Het stranden van de ketenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Noodklok zorggroepen: ketenzorg strandt»1 en op het bericht «Contractering Zorggroepen in Nederland» van de Adviesgroep Ketenzorg (LHV, VHN) en De Landelijke Vereniging Georganiseerde eerste lijn (LVG)?2
Het feit dat de contractering van de zorgprogramma’s rond longaandoeningen (COPD) en vasculair risicomanagement (VRM) voor een aantal zorggroepen niet vlekkeloos verloopt heeft er naar mijn mening mee te maken met het feit dat pas sinds vorig jaar de nieuwe wijze van bekostigen is ingevoerd. Met diabetes is de afgelopen jaren al meer ervaring opgedaan dan bij COPD en VRM en hierbij verloopt contractering, volgens achterliggende rapportage, bij 94% van de zorggroepen dan ook goed.
Wat vindt u van de signalering dat zorggroepen vaak grote problemen ondervinden bij het sluiten van contracten met zorgverzekeraars?
Ik zou het betreuren als contracteringsproblemen het verlenen van integrale zorg in de weg staan. Goede integrale basiszorg in de buurt is essentieel voor mensen en hun gezondheid, zeker voor mensen met een chronische aandoening. Integrale (keten- of netwerk)zorg vind ik ook van belang om op termijn zorgkosten te kunnen vermijden. Ik vind het daarom van groot belang dat ontwikkelingen worden voortgezet en verwacht van partijen dat de ervaren problemen goed worden bekeken en besproken en dat op basis daarvan oplossingen voor gesignaleerde knelpunten gevonden worden.
Deelt u de mening dat de genoemde problemen gewenste ontwikkelingen in de ketenzorg in de weg staan, die zowel de zorg kunnen verbeteren als de kosten voor de geleverde zorg kunnen verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat zorgverzekeraars allemaal hun eigen eisen stellen en weinig flexibel zijn?
Van zorgverzekeraars verwacht ik dat zij lokaal en regionaal zorg inkopen in een goede kwaliteit/prijsverhouding, die aansluit bij de zorgbehoeften van hun verzekerden. Het is logisch dat zorgverzekeraars ten aanzien van de inkoop verschillende eisen kunnen stellen. Voor zover de verschillende eisen betrekking hebben op basaliteiten als bereikbaarheid, kwaliteit en veiligheid, doorverwijsgedrag et cetera, valt op de diversiteit naar mijn mening niets af te dingen. Ik ga er in zijn algemeenheid wel vanuit dat zorgverzekeraars rekening houden met de uitvoerbaarheid van hun contracteerbeleid voor zorgaanbieders.
Deelt u de mening dat het naast elkaar bestaan van integrale bekostiging en financiering met behulp van een koptarief remmend werkt op de verdere ontwikkeling van de ketenzorg?
Bij de invoering van integrale bekostiging is afgesproken dat tijdens de overgangsperiode (2010 tot en met 2012) ketenzorg zowel via integrale bekostiging als via een koptarief bekostigd mag worden. Ik realiseer mij dat twee bekostigingssystemen naast elkaar in sommige gevallen tot problemen kunnen leiden. Op dit moment is de evaluatiecommissie Integrale Bekostiging bezig met de evaluatiestudie naar de integrale bekostiging voor ketenzorg. De commissie kijkt ook naar de uitvoeringsaspecten van de huidige situatie. Ik verwacht de eindevaluatie van de commissie medio 2012. Mede op basis van die evaluatie zal ik een besluit nemen over het al dan niet eindigen van de overgangssituatie.
Welke stappen gaat u nemen om het afsluiten van contracten in de ketenzorg te verbeteren, of zelfs om te voorkomen dat ketenzorg strandt?
De begeleidingscommissie integrale bekostiging ondersteunt veldpartijen bij de invoering en contractering van ketenzorg, onder meer door een instrument te ontwikkelen waarmee de transparantie over de gecontracteerde zorg, zoals zorgzwaarte van de populatie, wordt vergroot. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars bezien momenteel in hoeverre dit instrument al bruikbaar is voor de contracteerronde 2012.
Zijn er cijfers beschikbaar over de gemiddelde kosten voor een behandeling die wordt uigevoerd door een zorggroep, in vergelijking met de gemiddelde kosten voor een zelfde behandeling in de tweede lijn? Zo ja, kunt u de Kamer deze cijfers toezenden? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Op dit moment beschik ik niet over actuele cijfers over gemiddelde kosten van zorg voor chronisch zieken in de eerste lijn of de tweede lijn. In het kader van vraagstukken rondom substitutie en ketenzorg worden er op dit moment wel verschillende onderzoeken verricht, onder andere door het RIVM. De Evaluatiecommissie Integrale bekostiging zal deze gegevens ook meenemen in de eindevaluatie.
Een wedstrijd forellen doodslaan |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderzoek na doodhameren vissen»?1
Ja.
Is het waar dat de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) onderzoek doet naar deze wedstrijd?
De Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) onderzoekt of er aanleiding is proces-verbaal op te maken.
Deelt u de mening dat een wedstrijdje forellen doodslaan met een hamer walgelijk is en moet worden gekwalificeerd als dierenmishandeling?
Het LID onderzoekt of er strafbare feiten zijn gepleegd. Een dier moet, als men het doodt, ingevolge de wettelijke regels zo snel en pijnloos mogelijk worden gedood. Als een dier onnodig lijdt, omdat het doden niet in één keer gaat of de omstandigheden ten tijde van het doden onnodig lijden veroorzaken, dan is sprake van dierenmishandeling. Of sprake is van dierenmishandeling in de onderhavige situatie hangt af van de exacte omstandigheden van het geval. Het is uiteindelijk aan de rechter om hierover een uitspraak te doen.
Wilt u de Kamer te zijner tijd, per brief, voorzien van een kabinetsreactie, berichten over de uitkomsten van het onderzoek van de LID?
Als een proces-verbaal wordt opgemaakt en ingestuurd naar het Openbaar Ministerie, is het aan het Openbaar Ministerie om op de resultaten van het onderzoek een reactie te geven in de vorm van een vervolgingsbeslissing. In beginsel wordt uw Kamer alleen in bijzondere gevallen nader geïnformeerd over een individuele zaak. Op dit moment kan ik niet beoordelen of daartoe aanleiding zal zijn.
Het artikel "Luchtvaart woest om hulp bij claim" |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Luchtvaart woest om hulp bij claim»?1
Het artikel is mij bekend.
Was bij u voor 6 augustus 2011 bekend dat de Consumentenbond zich als intermediair opstelt voor een commercieel bedrijf gericht op het assisteren van benadeelde reizigers en hier per claim aan verdient? Zo ja, heeft u contact opgenomen met de Consumentenbond en/of de Board of Airline Representatives In the Netherlands (BARIN)? Zo nee, ziet u nu aanleiding om contact op te nemen met de Consumentenbond en/of de BARIN?
De Consumentenbond heeft het Ministerie op 1 augustus 2011 een bericht gestuurd waarin zij bekend maakt om in samenwerking met EUclaim de Vlucht Claim Service te starten. Vanuit mijn departement is contact opgenomen met de Consumentenbond.
Bent u bekend met het feit dat uw ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet ter implementatie van verordening (EG) nr. 2111/2005 de mening van de Kamer deelde dat het niet zo kan zijn dat gedupeerde reizigers afhankelijk moeten zijn van commerciële bureaus om hun recht te kunnen halen? Zo ja, kunnen reizigers sinds 6 augustus 2011 ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht halen? Waar baseert u dit op?
Ik deel de mening van mijn ambtsvoorganger dat het niet zo kan zijn dat gedupeerde reizigers afhankelijk moeten zijn van commerciële bureaus om hun recht te kunnen halen. Reizigers konden en kunnen zowel vóór als sinds 6 augustus 2011 ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht halen. Een passagier kan met zijn klacht immers zelf rechtstreeks terecht bij de IVW, de Geschillencommissie Luchtvaart en de civiele rechter. Daarvoor hoeft hij geen commercieel tussenpersoon in te schakelen. Dat staat hem vrij.
Indien u van mening bent dat reizigers ook zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht kunnen halen, hoe beoordeelt u dan het feit dat een Consumentenorganisatie consumenten zeer eenzijdigen onvolledig informeert door alternatieve, gratis en/of goedkopere mogelijkheden,zoals de Geschillencommissie Luchtvaart, Inspectie Verkeer en Waterstaat en luchtvaartmaatschappijen, niet te benoemen, maar hun adviseert om met name gebruik te maken van één commercieel bureau waaraan zij verdient?
De Consumentenbond vermeldt op haar website dat mensen zich altijd eerst tot hun luchtvaartmaatschappij moeten wenden als zij een klacht hebben of menen recht te hebben op compensatie. Als dat niet lukt, presenteert de Consumentenbond in het stappenplan van de Vlucht Claim Service een aantal mogelijkheden, waarbij de Geschillencommissie Luchtvaart als eerste aan de orde komt.
Is het waar dat de Consumentenbond van EUClaim een vast percentage ontvangt per toegekende claim? Is het waar dat de consument bij EUClaim bij 600 euro vergoeding zelf nog maar 413 euro ontvangt, de Consumentenbond 30 euro en EUClaim 157 Euro, waarvan 25 euro administratiekosten? Zo ja, wat is dan uw oordeel hierover?
Volgens de Consumentenbond ontvangt zij een bedrag van 5 euro per doorgeleide claim en 5% van een gehonoreerde claim in geval EUclaim wordt ingeschakeld. Het staat de consument vrij om al dan niet gebruik te maken van de diensten van de Consumentenbond en/of commerciële tussenpersonen en de daarbij behorende tarieven en/of provisies te betalen.
