De stijging van parkeertarieven met twintig procent |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Hoe classificeert u het feit dat parkeertarieven in twee van de drie grote steden met twintig procent zijn gestegen?1
Heeft u de motie-Dijksma, waarin u wordt verzocht in overleg te treden met lokale overheden en particuliere eigenaren van parkeergelegenheden teneinde afspraken te maken over eerlijk betalen en betaalgemak, al uitgevoerd?2 Zo niet, geeft de berichtgeving over de enorme stijging van de parkeertarieven dan aanleiding om dit op zeer korte termijn te doen?
Zijn er volgens u gronden denkbaar waarop deze stijgingen volgens u te rechtvaardigen zijn? Zo ja, welke? Zo niet, welke actie gaat u dan ondernemen om onrechtvaardige stijging van parkeertarieven te bestrijden?
Een nieuw stemsysteem |
|
Joost Taverne (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat mede (maar niet uitsluitend) in het licht van de perikelen rond de Provinciale Statenverkiezingen in Nieuwegein,1 het stem- en telproces in Nederland vatbaar is voor verbetering op het gebied van onder andere snelheid en fraudebestendigheid?
Het kabinet heeft al naar aanleiding van de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen en de Tweede Kamerverkiezingen (Kamerstukken 2009–2010 31 142, nr. 21 d.d. 9 april 2010 respectievelijk Kamerstukken 2010–2011, 31 142, nr. 25 d.d. 8 november 2010) vastgesteld en ik heb dit bevestigd in het Algemeen Overleg dat ik op 9 december 2010 met uw Kamer heb gehouden, dat het maken van fouten bij het tellen van de stempassen, stembiljetten en stemmen niet kan worden uitgesloten. Het telproces moet echter wel zo worden uitgevoerd dat het maken van fouten zoveel mogelijk wordt voorkomen en gemaakte fouten kunnen worden opgespoord. Onder meer daarom heeft het kabinet reeds besloten dat een nieuw model stembiljet nodig is. Met de uitvoering van dit onderzoek is een begin gemaakt. Zoals eerder aan de Kamer is toegezegd, betrek ik bij het onderzoek ook de vraag of er mogelijkheden zijn om een nieuw papieren stembiljet betrouwbaar met elektronische hulpmiddelen te tellen.
Staat u nog steeds open voor verbeteringen in het verkiezingsproces op het gebied van onder andere snelheid, fraude en de mogelijkheden van onbegeleid stemmen door middel van technische hulpmiddelen, zoals u heeft uitgesproken tijdens het algemeen overleg over «Herinrichting van het verkiezingsproces» van 9 december 2010?2 Zo ja, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen om de verschillende opties voor verbetering te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het verbeterd papierstemmen, een proef met een nieuw stemsysteem en een nieuwe manier van stemmentellen die tijdens de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 en ook tijdens de Provinciale Statenverkiezingen op 2 maart 2011 in een aantal gemeenten3 is gehouden?
Ja.
Hebt u zich persoonlijk op de hoogte gesteld van de werking van het verbeterd papierstemmen? Zo ja, wat waren uw bevindingen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid alsnog te onderzoeken in hoeverre dit stemsysteem voldoet aan de waarborgen van onbeïnvloedbaarheid, toegankelijkheid, controleerbaarheid en transparantie en of dit systeem een verbetering is ten opzichte van het huidig systeem?
Neen. Ik verwijs op dit punt naar de antwoorden op de vragen van de leden De Pater-van der Meer, Smilde en Bilder van 21 september 2009 (Kamerstukken 2009–2010, Aanhangsel nr 267).
Bent u bereid zo spoedig mogelijk onderzoek te doen naar de mogelijkheid of dit stemsysteem, of een alternatief stemsysteem, kan worden ingevoerd bij de eerstvolgende verkiezingen ter verbetering van het stemproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De uitbreiding van het Amerikaanse oliebedrijf NuStar op Sint Eustatius |
|
Ronald van Raak |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat het Amerikaanse oliebedrijf NuStar, dat nu op Sint Eustatius 58 tanks heeft staan (voor 13 miljoen vaten olie), zijn bedrijf met 25 tot 40 tanks wil uitbreiden?1
Ja. Daartoe heeft het bedrijf NuStar op 16 mei 2010 zijn uitbreidingsplannen in een document uiteengezet. Vervolgens heeft het bedrijf op 1 juli vorig jaar zijn plannen mondeling in Den Haag toegelicht. Ook is sprake van contacten tussen NuStar en het Netherlands Foreign Investment Agency van het ministerie van EL&I over de door het bedrijf voorgenomen investering op Sint Eustatius. Echter, het bedrijf heeft nog geen officieel verzoek tot uitbreiding ingediend bij het eilandbestuur van Sint Eustatius of de rijksoverheid.
Welke percentage van de oppervlakte van het eiland Sint Eustatius wordt nu ingenomen door NuStar? Hoeveel procent zal dat – bij benadering – na de uitbreiding zijn? Deelt u de angst dat Sint Eustatius steeds meer onderdeel wordt van NuStar, in plaats van andersom? Deelt u mijn opvatting dat we in de toekomst beter kunnen spreken van Sint NuStar?
NuStar bezit momenteel circa 10–15% van de oppervlakte van het eiland Sint Eustatius. Daarvan is circa 5% bebouwd met ruim 50 opslagtanks en bijbehorende gebouwen (pomphuizen, leidingstraten, werkplaatsen en kantoren). Met de voorgenomen uitbreiding van het aantal tanks zal nog eens circa 3–5% van het eiland worden bebouwd. Het beoogde terrein is reeds in eigendom van NuStar. Indien de uitbreiding van NuStar wordt gerealiseerd zoals thans door dit bedrijf beoogd, zal NuStar in totaal 8–10% van het eiland in gebruik nemen als op- en overslagterrein.
Bij het voorgaande moet worden bedacht dat het eilandbestuur van Sint Eustatius zelf bepaalt in welke richting het eiland zich (verder) dient te ontwikkelen. Daartoe heeft het in 2010 een strategische visie opgesteld, waarin ondermeer natuur, toerisme, werkgelegenheid en gezondheidszorg de nodige aandacht krijgen.
Betekent een eventuele uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius ook een uitbreiding van de speciale fiscale zone?
De minister van Financiën is op grond van artikel 5.2 van de Douane- en accijnswet BES bevoegd, nadat het bestuur van het desbetreffende lichaam is gehoord, om handels- en dienstenentrepots in te stellen binnen het grondgebied van Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Via hoofdstuk II, artikel VIII van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES zijn de oude, onder Nederlands-Antilliaanse wetgeving tot stand gekomen economische zones aangemerkt als handels- en dienstenentrepot. Voor zover de uitbreiding van NuStar plaats kan vinden binnen de huidige begrenzing van het op Sint Eustatius gesitueerde handels- en dienstenentrepot, is geen uitbreiding nodig van gebied waarop de fiscale bepalingen inzake het handels- en dienstenentrepot van toepassing zijn. Voor zover de door NuStar geplande uitbreiding niet binnen de huidige begrenzing van het handels- en dienstenentrepot kan worden gerealiseerd, zal aan de minister van Financiën moeten worden verzocht het huidige handels- en dienstenentrepot uit te breiden.
Hoeveel van de verwachtte 40 arbeidsplaatsen die zouden ontstaan bij de voorgenomen uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius zullen ook werkelijk worden ingevuld door bewoners van Sint Eustatius?
Zoals hiervoor opgemerkt, heeft NuStar nog geen officieel verzoek tot uitbreiding bij de lokale overheid of de rijksoverheid ingediend. Zodra dit wel het geval is, zal dit verzoek moeten worden beoordeeld. Hierbij moeten het eilandbestuur en de rijksoverheid nauw samenwerken. Het eilandbestuur is eerstverantwoordelijk voor zaken als de economische ontwikkeling, het toerisme, de werkgelegenheid, de ruimtelijke ontwikkeling en de natuur op het eiland. De rijksoverheid ziet er vooral op toe dat een bedrijf als NuStar voldoet aan alle eisen op het gebied van milieu, externe veiligheid, scheepvaart, luchtvaart, etc. en dat het bedrijf alle benodigde vergunningen heeft of verkrijgt. Hierbij komt dat gezien de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Sint Eustatius, in de eerste plaats het eilandbestuur moet afwegen of de baten en de lasten van een eventuele uitbreiding tegen elkaar opwegen. Hierbij zullen werkgelegenheid en toerisme een belangrijke rol spelen.
Vooruitlopende op de komende gesprekken met NuStar is het op dit moment nog te vroeg voor prognoses voor de ontwikkeling van (indirecte) werkgelegenheid en de lokale invulling daarvan bij een eventuele uitbreiding. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van het toerisme.
Wat betekenen de plannen voor uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius voor het toerisme op het eiland? Hoeveel geld en werkgelegenheid zal het eiland mislopen omdat toeristen in de toekomst Sint NuStar zullen mijden?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke milieueisen moet een eventuele uitbreiding van de olieopslag door NuStar op Sint Eustatius voldoen?
Alvorens NuStar een aanvraag om vergunning kan indienen zal een Milieu Effect Rapportage (MER) moeten worden opgesteld; hierin zullen alle effecten op het milieu moeten worden beschreven. Ook zal er vooraf een Milieu Risico Analyse (MRA) moeten worden opgesteld om eventuele gevolgen voor het milieu te beoordelen. Daarnaast zal het bedrijf een Veiligheidsrapportage (VR) moeten opstellen om alle gevaren voor de omgeving in beeld te brengen. Op basis van de aanvraag zal een beschikking worden opgesteld, waarin voorschriften worden opgenomen die vergelijkbaar zijn met de normering in het Europees deel van Nederland. Tevens is voor Caribisch Nederland met de vaststelling van de Wet VROM BES het uitgangspunt Best Bestaande Technieken (BBT) van toepassing geworden. De voor de opslag van olie geldende Nederlandse richtlijn (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS 29) zal onverkort in de vergunning moeten worden opgenomen. Ook de voorschriften uit de EU-richtlijnen (IPPC-Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, juli 2006) zullen – voor zover toepasbaar – worden opgenomen in de milieuvergunning.
Hoe zijn de bewoners betrokken bij de plannen voor uitbreiding van de olieopslag door NuStar op Sint Eustatius?
NuStar heeft begin november 2010 een «townhallmeeting» op Sint Eustatius gehouden, waar het bedrijf zijn uitbreidingsplannen aan de bevolking heeft toegelicht. De eilandbewoners zijn daarbij in de gelegenheid gesteld vragen te stellen aan het bestuur van Sint Eustatius en aan de directie van NuStar. Het ligt voor de hand dat wanneer NuStar een formeel verzoek tot uitbreiding heeft ingediend, de voors en tegens hiervan worden besproken met de bevolking. Hiertoe kan de eilandoverheid samen met de rijksoverheid een «townhallmeeting» organiseren.
