Schending van het Venezolaanse luchtruim door een Nederlands vliegtuig |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat Venezuela een klacht bij de Nederlandse ambassade heeft ingediend wegens schending van het Venezolaanse luchtruim door een Nederlands vliegtuig?1
Venezuela heeft in een klacht op 14 juli jl. niet gesteld dat een Nederlands luchtvaartuig het Venezolaanse luchtruim heeft geschonden, hetgeen ook niet is gebeurd. Wel zou volgens Venezuela een schending van de vluchtinformatieregio (Flight Information Region, FIR) van Maiquetiá hebben plaatsgevonden. Dit komt ook aan de orde in het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat een woordvoerder van het ministerie van Defensie deze klacht heeft afgedaan als «lariekoek»? Indien ja, vindt u een dergelijke reactie passen bij de goede betrekkingen die u zegt na te streven met Venezuela?
Met de geciteerde uitspraak werd bedoeld dat de bewering – zoals die in de media is verschenen – dat het Venezolaanse luchtruim zou zijn geschonden, elke feitelijke grond mist.
Aan de Venezolaanse Ambassadeur in Den Haag is medegedeeld dat de in de nota genoemde zaken zijn onderzocht en dat deze elke feitelijke grond ontberen. Benadrukt is dat het Koninkrijk altijd bereid is tot een dialoog met Venezuela.
Aangezien ik mij op de Antillen en Aruba bevond voor regulier overleg heb ik vervolgens besloten met mijn Venezolaanse ambtgenoot Maduro in contact te treden teneinde de situatie te bespreken. De uitkomst van het overleg dat in Caracas in goede sfeer heeft plaatsgevonden, is dat Venezuela heeft toegezegd constructief een dialoog te zullen voeren met Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, over zaken die van belang zijn in onze bilaterale relatie. Specifiek ten aanzien van de FIR zal op korte termijn technisch overleg worden gevoerd om misverstanden in de toekomst te voorkomen.
Wat is de diplomatieke reactie van Nederland op de klacht van Venezuela?
Zie antwoord vraag 2.
Welke taken verrichten de Nederlandse vliegtuigen op Curaçao? Zijn Nederlandse toestellen begin deze maand in de buurt van het Venezolaanse luchtruim geweest?
Op Curaçao bevinden zich twee Dash-8 vliegtuigen en een helikopter van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba en een boordhelikopter van het stationsschip van de Koninklijke Marine. De vliegtuigen worden ingezet in het kader van de taken van de krijgsmacht in het Caribisch gebied en voor taken van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba. Daartoe behoren onder andere drugsbestrijdingoperaties and Search en Rescue (SAR) taken.
Een deel van het operatiegebied bevindt zich binnen de vluchtinformatieregio (FIR) waarbinnen door de luchtverkeersleiding van Venezuela vanuit Maiquetiá, het luchtverkeer wordt geïnformeerd en gecoördineerd. Deze FIR beslaat, hetgeen niet ongebruikelijk is, ook grote delen van het internationaal luchtruim. Het vliegen in het internationale luchtruim binnen een FIR is onder het internationale recht toegestaan. Een FIR heeft immers alleen een functie ter zake de luchtverkeersinformatie en de luchtverkeerscoördinatie. Deze verantwoordelijkheid schept geen rechten of bevoegdheden voor de kuststaat wat betreft toelating en weigering in het internationale luchtruim.
In de door Venezuela aangegeven periode heeft de boordhelikopter van het stationsschip een tweetal vluchten uitgevoerd die deels in het als internationaal luchtruim geldende deel van de FIR Maiquetiá plaatsvonden en deels in de FIR van Curaçao. Venezuela is van mening dat de helikopter daarmee de FIR heeft geschonden, hetgeen niet strookt met de opvatting van het Koninkrijk. Venezuela heeft overigens niet gesteld dat de helikopter het Venezolaanse luchtruim heeft geschonden.
De regering hoopt de verschillen van inzicht ter zake de FIR Maiquetiá in goed overleg met de autoriteiten van Venezuela op te lossen.
Kunnen deze Nederlandse vliegtuigen ingezet worden in het kader van anti-drugsoperaties zoals dat ook met Nederlandse onderzeeboten in het Caribische gebied kan gebeuren?2 Zijn Nederlandse vliegtuigen daadwerkelijk voor anti-drugsoperaties in het Caribische gebied ingezet?
Ja.
Is mogelijk een Amerikaans vliegtuig vanaf Curaçao het Venezolaans luchtruim binnengedrongen? Bent u bereid hier bij de Amerikaanse autoriteiten navraag naar te doen? Indien neen, waarom niet?
De vliegbewegingen waarnaar de Venezolaanse diplomatieke nota verwijst zijn door Defensie geïdentificeerd als vliegbewegingen van de boordhelikopter van het stationsschip van de Koninklijke Marine in de FIR van Maiquetiá.
CDM-Projecten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Bent u, gezien de antwoorden op de schriftelijke vragen van Koopmans, bereid om geen nieuwe contracten af te sluiten en de bestaande contracten te bevriezen (bijvoorbeeld door niet uit te betalen), totdat helderheid is verkregen met betrekking tot deze (mogelijk) bedenkelijke praktijken rondom CDM-projecten en met de Kamer de regeringsreactie is besproken?
Contractueel is geregeld welke hoeveelheid credits Nederland tot eind 2012 af zal nemen. Daarbij is eveneens vastgelegd dat alleen wordt betaald voor credits nadat deze op de betreffende overheidsrekening van het Register CO2 Emissiehandel zijn bijgeschreven. Indien de CDM Executive Board credits niet goedkeurt worden ze niet geleverd en bestaat er ook geen contractuele betaalplicht. Bestaande contracten bevriezen (bijvoorbeeld door niet uit te betalen) terwijl wel credits op de rekening zijn bijgeschreven is volgens de contractvoorwaarden niet mogelijk. Veruit de meeste contracten zijn al gesloten. Om zeker te stellen dat eind 2012 aan de Nederlandse verplichtingen ten aanzien van het Kyoto Protocol wordt voldaan kan het nog nodig zijn in zeer beperkte mate contracten te sluiten. Eventuele nieuwe contracten zullen echter geen HFC projecten betreffen, zolang niet vaststaat dat die onomstreden zijn.
Kunt u toelichten waarom u enerzijds stelt dat «CDM in een toekomstig klimaatregime beschikbaar moet blijven, maar voornamelijk gericht op de LDC’s (Least Developed Countries) en andere niet snel-groeiende economieen», maar anderzijds wel contracten afsluit met China en India? Is dit toeval, beleid of goed koopmanschap?
De contracten die nu al zijn gesloten voor alle CDM projecten, dus ook die in China en India, hebben betrekking op de Kyoto periode tot eind 2012 en lopen – op enkele uitzonderingen na – niet door na 2012. Nederland oriënteert zich in EU verband op een toekomstig klimaatregime na 2012. In dat regime is naar het oordeel van de EU en van Nederland veel minder plaats voor meer gevorderde ontwikkelingslanden, zoals China en India, om gebruik te blijven maken van het huidige CDM.
Bestaat het risico dat door de ons ingekochte credits alsnog ongeldig worden verklaard, voordat we deze credits hebben ingeleverd om aan de Kyoto verplichting te voldoen? Bent u van mening dat, zeker in dat geval, we ons geld terug moeten krijgen? Hoe is dat contractueel geregeld?
Er bestaat geen procedure om reeds uitgegeven credits met terugwerkende kracht ongeldig te verklaren, dus de kans hierop is uitermate klein.
Kunt u de stelling toelichten dat Nederland de CDM credits onder de marktprijs heeft ingekocht? Op welke wijze komt de marktprijs tot stand? Lag de inkoopprijs ook onder de marktprijs toen de contracten zijn gesloten? Zijn er ook landen die contracten hebben afgesloten onder de door VROM afgesloten contractprijs?
Op het moment dat Nederland zich op deze markt begaf (2001) was de markt nog zeer pril en lag de verhouding vraag/aanbod van credits gunstig voor Nederland. Het gevolg was lage marktprijzen. Pas nadat het Kyoto Protocol begin 2005 formeel in werking trad en het systeem van Europese emissiehandel werd ingevoerd kantelde de verhouding vraag/aanbod, met stijgende marktprijzen als gevolg. Nederland heeft de credits steeds voor de op dat moment geldende marktprijs – die de eerste jaren dus laag was – ingekocht. Omdat VROM onder de kopende landen de eerste belangrijke marktspeler was is het zeer onwaarschijnlijk dat andere landen contracten voor lagere prijzen dan VROM hebben afgesloten.
Met welke bedrijven en/of landen zijn de contracten gesloten? Bent u bereid de Kamer volledig te informeren over de contracten, de totstandkoming, de reikwijdte en de voorwaarden (gezien artikel 68 Grondwet)?
Naast de 3 in mijn brief van 14 juli 2010 genoemde HFC projecten zijn contracten gesloten voor onder meer diverse vormen van opwekking van hernieuwbare energie en voor verwerking van methaan uit afval. Uiteraard ben ik bereid de Kamer hierover volledig te informeren, maar ik acht het niet verstandig daarbij contractgegevens in de openbaarheid te brengen. De achterliggende reden is tweeledig, enerzijds de contractuele plicht de inhoud van contracten niet te openbaren en anderzijds het economisch belang van Nederland als koper, dat niet wordt gediend met openbaarmaking van deze gegevens (onder meer prijzen, voorwaarden en mogelijke opties) aan concurrerende kopers.
Was of bent u al eerder op de hoogte gesteld van mogelijke fraude bij de (HFC-22) CDM-projecten, voordat de NGO CDM Watch dit aan de kaart heeft gesteld? Heeft u eerder overgewogen om actie te ondernemen, een onderzoek in te stellen of de contracten te bevriezen dan wel te ontbinden?
Nee.
Gezien de aanbevelingsbrieven van het ministerie over projectdeelname voor andere bedrijven, kunt u uiteenzetten op welke wijze de screening heeft plaatsgevonden naar de achtergrond en de status?
De afgifte van instemmingsbrieven is door mij uitbesteed aan Agentschap NL. De procedures voor screening zijn beschreven op de website van deze organisatie: http://www.senternovem.nl/carboncredits/approval_procedure/participation_in_cdm_project.asp
Heeft u reeds signalen ontvangen dat er bij andere (niet HFC-22) CDM projecten sprake is van mogelijke fraude, dan wel zou kunnen zijn? Op welke wijze onderneemt u stappen om (toekomstig) misbruik te voorkomen?
Nee
De CDM Executive Board ziet toe op mogelijke fraude en hanteert een streng controle regime. Ik word over de voortgang hiervan op de hoogte gehouden.
Het aantal winkeldiefstallen dat vorig jaar sterk gestegen is |
|
Ad Koppejan (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal winkeldiefstallen vorig jaar sterk gestegen is?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
In het bericht wordt gesuggereerd dat het aantal winkeldiefstallen in 2009 sterk gestegen is. Niet het aantal winkeldiefstallen is sterk gestegen, maar de geregistreerde winkelcriminaliteit is gestegen. De Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009, die ondernemers bevraagt over het aantal gepleegde diefstallen, laat juist een daling zien van het aantal winkeldiefstallen met 12%.
Volstaan de huidige mogelijkheden om winkeldiefstal aan te pakken?
