Het bericht 'Rusland bespioneert systematisch onze wateren' |
|
Hanneke van der Werf (D66), Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rusland bespioneert systematisch onze wateren»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de Russische activiteiten in de Noordzee, overwegende dat honderden Russische schepen, die eerder in verband zijn gebracht met sabotage en/of spionage, sinds de invasie van Oekraïne door Europese wateren hebben gevaren (EEZ) en dat het in minstens tientallen gevallen ging om schepen die expliciet verdacht gedrag vertonen in de buurt van kritieke infrastructuur (denk aan gasleidingen, datakabels, energiekabels en militaire infrastructuur)?
Deze dreiging is nog altijd actueel. Onze inlichtingendiensten waarschuwen dat er mogelijke voorbereidingshandelingen plaatsvinden voor verstoring en sabotage van onderzeese kabels en leidingen. Russische entiteiten brengen de Noordzee infrastructuur in kaart en ondernemen activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage. Het kabinet vindt daarom dat er extra aandacht moet zijn voor veiligheid van de Noordzee infrastructuur en neemt hiervoor aanvullende maatregelen.2
Hoeveel gevallen van Russische schepen die verdacht gedrag vertonen in de Nederlandse EEZ sinds de invasie van Oekraïne zijn er bij u bekend? In hoeveel gevallen zijn er expliciete aanwijzingen voor sabotage en/of spionage?
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Welke juridische mogelijkheden hebben Nederland en andere EU-landen om misbruik van de mare liberum voor doeleinden van spionage en/of het verzamelen van inlichtingen over onze kritieke infrastructuur tegen te gaan?
De juridische mogelijkheden om het verzamelen van inlichtingen over vitale infrastructuur op zee in specifieke gevallen tegen te gaan, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het betreffende incident of activiteit. Daarbij moet onder andere rekening worden gehouden met het zeegebied waarin de betreffende activiteiten plaatsvinden. In algemene zin worden in de zeegebieden die onder Nederlandse soevereiniteit of rechtsmacht vallen weerbaarheidsmaatregelen uitgevoerd, zoals omschreven in de Kamerbrief «Voortgang Strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur»3 die de verschillende Nederlandse autoriteiten in staat stellen om (in overeenstemming met het internationaal recht) handelingsopties te genereren in specifieke gevallen.
Op dit moment ligt een wetsvoorstel voor de uitbreiding van de strafbaarstelling van spionageactiviteiten voor in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel moet ervoor zorgen dat, naast het delen van geheime informatie dat op dit moment al strafbaar is, ook het delen van niet geheime maar wel gevoelige informatie met een buitenlandse mogendheid of het verrichten van andere spionageactiviteiten strafbaar wordt. Dit wetsvoorstel strekt zich niet uit tot de EEZ, maar biedt wel meer mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden bij spionageactiviteiten op Nederlands grondgebied.
Welke contacten vinden er plaats (of hebben er plaatsgevonden) tussen de Nederlandse overheid en de Russische overheid over deze voorvallen? Welke afstemming vindt hierover plaats binnen EU, NAVO en/of Noordzee-verband?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in EU-, NAVO- en Noordzee-verband in nauw contact met andere landen om informatie over het dreigingsbeeld uit te wisselen en gezamenlijke maatregelen te treffen om de nationale en gedeelde weerbaarheid te versterken. De EU Maritime Security Strategybiedt verschillende instrumenten ter verhoging van de weerbaarheid van vitale (onderzeese) infrastructuur, waaronder samenwerking met de NAVO. Ook is Nederland aangesloten op verschillende NAVO-initiatieven. Zo is er de in 2023 opgerichte Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell van de NAVO, die onder andere advies levert over het beschermen van onderzeese infrastructuur. Daarnaast is recent het NATO Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructureopgericht bij het Maritiem Hoofdkwartier van de NAVO, dat bondgenoten zal voorzien in een gedeeld beeld van mogelijke dreigingen op en onder zee en kan een rol spelen in het coördineren van acties. Nederland zet zich actief in voor een verbetering van de samenwerking tussen de EU en de NAVO. Verschillende Noordzeelanden (BEL, DUI, DEN, NOO, NL, VK) hebben een intentieverklaring ondertekend die aanstuurt op nauwere samenwerking en het nemen van coherente weerbaarheidsmaatregelen.
Het kabinet kan geen uitspraken doen over hoe de Nederlandse overheid richting de Russische overheid communiceert over specifieke voorvallen, om geen inzicht te geven in hoe Nederland in de toekomst mogelijk zal reageren.
Welke maatregelen zijn er reeds door Nederland en/of andere EU-landen getroffen om deze Russische spionage en sabotage tegen te gaan? Welke concrete stappen zijn er gezet in het beter beveiligen van kritieke infrastructuur op de Noordzee sinds het ondertekenen van het Noordzee-veiligheidspact?
Vanuit het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur worden extra maatregelen genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur op de Noordzee te verhogen. Het vorige kabinet heeft geïnvesteerd in het interdepartementale Actieplan strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur voor de jaren 2024 en 2025. Ook het huidige kabinet is voornemens om extra te investeren in de bescherming van de Noordzee infrastructuur.4 Op korte termijn worden belangrijke stappen hierop ondernomen, waaronder het inkopen van satellietbeelden en de inhuur van patrouillecapaciteit. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de meest kwetsbare infrastructuurpunten en het uitrollen van additionele sensoren op de Noordzee. Ook wordt er gewerkt aan de realisatie van een Alliantie tussen publieke en private partijen om informatie-uitwisseling te versterken voor een verbeterde bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. Sinds het ondertekenen van de intentieverklaring (Joint Declaration on Cooperation regarding protection of infrastructure in the North Sea) werken de Noordzeelanden intensiever samen om informatie over verdachte incidenten te delen. Ook is er meer contact over geleerde lessen en operationele samenwerking, waardoor er bij een mogelijk incident of een verhoogde dreiging makkelijker en sneller gezamenlijk kan worden opgetreden. Eind dit jaar wordt de kamer weer geïnformeerd over de verdere voortgang van het programma.
Daarnaast neemt Defensie militaire maatregelen om civiele autoriteiten te ondersteunen in het tegengaan van hybride dreigingen. Ten eerste investeert Defensie in additionele waarnemingscapaciteit op zee, in de vorm van sensoren en commerciële satellietcapaciteit.5 Ten tweede verwerft Defensie vaartuigen met kleine bemanning en onderwatercapaciteiten, die kunnen worden ingezet om dreigingen op zee op te sporen en nader te onderzoeken.6 Ten derde investeert Defensie in de ontwikkeling van nieuwe technologieën met de oprichting van het Seabed Security Experimentation Centre (SeaSEC). Tot slot verwerft Defensie in de komende jaren verschillende hoogwaardige capaciteiten, zoals mijnenbestrijdingsvaartuigen, hulpvaartuigen voor hydrografische taken, ASW-fregatten en NH90-helikopters. Deze capaciteiten hebben een bredere taakstelling, maar zijn ook geschikt voor de bescherming van de infrastructuur op de zeebodem en kunnen ook als zodanig worden ingezet.
Het kabinet werkt ook aan de implementatie van de netwerk- en informatiebeveiliging (de NIS2-richtlijn, ter vervanging van de NIS1-richtlijn) en richtlijn weerbaarheid kritieke entiteiten (de CER-richtlijn).7 Uit deze richtlijnen volgen (wettelijke) verplichtingen om, aan onder andere aanbieders van de energie- en digitale infrastructuur op de Noordzee, te helpen zorg te dragen om hun (digitale) systemen weerbaar te maken tegen digitale en fysieke dreigingen. Daarnaast verplicht het Ministerie van Klimaat en Groene Groei alle nieuwe vergunninghouders voor de bouw van windparken op zee om een veiligheidsstrategie te maken en aan te leveren. Daarin moeten ze ingaan op de risico’s die ze zien (o.a. op het gebied van fysieke weerbaarheid, economische veiligheid en cybersecurity) en hoe ze daarmee omgaan.
Herkent u het beeld dat Russische schepen met ankers over de bodem van onze EEZ slepen in de hoop zo kritieke infrastructuur te raken? Zo ja, hoe vaak en wanneer is dit voorgekomen sinds de invasie van Oekraïne?
Zoals in het openbaar jaarverslag van de MIVD staat vermeld, brengt Rusland infrastructuur op de Noordzee heimelijk in kaart en onderneemt het activiteiten die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoren en sabotage. Het beeld zoals geschetst in de vraag is een scenario waar rekening mee wordt gehouden. Het heeft zich voor zover bekend echter niet voorgedaan in de Nederlandse EEZ.
Welke juridische consequenties heeft het feit dat Russische schepen hun automatisch identificatiesysteem (AIS) uitschakelen wanneer zij zich bevinden in de EEZ van EU-landen, en welke acties heeft Nederland, of hebben andere EU-landen, tot op heden hiertegen ondernomen?
De verplichting voor schepen om met AIS te varen volgt uit het internationaal zeerecht, meer specifiek uit IMO-regelgeving en het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS). Deze verplichting geldt echter niet voor alle schepen. Uitgezonderd zijn onder meer oorlogsschepen, marinehulpsschepen (auxiliaries) of andere overheids- of staatsschepen. Onder deze laatste categorie valt ook een schip dat tijdelijk ingehuurd is door die staat en uitsluitend gebruikt wordt voor niet-commerciële overheidsdoeleinden. Voor schepen die wel verplicht met AIS zijn uitgerust, geldt dat deze ook verplicht zijn het AIS in werking te hebben. Nederland en andere EU-kuststaten hebben in beginsel geen rechtsmacht over derde gevlagde schepen die hun AIS uitschakelen in de EEZ. Nederland kan een dergelijk schip erop attenderen dat het AIS uit staat en verzoeken dit aan te zetten. Wordt daar geen gevolg aan gegeven dan kan Nederland dit melden bij de vlagstaat van het schip. Het is bij Russisch gevlagde schepen in dat geval aan Rusland als vlagstaat om erop toe te zien dat het schip voldoet aan de internationale regels, waaronder het voeren van AIS.
Het uitschakelen van AIS kan een vorm zijn van verdacht gedrag. Dit kan aanleiding zijn om een schip verder te monitoren. Het kabinet kan geen uitspraken doen over hoe de Nederlandse overheid communiceert of handelt bij specifieke voorvallen, om geen inzicht te geven in hoe Nederland in de toekomst mogelijk zal reageren.
Hoe is op dit moment het toezicht belegd op Russische schepen die de Europese en specifiek de Nederlandse EEZ binnenvaren?
Op dit moment houden verschillende organisaties vanuit verschillende taakstellingen de Noordzee in de gaten. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten analyseren en duiden activiteiten van statelijke actoren die mogelijk een risico vormen voor de nationale veiligheid, ook als deze op de Noordzee plaatsvinden. Defensie doet aan beeldopbouw in het kader van haar permante taak op de Noordzee. De Kuswacht houdt in het kader van handhavingstaken zicht op wat er op de Noordzee gebeurt.
Erkent u dat, gezien de invasie in Oekraïne en de oplopende spanning met Rusland, meer specifieke kennis en ervaring nodig is binnen de NCTV, AIVD en MIVD op het gebied van Russische spionage/sabotage en op het gebied van het beschermen van kritieke infrastructuur, zoals op de Noordzee? Op welke manier wordt er binnen deze diensten gewerkt aan het uitbreiden van deze specifieke kennis en ervaring?
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken. De Tweede Kamer wordt via het geëigende kanaal hierover geïnformeerd.
Het ontwikkelen van kennis en ervaring op deze onderwerpen staat niet stil. Het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur richt zich specifiek op deze dreiging. Daarnaast wordt er periodiek onderzoek gedaan naar dreigingen voor de nationale veiligheid en is daarover gerapporteerd in onder meer de Strategie van het Koninkrijk der Nederlanden, het Dreigingsbeeld Statelijke actoren, het Cybersecuritybeeld Nederland en de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid. De bescherming van de vitale infrastructuur is al langere tijd onderdeel van het kabinetsbeleid. Het dreigingslandschap verandert als gevolg van actuele ontwikkelingen en wordt veelzijdiger. Dit heeft geleid tot een versterkte aanpak. U bent hierover geïnformeerd in de brief «Versterkte aanpak bescherming vitale infrastructuur» van 17 mei 2023.8
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie weken beantwoorden zodat antwoorden meegenomen kunnen worden bij de aankomende defensiedebatten (waaronder de behandeling van de begroting)?
Ja.
Gaten in de beveiliging van defensiecomplexen |
|
Bart van Kent , Hanneke van der Werf (D66) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat er (nog steeds) grote gaten zitten in de beveiliging van defensielocaties en dat insluiping op kazernes daardoor kinderspel is?1
Zodra het probleem met de tourniquets bij ons bekend werd, heeft Defensie meteen een noodmaatregel genomen, waardoor het insluipen nog voor de uitzending onmogelijk is gemaakt. Ook is direct aan de leverancier van de tourniquets opdracht gegeven een duurzame oplossing te ontwikkelen zodat insluipen op deze manier niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is dat toegangspoorten van diverse defensiekazernes eenvoudig te omzeilen zijn gezien de daar aanwezige wapens, explosieven en data?
Nee, deze mening deel ik niet. Het betreden van een defensieterrein door onbevoegden is verboden en strafbaar. Echter, ook na het passeren van de toegangspoort is er geen directe toegang tot wapens, explosieven en data. De beveiliging van defensieterreinen is ingedeeld in vier categorieën. Binnen deze categorieën zijn de zogenaamde te beschermen belangen (TBB) gedefinieerd. Hoe zwaarder het TBB weegt, hoe robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregel per TBB-categorie is. Op basis van risicomanagement wordt per categorie beoordeeld wat proportionele maatregelen zijn.
Enkele voorbeelden per TBB zijn:
TBB-1: jachtvliegtuigen, cryptosleutels en STG-Zeer geheim gerubriceerde informatie;
TBB-2: helikopters, marineschepen, voertuigen en wapens;
TBB-3: niet-operationele gevechtsvoertuigen, pepperspray en medische voorraad;
TBB-4: defensieterreinen.
Op de delen van defensieterreinen die onder het beveiligingsregime van TBB 4 vallen en waar geen hogere TBB’en aanwezig zijn, zijn de reguliere beveiligingsmaatregelen van toepassing. De door u genoemde wapens, explosieven en informatiesystemen waarmee hoog gerubriceerde informatie wordt verwerkt, vallen binnen de zwaarst beveiligde categorieën, TBB-2 en TBB-1, met bijbehorende beveiligingsmaatregelen. De inhoud van deze maatregelen kan ik niet delen in het openbaar omdat dit hoog gerubriceerde informatie betreft.
Op hoeveel en bij welke defensielocaties zijn nog tourniquetpoorten in gebruik die insluiping mogelijk maken?
Zie antwoord onder vraag 4.
Kunt u toezeggen dat voor het eind van dit jaar alle tourniquetpoorten die insluiping mogelijk maken zijn vervangen? Kunt u daarnaast toezeggen dat op alle defensielocaties de ruimte naast de tourniquetpoortjes die insluiping mogelijk maakt per direct worden gedicht?
Insluipen via het tourniquet is niet meer mogelijk. Er zijn direct noodmaatregelen genomen op alle betreffende tourniquetpoorten op alle Defensieterreinen, waarbij de laatste aanpassing op zaterdag 14 september jl. gereed was, voor de uitzending op die zondag (zie eveneens antwoord bij vraag 1). De leverancier zorgt voor een duurzame aanpassing van de bestaande tourniquets die insluiping permanent onmogelijk maakt. De leverancier is reeds begonnen om de aanpassing te realiseren. Alle betreffende tourniquets zijn voor het eind van het jaar structureel aangepast. De aanpassingen zijn voldoende en complete vervanging van de betreffende tourniquets is niet nodig.
Wat is er sinds de herhaaldelijke infiltraties van undercoverjournalisten ondernomen om het veiligheidsbewustzijn bij defensiepersoneel te verhogen?
Er wordt continu gewerkt aan het beveiligingsbewustzijn van defensiemedewerkers. Dat gebeurt onder andere met behulp van campagnes gericht op verhoging van het beveiligingsbewustzijn, voorlichtings- en themadagen en het uitvoeren van testen. Hierbij wordt onder andere ingezet op het versterken van de aanspreekcultuur en het vergroten van kennis over specifiek objectbeveiliging. Ook is het zichtbaar dragen van een defensiepas verplicht.
Welke risico’s loopt defensiepersoneel, werkzaam op de diverse defensielocaties, als gevolg van de gaten in de beveiliging van defensiecomplexen?
Veiligheid van ons personeel heeft onze hoogste prioriteit. Daarom zijn direct maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 1). Het risico dat defensiepersoneel als gevolg van de gaten in de tourniquets loopt, is laag, maar elk beveiligingsrisico is onwenselijk.
Kunt u aangeven wat er is gedaan met de waarschuwingen van de Algemene Rekenkamer over het niet op orde zijn van de beveiliging van militaire objecten, de zogenoemde te beschermen belangen (TBB)? (Kamerstuk 36 360 X, nr. 2)
Naar aanleiding van de onvolkomenheid die de Algemene Rekenkamer heeft toegekend, is een projectofficier aangesteld. Er is een oorzakenanalyse in uitvoering en op basis daarvan wordt een plan van aanpak verder uitgewerkt en voor het eind van 2024 aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Er wordt ingezet op digitale beveiligingsmaatregelen en het aanstellen van extra bewakingspersoneel. Een Red Team test de beveiliging met inbraakpogingen. Tevens is een defensiebreed onderzoek uitgevoerd naar de beveiligingsbewustwording van het defensiepersoneel. Dat wordt omgezet in een communicatieplan, in aanvulling op de maatregelen, zoals verwoord in het antwoord op vraag 5.
Is sinds het uitbrengen van het rapport van de Algemene Rekenkamer getest of de geldende beveiligingsmaatregelen zorgen voor een adequate beveiliging van militaire objecten, zoals is aanbevolen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke inzichten en acties heeft dit opgeleverd?
Ja, onze beveiliging wordt regelmatig getest. Deze testen worden uitgevoerd door de defensieonderdelen zelf en ook door een extern bedrijf. Indien een test punten oplevert die kunnen worden verbeterd, wordt een verbeterplan opgesteld en in uitvoering genomen. De testen worden de komende jaren verder geïntensiveerd.
Welke maatregelen gaat u nu treffen om toekomstige infiltratie onmogelijk te maken?
De toegangspoorten dienen in orde te zijn en daar ligt de focus op. Daar blijf ik op toezien. Hierbij vormt ook het gedrag van de defensiemedewerkers zelf een belangrijke schakel in de naleving van de regelgeving. Ook het gedrag draagt bij aan het succes van de getroffen beveiligingsmaatregelen. Met de aanpassing op de tourniquets sluiten we uit dat insluiping op deze manier mogelijk is.
Zoals u in deze beantwoording heeft kunnen lezen, hanteert Defensie verschillende beveiligingsniveaus. Wat betreft de algemene toegang tot een defensieterrein, kan ik niet garanderen dat niemand binnen kan komen. Dat betekent niet dat indringers ook meteen bij zeer belangrijke eigendommen (TBB’en), zoals wapens, explosieven en data kunnen komen. Defensie maakt de afweging welke beveiligingsmaatregel proportioneel is ten opzichte van het risico dat Defensie loopt. Hoe zwaarder het te beschermen belang is, des te robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregelen zijn.
De aanval op Nederlandse apparaten door Chinese staatshackers |
|
Hanneke van der Werf (D66), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden apparaten in Nederland getroffen door Chinese staatshackers»?1
Ja, alle aangeschreven bewindspersonen zijn bekend met het bericht.
Sinds wanneer is deze hack bij u bekend? Hoeveel tijd is er verstreken tussen de initiële aanval en het moment dat het onder uw aandacht kwam?
De Nederlandse overheid is enkele dagen voor de publicatie van de FBI op 18 september 2024 in vertrouwen geïnformeerd over deze casus door de VS. De gehackte Nederlandse apparaten waren onderdeel van een botnet dat bekend staat in open bronnen als het Raptor Train-botnet. Dit botnet is in mei 2020 geïnitieerd. Het is niet bekend wanneer de eerste apparaten in Nederland zijn besmet. Het ging hier namelijk om een wereldwijd botnet waarvan ca. 260.000 systemen onderdeel uitgemaakt hebben, waaronder ook ruim 2000 apparaten in Nederland.
Bent u bekend met welk motief Nederlandse apparaten gehackt zijn, naast het kapen van deze systemen voor het uitvoeren van andere cyberaanvallen? Was deze aanval gericht of ongericht?
Bij het opzetten van een botnet worden apparaten besmet die op dat moment eenvoudig over te nemen zijn. Het doel is meestal zo veel mogelijk verschillende apparaten onder controle te krijgen om deze later gericht te kunnen inzetten. Het botnet zelf is dus ongericht. Ook de cybersecurity advisory van de Amerikaanse diensten geeft weer dat deze cyberoperatie ongericht was.
De Chinese cyberactor, een commercieel bedrijf, hackte doorlopend en wereldwijd kwetsbare apparaten om deze toe te voegen aan het Raptor-Train botnet. Vervolgens bood deze het botnet aan als dienstverlening voor obfuscatie doeleinden. Andere Chinese cyberactoren kregen hiermee toegang tot een middel om hun cyberoperaties langs te routeren en zo de herkomst hiervan te verhullen.
Deze activiteit past binnen het normbeeld van het Chinese cyberecosysteem en de rol van commerciële bedrijven daarbinnen. Deze professionaliseerden hun operaties door gebruik te maken van gehackte infrastructuur, waaronder consumentenapparatuur, zo meldden de AIVD2 en MIVD3 in hun jaarverslagen over 2023.
Welke gevolgen verbindt u aan het de aanval van Chinese staatshackers? Trekt u hierin gezamenlijk op met de andere getroffen landen?
De Joint Cyber Security Advisory4 van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren5 en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024)6. Met de Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS)7 streeft het kabinet naar een digitaal veilig Nederland en verhoogt het de weerbaarheid tegen cyberaanvallen.
De antwoorden op vragen 5, 8, 10 en 11 hieronder geven weer welke mitigerende maatregelen zijn genomen door het National Cybersecurity Centrum (NCSC) en Digital Trust Center (DTC). Over verdere maatregelen tracht het Kabinet zoveel mogelijk naar buiten te treden, in lijn met motie Erkens, maar dit is niet altijd mogelijk. Nederland trekt hierbij zoveel mogelijk op met partners, vooral in EU- en NAVO-verband.
Op welke termijn verwacht u een totaalbeeld te hebben van de gevolgen, de schaal en het motief van deze aanval? Kunt u de analyse (al dan niet vertrouwelijk) aan de Kamer doen toekomen?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024). Verder geven de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 hieronder weer wat het huidige, en naar verwachting zo volledig mogelijk nationale totaalbeeld over de gevolgen, de schaal en het vermoedelijk motief is.
Het NCSC heeft door tussenkomst van het Digital Trust Centre (DTC) van het Ministerie van Economische Zaken, waar mogelijk eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is daarbij een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC en het DTC hebben ook op hun websites8 9 algemeen beveiligingsadvies uitgebracht met een verwijzing naar deze Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten over het verhogen van weerbaarheid toegevoegd.
Is er kritische digitale infrastructuur geraakt door deze aanval? Zijn de volledige gevolgen voor de cyberveiligheid van Nederland in beeld?
Nee, voor zover bekend waren de in Nederland besmette systemen geen onderdeel van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur. Het ging met name om besmetting van consumentenapparaten.
Is er mogelijk staatsgeheime informatie geraakt in de aanval? Met welke zekerheid kunt u dat zeggen?
Voor zover bekend waren de besmette systemen geen onderdeel van de kritische infrastructuur, er zijn geen apparaten van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur besmet en onderdeel geweest van het Raptor-Train botnet. Voor zover bekend is het botnet ook niet door andere Chinese cyberactoren gebruikt om cyberoperaties uit te voeren tegen Nederlandse of Europese belangen. Zeer waarschijnlijk is er vanuit het botnet geen dreiging geweest voor Nederlandse staatsgeheimen. Gezien het doel van het netwerk was om cyberoperaties te verhullen, kan echter inherent niet worden uitgesloten dat dit op enig moment het geval is geweest.
Op welk detailniveau is het bekend welke personen, organisaties en apparaten getroffen zijn? Welke rol speelt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nu bij het informeren en de verdere hulpverlening van getroffenen?
Van de Nederlandse gehackte apparaten is het bekend wat de IP-adressen en MAC-adressen waren. De gebruikers van deze apparaten hebben voor zover bekend geen problemen ondervonden van de malware, omdat deze er op gericht was om internetverkeer op heimelijke wijze via het apparaat te routeren. Voor zover bekend hebben de betreffende gebruikers ook geen problemen ondervonden door de Amerikaanse verstoringsoperatie waarbij deze malware verwijderd is van hun apparaten en waarmee het botnet werd uitgeschakeld.
Het NCSC heeft een lijst gekregen met alle IP-adressen van getroffen apparaten. Partijen zijn, waar mogelijk, via het DTC geïnformeerd. Het gaat hier om een klein deel van de totale hoeveelheid getroffen apparaten in Nederland Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het niet ging om apparaten van organisaties behorende tot de doelgroep van het NCSC (Rijksoverheid of vitale aanbieders). Wel hebben zowel het DTC en het NCSC op hun website algemeen advies gepubliceerd en verwijzingen toegevoegd naar het Joint Cyber Security Advisory en bestaande kennisproducten om de weerbaarheid te verhogen.
Kunt u vaststellen of de getroffen apparaten een gedeelde kwetsbaarheid hadden? Hoe kan deze kwetsbaarheid worden afgedekt? Zou de Cyber Resilience Act (CRA) voorkomen dat dergelijke hacks in de toekomst weer plaatsvinden?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten spreekt over misbruikte kwetsbaarheden in meer dan 70 verschillende typen apparaten, van meer dan 40 fabrikanten. Het betrof zowel apparaten die end-of-lifezijn als apparaten die nog door de fabrikant ondersteund worden.
Aangezien het botnet vat heeft gekregen op veel verschillende type kwetsbare apparaten is er waarschijnlijk sprake van meerdere uitgebuite kwetsbaarheden. De Cyber Resilience Act(CRA) schrijft voor dat producten met digitale elementen (hard- en software) vanaf eind 2027 aan cybersecurityvereisten moeten voldoen om in de EU op de markt te mogen worden aangeboden. Vanaf 1 augustus 2025 gelden er bovendien op grond van de radioapparatenrichtlijn al cybersecurityeisen voor het op de Europese markt aanbieden van draadloos verbonden apparatuur. De Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) zal toezien op de naleving van deze eisen. De kans op kwetsbaarheden in apparatuur wordt met deze cybersecurity-producteisen aanzienlijk verkleind. Toch zullen kwetsbaarheden en hacks die daar misbruik van maken nooit volledig kunnen worden voorkomen. Om die reden krijgen fabrikanten op grond van de CRA ook een zorgplicht voor de cybersecurity van de producten gedurende de verwachte gebruiksduur, waarbij zij een gratis veiligheidsupdate moeten verstrekken zodra er een kwetsbaarheid wordt geïdentificeerd, die in beginsel automatisch wordt geïnstalleerd. Hierdoor zal de impact van een eventuele hack zo veel mogelijk worden beperkt.
Welke rol hebben uw verschillende ministeries bij het verder afhandelen van de gevolgen van deze aanval?
Het NCSC heeft door tussenkomst van het DTC, waar mogelijk, eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is door het DTC een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het voor zover bekend niet ging om apparaten van organisaties binnen de Rijksoverheid of van vitale aanbieders. Ook hebben het NCSC en het DTC op hun websites algemeen beveiligingsadvies uitgebracht om dergelijke apparaten veiliger te kunnen maken. Tevens hebben het DTC en het NCSC organisaties geattendeerd op de Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten die weerbaarheid tegen digitale aanvallen verhogen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt contact met partners over mogelijke aanvullende maatregelen. Mochten diplomatieke vervolgstappen t.a.v. het incident in beeld komen, dan zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarover de coördinatie voeren.
Met welke organisaties en partijen werken uw ministeries en de NCSC samen, zowel landelijk als internationaal, om de aanval verder af te handelen?
De verdere afhandeling van deze cyberoperatie binnen Nederland is beperkt. Er zijn voor zover bekend geen vitale of overheidsbelangen getroffen waar verdere mitigatie nodig is. Door de Amerikaanse verstoringsoperatie is de malware verwijderd van de gehackte Nederlandse apparaten in het botnet. Het kabinet heeft in de communicatie rondom dit incident gewezen op de beschikbare adviesproducten op de website van het NCSC en DTC over cyberdreigingen voor kwetsbare apparaten van particulieren en midden- en kleinbedrijf om eventuele mitigatie van kwetsbaarheden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Deze antwoorden zijn in samenwerking van de Ministers van Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken opgesteld en zijn op een zo kort mogelijk termijn beantwoord.
Diverse onderwerpen naar aanleiding van het werkbezoek aan Curaçao en Bonaire |
|
Michiel van Nispen , Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA), Ingrid Michon (VVD), Faith Bruyning (NSC), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie , David van Weel (minister ) , Struycken , Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het personeelstekort in vrijwel de gehele justitiële keten in het Caribisch deel van het Koninkrijk, dat kan oplopen tot 50 procent van de formatie? Op welke wijze kan Nederland bijdragen, onderscheid makend naar de politie, het OM, de douane en de veiligheidsdienst? Is het (vaker dan nu) leveren van een bijdrage in menselijk kapitaal een optie, namelijk het (tijdelijk) leveren van mensen uit de zusterorganisaties in Nederland, om niet? Zo niet, waarom niet?
Het Kabinet is bekend met het capaciteitsvraagstuk binnen de justitieketen in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Voor Caribisch Nederland draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Financiën rechtstreeks de verantwoordelijkheid. Er wordt actief met de lokale diensten gekeken naar de balans in de rechtshandhavingsketen aldaar en gesproken over – en waar mogelijk voorzien in – oplossingen voor het capaciteitsvraagstuk in Caribisch Nederland. Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben als autonome landen binnen het Koninkrijk een eigen verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving en de grensbewaking. Op grond van artikel 36 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen de landen verzoeken voor hulp en bijstand indienen. Per verzoek wordt gekeken wat mogelijk is, rekening houdend met de capaciteit bij zusterorganisaties in Nederland.
