Het gedogen van de verkoop van wiet via internet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Coffeeshop via omweg aan huis»?1
Ja.
Mogen coffeeshops via de in het bericht geschetste wijze cannabisproducten via internet verkopen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De verkoop van hennepproducten (al dan niet via tegoedbonnen) via internet is in strijd met het in Nederland geldende gedoogbeleid. In de Aanwijzing Opiumwet wordt uitdrukkelijk gesteld dat verkoop van hennepproducten alleen wordt gedoogd indien deze verkoop geschiedt vanuit een coffeeshop én indien men zich daarbij houdt aan de zogenaamde AHOJGI criteria (zoals het verbod op het maken van reclame, het verbod op de verkoop aan jeugdigen, het verbod op het in voorraad hebben en verkopen van harddrugs en de bepalingen over de omvang van leveranties en handelsvoorraad). De handhaving van de criteria vereist toezicht en dit toezicht kan niet worden uitgevoerd als de overdracht van het product plaatsvindt op andere locaties dan in coffeeshops en op andere wijze dan nu in een coffeeshop gebeurt. Zo is bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat diegene die de bon aankoopt, zoals in vraag 2 wordt bedoeld, jonger is dan 18 jaar. Door enkel en alleen aan de koper op de website te vragen «bent u jonger dan 18 jaar» wordt geenszins gegarandeerd dat hiervan ook sprake is. Voorts verbiedt artikel 3b van de Opiumwet elke openbaarmaking, ook via internet, welke erop gericht is de verkoop, aflevering of verstrekking van hennepproducten te bevorderen.
In hoeverre kan bij de verkoop van cannabisproducten via internet gecontroleerd worden op het voorkomen dat er tevens harddrugs worden verkocht en dat er verkoop aan minderjarigen plaatsvindt? In hoeverre kan daarbij gecontroleerd worden of er per transactie maximaal 5 gram wordt verkocht?
Zie antwoord vraag 2.
Schenden coffeeshops die via het genoemde internetkanaal cannabisproducten verkopen het reclameverbod zoals dat is opgenomen in de AHOJG-criteria? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het deelnemen van een coffeeshop aan het genoemde internetverkoopkanaal betekenen dat de desbetreffende coffeeshop niet langer gedoogd zal gaan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kan worden vastgesteld dat een coffeeshop zich aansluit bij de website Coffeeshopbon.nl en hennepproducten worden verkocht door middel van deze website, dan overtreedt de coffeeshop de gedoogcriteria en kan er sprake zijn van strafbaarheid op grond van artikel 3 van de Opiumwet. Ook kan de burgemeester dan besluiten tot het treffen van bestuurlijke maatregelen, zoals het intrekken van een vergunning of het sluiten van de coffeeshop.
Maakt het ten aanzien van het al dan niet verliezen van een gedoogvergunning door een coffeeshop uit of verkoop via internet indirect door middel van een zogenoemde coffeeshopbon plaatsvindt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Over welke mogelijkheden beschikken de justitiële autoriteiten om de verkoop van cannabis via internet aan te pakken? Worden deze mogelijkheden al aangewend?
Omdat bij drugshandel via het internet uiteindelijk altijd sprake is van handel in fysieke goederen (op locatie of per post), kan worden opgetreden op grond van de Opiumwet. Politie en OM beschikken verder over mogelijkheden om de verkoop van cannabis via internet aan te pakken, gelijk andere vormen van internetcriminaliteit. In het kader van het opsporingsbelang is het niet wenselijk hierover mededelingen te doen.
Is verkoop via internet en andere verkoopkanalen binnen het huidige gedoogbeleid en de huidige wetgeving voldoende controleerbaar? Zo nee, welke wijzigingen verwacht u dat nodig zijn op het gebied van de huidige wetgeving en/of het gedoogbeleid?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. De eerder genoemde gedoogcriteria en de toepasselijke bepalingen in de Opiumwet bieden voldoende mogelijkheden voor een adequate aanpak.
Nederlandse zelfmoordterroristen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanslagen Nederlanders in Irak en Syrië»?1
Ja.
Klopt het dat er Nederlandse jihadisten zijn die zich hebben ontwikkeld tot zelfmoordterroristen? Zo ja, om hoeveel personen gaat het in totaal, naast de reeds opgeblazen jihadisten?
Ja, zoals ik tijdens de presentatie van het Jaarverslag van de AIVD op 23 april jI. bekend gemaakt heb, hebben in het begin van dit jaar twee Nederlanders een zelfmoordaanslag gepleegd.
Hoeveel (dodelijke) slachtoffers zijn er bij deze aanslagen gevallen?
Ik kan om operationele redenen niet in het openbaar ingaan op zaken die de identiteit van de twee Nederlandse zelfmoordterroristen kunnen prijsgeven.
Hadden de genoemde zelfmoordterroristen een dubbele nationaliteit? Zo ja, welke andere nationaliteit(en) hadden zij?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u inmiddels bereid de zeer onverstandige bezuinigingen op de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst terug te draaien in het kader van het anti-terrorismebeleid? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar jihadgangers is een geprioriteerd onderzoek binnen de AIVD. Door middel van interne herprioritering is capaciteit vrijgemaakt voor dit onderzoek. Dit betekent dat er voor andere onderzoeken minder capaciteit beschikbaar is. Uw Kamer is hier onder andere per brief van 4 maartjl. over geïnformeerd (Kamerstuk 30 977, nr. 83). Over de invulling van de taakstelling is uw Kamer per brief van 22 november 2013 geïnformeerd (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 15).
In hoeverre wordt het dreigingsniveau verhoogd naar aanleiding van deze gevaarlijke ontwikkeling?
Het huidige dreigingsniveau is substantieel. Dat is het reeds op één na hoogste dreigingsniveau. Dit betekent dat de kans op een aanslag tegen Nederland reëel is. Verhoging van het dreigingsniveau naar het hoogste niveau kritiek» vindt plaats als er zeer sterke aanwijzingen zijn dat er een aanslag in Nederland zal plaatsvinden, zonder dat er een goed zicht bestaat op de dader(s), tijdstip en doelwit. Het bericht van de zelfmoordaanslagen in respectievelijk Syrië en Irak is zeer zorgelijk, omdat het laat zien hoe ver geradicaliseerde jihadisten bereid zijn te gaan om hun doel te bereiken, maar heeft geen directe invloed op het dreigingsniveau in Nederland.
Het gebruik door politie en justitie van kentekengegevens die vastgelegd zijn door een particulier bedrijf |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie plundert particuliere data»?1
Ja
Is het waar dat het bedrijf ARS Traffic & Transport Technology langs de Nederlandse snelwegen kentekens registreert en dat deze door politie en justitie opgevraagd worden voor opsporing en vervolging? Zo nee, wat is hier onjuist aan?
Ja, ARS T&TT registreert in opdracht van verschillende wegbeheerders kentekens langs Nederlandse (snel)wegen voor verkeers(management)doeleinden. Deze kentekens kunnen in strafrechtelijke onderzoeken worden gevorderd door de officier van justitie op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Er moet dan sprake zijn van een concrete verdenking voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en de gegevens moeten van belang zijn voor het onderzoek. De gegevens worden vervolgens verwerkt op grond van de Wet politiegegevens dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Op welke juridische basis legt ARS Traffic & Transport Technology deze gegevens vast? Is hier sprake van opslag van persoonsgegevens, waarvoor toestemming van de betrokkenen vereist is? Zo nee, waarom is hier geen sprake van opslag van persoonsgegevens?
Voertuigkentekens moeten in beginsel worden aangemerkt als persoonsgegevens. ARS T&TT handelt in opdracht van wegbeheerders die een publiekrechtelijke taak uitoefenen. Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) mogen die instellingen persoonsgegevens verwerken, waaronder vastleggen, mits dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak (artikel 8e WBP) en voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wanneer met toepassing van deze rechtvaardigingsgrond persoonsgegevens worden verwerkt, is het vragen van toestemming aan de betrokkene niet nodig.
Zijn er meer bedrijven die langs de openbare weg Automatic NumberPlate Recognition (ANPR) toepassen? Zo ja, welke bedrijven? Kunnen deze bedrijven een landelijk dekkend ANPR netwerk leveren? Hoe lang worden deze gegevens opgeslagen?
Ja, er zijn meerdere marktpartijen langs de openbare wegen die ANPR toepassen. Dit zijn voor Rijkswaterstaat (RWS) (inclusief de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW)), naast ARS T&TT, de partijen Connection Systems en Vialis. Deze partijen slaan variërend van een aantal dagen tot maximaal 15 werkweken (versleuteld) kentekens op.
Met de kentekenregistraties die plaatsvinden in opdracht van RWS en NDW kan geen landelijk dekkend netwerk worden geleverd. Bij RWS betreft het veelal kortstondige lokale en regionale projecten. NDW verzamelt wegverkeersgegevens over een netwerk van 6.000 km aan rijkswegen, provinciale wegen en doorgaande gemeentelijke wegen. Van alle NDW-meetlocaties is minder dan 10% uitgerust met ANPR-camera’s.
Welke andere technieken (zoals bluetooth- en wifitracking) worden breed ingezet langs de openbare weg voor het analyseren van vervoersstromen? Worden deze gegevens ook opgevraagd door politie en justitie?
Andere technieken die worden ingezet voor het inwinnen van verkeersgegevens voor verkeersmanagement zijn inductielussen in de weg, Bluetooth-metingen, Passive Infrared en GPS. Deze technieken werken niet met kentekenregistratie.
Deze gegevens kunnen, indien relevant voor het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van een concrete verdenking en met gebruikmaking van bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering, ook opgevraagd worden door politie en justitie.
Hoe vaak worden particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases door politie en justitie bevraagd? Hoe specifiek is deze bevraging in tijd en kenteken?
Het is niet aan te geven hoe vaak particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases worden bevraagd, omdat er bij de registratie geen onderscheid gemaakt wordt naar de bedrijven/diensten die camerabeelden opvragen.
Bent u op de hoogte van het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) over de verschillende vormen van analyse van verkeersstromen? Zo ja, hoe luidt dit ten aanzien van ANPR door particuliere bedrijven? Zo nee, bent u bereid het oordeel van het CBP te vragen?
Een oordeel van het CBP over ANPR-toepassingen is gevraagd middels de Reparatiewet Infrastructuur en Milieu 2014, die aan het CBP is voorgelegd voor advies. In dit wetsvoorstel worden de grondslagen voor het ANPR-gebruik verder verduidelijkt. Het voorstel strekt er onder meer toe om de doelen waarvoor kentekens mogen worden verwerkt concreter vast te leggen, te weten: het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en de veiligheid van het verkeer. In een algemene maatregel van bestuur worden de procedures die hiervoor gelden voor alle wegbeheerders op een uniforme wijze uitgewerkt.
Het CBP heeft op dat punt geen aanmerkingen. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advies.
Deelt u het oordeel dat een koppeling tussen particulier verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database met kentekengegevens informatie oplevert die als persoonsgegevens gekenmerkt kunnen worden? Mag een dergelijke koppeling gelegd worden door het particuliere bedrijf dat deze ANPR-data verzamelt, door Rijkswaterstaat of door opsporingsdiensten? Welke juridische waarborgen zijn er voor de privacy van betrokkenen?
Ja, een koppeling tussen verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database levert persoonsgegevens op.
RWS kan met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de WBP de verzamelde gegevens, na de voorgeschreven belangenafweging, verder verwerken voor andere doeleinden. De bedoelde koppeling voor specifieke doeleinden (bijv. verkeersonderzoeken) moet als een dergelijke verdere verwerking worden aangemerkt. Het particuliere bedrijf handelt in opdracht van RWS en voert zijn taken uit binnen de met RWS gemaakte afspraken.
Zo wordt met het bedrijf een bewerkersovereenkomst gesloten, is de verwerking gemeld bij de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en worden de gegevens niet langer bewaard dan voor het doel noodzakelijk. Registraties worden vooraf aangekondigd met een persbericht. Overigens heeft een ieder een inzagerecht op grond van de WBP. Tenslotte heeft RWS een privacystatement opgesteld dat op de website van RWS staat en voor elke weggebruiker toegankelijk is.
Politie en justitie kunnen in gevallen van concrete verdenkingen en met gebruikmaking van de bevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering zowel de oorspronkelijk verzamelde gegevens, als de verder verwerkte gegevens vorderen. De Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (WJSG) en de Wet Politiegegevens (WPG) bevatten de waarborgen voor de bescherming van deze gegevens.
