Het snelgroeiende geweld tegen christenen in India |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schokkende toename in geweld tegen christenen India»1?
Ja.
Deelt u de mening dat deze enorme toename aan geweld moet worden veroordeeld? Zo ja, bent u bereid dit expliciet te doen jegens de Indiase autoriteiten en te bevorderen dat ook de Europese Unie (EU) zich hierover krachtig uitspreekt?
Het kabinet veroordeelt geweld tegen religieuze minderheden wereldwijd en heeft daarbij zeker aandacht voor geweld tegen christenen. Vrijheid van religie en levensovertuiging is één van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid en daarom komen de rechten van religieuze minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging geregeld aan de orde in gesprekken die Nederland met India voert in bilateraal, EU- en VN-verband.
Nederland zal dit blijven doen, onder meer door in te zetten op agendering van dit onderwerp in de eerstvolgende EU-India Mensenrechtendialoog, die naar verwachting begin 2025 zal plaatsvinden.
Kunt u toelichten wat de oorzaken van het toegenomen geweld zijn? Welke trends zijn hier zichtbaar?
De oorzaken van geweld tegen religieuze minderheden in India zijn niet eenduidig vast te stellen. Er zijn grote verschillen in de dynamiek op nationaal niveau en op niveau van de verschillende deelstaten. Het is niet altijd mogelijk om duidelijk te differentiëren of er sprake is van conflict van religieuze aard, etnische aard, gerelateerd aan sociale klasse, economisch conflict (bijvoorbeeld conflict over land), of een combinatie van dergelijke conflicten. Groeiend hindoenationalisme en toename van misinformatie in verschillende delen van India kunnen verder bijdragen aan de inperking van de rechten van religieuze minderheden, onder wie christenen.
Welke rol speelt geloofsvrijheid en het tegengaan van christenvervolging bij de status van India als combinatieland?
Bij de keuze om India te selecteren als combinatieland waren destijds de ontwikkelingsgerelateerde uitdagingen en handelskansen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering leidend. Ongeacht de status van combinatieland zet Nederland zich wereldwijd in voor het beschermen en bevorderen van mensenrechten, zo ook in India. Vrijheid van religie en levensovertuiging is hierbinnen één van de vijf prioriteiten.
Heeft u of heeft de Nederlandse vertegenwoordiging reeds casussen van christenvervolging aan de kaak gesteld waar sprake was van straffeloosheid van de daders? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd?
In de gesprekken die Nederland, in bilateraal, EU- en VN-verband, voert met India komt vrijheid van godsdienst en levensovertuiging regelmatig aan de orde. Het onderwerp ligt in India gevoelig en de reactie van desbetreffende autoriteiten in India is daarom zeer afhankelijk van de wijze waarop dit bij Indiase autoriteiten onder de aandacht wordt gebracht. Ondanks de gevoeligheid van het onderwerp, blijft Nederland hierover met India in gesprek.
Naast het onder de aandacht blijven brengen van deze problematiek in contacten met India, onderhoudt Nederland via de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging intensief contact met Nederlandse organisaties als Open Doors en Kerk in Nood om concrete gevallen van christenvervolging te identificeren en onder de aandacht te brengen van de ambassade voor eventuele actie.
Hoe reageert u op anti-bekeringswetten in India en het misbruik daarvan?
Nederland heeft zich hier meermaals over uitgesproken, waaronder in de meest recente Universal Periodic Review van India waarin Nederland een aanbeveling aan India heeft gedaan om zogeheten «anti-bekeringswetten» te voorkomen, zodat deze wetten de constitutioneel gewaarborgde vrijheid van religie en overtuiging in India niet schenden.
Ziet u enige mogelijkheid om de desinformatie te bestrijden die tot ophitsing tegen christenen leidt? Zo ja, welke?
Nederland zet zich in om misinformatie en de effecten daarvan op de positie van religieuze minderheden te bestrijden. In oktober 2024 vond in Berlijn een conferentie plaats van de International Freedom for Religion or Belief Alliance over de rol van AI en mogelijke actie tegen misinformatie. De Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging neemt deel aan verdere follow-up sessies hierover met experts om mogelijkheden voor actie tegen misinformatie in kaart te brengen.
Welke rol spelen sociaal-maatschappelijke klasse en het kastensysteem bij christenvervolging in India?
De Indiase samenleving is gelaagd en complex. Religie, sociale klasse en het kastensysteem dragen bij aan de complexe dynamiek van sociale interacties binnen de Indiase samenleving. Hoewel het kastensysteem in beginsel aan het hindoeïsme is verbonden en niet aan het christendom, heeft het doorwerkingen op de gehele Indiase samenleving. Ook in India is een hogere plaats op de sociale ladder, net als elders in de wereld, gebonden aan privileges. Religieuze minderheden ondervinden vaak unieke uitdagingen, waarbij sociaal-maatschappelijke klasse, samen met de effecten van het kastensysteem, deze uitdagingen kunnen versterken. Sociaal-maatschappelijke klasse en het kastensysteem hebben daarom ook een weerslag op de vervolging van christenen en andere religieuze minderheden in India.
Wat kunt u doen tegen minder directe vervolging waar christenen toch een achtergestelde sociale positie hebben?
Waar dit een probleem is wordt hierover gesproken in de reguliere mensenrechtendialogen. Onze ambassades in betrokken landen zetten zich hier voor in samen met gelijkgezinde landen binnen de EU, met de VS, het VK, Noorwegen en Canada, zoals recentelijk in Pakistan en Egypte.
Hoe ziet u de toekomst van Europese acties tegen christenvervolging, waar het thans niet duidelijk is ondergebracht in de mission letters van de kandidaat-commissarissen? Welke risico’s ziet u hier en hoe zijn die te ondervangen?
In licht van het recente aantreden van de nieuwe Commissie is momenteel nog veel onduidelijk ten aanzien van de inzet van de Commissie op het gebied van christenvervolging. Nederland zal zich net als in het verleden blijven inzetten voor de (her)benoeming van de EU-Speciaal Gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging buiten de EU.
Welke rol spelen mensenrechten en geloofsvrijheid in het EU-India strategische partnerschap? Ziet du daar ruimte om India op het thema geloofsvrijheid ook aan te spreken als partner?
De EU en India hebben in 2004 een strategisch partnerschap gesloten, omdat beide grootmachten niet alleen een intrinsiek belang in elkaars veiligheid, welvaart en duurzame ontwikkeling hebben, maar ook omdat zij samen sterker staan in de strijd voor een op regels gebaseerde wereldorde waarin multilateralisme centraal staat. In het strategisch partnerschap werd tevens herbevestigd dat de EU en India de onderlinge mensenrechtendialoog zouden continueren. De eerstvolgende mensenrechtendialoog vindt naar verwachting plaats in januari 2025 en biedt de mogelijkheid om een breed scala aan mensenrechtenthema’s te bespreken. Nederland zal zich inzetten voor agendering van de rechten van religieuze minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging bij deze dialoog.
Het verdwijnen van de restitutiepolis en de gevolgen voor ggz-patiënten |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat per 2025 geen enkele zorgverzekeraar een restitutiepolis meer aanbiedt?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het volledig verdwijnen van het aanbod van restitutiepolissen een zorgelijke ontwikkeling is?
Ik betreur het dat zorgverzekeraars geen restitutiepolissen meer aanbieden voor de wijkverpleging en de ggz. Vanuit het perspectief van de toegankelijkheid van zorg, blijver er voldoende natura- en combinatiepolissen over met een zeer ruime keuze voor zorgaanbieders, daarbij zijn zorgverzekeraars gehouden aan hun zorgplicht.
Omdat zorgverzekeraars zorgplicht hebben, moeten verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen.
Hoe verhoudt het verdwijnen van de restitutiepolis zich tot artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) waarin de vrije artsenkeuze is gewaarborgd?
Er is geen relatie tussen het verdwijnen van de restitutiepolis en art. 13 Zvw.
Iedere burger heeft in Nederland het recht om zelf zijn zorgverlener te kiezen.
Via de restitutiepolis was het mogelijk voor alle niet-gecontracteerde zorg een volledige vergoeding te krijgen. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Aangezien het aanbod van restitutiepolissen de afgelopen jaren reeds stapsgewijs afnam, heeft u in de afgelopen jaren contact gezocht met zorgverzekeraars over hun polisaanbod, mede in het licht van artikel 13 Zvw?
Ik heb geen juridische instrumenten om zorgverzekeraars te verplichten om restitutiepolissen aan te bieden. Zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen ze aanbieden. Maar zorgverzekeraars hebben wel zorgplicht; daar houdt de NZa toezicht op. Zorgverzekeraars moeten er daarom voor zorgen dat verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Welke (juridische) mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de restitutiepolis volledig verdwijnt?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u, of heeft u op enig moment overwogen om verzekeraars te verplichten een restitutiepolis aan te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent het volledig verdwijnen van de restitutiepolis voor verzekerden die op dit moment in behandeling zijn die op dit moment nog vergoed wordt of op de wachtlijst staan voor een behandeling?
In 2025 verandert er nog niets voor deze verzekerden. Zorgverzekeraars die hun restitutiepolis omzetten naar een combinatiepolis hanteren voor de betreffende verzekerden een overgangsperiode. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis en op dit moment al in behandeling zijn, krijgen de zorg in 2025 nog vergoed op dezelfde wijze als in 2024 (restitutie). Voor verzekerden die op een wachtlijst staan geldt bij twee zorgverzekeraars hetzelfde (zorg op dezelfde wijze vergoed als in 2024); bij een derde zorgverzekeraar valt deze groep niet onder de overgangsregeling. In 2026 vervalt de overgangsperiode.
Erkent u dat ongecontracteerde zorg die niet langer vergoed wordt door de zorgverzekeraar onbetaalbaar dreigt te worden voor verzekerden met een kleine portemonnee?
Als je meer geld te besteden hebt dan kun je de eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders beter dragen. Gecontracteerde zorgaanbieders worden volledig vergoed, en zorgverzekeraars bieden natura- en combinatiepolissen aan met een zeer ruime keuze aan zorgaanbieders. Ik werk aan het onafhankelijk indiceren van niet-gecontracteerde zorg om deze beter toegankelijk te maken.
Erkent u het risico dat ongecontracteerde zorgaanbod door het afschaffen van de restitutiepolis zal verminderen, met alle gevolgen van dien voor de wachtlijsten?
Allereerst blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar overeind, wat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
Daarnaast kan meer contractering juist bijdragen aan een betere verdeling van middelen en capaciteit. Zo kunnen zorgverzekeraars via de contractering sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg dat een onnodig groot beroep doet op de schaarse tijd van zorgverleners. Voor de verzekerde stond bij een restitutiepolis tegenover het voordeel van volledige vergoeding van alle zorg bij alle zorgaanbieders het nadeel dat de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde minder goed op de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kan sturen, met als mogelijk gevolg hogere zorgkosten en een hogere premie en minder doelmatige inzet van schaarse zorgcapaciteit. Ik reken erop dat via contractering deze nadelen ondervangen kunnen worden en juist bijgedragen kan worden aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat ongecontracteerde zorg steeds minder of helemaal niet dreigt te worden vergoed door zorgverzekeraars?
Het klopt niet dat zorgverzekeraars de niet-gecontracteerde zorg helemaal niet meer zouden gaan vergoeden. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Door het verdwijnen van de restitutiepolissen voor de wijkverpleging en de ggz is het wel zo dat de mogelijkheid om een volledige vergoeding te ontvangen bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders in deze sectoren vervalt.
Bent u bereid om de gevolgen van het verdwijnen van de restitutiepolis te (laten) monitoren, in het bijzonder voor de ggz, en de Kamer hierover eind 2025 te informeren?
U vraagt om te monitoren, maar het is niet helemaal duidelijk wat u precies wilt laten monitoren. Wellicht duidt u op de gevolgen voor de wachtlijsten.
De wachttijden in de (hoogcomplexe) ggz zijn een complex vraagstuk, dat onder meer te verklaren is vanuit de toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg in combinatie met toenemend gebrek aan personeel. In het kader van het Integraal Zorgakkoord is daarom een brede set aan afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. Wat betreft de aanpak van cruciale ggz is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstukken 25 424, Nr. 684),
hierop zetten we gerichte stappen om de toegankelijkheid van dit zorgaanbod te behouden. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik op mijn beurt breed naar maatregelen die ten goede komen aan de toegankelijkheid van de ggz, deze zullen landen in het aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord waarover we hopen uw Kamer binnen afzienbare termijn te kunnen informeren. Samen met partijen zullen we de komende jaren bezien welke maatregelen een bijdrage leveren aan de toegankelijkheid van de ggz.
Het bericht dat de Campagne van Platform Zorg voor Leven geweerd is vanwege „te veel negatief commentaar” |
|
Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het berichtCampagne Platform Zorg voor Leven geweerd om «te veel negatief commentaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland ruimte zou moeten zijn om via reclame-uitingen op te komen voor de bescherming van ongeboren kinderen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat onderwijsinstellingen weigeren om reclame-uitingen van de «Week van het Leven» te vertonen die niet strijdig zijn bevonden met de richtlijnen van de Nederlandse Reclame Code?
Scholen en onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs vormgeven. Dat betekent niet alleen dat ze zelf kiezen welke lesmethodes ze gebruiken maar ook dat de besturen van de betreffende onderwijsinstellingen zelf afwegen welke reclame-uitingen zij (laten) vertonen binnen de instelling. Als een school of onderwijsinstelling besluit dat een reclame-uiting niet passend is, dan staat het hen vrij deze niet te (laten) vertonen. In dit geval heeft de exploitant van de billboards besloten om de campagne stop te zetten, op dringend verzoek van de onderwijsinstellingen.
Hoe zorgt u ervoor dat scholieren en studenten op evenwichtige wijze worden geïnformeerd over ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap en alternatieven voor abortus, en in hoeverre is dit belang in beeld bij onderwijsinstellingen en koepelorganisaties, mede gelet op het feit dat genoemde, waardige campagneboodschap door onderwijsinstellingen wordt geweerd?
In algemene zin is het belangrijk om leerlingen vanuit verschillende invalshoeken, die passen binnen de kaders van de democratische rechtsstaat, thema’s aan te reiken. Aandacht voor relationele en seksuele vorming, en in het verlengde daarvan aandacht voor (onbedoelde of ongewenste) zwangerschap, komt terug in de kerndoelen voor het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo). Op dit moment worden de kerndoelen herzien en aangescherpt. In de opgeleverde conceptkerndoelen wordt relationele en seksuele vorming concreter benoemd dan in de huidige kerndoelen. Ook in de bovenbouw van het vo kan aandacht gegeven worden aan relationele en seksuele vorming, bijvoorbeeld bij het vak biologie. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is relationele en seksuele vorming geen verplicht onderdeel van het curriculum, maar we zien dat instellingen hier in burgerschapslessen wel aandacht aan besteden.
Scholen kiezen zelf met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Het is daarbij belangrijk dat leerkrachten inzichten uit wetenschap en praktijk betrekken en onderwijs geven dat aansluit op de ontwikkeling en belevingswereld van het kind.
De door de overheid gestimuleerde voorlichting aan scholieren en studenten betreft een brede relationele en seksuele vorming. Met daarin, met name op het vo en mbo, ook aandacht voor regie op kinderwens en anticonceptie. De onderwerpen onbedoelde of ongewenste zwangerschap en abortus kunnen hierbij aan de orde komen. Het is hierbij ons doel jongeren te informeren over al hun mogelijkheden, mocht dit hen overkomen.
