Tata Steel en de HUMAN documentaire STAAL |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Joris Thijssen (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u de HUMAN-documentaire STAAL, bestaande uit vier afleveringen, gezien?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik beschik niet over een NPO Plus account en heb daarom nog niet de volledige serie bekeken. Het materiaal dat ik tot nu toe heb gezien geeft een goede inkijk in de verschillende perspectieven in de IJmond.
Wat wilt u zeggen tegen de omwonenden van Tata Steel die, zoals ook naar voren komt in de documentaire, grote hinder en negatieve gezondheidseffecten ervaren van de fabriek en hun leven op allerlei wijzen moeten aanpassen aan de fabriek?
Bewoners in het IJmondgebied maken zich terecht zorgen over hun gezondheid en die van hun kinderen. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren2. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op het fragment waarin een Tata Steel-medewerker, wanneer hij een afsluiter van een installatie opendraait, tegen een collega zegt dat hierbij rotzooi vrijkomt, maar dat het goed is als het maar niet op de camera’s van Frisse Wind staat en dat ze de installatie daarom ’s avonds in het donker starten?2
Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden niet. Dat maakt het lastig om goed te kunnen reflecteren. In algemene zin geldt dat uit de wetgeving volgt dat de toezichthouder, in dit geval de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, onverwijld over ongewone voorvallen moet worden geïnformeerd.
Tata Steel heeft mij laten weten dat het in dit geval ging om normale onderhoudswerkzaamheden die conform de geldende eisen gemeld zijn aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied handelt deze informatie af conform de in het toezicht gebruikelijke werkwijze. Daarbij wordt beoordeeld wat hier precies gebeurd is en of het bedrijf regels heeft overtreden.
Klopt het dat Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, omdat gifwolken die hierbij vrijkomen dan minder goed te zien zijn op beeld? Zo nee, hoe zit dit dan en waarom wordt die indruk dan gewekt? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Dat kan ik niet beoordelen. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ziet erop toe dat onderhoud conform de daaraan gestelde eisen wordt uitgevoerd en dat de daarbij behorende meldingen worden gedaan.
Bent u het ermee eens dat, als Tata Steel bepaald onderhoud voornamelijk ’s avonds en ’s nachts doet, zodat het minder goed te zien is op beeld, dit bevestigt dat Tata Steel handhaving probeert te ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Wat vindt u van het feit dat omwonenden van Tata Steel zelf camera’s en een infraroodcamera moeten opstellen, om te borgen dat de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata goed wordt geregistreerd en erop kan worden gehandhaafd door de omgevingsdienst?
Het uitgangspunt van het milieurecht is overigens dat een grote onderneming als Tata Steel zélf door middel van metingen en monitoring de uitstoot van haar installaties in de gaten houdt. Daartoe huurt het bedrijf geaccrediteerde meetbedrijven in. De metingen die bewoners doen, kunnen een interessante aanvulling zijn op de zaken die het bedrijf en de verschillende overheden zelf al uitvoeren.
Het stellen van monitoringsvoorschriften in de vergunning, de monitoring en het indien nodig uitvoeren van controlemetingen daarop is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft een programma opgesteld waarin extra controlemetingen worden uitgevoerd. Ook is recent een extra camera geplaatst voor toezicht op de Kooksfabriek 1. Daarnaast evalueert de provincie op dit moment het luchtmeetnet.
Kunt u bevestigen dat de door omwonenden geïnstalleerde infraroodcamera meer en actuelere inzichten biedt in de uitstoot van schadelijke stoffen door Tata Steel? Zo nee, op welke wijze heeft de omgevingsdienst zelf (los van input van Tata Steel zelf) inzicht in de dagelijkse uitstoot van die stoffen door Tata Steel?
Dat kan ik op dit moment nog niet zeggen. Mijn ministerie zal, samen met het RIVM en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, contact leggen met de omwonenden om meer te weten te komen over de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie.
Bent u het ermee eens dat dit soort techniek actief moet worden ingezet door de omgevingsdiensten en dat burgers hiermee niet belast zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik op dit moment niet zeggen, omdat de kwaliteit en bruikbaarheid van de met de infraroodcamera vergaarde informatie mij nog niet duidelijk is.
Gaat u in gesprek met omgevingsdiensten om ze aan te sporen en waar nodig te faciliteren om bij grote vervuilers meer gebruik te maken van technologie zoals camera’s en eigen meetapparatuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Ik vind in algemene zin dat de overheid voortdurend moet streven naar een effectief en sterk stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving. In het kader van het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) zet ik daarom in op onder andere effectieve handhaving door het delen van de juiste informatie. In de actieagenda Industrie en Omwonenden4 wordt in het onderdeel «meten en weten» ook nader onderzoek gedaan naar de toegevoegde waarde van dit soort metingen.
Hoe kan het dat er nog maar zes verbeuringen zijn uitgedeeld in de derde last onder dwangsom voor rauwe kooks, terwijl op de camera’s van Frisse Wind al vele malen het soort zwarte wolken te zien zijn waarvan de omgevingsdienst in de documentaire STAAL zegt dat het rauwe kooks zijn?
Dat kan ik niet beoordelen. Toezicht en handhaving op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst heeft op haar website een uitgebreide uitleg geplaatst over het beoordelen van camerabeelden en rauwe kooks5. Daaruit blijkt overigens dat er diverse zaken in onderzoek zijn.
Kent u het gezondheidsultimatum van omwonenden van Tata Steel en milieuorganisaties?3 Wat is uw reactie hierop, punt voor punt?
Ja, dat is mij bekend. Hierin roepen omwonenden en milieuorganisaties op tot een snelle sluiting van de ziekmakende fabrieksonderdelen en een voortvarende verduurzaming van de fabriek. Het voorstel van de omwonenden vertoont grote overeenkomsten met het door Hans Wijers en Frans Blom geanalyseerde scenario «alleen elektrische boogovens.7» Zij geven aan dat een keuze voor de productieroute met alleen elektrische hoogovens logisch is als de Staat de grote investering van publieke middelen in een economisch kwetsbaar bedrijfsmodel op vindt wegen tegen de reductie van de lokale hinder en het behoud van een deel van de lokale werkgelegenheid, en als de Staat het vertrouwen heeft dat Tata Steel Nederland concurrerend kan zijn in de markt voor laagwaardig staal. Zij beoordelen de economische levensvatbaarheid van dit scenario als slecht.
In de recente brief heeft het kabinet een voorkeur uitgesproken voor een ander scenario, namelijk het «voorstel van TSN met versnelde overlastreductie»8.
Vindt u het acceptabel dat Tata Steel nog tot zeker 2040 wil doorgaan met het uitstoten van grote hoeveelheden ziekmakende stoffen, ten koste van de gezondheid van mens en milieu? Zo nee, welke maatregelen gaat u hier dan tegen nemen?
Nee, dat vind ik niet acceptabel. Emissies van schadelijke stoffen moeten omlaag. Het kabinet besloot eerder al dat gezondheid een prominente plaats moet krijgen in een eventuele maatwerkafspraak met het bedrijf. De gezondheidsproblematiek in de IJmond is dermate urgent dat uitstel van verdere actie hierop onverantwoord zou zijn. Het kabinet wil daarom op korte termijn afspraken maken met Tata Steel Nederland en gaat onderzoeken of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren9. Zo moeten gezondheidsrisico’s op kortere termijn worden teruggebracht. Ik heb er vertrouwen in met deze keuze het goede pad in te slaan. Het komt er nu op aan om alles op alles te zetten zodat dit op korte termijn ook tot verbeteringen leidt.
Wat is uw reactie op de eis van deze omwonenden- en milieuorganisaties, namelijk dat Tata Steel de kooksfabriek 2 uiterlijk in 2025 moet sluiten? Wanneer gaat u hier gehoor aan geven?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, onderzoekt het kabinet of het haalbaar is om een deel van de plannen sneller uit te voeren. Een definitief besluit hierover wordt tijdens de voorjaarsbesluitvorming genomen. Onderdeel van deze optie is een versnelde reductie van de impact op de gezondheid door het sneller realiseren van overkappingen en het eerder sluiten van Kooks- en Gasfabriek 2. In de onderhandelingen met het bedrijf zal moeten blijken in hoeverre het mogelijk is om de gewenste versnelling ook daadwerkelijk te bereiken. Daarbij spelen zaken als technische haalbaarheid, mogelijkheden voor versnelling van vergunningverlening en financiële haalbaarheid een rol.
Erkent u dat het stellen van bovenstaande eisen zoals ook verwoord in het gezondheidsultimatum aan Tata Steel ook helpt om de klimaat- en stikstofdoelen te halen, gezien het bedrijf de grootste CO2- en stikstofuitstoter is van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende scenario’s waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de klimaat- en stikstofdoelen. Hiervoor verwijs ik u naar het rapport van Hans Wijers en Frans Blom10.
Hoe gaat u de maatwerkafspraken die met Tata Steel worden gemaakt ook afdwingbaar maken, zodat er bijvoorbeeld sancties kunnen worden opgelegd als Tata de doelen niet haalt en de afspraken niet naleeft, ook met betrekking tot gezondheid?
Het kabinet zal, in lijn met het advies van de Expertgroep gezondheid IJmond11, inzetten op het opnemen in een eventuele maatwerkafspraak van een paragraaf over gezondheid, met duidelijk omschreven doelen wat betreft effecten op de gezondheid. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat de impact van Tata Steel op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk wordt geminimaliseerd. Deze vermindering van schadelijke impact moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden. Zoals ik uw Kamer in juli 202312 heb gemeld, worden deze afspraken vastgelegd in juridisch bindende maatwerkafspraken, waar voorwaarden aan worden verbonden. Op dit moment wordt onderzocht hoe (het afdwingen van) een dergelijke afspraak het beste kan worden vormgeven.
Wat is uw reactie op het toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst, uitgesplitst per stap, namelijk: Tata Steel halffabricaten laten inkopen, de oude hoogovens uiterlijk in 2030 vervangen door elektrische ovens en de productie vanaf 2030 verlagen van 7 miljoen naar 4 miljoen ton staal?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Neemt u dit toekomstscenario dat in het gezondheidsultimatum wordt geschetst mee bij het uitvoeren van de aangenomen motie-Van Esch c.s. over de effecten op gezondheid en milieu van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel alsnog onafhankelijk en transparant in beeld brengen?4 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het rapport van Hans Wijers en Frans Blom14 heeft dit onafhankelijk en transparant in beeld gebracht.
Wanneer krijgt de Kamer de resultaten van de uitvoering van de bovengenoemde motie-Van Esch c.s. met een MKBA van de verschillende toekomstscenario's van Tata Steel, waaronder ook expliciet een scenario van recycling en het afschalen van de fabriek?
De Kamer heeft deze informatie recent ontvangen in de vorm van het rapport van Hans Wijers en Frans Blom15. Hiermee is deze motie afgedaan.
Aangezien eerder al is gebleken dat de data van Tata over de schadelijke stoffen die zij uitstoten geen betrouwbaar, compleet en actueel beeld geeft van de daadwerkelijk uitgestoten stoffen, bent u bereid om ervoor te zorgen dat er vanuit de overheid meer zelf wordt gemeten bij Tata Steel, bijvoorbeeld met meer inzet van slimme technologie en uitbreiding van meetpunten waardoor continu kan worden gemeten, actuele gegevens over schadelijke stoffen worden vergaard en handhavers en burgers zo voorzien worden van betrouwbare informatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 9 januari 202416 aan uw Kamer heb gemeld, heeft de provincie Noord-Holland vorig jaar al aanvullend budget gegeven aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voor het uit laten voeren van additionele emissiemetingen bij Tata Steel. De Omgevingsdienst voert aanvullende emissiemetingen uit bij onder andere de Kooksfabrieken van Tata Steel. Dit vanwege de behoefte vanuit verschillende partijen om de betrouwbaarheid te kunnen toetsen van metingen door het geaccrediteerde meetbureau van Tata Steel en door andere geaccrediteerde meetbureaus in opdracht van Tata Steel. Daarnaast is het doel onder meer om niet-genormeerde emissies in kaart te brengen. Na uitvoering van de metingen zal worden geëvalueerd of vervolg of aanpassing in deze meetstrategie nodig is. Daarnaast houdt de Omgevingsdienst sinds februari 2023 cameratoezicht op Kooksfabriek 2. Sinds eind december is ook een tweede camera operationeel met zicht op Kooksfabriek 117.
Indien u niet wilt zorgen voor meer onafhankelijke metingen bij Tata Steel, hoe denkt u dan het vertrouwen van omwonenden van Tata te herstellen, aangezien omwonenden geen vertrouwen hebben in de data van Tata en de overheid al jaren oproepen om te investeren in onafhankelijk, continu en fijnmazig meten?
Zie het antwoord op vraag 19.
Wat is uw reactie erop dat een kritische Tata Steel-medewerker, die te zien is in de documentaire STAAL, plotseling wordt ontslagen en één dag nadat de trailer van de documentaireserie te zien is, plotseling weer wordt aangenomen?5
Dit is een kwestie tussen de betreffende werknemer en Tata Steel als werkgever. Het ministerie kent de precieze feiten en omstandigheden van dit geval niet.
Bent u het ermee eens dat deze gang van zaken er erg op wijst dat Tata Steel een kritische werknemer de mond wil snoeren? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie het antwoord op vraag 21.
Wat is uw reactie erop dat deze kritische Tata Steel-medewerker signaleert dat er achterstallig onderhoud is bij installaties, dat er te weinig mensen zijn voor het vele werk en dat enkele mensen veel te veel overuren maken?
Iedereen heeft recht op een veilige en gezonde werkplek. Dat geldt ook voor de medewerkers van Tata Steel. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd en dat de werkgever de werknemers beschermt, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Hoewel ik de beweringen van deze kritische medewerker niet kan beoordelen, vind ik dit signaal wel zorgelijk.
Handhaving en toezicht op Tata Steel is een taak van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland. Deze taken zijn gemandateerd aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. In de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit staat hoe lang een werknemer per dag en per week mag werken en wanneer de werknemer recht heeft op pauze of rusttijd. Werkgevers zijn op basis van Arbowet ook verplicht om beleid vast te stellen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen, dan wel te beperken. Daaronder valt ook het voorkomen of beperken van hoge werkdruk. De werkgever is verantwoordelijk voor de naleving van deze regels. Het toezicht op de Arbeidstijden- en de Arbowet is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie en vormt daarmee het sluitstuk.
Wat is uw reactie erop dat er nog nooit goed onderzoek is gedaan naar de gezondheid van medewerkers, terwijl staalarbeiders volgens onderzoeken in het buitenland tot 500% grotere kans op kanker hebben?
Ik neem de gezondheid van werknemers serieus. Iedereen heeft immers recht op een veilige en gezonde werkplek. De werkgever is verantwoordelijk voor het beschermen van zijn werknemers, zodat zij gezond en veilig kunnen werken. Werkgevers zijn verplicht om via een Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) de arbeidsrisico’s in kaart te brengen en een plan van aanpak op te stellen om deze aan te pakken. Ook zijn werkgevers verplicht om een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) aan medewerkers aan te bieden. Deze verplichting vloeit voort uit de Arbowet- en regelgeving. Het toezicht hierop is een taak van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Bent u van plan opdracht te geven voor een dergelijk onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door welke instantie en per wanneer?
In een eventuele maatwerkafspraak zet het kabinet in op het opnemen van een paragraaf over gezondheid die naast omwonenden ook gaat over werknemers en oud-werknemers. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat Tata Steel de impact op de gezondheid van omwonenden, werknemers en oud-werknemers, zowel in termen van schadelijke emissies als hinder, zo snel en zo ver mogelijk minimaliseert. Deze vermindering van schadelijke impact op korte en lange termijn moet bovendien goed gemeten en gecontroleerd worden.