Deelt u de mening dat met het gebruik door politie en justitie van particuliere ANPR-gegevens mogelijkheden voor het volgen van voertuigbewegingen bestaan die de mogelijkheden van de voorgestelde wijziging van het wetboek van strafvordering voor ANPR ver overtreffen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 is gezegd, kan ten behoeve van het oplossen van strafbare feiten informatie die in opdracht van RWS voor verkeersdoeleinden is vastgelegd door de officier van justitie worden gevorderd op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Het vorderen van de gegevens is slechts mogelijk voor zover sprake is van een concrete verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dit in het belang van het onderzoek is.
Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden waaronder de politie de door politiecamera’s vastgelegde ANPR-gegevens mag raadplegen indien het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) wordt aanvaard en in werking treedt. De gegevens mogen op grond van het in dat wetsvoorstel voorgestelde artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering geraadpleegd worden in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, ten behoeve van de opsporing van dat misdrijf.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van plenaire behandeling in tweede termijn van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) in de Tweede Kamer?
Ja
Misdrijven plegende Afghaanse diplomaat en de uitzending van PowNews d.d. 17 april 2014 |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is de berichtgeving «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrijuit» correct?1 Zo neen, wat is dan wel de juiste en volledige weergave van de gebeurtenissen?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) is gebleken dat een Afghaanse diplomaat in december 2013 betrokken was bij twee incidenten op dezelfde dag. Het eerste incident betreft een onenigheid in het verkeer waarbij woorden zijn gevallen tussen de diplomaat en een Nederlandse man. Hier is ook sprake geweest van een handgemeen. Het tweede incident vond op dezelfde dag plaats, op een andere locatie. De diplomaat heeft toen met zijn auto de weg geblokkeerd voor eerdergenoemde Nederlandse man en hij zou tegen de auto hebben geschopt. Beide partijen hebben aangifte gedaan van hetgeen deze dag is voorgevallen. De Afghaanse diplomaat heeft zich volgens het OM schuldig gemaakt aan mishandeling en vernieling. De diplomaat wordt niet vervolgd vanwege zijn diplomatieke status. De Nederlandse man wordt niet vervolgd omdat hij naar het oordeel van het OM handelde uit zelfverdediging.
Kent u de uitzending van PowNews d.d. 18 april 2014 en meer specifiek het gedeelte waarin de verslaggever wordt mishandeld?2
Ja
Waarom heeft u het gelaten bij het «op het matje roepen van de Afghaanse ambassadeur»? Waarom is de mishandelende en vernielende diplomaat niet uitgewezen?
Het ontbieden van de ambassadeur geldt in het diplomatieke verkeer reeds als een zeer zwaar middel. Het uitwijzen van een diplomaat (verklaren tot «persona non grata») is de uiterste sanctie die een ontvangend land ten opzichte van een diplomaat kan nemen. In dit geval was het gedrag van de betreffende diplomaat weliswaar volstrekt onacceptabel, maar kwalificeerde het niet voor het treffen van een dergelijke zichtbare en politiek beladen sanctie.
Buitenlandse Zaken heeft benadrukt, in een onderhoud met de ambassadeur op 30 januari jl., dat de geloofwaardigheid en daarmee het functioneren van de betreffende diplomaat vis-a-vis de Nederlandse autoriteiten is aangetast.
Hebt u op basis van artikel 32 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de immuniteit van de diplomaat op te heffen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen, een dergelijk verzoek is niet gedaan. Een verzoek om opheffing van immuniteit is niet meer aan de orde, gezien het feit dat het OM de zaak heeft geseponeerd, en gezien het feit dat betrokkene inmiddels Nederland heeft verlaten.
Hebt u op basis van artikel 31 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de diplomaat zelf te vervolgen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen. Het is niet aan Nederland om een dergelijk verzoek aan Afghanistan te doen. Ik ga er van uit dat de ambassadeur zijn autoriteiten heeft geïnformeerd over het gedrag van zijn medewerker. Voorts staat het Afghanistan vrij om de betreffende persoon te vervolgen indien dit volgens de lokale wetten mogelijk is en opportuun geacht wordt.
Kunt u verklaren waarom een misdrijven plegende diplomaat ervan afkomt met een berisping en iedere niet-diplomaat voor dezelfde misdrijven op zijn minst een forse geldboete opgelegd wordt?
Nederland heeft, conform het Verdrag van Wenen, geen rechtsmacht over diplomaten met een absolute immuniteit. Tegelijkertijd worden diplomaten geacht de regels en wetten van Nederland te respecteren. Wanneer dat niet het geval is maakt Nederland een afweging over eventueel te nemen maatregelen. In dit geval wordt betrokkene terug geroepen door de Afghaanse autoriteiten; dat is voor de betrokken diplomaat en zijn gezin een zware maatregel.
Wat heeft u inmiddels gedaan naar aanleiding van de beelden van de auto van dezelfde Afghaanse diplomaat toen die urenlang een invalidenparkeerplaats bezet hield? Heeft u hem zijn diplomatieke kenteken afgenomen? Zo neen, waarom niet?
De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Spelen de islamitische gevoeligheden enige rol bij de manier waarop u deze zaken hebt behandeld, zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd? Gaarne een toelichting.
Religie is in deze casus geen factor van overweging.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de toepassing van het beleid van de staat New York hier in Nederland, dat tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie door u aan de Kamer is toegezegd?
Aan de sanctie van het niet verlengen van de registratie van diplomatieke kentekens zoals deze in de VS wordt gebruikt, kleven de nodige bezwaren. Deze bezwaren zijn in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april is toegezonden) uiteengezet. Allereerst is van belang op te merken dat met het intrekken van een CD-plaat de onderliggende diplomatieke status van de betrokkene niet verandert. Ook zal het in de praktijk lastig zijn om kentekenplaten daadwerkelijk in te nemen. De Nederlandse wet- en regelgeving op dit terrein is anders opgezet dan bijvoorbeeld in de VS, waar diplomatieke kentekens ieder jaar verlengd moeten worden. Bovendien leidt het intrekken van CD-platen meteen tot effecten in de fiscale sfeer, die vervolgens weer inbreuk kunnen maken op verdragsverplichtingen onder het Verdrag van Wenen. Tot slot geldt dat het intrekken van bijzondere kentekens op gespannen voet staat met het eveneens in het Verdrag van Wenen vastgelegde beginsel van vrijheid van beweging. Dergelijke maatregelen kunnen onmiddellijk leiden tot tegenmaatregelen («reciprociteit») in het betreffende land ten aanzien van Nederlandse diplomaten.
Is dit onderzoek bijna gereed? Zo nee, gaat u er vaart achter zetten nu blijkt dat diplomaten zich nog steeds niets van de Nederlandse wet aantrekken?
Het onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden ingezet tegen geprivilegieerden die zich niet aan de Nederlandse wet houden, is inmiddels afgerond. In eerder genoemde brief van 23 april 2014 zijn de bevindingen van dit onderzoek beschreven.
De mishandeling van een gehandicapte bejaarde |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drie straatrovers slaan 71-jarige man uit scootmobiel»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw met betrekking tot de mishandeling van de gehandicapte bejaarde?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat er sprake is van een valse aangifte.
Klopt het dat de verdachten van deze beroving een Somalische achtergrond hebben? Zo ja, kunt u aangeven waarom Somaliërs bijna vijf keer vaker verdachte zijn van misdrijven dan autochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de daders van deze laffe daad reeds gepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat criminele vreemdelingen bij geweldsmisdrijven dienen te worden uitgezet? Zo neen, waarom niet?
Vreemdelingen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een misdrijf kunnen het rechtmatig verblijf verliezen. In dat geval krijgen ze een inreisverbod of worden ze ongewenst verklaard, en moeten ze Nederland direct aansluitend aan de celstraf verlaten. Als ze dat niet doen dan worden ze uitgezet.
Het bericht "Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de officier van justitie van het arrondissementsparket in Den Haag van 30 januari 2014 aan het Nederlandse slachtoffer?2
Ja.
Acht u het bewezen dat de Afghaanse diplomaat meerdere malen met zijn vuist geslagen heeft en schade veroorzaakt heeft aan de auto?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft deze zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er verschillende strafbare feiten zijn gepleegd. Deze kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling en vernieling. Buitenlandse Zaken heeft kennisgenomen van de conclusies van het OM.
Wanneer en op welke wijze heeft u de Afghaanse ambassade op de hoogte gesteld van de mening van de Nederlandse regering? Hoe luidt die mening?
Op 30 januari jl. is de Afghaanse ambassadeur ontboden. In dat gesprek is aangegeven dat:
Heeft de Nederlandse regering ook aan de Afghaanse ambassade gevraagd om de schade aan de auto te vergoeden? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u niet bereid bent om dit verzoek bij de Afghaanse ambassade neer te leggen, op welke wijze kan het Nederlandse slachtoffer dan zijn schade op de dader verhalen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Afgaanse ambassade van 31/12/2013, waarin de ambassade stelt dat alleen haar staflid aangevallen is en slachtoffer is van mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)(het Afghaanse staflid zou niet aangevallen hebben en niet geprovoceerd hebben)? Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de ambassade in afwachting was van een rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Wanneer is het rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken over dit incident uitgebracht en kunt u het rapport, dan wel de inhoud op hoofdlijnen, openbaar maken?
Buitenlandse Zaken heeft het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie op 30 januari jl. gedeeld met de Afghaanse ambassadeur, toen deze ontboden is op Buitenlandse zaken. De teneur van het rapport is weergegeven in het antwoord op de Kamervragen (vraag3 van de leden Helder en De Roon over dezelfde kwestie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2049).
Klopt het dat dezelfde diplomaat en een assistent van hem op 17 februari in PowNews betrapt werden op het langdurig parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats en daarvoor ook een bon uitgeschreven kregen?
In verband met de privacy van betrokkenen doen wij geen uitspraken over het aantal uitgeschreven en nog openstaande boetes in individuele gevallen. Enkele administratieve sancties die zijn uitgeschreven aan de Afghaanse delegatie, zijn op dit moment nog niet betaald. Buitenlandse Zaken heeft zoals gebruikelijk contact opgenomen met de ambassade over de betaling.
De betreffende diplomaat beschikte tot het moment van zijn vertrek uit Nederland over een taxfree tankpas. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich dat u in dezelfde uitzending van PowNews aankondigde contact op te laten nemen met de Afghaanse ambassade? Wanneer is dat gebeurd en met welke boodschap?
Ja. De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari jl. bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is.
Heeft de betreffende diplomaat de boete betaald en staan er nog steeds boetes open? Beschikt hij op dit moment over een tankpas om accijns en btw-vrij te kunnen tanken?
Zie antwoord vraag 9.
Van hoeveel diplomaten is na de aankondiging van januari 2014 dat zij geen tankpas meer zouden hebben bij openstaande schulden, hun tankpas ook daadwerkelijk afgenomen?
Tot heden zijn er nog geen tankpassen geblokkeerd. Ik heb in januari 2014 aangekondigd dat een van de elementen uit het plan van aanpak zal zijn het blokkeren van tankpassen. Deze maatregel, aangekondigd in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april jl. is toegezonden) is onderdeel van een nieuw werkproces, waarmee Buitenlandse Zaken structureler zal inzetten op betaling van verkeersboetes.
Om dit mogelijk te maken moeten onder andere het CJIB en Buitenlandse Zaken hun informatiesystemen over openstaande verkeersboetes op elkaar afstemmen. Het is de bedoeling dat in een nieuw op te zetten database (anders dan nu) de gegevens over openstaande verkeersboetes langdurig beschikbaar en dus opeisbaar blijven. Buitenlandse Zaken en het CJIB zijn deze nieuwe samenwerking aan het opzetten, en de verwachting is dat het nog zeker enige maanden zal duren voor deze geheel operationeel is.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de ambassadesecretaris in het AD-artikel dat »de 23-jarige Nederlander diplomaat S. [heeft] beledigd vanwege zijn geloof. Als zoiets in Afghanistan bekend wordt, kan de situatie escaleren. Ik hoop dat er dan niets gebeurt met de Nederlandse ambassade in Kaboel.», terwijl in de processen-verbaal, in het persbericht van de ambassade zelf, in de brief van de rechtbank, in het verslag van de getuige of waar dan ook geen sprake is van belediging vanwege het geloof, terwijl er nu wel met escalatie gedreigd wordt?