In het kader van de eventueel te verlenen vergunningen bestaan voor bewoners uiteraard de gebruikelijke mogelijkheden voor bezwaar en beroep.
Bent u bereid een referendum te houden onder de bewoners van Sint Eustatius over eventuele uitbreiding van NuStar?
Zoals hierboven beschreven, vindt de besluitvorming over eventuele uitbreiding van NuStar primair plaats op eilandniveau. Het eilandbestuur van Sint Eustatius is vrij om een referendum over dit onderwerp te organiseren. De uitslag hiervan kan het bestuur vervolgens meenemen in de besluitvorming. Het ligt niet voor de hand dat de rijksoverheid een referendum over dit onderwerp organiseert binnen het openbaar lichaam.
Wat vindt u van de activiteiten van de Sint Eustatius Business Association, die met fiscale argumenten, zoals het ontbreken van winstbelasting en invoerrechten, Nederlandse bedrijven naar het eiland probeert te lokken? Welke soort bedrijven zouden zich op het eiland Sint Eustatius moeten vestigen?
Op zich genomen, zijn degelijke activiteiten van de Sint Eustatius Business Association (STEBA), gericht op de verbetering van de sociaal-economische structuur van Sint Eustatius, zeer welkom – dit uiteraard mits ook STEBA daarbij blijft uitgaan van de voor Caribisch Nederland geldende wet- en regelgeving waaronder de fiscale regelgeving. Afgezien hiervan, is het allereerst aan het desbetreffende bedrijf zelf om een antwoord te geven op de vraag of het zich op Sint Eustatius wil vestigen. Daarbij zal dit bedrijf van de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden van vestiging moeten uitgaan; hierbij kan worden gedacht aan eventuele van toepassing zijnde de vergunningverleningprocedures.
Wat betreft het acquisitiebeleid niet alleen van STEBA, maar vooral ook van het desbetreffende lokaal bestuur, is van belang, dat op dit moment in opdracht van het ministerie van EL&I en met instemming van het Bestuurscollege van Sint Eustatius een onderzoek wordt gedaan naar de (sociaal-) economische ontwikkelings-mogelijkheden van het eiland en naar de mogelijkheden het ondernemersklimaat op Sint Eustatius te verbeteren. Van het onderzoek maakt het schrijven van een plan van aanpak deel uit. Na afronding van het onderzoek uiterlijk in de eerste helft van april a.s. zullen de onderzoeksresultaten aan in de eerste plaats het bestuur van Sint Eustatius ter hand worden gesteld. Vervolgens staan deze resultaten het bestuur volledig ten dienste om het attractieve vestigingsklimaat van zijn eiland onder de aandacht van het bedrijfsleven in onder meer het Europese deel van Nederland te brengen.
Wat betekent de komst van alle bedrijven naar Sint Eustatius voor de leefbaarheid van het eiland? Deelt u de angst dat Sint Eustatius een Caribisch bedrijventerrein wordt?
Vooralsnog is NuStar het enige industriële complex op Sint Eustatius. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat er zich andere grote bedrijven zullen vestigen op het eiland. Daarvoor is immers geen ruimte beschikbaar.
NuStar heeft laten weten bereid te zijn bij de uitbreiding zo veel mogelijk rekening te houden met natuur en landschap. Desondanks zal de uitbreiding een belangrijke stempel drukken op het karakter van Sint Eustatius. Aan de veiligheid van bewoners van Oranjestad worden geen concessies gedaan. De voor Nederland geldende veiligheidscontouren zullen derhalve ook voor NuStar gaan gelden. Compensatiemaatregelen zullen de leefbaarheid van de Statianen ten goede komen. De uitbreiding van NuStar zal leiden tot een flinke uitbreiding van bedrijfsterrein op Sint Eustatius. Echter, gezien de overige bestemmingen (wonen, natuurgebied, krater, toeristische kustzone) is de aanduiding «Caribisch bedrijventerrein» voor Sint Eustatius niet terecht.
Het gebruik van het burgerservicenummer |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «CBP legt minister last onder dwangsom op wegens gebruik Burgerservicenummer (BSN): Gebruik BSN voor Rijkspas in strijd met de wet»?1
Ja.
Is het juist, dat het College bescherming persoonsgegevens na een onderzoek dat gestart is op 11 november 2009 tot de conclusie is gekomen, dat de minister van Infrastructuur en Milieu (I en M) BSN van zijn medewerkers niet mag gebruiken voor het aanmaken van hun toegangspas, de Rijkspas?
Ja, het College bescherming persoonsgegevens is tot die conclusie gekomen.
Zijn er nog andere ministeries die het BSN gebruiken bij het aanmaken van de Rijkspas?
Ja, naast het ministerie van Infrastructuur en Milieu gebruiken ook andere ministeries het BSN bij de uitgifte van de Rijkspas. Bij de aanvraag van Rijkspas wordt o.a. aan de hand van het BSN de rechtmatigheid en de uniciteit van de aanvrager getoetst,
Brengt het gebruik van het BSN bij het aanmaken van de Rijkspas reële risico’s mee voor de persoonlijke levenssfeer? Deelt u de indruk, dat het College bescherming persoonsgegevens zich verliest in juridische haarkloverijen in plaats van zich bezig te houden met reële problemen op het gebied van privacybescherming?
Nee, het gebruik van het BSN bij het aanmaken van de Rijkspas brengt geen reële risico’s mee voor de persoonlijke levenssfeer. In het aanvraagproces wordt alleen het BSN op het paspoort vergeleken met het BSN in de registratie in het ID-managementsysteem van het betreffende departement. Het BSN wordt niet overgenomen in het kaartmanagementsysteem van de Rijkspas, het BSN staat niet op of in de Rijkspas. Er worden evenmin gegevens uit verschillende bestanden gekoppeld m.b.v. het BSN. Het BSN wordt eenmalig gebruikt om een zo’n hoogst mogelijke zekerheid te hebben over de identiteit van de aanvrager van de Rijkspas.
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder op de naleving van de wetgeving met betrekking tot het gebruik van persoonsgegevens. Het CBP kiest daarin zelfstandig haar acties en neemt daarin zelf haar eigen verantwoordelijkheid.
Deelt u de opvatting van het College bescherming persoonsgegevens, dat het gebruik van het BSN in de bedrijfsvoering binnen de rijksdienst niet rechtmatig is? Zo nee, welke consequenties verbindt u daaraan?
Nee, ik deel die mening niet. Momenteel beraden mijn collega van Infrastructuur en Milieu en ik ons over passende middelen om het oordeel van het CBP in rechte aan te vechten.
Is het BSN bedoeld om communicatie en identificatie te vergemakkelijken? Zo ja, waarom gebruikt de overheid het dan niet vaker?
Ja, de overheid gebruikt in algemene zin het BSN als hulpmiddel bij de verwerking van persoonsgegevens, waaronder t.b.v. de verificatie. Het BSN vergemakkelijkt zeker de uitwisseling van persoonsgegevens in de praktijk en wordt dan ook, binnen de grenzen van de wet, waar mogelijk gebruikt.
Het BSN dient er onder andere toe de betrouwbaarheid en doelmatigheid van de administraties van de overheid te vergroten. Het gebruik van het BSN door overheidsorganen is, mits dit gebruik noodzakelijk en niet bovenmatig is, toegestaan in het kader van de uitoefening van haar taak. Steeds moet de afweging moeten worden gemaakt of hiervan sprake is en of van het BSN gebruik kan worden gemaakt.
Binnen de context van de Rijkspas ben ik van mening dat het zeer beperkte gebruik van het BSN bij de Rijkspas, teneinde een zo groot mogelijke zekerheid te verkrijgen dat de pas en de aanvrager bij elkaar horen, dan ook is toegestaan.
Kwetsbare ouderen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bejaarde prooien»?1
Ja.
Deelt u de mening dat financieel misbruik van kwetsbare ouderen een probleem is en, gezien de vergrijzing, een groeiend probleem? Zo ja, hoeveel mensen worden er naar schatting jaarlijks slachtoffer van financieel misbruik vergelijkbaar met de casus, zoals besproken in het bovenbedoelde artikel? Zo nee, waarom niet?
Kwetsbare ouderen lopen een verhoogd risico om slachtoffer te worden van financieel misbruik. Aangezien ik niet beschik over cijfers die aangeven om hoe veel ouderen het per jaar gaat kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toename van slachtofferschap in deze groep.
Hoe is de zorgplicht van notarissen ten aanzien van de bescherming van ouderen, die een testament willen wijzigen of met een machtigingsverzoek komen, geregeld?
De notaris heeft conform de Wet op het notarisambt de plicht om te controleren of er sprake is van wilsbekwaamheid op het moment dat iemand een testament opstelt of laat opstellen door de notaris. Daarbij is van belang dat een persoon in staat is om zijn vrije wil te uiten. Binnen redelijke grenzen kan de notaris daarbij onderzoeken of een persoon niet lijdt aan geestelijke stoornissen of wanen dan wel dat een persoon onder druk van derden handelt. Het protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie helpt daarbij.
Is het waar dat rechters «zeer terughoudend [zijn] in het nietig verklaren van testamenten»? Zo ja, deelt u de mening dat ook daarom een notaris bij het opstellen van een testament bijzonder zorgvuldig te werk dient te gaan? Zo nee, waarom niet?
Een testament is een laatste wilsverklaring van iemand. Het past daarbij dat van overheidswege zeer terughoudend wordt opgetreden om deze wilsverklaring te vernietigen. Alleen indien blijkt dat de uitvoering van een testament in strijd is met de wet of de goede zeden ligt vernietiging voor de hand. Het spreekt voor zich dat een notaris bij het opstellen van een testament de daarbij de benodigde zorgvuldigheid in acht dient te nemen.
Kent u het Protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» dat is opgesteld door de beroepsgroep?
Ja.
Bent u van mening dat dit protocol voldoende is om wilsbekwaamheid bij ouderen vast te stellen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot het aantal bekende gevallen waarbij achteraf door de rechter of in een tuchtzaak is vastgesteld dat de notaris ten onrechte was uitgegaan van de wilsbekwaamheid van zijn cliënt? Zo nee, hoe zou dit protocol aangepast moeten worden?
Ik ben van oordeel dat het protocol voldoende houvast biedt voor een zorgvuldige behandeling door de notaris. Het protocol geeft aan welke redelijkerwijs te nemen stappen en overwegingen nodig zijn voor een zorgvuldig proces. Dat laat onverlet dat er zich in de praktijk gevallen voordoen waarin, ook als het protocol is gevolgd, achteraf wordt geconstateerd dat er geen sprake is van wilsbekwaamheid. Het signaleren van gebreken in de wilsbekwaamheid kan onder omstandigheden buitengewoon lastig zijn voor de notaris.