Ja, de huidige mogelijkheden volstaan. De winkelier kan al tal van preventieve maatregelen nemen. Voor de kleine bedrijven is hiervoor de subsidieregeling «veiligheid kleine bedrijven» in het leven geroepen. Deze subsidieregeling maakt het mogelijk een subsidie voor preventieve veiligheidsmaatregelen tot maximaal 1 000 euro te verkrijgen. Daarnaast kunnen ondernemers met een Keurmerk veilig ondernemen samen met gemeente en politie de veiligheid van hun winkelgebied verbeteren; het Rijk faciliteert hierbij de inzet van procesmanagers. Ook zijn er mogelijkheden voor de financiering door ondernemers van collectieve maatregelen via de Experimentenwet BIZ (Bedrijven investeringszones) en loopt er momenteel een aantal proeftuinen winkelcriminaliteit. In deze proeftuinen wordt geëxperimenteerd met maatregelen, die ervoor moeten zorgen dat de winkelcriminaliteit nog verder afneemt.
Hoe kijkt u aan tegen de sancties die momenteel voor winkeldiefstal kunnen worden opgelegd? Zijn deze voldoende afschrikwekkend om het stijgende aantal winkeldiefstallen te beperken?
De sancties zijn naar mijn mening voldoende afschrikkend. Op overtreding van artikel 310 Sr. staat een maximale geldboete van de vierde categorie, zijnde € 18 500. Voor professionele winkeldieven die bij herhaling worden opgepakt kan plaatsing in een Inrichting Stelselmatige Daders van 2 jaar worden opgelegd.
Bent u bekend met het bericht ««Marokkanengemeenten» weigeren doelen te stellen»?1
Ja.
Is het waar dat de overgrote meerderheid van de zogenaamde Marokkanengemeenten domweg weigert om duidelijke prestatieafspraken te maken over het terugdringen van criminaliteitscijfers, schooluitval en werkloosheid bij Marokkaans-Nederlandse jongeren, maar niettemin wel jaarlijks de extra 7 miljoen Euro aan belastinggeld incasseert die is vrijgemaakt om de Marokkanenproblematiek aan te pakken, dit in ruil voor wat vage toezeggingen?
Nee. Het Rijk heeft met de 22 samenwerkende gemeenten concrete prestatieafspraken gemaakt, te weten de volgende trendbreuk: in 2012 hebben alle gemeenten een afname gerealiseerd van de oververtegenwoordiging bij schooluitval, werkloosheid en criminaliteit. Met deze prestatieafspraken hebben alle gemeenten zich gebonden aan concrete doelstellingen.
Een jaarlijkse monitor zal duidelijk maken hoe de voortgang per gemeente is. De uitkomsten van de monitor zullen onderdeel zijn van jaarlijks bestuurlijk overleg met de gemeenten. Mocht uit de monitor en het bestuurlijk overleg blijken dat er gemeenten zijn die onvoldoende resultaat boeken, dan kan de ultieme sanctie zijn dat de bijdrage van het Rijk wordt stopgezet.
Deelt u de mening dat hiermee opnieuw is aangetoond dat de «pappen en nathouden»-aanpak van de door Marokkanen veroorzaakte problemen helemaal niet werkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onmiddellijk te stoppen met het geld uitgeven richting gemeenten die daar niets concreets mee doen?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u nu eindelijk bereid om te stoppen met deze cultuur van «subsidies en experimenten» en in plaats daarvan in te zetten op het van de straat halen van overlastgevers, hen veel harder te straffen en waar mogelijk (in geval van verblijfsvergunning of dubbele nationaliteit) over te gaan tot verwijdering uit Nederland?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Het rapport ‘Convenant Benchmarking Energie-efficiency’: resultaten en vrijstellingen energiebelasting |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het rapport «Convenant Benchmarking Energie-efficiency: resultaten en vrijstellingen energiebelasting»1 en onderschrijft u de analyse en de zes hoofdconclusies? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven welke conclusies u wel en welke u niet deelt?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport en onderschrijf de conclusies ten dele.
Wat betreft de eerste twee hoofdconclusies ben ik van mening dat niet gesteld kan worden dat de bedrijven hun afspraken in het kader van het convenant niet zijn nagekomen. Wel deel ik de mening dat de energie-efficiëntieverbetering in de periode vanaf 2004 is achtergebleven bij de verwachting.
De bedrijven die sinds 1999 deelnamen aan het Convenant Benchmarking, hadden de verplichting op zich genomen om uiterlijk in 2012 tot de wereldtop te behoren, teneinde daarmee een bijdrage te leveren aan de realisatie van de Nederlandse CO2-doelstellingen voor zover het gaat om het vergroten van de energie-efficiëntie. Een groot aantal bedrijven dat deelnam aan het convenant moet sinds 2004 deelnemen aan het CO2-emissiehandelssysteem, wat het belangrijkste instrument is om de klimaatdoelen te realiseren. De introductie van het CO2-emissiehandelssysteem heeft gevolgen gehad voor het convenant, omdat het accent meer op CO2 is komen te liggen dan op energiebesparing. De werkwijze binnen het convenant is hierop aangepast, o.a. door het laten vervallen van de verplichting om een energie-efficiencyplan op te stellen.
Volgens het onderzoek van CE Delft – dat zich baseert op de monitoringgegevens over de periode 1999–2007 – is de prognose voor 2012 dat de voorsprong, die de industrie in 1999 had ten opzichte van de wereldtop, zou worden omgebogen naar een lichte achterstand ten opzichte van de wereldtop in 2012. Hierbij is aangenomen dat de energie-efficiëntie van de wereldtop jaarlijks met 0,8% verbetert. Het betreft hier echter een tussenresultaat. Het convenant had een looptijd tot 2012 en de bedrijven hadden dus nog tijd om extra maatregelen te treffen om de resultaten te verbeteren.
Inmiddels is, in het kader van het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig (2007), met de bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen (ETS-bedrijven) in oktober 2009 een nieuw convenant afgesloten: de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen 2009–2020. Met dit convenant nemen de ETS-bedrijven de verplichting op zich alle rendabele energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder. De niet-ETS-bedrijven die deelnamen aan het convenant Benchmarking zijn gestimuleerd deel te nemen aan de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntieverbetering 1991–2020 (MJA3).
De deelconclusies over «tegenprestatie» van de overheid (deelconclusie 3 en 4) behoeven nuancering. De deelnemers aan bovengenoemde convenanten energie-efficiëntie hebben het recht op vrijstelling van energiebelasting voor het energieverbruik groter dan 10 miljoen kWh.
De convenanten waren er al voordat de vrijstelling werd ingevoerd. De aanleiding voor de vrijstelling van de energiebelasting is de beleidsarme implementatie van de EU-richtlijn energiebelastingen in 2004, zoals ook is beschreven op pagina 14 van het onderzoeksrapport.
Niet alle bedrijven die deelnemen aan deze convenanten hadden recht op de vrijstelling op basis van deelname aan het convenant. Bijvoorbeeld de energieproducerende bedrijven, waar de energie-efficiëntieverbetering het meest achterblijft, hebben een inputvrijstelling om een dubbele heffing van belasting op zowel de input als de output te voorkomen; de vrijstelling op basis van het convenant is hier dus niet van toepassing.
Volgens het opgegeven energieverbruik (peiljaar 2006) is met de vrijstelling voor de bedrijven die deelnamen aan het Convenant Benchmarking een bedrag gemoeid van ca. € 7 miljoen per jaar. Dat is aanzienlijk lager dan de € 13 miljoen per jaar die in het rapport wordt genoemd.
Wat betreft de relatie energiebesparing en belastingdruk concludeert CE in het rapport dat het een opvallend gegeven is dat de minste energiebesparing is gerealiseerd in de sectoren met de laagste energiebelasting (deelconclusie 5). Er wordt echter niet geconcludeerd dat er een oorzakelijk verband is. Daarvoor is volgens het rapport nader onderzoek nodig. Ik onderschrijf dat niet geconcludeerd kan worden dat er een oorzakelijk verband is. Om dat te kunnen vaststellen moeten ook andere factoren in ogenschouw worden genomen, zoals bijvoorbeeld de hoogte van de energieprijs, het (technisch) besparingspotentieel en de kosten van de maatregelen. Het onderzoek gaat hier niet op in.
Verder ben ik van mening dat het onderzoek niet aantoont dat de energiebelastingen in Nederland relatief laag liggen ten opzichte van die in andere EU-landen. Wel toont het onderzoek aan dat het niet mogelijk is conclusies te verbinden aan een eenvoudige vergelijking van de energiebelastingdruk voor specifieke bedrijven in de verschillende lidstaten, door de complexiteit van de verschillende belastingregimes met vrijstellingen, kwijtscheldingen en indirecte belastingtarieven in de lidstaten.
Onderschrijft u dat de verhoging van de energie-efficiency van de grote industriële bedrijven en de grote energieproducenten, samen goed voor 40 procent van het primaire energieverbruik in Nederland, cruciaal is voor de realisatie van uw doelstellingen inzake energie- en klimaatbeleid?
Ik onderschrijf dat de grote industriële bedrijven en grote energieproducenten behoren tot de sectoren die belangrijk zijn voor de realisatie van de doelstellingen inzake energie- en klimaatbeleid. Dit kabinet heeft dan ook beleid ingezet om die doelstellingen te verwezenlijken. Voor deze bedrijven is het Europese emissiehandelssysteem leidend, en is in het kader van het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig met de industriële bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen (ETS-bedrijven) een nieuw convenant afgesloten. Met dit convenant nemen de ETS-bedrijven de verplichting op zich alle rendabele energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van 5 jaar of minder te nemen.
Onderschrijft u de conclusie: «De sterke mate van degressiviteit in de tarieven van de energiebelasting heeft geleid tot een inefficiënte verdeling van de reductie-inspanning tussen huishoudens en (grotere) bedrijven, die in het algemeen goedkopere besparingsmaatregelen kunnen treffen»2? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aan de Tweede Kamer heb gemeld bij de tussenevaluatie Schoon en Zuinig (TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 209, nr. 117), blijkt dat zonder aanvullend beleid de doelstellingen voor energiebesparing in 2020 voor vrijwel alle sectoren niet gehaald worden. De laatste monitoringsgegevens voor energiebesparing in de gebouwde omgeving (waar voor huishoudens de belangrijkste mogelijkheden liggen voor energiebesparende maatregelen) wijzen weliswaar de goede richting op en de doelen voor het verbeteren van woningen in 2011 worden gehaald, maar ook in deze sector is het tempo nog ontoereikend om de doelstelling voor de periode 2011–2020 te realiseren.
Uit de evaluaties van de verschillende sectorconvenanten, in het kader van diezelfde tussenevaluatie, blijkt dat het afsluiten van de convenanten dialoog en samenwerking heeft gecreëerd tussen overheid en marktpartijen en daarmee de sector in beweging heeft gezet wat betreft de Schoon en Zuinig doelstellingen. Deze beweging is een noodzakelijke, maar niet automatisch voldoende voorwaarde voor het bereiken van de doelstellingen.
Kortom, beide sectoren zijn in beweging, maar in beide sectoren moet nog veel gebeuren om de energiebesparingsdoelstelling voor 2020 te realiseren.
Deelt u de mening dat het convenant is uitgedraaid op een fiasco, nu blijkt dat de gerealiseerde energiebesparing (0,5 procent per jaar) minder dan de helft bedroeg van de doelstelling (1,3 procent per jaar), ver achter blijft bij de 2 procent per jaar doelstelling van het «Schoon & Zuinig» programma, de afstand van de Nederlandse grootverbruikers ten opzichte van de wereldtop is toegenomen en de efficiencywinst zelfs lager ligt dan de autonome ontwikkeling bij sectoren die niet deelnamen aan het convenant? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1 ben ik van mening dat niet gesteld kan worden dat de bedrijven hun afspraken in het kader van het convenant niet zijn nagekomen. Wel deel ik de mening dat de energie-efficiëntieverbetering in periode na 2004 van het convenant is achtergebleven bij de verwachting.