De huidige Nederlandse inzet in Aruba, Curaçao en Sint Maarten richt zich voornamelijk op drie deelgebieden: ten eerste het versterken van de grensbewaking door middelen beschikbaar te stellen aan de Koninklijke Marechaussee en de Douane. Ten tweede het ondersteunen van de recherchecapaciteit door middel van het Recherchesamenwerkingsteam en het in 2016 gestarte team, gericht op ondermijning. Ten derde het versterken van de rechterlijke macht door uitzendingen naar het Openbaar Ministerie voor Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden en het Openbaar Ministerie voor Aruba en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie te faciliteren. Sinds 2022 zijn er meer middelen voor de ondermijningsaanpak (oplopend van € 12 mln. in 2021 tot € 21 mln. in 2024); hiermee is een bestendiging op Curaçao en een uitbreiding naar Aruba mogelijk. Daarnaast is er structureel € 1 mln. vrijgekomen voor het ontwikkelen van bestuurlijke instrumentaria bij de bestrijding van gelegenheidsstructuren van ondermijning.
In het kader van de disbalans wordt nadrukkelijk gekeken of de Nederlandse inzet aansluit bij de draagkracht van de lokale diensten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt scheefgroei of disbalans voorkomen dan wel opgelost, waarmee bedoeld wordt dat investeringen in een bepaald onderdeel (bijvoorbeeld opsporing van drugs) leiden tot problemen aan het einde van de keten zoals bij de landsrecherche en in het gevangeniswezen?
Het Kabinet heeft oog voor de disbalans in de rechtshandhavingsketen(s) in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit onderwerp staat vast op de agenda bij het halfjaarlijks Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO). Vanuit het JVO heeft een gezamenlijke werkgroep – waar alle vier de landen in vertegenwoordigd zijn – een advies uitgebracht om de disbalans in de rechtshandhavingsketen(s) te verkleinen.1 Onder voorzitterschap van Aruba zal een nieuwe werkgroep vanaf september 2024 starten met het implementeren en het monitoren van het advies. Ook in deze werkgroep zijn alle vier de landen vertegenwoordigd. Uw Kamer is geïnformeerd over het advies van de werkgroep middels de JVO-terugkoppelingsbrief.
Op grond van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen de landen verzoeken voor hulp en bijstand indienen. In het verleden heeft Nederland onder andere verzoeken ontvangen m.b.t. het gevangeniswezen. Naar aanleiding van die verzoeken investeert Nederland bijvoorbeeld al € 30 miljoen euro in de gevangenis op Sint Maarten en lopen er gesprekken over hulp- en bijstandsmogelijkheden met Aruba en Curaçao. Nederland levert dus reeds een actieve bijdrage in de versterking van het sluitstuk van de justitieketen.
Herkent u de zorg dat opleidingen voor de beroepen waar grote capaciteitsproblemen zijn, zoals onder andere bij de politie, de brandweer en de KMAR, in het Nederlands zijn en daarmee niet overal aansluiten op de lokale behoefte? Zijn er mogelijkheden om (onderdelen van) de opleidingen te laten vertalen of te doceren in het Engels of Papiamentu, daar waar dat kan?
Ja. Dit blijkt onder andere bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers voor de KMar, die de beheersing van het Nederlands soms als drempel ervaren. Op dit moment is het voor de KMar geen oplossing om (delen van) de opleiding te vertalen, onder andere omdat de opvolging van mutaties in (interne) systemen volledig in het Nederlands is. Vanuit de KMar wordt nu extra ingezet op ondersteuning in de Nederlandse taal, in het bijzonder in de opleiding van lokaal personeel voor de KMar in Caribisch Nederland. Verder zal om beter aan te sluiten bij de lokale context verkend worden verkend worden of er op sommige onderdelen ruimte is voor het Engels.
Bij andere diensten wordt – waar mogelijk – een link gemaakt met het Papiamentu en/of het Engels. Zo is er bij de brandweer op Saba en Sint Eustatius op sommige onderdelen ruimte voor het Engels, om beter aan te sluiten bij de lokale context. Daarnaast biedt de Rijksdienst voor Caribisch Nederland (RCN) vanaf dit jaar een tweedaagse training schrijfvaardigheid Nederlands aan via de CN Academy. Deze training wordt op Bonaire, Saba en Sint Eustatius aangeboden en is toegankelijk voor RCN-medewerkers.
Korps Politie Curaçao heeft naast een personeelstekort ook een tekort aan materialen, zoals wapens, kogelvrije vesten en politiewagens, kan Nederland daar iets in betekenen in samenwerking met de nationale politie?
Het beheer van het eigen politiekorps, waaronder het voorzien in voldoende capaciteit en materieel, betreft een autonome aangelegenheid van ieder land binnen het Koninkrijk. In het JVO vindt tussen de Ministers van Justitie van de landen ieder halfjaar uitwisseling plaats inzake de samenwerking tussen de vier Caribische politiekorpsen.
Nederland heeft vanaf 2022 financiering beschikbaar gesteld ten behoeve van deze regionale politiesamenwerking. Vanaf 2026 wordt de financiering van deze samenwerking structureel gemaakt. Binnen de regionale politiesamenwerking wordt thans bijvoorbeeld verkend hoe bedrijfsmatige voordelen kunnen worden behaald, onder meer door de gezamenlijke (en daarmee kostenefficiëntere) inkoop van middelen.
Het staat het Korps Politie Curaçao (KPC) te allen tijde vrij om daarnaast ook nog hulp in de vorm materieel aan de Nederlandse Politie (NP) verzoeken. Door de Nederlandse Politie is dergelijke collegiale hulp in het verleden ook verleend. Tussen KPC en de NP vinden goede doorlopende contacten plaats, zodat dergelijke verzoeken voortvarend worden opgepakt, uiteraard steeds binnen de (operationele) mogelijkheden van de NP en binnen de kaders van het Statuut.
Is er volgens u een rol weggelegd voor Nederland bij het beter beveiligen van de haven van Curaçao en het beter screenen van havenmedewerkers? Zo ja, welke?
Het veiligheidsbeleid in de havens en de screening van medewerkers is een autonome landsaangelegenheid. De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de haven van Curaçao valt daarmee niet onder het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid. Indien de landen in het Koninkrijk dit wensen, is Nederland bereid om meer kennis en expertise op dit onderwerp te delen.
Wat zijn de prioriteiten in het nog op te stellen justitieel beleidsplan Kustwacht voor de periode 2025–2028?
Het Justitieel Beleidsplan Kustwacht wordt opgesteld door de Openbare Ministeries van Aruba en van Curaçao, Sint Maarten en de BES, waarna deze wordt vastgesteld door de Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao, Nederland en Sint Maarten. Het vormt de basis voor het justitieel optreden van de Kustwacht Caribisch Gebied. Het huidige beleidsplan loopt tot en met 2025. Voor de periode 2026–2028 wordt een nieuw plan opgesteld. Op dit moment is het Justitieel Beleidsplan Kustwacht 2026–2028 nog niet gereed waardoor de prioriteiten uit het beleidsplan nog niet bekend zijn.
Wat is uw reactie op de brieven van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 8 juli 2024, met het verzoek om een reactie op de financiële problemen en een verzoek tot (deels tijdelijke) financiële overbrugging en de brief van 21 maart 2023 over de wetgeving?
Nederland hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van een onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige rechtspraak in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Er is daarom regelmatig overleg met het Gemeenschappelijk Hof over de financiering daarvan. Hierbij moet opgemerkt worden dat het Gemeenschappelijk Hof gefinancierd wordt door de vier landen binnen het Koninkrijk: Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en Nederland (voor wat betreft Caribisch Nederland). Daarmee maakt dit vraagstuk deel uit van het bredere onderwerp van de disbalans. U bent over de status daarvan in vraag 1, 2 en 3 geïnformeerd. Aan de hand van de resultaten van die discussie zal er ook voor het Gemeenschappelijk Hof een vertaling plaatsvinden wat dit betekent voor inzet en bijdragen van de landen, waaronder Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen de problematiek in het gevangeniswezen op Curaçao, onder andere met betrekking tot smokkel van verboden goederen door drones, voortgezet crimineel handelen, de infrastructuur, de onderbezetting, en de humanitaire situatie in het «Sentro de Detenshon i Korekshon Kòrsou» (de SDKK)?
Curaçao is sinds 10 oktober 2010 een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Sindsdien is de rechtshandhavingsketen inclusief het gevangeniswezen een landsaangelegenheid van Curaçao. Het is dan ook aan Curaçao om verbeteringen binnen het detentiewezen te bewerkstellingen. Tegelijkertijd erken ik ook de uitdagingen die Curaçao, maar ook de andere autonome landen binnen het Koninkrijk ervaren ten aanzien van het detentiewezen en hecht ik eraan dat – conform Statuut – de mensenrechten voor allen in ons Koninkrijk geborgd zijn.
De Nederlandse regering kan op basis van artikel 36 van het Statuut desgewenst en gevraagd bijstand verlenen aan de landen om hen te ondersteunen bij het detentiewezen. In 2023 heeft Curaçao een bijstandsverzoek inzake het detentiewezen gedaan aan de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming en Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op basis van dit verzoek heeft de Nederlandse regering het aanbod gedaan ondersteuning te verlenen bij het vormgeven van een gedegen en onderbouwd Plan van Aanpak om te komen tot duurzame verbeteringen binnen de SDKK. Bijstand wordt verleend indien er capaciteit en middelen zijn om het verzoek te kunnen honoreren. Elk bijstandsverzoek van Curaçao, Aruba en Sint Maarten wordt hierop beoordeeld.
Wiens verantwoordelijkheid is het volgens u om verbeteringen te bewerkstelligen en in hoeverre is daarin een rol voor Nederland weggelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de situatie van vreemdelingendetentie in de gevangenis op Curaçao, de SDKK?
Binnen het Koninkrijk der Nederlanden geldt migratie, waaronder dus het toelatings-, opvang-, terugkeer- en asielbeleid en vreemdelingendetentie, als landsaangelegenheid. De autonome landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zijn derhalve elk primair voor hun eigen migratiebeleid verantwoordelijk.
Op basis van de hulp- en bijstandsverzoeken vanuit Aruba en Curaçao is er vanaf 2019 op verschillende onderdelen in de vreemdelingenketen ondersteuning door het Nederlandse kabinet geleverd.2De ondersteuning voor Aruba en Curaçao was voornamelijk gefocust op het verder professionaliseren en optimaliseren van de vreemdelingenketen en de vreemdelingenbewaring. In dit verband heeft het Nederlandse kabinet geïnvesteerd in uitbreiding van de vreemdelingenbewaring op Curaçao. Zo is het nieuwe gebouw van de Vreemdelingen Opvang en Detentiecentrum (VODC) in gebruik genomen conform de verplichtingen die volgen uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarnaast zijn in het kader van het optimaliseren van de vreemdelingenketen hostmanship-trainingen gericht op de bejegening van vreemdelingen voor zowel werknemers als leidinggevenden in de vreemdelingenketen gegeven, onder andere ook aan het personeel van de SDKK. Verder zal vanaf september 2024 het nieuw geworven beveiligingspersoneel van het VODC opleidingen en trainingen volgen ten aanzien van het bejegen van vreemdelingen. Ten slotte is het Ministerie van Justitie van Curaçao voornemens een Memorandum of Understanding (MoU) af te sluiten met de Curaçaose Vereniging van Expatraites en Nieuwkomers (VENEX). Deze vereniging zal het VODC gaan ondersteunen bij zowel het bieden van juridisch advies aan de ongedocumenteerden, als het bieden van sociale ondersteuning middels het vormgeven van dagprogramma’s binnen het VODC.
Wat is uw reactie op de al langer durende situatie dat op de zes eilanden nog geen tbs-voorziening bestaat waar criminelen met een psychische stoornis beveiligd en behandeld kunnen worden?
In april 2024 heeft op Curaçao een gezamenlijke driedaagse Koninkrijksconferentie plaatsgevonden: «Zorg met recht – recht op Zorg. Op zoek naar verbetering in het Gedwongen en Forensisch kader». Hier is de urgentie voor forensische zorg en behandeling nadrukkelijk aan de orde gekomen. Naar aanleiding van deze conferentie is tijdens het JVO in juni 2024 uitvoerig gesproken over Forensische Zorg en behandeling, de tbs-maatregel en de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ). Het JVO heeft toen ingestemd met het voorstel van de Koninkrijksbrede werkgroep Forensische Zorg, TBS en PIJ voor ontwikkeling van een meerjarig programma Forensische Zorg en behandeling3.
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de inzet van dit meerjarig programma en reserveert financiële middelen, expertise en ondersteuning voor een periode van 4–5 jaar. Dit heeft betrekking op het aanstellen van een programmamanager en een plaatsvervanger en de inrichting van een projectorganisatie. Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben daarnaast toegezegd dat zij zich zullen inspannen om middelen, expertise en ondersteuning vrij te maken voor landelijke projectteams. Een voorafgaande uitvoeringstoets zal er zorg voor dragen dat de vereiste inzet van de projectteams in lijn is met de beschikbare capaciteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Wat vindt u van de rehabilitatie en re-integratie programma’s in het gevangeniswezen op Curaçao? Is dat afdoende? Zo nee, welke risico’s ziet u als gedetineerden (met een Nederlands paspoort) na hun detentie zonder goede resocialisatie naar het eiland dan wel Nederland terugkeren? Ziet u hier een rol voor u weggelegd, zo ja welke?
Detentie is een landsaangelegenheid. Dit betekent dat de autonome landen in het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) aan zet zijn om de detentiesituatie in hun inrichtingen te verbeteren. Wel onderstreep ik het belang van een goed re-integratieprogramma voor alle landen in het Koninkrijk.
De Uitvoeringsorganisatie Reclassering Curaçao adviseert over de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en is verantwoordelijk voor de eventuele begeleiding tijdens de v.i. periode. Daarnaast regelt het «Onderling protocol inzake werkafspraken aangaande de overdracht van toezichten en werkstraffen door reclasseringsorganisaties binnen het Koninkrijk» de voorwaarden waaronder reclassanten hun toezicht kunnen uitvoeren in een ander land binnen het Koninkrijk. Het kan dus voorkomen dat iemand met een toezicht op Curaçao (ook binnen een v.i.) de proeftijd doorbrengt in Nederland. In dat geval kunnen de reclasseringsorganisaties het toezicht van elkaar overnemen.
Welke samenwerking en betrokkenheid is er vanuit Nederland om de jonge aanwas in de criminaliteit te voorkomen en het welzijn van de jeugd te bevorderen in de CAS-landen? Kunt u dit toelichten?
Er is sprake van een toenemende problematiek rondom high impact crimes (HIC) waar Europees Nederland mee te maken heeft, ook terug in het Caribisch deel van het Koninkrijk. We werken daarom, in gezamenlijkheid met onze partners in het Koninkrijk, aan de aanpak van HIC en het voorkomen van daderschap, daders die jong beginnen en met een brede en lange criminele carrière. Het doel is om te komen tot een reductie van dit type delicten (overvallen, straatroven, woninginbraken en expressief en instrumenteel geweld) zowel in het Caribisch deel van het Koninkrijk als in de grote steden van Europees Nederland. Bij de HIC-aanpak op de eilanden geldt dat interventies die in Nederland bewezen effectief en kansrijk zijn, worden geïmplementeerd op de eilanden op een wijze die aansluit op de verschillende elementen in de lokale situatie.
Reeds in 2014, tijdens het JVO heeft de Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven de Ministers van Justitie van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten te willen ondersteunen bij de inzet op de HIC-aanpak. Deze ondersteuning wordt tot op de dag van vandaag voortgezet, mede gelet op het Koninkrijks- en Nederlandse belang dat het goed gaat in de Caribische landen. Zowel positieve als negatieve ontwikkelingen aldaar hebben immers hun weerslag in Nederland.
Op dit moment wordt op Curaçao, Aruba en Sint Maarten de preventieve gedragsinterventie «Alleen jij bepaalt wie je bent» ingezet en op Curaçao en Aruba ook de preventieve gedragsinterventie het «Leerorkest» (zie voor een toelichting op deze interventies de beantwoording van vraag 23). Deze interventies worden in gezamenlijkheid uitgevoerd en (mede)gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast wordt ondersteuning geboden aan lokale initiatieven en bij de professionalisering van lokale organisaties en bedrijven.
Tijdens het JVO van februari 2022 is ingestemd met de instelling van een werkgroep Preventie jeugdcriminaliteit. De werkgroep, met vertegenwoordigers uit alle landen, werkt aan het in kaart brengen van samenwerkingskansen om jeugdcriminaliteit te voorkomen en adviseert het JVO daarover. Nederland biedt ondersteuning in de vorm van kennis en expertise en neemt deel aan de werkgroep mede namens Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarbij worden lokale organisaties, zoals het Zorg- en Veiligheidshuis Bonaire betrokken.
Wat is de stand van zaken met het reguleren van de goksector? Is er naar uw mening voldoende oog voor verslavingsproblematiek en de risico’s op vermenging met de onderwereld en witwassen? In hoeverre is hier volgens u het belang van Nederland mee gemoeid en wat zijn de mogelijkheden om ondersteuning te bieden op dit vlak?
De regulering van de (online)kansspelsector in Curaçao is een autonome landsverantwoordelijkheid van Curaçao. In het kader van het Landspakket zijn met Curaçao afspraken gemaakt over de modernisering en hervorming van het aanbod van online kansspelen. Nederland ondersteunt Curaçao bij de inspanningen op dit vlak en waar mogelijk bij andere vraagstukken op het terrein van het kansspelbeleid door desgevraagd expertise te bieden. De toenmalige Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, Alexandra van Huffelen, heeft aan de hand van het door Curaçao en Nederland vastgestelde plan van aanpak voor de modernisering en hervorming van het aanbod van online kansspelen meermalen overleg gehad met de verantwoordelijke Minister in Curaçao.
Door Curaçao wordt gewerkt aan een nieuwe Landsverordening op de kansspelen (LOK) op basis waarvan toezicht wordt ingesteld, licenties kunnen worden uitgegeven en ingetrokken en inkomsten kunnen worden gegenereerd voor de overheid. De nieuwe Landsverordening geeft de toezichthouder de bevoegdheid op te treden tegen licentiehouders die zich niet houden aan binnenlandse en buitenlandse licentievoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van Anti-Money Laundering / Countering The Financing Of Terrorism (AML/CFT), consumentenbescherming en verslavingspreventie. Vanuit mijn ministerie en BZK is advies gegeven over de concept verordening aan de verantwoordelijke Minister van Curaçao.
Nu het nieuwe wettelijke kader bijna gereed is, wordt ook gewerkt aan de inrichting van de toezichthouder. De uitkomsten van een onderzoek naar gokverslaving op Curaçao van december 2023 worden meegenomen in de werkwijze van de toezichthouder en in de landsverordening is een artikel opgenomen over overleg met belangenorganisaties, waaronder instellingen voor verslavingszorg.
Wat is de stand van zaken omtrent de ratificatie van het Verdrag van Lanzarote voor Curaçao? Hoe kijkt u aan tegen het aanwijzen van het NFI als Centrale Autoriteit in dit kader?
Het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik is goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk en geldt vanaf 1 juli 2010 voor Europees Nederland. Nederland heeft destijds het NFI aangewezen als bevoegde autoriteit, zoals voorzien in artikel 37, tweede lid, van het Verdrag. Momenteel wordt beoordeeld of het NFI deze rol ook kan vervullen voor Curaçao. Na afronding van deze beoordeling kan de gelding van het Verdrag worden uitgebreid naar Curaçao.
Waarom heeft de Kamer het verslag van het laatste Justitieel Vierpartijenoverleg nog niet ontvangen? Kan dat alsnog?
Uw kamer heeft de terugkoppelingsbrief van het laatste JVO op 13 september jl. ontvangen.
Bent u bereid de beleidsinzet voor het Justitieel Vierpartijenoverleg voortaan vooraf met de Kamer te delen én achteraf te informeren hoe het verlopen is? Zo niet, waarom niet?
Het JVO is een besloten overleg tussen de vier autonome landen van het Koninkrijk. Het besloten karakter van het JVO is overeengekomen tussen de vier landen. Gezien het vertrouwelijke karakter, acht ik het van tevoren delen van de Nederlandse beleidsinzet onwenselijk zo lang tussen de vier landen hierover geen overeenstemming bestaat. Wél wordt de Kamer na elk JVO geïnformeerd over de hoofdlijnen van dit overleg middels de JVO-terugkoppelingsbrief.
Hoe beoordeelt u de werkzaamheden van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Caribisch Nederland (RIEC NL) op Bonaire? Wat zijn de criteria om te bepalen of dit succesvol is? Klopt het dat er twee tranches voor financiële bijdrage aan het RIEC CN zijn, namelijk 2024 en 2028, maar dat de subsidie van het RIEC NL afloopt in 2025? Zo ja, op welke wijze kan het RIEC CN dan overbruggen tot 2028?
Ten behoeve van de versterking van de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit in Caribisch Nederland heeft mijn ministerie voor de periode van 2022–2024 een bijdrage verleend voor het inrichten en vormgeven van een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) in Caribisch Nederland. In het subsidiebesluit voor deze projectsubsidie is opgenomen dat de financiële bijdrage uitbetaald wordt in drie tranches, te weten in 2022, 2023 en 2024. De betaling van deze gelden volgt jaarlijks na de ontvangst van een door het RIEC Caribisch Nederland aangeleverde voortgangsrapportage. Vorig jaar is besloten, vanwege een langere opstartfase van het RIEC, om de projectperiode met een half jaar te verlengen tot medio 2025.
Aan het einde van de projectperiode ontvang ik een eindrapportage over de gehele periode, waarna ik een beter inzicht kan geven in de uitgevoerde activiteiten en de bijdrage van het RIEC binnen de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Met het einde van de projectperiode in zicht zal mijn ministerie de komende tijd gebruiken om samen met RIEC Caribisch Nederland te verkennen of en zo ja hoe de huidige inzet van het RIEC voortgezet kan worden.
Welke onderzoeken zijn tot op heden gedaan naar de praktijk van witwassen op de BES eilanden? Wat is hieruit gekomen?
De aanpak van witwassen en terrorismefinanciering gaat uit van een risico gebaseerde benadering. Om deze risico’s in kaart te brengen heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2017 de eerste National Risk Assessment (NRA) Witwassen en Terrorismefinanciering ten aanzien van Caribisch Nederland opgeleverd. In 2022 is er een geactualiseerde versie van de NRA voor Caribisch Nederland opgeleverd4. Deze geactualiseerde versie van de NRA identificeerde de vastgoed-/onroerendgoedsector als grootste witwasrisico op Caribisch Nederland. Andere witwasrisico’s die naar voren kwamen zijn: witwassen via ondergronds bankieren, het fysiek verplaatsen van contant geld via zee en/of lucht en witwassen via vergunde banken. Voor de volledige uitkomsten verwijs ik u graag naar het rapport en de Kabinetsappreciatie.5De herziening van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) BES van 1 juni 2021 draagt bij aan het reduceren van de risico’s die het WODC heeft geïdentificeerd. De reikwijdte van de Wwft BES6 is bijvoorbeeld uitgebreid naar handelaren in bouwmaterialen, waardoor ook zij verplicht zijn om ongebruikelijke transacties te melden bij FIU-Nederland.
Ook in 2022, is Nederland door de Financial Action Task Force (FATF) beoordeeld op de aanpak van witwassen7. Deze evaluatie geldt ook voor Caribisch Nederland. De Nederlandse aanpak is als positief beoordeeld, maar tegelijkertijd zijn er aantal punten waarop Nederland verbeteringen op Caribisch Nederland door kan voeren. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Financiën en partners in Caribisch Nederland werken nauw samen aan de opvolging van deze aanbevelingen.
Wat is de stand van zaken van het Verdrag inzake voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) en het toewerken naar medegeldigheid van dit Verdrag voor Caribisch Nederland? Wat is de planning, wanneer zal dit Verdrag ook gelden in Caribisch Nederland?
Het kabinet treft momenteel samen met de openbare lichamen voorbereidingen voor bekrachtiging voor Caribisch Nederland van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul), in lijn met de motie Ceder.8 De stand van zaken is als volgt: de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in het Bestuursakkoord aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling met de openbare lichamen afspraken gemaakt over het inrichten en versterken van de aanpak op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Dit Bestuursakkoord loopt tot en met 2024. Met het ontwerpbesluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling Caribisch Nederland dat op 8 juni 2023 aan uw Kamer is voorgelegd, zet het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een aantal voor de toepassing van het Verdrag van Istanbul in Caribisch Nederland belangrijke stappen, zoals het vastleggen van de beschermingscode voor professionals en het borgen van de beschikbaarheid van opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld. De inwerkingtreding van het besluit is voorzien voor 1 januari 2025. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels in volle gang. Zo is het implementatietraject voor de verplichte beschermingscode gestart. Ook is de juridische handreiking over de wettelijke bevoegdheden van verschillende beroepsgroepen rondom het melden en het delen van gegevens bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling recent herzien. De openbare lichamen zetten kleine stappen om gendersensitiviteit te bevorderen. De tweejaarlijkse werkconferentie No Mas, No more die Volksgezondheid, Welzijn en Sport samen met de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk en met de openbare lichamen organiseert vindt in 2025 plaats op Sint Maarten. Tijdens de conferentie op Curaçao in 2023 zijn samenwerkingsafspraken gemaakt die de aanpak in het Caribisch gebied verder moeten bevorderen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereidt momenteel een vervolg voor op bovengenoemd Bestuursakkoord. In het najaar van 2024 zal samen met de openbare lichamen besloten worden hoe de samenwerking na afloop van het huidige Bestuursakkoord vormgegeven wordt. Daarnaast wordt momenteel in opdracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van VWS een werkproces voor het tijdelijk huisverbod in Caribisch Nederland vormgegeven. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de randvoorwaarden op deze eilanden aanwezig zijn om een doeltreffende inzet van het tijdelijk huisverbod mogelijk te maken en in hoeverre een wettelijke regeling voor de uitvoering van het tijdelijk huisverbod in Caribisch Nederland noodzakelijk is. Het concept-werkproces wordt dit najaar met de openbare lichamen en de betrokken uitvoeringsorganisaties besproken.
Parallel hieraan worden de bredere (beleids)maatregelen en aanvullende uitvoeringswetgeving, inclusief de financiële consequenties, die nodig zijn voor de aanvaarding van het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland, in kaart gebracht. Het kabinet verwacht het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland op zijn vroegst in 2026 te kunnen aanvaarden voor Caribisch Nederland, mede afhankelijk van de voortgang van het benodigde beleids- en wetgevingstraject. Dit vormt het sluitstuk van het proces om de aanpak van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland in overeenstemming te brengen met de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het verbeteren van de rechtshulp door het totstandbrengen van een rechtshulpvoorziening in Caribisch Nederland? Bent u ook van plan tot een wettelijke verankering en structurele financiering hiervan te komen?
In de brief van 20 december jl. heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming de contouren geschetst voor een rechtshulpvoorziening met inbedding van een anti-discriminatievoorziening in Caribisch Nederland. Sindsdien is er door de kwartiermaker van het Juridisch Loket veel inzet gepleegd om die contouren, op basis van gesprekken met inwoners, partners en andere belanghebbenden op de eilanden, verder uit te werken. Zo is er onder meer gekeken naar de invulling van laagdrempelige en toegankelijke dienstverlening, de mogelijke huisvesting, personeel en de ondersteuning vanuit Europees Nederland («de backoffice»).
Momenteel wordt nog gekeken naar de gewenste vorm van de organisatie, de wijze waarop een praktische start met de dienstverlening kan worden gemaakt en de doorontwikkeling naar een duurzame voorziening voor de langere termijn. Samen met het Juridisch Loket, BZK en lokale partijen wordt verkend hoe er zorgvuldig passende rechtshulp verleend kan gaan worden die recht doet aan de behoeftes van de inwoners.
Om die behoeftes optimaler in beeld te brengen hebben de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming en de toenmalige Staatssecretaris van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar (onder meer) ervaren juridische problemen onder burgers in Caribisch Nederland. Hierbij wordt gekeken naar de aard van deze problemen, de mate waarin burgers in staat zijn deze op te lossen en de wegen die zij bewandelen om tot een oplossing te komen. De bevindingen van dit onderzoek zijn van groot belang bij de besluitvorming over de dienstverlening en inrichting van de rechtshulpvoorziening. Komend najaar wordt de rapportage verwacht. Uw Kamer zal hier uiteraard nader over worden geïnformeerd.
Bij de verdere uitwerking is het zoeken naar de balans tussen snelheid en zorgvuldigheid en dat maakt het in deze fase lastig om een exact moment aan te duiden waarop de voorziening zal starten. Uit de gesprekken die in de verkenningsfase en kwartiermakersfase zijn gevoerd, alsmede uit de gesprekken die in het kader van het onderzoek zijn gevoerd, komt naar voren dat de noodzaak voor een eerstelijns voorziening voor rechtshulp groot is. Tegelijkertijd komt ook nadrukkelijk naar voren dat vertrouwen in zo’n voorziening niet vanzelfsprekend is en gewonnen moet worden door positieve ervaringen. Dit benadrukt nogmaals het belang van een gedegen start van een robuuste voorziening.
Het voornemen is om de voorziening op termijn wettelijk te verankeren en daarmee onderdeel uit te laten maken van een breder wettelijk stelsel van rechtsbijstand. Hierbij zal verkend moeten worden hoe dit met het oog op de toegang tot het recht voor burgers in Caribisch Nederland vormgegeven moet worden. Comply or explain is hierbij een leidend principe.
Er is structurele financiering vanaf 2026. De inspanningen tijdens de kwartiermakersfase worden gefinancierd uit de tijdelijke middelen voor het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand. Vanaf 2026 is er vanuit artikel 32 van de Justitie en Veiligheid-begroting een structureel budget van € 0,3 mln. beschikbaar.
Is er volgens u reden om de systematiek van de vergoedingen voor de sociaal advocatuur te herzien en aan te laten sluiten op Europees Nederland?
Voor burgers in Caribisch Nederland is het van groot belang dat er een goed werkend stelsel van gefinancierde rechtsbijstand is, waarbij de kwaliteit en de beschikbaarheid van sociaal advocaten is gewaarborgd. Daar hoort bij dat de vergoedingen voor de advocatuur op peil zijn. Ook moet de systematiek passen en werken binnen de lokale context.
De huidige wettelijke vergoedingen zijn gebaseerd op de Wet op de kosteloze rechtskundige bijstand en de Regeling kosteloze rechtskundige bijstand, die in 2010 zijn ingevoerd. De vergoeding is geruime tijd geleden eenmaal tussentijds aangepast.