Wat vindt u van het in het artikel gestelde dat het protocol «meer bedoeld (lijkt) voor de bescherming van de notaris dan van de cliënt»?
Ik deel de stelling niet. Uiteraard is het ook voor de notaris van belang dat hij zorgvuldig handelt in verband met zijn beroepsaansprakelijkheid. Primair is het protocol bedoeld om de notaris te helpen een zo zorgvuldig mogelijke afweging te kunnen maken bij het opstellen van testamenten indien wordt getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van degene die een testament opstelt. Dat is zowel in het belang van de cliënt van de notaris, als van de erfgenamen en de notaris.
Deelt u de mening dat het genoemde protocol geen leidraad maar een voor de beroepsgroep voorgeschreven richtlijn zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u dit uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het formaliseren van het protocol biedt op zich geen extra waarborg voor een zorgvuldige behandeling door de notaris. Het protocol biedt voor de notaris een leidraad voor het maken van een complexe afweging, die voor een deel buiten zijn beroepsmatige expertise kan liggen. De tuchtrechtelijke en civielrechtelijke consequenties bij niet zorgvuldig handelen door de notaris vormen een afdoende prikkel tot naleving van het protocol.
Kan een wettelijke verankering van het protocol of delen daarvan bijdragen aan het voorkomen van genoemd misbruik? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Een ontruimverbod van een kraakpand in Utrecht |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de rechterlijke uitspraak op 2 maart 2011 van de rechtbank Utrecht inzake het ontruimverbod wegens ontbrekende belangenafweging?
Ja. Overigens heeft de rechter niet geoordeeld dat sprake was van een ontbrekende belangenafweging. De rechter heeft geoordeeld dat uit het door politie en Openbaar Ministerie ingestelde onderzoek niet voldoende aannemelijk was geworden dat in dit geval sprake was van een redelijke verdenking van overtreding van artikel 138a Wetboek van Strafrecht.
Wat is uw reactie op deze rechterlijke uitspraak in relatie tot de Wet kraken en leegstand?
De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtmatigheid van de voorgenomen ontruiming niet is komen vast te staan en heeft daarom de strafrechtelijke ontruiming verboden. Naar het oordeel van de rechtbank had de officier van justitie in de betreffende zaak geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de vraag of de eigenaar van het pand toestemming had gegeven aan de krakers om het pand te bewonen. De rechtbank overweegt dat de krakers zouden hebben gesteld dat zij toestemming hadden van de eigenaar om het pand te gebruiken.
Na de uitspraak van de rechtbank is nogmaals navraag gedaan en is wederom gebleken dat de eigenaar van het pand – de gemeente Utrecht – geen toestemming heeft gegeven om het pand te bewonen. Ook de krakers zelf hebben naar aanleiding van een persbericht van de rechtbank weersproken dat ze toestemming van de gemeente Utrecht hadden om in het pand te wonen.
Om proceseconomische redenen zal de Staat geen hoger beroep instellen, maar zal opnieuw tot aankondiging van de ontruiming van het betreffende pand worden overgegaan.
Deelt u de mening dat er met deze rechterlijke uitspraak jurisprudentie is ontstaan die ontruiming van een kraakpand verbiedt bij leegstand? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat met deze jurisprudentie de Wet kraken en leegstand juridisch gezien onhoudbaar is geworden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De boktor |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Controle China op boktor is ondermaats»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat China de kwekerijen niet twee jaar lang uitsluit van export na de vondst van een boktor, voorafgaand aan de export geen preventieve controles op de boktor worden uitgevoerd en bij de ontdekking van uitvlieggaten deze niet beschouwt als «besmetting»?
De import van boomkwekerijproducten uit China vormt al enige tijd reden tot zorg. Deze bezorgdheid vormde voor de Europese Commissie mede de aanleiding om in mei 2010 de importvoorschriften voor boomkwekerijproducten te verscherpen en een importverbod voor esdoorns (Acer sp.) uit China in te stellen.
Om te kunnen bepalen of China naar aanleiding van de aangescherpte maatregelen een verbetering heeft doorgevoerd van haar controlesysteem heeft de Food and Veterinary Office (FVO) in september 2010 een audit uitgevoerd in China. Bij dit bezoek bleek dat het exportcontroleprogramma van China nog steeds niet toereikend is. Met de Europese Commissie en andere lidstaten ben ik van mening dat dit een zorgwekkende situatie is.
Bent u bereid de Europese Commissie op te roepen om actie te ondernemen naar aanleiding van de conclusie van de food and Veterinary Office (FVO), de inspectiedienst van de Europese Commissie, dat China weliswaar maatregelen heeft genomen, maar dat die niet in lijn zijn met de Europese eisen?
De Europese Commissie heeft al voorafgaand aan het verscherpen van de importeisen duidelijke signalen afgegeven aan China en heeft China naar aanleiding van de conclusie van de FVO in 2010 opgeroepen te komen met een actieplan waarin wordt aangegeven hoe men tegemoet wil komen aan de geconstateerde tekortkomingen. Met andere lidstaten steun ik de Europese Commissie in deze aanpak.
Op welke wijze wordt het importverbod dat in mei 2010 is ingesteld gehandhaafd? Geldt importverbod alleen voor esdoorns of voor alle zeventien in de EU-beschikking genoemde waardplanten?
Het importverbod voor esdoorns is opgenomen in de invoeraangiftesystemen van de nVWA. De keuringsdiensten die de importinspecties op boomkwekerijproducten uitvoeren zijn hierop nauwlettend geïnstrueerd. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met de douane om importzendingen met een mogelijk risico te identificeren en te kunnen inspecteren. Tot dusver zijn daarbij overigens geen overtredingen van het importverbod geconstateerd. Het in mei 2010 ingestelde importverbod geldt alleen voor esdoorns. Voor de overige 16 waardplanten van de boktor zijn de importeisen in mei 2010 verscherpt en geldt dat bij import destructief bemonsterd moet worden, met een bemonsteringspercentage van 10% per partij, tot een maximum van 450 planten per partij.
Is het niet wenselijk om de conclusies van de FVO mee te wegen bij de beoordeling over het opheffen van het importverbod in april 2012?
Het importverbod voor esdoorns is ingesteld tot en met 30 april 2012. Te zijner tijd zal bezien moeten worden of de situatie in China dusdanig is verbeterd dat de maatregelen kunnen worden versoepeld en het importverbod kan worden opgeheven. Ik vertrouw erop dat de Europese Commissie ook het komende jaar bij China zal blijven aandringen op verbetering van de controles. De FVO zal in 2011 nogmaals een beoordeling van de situatie ter plekke uitvoeren.
De bevindingen daarbij kunnen inzicht geven in de uitwerking in de praktijk van eventueel door China doorgevoerde verbeteringen en daarmee waardevolle informatie opleveren voor de besluitvorming in EU-verband over de eventuele aanpassing van de importeisen in 2012.
Hoe ver staat het met de evaluatie van het fytosanitaire stelsel in EU-verband? Wat zijn de uitkomsten van de besprekingen over de definitie en reikwijdte van het ondernemersrisico?
Eind september 2010 heeft de Europese Commissie het evaluatierapport van het «Common Plant Health Regime» over de periode 1993–2009 gepresenteerd. Op basis van de conclusies en aanbevelingen in het evaluatierapport heeft de Europese Commissie vervolgens de mogelijke opties voor het toekomstige plantgezondheidsstelsel geïnventariseerd en besproken met lidstaten en stakeholders.
Momenteel voert de Europese Commissie een (economische) studie uit naar de effecten van een aantal voorgestelde opties. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie en de resultaten van de effectbeoordeling zal de Europese Commissie een plantgezondheidsstrategie en voorstellen voor nieuwe regelgeving opstellen. Dit moet in het eerste semester van 2012 afgerond worden.
De effectbeoordeling omvat onder meer een studie naar de financiële gevolgen voor de EU, lidstaten en ondernemers van fytosanitaire maatregelen en van het eventueel instellen van een fonds, waaruit ook de schade van individuele ondernemers als gevolg van officiële fytosanitaire maatregelen kan worden betaald. Mede op grond van de uitkomsten van de effectbeoordeling zal de discussie worden gevoerd over de reikwijdte van het ondernemersrisico, de voorwaarden waaronder eventueel financiële compensatie van schade zou kunnen plaatsvinden en de verdeling van verantwoordelijkheden en kosten daarbij tussen overheden (EU en lidstaten) en bedrijfsleven.
Duizenden verdwenen Kamerstukken en de toegankelijkheid van parlementaire informatie |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden Kamerstukken verdwenen uit overheidsportaal?»1
Ja.
Is het waar dat duizenden belangrijke Kamerstukken, waaronder diverse troonredes, zijn verdwenen van de website Officielebekendmakingen.nl? Zo ja, om hoeveel Kamerstukken gaat het? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Tot 1 juli 2009 is aan Sdu Uitgevers concessie verleend om de officiële publicaties (parlementaire stukken, Staatsblad, Staatscourant en Tractatenblad) uit te geven. Via de website overheid.nl konden deze officiële publicaties door het publieke in Pdf-formaat worden geraadpleegd door middel van een door de overheid betaalde informatiedienst van Sdu uitgevers. Met ingang van 1 juli 2009 is de overheid zelf uitgever van de officiële publicaties en vervult Sdu Uitgevers een dienstverlenende rol bij de productie daarvan. In verband daarmee zijn de bestanden van alle officiële publicaties sinds 1995 door de Staat aangekocht en opgeslagen in een eigen database en toegankelijk gemaakt via de website zoek.officielebekendmakingen.nl. Deze website is in de plaats gekomen van de door de Sdu geleverde informatiedienst.
Naar nu blijkt zijn niet alle documenten die via de informatiedienst van Sdu Uitgevers werden ontsloten in de eigen database van de Staat opgenomen, terwijl dit wel werd beoogd. Met de «verdwenen Kamerstukken» in het krantenartikel wordt dus gedoeld op het verschil in inhoud van twee verschillende systemen; er zijn niet daadwerkelijk documenten uit een systeem verdwenen.
In de database van de Staat, die 380 000 publicaties bevat, ontbreken met betrekking tot de periode 1995–1997 ca. 2200 Handelingen van de Staten-Generaal. Door welke oorzaak deze publicaties in 2009 niet in de database zijn opgenomen kan niet meer worden vastgesteld. Het ontbreken van deze stukken is niet eerder opgemerkt.