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap van het Ministerie van VWS bevat activiteiten die ook voor jongeren, scholieren en studenten (buiten het onderwijs om) ter beschikking staan. Jongeren en scholieren kunnen informatie vinden over alle keuzeopties bij een onbedoelde zwangerschap bij het Landelijk Informatiepunt onbedoelde zwangerschap. En zij kunnen desgewenst een beroep doen op keuzehulp, waarbij cliënten over al hun keuzeopties worden geïnformeerd. Als er een keuze is gemaakt, is er ondersteuning beschikbaar voor iedereen die hieraan behoefte heeft, ook voor jongeren, scholieren en studenten. Hierbij valt te denken aan psychosociale hulp na abortus of lokale ondersteuning bij het (aanstaand) jong ouderschap via de jeugdgezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet.
Welk ondersteunend aanbod op het gebied van onbedoelde zwangerschap is er in Nederland gericht op scholieren en studenten in het mbo, hbo en wo?
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap behelst diverse maatregelen en activiteiten voor een brede doelgroep. Scholieren en studenten kunnen hiervan desgewenst gebruik maken, en doen dit ook. Wij noemden in de beantwoording op vraag 4 al het Landelijk informatiepunt onbedoelde zwangerschap en de keuzehulp.
Voor sommige doelgroepen is binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap extra aandacht, bijvoorbeeld voor jongeren. Zo worden scholen voor po, vo en mbo-instellingen met de Stimuleringsregeling Seksuele en Relationele vorming geholpen om structureel aandacht te besteden aan seksuele en relationele vorming. Scholen kunnen hierdoor extra geld krijgen om lespakketten te kopen die zijn afgestemd op de leeftijd van het kind of om bijvoorbeeld een gastdocent in te huren. Ook krijgt de school advies vanuit de GGD. Er zijn voor het mbo-onderwijs 12 activiteiten op het gebied van gezonde relaties en seksualiteit beschikbaar van verschillende aanbieders die mbo-instellingen kunnen inkopen.
Ook is er op 16 december jl. een campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, van start gegaan. Jongeren worden met deze campagne op sociale media doorgeleid naar het platform Sense.info. Dit is de plek voor jongeren waar zij betrouwbare informatie kunnen vinden over anticonceptiemethoden, soa-preventie, condooms en seks.
Jongeren, scholieren en studenten kunnen met vragen rondom seksualiteit anoniem en vrijblijvend terecht bij Sense. Via Sense.info kunnen zij via de chat vragen stellen en via de zogenoemde Sense-spreekuren ook gebruik maken van counseling door GGD’en. Indien nodig vindt er een doorverwijzing plaats. Onderwerpen die bijvoorbeeld besproken worden bij Sense zijn anticonceptie, seksuele grensoverschrijding of seksuele identiteit. De laagdrempeligheid en openheid van Sense biedt een veilige omgeving om seksualiteitsvraagstukken te bespreken. Dit valt ook terug te zien in het toenemend aantal jongeren dat hun weg naar Sense weten te vinden.
Tot slot bieden de kenniscentra Fiom en Rutgers via verschillende kanalen betrouwbare informatie over anticonceptie, onbedoelde zwangerschap en abortus.
De beslisnota bij de Kamerbrief over de Jaarrapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over de Wet afbreking Zwangerschap 2023 |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke totaalbedragen er waren geraamd voor de subsidieregeling voor abortusklinieken in 2021, 2022 en 2023 en welke bedragen er in die jaren daadwerkelijk zijn gerealiseerd?1
In de tabel hieronder staan links de bedragen uit de ontwerpbegroting, met de totaal beschikbare bedragen voor gesubsidieerde abortuszorg, en rechts de realisatie.
Ontwerpbegroting 2021
Realisatie 2021
€ 17.881.000,00
€ 17.046.161,00
Ontwerpbegroting 2022
Realisatie 2022
€ 18.133.000,00
€ 16.687.161,00
Ontwerpbegroting 2023
Realisatie 2023
€ 18.570.000,00
€ 22.557.072,80
Kunt u aangeven hoe groot de financiële claim is die door de directie Publieke Gezondheid is ingediend voor de jaren 2024 en 2025 om de stijgende kosten door toename van het aantal abortussen te financieren?
In de VWS-begroting is het budget voor de abortusklinieken verhoogd met € 4,8 miljoen in 2024 en met € 3,8 miljoen in 2025. Mochten er meer of minder abortusbehandelingen worden uitgevoerd, dan wordt het budget hierop aangepast.
Kunt u de berekeningen van het abortuscijfer waar deze ramingen voor 2024 en 2025 op zijn gebaseerd met de Kamer delen?
Het Ministerie van VWS maakt geen ramingen of berekeningen van abortuscijfers. Abortusklinieken maken zelf, per locatie, een inschatting van het aantal «zorgprestaties» of behandelingen die zij denken te gaan uitvoeren in het komende jaar. Het gaat daarbij overigens niet alleen om zwangerschapsafbrekingen maar ook om consulten of het plaatsen van langdurige anticonceptie. Deze inschatting van het aantal zorgprestaties (de «q») wordt vermenigvuldigd met de tarieven per zorgprestatie (de «p»), en dat levert een voorlopig subsidiebedrag op per kliniek. Als een kliniek in een lopend subsidiejaar meer of minder activiteiten uitvoert, wordt het uiteindelijk vastgestelde subsidiebedrag respectievelijk naar boven of beneden bijgesteld.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u voor 2024 en 2025 opnieuw significant hogere abortuscijfers verwacht dan de afgelopen decennia het geval was, verwacht u voor 2024 en 2025 opnieuw een stijging van de abortuscijfers ten opzichte van 2023?
We kunnen op basis van de aangeleverde inschattingen van abortusklinieken geen conclusies trekken over het aantal abortussen in 2024 of 2025. Desalniettemin houdt het Ministerie van VWS, vanuit het oogpunt van financiële degelijkheid, er rekening mee dat de verhoogde abortuscijfers ook over 2024 en 2025 zullen aanhouden.
Kan hieruit worden geconcludeerd dat u verwacht dat de cijfers na 2025 weer zullen dalen? Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd?
Nee. Abortusklinieken hebben nog geen inschattingen gemaakt voor het aantal abortussen na 2025. En zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven kunnen we op basis van deze inschattingen ook geen conclusies trekken.
Het is bovendien verstandig om terughoudend te zijn met het maken van voorspellingen over het aantal abortussen. Er zijn immers veel factoren die een rol spelen bij het ontstaan van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen, en de redenen om een (onbedoelde) zwangerschap af te breken zijn zeer persoonlijk.
Kunt u, gelet op de uitzonderlijke stijging van het aantal abortussen in 2022 en 2023, de IGJ verzoeken om nu reeds de abortuscijfers van het eerste halfjaar van 2024 openbaar te maken?
Abortusklinieken en ziekenhuizen hebben voldoende tijd nodig om de gegevens over 2024 aan te leveren bij de IGJ, en de IGJ heeft eveneens tijd nodig om die gegevens te verwerken in een jaarrapportage. Zorgvuldigheid staat daarbij voorop, en daar wil ik aan vasthouden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over medische ethiek van 13 november 2024?
Ja.
Het bericht ‘Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: ’Extremistische haatprediker’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Mohammed Khatib van Samidoun op 28 oktober 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze gedragswijze van de Radboud Universiteit in het licht van de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eerdmans over het plaatsen van Samidoun op de nationale terreurlijst (Kamerstuk 29 279, nr. 882) en de oproep van het kabinet aan het Openbaar Ministerie om hier snel mee aan de slag te gaan?2
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eermans (Kamerstuk 29 279, nr. 882) meewegen die verzoekt om Khatib op de nationale terreurlijst en in het CTER-register (Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering) te plaatsen en het besluit van Canada en de Verenigde Staten om Samidoun op de terreurlijst te plaatsen?
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) is het niet mogelijk om een persoon te weren uit Nederland door hem de toegang tot Nederlands grondgebied te ontzeggen. De Twbmt biedt wel de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet mogelijk.
De precieze overwegingen die ten grondslag liggen aan het Belgische besluit om de heer Khatib te bestempelen als «extremistische haatprediker» zijn niet bekend. Het hangt van de wetgeving van het betreffende land af of een dergelijke kwalificatie (juridische) gevolgen heeft of niet. In Nederland wordt gekeken naar alle uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Bent u bereid de overwegingen en het besluit van de Belgische Staatssecretaris over te nemen teneinde Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie-Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om over de keuze van de Radboud Universiteit te oordelen. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Dit betekent onder andere dat er geen ruimte is voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om de naleving hiervan te borgen. Ingrijpen op een bijeenkomst die in het kader van het academisch debat wordt georganiseerd zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid. Het uitoefenen van invloed op het debat aan onderwijsinstellingen, is een brug die we niet over moeten gaan.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)3, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen vóór 27 oktober 2024 beantwoorden?
Ja.
Bent u op de hoogte van het bericht «Vrouw overleden die na aanrijding drie kwartier moest wachten op ambulance terwijl «particuliere» ziekenwagen om de hoek stond»?1
Ja. Allereerst, wat verschrikkelijk dat deze mevrouw onder deze omstandigheden overleden is. Ik wens haar naasten veel sterkte met dit verlies.
Bent u bekend met signalen uit de gemeente Nunspeet over slechte aanrijtijden van ambulances? Zo ja, wat is uw reactie op deze problemen rondom aanrijtijden?
Ik ben bekend met de signalen uit de gemeente Nunspeet. De streefnorm van 15-minuten die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen, geldt echter voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten.
Uiteraard streeft de ambulancesector ernaar om voor alle gebieden in een regio adequate responstijden te realiseren. Dit doen zij onder andere met een vernieuwde urgentie-indeling (VUI) die sinds oktober 2024 is geïmplementeerd bij alle meldkamers ambulancezorg. Met deze urgentie-indeling borgt de RAV de kwaliteit en tijdigheid van ambulancezorg door nog fijnmaziger te triëren op ernst en spoed.
Onder andere de categorie «spoed» is met de VUI herzien, waarbij er nu een medisch onderbouwd onderscheid is tussen «hoogst mogelijke spoed» en «hoge spoed». Zo krijgt een reanimatie, ernstige bloeding of verstikking een hogere prioriteit dan bijvoorbeeld een complexe beenbreuk doordat er in een dergelijk geval geen sprake is van acuut levensgevaar.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in 2022 geconstateerd dat de responstijden van de RAV Noord- en Oost-Gelderland (NOG) waar Nunspeet onder valt, niet voldeden aan de streefnorm van 15-minuten in 95% van de inzetten. De responstijden zijn in deze regio al jaren op een redelijk constant niveau. De IGJ geeft aan dat ondanks het niet voldoen aan de streefnorm er geen aanwijzingen zijn dat er in RAV-NOG (structureel) sprake is van risico’s ten gevolge van het overschrijden van de responstijd.
Bent u bekend met het feit dat cijfers over aanrijtijden door de ambulancedienst nu alleen nog maar vertrouwelijk worden meegedeeld, terwijl dit eerder openbaar was? Kan u aangeven waarom dit zo is? Kan u deze cijfers over aanrijtijden alsnog openbaar maken?
Cijfers over aanrijtijden en andere kwaliteitsindicatoren bij de RAV worden sinds 2008 jaarlijks gedeeld door Ambulancezorg Nederland (AZN). Deze cijfers zijn op regionaal en landelijk niveau en terug te vinden op de online pagina van AZN.2
In Nunspeet heeft een ambulancepost in ’t Harde op gemeentelijk niveau voor verbetering gezorgd, maar vooralsnog niet of onvoldoende in de meer afgelegen kernen; hoe gaat u de aanrijtijden in deze kernen verbeteren?
Het RIVM maakt in opdracht van het Ministerie van VWS jaarlijks een berekening van de benodigde middelen per RAV in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Dit rekenmodel is onder andere gebaseerd op de aanrijtijden en spreiding van de standplaatsen, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan deze uitgangspunten te voldoen, zonder dat er sprake is van dure en inefficiënte overcapaciteit. Dit referentiekader vormt de basis van waar de standplaatsen komen. De bereikbaarheid wordt echter altijd op regionaal niveau vastgesteld voor alle inwoners binnen de RAV-regio, zoals ook is vastgelegd in de regeling die hoort bij de Wet ambulancezorgvoorzieningen.
Zijn er nog andere kernen in gemeenten waar de aanrijtijden van ambulances onvoldoende zijn, en zo ja welke?
In 2023 was de landelijk gemiddelde responstijd 16:50 minuten. Per RAV-regio varieert de responstijd tussen de 14:40 minuten voor Kennemerland en 18:28 minuten voor Gelderland-Midden. Deze cijfers per regio zijn terug te vinden in het sectorkompas van AZN.
Cijfers op lokaal niveau worden wel geregistreerd door de RAV. Hierover wordt echter niet gerapporteerd door AZN omdat, zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, de bereikbaarheid van de RAV wordt vastgesteld op regionaal niveau. Naar aanleiding van de motie van het lid Rikkers-Oosterkamp c.s. over het voeren van een gesprek met AZN om transparantie te geven over de aanrijtijden per gemeente, ga ik daarover in gesprek met AZN.3
Wat gaat u landelijk doen om de aanrijtijden in kernen te verbeteren?
Sinds oktober 2024 is de nieuwe urgentie-indeling bij alle meldkamers ambulancezorg geïmplementeerd. Het doel van de nieuwe indeling is om de kwaliteit van de ambulancezorg te verbeteren. De nieuwe urgentie-indeling doet meer recht aan de medische behoeften van patiënten en is meer medisch logisch opgebouwd. Het is de bedoeling dat de ambulance sneller ter plaatse is als het echt nodig is, ook bij rampen en ongevallen, en dat in andere gevallen iets meer tijd wordt genomen voor verrijkte en verlengde triage om meteen de juiste zorg op de juiste plek in te zetten, in welke gevallen de responstijd (geoorloofd) iets langer kan zijn. Het resultaat van deze verrijkte triage kan zijn dat het inzetten van een ambulance niet nodig blijkt te zijn.
AZN heeft mij geïnformeerd dat uit hun tussentijdse evaluatie blijkt dat de aanrijtijden voor patiënten met de hoogst mogelijke spoed daadwerkelijk is verbeterd. Op termijn wordt bezien of en zo ja, welke gevolgen de nieuwe urgentie-indeling heeft voor de 15-minutenstreefnorm.
In verschillende gemeenten zijn en waren cijfers over aanrijmomenten van ambulances te laag, deze gemeenten krijgen vervolgens in de totale cijfers wel een voldoende; wilt u werken aan een metingsvariant waar per gemeentekern kan worden gemeten wat de aanrijtijden zijn?
Zoals ik ook in antwoord 6 heb aangegeven, wordt naar aanleiding van de motie van het lid Rikkers-Oosterkamp c.s. gesproken met AZN over het transparant maken van aanrijtijden op lokaal niveau. Deze gesprekken zijn momenteel in gang gezet. Als de gesprekken zijn afgerond, zal ik de Kamer informeren.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak het de afgelopen jaren is voorgekomen dat een ambulance later dan de wettelijke aanrijtijd ter plaatse van een incident was? Kunt u tevens inzichtelijk maken hoe vaak er bij deze gevallen een dodelijke afloop te betreuren is geweest?
Ik beschik niet over cijfers hoe vaak het voor is gekomen dat een ambulance er langer over deed dan de streefnorm van 15 minuten. Wel levert AZN sinds 2008 cijfers over onder andere gemiddelde responstijden en aanrijtijden. Deze zijn te vinden op www.ambulancezorg.nl/sectorkompas. Het landelijk gemiddelde is dat 95% van de spoedritten bij de patiënt is binnen 16:50 minuten in 2023, binnen 17:00 minuten in 2022 en binnen 16:44 minuten in 2021.
De IGJ heeft in de periode van 2022 tot en met oktober 2024 in totaal vier, in dit kader relevante, rapportages van calamiteitenonderzoeken ontvangen.4 Calamiteitenmeldingen worden gedaan naar aanleiding van een niet-beoogde gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van zorg en tot de dood van, of ernstige schadelijk gevolg, voor een patiënt heeft geleid. De IGJ geeft aan dat echter niet altijd goed is vast te stellen welke invloed een langere aanrijtijd heeft gehad. Deze calamiteiten vonden niet plaats in de veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.