Het inzetten van een onderzoek naar de gezondheid van Tata Steel-medewerkers is echter niet aan mij, maar aan Tata Steel als werkgever. Zie hiervoor het antwoord op vraag 24.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden en het liefst voor 4 april 2024 in verband met het plenaire debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over industrie en omwonenden?
Ja.
De noodkreet van MSD-baas ’Kankerpatiënt eindeloos in wachtkamer voor nieuwe behandelingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie waarin Nederlandse mensen met kanker zich bevinden, waarbij zij minder toegang hebben tot nieuwe behandelingen dan kankerpatiënten in andere landen? Zo ja, wat is uw reactie op deze situatie?
Ik wil de beantwoording van de vragen van lid Van der Plas graag beginnen met een algemene uitleg van het waarom van het beleid ten aanzien van dure geneesmiddelen en zal daarna ingaan op de specifieke vragen.
Er komen steeds meer geneesmiddelen op de markt met een (zeer) hoge prijs. Als gevolg daarvan groeien de uitgaven aan geneesmiddelen harder dan de uitgaven aan de rest van de ziekenhuiszorg. Dure geneesmiddelen verdringen daarmee andere vormen van zorg en/of andere collectieve uitgaven.1Als tegen die achtergrond geneesmiddelen worden toegelaten tot de basisverzekering die niet pakketwaardig zijn, bijvoorbeeld omdat de onzekerheid ten aanzien van de effectiviteit te groot is en/of omdat het risico op een niet-kosteneffectieve inzet te groot is, levert dat per saldo een verlies aan gezondheidswinst op voor de gehele bevolking. Bovendien ondergraaft dat de solidariteit.
Net als in veel andere Europese landen hanteren we in Nederland daarom een systeem waarbij voorafgaand aan het vergoedingsbesluit voor (dure) geneesmiddelen een toets op pakketwaardigheid wordt uitgevoerd (de pakketbeoordeling)2. Dit heeft als doel ervoor te zorgen dat alleen geneesmiddelen uit collectieve middelen worden vergoed die bewezen gelijke waarde of meerwaarde hebben ten opzichte van de standaardbehandeling en ook verantwoorde uitgaven kennen. Deze werkwijze betekent dat (dure) geneesmiddelen niet direct beschikbaar zijn voor de patiënt. Een zorgvuldige beoordelingsprocedure kost tijd. Uiteraard heb ik net als andere partijen die betrokken zijn bij de vergoeding van (dure) geneesmiddelen, oog voor patiënten die hun, soms enige, hoop gevestigd hebben op een nieuw geneesmiddel. Maar het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid om de belangen van deze patiënten af te wegen tegen de belangen van alle patiënten, ook die in de toekomst. Als we nu geen keuzes maken en de uitgaven aan dure geneesmiddelen niet beheersen, kan de toegang tot nieuwe geneesmiddelen of andere effectieve zorg voor patiënten in de toekomst in het gedrang komen. Ik wijs daarbij op de verantwoordelijkheid van fabrikanten om maatschappelijk verantwoorde prijzen te vragen. Natuurlijk mag er voor het nemen van financiële risico’s een beloning gevraagd worden, maar deze moet wel maatschappelijk te dragen zijn, financieel, maar ook moreel.
Tegen die context wil ik aangeven dat ik de zorgen van mensen met kanker in Nederland heel goed begrijp. Tegelijk is het zo dat uit recent onderzoek van de universiteit Utrecht3 is gebleken, dat lang niet alle nieuwe kankergeneesmiddelen van toegevoegde waarde zijn. Dat geldt vooral voor geneesmiddelen die versneld tot de markt werden toegelaten met beperkt wetenschappelijk bewijs. De beroepsverenging Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) geeft aan dat, omdat de regels voor het toelaten van geneesmiddelen in Europa in de afgelopen jaren steeds soepeler zijn geworden, kankergeneesmiddelen op de markt komen die weliswaar werkzaam zijn (er is een effect), maar waarvan de vraag is of deze ook echt voordelen bieden voor de patiënt met kanker. Zij wijst er daarbij ook op dat een kankermedicijn meestal ook (ernstige) bijwerkingen heeft. Ik ben het met de NVMO eens en vind een zorgvuldige procedure voor de vergoeding van deze middelen daarom belangrijk, ook als dat kan betekenen dat patiënten dan (tijdelijk) geen toegang hebben tot een nieuw geneesmiddel. Wel wil ik ervoor zorgen dat de doorlooptijd niet langer duurt dan nodig. Daarop is mijn beleid dan ook gericht.
Kunt u aangeven waarom Nederland vrijwel het enige land in de Europese Unie (EU) is dat nog geen toegang heeft tot een specifiek borstkankermiddel, terwijl dit middel in de meeste Europese landen al de standaardbehandeling is? Wat zijn de specifieke redenen voor de lange wachttijd in Nederland?
Ik begrijp dat gedoeld wordt op het middel pembrolizumab van de fabrikant MSD. Pembrolizumab heeft in de sluis gestaan, waarna een zogeheten breed financieel arrangement is overeengekomen. Dat betekent dat het financieel arrangement ook geldt voor toekomstige indicaties waarvoor dit middel ingezet kan worden. Voorwaarde is uiteraard wel dat nog wordt vastgesteld dat die nieuwe indicaties voldoen aan het wettelijke criterium stand van de wetenschap en praktijk, oftewel dat er voldoende zekerheid is over de effectiviteit. Het is aan de zorgverzekeraars om dat te beoordelen, zowel bij sluismiddelen met een breed financieel arrangement als bij dure geneesmiddelen die niet in de sluis zijn geplaatst4. Dat doen zorgverzekeraars gezamenlijk in de Commissie Beoordeling Add-on Geneesmiddelen (CieBAG). De CieBAG zoekt hierbij afstemming met de beroepsgroep, onder meer om de plaatsbepaling goed in beeld te hebben.
Nadat de Europese Commissie in mei 2022 marktautorisatie heeft verleend aan pembrolizumab voor de nieuwe indicatie (neo)adjuvante behandeling van volwassen patiënten met triple-negatieve borstkanker5, heeft de CieBAG geconstateerd dat er veel onzekerheden zijn over de stand van de wetenschap en praktijk van pembrolizumab bij deze groep patiënten. Vanwege de complexiteit van de beschikbare wetenschappelijke gegevens hebben de zorgverzekeraars in april 2023 het Zorginstituut Nederland als pakketbeheerder verzocht om een duiding uit te voeren6. Dat houdt onder meer in dat het Zorginstituut aan de hand van de geldende wet- en regelgeving beoordeelt of deze zorg deel uitmaakt van het basispakket. Die duiding kan een specifiek geneesmiddel betreffen, maar ook meer algemeen, de uitgangspunten van een beoordeling. Voor een duiding door het Zorginstituut heeft de fabrikant een dossier moeten opstellen. In juni 2023 heeft het Zorginstituut geconcludeerd dat het dossier voldoende was om beoordeeld te worden. Ik verwacht dat het Zorginstituut de beoordeling op korte termijn zal afronden. Er zal dan duidelijkheid zijn of pembrolizumab voor de betreffende indicatie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk7.
Het is belangrijk dat het juiste geneesmiddel wordt ingezet bij de juiste patiënt en daarmee bijdraagt aan passende zorg. Ik vind het dus goed dat de zorgverzekeraars en de beroepsgroep hun verantwoordelijkheid nemen om hiervoor zorg te dragen. In reactie op een verzoek van de branchevereniging van fabrikanten van innovatieve geneesmiddelen (de VIG) heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in februari 2022 geoordeeld dat de werkwijze van de CieBAG binnen de wettelijke kaders, waaronder de zorgplicht, valt8. Wel zag de NZa enkele verbeterpunten, die door de zorgverzekeraars zijn geadresseerd. Zo zijn er beslisbomen vastgesteld en publiceert Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de maandelijkse wijzigingen van vergoede middelen, alsmede een totaaloverzicht van de wijzigingen, inclusief standpunten over de door hen beoordeelde middelen op de eigen website9. Ik vind dat een goede ontwikkeling. In mijn ogen is de transparantie over de doorlooptijden van beoordelingen door de zorgverzekeraars (zowel de feitelijke als streefinformatie) nog voor verbetering vatbaar. Ik ben daarover met ZN in gesprek.
In hoeverre vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars mensen met kanker hun behandeling blijven ontzeggen, gezien de vertragingen in het proces en de stand van zaken in ons omringende landen? Hoe ziet u de gevolgen van het veranderen van de aanspraakstatus naar «nee, mits» op de kwaliteit en toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er internationale best practices of succesvolle modellen die kunnen worden geïmplementeerd om de wachttijden voor nieuwe kankerbehandelingen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om samen te werken met andere landen en experts om te leren van hun ervaringen en deze in Nederland toe te passen, denk bijvoorbeeld aan onze buurlanden Frankrijk en Denemarken met kortere wachttijden?
Nederland werkt intensief samen met andere Europese landen op het gebied van geneesmiddelenbeleid, ook om te leren van goede voorbeelden. Helaas zie ik ook voor kankergeneesmiddelen op dit moment geen beter of slimmer systeem om geneesmiddelen sneller bij de patiënt te krijgen. Ik verwijs u naar de brief van 22 januari 202410 van de Minister van VWS, waarin verslag wordt gedaan van een verkenning naar mogelijkheden voor vroege toegang. Hierbij is ook naar Frankrijk gekeken. In deze brief wordt ook aangegeven dat wordt gewerkt aan diverse aanpassingen aan de vergoedingsprocedures, om de wachttijden waar mogelijk terug te dringen, zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 5 hieronder. Ik vind het belangrijk om de effecten daarvan af te wachten.
Hoe beoordeelt u de rol van de zogenaamde sluis, waar nieuwe, dure geneesmiddelen eerst worden beoordeeld op bewezen effectiviteit en kosten, als het gaat om de toegang van patiënten tot deze geneesmiddelen? Welke aanpassingen voert u door in dit proces om de wachttijd te verkorten?
Hoewel ik zou willen dat de sluis niet nodig is, ken ik geen ander instrument dat beter borgt dat (zeer) dure geneesmiddelen pas worden ingezet als de effectiviteit daarvan vaststaat en een maatschappelijk aanvaardbare prijs is overeengekomen.
Ik besef dat de sluis tot gevolg heeft dat patiënten soms lang moeten wachten op een voor hen effectief middel, daarom is mijn inzet erop gericht om de doorlooptijd tussen markttoelating en het vergoedingsbesluit te verkorten, door toe te werken naar een stelsel waarin risico-identificatie en -beheersing voor dure geneesmiddelen structureel vroegtijdig plaatsvinden. Ik wil in de toekomst meer gewicht toekennen aan risico’s ten aanzien van de effectiviteit en gepaste inzet van het geneesmiddel, naast financiële risico’s. Voor een uitgebreide toelichting over de inhoud en voortgang van dit traject verwijs ik u naar de Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd.11
Kunt u uitleggen waarom het soms maanden tot jaren duurt voordat een middel beschikbaar komt, zelfs nadat het uit de sluis is gekomen en er een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie en de prijs dus wel maatschappelijk aanvaardbaar moet zijn? Wat zijn de belangrijkste oorzaken van deze vertraging?
Ik wil er ten eerste op wijzen dat het aan de beroepsgroep is om te bepalen wat de inzet is van een geneesmiddel, bijvoorbeeld welke plek het geneesmiddel krijgt in een richtlijn. Dit kan betekenen dat een geneesmiddel, waarop aanspraak bestaat, niet voor elke patiënt beschikbaar is. Daarnaast kan het voorkomen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3 hierboven, dat zorgverzekeraars een beoordeling moeten doen van de stand van de wetenschap en praktijk om de effectiviteit en daarmee pakketwaardigheid van een geneesmiddel voor een bepaalde indicatie te bepalen. Ook dit kan ertoe bijdragen dat geneesmiddelen later beschikbaar komen voor patiënten.
Hoe staat het met de implementatie van het nieuwe toelatingsstelsel voor de vergoeding van dure geneesmiddelen uit het basispakket? Hoe verhoudt dit nieuwe stelsel zich tot de sluis en het post-sluistraject? En hoe gaat dit nieuwe stelsel de instroom van nieuwe geneesmiddelen daadwerkelijk versnellen en zo een bijdrage leveren aan toekomstbestendige zorg?
Ik heb uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd middels mijn brief van 11 april12. Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar deze brief.
Wat gaat u doen om die vertragingen inzichtelijk te maken voor zowel mensen met kanker als hun behandelaars en hieraan eisen te stellen qua duur waarbinnen een besluit genomen moet zijn over vergoeding? Bent u bereid hiervoor een maximumduur van drie maanden aan te houden, waar binnen een besluit moet zijn genomen over vergoeding?
De gemiddelde doorlooptijd wordt door meerdere factoren bepaald: de tijd die een fabrikant nodig heeft om een volledig dossier in te dienen, de tijd die het Zorginstituut nodig heeft om een dossier te beoordelen, de tijd die nodig is voor het Ministerie van VWS om samen met de fabrikant tot een overeenkomst te komen, eventueel tijd die zorgverzekeraars nodig hebben om de stand van de wetenschap en praktijk te beoordelen, tijd die de zorgverzekeraars nodig kunnen hebben om met de fabrikant tot prijsafspraken te komen en tijd die nodig is voor de beroepsgroep om een geneesmiddel op te nemen in de behandelrichtlijnen. Om een snellere doorlooptijd te bevorderen moet dan ook rekening worden gehouden met voor wie die termijn dan geldt. Het is waarschijnlijk dat een kortere, verplichte termijn zal betekenen dat er meer druk komt te staan op het proces en dat er mogelijk eerder nee gezegd wordt, omdat partijen binnen die termijn er samen mogelijk niet uitkomen. Hiermee wordt het besluit sneller genomen, maar worden er heronderhandelingen gestart die het gehele proces niet versnellen, en juist vertragen. Een maximale doorlooptijd leidt dus niet automatisch tot het eerder of meer beschikbaar komen van dure geneesmiddelen voor de patiënt. Bovendien kan een dergelijke termijn een nauwkeurige beoordeling en het verzamelen van data belemmeren. Op basis van informatie uit andere landen is een wettelijke termijn geen garantie voor kortere doorlooptijden. Zoals ik in reactie op vraag 5 aangaf ben ik van mening dat het beter is om in te zetten op efficiëntie binnen het gehele proces – dus eerder in gezamenlijkheid kijken en anticiperen op de geneesmiddelen die komen, zodat we ook eerder een besluit kunnen nemen.
Wanneer gaat u het dashboard «doorlooptijden geneesmiddelen» aanvullen met informatie over de stappen die worden gezet na de sluis, richting opname is het basispakket?
Ik heb uw Kamer eerder bericht over het dashboard doorlooptijden geneesmiddelen.13 Het dashboard ziet op alle geneesmiddelen waarover het Ministerie van VWS over de prijs onderhandelt en op de periode van registratie tot opname in het basispakket. Het proces hierna, bijvoorbeeld de beoordeling van de stand wetenschap en praktijk door de CieBAG en de toekenning van een add-on status door de NZa, of de opname in behandelrichtlijnen, maakt op dit moment geen integraal onderdeel uit van het dashboard. Ik realiseer mij dat er behoefte is aan meer informatie in het dashboard en bekijk welke doorontwikkeling mogelijk is. Hierbij zal ik rekening houden met bovengenoemde, maar kijk ik ook of deze en overige wensen uitvoerbaar zijn. Ik heb al eerder de wens geuit dat ook de middelen die zorgverzekeraars beoordelen in het dashboard worden opgenomen. Ik ben daarover met ZN in gesprek. Het is nu nog niet duidelijk op welke termijn welke aanpassingen haalbaar zijn, ik zal uw Kamer hier na de zomer over informeren.