Daarnaast geldt inmiddels het kabinetsbrede uitgangspunt van comply or explain. Wetgevings- en beleidsontwikkeling voor Europees Nederland dient in principe op een gelijkwaardige manier naar Caribisch Nederland vertaald te worden. Dat hoeft overigens niet noodzakelijkerwijs dezelfde systematiek op te leveren als in Europees Nederland.
Het voorgaande vormt aanleiding voor mijn ministerie om de systematiek en de hoogte van de vergoedingen voor de sociale advocatuur opnieuw te bezien. In dat kader zijn er in de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met onder meer sociaal advocaten in Caribisch Nederland. De Staatssecretaris voor Rechtsbescherming zal uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen.
In hoeverre worden er nu middelen aangewend om jeugdcriminaliteit te voorkomen en ouderbetrokkenheid te bevorderen op de BES-eilanden, bijvoorbeeld vergelijkbaar met het programma Preventie met gezag?
Het programma Preventie met Gezag biedt jongeren, jongvolwassenen en hun gezinnen in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terechtkomen, daar verder in afglijden of in doorgroeien. Er wordt fors geïnvesteerd in die gebieden waar jongeren extra vatbaar kunnen zijn voor jeugdcriminaliteit en daar waar de veiligheid en leefbaarheid onder druk staat. Dat maakt dat ook op Caribisch Nederland middelen (zullen) worden aangewend voor de inzet van bewezen en kansrijke interventies.
De afgelopen jaren heeft de aandacht op Caribisch Nederland zich gericht op de bestendiging en intensivering van de preventieve gedragsinterventies «Alleen jij bepaalt wie je bent» (AJB) en het «Leerorkest».9 Binnen de visie en doelen van deze gedragsinterventies speelt de betrokkenheid van de ouders een belangrijke rol. Bij deelname aan AJB of aan het Leerorkest worden ouders voorafgaand aan de start geïnformeerd over de werking van de interventie. Gedurende de interventieperiode worden ouders op de hoogte gehouden van de voortgang van hun kind. Verder worden de ouders uitgenodigd voor jaarlijkse evenementen, zoals het bijwonen van het (sport)eindtoernooi of het muziekoptreden van hun kind.
Hierna licht ik kort de interventies nog toe. AJB is een preventieve gedragsinterventie voor kwetsbare jongeren van 10 tot 18 jaar en heeft als doel overlastgevend en/of delinquent gedrag te voorkomen dan wel te verminderen. Jongeren krijgen een gestructureerde vrijetijdsbesteding door deelname aan een teamsport (voetbal, basketbal of honkbal) op een sportvereniging in de buurt van hun school, met begeleiding door specifiek geselecteerde en opgeleide trainers. AJB is in maart 2019 erkend door de Erkenningscommissie Justitiële Interventies als effectief volgens eerste aanwijzingen; AJB-deelnemers komen twee keer minder vaak in aanraking met de politie en worden drie keer minder vaak veroordeeld voor een misdrijf dan jongeren uit een controlegroep.
Het Leerorkest is gericht op kinderen van 8 tot 12 jaar en heeft tot doel gedragsverandering teweeg te brengen door een muzikaal en sociaalpedagogisch programma. Het richt zich op kwetsbare en beïnvloedbare kinderen uit achterstandswijken. Het Leerorkest werkt intensief samen met scholen en andere culturele en sociale partners. Wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat het maken van muziek (in het bijzonder met muziekinstrumenten) een sterke positieve invloed heeft op de ontwikkeling van de hersenfuncties die verantwoordelijk zijn voor het reguleren van impulsen, en zodoende de kans op het ontstaan van criminaliteit bij (kwetsbare) kinderen in de basis verkleint.
De gedragsinterventie AJB wordt toegepast op Curaçao, Aruba, Sint Maarten, Bonaire en Saba. Het Leerorkest wordt ingezet op Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze interventies worden (mede)gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om jongeren die een overtreding hebben begaan op een doeltreffende manier te corrigeren en te voorkomen dat ze dieper in crimineel gedrag verzeild raken, wordt ook samengewerkt met de Voogdijraad Caribisch Nederland. Er wordt ingezet op een goede en onderbouwde advisering in strafzaken door de Voogdijraad Caribisch Nederland. Hiervoor is het van belang om te beschikken over een voor de doelgroep in Caribisch Nederland passend instrument voor risicotaxatie. Dit instrument is inmiddels ontwikkeld en wordt momenteel op kleine schaal getest. In oktober 2024 wordt de training over het gebruik gegeven en wordt het instrument geïmplementeerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Voogdijraad Caribisch Nederland werken ook verder aan het versterken van de uitvoering van de wettelijke taken van de organisatie, waaronder die van Halt. Daartoe worden de processen binnen de Voogdijraad en op de eilanden geoptimaliseerd en de kennis vergroot.
Hoe wordt het budget van 500.000 euro dat (naast de 200.000 euro per BES-eiland) jaarlijks beschikbaar is voor ramp- en crisisbeheersing besteed? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Kostenbesluit Veiligheidswet BES ontvangen de openbare lichamen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius jaarlijks een uitkering als bijdrage in de kosten die voor hen voortvloeien uit de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, en de brandweerzorg. Tot vorig jaar ontvingen de openbare lichamen jaarlijks in totaal € 300.000. Dus € 100.000 per openbaar lichaam en niet € 200.000 per openbaar lichaam, zoals in de vraag staat. Voor de versterking van de crisisbeheersing van de openbare lichamen zijn structureel extra middelen beschikbaar gesteld. In 2023 ging het om een bedrag van € 500.000 extra en met ingang van 2024 gaat het om ongeveer € 800.000 extra.
In 2023 hebben de openbare lichamen van deze extra beschikbare middelen van € 500.000 grond van artikel 3, eerste lid, van het Kostenbesluit Veiligheidswet BES ieder € 90.000,– ontvangen voor de organisatie van de rampenbestrijding, crisisbeheersing en brandweerzorg, waaronder voor reis- en verblijfkosten voor opleidingen, trainingen en oefeningen met andere eilanden. Bonaire kan deze bijdrage ook besteden aan waterpompen, veldbedden en uitrusting crisisbeheersing. Vrijwel het geheel van het resterende bedrag van € 230.000 is besteed aan boveneilandelijke initiatieven ter versterking van de crisisbeheersing en rampenbestrijding zoals het onderzoek naar een versterkte crisissamenwerking met de Caribische (ei)landen, de gezamenlijke organisatie met het Ministerie van BZK van de Week van de Crisisbeheersing Caribische delen van het Koninkrijk, de kosten van de projectleider voor het opzetten van een pool van crisisfunctionarissen ter versterking van de robuustheid van de crisisorganisaties van de openbare lichamen en de verkenning naar een Carribean Civil Protection Mechanism.
Wat is de stand van zaken met het gesprek met de BES-eilanden over de rol van de Rijksvertegenwoordiger in de crisisorganisatie in het licht van de conceptwet WOL BES waarmee deze functionaris komt te verdwijnen?
Wanneer het ambt van Rijksvertegenwoordiger verdwijnt, moeten zijn rol en taken in het kader van de crisisbeheersing worden herbelegd. Hierover spraken mijn ministerie, de openbare lichamen en de waarnemend Rijksvertegenwoordiger ambtelijk. Daarna zijn conceptwetswijzigingen voor de Veiligheidswet BES opgesteld, waarop de Openbare Lichamen afgelopen zomer in een consultatie formeel reageerden. Het openbaar lichaam Bonaire schrijft daarbij de nauwe ambtelijke betrokkenheid van de openbare lichamen als erg prettig te hebben ervaren en spreekt daarvoor zijn hartelijke dank uit. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid duidt de vier consultatiereacties als positief en constructief. Deze worden nu verwerkt. De formele reactie van de regering vindt plaats in het traject van het bredere wetsvoorstel tot herziening van de Wet openbare lichamen BES. Ondertussen zetten we de gesprekken over de uitvoering van de herbelegging van de taken voort, waarbij de consultatiereacties worden betrokken.
Wordt er over nagedacht of elementen uit de Wet tegemoetkoming schade bij rampen ook toepasselijk zouden moeten zijn op Bonaire, Saba en St. Eustatius, om ook een bepaalde vorm van tegemoetkoming bij rampen te organiseren? Zo niet, waarom niet?
Met de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) kan de overheid in geval van een ramp gedupeerden onder bepaalde voorwaarden tegemoet te komen in de niet verhaalbare, niet vermijdbare en de niet redelijkerwijs verzekerbare materiële schade. De Wts wordt op dit moment geëvalueerd onder verantwoordelijkheid van het WODC. Onderzocht wordt of de Wts voldoende toekomstbestendig is, gelet op de bestaande en in ontwikkeling zijnde verzekeringsmogelijkheden met betrekking tot de thans onderkende gevolgen van klimaatverandering. Daarnaast is advies gevraagd of de (herziene) Wts ook van toepassing kan zijn in Caribisch Nederland of dat er sprake moet zijn van bijvoorbeeld afwijkende voorwaarden en reikwijdte. De uitkomsten van de evaluatie door het WODC worden dit najaar verwacht, een beleidsreactie volgt daarna.
Klopt het dat enkele bepalingen in de Wet beginselen gevangeniswezen BES verouderd zijn, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van beroep na beklag en het beperkte wettelijke recht om bezoek te ontvangen? Wordt er over modernisering nagedacht, wat is hierin de stand van zaken?
Het recht op bezoek is vastgelegd in het huishoudelijk regelement van de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN). Hierin is opgenomen dat gedetineerden wekelijks één uur bezoek mogen ontvangen. Dit is daarmee in lijn met de Penitentiaire Beginselen Wet. Er is op dit moment geen mogelijkheid tot beroep na beklag. Zowel de JICN als de Commissie van Toezicht van de JICN geven aan dat hier geen behoefte aan is. De Raad voor de Rechtshandhaving heeft echter een aanbeveling gedaan om deze mogelijkheid wel vorm te geven. Om die reden wordt (opnieuw) verkend of en op welke wijze deze beroepsmogelijkheid ingevuld zou moeten worden. Ondertussen blijft het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met de JICN er op toezien dat klachten op correcte wijze worden afgehandeld.
Gegeven bovenstaande is een modernisering van de Wet beginselen gevangeniswezen BES op dit moment niet voorzien.
Klopt het dat het Verdrag van Boedapest inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken nog niet in volle omvang toegepast kan worden omdat er bepalingen in het strafrecht en in strafvordering aangepast zouden moeten worden voor de BES-eilanden? Hoe wordt er voor gezorgd dat dit Verdrag ook in de praktijk gebruikt kan worden?
Ja. Deze aanpassingen worden via het Wetboek van Strafvordering BES gedaan. Voor de laatste stand van zaken ten aanzien van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering BES verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 29.
Waarom is er nog geen spreekrecht voor slachtoffers van misdrijven? Waarom kan de taakstraf nog niet als hoofdstraf worden opgelegd? Waarom is de boetebevoegdheid van de Algemene wet bestuursrecht nog niet geregeld voor Caribisch Nederland? Wat is de stand van zaken met de Wet Bibob op de BES? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering BES?
Kunt u de wetgevingsagenda BES op JenV aan de Kamer sturen? Bent u in gesprek met de BES-eilanden om te bespreken wat voor hen prioritaire wetgeving is? Bent u bereid de Kamer daar een terugkoppeling van te geven?
Voor de wetgevingsagenda BES op JenV verwijst het Ministerie van Justitie en Veiligheid kortheidshalve naar de nrs. 16 t/m 28 van de laatste update van het periodieke wetgevingsoverzicht Caribisch Nederland, die op 1 mei 2024 aan uw Kamer is toegezonden12. Op regelmatige basis worden op politiek en ambtelijk niveau met Caribisch Nederland wensen en prioriteiten besproken op het gebied van beleid en wetgeving op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Asiel en Migratie. Deze wensen vertalen zich in de vijfjaarlijkse Justitie en Veiligheid Beleidsagenda voor Caribisch Nederland en de jaarlijkse voortgangsbrief over deze beleidsagenda13 en in het voornoemde halfjaarlijkse periodieke wetgevingsoverzicht, die aan uw Kamer worden toegezonden.
Wat is uw reactie op de zorg dat rechtshulpverzoeken vanuit onder andere Bonaire lang blijven liggen in Europees Nederland?
Europees Nederland ontvangt jaarlijks een groot aantal rechtshulpverzoeken. Ieder verzoek dat wordt ontvangen, wordt behandeld met de grootst mogelijke snelheid en zorgvuldigheid. Door factoren als complexiteit van verzoeken, hoeveelheid van verzoeken en beperkte capaciteit is de uitvoering soms minder voortvarend dan gewenst.
In hoeverre wordt nu nagedacht over de uitvoering van een TBS-maatregel, de PIJ-maatregel en civielrechtelijke psychiatrische maatregelen op de BES-eilanden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11, heeft het JVO in 2024 ingestemd met een meerjarig programma Forensische Zorg en behandeling voor het Caribisch deel van het Koninkrijk.14 Met betrekking tot Caribisch Nederland wordt in dit kader de mogelijkheid verkend voor het opzetten van een kleinschalige voorziening voor klinische gesloten en/of besloten opnames. Bezien wordt ook op welke wijze dit aanpassing van wet- en regelgeving vraagt.
Hoe verhoudt de werkwijze van de Shared Service Organisatie (SSO) RCN zich tot de specifieke organisaties waar ze voor werkt, zoals bijvoorbeeld reikwijdte mandaat, invulling opdrachtgeverschap/behoeftestelling bij inkoop van materiaal etc.?
Binnen Caribisch Nederland zijn er een aantal uitvoeringsorganisaties die in de justitiële keten werkzaam zijn en gebruik maken van de diensten die geleverd worden door de SSO CN. Dit zijn de volgende organisaties: Brandweerkorps Caribisch Nederland (BKCN), JICN, Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN), Openbaar Ministerie Bonaire, Sint Eustatius en Saba (OM BES), Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens (CBP) BES en de Voogdijraad. Daarnaast neemt het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf ook nog een aantal werkplekken af bij de SSO CN. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie maakt de IND gebruik van de diensten van de SSO CN.
De SSO CN is een shared service organisatie die te vergelijken valt met de shared service organisaties in Europees Nederland, bijvoorbeeld ssc-ict. De organisatie levert diensten op het gebied van de bedrijfsvoering. De aansturing van de SSO vindt plaats via het driehoeksmodel: eigenaar/opdrachtgever/opdrachtnemer. In het geval van de SSO CN betekent dit dat de eigenaar de plaatsvervangend Secretaris-Generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is. Het interdepartementale Directeurenoverleg Caribisch deel van het Koninkrijk fungeert als het centraal opdrachtgeversberaad voor de ondersteunende dienstverlening aan de RCN-diensten door de Shared Service Organisatie Caribisch Nederland (SSO-CN). De directeur Koninkrijksrelaties Caribisch Nederland fungeert als coördinerend opdrachtgever. De opdrachtnemer is de SSO CN op Bonaire voor heel Caribisch Nederland.
De uitvoeringsdiensten in Caribisch Nederland kennen een diensthoofdenoverleg met de SSO. Daar worden de lokale behoeften en afname van diensten besproken. Dit is te vergelijken met een soort van klantenraad. De diensten die de SSO CN aanbiedt aan de verschillende organisaties in Caribisch Nederland zijn opgenomen in een Producten- en Dienstencatalogus en in het kostprijsmodel wat sinds 2024 is geïmplementeerd. Dit model bestaat uit een drietal componenten waarop de dienstverlening van de SSO is gebaseerd, namelijk, 1) basisdienstverlening, 2) basisplus dienstverlening, en 3) projecten/specifiek. De kostprijs per dienstverlening is onderdeel van de begrotingscyclus van de SSO CN. De begroting van de SSO CN en de tarieven, worden in de bestuurlijke driehoeks-gesprekken vastgesteld, nadat de opdrachtgevers zijn gehoord.
De dienstverlening vanuit de SSO CN is voor de uitvoerende diensten nog niet allesomvattend. Voor bijvoorbeeld de huisvesting is ook de Rijksvastgoedbedrijf nog een speler in Caribisch Nederland. Zo komen er soms voor huisvestingskosten, aanpassingen in de vergaderzalen/kantoren, ook nog aparte rekeningen van het Rijksvastgoedbedrijf terecht bij de uitvoeringsdiensten.
Bent u bekend met de zorgen over het materiaal van het Brandweerkorps Caribisch Nederland, dat eerder slijt vanwege het klimaat en duurder is om naar de BES-eilanden te laten komen? Bent u ook bekend met het tekort aan personeel bij de brandweer, alsmede de zorgen over de pensioenleeftijd? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met de negatieve effecten van het klimaat in Caribisch Nederland op materialen en gebouwen en dat door onder andere vervoerskosten aanschaf duurder is. Door meerjarige planvorming van het beheer van het grootmaterieel wordt hier bij BKCN rekening mee gehouden.
Hoewel er vacatures open staan bij BKCN, is er geen sprake van een tekort aan personeel voor de noodzakelijke bezetting. Onder verwijzing naar de antwoorden op vraag 1 en 3 geldt ook voor BKCN dat werving van gekwalificeerd personeel een uitdaging is door bijvoorbeeld een krappe arbeidsmarkt en taalbarrières. Ik ben bekend met de zorgen om de pensioenleeftijd en dit heeft onze aandacht. Zo is levensloopbestendig personeelsbeleid een onderwerp dat wordt besproken aan de sectortafel CN, met bijzondere aandacht voor de organisaties met 24-uurs diensten.
Wat is de stand van zaken met de wens om meer en beter gegevens uit te wisselen in het algemeen en in het bijzonder ten behoeve van de Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire (MMHB) en de wetgeving hiervan?
De Wet bescherming persoonsgegevens BES biedt de mogelijkheid om strafrechtelijke gegevens uit te wisselen en te verwerken, voor zover de verwerking geschiedt door organisaties die belast zijn met strafrechtelijke handhaving. Dit biedt voldoende handvatten om ook binnen de MMHB strafrechtelijke gegevens uit te wisselen. Enkele wetten, zoals bijvoorbeeld de Douane- en Accijnswet BES, kennen striktere regels ten opzichte van de Nederlandse regelgeving t.a.v. uitwisselen van andere gegevens. Dit belemmert een effectieve samenwerking en bestrijding van thema’s.
Wat is uw reactie op de zorgen over de personele tekorten voor deze Maritieme Hub en de structurele investeringen in personeel die hiervoor nodig zouden zijn?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven kampen de in de MMHB verenigde diensten met een beperkte capaciteit en met onderbezetting. Daarnaast is de inzet van het kabinet erop gericht de diensten te versterken en maatregelen te treffen de gevolgen van de onderbezetting te mitigeren.
Herkent u de zorgen op met name Bonaire over de explosieve en de ongeremde bevolkingstoename in de afgelopen jaren, onder andere veroorzaakt door forse migratie vanuit Europees Nederland, met allerlei gevolgen in de samenleving – zoals ontoereikende voorzieningen, verdringing, hogere huurprijzen – en de identiteit en cultuur van Bonaire? Wat is uw inhoudelijke reactie hierop?
De zorgen over de bevolkingstoename op met name Bonaire in de afgelopen jaren zijn bekend. Dit is bijvoorbeeld ook uit het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen Caribisch Nederland 205015 gekomen. In de afgelopen periode is dit vraagstuk op diverse niveaus met de verschillende partijen en openbare lichamen in CN besproken. In de reactie op het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over het vreemdelingenbeleid in CN is aangegeven dat in samenspraak met verschillende partijen, onder andere met de openbare lichamen, een meerjarige «Integrale beleidsvisie Caribisch Nederland 2035» tot stand is gekomen.16
In deze visie is aangegeven dat voor het bewerkstelligen van een beter gereguleerde en beheersbare groei een integrale aanpak essentieel is. Hierbij is zicht nodig op migratiestromen en verschillende instrumenten die onderdeel zijn van het bereiken van een beheersbare groei. In de visie wordt een aantal mogelijke maatregelen benoemd die moeten bijdragen aan gereguleerde en daarmee duurzame groei. Denk hierbij aan inzetten op het vergroten van de toezicht- en handhavingscapaciteit, het uitbreiden van bestuurlijke bevoegdheden, de introductie van een lokale huisvestingsverordening, het aanpassen van het ruimtelijke ordeningsplan, aanpassing van het beleid ten aanzien van de afgifte van bouw- en vestigingsvergunningen en het expliciteren van maatschappelijke en sociaaleconomische binding als voorwaarde in het kader van toelating.
Kunt u inzicht verschaffen in deze bevolkingstoename in de afgelopen vijf jaar en aangeven hoeveel daarvan in percentages wordt veroorzaakt door Europese Nederlanders, Amerikanen, Venezolanen en anderen?
Voor het meest recente inzicht in de bevolkingsontwikkeling van de afgelopen jaren (waaronder de bevolkingstoename veroorzaakt door migratie(bewegingen)) verwijs ik u graag naar het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen Caribisch Nederland 2050, hoofdstuk 3 «Drijvende krachten achter demografische ontwikkelingen», paragraaf 3.2 «Migratie» (p. 47–59)17. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 geeft in dit hoofdstuk van het rapport een goed overzicht van migratiebewegingen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk, migratie van en naar Europees Nederland én migratie vanuit de Caribische regio en Midden- en Zuid-Amerika. Een kabinetsreactie op dit rapport volgt in het voorjaar 2025.
Wat is de stand van zaken met de herziening van de Wet Toelating en Uitzetting BES? Kan de Kamer hierover zoveel mogelijk inhoudelijk en procedureel geïnformeerd worden? Wanneer zal deze herziening naar verwachting gereed zijn?
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Toelating en Uitzetting BES in 2018 zijn eerste conceptteksten van de Wet Toelating en Uitzetting BES en het Besluit Toelating en Uitzetting BES opgesteld. Deze conceptteksten bevatten voornamelijk wetstechnische aanpassingen, waarmee meer handvatten worden gecreëerd om de werkprocessen beter in te richten dan wel te optimaliseren. De startdatum van de formele consultatie is nog niet vastgesteld. Daarnaast hebben onder meer verschillende ketenpartners binnen de vreemdelingenketen in Caribisch Nederland nadere beleidsinhoudelijke wensen tot aanpassing van de vreemdelingenwet- en regelgeving in Caribisch Nederland gedeeld. Op basis van deze beleidswensen worden op dit moment verschillende beleidsvoorstellen nader uitgewerkt in samenspraak met verschillende lokale (keten)partners.
Op basis van de voornemens en ambities die volgen uit het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma, zullen de benodigde wetgevingsinspanningen geprioriteerd worden. Uw Kamer zal op de gebruikelijke wijze inhoudelijk en procedureel geïnformeerd worden over de herziening van de Wet Toelating en Uitzetting BES.
Kunt u in kaart brengen welke toelagen beschikbaar zijn voor mensen en hun partner die vanuit Europees Nederland in overheidsdienst (via Rijksdienst Caribisch Nederland) gaan werken? Wat gebeurt er met die toelage als de partner zelf ook aan het werk gaat?
Medewerkers die in dienst zijn van de Rijksdienst Caribisch Nederland hebben een eigen rechtspositie, die los staat van de CAO Rijk. Voor Rijksambtenaren die voor korte of langere periode, al dan niet vergezeld van het gezin, worden uitgezonden naar het Caribisch deel van het Koninkrijk gelden regelingen die voorzien in de vergoeding van de te maken kosten die met de uitzending gepaard gaan. Deze regelingen zijn opgenomen in de CAO Rijk (hoofdstuk 25). In de voorziening wordt rekening gehouden met de gezinssituatie. Of de partner al dan niet werkt heeft op deze voorziening geen invloed.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voorafgaand aan het commissiedebat over de Justitieketen van het Caribisch deel van het Koninkrijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Britse overheid wil vrouwenhaat aanpakken als 'ideologisch extremisme'' |
|
Hanneke van der Werf (D66), Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het voornemen van de Britse regering om vrouwenhaat aan te pakken als ideologisch extremisme?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Britse regering dat vrouwenhaat een extreme ideologie is en kan leiden tot geweld tegen vrouwen en jonge meisjes?
Het is volstrekt onacceptabel dat vrouwen in Nederland te maken krijgen met vrouwenhaat, seksueel geweld en femicide. Het is de taak van de overheid om dit te bestrijden en te zorgen dat vrouwen op een veilige en gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan de samenleving.
Vrouwenhaat wordt door het kabinet niet gezien als extremistische ideologie, maar komt wel terug als onderdeel in het narratief bij verschillende extremistische en terroristische ideologieën.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) definiëren extremisme als «het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen.» Een ideologisch motief is wanneer er wordt gehandeld vanuit een bepaald wereldbeeld om een al dan niet specifiek einddoel te bereiken. Dit einddoel kan ook beperkt zijn tot: anders dan nu. Persoonlijke grieven, criminele motieven of geldelijk gewin worden niet gezien als ideologisch motief.
De AIVD en NCTV rapporteren over het incel-gedachtengoed, dat staat voor involuntary celibacy. Dit doet de AIVD in zijn jaarverslag3 en de NCTV in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). De (veelal) mannen die zich daartoe rekenen, houden «het systeem» verantwoordelijk voor hun gebrek aan seksuele en romantische relaties. In de praktijk leidt dit tot een beweging waarbinnen vrouwen als minderwaardig worden neergezet, gehaat worden en gedehumaniseerd, wat in sommige gevallen kan leiden tot dodelijk geweld tegen vrouwen.
Het kabinet neemt deze ontwikkelingen en het signaal van het Verenigd Koninkrijk serieus, daarom zal de NCTV met het Verenigd Koninkrijk in gesprek gaan.
Ziet u vrouwenhaat als een vorm van ideologisch extremisme en een risico voor de veiligheid? Zo niet, aan welke onderdelen van de volgende definitie voldoet vrouwenhaat niet: «Het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen.»
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er in het Verenigd Koninkrijk, Canada en de Verenigde staten in de afgelopen jaren verschillende schietpartijen hebben plaatsgevonden waarin vrouwenhaat expliciet als motief werd genoemd, zoals het nieuwsbericht ook vermeldt?
Ja.
Erkent u dat er een verband is tussen vrouwenhaat, extreemrechts gedachtegoed en geweld tegen vrouwen en jonge meisjes?
In de Themarapportage Polarisatie, extremisme en terrorisme van de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid, die door het Analistennetwerk Nationale Veiligheid is opgesteld in 20224, werd gesteld dat binnen het bredere rechts-extremisme een aantal discoursen kunnen worden geïdentificeerd die (vooral online) worden geuit en worden onderschreven door aanhangers. Hier is vrouwenhaat (misogynie) één van.
Daarnaast heeft de AIVD in zijn jaarverslag van 2023 aangegeven dat rechtsterroristische groepen over het algemeen antisemitisch en racistisch zijn en er veel vrouwenhaat en haat tegen lhbtiq+ personen is. Daarnaast noemt de AIVD dat rechts-terroristen soms putten uit het incel-gedachtegoed.
Ook beschrijft de NCTV in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van juni 20245 dat vrouwenhaat kan voorkomen binnen het rechts-terroristisch online milieu. Vrouwenhaat staat hierin niet altijd centraal, maar kan daar wel onderdeel van uitmaken. Andersom is het zo dat vrouwenhaat niet exclusief is voorbehouden aan deze stroming; ook binnen andere vormen van extremisme en terrorisme kan vrouwenhaat een rol spelen.
Erkent u dat aan vrouwenhaat de opvatting ten grondslag ligt dat vrouwen minderwaardig zijn en dat vanuit dit gedachtegoed geweld tegen vrouwen wordt gelegitimeerd?
Dat kan. Daarnaast kan geweld tegen vrouwen ook zonder het gedachtegoed dat vrouwen minderwaardig zijn voorkomen, bijvoorbeeld uit jaloezie of persoonlijke grieven.
Zijn er cijfers bekend over (door vrouwenhaat gemotiveerd) geweld in Nederland tegen vrouwen en meisjes, vergelijkbaar met de cijfers die in het nieuwsbericht worden gedeeld over de stijging van geweld tegen vrouwen en meisjes met 37%?
Er zijn geen cijfers hoe vaak geweldsvormen vanuit een vrouwenhaat motief worden gepleegd in Nederland.
Klopt het dat er in recente jaarverslagen en dreigingsbeelden van de AIVD nauwelijks apart melding wordt gedaan van vrouwenhaat als vorm van ideologisch extremisme en risico voor de veiligheid?
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 5, wordt vrouwenhaat in relatie tot verschillende (voornamelijk rechts-)extremistische ideologische stromingen genoemd in jaarverslagen van de AIVD. Vrouwenhaat staat echter niet altijd centraal binnen deze stromingen, maar kan daar wel onderdeel van uitmaken.
In hoeverre zijn vrouwenhaat en groepen die dit verspreiden in beeld bij veiligheidsinstanties en op welke wijze wordt dit gemonitord?
De politie kan onderzoek doen naar personen wanneer zij verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld het zaaien van haat of het aanzetten tot discriminatie en geweld.
Als er signalen zijn van radicalisering richting extremisme of terrorisme, al dan niet in combinatie met vrouwenhaat kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak. De persoonsgerichte aanpak betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen.
De AIVD heeft op basis van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) als taak onderzoek te doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD doet onderzoek naar verschillende vormen van extremisme, zoals links- en rechts-extremisme. Zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 5, ziet de AIVD dat rechts-terroristische groepen over het algemeen antisemitisch en racistisch zijn en er veel vrouwenhaat en haat tegen lhbtiq+ personen is.
Bent u bereid om het structurele en georganiseerde karakter van vrouwenhaat in Nederland in kaart te brengen, en op basis hiervan een risicoanalyse uit te voeren voor de nationale veiligheid en de veiligheid van vrouwen en jonge meisjes, voor zover dit nog niet bekend is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2+3 gaat het kabinet in gesprek met Britse instanties over hun aanpak van vrouwenhaat. Het kabinet zal de lessen die hieruit worden getrokken meenemen in zijn beleid.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 kan de AIVD, op basis van de Wiv 2017, geen uitspraken in het openbaar doen op welke wijze onderzoek wordt gedaan naar dreigingen voor de nationale veiligheid. In het openbaar Jaarverslag van de AIVD wordt, conform Wiv 2017, een overzicht gegeven van de aandachtsgebieden waarop de AIVD zich dat jaar heeft gericht. In het Jaarverslag van 2023 is onder meer beschreven dat rechts-extremistische groepen over het algemeen antisemitisch en racistisch zijn en er veel vrouwenhaat en haat is tegen lhbtiq+ personen.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van Nieuwsuur waaruit blijkt dat producten van in Nederland gevestigde fabrikanten, waaronder microchips van NXP en Nexperia, nog steeds worden aangetroffen in Russische wapens?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in de laatste drie maanden van 2023 Rusland alleen al ruim 2.800 afzonderlijke zendingen met microchips van Nederlandse fabrikanten heeft kunnen importeren?