In het kabinetsprogramma Schoon en Zuinig (2007) was al aangekondigd dat het Convenant Benchmarking energie-efficiency zou worden aangepast. In oktober 2009 heeft dit geleid tot de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie ETS ondernemingen (MJA-ETS), welke in sterke mate zijn afgeleid van de MJA, dat steeds als succesvol ervaren is. Met deze nieuwe afspraken verwacht ik dat een grote stap gezet gaat worden om de beleidsdoelstellingen te realiseren.
Onderschrijft u de vijf aanbevelingen? Zo nee, kunt u dit per aanbeveling motiveren? Zo ja, kunt u per aanbeveling aangeven hoe en op welke termijn deze wordt overgenomen?
De meeste aanbevelingen hebben betrekking op energiebesparingsbeleid in de toekomst. Gegeven de demissionaire status van het kabinet is het aan een volgend kabinet om nadere keuzes te maken omtrent dit beleid.
Over de aanbevelingen wil ik nog wel het volgende zeggen:
Is wat u betreft de tijd van de vrijblijvende convenanten voorbij? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat niet alleen de huishoudens en de kleine bedrijven, maar ook de grootverbruikers hun bijdrage leveren aan de realisatie van de energie- en klimaatdoelstellingen?
Ik zie in het onderzoek, dat ziet op een convenant dat inmiddels in oktober 2009 is vervangen door nieuwe afspraken, geen aanleiding om het regeringsbeleid op dit punt te wijzigen. Het belangrijkste instrument voor de energie-intensieve industrie is het CO2-emissiehandelssysteem. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 4, verwacht ik daarnaast veel van de nieuwe meerjarenafspraken met deze bedrijven. Het is prematuur een oordeel te vellen over de naleving en de effectiviteit van de afspraken in het nieuwe convenant.
Het bericht dat slechts 2 procent van de toegezegde hulp Haïti heeft bereikt |
|
Johan Driessen (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «2 procent van toegezegd geld bereikt Haïti»?1
Ja.
Is het waar dat slechts 2 procent van alle internationaal toegezegde wederopbouw Haïti heeft bereikt?
De uitspraak van de speciale gezant van Haïti bij de VN, Leslie Voltaire, heeft betrekking op de bijdragen van donoren aan het wederopbouwfonds van de Wereldbank. Hij gaf aan dat donoren tot dusver minder dan 2 procent van de toezeggingen, die tijdens de donorconferentie op 31 maart jl. in New York zijn gedaan, hebben overgemaakt.
Donoren hebben in totaal bijna 10 miljard dollar (8 miljard euro) toegezegd voor de wederopbouw, waarvan ruim 5 miljard dollar voor 2010 en 2011 tijdens de donorconferentie in New York. Het kantoor van Bill Clinton, de Speciale Vertegenwoordiger van de VN voor Haïti, geeft aan dat momenteel 506 miljoen dollar van de toezeggingen in New York daadwerkelijk door donoren is uitbetaald, hetgeen hoger is dan het percentage van de speciale gezant van Haiti bij de VN.
Hoeveel procent van de door Nederland toegezegde hulp heeft Haïti inmiddels bereikt? Kunt u aangeven waar de resterende Nederlandse hulpgelden voor Haïti zich momenteel bevinden? Zo neen, waarom niet?
De toegezegde hulp van de Nederlandse centrale overheid betrof de inzet van een Nederlands reddingsteam (Urban Search and Rescue Team) en een marineschip (HMS Pelikaan). Daarnaast is financiële steun toegezegd bestaande uit 1 miljoen euro voor noodhulp via het «World Food Programme» van de VN, 1 miljoen euro voor noodhulp via het IFRC (Rode Kruis) en 41,7 miljoen euro via de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO), waarvan 12 miljoen euro voor noodhulp en 29,7 miljoen euro voor wederopbouw.
Alle voor noodhulp toegezegde bedragen zijn overgemaakt naar voornoemde hulporganisaties, die thans hieruit projecten in Haïti financieren2. Het bedrag voor wederopbouw is nog niet overgemaakt aan SHO, want dit is bestemd voor wederopbouwactiviteiten in de periode vanaf 2011.
Over de juiste besteding van de toegezegde hulp zijn afspraken gemaakt met de voornoemde hulporganisaties. De Nederlandse regering monitort de besteding nauwgezet via bilaterale en internationale kanalen.
Wilt u er voor zorgdragen dat alle toegezegde Nederlandse hulp Haïti alsnog bereikt en daar op een juiste wijze wordt besteed dan wel wordt teruggegeven aan de donoren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat homo’s en lesbiënnes verbaal of fysiek worden aangevallen in Amsterdam-West |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homo’s weggepest uit straat in West»?1
Ja.
Is het waar dat de daders behoren tot een groep Turkse en Marokkaanse hangjongeren? Erkent u dat deze problemen een rechtstreeks gevolg zijn van de islamisering van Nederland?
Aangezien het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, is er nog geen sprake van daders.
De bewering dat Nederland «islamiseert» onderschrijf ik niet.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat mensen op grond van hun seksuele geaardheid uit hun buurt worden gejaagd door onaangepast straattuig dat geen enkel respect heeft voor de Nederlandse normen en waarden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onacceptabel is als inwoners op grond van hun seksuele geaardheid respectloos worden behandeld en de leefbaarheid in een buurt op deze wijze onder druk wordt gezet. Verder verwijs ik naar het antwoord op de vragen van de leden Van Miltenburg en Teeven van uw Kamer (TK, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2971) waarin ik wijs op de inspanningen die het kabinet levert om de veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders te vergroten.
Deelt u de mening dat de oplossing van dergelijke problemen niet ligt in het uit de buurt laten vertrekken van de slachtoffers, maar juist in het uit Nederland verwijderen van de daders voor zover zij een verblijfsvergunning of dubbele nationaliteit bezitten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
In algemene zin verwijs ik voor wat betreft de mogelijkheden voor het intrekken van een verblijfsvergunning of de Nederlandse nationaliteit vanwege gepleegde strafbare feiten, naar antwoorden op vragen van het lid De Roon van uw Kamer (TK, 2006–2007, Aanhangsel Handelingen nr. 2484). Het daarin genoemde wetsvoorstel met nummer 30 166 is ondertussen ingetrokken. De recent tot stand gekomen wet Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties bevat een regeling (Stb. 2010, 242) waardoor het Nederlanderschap kan worden ontnomen na een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf waarbij de essentiële belangen van het Koninkrijk of één van zijn landen zijn geschaad, bijvoorbeeld na een veroordeling voor een terroristisch misdrijf.
Kunt u een overzicht geven van de aangiftes die er in 2006, 2007, 2008 en 2009 zijn gedaan wegens bedreiging van mensen vanwege hun seksuele geaardheid? Hoe vaak waren Turken of Marokkanen hiervan de mogelijke daders? Hebben die aangiftes uiteindelijk tot veroordelingen geleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog waren die straffen?
Bij bedreiging van mensen vanwege hun seksuele geaardheid gaat het om een commuun delict met een discriminatoir karakter.
Sinds 2008 maakt de politie jaarlijks een landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie op basis van alle discriminatie-incidenten die bij de 26 politiekorpsen bekend zijn. Hierin is ook specifiek aandacht voor discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid. Over de jaren 2006 en 2007 zijn geen cijfers bekend. In 2008 zijn landelijk 23 bedreigingen gemeld waarvan het slachtoffer homoseksueel is. De cijfers over 2009 zullen zeer binnenkort naar uw Kamer worden gestuurd.
De gevraagde strafvorderlijke gegevens over daders, veroordelingen en straffen met betrekking tot commune delicten met een discriminatoir karakter zijn, zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, nu niet beschikbaar, omdat het Openbaar Ministerie van het discriminatoire element bij commune delicten geen afzonderlijke registratie bijhoudt. In de toekomst zal het wel mogelijk zijn commune delicten waarbij sprake is van een discriminatoire achtergrond, te voorzien van een speciale classificatie. Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van het lid Van der Ham (D66) over homofobe geweldsincidenten (TK 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2671, antwoord 3).
Bent u nog altijd van mening dat deze verschrikkelijke straatterreur is op te lossen met slappe maatregelen als het aanstellen van straatcoaches en gezinsmanagers?
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen op het terrein van de aanpak van discriminatie, intimidatie en geweld tegen lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders. Voor een overzicht van deze maatregelen verwijs ik naar de voortgangrapportage Homo-emancipatiebeleid 2008–2019 die op 24 juni 2010 naar uw Kamer is gestuurd.
In concrete gevallen van belastend gedrag en (mogelijke) strafbare feiten zoals in Amsterdam-West, is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten om af te wegen welke instrumenten effectief kunnen worden ingezet. Zo kunnen, zoals eerder vermeld in het antwoord op de vragen van de Leden Kuiken en Spekman (TK, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2970), met de inwerkingtreding van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast per 1 september 2010 groeps- en gebiedsverboden en een meldplicht worden ingesteld door burgemeesters.
Overigens worden met het inzetten van straatcoaches en gezinsmanagers onder meer in Amsterdam wel degelijk goede resultaten geboekt. Deze inzet maakt deel uit van de brede aanpak van Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 30 januari 2009 (TK, 2008–2009, 31 268, nr.13). De straatcoaches worden in de wijken ingezet waar de problematiek rond overlastgevende jongeren speelt en gezinsmanagers worden ingezet bij multiprobleemgezinnen.
Fraude met verblijfsvergunningen in het kader van de pardonregeling |
|
Paul de Krom (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fraude met verblijfsvergunningen»?1
Ja.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een onderzoek is gestart naar onregelmatigheden rondom de verstrekking van verblijfsvergunningen in het kader van de pardonregeling?
Ja.
Wat is de aanleiding van dit onderzoek? Wanneer is het gestart en wanneer worden de resultaten verwacht?
Bij brief van 18 november 20092 is u laatstelijk bericht dat in totaal op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (verder: de Regeling) ongeveer 28 000 verblijfsvergunningen zijn verleend.
Het onderzoek is op initiatief van de IND gestart. Aanleiding voor het onderzoek was de constatering van IND-medewerkers dat een aantal vreemdelingen gebruik bleken te maken van de identiteit en proceduregegevens van een andere vreemdeling om in aanmerking te komen voor een vergunning op grond van de Regeling. De signalen dat er op deze wijze werd gefraudeerd hebben geleid tot het opdragen van de behandeling van deze zaken aan één unit van de IND, met als oogmerk zicht te krijgen op de aard en omvang van de fraude en daar adequaat op te reageren, door in deze gevallen niet tot vergunningverlening over te gaan, dan wel een verleende vergunning in te trekken en aangifte te doen. In ongeveer 350 gevallen is vervolgens de verblijfsvergunning geweigerd. In ongeveer 100 zaken loopt nog onderzoek dat naar verwachting rond het einde van het jaar zal zijn afgerond.
Klopt het dat er in ongeveer 500 dossier onregelmatigheden zijn geconstateerd? Klopt het eveneens dat uitgeprocedeerde asielzoekers € 5.000 tot € 8.000 hebben betaald voor een vergunning? Wat vindt u hiervan?
