zij dit nodig acht. Zij weegt haar besluit zorgvuldig en doet er alles aan om de klanten van deze partij niet in de kou te laten staan. In de Energiewet worden enerzijds de eisen voor het verkrijgen van een vergunning aangescherpt (zo krijgt de ACM de bevoegdheid om via de Wet Bibob de betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers te toetsen) en krijgt anderzijds de ACM de mogelijkheid om in te grijpen als een leverancier die actief is op de energiemarkt zich niet aan de regels houdt. Zie ook de beantwoording van vraag 6.
Bent u het ermee eens dat dit soort bedrijven structurele misleiding geen recht meer zouden moeten hebben op een vergunning om energie te leveren?
Ik deel de mening dat agressieve handelspraktijken hard aangepakt moeten worden. In de Energiewet krijgt de ACM voldoende nieuwe handvatten om stevig op te treden als zij dat nodig acht. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe zorgt de nieuwe Energiewet voor voldoende bevoegdheden voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op hierop scherper te handhaven? Is het mogelijk om bepaalde onderdelen van deze wet al eerder te laten ingaan?
Voor de toekomst scherpt de Energiewet de eisen aan voor leveranciers om op de Nederlandse markt elektriciteit of gas te mogen leveren aan consumenten. Ook krijgt de ACM voldoende nieuwe handvatten om stevig op te treden wanneer dat nodig is. Zo kan de ACM straks scherper vooraf toetsen om malafide ondernemers te kunnen weren en kan zij ook tijdens de rit ingrijpen in het geval van oneerlijke handelspraktijken of het niet voldoen aan een jaarlijkse financiële stresstest – en de ACM kan als ultieme sanctie de vergunning intrekken.
Kleine ondernemers die in 2022 klant zijn geworden bij HEM melden soortgelijke klachten; bent u ook van mening dat kleine ondernemers ook dezelfde mate van consumentenbescherming zouden moeten genieten? Staat dat nu voldoende in de Energiewet?
Het wetsvoorstel ziet op kleinverbruikers, daaronder vallen alle aansluitingen met een doorlaatwaarde kleiner dan of gelijk aan 3 x 80 Ampère voor elektriciteit of 40 m3(n) per uur voor gas. Kleinverbruikers genieten extra bescherming ten opzichte van grootverbruikers via energiewetgeving maar ook via het Burgerlijk Wetboek (oneerlijke handelspraktijken), omdat het om huishoudens/consumenten/kleinzakelijke klanten gaat.
Zijn er andere toezichthouders onder andere ministeries die mogelijk ook ingezet kunnen worden om de praktijken van HEM een halt toe te roepen gezien hun schandalige praktijken?
In de berichtgeving gaat het onder andere over vermeende dreiging met het sturen van een gerechtsdeurwaarder. Het beroep gerechtsdeurwaarder is een beschermd of gereglementeerd beroep. De bevoegde personen moeten zijn opgenomen in een openbaar register, zodat altijd geverifieerd kan worden of iemand terecht de titel voert. Iemand die niet bevoegd is mag deze titel niet voeren, dat is strafbaar. De beroepsgroep gerechtsdeurwaarders staat onder toezicht van het Bureau Financieel Toezicht. Uiteraard kan de consument daarnaast net als nu naar de rechter stappen, maar met de Energiewet wordt voor consumenten ook gegarandeerd dat zij op een toegankelijke wijze hun recht kunnen halen, doordat het voor vergunninghoudende leveranciers verplicht wordt om aangesloten te zijn bij een buitengerechtelijke instantie voor geschilbeslechting.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheden voor een beroepsverbod voor dit soort foute types? Kan dat al volgens u met de nieuwe Energiewet? Zo nee, bent u bereid dit uit te werken voor de volgende nota van wijziging van de Energiewet?
In de Energiewet wordt de lat voor het verkrijgen en behouden van een vergunning voor leveren aan consumenten op de Nederlandse markt verhoogd. Daarnaast maakt het vragen van een VOG en toepassing van de wet Bibob het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Zo kan de ACM straks beter toetsen aan de poort en eventuele kwaadwillende partijen tegenhouden. Tevens kan zij ingrijpen in het geval van oneerlijke handelspraktijken of het niet voldoen aan een jaarlijkse financiële stresstest- en als ultieme sanctie de vergunning intrekken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De problemen van huurders in het mijnbouwschadegebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alja (56) zit doodziek in een schimmelhuis in Appingedam. Nog steeds is niet duidelijk of het gesloopt wordt. «Mijn longarts is hier niet blij mee»»1
Ja, ik ken dit artikel.