Deelt u de mening dat lokale problemen beter in beeld moeten komen zodat er beter gestuurd kan worden op strategische plaatsing van ambulanceposten en standplaatsen? Hoe denkt u over plaatsgebonden verantwoording in plaats van regionaal, dus op lokaal niveau met specificatie per kern?
De streefnorm van 15 minuten wordt op het niveau van de veiligheidsregio gemonitord, waarbij 95% van de spoedinzetten binnen 15 minuten ter plaatse moet zijn. Dat gebeurt op het niveau van de veiligheidsregio omdat daarmee het goed en in samenhang functioneren van de verschillende crisisdiensten wordt ondersteund. Monitoren of verantwoorden op lokaal niveau sluit daar niet op aan.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, vormt het referentiekader spreiding en beschikbaarheid van het RIVM de basis voor de standplaatsen.
Om lokaal paraat te staan voor inzetten binnen de streefnorm, moet er een aanzienlijke hoeveelheid extra ambulances worden ingezet. Ook moeten dan veel ambulanceverpleegkundigen worden onttrokken uit andere sectoren van de zorg. Vervolgens neemt het aantal inzetten per ambulance flink af. Uit het oogpunt van efficiëntie en kwaliteit acht ik daarom plaatsgebonden verantwoording niet wenselijk.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klant betaalde seks vaak vrijuit» en «Zonder klanten geen seksuele uitbuiting» waarin wordt teruggeblikt op de aanpak van deze klanten tien jaar na de Valkenburgse zedenzaak?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM) Limburg dat aangeeft de beperkte opsporingscapaciteit niet in te willen zetten voor het opsporen van deze klanten? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennis genomen van het standpunt van het Arrondissementsparket Limburg van het Openbaar Ministerie (OM). Omdat de opsporings- en vervolgingscapaciteit per definitie schaars is, zullen er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van deze capaciteit. Binnen deze keuzes en afwegingen die dagelijks rond de opsporing en vervolging van mensenhandel worden gemaakt speelt mee dat de opsporingsdiensten op basis van het doorlaatverbod uit artikel 126ff Wetboek van Strafvordering het delict mensenhandel, wanneer zij wetenschap hebben van het plaatsgevonden delict, deze situatie niet mogen laten voortduren. Hierdoor zal er eerder capaciteit worden ingezet op het beëindigen van de situatie.
In alle onderzoeken naar seksuele uitbuiting bekijken het OM en de politie altijd of er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing van klanten. Aan de hand daarvan zal de afweging worden gemaakt om wel of niet over te gaan tot het opsporen van klanten. Er is geen besluit dat er sowieso geen capaciteit wordt ingezet voor de opsporing van klanten van mensenhandel. De afweging is in specifieke gevallen aan het OM, ik kan niet in dit besluit treden.
Kunt u aangeven of het tevens landelijk beleid is van het OM om opsporingscapaciteit niet langer in te zetten voor deze klanten? Bent u het eens met de analyse dat deze keuze van het OM onwenselijk, maar begrijpelijk is gezien de lage straffen die sinds de Valkenburgse zedenzaak worden opgelegd aan klanten die seks kopen van minderjarigen, namelijk doorgaans één dag cel en een taakstraf, zoals ook is gebleken uit het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)-onderzoek «Op de koop toe»? Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op dit rapport verwachten?
Klanten die willens en wetens seks kopen van minderjarigen moeten worden aangepakt. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vragen 2 en 4, is het geen landelijk beleid van het OM om opsporingscapaciteit niet in te zetten voor de opsporing van klanten van slachtoffers van mensenhandel. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4, waar is aangegeven dat, indien het OM een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting start, ook wordt geïnvesteerd in het opsporen en vervolgen van klanten. Dit is landelijk beleid en is ongewijzigd. Over de aard en omvang van dergelijke opsporingsonderzoeken heeft de politie altijd overleg met de officier van justitie, waarbij in iedere zaak verschillende belangen worden afgewogen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan over het al dan niet beschikbaar zijn van voldoende opsporingsinformatie.
De lagere straffen waar in het CKM-rapport naar wordt verwezen hebben betrekking op het verschil tussen de door het OM geëiste straf en de door de rechter opgelegde straffen. Deze vallen volgens het onderzoek lager uit dan door het OM geëist. Dit wordt met name gezien bij seksueel misbruik van minderjarigen. In deze categorie zitten grote verschillen tussen de strafzaken wat betreft onder meer het delict zelf, de geëiste strafmaat, aard van de seksuele handelingen, eventuele recidive en het leeftijdsverschil tussen slachtoffer en dader. Naast deze verschillen die bij kunnen dragen aan de lagere straffen die worden geëist, kan strafoplegging ook verschillende doeleinden dienen. Het leveren van maatwerk en het daarmee in sommige gevallen afwijken van de strafeis van het OM, is noodzakelijk om recht te doen aan alle omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Uw Kamer zal voor het kerstreces een beleidsreactie van het CKM-rapport «Op de koop toe» ontvangen.
In hoeverre verwacht u dat de verhoging van de maximale strafbedreiging voor deze klanten, die met de Wet seksuele misdrijven per 1 juli van dit jaar is ingegaan, bijdraagt aan een hogere strafmaat? Deelt u tevens de mening dat deze wetwijziging onvoldoende effect zal sorteren wanneer de opsporingscapaciteit niet op orde is?
Of de wettelijke verhoging van de maximale strafbedreiging voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen in individuele strafzaken zal leiden tot een hogere strafeis en strafoplegging, zal uit de praktijk moeten blijken. Het OM is bij het bepalen van de strafeis in dit soort zaken gebonden aan de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen.2 In de richtlijn is bij de strafmaten aansluiting gezocht bij de door de wetgever doorgevoerde verhogingen van de wettelijke maximale straffen. De wettelijke maximale straf voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar is bijvoorbeeld verhoogd van 12 naar 15 jaar. Mede gelet op die verhoging bevat de richtlijn sinds de invoering van de Wet seksuele misdrijven een hogere strafmaat voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar.
De rechtbanken hebben als uitgangspunt voor de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS).3 In de LOVS oriëntatiepunten is de strafmaat voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen van 16 tot 18 jaar ongewijzigd gebleven. Voor betaalde seks met kinderen van 12 tot 16 jaar en beneden de 12 jaar is geen oriëntatiepunt opgenomen. Bij het bepalen van de strafmaat spelen ook andere factoren dan de strafmaxima een rol, zoals de omstandigheden waaronder het feit wordt gepleegd en de persoon van de verdachte.
Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetswijziging onvoldoende effect zal sorteren vanwege gebrek aan capaciteit bij het OM. Er worden al langere tijd inspanningen verricht om de aanpak van zedenzaken én de capaciteit van de strafrechtketen, waaronder van het OM, te versterken. Het OM is in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Dit is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie. De officieren worden geworven als «allround» officier van justitie. Een deel hiervan zal naar verwachting worden ingezet voor de aanpak van seksuele delicten. Hoeveel officieren van justitie op de aanpak van seksuele delicten worden ingezet wordt deels bepaald door de parketten zelf. Dit is afhankelijk van de instroom van zaken en kan fluctueren. In aanvulling hierop zijn aan het OM extra middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Het betreft een bedrag van ruim 1,5 miljoen euro structureel vanaf 2024.
Bent u bereid in gesprek te treden met het OM en de politie om te bezien wat er nodig is voor effectief opsporingsbeleid van zowel mensenhandelaren als klanten? Bent u ook bereid om extra te investeren in capaciteit voor een dergelijk opsporingsbeleid bij het OM als de politie?
De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandel, onder andere aan de zijde van de politie en het OM (zie voor meer toelichting op de investeringen bij het OM het antwoord op vraag4. Zo zijn alle eerstelijns politiemedewerkers getraind op het herkennen van signalen van mensenhandel, zijn er naar aanleiding van de motie Segers/Asschers nieuwe medewerkers geworven ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en is mensenhandel wederom als landelijke beleidsdoelstelling voor de politie opgenomen in de Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve afspraken gemaakt. Er wordt onder andere ingezet op de doorontwikkeling van de online opsporing en het vergroten van de eenheidsoverstijgende samenwerking. Over deze ontwikkelingen is nauw contact tussen het departement, de politie en het OM.
De politie en het OM hebben mijn departement bericht dat de sterkte voor de aanpak en de opsporing van mensenhandel voldoende op orde is. Omdat politiecapaciteit per definitie schaars is, is het van belang ook in te zetten op alternatieve interventies en andere aspecten binnen de aanpak van mensenhandel. Zo dragen de acties uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel, zoals de acties rond het verbeteren van de meldingsbereidheid en het delen van gegevens, bij aan het beter in zicht krijgen van slachtoffers en daders mensenhandel. Dit dient ook de opsporing en vervolging van mensenhandel ten goede te komen.
Is het de ambitie van dit kabinet om ervoor zorg te dragen dat klanten die seks kopen van minderjarigen niet langer de dans ontspringen? Bent u van mening dat de kabinetsaanpak Samen tegen Mensenhandel bijdraagt aan deze ambitie?
Het seksueel uitbuiten van minderjarigen is verwerpelijk. Het is in het belang van slachtoffers om te voorkomen dat klanten zich schuldig maken aan dit misdrijf. Klanten die zich hier willens en wetens schuldig aan maken dienen hard te worden aangepakt. Het voorkomen van dit misdrijf en het aanpakken van de groep klanten die zich hier schuldig aan maakt, heeft zeker mijn aandacht. Er zijn voldoende beleidsmatige en strafrechtelijke instrumenten voor de aanpak.
Het is sinds 1 januari 2022 mogelijk om klanten te vervolgen op basis van artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr), voor het afnemen van een seksuele dienst van een sekswerker van wie ze weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel. Dit artikel is ter aanvulling op het artikel 248b Sr. Op grond van dit artikel kunnen klanten die seksuele diensten van een minderjarige afnemen strafbaar worden gesteld. Sinds 1 januari 2022 zijn op grond van artikel 273f Sr 4 verdachten ingeschreven bij het OM voor vervolging, daarvan zijn er inmiddels 3 vervolgd. Voor 248b Sr geldt dat er sinds 1 januari 2022 31 verdachten bij het OM zijn ingeschreven voor vervolging, waarvan er 22 zijn vervolgd.
Het versterkte Actieplan programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., draagt bij aan de ambitie van het kabinet om de specifieke groep klanten van slachtoffers van seksuele uitbuiting aan te pakken. In het Actieplan, dat tot stand is gekomen met het brede werkveld, wordt onder Actielijn 1 ingezet op het creëren van brede bewustwording. Een aantal van deze acties is gericht op de aanpak van klanten. Een belangrijk onderdeel hiervan is het opzetten van een Mensenhandel Fieldlab Klanten. In dit Fieldlab worden professionals in multidisciplinaire teams getraind en gecoacht om tot nieuwe interventies te komen ten behoeve van een verbeterde aanpak van klanten. Ook zullen, eveneens onder Actielijn 1, de politie en het OM jaarlijks minimaal één landelijke actiedag organiseren in het kader van de aanpak van klanten, waarbij preventief gehandeld kan worden door klanten te waarschuwen dat ze strafbaar zijn. Indien de actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, kan worden ingezet op strafrechtelijke vervolging. Inmiddels heeft al een eerste actiedag plaatsgevonden. Een andere actie uit het Actieplan is dat het OM bij het vervolgen van klanten van minderjarige seksuele diensten of seksuele uitbuiting vaker in de media zal uitleggen waarom een klant-dader wordt vervolgd om naast bewustwording ook een afschrikkende werking hiervan te laten uitgaan.
Klopt het dat veel klanten die betaalde seks hebben met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites in contact zijn gekomen met deze minderjarige slachtoffers zoals eerder ook is aangekaart door de OM fieldlab Tulpafslag? Bent u bereid om, in lijn met de aangenomen motie Ceder/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 531, nr. 20) over online leeftijdsverificatie wettelijk te borgen voor gok en pornowebsites, ook zorg te dragen voor een wettelijke borging van leeftijdsverificatie van seksadvertentiesplaforms? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat uit het Fieldlab Tulpafslag de conclusie kan worden getrokken dat er klanten in contact zijn gekomen met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites. Sekswerk is een legaal beroep in Nederland. De seksadvertentiewebsites voorzien in de mogelijkheid voor sekswerkers om hun diensten aan te bieden. Het is verontrustend dat een groep klanten misbruik maakt van deze advertentieplatforms en bewust zoekt naar minderjarigen die zich aanbieden voor seks tegen betaling. Daarom zal mijn ministerie, zoals toegezegd in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Boomsma en Bikker, in gesprek gaan met zowel de betrokken partijen bij het Fieldlab Tulpafslag als de advertentieplatforms zelf om te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers kan worden tegengegaan.
Leeftijdsverificatie dient op een veilige en privacy vriendelijke manier vorm te krijgen. Hiervoor dienen eerst duidelijke breed gedragen Europese kaders te worden opgesteld. Op dit moment werkt de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de AVG- en DSA-toezichthouders aan een kader dat kan helpen technische tools te ontwikkelen waarmee leeftijdsverificatie kan plaatsvinden binnen de Europese wettelijke kaders. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen in andere landen in de gaten.
Het bericht ‘Hamas’s extensive network in Europe exposed in a new series of reports’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en het rapport van European Leadership Network (ELNET) over aan Hamas gelieerde actoren in Europa en Nederland?1
Het bericht is onder de aandacht gebracht bij de daartoe bevoegde instanties. Het kabinet is er alles aan gelegen om de Nederlandse democratische rechtsstaat en vrijheden te beschermen tegen terrorisme en extremisme. In onze open samenleving is er geen ruimte voor organisaties die tot doel hebben onze democratische rechtsstaat te ondermijnen, bijvoorbeeld door het zaaien van haat of aanzetten tot geweld. Daarom worden – binnen de wettelijke kaders en bevoegdheden – alle mogelijke middelen ingezet om terrorisme en strafbare extremistische uitingen te bestrijden.
Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades staan op deze sanctielijst. In 2003 is de aan Hamas gelieerde stichting Al Aqsa op onze nationale sanctielijst terrorisme geplaatst. De tegoeden van organisaties op de Europese sanctielijst terrorisme zijn in de gehele EU bevroren en er bestaat een verbod op het leveren van wapens en verlening van gerelateerde diensten aan deze organisaties. Het is van belang om internationaal samen te werken om organisaties die gelieerd zijn aan terroristische organisaties effectief te kunnen aanpakken, zie voor een verdere toelichting het antwoord op vraag 6 en 7.
Daarnaast biedt het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid aan de rechter om op verzoek van het Openbaar Ministerie rechtspersonen te verbieden waarvan de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde. Of en wanneer een rechtspersoon voor een verbodenverklaring aan de hand van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek in aanmerking komt, is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter. Conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)2 is de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gegaan met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om (organisaties als) Samidoun te verbieden. Het gesprek heeft op vrijdag 29 november plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie gaf daarbij aan geen aanknopingspunten te hebben voor strafrechtelijke verdenkingen ten aanzien van Samidoun in Nederland.
Organisaties die in Nederland steun uitspreken voor terroristische organisaties, haatzaaien en geweld verheerlijken vinden wij zeer onwenselijk. Dit kan namelijk een radicaliserend effect hebben. Het kabinet is voornemens het openlijk steun betuigen aan een terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen met een hoger strafmaximum. Wetgeving daartoe wordt momenteel voorbereid.