Ja, dat beeld herkent het kabinet.
Beschikt u over meer recente handelsdata met betrekking tot Russische import van in Nederland geproduceerde microchips? Zo ja, kunt u deze data met de Kamer delen? Zo niet, kunt u hier onderzoek naar (laten) uitvoeren?
Het kabinet analyseert voortdurend de beschikbare informatie uit open en gesloten bronnen om omzeiling in kaart te brengen en tegen te gaan. Dit mede in (vertrouwelijke) samenwerking met partners uit zowel de private als publieke sector, waaronder ook de Oekraïense autoriteiten. Omwille van de gevoeligheid doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de huidige informatiepositie rondom Russische import van gesanctioneerde goederen.
Kunt u uitleggen hoe het nog steeds mogelijk is dat er op grote schaal microchips uit Nederland in Russische wapens terecht kunnen komen?
Het betreft een markt van relatief laagwaardige technologie die in bulk wordt geproduceerd en verhandeld – op jaarbasis gaat het over vele miljarden chips. Bovendien is er geen reguliere exportcontrole op de goederen van toepassing. Het is daarom lastig om omzeiling volledig te voorkomen. Ondanks uitvoerige samenwerking tussen Nederlandse chipfabrikanten en de overheid komen hun chips nog steeds terecht bij het Russisch militair-industrieel complex (MIC). De oorzaak hiervan is dat tussenhandelaren in landen waar geen sancties tegen Rusland zijn opgelegd de goederen buiten de officiële distributiekanalen inkopen en naar Rusland exporteren, soms via meerdere schakels.
Dat wil niet zeggen dat de sancties op deze goederen geen effect hebben of dat de inzet van het kabinet en de chipfabrikanten om omzeiling tegen te gaan tevergeefs is. Rusland betaalt voor de complexe aanvoerroutes – dankzij sancties – een prijs die vaak ruim boven de marktwaarde van de goederen ligt. Bovendien lopen de levertijden op, waardoor de voorraad wordt uitgeput.
Het kabinet treedt bovendien op tegen de tussenhandelaren door onder andere een actieve bijdrage te leveren aan (nieuwe) sanctiemaatregelen die omzeiling bemoeilijken of bestraffen, en door in bilateraal contact een beroep te doen op de verantwoordelijkheden van overheden in de landen waar deze tussenhandelaren gevestigd zijn. Het kabinet herhaalt daarbij consequent de oproep van EU Sanctiegezant David O’Sullivan om export van common high priority goederen naar Rusland een halt toe te roepen.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat microchips uit Nederland toch in Rusland terecht komen?
Het kabinet betreurt het dat goederen van NL oorsprong nog altijd worden teruggevonden in Russische wapenresten en besteedt hier al langere tijd veel aandacht aan.2 Het tegengaan van omzeiling is dan ook een prioriteit van het Nederlandse sanctiebeleid. Naast de internationale inzet zoals hierboven genoemd, doet de overheid uitvoerig onderzoek naar patronen en kenmerken van sanctieomzeiling en combineert dit met actieve outreach en informatievoorziening richting betrokken bedrijven om hen te ondersteunen in hun zorgvuldigheidsonderzoek. De onderzoeksresultaten worden tevens gebruikt om de risicoprofilering bij de Douane verder aan te scherpen. Ook worden alle signalen van omzeiling consequent opgevolgd met onderzoek en waar nodig wordt strikt gehandhaafd.
Bent u van mening dat Nederlandse bedrijven als NXP en Nexperia voldoende doen om te checken wat er met hun chips gebeurt nadat die de fabriek verlaten hebben? Zo niet, wat kunnen deze bedrijven volgens u meer doen, en op welke wijze kan het kabinet daarbij helpen?
Het kabinet doet geen uitspraken over contacten met individuele bedrijven. Het kabinet werkt intensief samen met bedrijven waarvan goederen bijzonder gevoelig zijn voor sanctieomzeiling. De algemene indruk van het kabinet is dat deze bedrijven zich met toewijding inzetten om de omzeiling van hun goederen te voorkomen. We moeten echter realistisch zijn over de mate van invloed die deze specifieke bedrijven kunnen uitoefenen op goederenstromen in een wereldwijde markt waarin veel landen zich niet gebonden voelen aan Westerse sancties jegens Rusland.
Ziet u mogelijkheden voor de inlichtingendiensten om te helpen om malafide tussenhandelaren in het buitenland aan te pakken?
Over de inzet en/of informatiepositie van de inlichtingendiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn er in het 14e sanctiepakket van de Europese Unie (EU) aanvullende maatregelen genomen met als doel om Rusland minder toegang te geven tot hoogwaardige technologie zoals computerchips? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Ja, de maatregelen rondom de zogenaamde common high priority (CHP) goods – waaronder computerchips – zijn in de afgelopen pakketten aangescherpt. Het 14e pakket bevat onder andere een due diligence plicht voor exporteurs van CHP-goederen. Ook zijn er maatregelen genomen t.a.v. dochterondernemingen van EU-bedrijven die gevestigd zijn buiten de EU.
Bovendien zijn er via bijlage IV van de sanctieverordening (Verordening (EU) 2014/833) maatregelen genomen tegen specifieke tussenhandelaren waarvan bekend is dat zij een groot aandeel hebben in omzeiling. Deze bijlage vormt een overzicht van entiteiten waarmee EU-bedrijven geen handel mogen drijven en deze beperkt zich niet tot Russische entiteiten. Tijdens de laatste onderhandelingen zijn onder andere negentien Chinese en negen Turkse bedrijven toegevoegd.
Kunt u aangeven in hoeverre de Europese sanctiepakketten verschillen van de aanvullende sancties die de Verenigde Staten vorige maand hebben aangekondigd, waarbij ook Chinese tussenhandelaren gesanctioneerd worden die microchips aan Rusland leveren?2
EU sanctiepakketten jegens Rusland worden in hoge mate afgestemd met partnerlanden waaronder de Verenigde Staten. Wel is het zo dat er verschillen zijn op het gebied van personen en entiteiten die door partners zijn gesanctioneerd. Zo heeft de Verenigde Staten al aan meer Chinese entiteiten handelsrestricties opgelegd dan de EU.
Bent u bekend met het eindrapport van de monitoringscommissie voor de Landelijke Eenheid (Commissie-Schneiders) en het gegeven dat de Commissie-Schneiders op korte termijn haar werkzaamheden beëindigt conform artikel 5 van het Instellingsbesluit?
Ja.
En bent u bekend met het feit dat het toezicht op de opvolging van de gedane aanbevelingen na de overdracht zal worden uitgevoerd door de Inspectie Justitie en Veiligheid?
Zoals aangegeven in het Tweede Halfjaarbericht politie 2023 van 7 december 2023 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven dat de monitoringscommissie in juli 2024 met een eindrapportage zou komen en dat in het afgelopen half jaar is gewerkt aan een zorgvuldige overdracht tussen de commissie Schneiders en de Inspectie Justitie en Veiligheid. De transitie bij de Landelijke Eenheden (LE-en) gaat een volgende fase in. Om de voortgang te volgen zijn de volgende afspraken gemaakt. Toezicht op en sturing geven aan de opvolging van de gedane aanbevelingen is een verantwoordelijkheid van de korpsleiding en in het verlengde daarvan de leidingen van de landelijke eenheden. Met de korpschef is afgesproken dat er een intern monitoringsproces wordt ingericht waarbij de uitkomsten door de korpsleiding worden gevolgd. De commissie Schneiders heeft ook naar deze aanpak gekeken. De korpschef heeft daarbij de heer Schneiders gevraagd om formeel als adviseur bij dit proces betrokken te blijven. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft daarnaast gesprekken gevoerd met de commissie Schneiders om tot een goede overdracht van taken te komen. Zij zal haar toezicht op de LE-en nog verder uitwerken. Het toezicht van de Inspectie richt zich in ieder geval op de kwaliteit van de taakuitvoering. Het departement houdt vanuit haar reguliere rol toezicht op beheersaspecten.
Deelt u mening dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen monitoringscommissie is, maar toezichthouder op uitvoering van beleid? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt primair toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering en geeft daarmee dus een andere invulling aan haar werkzaamheden dan een monitoringscommissie. Vanuit haar onafhankelijke positie als toezichthouder staat het de Inspectie vrij om haar werkwijze te kiezen en dat kan ook zijn het monitoren van de taakuitvoering. Daarmee heeft de Inspectie eerder ruimschoots ervaring opgedaan.
De door de Commissie-Schneiders gedane 20 aanbevelingen worden momenteel opgevolgd en vanuit de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties (LX) en Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies (LO) komt het geluid dat de overdracht te vroeg is, omdat de transitie nog niet is afgerond en de beide eenheden nog niet goed geborgd zijn binnen de Nationale Politie, herkent u dit?
Ik zie deze transitie, net als alle vergelijkbare trajecten gericht op cultuurverandering en doorontwikkeling, als een meerjarige inspanning en niet als een afgeronde zaak. Daarom is juist nu belangrijk om met formeel toezicht een vinger aan de pols te houden bij dit voor de politie cruciale veranderingsproces. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpsleiding betrokken blijven. De korpsleiding en ik zijn ervan overtuigd dat er dankzij de grote inspanningen van alle medewerkers van de Landelijke Eenheden nu een gedegen fundament ligt waarop de Landelijke Eenheden verder kunnen bouwen en de veranderingen verder kunnen worden geborgd.
Een van de onderwerpen was ook de belofte dat de werkvloer blijvend gehoord en gezien zou worden, ook zonder dat over de schouders van de leiding wordt meegekeken, maar hoe wordt het geluid van de werkvloer (het personeel, al dan niet via de medezeggenschap of de bonden) over de opvolging van deze aanbevelingen voortaan betrokken en gehoord, hoe is dat gewaarborgd aangezien de Inspectie Justitie en Veiligheid hier zeer waarschijnlijk geen rol in heeft gezien haar taak tot «slechts» controle van op de uitvoering van beleid?
De korpschef heeft mij verzekerd dat het uitgangspunt van zowel de korpsleiding als de leiding van beide landelijke eenheden blijft om bij alle ontwerpvraagstukken medewerkers te betrekken, hen in de gelegenheid te stellen te participeren en leidinggevenden te stimuleren hier ook actief op in te zetten. Bij deze ontwerpvraagstukken staat het vak centraal, iets waar medewerkers vanuit hun rol als expert bij uitstek de toekomst van hun vakgebied mede kunnen vormen. Dit gebeurt in ontwerpteams waarin de werknemers kunnen deelnemen. Leidinggevenden binnen de landelijke eenheden worden gestimuleerd om goede ambassadeurs voor de benodigde cultuurverandering te zijn. Samen met de werkvloer wordt per team bekeken welke behoefte er is binnen het team en op welke manier cultuurverandering het beste gestimuleerd kan worden. Daarnaast blijft informatievoorziening aan en communicatie met de medewerkers over de transitie onverminderd doorgang vinden, onder meer in de vorm van interactieve medewerkersbijeenkomsten. Met behulp van flitspeilingen wordt naar de inbreng van medewerkers gevraagd en wordt hun actieve betrokkenheid gestimuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 6 voor betrokkenheid bonden en medezeggenschap. De Inspectie Justitie en Veiligheid bepaalt eigenstandig welke zaken zij van belang acht te toetsen.
Bent u er van op de hoogte dat niet alleen de Nederlandse Politiebond van mening is dat de transitie nog niet is afgerond, maar ook de politievakbonden en beide ondernemingsraden hun zorgen hebben over hoe meldingen en opvolging van de aanbevelingen gemonitord gaan worden na de overdracht?
Deze zorgen zijn bij mij bekend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een intern monitoringsproces ingericht. De korpschef heeft bij mij aangegeven dat de korpsleiding periodiek blijft reflecteren met vertegenwoordigers van de medezeggenschap en de vakbonden op het transitieproces.
En zo ja, deelt u de mening dat de Commissie-Schneiders nog zou moeten aanblijven om de opvolging van de door haar gedane aanbevelingen te blijven monitoren en pas nadat de splitsing van de Landelijke Eenheid in bovengenoemde onderdelen is afgerond en voldoende inbedding daarvan in de (structuur van de) Nationale Politie is geborgd, haar werkzaamheden beëindigt?
Zoals aangegeven bij vraag 4 realiseer ik mij dat dit traject meerjarige inspanning vraagt. Ik heb daarbij gezien wat een enorme prestatie de medewerkers en de leiding van de landelijke eenheden hebben neergezet de afgelopen jaren. De splitsing van de Landelijke Eenheid is goed verlopen en de basis voor verandering is gelegd. De transitie gaat nu een nieuwe fase in. De leidingen van de landelijke eenheden en de korpschef moeten nu zelf invulling en sturing geven aan dit proces. Via een stevige interne monitor op de voortgang en het toezicht door de Inspectie kan de voortgang goed worden gevolgd. Zoals eerder aangegeven zal de heer Schneiders formeel als adviseur van de korpschef betrokken blijven.
En zo ja, bent u bereid om in dat kader op (zeer) korte termijn met de heer Schneiders in overleg te treden en hem te verzoeken of hij bereid is om met de Commissie-Schneiders de monitoringsactiviteiten voort te zetten en zo ja, wat hij hiervoor nog nodig heeft en de Commissie-Schneiders hierin te faciliteren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.
De ernstige vervuiling met PFAS op Vliegbasis Gilze-Rijen en elf andere defensieterreinen |
|
Hanneke van der Werf (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Kajsa Ollongren (D66), Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Pointer (KRO-NCRV) waaruit blijkt dat Vliegbasis Gilze-Rijen en elf andere defensieterreinen ernstig vervuild zijn met PFAS?1
Ja, de berichtgeving van Pointer (KRO-NCRV) is bekend. De bodemmetingen waar in deze mediaberichten over wordt gesproken, zijn in opdracht van Defensie uitgevoerd.
PFAS is een verzamelnaam van duizenden verschillende stoffen die langdurig wereldwijd worden toegepast in veel verschillende producten. Daarmee is PFAS niet alleen een probleem van Defensie, maar is het een (inter)nationaal probleem. Door de brede toepassing komt PFAS ook op heel veel verschillende manieren terecht in onze leefomgeving. Bijvoorbeeld via huisstof, of via het spoelwater van de wasmachine, of als kleding een klein deel van de waterafstotende coating verliest.
Omdat er nog weinig kennis en ervaring beschikbaar is als het gaat om PFAS en saneringstechnieken, sluit Defensie aan bij (inter)nationale kennisnetwerken om de ontwikkelingen te volgen en kennis en ervaringen uit te wisselen met partners. Daarnaast heeft Defensie een kennisprogramma PFAS geïnitieerd. Hiermee stimuleert Defensie de ontwikkeling van kennis en innovatie voor PFAS-saneringen zowel voor Defensie als de rest van Nederland. Dit kennisprogramma maakt deel uit van de sinds 2022 bestaande programmatische PFAS-aanpak van Defensie, gericht op inzicht vergaren en het voorkomen van blootstelling aan en verspreiding van PFAS. De stappen die worden genomen bij het risicogestuurd handelen en saneren worden toegelicht in antwoord 6.
Kunt u bevestigen dat bijna alle bodemmonsters op Vliegbasis Gilze-Rijen de norm voor ernstige bodemverontreiniging overschrijden, en dat op één plek de waardes zelfs 56 keer hoger zijn dan de norm?
Op basis van een historisch vooronderzoek zijn er op de vliegbasis Gilze-Rijen 9 deellocaties gedefinieerd waar de verwachting was dat er PFAS in de bodem zou worden aangetroffen. Dit bleek op 6 van de 9 deellocaties ook het geval. Al deze deellocaties zijn gerelateerd aan het gebruik van PFOS-houdend blusschuim in het verleden. In de loop van de tijd zijn de grenswaarden voor PFOS fors aangescherpt op basis van voortschrijdende inzichten.
Op Gilze-Rijen is in de grond op één plek maximaal 3.300 μg/kg aan PFOS gemeten. Dat is een overschrijding van 56 maal de huidige INEV-waarde2. Hierbij wordt opgemerkt dat de bodemverontreiniging in kaart is gebracht. Deze plek is een uitzondering en heeft een beperkte omvang.
Wat is uw reactie op de bevindingen van toxicoloog Jacob de Boer, die stelt dat de gemeten waardes op Vliegbasis Gilze-Rijen de hoogst gemeten PFAS-vervuiling in Nederland zijn, na Vliegbasis Leeuwarden?
We kunnen niet nagaan of deze bevinding correct is. We vinden het werken en leven in een gezonde, veilige en duurzame omgeving belangrijk en zijn ons bewust van de ernst en omvang van de verontreinigingen. Voor de locaties waarvan verontreiniging bekend is, werkt Defensie in overleg met ILT en regionale partners aan een risicogestuurde aanpak. Metingen en bodemonderzoeken zijn hier een onderdeel van.
Ten tijde van het verbod op PFOS in blusschuim in 2006 en lange tijd daarna was het risico dat het voormalige gebruik van PFOS-houdend blusschuim kon hebben geleid tot ernstige bodemverontreiniging niet in beeld. In de loop van de tijd zijn de grenswaarden voor PFOS fors aangescherpt op basis van voortschrijdende inzichten3. In 2016 is het expertisecentrum PFAS opgericht en zijn de eerste onderzoeken van de bodem op de aanwezigheid van PFOS uitgevoerd. Er was toen nog geen norm beschikbaar waaraan de resultaten konden worden getoetst. De eerste onderzoeken zijn in 2017 getoetst aan een door het Expertisecentrum PFAS afgeleide INEV-waarde van 6.600 μg/kg voor PFOS in de bodem.
Door het RIVM is op 5 maart 2020 de eerste INEV-waarde voor PFOS vastgesteld. Deze was 110 μg/kg. Op 2 mei 2022 is de INEV-waarde voor PFOS bijgesteld naar 59 μg/kg, waarbij de Staatssecretaris van IenW heeft aangegeven dat tot nader order gebruik kan worden gemaakt van deze INEV-waarde.
Welke maatregelen heeft Defensie sinds de metingen in 2019 en 2020 genomen om de vervuiling op Vliegbasis Gilze-Rijen en de andere genoemde defensieterreinen aan te pakken?
Defensie heeft in overleg met bevoegd gezag en overige betrokkenen de volgende maatregelen genomen:
Voor de overige locaties wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 6 en 7.
Waarom zijn de meetresultaten van de vervuiling op Vliegbasis Gilze-Rijen, die dateren van 2019 en 2020, niet eerder openbaar gemaakt?
De grenswaarden voor risico’s zijn in de loop van de tijd fors aangescherpt. In augustus 2020 is voor deze verontreiniging een beschikking ernst en spoedeisendheid aangevraagd bij de omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, die op 8 maart 2021 is afgegeven. Het bevoegd gezag is dus op de hoogte van de verontreiniging en het onderzoek.
Welke stappen heeft Defensie ondernomen nadat in 2022 melding werd gemaakt van de vervuiling bij de toezichthouder, de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Defensie heeft in 2020 de OMWB geïnformeerd over de PFAS-verontreiniging op vliegbasis Gilze-Rijen. Vervolgens heeft Defensie in 2021 de gemeente Gilze en Rijen en in 2022 de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd. Daarmee voldoet Defensie aan de wettelijke verplichting om de onderzochte en bekende verontreiniging te melden.
Defensie werkt in overleg met ILT en regionale partners, een risicogestuurde aanpak uit. Een risicogestuurde aanpak houdt in dat de uitvoeringsmaatregelen van de sanering worden bepaald op basis van risico’s. Hiervoor worden eerst op basis van historisch gebruik de verdachte locaties in beeld gebracht. Daarna wordt met nader onderzoek bepaald of er humane-, verspreidings- of ecologische risico’s aanwezig zijn, die aanleiding geven tot versnelde maatregelen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de bedreiging van drinkwatervoorraden en de invloed op de kwaliteit van oppervlaktewater. Indien dergelijke risico’s aanwezig zijn, worden in overleg met het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk maatregelen genomen. Indien dergelijke risico’s er niet zijn, worden eveneens in overleg met het bevoegd gezag op een natuurlijk moment, zoals bouwwerkzaamheden, duurzame maatregelen genomen.
Defensie stimuleert de ontwikkeling van kennis en innovatie voor PFAS-saneringen zowel voor Defensie als de rest van Nederland. Zo sluit Defensie aan bij (inter)nationale kennisnetwerken om de ontwikkelingen te volgen en kennis en ervaringen uit te wisselen met partners. Daarnaast heeft Defensie een kennisprogramma PFAS geïnitieerd. Dit programma is gekoppeld aan de sanering van de voormalige vliegbasis Soesterberg en bekijkt PFAS integraal vanuit de aspecten milieu, veiligheid en gezondheid van het personeel. Met het programma brengen we bovendien de kennis en innovatie op het gebied van gedrag van stofeigenschappen van PFAS, saneringsmogelijkheden en de (financiële) gevolgen beter in kaart. Dit kennisprogramma maakt deel uit van de sinds 2022 programmatische PFAS-aanpak van Defensie, gericht op inzicht vergaren en het voorkomen van blootstelling aan en verspreiding van PFAS. Hierin is onder meer aandacht voor de impact van de aankomende Europese PFAS-restrictie op Defensie, het risicogestuurd handelen en saneren. De Staatssecretaris van IenW heeft daarnaast recent de start van een breed kennis- en Innovatieprogramma PFAS in bodem en water aangekondigd (Kamerstuk 30 015 en 35 334, nr. 122).
Wat zijn de specifieke plannen van Defensie voor de sanering van de vervuilde terreinen en wat is de verwachte tijdlijn voor deze sanering?
Defensie kan de specifieke plannen en tijdlijnen voor saneren nu nog niet aangeven, wel kunnen we toelichten welke stappen worden doorlopen bij een risicogestuurde aanpak. Zoals bij antwoord 6 is toegelicht, brengt Defensie hiervoor eerst de risico’s in beeld. Hierbij merken we op dat het storten van PFAS-verontreinigde grond voorlopig nog een probleem is. Stortplaatsen nemen namelijk bij voorkeur geen grote hoeveelheden of te sterk verontreinigde PFAS-verontreinigde grond in vanwege het risico op uitspoeling van PFAS in relatie tot de lozingseisen in hun vergunning.
Voor de locaties waar geen directe risico’s zijn, kijkt Defensie uit naar de Handreiking zorgplicht bij bodemverontreiniging met PFAS van IenW. De handreiking wordt in het najaar van 2024 verwacht.
Welke maatregelen worden genomen om verdere vervuiling van de bodem en het oppervlaktewater rondom de genoemde defensieterreinen te voorkomen?
Sinds 2006 mag volgens Europese richtlijnen niet meer worden gewerkt met PFOS-houdend blusschuim. De vliegbases van Defensie houden zich aan dit verbod.
Verder zijn meerdere waterschappen waaronder het waterschap Brabantse Delta extra onderzoek gestart naar PFAS in oppervlaktewater en waterbodem. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek en de gegevens van Defensie over de bodem- en grondwaterverontreiniging wordt in overleg met het bevoegd gezag en andere betrokkenen bepaald of er beheersmaatregelen nodig zijn om verspreiding of uitspoeling te voorkomen.
Wat is uw visie op de toekomstige preventieve maatregelen die Defensie kan nemen om dergelijke ernstige vervuilingen in de toekomst te voorkomen?
Defensie werkt niet meer met PFOS-houdend blusschuim. Verder gaan we voorkomen dat we onnodig producten met PFAS kopen, terwijl er alternatieven zijn zonder PFAS. Op dit moment brengt Defensie in kaart welke producten PFAS bevatten en of hier bruikbare alternatieven voor ingezet kunnen worden. Het is echter niet altijd bekend waar PFAS in zit omdat er geen meldingsplicht is voor fabrikanten. Verder is Nederland samen met Denemarken, Noorwegen, Duitsland en Zweden indiener van het restrictievoorstel voor PFAS in de EU4.
Zijn er al gezondheidsrisico’s vastgesteld voor personeel en omwonenden als gevolg van de vervuiling met PFAS op deze defensieterreinen? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze risico’s te mitigeren?
Op basis van de aanwezige bodemverontreiniging, het huidige terreingebruik en de huidige inzichten zijn tot op heden op de defensielocaties geen gezondheidsrisico’s geconstateerd. Mochten er wel gezondheidsrisico’s worden geconstateerd, dan zullen we hier kordaat op handelen. Voor de algemene gezondheidsrisico’s van PFAS verwijzen we naar het RIVM (www.RIVM.nl/PFAS).
Zijn er nog andere defensieterreinen in Nederland waar PFAS-vervuiling een probleem kan zijn? Zo ja, welke en wat wordt er gedaan om dit in kaart te brengen en aan te pakken?
Defensie onderzoekt samen met het Rijksvastgoedbedrijf of er nog meer locaties zijn met verontreiniging. Het gaat vooral om brandweeroefenterreinen of andere plekken waar geblust is in het verleden. De PFAS-verontreiniging op de volgende locaties zijn eind 2022 gemeld bij bevoegd gezag:
Kunt u toezeggen dat u de Kamer periodiek op de hoogte zult houden van de voortgang van de saneringswerkzaamheden en de resultaten van eventuele vervolgonderzoeken naar PFAS-vervuiling op defensieterreinen?
Ja.
Het falend arrestantenvervoer in de Achterhoek. |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Omroep Gelderland «Politie zegt «sorry» voor falend arrestantenvervoer in Achterhoek»?1
Ja.
Bent u bekend met de sluiting van het cellencomplex in Doetinchem in 2020 en de oprichting van een vervoersdienst voor arrestanten naar Arnhem en Borne, ondanks protesten van lokale burgemeesters, met als doel te voorkomen dat politiemedewerkers veel tijd kwijt zouden zijn aan het vervoeren van verdachten?
Ja. Ik heb de Kamer hierover eerder geïnformeerd. Zo zijn onder andere de uitkomsten van de analyse van onderzoeksbureau AEF op uw verzoek ter vertrouwelijke inzage ter informatie gedeeld met uw Kamer2 (d.d. 11 december 2020, kenmerk 313241) evenals de wijze waarop de afstemming hierover met het bestuurscollege heeft plaatsgevonden.
Bent u op de hoogte van de recente evaluatie waaruit blijkt dat de vervoersdienst voor arrestanten in de Achterhoek niet naar behoren functioneert en dat dit niet heeft geleid tot een significante afname van de werkbelasting voor de lokale politie? Zo ja, wat is uw reactie hier op?
Ja, ik heb me hierover laten informeren. Ik heb van de politie vernomen dat uw vraag doelt op de tweede evaluatie naar de nieuwe werkprocessen naar aanleiding van de sluiting van de cellencomplexen in 2020. De politie heeft deze evaluatie met het lokale gezag besproken.
Uit de evaluatie blijkt dat de vervoersdienst in de huidige vorm van beperkte toegevoegde waarde is. De belangrijkste reden hiervoor is de grootte van de politie-eenheid, waardoor het niet mogelijk is gebleken om de gehele eenheid te ondersteunen in het vervoer en het aantal basisteams nog steeds zelf de arrestanten moet vervoeren. Het lokale gezag heeft op voorstel van de politie daarop besloten om de vervoersdienst voor arrestanten op te heffen en de formatie die daarmee vrijkomt als gebiedsgebonden politie-formatie toe te voegen aan de basisteams die een reistijd naar een cellencomplex hebben van meer dan 60 minuten (heen en terug). Met de extra formatie gaan deze teams weer zelf arrestanten vervoeren en op momenten dat er geen arrestanten zijn, kan deze formatie worden ingezet voor het lokale politiewerk.
Kunt u aangeven waarom de implementatie van deze vervoersdienst niet heeft geresulteerd in de beoogde vermindering van de belasting van politiemedewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de politie Oost-Nederland, ondanks dat het de grootste politieregio van Nederland is, minder capaciteit lijkt te hebben vergeleken met andere regio's, wat volgens burgemeester Boumans van Doetinchem heeft geleid tot een aanzienlijke daling van 45 procent in het aantal insluitingen, een ontwikkeling die hij als pijnlijk en onwenselijk beschouwt?
De druk op de capaciteit is niet alleen in de Achterhoek en in de eenheid Oost-Nederland voelbaar, maar overal in Nederland binnen de hele politieorganisatie. De politie zet alles op alles om nieuwe medewerkers te werven en op te leiden. Tegelijkertijd is de verwachting dat de druk op de politiecapaciteit zal aanhouden. Hierom zijn er scherpe keuzes nodig waar wij de politie voor inzetten.
De sterkte van de eenheid Oost-Nederland, en die van alle andere eenheden, is gebaseerd op de huidige sterkteverdeelsystematiek. In overleg met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is de ontwikkeling van een nieuwe sterkteverdeelsystematiek aanbesteed en op dit moment in uitvoering. De resultaten daarvan worden eind dit jaar verwacht. De nieuwe systematiek wordt in afstemming met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie ontwikkeld en is bedoeld voor de verdeling van nieuwe politiesterkte.
Voor het vervoer van arrestanten wordt binnen de eenheid Oost-Nederland nu voorzien in een compensatie voor de Achterhoek van 2,6 fte. De burgemeester van Doetinchem geeft aan dat een goede bijdrage te vinden die niet wegneemt dat de politiecapaciteit schaars is. De meldkamer heeft bijvoorbeeld de taak ervoor te zorgen dat er een juiste verdeling is van voertuigen (auto’s met politiemedewerkers) binnen een bepaald werkgebied, ook in de nacht wanneer politiemedewerkers bezig zijn met arrestantenvervoer. Dat kan bijvoorbeeld ook betekenen dat de route van auto’s van nabijgelegen basisteams wordt verlegd.
Hoe beoordeelt u de effecten van de genoemde capaciteitsproblemen op de veiligheid in de Achterhoek, vooral gegeven het feit dat soms maar twee agenten beschikbaar zijn voor de halve regio tijdens nachtelijke uren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheid om boa's in te zetten voor het arrestantenvervoer om zo de druk op de politiecapaciteit te verlichten? Zo ja, welke stappen overweegt u te nemen?