In een totaal van ongeveer 500 gevallen waren inderdaad aanwijzingen van onregelmatigheden aanwezig. Daarvan is in ongeveer 450 gevallen fraude vastgesteld en aangifte gedaan door de IND.
In ongeveer 350 van deze zaken zijn onregelmatigheden tijdens de procedure aan het licht gekomen. In die gevallen is de verblijfsvergunning niet verleend. In ongeveer 100 van deze zaken was de verblijfsvergunning reeds verleend. Intrekking van de verblijfsvergunning is in deze gevallen in onderzoek.
Uit de tot nu toe door de IND onderzochte zaken en de door de rechter behandelde strafzaken zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat aan ambtenaren zou zijn betaald voor het verkrijgen van vergunningen. Wel hebben enkele verdachten verklaard geld te hebben betaald aan tussenpersonen, die de vergunning voor hen zouden aanvragen.
Naar aanleiding van de aangiftes door de IND zijn opsporingsonderzoeken ingesteld. Een aantal opsporingsonderzoeken heeft geleid tot een bewijsbare zaak met een bekende verdachte. In die gevallen is of wordt strafrechtelijke vervolging ingesteld. Inmiddels is een aantal verdachten veroordeeld tot gevangenisstraf, variërend van zes weken tot vier maanden.
Hoeveel gevallen van fraude en/of misbruik zijn er reeds bij u bekend?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u indicaties dat medewerkers van de IND betrokken zijn bij deze fraude? Kunt u dit toelichten?
Ik heb geen enkele aanwijzing dat medewerkers van de IND hierbij betrokken zijn. Het is juist aan de oplettendheid van medewerkers van de IND te danken dat de fraude is ontdekt.
Het bericht dat de Bureaus Jeugdzorg te laat zijn met indicaties |
|
Nine Kooiman |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Bureaus Jeugdzorg te laat zijn met indicaties?1
Iemand die bij het zorgkantoor een PGB wil aanvragen dient te beschikken over een geldig indicatiebesluit voor AWBZ-zorg van een bureau jeugdzorg (voor jeugd-ggz) of van het CIZ (voor jeugd-lvg). Ik kan niet aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd is voor een AWBZ-indicatie voor jeugdigen bij beide organisaties. De reden daarvoor is dat bij de bureaus jeugdzorg de doorlooptijd voor indicaties voor jeugd-ggz (AWBZ-zorg) niet apart wordt geregistreerd. Bij het CIZ is geen informatie beschikbaar uitgesplitst naar leeftijd of leveringsvorm van voorkeur.
De gemiddelde doorlooptijd voor alle eerste indicatiebesluiten (inclusief die voor AWBZ-zorg) bij bureau jeugdzorg is de afgelopen jaren teruggebracht naar gemiddeld 10 weken in het 1e kwartaal van 2010. Het CIZ heeft in het jaar 2009 87% van het totale aantal aanvragen binnen de wettelijke termijn van 6 weken afgehandeld.2
Overigens heeft de herindicatie-operatie in het kader van de uitvoering van de pakketmaatregel in 2009 een opwaartse druk gegeven op de doorlooptijden bij zowel het bureau jeugdzorg, als het CIZ.3
De langere doorlooptijd bij bureau jeugdzorg wordt verklaard doordat de indicatiestelling bij de bureaus jeugdzorg zowel inhoudelijk als procedureel verschilt van die bij het CIZ.
Bij de indicatiestelling zoals bedoeld in de Wet op de Jeugdzorg gaat het niet alleen om de beoordeling van het individu maar ook van het gezinssysteem. Verder gebeurt de indicatiestelling niet vanaf papier, maar is deze in de praktijk vaak gekoppeld aan een onderzoek en aan een eerste aanzet tot een zorgplan. Tenslotte geldt als verschil dat bureau jeugdzorg in het indicatieproces ondersteuning biedt bij het verduidelijken van de hulpvraag van de cliënt, waarbij onder meer wordt bekeken of AWBZ-zorg of jeugdzorg is aangewezen.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd is voor reguliere jeugdzorg indicaties tussen aanmelding en indicatiebesluit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd is voor persoonsgebonden budget (PGB)-indicaties in de jeugdzorg tussen aanmelding (bij Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en Bureau Jeugdzorg) en indicatiebesluit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de oorzaak dat kinderen en gezinnen zo lang op een PGB indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg moeten wachten? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Mij is bekend dat tot voor kort in enkele provincies door de toename van aanvragen voor AWBZ lange wachttijden bestonden voor een (her)indicatie. Onder andere door het aanstellen van extra medewerkers zijn de wachttijden teruggebracht. Door onder meer vereenvoudiging van de indicatiestelling streef ik er samen met de sector naar de doorlooptijden verder terug te brengen.
Wat gebeurd er met de gezinnen die hun zorg financieren door middel van een PGB, waar in de reguliere jeugdzorg geen passende zorg voor te vinden is?
Gezinnen die de zorg reeds financieren door middel van een persoonsgebonden budget behouden dit. Voor hen verandert er niets.
Heeft u zicht hoeveel kinderen nu geen hulp krijgen omdat deze zorg enkel op basis van een PGB wordt aangeboden, waar in de reguliere jeugdzorg geen passende zorg voor te vinden is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het College voor zorgverzekeringen zal de maatregel van de subsidiestop van de persoonsgebonden budgetten monitoren. Dit betekent dat vanaf augustus resultaten bekend zullen worden van cliënten die op een PGB-wachtlijst terecht komen. Dit kan als oorzaak hebben dat AWBZ-zorg in natura (in onvoldoende) mate aanwezig is of dat de voorkeur van de cliënt uitgaat naar een persoonsgebonden budget.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat particuliere jeugdzorg aanbieders, die momenteel enkel werken vanuit een PGB financiering, ook onder de reguliere jeugdzorg kunnen werken?
Ik ga ervan uit dat u met uw vraag bedoelt dat aanbieders van AWBZ-zorg aan jeugdige cliënten behalve aan budgethouders met een pgb-financiering ook reguliere zorg gaan verlenen aan cliënten die kiezen voor zorg in natura. Zorgaanbieders die nu alleen nog werken vanuit de pgb-financiering kunnen een WTZi-toelating overwegen. Hierdoor wordt de zorgaanbieder onder kwaliteitstoezicht van de IGZ geplaatst. Indien toegelaten hebben zorgaanbieders de mogelijkheid om behalve zorg aan budgethouders óók zorg in natura te verlenen en hierover productieafspraken te maken met het zorgkantoor.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle kinderen recht op jeugdzorg behouden?
In de Wet op de jeugdzorg is vastgelegd dat een cliënt aanspraak heeft op jeugdzorg. Die aanspraak reikt zo ver als het indicatiebesluit van het bureau jeugdzorg aangeeft. Het gaat hierbij om de jeugdzorg als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg, dus zorg in het kader van opgroei- of opvoedingsproblemen. Aangezien dit recht op dit moment al in de wet is verankerd, is nadere inzet om het recht te behouden niet noodzakelijk.
Kunt u garanderen dat elk kind de zorg ontvangt die hij of zij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
In het Afsprakenkader ben ik met de provincies overeengekomen dat aan alle kinderen de zorg wordt geboden die nodig is. Daarbij wordt aan kinderen waarbij de veiligheid in het geding is en aan kinderen in crisissituaties direct geïndiceerde zorg geboden. De inzet is dat de overige kinderen binnen negen weken worden geholpen. Langer wachten kan alleen als dat volgens het bureau jeugdzorg inhoudelijk verantwoord is.
De emissie-eisen voor tweewielers |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de opmars1 van de scooter in Nederland?
Ja. Er is recent inderdaad sprake van een sterke groei van de verkoop van nieuwe brom- en snorfietsen, met name van het scootermodel.
Kunt u uiteenzetten hoeveel brommers en scooters bijdragen aan de luchtverontreiniging (NOx, fijnstof)? Kunt u hierin onderscheid maken tussen tweetakt, viertakt en elektrische motoren?
Het CBS2 berekent de bijdrage van de bromfietsen (inclusief snorfietsen, gewone brommers, scooters, brombakfietsen en brommobielen) in het jaar 2008 (meest recente gegevens) als volgt:
Bijdrage
Aandeel in totale emissie wegverkeer
Koolmonoxide (CO):
9,1 Kton
2,7%
Koolwaterstoffen (VOS):
5,63 Kton
14,0%
Stikstofoxiden (NOx):
0,05 Kton
0,043%
Fijn stof uitlaat (PM10):
0,04 Kton
0,76%
Alleen de uitstoot van VOS is op nationale schaal relevant. Voor VOS kent Nederland geen beleidstekort (op grond van de EU-richtlijn met nationale emissieplafonds voor bepaalde stoffen).
Voor de belangrijkste Nederlandse probleemstoffen, NOx, fijn stof en CO2, is de bijdrage van de bromfietsen op nationale schaal erg gering.
Het is niet mogelijk bij de luchtverontreiniging door bromfietsen een onderscheid te maken naar tweetakt, viertakt en elektrisch omdat deze gegevens niet zijn geregistreerd.
Het is overigens niet zo dat tweetaktbromfietsen in alle gevallen vuiler zijn dan viertakt brommers. Dit is afhankelijk van de wijze van brandstoftoediening (carburateur of directe inspuiting), van de wijze van dosering van de smeerolie (mengsmering of slimme aparte olie-injectie), en van de eventuele uitrusting met een oxidatiekatalysator of andere systemen om de uitstoot te verlagen.
De uitstoot van uitlaatgassen van elektrische brom- en snorfietsen is, afgezien van de eventuele uitstoot bij de productie van de gebruikte elektriciteit, uiteraard nul.
Hoe hoog zijn de huidige emissie-eisen voor personenauto’s, voor motoren/motorscooters en voor brommers/brommerscooters?
Vergelijking normstelling tweewielers en auto’s.
personenauto4
motorfietsen4
bromfietsen4
benzine
diesel
<150 cc
>150 cc
benzine
diesel5
koolmonoxide (CO)
1 000
500
2 000
2 000
6 000
1 000
koolwaterstoffen (HC)
100
–
800
300
–
–
stikstofoxiden (NOx)
60
180
150
150
–
–
HC + NOx
–
230
–
–
3 000
1 200
fijn stof (PM)
5
5
–
–
–
–
Dit zijn de thans voor nieuwe voertuigen geldende Europese toelatingseisen.
Diesel komt in de praktijk alleen voor bij 4-wielige «brommobielen».
Duidelijk is dat de emissienormen vooral voor bromfietsen veel minder streng zijn dan die voor nieuwe personenauto’s.
Kunt u uiteenzetten wat het effect op de uitstoot zal zijn als de Euronormen voor de verschillende categorieën tweewielers opgetrokken worden tot een niveau dat gelijkwaardig is aan dat voor personenauto’s?
Het optrekken van de euronormen van tweewielige motorvoertuigen tot een niveau vergelijkbaar met de huidige norm voor personenauto’s met benzinemotor zou betekenen dat de uitstoot van koolmonoxide en vluchtige koolwaterstoffen op termijn omlaag gaat in de richting van hun aandeel in het energieverbruik van het wegverkeer (ca. 1,2%). Koolmonoxide en vluchtige koolwaterstoffen hebben niet de hoogste prioriteit vanuit luchtkwaliteitsbeleid. De bijdrage van tweewielige motorvoertuigen aan de uitstoot van NOx en fijn stof is nu al laag of ongeveer in overeenstemming met hun aandeel in het energieverbruik, en zal dan nog wat lager kunnen worden.