Met betrekking tot de periode na 1997 ontbreken er geen Handelingen, maar komt het wel een enkele maal voor dat er onjuiste kenmerken aan documenten zijn toegevoegd door Sdu Uitgevers. Zo is de troonrede een enkele maal ten onrechte als een Handeling van de Tweede Kamer in plaats van als een Handeling van de gezamenlijke vergadering van de Staten-Generaal gecodeerd. Afhankelijk van de wijze waarop de zoekvraag wordt gesteld kan het voorkomen dat het betreffende document niet wordt gevonden, hoewel het wel in de collectie aanwezig is.
Deelt u de mening dat de overheid, onder andere hierdoor, tekort schiet in haar eigen doelstellingen om parlementaire informatie openbaar, toegankelijk en bruikbaar te maken?
Het niet compleet zijn van de Handelingen in de collectie officiële publicaties vanaf 1995 is een omissie waarvoor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is en die ik uiteraard betreur. De ontbrekende publicaties zullen zo snel mogelijk worden toegevoegd. Incidentele fouten in de codering van de officiële publicaties zijn niet volledig uit te sluiten. In de overeenkomst van de Eerste en de Tweede Kamer met Sdu Uitgevers zijn kwaliteitsnormen opgenomen met betrekking tot de codering van de Kamerstukken. Onderdeel van de afspraken is dat alle geconstateerde fouten worden hersteld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de openheid van het democratisch bestel niet voldoet aan de eisen van deze tijd? Wat is uw reactie op de stelling dat je bijna een professional moet zijn om informatie over de Tweede Kamer te vinden, dat dit de betrokkenheid van burgers bij politieke processen remt, en dat aan deze situatie de laatste jaren niets veranderd is? Deelt u de mening dat hier sprake is van een ernstig probleem?
Alvorens inhoudelijk op deze vragen in te gaan is het van belang om iets te zeggen over de verantwoordelijkheidsverdeling met betrekking tot de website officielebekendmakingen.nl en de daarop gepubliceerde documenten. Op de website worden de parlementaire publicaties alsmede het Staatsblad, de Staatscourant en het Tractatenblad gepubliceerd. De beide Kamers van de Staten-Generaal zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de Kamerstukken. De andere publicaties vallen onder de verantwoordelijkheid van resp. de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken. De samenwerking bij de publicatie komt voort uit de overtuiging dat de toegankelijkheid van de betrokken informatie wordt gediend met het op één plaats en in onderling verband ontsluiten van wet- en regelgeving en de parlementaire geschiedenis hiervan. De productie van de publicaties is daartoe in een gezamenlijke raamovereenkomst opgedragen aan één marktpartij waarbij elke opdrachtgever binnen de Staat via een deelovereenkomst de details van de eigen publicatie bepaalt. De opdrachtgevers maken gezamenlijke afspraken over de standaards die bij de publicaties worden gehanteerd teneinde een samenhangende publicatie mogelijk te maken. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheert de website zoek.officielebekendmakingen.nl (inclusief de database met officiële publicaties) in overleg met de andere betrokkenen.
Over de toegankelijkheid van de publicaties en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen jaren kan ik het volgende mededelen. Sinds de overheid op 1-7-2009 zelf de uitgever van de elektronische publicaties is geworden zijn belangrijke verbeteringen in de toegankelijkheid doorgevoerd.
Als laatste zijn de Handelingen in dit verbetertraject betrokken. De Handelingen die betrekking hebben op vergaderingen in het jaar 2011 voldoen aan de bovengenoemde standaards.
Ik ben van mening dat de toegankelijkheid van deze publicaties hiermee de laatste jaren sterk is verbeterd en in zijn algemeenheid aan hoge eisen voldoet.
In het in door de vragensteller aangehaalde krantenbericht wordt ondermeer kritiek uitgeoefend op de vindbaarheid van parlementaire informatie door niet-professionals en op de mogelijkheid om het stemgedrag van parlementariërs geautomatiseerd aan de Handelingen te ontlenen. Vorm, inhoud en structurering van de parlementaire publicaties worden door de Kamer bepaald. Het ligt niet op mijn weg om op dit gebied uitspraken te doen of initiatieven te nemen.
In hoeverre is het waar dat de gebrekkige toegankelijkheid van soms onvolledige en foutieve informatie uit het parlement als jammerlijk gevolg heeft dat initiatieven om te komen tot particuliere waakhonden van de democratie, zoals in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, in Nederland moeilijk te realiseren zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Wat wordt er ondernomen of wat gaat u ondernemen om de verdwenen Kamerstukken weer digitaal beschikbaar te maken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de openheid van het democratisch bestel wel gaat voldoen aan de eisen van deze tijd? Op welke wijze gaat u zich inzetten voor volledige, juiste en digitaal makkelijk toegankelijke informatie uit het parlement?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5.
Het sluiten van bestaande en het openen van nieuwe gevangenissen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teeven: extra gevangenis in Limburg»?1
Ja.
Hebt u tijdens een bezoek aan Limburg plannen ontvouwd over de bouw van een nieuwe gevangenis in die provincie? Zo ja, had u die plannen al eerder met de Tweede Kamer gedeeld? Zo nee, had de bekendmaking van uw plannen en de timing en locatie daarvan mogelijk te maken met aanstaande verkiezingen voor de Provinciale Staten?
Tijdens mijn bezoek aan Limburg heb ik aangekondigd dat de plannen van dit kabinet mogelijk leiden tot een toename van de behoefte aan detentiecapaciteit. Het effect van het kabinetsbeleid zal niet eerder dan volgend jaar zichtbaar worden2 en in 2013 en 2014 leiden tot toename van de behoefte aan detentiecapaciteit. Uw Kamer wordt hierover te zijner tijd uiteraard geïnformeerd.
Waaruit blijkt precies dat er vanwege het snelrecht meer celcapaciteit nodig is? Om hoeveel extra cellen gaat het hier?
In de praktijk is nog niet gebleken dat het toepassen van snelrecht tot een grotere behoefte aan detentiecapaciteit leidt. Het toepassen van snelrecht op zich leidt ook niet tot langere straffen. Wel is een opwaartse druk te verwachten op de vraag naar celcapaciteit als gevolg van andere maatregelen uit het Regeerakkoord.
Leidt het sneller berechten van verdachten ook tot meer of langere straffen? Zo ja, hoe werkt dit mechanisme precies? Zo nee, hoe kan er dan wel meer behoefte aan celcapaciteit ontstaan ten gevolge van het snelrecht?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel extra celcapaciteit is er naar uw schatting nodig ten gevolge van het afschaffen van taakstraffen en thuisdetentie? Kunt u dit antwoord vergezeld laten gaan van een degelijke cijfermatige onderbouwing?
Het intrekken van het wetsvoorstel thuisdetentie heeft geen directe invloed op de toename van detentiecapaciteit. Vorig jaar is de pilot elektronische detentie stopgezet in afwachting van de behandeling van dit wetsvoorstel. Dit heeft geleid tot een toename van de behoefte aan detentiecapaciteit met 140 cellen.
De consequenties van het wetsvoorstel taakstraffen zijn nog niet precies weer te geven. In plaats van het opleggen van een taakstraf heeft een rechter naast het opleggen van een gevangenisstraf ook de mogelijkheid om een voorwaardelijke straf of geldboete op te leggen. De verwachting is in ieder geval wel dat dit wetsvoorstel leidt tot meer behoefte aan detentiecapaciteit.
Deelt u de mening dat het nog onzeker is dat er behoefte aan extra celcapaciteit is en het evenmin zeker is dat publiekprivate samenwerking daarbij een goede oplossing biedt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de bouw van een gevangenis in Limburg niet zeker is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zal het effect van het kabinetsbeleid volgend jaar zichtbaar worden. Eind van dit jaar zal ik beslissen of en vooral waar er eventueel een gevangenis wordt gebouwd, waarbij vanuit het perspectief van werkgelegenheid Limburg een gerede mogelijkheid is. In mijn uiteindelijke afweging zal ik, als het als zo ver komt, ook andere aspecten laten meewegen, zoals de regionale behoefte aan detentiecapaciteit.
Mijn verwachting is dat er met behulp van publiek-private samenwerking op een kosteneffectieve manier een penitentiaire inrichting kan worden gerealiseerd. Alvorens hierover een besluit te nemen laat ik een onderzoek uitvoeren door het WODC naar de ervaringen met private gevangenissen in verschillende landen en de mogelijkheden voor Nederland.
Hoe verhoudt uw voorkeur om een nieuwe gevangenis in Limburg te bouwen zich tot de sluiting van gevangenissen elders in het land? Is het mogelijk dat gevangenissen die gesloten moeten worden open kunnen blijven als er extra celcapaciteit nodig blijkt te zijn?
Ik wil vasthouden aan de sluitingen van de in het Masterplan Gevangeniswezen 2009–2014 opgenomen penitentiaire inrichtingen. Om bedrijfseconomische redenen is het niet wenselijk om deze inrichtingen toch open te houden.
Hoe is de situatie ten aanzien de werkgelegenheid in regio’s waar sprake is van het sluiten van gevangenissen, in het bijzonder in de regio Den Helder?
Bij het opstellen van het Masterplan Gevangeniswezen 2009–2014 is zoveel mogelijk rekening gehouden met de negatieve consequenties van het sluiten van gevangenissen voor het personeel. Bij de uitwerking van het capaciteitsplan zijn de regio’s met een slechte arbeidsmarktsituatie zoveel mogelijk ontzien (met name Zuid-Oost en Noord-Oost Nederland), bijvoorbeeld door de sluiting van capaciteit op termijn te stellen of door het (tijdelijk) inzetten van meerpersoonscellen als eenpersoonscellen.
Ten behoeve van het Capaciteitsplan Justitiële Jeugdinrichtingen heb ik in samenwerking met het UWV een arbeidsmarktanalyse uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de arbeidsmarktkansen voor executief personeel (groepsleiders en behandelaars) en beveiligingspersoneel relatief gunstig zijn, en voor niet executief personeel (facilitair, administratief en financieel) relatief minder gunstig. Zoals ik reeds in mijn brief van 16 november3 heb toegelicht zal ik mij – los van de specifieke arbeidsmarktkansen voor bepaalde personeelgroepen – ten volle inspannen om boventallig JJI-personeel van werk naar werk te begeleiden.
Is het waar dat de (relatief nieuwe) Rijksinrichting voor Jongeren Doggershoek in Den Helder per 1 maart 2011 de deuren moet sluiten? Zo ja, hebt u recentelijk nog contact gehad met de Doggershoek over alternatieven voor deze gevangenis? Zo ja, wat is de uitkomst van dat contact? Zo nee, waarom niet?