Het vervoeren van arrestanten is onderdeel van de wettelijke politietaak die volgt uit de Politiewet 2012. Sinds 2019 zet politie ATH-politiemedewerkers met een boa aanwijzing in op arrestantentaken. Hieronder vallen zowel arrestantenvervoer als arrestantenverzorging. Een overheveling van deze taak naar een andere organisatie die boa’s in dienst heeft, is op dit moment niet aan de orde.
Bent u het ermee eens dat de situatie in de Achterhoek opnieuw de dringende noodzaak benadrukt voor een snelle en rechtvaardige herverdeling van politiecapaciteit over het land? Zo ja, kunt u toelichten waarom er tot op heden onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het implementeren van een evenwichtige verdeelsleutel?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten welke stappen wel zijn gezet in de ontwikkeling van een nieuwe politieverdeelsleutel, en hoe deze is gebaseerd op objectieve criteria, inclusief een sterkte-zwakteanalyse van de huidige agentendistributie en het adresseren van specifieke regionale uitdagingen, zoals aanrijtijden en grensoverschrijdende problematiek, conform de unaniem gesteunde motie van de leden Van der Werf en Kuik uit juli 2023?2, 3
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen overweegt u nog meer te nemen om te zorgen dat de politiecapaciteit in Oost-Nederland, de grootste politieregio van Nederland, op een adequate manier wordt versterkt?
De kabinetten Rutte III en IV hebben de formatie van de politie met circa 4.000 fte uitbreid, waaronder de 700 fte agenten voor basisteams uit de motie Hermans. Voor de eenheid Oost-Nederland gaat het om 110 extra fte. Deze uitbreiding vindt plaats in een periode van grote uitstroom door de pensioengolf en aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt. Het kost tijd om deze uitbreidingen van de politiecapaciteit volledig te realiseren.
Een fiscaal neutraal pensioenkader in de tweede en derde pijler |
|
Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt de mening dat – zoals geconstateerd in de memorie van toelichting van de Wet Toekomst Pensioenen1 – er een toenemend belang is van een arbeidsvormneutraal pensioenkader?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat een fiscaal gelijk speelveld voor pensioenopbouw in de tweede en derde pijler bewerkstelligd wordt, voor zowel werknemers als ondernemers?
Zoals in de memorie van toelichting op de Wet toekomst pensioenen is opgenomen, is het kabinet van mening dat er een toenemend belang is van een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Dit betekent echter niet dat het fiscale kader voor pensioenopbouw voor werknemers en ondernemers identiek zou moeten zijn. Sommige verschillen zijn er vanwege het verschillende karakter van de arbeidsvormen (bij ondernemers met een eenmanszaak is er bijvoorbeeld geen sprake van diensttijd). Wel ben ik van mening dat waar wenselijk en mogelijk, een zo arbeidsvormneutraal pensioenkader zou moeten bestaan.
Klopt het dat voor ondernemers in de tweede pijler «pensioenaanspraken volgens een verplichte bedrijfs- of beroepspensioenregeling» vrijgestelde winstbestanddelen zijn2 en dus het arbeidsinkomen verlagen met gevolg voor de hoogte van de arbeidskorting?
Dat klopt.
Klopt het dat pensioenopbouw in de derde pijler voor ondernemers het arbeidsinkomen niet verlagen en daarom een verschillend effect hebben op de hoogte van de arbeidskorting ten opzichte van pensioenopbouw in de tweede pijler?
Dat klopt.
Klopt het dat voor werknemers een soortgelijk verschil in doorwerking op de arbeidskorting bestaat voor pensioenopbouw in de tweede en derde pijler?
Dat klopt.
Klopt het dat dit in de praktijk betekent dat zelfstandigen, die vaker pensioen opbouwen in de derde pijler, niet dezelfde behandeling genieten als werknemers?
Dat klopt wat betreft de uitwerking op de hoogte van de arbeidskorting. Voor zowel de tweede als de derde pijler geldt dat de premieruimte in principe gelijk is. Voor beiden geldt een maximale premie-inleg van 30% van de grondslag (waarbij de compensatieruimte in de tweede pijler vanwege de Wet toekomst pensioenen buiten beschouwing wordt gelaten). Hierbij wordt de fiscale ruimte in de derde pijler verminderd met de reeds benutte ruimte in de tweede pijler (ook wel imputatie genoemd).
Welke andere fiscale verschillen bestaan tussen pensioenopbouw in de tweede of derde pijler vanwege deze definitie van arbeidsinkomen?
Wij hebben geen andere fiscale verschillen tussen pensioenopbouw in de tweede of derde pijler vanwege deze definitie van arbeidsinkomen in beeld.
Welke andere verschillen ziet u in de behandeling van pensioenopbouw in de tweede of derde pijler?
De meest in het oog springende fiscale verschillen tussen de tweede en derde pijler zal ik hieronder opsommen.
Naast bovenstaande fiscale verschillen zijn er nog andere fiscale verschillen die vooral samenhangen met de aard van de tweede of derde pijler. Zo wordt voor de tweede pijler de pensioenopbouw gebaseerd op het inkomen van het jaar van pensioenopbouw. Voor de derde pijler wordt vanwege administratieve redenen het inkomen uit het voorafgaande jaar aan het jaar van opbouw gehanteerd. Ook een fiscaal verschil is dat een lijfrente bijvoorbeeld door een bank kan worden uitgevoerd, voor een pensioenregeling is dat niet het geval. Niet fiscale verschillen zijn er ook vanwege van toepassing zijnde civiele wetgeving. Voor de tweede pijler is bijvoorbeeld, met uitzondering van de directeur-grootaandeelhouder, de Pensioenwet van toepassing. Deze wet kent onder andere regels ter bescherming van werknemers (informatieplichten, gelijke behandeling, premievaststelling en dergelijke). Deze verschillen raken echter niet de maximale premie-inleg voor pensioenopbouw of de opbouw van een lijfrente. Deze verschillen worden hier dan ook niet verder uitgewerkt.
Welke andere verschillen ziet u in de behandeling van pensioenopbouw voor werknemers of zelfstandige ondernemers?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 8.
Vindt u het wenselijk om het onderscheid tussen de tweede en derde pijler in de definitie van het arbeidsinkomen weg te nemen?
Vanuit het perspectief van het streven naar een arbeidsvormneutraal pensioenkader zou het voor de hoogte van de arbeidskorting geen verschil moeten maken of een belastingplichtige voor de oude dag spaart in de tweede of derde pijler. Het aanpassen van de definitie van arbeidsinkomen is echter niet in alle gevallen gunstig voor belastingplichtigen die in de derde pijler sparen: in sommige gevallen is het voor de hoogte van de arbeidskorting gunstiger om een hoger arbeidsinkomen te hebben. Dit heeft te maken met de wijze waarop de hoogte van de arbeidskorting wordt berekend. Anderzijds zal in de meeste gevallen een gelijke behandeling van de tweede en derde pijler op dit punt ertoe leiden dat de hoogte van de arbeidskorting hoger zal zijn voor belastingplichtigen die in de derde pijler sparen. Vanuit het perspectief naar het streven naar een arbeidsvormneutraal pensioenkader is dit verschil niet goed te onderbouwen wanneer de ene werknemer pensioen opbouwt in de tweede pijler en de andere werknemer in de derde pijler. Hier staan geen andere verschillen in fiscale behandeling tegenover. Ook wanneer een werknemer pensioen opbouwt in de tweede pijler en een ondernemer in de derde pijler is dit specifieke verschil niet goed te onderbouwen vanuit het perspectief naar het streven naar een arbeidsvormneutraal pensioenkader. Tegelijkertijd zijn er ook andere verschillen in de fiscale behandeling van werknemers en ondernemers die juist in het voordeel uitvallen voor ondernemers, zoals de fiscale ondernemersfaciliteiten en de Aof-premie. Ook zal voor een eventuele aanpassing nader gekeken moeten worden naar de impact op uitvoering van het stelsel. Voor een antwoord op deze vraag is het dan ook belangrijk deze andere perspectieven mee te wegen in de afweging om tot een wetswijziging over te gaan.
Zo ja, op welke manier wilt u dit onderscheid wegnemen?
Als ervoor wordt gekozen om dit onderscheid weg te nemen, zullen de uitgaven voor inkomensvoorzieningen (zoals premies voor lijfrenten, maar ook voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen), het arbeidsinkomen verminderen voor de toepassing van de arbeidskorting. Hierna zal de arbeidskorting gelijk zijn, ongeacht in welke pijler voor pensioen wordt gespaard. Een dergelijke maatregel heeft echter budgettaire gevolgen: het meetellen van de uitgaven voor inkomensvoorzieningen voor bepaling van de arbeidskorting kost (afgerond) 110 miljoen euro per jaar. Daarnaast zal nog bezien moeten worden welke uitvoeringsgevolgen dit heeft voor de Belastingdienst. Een eerste inschatting van de impact op de systemen van de Belastingdienst is dat voor implementatie van deze maatregel (middel) grote structuuraanpassingen nodig zijn.
Een andere mogelijkheid is om de arbeidskorting niet af te bouwen met het inkomen. In dat geval is het verschil in inkomensbegrip niet meer relevant. Ook leidt deze optie tot een transparanter belastingstelsel. In het Rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief3 en de Evaluatie Heffingskortingen en Tariefstructuur4 is deze optie ook uiteengezet. Ook het verlagen van de arbeidskorting kan leiden tot minder verschillen.
Het aanpassen van het verschil in de wijze waarop pensioenopbouw in de tweede en derde pijler doorwerkt in de hoogte van de arbeidskorting zou ook onderdeel kunnen zijn van een groter pakket met ook andere maatregelen (afbouw ondernemersfaciliteiten, verlagen Aof-premie), zodat het per saldo leidt tot een meer gelijke fiscale behandeling van werkenden.
Ik laat het aan een volgend Kabinet of een dergelijke wetswijziging plaats dient te vinden en hoe deze gedekt dient te worden.
Weren van drugscriminelen uit het zorgdomein |
|
Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Drugscrimineel was baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan jeugdhulp Friesland» van 19 augustus 2023?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen een enorm risico opleveren, niet alleen omdat patiënten en cliënten hierdoor verstoken blijven van goede zorg, maar ook omdat zij gevaar lopen om slachtoffer te worden van, of geronseld te worden voor criminele praktijken?
Ja, die conclusie onderschrijf ik.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) en het Regionale Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland is gebleken dat alleen al in de regio Twente in 2021 zeker 22 zorgbedrijven actief waren die door criminele netwerken zijn opgezet?
Het onderzoek waaraan wordt gerefereerd betreft een onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude in samenwerking met het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC ON). De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het rapport «Verwevenheid zorg & criminaliteit» op 15 januari 20212 aan uw Kamer aangeboden.
Door het fenomeen nadrukkelijker te agenderen zijn inmiddels vele gemeenten bewust gemaakt van deze problematiek. Voor een uitgebreide reactie op dit rapport verwijs ik uw Kamer naar de Kamerbrief van 15 januari 2021.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal zorgbedrijven in handen van (drugs)criminelen dat in de rest van Nederland actief is? Zo nee, kunt u hier een onderzoek naar instellen?
Er is geen overzicht waaruit direct het aantal zorgbedrijven in Nederland dat in handen is van (drugs)criminelen volgt. Wel is via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning onderzoek gedaan naar kwetsbaarheden en risico’s in de zorg, gebaseerd op gegevens van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze pilot is uitgevoerd met vier grote gemeenten (Rotterdam, Tilburg, Maastricht en Zwolle), Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en andere relevante domeinexperts. De resultaten van het onderzoek zijn beschikbaar op het dashboard op www.zichtopondermijning.nl. Daar is ook verdiepende informatie en een toelichting te vinden op de uitgevoerde analyses.
In deze pilot is -aan de hand van deze gegevens en CBS-gegevens- inzichtelijk gemaakt hoeveel zorgaanbieders in handen zijn van personen met veroordelingen. Op basis van de resultaten van de pilot zijn de gevalideerde gegevens uitgebreid naar heel Nederland. Van de circa 138.000 zorgaanbieders in Nederland die via de methodiek van het programma Zicht op Ondermijning bij de analyse zijn betrokken zijn er volgens het dashboard 5.750 in handen van personen die in de afgelopen 10 jaar zijn veroordeeld voor een delict. Bij 4.910 hiervan ging het om een misdrijf, waarvan in 660 gevallen om een drugsdelict.
Aan deze cijfers kunnen we geen harde conclusies verbinden over het aantal zorgbedrijven dat in handen is van (drugs)criminelen. Het dashboard geeft hiermee wel inzicht in een aantal risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om algemeen preventief beleid in te zetten op nieuwe zorgaanbieders en alert te zijn op huidige. De uitkomsten van dit onderzoek sluiten aan bij eerdere signalen en onderzoeken van onder andere het IKZ. Het maakt duidelijk dat drugsgerelateerde criminaliteit ook in de zorgbranche voorkomt.
Dit is dermate zorgwekkend en steunt ons in de conclusie dat er voldoende onderzoek is gedaan om nu met voorrang in te zetten op het gezamenlijk nog verder versterken en effectiever maken van de uitvoering.
Heeft de gemeente Smallingerland een Bibob-onderzoek gedaan alvorens Jeugdhulp Friesland in zee ging met het uitzendbureau Ultracare? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat het toepassen van de Wet Bibob een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat overheidsorganen zelf bepalen in welke gevallen en op welke rechtshandelingen (beschikkingen, overheidsopdrachten en/of vastgoedtransacties) zij de Wet Bibob inzetten. Die bevoegdheid vullen zij nader in door middel van beleidsregels, bijvoorbeeld door het formuleren van randvoorwaarden waarbinnen zij het instrument inzetten.
In hoeverre heeft u reeds opvolging gegeven aan de adviezen van commissie-Bosman, en de motie Bikker/van Nispen (Kamerstuk 35 764, nr. 17) om de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob te verbeteren voor gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren?
Om scherp zicht te hebben op de gevolgen van wetgeving voor de uitvoering, zoals de commissie-Bosman adviseert, vinden er structurele overleggen plaats met partijen in de uitvoering, zoals het Landelijk Bureau Bibob, (een vertegenwoordiging van) gemeenten en provincies, de RIEC’s, de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland en het Rijksvastgoedbedrijf. Eventueel gesignaleerde knelpunten worden direct besproken en -voor zover mogelijk- opgelost of meegenomen bij een eventuele volgende wetswijziging.
De motie Bikker/Van Nispen vraagt om een tweejaarlijks inzicht in knelpunten waar bestuursorganen die een verminderd beroep doen op het Landelijk Bureau Bibob tegenaanlopen bij de toepassing van de Wet Bibob. Daarbij is ook verzocht om oplossingsrichtingen. Zoals eerder aangegeven3 zal ik de uitvoering van onder andere deze motie combineren met het uitvoeren van het evaluatieonderzoek Wet Bibob eerste en tweede tranche. De te evalueren wetswijzigingen zullen namelijk van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de Wet Bibob waaraan de motie refereert en ik wil graag een zo volledig mogelijk beeld verkrijgen. Op deze manier, waarbij de wetswijzigingen minstens een jaar in werking zijn, kan ik het beste opvolging geven aan de motie. Ik streef ernaar om dit onderzoek begin 2024 te laten aanvangen.
Heeft u sinds uw aantreden naar uw mening voldoende gedaan om gemeentes en andere overheidsinstanties die Bibob-toetsen uitvoeren in staat te stellen om dit adequaat te kunnen doen?
De Wet Bibob is een veelgebruikt instrument en er is in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het verbeteren van het instrument en de uitvoerbaarheid ervan. Met de wetswijziging eerste tranche is de reikwijdte van de Wet Bibob uitgebreid met alle overheidsopdrachten en hebben bestuursorganen meer bevoegdheden gekregen om het eigen Bibob-onderzoek vorm te geven, waaronder het opvragen van justitiële gegevens over meer personen. In 2022 is de tweede tranche van de Wet Bibob in werking getreden die de mogelijkheden tot informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen en tussen bestuursorganen onderling heeft verruimd. Aan de informatiedeling tussen het Landelijk Bureau Bibob en bestuursorganen is invulling gegeven door middel van het Bibob-register. Ook is het toepassingsbereik uitgebreid met zogenoemde «open house»-constructies in het zorgdomein.
Daarnaast zijn de RIEC’s voorzien van meer en structurele middelen voor hun taakuitoefening, waaronder het ondersteunen van gemeenten bij de toepassing van de Wet Bibob. Overheidsinstanties kunnen zich over het toepassen van de Wet Bibob ook laten voorlichten door het Landelijk Bureau Bibob, dat onderdeel uitmaakt van de screeningsautoriteit Justis en door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gefinancierd wordt. Het Landelijk Bureau organiseert jaarlijks verschillende voorlichtingsactiviteiten, waarin actualiteiten, jurisprudentie en fictieve casuïstiek aan bod komt. Het Landelijk Bureau publiceert op haar website daarnaast factsheets voor het doen van (eigen) onderzoek en heeft daar ook verschillende «veel gestelde vragen» opgenomen. Ten slotte wordt meerdere malen per jaar een nieuwsbrief verstuurd, waarin deze onderwerpen ook terugkomen. Met al zijn voorlichtingsactiviteiten heeft het Landelijk Bureau Bibob een groot bereik onder Bibob-medewerkers door het hele land.
Met bovenstaande ontwikkelingen worden Bibob-medewerkers steeds beter in staat gesteld om de Wet Bibob adequaat uit te voeren. Met het aankomende evaluatieonderzoek van de wijzigingen Wet Bibob eerste en tweede tranche zullen bestaande knelpunten onderzocht worden, zodat de Wet Bibob in de toekomst nog verder kan worden verbeterd.
Heeft het Openbaar Ministerie melding gemaakt van de voor drugscriminaliteit veroordeelde eigenaar van uitzendbureau Ultracare bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Ik kan als Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele zaken.
In hoeverre is de risico-signalerende rol vanuit de Wet controle op rechtspersonen uitgevoerd door Justis met betrekking tot uitzendbureau Ultracare?
Justis analyseert op grond van de Wet controle op rechtspersonen op vastgestelde momenten de gegevens van in Nederland gevestigde rechtspersonen, hun bestuurders en andere functionarissen en hun directe omgeving. Ook uitzendbureaus met de rechtsvorm van een besloten vennootschap vallen onder deze controle. Justis doet geen uitspraken over individuele zaken. In het algemeen kan wel worden toegelicht dat Justis op basis van de beschikbare gegevens beoordeelt of er een verhoogd risico op misbruik bestaat. Als een verhoogd risico wordt geconstateerd, geeft Justis een signaal af aan een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie, die vervolgens bepaalt of en welke interventie passend is.
Was bij het Openbaar Ministerie ten tijde van het onderzoek naar de meldingen over seksueel wangedrag en criminele activiteiten door het personeel van Woodbrookers bekend dat de eigenaar van het uitzendbureau veroordeeld was?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben gemeentes zicht op welke uitzendbureaus worden ingeschakeld door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben?
Het is niet bekend of gemeenten zicht hebben op de inschakeling van uitzendbureaus door zorginstellingen waarmee zij een contract hebben.
Zoals opgenomen in het antwoord op vraag 4, biedt het dashboard Zicht op Ondermijning inzicht in de risico’s in de zorgbranche per RIEC-regio, gemeente en wijk. De uitkomsten hiervan kunnen voor gemeenten aanleiding zijn om (preventief) beleid in te zetten op zowel bestaande als nieuwe zorgaanbieders.
Bent u bereid om te verkennen of het mogelijk is om een bestuursverbod in te voeren wanneer er een ontnemingsvordering mogelijk is, na het plegen van een strafbaar feit?
Het strafrecht kent een aantal vermogenssancties. De officier van justitie kan bijvoorbeeld de bijkomende straf van verbeurdverklaring eisen of een ontnemingsmaatregel voor wat betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen (artikel 33a respectievelijk 36e Wetboek van Strafrecht). Daarnaast bestaat binnen het strafrecht ook het strafrechtelijk bestuursverbod, te weten de ontzetting uit beroep of ambt (artikel 28 Wetboek van Strafrecht). De rechter kan dit als bijkomende straf opleggen. Een ontnemingsvordering staat de ontzetting uit het beroep van een bestuurder niet in de weg. Een verkenning is daarom niet nodig.
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om ondermijnende organisaties uit het zorgdomein te weren? Acht u dit voldoende?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop en het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen en de rechtmatigheid van zorg in het decentrale domein. Het gaat dan om het handhaven van goede kwaliteit, voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Verder fungeert de gemeente als Wmo-toezichthouder als meldpunt voor zogenaamde calamiteiten op het gebied van kwaliteit. Gemeenten worden in de praktijk ondersteund bij de aanpak.
Om zorgfraude te voorkomen of aan te pakken, zijn verschillende handelingsperspectieven en barrièremodellen voor gemeenten beschikbaar, zoals het Twents barrièremodel. In het verlengde hiervan noem ik de proeftuinen Aanpak Zorgfraude die dit jaar met een subsidie van het Ministerie van VWS zijn gestart. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om gedurende drie jaren beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet). Hierbij wordt ook goed regionaal samengewerkt, onder meer met de RIEC’s waar het gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit waar zorgfraude in is betrokken.
In aanvulling hierop zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport in gesprek gaan met onder andere de RIEC’s en de VNG om te bezien op welke manier de uitvoering gezamenlijk effectiever kan worden om criminelen uit de zorg te weren.
Toenemend wantrouwen in de overheid onder jongeren |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radicaal-rechtse ideeën en complottheorieën: jongeren wantrouwen overheid»1 n.a.v. de onderzoeken «Aansluiting jongerenwerk in preventieve wijkaanpak polarisatie en radicalisering»2 en «Polarisatie onder jongeren door de ogen van jeugdprofessionals»?3
Ja.
Herkent u het beeld uit de onderzoeken dat ook onder jongeren het wantrouwen in de overheid groeit? Welke signalen waren hierover al bekend?
Bij de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid zijn verschillende signalen van gemeenten en jeugdprofessionals binnengekomen die aanleiding gaven voor het onderzoek «Polarisatie onder jongeren door de ogen van jeugdprofessionals». Dit betrof bijvoorbeeld een aantal signalen van jeugdprofessionals die worstelden met hun rol en positie als gevolg van discussies en polarisatie rondom vaccinatiekeuze en coronabeleid van de overheid. Zij merkten op dat zij niet voldoende geëquipeerd waren om daar op depolariserende wijze op in te spelen. Het doel van het onderzoek was om beter zicht te krijgen op de behoeften, zorgen, kansen en dilemma’s van uitvoerende jeugdprofessionals op het gebied van preventie en aanpak van ongewenste polarisatie, waaronder verticale polarisatie. Het onderzoek «Aansluiten jongerenwerk in preventieve wijkaanpak polarisatie en radicalisering» brengt deze zorgen vanuit jongerenwerkers ook naar voren. Vervolgens gaat het in op manieren om jongerenwerkers beter te equiperen bij de preventie van ongewenste polarisatie en radicalisering in de wijkaanpak.4
De conclusies van de onderzoeken zijn zorgelijk en verkend kan worden hoe kan worden aangesloten bij de behoeften die uit de onderzoeken naar voren komen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau laat zien dat jongere leeftijdsgroepen niet minder vertrouwen hebben in de democratie of overheid dan oudere leeftijdsgroepen. Andere achtergrondkenmerken, zoals opleiding, zijn bepalender voor het vertrouwen in de overheid.5
Hoe duidt u het gegeven dat dit wantrouwen en het geloof in complottheorieën niet zijn verdwenen na de coronapandemie maar schijnbaar een meer permanent karakter hebben?
Het hoort bij een gezonde democratie dat mensen kritiek kunnen uiten op de overheid. Achter het uiten van en geloven in complottheorieën zitten niet automatisch kwade intenties, maar vaak zorgen en vragen. Het staat eenieder vrij zorgen en vragen te uiten. Kritiek, protest en demonstraties tegen het optreden van de overheid dragen bij aan het functioneren van de democratische rechtsstaat.
Dat ligt anders bij de ontwikkelingen die worden beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 58. Daarin staat beschreven hoe de coronapandemie een katalysator bleek voor de verspreiding van complottheorieën en een impuls gaf aan negatieve en zelfs extremistische sentimenten gericht tegen de overheid, het rechtssysteem, de media, de wetenschap en andere instituten. Inmiddels zijn de coronamaatregelen afgebouwd en speelt het virus geen aanzienlijke rol meer in het dagelijks leven. Anti-institutioneel extremisten blijven echter vasthouden aan deze complottheorieën, nu vermengd met allerlei oude en nieuwe thema’s. De complottheorieën zijn momenteel zo algemeen en alomvattend dat er telkens weer nieuwe thema’s en gebeurtenissen ingepast kunnen worden. Dit maakt deze theorieën zeer duurzaam en naar verwachting zullen zij dan ook niet snel verdwijnen.6
Ik heb herhaaldelijk gewezen op de risico’s van bepaalde complottheorieën, die niet zo onschuldig zijn als ze lijken en kwalijke gevolgen kunnen hebben. Rechters, wetenschappers, journalisten of politici zonder enig valide bewijs beschuldigen van het onderdrukken of vermoorden van burgers, zelfs baby’s, gaat bijvoorbeeld echt veel te ver. Het verspreiden van kwalijke complotten kunnen verregaande gevolgen hebben. Het kan het publieke vertrouwen in de instituties aantasten, aanzetten tot bedreigingen, intimideren of gebruik van geweld, aanwetten tot extremistisch handelen en de voedingsbodem voor radicalisering richting terrorisme vergroten.7
Herkent u het beeld dat polarisatie voorheen voornamelijk ging over wantrouwen en tegenstellingen tussen groepen mensen («horizontale polarisatie»), maar sinds de coronapandemie veel meer over wantrouwen en onbegrip richting de overheid («verticale polarisatie»)? Wat betekent dit het voor uw beleid om polarisatie tegen te gaan?
Ik constateer dat polarisatie zichtbaarder is in het publieke debat en dat Nederlanders zich over polarisatie zorgen maken. Uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat een ruime meerderheid van de Nederlanders denkt dat polarisatie in Nederland toeneemt en maakt zich hierover zorgen, ondanks dat de inhoudelijke verschillen niet zijn toegenomen.8 Deze meerderheid denkt daarbij aan verslechterde omgangsvormen en verharding in het politieke en publieke debat. Ook ergert men zich aan uitingen die zij als extreem of radicaal ervaren. Spanningen tussen bevolkingsgroepen is ook bij de laatste Risico en Crisisbarometer als een van de drie thema’s benoemd, waar Nederlanders zich het meeste zorgen over maken als het gaat om risico’s voor de nationale veiligheid.9
Daarnaast herkennen we het beeld dat het wantrouwen en onbegrip richting de overheid de afgelopen jaren zichtbaarder is. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dit wantrouwen en onbegrip vragen naast duiding ook om reflectie.
De Adviescommissie Versterken Weerbaarheid democratische rechtsorde is naar aanleiding van de motie van lid Segers in juli 2022 gevraagd om onderzoek te doen naar o.a. de afname van vertrouwen en polarisatie en hoe dat de weerbaarheid van de democratische rechtsorde beïnvloedt. Het rapport van de Adviescommissie wordt dit najaar verwacht.
Welke gevaren ziet u in toenemend wantrouwen in de overheid onder jongeren?
In algemene zin kan toenemend wantrouwen in de overheid, zeker in combinatie met kwalijke complottheorieën, extremisme in de kaart spelen en op den duur de democratische rechtsorde op den duur ernstig ondermijnen.10 Vooral bij jongeren, in een gevoelige fase van hun ontwikkeling, acht ik het van belang dat zij zich blijvend onderdeel voelen van de samenleving en zich daarin gerepresenteerd voelen, om te voorkomen dat zij zich op den duur afkeren van de samenleving.
Wat is er bekend over de rol van jongeren binnen de (korte-en lange termijn) dreiging(en) van het anti-institutioneelextremisme, waar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) recent al voor waarschuwde?
In de publicaties van de AIVD11 en de NCTV12 wordt niet specifiek geschreven over jongeren binnen het anti-institutioneel extremisme. In algemene zin wordt gesteld dat het aantal aanhangers van het narratief over een «kwaadaardige elite» momenteel niet met zekerheid is vast te stellen. Tegelijkertijd merkt de AIVD in haar publicatie op dat de aanhang van het narratief groeipotentieel heeft. Deels omdat het goed samengaat met andere extremistische boodschappen en deels omdat het narratief via een aantal personen met een groot bereik veel verschillende mensen bereikt13.
Welke preventieve maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat jongeren zich langdurig afkeren van de overheid? Hoe groot acht u dat gevaar in het licht van de groeiende groep zogenaamde «soevereinen», die zich volgens de AIVD afscheidt van de maatschappij en stelt dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet meer op hen van toepassing is?
Toenemend wantrouwen in de overheid kan de democratische rechtsorde, zeker in combinatie met kwalijke complottheorieën, extremisme in de kaart spelen en op den duur ernstig ondermijnen.14 Het «versterken van een overheidsbrede en maatschappijbrede aanpak ter bevordering van maatschappelijke stabiliteit, het herstellen van vertrouwen in de overheid en het tegengaan van maatschappelijk ongenoegen en ongewenste polarisatie» is in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden dan ook als prioriteit benoemd voor de komende vijf jaar. Daarbij wordt verwezen naar het belang van brede preventie.15
Wat betreft jongeren is het daarnaast van belang dat zij zich erkend en vertegenwoordigd voelen als volwaardig onderdeel van de samenleving. Het kabinet spant zich daarom in om jongeren een perspectief op een baan en een inkomen te geven. Ook rolmodellen kunnen jongeren helpen om hun plek in de maatschappij te vinden. In preventieve zin is het belangrijk om in contact te zijn en nieuwe verbindingen te leggen met diverse groepen jongeren. Het kabinet werkt daarbij nauw samen met verschillende (jongeren)organisaties en professionals die met jongeren werken. Het kabinet rust professionals, gemeenten en gemeenschappen die met jongeren werken toe met kennis, advisering en ondersteuning op maat. Zo heeft het kabinet een divers leeraanbod voor jeugdprofessionals waarin kennis overgedragen wordt over ongewenste polarisatie en onderwerpen die daarmee samenhangen. Dat gaat onder meer over het versterken van de veerkracht van jongeren en hoe men samenwerking kan initiëren en/of versterken in het sociale domein, in het bijzonder tussen welzijnsorganisaties en onderwijsinstellingen. In deze context subsidieert het kabinet verschillende interventies die bijdragen aan het versterken van veerkracht en weerbaarheid, zoals opvoedingsondersteuning en interventies gericht op coaching van jongeren. In juli is de Agenda Veerkrachtige & Weerbare Samenleving met uw Kamer gedeeld, waar de inzet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is toegelicht.16
Hoewel in de publicatie van de AIVD en in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 58 niet specifiek over jongeren wordt geschreven, wordt in algemene zin over anti-institutioneel extremisme gewaarschuwd dat, indien personen zich in groten getale soeverein zouden verklaren van de overheid en de legitimiteit van de overheid en de democratische instituties afwijzen, dit de democratische rechtsorde ondermijnt.