Hoe wordt er momenteel omgegaan met nieuwe indicaties voor geneesmiddelen die nog niet worden vergoed door zorgverzekeraars? Welke rol speelt het Zorginstituut hierbij en hoe kunnen de wachttijden worden verkort? Als er over het middel al een maatschappelijk aanvaardbare prijs is afgesproken, welk argument is er dan nog om mensen met betreffende indicaties hier nog langer op te laten wachten?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 2, 3 en 8 hierboven.
Hoe kan het dat er al een prijsafspraak is gemaakt met het ministerie voor meerdere indicaties, maar het middel nog steeds niet beschikbaar is voor deze patiëntengroepen? Wat zijn de obstakels die een snelle beschikbaarheid in de weg staan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op het stopzetten van programma's waarbij kankerpatiënten een middel alvast krijgen in afwachting van toelating? Bent u van plan om deze programma's weer op te starten en zo ja, wat is daarvoor nodig?
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat leveranciers van dure, voornamelijk kankergeneesmiddelen niet langer hun geneesmiddelen gratis ter beschikking zouden willen stellen gedurende de sluisperiode. Ik zou dat zeer teleurstellend vinden en zie dit signaal als een middel om mij onder druk te zetten om eerder akkoord te gaan met een prijs die niet maatschappelijk verantwoord is. Dat terwijl het om niet beschikbaar stellen van middelen de volgende voordelen heeft voor leveranciers:
Tot slot wijs ik er op dat ik, onder voorwaarden, bereid ben om de kosten die gemaakt zijn voor de beschikbaarheidsstelling van een geneesmiddel tijdens de sluisperiode mee te laten wegen in de prijsonderhandelingen.
Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat patiënten sneller toegang hebben tot nieuwe behandelmethoden, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgkosten?
Mijn beleid is erop gericht dat patiënten zo snel mogelijk toegang krijgen tot nieuwe, bewezen effectieve en voldoende kosteneffectieve behandelmethoden. Ik zie verschillende mogelijkheden om de beoordeling te stroomlijnen, dan wel anders in te richten, waardoor sneller duidelijk wordt voor welke patiënt een middel van meerwaarde is. Door het opstarten van een gezamenlijke beoordeling in Europees verband van de relatieve effectiviteit van nieuwe geneesmiddelen hoop ik de werklast en capaciteit te verdelen en daarmee doorlooptijden te verkorten. Vanaf januari 2025 start dit onder de Europese HTA-verordening. Daarnaast maakt de «parallelle procedure» het mogelijk voor fabrikanten om beoordelingsdossiers eerder in te dienen bij het Zorginstituut, wat de doorlooptijd ook kan verkorten. Hier wordt echter weinig gebruik van gemaakt. Ook beoog ik met het toekomstige stelsel een efficiënt beoordelingsproces mogelijk te maken door de informatiebehoefte van het Zorginstituut en de kennis van de beroepsgroep goed op elkaar aan te laten sluiten. Zie hiervoor nogmaals mijn antwoord op vraag 5 en de hierboven genoemde recente Voortgangsbrief pakketbeheer van dure geneesmiddelen. Tot slot doe ik een oproep aan de geneesmiddelenfabrikanten om de klinische studies beter te laten aansluiten op de praktijk, onder meer door een vergelijking te maken met bestaande behandelingen. Met minder onzekerheden kan de tijd voor besluitvorming bespoedigd worden.
Zijn er concrete maatregelen die u wilt nemen om de kluwen aan bureaucratische regels aan te pakken? Deelt u de mening dat geen enkele patiënt de dupe mag worden van bureaucratische processen en dat elke wachtende patiënt er een te veel is?
Als er onnodige bureaucratische processen zijn, dan zijn deze onwenselijk. Veel processen bij de beoordeling van nieuwe dure geneesmiddelen zijn echter wel wenselijk, want nodig om de kwaliteit van zorg en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen te waarborgen, ook op de lange termijn. Sterker nog, dat er verschillende routes naar vergoeding bestaan, geeft blijk van de ruimte die er is voor maatwerk.14 Ik deel wel de mening dat beter uitgelegd kan worden welke processen er zijn en waartoe deze dienen. Ik werk daarom aan een uitleg voor het brede publiek waarin ik beschrijf waar we op inzetten om dit systeem toekomstbestendig te maken en de noodzaak hiervoor. Tevens beschrijf ik hierin waarom we strikte eisen moeten stellen aan de instroom van nieuwe geneesmiddelen. Hoewel dit niet de gevolgen van het wachten op een behandeling wegneemt, hoop ik hiermee het inzicht en begrip van de maatschappij te vergroten.
Is het u bekend dat er klinische studies van oncologen worden afgewezen, omdat de standaardbehandeling te veel afwijkt van de rest van Europa? Om hoeveel studies gaat dit en wat gaat u er aan doen om er weer voor te zorgen dat er topwetenschap bedreven kan worden in Nederland op het gebied van kankeronderzoek?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de beroepsvereniging (NVMO). Zij laten mij weten dat zij geluiden hebben vernomen dat er minder studies naar Nederland komen, maar ook geluiden dat dat niet het geval is. Via de VIG verkregen zij onderstaande tabel, waarbij de zoekmethode niet nader is toegelicht:
183
44
24
279
63
23
322
79
25
486
112
23
490
109
22
414
62
15
70
7
10
Via een andere zoekmethode verkreeg de NVMO onderstaande cijfers, waaruit blijkt dat ook in ons omringende landen het aantal studies afneemt.
De NVMO geeft aan dat, als het al zo is dat het aantal studies afneemt, de oorzaak hiervan niet eenduidig, maar multifactorieel is. Zo hangt de keuze van fabrikanten om klinische studies in een land uit te voeren onder andere af van de vergoedingsprocedures, de criteria van de beroepsgroep zelf, de mogelijkheden om makkelijk en snel patiënten te betrekken en of deze patiënten al andere behandelingen ondergaan, of aan andere klinische studies deelnemen. Daarnaast is sinds 2022 nieuwe Europese regelgeving van kracht betreffende klinische studies, waarvan de implementatiefase een algemene dip in het aantal nieuwe studies in alle Europese landen heeft veroorzaakt. De NVMO wijst er tenslotte ook op dat in Nederland hoogwaardig investigator-initiated onderzoek plaatsvindt.
Het falende communicatiesysteem voor medische noodhulp in Overijssel |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ambulances en traumahelikopters in Overijssel zeer regelmatig onbereikbaar zijn door het nieuwe communicatiesysteem?1
Hoeveel meldingen zijn er bekend over de gebreken van het communicatiesysteem?
Hoe vaak heeft dit systeem geleid of kunnen leiden tot levensbedreigende situaties? Wat is er bekend over medische complicaties die zijn opgetreden of verergerd door gebrekkige communicatiemogelijkheden? Kunnen hiervan geanonimiseerde voorbeelden gegeven worden?
Welke gevaren levert dit systeem op voor hulpverleners zelf?
Waarom is er gekozen voor dit systeem? Waarom is er geen toestemming gegeven om decentraal het volledige bedieningssysteem van C2000 te gebruiken?
Klopt het dat dit probleem al eerder bekend was? Zo ja, waarom is hier niet op ingegrepen?
Hoe reageert u op de aanbevelingen in het «Advies toekomstbestendigheid van missiekritische communicatiesystemen» van 9 oktober 2023? Klopt het dat hier nog geen kabinetsreactie op is, en zo ja, waarom niet?
Hoe reageert u op de constatering dat «toekomstbestendig maken van missiekritische communicatie via deze driesporen-aanpak dreigt vast te lopen en dat daarmee de kwaliteit en continuïteit van missiekritische communicatie op termijn onvoldoende is veiliggesteld»?
Waarom is hierop nog niet geacteerd? Zijn kosten een overweging geweest om niet te handelen?
Wat gaat u doen om deze gevaarlijke situatie op te lossen?
Het bericht ‘’Honderden miljoenen aan WMO-fraude: ’Zorgcrimineel heeft vrij spel’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderden miljoenen aan WMO-fraude: «Zorgcrimineel heeft vrij spel»»?1
Klopt de stelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er vorig jaar voor honderden miljoenen euro’s is gefraudeerd met zorggeld van gemeenten? Weet u om hoeveel euro het hier precies gaat? In welke mate speelt dit binnen decentrale uitgaven in het kader van de Jeugdwet, Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw), aangezien het artikel zich richt op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
Hoe is het toezicht op zorgaanbieders vormgegeven? Klopt het dat de gemeente in alle gevallen verantwoordelijk is voor toezicht op rechtmatigheid van lokale uitgaven? In hoeverre heeft het verschil in toezicht op persoonsgeboden budgetten (pgb’s) en toezicht bij inkoop zorg in natura invloed op misbruik en fraude van zorggelden?
Klopt de stelling van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat er nauwelijks gecontroleerd wordt of ingekochte zorg daadwerkelijk geleverd wordt? Hoe kan deze controle beter worden vormgegeven? Hoe ondersteunt u gemeenten, die hier tegen capaciteitsproblemen aanlopen, in deze controle? Hoe kunnen gemeenten inwoners beschermen tegen slechte of zelfs niet-geleverde zorg?
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat zij zaken doen met malafide zorgaanbieders en in hoeverre zetten zij deze in? In hoeveel gemeenten wordt een Bibob-toets ingezet bij contracten met zorgaanbieders?
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van pgb’s?
In hoeveel gemeenten is sprake van screening aan de voorkant, bijvoorbeeld door de verplichting van aanlevering van allerlei bewijsdocumenten, zoals Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s), medewerkersovereenkomsten inclusief diploma’s, of een eigen verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar geen strafrechtelijk verleden heeft?
Zijn gemeenten voldoende op de hoogte hoe diploma’s en VOG’s te controleren op echtheid? Worden valse papieren voldoende gemeld bij de politie? Hoe vaak wordt aangifte gedaan door gemeenten van valse papieren?
Welke bevoegdheden hebben gemeenten om malafide zorgaanbieders aan te pakken? Is het mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen? Kunnen onterecht verstrekte zorggelden worden teruggevorderd?
Wat is de inzet van de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIECs) bij de aanpak van zorgcriminaliteit? Hoe ondersteunt u deze inzet?
Hoe wordt een sluitende keten in de aanpak van zorgcriminaliteit gewaarborgd? In hoeverre kan bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samenwerken met een RIEC?
Deelt u de mening dat het aanpakken van fraude in de zorg niet mogelijk is zonder gegevensuitwisseling tussen de betrokken instanties? Waarom is het niet mogelijk voor gemeentes om persoonsgegevens onderling te delen? Welke mogelijkheden biedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg bij het delen van persoonsgegevens?
Welke rol kan de Kamer van Koophandel (KvK) als poortwachter hebben in het voorkomen van zorgfraude? Welke strengere voorwaarden en eisen kunnen we landelijk stellen voor starters in de zorg, om een professioneel zorgbedrijf te beginnen is bijvoorbeeld enkel een inschrijving in de KvK voldoende?
Klopt het dat zorgbedrijven die gerund worden door criminele netwerken niet alleen geld verduisteren maar ook een risico vormen doordat zij kwetsbare patiënten en/of cliënten ronselen voor hun criminele activiteiten? Ziet u mogelijkheden om deze kwetsbare groep weerbaarder te maken tegen deze beïnvloeding?
In hoeveel gemeenten zijn rechtmatigheidsonderzoeken ingesteld naar aanleiding van vermoedens en signalen van zorgcriminaliteit? Welke beeld komt uit deze onderzoeken en in hoeveel gevallen is ook daadwerkelijk sprake geweest van zorgcriminaliteit?
Hoe oordeelt u over het feit dat de IGJ al jarenlang op rij constateert dat het toezicht op de Wmo ondermaats is?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het formuleren van nadere wettelijke kaders ter verbetering van Wmo-toezicht, zoals aangekondigd in antwoorden op Kamervragen van het lid Bevers (VVD) over het Rapport Wmo-toezicht 2021?
Het bericht ‘Politie pakt waker op bij abortuskliniek’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie pakt waker op bij abortuskliniek» (Reformatorisch Dagblad)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand onterecht zes uur in de cel zit vanwege een vreedzaam «eenmensprotest»?
De politie treedt op onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag (burgemeester en de officier van justitie). Het is niet aan mij of aan de Minister van Justitie en Veiligheid om te treden in individuele casuïstiek.
Bent u het ermee eens dat het arresteren en vastzetten van personen zonder dat daar een aanklacht uit volgt niet gebruikt mag worden als oplossing voor een vermeende hinderlijke situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke onterechte arrestatie en hechtenis als intimiderend kan worden ervaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat een eenmensprotest geen betoging is in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom), maar valt onder de grondwettelijke beschermde vrijheid van meningsuiting?
Van een demonstratie of manifestatie die beschermd wordt onder de Wom is enkel sprake als er een «collectieve mening» wordt geuit. Dat betekent dat er sprake moet zijn van twee of meer personen. Een eenmansprotest wordt dus niet gezien als een demonstratie. Wel kan sprake zijn van een uiting die beschermd wordt onder de vrijheid van meningsuiting in artikel 7 van de Grondwet. Een gemeente kan, bijvoorbeeld in de Algemene Plaatselijke Verordening, regels stellen over eenmensprotesten. Deze regels mogen niet gaan over de inhoud van de uiting.
Erkent u dat een vreedzaam eenmensprotest, hoe choquerend, kwetsend of verontrustend dit ook wordt ervaren, in beginsel daarom niet kan worden verboden of beëindigd vanwege vijandige tegenreacties dan wel de vrees daarvoor?
De inhoud van een uiting mag zowel bij demonstraties als bij eenmensprotesten geen grond zijn voor een verbod op het doen van die uiting. Het censuurverbod, neergelegd in artikel 7 van de Grondwet, staat aan een preventief verbod in de weg. Ook grievende en kwetsende uitingen worden dus beschermd door de Grondwet, behoudens uitingen die strafbaar zijn gesteld (zoals groepsbelediging of bedreiging). Aan eenmensprotesten kunnen voorts wel vormvoorschriften worden gesteld door de gemeente waar het protest plaatsvindt, bijvoorbeeld door een plaatsaanduiding voor het protest te geven. De (vrees voor) vijandige tegenreacties op het eenmensprotest kan een rol spelen bij de overweging van de gemeente om zulke voorschriften op te stellen en daarmee de vrije meningsuiting te beperken. Die voorwaarden mogen echter geen algeheel verbod tot gevolg hebben, een vergunningstelsel instellen of de betekenis van de vrijheid van meningsuiting anderszins uithollen. Bovendien dienen deze en andere beperkingen van de vrijheid van meningsuiting of het demonstratierecht noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving.2 Tot het beoordelen van de rechtmatigheid van een door het lokale gezag opgelegde beperking is alleen de rechter bevoegd. Als Minister ben ik dat niet.
Deelt u de mening dat het opkomen voor ongeboren leven en het uitdelen van flyers met hulp bij ongewenste zwangerschap valt onder de reikwijdte van vrijheid van meningsuiting en dus grondwettelijk beschermd wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat artikel 11 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder andere vereist dat een beperkingsmaatregel «noodzakelijk in een democratische samenleving» is en dat het slechts als «hinderlijk» ervaren van een waker onvoldoende juridische grond biedt om een eenmensprotest te beëindigen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een burgemeester niet de bevoegdheid heeft om, blijkens het artikel in het Reformatorisch Dagblad, een eenmensprotest op basis van de inhoud van het betreffende protest te beschouwen als manifestatie in de zin van de Wom?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om gemeenten te informeren en toe te rusten, over hoe zij, gelet op de grondrechtelijke bescherming, dienen om te gaan met eenmensprotesten?
De ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid zetten zich ervoor in om het lokaal bestuur in staat te stellen optimaal gebruik te maken van het bestaande instrumentarium. Het faciliteren, beschermen en indien noodzakelijk beperken van demonstraties en eenmensprotesten gebeurt door de burgemeester. Er bestaan diverse handreikingen over het demonstratierecht, zoals de handreiking van de gemeente Amsterdam.3 Hierin wordt ook ingegaan op eenmensprotesten. Daarnaast wordt door de Rijksuniversiteit van Groningen een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis en vrij toegankelijk informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Op deze manier kunnen zowel overheidsinstanties als demonstranten en andere betrokken partijen online demonstratierechtelijke vragen beantwoord krijgen. Ook het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft op haar website praktische informatie over het demonstratierecht. Deze is toegankelijk voor zowel adviseurs als bestuurders.