Conform het Capaciteitsplan Justitiële Jeugdinrichtingen dat ik uw Kamer op 16 november 2010 heb toegestuurd en conform hetgeen besproken is in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 december 2010, is De Doggershoek per 1 maart 2011 buiten gebruik gesteld als justitiële jeugdinrichting.
Zoals ik in het Algemeen Overleg van 9 december 2010 reeds heb gemeld, onderzoek ik de mogelijkheid om jongeren met een licht verstandelijke beperking te huisvesten in De Doggershoek, waarbij niet alleen (een deel van) het gebouw maar ook een deel van het personeel daarvoor ingezet zou kunnen worden. De gesprekken daartoe met Lijn 5, een zorginstelling voor genoemde doelgroep, vinden momenteel plaats. Ik heb in het Algemeen Overleg van 9 december toegezegd u uiterlijk in juni 2011 te informeren over de uitvoering van het Capaciteitsplan, inclusief de mogelijkheden voor alternatieve inzet van JJI-personeel en -locaties.
Hoe verhoudt zich uw mededeling in uw brief d.d. 16 november 2010 aan de Kamer (citaat: «Zeker voor de inrichtingen, zoals De Doggershoek, waarbij vooralsnog geen concreet zicht is op een alternatieve bestemming en waarbij de werkgelegenheid in de regio beperkt is, zal deze ingreep een hard gelag zijn. Ik zal me tot het uiterste inspannen voor een goed perspectief op werkgelegenheid voor de medewerkers van deze inrichtingen»)2 tot het aankondigen van de bouw van een nieuwe gevangenis in Limburg?
Zie antwoord vraag 9.
Roken richt blijvende schade aan in het puberbrein |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusie van de onderzoekers van de Vrije Universiteit Amsterdam, dat nicotine blijvende hersenschade veroorzaakt aan extra kwetsbare puberhersenen?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Wat is uw oordeel over de conclusie van de onderzoekers dat nicotineblootstelling op jongeren in de leeftijd tussen 12 en 16jaar een rol speelt bij het ontstaan van aandachtstoornissen op latere leeftijd?
Deze conclusie onderstreept het huidige beleid waarin tabakswaren niet verkocht mogen worden aan jongeren onder de 16 jaar.
Bent u bereid om meer te investeren in voorlichting over de schade van roken aan pubers, gezien het feit dat hoe langer het eerste gebruik van een sigaret uitgesteld wordt, hoe minder kans dat iemand begint met roken? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Om te beginnen wil ik benadrukken dat in de eerste plaats de ouders verantwoordelijk zijn voor hun puber. Zij hebben een belangrijke rol bij de opvoeding over roken en ander middelengebruik. Via onder andere GGD’en, informatieavonden op scholen en online informatie en praktische hulp worden ouders hierin ondersteund. Er wordt dus al veel geïnvesteerd in gerichte voorlichting.
Er zijn verschillende manieren om roken door jongeren te voorkomen. Een daarvan is de hiervoor genoemde wettelijke leeftijdsgrens van 16 jaar. Goede voorlichting, onder andere via scholen, is daarnaast zeker belangrijk en vindt al plaats via onder andere «De Gezonde School» en het programma «De Gezonde School en Genotmiddelen», waarin voorlichting wordt gegeven over alcohol, roken en drugs.
Daarnaast is er dit jaar een jongerenprogramma, welke gericht is op het versterken van de weerbaarheid, met als thema’s alcohol, drugs en roken. Jongeren krijgen online informatie, testsituaties en advies op maat. Ook richt het programma zich op uitgaanssettings zoals horeca en festivals.
Tijdens het Algemeen Overleg Rookvrije horeca/tabaksbeleid op 19 januari 2011 heeft u een toezegging gedaan om alle schoolpleinen rookvrij te maken. Wanneer kan de Kamer een wetsvoorstel verwachten?2
Ik heb in het AO van 19 januari aangegeven sympathiek te staan tegenover dit voorstel, maar er niet primair voor verantwoordelijk te zijn. In de brief die 25 februari jl. naar de Kamer is gestuurd naar aanleiding van het Algemeen Overleg, heb ik aangegeven dat de minister van OCenW dit voornemen eerst met het onderwijs bespreekt. Ik zal u hierover nader informeren in de landelijke nota gezondheidsbeleid.
Deelt u de mening dat de kennis over de schade van tabak in Nederland flink achterloopt ten opzichte van andere landen?3
Professor Willemsen stelt in zijn oratie dat het kennisniveau over de schade van tabak onder het gemiddelde ligt met 72%. Dit relatief lage niveau wordt met name veroorzaakt doordat veel mensen nog weinig weten over de gevolgen van meeroken. De schade die wordt aangericht aan de gezondheid van de roker is beter bekend dan de schade die veroorzaakt wordt als gevolg van meeroken.
Bent u ook bekend met het artikel «Goede voorlichting over rookschade voor (zwangere) vrouwen ontbreekt»?4
Ja, ik heb kennis genomen van het desbetreffende artikel over voorlichting aan zwangere vrouwen.
Wat is volgens u het passende antwoord om de hoge Nederlandse perinatale sterfte te voorkomen, hetgeen door onder andere roken wordt veroorzaakt?
Binnen mijn aanpak van de perinatale sterfte in Nederland is een plaats ingeruimd voor een experiment met het zogenaamde kinderwensconsult. Via dit consult krijgen vrouwen met een kinderwens, door huisartsen en verloskundigen informatie aangereikt over de voorwaarden voor een gezonde zwangerschap. Daarbij gaat het ondermeer om onderwerpen als voeding, beweging, inname van foliumzuur, gebruik van alcohol en geneesmiddelen, maar uiteraard ook over het stoppen met roken.
Dit jaar start ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij een zestal gemeenten een pilot gericht op de terugdringing van de perinatale sterfte. In deze pilot, die wordt uitgevoerd door het Erasmus MC, zal ook de effectiviteit van het kinderwensconsult voor risicogroepen wordt uitgetest.
Ook na de geboorte is goede voorlichting en ondersteuning beschikbaar, om meeroken door pasgeboren kinderen tegen te gaan: bij de kraamzorg, de JGZ en de centra voor jeugd en gezin.
Grievende uitspraken over homo's door leraren te Kampen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ophef om visie op homo's Kamper leraren»?1
Ja.
Is het waar dat enkele docenten van het Ichthus college in Kampen van mening zijn dat homoseksualiteit een psychische aandoening is? Zo ja, deelt u die mening? Zo nee, deelt u dan de mening dat het bijzonder onacceptabel is dat docenten een dergelijke mening menen te moeten delen met leerlingen?
Uit informatie van de Inspectie van het Onderwijs, is mij gebleken dat bij het Ichtus College in Kampen in 6 vwo een debat heeft plaatsgevonden aan de hand van diverse stellingen, waaronder de stelling dat homoseksualiteit een psychische aandoening betreft. Er is dus geen sprake van een mening van een docent of van de school, zo blijkt uit informatie van de Inspectie van het Onderwijs. Er is daarom geen enkele aanleiding voor verder onderzoek of het treffen van maatregelen.
Was u al eerder op de hoogte van het feit dat op deze school, of eventueel andere scholen, docenten dergelijke meningen uitdragen? Zo ja, welke stappen heeft u daartegen ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen leerlingen of andere docenten op deze school, of een andere school, waar intolerantie bestaat ten opzichte van homoseksualiteit daar toch voor uitkomen? Zo nee, wat is uw mening daarover, hoe vergaat het homo’s op een dergelijke school en wat gaat u doen om homoseksuelen op dergelijke scholen te helpen?
In antwoord op Kamervragen van het Lid Dijkstra (D66) d.d. 20 januari 2011 (TK 2010–2011, Aanhangsel 1132) heb ik mij uitgesproken over het belang van een veilig schoolklimaat en van voorlichting op scholen. Daartoe behoort ook de manier waarop over homoseksualiteit wordt gesproken. Het is echter aan de scholen zelf om te beslissen op welke wijze zij invulling geven aan het veiligheidsbeleid op hun school. In de voortgangsrapportage Homo-emancipatiebeleid 2008–2010 (TK 2009–2010, 27 017, nr. 72), die ik op 24 juni jl. naar uw Kamer heb gestuurd, heb ik u een aantal maatregelen gemeld die zijn ingezet om scholen te ondersteunen bij het bespreekbaar maken van homoseksualiteit, zodat homoseksuele leerlingen en leraren, als ze dat wensen, uit de kast kunnen komen omdat zij zich veilig voelen op hun school. Ik noem er twee. De eerste is de steun aan de Hetero- en Homo Onderwijsalliantie, dat is een samenwerkingsverband van de Algemene onderwijsbond, CNV Onderwijs, CBOO (Landelijk Openbaar Onderwijs) en Edu Divers. Deze alliantie heeft initiatieven genomen om activiteiten op scholen te organiseren gericht op zowel onderwijs-ondersteunende organisaties en schoolbesturen als ook op pabo’s en lerarenopleidingen met het doel de sociale acceptatie van homoseksuelen in het onderwijs te verbeteren. De tweede maatregel betreft de Gay- and Straight Scholen Alliantie van het COC. Deze alliantie van homo- en heteroleerlingen maakt samen met hun docenten homoseksualiteit bespreekbaar op hun school. In de Nationale Gay- and Straight Scholen Alliantie week, die is gehouden van 21 tot 25 maart 2011, zijn scholen opgeroepen om een petitie te tekenen, waarin leraren en leerlingen beloven het woord «homo» niet als scheldwoord te zullen gebruiken en dat zij zullen opkomen voor homoseksuelen die gepest worden. Het kabinet zal op deze maatregelen voortbouwen en deze verder intensiveren. In mijn brief van 8 april jl. heb ik u hierover nader geïnformeerd.
Deelt u de mening dat bovenstaande uitingen nogmaals benadrukken dat voorlichting over homoseksualiteit, bijvoorbeeld door het COC2, op scholen van groot belang is? Zo ja, hoe gaat u deze voorlichting bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan om deze zaak verder te laten uitzoeken en alle benodigde stappen te ondernemen om te voorkomen dat docenten dergelijke uitspraken doen? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Welke middelen staan u formeel dan wel informeel ter beschikking om deze docenten aan te pakken of aan te laten pakken? Hoe gaat u van deze middelen gebruik maken?
Zie antwoord vraag 6.
Welke middelen heeft de werkgever van deze docenten om tegen hen op te treden? Weet u of de school van die middelen gebruik maakt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat docenten die menen te moeten vertellen dat homoseksualiteit een psychische aandoening is, niet geschikt zijn voor hun vak en mogelijk zelfs strafbaar zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook vermeld in het antwoord op vragen 2 en 3, is uit informatie van de Inspectie van het Onderwijs gebleken dat het ging om één van de stellingen in een debat en niet om de mening van een docent of van een school. Naar aanleiding hiervan zijn geen aangiften bij het Openbaar Ministerie bekend. Er is evenmin aanleiding voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek.