Bovenstaande uitspraak komt, indien deze gedaan is, geheel voor rekening van de desbetreffende persoon. De Afghaanse ambassade heeft aan Buitenlandse Zaken schriftelijk laten weten dat er geen sprake is van enige dreiging met escalatie, en dat de betreffende medewerker dergelijke uitspraken niet heeft gedaan. Ten aanzien van de vermeende belediging vanwege het geloof geldt dat Buitenlandse Zaken zich baseert op het gestelde in het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie. Daarin staat niets vermeld over een dergelijke belediging.
Bent u bereid om de ambassade uit te nodigen om aan te geven wanneer de diplomaat vanwege zijn geloof beledigd is of anders de uitspraak terug te nemen?
Indien een dergelijke belediging was geuit had de betrokken diplomaat dit kunnen melden aan de politie. De ambassadeur, in de gesprekken met Buitenlandse Zaken, heeft evenmin melding gemaakt van een dergelijke belediging. Daar waar zowel betrokkene als de ambassade ruimschoots gelegenheid hadden om een dergelijke belediging aanhangig te maken, zie ik het nut niet van een uitnodiging aan de ambassade om specifiek hierover te spreken.
KPMG en de mogelijke fraude bij de nieuwbouw van het hoofdkantoor |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Fraude bij nieuwbouw hoofdkantoor KPMG»?1
Ja.
Klopt het dat een dochtervennootschap van KPMG die het gebouw ontwikkelde in 2010 een onjuiste aangifte van vennootschapsbelasting heeft gedaan en dat KPMG-partner Jaap van Everdingen, die bestuurder bij de vennootschap was, om deze reden terugtreedt als partner bij KPMG?
Zoals het Openbaar Ministerie in zijn persbericht van 17 april 2014 heeft aangegeven, worden de joint venture – KPMG Gebouw Amstelveen II – en de projectontwikkelaar verdacht van het doen van onjuiste belastingaangiften over 2009 en 2010 en valsheid in geschrifte. Naast de genoemde onderneming en de projectontwikkelaar richt het onderzoek zich op een tweetal bestuurders van de onderneming. Gelet op het feit dat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daarover geen nadere mededelingen worden gedaan.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij deze mogelijke fraude?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat fraude in de accountancysector te vaak voorkomt en harder moet worden bestreden?
Onregelmatigheden bij accountantskantoren zijn zeer schadelijk voor het vertrouwen in de accountancysector en de financiële markten. Gezien de belangrijke functie die accountants in het maatschappelijke verkeer vervullen, moet hun integriteit boven alle twijfel verheven zijn. Zoals ik in antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven kan ik geen nadere mededelingen doen over het onderzoek dat ten aanzien van KPMG wordt gedaan. Gelet hierop kunnen ook geen mededelingen worden gedaan over een relatie met eventuele andere zaken.
In het kader van haar reguliere toezicht, besteedt de AFM aandacht aan het integriteitbeleid van accountantsorganisaties en de betrouwbaarheid van beleidsbepalers. Uit het toezicht van de AFM zal moeten blijken in hoeverre sprake is van structurele problemen bij bepaalde accountantsorganisaties en of verdere (handhaving)maatregelen nodig zijn.
Naast de vele wettelijke maatregelen die recentelijk zijn genomen c.q. aangekondigd ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle, is het bovenal noodzakelijk dat de sector zelf een cultuur- en gedragsomslag maakt om aan te tonen dat zij onafhankelijkheid, integriteit en kwaliteit van de accountantscontrole hoog in het vaandel heeft staan. Waar accountants en accountantsorganisaties toch in strijd met wet- en regelgeving handelen, zullen passende maatregelen worden getroffen op tuchtrechtelijk, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk terrein.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere fraudezaken van grote accountancy bedrijven en KPMG in het bijzonder (Vestia, Imtech, SNS Reaal en Ballast Nedam)? Bent u het ermee eens dat de hoeveelheid zaken duidelijk maakt dat het hier niet gaat om incidenten, maar om een structureel probleem? Zo ja, welke oplossingsrichtingen ziet u?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u deze zaak in het licht van uw antwoord op eerdere vragen dat er «binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel» is?2 Bent u het ermee eens dat er hierbij niet alleen op initiatieven vanuit de sector zelf mag worden geleund, maar ook moet worden gekeken naar strakkere wet- en regelgeving? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hierbij?
Bij de beantwoording van eerdere Kamervragen3 werd verwezen naar rapporten van de AFM waaruit blijkt dat de wettelijke controle door accountants in alle segmenten van de accountantsmarkt van onvoldoende kwaliteit is. In dat opzicht is er binnen de sector nog behoorlijk wat werk aan de winkel. De AFM ziet erop toe dat de betreffende accountantskantoren voldoende maatregelen treffen om de kwaliteit van de wettelijke controles te verbeteren. Recentelijk zijn ook verschillende maatregelen genomen om de onafhankelijkheid van de externe accountant te versterken en de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren, waaronder de scheiding van controle en advies, de verplichte kantoorroulatie en het toekennen van de bevoegdheid aan de AFM om kantoorspecifieke rapportages te publiceren. Daarnaast bevat de nieuwe Europese regelgeving voor de hervorming van de accountantsmarkt verschillende maatregelen ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle.
In de onderhavige casus lijkt het overigens niet zo zeer te gaan om problemen bij het uitvoeren van een wettelijke controle, maar om mogelijke strafbare handelingen van accountants die als zodanig de integriteit van de externe accountant en de accountantsorganisatie ernstig in twijfel kunnen brengen. De bestaande wet- en regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om dergelijke gevallen aan te pakken.
Mogelijk honderd nieuwe Syriëgangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Honderd mogelijke nieuwe Syriëgangers in de gaten gehouden»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het afgelopen jaar honderd potentiële jihadisten in de gaten zijn gehouden in negen zogenaamde «jihadgemeenten»?
Inmiddels zijn meer dan honderd uitreizigers naar Syrië vertrokken. De dreiging die uitgaat van jihadisten in Nederland, in het bijzonder van degenen die uitreizen naar Syrië en weer terugkeren, is het grootst in minder dan tien gemeenten. De AIVD maakt van elke naar Nederland teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek noodzakelijk en mogelijk is. Parallel hieraan initieert de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak op personen die een risico vormen. In de relevante gemeenten worden maatwerkinterventies afgesproken in multidisciplinaire casusoverleggen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Hoeveel van de genoemde honderd potentiële jihadisten vormen momenteel een concreet gevaar voor de staatsveiligheid en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de invoering van administratieve detentie in het kader van terrorismebestrijding een steviger maatregel is dan «het elkaars handje vasthouden», zoals de links-liberale burgemeester van Den Haag het noemt? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik eerder uw Kamer heb bericht, acht het Kabinet het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding, niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat -bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het OM over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten worden getroffen, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden.
Het bericht ‘Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Algemeen Christelijke Politiebond (ACP) ten aanzien van de implementatie van de Uitvoeringsregeling Protocol Geweld Tegen Politieambtenaren (GTPA) binnen de Nationale Politie?
De kritiek van de ACP is dat in de plannen van de nationale politie het vastgestelde protocol onvoldoende wordt geïmplementeerd. De ACP heeft naar aanleiding van het eigen onderzoek uit november 2013 een aantal aanbevelingen geformuleerd.
In de landelijke richtlijn aanpak geweld tegen politieambtenaren binnen de nationale politie heeft de korpschef het protocol van toepassing verklaard op de gehele politieorganisatie. Ten aanzien van de ACP aanbevelingen geldt, dat deze in het door mij gevoerde beleid passen. Met de politie en de vakorganisaties ben ik in gesprek over eventuele verdere maatregelen om de gevolgen van geweld, bedreiging en intimidatie te beperken, specifiek waar deze gevolgen hebben voor de privésfeer. In het najaar zal ik uw Kamer conform toezegging in mijn brief d.d. 11 april jl. informeren over de verdere aanpak.
Bent u voornemens om door middel van (een) GTPA-casemanager(s) méér ondersteuning te bieden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld? Zo ja, op welke wijze wordt dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van functies voor GTPA was in het verleden divers georganiseerd. Hierdoor is een vergelijking van de ingerichte capaciteit voor casemanagement in de oude en in de nieuwe situatie niet goed te maken.
De begeleiding voor medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld, waaronder de begeleiding door casemanagers, maakt deel uit van de totale zorglijn die wordt ingericht binnen de politieorganisatie (inrichting Veilig en Gezond Werken). Bij brief van 5 maart 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inrichting van de zorglijn2.
Binnen de HRM-kolom van de nationale politie is in totaal landelijk 29 fte beschikbaar voor casemanagers, coördinatoren/dossiervormers en schadebeoordelaars. Hiermee wordt een uniforme structuur ingericht. Voor de begeleiding door casemanagers is in de nieuwe formatie landelijk 12 fte beschikbaar (van de eerder genoemde 29 fte). Voor iedere politiemedewerker die te maken heeft gehad met GTPA is daarmee, indien de medewerker dat wenst, een casemanager beschikbaar in zijn of haar eenheid.
Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben leidinggevenden altijd een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overweging om een casemanager voor de GTPA aan te stellen? Welke criteria worden gehanteerd bij deze beslissing?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat landelijk slechts 12 fte beschikbaar is voor het aantal GTPA-casemanagers?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ten aanzien van de GTPA-casemanagers sprake is van capaciteitsreductie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, aangeven hoe met minder fte voor GTPA-casemanagers méér ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 5 ontkennend luidt, garanderen dat met 12 fte voldoende ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de nieuwe visie op Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) als landelijk kader voor IBT nieuwe stijl?
Het aantal trainingsuren van executieve medewerkers is in de periode 2013–2015 tijdelijk toegenomen van 32 uur naar gemiddeld 45 uur per jaar. Reden van toename is onder meer de training mentale kracht en de omscholing naar het nieuwe dienstwapen. Momenteel wordt gewerkt aan de uitrol van de Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT) nieuwe stijl. De training zal in de toekomst meer worden gericht op de praktijk. In de loop van 2015 zal ik beoordelen of het aantal trainingsuren toereikend is.
Bent u van mening dat met de uitbreiding van het aantal trainingsuren in de periode 2013–2015 van 32 uur naar gemiddeld 45 uur sprake is van een structurele uitbreiding? Wat kunnen de politieambtenaren verwachten aan trainingsuren ná 2015?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de oprichting van een speciaal fonds of het uitbreiden van het Reglement Stichting Waarborgfonds Politie om schade van politieambtenaren, zowel materieel als immaterieel, te verhalen?
De rechtspositie van de politie biedt in veel gevallen uitkomst voor compensatie van dienstgerelateerde schade van de individuele politieambtenaar. Het is staand beleid van de nationale politie om de schade op de dader te verhalen (zie ook mijn brief d.d. 13 januari 2013, Kamerstuknr. 28 684).
In 2006 is het waarborgfonds opgericht als aanvulling op de rechtspositionele voorzieningen. Het waarborgfonds fungeert als vangnet in geval schade ten gevolge van een dienstongeval of anderszins ten gevolge van de dienstuitoefening niet op een andere grond wordt vergoed en dit sociaal-maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar is.
Naar mijn oordeel is het bestaande instrumentarium afdoende om schade te verhalen.
Wat zijn de voorwaarden om op een proces-verbaal niet de naam van een politieambtenaar te vermelden maar alleen dienstnummers? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van een verruiming van deze voorwaarden?
Een aangifte of verklaring onder nummer moet in het strafproces ten goede komen aan de waarheidsvinding en mag niet afdoen aan het recht op een eerlijk proces van de verdachte(n). De politie zal daarom altijd eerst nagaan waarom een slachtoffer (deels) anoniem aangifte wil doen. Aspecten die een rol kunnen spelen bij het beoordelen of het slachtoffer gegronde redenen heeft voor het doen van een anonieme aangifte, zijn:
Het proces van aangifte onder nummer wordt op dit moment geëvalueerd door het WODC. Mogelijk vloeien hier verbeterpunten voor de werkwijze uit voort. In de loop van 2014 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u, vooruitlopend op het onderzoek dat de Politieacademie hiernaar gaat verrichten, de inrichting van een specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer?