De AIVD kan onderzoek doen naar personen of organisaties, waarvan het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Naar aanleiding van een aangifte, een (anonieme) tip of uit eigen beweging door de politie, kunnen zij onderzoek doen naar strafbare feiten. Wanneer hiervan sprake is, is het aan het Openbaar Ministerie om een beslissing te nemen of het opportuun is om over te gaan tot vervolging. Hierbij geldt dat er gezien de vertrouwelijkheid geen uitspraken worden gedaan over informatiebeelden en onderzoeken van opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Wat is uw reactie op het rapport?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen heeft u al ondernomen om te voorkomen dat aan terreurorganisatie gelieerde actoren voet aan de grond krijgen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de vrees dat als actoren die aan terreurorganisaties gelieerd zijn voet aan de grond krijgen in Nederland, dit de nationale veiligheid ernstig in gevaar kan brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact met inlichtingendiensten uit het buitenland die deze actoren inmiddels op terreurlijsten hebben geplaatst? Welke lessen trekt u hieruit?
In het belang van de werkwijze van de inlichtingendiensten worden hierover in de openbaarheid geen uitspraken gedaan.
Welke signalen zijn er nodig om organisaties en individuen met banden met Hamas op de terreurlijst te plaatsen? Voldoet het huidig instrumentarium om adequaat op te kunnen treden?
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. «Voldoende aanwijzingen» zijn onder meer:
Een plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme wordt buiten het grondgebied van Nederland alleen toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken alleen over tot plaatsing op de nationale sanctielijst, wanneer er sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde; in het bijzonder wanneer er aanwijzingen zijn dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan.
Op internationaal niveau kunnen de Verenigde Naties en de Europese Unie sancties opleggen aan personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden. Het EU-terrorismesanctieregime (GS931) is ter implementatie van VN Resolutie 1373 (2001).
Er kunnen alleen nieuwe personen, groepen en entiteiten aan de EU-terrorismelijst (GS931) toegevoegd worden als hierover al een beslissing is genomen door een bevoegde autoriteit van een lidstaat of van een derde land. Het kan dan gaan om een beslissing, om de inleiding van een onderzoek of een vervolging wegens een terroristische daad, poging tot het plegen van een dergelijke daad, of de deelname aan of het vergemakkelijken van een dergelijke daad, op grond van bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen, dan wel om een veroordeling wegens dergelijke feiten. Indien sprake is van een dergelijk «nationaal besluit», kan de Raad van de EU besluiten de persoon of entiteit op de Europese sanctielijst te plaatsen. Hiervoor is nodig dat het nationaal besluit aan een aantal voorwaarden voldoet. Zo dienen de door de bevoegde instantie vastgestelde feiten overeen te komen met terroristische handelingen zoals gedefinieerd in CP931 en dient de listing van een persoon of entiteit gebaseerd te zijn op recente feiten. Bij derde staten geldt de aanvullende voorwaarde dat het nationaal besluit genomen dient te zijn met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op een effectieve rechterlijke bescherming. Daarnaast wordt een persoon of entiteit op de EU terrorismelijst geplaatst op basis van unanimiteit onder lidstaten.
Nederland draagt internationaal bij aan het opvoeren van de druk op Hamas, onder andere via sancties. De EU heeft begin dit jaar een nieuw sanctieregime opgezet gericht op Hamas en de Palestijnse Islamitische Jihad. Deze sanctielijst richt zich op personen en entiteiten die Hamas financieren en/of faciliteren. Op 28 juni jl. heeft de Raad zes personen en drie entiteiten toegevoegd aan de Hamas/Palestijnse Islamitische Jihad sanctielijst. Nederland blijft zich met EU-partners inzetten voor verdere maatregelen.
Welk gewicht bieden buitenlandse terreurlijsten in de argumentatie om een actor op de nationale terreurlijst te plaatsen? Vindt er actieve opvolging plaats?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat bij plaatsing op de nationale terreurlijst, actoren via een nieuw opgezette, zogenaamde liefdadigheidsorganisatie opnieuw voet aan de grond krijgen? Hoe voorkomt u dat terroristen op deze manier rebranden en sancties omzeilen?
Het is niet uit te sluiten dat personen of organisaties die op de nationale sanctielijst terrorisme zijn geplaatst de opgelegde sancties proberen te omzeilen door het oprichten van nieuwe organisaties. Mochten er aanwijzingen zijn dat hiervan sprake is, kan worden ingegrepen door ook de nieuwe organisatie te plaatsen op de nationale sanctielijst terrorisme. Het is bovendien denkbaar dat bij de oprichting de bestaande sanctiemaatregel wordt overtreden. Overtreding van de sanctiemaatregel is een strafbaar feit waardoor strafrechtelijk kan worden ingegrepen. Of er sprake is van strafbaar handelen is ter beoordeling aan het Openbaar Ministerie. Als het Openbaar Ministerie het opportuun acht, kan het onderzoek instellen wegens overtreding van de Sanctiewet. Het uiteindelijke oordeel of hier sprake van is, is aan de rechter.
Hoe wordt de verspreiding van desinformatie door mediakanalen die verbonden zijn aan dit Hamas-netwerk tegengegaan? Worden deze mediakanalen die als spreekbuis voor de activiteiten van het pro-Hamas-netwerk dienen geweerd van officiële nieuwskanalen?
De selectie van nieuws en de keuze en weging van bronnen vallen onder de redactionele vrijheid en autonomie. De keuzes worden door het betreffende medium gemaakt. Het is van belang dat journalisten hun keuzes in vrijheid kunnen maken. De publieke omroepen zijn aanspreekbaar op hun berichtgeving, direct en via de Ombudsman van de publieke omroepen. Andere media, zoals bijvoorbeeld kranten, kennen hiervoor klachtenprocedures. Veel journalistieke organisaties zijn daarnaast aangesloten bij de Raad voor de Journalistiek die ook klachten behandelt. Aan het begin van dit jaar heeft de Ombudsman inzicht willen geven in de keuzes die gemaakt worden in de verslaggeving van de situatie in het Midden-Oosten middels een aantal blogs. Daarin is er ook aandacht voor desinformatie.
Hoe worden de civiele fronten waarop dit netwerk opereert gemonitord zodat verspreiding van de ideologieën van Hamas en de nadruk op Da'wah wordt tegengegaan?
De AIVD mag op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 onderzoek verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De AIVD meldt in zijn jaarverslag van 20233 dat onderzocht wordt of de dreiging vanuit Hamas voor de nationale veiligheid van Nederland mogelijk verandert sinds het conflict in Gaza en enkele aanhoudingen in Europa. Dat onderzoek loopt door.
Welke wettelijke bevoegdheden kunt u, in afwachting van het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme, nu al inzetten om het openlijk steun betuigen aan een terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme en te vervolgen?
Het kabinet vindt elke vorm van verheerlijking van terrorisme absoluut verwerpelijk. Onze vrije samenleving bestaat op basis van onze democratische rechtsorde en is een kostbaar goed. Dat moet te allen tijde worden beschermd. Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend, dan is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijke strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Ten aanzien van strafrechtelijke vervolging treedt de Minister van Justitie en Veiligheid niet in individuele zaken.
Het kabinet is er alles aan gelegen om personen te weren die naar Nederland komen om extremistisch gedachtegoed te verspreiden. Het weren uit Nederland kan plaatsvinden door een visum voor kort verblijf te weigeren als een vreemdeling visumplichtig is. Niet-visumplichtige derdelanders kunnen ook geweerd worden, door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem of door een ongewenstverklaring op te leggen, bijvoorbeeld als zij een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Bij EU-burgers en vreemdelingen die langdurige ingezetene zijn van een lidstaat geldt dat het weren pas mogelijk is als het persoonlijk gedrag van de betrokkene een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) baseert zich bij deze beoordeling op beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of informatie uit de lokale driehoek.
Bent u bereid de aanbevelingen van ELNET op te volgen en (strafrechtelijke) actie te ondernemen tegen deze aan Hamas gelieerde actoren door hen op de nationale sanctielijst terrorisme en het CTER-register te plaatsen?
Zoals in de beantwoording van vraag 5 werd toegelicht, dienen er voldoende aanwijzingen te zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten en dient er een link met de Nederlandse rechtsorde te zijn alvorens zij op de nationale sanctielijst terrorisme kunnen worden geplaatst. Onderbouwing hiervoor kan bijvoorbeeld gevonden worden in een door het Openbaar Ministerie ingesteld strafrechtelijk onderzoek, een strafrechtelijke veroordeling of een ambtsbericht van de AIVD. Voor de CTER-registraties geldt dat de politie en de Koninklijke Marechaussee alleen een CTER-registratie aan een incident kunnen toekennen en niet aan personen of organisaties. Die informatie wordt verwerkt in de politiesystemen conform de systematiek van de Wet Politiegegevens.
Motie Boswijk4 verzoekt de regering om steun aan Hamas in en vanuit Nederland aan te pakken. Zoals reeds gesteld, is het kabinet er alles aan gelegen om onze samenleving te beschermen tegen terrorisme en extremisme en worden stappen gezet op zowel nationaal als internationaal niveau om de steun aan Hamas in en vanuit Nederland tegen te gaan. Parallel hieraan onderzoekt de AIVD, zoals aangegeven in het jaarverslag van 2023, de dreiging van Hamas op onze nationale veiligheid. Vanzelfsprekend kan in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan over al dan niet lopende onderzoeken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het is hierbij van belang om te benadrukken dat het aan zowel het Openbaar Ministerie en de AIVD zelf is om de afweging te maken of en wanneer het opportuun is een onderzoek te starten.
Bent u bereid hier bij uw collega’s in andere lidstaten ook op aan te dringen en in zich Europees verband in te spannen om deze actoren op de Europese terreurlijst te plaatsen?
Voor plaatsing op de Europese terrorismesanctielijst geldt een aantal vereisten (zie beantwoording vraag 6 en 7) zoals een nationaal besluit van een «bevoegde instantie» en unanimiteit. Nederland blijft zich met EU-partners inzetten voor verdere maatregelen tegen Hamas en verkent hiervoor de mogelijkheden.
Het bericht ‘Verbazing over ‘nep-beveiligers’ tijdens pro-Palestina demonstratie’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over «nep-beveiligers» tijdens pro-Palestina demonstratie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het nieuwsbericht suggereert dat er sprake zou zijn van «nep-beveiligers». Het beroep beveiliger is beschermd en mag dus alleen worden uitgevoerd indien er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Omdat het hier een demonstratie betrof, is het aan het aan het lokaal gezag om te beoordelen of een demonstratie plaats kan vinden en of er ingegrepen moet worden omdat de wet wordt overtreden. Daarnaast is het aan het OM om eventueel tot vervolging over te gaan indien demonstranten, waaronder ook leden van Protest Alliance Watch (hierna: PAW), strafbare feiten plegen.
De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, mits zij anderen niet belemmeren.2 Met toezicht vanuit de politie heeft de burgemeesters deze onaangekondigde demonstratie gefaciliteerd en de politie heeft de burgemeester laten weten niet te hebben waargenomen dat mensen gedwongen zijn verwijderd door PAW.
Deelt u de mening dat het handelen van Protest Alliance Watch valt onder het verbod op het oprichten van een organisatie van particulieren, welke gericht is op of voorbereidt tot het in onderling verband verrichten van of deelnemen aan hetgeen tot de taak behoort van weermacht of politie in de handhaving van de uit- en inwendige veiligheid en van de openbare orde en rust zoals vastgelegd in artikel 1 van de Wet op de weerkorpsen?
Het staat iedereen vrij om gebruik te maken van het demonstratierecht. Wel is het belangrijk dat dit gebeurt binnen de grenzen van de wet en dat zulks nooit een belemmering mag vormen voor het handhaven van de openbare orde door de politie onder gezag van de burgemeester. Daarnaast benadruk ik dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Duidelijk moet zijn dat de overheid primair verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en dat zij zich teweer zal stellen tegen eventuele pogingen haar daarin te belemmeren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de burgemeester van Leiden laten weten dat de politie niet heeft waargenomen dat daarvan tijdens de demonstratie in Leiden sprake is geweest.
Het oordeel of bepaald concreet handelen valt onder een strafrechtelijk delict is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter. Datzelfde geldt voor de vraag of PAW in strijd heeft gehandeld met het in de Wet op de weerkorpsen neergelegde verbod. Ik treed niet in deze beoordeling.
Deelt u de mening dat weerkorpsen als Protest Alliance Watch een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid in Nederland en het vertrouwen in de Politie schaadt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe voorkomt u dat weerkorpsen de zwaardmacht van de overheid verder uithollen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens (strafrechtelijke) maatregelen te treffen tegen Protest Alliance Watch? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat Protest Alliance Watch eigen regels toepast tegenover andere reizigers?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven heeft de Leidse burgemeester de gemeenteraad laten weten dat dit is door de politie – die vanaf het begin ter plaatse was – niet is waargenomen.
Deelt u de zorg dat de NS-agenten blijkbaar onvoldoende getraind zijn om tegen dergelijke acties op te treden?
Voor de handhaving en opsporing van (lichte) strafbare feiten binnen het openbaar vervoer beschikt de NS over bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s). In geval van de NS gaat het om de Veiligheid & Service medewerkers. Voor een boa geldt dat deze een beperkte opsporingsbevoegdheid heeft en daarom niet kan handhaven op alle strafbare feiten. Daarbij komt dat het handhaven van (de veiligheid en afspraken tijdens) demonstraties in de openbare ruimte, waarvan in het overgrote gedeelte van de situaties en de situatie zoals omschreven in het artikel sprake was, geen taak van de boa is. In beginsel is het aan het lokaal gezag om de demonstratie in de openbare ruimte te beoordelen, in goede banen te leiden en daarbij afwegingen te maken over bijvoorbeeld de politie-inzet. Indien benodigd is het namelijk aan de politie om als handhavende partij op te treden. Mede daarom is een specifieke training voor dergelijk optreden niet aan de orde. Uiteraard voert NS wel het gesprek met haar medewerkers over hoe zij kunnen omgaan met dergelijke situaties op stations. Daarnaast is het van belang dat de NS, ProRail en het lokaal gezag tijdig en goed contact hebben met elkaar rondom dergelijke demonstraties in de openbare ruimte. Deze contacten zijn er.
Is er in dergelijke gevallen een escalatieladder waarbij de nationale politie om bijstand wordt gevraagd?
De Tweede Kamer heeft op 2 april jl. de motie Grinwis c.s. aangenomen die vraagt om met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder te komen om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren.3, 4 Momenteel ligt er een concept handelingskader (en escalatieladder) dat opgesteld is door ProRail en NS, in samenwerking met de Ministeries van JenV, BZK en IenW. Dit document is een aanbeveling aan het lokaal gezag en richtlijn voor het gesprek dat uiteindelijk lokaal moet plaatsvinden, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend voor de wijze waarop wordt omgegaan met het demonstratierecht. Lokaal gezag gaat vervolgens ook over de politie-inzet.
Bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is om NS-agenten in het vervolg beter voor te bereiden op ordeverstorende acties op stations?
Zoals onder de beantwoording van vraag 8 aangegeven heeft de OV-boa geen rol en taak in het handhaven van openbare ordeverstoringen tijdens demonstraties. Het is aan het lokale gezag om demonstraties in de openbare ruimte te beoordelen, in goede banen te leiden en daarbij afwegingen te maken. In beginsel zal de handhaving in dat kader – indien benodigd – moeten worden uitgevoerd door de politie. Het personeel van de NS, waaronder de Veiligheid & Service medewerkers, kan uiteraard wel een rol spelen bij het volgen van de situatie op een station en indien benodigd de politie informeren. Het is aan de NS als werkgever om de afweging te maken of er voor het personeel aanvullende training benodigd is binnen dat kader.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de veiligheidsconsequenties voor de Joodse gemeenschap bij sit-ins op NS stations een van de onderwerpen is die de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ter hand neemt, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.5
Het bericht dat er voor het eerst iemand stierf in een zelfdodingsmachine |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Karremans |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eerste persoon ter wereld sterft in «zelfdodingscapsule» in Zwitserland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u bevestigen dat de zelfdodingscapsule werd ontwikkeld en gebouwd in Nederland?