Is er aangifte wegens discriminatie gedaan tegen deze docenten? Zo nee, overweegt het Openbaar Ministerie om ambtshalve vervolging in te stellen, bijvoorbeeld op grond van belediging van een groep mensen?
Zie antwoord vraag 9.
De JSF |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Nederlandse bedrijven lopen miljard mis door snijden in JSF»?1
Is het waar dat Nederlandse bedrijven mogelijk een miljard euro mislopen door het schrappen van het tweede-motorproject van de JSF? Zo nee, hoe kunt u dit scenario uitsluiten?
Wat vindt u van het feit dat tijdens het debat voorafgaand aan de ondertekening van de Memorandum of Understanding System Design and Development (MOU-SDD) in 2002 werd gesuggereerd dat één miljard dollar aan orders te verwachten viel voor de F136 motor en waarin sindsdien veel geïnvesteerd is door Nederland, en dat nu zonder overleg onze Amerikaanse partner de spin-off mogelijkheid ongedaan maakt door de ontwikkeling van de F136 motor te schrappen?2
Hoe oordeelt u over het feit dat tijdens het debat voorafgaand aan de ondertekening van de Memorandum of Understanding Production Sustainment and Follow-on Development (MOU-PSFD) in 2006 contractueel werd overeengekomen dat partners in deze MOU-PSFD de keuzevrijheid hadden tussen – dan wel sprake zou zijn van productie van – de twee motortypes F135 en F136, en dat nu zonder overleg onze Amerikaanse partner de ontwikkeling van de F136 motor schrapt? Is hier geen sprake van contractbreuk?3
Bij de totstandkoming van het PSFD-MoU zijn de betrokken landen ervan uitgegaan dat er voor de F-35 twee motoren zullen worden geproduceerd. De Amerikaanse regering kan gelet op de bepalingen van het MoU echter niet worden verhinderd de financiering van de verdere ontwikkeling van de F136-motor te stoppen. Wanneer de Verenigde Staten een dergelijk besluit zouden nemen is geen sprake van contractbreuk. Overigens zou de verdere ontwikkeling van de F136-motor volledig voor rekening komen van de Verenigde Staten, wat ook de afgelopen jaren het geval was.
Voor alle partijen die deelnemen aan een MoU geldt dat er kosten aan kunnen zijn verbonden als men zich zou terugtrekken. De procedures voor de verwerving van F-35 toestellen zijn vastgelegd in het PSFD-MoU. Indien een partnerland een contract voor de aanschaf van F-35 toestellen zou opzeggen dat door de Amerikaanse overheid ten behoeve van het partnerland is gesloten, zijn hieraan kosten verbonden. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan additionele kosten die ontstaan voor andere partnerlanden.
Heeft Nederland dezelfde vrijheid om overeenkomsten met de VS ongedaan te maken ten aanzien van de koop van de eerste testtoestellen of moet Nederland zich wel aan alle contracten houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft oud-minister Van Middelkoop anderhalf jaar geleden druk uitgeoefend op de Amerikaanse regering om het tweede-motorproject te laten doorgaan?
Nederland heeft de afgelopen jaren tijdens bilaterale contacten met de Verenigde Staten op zowel politiek als ambtelijk niveau het belang van de tweede motor voor het F-35 programma en voor de Nederlandse industriële participatie aan de orde gesteld. Het Pentagon is er niet van overtuigd dat de concurrentievoordelen van de tweede motor opwegen tegen de resterende ontwikkelingskosten voor de Amerikaanse overheid en acht het F136-programma mede in het licht van de in de Verenigde Staten benodigde bezuinigingen onnodig.
Is het waar dat president Obama en defensieminister Gates de tweede motor een «onnodige en extravagante uitgave» noemden? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat voor gevolgen heeft de bezuiniging van 3,5 miljard dollar op defensie in de VS voor de Nederlandse deelname aan het JSF-project?
Het in vraag 8 genoemde bezuinigingsbedrag is bij Defensie niet bekend. Met de brief van 7 januari jl. en de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 van 17 maart jl. (Kamerstukken 26 488, nrs. 252 en 258) is de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die minister Gates heeft genomen met betrekking tot het F-35 programma.
Het Pentagon heeft in januari jl. besloten een extra bedrag van $ 4,6 miljard uit te trekken voor de ontwikkeling van de F-35 in de System Development and Demonstration (SDD-)fase. De vaste Nederlandse bijdrage aan de SDD-fase bedraagt zoals bekend $ 800 miljoen (lopende prijzen). De gevolgen van de op 6 januari jl. door het Pentagon aangekondigde vertraging en verschuiving van 134 toestellen uit de productieseries LRIP 5 tot en met LRIP 9 zijn nog niet bekend. In beginsel betekenen minder toestellen per productieserie, een hogere stuksprijs in de desbetreffende productieseries. Wat per saldo de gevolgen zullen zijn voor de stuksprijzen in de productieseries van de komende jaren, en daarmee voor prijzen van de mogelijk door Nederland aan te schaffen eerste productietoestellen, is nog niet duidelijk. De export van toestellen zoals naar Israël vanaf naar verwachting LRIP 7 heeft de komende jaren een positieve invloed op de ontwikkeling van de stuksprijs. Tot slot heeft het Pentagon gemeld de stijging in de kostenramingen van het afgelopen jaar onaanvaardbaar te vinden en er alles aan te zullen doen om die stijging terug te dringen.
De in januari jl. door het Pentagon genomen maatregelen hebben geen gevolgen voor de prijs van het tweede F-35 testtoestel uit de LRIP 4 productieserie, waarover de Kamer met de brief van 22 februari jl. is geïnformeerd.
Klopt het dat de vertragingen in de ontwikkelingsfase van de JSF kunnen leiden tot nieuwe prijsstijgingen van de stuksprijs van de JSF? Worden de kosten van het tweede testtoestel hierdoor verhoogd? Zo ja, met welk bedrag?4
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid af te zien van de aanschaf van de twee testtoestellen en te stoppen met deelname aan de ontwikkelingsfase van de JSF? Zo nee, hoe lang blijft de regering zichzelf vastketenen aan dit nodeloze project waar vrijwel niemand nog heil in ziet?
In het regeerakkoord is vastgelegd dat in 2011 een tweede F-35 testtoestel wordt aangeschaft ten behoeve van deelneming aan de operationele testfase. Binnenkort zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
De Kamer is reeds eerder geïnformeerd over de vertraging bij de productie van het eerste testtoestel. Zo is met de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 232) gemeld dat de productie van eerdere SDD- en LRIP-toestellen ruim een half jaar achterliep op de planning. Met de brief van 7 januari jl. is gemeld dat de achterstand de eerstkomende jaren niet kan worden ingelopen en dat de levering van het eerste Nederlandse testtoestel nu is voorzien voor augustus 2012.
Illegaal gokken op wedstrijden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gesel voor de sport»?1
Ja.
Deelt u de mening dat illegaal gokken op wedstrijden verwerpelijk is en hierdoor het sportieve karakter van wedstrijdsport verpest wordt?
Ja. Door het illegaal gokken wordt het risico op manipulatie van uitslagen van sportwedstrijden sterk vergroot. Dat staat haaks op het sportbeginsel van fair play.
Bent u aanwezig geweest bij de gesprekken van het Internationaal Olympisch Comité (IOC) op 1 maart in Lausanne met vertegenwoordigers van internationale sportfederaties, de overheden, publieke instanties, gokbedrijven, Interpol en de Verenigde Naties? Zo ja, wat zijn de resultaten van deze vergadering?
Neen, ik was daar niet aanwezig.
Indien u niet aanwezig was op de vergadering, bent u bereid u op de hoogte te laten brengen van de uitkomsten van deze vergadering en deze zo snel mogelijk aan de Kamer te doen toekomen?
Door de vergadering is een Joint Declaration opgesteld en na afloop is tevens een persbericht verspreid, waarin ook een overzicht van de aanwezigen is opgenomen. In de bijlagen treft u ter informatie zowel de Joint Declaration als het persbericht aan.1
Welke stappen worden er komende tijd genomen om tot een internationale definitie en een gecoördineerde aanpak van illegaal gokken in de sport te komen? Welke rol heeft de nationale overheid daarin, omdat juist de nationale overheid de autoriteit heeft om internationale criminele netwerken te vervolgen?
Een eerste stap is gezet in de bijeenkomst in Lausanne met het instellen van een werkgroep die nog dit jaar aanbevelingen moet uitbrengen voor te nemen maatregelen. De rol van de nationale overheid zal mede bepaald worden aan de hand van die aanbevelingen en het standpunt van de Europese Commissie.
De bestrijding van illegale kansspelen is ook onderwerp van de werkgroep Vestigingen en Diensten van de Raad van de Europese Unie. De Raad heeft afgelopen december conclusies aangenomen over de rol die nationale autoriteiten kunnen spelen bij de bestrijding van illegale kansspelen. In de werkgroep wordt gesproken over de nadere invulling van deze rol. In Nederland is voor de bestrijding van illegaal gokken een voorname rol weggelegd voor de op te richten Kansspelautoriteit waarvoor een wetsvoorstel ter behandeling in uw Kamer ligt.
De Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld in het kader van Ruimte voor de Rivier |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief van het bestuur van de Agrarische Belangenvereniging Veessen-Wapenveld aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van 17 februari 2011?
Bent u ermee bekend dat de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld vele huiskavels en percelen doorsnijdt? Deelt u de mening dat om de verkaveling goed te kunnen herstellen een wettelijke verkaveling noodzakelijk is? Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Waarom dient de natuur, die verloren gaat als gevolg van de aanleg van de hoogwatergeul, gecompenseerd te worden met de aanleg van vier keer zoveel «nieuwe natuur» in de vorm van een «landschapszone» van 75 tot 80 hectare? Is er werkelijk een noodzaak om zoveel meer goede landbouwgrond op te offeren voor natuurcompensatie?
Waarom is hier gekozen voor de aanleg van zogenaamde «nieuwe natuur» en niet voor agrarisch natuurbeheer? Waarom wordt ervoor gekozen om het beheer van de landschapszone over te dragen aan Staatsbosbeheer terwijl de boeren gezamenlijk hebben aangeboden om zelf het beheer uit te voeren? Kunnen de boeren gezamenlijk het natuurbeheer niet veel kostenefficiënter uitvoeren met als bijkomend voordeel dat het karakteristieke agrarisch cultuurlandschap meer intact gelaten kan worden?
Past het voornemen om de natuur die verloren gaat als gevolg van de aanleg van de Hoogwatergeul te compenseren met de aanleg van vier keer zoveel «nieuwe natuur» wel binnen de letter en de geest van het regeerakkoord?