Zoals ik in eerdergenoemde brief van 11 april jl. heb aangegeven, zal de politie via de medewerkersmonitor de aard en omvang van agressie en geweld gepleegd tegen politieagenten gaan monitoren. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen ervan voor medewerkers (eventueel verzuim of stress) en de ervaring van medewerkers met de afhandeling van incidenten.
De uitkomsten van het verdiepende casusonderzoek naar geweld, intimidatie en bedreiging in met name de privésfeer, dat in opdracht van de korpschef wordt uitgevoerd, worden na de zomer verwacht. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek beoordeel ik in hoeverre specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer nodig is.
In het najaar zal ik uw Kamer hierover informeren via de brief die ik in heb toegezegd over de verdere aanpak van geweld tegen politieagenten.
Een trust framework en eID |
|
Foort van Oosten (VVD), Perjan Moors (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de Qiy foundation, Mydex, Respect Trust Framework, Personal.com en andere, soortgelijke initiatieven?
Ja.
Wat is uw visie op dergelijke initiatieven die zich inzetten voor de ontwikkeling van een afsprakenstelsel («trust framework voor gewaarborgde digitale identiteit», «life management platforms», «personal data stores»), waar burgers controle hebben (o.a. inzicht hebben in, beschikken over en recht hebben op correcties) over persoonlijke gegevens? Deelt u de mening dat aan de hand hiervan relevante persoonsgegevens langs digitale weg ter hand gesteld zouden kunnen worden, zodanig dat de ontvanger mag vertrouwen op de juistheid van die gegevens? Wat is uw visie hierop? Wat is de betrokkenheid vanuit de Rijksoverheid? Zijn alle relevante ministeries aangehaakt?
De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Economische Zaken (EZ) volgen vanuit hun regierol op de e-overheid actief het ontstaan van genoemde vernieuwende vormen van dienstverlening. De overheid wil de informatiepositie van burgers versterken. In MijnOverheid is een voorziening gerealiseerd waarbij burgers, d.m.v. het invullen van een profiel, inzage krijgen in welke overheidsorganisaties gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) verstrekt krijgen. Onder coördinatie van BZK en EZ wordt voorts onderzocht of en hoe dit soort initiatieven kunnen bijdragen aan de kabinetsdoelstellingen zoals geformuleerd in visiebrief Digitale Overheid 2017 van 23 mei 2013.1 Dergelijke initiatieven kunnen mogelijk bijdragen aan de realisatie van de ambitie om burgers nog maar één keer gegevens aan de overheid te laten leveren en het realiseren van een inzage- en correctierecht. Hergebruik van reeds bekende en gevalideerde gegevens kan bovendien bijdragen aan een efficiëntere en kleinere overheid.
Een afsprakenstelsel waarin zowel publieke als private partijen participeren, kan een instrument zijn dat helpt bij het versterken van genoemde informatiepositie en het digitaal veilig en betrouwbaar delen van gegevens. In dat kader zijn BZK en EZ als publieke partijen betrokken bij de ontwikkeling van het Qiy framework. Het daadwerkelijk toepassen en deelnemen als overheid aan een dergelijk afsprakenstelsel is overigens een aparte beslissing die nog niet is genomen. Een belangrijke voorwaarde is dat dergelijke concepten moeten passen binnen wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van privacy.
In hoeverre past de ontwikkeling van deze diensten bij uw ambities ten aanzien van de zogeheten e-overheid, en meer in het bijzonder ten aanzien van het eID-stelsel, Digitaal 2017, e-Justice/e-CODEX, eHerkenning, e-Sense en Identiteit-op-orde? Op welke wijze worden al die initiatieven op elkaar afgestemd?
Het veilig elektronisch zakendoen, het makkelijk uitwisselen van informatie tussen diverse partijen, veilige identificatie en authenticatie, inzage in eigen gegevens, correctie en een betere afscherming van die gegevens om fouten en fraude tegen te gaan, vormen belangrijke pijlers onder verbetering van de digitale dienstverlening in 2017. Samen met eHerkenning (identificatie en authenticatie voor bedrijven) en DigiD (idem voor burgers), die in de toekomst geïntegreerd zullen worden tot één eID Stelsel, vormen zij de onderdelen van de zogenoemde generieke digitale basisinfrastructuur (GDI).2
Het is de bedoeling dat het eID Stelsel een publiek privaat stelsel wordt, waarbinnen burgers en bedrijven zowel publieke als private authenticatie-middelen gebruiken, waarmee ze veilig online zaken kunnen gaan doen met de overheid en ook het bedrijfsleven. Het eID Stelsel is straks een belangrijke randvoorwaarde voor initiatieven zoals Qiy, Mydex, Respect Trust Framework, Personal.com, etc. Dergelijke vertrouwensdiensten zijn complementair aan het eID Stelsel.
Ook op Europees niveau wordt er actie ondernomen. De nieuwe EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (COM(2012) 238 final)3 heeft de ambitie om grensoverschrijdend gebruik van elektronische identiteiten mogelijk te maken. Nederland zorgt ervoor dat elektronische identiteiten passen binnen de Europese initiatieven om te komen tot veilig digitaal berichtenverkeer tussen de lidstaten.
Gedurende de afstemmingsperiode is Nederland een actieve deelnemer in verschillende Europese projecten, zoals e-SENS (www.esens.eu). e-SENS is een overkoepelend proefproject dat Nederland de kans biedt om Europese standaarden te beproeven voor elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten. e-SENS consolideert de resultaten van eerdere grote Europese projecten, zoals e-CODEX (www.e-codex.eu) op het gebied van e-Justice. Deelname geeft Nederland belangrijke informatie om standaarden op organisatorisch, technisch en juridisch vlak in de Nederlandse realiteit in te bedden.
Zo zijn er in de Europese proefprojecten oplossingen gemaakt om de koppeling tussen identiteitsmiddelen en overheidsdiensten technisch mogelijk te maken. Het is de bedoeling dat deze oplossingen onderdeel gaan worden van het toekomstige eID Stelsel Nederland.
Welke functie zouden dergelijke diensten kunnen hebben in het voorkomen van (identiteits-)fraude? Hoe wordt gewaakt dat de privacy niet in het geding komt?
Genoemde initiatieven dienen te voldoen aan het privacykader dat de Wet bescherming persoonsgegevens stelt aan de verwerking van persoonsgegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is daarop toezichthouder. Indien de genoemde initiatieven aansluiten op het nog te ontwikkelen eID Stelsel, waarbij gebruik wordt gemaakt van middelen en voorzieningen met het juiste betrouwbaarheidsniveau voor de relevante dienst zal dat kunnen bijdragen aan een betere bescherming tegen Identiteitsfraude.
Welke rol (dataprovider, relying party, identity service provider en/of issuer) heeft u voor ogen voor de overheid bij deze initiatieven?
In een eventueel afsprakenstelsel of «trust framework» kan de overheid verschillende rollen vervullen. Enerzijds kan de overheid gegevens beschikbaar stellen (data provider), maar ook gebruik maken van beschikbaar gestelde gegevens (relying party). De overheid werkt op dit moment aan de ambitie om straks binnen het eID Stelsel op te treden als «identity service provider». Aan de precieze vormgeving van het eID wordt conform overleg met uw Kamer nog gewerkt. Tenslotte zal de overheid een toezichthoudende rol kunnen hebben.
Welke rol ziet u voor de overheid in het toezicht op een dergelijk stelsel en/of certificering/accreditatie/auditing van aanbieders in zo’n stelsel?
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is belast met het toezicht op een correcte verwerking van persoonsgegevens van burgers/consumenten binnen de kaders die de Wet bescherming persoonsgegevens daaraan stelt. Van wezenlijk belang voor de overheid bij afsprakenstelsels is dat het gaat om open, voor ieder toegankelijke stelsels en waarbij sprake is van onafhankelijk, effectief toezicht. Dat hoeft niet perse vanuit de overheid te zijn. Het kabinet heeft in haar e-privacybrief van 24 mei 20134 een aantal randvoorwaarden gesteld voor de bescherming van persoonsgegevens in de relatie klant-bedrijf. Daarmee kan het vertrouwen in het gebruik van online-diensten worden vergroot. Een van die voorwaarden is dat de gebruiker controle moet kunnen hebben over zijn persoonsgegevens en de aanwending daarvan.
Op dit moment wordt nader onderzocht hoe het toezicht op de betrouwbaarheid en integriteit van het eID Stelsel het beste vormgegeven kan worden. Een elektronisch identiteitstelsel kan enkel werken als men op dit stelsel kan en durft te vertrouwen. Het stelsel wordt als zodanig ingericht. Dat betekent dat normen, procedures bevoegdheden en dergelijke, die voor een veilig en vertrouwd functioneren noodzakelijk zijn, worden vastgelegd. Dat is het afsprakenstelsel. Partijen die toe willen treden tot dit afsprakenstelsel, zullen vooraf moeten aantonen dat zij zich aan de eisen kunnen en zullen houden. Om op het afsprakenstelsel te durven vertrouwen, zal er adequaat toezicht noodzakelijk zijn om te borgen dat eenieder zich aan die afspraken houdt. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor, van volledig staatstoezicht tot nagenoeg volledig privaatrechtelijk toezicht en alles wat daar tussen ligt. Een aantal zaken zal zeker onder toezicht van de overheid vallen, omdat dit zo door Europese regelgeving is voorgeschreven. Denk daarbij aan het toezicht op de gekwalificeerde handtekening en de zaken die op grond van de nieuwe EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (COM(2012) 238 final)5 door de overheid moet worden uitgeoefend. Omdat er juist in de marktsector zeer veel kennis en ervaring is op dit gebied, is het ook logisch die kennis en ervaring te benutten waar dat mogelijk is.
Is er nieuwe of gewijzigde wetgeving nodig voor de invoering en het gebruik van een dergelijk stelsel en zo ja, bent u van plan tijdig de benodigde wetgeving te bevorderen?
Op dit moment is nog niet duidelijk of nieuwe of gewijzigde wetgeving noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de invulling van een dergelijk afsprakenstelsel / «trust framework». Uiteraard zal ik indien nodig tijdig de benodigde wetgeving bevorderen.
Bent u van plan de adoptie van een trust framework in de markt te stimuleren en zo ja, hoe?
De overheid volgt met interesse de initiatieven in de particuliere sector op dit gebied en bekijkt welke waarde deze stelsels kunnen hebben mede voor overheidsdiensten. Zo zijn het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken bij de initiatieven van Qiy. Qiy ontwikkelt met een aantal andere bedrijven een concept waarin de controle van de persoonsgegevens door de gebruiker centraal staat. Dit is een interessant initiatief dat kan bijdragen aan de vergroting van het vertrouwen in het gebruik van online-diensten en daarmee de economische groei. In hoeverre adoptie in de markt gestimuleerd zal/kan worden is op dit moment nog niet duidelijk.
Online drugs kopen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Meer mensen kopen online drugs» en «Duitse verdachte internetmisdaad uitgeleverd»?1 2
Ja.
Was u al bekend met de stijging van het aantal drugsgebruikers dat via internet drugs aanschaft? Zo ja, over welke informatie beschikt u en wat heeft u daarmee gedaan?
Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) van het Trimbos-instituut geeft een goed beeld van de ontwikkelingen op de Nederlandse drugsmarkt. Via het DIMS-netwerk worden steeds vaker samples aangeleverd van middelen die via het internet zijn gekocht. Het gaat dan vooral om nieuwe psychoactieve stoffen (NPS).
In het kader van een Europees project (I-Trend) volgt het DIMS op nauwe voet de ontwikkelingen ten aanzien van de aan- en verkoop van drugs via internet. Het DIMS monitort diverse drugsgerelateerde fora. Ook daar is steeds vaker sprake van aankopen via internet.
Wat doet u om de gebruikers van drugs specifiek voor te lichten over de gevaren van de drugs die online gekocht worden?
Het Trimbos-instituut waarschuwt gericht voor de risico’s van het online kopen van drugs op diverse drugsgerelateerde fora. Naar aanleiding van de recente media-aandacht voor dit onderwerp, heeft het Trimbos-instituut op diverse fora een vraag van de week geplaatst, met als kernboodschap dat iemand nooit zeker kan weten of het middel dat is besteld ook daadwerkelijk is geleverd. Bepaalde middelen kunnen weliswaar kunnen worden getest, maar daarmee worden de risico’s nog niet weggenomen, temeer daar heel weinig bekend is over de effecten en risico’s van NPS (Nieuwe Psychoactieve Stoffen), ook op middellange en lange termijn.