Op welke manier is de preventie van polarisatie en radicalisering op dit moment landelijk vormgegeven? Hoe is daarbij de rolverdeling tussen uw ministeries en wie coördineert het beleid?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de vorm van de NCTV richt zich op het duiden van fenomenen die de nationale veiligheid kunnen raken, waaronder ongewenste polarisatie. De NCTV faciliteert daarnaast gemeenten door middel van financiële ondersteuning vanuit de Versterkingsgelden voor de lokale integrale aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme. Daarnaast ondersteunt de NCTV partners met kennis, expertise en een netwerk. Complementair aan het bestrijden van de extremistische uitwassen, is het van belang dat ook wordt ingezet op de preventie van ongewenste polarisatie, voedingsbodems van extremisme en het versterken van vertrouwen in de overheid. Hiervoor stemt de NCTV af met verantwoordelijke departementen. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid richt zich, onder meer via de Expertise-unit Sociale Stabiliteit, op het bevorderen van de sociale stabiliteit en daarmee het tegengaan van maatschappelijke spanningen en radicalisering bij vraagstukken gerelateerd aan de superdiversiteit van de samenleving. Zie ook het antwoord op vraag 10. Deze inzet richt zich onder andere op het toerusten van gemeenten en jeugdprofessionals, het versterken van beschermende factoren en het verminderen van risicofactoren en voedingsbodems die kunnen leiden tot ongewenste polarisatie en radicalisering en zodanig de sociale stabiliteit kunnen aantasten. De eerder genoemde Agenda Veerkrachtige & Weerbare Samenleving licht de inzet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is toegelicht.17
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de hoeder van de democratische rechtsstaat. Vanuit die rol wordt gewerkt aan het beschermen en vernieuwen van de democratie. Het kabinet zet er vanuit die verantwoordelijkheid op in om jongeren goed te betrekken bij belangrijke maatschappelijke vragen die hen raken, zoals het klimaat, de woningmarkt en het onderwijs. Daarnaast wordt er vanuit BZK o.a. met Prodemos samengewerkt om jongeren laagdrempelig kennis te laten maken met de democratie, zodat ze leren hoe ze daar zelf aan mee kunnen doen. Daarnaast ondersteunt het ministerie het lokaal bestuur bij het omgaan met maatschappelijk ongenoegen en het tegengaan van desinformatie.
Het kabinet ondersteunt gemeenten en professionals met kennis en mogelijke handelingsperspectieven om met radicalisering om te gaan. Dit gebeurt door informatiebijeenkomsten te organiseren en kennisproducten, onder meer via het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering, te ontwikkelen.
Deelt u de conclusie van een van de onderzoeken dat polarisatie te veel als veiligheidsissue wordt gezien, waarbij de rol van sociaal werkers juist onderbelicht is?
Ik ben van mening dat het belangrijk blijft op een preventieve wijze te werken aan de voedingsbodems van ongewenste polarisatie. Deze preventieve kant ligt vaak niet in het veiligheidsdomein. In de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden is dit één van de actielijnen.18 Dit vereist een goede samenwerking en balans in de inzet tussen het sociaal domein, zorgdomein en het veiligheidsdomein. Zowel in het beleid dat wordt uitgevoerd als in de samenwerking in de wijken. Om zorgen en behoeften tijdig te herkennen en escalatie richting ongewenste polarisatie te voorkomen, moeten sociaal werkers getraind worden om polarisatie te herkennen en daarop te kunnen interveniëren. Ook is het daarbij belangrijk om te weten hoe ze hun zorgen met andere professionals kunnen delen waar nodig, met in achtneming van geldende wet- en regelgeving met betrekking tot privacy en gegevensdeling.
Welke verantwoordelijkheid heeft de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de preventie van radicalisering en polarisatie? Welke rol speelt de ESS specifiek bij het tegengaan van anti-institutioneel extremisme?
De Expertise-unit Sociale Stabiliteit werkt aan sociale stabiliteit door te investeren in haar netwerken met gemeenten, (jeugd)professionals en gemeenschappen. Zo heeft de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (vroeg)tijdig zicht op spanningen in de samenleving, spanningen en polarisatie tussen burgers onderling en tussen overheid en burgers. Deze inzichten en praktijkkennis worden vertaald in adviezen en handelingsperspectieven over hoe veerkrachtig om te gaan met maatschappelijke spanningen, polarisatie en radicalisering. Overheden (gemeenten en Rijk), (jeugd)professionals en netwerkpartners kunnen dit duurzaam vertalen naar hun beleid en/of interventies. Zo kunnen zij maatschappelijke spanningen en radicalisering voorkomen en sociale stabiliteit beschermen en versterken.
Gezien de toename in verticale polarisatie en de impact hiervan op de sociale cohesie in de samenleving legt de ESS in haar inzet en projecten nu meer nadruk op deze vorm van polarisatie. Die gebeurt, bijvoorbeeld door het stimuleren van verbindingen tussen overheid en samenleving en meer aandacht te geven aan inclusieve communicatie.
Bij het voorkomen en tegengaan van anti-institutioneel extremisme trekt de ESS samen op met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Ministerie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zo zijn onlangs gezamenlijk informatiebijeenkomsten georganiseerd en kennisproducten ontwikkeld voor gemeenten en professionals.
Welke verantwoordelijkheid heeft de NCTV van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de preventie van radicalisering en polarisatie? Welke rol speelt de NCTV specifiek bij het tegengaan van anti-institutioneel extremisme?
De NCTV richt zich specifiek op de aanpak van extremistische aanjagers en zij die anderen aanzetten tot geweld, evenals de gewelddadige extremistische gedragingen (daders) waarbij de (nationale) veiligheid wordt geraakt. De NCTV faciliteert gemeenten door middel van financiële ondersteuning vanuit de Versterkingsgelden voor de lokale integrale aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Hiermee krijgen Nederlandse gemeenten impulsen voor de persoonsgerichte aanpak (PGA) extremisme en terrorisme, waarmee in een zo vroeg mogelijk stadium preventief ingegrepen kan worden. Daarnaast ondersteunt de NCTV het lokaal bestuur en partners en maakt periodieke dreigingsbeelden. Tot slot werkt de NCTV aan het vergroten en versterken van kennis en bewustwording van partnerorganisaties en professionals. Onder meer via het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) wordt hieraan gewerkt. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 16.
In hoeverre werken de NCTV en de ESS samen?
De NCTV en de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) werken vanaf de oprichting van de ESS nauw samen. Er is regelmatig overleg voor afstemming, (gezamenlijke) activiteiten en (beleids)ontwikkeling om elkaar te versterken en aan te vullen.
Op welke manier is sinds 2021 uitvoering gegeven aan de motie-Van der Werf c.s. over bewustzijn bij gemeenten over de dreiging vanuit jihadistische en rechts-extremistische hoek (Kamerstuk 35 925-VI, nr. 69)?
Gemeenten worden jaarlijks in de gelegenheid gesteld om financiële ondersteuning, in de vorm van Versterkingsgelden, aan te vragen bij het Rijk om lokaal alle vormen van radicalisering, (gewelddadig) extremisme en terrorisme (zowel jihadisme als rechtsterrorisme) tegen te gaan.19
Gezien de ontwikkeling in het dreigingsbeeld zijn gemeenten en lokale partners de afgelopen jaren specifiek ondersteund bij kennisversterking op het gebied van rechts-extremisme en terrorisme. In mijn brief van 22 februari jl. ben ik ingegaan op de inzet van mijn ministerie op de groeiende dreiging van rechts-extremisme in Nederland. 20 In deze brief heb ik ook expliciet aandacht geschonken aan de gewelddreiging die voortkomt uit het accelerationisme en hoe het bewustzijn van gemeenten en andere lokale professionals is versterkt. Zo zijn middels de Versterkingsgelden in 2022 enkele honderden lokale professionals getraind door het Rijksopleidingsinstituut Tegengaan Radicalisering (ROR), onder andere in het herkennen van rechts-extremisme en hoe daarmee om te gaan.
Zoals ik ook schreef in mijn brief van 31 mei 202221 en in mijn brief van 6 juli 202222, kan de NCTV gemeenten wijzen op de Versterkingsgelden en waarvoor deze kunnen worden ingezet, maar kan de NCTV vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag nagenoeg niet aansluiten bij een casusoverleg en is daarmee beperkt in zijn gerichte ondersteuning van gemeenten bij de casus.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in 2021 en in 2022 onderzoek laten doen naar ontwikkelingen bij online rechts-extremisme23 en heeft hier een aantal kennissessies met gemeenten over georganiseerd. Vanaf dit najaar start de Expertise-Unit Sociale Stabiliteit met het traject regionale advisering voor gemeenten, waarbij de preventie van radicalisering richting extremisme centraal staat.
Hoe worden sociaal werkers op dit moment betrokken bij preventie van polarisatie en radicalisering?
Het is aan het lokaal niveau om uitvoering te geven aan de precieze invulling van de rol van sociaal werkers in de preventie van polarisatie en radicalisering. Desalniettemin is de Expertise-unit Sociale Stabiliteit aanspreekpunt bij vragen of zorgen rondom radicalisering en polarisatie voor gemeenten, gemeenschappen en (jeugd-) professionals, waaronder sociaal werkers. De Expertise-unit Sociale Stabiliteit heeft een kennis- en adviesfunctie voor jeugdprofessionals. Ook worden er onderzoeken gepubliceerd voor deze doelgroep, is er leeraanbod ontwikkeld en is er een advieslijn waar professionals (anoniem) naar kunnen bellen als ze vragen hebben rondom deze thema’s of zorgen rondom jongeren. Hierin wordt nauw samengewerkt met diverse ministeries en maatschappelijke organisaties. Daarnaast wordt vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de samenwerking tussen het veiligheidsdomein en het sociaal domein én binnen het sociaal domein op lokaal niveau gestimuleerd door ambtenaren en professionals uit het sociaal domein proactief te betrekken bij beleid en uitvoering in preventie van polarisatie en radicalisering. Hierbij wordt gesproken met zowel brancheorganisaties als Sociaal Werk Nederland (SWN) en het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) als met professionals zelf.
Vanuit haar (advies)rol ondersteunt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid professionals met raad en daad. Dat gebeurt onder andere door strategische sessies waarin professionals, gemeenten en maatschappelijk betrokken inwoners begeleid worden om (mogelijk) polariserende ontwikkelingen te voorkomen en te de-escaleren.
Zijn er trainingen die zich specifiek richten op anti-institutioneel extremisme en het narratief over een «kwaadaardige elite», waar volgens de AIVD ruim 100.000 mensen in meer of mindere mate in geloven? Zo ja, welke trainingen zijn dat en hoe kunnen professionals daar gebruik van maken?
In de afgelopen maanden is door het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering een nieuwe training ontwikkeld op anti-institutioneel extremisme. Het ROR heeft hierbij samengewerkt met diverse partners zoals de NCTV, het Landelijk Steunpunt Extremisme en verschillende universiteiten. Vanaf oktober 2023 is de training anti-institutioneel extremisme beschikbaar voor lokale professionals. De animo voor het trainingsaanbod van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering is hoog en de verwachting is dit najaar zo’n 150 professionals te bereiken.
Wordt er in het trainen van professionals onderscheid gemaakt tussen professionals met een signalerende functie en professionals die polarisatie en radicalisering actief dienen tegen te gaan?
De trainingen worden uitgevoerd in gemêleerde en interdisciplinaire groepen. Dit zorgt voor betere leeropbrengsten door de uitwisseling van ervaring. Ook zorgt het voor de versterking en vergroting van het netwerk van de professionals. Tegelijkertijd zijn er ook trainingen gericht voor specifieke groepen professionals, zowel in de signalerende als actief dienende rol.
Het thema polarisatie valt niet binnen de scope van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering. Uiteraard komt het thema polarisatie wel terug in het merendeel van de trainingen, maar de focus ligt op de preventie van radicalisering tot (gewelddadig) extremisme.
Het artikel 'Met steun van Nederland wankelt nieuwe EU-wet voor vrouwenrechten' |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland zich samen met onder meer Hongarije, Bulgarije en Letland heeft uitgesproken tegen de onderdelen van het wetsvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen te bestrijden?1
Nederland steunt het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te bestrijden (hierna: Commissievoorstel). Met het voorstel wordt, aanvullend op het Verdrag van Istanbul, voorzien in de groeiende behoefte aan uniformiteit voor niet alleen de bestrijding van, maar ook de hulpverlening bij landsgrensoverschrijdende vormen van geweld zoals online geweld.
De richtlijn omvat maatregelen op de volgende terreinen:
De genoemde strafbaarstelling betreft onder meer vrouwelijke genitale verminking, het zonder goedvinden delen van intiem of gemanipuleerd materiaal, online seksuele intimidatie, online stalking en online uitlokking tot geweld of haat. Voor deze elementen is de rechtsgrondslag – in het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) – stevig. Over het artikel dat de EU-harmonisatie van het delict verkrachting betreft heeft de Juridische Dienst van de Raad een advies uitgebracht. Op basis van dit advies heeft Nederland samen met de meerderheid van lidstaten, de EU-harmonisatie van het delict verkrachting niet gesteund. Ook omdat de EU-harmonisatie voor slachtoffers niet ruimere waarborgen biedt dan die door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven.
Deelt u de mening dat alle vrouwen in Europa in principe dezelfde bescherming tegen geweld en verkrachting verdienen?
Ja. Het is dan ook positief dat de richtlijn maatregelen bevat die gericht zijn op de toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Deze maatregelen zijn ook voor slachtoffers van verkrachting van toepassing.
Deelt u de mening dat de bescherming van vrouwenrechten een expliciete inzet zou moeten zijn van Nederland binnen de Europese Unie en dat de Europese Unie hierin ook een verantwoordelijkheid heeft?
Ja. Nederland hanteert een brede en diepgaande inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen.2 Ook vanuit deze inzet erkent het kabinet dat de EU hierin een verantwoordelijkheid heeft, binnen de kaders van het EU-Verdrag en het Verdrag inzake de werking van de EU.
Wat is uw reactie op de verschillende commentaren van vrouwenrechtenbewegingen op de positie van Nederland in de Raad inzake dit voorstel van de Europese Commissie?
Ik kan mij de teleurstelling die in de eerste reacties doorklinkt voorstellen, maar herken mij niet in het sombere beeld dat wordt geschetst. Ik vind dat de richtlijn een forse verbetering is voor de positie van vrouwen en toegevoegde waarde biedt voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op het gebied van toegang tot het recht, slachtofferbescherming, hulpverlening, preventie en samenwerking. Verder blijft in de reacties buiten beschouwing dat de meerderheid van de EU-lidstaten gebonden is aan het Verdrag van Istanbul. Artikel 36 van dit verdrag heeft dezelfde strekking als artikel 5 van het Commissievoorstel. Die verdragsbepaling verplicht de partijen tot strafbaarstelling van het opzettelijk zonder wederzijds goedvinden plegen van seksuele handelingen met een persoon, waaronder begrepen het seksueel binnendringen van het lichaam van een ander. Voor de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Istanbul is er dus al sprake van harmonisatie van het delict verkrachting.
In hoeverre verschilt artikel vijf van het voorstel van de Europese Commissie van de recent door de Tweede Kamer aangenomen Wet seksuele misdrijven (Kamerstuk 36 222)?
Zowel artikel 5 van het Commissievoorstel als de nieuwe verkrachtingsdelicten van de Wet seksuele misdrijven strekken ertoe slachtoffers te beschermen tegen seksueel contact dat zij niet willen. De Wet seksuele misdrijven stelt verkrachting ruimer strafbaar dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten, door naast opzetverkrachting (artikel 243) ook schuldverkrachting (artikel 242) strafbaar te stellen. Anders dan artikel 5 van het Commissievoorstel maakt de Wet seksuele misdrijven ook geen onderscheid in sekse of gender van degene die slachtoffer is van verkrachting, terwijl het strafmaximum voor opzetverkrachting (negen jaar gevangenisstraf) hoger is dan de minimale maximumstraf waartoe dit voorstel zou verplichten (acht jaar gevangenisstraf). Hiermee biedt de Wet seksuele misdrijven, ook in het licht van het Commissievoorstel, ruimere bescherming aan slachtoffers van seksueel geweld in de vorm van verkrachting.
Klopt het dat artikel vijf van het wetsvoorstel van de Europese Commissie minimale vereisten voor wetgeving neerlegt en dat de Nederlandse wetgeving hier aan zou voldoen en zo nee, welke gevolgen zou het hebben voor de Nederlandse wetgeving?
De richtlijn geeft inderdaad minimumnormen en lidstaten kunnen dan ook verdergaande nationale wettelijke maatregelen treffen. De Wet seksuele misdrijven gaat verder dan de richtlijn. Zoals in reactie op de vorige vraag aangegeven, is de strafbaarstelling van verkrachting naar mijn oordeel ruimer dan waartoe artikel 5 van het Commissievoorstel zou verplichten.
Wat zijn de redenen dat u er voor kiest om zich uit te spreken tegen dit onderdeel van de nieuwe wetgeving en waarom gelden deze argumenten niet voor andere delen van het voorstel van de Europese Commissie?
De Minister van Buitenlandse zaken heeft op 15 april 2022 het BNC-fiche3 ten aanzien van de voorgestelde richtlijn naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd. Op 31 mei 2023 is aan u de geannoteerde agenda4 gestuurd van de JBZ-Raad van 8 en 9 juni 2023. In deze geannoteerde agenda is het standpunt van het kabinet ten aanzien van de richtlijn weergegeven. Hierin worden de redenen toegelicht op grond waarvan Nederland het standpunt heeft ingenomen dat artikel 5 niet in de richtlijn kan worden gehandhaafd.
Welke pogingen zijn er ondernomen om de verschillen van inzichten te overbruggen, zoals gebruikelijk bij een verschil van juridische interpretaties?
Er is in de voorbereidende gremia van de JBZ-Raad, in het bijzonder in de raadswerkgroep voor strafrechtelijke samenwerking, door de lidstaten en de Europese Commissie uitgebreid van gedachte gewisseld over het advies van de Juridische Dienst van de Raad. Uit dit advies bleek onder meer dat de rechtsgrondslag voor harmonisatie van het delict verkrachting betwistbaar is en dat een extensieve interpretatie van de rechtsgrondslag in het VWEU juridische risico’s met zich brengt. Bijvoorbeeld, het risico dat de richtlijn aan het Hof van Justitie van Europa wordt voorgelegd en gedeeltelijk of geheel wordt vernietigd. De meerderheid van de lidstaten heeft vervolgens geconcludeerd deze risico’s niet te aanvaarden. Als gevolg hiervan is in de Raadspositie artikel 5 niet gehandhaafd.
Hoe zijn andere landen die ook al een eigen strafbaarstelling van verkrachting gebaseerd op consent kennen, zoals Duitsland, België en Zweden, omgegaan met de eventuele juridische verschillen?
Om de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen te beschermen is het niet gebruikelijk om in te gaan op de individuele posities van andere lidstaten in de onderhandelingen. Ik wil ook nu die vertrouwelijkheid niet schaden.
Welke suggesties heeft u gedaan om het voorstel van de Commissie aan te passen zodat Nederland wel kan instemmen met het voorstel?
Er ontbreekt een solide rechtsgrondslag in het VWEU voor artikel 5 van het Commissievoorstel. In die situatie kon binnen het kader van dit verdrag geen compromistekst voor dit artikel worden geformuleerd.
Bent u bereid om het standpunt ten aanzien van artikel vijf van het voorstel te heroverwegen in aanloop naar de onderhandelingen tussen de Raad en de Commissie?
Er wordt in deze fase onderhandeld in de triloog tussen de Raad, het Europees parlement en de Commissie. De Raad wordt in deze onderhandelingen vertegenwoordigd door het Spaanse voorzitterschap. Het voorzitterschap bespreekt compromisvoorstellen ten behoeve van de triloog met de vertegenwoordigers van de lidstaten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 omvat de richtlijn een pakket van maatregelen. De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket de eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees parlement en de Raad. Binnen dit kader houden we de versterking van de positie van vrouwen en andere personen die slachtoffer zijn of kunnen worden van seksueel geweld scherp in het oog.
Het bericht ‘integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek» van 11 juli 2023?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit grootschalig onderzoek blijkt dat integriteit binnen de politieorganisatie geen prioriteit heeft, in functioneringsgesprekken wordt afgedaan als «afvinkonderwerp» en gevoelige zaken vaak onbesproken blijven?
Integriteit is één van de vier kernwaarden van de politie en de korpsleiding neemt diverse maatregelen ter bevordering van een ethisch werkklimaat. De samenleving mag verwachten dat de politie betrouwbaar is, zorgvuldig en adequaat handelt, daar verantwoordelijkheid voor neemt en transparant over is. Het integriteitsbeleid van de politie is uitgewerkt met als belangrijkste pijlers beschermen, bekrachtigen en begrenzen van politiemedewerker en politieorganisatie. Hierbij is er aandacht voor preventie en het leren van interne onderzoeken en klachten, om (herhaalde) integriteitsschendingen zoveel als mogelijk te voorkomen. In opdracht van het programma Politie en Wetenschap2 is onderzoek verricht naar de determinanten van integer handelen van politiemedewerkers met als doel om te achterhalen welke factoren (persoon, werk en omgeving) de mate van (niet–) integer gedrag van politiemedewerkers bepalen en wat hiervan geleerd kan worden ten behoeve van het personeels- en integriteitsbeleid van de politie. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat politiemedewerkers blijk geven van een gemiddelde integere houding die vergelijkbaar is met de Nederlandse bevolking. De factoren van integer handelen zijn vooral terug te voeren op de specifieke persoonlijkheidseigenschappen van politiemedewerkers, met name de eigenschappen eerlijkheid en integriteit. Het onderzoek is uitgevoerd voorafgaand of tijdens het invoeren van een aantal nieuwe maatregelen om integriteit in de organisatie te bevorderen. Niettemin kan het onderzoek aanknopingspunten bieden bij de werving en selectie van nieuwe politiemedewerkers. Bijvoorbeeld door integriteit nog meer onderdeel te maken van het hele proces van instroom, doorstroom en uitstroom. Ook tijdens leiderschapstrainingen wordt steeds meer aandacht besteed aan dit onderwerp.
Welk verband ziet u tussen het gebrek aan prioriteit voor integriteit binnen de politieorganisatie, en de integriteitsschendingen die de afgelopen jaren zijn geconstateerd bij de politie, zoals agenten die zich racistisch uitlieten, informatie verkochten aan criminelen of leidinggevenden die minachtig hadden voor medewerkers van de landelijke eenheid die daardoor tot wanhoop en zelfs zelfdoding werden gedreven?
De politie heeft integriteit, één van haar kernwaarden, hoog in het vaandel staan. Dit blijkt onder andere uit de ontwikkelingen die er zijn vanuit de review interne onderzoeken en het aanstellen van een uitvoerend portefeuillehouder integriteit en aanpak corruptie. Het politiewerk vraagt veel van medewerkers en daarom moeten zij onvoorwaardelijk op elkaar kunnen vertrouwen onder moeilijke omstandigheden die regelmatig aan de orde zijn. Dit onderlinge vertrouwen is een groot goed, maar vraagt ook dat fouten niet alleen worden opgemerkt, maar dat zoveel als mogelijk moet worden gedaan om deze te voorkomen. Binnen de politieorganisatie is er geen plek voor niet-integer gedrag en de politie beschikt over een duidelijk handelingskader en een palet van instrumenten om de integriteit van de politieorganisatie te bevorderen en te bewaken (o.a. de beroepscode en themabladen, handelingskaders, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), preventiecoördinatoren, de ambtseed/belofte, als ook de trainingen en de film «Rauw» gericht op het bevorderen van gesprekken over integriteit). Politiewerk blijft echter ook mensenwerk en in een organisatie van bijna 70.000 medewerkers worden ook fouten gemaakt. De politie is hier alert op en werkt er hard aan om deze tot een minimum te beperken. Mogelijk niet-integer gedrag kan onderzocht worden en bij vaststelling van vermeend plichtsverzuim kan eventueel een disciplinaire maatregel worden opgelegd. De disciplinaire maatregel moet in verhouding staan tot het aangetroffen gedrag en heeft meerdere gradaties met als uiterste vorm ontslag.
Wat heeft u sinds uw aantreden als Minister, verantwoordelijk voor de politieorganisatie, gedaan om de integriteit binnen de politieorganisatie te verbeteren? Was dit naar uw mening voldoende, gezien de conclusies van het onderzoek?
Ik bericht uw Kamer regelmatig, recentelijk in het eerste halfjaarbericht van 20233, over de voortgang van de verschillende maatregelen die de korpschef neemt om het integriteitsbeleid van de politie te bevorderen. Deze ontwikkelingen moeten worden bezien in samenhang met andere verbetertrajecten, zoals de invoering van de nieuwe Wet screening, de verbeterde klachtenprocedure en de diverse maatregelen die de politie neemt in het kader van Politie voor Iedereen. Er zijn in 2022 verschillende leerlijnen ontwikkeld rondom het thema integriteit, waaronder de integriteitsbevordering. De aangesteld uitvoerend portefeuillehouder stuurt en positioneert dit thema namens de korpschef in de politieorganisatie.
De kerntaak van de portefeuille is gericht op doorontwikkeling van het integriteitsbeleid, het onderhouden van kennis op integriteitsbevordering, de evaluatie van afspraken en beheermaatregelen gericht op integriteitsbevordering.
Sinds 2023 is het thema integriteit ook een vast onderdeel geworden in de (viermaandelijkse) gesprekken tussen de Korpsleiding en de regionale eenheden. Hierdoor blijft er aandacht voor het stelsel integriteit en interne onderzoeken en is dit onderwerp geborgd in de structurele overleggen.
De nieuwe Wet screening ambtenaren van politie en politie-externen die op 1 januari jl. in werking is getreden, voorziet dat iedereen die bij of voor de politie werkt een vorm van screening ondergaat, zowel bij aanvang van werk maar ook gedurende de werkzaamheden. Ook is op 1 januari jl. de meldplicht in werking getreden. Daarnaast mogen hierbij meer gegevens in het onderzoek worden betrokken en wordt een omgevingsonderzoek bij risicovolle functies ingevoerd.
Het persbericht van het Openbaar Ministerie ‘Nieuw College, nieuwe accenten’ |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Openbaar Ministerie «Nieuw College, nieuwe accenten» van 1 juni 2023 en het bijbehorende document «Prioriteiten College van procureurs-generaal 2023–2026», waarin het college aankondigt minder te gaan focussen op preventie van strafbare feiten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de overwegingen van het college om dit te besluiten? Zo ja, wat zijn die overwegingen geweest en wat is uw inbreng hierin geweest?
Ja. De wijziging van de samenstelling en het voorzitterschap van het College van Procureurs-Generaal was aanleiding om de prioriteiten voor de komende jaren vast te leggen. Ik heb over de prioriteiten gesproken met het College en er kennis van genomen.
Hoe verhoudt deze aankondiging zich volgens u tot het feit dat er meerdere strafdoelen bestaan en dat generale en speciale preventie ook twee van de strafdoelen zijn? Voelt het Openbaar Ministerie zich hier minder verantwoordelijk voor?
Nee, de nieuwe prioriteiten betekenen niet dat het OM zich minder verantwoordelijk voelt of dat het taken laat vallen. Het Openbaar Ministerie heeft bij de strafoplegging of afdoening via strafbeschikking onverminderd de kern van de strafdoelen voor ogen, waaronder dus de generale en speciale preventie. Het gaat er vooral om dat het OM meer focus wil leggen op zijn kerntaak, de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde. Het OM wil bijvoorbeeld nog meer aandacht schenken aan de aanpak van doorlooptijden en de juridische kwaliteit van zijn producten, zoals de strafbeschikking.
Heeft u zicht op de effectiviteit van de inzet op preventie door het Openbaar Ministerie in de afgelopen jaren?
Het OM werkt samen met andere organisaties aan de aanpak en preventie van verschillende vormen van criminaliteit. De aanpak van veel van deze vormen van criminaliteit is in het verleden geëvalueerd, zoals de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat het OM een essentiële partner is bij de aanpak en preventie van criminaliteit, alleen al door het belang van de rechtmatige deling van strafrechtelijke informatie met partners.
Hoe gaat dit exact de inzet van het Openbaar Ministerie veranderen voor preventieprogramma’s zoals Preventie met Gezag en voor preventie op onderwerpen als corruptie, terrorisme, cybercriminaliteit en jeugdcriminaliteit?
Er zijn vooralsnog geen plannen om deze inzet van het OM hiervoor te veranderen. Het OM blijft trouw aan de gedane toezeggingen op al deze thema's, zo lang er sprake is van een aangifte of bewijsbaar strafbaar feit. Bij ernstige misdrijven blijft het OM onverminderd dezelfde rol vervullen als de laatste decennia.
Deelt u de mening dat het, juist nu de druk op de strafrechtketen al zo hoog is, van groot belang is om in te zetten op preventie van strafbare feiten omdat een gebrek aan focus hierop alleen maar meer strafzaken zal opleveren?
Ja.
Welke «andere organisaties» bedoelt het college die verantwoordelijk zijn voor preventie van strafbare feiten en hebben deze organisaties voldoende capaciteit om «primair verantwoordelijk» te worden gehouden voor preventie?
Als er geen sprake is van strafbare feiten waar het OM een strafrechtelijke rol heeft te vervullen, ligt de verantwoordelijkheid zoals vanouds bij andere actoren als gemeenten, jeugdzorg, reclassering en vele andere organisaties die hun eigen wettelijke taken hebben uit te oefenen. Zoals hiervoor vermeld is het niet de bedoeling dat het OM zich uit allerlei samenwerkingsverbanden terugtrekt.