Onderschrijft u dat strengere eisen aan de emissie van tweewielers in het bijzonder een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de binnenstedelijke luchtkwaliteit? In welke orde van grootte schat u de mogelijke bijdrage?
De bijdrage aan verbetering van de stedelijke luchtkwaliteit van het aanscherpen van de eisen aan de verschillende categorieën tweewielers is vooral lokaal. Zie ook het antwoord op vraag 2. Strengere eisen aan tweewielers zijn niet de zilveren kogel waarmee alle luchtkwaliteitsproblemen in één klap kunnen worden opgelost.
Deelt u de mening van de RAI Vereniging dat een versnelde invoering van strengere milieueisen voor gemotoriseerde tweewielers gewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mijn ambitie om de eisen aan de uitstoot van tweewielige motorvoertuigen op te trekken tot het huidige niveau van de normen voor personenauto’s. En ik zet mij in voor een zo snel mogelijke invoering van die aanscherping.
De legitimatie van een aanscherping is gebaseerd op twee pijlers: in de eerste plaats dienen alle typen bronnen een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de luchtverontreiniging. In de tweede plaats ondervinden veel Nederlandse burgers in sterke mate stankhinder door bromfietsen.
Klopt het dat vanuit de Europese Commissie aangescherpte eisen worden voorbereid voor gemotoriseerde tweewielers? Wat is de planning voor deze aanscherping? Ziet u mogelijkheden om de aanscherping te versnellen? Hoe?
De Europese Commissie werkt aan een voorstel tot aanscherping van de bestaande eisen aan gemotoriseerde twee- en driewielige motorvoertuigen. Volgens de oorspronkelijke planning had dat voorstel in april 2010 zullen worden uitgebracht. Later is dit uitgesteld tot juni 2010, maar tot op heden is het voorstel nog niet bekend gemaakt. De reden van die vertraging is ons niet bekend. Ik zal mij in Europees verband inzetten om het proces te bespoedigen.
Bent u bereid om – vooruitlopend op aanscherping van de emissienormen voor tweewielers – via belastingdifferentiatie de aankoop van (relatief) schone gemotoriseerde tweewielers te bevorderen? Hoe en op welke termijn?
Indien op een eenvoudige wijze, bijvoorbeeld op basis van de geregistreerde kenmerken, onderscheid zou kunnen worden gemaakt tussen schone bromfietsen en relatief vuile bromfietsen zou het mogelijk zijn relatief schone bromfietsen te stimuleren. Dit is echter niet het geval. Zie voorts ook de fiscale vergroeningsbrief van mei 2008, Kamerstukken II 2007/08, 31 492, nr 1, waarin over een eventuele milieubelasting voor bromfietsen wordt opgemerkt:
«Brommers worden in tegenstelling tot auto’s en motoren niet belast met een specifieke belastingheffing, zoals de BPM en de MRB. De introductie van zo’n belasting is dan ook te verdedigen vanuit het doorberekenen van de maatschappelijke kosten. Echter, de absolute milieueffecten zullen klein zijn en de te verwachten belastingopbrengst laag.
Daardoor zullen de uitvoeringskosten relatief erg hoog zijn. Om die reden zal ik geen belasting op brommers voorstellen. Er wordt nog door het kabinet bezien of er andere niet-fiscale maatregelen zijn te nemen om het brommerpark zuiniger en schoner te krijgen en bijvoorbeeld een toename van het aantal elektrische brommers te veroorzaken.»
Voor motorfietsen geldt, net als voor personenauto’s, een registratiebelasting (BPM) en een motorrijtuigenbelasting (MRB). In het Belastingplan 2009 is voorzien in een verhoging van de MRB voor motoren tot en met 2013 in verband met de hogere milieuschade ten opzichte van personenauto’s.
De vakantie van Z.K.H. kroonprins Willen Alexander en H.K.H. prinsen Maxima te Mozambique |
|
Ronald van Raak , Ineke van Gent (GL) |
|
Jan Peter Balkenende (minister-president , minister algemene zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich onze eerdere schriftelijke vragen?
Ja.
Klopt het bericht1 dat de kroonprinselijke familie een vakantie doorbrengt in de villa te Machangulo?
De Prins van Oranje en Prinses Máxima zijn recent in Machangulo geweest. Dat heeft de RVD op 10 juli bevestigd naar aanleiding van vragen van de media hierover. Het Paar heeft hun aanwezigheid in de regio gebruikt om ook bij een bouwvergadering en inspectie van het in aanbouw zijnde huis te zijn. Zo kunnen zij voldoen aan hun toezegging in de brief van 20 november 2009 aan mij het huis af te bouwen en te verkopen. Het Paar heeft op 5 juli in een gesprek met de media opnieuw aangegeven dat het huis na afbouw verkocht zal worden.
Het verblijf in Machangulo was zo gepland dat het Paar eventueel relatief eenvoudig naar de halve finale en/of finale van het WK-voetbal zou kunnen gaan (hetgeen ook het geval is geweest).
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de toezegging van de kroonprins (brief van 20/11/09) om, gezien de ongelukkige samenloop van de deelname aan dit bouwproject, de beeldvorming eromheen en de ernstige economische crisis, deze vakantievilla na voltooiing te verkopen? Handelt de kroonprins volgens U naar de letter en de geest van de toezegging, om de villa te verkopen zodra gereed, door er nu wel gebruik van maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het hier om de omstreden vakantievilla? Is het kroonprinselijk paar nog steeds voornemens om deze vakantievilla te vervreemden? Welke vorderingen zijn er inmiddels gemaakt om deze vakantievilla te verkopen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met ons eens dat deze kroonprinselijke vakantie na alle publieke en politieke commotie over de omstreden bouwplannen te Machangulo nogal verrast?
Ik was van te voren op de hoogte van de bestemming van de Prins en de Prinses.
De Prins heeft in zijn brief van 20 november 2009 aan mij aangegeven ook in de toekomst betrokkenheid te blijven tonen voor het project in Machangulo. De deelname in de ontwikkeling van het project heeft bij de lokale bevolking verwachtingen gewekt waaraan de Prins en Prinses zich gebonden achten. Hoe daar invulling aan wordt gegeven door het Paar is een privébeslissing.
Voor het overige verwijs ik naar de voorlichting die ik onlangs heb gevraagd aan de Raad van State over de spanning tussen de artikelen 10, 41, 42 en 68 van de Grondwet. Nadat ik dit heb ontvangen zal ik het, voorzien van een kabinetsstandpunt, aan uw Kamer zenden.
Is de kroonprins voornemens de komende jaren vaker naar Manchangulo te gaan? Zo ja, waar zal hij dan verblijven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het uitgesloten dat de villa weliswaar wordt verkocht, maar in een andere constructie nog wel wordt gebruikt als vakantievilla?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wist U van de vakantiebestemming van de kroonprins? Is daarover overleg met u geweest?
Zie antwoord vraag 5.
De hoge werkloosheid onder allochtone moeders |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het zorgwekkende bericht dat ruim de helft van de allochtone moeders geen betaald werk heeft, tegen een kwart van de autochtone moeders?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een goed streven is dat zoveel mogelijk vrouwen zelfredzaam en economisch zelfstandig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft naar het vergroten van de arbeidsparticipatie, mede in het licht van de vergrijzing. Economische participatie is cruciaal voor maatschappelijke emancipatie en voor sociale integratie. Dit geldt ook voor niet-westerse allochtone vrouwen.
Het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie valt onder de primaire verantwoordelijkheid van mijn collega van SZW. Het is mijn rol om samen met SZW te kijken of het arbeidsmarktbeleid effectief is voor allochtonen. Dit doe ik mede op basis van onderzoek en de signalen die ik krijg uit mijn overleg met de minderhedenorganisaties. Het kabinet zet naast algemene maatregelen aanvullende maatregelen in om de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen te verbeteren. Gestimuleerd wordt bijvoorbeeld dat inburgeringscursussen (waarvan één van de profielen het profiel werk is) parallel lopen aan re-integratietrajecten. Voorts zijn het programma Duizend en één Kracht, de Methodiekontwikkeling allochtone vrouwen (via vrijwilligerswerk naar werk), de Handreiking allochtone vrouwen en arbeid en een Trainingsmodule allochtone vrouwen (voor gemeenteambtenaren) recente voorbeelden van aanvullend beleid. In opdracht van de departementen SZW, OCW en VROM/WWI wordt een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen. Hierin zal specifiek aandacht uitgaan naar de positie van allochtone meisjes. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bekeken of, en zo ja welke maatregelen nodig zijn.
In het boek «De kunst van het stijgen» vertolkt Heinz Schiller zijn visie dat de professie van het welzijnswerk moet blijven, maar dat de focus van welzijnswerk in het algemeen meer gericht moet zijn op onderwijs en arbeidsmarkttoeleiding. Dit past in het kabinetsbeleid.
Bent u voorts van mening dat er een groot arbeidspotentieel bestaat onder allochtone moeders, die met het oog op de vergrijzingsproblematiek benut zou moeten worden? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd als demissionair minister voor Integratie en wat heeft u daar concreet aan gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de visie van Heinz Schiller, zoals verwoord in het boek «De kunst van het stijgen»? Deelt u de mening dat het welzijnswerk allochtone moeders in mindere mate moet benaderen als «moeder», maar meer «als vrouw met eigen ontwikkelingsmogelijkheden en ambities»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om het wijkenbeleid en het welzijnswerk in buurten met achterstanden meer te laten richten op de sociale stijging, in het bijzonder die van allochtone moeders?
Bij de start van de wijkenaanpak heeft het kabinet de keuze van maatregelen nadrukkelijk bij gemeenten neergelegd. In elk van de veertig wijken is door lokale partijen een aanpak ontwikkeld die is afgestemd op de lokale uitdagingen. Gemeenten hebben, naast de algemene programma’s, vaak specifieke maatregelen ingezet om werkloze wijkbewoners terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Meestal gebeurt dit in combinatie met (wijkgerichte) inburgering. Voorbeelden van specifieke maatregelen zijn de participatiecoaches in Arnhem of het frontlineteam in Leeuwarden. Het kiezen van thema’s, prioriteiten en het ontwikkelen van een wijkaanpak is een lokale aangelegenheid. Overigens, allochtone vrouwen krijgen in principe dezelfde mogelijkheden om zich te ontwikkelen via het onderwijs of de arbeidsmarkt als iedereen in Nederland.
De 10-urennorm voor studenten van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van uw ambtsvoorganger van vragen over de norm van 10 uur per week met betrekking tot het maximum aantal werkuren voor studenten van buiten de EER?1
Ja, ik ben bekend met de beantwoording van de toenmalige minister van OCW.
Deelt u de mening dat studenten van buiten de EER ook de mogelijkheid moeten hebben om via deeltijdwerk in een deel van hun levensonderhoud te voorzien?
Studenten van buiten de EU/EER kunnen alleen naar ons land komen om voltijds te studeren. Het is daarbij niet de bedoeling dat arbeid in Nederland fungeert als een hoofdbron van middelen van bestaan om in ons land te studeren en te verblijven. Daarom toetst de IND bij toelating als student via het normbedrag al of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen voor levensonderhoud. Daarbij wordt geen rekening gehouden met eventuele inkomsten uit arbeid van bijkomende aard.