Deelt u de mening dat de gezondheid van de gebruiker die via internet drugs aanschaft meer in gevaar is dan wanneer een gebruiker bij een dealer op straat koopt? Zo ja, wat betekent dit voor uw aanpak, waaronder de strafrechtelijke aanpak, van de verkoop van drugs via internet? Zo nee, waarom niet?
Een gebruiker loopt bij het kopen van drugs altijd een zeker risico. Het anonieme karakter van het internet verhoogt het risico op levering van een slecht of ander product dan door de koper is besteld. De opmars van illegale handel via het internet heeft er daarom onder meer toe geleid dat de digitale expertise van de opsporingsdiensten is uitgebreid. Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Zijn er nog andere online marktplaatsen dan Silk Road waar drugs te koop wordt aangeboden? Zo ja, worden op die sites ook andere, criminele diensten aangeboden zoals bij Silk Road het geval was? Zo nee, zijn die marktplaatsen er niet of weet u niet of die bestaan?
Het is bekend dat er naast het voormalige Silk Road ook andere online marktplaatsen zijn waar drugs te koop wordt aangeboden. Er bestaat geen onderzoek naar de omzet van deze online drugsverkooppunten, veelal betreft het anonieme, besloten netwerken waardoor het niet eenvoudig is om de omvang van de handel die zij bedrijven in kaart te brengen.
Kunt u inschatten hoe groot de omzet van deze online drugsverkooppunten is? Zo ja, hoe groot schat u de omzet in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse politie zicht op de mensen achter de online verkoopplaatsen voor drugs? Zo ja, hoe verloopt de opsporing en vervolging? Zo nee, waarom niet?
De opsporingsdiensten zijn bekend met de opmars van drugshandel via het internet en passen hun aanpak op deze ontwikkeling aan. In mijn beleidsreactie op het Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit van 13 maart 2013 heb ik onder meer aangegeven dat de digitale expertise van de opsporingsdiensten zal worden uitgebreid. In totaal zijn in het inrichtingsplan nationale politie daarom 743 fte belast met het werkterrein digitale expertise.
Cybercrime wordt, afhankelijk van de zwaarte van de zaak, opgepakt binnen een regionale of de landelijke eenheid. Binnen elke eenheid is in het inrichtingsplan een onderdeel Digitale Expertise ingericht welke intensief samenwerken en inzetbaar zijn voor alle politieprocessen. Het Team High Tech Crime van de landelijke eenheid werkt full time aan de aanpak van cybercrime. Dit team is de afgelopen jaren al fors uitgebreid en zal tot eind 2014 verder groeien naar 119 fte. Het Team High Tech Crime richt zich op de meest complexe en ondermijnende cybercrime-zaken waarvoor bijzondere digitale expertise vereist is. De overige zaken worden behandeld binnen de regionale eenheden van de politie.
De aankomende periode zal de focus komen te liggen op het verder professionaliseren van de eenheden op het gebied van cybercrime en digitale expertise. Hiermee wordt bewerkstelligd dat in elk opsporingsonderzoek de mogelijkheden van digitaal opsporen worden onderkend en benut.
Ook nu wordt het huidige instrumentarium al ingezet om dit relatief nieuwe criminele fenomeen aan te pakken. De politie voert regelmatig opsporingsonderzoeken uit naar drugshandel via het internet. Zo zijn de oprichters van de website Utopia in februari dit jaar gearresteerd. Eerder deze maand heeft de rechtbank in Rotterdam in een andere zaak twee verdachten veroordeeld tot 4 en 5 jaar gevangenisstraf wegens het handelen in drugs via de voormalige website Silk Road.
Omdat bij drugshandel via het internet uiteindelijk altijd sprake is van handel in fysieke goederen (op locatie of per post), kan worden opgetreden op grond van de Opiumwet. Politie en OM beschikken verder over mogelijkheden om de verkoop van cannabis via internet aan te pakken, gelijk andere vormen van internetcriminaliteit. In het kader van het opsporingsbelang is het niet wenselijk hierover mededelingen te doen.
Over welke mogelijkheden beschikt u om online marktplaatsen zoals Silk Road en de verkoop van drugs via internet terug te dringen? Welke van de genoemde mogelijkheden heeft u al gebruikt en met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 7.
Over welke mogelijkheden beschikt u om in internationaal verband of met buitenlandse samenwerking de opsporing en vervolging van online drugsverkoop aan te pakken? In hoeverre worden die mogelijkheden in de praktijk ook benut en wat zijn daarvan de resultaten?
Het huidige instrumentarium voor de opsporing en vervolging van drugshandel via het internet wordt ook ingezet bij bi- of multilaterale onderzoeken en strafzaken.
Daarnaast zijn en worden diverse initiatieven ontwikkeld om de internationale samenwerking op dit terrein te intensiveren. Zo is mede op initiatief van het Landelijk Parket in februari jl. een Europees project gestart om te kijken naar de mogelijkheden om de grensoverschrijdende aanpak van de online handel in illegale goederen verder uit te breiden. Naast Europol en Eurojust nemen een groot aantal lidstaten deel aan dit project. In Nederland zijn, afgezien van het OM, ook de Dienst Landelijke Recherche, de FIOD en de Belastingdienst betrokken. Eind mei heeft in ons land een eerste congres plaatsgevonden, waar 22 landen aan deelnamen en waar concrete operationele samenwerking op de agenda stond.
Op 18 november 2013 is uw Kamer per brief geïnformeerd over het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een toekomstig EU JBZ-beleidskader.3 In die brief is aangegeven dat het kabinet inzet op blijvende aandacht voor de bredere problematiek van het gebruik van internet voor criminele doeleinden, waaronder ook drugshandel via het internet. Omdat er al Europese initiatieven lopen en drugshandel via het internet daarnaast wordt meegenomen in de besprekingen over het nieuwe JBZ-beleidskader, zie ik vooralsnog geen aanleiding om dit onderwerp voor een komende JBZ-raad separaat te agenderen.
Bent u bereid om met uw Europese collega’s bovenstaande problematiek en aanpak daarvan ter hand te nemen en in een komende JBZ-raad aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat criminele meisjes een andere aanpak nodig hebben |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Criminele meisjes vereisen andere aanpak»?1
Ja.
Is het waar dat een op de vijf jeugdige delinquenten een meisje is? Hoeveel meisjes zitten op dit moment in detentie of krijgen een «Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen»(PIJ)-maatregel opgelegd? Hoeveel procent van de meisjes die met de politie in aanraking komen, belandt in detentie of krijgt een PIJ-maatregel opgelegd? Zijn deze percentages hetzelfde bij jongens? Zo nee, hoe is dit verschil te verklaren?
Het klopt dat circa één op de vijf jeugdige verdachten in een strafzaak een meisje is. In 2012 waren er 29.700 minderjarige verdachten geregistreerd, waarvan 6.690 meisjes2. Deze verhouding is de afgelopen jaren redelijk constant gebleken.
Van de jeugdigen die in een justitiële jeugdinrichting (JJI) verblijven, betreft het gemiddeld in 3% van de gevallen een meisje. Op peildatum 1 april 2014 zaten er 16 meisjes in detentie, waarvan 11 met een PIJ maatregel. Op deze peildatum was het aantal meisjes in een JJI 2,8% van de totale bezetting. Ook dit percentage door meisjes bezette plaatsen in verhouding tot het totaal aantal JJI-plaatsen is constant.
De cijfers met betrekking tot de instroom in een JJI laten zien dat in 2012 in totaal 1918 jeugdigen in een JJI zijn geplaatst op basis van preventieve hechtenis, jeugddetentie of een PIJ-maatregel. Van deze 1918 jeugdigen waren er 87 meisjes; dit is 4,5% van de totale instroom over het jaar 2012. Omdat meisjes gemiddeld korter in een JJI verblijven, is de instroom (4,5%) hoger dan de gemiddelde bezetting (3%).
Afgezet tegen het aantal verdachten komen meisjes verhoudingsgewijs dus minder vaak in een JJI terecht en krijgen minder vaak jeugddetentie of een PIJ-maatregel opgelegd dan jongens. Dat laat zich grotendeels verklaren door een verschil in de ernst van de gepleegde delicten3.
Is hier sprake van een nieuwe groep delinquenten, «de moeilijke meisjes», waar extra aandacht voor moet komen? Zo ja, op welke manier moet die extra aandacht vormgegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen indicaties dat er sprake is van een nieuwe of groeiende groep «moeilijke» meisjes. Uit de recent verschenen Monitor Jeugdcriminaliteit van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) blijkt dat het aantal jeugdige verdachten en het aantal jeugdige strafrechtelijke daders in de afgelopen jaren flink is gedaald, zowel onder jongens als meisjes4.
Geven meisjes zich meer dan jongens onder druk van hun psychische klachten over aan crimineel gedrag? Zo ja, waardoor komt dat?
Het klopt dat psychische klachten bij meisjes meer dan bij jongens zijn gerelateerd aan delictgedrag. Enkele jaren geleden heeft het WODC onderzoek gedaan naar delinquente meisjes5. Het onderzoek laat zien dat de risicofactoren voor delinquente jongens en delinquente meisjes elkaar in belangrijke mate overlappen. Wel hebben delinquente meisjes vaak meer problemen met name in de risicodomeinen eerdere hulpverlening, gedrags- en schoolproblemen en risicovol seksueel gedrag. Daarnaast kan bij delinquente meisjes sprake zijn van seksespecifieke risicofactoren die zich onder meer richten op de domeinen mentale gezondheid (angst en depressiviteit), seksueel gedrag en relaties en traumatische ervaringen daarin.
Deelt u de mening van universitair docent Slotboom dat criminele meisjes een andere aanpak nodig hebben omdat sprake is van «cruciale meisje-specifieke factoren»? Zo ja, op welke punten deelt u die mening en waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat meisjes een specifieke aanpak en bejegening vereisen. Dat komt onder meer tot uiting in het gegeven dat er binnen de sector JJI speciale afdelingen voor meisjes zijn. Die gescheiden plaatsing is ook in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen vastgelegd. Aan meisjes worden deels ook andere activiteiten en programma’s aangeboden dan aan jongens. Specifieke expertise in de opvang, opvoeding en behandeling van meisjes is op dit moment geconcentreerd in JJI De Heuvelrug in Zeist (18 plaatsen voor meisjes). Niet alleen in het programma aanbod wordt er onderscheid gemaakt, ook in de bejegening, aanpak en inzet van gedragsinterventies zijn er verschillen. Ook in het onderwijs wordt rekening gehouden met meisjes. Zo is in JJI de Heuvelrug de keuzerichting «zorg en welzijn» opnieuw ingevoerd, omdat deze onder meisjes populair is.
Deelt u de mening dat de veelgebruikte gezinsinterventie multisysteemtherapie niet zo effectief is als bij jongens? Welke interventie of behandeling stelt u voor om te voorkomen dat «moeilijke meisjes» (weer) crimineel gedrag gaan vertonen?
Het eerder genoemde WODC onderzoeksrapport laat juist zien dat met name de interventies die betrekking hebben op meerdere risicodomeinen, zoals multisysteemtherapie (MST), beter aansluiten op de problematiek van criminele meisjes. Dit vanwege het feit dat bij meisje vaker sprake is van een combinatie van meerdere risicofactoren dan bij jongens. Tevens richt MST zich op de eerder genoemde seksespecifieke risicofactoren bij meisjes. De JJI maakt verder voor meisjes ook gebruik van erkende gedragsinterventies zoals Agressieregulatie op maat, Sociale vaardigheden op maat, EMDR (traumaverwerking), creatieve therapie en cognitieve gedragstherapie.
Wat zijn de recidivecijfers bij meisjes? Wijken deze cijfers af van de recidivecijfers bij jongens?
De meest recente recidivecijfers6 (van strafzaken die zijn afgedaan in 2009) laten zien dat de algemene recidive na twee jaar onder mannelijke jeugdige daders 39,2% en onder vrouwelijke jeugdige daders 19,3% is. Dit betreffen de ruwe cijfers, niet gecorrigeerd voor verschuivingen in de samenstelling van de onderzoekspopulaties.