Het grote tekort aan huisartsen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Wat vindt u er van dat er zo’n groot tekort aan huisartsen en betaalbare werkplekken is dat gemeenten hen moeten gaan lokken met financiële voordelen?1
Kijkend naar het aantal huisartsen in Nederland is er geen sprake van een huisartsentekort. Zoals aangegeven in de reactie van de voormalig Minister van VWS op Kamervragen van lid Van Dijk is het aantal werkzame huisartsen in Nederland de afgelopen jaren gegroeid, zowel absoluut als relatief.2
Jaar
Inwoners
Werkzame huisartsen1
Inwoners/huisartsen
2000
16,3 mln.
8.600
±1900
2021
17,5 mln.
13.400
±1300
NIVEL, Cijfers uit de registratie van huisartsen 2021, https://www.nivel.nl/sites/default/files/bestanden/1004234.pdf
Er is echter wel sprake van een spreidingsvraagstuk, waarbij sommige regio’s in Nederland relatief minder huisartsen hebben dan andere regio’s.3 Daarnaast verbinden relatief steeds minder huisartsen zich aan een vaste patiëntenpopulatie, omdat zij als (wisselende) waarnemer blijven werken.
Ik ben bekend met de huisvestingsproblematiek bij huisartsen en gezondheidscentra. Daarom heeft de voormalig Minister van VWS in samenwerking met de veldpartijen, waaronder de VNG, de HHhandreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra gepubliceerd.4 Ik vind het positief dat gemeenten, zoals Amstelveen, actief aan de slag gaan met het oplossen van huisvestingsproblematiek van huisartsen en gezondheidscentra en zo meewerken aan het behoud en aantrekken van vaste huisartsen in hun regio.
Deelt u de mening dat de drempel om een praktijk te starten te hoog is en startende huisartsen door de overheid ondersteund dienen te worden?
Ik vind het belangrijk dat het voor startende huisartsen aantrekkelijk is om met een vaste patiëntenpopulatie te werken, al dan niet als praktijkhouder. Daarom zet ik met de IZA-afspraken over de huisartsenzorg in op het aantrekkelijker maken van het praktijkhouderschap, zoals Meer Tijd Voor de Patiënt, het anders inrichten van avond-, nacht- en weekenddiensten van huisartsen en de handreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra.
In de kamerbrief Stand van zaken van de huisartsenzorg5 benoemt de voormalig Minister van VWS vier aangrijpingspunten om het werken met een vaste patiëntenpopulatie, waaronder het praktijkhouderschap, verder te stimuleren. Deze punten worden op dit moment ambtelijk uitgewerkt in samenwerking met het veld. De besluitvorming hierover en de eventuele uitvoering is aan een volgend kabinet.
Bent u het ermee eens dat het echter onwenselijk is als ondersteuning van huisartsen wordt gebruikt om huisartsen naar een gemeente te lokken, ten koste van andere gemeenten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals ik aangeef in mijn reactie op vraag 1 is er geen sprake van een landelijk huisartsentekort, maar van een spreidingsvraagstuk. Het gegeven dat er gemeenten zijn die in actie komen om de huisvestingsdrempel te verlagen voor (startende) huisartsenpraktijken, vind ik dan ook een positieve ontwikkeling. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het vak, juist in regio’s die met tekorten kampen.
Bent u het ermee eens dat ondersteuning van huisartsen bij het vinden van betaalbare huisvesting erop gericht zou moeten zijn dat er in iedere gemeente voldoende huisartsen zijn en niet op het verplaatsen van het probleem?
De (formele) verantwoordelijkheid voor huisvesting van huisartsen ligt niet bij één partij. De handreiking Huisvestingsproblematiek huisartsen en gezondheidscentra is erop gericht om samenwerking tussen verschillende partijen, zoals huisartsen, gezondheidscentra, gemeenten, zorgverzekeraar, regionale huisartsenorganisaties (RHO’s), voor geschikte huisvesting voor huisartsen te stimuleren en hen daarin te ondersteunen door handelingsopties te bieden. Voor gemeenten is onder andere beschreven dat zij bij het maken van nieuwbouwplannen rekening houden met huisvesting voor huisartsen en andere eerstelijns zorgaanbieders en/of (delen van) kavels specifiek voor (eerstelijns-)zorg te bestemmen.6 Andere handelingsopties voor gemeenten zijn terug te vinden in de handreiking.
Ik blijf daarbij benadrukken dat er op dit moment voldoende huisartsen in Nederland zijn. Het is dus vooral van belang dat regionale partijen zich inzetten om huisartsen aan een regio en een vaste patiëntenpopulatie te verbinden. Ik vind het daarom positief wanneer gemeenten actie ondernemen om bij te dragen aan beschikbaarheid van betaalbare huisvesting voor huisartsen.
Welke andere gemeenten werken aan projecten of hebben reeds projecten geïmplementeerd om huisartsen te lokken?
Ik heb als Minister geen algemeen overzicht van initiatieven vanuit gemeenten. Wel weet ik van mooie voorbeelden waarin de gemeente, soms in samenwerking met andere partijen, acties onderneemt om huisartsen te ondersteunen bij bijvoorbeeld huisvesting. Voorbeeld hiervan is het H-team in Rotterdam, waarbij de gemeente Rotterdam met twee andere partijen samenwerkt bij het vinden van oplossingen voor vragen rondom huisvesting van huisartsen.7 Of de nieuwe buurt die in Amsterdam wordt ontwikkeld door de gemeente Amsterdam, waarbij 1.000 vierkante meter wordt vrijgemaakt voor een gezondheidscentrum.8 Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 blijf ik benadrukken dat er geen sprake is van een landelijke huisartsentekort, maar van een spreidingsvraagstuk. Daarom is het belangrijk dat regionale partijen zich samen inzetten om huisartsen te binden aan een vaste patiëntenpopulatie en ook aan de regio.
In welke gemeenten zijn hier voorbeelden van succesvolle projecten van? Is er zicht op in hoeverre deze maatregelen tekorten in de ene gemeente wegnemen, maar ook in hoeverre dit de tekorten in andere gemeenten vergroot?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre zijn de lage tarieven verantwoordelijk voor de tekorten aan huisartsen en het feit dat het zo lastig is voor huisartsen om betaalbare huisvesting te vinden?
In de maximumtarieven voor de huisartsenzorg zitten de kosten van de huisvesting verdisconteerd. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd. Daarnaast herijkt de NZa de tarieven regelmatig op basis van een kostprijsonderzoek. De tarieven in de huisartsenzorg worden per 1 januari 2025 herijkt. Deze nieuwe tarieven zullen worden gebaseerd op de resultaten van het nu lopende kostprijsonderzoek, dat de NZa binnenkort verwacht af te ronden.
De uitkomsten van het kostprijsonderzoek worden ook gebruikt om te toetsen of de tarieven van 2023 en 2024 gemiddeld kostendekkend waren. Dit doet de NZa naar aanleiding van de recente uitspraak door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), waarbij de rechter heeft geoordeeld dat de NZa de tarieven voor deze jaren opnieuw moet vaststellen. Ik vertrouw erop dat de NZa hierover voor de zomer van 2024 duidelijkheid kan geven.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg breng ik momenteel samen met de LHV, InEen, VNG en ZN financiële knelpunten rondom huisvesting in kaart. Ik zal uw Kamer hierover in de tweede helft van 2024 nader informeren.
Wat is de stand van zaken bij de herziening van de tarieven door de NZa?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel huisartsen in Noord-Holland hebben een patiëntenstop? Hoeveel is dit in de rest van Nederland? Wat is de ontwikkeling van de omvang van dit probleem over de afgelopen tien jaar?
Het is een bekend probleem dat er regelmatig huisartsenpraktijken zijn die zich genoodzaakt voelen om de inschrijving voor nieuwe patiënten tijdelijk stop te zetten. Ik heb geen inzicht in het huidige aantal huisartsenpraktijken dat een patiëntenstop heeft ingevoerd. Het enige beeld dat bekend is, zijn de mensen die zich melden bij de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling omdat zij geen (nieuwe) huisarts kunnen vinden. De meest recente cijfers van de Monitor Toegankelijkheid van Zorg van de NZa (kwartaal 4 van 2024) zien dat ruim 5000 mensen zich hebben gemeld bij hun zorgverzekeraar omdat zij opzoek zijn naar een (nieuwe) huisarts en om zorgbemiddeling hebben gevraagd.9 De NZa monitort deze cijfers pas recent, dus ik heb geen inzicht in de ontwikkelingen over de afgelopen tien jaar.
Zoals toegezegd in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg Stand van zaken huisartsenzorg10 zet ik een onderzoek uit om meer inzicht te vergaren in het totaal aantal mensen dat op zoek is naar een (nieuwe) huisarts maar zich niet kan inschrijven. Daarnaast blijft het van belang dat mensen die een huisarts zoeken zich melden bij hun zorgverzekeraar.
Hoeveel mensen hebben nu geen toegang tot een huisarts op redelijke reisafstand? Wat is de ontwikkeling van de omvang van dit probleem over de afgelopen tien jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Wat zou uw advies zijn aan al die mensen in gemeenten als Amstelveen die geen huisarts kunnen krijgen omdat er een patiëntenstop is?
Ik vind het heel vervelend dat mensen zich niet kunnen inschrijven bij een huisartsenpraktijk. Ik adviseer de mensen om wie het gaat zich te melden bij hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Daarbij benadruk ik dat mensen bij spoed altijd gezien kunnen worden bij een huisarts als passant.
Hoe gaat u gemeenten helpen om (beginnende) huisartsen te faciliteren zonder dit leidt tot onwenselijke concurrentie om huisartsen tussen gemeenten?
Bij de uitvoering van het IZA ben ik in samenwerking met andere partijen langs verschillende lijnen bezig om de eerstelijnszorg te versterken. Ook gemeenten spelen hierbij een belangrijke rol, bijvoorbeeld waar het gaat om huisvesting van huisartsenpraktijken en gezondheidscentra. De handreiking Huisvestingsproblematiek biedt handvatten aan het veld, onder andere gemeenten, voor het bijdragen aan oplossingen voor deze problematiek.
Het grote verschil tussen de Duitse en de Nederlandse Schijf van Vijf |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat de Duitse versie van de Schijf van Vijf recent is herzien?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het herziene advies wordt aanbevolen om meer dan 75% plantaardig te eten en minder dan 25% dierlijk?
Dat klopt, het Duitse advies beveelt aan dat meer dan drie kwart van de levensmiddelen in het eetpatroon uit plantaardige producten bestaat en minder dan een kwart uit dierlijke producten.
Kunt u bevestigen dat het kabinet ernaar streeft om te komen tot een verhouding tussen plantaardige en dierlijke eiwitten van 50/50 in 2030?
Ja, de doelstelling is om een verschuiving van de balans in de consumptie van dierlijke en plantaardige eiwitten van de huidige 60/40-verhouding naar 50/50 in 2030 te realiseren. Deze verhouding past bij de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum.
Kunt u bevestigen dat de Gezondheidsraad een verhouding van 60/40 plantaardige en dierlijke eiwitten aanbeveelt?
Op verzoek van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft de Gezondheidsraad de gevolgen van de eiwittransitie voor de gezondheid onderzocht, en in het bijzonder de verschuiving naar een voedingspatroon met 60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten. In het advies dat de Gezondheidsraad op 13 december 20232 heeft uitgebracht, concludeert zij dat een verschuiving naar een voedingspatroon met 60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten goed is voor de gezondheid van de meeste Nederlanders en tevens milieuwinst oplevert. De Gezondheidsraad adviseert allereerst in te zetten op beleidsmaatregelen gericht op de gehele bevolking om de huidige beleidsdoelen (verhouding 50/50) te behalen, en daarna in te zetten op een verdere verschuiving naar 60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten.
Kunt u bevestigen dat, als de duurzaamheidsdoelen worden meegerekend, deze aanbeveling nog verder zou moeten worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Gezondheidsraad heeft hier geen uitspraken over gedaan. De Gezondheidsraad adviseert allereerst in te zetten op beleidsmaatregelen om de huidige beleidsdoelen te behalen. Dit levert een directe en substantiële gezondheids- en duurzaamheidswinst op.
Kunt u uiteenzetten op welke onderzoeken het kabinetsbeleid en de Schijf van Vijf zijn gebaseerd?
Het voedselbeleid van het kabinet neemt de Schijf van Vijf als uitgangspunt voor wat een gezond en duurzaam eetpatroon is. De Schijf van Vijf is het wetenschappelijk onderbouwde voedingsvoorlichtingsmodel in Nederland over gezond, veilig en duurzaam eten, gemaakt door het Voedingscentrum. De Schijf van Vijf vormt de praktische vertaalslag van de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad die in 2015 zijn gepubliceerd. In deze Richtlijnen goede voeding staat omschreven aan welke voedingskundige eisen de voeding moet voldoen om een preventieve bijdrage te leveren aan voeding-gerelateerde welvaartsziekten, en wordt de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor beschreven. De Schijf van Vijf houdt ook rekening met de energiebehoefte, behalen van voedingsnormen en met duurzaamheid, namelijk door een maximum te stellen voor dierlijke producten met hoge broeikasgasuitstoot. Daarbij wordt ook gezorgd dat de adviezen niet te ver van de eetgewoonten in Nederland af staan, en dat ze herkenbaar zijn voor de diversiteit aan eetculturen die Nederland rijk is.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen het Duitse- en Nederlandse advies?
Het Duitse voedingsadvies spreekt over 75% plantaardige en 25% dierlijke producten, terwijl de Nederlandse beleidsdoelstelling specifiek over de eiwitverhouding gaat. Binnen deze 75% plantaardige producten vallen bijvoorbeeld ook groente, fruit en plantaardige oliën: deze bevatten wel (plantaardige) eiwitten, maar zijn minder eiwitrijk dan bijvoorbeeld vlees, vis, zuivel, eieren en peulvruchten. Het Nederlandse advies gaat niet uit van voedselproducten, maar de verhouding plantaardige en dierlijke eiwitten, die in meer of mindere mate in verschillende voedselproducten aanwezig zijn. Dit zijn dus verschillende uitgangspunten. Daarnaast zijn de nieuwe Duitse adviezen met een andere methode dan in Nederland tot stand gekomen, met mogelijk andere randvoorwaarden. Tenslotte zijn in beide adviezen de lokale eetgewoonten meegewogen, deze gewoonten verschillen in enige mate tussen de landen, wat kan leiden tot verschillen in voedingsadviezen.
Overigens komt de verhouding van plantaardige en dierlijke producten zoals beschreven in de aanbevelingen in Duitsland aardig in de buurt van verhouding in een voedingspatroon met 60% plantaardige en 40% dierlijke eiwitten zoals beschreven in het Nederlandse advies. Naast dat de website van het
Voedingscentrum geraadpleegd kan worden over hoe te eten met de Schijf van Vijf, biedt deze ook informatie over hoe een eetpatroon met 60% plantaardig eiwit eruit zou kunnen zien. Hier wordt deze verhouding in producten zoals beschreven in het Duitse advies zichtbaar.
Kunt u bevestigen dat het kabinetsdoel en de Schijf van Vijf niet uitgaan van wat het meest optimaal is voor de humane gezondheid, het klimaat, de natuur en dierenwelzijn? Zo niet, op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u de stelling dat het kabinetsdoel en de Schijf van Vijf het meest optimaal is voor de humane gezondheid, het klimaat, de natuur en dierenwelzijn?