Is het waar dat wanneer iemand een beroep doet op de «Schaderegeling Ruimte voor de Rivier», onroerend goed alleen op termijn nog aan de overheid verkocht kan worden omdat deze schaderegeling niet op derden overdraagbaar is? Waarom is de regeling zo vormgegeven dat de overheid uiteindelijk alle gronden in handen krijgt en wat is hiervan het effect op de grondmobiliteit in het gebied?
Hoe geeft u uitvoering aan de in december 2006 door de Eerste Kamer aangenomen motie-Eigeman Kamerstukken I 2006/2007, 3 080, E waarin onder andere wordt gevraagd om in het project Veessen–Wapenveld recht te doen aan de landbouwkundige waarden van het gebied?
Het tegengaan van fraude met Voorlopige teruggaaf (VT) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Is het waar dat het tegengaan van fraude met Voorlopige Teruggaaf (VT) tot de beleidsprioriteiten van de Belastingdienst hoort in 2011?1
Ja.
Is het waar dat in het kader van systeemfraude 29 000 signalen onderzocht worden en dat betaling van € 45 miljoen is tegengehouden in de jaren 2009 en 2010?2
Ja.
Is het waar dat alleen al in de zaak van 14 januari 2011, meer dan 12 000 foutieve aangiften zijn ingediend met een fraudebedrag van rond de € 100 miljoen?3
Deze zaak is nog onder de rechter. Om die reden kan ik er niet op ingaan. Bovendien is het een strafzaak.
Wel merk ik op dat als een concreet fraudebedrag wordt genoemd dat bedrag niet het concrete schadebedrag is. In de praktijk betreft het meestal pogingen tot oplichting die worden ontdekt door de Belastingdienst. In die gevallen wordt uitbetaling tegengehouden. Dit blijkt ook uit de beantwoording van de eerdere set vragen over de aanpak van VT-fraude.
Heeft u kennisgenomen van het artikel: Fiscus doet weinig aan fraude met teruggaaf waarin staat dat door criminelen via gestolen persoonsgegevens de rekening waarop VT en toeslagen betaald worden is veranderd?4
Ja. Eerder deelde ik u mee dat ik uw Kamer nader zou inlichten over de problematiek. Ik heb besloten dit te doen in de Fiscale Agenda. Gemakshalve verwijs ik daarnaar.
Kunt u garanderen dat betrokken rekeninghouders hierdoor geen schade zullen hebben?
Iemand die het slachtoffer is van identiteitsfraude en ten aanzien van wie duidelijk is dat hij daar zelf geen betrokkenheid bij had, krijgt de schade vergoed van de Belastingdienst.
In de Fiscale Agenda kondig ik o.a. aan dat de procedure die leidt tot wijziging van het rekeningnummer recent is gewijzigd waardoor het «stelen» van fiscale identiteitsgegevens van een ander veel moeilijker wordt.
Herinnert u zich dat u in de Kamer heeft toegezegd dat mensen slechts met één bankrekening met de fiscus hoeven te communiceren, dus dat storting en betaling via dezelfde rekening dient te geschieden (plus misschien nog de rekening van de woningbouwcoöperatie voor bijvoorbeeld de huurtoeslag)? Waarom is hiervoor nog geen voorstel gedaan?
Ja. Het is mijn voornemen dat per belastingplichtige of toeslaggerechtigde slechts één rekeningnummer wordt gebruikt.
Vindt er enige controle plaats (naam en/of rekeningnummer) als iemand zijn toeslag of belastingen op rekening van een derde laat storten? Zo ja, waarom hebben die controles niet geleid tot stopzetting van de uitbetalingen?
Op grond van de wet is het mogelijk uitbetaling van een belastingteruggaaf of tegemoetkoming te doen plaats vinden op een bankrekening die op naam gesteld is van een derde. Daarvan wordt op grote schaal gebruik gemaakt. In al die gevallen zou naam-nummercontrole leiden tot uitworp.
Bovendien matchen de door de Belastingdienst aangeleverde naamsgegevens niet altijd met de gegevens zoals gehanteerd door de banken. Ook in die gevallen ontstaat uitworp. Naam-nummercontrole zou daarmee leiden tot grote vertragingen in het reguliere uitbetalingsproces van de Belastingdienst en blijft om die reden achterwege.
Wanneer per belastingplichtige in beginsel nog slechts één rekeningnummer in gebruik is, wordt het laten uitbetalen van een teruggaaf of toeslag op rekeningnummer van een derde onmogelijk.
Hoeveel schade moet de samenleving leiden, voordat de regering aan de slag gaat met de beleidsprioriteit, namelijk het onmogelijk maken van dit soort fraude?
Het aanpakken van systeemfraude is een prioriteit binnen het toezichtbeleid van de Belastingdienst. Ik ben van mening dat met de genomen en nog te nemen maatregelen deze fraude zal afnemen. Helaas betekent dit niet dat daardoor alle fraude op dit terrein kan worden voorkomen. Fraude zal altijd blijven bestaan.
Kunt u de antwoorden op deze vragen laten samenvallen met concrete maatregelen en beleidsbesluiten, die de fraude met de VT effectief tegengaan?
Ja.
Agressie bij weigering alcoholverkoop onder de 16 jaar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van «Uitgesproken»d.d. 28 februari 2011, waarin jonge kassamedewerkers vertellen dat ze jongeren onder de zestien jaar bedreigd worden als ze weigeren alcohol en tabak te verkopen?
Ja.
Herinnert u zich de Kamervragen van 26 november 2010 over hetzelfde onderwerp?1
Ja.
Deelt u de mening dat agressie en bedreiging onacceptabel is?
Die mening delen wij. Agressie en (dreigen met) geweld zijn vormen van gedrag die onacceptabel zijn in onze samenleving.
Is bekend hoe vaak caissières te maken hebben met bedreiging en/of agressie?
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat in de sector «detailhandel» supermarkten relatief vaak te maken hebben met geweld tegen het personeel: op jaarbasis gaat het om 17% van het personeel tegen 5% gemiddeld voor de hele sector. Meestal betreft het bedreiging, die door 75% van de slachtoffers genoemd wordt, gevolgd door mishandeling (29%).
Uit de Monitor alcoholverstrekking 2009 van Bureau Intraval blijkt dat het weigeren van de verkoop van alcohol geen problemen geeft met jongeren bij de meer dan 100 levensmiddelenzaken die in het kader van dit onderzoek zijn benaderd.
Op welke wijze worden ouders van deze jonge kinderen, die bedreigen en/ of agressief zijn omdat ze alcohol willen kopen, op de hoogte gesteld van dit wangedrag?
Als aangifte wordt gedaan van agressie of bedreiging en deze aangifte aanleiding is tot nader onderzoek door de politie, dan worden de ouders vanzelf bij het vervolg betrokken, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun minderjarige kinderen.
Deelt u de mening dat de werkgever de plicht heeft een veilige werkplek te bevorderen? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak van de CNV dat supermarkt eigenaren dat onvoldoende doen?
Ja, het is de verantwoordelijkheid van de werkgever ervoor te zorgen dat het kassapersoneel, dat vaak zelf ook jong is, voldoende wordt beschermd op de werkvloer. Of, zoals het CNV aangeeft, de werkgever deze verantwoordelijkheid niet of onvoldoende neemt, kunnen wij niet bevestigen.
Deelt u de mening dat de reeds geldende legitimatieplicht moet blijven bestaan en de werkgever caissières moet beschermen tegen agressie?
Ja. De bestaande wettelijke artikelen die betrekking hebben op leeftijdsverificatie, bieden voldoende mogelijkheden om iemand te vragen naar een geldig legitimatiebewijs ten tijde van de verkoop van alcohol, in die gevallen dat niet onmiskenbaar vaststaat dat iemand de vereiste leeftijd heeft bereikt. Als de koper vervolgens zijn legitimatiebewijs niet kan of wil tonen, dan mag de caissière niet overgaan tot verkoop van alcohol. Indien deze situatie vervolgens leidt tot een agressieve reactie bij de koper, dan is het aan de werkgever om de caissière in bescherming te nemen en zonodig de politie in te schakelen en aangifte te doen.
Deelt u de mening dat er meer moet worden gedaan om alcoholverkoop aan jongeren onder de zestien jaar tegen te gaan, maar dat dit niet mag leiden tot onveiligheid van caissières? Zo ja, bent u bereid hierover in overleg te treden met het CBL? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben onlangs een voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet naar uw Kamer gestuurd. De wijziging heeft tot doel alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen en de overlast door alcoholgebruik te voorkomen, alsmede de administratieve lasten voor de horecaondernemer te verminderen. Met het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) wordt in diverse gremia gesproken over het tegengaan van alcoholverkoop aan jongeren onder de zestien jaar.
Deelt u de mening dat, het verplicht opnemen van «three strikes, you’re out» voor alle supermarkten de kans vergroot dat supermarkten de handen ineen slaan met het doel het terugdringen van de verkoop van alcohol onder jongeren onder de zestien jaar en tegelijk het terugdringen van agressie zal bevorderen?
Een nadere uitwerking van «three strikes, you’re out» maakt onderdeel uit van het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet, dat onlangs naar uw Kamer is gestuurd. Hiermee wordt beoogd de burgemeester de bevoegdheid te geven supermarkten tijdelijk te verbieden alcoholhoudende drank te verkopen als binnen één jaar drie keer wordt geconstateerd dat er sprake is van ongeoorloofde verkoop van alcoholhoudende drank. Wij gaan ervan uit dat dit voorstel een preventieve werking zal hebben.
Het vastleggen van de evolutietheorie in de nieuwe leerlijn biologie |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het standpunt van stichting De Oude Wereld over het advies over de nieuwe leerlijn biologie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het borgen van een eenzijdige visie op het ontstaan van de aarde de vrijheid van scholen sterk inperkt om vanuit de eigen grondslag biologieonderwijs te geven? Geeft de leerlijn niet een te eenzijdig beeld door alleen de evolutietheorie hierin op te nemen?
Vanuit de overheid wordt uitsluitend het examenprogramma vastgesteld.
Dat betekent dat de leerling in de bovenbouw van havo en vwo kennis moet verwerven van de evolutietheorie als in de wetenschap dominante opvatting.
Er blijft evenveel ruimte als vroeger voor scholen om aandacht te schenken
aan verschillende zienswijzen, en om de stof aan te bieden op een wijze die past bij de identiteit van de school.