Uit mediaberichten maak ik op dat de zelfdodingscapsule in Nederland is ontwikkeld en gebouwd. Of dit daadwerkelijk het geval is kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk en zorgwekkend is?
Het ontwikkelen, demonstreren en zelfs gebruiken van een dergelijke zelfdodingscapsule vind ik onwenselijk. De inzet van dit kabinet is juist om het aantal suïcides terug te dringen, onder andere door de toegang tot dodelijke middelen te beperken. Waar het gaat om euthanasie of hulp bij zelfdoding kent Nederland een wettelijk kader waarmee uitsluitend artsen bevoegd zijn om dit, met inachtneming van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, uit te voeren.
Waarom is het bouwen en bezitten van zo’n zelfdodingsmachine in Nederland niet verboden? Hoe verhoudt dit zich tot het wettelijk kader als het gaat om euthanasie en hulp bij zelfdoding?
Op dit moment loopt er een strafrechtelijk onderzoek in Zwitserland. Zoals wellicht bekend hebben de Zwitserse autoriteiten een rechtshulpverzoek ingediend bij het Openbaar Ministerie (OM) in Nederland dat inmiddels is uitgevoerd. In het belang van dit onderzoek zal ik mij hierover niet verder uitlaten.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat euthanasie en hulp bij zelfdoding niet strafbaar zijn, mits verricht door een arts die voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig de Wet op de lijkbezorging. Dit volgt uit artikel 293, tweede lid en artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Indien niet aan deze eisen is voldaan en een persoon een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem daartoe de middelen verstrekt, is deze persoon strafbaar als de dood ook daadwerkelijk intreedt. Het is aan het OM om te beoordelen of iemand wordt aangemerkt als verdachte van hulp bij zelfdoding en uiteindelijk aan de rechter om de strafbaarheid te bepalen, dat is niet aan mij.
Kunt u bevestigen dat het eventueel gebruiken van deze zelfdodingsmachine in Nederland verboden is?
Zelfdoding is niet strafbaar. Indien een persoon deze capsule voor zichzelf gebruikt is deze dus niet strafbaar. Het is daarbij aan het OM om te beoordelen of eventuele derden die hierbij betrokken zijn, moeten worden vervolgd vanwege hulp bij zelfdoding.
Bent u bereid om in overleg te treden met het Openbaar Ministerie om te bezien welke stappen er gezet zouden kunnen worden in de richting van de bedenker van deze zelfdodingsmachine?
De beoordeling of strafrechtelijk optreden opportuun is, is aan het OM. Het is aan het OM om deze beoordeling eigenstandig en zonder politieke inmenging te maken. Ik zal hierover dan ook niet in overleg treden met het OM.
Heeft de bedenker van deze zelfdodingsmachine in Nederland een vergunning en/of patent aangevraagd voor zijn «uitvinding»? Is het bedenken van een apparaten waarmee mensen kunnen worden gedood, gereguleerd?
In de octrooidatabank Espacenet heb ik geen octrooi kunnen vinden. Het is mij niet bekend of er een octrooiaanvraag loopt. Voor het aanvragen van een octrooi moet een uitvinding voldoen aan de eisen van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid. Het Europees Octrooiverdrag stelt daarnaast in artikel 53, eerste lid dat Europese octrooien niet worden verleend voor uitvindingen waarvan de commerciële toepassing strijdig zou zijn met de openbare orde of met de goede zeden. Wel is het zo dat een dergelijke strijdigheid niet kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de toepassing van de uitvindingen in bepaalde of alle Verdragsluitende Staten door een wettelijke of reglementaire bepaling verboden is.
De uitvinder van de zelfdodingscapsule heeft zelf overigens eerder aangegeven dat er geen patent rust op het ontwerp en dat hij geen enkel commercieel motief heeft.2
Is het naar het buitenland exporteren van deze zelfdodingsmachine legaal?
Onder de geldende handelsregels (onder andere ten aanzien de export van strategische goederen) zijn er geen belemmeringen voor de in- of uitvoer van de betreffende zelfdodingscapsule.
Hoe verhoudt het bouwen van een zelfdodingsmachine zich tot de inzet van het kabinet om het aantal suïcides terug te dringen?
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het verminderen van het aantal suïcides. Het is en blijft nodig om mensen met suïcidale gedachten te bereiken en met hen in gesprek te gaan om daarmee een suïcide te voorkomen. Onderdeel van het beleid is ook het beperken van toegang tot dodelijke middelen om het aantal suïcides terug te dringen. Dit is één van de pijlers van de derde landelijke agenda suïcidepreventie. Er is daarbinnen aandacht voor de middelen en omstandigheden die het mogelijk maken om suïcide te plegen. Binnen deze pijler staan gebouwveiligheid, verkrijgbaarheid en veilig omgaan met dodelijke middelen en de risico’s van sociale media centraal.
Het bericht ‘VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VWS negeert advies Raad van State bij regie over opleidingsplekken»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u 9 september jl. een besluit heeft vastgesteld houdende wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg in verband met beperkingen ten aanzien van de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het volgens de Raad van State sterk de vraag is of het door u gebruikte artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), u de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals opgenomen in het door u vastgestelde verdeelplan?3
De afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat het de vraag is of artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) de regering de bevoegdheid geeft om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) te regelen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beschikbaarheidbijdrage alleen kan toekennen voor ten hoogste het aantal opleidingsplaatsen, zoals eerder was opgenomen in het verdeelplan. De Raad van State merkt daarbij op dat in de toelichting alleen wordt gesproken over de bevoegdheid van de NZa om beschikbaarheidbijdragen toe te kennen en de verplichting daartoe beleidsregels vast te stellen. De reactie van de regering op het advies van de Raad van State staat in het nader rapport, dat is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. In het nader rapport staat beschreven waarom de wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG juridisch verdedigbaar is.
Kunt u bevestigen dat met het bepalen van het maximale aantal opleidingsplaatsen u in strijd handelt met het advies van de Raad van State om, indien u wilt regelen dat u regie houdt over de wijze waarop de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gebruikmaakt van haar bevoegdheid om een beschikbaarheidbijdrage toe te kennen, dit niet bij AMvB te regelen, maar via een (spoed)wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg?
Een dictum C houdt in dat de Raad van State adviseert om het voorstel niet bij de Tweede Kamer in te dienen, tenzij het is aangepast. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging.
Deelt u de mening dat de rechtsonzekerheid die de Raad van State bij het besluit constateert, onwenselijk is?
Ja die mening deel ik. Daarom is het besluit op dit punt na het advies van de Raad van State verduidelijkt. Het besluit beoogt op het punt van rechtsbescherming geen wijzigingen aan te brengen ten aanzien van de situatie zoals die bestond voordat het verdeelplan 2023 werd herroepen. Dat betekent dat belanghebbenden binnen zes weken na de publicatie bezwaar kunnen maken tegen het besluit.
Indien de Raad van State al op 29 april jl. advies uitbracht over de Wijziging van het Besluit beschikbaarheidbijdrage Wmg, waarom zijn de achterliggende vier maanden niet gebruikt om een spoedwijziging van de Wmg voor te bereiden, om zo alle juridische onzekerheid weg te nemen?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Deze bevoegdheid is namelijk aan het wetsvoorstel toegevoegd bij nota van wijziging. Een wetsaanpassing is dus niet nodig. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
Waarom neemt u het juridische risico van een AMvB? Hoe groot acht u de kans dat het besluit juridisch aangevochten zal worden?
Door de regering is geconcludeerd dat er een bevoegdheid is om bij AMvB voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor de NZa te stellen bij de toekenning van beschikbaarheidbijdragen. Als er geen verdeeloverzicht wordt vastgesteld, kan de beschikbaarheidbijdrage voor (medische) vervolgopleidingen niet worden toegekend aan opleidende zorgaanbieders en kan er niet worden opgeleid. Daarom acht de regering het belangrijk om zo snel mogelijk te handelen. Met de vaststelling van het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG kan de NZa aan de slag met de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage voor 2023 en 2024 en met de verlening van de beschikbaarheidbijdrage voor 2025. De mogelijkheid bestaat om binnen zes weken bezwaar in te dienen tegen het besluit. Deze termijn loopt op dit moment nog.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd dat u inzake het vaststellen van het Besluit beschikbaarheidsbijdrage Wmg in strijd handelt met het advies van de Raad van State, terwijl u al eerder bent teruggefloten door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb)omdat het door u vastgestelde verdeelplan een deugdelijke wettelijke grondslag miste?
Het kabinet licht in het nader rapport toe hoe het gevolg geeft aan het advies van de Raad van State. Dit is opnieuw besproken en vastgesteld in de ministerraad. Dit is gepubliceerd in de Staatscourant: Stcrt. 2024, 30362. Er is in de Wmg niet voorzien in een nahangprocedure voor algemene maatregelen van bestuur, waarbij de Kamers worden betrokken in het vervolg dat wordt gegeven aan het advies van de Raad van State.
Waarom is het besluit zelf al op 13 september jl. gepubliceerd, maar het nader rapport met daarin uw reactie op het kritische advies van de Raad van State pas op 20 september?4
Dit is geen vooropgezet plan geweest. De Staatscourant en het Staatsblad kennen elk een eigen werkwijze. Na de besluitvorming is bij het Staatsblad gevraagd om extra spoedige publicatie van het besluit vanwege het grote belang voor de praktijk. De Staatscourant heeft het reguliere tijdspad voor publicatie doorlopen, omdat het nader rapport op zichzelf geen rechtskracht heeft.
Bent u van plan om alsnog een reparatiewet in te dienen?
Nee. De regering heeft naar aanleiding van het advies opnieuw onderzocht of de gekozen grondslag volstaat. Zij heeft geconcludeerd dat deze er is. Het instrument beschikbaarheidbijdrage wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Ik wil de uitkomsten van deze evaluatie afwachten voordat ik een besluit neem over mogelijke aanpassingen in de wet.
Het bericht ‘Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bovengenoemde bericht.
Wat vindt u ervan dat uit dit onderzoek blijkt dat steeds meer mensen spijt krijgen van een hormoonbehandeling voor hun transitie naar het andere geslacht?
Het is altijd naar om te horen dat mensen achteraf spijt hebben van de keuze van een behandeling, of ontevreden zijn over de uitkomst hiervan. Het is in de eerste plaats belangrijk dat arts en patiënt samen beslissen op basis van zorgvuldige afwegingen. Het is aan het zorgveld zelf om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de kwaliteit van de transgenderzorg. Deze standaarden moeten gebaseerd zijn op de laatste stand van wetenschap en praktijk. Het actualiseren van kwaliteitsstandaarden is een continu proces, dat zorgvuldig moet plaatsvinden. Wat ik verder belangrijk vind is dat zorginstellingen en zorgverleners patiëntgerichte, kwalitatief goede en veilige zorg leveren. Naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP) (TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) is de Gezondheidsraad2 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid.
Kunt u schetsen welke betekenis dit onderzoek heeft voor de Nederlandse situatie?
Zie de bovenstaande toelichting bij vraag 2. Bij elke medische behandeling kan spijt optreden. Ik vind het belangrijk dat de resultaten van dit onderzoek meegenomen worden bij de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, waarbij ik ook begrijp dat de Nederlandse situatie niet één op één vergeleken kan worden met de Finse situatie.
Wordt dit Finse onderzoek betrokken bij de herijking van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch?
Het actualiseren van kwaliteitsstandaarden is een continu proces dat zorgvuldig moet plaatsvinden. Gedurende dat actualisatieproces is de geldende Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch van toepassing (onderdeel van goede zorg als bedoeld in artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)). Kwaliteitsstandaarden en richtlijnen zijn voor zorgprofessionals een hulpmiddel. Ook hebben zorgprofessionals een eigen verantwoordelijkheid om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in hun vakgebied. Daarnaast is in september 2022 de Standards of Care (SOC) for the Health of Transgender and Gender Diverse People versie 8 gepubliceerd3. Ook deze richtlijn wordt in acht genomen in de Nederlandse praktijk en is onderdeel van goede zorg.
Aanvullend vind ik het nog goed om te vermelden dat er op 27 juni jl. een internationale conferentie heeft plaatsgevonden waar ook de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu Kaltiala gesproken heeft. Tijdens die bijeenkomst heeft de Finse onderzoekster haar bevindingen gedeeld met zorgverleners en onderzoekers uit Nederland, en heeft er discussie plaatsgevonden.
Wat vindt u van de opvatting van de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu Kaltiala dat detransitie «een reëel en mogelijk onderschat fenomeen» is?
Hoewel niet iedereen die zich aanmeldt start met een medische behandeling, zijn er vragen omtrent besluiten tot genderbevestigende behandeling in de groeiende groep aanmeldingen. Bij detransitie denken we aan het niet langer leven in de rol die na sociale transitie of medische behandeling is aangenomen.
Iemand kan spijt hebben om verschillende redenen. Bijvoorbeeld omdat de sociale omgeving toch voor problemen zorgt, iemand na transitie niet erkend en geaccepteerd wordt, naasten moeite hebben met de transitie, of er blijvend sprake is van discriminatie. Ook kunnen de effecten van de behandeling tegenvallen of er kunnen complicaties optreden, of het eindresultaat is niet zoals men verwacht en gehoopt had.
De meeste aandacht gaat doorgaans uit naar spijt omdat er geen sprake (meer) is van genderdysforie/genderincongruentie, of omdat de genderidentiteit is veranderd over de tijd. In de studie van Wiepjes et al. (2018) werd gevonden dat 0.6% van de transvrouwen en 0.3% van de transmannen na gonadectomie aangaf spijt te hebben. In een meta-analyse van spijt na genderbevestigende chirurgie werd een percentage van 1% gevonden (Bustos et al., 2021). Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar spijt bij jongeren na puberteitsremming en genderbevestigende behandeling. Ook omdat het lastig blijkt om de gehele groep die ooit in behandeling is geweest te bereiken voor vervolgonderzoek.
Is u bekend hoeveel patiënten in Nederland na enige tijd weer stoppen met een hormoonbehandeling of daar na afloop spijt van hebben? Zo ja, kunt u deze informatie delen? Zo nee, wat vindt u ervan dat er blijkbaar geen accuraat beeld is van het aantal Nederlandse patiënten dat spijt heeft van een hormoonbehandeling?
In een artikel van Van der Loos en collega’s (2022) werden databases gekoppeld om wel iets te kunnen zeggen over de gehele groep. Door gegevens van Amsterdam UMC (VUmc) te combineren met medicatievoorschriften data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), werd gevonden dat 98% van de jongeren gestart met puberteitsremmers, gevolgd door hormonen bij eind van de meting (31 december 2018) nog steeds hormonen voorgeschreven kreeg (follow up tijd 0–20 jaar).
Ik heb verder navraag gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en ik heb begrepen dat zij naar aanleiding van de berichtgeving geen aanleiding ziet om nader onderzoek in te stellen.
Deelt u de opvatting van prof. Kaltiala dat het belangrijk is om te onderzoeken waarom patiënten stoppen met hormoonbehandelingen? Zo ja, bent u bereid om (nader) onderzoek hiernaar te initiëren?
Zoals uit de bovenstaande beantwoording blijkt, is het altijd belangrijk om onderzoek te doen naar uitkomsten van zorg en ervaringen van patiënten. Het is aan het veld zelf om dit te initiëren. Daarnaast is naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP) (TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) de Gezondheidsraad4 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid.
Kunt u aangeven wat de laatste wetenschappelijke inzichten zijn als het gaat om de (on)omkeerbaarheid van de gevolgen van het innemen van hormonen van het andere geslacht?
Ik verwijs hiervoor naar de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch en de evaluatie5 die heeft plaatsgevonden en de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad
De update van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch die thans plaatsvindt, wordt uitgevoerd door de internisten (Nederlandse Internisten Vereniging) in samenwerking met Transvisie, Transgender Netwerk, de plastisch chirurgen (Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen), de kinderartsen (Nederlandse Vereniging van Kinderartsen), de gynaecologen (Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie), de urologen (Nederlandse Vereniging van Urologen), de psychologen (Nederlands Instituut van Psychologen), de kinder- en jeugdpsychotherapeuten (Vereniging voor Kinder- en jeugdpsychotherapie (VKJP), de psychiaters (Nederlandse Vereniging voor Psychodiagnostisch Werkenden) en de huisartsen (het Nederlands Huisartsen Genootschap).