De ontslaggolf in de jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 140 jeugdzorghulpverleners hun baan bij Bureau Jeugdzorg Gelderland verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In algemene zin is het aannemelijk dat een vermindering van werkgelegenheid optreedt in de jeugdzorg. Dat geldt in het bijzonder bij de bureaus jeugdzorg, omdat per 1 januari 2015 een aantal wettelijke taken elders wordt belegd. In welke mate de vermindering van arbeidsplaatsen plaatsvindt is mede afhankelijk van de afspraken die regio’s/gemeenten maken met jeugdzorgaanbieders en bureaus jeugdzorg. Op dit moment zijn wij nog in overleg met BJZ Gelderland over het verminderen van de door hen gemelde frictiekosten. Het bestuurlijk overleg dat we met hen hebben gevoerd, geeft aanleiding om aan te nemen dat er in de Gelderse regio’s nog nadere stappen worden gezet.
Wij houden de arbeidsmarkteffecten van de decentralisatie van de jeugdzorg nauwlettend in de gaten. Dit doen wij onder andere met arbeidsmarkteffectrapportages die samen met sociale partners in de zorg worden opgesteld. In mei 2013 hebben wij uw Kamer de «Arbeidsmarkteffectrapportage Transitie Jeugdzorg» doen toekomen4. Op basis van indicatieve scenario’s is de inschatting in het rapport dat de werkgelegenheid in de jeugdzorg in 2017 ongeveer 4.000 fte (5.500 personen) tot ongeveer 7.600 fte (10.400 personen) lager ligt dan in 2011.
De cijfers zijn enigszins vergelijkbaar met de in het bericht genoemde aantallen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in het bericht wordt uitgegaan van ongeveer 30.000 medewerkers in de jeugdzorg. In de «Arbeidsmarkteffectrapportage Transitie Jeugd» wordt uitgegaan van 80.460 medewerkers die in 2011 taken verrichtten die thans gebundeld worden onder de Jeugdwet. Het gaat daarbij om 13.410 medewerkers in welzijn met jeugdigen als doelgroep, 26.240 medewerkers in de gehandicaptenzorg voor jeugd, 10.170 medewerkers in de jeugd-ggz en 30.640 medewerkers in de jeugdzorg.
Daarnaast is de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) ingesteld om gemeenten te adviseren bij de inkoop van jeugdhulp en organisaties te adviseren bij het doorvoeren van noodzakelijke herstructurering. Met deze maatregel beogen we dat het verlies aan werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt beperkt en het nieuwe stelsel een «zachte landing» krijgt. Ten slotte heeft het Kabinet onlangs overeenstemming bereikt met de fracties van VVD, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP om in 2015 € 60 miljoen extra beschikbaar te stellen voor een soepele overgang van de overheveling van de jeugdhulp naar gemeenten.
Wat is tevens uw reactie op het bericht dat er 5.100 tot 8.700 banen verdwijnen in de jeugdzorg? Is dit ook uw verwachting? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit en de continuïteit van jeugdzorg worden behouden wanneer er 5.100 tot 8.700 banen verdwijnen in de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De jeugdhulpverlening zal de komende jaren sterk veranderen en verbeteren waardoor het mogelijk wordt de fors gestegen uitgaven voor jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg terug te brengen. Gemeenten krijgen met de Jeugdwet beleidsvrijheid en individuele financiële verantwoordelijkheid. Zij kunnen de besparingen realiseren omdat:
Kunt u uitleggen waarom u de bezuinigingsagenda belangrijker vindt dan de banen van jeugdzorghulpverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment en voor de komende periode is niet bekend in welke mate en bij welke instelling er sprake is van ontslagen. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar.
Kunt u een overzicht sturen per regio, hoeveel jeugdzorghulpverleners al zijn ontslagen en hoeveel ontslagen de komende tijd verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
In geval van collectief ontslag moet een werkgever het ontslag niet alleen melden bij een vakbond, maar deze ook raadplegen. Het is aan instellingen en werknemers en hun vakbond om een sociaal plan af te sluiten.
Kunt u aangeven of bij alle zorgaanbieders waar ontslagen vallen, de vakbonden betrokken zijn voor een sociaal plan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het flankerend beleid zijn we, conform de motie Van Nispen/Kooiman5, in gesprek met Jeugdzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De sociale partners in de jeugdzorg, welzijn en kinderopvang hebben gezamenlijk een sectorplan ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierdoor is in 2014–2015 € 3,8 miljoen beschikbaar voor het deelplan jeugdzorg. Het gaat daarbij om:
In 2013–2016 stellen wij € 1,5 mln. beschikbaar aan sociale partners in de jeugdzorg voor het project «Zorg voor jeugd». Dit project stimuleert medewerkers en werkgevers in de jeugdzorg om in actie te komen en in te zetten op loopbaanontwikkeling en arbeidsmarktfitheid. Belangrijk onderdeel is de campagne «Doe mee in de nieuwe jeugdzorg».
Kunt u aangeven hoe dit van werk naar werk beleid eruit komt te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ons antwoord op vraag 6.
Gaat u maatregelen treffen om te voorkomen dat duizenden jeugdzorghulpverleners ontslagen worden, zodat zij behouden blijven voor de jeugdzorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie ons antwoord op vraag 2 en (de eerste) vraag 3.
Kunt u aangeven wat de consequenties van de duizenden ontslagen in de jeugdzorg zijn voor de zorg voor kinderen en gezinnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraak van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dat je bij zaken als opvangcentra voor verkrachte vrouwen kan afvragen of dat een taak is voor de overheid |
|
Henk van Gerven |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de opvang van verkrachte vrouwen op één lijn heeft gesteld met het stimuleren van de bijenteelt in Malawi en dat beide iets zijn voor filantropie? Kunt u invoelen wat deze uitspraak oproept bij hulpverleners betrokken bij de opvangcentra van verkrachte vrouwen?1
Met deze uitspraak heb ik de opvang van verkrachte vrouwen niet op één lijn willen stellen met het stimuleren van bijenteelt in Malawi. Met het convenant «Ruimte voor geven»2 d.d. 21 juni 2011 hebben de overheid en de sector filantropie afgesproken nauwer te gaan samenwerken. De genoemde voorbeelden illustreren juist het brede scala aan onderwerpen waarmee de overheid en de sector filantropie zich bezighouden en waar zij samenwerking kunnen zoeken.
Wat bedoelde de Staatssecretaris met de uitspraak «bij zaken als opvangcentra voor verkrachte vrouwen kun je je afvragen of dat een taak is voor de overheid»?2
De overheid heeft een brede verantwoordelijkheid voor de opvang van slachtoffers. Diverse verdragen, zoals het verdrag van Istanbul, maar ook de nieuwe EU richtlijn minimumnormen voor slachtoffers verplichten lidstaten om opvang te regelen voor slachtoffers van seksueel geweld. De overheid is verantwoordelijk voor het scheppen van de juiste randvoorwaarden, waar nodig voor de juiste wet- en regelgeving, waar nodig ook voor voldoende financiële middelen, maar óók voor wat betreft het eventueel betrekken en inzetten van (private) partijen en middelen.
Net als diverse andere vormen van slachtofferhulp zijn de Centra voor Seksueel Geweld (CSG) geïnitieerd door betrokken veldpartijen. Elk centrum is op een andere manier ingericht, maar alle bundelen zij de forensische, medische en psychosociale zorg aan slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase. Met het landelijk platform CSG’s wordt constructief overleg gevoerd om eventuele knelpunten te onderzoeken en te helpen oplossen. Zie ook antwoord op vraag 5 en 7.
Wat bedoelde de bewindspersoon specifiek met «bij zaken als»? Betekent dit dat zijn uitspraak zich ook uitstrekt naar andere vormen van zorg en opvang? Zo ja, kunt u aangeven welke vormen van zorg en/of opvang hij in gedachte had?
Zie antwoord op vraag 1.
Heeft het kabinet gezien deze uitspraak een voorliefde voor de vooroorlogse periode toen de zorg nog grotendeels in handen was van de kerk en andere weldoeners?
Nederland heeft een goed systeem van collectief gefinancierde zorg. Hiermee is zorg beschikbaar voor iedereen die dat nodig heeft. De regering is trots op dit zorgstelsel en is niet voornemens terug te keren naar een systeem van voor de Tweede Wereldoorlog, gelet op de bijdrage aan de gezondheid en het welzijn die door de zorg sindsdien is geboekt. Het feit dat goede collectieve zorg beschikbaar is, draagt bovendien bij aan een gevoel van zekerheid: gebeurt iets ernstigs dan is zorg beschikbaar. Dit neemt overigens niet weg dat we goed moeten kijken naar de kosten die gemaakt worden in de zorg. Niet om een einde te maken aan het solidaire systeem dat we nu hebben, maar juist om dat te behouden.
Door nauwere samenwerking met private partijen en/of particulier initiatief wordt meer expertise, kennis en kunde uit het veld betrokken om maatschappelijke problemen aan te pakken. Daarmee hoeft de overheid niet als enige verantwoordelijk te zijn voor de financiering van initiatieven als de CSG’s.
Is het wat u betreft wenselijk dat vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van een verkrachting in de toekomst weer afhankelijk worden van de eventuele goedheid van de kerk en andere weldoeners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beide vragen kan ik met nee beantwoorden. Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid om opvang te regelen voor slachtoffers van huiselijk geweld, die dat nodig hebben. In het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Wmo 2015 is dat ook expliciet vastgelegd. De VNG heeft aan mijn collega van VWS gemeld dat ook de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld een gemeentelijke verantwoordelijkheid is en dat daarover adequate afspraken worden gemaakt. Daarnaast zijn wij gezamenlijk met het Landelijk Platform CSG’s in gesprek over de bestuurlijke inbedding van en eventuele knelpunten in de financiering van deze centra. Uitgangspunt is dat de CSG’s worden bekostigd binnen de reguliere financieringsstromen van zorg en ondersteuning. Daarnaast willen goede samenwerking bevorderen tussen de CSG’s en gemeenten, politie en justitie. Wij zullen u over de voortgang hiervan berichten in de komende voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties (Gia), die ik naar verwachting voor de zomer van dit jaar naar uw Kamer zal sturen.
Is het wat u betreft een vooruitgang dat er sinds de Tweede Wereldoorlog een systeem is opgebouwd waarin mensen niet meer afhankelijk zijn van weldoeners maar zorg een recht is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het een kabinetsstandpunt dat zaken als opvangcentra voor verkrachte vrouwen in de toekomst mogelijk geen taak meer moet zijn van de overheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Is er overleg gevoerd met de verantwoordelijk bewindspersonen op het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voordat de Staatssecretaris deze uitspraak deed? Zo ja, is genoemde uitspraak daarmee ook een weergave van hun standpunt? Zo nee, staan de bewindspersonen van VWS achter deze uitspraak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen overleg gevoerd met de bewindspersonen van VWS over mijn uitspraak die in Het Financieel Dagblad staat opgetekend. Zoals u in mijn antwoord op vraag 1 hebt kunnen lezen was mijn uitspraak erop gericht om het brede scala aan onderwerpen te schetsen waarop ik de samenwerking zoek met private partijen en was deze uitspraak er niet op gericht om ter discussie te stellen óf de opvang van verkrachte vrouwen een taak is van de overheid.
Kunt u garanderen dat de opvang van verkrachte vrouwen een verantwoordelijkheid van de overheid blijft en dat dit op geen enkele wijze in handen komt van filantropische instellingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe moeten deze uitspraken van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geduid worden? Heeft de Staatssecretaris voor zijn beurt gesproken? Neemt de Staatssecretaris deze uitspraken in dat geval terug?
Zie antwoord op vraag 2, 5 en 7.
De uitspraken en antwoorden op vragen over een slachtoffer van identiteitsfraude |
|
Peter Oskam (CDA), Michiel van Nispen (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de afhandeling van de klachten van een van de beroemdste slachtoffers van identiteitsfraude, de heer Kowsoleea?1 Kent u de brief van 2 april 2014 van de advocaat van de heer Kowsoleea aan u, waarin de antwoorden op deze vragen apert onjuist worden genoemd?
Ja.
Blijft u bij uw antwoord dat u de Kamer juist en volledig heeft geïnformeerd op 4 juli 2013, toen een specifieke vraag is gesteld over de afhandeling van de klachten van deze meneer, waarop u heeft geantwoord dat er goede gesprekken waren met de advocaat van deze meneer en dat u de Kamer zou informeren over de conclusies?
Ja, mijn inzet is steeds gericht geweest om deze zaak op een redelijke en te rechtvaardigen wijze af te handelen. In dat verband heb ik opnieuw contact gezocht met de advocaat van betrokkene.