Nederland heeft dan ook de minimumnorm van 10 uren per week uit de genoemde EU-Richtlijn geïmplementeerd als maximumnorm (10 uren per week of als gelijkwaardig alternatief fulltime-werk in de (vakantie)maanden juni, juli en augustus) om te benadrukken dat het voor deze doelgroep arbeid van bijkomende aard betreft (paragraaf 24 van de uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen). Het aantal van 10 uren per week is in het verleden gekozen omdat destijds uit onderzoek (Studentenmonitor 2004) was gebleken dat arbeid van meer dan 10 uren tot significant slechtere studievoortgang leidde dan minder of geen arbeid.
Hoe beoordeelt u het dat veel studenten van buiten de EER te kennen geven dat zij door de kosten van leefonderhoud, studie, huur van een kamer of woning etc. niet kunnen rondkomen met het vanuit het normbedrag van € 765 voor levensonderhoud (als voorwaarde voor hun toelating als student) plus 10 uur werk per week?
De hantering van het normbedrag en de voorwaarde dat maximaal 10 uren per week mag worden gewerkt, wekken wellicht de suggestie dat alle te maken kosten in verband met studie hiermee gedekt kunnen worden. Dit is echter niet het geval. Studenten van buiten de EU/EER moeten zelf financieringsbronnen vinden om álle kosten van studie en levensonderhoud te dekken, bijvoorbeeld eigen spaargeld, een gift of lening uit het land van herkomst, een beurs van een fonds of van een Nederlandse hoger onderwijsinstelling, of inkomsten uit eigen arbeid in Nederland.
Er zijn mij geen gegevens bekend waaruit blijkt dat veel studenten van buiten de EU/EER niet kunnen rondkomen met het normbedrag voor levensonderhoud, per 1 september 2010 € 652,62 (waarvoor zij dus zelf de financiering moeten regelen) plus de eventuele inkomsten uit maximaal 10 uren werk per week. Ik merk daarbij nog op dat ook in het stelsel van studiefinanciering, waaraan de vreemdelingenwetgeving dit bedrag voor levensonderhoud als minimumvoorwaarde heeft ontleend, ervan wordt uitgegaan dat er meer kostensoorten zijn waarvoor financieringsbronnen nodig zijn, zoals studiekosten.
Waarom is er op basis van de Richtlijn 2004/114/EG gekozen voor de norm van 10 uur als maximum per week, gelet op het feit dat deze richtlijn de 10 uur als minimum stelt en niet als maximum?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheden om de maximumnorm voor het aantal te werken uren per week te verhogen, zodat studenten van buiten de EER iets meer financiële armslag krijgen via arbeid?
Voorkomen moet worden dat het verrichten van arbeid een hoofdactiviteit wordt waardoor studiemigranten feitelijk arbeidsmigranten zouden kunnen worden.
Vanuit dit uitgangspunt wil ik de mogelijkheid om het aantal te werken uren te verhogen op zijn vroegst in de loop van 2012 bezien binnen het volgende kader.
Allereerst zijn recent zijn door de ministeries van OCW en Justitie samen met het hoger onderwijsveld afspraken gemaakt om de monitoring van studievoortgang bij buitenlandse studenten te verbeteren teneinde verblijfsrechtelijke consequenties te verbinden aan gebleken onvoldoende voortgang. Die afspraken treden per 1-1-2011 in werking, in het kader van de inwerkingtreding van Modern Migratiebeleid. Gezien het feit dat studievoortgang eens per jaar wordt gemeten, zal in de loop van 2012 blijken of die afspraken in de uitvoeringspraktijk goed werken, te weten goed naar proces en werkwijze en leidend tot een relatief gering aantal intrekkingen van de verblijfsvergunning.
Daarnaast laten onderzoeksgegevens van de laatste jaren (Studentenmonitor 2005, 2006, 2008) geen significant verschil in studievoortgang meer zien tussen studenten met en zonder arbeid.
Hoe staat u tegenover de suggestie om niet zozeer een maximum aantal uren op te leggen, maar een nader te bepalen normbedrag voor wat er maximaal mag worden bijverdiend bijverdiensten mag plaatsvinden door studenten van buiten de EER? In hoeverre biedt de genoemde richtlijn 2004/114/EG u hier mogelijkheden of beperkingen toe?
De hantering van een normbedrag zou naar mijn oordeel niet het meest geschikte instrument zijn voor het doel van de 10 uren-norm zoals ik dat in mijn antwoord op vragen 2 en 4 heb verwoord.
Naar mijn oordeel laat de genoemde Richtlijn ook niet toe dat het minimum-urental van 10 per week wordt vervangen door een maximum-normbedrag aan jaarlijks te verwerven inkomen uit arbeid. Wel zou de Richtlijn toelaten dat een maximumnormbedrag wordt gehanteerd in combinatie met de urennorm.
Ik zie overigens grote problemen met de eventuele toepassing van zo’n maximum-inkomensnorm in de twv-uitvoeringspraktijk. Immers, op grond van de Wav wordt de twv verstrekt aan de werkgever, niet aan de buitenlandse student. Bovendien zou UWV naast een urental ook een maximum bruto-inkomensnorm in de te verstrekken twv moeten opnemen. Gezien het feit dat juist studenten door het jaar heen meerdere kleine parttime banen bij verschillende werkgevers kunnen hebben en vaak op basis van oproep- en/of nulurencontracten voor uitzendbureaus werken, voorzie ik uitvoerings- en handhavingsproblemen bij het voorkomen en controleren van het niet-overschrijden van dit bedrag.
Dit vind ik ook een belangrijk argument om alleen een urennorm te blijven hanteren.
Bent u bekend met het bericht «Duitsland verbiedt «hulporganisatie» scheepskonvooi Gaza?»1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze zogenaamde hulporganisatie ook actief is in Nederland?2 Zo ja, klopt het dat deze organisatie gelieerd is aan de Duitse en Turkse tak van IHH?3
Het besluit van de Duitse autoriteiten het kantoor van de Internationale Humanitaire Hulporganisatie (IHH) in Frankfurt te sluiten komt voort uit het feit dat de Duitse tak van IHH de Palestijnse beweging Hamas financieel blijkt te steunen. Hamas staat sinds 2003 op de EU Bevriezingslijst voor terroristische organisaties. Het is mij bekend dat de stichting IHH in Nederland geld inzamelt, maar ik beschik op dit moment niet over informatie waaruit blijkt dat de stichting IHH in Nederland betrokken zou zijn bij financiële steun aan Hamas.
De AIVD beoordeelt en duidt eventuele aanwijzingen voor risico’s vanuit het belang van de nationale veiligheid.
Mijn collega van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast op 9 september jl. toegezegd dat er nader onderzoek zal worden gedaan naar de activiteiten van de Union of Good, waarvan IHH mogelijk onderdeel is.
Hoe beoordeelt u in dit kader de sluiting van het kantoor in Frankfurt en het verbieden van deze organisatie door de Duitse autoriteiten wegens financiële steun aan de Palestijnse Hamas-beweging?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat deze organisatie in Nederland wordt geclassificeerd als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)? Welk algemeen nut voor de Nederlandse samenleving heeft deze instelling?
Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) zijn instellingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogen. Dit betekent dat een instelling die zich wil kwalificeren als een ANBI, met haar doelstelling en activiteiten voor 90% of meer het algemeen nut moet dienen. De overige criteria om door de Belastingdienst als ANBI aangemerkt te kunnen worden, hebben onder meer betrekking op de hoogte van het vermogen en de kosten, bestuur, beleid en functiescheiding.
De betreffende instelling, stichting IHH, is momenteel aangemerkt als ANBI. De Belastingdienst houdt er toezicht op dat IHH zich houdt aan de criteria van de ANBI-regeling. Zodra zou blijken dat IHH niet voldoet aan de criteria, zal de organisatie niet langer als ANBI worden aangemerkt.
Een ANBI moet bijdragen aan het algemeen belang, dit hoeft niet beperkt te zijn tot een Nederlands algemeen belang.
Bent u in het kader van de recent aangescherpte ANBI-criteria bereid om een hernieuwde integriteitstoets via de belastinginspecteur te initiëren en zo nodig de ANBI-beschikking in te (doen) trekken? Zo nee, waarom niet?
Mede naar aanleiding van eind 2008 gestelde vragen4 is met ingang van 1 januari 2010 een integriteitstoets voor ANBI’s opgenomen in de wet. Op grond hiervan wordt een instelling niet (langer) als ANBI aangemerkt indien de instelling, bestuurder van die instelling of een persoon die feitelijk leiding geeft aan die instelling, dan wel een voor de instelling gezichtsbepalend persoon onherroepelijk door de rechter is veroordeeld wegens aanzetten tot haat, aanzetten tot geweld of gebruik van geweld en nog geen vier kalenderjaren zijn verstreken sinds die veroordeling.
Bij de invoering van deze bepaling is onderzocht wat de mogelijkheden waren voor de invoering van een integriteitstoets. Naar aanleiding hiervan is de huidige bepaling ingevoerd. Bij de toetsing van instellingen moet de belastinginspecteur zich dan ook houden aan deze wettelijke bepaling.
Indien een ANBI naar doelstelling en/of feitelijke activiteiten niet meer voldoet aan de bij wet gestelde eisen, biedt dat grond voor het intrekken van de beschikking voor die instelling. Zoals eerder gemeld, is het niet toegestaan om informatie te verstrekken over individuele belastingplichtigen en de wijze waarop het fiscale toezicht op hen wordt uitgevoerd, aangezien de Belastingdienst is gebonden aan een fiscale geheimhoudingsplicht.
Ontvangt deze stichting van overheidswege subsidie(s)? Zo ja, kunt u specifiek aangeven hoeveel subsidie deze organisatie ontvangt alsmede garanderen dat Nederlands belastinggeld door deze stichting niet misbruikt wordt voor het financieren van terroristische organisaties zoals o.a. Hamas?
Nee, deze stichting krijgt geen subsidie van de rijksoverheid.
Bent u bereid om in navolging van Duitsland en Israël deze organisatie te verbieden als zij gelieerd is aan de Duitse of Turkse tak of als blijkt dat zij zelf dergelijk terroristische activiteiten ondersteunt en in dat geval deze organisatie te bestempelen als terroristisch? Zo nee, waarom niet?
Onder de Sanctiewet 1977 en de Sanctieregeling terrorisme 2007-II kan de minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de minister van Justitie en de minister van Financiën de tegoeden bevriezen van organisaties die terroristische activiteiten ondernemen of steunen. Vooralsnog beschikken wij niet over aanwijzingen die hiertoe nopen. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u tevens bereid om in Europees verband te pleiten voor het plaatsen van de IHH op de zwarte lijst van terroristische organisaties van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
De minister van Buitenlandse Zaken antwoordde op 12 juli 2010 op vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over de Turkse hulporganisatie IHH en de betrokkenheid van Turkije reeds dat vooralsnog geen aanwijzingen bekend zijn die nopen tot stappen in de richting van plaatsing van IHH op de Europese lijst van terroristische organisaties. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
De berichten dat de minister van VWS een salaris van 285.000 euro voor vrij gevestigde specialisten als maximum salaris aanvaardbaar vindt |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het bericht waar dat u een maximumsalaris van 285.000 euro, dat wil zeggen ruim 100.000 euro boven de Balkenendenorm, voor vrij gevestigde medisch specialisten in de onderhandelingen met medisch specialisten hebt aangeboden en aanvaardbaar vindt?1
Zoals u uit het bericht heeft kunnen vernemen, heb ik overleg met de Orde van Medisch Specialisten gevoerd over de toekomstige bekostiging van de medisch specialisten. Daarbij gaat het zowel over beheersing van de totale uitgaven voor de omzet van medisch specialisten als de mogelijkheden prestaties te belonen.