Het kabinet streeft een voedselbeleid na waarin gezondheid en duurzaamheid integraal samenkomen. Dit wordt ook beoogd in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Gezonde en duurzame keuzes gaan vaak samen. Inmiddels is steeds meer bekend over duurzaamheidsaspecten van voedsel en is het nodig dat deze meer geïntegreerd worden meegewogen in de voedingsadviezen. Daarom zal hier bij de actualisering van de Richtlijnen goede voeding door de Gezondheidsraad specifiek aandacht voor zijn.
Bent u bereid om naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad2 en de nieuwe richtlijnen in Duitsland opdracht te geven om de Schijf van Vijf te herzien? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Voeding van de Gezondheidsraad is in 2023 gestart met de advisering over de Richtlijnen goede voeding. De commissie evalueert op basis van de huidige stand van wetenschap of de bestaande Richtlijnen goede voeding uit 2015 gehandhaafd kunnen blijven of moeten worden aangepast. Ook gaat de commissie na of er een wetenschappelijke basis is voor nieuwe richtlijnen. De Richtlijnen goede voeding zijn gericht op de preventie van chronische ziekten, maar daarnaast worden ook milieuaspecten meegewogen. De publicatie van een eerste advies wordt verwacht eind 2025.4 Het Voedingscentrum zal vervolgens bekijken hoe de adviezen van de Gezondheidsraad het beste in de Schijf van Vijf tot uiting kunnen komen. Het Voedingscentrum zorgt ervoor dat hun voedingsadvies betrouwbaar is door nieuwe bevindingen te verwerken wanneer daar voldoende wetenschappelijke consensus over is. Periodiek wordt daarom de Schijf van Vijf geactualiseerd, de laatste grote update van de Schijf van Vijf heeft in 2016 plaatsgevonden.
Bent u bereid om bij het kabinetsdoel en bij de herziening van de Schijf van Vijf niet alleen mee te wegen hoeveel consumptie van dierlijke producten vanuit humane gezondheid verantwoord is, maar ook de impact die de productie ervan heeft op dieren, klimaat en natuur? Zo nee, waarom niet?
Het formuleren van nieuwe ambities of beleidsdoelen is aan een nieuw kabinet.
Zoals aangegeven bij vraag 9, zullen bij de herziening van de Richtlijnen goede voeding, waar de Schijf van Vijf grotendeels op gebaseerd is, milieuaspecten worden meegewogen. Dit is ook gebeurd bij de voorgaande actualisatie op basis van de destijds beschikbare kennis. Indien nodig, kan het Voedingscentrum de Schijf van Vijf vervolgens actualiseren op basis van de herziene Richtlijnen goede voeding.
Bent u bereid om de wetenschappelijke adviezen zoals vormgegeven in de Schijf for Life, een plek te geven in het voedselbeleid? Zo nee, waarom niet?
In het voedselbeleid speelt de Schijf van Vijf een belangrijke rol. De Schijf van Vijf is gebaseerd op de laatste inzichten van de wetenschap die op brede consensus kunnen rekenen. De Richtlijnen goede voeding en voedingsnormen die door de Gezondheidsraad worden opgesteld vormen hiervoor een belangrijke basis. Bij het opstellen van deze Gezondheidsraad-adviezen worden alle beschikbare wetenschappelijke inzichten meegenomen en gewogen door onafhankelijke experts.
Indien nodig kunnen specifieke onderwerpen extra aandacht krijgen in het voedselbeleid en de uitvoering daarvan, omdat de Nederlandse situatie of actualiteit hier aanleiding toe geeft. De overheid bemoeit zich echter niet met de voedingsadviezen aan de burger.
Bent u voornemens om de adviezen van de Gezondheidsraad door te vertalen in concrete voedingsadviezen? Zo nee, waarom niet?
Het doorvertalen van de adviezen van de Gezondheidsraad in concrete voedingsadviezen ligt bij het Voedingscentrum. Het Voedingscentrum biedt consumenten en professionals wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een gezonde, veilige en meer duurzame voedselkeuze. Deze voedingsadviezen worden gefinancierd door de overheid en zijn in die hoedanigheid onderdeel van het voedselbeleid, maar worden inhoudelijk enkel gebaseerd op wetenschappelijke inzichten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Het evenement ‘Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden’, 26 maart 2024 in Nieuwspoort |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Ben u op de hoogte van het evenement «Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden», georganiseerd door Business Sweden en de ambassade van Zweden in Nederland?1
Bent u bekend met het artikel waarin vermeld staat dat Tweede Kamerleden zijn uitgenodigd voor een lobbybijeenkomst over «harm reduction», waarbij de sprekers banden hebben met de tabaksindustrie en producenten van nicotineproducten?2
Hoe beoordeelt u dit evenement? Deelt u de zorgen zoals beschreven in het artikel van Tabaknee, dat dit een poging van de tabaks- en nicotine-industrie zou kunnen zijn om via Business Sweden en de Zweedse ambassade het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid te beïnvloeden?
Kunt u bevestigen dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes, maar dat wetenschappeijk bewijs juist het tegendeel aantoont?
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden proberen invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs, vooral wanneer dit wordt gedaan ten behoeve van de tabaksindustrie die een schadelijk product onder de aandacht wil brengen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit tegen te gaan?
Bent u bereid om met uw Zweedse collega en de Zweedse ambassadeur in gesprek te gaan over dit onderwerp? Zo niet, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat producten zoals snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid? Bent u bereid om dit standpunt aan uw Zweedse collega toe te lichten?
Ziet u in deze bijeenkomst een schending van artikel 5.3 van het VN-Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging – dat stelt dat overheden geen contact onderhouden met de tabaksindustrie met betrekking tot tabaksontmoedigingsbeleid – door de Zweedse overheid? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om Zweden, als verdragspartner, hierop aan te spreken?
Het bericht ‘Appelsientje ontwijkt suikertaks met truc: vleugje zuivel maakt sap belastingvrij’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Appelsientje ontwijkt suikertaks met truc: vleugje zuivel maakt sap belastingvrij»?1.
Deelt u de opvatting dat een verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken die (suikerhoudende) zuivelconsumptie stimuleert haaks staat op de ambities op het gebied van gezonde levensstijl en de eiwittransitie?
Deelt u nog steeds2 de mening dat een effectieve suikerbelasting zou moeten leiden tot het minder consumeren van suikerhoudende producten?
Welke acties heeft u ondernomen om te komen tot een effectieve suikerbelasting?
Bent u in staat om, conform de aangenomen moties 36 418, nr. 72 en 36 418, nr. 87, uiterlijk in 2026 een zo eenvoudig mogelijke gedifferentieerde verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken in te voeren op basis van suikergehalte?3 4
Bent u voornemens om, conform de genoemde moties, uiterlijk in 2026 een zo eenvoudig mogelijke gedifferentieerde verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken in te voeren op basis van suikergehalte?
Bent u bereid maatregelen te nemen om het ontwijken van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken tegen te gaan?
Deelt u de mening dat ontwijking van de huidige verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken onvermijdelijk is zolang zuiveldranken uitgezonderd zijn van deze belasting?
Waarom acht u het niet-includeren van zuiveldranken voor deze verbruiksbelasting noodzakelijk en gerechtvaardigd?
Welke mogelijkheden ziet u om de uitzonderingen voor mineraalwater en voor zuiveldranken aan te merken als fiscale regeling en zodoende jaarlijks te rapporteren over de budgettaire omvang hiervan, de regeling te evalueren en een horizonbepaling toe te voegen?
Wat is het budgettaire gevolg van het niet-belasten van zuiveldranken in de verbruiksbelasting voor niet-alcoholische dranken?
Naar welk tarief zou de verbruiksbelasting kunnen dalen indien zuiveldranken ingesloten zouden worden en de budgettaire opbrengsten gelijk zouden blijven?
Kunt u ingaan op de uitvoeringsaspecten van het insluiten van zuiveldranken in de verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken?
Op welke termijn zou u een dergelijke wijziging van de verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken kunnen realiseren?
Het bericht ‘Politie vindt steeds vaker met AI gemaakte kinderporno: groot probleem’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie vindt steeds vaker met AI gemaakte kinderporno: groot probleem»?1
Klopt het dat het aantal kinderpornografische afbeeldingen gemaakt door, of met behulp van, AI sterk toeneemt? Heeft u enig inzicht in om hoeveel afbeeldingen dit gaat in Nederland?
Klopt het dat het bezit en veelvuldig bekijken van dit soort materiaal op termijn fysiek misbruik van kinderen in de hand werkt?
In hoeverre is het mogelijk het identificeren of herkennen van AI-gegenereerde afbeeldingen te vergemakkelijken, zodat de politie/het Team ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) hier minder tijd aan kwijt is? Bestaan er mogelijkheden om te traceren waar of door wie dit soort afbeeldingen gemaakt worden?
Ondersteunt u de oproep van landelijk coördinator van het TBKK Van Mierlo aan techbedrijven om hun verantwoordelijkheid te pakken? Zo ja, hoe jaagt u dit aan?
Deelt u de mening van de VVD-fractie dat online platforms ook een rol hebben om dit soort content te identificeren en uit de lucht te halen? Zo ja, hoe ziet u daarop toe?
In hoeverre draagt de Europese AI-verordening bij aan het bestrijden van AI-kinderporno?
In hoeverre draagt de Europese DSA-verordening bij aan het bestrijden van AI-kinderporno?
In hoeverre wordt het met de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderporno beter mogelijk om deze vorm van kinderpornografisch materieel aan te pakken en in hoeverre is de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (AKTM) voldoende toegerust en geëquipeerd om deze vorm van kinderpornografisch materiaal aan te pakken?
De politie ziet steeds meer mensen – met name jongeren – die afgeperst worden met naaktbeelden die door AI gemaakt zijn; op hoeveel mensen heeft de politie zicht? Wordt hier aangifte voor gedaan? Zo nee, waarom niet en hoe kan de aangiftebereidheid verhoogd worden?
Klopt het dat de overheid meldpunten faciliteert voor dienstverleners binnen de internetsector om illegale content/deepfakes aan te geven? Is het hier ook mogelijk om dit soort AI-gegeneerde pornografische afbeeldingen te melden? Hoe vlot de ontwikkeling van een laagdrempelige voorziening waar evident onrechtmatige content gemeld kan worden?
Wat is de stand van zaken van het onderzoeksprogramma van het Nederland Forensisch Instituut (NFI) met als doel de mogelijkheden voor deepfakedetectie in de rechtspraktijk verder te verbeteren?
De uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen |
|
Marijke Synhaeve (D66), Marieke Koekkoek (D66), Bart van Kent , Don Ceder (CU), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter dat de Nederlandse Staat en twee drinkwaterbedrijven onrechtmatig handelen door niet al het redelijkerwijs mogelijke te doen om te voorkomen dat minderjarige kinderen in een situatie terechtkomen waarin zij niet voldoende toegang hebben tot drinkwater?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter?
Het arrest vraagt om actie op twee gebieden.
Allereerst is het zaak dat gevolg wordt gegeven aan de rechterlijke bevelen aan de Staat en de gedaagde drinkwaterbedrijven om de door de rechter vastgestelde onrechtmatige situatie op te heffen. Dat betekent dat ten aanzien van huishoudens met kinderen bestaande afsluitingen wegens wanbetaling moeten worden opgeheven en nieuwe afsluitingen moeten worden voorkomen, dan wel dat in gevallen van afsluiting in elk geval hoeveelheden water moeten worden verstrekt die beantwoorden aan de richtlijnen van de Wereldgezondheids-organisatie (WHO) zoals die in het arrest worden aangehaald. Gelet op de aard en strekking van de rechterlijke bevelen hebben deze ook gevolgen voor de drinkwaterbedrijven die niet in de rechtszaak partij waren.
Ten tweede zal met belanghebbenden, waaronder de drinkwaterbedrijven, maar ook met VNG, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en andere stakeholders, op basis van de lijnen in het arrest moeten worden bezien op welke wijze de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater het beste kan worden aangepast. Daarvoor wordt ook ingezet op overleg met Defence for Children en het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat huishoudens met kinderen per direct niet meer worden afgesloten van water?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN (medegedaagden in de gerechtelijke procedure) hebben toegezegd huishoudens per direct niet meer af te sluiten wegens wanbetaling, totdat de incassotrajecten zijn aangepast op de uitspraak van het gerechtshof.
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij hebben hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huishoudens met kinderen die nu afgesloten zijn weer worden aangesloten?
De drinkwaterbedrijven Dunea en PWN hebben toegezegd alle particuliere adressen langs te gaan die wegens wanbetaling zijn afgesloten:
Het is wenselijk dat de overige drinkwaterbedrijven dit beleid volgen. Zij zullen hiertoe een brief ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het belang van het kind als eerste overweging wordt meegenomen en inzichtelijk wordt gemaakt bij nieuw beleid?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat drinkwaterbedrijven zo snel als mogelijk inzichtelijk hebben of er kinderen op een adres wonen?
In beginsel is het niet nodig dat drinkwaterbedrijven van alle aansluitingen weten of er minderjarige kinderen woonachtig zijn. Alleen in geval van dreigende afsluiting wegens wanbetaling is dit inzicht nodig. Voor de adressen die op dit moment zijn afgesloten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
Voor de langere termijn moet een wijze worden gevonden waarmee met grote zekerheid kan worden vastgesteld of er kinderen woonachtig zijn op een adres. In overleg met de VNG, de Nederlandse koepelorganisatie voor schuldhulpverlening NVVK en de drinkwaterbedrijven wordt bezien wat de mogelijkheden zijn en hoe we dit het beste kunnen vormgeven.
Gaat u in lijn met de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Kat2 en in lijn met de uitspraak van de rechter een drinkwaterfonds oprichten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens met kinderen. Met het oog op dit belang is door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater. Er loopt nu een onderzoek naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter te beschermen. Ook wordt in dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheid om een drinkwaterfonds op te richten. Dit onderzoek bevindt zich in de eindfase en zal voor de zomer aan de Kamer worden toegestuurd, voorzien van een kabinetsreactie.
Gaat u de richtlijnen voor het afsluiten van water bij huishoudens aanpassen, in aanloop van de uitvoering van motie Kat, in lijn met de uitspraak en de met een brede Kamermeerderheid aangenomen motie Synhaeve cs.?3 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie Synhaeve verzoekt de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater aan te passen zodat deze minstens gelijkgetrokken wordt met Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. De laatst genoemde regeling is per 1 april 2023 aangepast. In de regeling afsluitbeleid voor energie zijn twee mogelijkheden opgenomen tot het uitwisselen van signalen van energieleverancier naar gemeente ten behoeve van schuldhulpverlening. Zo wordt er een vroegsignaal gestuurd na twee gemiste termijnbedragen of wanneer de betalingsachterstand aanmerkelijk hoger is geworden en is er een eindeleveringssignaal op het moment dat de leverancier overgaat tot ontbinding van het contract. De gemeente krijgt na dit laatste signaal nog vier weken de tijd om tot een hulpaanbod te komen alvorens de leverancier het contract opzegt en de netbeheerder tot afsluiting over dient te gaan. Door het sturen van twee signalen op verschillende momenten in het proces, kunnen gemeenten beter in positie worden gebracht om huishoudens met geldzorgen te ondersteunen.
Als vaste lastenpartner werken drinkwaterbedrijven nu reeds veelal samen met instanties ten behoeve van schuldhulpverlening om te voorkomen dat burgers in problematische schulden terecht komen.
Het ministerie zal onderzoeken welke onderdelen van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas kunnen worden overgenomen in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het arrest van het Hof aanleiding zijn om in overleg met alle betrokkenen de regeling verder aan te passen.