Herkent u dat huurders in slechte soms zelfs ziekmakende woningen nog altijd wachten op de versterkingsoperatie?
Ik ben bekend met het feit dat er woningen zijn, zoals de woning van Alja, waarbij het onderhoud is uitgesteld in afwachting van een beoordeling, herbeoordeling of de versterking en er schimmelproblemen zijn ontstaan. Ik vind niet dat huurders op deze wijze de gevolgen van de versterkingsoperatie mogen ervaren. Huurders van deze woningen kunnen met hun klachten in eerste instantie terecht bij de verantwoordelijke woningcorporatie, die verantwoordelijk is om gemelde problemen op te pakken.
Herkent u voorts dat dit niet alleen in Appingedam speelt maar op meer plekken in het bevingsgebied waar huurders al lange tijd moeten wachten in schimmelwoningen?
Als er meerdere gevallen zijn die ik niet in het zicht heb, dan verneem ik graag waar deze problematiek zich nog meer bevindt.
Hoe gaat u zorgen dat er snel duidelijkheid komt en er overgegaan wordt tot sloop-nieuwbouw van deze woningen?
Het oplossen van verschillen tussen bouwkundig-versterken en sloop-nieuwbouw ligt bij woningcorporaties gecompliceerder dan bij particulier woningbezit. Vanwege de staatssteunregels kan ik aan woningcorporaties de kosten voortkomend uit het versterkingsadvies vergoeden. De keuze om sloop-nieuwbouw toe te passen ligt bij de woningcorporatie zelf, evenals het vergoeden van de meerkosten die hiermee gepaard gaan. Gegeven de schrijnende situatie onderzoek ik nu of ik een grotere bijdrage kan leveren. Dit wordt in gezamenlijkheid met de NCG en woningcorporaties uitgezocht.
Wat kunt u doen voor bewoners die in ziekmakende omstandigheden wonen?
Zie antwoord op vraag 2.
Kent u voorts het bericht «Huur verdubbeld na herbouw woningen in Appingedam: «Schofterig»»?2
Ja, ik ken dit artikel.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen dat huurders van woningen die door gaswinning zijn beschadigd en/of onveilig zijn veel meer huur moeten gaan betalen?
Ik vind dat huurders geen nadeel mogen ondervinden van de versterking, zoals het niet kunnen dragen van de woonlasten. De huren van huurders mogen niet zomaar worden verhoogd. Het verhogen van huren door de woningcorporaties moet goed zijn onderbouwd. Hierbij zijn twee zaken te onderscheiden: 1) Woningcorporaties zijn net als alle verhuurders gerechtigd om de huur van een woning te verhogen binnen de wettelijke kaders die daarvoor jaarlijks door de Rijksoverheid worden vastgesteld. Dit percentage waarmee de huur mag worden verhoogd geldt landelijk. Naar aanleiding van de versterking maken huurders soms de keuze om groter of kleiner te gaan wonen. Als huurders terugkeren naar een vergelijkbare woning, dan betalen zij dezelfde woonlasten. Mocht het zijn dat uw Kamer berichten hoort die hiermee tegenstrijdig zijn, dan verzoek ik u mij die aan te reiken. Als een huurder niet terugkeert naar een vergelijkbare woning, maar naar een grotere of kleinere woning verhuist, dan gaat de huurder wel een andere huurprijs betalen.
In geval van sloop-nieuwbouw (regulier/buiten de versterkingsoperatie en naar aanleiding van de versterking) wordt de huur in sommige gevallen verhoogd, omdat ook de exploitatielast van de woningcorporaties wordt verhoogd.
Hierbij wordt door de woningcorporatie altijd gekeken naar de netto-woonlasten. Een huurder mag er niet op achteruit gaan. Hiervoor wordt er gekeken naar de huurkosten en de energielasten. Dit beleid is afgestemd met de huurdersorganisaties. In deze gevallen is het reguliere sociaal plan van de woningcorporatie van toepassing. Dit sociaal plan is in samenspraak met de huurdersorganisaties tot stand gekomen en vergelijkbaar met sloop-nieuwbouw elders in den lande.
Daar waar huurders recht hebben op aardbeving gerelateerde vergoedingen, omdat er wel een versterkingsadvies ligt (niet zijnde sloop-nieuwbouw) krijgen huurders deze vergoedingen uitbetaalt bovenop de vergoedingen van het reguliere sociaal plan.
Kunt u in overleg met de corporatie en de NCG zorgen dat deze huurders alsnog een woonlastengarantie krijgen en de teveel betaalde huur wordt vergoed?