Ik heb van het Kennisinstituut Medisch Specialisten begrepen dat naar verwachting rond eind 2025 en/of uiterlijk begin 2026 de gewijzigde Kwaliteitsstandaard als geheel aangeboden wordt aan het kwaliteitsregister van het Zorginstituut. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten hoe de zorg voor patiënten met transitiespijt in Nederland is georganiseerd?
Patiënten met transitiespijt kunnen zich melden bij de huisarts en/of een andere professionele hulpverlener of behandelaar. Vanuit buitenlands onderzoek is bekend dat niet iedereen ervoor kiest zich te melden bij de zorgverleners. Op de site van Transvisie6 staat uitgebreide informatie over twijfels of spijt.
De aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot ‘agressieve gokcampagnes’ om meer gokkers te werven. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Struycken , Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de overweging en aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot «agressieve gokcampagnes» om meer gokkers te werven en zo financiële verliezen tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze aankondiging?1
Het Ministerie van Financiën heeft contact gehad met Holland Casino in aanloop naar de presentatie van zijn halfjaarcijfers. Hieruit kwam naar voren dat Holland Casino agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen vindt. Dit heeft Holland Casino in de communicatie rond zijn halfjaarcijfers ook benadrukt.2 N.a.v. de publieke reacties hierop op heeft het ministerie nogmaals contact gezocht met Holland Casino. In dit contact heeft Holland Casino opnieuw bevestigd geen plannen te hebben zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het is dus niet de bedoeling van Holland Casino, en ook nooit geweest, om met agressieve marketingcampagnes meer klanten te werven. Vanuit het aandeelhouderschap verwacht ik van een staatsdeelneming als Holland Casino dat zij zich houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino.
In hoeverre bent u hiervan op de hoogte gesteld, gegeven het feit dat Holland Casino volledig overheidseigendom is? Indien u hiervan op de hoogte was, hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de beoogde gokcampagnes zouden worden opgestart, betekent dit feitelijk dat die worden bekostigd vanuit de kas van de overheid? Is dit voor u niet onverteerbaar en onaanvaardbaar gezien het beleid om gokverslaving te beteugelen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 heeft Holland Casino geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten.
Acht u het opschroeven van de promotie van kansspelen niet hoogst problematisch en onwenselijk vanwege de ernstige risico’s op verslaving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt in uw ogen deze aankondiging zich tot de ingevoerde verboden op reclames voor kansspelen die juist beogen het gokken in te dammen? Wordt dit beleid niet ernstig ondermijnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in overleg met de medebetrokken bewindspersonen, al het mogelijke te doen om deze aangekondigde, agressieve promotie van het gokken te voorkomen en gokverslaving zoveel mogelijk in te perken? Aan welke inzet denkt u dan, ook als eigenaar van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 3.
Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Wiersma |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.
Het bericht ‘Het OM kan criminaliteit in de zorg niet meer aan: ‘Er wordt jaarlijks voor 10 miljard gefraudeerd’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het OM kan criminaliteit in de zorg niet meer aan: «Er wordt jaarlijks voor 10 miljard gefraudeerd»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat er met 10 procent van de 100 miljard euro die jaarlijks in de zorg omgaat, wordt gefraudeerd? Wat is in genoemd onderzoek voor u nieuwe informatie en wat was al bekend? Hoe beoordeelt u in dit licht de toenemende betrokkenheid van de georganiseerde misdaad bij zorgfraude?
Een onderbouwing voor het benoemde bedrag waarmee gefraudeerd wordt in de zorg, is onbekend. Toch is het evident dat het enorm moet zijn. Dit grieft mij. Los van het stelen van geld dat bedoeld is voor de zorg, zijn kwetsbare patiënten dikwijls de dupe. Het is zorgelijk en onaanvaardbaar dat de georganiseerde misdaad criminele activiteiten organiseert in de zorg. Het creëren van een sluitende keten in de aanpak van criminaliteit in de zorg is essentieel om criminelen uit de zorgsector te weren en te stoppen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat voor een effectieve aanpak van zorgfraude meer samenwerking nodig is tussen verzekeraars, rijksoverheid en gemeenten? Hoe gaat u deze samenwerking vormgeven of bevorderen?
Ja, een effectieve aanpak van zorgfraude vraagt om een effectieve samenwerking tussen verzekeraars, de rijksoverheid en gemeenten. Met de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die ingaat op 1 januari 2025, wordt onder andere mogelijk gemaakt dat ziektekostenverzekeraars en gemeenten elkaar kunnen waarschuwen voor personen of bedrijven, waaronder pgb-zorgaanbieders, over wie een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg bestaat. Bij de inkoop van zorg kunnen ziektekostenverzekeraars en gemeenten dan risicobeperkende maatregelen treffen. De Wbsrz kan zo een bijdrage leveren aan het voorkomen dat betreffende zorgaanbieders kwalitatief onvoldoende zorg blijven leveren. Of dat zij dit ergens anders gaan leveren.
Erkent u dat gebrekkige gegevensdeling tussen gemeenten een van de oorzaken kan zijn van aanhoudende zorgfraude door een malafide organisatie? Bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is zodat deze gegevens tussen gemeenten gedeeld kunnen worden teneinde zorgfraude effectief op te sporen?
Ja, het delen van kennis en informatie over meldingen van zorgfraude is een belangrijke randvoorwaarde om fraude succesvol aan te pakken. De Wbsrz maakt het straks mogelijk dat ziektekostenverzekeraars en gemeenten elkaar kunnen waarschuwen voor personen of bedrijven, over wie een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg bestaat. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid het rechtmatigheidsonderzoek dat gemeenten mogen doen naar zorgorganisaties uit te breiden naar de bestuurder van de organisatie teneinde een voortzetting van crimineel handelen door dezelfde bestuurder in een nieuwe organisatie te voorkomen?
Allereerst kunnen gemeenten zelf in hun verordeningen kaders stellen en regels opnemen, zoals nadere (kwaliteits-)eisen aan (pgb-) zorgaanbieders, en regels voor het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit kan bijvoorbeeld gaan om de mogelijkheid een VOG te eisen, ook voor bestuurders.
Gemeenten hebben daarnaast ook een verantwoordelijkheid in de contractering van aanbieders. Het inrichten van efficiënte monitoring en goed contractmanagement van de gemeenten is belangrijk om goed zicht te houden op aanbieders. Bij zorgen over de integriteit van een zorgaanbieders kan een Bibob-toets2 worden uitgevoerd. Het goed invullen van al deze randvoorwaarden is essentieel voor een goede taakoefening en biedt ook een stevigere basis voor eventuele handhaving. Vanaf 1 januari 2025 treedt de Wbsrz in werking en vanaf dan kunnen gemeenten het Waarschuwingsregister zorgfraude gebruiken. Ziektekostenverzekeraars en gemeenten kunnen elkaar met gebruik van dat register waarschuwen voor zorgaanbieders en bestuurders over wie een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg bestaat.
Zorgaanbieders die rechtspersoon zijn, vallen onder de wet controle op rechtspersonen. Justis voert doorlopende controles uit als deze rechtspersonen worden ingeschreven in het handelsregister en bij veranderingen, zoals een bestuurswisseling of statutenwijziging.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk zou moeten zijn om een zorgbedrijf dat vanwege zorgfraude in beeld komt te ontbinden en een nieuw bedrijf te starten om door te gaan met de fraude? Is de huidige Bibob-wetgeving en artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek voldoende uitgerust om dergelijke constructies te voorkomen en aan te pakken?
De aanpak van zorgfraude in de uitvoeringspraktijk is weerbarstig, vooral als zorgaanbieders telkens nieuwe bedrijven oprichten en als zij wisselen van zorggebied en verzekeraar. Bovendien zijn voor een effectieve aanpak grondslagen voor gegevensuitwisseling nodig. De Wbsrz is een belangrijke stap vooruit in die aanpak. Hardnekkige knelpunten in de gegevensuitwisseling worden opgelost. Malafide zorgaanbieders komen zo eerder in beeld bij opsporingsinstanties, inkopers en toezichthouders. Bij vermoedelijke fraude komen zij in een Waarschuwingsregister, waardoor zij gestopt kunnen worden, en dus niet zomaar een nieuwe zorgonderneming kunnen starten. Ook de aannemen van het amendement Bushoff m.b.t. een vergunningplicht voor alle zorginstellingen is een stap voorwaarts. Iedere nieuwe zorginstelling moet per 1 januari 2025 een vergunning gaan aanvragen.
De Wet Bibob is een instrument waarmee een screening kan worden uitgevoerd. De inzet van de Wet Bibob geeft overheden een discretionaire bevoegdheid om de achtergrond van partijen waarmee zij zaken doen te screenen. Vermoedens van strafbare feiten uit het verleden kunnen bijdragen aan de gevaarsconclusie van het overheidsorgaan dat het Bibob-onderzoek uitvoert. Zij bepalen zelf in welke gevallen zij het Bibob-instrument toepassen. In het zorgdomein kan het CIGB de wet Bibob inzetten bij vergunningen voor zorginstellingen op basis van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Gemeenten kunnen de Wet Bibob daarnaast inzetten als sprake is van een subsidie voor bijvoorbeeld Wmo- en jeugdzorg. Of bijvoorbeeld als er sprake is van een overheidsopdracht (veelal de opdracht via een open house-constructie voor de inkoop van Wmo- of jeugdzorg).
Bent u bereid met het OM in gesprek te gaan over prioritering van zaken met betrekking tot zorgfraude waar vele miljoenen euro’s aan belastinggeld mee gemoeid is?
Het Functioneel Parket (hierna: FP), een specialistisch, landelijk opererend onderdeel van het Openbaar Ministerie, heeft de aanpak van zorgfraude als prioriteit gesteld. Bij het uitvoeren van haar taken, is het FP verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging in strafzaken waarin een bijzondere opsporingsdienst het opsporingsonderzoek doet. Voor zorgfraude is dit de opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) (recherche Zorgfraude). Ieder jaar worden tussen het FP en de opsporingsdienst van de NLA afspraken gemaakt. Dit geldt ook voor de aanpak van zorgfraude. VWS is medeondertekenaar van deze afspraken. Daarnaast wordt strafrechtelijk onderzoek naar zorgfraude gedaan door de regionale Arrondissementsparketten van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Kortom, de aandacht en prioritering van opsporing en vervolging van zorgfraude is er al. Mijn ministerie spreekt hierover geregeld met het OM.
Wat kunt u betekenen voor het verhogen van de pakkans en de vervolgingsbereidheid van het OM? Wat gaat u doen om de cijfers van veroordeelde daders voor zorgfraude omhoog te brengen? Wat betekenen deze lage cijfers voor de inzet van het rechercheteam zorgfraude van de Nederlandse Arbeidsinspectie?
Het bestrijden van een maatschappelijk probleem als zorgfraude is een ketenbrede inspanning. Het strafrecht moet worden gezien als ultimum remedium, naast de inzet van civiel- en bestuursrechtelijke handhaving. Verwezen wordt naar de effectenbrief van de Taskforce integriteit zorg (TIZ), in het bijzonder de signaleringsparagraaf vanaf p. 393. Een voorwaarde voor een effectieve aanpak van zorgfraude is fraudebestendige wet- en regelgeving. Denk aan strengere regels voor het toetreden tot de zorgmarkt en een wettelijke mogelijkheid om bekende fraudeurs van de zorgmarkt te weren. Denk ook aan verbeterde wettelijke mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen ketenpartners (zie ook mijn antwoord op vraag 10). Ook is onder andere regelgeving nodig die zorgaanbieders verplicht transparant te zijn over de vraag wie binnen een complexe organisatiestructuur de feitelijke zorg levert. Want complexe structuren – zoals bijvoorbeeld onderaanneming – dragen niet bij aan de kwaliteit van zorgverlening maar bemoeilijken wel controle, toezicht en strafrechtelijke opsporing van mogelijk malafide zorgaanbieders. De recherche Zorgfraude van de NLA levert jaarlijks 16 tot 22 strafrechtelijke onderzoeken in bij het FP. In de selectie, uitvoering en afdoening van onderzoeken werkt zij nauw samen met het FP. Het strafrecht is omgeven met veel waarborgen, zoals bijvoorbeeld het verschoningsrecht, en is daardoor complex en tijdrovend. Het wordt ingezet waar dit gezien het te bereiken effect opportuun is.
Bent u bereid om in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te verkennen wat er mogelijk is om toezicht te houden op de aanpak van netwerken in plaats van enkel individuele aanbieders? Kunt u hierbij ook het toezichtsvacuüm rondom zorgbemiddelingsbureaus betrekken en bezien wat er mogelijk is om hen onder toezicht te laten vallen?
In het belang van de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg, dient zorgfraude zo effectief mogelijk te worden tegengaan. Daarbij speelt het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), maar ook partijen die betrokken zijn bij opsporing en vervolging, een belangrijke rol. Ook bij de aanpak van malafide netwerken in de zorg. Door het uitwisselen van informatie kunnen dergelijke netwerken in kaart worden gebracht en op grond van het strafrecht (o.a. de NLA en het OM) dan wel bestuursrecht (o.a. IGJ en NZa) worden aangepakt.
Ten aanzien van het toezichtvacuüm rondom zorgbemiddelingsbureaus geldt dat de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de IGJ in hun verkenning «Er is meer aan de hand – Verkenning misstanden in het opleiden in de Zorgsector»4 hebben gemeld dat het toezicht niet in alle gevallen toereikend is. Naar aanleiding van de verkenning worden op dit moment met diverse partijen gesprekken gevoerd over vervolgacties in bredere zin. Ik kan niet op de uitkomsten van deze gesprekken vooruitlopen. Uw Kamer zal hier dit najaar over worden geïnformeerd.5
Bent u bereid met het OM en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan over het delen van gegevens van zorgfraudeurs teneinde te voorkomen dat een malafide zorgaanbieder zich in een andere gemeente onder een andere naam weet te vestigen? Bent u bereid samen met gemeenten een integrale strategie te ontwikkelen?
Het OM en de VNG maken met de overige ketenpartners deel uit van de TIZ, onder voorzitterschap van het Ministerie van VWS. In dit samenwerkingsverband wordt gewerkt aan de gezamenlijke aanpak van fraude in de zorg. Vanuit deze taskforce wordt ook actief aandacht gevraagd voor de knelpunten bij gegevensuitwisseling, onder meer in het kader van de Wbsrz en het Waarschuwingsregister zorgfraude. In de huidige praktijk verstrekt de opsporingsdienst van de NLA wel informatie aan ketenpartners – inclusief gemeenten –, dat betreft informatie uit onderzoeken en uit meldingen die niet hebben geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. Deze informatie heeft altijd betrekking op een specifiek persoon en/of zorgbedrijf. Zie hiervoor het machtigingsbesluit schadebeperkende maatregelen via https://wetten.overheid.nl/BWBR0039581/2018-08-01
Hiermee wordt echter niet voorkomen dat deze persoon zich onder een andere naam of met een nieuw zorgbedrijf in een andere gemeente weet te vestigen. Hiervoor zijn twee instrumenten van belang. Het eerder toegelichte Waarschuwingsregister zorgfraude, en de wijziging in Verzamelwet gegevensverwerking I, waarin een grondslag is opgenomen voor onderlinge uitwisseling tussen gemeenten en ziektekostenverzekeraars. Beide instrumenten komen tegemoet aan een betere afstemming en samenwerking tussen gemeenten.