Gaat u in lijn met motie Synhaeve cs.[3] schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger aanbieden? Zo ja, op welke manier en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De motie verzocht de regering tevens om te bezien of het aanbieden van schuldhulpverlening voor deze huishoudens laagdrempeliger kan worden aangeboden, bijvoorbeeld door de inzet van maatschappelijk organisaties en sociale wijkteams. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft u over dit deel van de motie al geïnformeerd op 28 maart 2024.5
In hoeverre neemt u de uitspraak mee in het beleid van het afsluiten van huishoudens zonder kinderen van water, ondanks dat de uitspraak zich richt op kinderen? In hoeverre is het volledig afsluiten van water van ieder persoon in uw ogen in strijd met een waardig bestaansminimum?
Dit wordt meegenomen in de herbezinning op de regeling naar aanleiding van het arrest zoals aangegeven in vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de mensenrechtenorganisaties die de zaak hebben aangespannen (het Nederlands Juristen Comite voor de Mensenrechten (NJCM) en Defence for Children), maar ook andere relevante organisaties zoals de drinkwaterbedrijven over vervolgstappen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Renny wordt verwaarloosd in zorginstelling: ‘Onbeschrijflijk lijden’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Renny wordt verwaarloosd in zorginstelling: «Onbeschrijflijk lijden»», ««Zo wil niemand leven», zegt zorgexpert over verwaarloosde Renny» en «Zorgbestuurder erkent schrijnende situatie in eigen instelling: «Niet wat we willen»»?1 2 3
Klopt het dat meerdere cliënten zoals Renny niet de juiste zorg krijgen, aangezien uit het artikel blijkt dat de omstandigheden van Renny niet voldoen aan de norm die je mag verwachten en dit voor meer cliënten geldt? Om hoeveel cliënten binnen Sita gaat het?
Deelt u de angst dat de situatie van Renny geen unicum is en dit mogelijk ook speelt op andere locaties binnen deze organisatie en andere locaties in het land? Zo nee, waarom niet?
Aan hoeveel personen in Nederland kan op dit moment niet de juiste zorg geleverd worden?
Waarom is er geen opvolging gegeven aan het rapport door het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) uit 2019 waarin werd geconstateerd dat er sprake is van een noodsituatie? Wat is er sindsdien gebeurt om de situatie te verbeteren?
Hoeveel rapporten zoals die van Renny zijn er sinds 2019 geweest in Nederland? In hoeveel van deze gevallen is hier geen opvolging aan gegeven?
Zijn er meldingen gedaan bij de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, hoe zijn die opgevolgd?
Zijn er inspecteurs langsgeweest? Zo ja, wat waren hun conclusies?
Heeft de IGJ genoeg mensen en middelen om toezicht te houden op situaties zoals die van Renny?
Dat Appelsientje de frisdrankentaks ontwijkt door koemelk aan een product toe te voegen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Appelsientje ontwijkt suikertaks met truc: vleugje zuivel maakt sap belastingvrij»?1
Wat is uw reactie hierop?
Vindt u het wenselijk dat bedrijven zoals Appelsientje belasting ontwijken door melkpermeaat aan hun producten toe te voegen? Zo nee, waarom heeft u dan wetgeving gemaakt die dit mogelijk maakt?
Erkent u dat het toevoegen van koemelk aan andere dranken het kabinetsbeleid op het gebied van de eiwittransitie ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Heeft u signalen dat ook andere bedrijven de truc van Appelsientje zullen gaan overnemen? Zo ja, om hoeveel en om welke bedrijven gaat het?
Kunt u aangeven of het primaire doel van de limonadetaks is om een gezondere leefstijl te bevorderen of extra belastinginkomsten te genereren?
Als het doel is een gezonde leefstijl bevorderen, kunt u dan gemotiveerd duiden waarom suikerhoudende zuiveldranken zijn uitgezonderd van de heffing?
Als het doel is extra belastinginkomsten te genereren, waarom biedt u dan de mogelijkheid tot belastingontwijking via het toevoegen van zuivel?
Wat is de meest recente inschatting van de opbrengsten van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken? Hoeveel kan er naar schatting worden misgelopen als deze truc breder zal worden toegepast?
Wat is uw boodschap aan bedrijven zoals Appelsientje die door koemelk aan hun producten toe te voegen de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken ontwijken?
Deelt u de mening dat het beleid zo snel mogelijk moet worden aangepast om te voorkomen dat bedrijven belasting blijven ontwijken en de eiwittransitie blijvend wordt ondermijnd?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dezeloopholezo snel mogelijk wordt gedicht?
Wat gaat u ondertussen doen om te voorkomen dat andere bedrijven dit soort trucjes gaan toepassen en op welke termijn gaat u dat doen?
Wat bedoelt u met dat u de uitzondering in de suikertaks voor zuiveldranken onder de loep gaat nemen? Bedoelt u hiermee dat u de uitzondering voor koemelk zal gaan schrappen? Zo nee, waarom niet?
In het plenaire debat over het Gezond en Actief Leven Akkoord gaf u aan in september met een voorstel te komen voor een progressieve suikerbelasting op frisdranken. Schrapt u in dit voorstel ook meteen de uitzondering voor koemelk? Zo nee, waarom niet?
Voor veel mensen is het een als vanzelfsprekende aanname dat vruchtensappen in hun aard plantaardig zijn. Overweegt u met Appelsientje in gesprek te gaan om aan te geven dat het belangrijk is een duidelijke waarschuwing op de verpakking op te nemen, waarbij gewaarschuwd wordt dat het product niet langer geschikt is voor mensen met een lactose-intolerantie of die principieel kiezen voor plantaardige voeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op wijze?
Zijn er voorbeelden in ons omringende landen waarin zuivelproducten een fiscale voorkeursbehandeling krijgen ten opzichte van plantaardige producten? Zo nee, waarom is dat dan in Nederland wel het geval?
Kan melkpermeaat allergische reacties oproepen? Zo ja, bent u dan bereid het in wetgeving als allergeen te behandelen met een verplichte waarschuwing op producten waarin het verwerkt is? Zo nee, hoe zeker bent u daarvan en op grond van welke wetenschappelijke vaststelling?
Het bericht 'Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen' |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechter gefrustreerd: klinieken willen verward persoon niet opnemen»?1
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zelfs gevaarlijk zou zijn als de persoon in kwestie op straat zou komen te staan omdat er geen behandelplek voor hem kan worden gevonden?
Hoeveel vaker komt het voor dat mensen bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd op straat komen te staan, omdat er geen behandelplek voor hen beschikbaar is?
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de Wet zorg en dwang op dit punt niet werkt?2 In hoeverre is een wijziging van deze wet volgens u noodzakelijk om deze problematiek op te lossen?
Hoe reageert u op de uitspraken van de Rechtbank in Zutphen dat de verblijfsstatus en de daaraan gerelateerde financieringsproblemen als oorzaak worden genoemd voor de niet-plaatsing van de persoon in kwestie? Welke maatregelen zijn volgens u nodig om dit probleem op te lossen?
Wat zegt dit nu over het zorgstelsel dat een gevaarlijk persoon moeilijk te plaatsen is omdat een zorgaanbieder daar alleen maar last van heeft en dit financieel niet interessant is? Wat zegt dit over de gebrekkige aansluiting tussen onze stelsels van straf en zorg? Welke fundamentele veranderingen zijn daarin volgens u nodig?
In hoeverre heeft het feit dat het niet lukt een passende plek te vinden voor een persoon bij wie de rechtbank een zorgmachtiging heeft opgelegd te maken met tekortschietende budgetten en/of tarieven en doorgevoerde bezuinigingen?
Welke stappen worden er gezet om ervoor te zorgen dat de persoon in kwestie niet op straat komt te staan, maar alsnog een passende behandelplek krijgt?
Welke stappen worden er gezet om het bredere probleem van mensen die ondanks een zorgmachtiging niet kunnen worden geplaatst in een zorginstelling op te lossen?
Bent u bereid om deze vragen nog deze maand te beantwoorden, aangezien de persoon in kwestie begin april op straat dreigt te komen te staan?
De KNMG-gedragscode voor artsen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het correct dat de Minister voor Medische Zorg in haar recente beantwoording van 14 maart 2024 van schriftelijke vragen over de KNMG-gedragscode stelt dat ze niet met zekerheid («ja» of «nee») kan aangeven of een arts die «publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) de gezondheid niet (steeds meer) aantast en klimaat(verandering) dus geen bedreiging vormt voor de gezondheid van mensen» wel of niet in strijd handelt met de KNMG-gedragscode?
Nee, dit is geen correcte weergave. Ik heb in mijn eerdere antwoorden aangegeven dat het antwoord op deze vraag genuanceerd ligt omdat de omstandigheden van het geval van belang zijn. Ter verduidelijking wijs ik erop dat op grond van de KNMG-Gedragscode voor artsen als kernregel geldt dat een arts zich bewust is van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu en zich inzet voor een duurzame zorgsector en gezonde leefwereld. Van deze regel kan echter in een specifiek geval gemotiveerd afgeweken worden. Op voorhand kan ik niet aangeven in welke gevallen dat aan de orde kan zijn. Dat maakt dat ik ook niet op voorhand kan aangeven of een arts in strijd handelt met de KNMG-Gedragscode, louter vanwege het feit dat een arts publiekelijk te kennen geeft dat deze van mening is dat klimaat(verandering) de gezondheid niet (steeds meer) aantast en klimaat(verandering) dus geen bedreiging vormt voor de gezondheid van mensen.
Als de Minister voor Medische Zorg dit al niet met zekerheid kan aangeven, hoe kunnen artsen dan weten of ze met deze hierboven specifiek omschreven bewering wel of niet in strijd handelen met de KNMG-gedragscode?
De KNMG-Gedragscode biedt een leidraad voor professioneel handelen van artsen. Zoals opgenomen in de gedragscode1 zijn de daarin opgenomen regels normerend en richtinggevend van aard en verwoorden zij waar artsen voor staan. Artsen kunnen daarop terugvallen en de gedragscode als ruggensteun gebruiken. Als een arts zich niet aan een regel in de gedragscode kan houden wordt in de gedragscode zelf aangeraden om met een collega te overleggen. Besluit een arts om van een kernregel af te wijken, dan is het belangrijk dat deze dat besluit goed onderbouwt2. Daarmee wordt ook in de gedragscode zelf al aangegeven dat afwijken van de gedragscode mogelijk is. Het is de verantwoordelijkheid van de arts zelf om te beoordelen of er ruimte is af te wijken van de kernregel van de KNMG-gedragscode voor artsen.
Is deze onduidelijkheid niet in strijd met het «lex certa-beginsel» uit het recht? Met andere woorden, in strijd met het legaliteitsbeginsel dat voor iedereen duidelijk moet zijn welk handelen leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, alsmede welke sancties daarop kunnen volgen?
Nee, er is geen sprake van strijd met het lex certa-beginsel. Daarbij is van belang dat de KNMG-Gedragscode opgesteld is door de beroepsgroep van artsen en het dus om een vorm van zelfregulering gaat. Zelfregulering heeft niet dezelfde juridische status als wetgeving of rechterlijke uitspraken. De (tucht)rechter is niet verplicht om normen die uit zelfregulering voortkomen, toe te passen. Bovendien is de kernregel in de gedragscode mijns inziens niet onduidelijk. Hieruit blijkt namelijk duidelijk dat uitgangspunt van de kernregel is dat er een relatie bestaat tussen klimaatverandering en milieuvervuiling enerzijds en de menselijke gezondheid anderzijds. Op grond van de gedragscode wordt van een arts verwacht dat hij zich daarvan bewust is en zich inzet voor een gezonde leefwereld.
Hoe kunnen artsen zich nog langer vrij voelen hun mening te uiten, kritiek te geven en deel te nemen aan het professionele en publieke debat als voor hen niet duidelijk is of ze daarmee wel of niet handelen conform de KNMG-gedragscode en hiervoor door de inspectie dus in potentie wel of niet vervolgd kunnen worden?
Ook artsen hebben het recht op vrijheid van meningsuiting. Zoals gezegd biedt de gedragscode een leidraad voor het professioneel handelen van artsen. Een arts is verantwoordelijk voor het eigen handelen en kan daarop ook worden aangesproken3. Een arts kan van een kernregel afwijken, maar daarbij is het belangrijk dat de afwijking goed wordt onderbouwd. Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 onderneemt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) pas actie als een arts uitspraken doet die een gevaar voor de volksgezondheid opleveren. Artsen kunnen op de website van de IGJ lezen hoe de IGJ interventies inzet en welke maatregelen zij kan nemen5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De dalende vaccinatiegraad onder jonge kinderen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het NOS-bericht «Vaccinatiegraad onder kinderen in Den Haag nog nooit zo gevaarlijk laag» (nos.nl)?1
Ja.
Herkent u de zorgen uit het artikel over de fors dalende vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen? Zo ja, kunt u de ernst hiervan nader toelichten?
Ja, de huidige vaccinatiegraad is zorgelijk, zowel landelijk als in verschillende regio’s. De informatie over de vaccinatiegraad in Den Haag is afkomstig uit het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport dat het RIVM opmaakt. Dit rapport heb ik samen met mijn voortgangsbrief over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» op 29 juni jl.2 met uw Kamer gedeeld. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt, vooral daar waar clusters zijn van niet-gevaccineerde individuen.
Kan u ingaan op de verschillende risico's van de ziektes waarvoor het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) bestaat?
Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) beschermt tegen 13 ernstige infectieziekten. Deze ziekten hebben verschillende ziektebeelden en verschillende risico’s3. Infectieziekten kunnen ernstige gevolgen hebben. Zo kan kortademigheid of uitdroging optreden, maar ook hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging, chronische leverontsteking of kanker. Sommige ziekten kunnen levenslange gevolgen hebben (zoals Rodehond en Polio) of zelfs overlijden als gevolg hebben (zoals Meningokokkenziekte).
Acht u het verstandig dat u in uw gesprek met het NPO Radio1 journaal op donderdag 14 maart 2024 de door u genoemde ineffectiviteit van foldertjes van de overheid uit de covidpandemie, over een kam scheert met informatieverstrekking voor reguliere vaccinaties voor jonge kinderen? Zo ja, waarom denkt u dat het wantrouwen tegenover covidvaccins in een pandemie vergelijkbaar is met wantrouwen tegen vaccins voor ziekten als mazelen en polio, die we gelukkig al decennia niet of nauwelijks in Nederland hebben? Zo nee, kunt u een toelichting geven waarom de ontstane situatie rondom covidvaccins nu leidt tot uw conclusie dat de overheid maar beperkte invloed heeft op de algehele vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties»4 blijkt uit onderzoek dat, mede vanwege de COVID-19-vaccinatie, meer ouders vragen en twijfels hebben over vaccineren. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het RIVM dat er sprake is van een dalend vertrouwen in aanbevelingen van de overheid over vaccineren5. Dit zien we ook terug in de landen om ons heen. Van de COVID-pandemie hebben we geleerd dat het vertrouwen in artsen het hoogst is en dat mensen zich beter gehoord voelen door artsen dan door de overheid.
Wat betekent het dat u concludeert in bovengenoemd interview dat voorlichting en/of informatie vanuit de overheid niet of nauwelijks effect heeft op de vaccinatiebereidheid?
Voor verschillende mensen kunnen verschillende vormen van communicatie en informatie helpend zijn. Het is belangrijk om als overheid juiste en objectieve informatie beschikbaar te maken. Dit doen we via het RIVM. Ik zet mij dan ook in voor het beschikbaar en goed vindbaar maken van de juiste informatie, die zo goed mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte van de doelgroep. Daarnaast is voor een grote groep mensen de zorgverlener een belangrijke en betrouwbare bron van informatie. De overheid kan zorgverleners hierin ondersteunen.
Hoe ziet uw de rol van de overheid met betrekking tot het verhogen van de vaccinatiegraad?