Ik ga hierover met de woningbouwcorporaties in gesprek. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Hoe is uitvoering gegeven aan de in 2022 aangenomen motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200-XIII, nr. 96) om de problemen die huurders van Marenland ervoeren, zoals het niet terugkrijgen wat ze hadden bij versterking en sloop-nieuwbouw, versterkte en herbouwde woningen soms grote gebreken kennen en mensen gedwongen vastzitten aan duurdere energiecontracten? In een Kamerbrief van mei 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1240) wordt hier kort over gesproken, is hier een update van te geven?
In lijn met de Kamerbrief van mei 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1240) hebben de woningcorporaties de herleidbare klachten (veelal anonieme klachten) uit het Zwartboek zoveel mogelijk opgelost. Daar waar klachten niet herleidbaar waren en ook niet door de huurder gemeld zijn, kan de corporatie deze garantie niet geven.
Hoort u de verhalen van huurders dat de verhuiskostenvergoeding voor hen niet hoog genoeg is? Herkent u dat zeker bewoners die op leeftijd zijn of fysieke gebreken hebben in de knel komen? Wat wilt u voor deze bewoners doen?
Vanuit een landelijke regeling zijn er middelen beschikbaar voor de compensatie van de kosten voor het verhuizen en herinrichten van huurwoningen van woningcorporaties.3 Daar bovenop wordt voor huurders in het aardbevingsgebied de verhuizing zelf geregeld door de corporatie en verzorgd door een verhuisbedrijf. Dit hoeft niet uit de verhuiskostenvergoeding bekostigd te worden. Daar waar het gaat om verhuizingen van huurders met een zorgbehoefte voorziet de NCG in samenwerking met de woningcorporatie in de zorgbehoefte van de huurder.
Herkent u dat nog steeds veel huurders in het mijnbouwschadegebied in diepe problemen zitten en zich niet gehoord voelen? Wat gaat u specifiek voor huurders doen?
Dit is mij bekend. Woningcorporaties hebben geen zorgplicht voor deze diepe problemen, maar hebben een signaleringsfunctie naar de gemeenten, maatschappelijke organisaties en andere zorgverleners om de zorgen dat deze huurders de zorg ontvangen die nodig is. Deze signaleringsfunctie nemen de woningcorporaties serieus en er is hiervoor een samenwerkingsverband tussen woningcorporaties, gemeenten en zorgverleners.
Uw voorganger nam een zwartboek van huurders uit het mijn bouwschadegebied aan en zei toe het idee voor onafhankelijk loket waar huurders terecht kunnen met vragen en klachten nader uit te werken, is dit inmiddels uitgewerkt?3 Zo nee, wilt u dit oppakken?
Veel van de informatie die via dit loket beschikbaar zou komen, is op dit moment al beschikbaar bij de huurdersverenigingen, huurcommissie, NCG en IMG. Daarom wordt op dit moment met deze partijen bezien of een aanvullend loket de hulp biedt, die deze mensen nodig hebben en wie dit loket zou moeten exploiteren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Herstel Groningen op 18 november?
Ja.
Het bericht 'Mbo-instelling verbiedt telefoongebruik in de klas' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Welzijn College van het ROC Midden Nederland een verbod op mobiele telefoons tijdens lessen heeft ingevoerd?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u deze maatregel en de effecten die door docenten zijn gemeld, zoals verbeterde concentratie, leerprestaties en een beter leerklimaat?
Ik vind dit een mooi initiatief en moedig meer mbo-instellingen aan om mobiele telefoons in de klas te verbieden als zij dat nodig achten. Ik vind het daarbij van belang dat docenten en mbo-instellingen zelf een inschatting maken of het wenselijk is om telefoons te verbieden in de lessen ten behoeve van concentratie, leerprestaties en een beter leerklimaat. Ik moedig mbo-instellingen aan om hierover met hun docenten en studenten in gesprek te gaan en op basis daarvan te bepalen wat nodig is.
Erkent u de problemen die gepaard gaan met het gebruik van mobiele telefoons tijdens lessen, zoals concentratieverlies en extra werkdruk voor docenten?
Ja, ik erken dat het gebruik van mobiele telefoons tijdens lessen kan zorgen voor verminderde concentratie en extra werkdruk.
Welke concrete stappen onderneemt het ministerie om scholen te ondersteunen bij het invoeren van maatregelen die het telefoongebruik beperken?
Op dit moment onderneemt het ministerie geen stappen om mbo-instellingen te ondersteunen bij het invoeren van maatregelen rond mobieltjesverbod.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat binnen het mbo een meerderheid van de onderwijspersoneelsleden voorstander is van een telefoonverbod tijdens lessen, zoals blijkt uit een enquête van de Algemene Onderwijsbond (AOb)?