In hoeverre zijn scholen nog in staat om het «hoe» van het biologieonderwijs in te vullen, wanneer via het «wat», via de leerlijn, de evolutietheorie eenzijdig wordt vastgelegd? Komt het door tijdgebrek, zoals het artikel u citeert, dat slechts aandacht kan worden besteed aan één populaire ontstaanstheorie? Zo ja, deelt u de mening dat tijdgebrek geen reden kan zijn om via de leerlijn een eenzijdige eis op te leggen aan scholen?
De door de Commissie Vernieuwing Biologie Onderwijs ontwikkelde leerlijn zal niet dwingend aan de scholen worden opgelegd. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft de leerlijn sterke invloed op de inhoud van het lesmateriaal? Zo ja, zijn scholen in staat om evenwichtig lesmateriaal te kunnen kiezen na invoering van deze leerlijn?
Ingevolge de vrijheid van onderwijs is het vervaardigen van leermiddelen vrij, evenals de keuze van leermiddelen door de scholen.
De Tweede Maasvlakte |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Kent u de ontwikkelingen in Albrandswaard en het Buijtenland van Rhoon met betrekking tot de wijze van invulling van de compensatie Tweede Maasvlakte?
Ja. Het Buijtenland van Rhoon is onderdeel van de dubbeldoelstelling van het Project Mainport Rotterdam (PMR): de realisatie van de Tweede Maasvlakte en het verbeteren van de leefbaarheid in de Mainport Rotterdam.
Kent u de bereidwilligheid van betrokkenen, zoals Provincie Zuid-Holland, partners PMR, agrarische ondernemers en de stadsregio om te komen tot een oplossing voor de invulling van de compensatie voor de Tweede Maasvlakte?
Ja.
Bent u bekend met het fenomeen stadslandbouw? Deelt u de mening dat stadslandbouw een impuls kan zijn voor zowel het platteland in de omgeving van de stad en zijn plattelanders als een impuls voor de stad en zijn stedelingen?
Ja, ik bracht over dit onderwerp in januari 2011 een eenmalig magazine uit getiteld «Smakelijk duurzame stad». Dit is een uitnodiging aan gemeenten om samen met producenten en consumenten met voedselstrategie, stadslandbouw, voedselparken, moestuinen, streekproducten en voorlichting op scholen e.d. aan de slag te gaan.
Deelt u de mening dat voor de natuurontwikkeling in de Albrandswaard, in overeenstemming met het regeerakkoord, een oplossing moet worden gezocht die op draagvlak kan rekenen van de lokale bevolking?
Ja, met dien verstande dat binnen het kader van de planologische kernbeslissing (PKB) PMR niet alleen wordt gezocht naar een oplossing met draagvlak van bewoners, maar ook van agrariërs en maatschappelijke partijen.
Deelt u de mening dat daarom de oorspronkelijke plannen om in de Albrandswaard natte natuur te ontwikkelen niet in overeenstemming zijn met de letter en de geest van het regeerakkoord en dat er daarom gezocht dient te worden naar oplossingen voor natuurontwikkeling waarbij het agrarisch cultuurlandschap intact blijft in combinatie met vormen van stadslandbouw?
De PKB PMR en de uitwerkingsovereenkomsten zijn voor mij en de minister van IenM de harde kaders voor de transitie van het gebied. Het reeds vastgestelde bestemmingsplan zie ik als een gegeven. Wel acht ik het van belang dat er bij de realisatie van dit PMR-project gestreefd wordt naar zo veel mogelijk draagvlak van agrariërs.Volgens de PKB PMR zijn in het gebied activiteiten van (agrarische) bedrijven die een bijdrage leveren aan de beoogde hoofdfuncties natuur en recreatie toegestaan. Bij de transformatie van het gebied zullen de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische elementen zo veel mogelijk behouden blijven.
Bent u bereid om Albrandswaard als pilotgebied te laten fungeren met als doel de ontwikkeling van stadslandbouw op grotere schaal te realiseren zodat op termijn stadslandbouw één van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw in randstedelijke gebieden (bijvoorbeeld Groene Hart) kan zijn?
In het antwoord op vraag 3 verwijs ik naar de «Smakelijke duurzame stad». Ik zie dus inderdaad parallellen met ontwikkelingen elders, waar ook sprake is van stedelijke druk en belangstelling van stedelingen voor landbouw, gezond voedsel en recreatie. Eventuele ervaringen van Albrandswaard met deze vorm van landbouw zullen derhalve als voorbeeld kunnen dienen.
De arrestatie van leiders van de Iraanse oppositie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft het Iraanse regime de oppositieleiders Moussavi en Karoubi gearresteerd?
Het is mij niet bekend of Moussavi en Karoubi gearresteerd zijn. Hoewel persbureau Reuters melding maakt van de arrestatie van oppositieleiders Moussavi en Karoubi en zich daarbij baseert op de website van Moussavi, hebben de Iraanse autoriteiten dit bericht tot op heden niet bevestigd, zelfs niet in antwoord op een demarche door het EU-voorzitterschap in Teheran.
Zo ja, weet u ook waarom? Klopt het dat zij ervan worden beschuldigd «contra-revolutionairen» te zijn die «hoogverraad» plegen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het voortouw te nemen om te komen tot een veroordeling van deze arrestaties door de Europese Unie en mogelijk de Verenigde Naties? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u hiertoe onderneemt?
Op 2 maart 2011 heeft in opdracht van Hoge Vertegenwoordiger Ashton een demarche plaatsgevonden door de Hongaarse ambassadeur in zijn positie als lokale EU-voorzitter bij het Iraanse ministerie van Buitenlandse Zaken over de vermeende arrestatie van de twee oppositieleiders. De Iraanse autoriteiten hebben geweigerd het bericht te bevestigen of andere feitelijke informatie over hun situatie te verstrekken. Hoge Vertegenwoordiger Ashton gaf op 4 maart een verklaring uit waarin zij haar zorg uitspreekt over de situatie van de twee oppositieleiders. Ashton roept de Iraanse autoriteiten op hun bewegingsvrijheid te garanderen en veroordeelt de onderdrukking van de Iraanse oppositie.
In de VN-Mensenrechtenraad is bespreking van een Iran-resolutie geagendeerd. In die resolutie zal expliciet worden verwezen naar het recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging.
De berichten over de vermeende arrestatie van de beide oppositieleiders worden door de Nederlandse regering op de voet gevolgd. Nederland zal daar waar mogelijk de Iraanse autoriteiten aanspreken op deze kwestie.
Welke mogelijkheden ziet u om de druk op het Iraanse regime te vergroten zodat zij politieke tegenstanders niet oppakt en in de gevangenis zet? Bent u bereid deze mogelijkheden maximaal in te zetten, zodat er alles aan gedaan kan worden om het lot van de oppositieleiders te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
De onderdrukking van de Papoea's |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de verklaring van de kerken op Papoea over de onderdrukking van de inheemse bevolking?1
Ik heb hier met zorg kennis van genomen.
Deelt u de mening dat Papoea op dit moment een annexatieproces ondergaat, waarbij het leefgebied van de Papoea's ernstig wordt bedreigd en geschaad? Zo nee, waarom niet?
De provincies Papoea en West-Papoea maken sinds 1969 onlosmakelijk deel uit van Indonesië. Er is dus geen sprake van annexatie.
De implementatie van de speciale autonomiewet voor Papoea uit 2001, bedoeld als kader voor de politieke, sociale en economische ontwikkeling van de regio, verloopt minder voorspoedig dan waarop gehoopt was. Mede hierdoor blijft de sociaal-economische ontwikkeling in de provincies Papoea en West-Papoea achter bij die van andere provincies. Het gebrek aan capaciteit op lokaal overheids- en institutioneel niveau is hieraan mede debet.
De door de eigen bevolking gekozen volksvertegenwoordiging in Papoea lijkt niet bij machte om de situatie wezenlijk te verbeteren. De Indonesische autoriteiten zijn zich bewust van deze problematiek en werken momenteel, in overleg met de autoriteiten in Papoea, aan de oprichting van een nieuwe eenheid die tot doel heeft de ontwikkeling van Papoea te versnellen. Deze eenheid zal ressorteren onder de vice-president. Het is belangrijk dat duidelijker wordt hoe dit initiatief zich verhoudt tot de speciale autonomiewet. Nederland volgt met grote interesse hoe dit verder wordt vormgegeven.
Hoe beoordeelt u de aanklacht dat Indonesië een bewuste politiek voert waarin de mensenrechten van de Papoea's met voeten worden getreden?
De mensenrechtenschendingen op Papoea blijven een punt van zorg. Het inwinnen van betrouwbare informatie is moeilijk. In veel gevallen is de toedracht van mogelijke mensenrechtenschendingen moeilijk vast te stellen. Ik vind het belangrijk dat bij vermoeden van mensenrechtenschendingen objectief onderzoek wordt gedaan en dat de daders worden vervolgd en bestraft. De mensenrechtensituatie in Papoea vormt een vast onderdeel van de politieke dialoog met Indonesië. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u ingaan op de migratiepolitiek van Indonesië en de gevolgen die deze politiek heeft voor zowel de Papoea's als de flora en fauna in dit gebied?
De actieve financiële ondersteuning van de transmigratie in Indonesië door de Indonesische autoriteiten is sinds 2000 bijna volledig gestopt. Dit weerhoudt mensen uit andere delen van Indonesië er niet van om zich te vestigen in het relatief dun bevolkte Papoea. De gebieden waarin migranten zich officieel mogen vestigen, bevinden zich buiten de beschermde en productiebosgebieden. De provincie Papoea heeft recentelijk een ruimtelijk ordeningsplan aangeboden aan het Ministerie van Bosbouw. De inzet van het plan is om in Papoea de bescherming van bos- en veengebieden in hoge mate te garanderen.
Bent u bereid de Indonesische autoriteiten op te roepen tot het onmiddellijk stoppen met de schending van de mensenrechten van de Papoea's? Bent u daarnaast bereid te pleiten voor een duurzame ontwikkeling van Papoea waarbij wordt gezocht naar een dialoog tussen de regering en de Papoea's?
De situatie van de mensenrechten in Papoea, alsmede die in andere delen in Indonesië, vormt een vast onderdeel van de politieke dialoog tussen Nederland en Indonesië. De mensenrechtensituatie in Papoea is tevens besproken tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die plaatsvond op 9 maart jl. Nederland tracht via praktische samenwerking met Indonesië projecten te realiseren die de situatie in Papoea in gunstige zin beïnvloeden. Zo draagt Nederland bijvoorbeeld bij aan versterking van de lokale bestuurlijke capaciteit in Papoea.
De Indonesische denktank LIPI heeft in zijn road map for Papua (2009) voorstellen gedaan voor een dialoog tussen vertegenwoordigers van de Papoea-bevolking en de Indonesische autoriteiten. In contacten met de Indonesische autoriteiten moedigt Nederland deze ontwikkeling aan.