Ik zet mij in op tien acties om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen. Zie hiervoor mijn brief over «Acties vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma»6. Ik vind vaccinatie van het grootste belang en zet mij ervoor in dat de juiste informatie vindbaar is en dat het communicatiemateriaal zodanig ontwikkeld wordt, dat het zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften van de doelgroep. Daarnaast ben ik van mening dat de overheid kan faciliteren om de mensen in het veld te ondersteunen zich zo goed mogelijk in te kunnen zetten voor het voorkomen van infectieziekten. Dit doe ik bijvoorbeeld middels de Vaccinatiealliantie. Ook is het van belang te beseffen dat iedere gemeente en zelfs iedere wijk iets anders vraagt (maatwerk). Hierbij past de beleidsvrijheid, die gemeenten nu hebben voor een lokale aanpak.
Wat gaat u concreet doen om (huis)artsen te ondersteunen om de vaccinatiegraad omhoog te stuwen?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u nog steeds achter uw schrijven in de Kamerbrief van 5 februari jl. dat een campagneweek of anderszins brede campagne een impuls zou kunnen geven aan het herstel van het vertrouwen in het RVP en het vergroten van de kennis?
We zien dat de dalende vaccinatiegraad meerdere oorzaken heeft: een dalend vertrouwen in de overheid, de preventieparadox en toename van het gebruik van sociale media en verspreiding van desinformatie. Allereerst zien we dat juist doordat vaccins zo goed werken en vele ziekten, waartegen gevaccineerd wordt, uit het straatbeeld zijn verdwenen, de noodzaak van vaccineren voor steeds meer mensen onduidelijk is. Daarnaast zien we dat mensen het meest vertrouwen hebben in hun zorgverlener. Daarom stimuleer ik JGZ-organisaties om zoveel mogelijk de wijken in te gaan om ouders en jeugdigen te bereiken. Ook ben ik verheugd over initiatieven van zorgverleners die zich online betrouwbare informatie over vaccinaties delen.
Bent u, gezien de laatste GGD-cijfers, bereid om haast te maken met een brede vaccinatiecampagne en voorlichting, en dit niet afhankelijk te maken van een nieuw kabinet? En bent u bereid de Kamer hier voor het zomerreces over te informeren?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de acties die ik in gang zet om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen7. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over de voortgang op de tien ingezette acties.
Het artikel ‘GGz Breburg wil verder met mentale gezondheidscentra, maar het systeem stokt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «GGz Breburg wil verder met mentale gezondheidscentra, maar het systeem stokt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verkennend gesprek binnen mentale gezondheidscentra zoals benoemd in het artikel een mooi instrument is als voorbeeld van passende zorg zoals in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afgesproken?
Ja, deze mening deel ik. In het verkennend gesprek wordt vanuit verschillende invalshoeken naar de persoon en zijn of haar hulpvraag gekeken. Op deze manier kan de persoon met professionals uit de ggz en het sociaal domein bespreken welke ondersteuning en/of zorg past bij de hulpvraag die hij of zij heeft. Hierdoor kan deze persoon sneller en effectiever naar passende zorg of ondersteuning worden toegeleid. Belangrijk om op te merken is dat het verkennend gesprek niet alleen kan leiden tot meer passende zorg, maar ook kan leiden tot een geschikt ondersteuningsaanbod vanuit het sociaal domein.
In hoeverre kunnen verkennende gesprekken via het ggz-kader en sociaal domein worden gefinancierd?
De inzet van ggz-professionals kan worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). In 2024 kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars gebruik maken van de reeds bestaande facultatieve prestatie in het zorgprestatiemodel. Hiervoor moeten zij een gezamenlijke aanvraag doen bij de NZa. Over het doen van deze aanvraag zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland.
Voor 2025 streef ik naar een aparte prestatie voor de inzet van ggz-professionals binnen het verkennend gesprek. Over de wijze waarop dit het beste vormgegeven kan worden ontvang ik op korte termijn advies van de NZa. Om de bekostiging per 2025 te regelen streef ik ernaar om zo snel mogelijk een aanwijzing aan de NZa voor te hangen bij beide Kamers.
De inzet van professionals uit het sociaal domein kan nu al worden bekostigd door gemeenten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Deelt u de mening dat deze gesprekken ook in 2024 plaats moeten kunnen vinden en er geen «gat ontstaat» dit jaar in dit goede initiatief? Klopt het dat IZA-transitiemiddelen niet in alle gevallen ingezet kunnen worden om verkennende gesprekken tijdelijk te financieren? Zo ja, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 zijn er voor 2024 (en verder) afspraken gemaakt over de bekostiging.
De transformatiemiddelen kunnen worden ingezet conform de aanwijzing2 van 9 oktober 2023 op grond van artikel 7 van de Wet marktordening gezondheidszorg inzake de prestatie impactvolle transformaties. Zoals ook is aangeven in de voorhangbrief aan uw Kamer over de prestatie impactvolle transformaties3 kunnen transformatiemiddelen worden ingezet voor de (incidentele) kosten van impactvolle transformaties in het kader van het IZA. Deze kunnen dus niet worden ingezet voor patiëntgebonden zorg, zoals de inzet van de ggz-professional in het verkennend gesprek. Patiëntgebonden zorg dient te worden gefinancierd uit de reguliere premiemiddelen. Over de kaders hiervoor zijn afspraken gemaakt in het IZA.
Partijen kunnen aanspraak maken op de transformatiemiddelen door een transformatieplan in te dienen bij de marktleidende zorgverzekeraar. De betreffende zorgverzekeraars beoordelen dit transformatieplan vervolgens aan de hand van het met alle IZA-partijen vastgestelde beoordelingskader4.
Bent u bereid de betrokken partijen op korte termijn tot spoed te manen te komen tot een passende oplossing zodat dit mooie initiatief voortgang kan vinden?
Ja. Om deze reden heb ik de bekostiging van het verkennend gesprek in 2024 ook al op bestuurlijk niveau besproken. Daarnaast span ik me maximaal in om – in overleg met de veldpartijen – zo snel mogelijk alle benodigde stappen te zetten voor de bekostiging met een aparte prestatie van de ggz-professional in het verkennend gesprek per 2025.
Bent u bereid deze vragen binnen 2 weken te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het artikel 'Toename commerciële verpleeghuizen zorgelijk' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Kent u dit bericht en zo ja, wat vindt u ervan?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en in de hiernavolgende beantwoording geef ik mijn reactie.
Deelt u de mening van de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) die deze stijging zorgelijk vindt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het aanbod van commerciële verpleeghuizen – getuige de groei in de afgelopen jaren – voorziet in een behoefte. Het aanbod levert tevens een bijdrage aan het beperken van de wachtlijsten. Om die reden vind ik de groei niet zorgelijk. Wel ben ik van mening dat ook bij deze instellingen de beschikbaarheid van de artsenfunctie goed geregeld moet zijn, voordat een dergelijke instelling besluit zich in een bepaalde wijk te vestigen. De zorg wordt bekostigd vanuit de Wlz. De medische zorg in deze instellingen wordt in de regel geleverd door de huisarts vanuit de Zvw. Aanvullend kan specifieke Wlz-behandeling door de specialist ouderengeneeskunde worden geleverd.
Bij het realiseren van dit soort initiatieven is het van belang dat partijen zoals instellingen, huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en zorgkantoren, met elkaar afspraken maken over de inrichting van de artsenfunctie. Daarmee kan worden voorkomen dat partijen verrast worden door een nieuwe groep (zware) cliënten/patiënten. Indien partijen tijdig met elkaar in gesprek gaan, is de kans groter dat zij in overleg met elkaar komen tot passende oplossingen.
Is bekend hoeveel ouderen in een commercieel verpleeghuis wonen met een verblijfsindicatie en zonder een verblijfsindicatie?
Binnen de Wlz wordt geregistreerd van welke leveringsvorm cliënten gebruik maken (intramuraal bekostigd op basis van ZZP, of via een VPT, MPT of pgb). Daarbij wordt niet geregistreerd wat de rechtsvorm is van de instelling die de zorg levert en is niet bekend of het commerciële instellingen betreft.
Deelt u de mening van de LHV die stelt dat de medische zorg in deze woonvormen niet altijd goed geregeld is?
Helaas blijkt het soms lastig om de medische zorg in deze woonvormen goed te regelen. Zoals eerder aangegeven wordt de medische zorg in deze instellingen geleverd door huisartsen. Ik realiseer me echter dat de medische zorg soms te complex is voor de huisarts, gezien de kwetsbare doelgroep in de woonvormen. In dat geval kan een huisarts de specifieke deskundigheid van de specialist ouderen
geneeskunde inroepen. Hierover dienen partijen als instellingen, huisarts, specialist ouderengeneeskunde en zorgkantoor tijdig afspraken te maken.
Om de totstandkoming van deze afspraken te stimuleren heb ik veldpartijen (LHV, Verenso, NVAVG, ActiZ, VGN en InEen) verzocht om onder leiding van ZN afspraken te maken over taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende beroepsgroepen. Deze afspraken worden vastgelegd in een convenant en regionaal geïmplementeerd.
Daarnaast ondersteun ik het programma medisch generalistische zorg in de regio van Vilans met een subsidie. Het betreft hier een driejarig programma waarbij in beeld gebracht wordt wat de knelpunten zijn rond de samenwerking en hoe deze opgelost kunnen worden. Ook is er de mogelijkheid om gebruik te maken van coaches in de regio die in samenspraak met alle betrokken partijen medische zorg tot stand kunnen brengen. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning die Vilans geleverd heeft in de regio Arnhem. Er is een werksessie met huisartsen, kleinschalige zorginstellingen en specialisten ouderengeneeskunde georganiseerd om de knelpunten en mogelijke oplossingen te inventariseren2. De conclusie van de bijeenkomst was dat er kansen liggen om de samenwerking tussen kleinschalige zorginstellingen, huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde te ontwikkelen. De inzet van specialisten ouderengeneeskunde en verpleegkundige specialisten wordt samen met meerdere kleinschalige zorginstellingen vormgegeven door onder meer unanieme samenwerkingsafspraken te maken over bijvoorbeeld stepped-care en triage.
Tot slot is er de visie eerste lijn, waarin partijen afspraken hebben gemaakt over de versterking van de eerste lijn. Hierin is opgenomen de rol en positie van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk te versterken.
Wat kan de huisarts doen als hij geconfronteerd wordt met een oudere die meer gespecialiseerde zorg nodig heeft dan de huisarts kan geven?
De huisarts kan van de instelling, waar de oudere verblijft, verlangen dat hij ondersteund wordt door bijvoorbeeld voldoende verplegend en verzorgend personeel en een adequate informatie- en patiëntoverdracht. Daarnaast biedt de Wlz de mogelijkheid om behandelaren in te zetten die geneeskundige zorg van specifiek medische, specifiek gedragswetenschappelijke of specifiek paramedische aard leveren. Een huisarts zou een specialist ouderengeneeskunde of een verpleegkundige specialist kunnen raadplegen. Ook kan bijvoorbeeld een specialist ouderengeneeskunde als medebehandelaar fungeren of zelfs (tijdelijk) als regiebehandelaar.
Klopt het dat ouderen die in een commercieel verpleeghuis wonen vaker en eerder in een ziekenhuis terechtkomen dan ouderen in een niet-commercieel verpleeghuis?
Binnen de Wlz wordt geregistreerd van welke leveringsvorm cliënten gebruik maken (intramuraal bekostigd op basis van ZZP, of via een VPT, MPT of pgb). Daarbij wordt niet geregistreerd wat de rechtsvorm is van de instelling die de zorg levert en is niet bekend of het een commerciële instelling betreft. Om die reden is mij niet bekend of cliënten vanuit een commercieel verpleeghuis vaker en eerder in een ziekenhuis terechtkomen.
Aan welke voorwaarden moet de medische zorg voldoen die in een commercieel verpleeghuis wordt geleverd?
Er is geen verschil tussen commerciële en overige verpleeghuizen in de voorwaarden waaraan de medische zorg moet voldoen. In beide gevallen wordt zorg geleverd zoals behandelaren deze plegen te bieden.
Ziet de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voldoende toe op de medische zorg die wordt geleverd in commerciële verpleeghuizen? Zo ja, wat zijn laatste bevindingen van de IGJ?
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van zorg die in verpleeghuizen wordt geleverd. Zij doet dit risico-gestuurd op basis van de grootste risico’s voor de kwaliteit en veiligheid. Hiervoor gebruikt de inspectie diverse informatie over de kwaliteit van de zorg, bijvoorbeeld via signalen en meldingen die worden gedaan. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen commerciële en overige verpleeghuizen. Het is voor de IGJ van belang dat de kwaliteit van de zorg in orde is.
Wat betreft de medische basiszorg voor Wlz-cliënten in met name kleinschalige woonvormen hebben de IGJ en de NZa in september 2022 hun zorgen geuit3. Zoals hierboven aangegeven, is naar aanleiding van deze beleidssignalering het programma medisch generalistische zorg in de regio gestart. Ook zijn veldpartijen gestart met het maken van afspraken over de taak- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen huisartsen, artsen verstandelijk gehandicapten en specialisten ouderengeneeskunde (zie vraag 4).
De uitzending van Radar d.d. 11 maart 2024 over te dure gehoorapparaten |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Heeft u de uitzending van Radar gezien? Zo ja wat vindt u hiervan?
Ik ben op de hoogte van de uitzending van RADAR over dure hoortoestellen. De situatie die in het item wordt weergegeven vind ik onwenselijk. Daarom vind ik het goed dat op dit moment door veldpartijen, waaronder branche organisaties, audiciens en zorgverzekeraars, gewerkt wordt aan het verbeteren van de kwaliteit van hoorzorg. Dit gebeurt onder andere vanuit het Verbetersignalement Perceptieve Slechthorendheid bij volwassenen – Onderweg naar passende hoorzorg1 (hierna verbetersignalement) vanuit het programma Zinnige Zorg van het Zorginstituut. Dit rapport is in december 2023 gepubliceerd.
Wat vindt u ervan dat commerciële hoorwinkels adviseren bij de aankoop van een medisch hulpmiddel?
De audicien levert zowel verzekerde, geprotocolleerde hoorzorg als onverzekerde «private» hoorzorg waarbij winstoogmerk een rol kan spelen. Daarbij is het aanbod van audicienbedrijven in Nederland groot en competitief, waardoor de consument uiteindelijk een ruim aanbod heeft aan hoortoestellen. Het is aan de audiciens om op de juiste manier te adviseren bij de aankoop van een hoorhulpmiddel. Hierbij maken ze gebruik van hun kennis in de hoorzorg. Het commerciële karakter van de sector mag er echter niet voor zorgen dat patiënten niet de meest passende hooroplossing krijgen. Het leveren van passende zorg moet het uitgangspunt zijn zoals vastgesteld in Hoorprotocol 2.0 (2020)2 van Stichting Protocol Hoorhulpmiddelen (SPHHM).
De verbeteracties uit het verbetersignalement onderschrijven dit. Ik vind het daarom belangrijk dat de betrokken partijen actief met deze acties aan de slag gaan.
Wat vindt u ervan dat partijen die middels het consensusdocument Hoorzorg 2017 verschillende afspraken hebben gemaakt over het systeem van hoortoestelverstrekking, die afspraken nog steeds niet zijn nagekomen?
Zorgvragers, -aanbieders en -verzekeraars hebben afspraken gemaakt over passende hoorzorg en dit vastgelegd in het consensusdocument Hoorzorg 2017. Als afspraken niet worden nagekomen vind ik dit spijtig.
De knelpunten in de hoorhulpmiddelenzorg spelen al geruime tijd. Dit is onder andere aanleiding voor de verbeterafspraken die zijn opgesteld in het verbetersignalement ten behoeve van het verbeteren van de hoortoestelverstrekking. Ik ondersteun dit rapport dan ook van harte.
In opvolging van het verbetersignalement faciliteert het Zorginstituut gesprekken in het veld en monitort zij de afspraken. Zo hebben partijen in de sector, middels het Hoorprotocol 2.0 toegezegd om aan 5 verbeterafspraken te werken in 2024 en 2025.