Ik vind het goed dat onderwijspersoneel zich uitspreekt over de zorgen die zij hebben. Dit is een duidelijk signaal. Ik moedig hen aan om dit bespreekbaar te maken in hun team en op instellingsniveau, zodat teams en mbo-instellingen daarover waar nodig afspraken kunnen maken.
Bent u bereid om, gezien deze uitkomsten, een landelijk beleid te overwegen voor het verminderen van telefoongebruik tijdens lessen in het mbo?
Ik overweeg niet om een landelijke richtlijn voor alle mbo-instellingen in te voeren. Het mbo kent bovendien een diverse doelgroep waarbinnen een deel van de studenten volwassen is. Daarom kan het passend zijn dat er ruimte voor maatwerk blijft als het gaat om afspraken rond telefoongebruik tijdens de les in het mbo, maar ook dit is aan de mbo-instelling om te overwegen.
Overweegt u om landelijke richtlijnen in te voeren voor het verminderen van telefoongebruik op scholen, zowel in het primair, voortgezet als middelbaar beroepsonderwijs?
Nee, zie antwoord 6.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de effectiviteit van telefoonvrije lessen, met aandacht voor verbeterde leerprestaties, werkplezier van docenten, en vermindering van afleiding in de klas?
Ik zal hier geen onderzoek naar doen. Docenten en mbo-instellingen kunnen op basis van hun eigen ervaring een afweging maken. Ik acht het niet nodig om de effectiviteit van telefoonvrije lessen landelijk in beeld te brengen.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om scholen financieel of praktisch te ondersteunen bij het implementeren van maatregelen, zoals afsluitbare telefoonhoesjes of andere technieken, om het telefoongebruik tijdens lessen effectief te beperken?
Instellingen kunnen hiervoor de lumpsum inzetten. Ook moedig ik scholen aan om goede voorbeelden met elkaar te delen.
Het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: ‘Maakt Nederland op lange termijn kapot’' |
|
Jan Paternotte (D66), Chris Stoffer (SGP), Sandra Beckerman (SP), Joost Eerdmans (EénNL), Doğukan Ergin (DENK), Ines Kostić (PvdD), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt), Harmen Krul (CDA), Rob Jetten (D66), Don Ceder (CU) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Dirk Beljaarts (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson & Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden, Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland, Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Ja.
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage 1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen. Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in 2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart.
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie? Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent, net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen) op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren ontwikkelt?
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar 5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar. Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in 2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar. Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde van 2,11% van de EU in 2022.
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet, en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling aan een universiteit in het buitenland?
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen van dit kabinet?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness». Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap, innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing? Wat gaat u daaraan doen?
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere publieke voorzieningen te betalen?
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten, zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen, verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie? Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van € 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal € 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs, kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek. Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken. Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap, waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden. Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups, zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf te starten.
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector voor zowel lange als korte termijn?
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing, zal echter niet plaatsvinden.
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald, denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren schrappen?
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de NTS geschrapt.
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen van Nederland?
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent per jaar19.
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels. Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt. Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding, juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen, bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk onderdeel van deze leidraad.
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen van praktische opleidingen en beroepen?
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding, onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025 een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere zorg, techniek en onderwijs.
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel «normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement 3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen op deze sectoren?
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor moet nog plaatsvinden.
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer toegezegd, begin 2025.
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen, mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN geïnformeerd.
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen? Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis voor nodig is?
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke maatschappelijke doelen?
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
Het delen van alternatieve opties voor het uitstellen van de curriculumherziening. |
|
Doğukan Ergin (DENK), Ilana Rooderkerk (D66), Sandra Beckerman (SP), Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u de scenarioverkenning ten behoeve van aanpassingen in het proces van de kerndoelenherziening (specifiek: nota #47559751) delen met de Kamer vóór het commissiedebat over de curriculumherziening en het masterplan basisvaardigheden op woensdag 16 oktober 2024? Zo nee, waarom niet?
Bij deze schrijf ik u dat ik niet aan uw verzoek kan voldoen. De genoemde nota is de nota ter ondertekening voor aanlevering van het wetsvoorstel herziening wettelijke grondslagen kerndoelen bij de Raad Sociaal Domein. In lijn met het kabinetsbrede beleid rondom openbaarmaking worden stukken ter voorbereiding van de ministerraad en onderraden in principe niet openbaar gemaakt om de eenheid van kabinetsbeleid te waarborgen. Genoemde nota diende ter voorbereiding van de bespreking in de onderraad en zal ik derhalve dan ook niet openbaar maken.
Kunt u deze vraag vóór woensdag 16 oktober 10:00 beantwoorden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.