Ik ben van mening dat het inkomen van de medisch specialisten niet alleen afhankelijk moet zijn van de hoeveelheid maar ook van de kwaliteit van de geleverde zorg. Ik wil hiervoor meer vrijheidsgraden introduceren zodat beter presterende specialisten een beter inkomen kunnen krijgen dan minder presterende. Ook beoog ik hiermee dat overbehandeling en onveiligheid (vanwege het niet naleven van veiligheids- of volumenormen) niet langer wordt beloond en dat het ziekenhuisbestuur daar ook op stuurt.
In het beheersmodel dat ik met de Orde heb besproken krijgen partijen (instellingen en (het collectief van) medisch specialisten) zelf de vrijheid om invulling te geven aan de afspraken over de honorering. Zij kunnen dat in volledige vrijheid doen of zij kunnen daarbij, indien daar behoefte aan is, gebruik maken van een van de voorbeeldcontracten die de NZa gaat opstellen.
Partijen zijn bij het maken van deze afspraken wel begrensd door de maximale kostenvergoeding ten behoeve van de diensten van de medisch specialisten die door de NZa op instellingsniveau wordt vastgesteld. De opstelsom van alle door de NZa per instelling bepaalde grenzen mag het totaal van de voor medisch specialistische beschikbare middelen in het BKZ niet overschrijden. Ik zal niet op het niveau van de individuele medisch specialist normomzetten (bestaande uit zowel inkomen als praktijkkosten) gaan handhaven.
Waarom vindt u beloningsverschillen van circa 128.000 euro voor de minst verdienende specialist tot 285.000 euro voor de meest verdienende specialist acceptabel? Vormt een dergelijke vorm van «bonus’geneeskunde niet een bedreiging voor de beroepseer, en een belemmering om te komen tot een goede samenwerking tussen specialisten?
Ik heb geen besluit genomen over de hoogte van het gemiddelde of over een maximum- of minimuminkomen voor de medisch specialisten. Er zijn tal van voorbeelden waarbij het gerechtvaardigd en gewenst is om, binnen alle redelijkheid, de ene medisch specialist beter te honoreren dan de andere medisch specialist. Mijn streven is dat medisch specialisten worden beloond voor zowel de hoeveelheid van de geleverde diensten als de kwaliteit daarvan.
Waarom hanteert u niet de Balkenendenorm (181.000 euro) als maximumnorm voor specialisten, nu er in de Kamer een meerderheid te weten SP, GroenLinks, PvdA en PVV) hiervan voorstander is?2
Zoals gemeld in mijn vorige vraag heb ik geen besluit genomen over de hoogte van het gemiddelde of over een maximum- of minimuminkomen voor de medisch specialisten. De Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) biedt geen juridische grondslag voor het voeren van inkomenspolitiek. Wel kan ik op grond van de grond van de WMG bepalen in hoeverre inkomen als kostencomponent bij de berekening van tarieven voor zorgprestaties wordt meegenomen. Voor het voeren van inkomensbeleid zal – indien dat is gewenst – separate wetgeving nodig zijn. Zoals ik bij mijn antwoord op de eerste vraag heb aangegeven is de normomzet voor mij geen norm die ik op het niveau van de individuele medisch specialist zal gaan handhaven. Het gemiddelde norminkomen van de medisch specialist zal na aftrek van de praktijkkosten wel rond de Balkenendenorm uitkomen.
Vindt u dat de medisch specialist verantwoordelijk dient te blijven voor het medisch inhoudelijke proces ongeacht de wijze van financiering van de medisch specialist? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorg dragen dat de professionele autonomie van de specialisten gewaarborgd blijft in de nieuwe wijze van financiering?
Ik ben van mening dat de medisch specialist verantwoordelijk dient te blijven voor het medisch inhoudelijke proces. De zorgprofessionals moeten zelf primair verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg die wordt geleverd aan cliënten, en moeten daar ook naar handelen. Tussen medisch specialist en patiënt bestaat een behandelrelatie. In de behandelkamer -in de directe relatie met de patiënt- is en blijft de medisch specialist derhalve primair verantwoordelijk. De nieuwe wijze van financiering doet hier niet aan af.
De voortgang op het gebied van preventie van stalbranden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Brand in Landhorst kost 875 varkens het leven1», «Achthonderd varkens gedood door brand2», «Tienduizenden kippen dood door brand3» en «Honderden varkens omgekomen door brand»?4
Ja.
Deelt u de zorgen over de stijging van het aantal dieren dat als gevolg van stalbranden om het leven komt5? Kunt u uiteenzetten welke aantallen door stalbranden gedode dieren u onacceptabel zou vinden? Zo ja, waar is dat oordeel op gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in eerdere beantwoording op Kamervragen inzake brand in stallen (zie Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2008–2009, nr. 51) baart ook mij het aantal veeslachtoffers zorgen en juist daarom ben ik vorig jaar in overleg getreden met Dierenbescherming, LTO Nederland, het ministerie van WWI en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. Dit betreft het onderzoek dat in de brief van 19 februari 2010 (32 123 XI, nr. 61) is genoemd. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen.
Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
Wat is de stand van zaken van het overleg over het beperken van het aantal stalbranden dat u in antwoord op eerdere vragen hebt toegezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten of het door u toegezegde onderzoek naar de stalbrandenproblematiek6 al is afgerond? Zo ja, kunt u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom duurt het onderzoek langer dan verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw aanpak zich tot het onlangs opgerichte netwerk Brandveiligheid in de varkenshouderij7? Kunt u dit toelichten?
Het netwerk Brandveiligheid in de varkenshouderij heeft eveneens tot doel om het aantal stalbranden te beperken. Dit netwerk wordt door mij gefinancierd. Bij het overleg tussen Dierenbescherming, LTO Nederland en de ministeries van WWI en LNV en BZK zal ook dit netwerk worden betrokken.
Deelt u de mening dat de preventie van stalbranden vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en maatschappelijke impact alleen via algemeen geldend beleid kan worden gerealiseerd, en niet slechts op basis van vrijwillige afspraken? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan? Zo nee, waarom niet?
Zodra de uitkomsten van voornoemd overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd.
Subsidie voor stichting Ar Rayaan |
|
Paul de Krom (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Dit is de Dag over de stichting Ar Rayaan?1
Ja.
Is het waar dat deze stichting subsidie ontvangt van de gemeente Nijmegen? Zo ja, hoeveel subsidie ontvangt deze stichting? Met welk doel wordt deze subsidie verstrekt?
Ja. In antwoord op vragen van Nijmeegse raadsleden van 5 juli 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen geantwoord dat de stichting Ar Rayaan sinds 2005 voor bepaalde activiteiten een subsidie ontvangt van de gemeente vanuit het programma Integratie & Emancipatie. De beleidsregels voor subsidie aan allochtone zelforganisaties zijn hier op van toepassing, evenals de Nijmeegse Kaderverordening Subsidies (NKS). Beide regelingen zijn door de Nijmeegse gemeenteraad vastgesteld. In 2009 ontving Ar Rayaan € 2 490 en in 2010 € 3 480. De subsidie is in 2010 bestemd voor de organisatie van twaalf gastlessen/rondleidingen, twee thema-avonden en vier voorlichtingsbijeenkomsten.
Overigens heeft de gemeente Nijmegen de subsidie inmiddels stopgezet.
Ontvangt deze stichting subsidie van de rijksoverheid? Zo ja, hoeveel en met welk doel?
Nee.
Kunt u aangeven waarom het een taak van de overheid is om het verspreiden van (informatie over) een religie te subsidiëren?
De overheid subsidieert geen activiteiten met een zuiver religieus karakter. Dat zou niet passen binnen de scheiding van kerk en staat. Als stelregel bij het verstrekken van financiële steun aan projecten geldt dat niet de religieuze identiteit van de organisatie doorslaggevend is, maar de mate waarin de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt bijdragen aan de realisering van beleidsdoelen. Het bij voorbaat uitsluiten van organisaties met een religieuze identiteit van een te verstrekken subsidie verdraagt zich niet met het rechtsstatelijke beginsel van religieuze neutraliteit. Zoals in het Tweeluik religie en publiek domein staat, zal de overheid in principe geen inhoudelijke informatie over de juiste interpretatie van welke religie dan ook verspreiden.
Bent u van mening dat deze stichting de integratie bevordert?
Doelstelling van het integratiebeleid is dat burgers elkaar ontmoeten en met elkaar in dialoog gaan, zodat men niet met de ruggen, maar met de gezichten naar elkaar toe staat. Sommige van de teksten, cartoons en links op de website van Ar Rayaan leveren geen bijdrage aan de bevordering van integratie, maar het staat in Nederland iedereen vrij om binnen de grenzen van de wet gebruik te maken van zijn of haar vrijheid van meningsuiting. Ik verwerp de verheerlijking van geweld in welke vorm dan ook.
Ook de gemeente heeft aangegeven dat er teksten, cartoons en links op de website van Ar Rayaan zijn aangetroffen die indruisen tegen het integratiebeleid. Dat past niet binnen de subsidiekaders die binnen de gemeente Nijmegen gelden voor het verstrekken van subsidie. Daarom is het bestuur van Ar Rayaan uitgenodigd voor een gesprek met de Nijmeegse portefeuillehouder op 9 juli 2010. Inmiddels is de subsidie stopgezet.
In hoeverre komen de (integratie)doelstellingen van de gemeente Nijmegen (c.q. het Rijk) overeen met het anti-Israëlische sentiment op de website van Ar Rayaan?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het wenselijk dat deze stichting videomateriaal op de website plaatst waarin martelaarschap wordt verheerlijkt?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat één van de islamitische sprekers van deze stichting de toegang tot Engeland is geweigerd? Kunt u dit toelichten?
Op 16 juni 2010 werd Dr Zakir Naik de toegang tot het Verenigd Koninkrijk geweigerd. De Britse autoriteiten waren van oordeel dat verscheidene uitspraken van Dr Naik onaanvaardbaar waren en dat zijn aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk niet in het algemeen belang zou zijn.
Is het eveneens waar dat er banden bestaan tussen deze stichting en de beweging Hizb ut-Tahrir, die door de AIVD beschreven wordt als «radicale dawa-beweging»? Kunt u dit toelichten?
Bij de stichting Ar Rayaan worden lezingen verzorgd door verschillende islamitische predikers en geleerden, waaronder personen die het gedachtegoed van de Hizb ut-Tahrir in Nederland uitdragen. De Hizb ut-Tahrir is een politiek islamitische beweging die streeft naar heroprichting van een islamitische staat. De ideologie van de Hizb ut-Tahrir bevat antiwesterse, antisemitische en anti-integratieve elementen. Ze roept niet op tot geweld en vormt geen voedingsbodem voor gewelddadige radicalisering.
Bent u van mening dat de subsidie voor de stichting Ar Rayaan dient te worden stopgezet?
Decentrale overheden zijn vrij om – binnen de grenzen van de wet – zelf hun subsidiebeleid te bepalen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft op 5 juli 2010 vragen gesteld aan het college over de subsidie. Het college heeft deze vragen beantwoord, heeft een gesprek gevoerd met de stichting Ar Rayaan en heeft inmiddels de subsidie stopgezet.
EU-hulp aan Afghanistan opgeschort |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «EU-hulp aan Afghanistan opgeschort»?1
Ja.
Wat is uw politieke oordeel over dit bericht? Ondersteunt u de beslissing van de Europese Unie om hulp aan Afghaanse regering Karzai ter waarde van 600 miljoen euro voor onbepaalde tijd op te schorten?