Wat gaat deze koerswijziging van het Openbaar Ministerie naar uw verwachting voor gevolgen hebben voor het aantal strafbare feiten?
Het OM zet in op het afdoen van meer strafbare en bewijsbare feiten door het OM zelf. Daardoor moet de afhandeling van strafzaken sneller verlopen, waardoor slachtoffers en verdachten eerder duidelijkheid over de uitkomst van de strafzaak krijgen. En waardoor minder slachtoffers in de kou blijven staan. Dat komt de geloofwaardigheid van het strafrecht ten goede.
Kunt u garanderen dat deze koerswijziging geen afbreuk doet aan de afspraken die in het coalitieakkoord zijn gemaakt omtrent preventie?
Het OM heeft mij verzekerd dat de afspraken die in het kader van het Coalitieakkoord zijn gemaakt gewoon worden uitgevoerd.
Gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap |
|
Hanneke van der Werf (D66), Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie «Gerechtigheid voor de Yezidi's, uw bijdrage daaraan»? (Kamerstuk 2023D14987)
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland een morele verantwoordelijkheid heeft de Yezidi-gemeenschap te helpen, gegeven de gruweldaden die hen door IS zijn aangedaan en het grote deel Nederlandse uitreizigers dat daar onderdeel van uitmaakte?
Het kabinet veroordeelt de gruwelijke wandaden die door IS tegen hen zijn gepleegd. Etnische en religieuze minderheden, waaronder Yezidi’s, hebben zwaar geleden in de door IS gecontroleerde gebieden. Het leed van de slachtoffers is immens en de slachtoffers verdienen onze volledige steun.1 Om deze reden zet het kabinet zich in om de Yezidi-gemeenschap te ondersteunen en te helpen met het streven naar gerechtigheid, het overkomen van hun trauma en rehabilitatie en re-integratie. In de verdere beantwoording van deze vragen kunt u lezen op welke manieren Nederland hieraan bijdraagt. Ook wordt verwezen naar recente Kamerbrieven die ingaan op de Nederlandse inzet op dit terrein.2
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland hulp biedt aan Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven? Levert Nederland een bijdrage aan hulp in de kampen Mam Rashan en Isyan, waar een deel van de vrouwen die deze petitie heeft aangeboden nu leeft?
Zowel direct als indirect ondersteunt Nederland projecten en programma’s om de situatie van de Yezidi-gemeenschap te verbeteren. Nederland heeft verschillende programma’s gefinancierd die daaraan op directe wijze bijdragen, waaronder programma’s die gericht zijn op Yezidi’s die op dit moment in vluchtelingenkampen verblijven. De meeste hiervan worden ook genoemd in de Kamerbrief van 2 juni jl. waarin wordt gereageerd een petitie van Yezidi-vrouwen3, maar in het kader van de beantwoording van deze vraag worden ze hierna uitgebreider beschreven.
In de eerste plaats draagt Nederland bij aan het meerjarige Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid, dat zich richt op verbeterde dienstverlening op het gebied van seksueel en gender gerelateerd geweld, psychosociale hulp, bevordering van rechtsbewustzijn en economische re-integratie en actieve deelname van vrouwen in de publieke sfeer. Een meerderheid van de deelnemers bevindt zich in vluchtelingenkampen. Het gaat hierbij om vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn geworden van IS, in het bijzonder Yezidi’s.
Daarnaast levert Nederland sinds 2021 een meerjarige bijdrage aan de Nonviolent Peaceforce voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich onder andere op lokale verzoening en integratie van Yezidi-vrouwen. Sinds 2022 steunt Nederland de Internationale Organisatie voor Migratie met een programma dat zich richt op de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Steun wordt onder meer geleverd aan het lokale kantoor van de Directeur-Generaal voor Yezidi Affairs van het Ministerie van Migratie en Ontheemding in Sinjar en aan Yezidi-organisaties die zich bezig houden met capaciteitsopbouw.
Als donor van de Funding Facility for Stabilization van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) is Nederland verder ook nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen, zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen IS, waaronder Sinjar (de regio waar veel Yezidi’s zich bevinden).
Ook steunt het kabinet het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD).4 Dit VN-bewijsvergaringsmechanisme werkt volgens internationale standaarden en verzamelt bewijsmateriaal van internationale misdrijven begaan door IS, wat vervolgens beschikbaar kan worden gesteld aan nationale en internationale gerechten. Met de steun aan UNITAD levert Nederland daarom een belangrijke bijdrage aan het bewerkstelligen van gerechtigheid voor IS-misdrijven begaan tegen een breed scala aan slachtoffergroepen, waaronder tegen de Yezidi-gemeenschap. Tijdens de reis van de Minister van Justitie en Veiligheid naar Irak in mei 2022 heeft zij een additionele bijdrage van 250.000 euro toegezegd ten behoeve van bewijsvergaring en psychologische ondersteuning aan de Yezidi-gemeenschap; deze is in november 2022 overgemaakt.
Tot slot is Nederland momenteel niet actief binnen de kampen Mam Rashan en Isyan, maar levert het zoals eerder beschreven via Norwegian People’s Aid en andere partners wel een bijdrage aan hulp in de kampen Chammishko, Bajd Kandala, Shariya, Khanke, Darkar en Qadia.
Wat is toe nu toe het resultaat geweest van de inzet van dit kabinet internationaal en binnen de Verenigde Naties (VN) voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Yezidi vrouwen en kinderen?1
Zoals hierboven beschreven bij het antwoord op vraag 3 zet het kabinet via verschillende wegen in op het bieden van ondersteuning, inclusief psychosociale hulp, aan Yezidi-vrouwen en kinderen. Zo steunt het kabinet het Yezidi Resilience-programma van Norwegian People’s Aid met financiële middelen. Door dit programma is reeds aan 619 vrouwen en tienermeisjes psychosociale hulp en activiteiten geleverd.
Daarnaast ligt de focus van de Nederlandse steun aan UNITAD op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming.6 Hierdoor kon de Witness Protection and Support Unit worden opgericht, die binnen UNITAD psychologische hulp biedt aan slachtoffers en getuigen van IS-misdrijven. Ook steunt het kabinet de NonViolent PeaceForce, die zich inzet om de veiligheid van burgers te bevorderen in Ba’aj en Sinjar, en de Internationale Organisatie voor Migratie voor de implementatie van de Yezidi Survivors Law. Mede hierdoor zijn op grond van deze wet eerder dit jaar de eerste 24 herstelbetalingen uitbetaald door de Iraakse overheid aan overlevenden van IS. Met Nederlandse financiering heeft de Internationale Organisatie voor Migratie een netwerk kunnen opzetten ten behoeve van dienstverlening op het gebied van mentale gezondheid en psychosociale steun in Sinjar en de omliggende regio.
Zoals ook toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken in het gesprek met de groep Yezidi-vrouwen op 1 april jl. in De Balie7, blijft Nederland in nationale en internationale fora – onder andere in de Raad Buitenlandse Zaken – pleiten voor gerechtigheid voor de Yezidi-gemeenschap, en voor het belang van socio-economische ontwikkeling voor deze specifieke groep.
Hoeveel Yezidi’s verblijven er op dit moment in kamp Al Hol?
Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen hoeveel Yezidi’s verblijven in kamp Al Hol. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over aantallen.
Zijn er signalen bekend dat er Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt als sekslaven door IS’ers in Al Hol en andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden? Zo ja, wat kan Nederland doen om deze wanpraktijken, veroorzaakt door voornamelijk Nederlandse en andere West-Europese uitreizigers, tegen te gaan?
De humanitaire en veiligheidssituatie in Al Hol baart grote zorgen. Het is bekend dat mensenrechtenschendingen, voornamelijk gepleegd door IS-aanhangers, met regelmaat voorkomen. Het is voor het kabinet niet mogelijk vast te stellen of er momenteel Yezidi’s worden vastgehouden en misbruikt in Al Hol of andere opvangkampen waar IS-strijders worden vastgehouden.
Meer in algemene zin kan worden aangegeven dat tegen iedere onderkende uitreiziger uit Nederland strafrechtelijk onderzoek is of wordt gedaan. Daarbij wordt steeds scherp gekeken of er – naast lidmaatschap van een terroristische organisatie en het plegen van terroristische misdrijven – ook signalen zijn voor individuele strafrechtelijke betrokkenheid bij internationale misdrijven. Van IS heeft de rechter immers reeds eerder vastgesteld dat het (ook) een organisatie betreft met het oogmerk tot het plegen van deze ernstige internationale misdrijven.8
De slachtoffers van deze misdrijven, waaronder de Yezidi’s, verdienen onze volledige steun. Hier wordt vanuit Nederland op verschillende manieren op ingezet, zowel nationaal als internationaal. Ook steunt Nederland bewijsvergaringsmechanismen zoals UNITAD en IIIM (voluit het International, Impartial and Independent Mechanism, dat zich richt op internationale misdrijven gepleegd in de Syrische burgeroorlog).9
Kunt u bevestigen dat er nog ongeveer 2.700 Yezidi’s worden vermist en mogelijk gevangengehouden in IS-gezinnen?
Uit verschillende openbare bronnen, waaronder verklaringen van Yezidi-overlevenden van de gruweldaden van IS, is bekend dat er nog veel Yezidi’s vermist zijn. Er is geen zicht op exacte aantallen, maar naar schatting gaat het inderdaad om ongeveer 2.700 personen.
Wat doet u om ontvoerde Yezidi’s met hun familie te herenigen? Herinnert u zich de toezegging, gedaan tijdens het debat over het terug naar Nederland halen van IS-vrouwen, om steun aan het kantoor voor de redding van de ontvoerde Yezidi’s te verkennen? Hoe is daar uitvoering aan gegeven?
Wat betreft de inspanningen ten aanzien van Yezidi’s die nog gevangen worden gehouden in gebieden onder controle van IS, is bij het commissiedebat van 15 december 2022 in antwoord op een vraag van het lid Van der Lee aangegeven dat Nederland probeert bij te dragen aan versterking van de Iraakse veiligheidssector en daarmee indirect aan operaties tegen IS.10
Daarnaast voert Nederland een specifiek landgebonden asielbeleid voor Irak, waarbij Yezidi’s zijn aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep, zoals ook al wordt beschreven in de Kamerbrief van 2 juni jl.
Yezidi’s die in Nederland als vluchteling zijn erkend kunnen in het kader van gezinshereniging een beroep doen op het nareisbeleid. Nederland erkent het belang van gezinshereniging van gezinsleden die, al dan niet door de vlucht, van elkaar zijn gescheiden en stelt zich daarbij zo flexibel mogelijk op. Bij de behandeling van de nareisaanvraag wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de situatie waarin gezinsleden verkeren en daarmee ook wat redelijkerwijs van hen verwacht kan worden bij het aannemelijk maken van de identiteit en gezinsband.
Tegen welke belemmeringen loopt Nederland nog aan in de bewijsvergaring voor de misdaden die tegen de Yezidi-gemeenschap zijn begaan? Welke belemmeringen ondervindt het Team Internationale Misdrijven van de politie? Zijn alle functies die erbij zijn gekomen met de uitbreiding van 32 fte tot 43 fte naar aanleiding van de motie-Sjoerdsma c.s., nu ook daadwerkelijk vervuld? (Kamerstuk 29 754, nr. 514) (Kamerstuk 29 628, nr. 1071)
Een belangrijke uitdaging voor het vergaren van bewijs in deze onderzoeken is dat het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven van de politie in de regel niet zelf ter plaatse onderzoek kunnen doen; daarvoor zijn zij veelal afhankelijk van internationale bewijsvergaringsmechanismes als UNITAD (zie hieromtrent ook het antwoord op vraag 11).
Voor wat betreft de onderzoekscapaciteit wordt in de Kamerbrief van 2 juni jl. ook al aangegeven dat de uitbreiding van het Team Internationale Misdrijven van 32 tot 43 fte daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Medio 2023 lijkt deze capaciteit nog altijd toereikend. Uiteraard kan dat anders worden bij toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt dan zo nodig via de geëigende wegen aangekaart.
Op welke manier zorgt u ervoor dat slachtoffers meer proactief worden benaderd, om zo meer bewijs te vergaren en daarmee meer succesvolle rechtszaken te realiseren?
In de brief van 26 januari 2022 van de Ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt ook reeds aangegeven dat politie en Openbaar Ministerie in Nederland ernaar streven dat slachtoffers en getuigen van Nederlandse IS-strijders hun weg naar het gespecialiseerde Team Internationale Misdrijven van de politie goed weten te vinden. Zij zijn daarom al langere tijd bezig om bekendheid, begrip en vertrouwen op te bouwen binnen de Yezidi-gemeenschap, onder meer via het bestaande netwerk van ngo’s.11
Welke mogelijkheden biedt het Memorandum of Understanding (MoU) dat u heeft getekend met UNITAD (Investigative team to promote accountability for crimes committed by Da’Esh/ISIL in Iraq and Syria) voor de (vergemakkelijking) van het verstrekken van politiegegevens en justitiële gegevens? Kunt u toelichten wat het Verdrag dat u voornemens bent te sluiten om de samenwerkingsmogelijkheden met UNITAD nog meer te benutten inhoudt?2
In de Kamerbrief van 2 juni jl. evenals de rapportagebrief Internationale Misdrijven13 wordt aangegeven dat het Memorandum of Understanding deling van (politiële) informatie ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek vergemakkelijkt. Als het gemakkelijker is om informatie uit te wisselen in het kader van onderzoeken naar internationale misdrijven, wordt daarmee de kans op opsporing en vervolging van deze misdrijven vergroot. De volgende stap is het toewerken naar de sluiting van verdragen met bewijsvergaringsmechanismen zodat ook de justitiële samenwerking kan worden uitgebreid. Dit proces loopt en de werkzaamheden gericht op de totstandkoming hiervan zijn aangevangen. Te zijner tijd wordt u hieromtrent nader geïnformeerd.
Hoe staat het met het overleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en UNITAD om te bezien of Nederland expertise aan UNITAD kan leveren? Is Nederland in staat forensische experts te leveren voor het zoeken naar massagraven en de identificatie van gevonden lichamen? (Kamerstuk 29 754, nr. 649)
Dit proces is nog gaande en op dit moment wordt nog onderzocht of en hoe Nederland expertise aan UNITAD kan leveren. Te zijner tijd zal u hieromtrent nader geïnformeerd worden.
Kunt u toelichten hoe het staat met het Joint Investigation Team (JIT) dat zich richt op misdrijven gepleegd tegen de Yezidi’s door Europese uitreizigers? (Kamerstuk 27 925 nr. 886)
Er vindt al geruime tijd nauwe samenwerking plaats tussen het JIT enerzijds en het Nederlandse Openbaar Ministerie en het Team Internationale Misdrijven anderzijds. Momenteel wordt gewerkt aan een intensivering van deze samenwerking.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat terrorisme/extremisme op 24 mei?
Het commissiedebat is zoals bekend verplaatst naar 7 juni a.s., vandaar dat is gestreefd naar tijdige beantwoording voor de nieuwe datum.
Het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen op Sint Maarten |
|
Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «at least 136 people waiting to serve their time in prison» van 13 februari 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er per oktober 2022 minstens 136 tot een gevangenisstraf veroordeelde personen niet vast zaten, door een gebrek aan detentiecapaciteit op Sint Maarten?
Sinds 10 oktober 2010 is Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden en heeft Sint Maarten zelf de verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving gekregen, inclusief het gevangeniswezen. Desalniettemin worden de zorgen herkend over het gevangeniswezen in Sint Maarten, zoals ook aan uw Kamer is gecommuniceerd op 26 april jl. met het verzenden van de 45ste en 46ste rapportage van de Voortgangscommissie Sint Maarten2. Nederland werkt daarom intensief samen met Sint Maarten om het gevangeniswezen van Sint Maarten te verbeteren op lange termijn en het verlichten van de acute druk op de detentiecapaciteit (zie ook het antwoord op vraag 12).
Acht u het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen op Sint Maarten problematisch in het licht van de doelstelling van het bevorderen van goed bestuur door een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat van de landen, zoals omschreven in beleidsartikel 1 van de Begroting Koninkrijksrelaties?
Het gevangeniswezen is een landsaangelegenheid. Dit betekent dat de autonome Landen in het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) aan zet zijn om de detentiesituatie in hun inrichtingen te verbeteren. De Staatssecretaris van BZK is verantwoordelijk voor stimuleren, ondersteunen en versterken van de rechtsstaat van de landen. Hierbij wordt samengewerkt met de betrokken bewindspersonen van JenV en Defensie die de operationele capaciteit voor ondersteuning en versterking na opdrachtverstrekking kunnen leveren. Hierbij moet worden opgemerkt dat naast de middelen onder artikel 1 van de begroting Koninkrijksrelaties ook vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie middelen worden ingezet voor het versterken van de rechtsstaat van de landen.
In 2020 heeft het kabinet eenmalig € 30 mln. beschikbaar gesteld voor het verbeteren van het gevangeniswezen in Sint Maarten, hetgeen recht doet aan de doelstelling van artikel 1. Hiervan is € 20 mln. gereserveerd voor de bouw van een nieuwe gevangenis. Met de United Nations Office for Project Services is in december een overeenkomst gesloten voor Fase I van het project: UNOPS zal in deze fase tot een ontwerp van tijdelijke en lange termijn detentiefaciliteiten komen en de benodigde aanbestedingsprocedures uitzetten voor de bouw.
Van de totale € 30 mln. wordt € 10 mln., verdeeld over vijf jaar (€ 2 mln. per jaar van 2022 t/m 2026) geïnvesteerd in de verdere verbetering van het gevangeniswezen. In 2022 is hiervan onder andere een programmateam uitgezonden voor het uitvoeren van het Plan van Aanpak, en zijn opleidingen bekostigd voor het gevangenispersoneel.
Wat is het effect van het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen op Sint Maarten voor het vertrouwen in- en het functioneren van de rechtshandhavingsketen aldaar?
Nederland acht het van belang dat Sint Maarten een sterke en goed samenwerkende keten kent om de rechtshandhaving te bevorderen. Daarom ondersteunt Nederland Sint Maarten hierin, onder meer door investeringen in het gevangeniswezen op Sint Maarten. Het beoordelen van het effect van het niet tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen voor het vertrouwen in- en het functioneren van de rechtshandhavingsketen is echter aan Sint Maarten zelf.
Onderschrijft u de conclusie uit de beleidsdoorlichting van artikel 1 van de Begroting Koninkrijksrelaties dat door de Nederlandse investeringen in de rechtshandhavingsketen een scheefgroei is ontstaan omdat deze niet op evenwichtige wijze plaatsvinden?2
De in de vraagstelling aangehaalde scheefgroei kent zijn oorzaak in de achterblijvende investeringen van de landen in de lokale diensten. De onderzoekers van beleidsdoorlichting artikel 1 geven aan dat Nederland niet in alle schakels binnen de keten investeert, waardoor de scheefgroei onbedoeld wel versterkt wordt.4 In de kabinetsreactie hierop heeft de Staatssecretaris van BZK daarom aangekondigd samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie tot een heroverweging te komen van de wijze waarop Nederland om wil gaan met het versterken van de rechtsstaat en het verbeteren van goed bestuur in de landen, waarin ook aandacht zal worden besteed aan deze scheefgroei. Uw Kamer wordt hierover eind 2023 geïnformeerd.
Bent u van mening dat de huidige opstopping aan het einde van de Sint Maartense justitieketen, namelijk bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, te wijten is aan onevenredig grote investeringen in de delen van de strafrechtketen die zich bezig houden met opsporing, vervolging en berechting?
Op grond van de beleidsdoorlichting van artikel 1 concludeer ik dat Nederland niet in alle schakels binnen de keten investeert. Dit kan een risico vormen voor scheefgroei in de rechtshandhavingsketen. Nederland heeft daarom de samenwerking met Sint Maarten op het gevangeniswezen in de afgelopen jaren geïntensiveerd, nu daar grote knelpunten zitten. Het is echter niet aan Nederland om de justitieketen te beoordelen. Dat neemt niet weg dat Nederland in gesprek is met de landen over de mogelijke oorzaken van de disbalans en gezamenlijke prioriteiten van de landen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11.
Heeft u aanwijzingen om aan te nemen dat van een dergelijke scheefgroei ook sprake is in de justitieketen van Curaçao of Aruba?
Ja. Ook Curaçao en Aruba geven te kennen te maken te hebben met scheefgroei. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg op 18 januari 2023 hebben de vier Ministers van Justitie hier uitgebreid bij stilgestaan. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hiervan op 4 april jl een terugkoppeling gestuurd.5
Bent u voornemens om opvolging te geven aan de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting om toekomstige investeringen in de strafrechtketens van de landen steeds te doen op basis van het totale beeld van de keten, om opstoppingen elders in te keten te voorkomen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 is in de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 1 aangekondigd dat er gewerkt wordt aan een herijking van de Nederlandse inzet in de rechtsstaat van de landen. De aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting zijn hierbij het uitgangspunt. Er is daarbij dus nadrukkelijk aandacht voor het evenwicht in de rechtshandhavingsketen.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de bouw van een nieuwe gevangenis op Sint Maarten door United Nations Office for Project Services (UNOPS)? Wat is de beoogde opleverdatum?
Op 7 december 2022 zijn Sint Maarten en Nederland met UNOPS een overeenkomst aangegaan voor fase I van de bouw van een nieuwe gevangenis op Sint Maarten, waarover de Staatssecretaris van BZK uw Kamer destijds heeft geïnformeerd.6 Fase 1 is volledig door Nederland gefinancierd voor een bedrag van € 4 mln., vanuit de € 30 mln. die eenmalig beschikbaar is gesteld vanuit het kabinet (zie ook het antwoord op vraag 3).
In februari 2023 is UNOPS met de activiteiten voor fase I op Sint Maarten gestart. Dit jaar zullen Sint Maarten, Nederland en UNOPS starten met de voorbereidende gesprekken om te komen tot ondertekening van fase II van het nieuwbouwproject: de daadwerkelijke bouw van de nieuwe gevangenis. Nederland heeft hiervoor een bedrag van € 16 mln. beschikbaar, de overige kosten zal Sint Maarten moeten bijdragen. Dit laat onverlet dat Sint Maarten structurele financiële middelen voor het nieuwbouwtraject en de exploitatie van de nieuwe gevangenis in de begroting zal moeten vrijmaken. Mochten Sint Maarten, Nederland en UNOPS ook de overeenkomst van fase II aangaan, is de beoogde opleverdatum van de nieuwe detentiefaciliteit 2028.
Hoe groot is het acute tekort aan detentiecapaciteit op Sint Maarten?
Omdat de rechtshandhaving een landsaangelegenheid van Sint Maarten betreft, is het al dan niet verstrekken van deze informatie ook aan Sint Maarten zelf.
Kunt u toezeggen om bij het eerst volgende Vierlandenoverleg met de regering van Sint Maarten in gesprek te gaan over het oplossen van het acute probleem van gevangenisstraffen die niet ten uitvoer worden gelegd? Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd?
Er zijn recent gesprekken gevoerd met Sint Maarten om te bezien welke bijstand Nederland kan leveren om het acute probleem van celcapaciteit op te lossen, onder andere door het tijdelijk overplaatsen van gedetineerden naar Nederland. Om te komen tot oplossingen voor de disbalans in de justitieketen is tijdens het afgelopen JVO uitgebreid stilgestaan bij mogelijke oorzaken van de gesignaleerde disbalans, de gezamenlijke prioriteiten van de landen, de gevolgen die de scheefgroei heeft voor de samenwerking, en het belang dat toekomstige investeringen de scheefgroei niet verder vergroten. Daarnaast is afgesproken dat het gesprek tussen de landen de komende periode op ambtelijk niveau wordt voortgezet. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) zal hierbij nauw optrekken met het Ministerie van BZK.
Welke mogelijkheden ziet u om in Sint Maarten opgelegde gevangenisstraffen elders in het Koninkrijk ten uitvoer te leggen?
Om als landen binnen het Koninkrijk elkaar te kunnen bijstaan bij het ten uitvoerleggen van straffen en maatregelen, bestaan sinds 2014 vier Onderlinge Regelingen Detentiecapaciteit (ORD). De ORD regelt de samenwerking tussen Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten op het gebied van de onderlinge beschikbaarstelling van detentiecapaciteit op medische gronden of in verband met dringende redenen van veiligheid. De Openbare Ministeries van de landen dienen hun verzoek om tijdelijke beschikbaarstelling van detentiecapaciteit door tussenkomst van de Procureur Generaal tot de Minister van Justitie van het aangezochte land te richten.
Momenteel verblijven in Europees Nederland negentien gedetineerden vanuit Sint Maarten. Negen gedetineerden zijn overgebracht op grond van dringende redenen van veiligheid en tien gedetineerden resteren van de groep van 31 die in 2017 overgeplaatst in het kader van de orkanen Irma en Maria. Er is een verzoek gedaan voor tijdelijke overplaatsing van 12 additionele gedetineerden vanuit Sint Maarten. Inmiddels zijn de eerste 7 aanvragen gehonoreerd. Deze gedetineerden zijn reeds overgekomen naar Nederland. De overige 5 verzoeken zijn op dit moment in behandeling. Met het huidige verzoek komt dit aantal op een totaal van 31 gedetineerden waarbij de data voor voorwaardelijke invrijheidstelling liggen tussen 2024 en 2035.
Ik wil graag benadrukken dat het overbrengen van gedetineerden elders in het Koninkrijk geen structurele oplossing voor het cellentekort in de Pointe Blanche gevangenis in Sint Maarten is. Daarom vinden er gesprekken plaats met Sint Maarten om te bezien op welke wijze de celcapaciteit vergroot kan worden totdat de nieuwbouw er is. Verder is het aan Sint Maarten zelf om te kijken hoe de beschikbare celcapaciteit optimaal benut kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan anders straffen, bijvoorbeeld door inzet van elektronische detentie, Of aan het gereedmaken en in gebruik nemen van de andere detentiefaciliteiten op het eiland.
Het verbieden van deepfake pornografie |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ik schaamde me omdat het zo realistisch leek; Nochtli slachtoffer deepfake porno»?1
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Deelt u de mening dat het misbruiken van iemands identiteit voor deepfake pornografie verwerpelijk is en grote gevolgen heeft voor de slachtoffers?
Die mening delen wij.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om het misbruiken van iemands identiteit voor deepfake pornografie tegen te gaan?
Het kabinet heeft het WODC onderzoek laten uitvoeren naar de vraag of regulering van deepfakes voldoende is. Dit onderzoek heeft het kabinet 13 januari 2022 aan uw Kamer verzonden. Het kabinet komt nog voor het kerstreces met een beleidsreactie, waarin wordt ingegaan op de opvolging die aan het onderzoek zal worden gegeven.
In hoeverre is het misbruiken van iemands identiteit voor het maken en delen van deepfake pornografie op dit moment strafbaar?
De strafbaarstelling van artikel 139h Sr omvat onder meer het, zonder toestemming van de afgebeelde, vervaardigen van seksueel beeldmateriaal. Op grond van dit artikel is vorig jaar door de rechtbank Den Haag een veroordeling uitgesproken voor het maken van een seksuele deepfake (4 maart 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1885). Ook het openbaar maken en het voorhanden hebben van dergelijke deepfakes kunnen vallen onder het bereik van artikel 139h Sr. In de kabinetsreactie op het rapport van het WODC over de regulering van deepfakes zal nader worden ingegaan op de strafbaarheid en strafrechtelijke aanpak van deepfake seksueel beeldmateriaal. Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 krijgt u de beleidsreactie nog voor het kerstreces.
Valt het misbruiken van iemands identiteit voor het maken en delen van deepfake pornografie volgens u onder het bereik van artikel 139h Sr, waarmee misbruik van seksueel beeldmateriaal strafbaar wordt gesteld? Zo ja, bent u bereid dat duidelijker in de wet te expliciteren, bijvoorbeeld bij de behandeling van het Wetsvoorstel seksuele misdrijven? Zo nee, welke mogelijkheden zijn er om dit via andere wegen strafbaar te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de suggestie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) om «het produceren, aanbieden, gebruiken en in bezit hebben van deepfake-technologie te verbieden voor de consumentenmarkt», gegeven het feit dat nu alleen het gebruik daarvan voor specifieke doeleinden verboden is?2
Wij hebben met belangstelling kennisgenomen van de suggesties van het WODC. In de beleidsreactie zal hier nader op in worden gegaan.
Onderschrijft u de conclusie van het WODC dat het kernprobleem bij deepfakes de handhaving is? Tegen welke problemen loopt u daarbij op dit moment aan?
Het onderzoek signaleert inderdaad dat de handhaving van bestaande regels complex is. Technologie waarmee deepfakes kunnen worden gemaakt is vrijelijk beschikbaar op het internet, er zijn slechts beperkte technieken om deepfakes bij voorbaat te weren en gepubliceerde deepfakes kunnen eenvoudig worden gekopieerd en verder verspreid. Om de handhaving hierop te kunnen versterken, wordt gewerkt aan een inventarisatie van de mogelijkheden die er zijn om hier beter en sneller op in te spelen. De conclusies hierop zullen worden meegenomen in de beleidsreactie bij het WODC-rapport. Ook kan een klacht worden ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Bij het maken en verspreiden van deepfakes kunnen immers onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt
Deelt u de mening dat online platforms ook een verantwoordelijkheid hebben om dit soort content te identificeren en uit de lucht te halen? Zo ja, hoe ziet u daarop toe?
Ja. Hoewel strafbare content vanzelfsprekend wordt bestreden door middel van opsporing en vervolging – in het geval van deepfakes van diegenen die deze content vervaardigen, ter beschikking hebben of openbaar maken – is de aanpak daarnaast gericht op de snelle verwijdering van deze content door de internetsector.
In 2008 is tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen een «Notice and Take Down» (NTD) gedragscode overeengekomen die ziet op vrijwillige verwijdering van illegaal (waaronder strafbaar) materiaal door de internetsector. Omdat de verplichtingen voor de sector en de overheid worden aangescherpt met de Digital Services Act (DSA), die in februari 2024 van toepassing wordt, zal de NTD-gedragscode de komende tijd nog eens tegen het licht worden gehouden vanuit een publiek-private samenwerking.