Hoe weegt u de aanbeveling van de onderzoekers om op basis van deze zorgwekkende cijfers niet meer uit te gaan van een «gezond vertrouwen», maar van een «gezond wantrouwen» en meer in te zetten op controle op locaties in plaats van enkel digitale checks om te kijken of de papieren in orde zijn?
Zoals in mijn antwoord op vraag 8 in de andere set Kamervragen, gesteld door de leden Dobbe en Van Nispen (beiden SP), voert de IGJ zowel aangekondigde, als niet aangekondigde inspecties uit. Gelet op de stijging in de afgelopen jaren van het aantal meldingen over mogelijke fraude met diploma’s en VOG’s – en de risico’s die hierdoor ontstaan voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg – heeft de IGJ bij mij aangegeven dat ze op basis van signalen de diploma's en VOG's meer controleren.
Bent u bereid om de aanbeveling van de onderzoekers over te nemen om kritischer te zijn op declaraties van zorg in buitenlandse klinieken? Kunt u hierover met zorgverzekeraars in gesprek gaan en de uitkomsten met de Kamer delen?
Ook niet-gecontracteerde zorg moet in principe vergoed worden. Daarnaast mag de hoogte van de vergoeding geen hindernis vormen om de zorg van een niet-gecontracteerde aanbieder af te nemen. Ik ben bereid het gesprek met zorgverzekeraars aan te gaan over de vraag op welke manier zij declaraties voor zorg – die geleverd is in buitenlandse klinieken – controleren en vergoeden, en uw Kamer daarover in het voorjaar van 2025 te informeren.
Bent u het ermee eens dat de wetgeving voldoende duidelijkheid moet bieden wanneer sprake is van fraude, wil een strafzaak succesvol zijn? Bent u bereid de fraudewetgeving opnieuw tegen het licht te houden om te bezien of het opzetvereiste afgezwakt kan worden of een omkering van de bewijslast ingevoerd kan worden? Bent u bereid hier met gemeenten en andere zorgfinanciers over in gesprek te gaan en de Kamer hier voor het einde van het jaar over te informeren?
Fraudebestrijding is gebaat bij heldere wet- en regelgeving en een daarop aansluitende uitvoerings- en controlepraktijk. Het afzwakken van het opzetvereiste of omkering van de bewijslast in het strafrecht zijn echter geen passende maatregelen, aangezien het aangegeven knelpunt zit in de helderheid van de (bestuursrechtelijke) normen en hoe daarmee in de praktijk wordt omgegaan door bestuursorganen en zorgverzekeraars. Daarnaast zijn het opzetvereiste en de onschuldpresumptie belangrijke rechtsprincipes van het strafrecht die we niet zomaar terzijde moeten schuiven. Het opzetvereiste is van groot belang, omdat dit het schuldbeginsel weerspiegelt, een fundamenteel principe binnen het strafrecht. Dat principe komt tot uitdrukking in de algemene eis dat iemand alleen strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor een misdrijf als sprake is van opzet, of (in bepaalde gevallen) van schuld. Het is essentieel dat een veroordeling voor deze relatief ernstige delicten alleen kan plaatsvinden wanneer iemand daadwerkelijk opzettelijk heeft gehandeld. Dat voldaan moet zijn aan het opzetvereiste, rechtvaardigt bovendien dat voor deze misdrijven forse (gevangenis)straffen kunnen worden opgelegd, anders dan bij overtredingen waarvoor geen opzet vereist is. Daarnaast zou een omkering van de bewijslast betekenen dat de verdachte moet bewijzen dat hij of zij niet schuldig is aan fraude. Dit staat op gespannen voet met de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM (het principe dat iemand onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is). Om deze redenen ben ik niet voornemens de huidige fraudewetgeving tegen het licht te houden om te bezien of het opzetvereiste afgezwakt kan worden, of een omkering van de bewijslast ingevoerd kan worden. Wel ben ik bereid om samen met de partijen die betrokken zijn bij de bestrijding van zorgfraude te kijken of, en zo ja hoe, de regelgeving in de zorg fraudebestendiger en eenduidiger kan worden gemaakt. Daarbij merk ik op dat er inmiddels al verschillende wetgevingstrajecten lopen waarmee ik hieraan tegemoet kom. Te denken valt aan het beter borgen van de samenwerking tussen genoemde partijen met de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) die op 1 januari 2025 in werking treedt. Daarnaast is onlangs in uw Kamer ingestemd met de wijziging van de Wmo 2015, waarbij het dubbel opzetvereiste wordt geschrapt.
Het bericht ‘De kapper pochte in de salon dat hij de IND had bedonderd met een schijnhuwelijk, maar de immigratiedienst trof geen maatregelen’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De kapper pochte in de salon dat hij de IND had bedonderd met een schijnhuwelijk, maar de immigratiedienst trof geen maatregelen» in het NRC van 12 juni jl.?1
Ja.
In hoeverre herkent u de in het artikel geschetste signalen van fraude bij toekenning van verblijfsvergunningen door de IND?
In zijn algemeenheid geldt dat er voor mensen veel aan gelegen is om in het bezit te komen van een verblijfsvergunning voor zichzelf of voor anderen. Dat kan in een enkel geval ook gepaard gaan met frauduleus handelen. De IND is daar zeker beducht op maar kan het tegelijkertijd gelet op de hoeveelheid aanvragen die de IND jaarlijks afhandelt niet altijd uitsluiten of voorkomen.
Welke mogelijkheden zijn er voor IND-medewerkers om signalen van fraude te melden bij de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en hoe wordt hiermee omgegaan?
Binnen de IND kunnen vermoedens van fraude bij inhoudelijke casuïstiek/bij aanvragers gemeld worden bij het Handhavingsinformatieknooppunt. Vermoedens van fraude door een IND-medewerker kunnen gemeld worden bij de eigen leidinggevende, het Bureau Integriteit of bij een vertrouwenspersoon. Meldingen worden opgepakt zoals beschreven in Bijlage 11 van het JenV Personeelsreglement.
Voor alle medewerkers van JenV geldt dat bij zowel misstanden als andere (vermoedens van) integriteitsschendingen de Centrale Coördinator Integriteit kan worden ingeschakeld. Bij mogelijke financiële integriteitsschendingen is er sprake van een aanvullende meldprocedure. Het voorgaande wordt conform de procedure «melding financiële en materiële integriteitsschendingen» bij JenV afgehandeld. Vermeende misstanden kunnen daarnaast ook gemeld worden bij de Integriteitscommissie JenV.
Hoe reageert u op de berichtgeving dat de IND nadere informatie over mogelijke fraude tijdens het onderzoek ontving, maar dat dit verder niet werd uitgezocht door de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Naar aanleiding van een melding met betrekking tot een integriteitsschending is door de IND intern onderzoek gedaan volgens de daarvoor geldende protocollen. Daarna heeft de Integriteitscommissie JenV eveneens onderzoek gedaan naar deze melding. In het onderzoek heeft de Integriteitscommissie geconcludeerd dat het uitgevoerde interne onderzoek door de IND inhoudelijk voldoende duidelijkheid heeft opgeleverd. Er blijkt daaruit geen bewijs voor een misstand.
Na afronding van het onderzoek van de commissie heeft de IND van hen een signaal gehad over aanvullende informatie. De inhoud hiervan is voor het eerst op maandag 10 juni jl. door de Interdepartementaal Bijzonder Vertrouwenspersoon met de IND gedeeld. Op grond van deze aanvullende, nieuwe informatie heeft de IND besloten om een vervolgonderzoek te starten.
Deelt u de mening dat signalen van fraude te allen tijde serieus moeten worden onderzocht?
Ja. De IND neemt meldingen met betrekking tot misstanden en integriteitsschendingen altijd serieus. Er zijn heldere protocollen en verschillende manieren om melding te doen van een vermeende misstand (zowel intern als extern).
Bent u bereid alsnog opdracht te geven voor nader onderzoek naar de aanvullende informatie over mogelijke fraude?
Er wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd onder opdrachtgeverschap van de waarnemend secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Welke maatregelen zijn getroffen of bent u voornemens te treffen naar aanleiding van deze berichtgeving ter voorkoming van fraude?
De IND wacht de bevindingen van het vervolgonderzoek af en zal die bestuderen alvorens conclusies te trekken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Vreemdelingen- en asielbeleid van 26 juni a.s.?
Ja. Het debat is verplaatst naar een later moment.
Het bericht dat de Europese coördinator van het in Duisland verboden Samidoun, genaamd Mohammed Khatib, op 10 juni 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Gijs Tuinman (BBB), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Mohammed Khatib van Samidoun op 10 juni 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?2
Ja. In de beantwoording van de schriftelijke vragen over Samidoun van de leden Becker en Michon-Derkzen (beiden VVD)3 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd zo snel mogelijk in gesprek te gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met Samidoun en soortgelijke organisaties, hoe wij van elkaar kunnen leren en waarin we samen op kunnen trekken. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u het met de stelling eens dat het totaal onwenselijk is dat een dergelijke uitgesproken antisemitische organisatie in Nederland actief kan zijn en zelfs kan spreken op een Nederlandse universiteit?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor antisemitisme, noch extremistische uitingen, zoals haat zaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Debat, dialoog en de vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed en hebben bij uitstek een plek op universiteiten en hogescholen. Het mag daarbij schuren, zoals dat past in een (academische) omgeving waar men elkaar kritisch bevraagt, maar het mag nooit leiden tot onveiligheid.
Bent u van mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?3
In de samenleving is geen plaats voor uitingen zoals (joden)haat, opruiing of aanzetten tot geweld. Het is van belang dat Nederlandse universiteiten zich bewust zijn van de context waarin de georganiseerde lezingen plaatsvinden en dat zij goed geïnformeerd zijn over de sprekers alsook de achtergrond van de sprekers die hiervoor worden uitgenodigd. In algemene zin is de uitnodigende partij verantwoordelijk voor wie zij uitnodigen. Docenten hebben een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid voor een veilige leeromgeving en leveren vanuit die rol een bijdrage aan vreedzaam debat en dialoog. Het past bij hun professionele rol om studenten te leren dat er in het debat ruimte is voor een diversiteit aan benaderingen en hoe je respectvol discussies kan voeren op basis van argumenten. Medewerkers van instellingen hebben ook het recht om te demonstreren, mits dit vreedzaam gebeurt. Tenslotte moeten studenten zich later in hun colleges ook veilig kunnen voelen.
Als het gaat om onprofessioneel of ongewenst gedrag van medewerkers bieden het personeelsbeleid en het arbeidsrecht een reeks mogelijkheden om op te treden. Afhankelijk van de ernst van het gedrag kan het gaan om een stevig gesprek, een berisping of zelfs ontslag. Bij strafbare feiten staat ook de weg van aangifte open.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de overwegingen van de Belgische Staatssecretaris meenemen in haar besluit om Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan de Minister van Justitie en Veiligheid op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod. Het is voor de mogelijkheid van toepassing van de wet van belang dat uit actuele informatie over gedragingen blijkt dat aan de norm van de wet wordt voldaan. Zoals u begrijpt kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Deze wet biedt geen mogelijkheden om personen de toegang tot Nederland te ontzeggen.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie van Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om een bijeenkomst te beletten. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om ervoor te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. Ik ga er vanuit dat de instelling dit doet en waar nodig daartoe in overleg treedt met de lokale driehoek om de veiligheid te waarborgen. Hierop ingrijpen zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid.
De aangekondigde bijeenkomst voor 10 juni heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Door de organisatoren is besloten de bijeenkomst niet, zoals wel was toegestaan en ook oorspronkelijk het plan van de organisatoren was, buiten te laten plaatsvinden. De Radboud Universiteit heeft laten weten dat een eventueel nieuw verzoek voor een lezing of bijeenkomst door hen steeds wordt beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor het gebruik van ruimten binnen de universiteitsgebouwen van de universiteit. Zo mogen de activiteiten onder meer niet concurrerend of verstorend zijn voor het onderwijs of onderzoek, mogen deze niet botsen met uitgangspunten van inclusiviteit en wederzijds respect, moet er ruimte zijn voor verschillende perspectieven, mogen ze niet tot (psychologisch) onveilige situaties leiden, en zijn bijeenkomsten die oproepen tot wetsovertreding, geweld, discriminatie of die in strijd zijn met geldende wet- en regelgeving niet toegestaan. Universitaire gebouwen en de campus moeten voor alle studenten en medewerkers een veilige plaats zijn, zoals ook gesteld in de Gedragscode van de Radboud Universiteit5 en bevestigd in het recente sociale veiligheidsplan Prevent-Care-Cure6. Bij demonstraties wordt de veiligheid bij demonstraties geborgd door middel van het aanspreken van de organisatie op ordentelijk verloop en is er zo nodig extra beveiliging vanuit de Radboud Universiteit.
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden, niet aan het kabinet. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties). Tevens houdt de Europese Unie (sanctie)lijsten bij van personen en organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. Organisaties op de Europese sanctielijst zijn in Nederland van rechtswege verboden (artikel 2:20, vierde lid, Burgerlijk Wetboek). In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën, besluiten om een persoon of organisatie voor te dragen voor de Europese lijst van terroristische organisaties. Hierbij wil ik benadrukken dat hiertoe gedegen aanleiding moet zijn alvorens wordt besloten om tot een dergelijk besluit over te gaan. In Nederland kan een voordracht voor de nationale sanctielijst terrorisme worden gedaan op basis van een ambtsbericht van de AIVD of een proces-verbaal van het Openbaar Ministerie. Daarnaast is er noodzaak tot een link met de nationale rechtsorde; er moet worden aangetoond dat er aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan middels financiële of handelstransacties via Nederlands grondgebied of personen of rechtspersonen. Op basis van bovenstaande criteria is Samidoun (tot op heden) niet voorgedragen voor deze sanctielijst. De motie Diederik van Dijk (SGP)7 verzoekt de regering zich in te spannen om organisaties als Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties te plaatsen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoekt uit wat de eventuele mogelijkheden hiervoor zijn en zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen vóór 10 juni 2024 beantwoorden?
Het is niet gelukt de beantwoording voor 10 juni naar de Kamer te verzenden.
De vervolging en benarde positie van christenen in Pakistan |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Pakistan: Police intervene after mob attacks Christians»1 en «Christians in Pakistan protest yet another attack over blasphemy»2?
Ja.
Hoe reageert u op deze artikelen en de achterliggende gebeurtenissen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over deze gewelddadigheden in Sargodha, Pakistan, als gevolg van beschuldigingen van blasfemie. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad heeft deze zorgen recentelijk overgebracht in gesprek met de Pakistaanse autoriteiten.
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een belangrijke prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland blijft zich zowel bilateraal als via diverse multilaterale fora inzetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging, zo ook in Pakistan. Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) in 2023 – het peer review mechanisme over mensenrechten waar alle VN-landen aan kunnen deelnemen – heeft Nederland Pakistan opgeroepen om juridische en praktische maatregelen te nemen om te waarborgen dat misbruik van blasfemiewetten wordt voorkomen en religieuze intolerantie wordt geadresseerd.
Wat zijn de trends die u ziet omtrent christenvervolging in Pakistan? Hoe ontwikkelen zich de aard en het aantal van incidenten en de schaal van het geweld?
De situatie ten aanzien van godsdienstvrijheid in Pakistan is al langer zorgwekkend. Er is aan de ene kant sprake van anti-Ahmadi-wetten en blasfemiewetgeving die frequent ingezet worden tegen religieuze minderheden, waaronder hindoes, christenen en sikhs. Aan de andere kant worden deze minderheden door de autoriteiten onvoldoende beschermd tegen gedwongen bekering tot de islam en groepsgeweld dat met enige regelmaat plaatsvindt als gevolg van (valse) beschuldigingen van blasfemie.