Waarom wordt nog steeds de indruk gewekt dat er gesprekken gaande zijn, terwijl de landsadvocaat al eind 2012 heeft laten weten dat er geen aanleiding wordt gezien om de mogelijkheden van een regeling te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt er voorts nog steeds gesteld dat het slachtoffer en zijn advocaat stukken moeten aanleveren, terwijl er al ordners vol met onderbouwing zijn aangeleverd en er al jaren geleden toezeggingen zijn gedaan, dankzij bemiddeling en in aanwezigheid van de Nationale ombudsman? Hoe is het mogelijk dat dit slachtoffer nu al jaren wacht op de hem toegezegde genoegdoening?
Uit het lijvige dossier met schadestaat dat namens betrokkene is aangeleverd blijkt onvoldoende de gestelde onrechtmatigheid in relatie tot het oorzakelijk verband. Daarom is betrokkene gevraagd om een (nadere) onderbouwing van de gestelde onrechtmatigheid en het causaal verband tussen het aan de Staat verweten handelen en de geclaimde schade.
Wat is uw reactie op het verwijt dat de heer Kowsoleea jarenlang willens en wetens aan het lijntje is gehouden door bij hem herhaaldelijk het vertrouwen te wekken dat aan hem een genoegdoening zou worden verleend, dat hij vervolgens opnieuw in de kou staat en dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd?
Ik zou graag zien dat deze zaak op korte termijn tot een oplossing komt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de overheid, waarvan vast staat dat deze in belangrijke mate verantwoordelijk is geweest voor het voortdurende leed van dit slachtoffer van identiteitsfraude, nu ook verantwoordelijk is voor een snelle oplossing? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kan deze nare kwestie worden opgelost? Bent u bereid er persoonlijk voor te zorgen dat er overleg komt met dit slachtoffer van identiteitsfraude en zijn advocaat zodat na al die jaren er een streep kan worden gezet onder dit dossier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Buurtvader Gestel: “Ik ga derde overvaller Deurne niet aangeven” |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buurtvader Gestel: «Ik ga derde overvaller Deurne niet aangeven»»?1
Ja.
Waarom is er in de dagen na de verklaring van buurtvader Abdellah Oualkaid op dinsdag 8 april jl. geen actie ondernomen in zijn richting, om zodoende de naam van de derde overvaller van juwelierszaak Goldies te achterhalen?
Het onderzoek naar de overval in Deurne – en daarmee ook het onderzoek naar alle mogelijke verdachten – is op dit moment nog niet afgerond. Over lopende onderzoeken doe ik geen mededelingen.
Deelt u de mening dat Abdellah Oualkaid met zijn uitspraken laat zien dat de integratie van Marokkanen mislukt is en dat er een parallelle samenleving naast de Nederlandse bestaat? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Nederland kent een pluriforme samenleving waar verschillende groepen mensen dicht op elkaar leven. Voor het merendeel geldt dat dit prima verloopt.
Bent u bereid om Abdellah Oualkaid op te laten pakken, aangezien hij een normale rechtsgang belemmert? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Marokkanen die geen Nederlanders meer vertrouwen, maar beter hun eventuele uitkering kunnen inleveren en vrijwillig op kunnen krassen naar Marokko? Zo neen, waarom niet?
Het fundamentele uitgangspunt van dit kabinet is dat iedereen deelneemt aan de samenleving en daartoe de mogelijkheid heeft. Iedereen heeft dan ook dezelfde rechten en plichten, en iedereen die voldoet aan de voorwaarden komt in aanmerking voor een uitkering op tenminste het bestaansminimum.
Het bericht ‘Fraude Marokkanen aangemoedigd’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fraude Marokkanen aangemoedigd»?1
Ja.
Is het waar dat het Euro Mediterraan Centrum voor Migratie en Ontwikkeling (Emcemo) Marokkaanse ouderen oproept hun Marokkaanse BSN-nummer niet af te geven aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja.
Keurt u deze oproep tot het niet voldoen aan de Nederlandse wet af?
Het kabinet staat voor de rechtmatige verstrekking van uitkeringen en het maximaal bestrijden van fraude. Dat is van belang voor het behoud van draagvlak voor het sociale stelsel. Van burgers kan worden verlangd dat zij meewerken aan onderzoek naar de rechtmatigheid van hun uitkering en daarvoor gegevens aanleveren.
De SVB doet in dit verband breed onderzoek naar de rechtmatigheid van AIO-uitkeringen. Het CIN-nummer vormt een onderdeel van het totaal aan informatie dat de SVB in het kader van het onderzoek heeft uitgevraagd.
De gevraagde gegevens zijn noodzakelijk om te bepalen of er nader onderzoek moet plaatsvinden. Een uitzondering hierop vormt het CIN-nummer. Omdat de SVB het nummer pas gebruikt bij een eventueel vervolgonderzoek in Marokko heeft zij geoordeeld dat het niet correct was om het in dit stadium van het onderzoek aan iedereen te vragen. Mensen aan wie het nummer nu gevraagd is, hoeven het niet meer mee te sturen. Indien het CIN-nummer al is aangeleverd, zal dit worden vernietigd.
In deze fase heeft het ontbreken van het CIN-nummer geen gevolgen voor het onderzoek. Het onderzoek zal dan ook voortgaan. Mogelijk zal op basis van de beschikbare gegevens vervolgonderzoek in Marokko moeten plaatsvinden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek is het CIN-nummer een noodzakelijk gegeven. In dat geval zal de SVB het nummer alsnog vragen en is de AIO-gerechtigde ook gehouden aan levering.
Hieruit volgt dat betrokkenen die in dit stadium van het onderzoek hun CIN-nummer niet overleggen met hun handelen de Wet werk en bijstand (WWB) niet overtreden. Emcemo overtreedt met de oproep geen wettelijke bepaling.
Wanneer Marokkaanse ouderen gehoor geven aan deze oproep, overtreden ze dan de wet? Overtreedt het Emcemo de wet door deze oproep te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn in uw ogen de consequenties van het niet afgeven van het Marokkaanse BSN-nummer voor het al dan niet opsporen van fraude?
Zie antwoord vraag 3.
De Inspectie SZW geeft in haar jaarverslag aan dat meer dan 1% van de gelden, die naar ouderen gaan die een aanvulling krijgen op hun AOW, omdat ze onvoldoende AOW rechten hebben opgebouwd in Nederland, niet kan worden verantwoord; komt dit doordat betrokkenen niet meewerken aan onderzoek?2
Het percentage waar naar wordt verwezen heeft betrekking op het proces van vaststelling door de SVB en houdt geen verband met de medewerking van rechthebbenden bij onderzoek.
Wat zijn de consequenties voor betrokkenen als zij hun Marokkaanse BSN-nummer niet afgeven en daarmee mogelijk fraudeonderzoek frustreren?
Indien in het kader van een uit te voeren vervolgonderzoek in Marokko het CIN-nummer alsnog uitgevraagd wordt, dienen betrokkenen dit te leveren. De WWB voorziet in mogelijkheden om de uitkering op te schorten en te beëindigen indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, en hem dit te verwijten valt. Hier wordt van geval tot geval door de uitvoerders, in casu gemeenten en de SVB, over geoordeeld.
Hoe gaat u voorkomen dat Emcemo een soortgelijke oproep in de toekomst herhaalt?
Wij kunnen niet garanderen dat Emcemo of andere partijen zich in de toekomst van soortgelijke oproepen onthouden, maar zetten in op het op constructieve wijze voeren van een toekomstige dialoog.
De onrust onder het gevangenispersoneel |
|
Nine Kooiman , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Abvakabo FNV dat er al 300 klachten zijn binnengekomen van het gevangenispersoneel over onder andere personeelstekort, intimidatie en geweldsincidenten?1
De hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is in een eerder overleg met de bonden op de hoogte gebracht van de website «Meld misstanden anoniem». Tussen de bonden en de bestuurder is toen afgesproken dat de resultaten van de meldingen voor een overleg tussen de bonden en de hoofddirecteur geagendeerd zouden worden. Ik kan nu alleen constateren dat de bonden dat overleg daarover niet hebben willen afwachten en de zaak in de publiciteit hebben gebracht.
Begin april heeft de hoofddirecteur van DJI een afspraak met de bonden gemaakt dat zij de klachten die zijn ontvangen naar aanleiding van de website geanonimiseerd aanleveren, zodat de bestuurder duiding kan geven aan de cijfers. Justitievakbond Juvox is bereid geweest – zonder de anonimiteit in gevaar te brengen – de bij de vakbonden gemelde misstanden te bespreken met de hoofddirecteur van DJI. De overige bonden hebben deze bereidheid niet betoond.
De klachten die zijn ingediend bij de bonden worden door de hoofddirecteur van DJI als een belangrijk signaal gezien en hij zal maatregelen treffen als de (geanonimiseerde) klachten hiertoe aanleiding geven. Overigens is bij de lancering van de website «Meld misstanden anoniem» door de bonden, namens de hoofddirecteur van DJI een mail verstuurd aan alle personeelsleden, waarin het personeel wordt gevraagd onduidelijkheden, bezwaren of klachten eerst of ook bij de leidinggevende te melden. Zo worden eventuele problemen snel zichtbaar en bespreekbaar. Ook kan direct uitleg worden gegeven en kunnen indien nodig maatregelen worden genomen.
De bonden trekken uit de klachten onder meer de conclusie dat er sprake is van een personeelstekort. Ik herken het probleem van een personeelstekort bij DJI niet. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 27 maart jl. over het gevangeniswezen aan uw Kamer heb gemeld, zijn er op dit moment meer DJI-medewerkers dan gedetineerden. Op 1 april 2014 werkten er 9964 fte binnen het gevangeniswezen. Er waren op die datum 9643 gedetineerden. Van de 9964 fte hebben 7819 mensen een substantieel bezwarende functie. Zij hebben contact met gedetineerden. Onder deze groep vallen onder meer de piw’ers, bewaarders en medewerkers arbeid.
De bestuurder van DJI organiseert samen met de medezeggenschap bijeenkomsten voor het personeel. Zo zijn er bijeenkomsten geweest over het thema werkdruk en het thema integriteit. Vanuit de organisatie is dus aandacht voor deze onderwerpen en wordt gezamenlijk opgetrokken met de medezeggenschap.
De commissie Van Werk Naar Werk van de medezeggenschap heeft een ronde gemaakt langs alle inrichtingen om vragen te verzamelen over het Van Werk Naar Werk-beleid. Deze zijn in de vorm van verslagen aangeboden aan de directie Gevangeniswezen van DJI. Door de directie zijn alle vragen beantwoord in een overleg met de medezeggenschap.
Het beeld dat sprake zou zijn van intimidatie vanuit het management van DJI herken ik niet. Door de directie van DJI wordt wel zakelijker gestuurd. Een strakke financiële discipline is noodzakelijk om de opgelegde taakstellingen te kunnen behalen. Zo stuurt het management, meer dan voorheen en binnen de bestaande regelgeving, op onder meer het verminderen van (beter betaald) overwerk en het draaien van onregelmatige diensten. Dit heeft echter niets te maken met intimidatie of een angst- en afrekencultuur.
Bij de implementatie van het Masterplan DJI staat de borging van de veiligheid voorop. DJI monitort eventuele bijzonderheden in het kader van veiligheid binnen inrichtingen en neemt daar waar nodig actie. Uit de cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat er een daling is van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel. Er waren in 2013 7,2 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling per 100 bezette cellen, terwijl dit in 2012 nog 7,7 en in 2011 8,8 per 100 bezette cellen was. Voor de geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geldt dat het er in 2013 3,8 per 100 bezette cellen waren, in 2012 4,4 en in 2011 5,4 per 100 bezette cellen. Op basis van de geregistreerde aantallen geweldsincidenten tijdens de eerste vier maanden van dit jaar, namelijk 1,8 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en 0,8 geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel (beide aantallen per 100 bezette cellen) is geen trendbreuk met eerdere jaren waargenomen en lijkt de daling zich door te zetten. De directie Gevangeniswezen volgt de ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten nauwlettend. Ik ben me er van bewust dat personeelsleden zich, ondanks de daling van het aantal geregistreerde geweldsincidenten van de afgelopen jaren, onveilig kunnen voelen. Met de implementatie van het Masterplan DJI worden immers ingrijpende maatregelen genomen die ook direct het personeel raken.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de GOR Gevangeniswezen naar aanleiding van de zogenaamde Breukelennotitie?2
Conform mijn eerdere toezeggingen tijdens het Algemeen Overleg over het Masterplan DJI van 29 januari jl. en het Algemeen Overleg over het gevangeniswezen op 27 maart jl. zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over de voortgang van de implementatie van het Masterplan DJI en de aanvullende financiële problematiek. Met deze brief zullen de bovenstaande vragen worden beantwoord.