Aanvullend daarop faciliteert de overheid een aantal meldpunten om illegale (waaronder strafbare) content onder de aandacht te brengen van dienstverleners binnen de internetsector. Content die zij als «illegaal» betitelen wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt. Het kabinet zet de komende jaren bovendien in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Daarnaast geldt dat content providers (providers die toezien op inhoud en moderatie van hun informatiedienst) zich ervan dienen te vergewissen of de personen die figureren op beelden die worden gedeeld via hun website, platform of anderszins, expliciet toestemming hebben gegeven voor het openbaar maken van die beelden. Doen zij dat niet, dan kunnen zij civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld en eventueel worden gehouden tot betaling van een schadevergoeding en/of het verwijderen of ontoegankelijk maken van de gewraakte content. Voor service providers (iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert) geldt het voorgaande niet gelet op de in de in artikel 6:196c van het Burgerlijk Wetboek opgenomen uitzondering op de aansprakelijkheid voor de via hun diensten doorgegeven informatie. In de rechtspraak is echter bepaald dat wanneer een serviceprovider zich toch op enige wijze bemoeit met de content die via zijn dienstenaanbod wordt gehost, hij zich ook niet kan beroepen op de uitzondering van aansprakelijkheid die voor serviceproviders geldt en in dat kader ook gehouden is zich ervan te vergewissen of sprake is van toestemming tot publicatie (16 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:557).
Vóór het eerstvolgende CD seksueel geweld en kindermisbruik van 15 december 2022 wordt uw Kamer nog per brief nader geïnformeerd over de vergewisplicht van internetproviders.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de begroting van Justitie en Veiligheid 2023?
Ja.
Het bericht dat er Chinese politiebureaus in Nederland zijn. |
|
Hanneke van der Werf (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China heeft illegale politiebureaus in Nederland: aanwijzingen voor intimidatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het bericht is verontrustend. De vestiging in Nederland van dergelijke «overzeese politie service stations» is onacceptabel. Het kabinet heeft dan ook direct stappen genomen en de stations zijn inmiddels gesloten.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze Chinese politiebureaus op Nederlands grondgebied?
Het bestaan van dergelijke Chinese overseas police service stations werd begin september 2022 gesignaleerd. Nader onderzoek is direct ingesteld.
Hoe worden deze politiebureaus gefinancierd?
Dat is niet bekend. Nader onderzoek naar de opzet van deze stations en de activiteiten die zij hebben uitgevoerd, loopt nog.
Bent u het eens dat de aanwezigheid van deze politiebureaus een schending inhoudt van het verdrag van Wenen voor de diplomatieke relatie tussen Nederland en China? Bent u het eens dat de activiteiten en het gedrag van de vertegenwoordigers van deze bureaus ingaan tegen het Verenigde Naties (VN)-verdrag tegen foltering en het VN vluchtelingenverdrag (non-refoulement principe)?
Volgens het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen is het voor buitenlandse overheden slechts toegestaan in een ander land administratieve diensten en andere overheidstaken te verrichten met de expliciete goedkeuring van dat land. Het uitoefenen van overheidstaken door China op Nederlands grondgebied zonder expliciete instemming van de Nederlandse Staat is dan ook onrechtmatig.
Vooralsnog is niet vastgesteld dat deze stations betrokken waren bij operationele politietaken of intimidatie. Er is daarmee op dit moment geen reden om de activiteiten van deze stations aan te merken als in strijd met het VN-verdrag tegen foltering of het VN-vluchtelingenverdrag.
Bent u het eens dat deze bureaus illegaal zijn en gesloten dienen te worden? Bent u voornemens deze bureaus zo snel mogelijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het uitoefenen van overheidstaken door China op Nederlands grondgebied zonder expliciete instemming van de Nederlandse Staat is zoals gezegd onrechtmatig. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op maandag 31 oktober de Chinese ambassadeur te verstaan gegeven dat de stations onmiddellijk dienen te sluiten en hun activiteiten moeten beëindigen. Daarnaast heeft de premier dit onderwerp ter sprake gebracht in zijn gesprek met president Xi tijdens de G20-top op Bali. De Chinese ambassade heeft sindsdien bevestigd dat de stations inmiddels zijn gesloten.
Staat u in contact met de Chinese diaspora die door deze bureaus zijn geïntimideerd? Zo ja, hoe wordt hun hulp aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Ja, Buitenlandse Zaken staat in contact met (vertegenwoordigers van) de Chinese diaspora in Nederland. Daarbij komen sporadisch signalen binnen over ongewenste buitenlandse inmenging. Tot op heden is hierbij geen verband vastgesteld met deze stations. Personen in Nederland die te maken krijgen met intimidatie, manipulatie of ongewenste beïnvloeding kunnen altijd aangifte of melding doen bij de politie.
Een toelichting op het meldpunt Ongewenste Buitenlandse Inmenging is opgenomen in de Kamerbrief Aanpak Statelijke Dreigingen van 28 november 2022.
Wat is het bestaande beleid voor het beschermen van de Chinese diaspora in Nederland waarvan al bekend was dat ze geïntimideerd worden door de Chinese staat?2
Het kabinet heeft in 2018 een landenneutrale aanpak ontwikkeld tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI). Daarbij zet het in op het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast is de inzet gericht op versterking van de samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa.
De nationale aanpak bestaat uit drie sporen:
Het diplomatieke spoor: het aangaan van de dialoog met landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland en hen daar consequent op aanspreken;
Het weerbaarheidsspoor: het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland, die mogelijk doelwit zijn van ongewenste buitenlandse inmenging;
Het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor: het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten, waarbij het OM en de Nationale Politie onderzoek kunnen doen en strafrechtelijke maatregelen kunnen inzetten.
Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen op dit gebied aandienen.
Het probleem van buitenlandse inmenging beperkt zich echter niet tot Nederland. Het kabinet zal dan ook in EU-verband oproepen tot een review van deze problematiek en betere informatiedeling en samenwerking om te komen tot een effectiever beleid.
Is de Chinese ambassadeur in Nederland reeds gevraagd om tekst en uitleg? Zo ja, wat is de verklaring van China voor deze illegale activiteiten op Nederlands grondgebied?
De Chinese ambassadeur is op 31 oktober aangesproken op deze kwestie en gesommeerd de stations onmiddellijk te doen sluiten en hun werkzaamheden te beëindigen. Daarbij is hem eveneens gevraagd om tekst en uitleg. De stations zouden zonder bemoeienis van de ambassade zijn opgezet door lokale Chinese autoriteiten om diensten te verlenen voor de migrantengemeenschappen vanuit de betreffende herkomstgebieden.Het zou gaan om inspanningen op vrijwillige basis om administratieve handelingen te verrichten, zoals de verlenging van rijbewijzen, zo lang reizen naar China door de covid-pandemie moeilijk is.
Bent u reeds in contact getreden met Europese en internationale partners om hen te attenderen van dit internationale politienetwerk van China? Zijn er andere landen met vergelijkbare situaties? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
De Spaanse NGO Safeguard Defenders berichtte begin september in een rapport over een groeiend transnationaal netwerk van een dertigtal Chinese overzeese politie service stations.3 In een vervolgrapport geeft de NGO aan dat het om ten minste 102 stations in 53 landen gaat.4 In dit rapport worden geen nieuwe stations in Nederland genoemd. Het kabinet staat in nauw contact met collega’s in de EU en daarbuiten die ook met dit vraagstuk te maken hebben.
Bent u bereid het onderzoek naar de bureaus zo spoedig mogelijk na afronding aan de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer denkt u dit af te ronden?
Wanneer het onderzoek is afgerond zal de Kamer hierover (indien noodzakelijk vertrouwelijk) worden geïnformeerd.
Wilt u deze vragen met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Gezien de afstemming met de betrokken departementen was het niet mogelijk om deze vragen eerder te beantwoorden.
De internationale aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit en criminele geldstromen |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met criminoloog Fijnaut, «De meest voor de hand liggende oplossingen tegen de drugsindustrie worden niet ingezet. Raadselachtig»?1
Ik ben bekend met het interview met criminoloog Fijnaut en heb hierna ook op eigen initiatief een gesprek gevoerd met professor Fijnaut op 29 september jl.
Onderschrijft u zijn pleidooi voor meer samenwerking tussen Nederland en België in de bestrijding van drugscriminaliteit?
Ik sta zeker achter zijn pleidooi voor meer samenwerking tussen Nederland en België. Ik ben ervan overtuigd dat een nauwe samenwerking nodig is om drugscriminaliteit te bestrijden. Om die reden ben ik intensief in gesprek met mijn Belgische collega’s, de Belgische Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie en Noordzee, om op alle niveaus de samenwerking te verstevigen. Criminelen trekken zich niets aan van landsgrenzen en dus moeten landen een gezamenlijk front vormen tegen illegale drugssmokkel. Dit doe ik niet alleen met België, ik zet tevens in op het verstevigen van de samenwerking met andere landen, zowel in Europa als daarbuiten. Specifiek met België heeft de Nederlandse Douane bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst met de Belgische Douane op basis waarvan onder meer informatie-uitwisseling plaatsvindt over drugssmokkel. De samenwerking zal op korte termijn verder worden geïntensiveerd door het plaatsen van een operationeel risico-analist van de Nederlandse Douane bij de Belgische Douane. Een ander terrein waarbij Nederland en België al nauw samenwerken betreft de ontwikkeling van Artificial Intelligence als het gaat om de analyse van scanbeelden van containers, zodat veel makkelijker en sneller opgemerkt kan worden of er sprake is van bijvoorbeeld de aanwezigheid van cocaïne.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van Fijnaut om een gemeenschappelijk politie- en douanecentrum op het grensgebied van Nederland en België op te richten? Kunt u de eventuele belemmeringen voor en de voordelen van een centrum schetsen?
Het is belangrijk dat de organisaties die verantwoordelijk zijn voor opsporing, vervolging en handhaving in staat zijn hun werkzaamheden ook op grensoverschrijdend vlak te vervullen en ik wil daarbij inspelen op hun behoeften. Het heeft de voorkeur van de operationele ketenpartners om bestaande waardevolle vormen van samenwerking waar nodig te verbeteren en te intensiveren, in plaats van een nieuwe vorm te introduceren met risico’s voor duplicatie in werkzaamheden, informatiedeling en extra inzet van personele capaciteit en aanvullende kosten.
Er gebeurt veel op het gebied van internationale samenwerking in de grensregio en om die samenwerking te ondersteunen zijn structuren en voorzieningen reeds aanwezig. Bij deze bestaande internationale samenwerkingsstructuren moet gedacht worden aan de volgende bilaterale activiteiten: de aanwezigheid van liaisons in beide landen, nauwe samenwerking tussen politie-eenheden in de grensregio’s met hun Belgische collega’s, evenals goede structurele samenwerking tussen de Koninklijke Marechaussee met hun Belgische en Duitse partners en de intensievere samenwerking in en tussen de havens van beide landen ook op handhaving en opsporing. Ook trekt de Nederlandse Douane samen op met de Belgische Douane in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Zo is er een gezamenlijk reis geweest naar Zuid-Amerika, en is er een nauwe samenwerking tussen de liaisons en worden gezamenlijke acties uitgevoerd met behulp van de inzet van een analist in Antwerpen. Verder is er sprake van samenwerking binnen de volgende internationale verbanden: de hechte bilaterale en Europese samenwerking tussen douaneautoriteiten in de douane-unie én de Benelux- en Hazeldonk-samenwerkingsstructuren, inclusief de mogelijkheden die het nog in werking te treden Benelux politieverdrag zal bieden. Ook de intensieve samenwerking tussen beide landen in EU-verband, via het zogenoemde EMPACT-instrument, zorgt ervoor dat multidisciplinair grote opsporingsonderzoeken en controleacties worden uitgevoerd, ondersteund door EU-agentschappen zoals Europol en Eurojust. Beide landen maken via landendesks integraal deel uit van deze agentschappen. Ook maken de samenwerkingen in INTERPOL-verband deel uit van de reeks intensieve samenwerkingsverbanden.
Gelet op de bijzondere geografische situatie van Limburg is bovendien sprake van de samenwerkingsstructuur EPICC tussen België, Duitsland en Nederland. Nederlandse bijdragen aan EPICC- werkzaamheden vinden plaats via het Nederlandse Internationale Rechtshulpcentrum Limburg. Vanuit de Nederlandse politie wordt ook bijgedragen aan de potentiële doorontwikkelingsmogelijkheden van het EPICC. Samen met de operationele partners blijven we dus kijken naar hoe de bestaande samenwerking verder kan worden versterkt.
Kunt u tevens ingaan op de suggestie om een joint investigations teams (JIT) op te richten? Leent de aanpak van (bepaalde zaken binnen) de georganiseerde drugscriminaliteit zich volgens u voor het oprichten van een JIT?
Op basis van EU-wetgeving en die van de Raad van Europa kunnen zogenoemde Joint Investigation Teams (JIT’s) worden opgericht met als doel de samenwerking tussen autoriteiten te bevorderen wanneer onderzoeken in landen lopen. Deze teams, waarin de informatiedeling en samenwerking op basis van een gezamenlijk vastgesteld kader wordt vergemakkelijkt, zijn nuttig en belangrijk. Het gebruik van dit instrument onderschrijf ik van harte en vindt in de praktijk veel plaats.
De oprichting van en uitvoering door de teams wordt ondersteund door de nationale JIT-experts en kan voorts ook (financieel) ondersteund worden door Europol en Eurojust. Al jaren neemt Nederland deel aan Joint Investigation Teams met verschillende landen en in opsporingsonderzoeken gericht tegen criminele fenomenen. Zo zijn de grote onderzoeken waar Nederland aan deelneemt in verband met de onderschepping van versleutelde berichten van criminelen bij Sky ECC en Encrochat opgezet met behulp van een JIT. Voor onderzoeken verbonden aan Encrochat is een JIT opgericht door Nederland, België en Frankrijk. Ook operatie Pollino in 2018, gericht op de Italiaanse maffiaorganisatie Ndrangheta, vloeide voort uit een Joint Investigation Team, waarin Nederland, Italië, Duitsland, België en Luxemburg samenwerkten.2 In 2021 ondersteunde Eurojust 21 JIT’s waaraan Nederland deelnam.
De samenwerking binnen JIT’s is dus een belangrijk instrument in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Het is echter niet het enige instrument. Daarom is belangrijk dat elke situatie afzonderlijk bekeken wordt en het OM als gezag eigenstandig een afweging maakt of een JIT meerwaarde kan bieden. In die afweging wordt ook rekening gehouden dat andere samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten beschikbaar zijn.
Kunt u nader toelichten hoe de samenwerking tussen Nederland en België in het project Fortius in de haven van Antwerpen functioneert?
Het project Fortius, een samenwerkingsverband tussen de Belgische en Nederlandse diensten, is specifiek gericht op het tegengaan van drugssmokkel die via de Antwerpse haven Nederland binnenkomt. Vanuit dit project is er een Quick Response Unit gestart, die een goede start heeft gemaakt met verschillende aanhoudingen en cocaïnevangsten. Dit succes is te danken aan de goede samenwerking tussen de Nederlandse autoriteiten met de Belgische; het Federaal Parket, de Federaal Gerechtelijke Politie Antwerpen en de Belgische Douane. Door de nauwe samenwerking binnen het project is het mogelijk om sneller informatie uit te wisselen, wat leidt tot een vergroot zicht op en inzicht in criminele organisatiestructuren. De samenwerking tussen de politie en de bijzondere opsporingsdiensten levert bovendien een breder palet aan interventiemogelijkheden op. Daarom ben ik blij met de komst van dit samenwerkingsproject en zie ik uit naar de verdere resultaten.
Kunt u toelichten of de vier doelstellingen die u formuleert in de «Toekomstagenda internationaal offensief tegen georganiseerde criminaliteit» ook gekoppeld worden aan meetbare indicatoren, en zo ja welke?2
Zoals uiteengezet in de Najaarsbrief georganiseerde criminaliteit die in de eerste week van november naar uw Kamer is gestuurd, wordt uw Kamer in 2023 nader geïnformeerd over de beoogde prestaties, beleidsinstrumenten, financiële gevolgen, doelmatigheid en doeltreffendheid van de investeringen die worden gedaan met de coalitieakkoordgelden. Dit is conform de werkwijze zoals vastgesteld in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW3.1). Deze prestaties worden voor de internationale aanpak gekoppeld aan de doelstellingen van de Toekomstagenda Internationaal Offensief.
Kunt u toelichten hoe het staat met het voornemen om het netwerk van liaison officers uit te breiden?
Vanuit de op Prinsjesdag 2021 vrijgekomen middelen worden er in verschillende landen in de wereld liaison officers (LO’s) geplaatst. Doel van deze plaatsingen is het versterken van de (gezamenlijke) informatie- en samenwerkingspositie in en met andere landen. Bij de plaatsing van LO’s wordt afgewogen in welke landen een dergelijke plaatsing naar verwachting het meeste effect sorteert en wordt ook gekeken hoe LO’s van verschillende organisaties elkaar kunnen helpen en versterken. Het gaat in Latijns-Amerika bijvoorbeeld om de plaatsing van een LO van de politie met als taakaccent haven en LO’s van de Kustwacht CARIB en Koninklijke Marechaussee (KMar). De Douane zal met aan haar toegekende gelden een aantal liaisons voor specifieke transitlanden gaan werven, zoals Panama. Ook in Suriname, Curaçao en Washington is plaatsing van Douane-liaisons voorzien. Tot slot breidt het Openbaar Ministerie (OM) eveneens haar magistratennetwerk uit in verschillende landen.
Overigens wordt er niet alleen ingezet op uitbreiding van het netwerk van liaisons, maar ook op uitbreiding van de juridische basis om gemakkelijker en sneller informatie uit te wisselen tussen Nederland en de autoriteiten in de regio. Onder meer de Douane voert in dat kader gesprekken met haar collega-diensten in meerdere landen in Latijns Amerika. Daarnaast wordt er ook gekeken naar mogelijkheden om meer aan training en opleiding te doen van de betreffende douanediensten.
Kunt u toelichten hoe het staat met het voornemen om vanuit Caribisch Nederland de operationele samenwerking met de maritieme autoriteiten in Colombia te versterken?
Er wordt op verschillende niveaus gesproken tussen de Colombiaanse autoriteiten en Defensie/Kustwacht Caribisch gebied om invulling te geven aan het voornemen om de samenwerking met betrekking tot maritieme drugsbestrijding voor het gehele Caribische deel van het Koninkrijk te verstevigen. In de zomer heeft de Commandant Zeemacht Caribisch gebied, tevens Directeur Kustwacht Caribisch gebied, een werkbezoek gebracht aan Cartagena (Colombia), waarbij een protocol voor informatie-uitwisseling en operationele samenwerking is getekend. Op werkniveau wordt geïnventariseerd wat de wederzijdse behoeften zijn op het gebied van analyse en informatiedeling en welke capaciteiten daarin kunnen voorzien.
Deelt u de analyse van Fijnaut dat de uitgangspunten er zijn «voor een serieus Europees gesprek over legalisering» van cannabis in de Europese Unie (EU)? Bent u bereid zich binnen de EU in te spannen voor de legalisering van cannabis?
Ik stel een beleid voor dat gebaseerd is op wetenschappelijke inzichten. Gedurende het experiment gesloten coffeeshopketen wordt daarom wetenschappelijk onderzocht of een gesloten coffeeshopketen kan worden gerealiseerd en wat de effecten zijn op de openbare orde, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het is goed om over deze zaken en over het juridisch kader, de mogelijkheden en onmogelijkheden daarvan, serieus in gesprek te zijn met partners in de EU, maar het zou voorbarig zijn om al conclusies te trekken voordat deze inzichten geïnventariseerd en breed gesteund zijn.
Deelt u de mening dat naast de directe aanpak van drugscriminaliteit middels de aanpak van drugssmokkel, deze criminelen alleen effectief kunnen worden bestreden als we ook achter hun geld aan gaan?
Ja, die mening deel ik. Ons land is helaas een cruciale spil in de wereldwijde drugshandel. Dat waar we op andere momenten zo trots op zijn, onze open economie en onze uitstekende (digitale) infrastructuur, werkt hier fors tegen ons. Want ook criminelen maken hier dankbaar misbruik van. Het is daarom van belang de cruciale rol van Nederland op het wereldtoneel als drugshandels- en productieland te verstoren en doorbreken. Als er minder kan worden verdiend, wordt misdaad minder aantrekkelijk. Financieel gewin is immers hét onderliggende motief van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Het crimineel verdienmodel zie ik dan ook als een essentieel aanknopingspunt voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Mijn doel is om het criminele verdienmodel te verstoren en criminele geldstromen terug te dringen. Want geld vormt, naast de aantrekkingskracht, ook het machtsmiddel van criminelen.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit? Kunt u in het bijzonder ingaan op de regeling non conviction based confiscation (NCBC), waarmee de mogelijkheden om criminele goederen te confisqueren verbreed moeten worden?
Het conceptwetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II wordt binnenkort voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daarnaast is een wettelijke regeling voor «non conviction based confiscation» (wetsvoorstel confiscatie criminele goederen) in voorbereiding. Dit betreft een civielrechtelijke procedure voor de confiscatie van waardevolle goederen met een criminele herkomst. Het doel is deze goederen uit de maatschappij te halen, zodat deze niet (meer) kunnen worden ingezet voor het plegen van nieuwe strafbare feiten en misdaad, ook als er geen verdachte voor een specifiek strafbaar feit wordt veroordeeld. Ook dit wetsvoorstel wordt binnenkort voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is bij de politie en het Openbaar Ministerie om straks uitvoering te geven aan de NCBC-wetgeving?
Voor de dekking van de geraamde uitvoeringskosten die zijn verbonden aan de implementatie en uitvoering van de procedure NCBC zijn reeds financiële middelen beschikbaar gesteld uit de € 25 mln. voor de aanpak van criminele geldstromen. Deze middelen maken onderdeel uit van de Ondermijningsmiddelen die bij Ontwerpbegroting 2022 (Prinsjesdag 2021) door het kabinet structureel beschikbaar zijn gesteld. Hiermee is geborgd dat er voldoende financiële middelen zijn voor de capaciteit bij onder meer het Openbaar Ministerie die benodigd is voor de uitvoering van de NCBC-wetgeving. In de voorbereiding van de implementatie zal aandacht worden besteed aan het tijdig gereed hebben van de personele capaciteitsuitbreidingen bij de betrokken organisaties, mede in samenhang met de krapte op de arbeidsmarkt en de eventueel noodzakelijke opleidingen voorafgaand aan de operationele inzetbaarheid.
Welke maatregelen neemt u om het zicht te vergoten op crimineel vermogen dat buiten de formele financiële sector blijft en meteen verdwijnt in het criminele betalingsverkeer? Wie heeft de regie over de bestrijding van witwassen van crimineel vermogen dat is vergaard middels drugssmokkel? Hoe verschilt dat van een situatie waarin een deel van het vermogen in Nederland en een deel in België is vergaard of zich bevindt?
Uw Kamer is onlangs in de technische briefing geïnformeerd over de aanpak van criminele geldstromen. Een van de uitdagingen die daar belicht is, is dat criminele geldstromen steeds meer buiten het legale financiële stelsel blijven en meteen verdwijnen in het criminele betalingsverkeer. Daarom is het – naast het voorkomen van witwassen – van belang om meer zicht te krijgen op ondergronds bankieren en het terug te dringen. Om dit te bereiken, werken op zowel internationaal, landelijk als op regionaal en lokaal niveau verschillende (overheids-)partijen samen om het fenomeen ondergronds bankieren aan te pakken. De Politie (meer specifiek de Dienst Landelijke Recherche) en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie hebben binnen de Taskforce Underground Banking een systeemaanpak ontwikkeld voor het bestrijden van de meest ondermijnende criminele ondergronds bankiersnetwerken. Ook de Serious Crime Taskforce, de Fintell Alliance en de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIECs) zijn actief op dit thema.
Daarnaast is het voorkomen en bestrijden van ondergronds bankieren benoemd als één van de vervolgacties in de beleidsagenda aanpak witwassen. Deze vervolgacties worden de komende periode met verschillende publieke en private partners uitgewerkt.4 Omdat het criminele betalingsverkeer bij uitstek een internationaal fenomeen is, vraagt Nederland op internationaal en Europees niveau aandacht voor dit onderwerp en is ons land nauw betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben de kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren te versterken. Gebleken is dat er ook binnen Nederland behoefte is aan meer inzicht in het fenomeen ondergronds bankieren en hoe symptomen hiervan herkend kunnen worden. Het WODC verricht daarom onderzoek hiernaar.5
Het blijft daarnaast van belang om ervoor te zorgen dat crimineel vermogen ons legale financiële stelsel niet kan vervuilen en niet kan worden witgewassen. Voor een effectieve aanpak van witwassen van crimineel vermogen zet het kabinet zowel in op het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen als op het bestrijden van witwassen. Hierbij benadruk ik dat het voorkomen en bestrijden van witwassen een gezamenlijke opgave is van zowel kabinet als publieke en private partijen. Bij de aanpak van witwassen zijn dan ook verschillende partijen betrokken, ieder met hun eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Er is daarbij geen sprake van één regiehouder, samenwerking tussen partijen (publiek-publiek, publiek-privaat en privaat-privaat) blijft van cruciaal belang om de effectiviteit van de aanpak van witwassen verder te verbeteren. Dit is neergelegd in de hiervoor genoemde beleidsagenda aanpak witwassen, die de Minister van Financiën en ik op 13 september jl. aan uw Kamer hebben toegestuurd.
Voorgaande geldt op nationaal, en ook op internationaal niveau. In het geval dat het crimineel vermogen deels in Nederland en België is vergaard of zich daar bevindt, wordt samengewerkt tussen de betrokken autoriteiten. Ook is het bestrijden van het witwassen van crimineel vermogen onderdeel van de coalitie van Europese landen in de strijd tegen zware en georganiseerde misdaad, waar Nederland en België beide deel van uitmaken.6
Erkent u dat het herkennen van financiële geldstromen van criminelen van belang is om drugssmokkel te bestrijden? Hoeveel signalen van witwassen zijn in 2021 opgepakt door de Financial Intelligence Unit (FIU) en hoeveel daarvan leidde tot een verdenking van drugssmokkel? Hoe verhoudt zich dat tot het aantal signalen van financiële instellingen dat naar de FIU is gestuurd?
Een goede informatiepositie over de met de drugsproductie en drugshandel samenhangende criminele financiële geldstromen is van cruciaal belang in de aanpak ervan.
Als een transactie aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen, de onderliggende delicten, waaronder drugsgerelateerde misdrijven, of het financieren van terrorisme, moet de transactie worden gemeld bij de FIU-Nederland. FIU-Nederland analyseert de ontvangen ongebruikelijke transacties en verklaart deze ongebruikelijke transacties al dan niet verdacht. De verdacht verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland gebundeld in dossiers en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2021 zijn ruim 1,2 miljoen ongebruikelijke transacties gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland verklaarde in 2021 96.676 transacties verdacht, gebundeld in 18.238 dossiers, die allemaal ter beschikking zijn gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten.7 De verdacht verklaarde transacties in 2021 kunnen ook betrekking hebben op gemelde ongebruikelijke transacties uit voorgaande jaren.
Indien uit eigen analyse door de FIU-Nederland blijkt dat er een verband is met een onderliggend delict, dan kent FIU-Nederland delictsvormen toe aan haar dossiers. Zo heeft FIU-Nederland in 2021 aan 223 dossiers (2.940 transacties) een delictsvorm in relatie tot drugscriminaliteit toegekend. Hierbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat de toekenning van een delictsvorm niet uitsluit dat ook andere dossiers raakvlakken hebben met drugscriminaliteit.
Om beter zicht te krijgen op het gebruik en de bruikbaarheid van door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties binnen de opsporing is een verbetertraject gestart door FIU-Nederland, FIOD, politie en OM. Dit zal ook resulteren in een betere terugkoppeling aan meldingsplichtige instellingen, oftewel het vergroten van de feedbackloop van publieke naar private partijen.
Bent u bereid ook op vlak internationale politiesamenwerking te intensiveren, om de kans te vergroten verdachten transacties op te merken en deze sneller gevolg te geven? Kan Nederland een leidende rol nemen in het vormen van dergelijke internationale allianties?
Internationale samenwerking is van cruciaal belang bij het herkennen van financiële geldstromen en de aanpak van georganiseerde, ondermijnende (drugs)criminaliteit. Nederland neemt reeds een leidende rol in het vormen van internationale allianties om de aanpak van criminele geldstromen verder te versterken. Een voorbeeld hiervan is de coalitie die gesloten is met België, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Italië om samen op te trekken in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit. Het verstoren van criminele verdienmodellen is een essentieel onderdeel van het actieplan dat als onderdeel van deze coalitie is vastgesteld.
Een ander voorbeeld van nauwe internationale samenwerking is de samenwerking tussen FIU’s wereldwijd binnen de mondiale Egmont Group of FIU’s en het Europese FIU.net, waarin FIU-Nederland een leidende rol speelt. FIU-Nederland deelt spontaan en op verzoek informatie binnen dit internationale FIU-netwerk. Ook worden gezamenlijke initiatieven opgepakt binnen de Egmont Group of FIU’s en het EU FIU Platform. De Egmont Group biedt FIU’s een veilig platform voor het uitwisselen van expertise en financiële inlichtingen om witwassen, daaraan gerelateerde gronddelicten (waaronder drugscriminaliteit) en terrorisme financiering te bestrijden.
Als ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland worden gemeld door meldingsplichtige instellingen dan is het aan het hoofd van de FIU-Nederland om deze na nadere analyse al dan niet verdacht te verklaren. De verdacht verklaarde transacties worden, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14, door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt die vervolgens, afhankelijk van de zaak, samenwerking kunnen zoeken met hun buitenlandse partners.
Deelt u de opvatting dat het voorkomen van vermenging van criminele gelden met de legale economie, als onderdeel van het weerbare openbaar bestuur, samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou moeten worden opgepakt? Zo, nee, waarom niet? Zo, ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Het voorkomen van deze ondermijnende vermenging raakt veel domeinen binnen onze maatschappij die om tegenwicht vanuit een kabinetsbrede inzet vragen. Daarom slaan we als kabinet nadrukkelijk de handen ineen. Om vermenging tussen onder- en bovenwereld tegen te gaan, is gezamenlijke versterking van de weerbaarheid van private en publieke sectoren nodig, waaronder die van het openbaar bestuur. Samenwerking met andere ministeries vindt in verschillende vormen plaats, zoals in de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning (MCAO), waaraan ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deelneemt. In de Najaarsbrief bent u geïnformeerd over de kabinetsbrede aanpak en het werkprogramma dat daarbij hoort.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het commissiedebat Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit van 10 november a.s. beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen nominaal binnen de gebruikelijke termijnen.