Volgens schattingen3 van maatschappelijke organisaties werden in Pakistan in 2022 ten minste 52 personen aangeklaagd voor godslastering of daaraan gerelateerde aanklachten. In 2021 werd het aantal aanklachten op 84 geschat. In 2022 zou het tenminste twee christenen, één hindoe en 49 Ahmadi’s betreffen. Het gebrek aan betrouwbare berichtgeving in de Pakistaanse media maakt het moeilijk om een exact aantal te identificeren, waardoor het werkelijke aantal waarschijnlijk hoger ligt. In 2022 werd vier keer de doodstraf opgelegd voor blasfemie. Het betrof twee moslims en twee christenen. Echter, de doodstraf voor blasfemie is nog nooit uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u de inzet van de Pakistaanse overheden en politie om geweld jegens religieuze minderheden tegen te gaan en om geloofsvrijheid te bevorderen?
Volgens lokale ngo’s slaagt de politie er zelden in om mensen die beschuldigd worden van blasfemie adequaat te beschermen tegen geweld. Nederland benadrukt bij de Pakistaanse autoriteiten regelmatig het belang van vrijheid van religie en het beschermen van minderheden.
Zijn Christenen de enige minderheid die in de Punjab provincie vervolgd wordt of bevinden de Hindoes zich in een vergelijkbare verdrukte situatie?
Christenen zijn niet de enige religieuze minderheid die te maken hebben met blasfemiebeschuldigingen in de provincie Punjab; dit geldt ook voor hindoes en met name Ahmadi moslims.
Volgens het maatschappelijk middenveld werden er tussen 1987 en 2021 tenminste 1.949 personen in beschuldiging gesteld door de rechter van misdrijven die verband hielden met religie in Pakistan. Het betreft veelal uitspraken gedaan in lagere rechtbanken die soms, na jarenlang procederen, in hogere rechtbanken niet standhouden. Het hoogste aantal verdachten (47,6 procent) waren soennitische en sjiitische moslims, gevolgd door Ahmadi-moslims (32,9 procent), christenen (14,4 procent), hindoes (2,1 procent) en anderen met een onbekende religie (2,8 procent).
Hoe weegt u de hulp van lokale religieuze leiders die is gebruikt om spanningen te de-escaleren? Valt die hulp vaker en ook elders te benutten? Zo ja, hoe?
Het is niet bekend wat de precieze inzet van religieuze leiders in Sargodha tot op heden is geweest bij deze gebeurtenissen. Op landelijk niveau spreken religieuze leiders van diverse geloven zich sterk uit. De invloed van deze religieuze leiders is tot nu toe niet aan te tonen.
Zijn er maatschappelijke organisaties die zich sterk maken voor geloofsvrijheid in Pakistan en welke mogelijkheden zijn er voor Nederland en de Europese Unie (EU) om die maatschappelijke organisaties te ondersteunen?
Er bestaan diverse maatschappelijke organisaties in Pakistan die zich sterk maken voor vrijheid van religie en levensovertuiging. Ondersteuning van deze organisaties is een prioriteit voor de inzet van de gedelegeerde middelen uit het Mensenrechtenfonds voor de Nederlandse ambassade in Islamabad. De komende jaren wil de ambassade doorgaan met het financieren van deze organisaties. Ook de EU Delegatie in Pakistan werkt nauw samen met deze maatschappelijke organisaties.
Heeft Nederland contact met Islamitische groepen en leiders over christenvervolging in Pakistan en andere landen waar veel christenvervolging is? Zo ja, hoe reageren die groeperingen daarop en wat is de opbrengst van deze contacten?
De Nederlandse ambassade in Islamabad heeft regelmatig contact met diverse religieuze leiders in Pakistan. Tijdens deze gesprekken wordt er ook gesproken over geweld tegen, en vervolging van, religieuze minderheden. Ook zij veroordelen ten zeerste de geweldsincidenten en organiseren interreligieuze fact-finding missions naar de getroffen gebieden. Daarnaast dringen zij bij de autoriteiten aan op adequaat handelen.
Erkent u dat er bij deze christenvervolging naast al het geweld tegen personen ook veel huizen, panden en kerken worden aangevallen en beschadigd? Zo ja, welke vorm van herstel en compensatie is er voor Pakistaanse christenen? Welke opstelling kiest de Pakistaanse overheid hier?
Het komt voor dat bij gewelddadigheden ook huizen, kerken en bezittingen beschadigd raken. Over het algemeen stellen de autoriteiten in dergelijke gevallen compensatie beschikbaar. Zo heeft in augustus 2023 een gewelddadige menigte in Jaranwala 20 christelijke kerken, bijna 100 huizen en bezittingen van christenen vernield en in brand gestoken na beschuldigingen van blasfemie door twee christelijke mannen. De Pakistaanse regering heeft destijds schadevergoeding uitgekeerd aan de getroffen families en hulp verleend bij de wederopbouw van huizen en kerken.
Bij de gewelddadigheden van 25 mei jl. in Sargodha zijn christenen aangevallen, is er een man omgekomen en in ieder geval een huis en een kleine schoenenfabriek in brand gestoken. De autoriteiten hebben naar verluidt opdracht gegeven het huis en de schoenenfabriek in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. Het leed dat de familie overkomen is, wordt hiermee echter niet weggenomen.
Zijn er momenteel strafzaken voor blasfemie in Pakistan waar u van weet? Hoe verhouden het kabinet en de Nederlandse lokale post zich tot deze processen?
Er spelen op dit moment diverse strafzaken voor blasfemie, met name tegen Ahmadi moslims. De Nederlandse ambassade in Islamabad probeert waar mogelijk en opportuun deze rechtszaken bij te wonen.
Wat hebben de Nederlandse en Europese gezanten voor godsdienstvrijheid concreet ondernomen in Pakistan en hoe zijn de contacten met de nationale en regionale regeringen op dit vlak?
De Nederlandse Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging coördineert haar diplomatieke inspanningen om godsdienstvrijheid te bevorderen en vervolging van religieuze minderheden tegen te gaan nauw met de Speciaal Gezant van de EU voor de bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast heeft de Nederlandse Speciaal Gezant regelmatig contact met NGOs, met name Faith Based Organisations (FBOs), die zich inzetten voor godsdienstvrijheid, waaronder in Pakistan.
Nederland en de EU voeren regelmatig overleg met de Pakistaanse autoriteiten over diverse zaken aangaande mensenrechten, waaronder godsdienstvrijheid. De EU heeft met Pakistan een regulier overleg onder andere in de Sub-Group on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden zijn hierbij belangrijke onderwerpen van gesprek. De Speciaal Gezant van de EU voor de bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging is daarnaast voornemens om, mits de omstandigheden dit toelaten, aankomend najaar naar Pakistan af te reizen.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
De reeks (Islamitische) aanvallen op Koptische Christenen in Egypte |
|
Diederik van Dijk (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Coptic Christians are attacked in two villages in Egypt»1 en «Migrantenkerken worden grotendeels in de steek gelaten»2? Hoe beoordeelt u de stelling in laatstgenoemd artikel (Joop-BNNVARA), namelijk dat er vanuit het Westen zeer weinig aandacht is voor het dagelijks leed dat christenen wordt aangedaan in het Midden-Oosten?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is begaan met en heeft aandacht voor het lot van christenen wereldwijd, ook in het Midden-Oosten.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen in Al Minya duidelijk een voorbeeld van christenvervolging zijn, gezien het feit dat dit geweld tegen christenen gericht is en oplaait na een bouwvergunning die voor een kerk verleend is?
Ik deel de zorgen over de recente incidenten tegen de koptische christelijke gemeenschap in Al Minya. Het is zeer te betreuren dat intimidatie en discriminatie jegens deze minderheid voorkomt in Egypte, met name in de armere en meer rurale gebieden. Elke Egyptische burger zou vrij moeten zijn om elke religie of geloofsovertuiging van zijn keuze te beoefenen zonder angst voor bedreigingen of fysiek geweld. Tegelijkertijd heeft de Egyptische overheid sinds het aantreden van president El-Sisi positieve stappen gezet om interreligieuze co-existentie te bevorderen. Het aantal gerapporteerde aanvallen door extremisten en antichristelijke groeperingen is de afgelopen 10 jaar afgenomen. Daarnaast zijn er ook andere verbeteringen merkbaar. Zo is scholen opgedragen geen examens te houden tijdens de koptische kerstperiode. President El-Sisi heeft tevens de grootste kerk van het Midden-Oosten ingewijd in de nieuwe administratieve hoofdstad van het land. Ook bezoekt hij jaarlijks het koptisch kerstfeest en spreekt hij regelmatig in het openbaar over eenheid tussen moslims en christenen.
Deelt u de zorgen over christenvervolging in Egypte?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u informatie of de betrokken moslimextremisten deel uitmaken van een groep of terreurgroep? Zo ja, welke is dit? Of handelden zij zonder verband?
Ik beschik niet over eigenstandige informatie over de vermeende daders, en kan daar dan ook geen oordeel over geven.
Deelt u de mening dat genoemd geweld en agressie ook intimidatie en zorgen oplevert voor de koptische gemeenschap in heel Egypte en daarbuiten, waaronder in Nederland?
Het is goed voor te stellen dat het betreffende voorval in Egypte zorgen creëert voor de gehele koptische gemeenschap. Ik beschik niet over eigenstandige informatie die erop zou wijzen dat de incidenten in Egypte aanzetten tot verdere intimidatie van de koptische gemeenschap in de rest van Egypte of daarbuiten, waaronder in Nederland.
Heeft u of heeft de Nederlandse ambassade in Egypte iets ondernomen na deze aanvallen? Zo niet, wat kan er alsnog gedaan worden?
De Nederlandse ambassade heeft via de media kennis genomen van deze aanvallen en via haar contacten navraag gedaan over de situatie bij Ngo’s en de Egyptische autoriteiten. Over het algemeen is het lastig om gedetailleerde informatie over sektarisch geweld in Egypte te verkrijgen en deze te verifiëren. De Nederlandse ambassade blijft de situatie monitoren.
Wat is de reactie van de Egyptische regering geweest op dit geweld? Vindt u dat er door de Egyptische overheid genoeg gedaan wordt voor de bescherming van deze minderheid?
Diverse bronnen geven aan dat de Egyptische veiligheidstroepen naar aanleiding van de incidenten ter plaatse zijn gekomen, verschillende verdachten hebben gearresteerd, en de situatie weer onder controle hebben gekregen. Op «X» schreef Bisschop Makarios van de koptische kerk in Minya dat de Egyptische staat de slachtoffers zal compenseren en de daders verantwoordelijk zal houden.
Nederland verwelkomt de reactie van de Egyptische autoriteiten om het geweld een halt toe te roepen. Dergelijke gebeurtenissen zijn zorgwekkend en het is van belang dat de Egyptische overheid deze vormen van geweld voorkomt.
Hoe vormt geloofsvrijheid en christenvervolging een deel van de diplomatieke inzet van het kabinet in gesprek met de Egyptische counterparts?
Zoals genoemd is vrijheid van religie en levensovertuiging een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Dit onderwerp wordt door het kabinet op verschillende niveaus en in gesprekken met de Egyptische autoriteiten besproken, waaronder door de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging. In deze dialoog is ruimte om de zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, waaronder de situatie van christelijke minderheden in Egypte, over te brengen.
Recent zijn er meer contacten geweest tussen ons kabinet en verschillende regeringen in het Midden-Oosten om de crisis rond Israël en Gaza te bespreken, neemt het kabinet daarbij nog andere onderwerpen mee in het diplomatieke gesprek, zoals bijvoorbeeld de vervolging van christenen of andere religieuze minderheden? Zo ja, wat levert dit op?
Vrijheid van religie en levensovertuiging wordt regelmatig besproken tijdens diplomatieke ontmoetingen met diverse landen, waaronder landen in het Midden-Oosten. Voor wat betreft het conflict tussen Israël en Hamas heb ik specifiek aandacht gevraagd voor het belang van religieuze tolerantie en interreligieuze dialoog tijdens mijn bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 6 maart jl.
Heeft de Nederlandse gezant voor religie en levensbeschouwing Egypte bezocht of al contact gehad met de Egyptische overheid? Welke inzet pleegt deze gezant met het oog op Egypte en het bevorderen van geloofsvrijheid?
Naar aanleiding van aanvallen op koptische christenen en de recente Koranverscheuringen in Nederland heeft de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging onlangs uitgebreid gesproken met de Egyptische ambassadeur in Nederland. Hierbij heeft zij het belang van bescherming van christelijke minderheden in Egypte benadrukt. Volgens de Egyptische autoriteiten vinden deze misstanden voornamelijk plaats in afgelegen delen van het land, waar de bescherming van minderheden niet altijd effectief gewaarborgd kan worden. De Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging blijft in gesprek met relevante partners over de situatie voor religieuze minderheden wereldwijd, waaronder in Egypte.
Welke inzet pleegt de Europese Unie (EU)-gezant met het oog op Egypte en het bevorderen van geloofsvrijheid aldaar? Acht u deze inzet voldoende? Welke aanvullende inzet kan op EU-niveau worden bepleit?
De EU-gezant heeft de afgelopen periode in Brussel gesprekken gevoerd met de Egyptische ambassadeur aldaar over de situatie voor religieuze minderheden in Egypte. De EU Speciaal Gezant voor Mensenrechten spreekt op regelmatige basis met de Egyptische overheid. Meest recent bracht hij in 2022 een bezoek aan Egypte waar onder meer het belang van geloofsvrijheid en de rechten van religieuze minderheden aan de orde kwam. Nederland blijft de EU-inzet, inclusief die van de gezant, op dit gebied volgen en steunen.
Wat kan er in Egypte aan straffeloosheid gedaan worden, en is het kabinet bereid voor vervolging van daders van christenvervolging te pleiten in Egypte?
Binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid is, naast de vrijheid van religie en levensovertuiging, het bevorderen van de internationale rechtsorde en de strijd tegen straffeloosheid een prioriteit. Het kabinet zet zich in Egypte in voor een eerlijk rechtsproces en onder meer rechtszaken van politieke gevangenen worden nauwgezet gevolgd door de Nederlandse ambassade in Cairo.
Hoe beoordeelt het kabinet de vooruitgang van het voornemen van de regering Sisi om sektarisch extremisme tegen te gaan en gelijk burgerschap te bevorderen?
De Egyptische autoriteiten hebben in de afgelopen jaren op succesvolle wijze stappen gezet om sektarisch extremisme te bestrijden en gelijkheid van burgerschap te bevorderen. President El-Sisi heeft zich sinds zijn aantreden hard opgesteld tegen gewapende extremistische groeperingen, waaronder groeperingen die het gemunt hebben op christelijke gemeenschappen. Zoals reeds beschreven is het aantal geweldsincidenten jegens koptische christenen daardoor sterk afgenomen en heeft er sinds 2018 geen grootschalige terreuraanslag tegen christenen plaatsgevonden. Desalniettemin is er sprake van discriminatie jegens niet-moslims, waaronder christenen. Hoewel de Egyptische Grondwet onder artikel 46 stelt dat vrijheid van geloof absoluut is, kunnen niet-moslims problemen ondervinden bij het vinden van werk, huisvesting, de bouw van gebedshuizen, en gezondheidszorg. Ook is er soms sprake van fysiek geweld. Dit is zorgwekkend en heeft de aandacht van het kabinet. We gaan hierover op regelmatige basis op verschillende niveaus, in zowel Den Haag als in Egypte, met de Egyptische autoriteiten in gesprek.
Welke mogelijkheden ziet u om de Kamer actiever te rapporteren over de vervolging van religieuze minderheden in het Midden-Oosten en de inzet van Nederland en de EU daarbij?
In de jaarlijkse Mensenrechtenrapportage (per 2024 Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorderapportage, zie Kamerstuk 2024D18067) wordt gerapporteerd over de Nederlandse inzet op de prioritaire mensenrechten thema’s. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een mensenrechtenprioriteit en zal ook komend jaar worden behandeld in deze rapportage. Waar relevant wordt in deze rapportage ingezoomd op specifieke landen of werelddelen, waaronder het Midden-Oosten.