De Europese Unie schort de ontwikkelingshulp aan Afghanistan niet op. De EU heeft de vaststelling van het nieuwe EU-meerjarenprogramma 2011–2013 voor Afghanistan uitgesteld tot na de Kabulconferentie om het zoveel mogelijk in lijn te brengen met Afghaanse prioriteiten. Dit uitstel heeft geen gevolgen voor de lopende OS-programma's van de EU, omdat het hier de programmering vanaf 2011 betreft. Tijdens de Kabulconferentie heeft de Afghaanse regering beleidsvoorstellen en plannen voor de komende jaren gepresenteerd. De EU zal aan de hand hiervan bekijken of het nieuwe meerjarenprogramma aanpassing behoeft.
Welke consequenties trekt u naar aanleiding van dit besluit voor het Nederlandse hulpprogramma voor de regering van Karzai?
Geen, zie verder de beantwoording van vraag 2.
Deelt u de mening dat het Nederlandse hulpprogramma eveneens opgeschort dient te worden en pas weer van start kan gaan als er concrete en duidelijke maatregels worden genomen door de regering Karzai om corruptie te bestrijden?
Uitgangspunt bij alle Nederlandse ontwikkelingsprogramma’s en projecten is dat de beschikbare middelen efficiënt en effectief worden aangewend en dat corruptierisico’s worden vermeden door het nemen van de juiste voorzorgsmaatregelen op het gebied van controle en monitoring. Dit is ook het geval bij de lopende Nederlandse ontwikkelingsinspanningen in Afghanistan. Dit neemt niet weg dat Nederland ook de algemene ontwikkelingen in ogenschouw neemt.
Corruptie binnen de Afghaanse overheid is inderdaad een probleem dat veel aandacht vergt. Nederland dringt, net als vele andere internationale partners, al langere tijd aan op een steviger anti-corruptiebeleid. De maatregelen die president Karzai heeft aangekondigd tijdens de recente Afghanistanconferentie in Kabul op 20 juli jl. stemmen in dat opzicht positief. Zo is, naast een eerdere beslissing om het «High Office of Oversight» te versterken, nu ook afgesproken dat er een controlecommissie wordt opgericht waarin Afghaanse en internationale experts toezicht houden op de maatregelen op het gebied van corruptiebestrijding. Ook heeft Karzai aangekondigd dat het wettelijk anti-corruptiekader in lijn zal worden gebracht met de VN Conventie tegen Corruptie en dat de onafhankelijke «Control and Audit Office» zal worden versterkt. Dit zijn belangrijke, bemoedigende stappen, maar uiteraard gaat het uiteindelijk om de implementatie. Nederland zal de uitvoering van de afspraken nauwlettend blijven volgen.
Bent u tevens van mening dat de Slotverklaring van de vredes jirga moet worden aangevuld met de toevoeging dat niet alleen het geweld van regionale verzetsgroepen moet worden afgezworen tegen Afghanen, maar ook het geweld tegen buitenlanders (ISAF)?2
Zoals ik heb toegezegd tijdens het laatste Algemeen Overleg over Afghanistan, heeft Nederland er in de aanloop naar de Kabulconferentie herhaaldelijk op gewezen dat re-integranten geweld zullen moeten afzweren, niet alleen tegen Afghanen, maar ook tegen buitenlandse troepen. Ook in de EU-boodschap voor de Kabulconferentie werd dit benadrukt. De Afghaanse regering lijkt deze visie te delen, wat ook blijkt uit het communiqué van de Kabulconferentie, waarin juist deze, algemene formulering van het afzweren van geweld is gehanteerd, in plaats van die uit de slotverklaring van de vredesjirga.
Bent u bereid, indien de corruptie niet daadkrachtig wordt aangepakt en het geweld niet wordt afgezworen tegen buitenlanders als voorwaarde voor onderhandelingen, deze vrijgekomen hulpgelden bestemd voor de regering Karzai, vervolgens ter beschikken te stellen aan particuliere hulporganisaties, zodat de bevolking geen nadelige gevolgen hiervan ondervindt?
Er is geen sprake van vrijgekomen hulpgelden. Een deel van de Nederlandse bijdrage aan de Afghaanse ontwikkeling gaat echter reeds via particuliere kanalen. Het is echter ook van belang de Afghaanse overheid zelf verantwoordelijkheid te geven in de ontwikkeling en uitvoering van de programma’s. Daarom heeft Nederland ervoor gekozen een groot deel van de bijdragen via het «Afghanistan Reconstruction Trust Fund» te kanaliseren. Hiermee is het mogelijk om de Afghaanse overheid direct te ondersteunen bij de wederopbouw, terwijl er goed toezicht is op de besteding van de middelen omdat deze door de Wereldbank worden beheerd. Nederland is continu in overleg met de Wereldbank, de Afghaanse overheid en andere donoren van het ARTF om controles en «audits» te versterken en de transparantie van de gehele Afghaanse begroting te verbeteren.
De sluiting van de ASR-vestiging in Woudsend |
|
Sander de Rouwe (CDA), Lutz Jacobi (PvdA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de sluiting van de ASR vestiging in Woudsend?
Ja.
Deelt u de grote zorg van zowel het gemeentebestuur als de provincie dat de sluiting een forse aanslag op de werkgelegenheid in de regio betekent?
De voorgenomen sluiting van de ASR-vestiging in Woudsend, waar nu nog ruim 150 mensen werkzaam zijn, leidt inderdaad tot een gevoelig verlies aan regionale werkgelegenheid. Dat betreur ik, zeker voor zover dat ook persoonlijke gevolgen heeft voor de huidige werknemers van ASR Woudsend. Het besluit van ASR Nederland om het merendeel van zijn activiteiten te concentreren op één locatie in de regio Utrecht, lijkt echter vooral ingegeven door bredere strategische belangen van bedrijfsvoering op concernniveau. Daar kan en wil de overheid niet in treden.
Hoe verhoudt dit vertrek zich met de kabinetsinzet om bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijke versterking van de ruimtelijk-economische structuur van het Noorden?
Met zowel generiek als regiospecifiek programmatisch beleid zet het kabinet sterk in op economische structuurversterking, ook in Noord-Nederland. Vooral het programma «Koers Noord» staat daarin centraal. Daarmee wordt systematisch gewerkt aan ondermeer de verdere uitbouw van sterke clusters van kennis en bedrijvigheid, aan versterking van het innoverend vermogen van Noord-Nederland, en aan het verhogen van opleidingsniveaus van de daar aanwezige en potentiële beroepsbevolking. Al dit soort inspanningen staan in het teken van de algehele transitie naar een sterke kenniseconomie, die ook het noorden van ons land doormaakt. Zij blijven onverminderd relevant, ook voor die regio’s binnen Noord-Nederland die incidenteel met een forse economische tegenwind te maken krijgen.
Bent u bereid om samen met de provincie, gemeente en ASR een acceptabele oplossing voor het werkgelegenheidsprobleem te zoeken?
Het ligt niet op mijn weg om voor een individueel werkgelegenheidsprobleem, zoals dat zich nu voordoet rond ASR Woudsend, op rijksniveau naar oplossingen te zoeken. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij lokaal en regionaal betrokken partijen. Ik begrijp dat met name de gemeente Wymbritseradiel en de provincie Friesland al nauw contact onderhouden met de Raad van Bestuur van ASR Nederland. Zij streven naar oplossingen die de negatieve gevolgen van de voorgenomen sluiting van ASR Woudsend zo veel mogelijk kunnen beperken.
Kunt u aangeven hoe één en ander zich verhoudt tot de krimpproblematiek? In dat kader zijn er vorig jaar een tweetal moties aangenomen (32 123 VII, nr. 35 en 32 123 XIII, nr. 28). Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze moties?
Woudsend is gelegen in de zuidwesthoek van Friesland. Het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling, waarin de geprognosticeerde bevolkingsontwikkelingen zijn opgenomen zoals geraamd door de onderzoeksbureaus Primos en Pearl, geeft voor Zuidwest-Friesland een bevolkingsontwikkeling aan van vrijwel geen groei, maar ook geen grote krimp.
Motie 32 123 VII, nr. 35 verzoekt de regering om reorganisaties van de rijksoverheid zo veel mogelijk te laten bijdragen aan versterking van de economische structuur en werkgelegenheid in krimpgebieden. Bij de voorgenomen sluiting van ASR Woudsend is geen sprake van een reorganisatie zoals in deze motie bedoeld. Op dit moment is ook geen grote reorganisatie bij de rijksoverheid voorzien. Daarom is het dus zeer waarschijnlijk aan een volgend kabinet om te bepalen hoe met deze motie om te gaan.
Motie 32 123 XIII, nr. 28 verzoekt de regering om een inventarisatie te maken van succesvolle lokale initiatieven die zorgen voor behoud van economische bedrijvigheid, en dit instrumentarium aan te reiken aan gemeenten in krimpregio’s. Deze inventarisatie is inmiddels gereed en wordt gedrukt. Deze zal binnenkort aan uw Kamer worden toegezonden, en onder andere worden verstuurd naar alle gemeenten en tal van organisaties.
Het bericht dat de EU haar hulp aan Afghanistan bevriest |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU bevriest hulp aan Afghanistan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat onder de Afghaanse autoriteiten corruptie en fraude welig tieren? Zo neen, waarom niet?
Corruptie binnen de Afghaanse overheid is inderdaad een probleem dat veel aandacht vergt. President Karzai heeft, onder andere tijdens de internationale Afghanistanconferentie in Kabul op 20 juli jl., een aantal belangrijke stappen aangekondigd om corruptie aan te pakken. Zo zal het belangrijkste instituut voor corruptiebestrijding, het «High Office of Oversight», op korte termijn worden versterkt. Deze instantie krijgt meer bevoegdheden en een coördinerende rol ten aanzien van corruptiebestrijding. Het «High Office of Oversight» zal ook individuele klachten moeten gaan onderzoeken, benoemingen gaan controleren en samen met het ministerie van Justitie het wettelijk anticorruptiekader in lijn moeten brengen met de VN Conventie tegen Corruptie. Tevens zal er een controlecommissie worden opgericht waarin Afghaanse en internationale experts toezicht houden op de maatregelen op het gebied van corruptiebestrijding. Ook is afgesproken dat de onafhankelijke «Control and Audit Office» zal worden versterkt.
Nederland heeft samen met andere internationale partners lange tijd aangedrongen op dergelijke initiatieven. Nu concrete en goede maatregelen zijn aangekondigd, zal implementatie moeten aantonen of er daadwerkelijk sprake is van voldoende politieke wil en daadkracht om corruptie te bestrijden.
Bent u net als de EU bereid de ontwikkelingshulp aan Afghanistan op te schorten? Zo neen, waarom niet?
De Europese Unie schort de ontwikkelingshulp aan Afghanistan niet op. De EU heeft de vaststelling van het nieuwe EU-meerjarenprogramma 2011–2013 voor Afghanistan uitgesteld tot na de Kabulconferentie om het zoveel mogelijk in lijn te kunnen brengen met Afghaanse prioriteiten. Dit uitstel heeft geen gevolgen voor de lopende OS-programma’s van de EU, omdat het hier de programmering vanaf 2011 betreft. Tijdens de Kabulconferentie heeft de Afghaanse regering beleidsvoorstellen en plannen voor de komende jaren gepresenteerd. De EU zal aan de hand hiervan bekijken of het nieuwe meerjarenprogramma aanpassing behoeft.