Wat is uw reactie op de brandbrief die door het gevangenispersoneel in het noorden is geschreven aan de gevangenisdirecteuren in verband met hun zorgen over de extra bezuinigingen van 60 miljoen euro?3 Wat gaat u met de in de brandbrief geuite klachten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u de onrust die speelt bij het gevangenispersoneel? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen met de klachten die Abvakabo FNV heeft ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bezuinigingen op het personeel uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om nog meer te bezuinigen op de bibliotheken in gevangenissen? Zo ja, waarom, hoeveel en en op welke manier gaat u uitvoering geven aan deze bezuiniging?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om nog meer te bezuinigen op de zorg voor gedetineerden? Zo ja, waarom, hoeveel en op welke manier gaat u uitvoering geven aan deze bezuiniging?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan te bezuinigen op het Gevangenismuseum te Veenhuizen? Zo ja, waarom? Erkent u dat dit museum een van toegevoegde waarde is voor onze samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak tijdens het algemeen overleg over het gevangeniswezen in de Tweede Kamer op 27 maart 2014 dat er geen gevangenissen meer worden gesloten? Zo ja, kunt u derhalve garanderen dat er geen gevangenissen meer gesloten zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de stand van zaken geven met betrekking tot de invulling van het werk-naar-werk traject?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er door bijvoorbeeld penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn ook personeel wordt geworven van buiten justitie? Zo ja, waarom en hoe past een dergelijke werkwijze in het van werk-naar-werk traject?
De functies die beschikbaar zijn bij de PI Alphen aan den Rijn worden allemaal ingevuld door DJI personeel. De functie van verpleegkundige zal binnen de rijksoverheid worden uitgezet. Er zijn onvoldoende verpleegkundigen bij DJI in de regio van Alphen aan den Rijn die boventallig zijn of worden om de gevraagde formatie te kunnen invullen.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens voornoemd algemeen overleg dat er per 2015 600 man gevangenispersoneel bij de politie aan de slag kan gaan? Hoe zal dit binnen de nationale politie worden gerealiseerd en hoeveel aspiranten kunnen daardoor de komende jaren minder instromen bij de nationale politie?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze denkt u dat gedetineerden goed en gefaseerd worden voorbereid op terugkeer in de samenleving als de zeer beperkt beveiligde inrichtingen moeten sluiten? Op welke wijze zullen gedetineerden geactiveerd en gemotiveerd worden als u meer geld gaat vragen voor hun verblijf in detentie dan ze überhaupt kunnen verdienen tijdens diezelfde detentie?
Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin staat dat gedetineerden € 16,– per dag gaan bijdragen aan hun detentie. Reden voor dit wetsvoorstel is dat voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties hoge kosten worden gemaakt, met name daar waar het gaat om een verblijf in een justitiële inrichting. Het kabinet vindt het niet meer vanzelfsprekend dat de kosten daarvan alleen of in hoofdzaak door de samenleving worden gedragen. Overigens is het niet zo dat gedetineerden al tijdens hun detentie de bijdrage moeten voldoen. Zij kunnen uitstel van betaling aanvragen en/ of een betalingsregeling treffen.
Dit alles staat los van de persoonsgerichte aanpak en de levensloopbenadering die centraal staat bij DJI. Als een gedetineerde binnenkomt in de PI, wordt zo snel mogelijk de Inkomsten-, Screening- en Selectieprocedure (ISS-procedure) gestart. De informatie die daaruit wordt verkregen wordt vastgelegd in het detentie & re-integratieplan (D&R-plan). Het D&R-plan is het persoonlijke plan over de gedetineerde en wordt gedurende de detentie constant aangepast. Verder zijn alle medewerkers opgeleid in motiverende bejegening. Dit houdt in dat het personeel op zo’n manier omgaat met gedetineerden dat zij worden gemotiveerd om niet te recidiveren na detentie. In alle vestigingen zet het gevangeniswezen casemanagers in om gedetineerden te motiveren en te ondersteunen bij de re-integratie en de nazorg. Het Gevangeniswezen en de ketenpartners stemmen alle activiteiten voor, tijdens en na detentie op elkaar af om de re-integratie van de gedetineerden in de samenleving zo goed mogelijk te laten verlopen. Gedetineerden zijn echter wel zelf verantwoordelijk voor het verloop van hun detentie en re-integratie.
Erkent u dat bij meer bezuinigingsmaatregelen de onrust onder het personeel alleen maar groter zal worden en dat dit uiteindelijk ook ten koste zal kunnen gaan van de veiligheid? Zo ja, gaat u stoppen met verdere bezuinigingen op het gevangeniswezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de passage in het jaarverslag 2013 van de Raad van State waarin hij aangeeft zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat het verruilen van detentiefasering voor elektronische detentie primair budgettaire overwegingen dient?4
DJI staat voor een aanzienlijke financiële opgave. De invoering van elektronische detentie levert een bijdrage aan de aanpak van die problematiek. Die invoering is daarmee echter zeker niet alleen een bezuinigingsmaatregel. De invoering van elektronische detentie past in de visie van het kabinet op de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en strafrechtelijke maatregelen. Vergelding, de levensloopbenadering, de persoonsgerichte aanpak en het aanspreken van de gedetineerde op diens eigen verantwoordelijkheid voor een succesvolle re-integratie vormen de belangrijkste pijlers onder het sanctiebeleid van het kabinet.
In het Regeerakkoord is afgesproken de algemeen geldende detentiefasering af te schaffen. Door de invoering van elektronische detentie in de laatste periode van detentie wordt gewerkt aan een gerichte terugkeer naar de maatschappij. Elektronische detentie moet dan wel zo veel mogelijk in het teken van activiteiten in het kader van resocialisatie staan. Ik heb het dan over zinvolle dagbesteding, bij voorkeur arbeid. Verwacht wordt dat de combinatie van insluiting van gedetineerden bij wie dat noodzakelijk is met elektronische detentie voor delinquenten bij wie dat verantwoord is tot een reductie van recidive zal leiden. Met name het kunnen verrichten van arbeid speelt hierbij een grote rol. Daarnaast wordt middels toezicht en begeleiding gewerkt aan gedragsverandering.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen gedetineerden in respectievelijk de penitentiaire inrichtingen, tbs-instellingen, detentiecentra en justitiële jeugdinrichtingen?
De bezetting bij de verschillende sectoren van DJI was op peildatum 1 april 2014 als volgt:
Kunt u aangeven hoeveel Penitentiair Inrichtingswerkers, bewaarders en arbeidsmedewerkers er daadwerkelijk ingezet worden en hoe dat zich verhoudt tot het werkelijke aantal gedetineerden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde calamiteiten er zijn geweest in de periode vanaf begin 2013 tot nu?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het op dit moment met de uitvoering van de motie-Gesthuizen c.s.5 over het pensioengat van personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met een substantieel bezwarende functie (SBF)? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over een definitieve oplossing voor betreffende problematiek? Beseft u dat voor ongeveer 11.500 SBF-ers de onzekerheid maar blijft voortduren als maar niets wordt geregeld?
Op PM heb ik mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst uw Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de SBF-problematiek geïnformeerd.
Politie en Openbaar Ministerie die niets doen tegen ladingdiefstal door spookbedrijf |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Spooktruckers stelen complete ladingen»?1
Ja.
Klopt het dat de politie Limburg-Noord deze zaak in onderzoek heeft? Klopt het dat er nogal wat bedrijven, ook in het buitenland, bij betrokken zijn en dat dit het lastig maakt? Klopt het dat de politie Limburg-Noord snel resultaat hoopt te boeken?
De politie Noord-Limburg heeft deze zaak overgedragen aan de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. In deze zaak komen ook diefstallen voor die in het buitenland hebben plaatsgevonden. Op dit moment zijn bij de politie twee diefstallen in België bekend. De samenwerking met de buitenlandse partners in dit onderzoek is goed.
Waarom hoort het bedrijf dat slachtoffer is geworden van deze praktijken helemaal niets meer van de politie, ondanks het feit dat dit een stroom aan informatie heeft doorgestuurd?
De aangever – het bedrijf dat slachtoffer is geworden van deze praktijken – is door het onderzoeksteam gehoord. De aangever heeft tijdens deze ontmoeting nog een extra verklaring afgelegd met betrekking tot de diefstallen. Verder zijn met hem afspraken gemaakt over vervolgcontacten.
Klopt het dat dit bedrijf een afspraak moest maken om aangifte op het bureau te kunnen doen? Deelt u de mening dat dit de kwaliteit van de intake, en daarmee dus van de opsporing, niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
De politie werkt hard aan de verhoging van de kwaliteit van zowel het opnemen als het afhandelen van aangiftes. De aangifte vormt het begin van de gehele strafrechtketen en is daarom cruciaal voor de kwaliteit van de opsporing en vervolging. Met uw Kamer heb ik hierover al meerdere keren uitvoerig van gedachten gewisseld.
Het bedrijf heeft inderdaad een afspraak gemaakt om aangifte te doen. Het is niet ongebruikelijk om een afspraak te maken om aangifte te doen. Reden hiervoor is dat internetaangifte nu alleen mogelijk is voor een beperkt aantal misdrijven en dat bij ingewikkelde aangiften gespecialiseerd personeel de aangifte opneemt.
Hoe verklaart u dat het politieonderzoek is stopgezet2, terwijl u vorig jaar nog aangaf dat de aanpak van transportcriminaliteit speerpunt blijft en dat de expertise met betrekking tot deze vorm van criminaliteit binnen de Nationale Politie gewaarborgd zou zijn?
Het klopt dat transportcriminaliteit hard wordt aangepakt. De hiervoor benodigde expertise is gewaarborgd binnen de Nationale Politie. Wat deze specifieke zaak betreft die bij de politie Haaglanden in onderzoek zou zijn geweest, hebben Politie en OM mij meegedeeld dat zij niet bekend zijn met een dergelijk onderzoek.
Welke actie gaat u ondernemen om deze zaak per direct op en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
De beveiliging van een bedreigde eigenaar van een schoonmaakbedrijf |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Persoonlijke beveiliging schoonmaakbaas»?1
Ja.
Bent u bekend met de bedreigingen die deze persoon heeft gekregen? Heeft deze persoon aangifte van bedreiging gedaan?
De eigenaar van het schoonmaakbedrijf heeft in de media aangegeven dat hij meermalen met de dood bedreigd is. Bij de politie is geen aangifte van bedreiging bekend van de betreffende persoon.
Hoe ver gaat de verantwoordelijkheid van de bedreigde persoon zelf of de organisatie waarin hij werkt en wanneer ontstaat er verantwoordelijkheid van de overheid voor de beveiliging in het kader van het stelsel van bewaken en beveiligen?
Algemeen uitgangspunt van het stelsel bewaken en beveiligen is dat de burger zelf in eerste instantie verantwoordelijk is voor de eigen veiligheid. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan goed hang- en sluitwerk aan de eigen woning. Bedrijven, organisaties en instellingen dienen beschermende maatregelen te treffen om te voorkomen dat de veiligheid van werknemers en anderen, als gevolg van hun werkzaamheden, in gevaar komt. Bij de werkgeversverantwoordelijkheid kan worden gedacht aan (aanvullende) beveiligingsmaatregelen aan de woning, het vervoer en de werkplek.
Op het moment dat de aantasting van de veiligheid zodanige vormen dreigt aan te nemen dat burgers en organisaties daar op eigen kracht geen weerstand tegen kunnen bieden, kunnen zij van de overheid verwachten dat die hen te hulp schiet.
In hoeverre is het doen van aangifte al dan niet van belang bij het afwegen van de vraag of iemand wel of niet van overheidswege beschermd dient te worden?
Een aangifte door een bedreigde persoon is in de meeste gevallen het startpunt voor de lokale overheid om te bezien of bewakings- en beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn, gezien de dreiging en het risico. Het doen van aangifte is echter niet noodzakelijk om voor bescherming van overheidswege in aanmerking te komen. Een melding van een opsporings- of inlichtingendienst kan ook aanleiding zijn voor het opstellen van een dreigingsinschatting.