De aanbevelingen van het signalement laten zien dat er nog een slag te maken is binnen de hoorzorg. Ik heb er vertrouwen in dat dit verbetersignalement de urgentie hiertoe vergroot.
Wat kunt u of de zorgverzekeraars doen zodat afspraken wel worden nagekomen en mensen die een hoormiddel nodig hebben niet geadviseerd wordt een duurder – en niet noodzakelijk nodig – medisch hulpmiddel aan te schaffen?
Zorgverzekeraars sluiten ook aan bij de gesprekken die gefaciliteerd worden vanuit het Zorginstituut. Het is van belang dat een passend hoorhulpmiddel wordt voorgeschreven. Zoals het verbetersignalement aangeeft, is daarom betere informatievoorziening nodig over hoe de vergoedingssystematiek van hoortoestellen werkt. Ook het actueel houden van de landelijke hoortoestellendatabase is erg belangrijk omdat consumenten zo beter zicht hebben op welk hoorhulpmiddel uit de basisverzekering vergoed wordt. Hierin zie ik een rol voor de zorgverzekeraars. Het is dus aan de partijen in de hoorzorg zelf om met de verbeteringen aan de slag te gaan.
Wat vindt u van het signaal van het Zorginstituut dat toezicht op de kwaliteit van de zorg die door audiciens wordt geleverd ontbreekt?
Binnen de sector van audiciens staat zelfregulering voorop. Zo kunnen audiciens zich laten registreren in het audicien register. Deze is door de sector zelf ingesteld. Audiciens die in het register zijn opgenomen moeten aan een aantal eisen voldoen op het terrein van scholing, werkervaring en nascholing. Wanneer een audicien niet voldoet aan deze eisen, komt de registratie in het register te vervallen. Op deze wijze vindt regulering en toezicht vanuit de sector zelf plaats. Het aanmeten en verstrekken van hoortoestellen door audiciens en het verrichten van gehoormetingen voorafgaand hieraan vallen niet onder de reikwijdte van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Daarmee vallen deze handelingen voor zover ze opgenomen zijn in protocollen en richtlijnen ook niet onder de reikwijdte van het Register van het Zorginstituut.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt geen toezicht op de kwaliteit van zorg in de audicienspraktijk, omdat deze zorg niet onder de reikwijdte van de Wkkgz valt. Samen met het Zorginstituut en de IGJ wordt in het kader van het verbetersignalement onderzocht hoe het toezicht op hoorzorg waar nodig verder verbeterd kan worden.
Wat kunt u doen om het toezicht op de kwaliteit van zorg die audiciens leveren te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om met de zorgverzekeraars hierover in gesprek te gaan?
Het Zorginstituut is al met onder andere zorgverzekeraars in gesprek in het kader van het verbetersignalement. Ook zorgverzekeraars hebben namelijk een rol in het toewerken naar passende hoorzorg, bijvoorbeeld in het borgen van de kwaliteit en het verbeteren van de voorlichting. Het is van belang dat de partijen met elkaar in gesprek gaan en dat ik daarvan op de hoogte blijf. Ik zie daarom op dit moment geen reden om hierover apart in gesprek te gaan met zorgverzekeraars.
Het rapport ‘Eenzaam gesloten’ van Jason Bhugwandass |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het rapport «Eenzaam gesloten van Jason Bhugwandass over de ZIKOS afdelingen in de gesloten jeugdzorg» dat vandaag, 12 maart 2024, is gepresenteerd?
Ja.
Kunt u zich nog herinneren dat de omstreden jeugdinstelling Woodbrookers in het Friese Kortehemmen dicht zou gaan, nadat een schokkend rapport openbaar werd gemaakt waaruit bleek dat stelselmatig kinderen werden mishandeld?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat in de media opnieuw in een tweetal instellingen waar kinderen civielrechtelijk zijn geplaatst, vergelijkbare fundamentele rechten van kinderen, net als in de Woodbrookers, ernstig zijn geschonden?2
Ja.
Wat vindt u ervan, dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van de laatste bevindingen over wat er met kinderen gebeurt in de instellingen voor gesloten jeugdzorg, zo geschrokken is dat de aangesloten gemeenten er geen kinderen meer willen plaatsen?3
Het besluit om nu geen kinderen te plaatsen op de ZIKOS-locaties steun ik.
Wat vindt u ervan, dat Bart Tromp, docent en onderzoeker bij de Rijksuniversiteit Groningen maar ook kinderrechter, eerder al publiekelijk het besluit nam om kinderen niet meer te plaatsen in een instelling waar fundamentele rechten van kinderen en ouders worden geschonden?4
Het is aan de rechter om te beslissen op een verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp. Als een rechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleent, is het aan de instantie die de machtiging ten uitvoer brengt om te bepalen waar een kind wordt geplaatst. Dit is veelal een gecertificeerde instelling. Het komt zeer sporadisch voor dat een rechter in de beschikking concreet benoemt welke verblijfplaats binnen de grenzen van het verzochte een verleende machtiging (niet) is bedoeld. In de overwegingen van individuele rechters die daaraan ten grondslag liggen, kan ik niet treden.
Deelt u de mening dat met de nu beschikbare informatie over de ernstige tekortkomingen in de instellingen voor gesloten jeugdzorg, inmiddels niet meer kan worden gesproken van incidenten, maar dat er sprake is van een structureel probleem, dat hieruit bestaat dat bij gebrek aan voldoende gekwalificeerd personeel uit onmacht buitenwettelijke vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende maatregelen worden genomen?
Om te zorgen dat de gesloten jeugdhulp structureel beter wordt, hebben we afgesproken dat de instellingen in 2025 kleinschalig werken en dat we in 2030 zo dichtbij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn. Over hoe we dat willen bereiken staat in het Uitvoeringsplan af- en ombouw gesloten jeugdhulp ontvangen.5 De getuigenissen uit «Eenzaam gesloten» moeten ons aansporen met alle partijen een extra stap bij te zetten en de krachten te bundelen. In de brief die u gelijktijdig met deze antwoorden ontvangt ter voorbereiding van het debat op 28 maart staan de acties waarover ik met gemeenten en aanbieders voor de zomer bestuurlijke afspraken wil maken.
Als u dat niet vindt, welk antwoord heeft u dan op het structurele karakter van de tekortschietende zorg dat ontstaat door personeelsgebrek en onmacht om jongeren een veilige omgeving te bieden waar zij voor hun problemen kunnen worden behandeld?
Zoals hierboven genoemd moeten de getuigenissen uit «Eenzaam gesloten» ons aansporen met alle partijen een extra stap bij te zetten en de krachten te bundelen. In de brief die u gelijktijdig met deze antwoorden ontvangt ter voorbereiding van het debat op 28 maart staan de acties waarover ik met gemeenten en aanbieders voor de zomer bestuurlijke afspraken wil maken.
Is het openhouden van de instellingen nu nog aanvaardbaar gelet op de structurele schending van kinder- en mensen rechten die ermee gepaard gaan, gelet op het feit dat de regering eerder heeft besloten dat de gesloten jeugdzorg voor jongeren die zonder behandeling een risico voor zichzelf of hun omgeving vormen, moet worden afgebouwd en in 2030 volgens een kabinetsbesluit geen enkele jongere nog in de gesloten jeugdzorg moet zitten?
Op dit moment geldt voor de ZIKOS-locaties van beide instellingen een cliëntenstop. In de brief die de Tweede Kamer separaat ontvangt ter voorbereiding op het debat op 28 maart 2024 staat dat ik voornemens ben met gemeenten en aanbieders voor de zomer de afspraak te maken dat van de locaties gesloten jeugdhulp de locaties die voorheen een justitiële inrichting waren afgestoten moeten worden. Beide ZIKOS-locaties bevinden zich in dergelijke gebouwen.
Als u dat aanvaardbaar vindt, kunt u dan uitleggen hoe zich dat verhoudt met de verdragsrechtelijke taak van de overheid om kinderen juist te beschermen tegen mishandeling die zij in de instellingen ondergaan?
Ongerechtvaardigde of niet-toegestane vrijheidsbeperkende maatregelen zijn volstrekt af te keuren. Met het oog op een betere bescherming van jeugdigen in de gesloten jeugdhulp heb ik de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp opgesteld. Deze is sinds 1 januari 2024 van kracht en vormt de wettelijke basis voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de gesloten jeugdhulp. Uitgangspunt bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen is het «nee, tenzij-beginsel»: een vrijheidsbeperkende maatregel wordt niet toegepast tenzij er geen minder bezwarende alternatieven zijn, het proportioneel is en naar verwachting effectief. De wet is getoetst aan de Grondwet en internationale en Europeesrechtelijke verdragen, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
Als u nog steeds vindt dat het openhouden van de instellingen aanvaardbaar is, hoe wordt dan voorkomen dat nieuwe incidenten zich blijven voordoen?
Zoals hierboven verwoord vind ik dat de gebouwen van voormalige justitiële inrichtingen met voorrang afgestoten moeten worden. Daarover wil ik met gemeenten en aanbieders afspraken over maken. Voor de rest van de gesloten jeugdhulp werken we toe naar kleinschaligheid en dat vrijheidsbeperkende maatregelen steeds minder worden ingezet.
Is het juist dat ten tijde van het onderzoek naar de misstanden in de Woodbrookers, de Inspectie ook al Zikos op het oog had als een instelling waar de veiligheid van geplaatste jongeren niet was geborgd?
Ten tijde van de aandacht op Woodbrookers liep het toezicht van de inspectie op de gesloten jeugdhulp. Dit resulteerde op 29 februari 2024 in een Factsheet6. IHUB en Pactum, en daarmee de ZIKOS-afdelingen, waren onderdeel van dit toezicht.
Het toezicht naar de gesloten jeugdhulplocatievoorziening van iHUB ’t Anker op locatie Harreveld is in januari 2024 gepubliceerd.7 De ZIKOS afdelingen zijn bij dit toezicht betrokken. Specifiek voor de zeer intensieve kortdurende observatie en stabilisatie (ZIKOS) heeft de inspectie verbeterpunten benoemd over het insluiten van jongeren op hun kamer (overdag en in de nacht), over de inrichting van de Extra Beveiligde Kamer (EBK) en het ontbreken van toereikend behandelaanbod voor jongeren met psychiatrische problemen. Om dergelijke verbeterpunten adequaat te kunnen aanpakken, heeft de inspectie in dit rapport aangedrongen op lokale of landelijke besluitvorming rond het voortbestaan van de ZIKOS-afdeling. De inspectie heeft iHUB om een verbeterplan gevraagd, onder andere over het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen.
Het toezicht naar de gesloten jeugdhulp van Pactum, locatie Zetten is in februari 2024 gepubliceerd.8 De ZIKOS-afdeling is bij dit toezicht betrokken. De inspectie constateerde dat Pactum, locatie Zetten op een groot aantal onderdelen niet aan de Veldnormen terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen voldoet (waaronder kamerplaatsing) en dat hierop verbetering nodig is. De inspectie heeft ook Pactum om een verbeterplan gevraagd, onder andere over het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Ook in dit rapport dringt de inspectie aan op het op orde brengen van de randvoorwaarden om bijvoorbeeld het open laten van de kamerdeuren van jongeren mogelijk te maken.
Kort na het ontvangen van de signalen van een ervaringsdeskundige over de ZIKOS heeft de inspectie op 15 februari 2024 opnieuw toezicht uitgevoerd, dit keer specifiek bij de ZIKOS-afdelingen van iHUB en Pactum.9 Het toezicht naar de ZIKOS-afdelingen naar aanleiding van recente signalen is nog niet afgerond, daar werkt de IGJ nu hard aan. Tot de openbaarmaking van de inspectierapporten kan de IGJ niet verder ingaan op de bevindingen en het toezicht.
Is het juist dat de Inspectie niet heeft ingegrepen vanuit de overtuiging dat het belang van het gesloten kunnen plaatsen van kinderen, opweegt tegen de belangen van een kind dat door mishandeling in die instelling wordt gedupeerd?
Dit is niet juist. De inspectie constateert al jaren dat het aan passend aanbod voor deze kinderen ontbreekt. Dat de jeugd-ggz hier een grotere rol zou moeten spelen, dat er onvoldoende deskundig personeel is en er nog steeds te veel vrijheidsbeperkende maatregelen worden ingezet. De inspectie benoemde de complexiteit van problematiek en het gebrek aan alternatieven voor deze kinderen.
Op 29 februari 2924 heeft de Inspectie een Factsheet over het toezicht op de JeugdzorgPlus gepubliceerd.10 IHUB en Pactum, en daarmee de ZIKOS-afdelingen, waren onderdeel van dit toezicht. In dit thematisch toezicht heeft de inspectie de instellingen gevraagd een verbeterplan te maken. Een complicerende factor voor de instellingen is de onduidelijkheid over de continuïteit van de (afdelingen van de) instellingen en de vraag of en hoe de instellingen de doelgroep blijven bedienen. Dit wacht op regionale en/of landelijke besluitvorming.
Hoe kan het dat de Woodbrookers, die gelet op de geconstateerde tekortkoming publiekelijk aankondigde te zullen sluiten en met die aankondiging verdere interventies door de Inspectie en politieke druk om te sluiten weg wist te nemen, nooit is dichtgegaan en een doorstart heeft gemaakt onder een andere naam?
Jeugdhulp Friesland heeft in oktober 2023 aangegeven dat zij voornemens was per 1 juli 2024 de gesloten jeugdhulp bij de locatie de Woodbrookers te sluiten. De aanbieder gaf destijds aan dat te doen uit de door hen ervaren politieke wens om de afbouw van dergelijke locaties te versnellen. De Friese gemeenten hebben daarop als opdrachtgever voor de uitvoering van de Jeugdwet Jeugdhulp Friesland gemeld dat bij sluiting van deze gesloten jeugdhulpplekken Jeugdhulp Friesland voor voldoende «gesloten plekken» moet zorgen op een wijze die aansluit bij de huidige zienswijze op gesloten jeugdhulp en de wettelijke vereisten. Daar heeft Jeugdhulp Friesland gevolg aan gegeven. Dat gebeurt weliswaar op dezelfde locatie, maar niet meer in de gesloten setting die het was. Dus geen oude wijn in nieuwe zakken, maar een wezenlijk andere voorziening met voor een belangrijk deel nieuwe mensen. De gemeente Leeuwarden ziet daar nauw op toe.
Hoe verhoudt dit zich met het hiervoor bedoelde kabinetsbesluit?
De Friese gemeenten hebben Jeugdhulp Friesland gevraagd te zorgen voor voldoende «gesloten plekken» op een wijze die aansluit bij de huidige zienswijze. Dat houdt in kleinschalig en met zo mijn mogelijk vrijheidsbeperkende maatregelen. Dat past in het beleid om de gesloten jeugdhulp te transformeren naar kleinschalige georganiseerde voorzieningen en dat we in 2030 zo dichtbij mogelijk bij nul gesloten plaatsingen willen zijn.
Is nog te rechtvaardigen dat tot 2030 wordt gewacht met het beëindigen van deze hulp?
De doelstelling is dat we in 2030 zo dichtbij mogelijk nul gesloten plaatsingen zijn. Dat betekent niet dat we wachten tot die tijd met het sluiten van accommodaties gesloten jeugdhulp. Zoals hierboven vermeld wil ik voor de zomer afspraken maken met gemeenten en aanbieders over het sluiten van accommodaties.
Waarom vindt u nog steeds dat het opsluiten van kinderen een vorm van jeugdhulp is?
Het plaatsen van een jeugdige in een instelling voor gesloten jeugdhulp gebeurt om te voorkomen dat de jeugdige zich onttrekt of onttrokken wordt aan de noodzakelijke jeugdhulp. In het Factsheet van de IGJ staan verschillende voorbeelden waarin voor een (beperkte) groep jongeren met complexe problemen vrijheidsbeperking op maat nodig blijft om hen bescherming te kunnen bieden en/of ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.