Weet u dat de Consumentenbond, voorafgaand aan reacties van luchtvaartmaatschappijen of uitspraken van de Geschillencommissie Luchtvaart, of Inspectie Verkeer en Waterstaat en/of de rechter, onterecht reeds bepaalt welke vluchten in aanmerking komen voor compensatie? Hoe verhoudt dit zich in uw ogen tot de rol van de Consumentenbond die, samen met de BARIN, oprichter en stakeholder is van de Geschillencommissie Luchtvaart, in deze geschillencommissie en ook in alle andere geschillencommissies, waar zij arbiters van consumentenzijde voor heeft aangesteld?
De Consumentenbond kan niet bepalen welke vluchten in aanmerking komen voor compensatie. Alleen de IVW, de Geschillencommissie Luchtvaart en de civiele rechter kunnen hierover uitspraken doen met rechtsgevolg. Met de klachten die de Consumentenbond binnenkrijgt, zal zij ook naar genoemde instanties moeten stappen voor een uitspraak. De samenwerking tussen de Consumentenbond en EUclaim enerzijds en de rol van de Consumentenbond als medeoprichter en stakeholder in de Geschillencommissie Luchtvaart anderzijds, hoeven elkaar dus niet te bijten.
Indien u van mening bent dat reizigers niet zonder tussenkomst van commerciële bureaus hun recht kunnen halen, welke stappen bent u dan voornemens te zetten om dit wel mogelijk te maken? Op welke termijn mogen de eerste resultaten van deze stappen verwacht worden?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De gevolgen van de omvorming van de asielzoekerscentra in Katwijk, Venlo en Gilze tot een opvanglocatie voor gezinnen van vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten/omvormen van de asielzoekerscentra (AZC’s) in Katwijk, Venlo en Gilze tot opvanglocaties voor gezinnen met kinderen?
In goed bestuurlijk overleg en met medewerking van de betreffende burgemeesters zijn de opvanglocaties in Katwijk en Gilze-Rijen in gebruik genomen als gezinslocatie. Afhankelijk van de benodigde capaciteit zal het COA in overleg treden met andere gemeenten over de inrichting van een gezinslocatie.
Hoeveel asielzoekers uit die drie AZC’s moeten als gevolg van deze omvorming/herinrichting gedwongen verhuizen naar een andere opvanglocatie?
Het COA streeft ernaar het aantal gedwongen verhuizingen zoveel mogelijk te beperken. Daarom is volgens berichtgeving van het COA, vroegtijdig geanticipeerd op het voorgenomen besluit tot de omvorming naar opvanglocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen. Hierdoor is de populatie in de genoemde locaties door natuurlijk verloop afgenomen.
Van de gezinnen met minderjarige kinderen die reeds in één van de AZC’s verblijven is voorts bekeken of en op welke termijn ze tot de doelgroep (gaan) behoren om een inschatting te maken over de opportuniteit van een verhuizing. Tot de doelgroep van de gezinslocaties behoren gezinnen met minderjarige kinderen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en waarvan het recht op opvang derhalve is geëindigd.
Inmiddels zijn 400 vreemdelingen van uit de AZC Katwijk en Gilze-Rijen reeds verhuisd naar een andere locatie. Er verblijven nu 72 meerderjarige asielzoekers op beide AZC’s die nog moeten verhuizen.
Is gegarandeerd dat de gezinnen met kinderen die reeds in één van de drie betreffende AZC’s verblijven, niet onnodig worden verhuisd naar een andere locatie?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden de grootschalige omvormingen van de drie AZC’s uitgevoerd en gerealiseerd? Worden de huidige bewoners van de AZC’s tijdig geïnformeerd? In hoeverre wordt rekening gehouden met mogelijke gezondheidsproblemen van de huidige bewoners en wordt continuïteit van hun behandeling gegarandeerd? In hoeverre wordt rekening gehouden met asielzoekers die geworteld zijn in de buurt van één van de drie plaatsen en nu gedwongen moeten verhuizen? In hoeverre wordt rekening gehouden met het aantal verhuizingen die de asielzoekers reeds achter de rug hebben?
Het in gebruik nemen van de AZC’s Katwijk en Gilze-Rijen als gezinslocatie gebeurt geleidelijk. Enerzijds door de huidige bewoners over te plaatsen naar andere AZC’s, waarbij, indien van toepassing, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met sociale en medische omstandigheden van de asielzoekers. Anderzijds door de gezinnen met minderjarige kinderen die thans in een vrijheidsbeperkende locatie of AZC verblijven, over te plaatsen naar de gezinslocaties.
Op 19 juli jl. is gestart met de verhuisbewegingen. De huidige bewoners van de AZC’s Katwijk en Gilze-Rijen zijn op voorhand op de hoogte gebracht van de omvorming van het AZC tot gezinslocatie en wat dit voor hen zou kunnen betekenen. Vervolgens hebben medewerkers van het COA op individueel niveau met bewoners gesproken om in kaart te brengen met welke sociale en medische factoren bij de overplaatsing rekening gehouden zou moeten worden. Deze factoren spelen een grote rol bij het bepalen van het moment van overplaatsing en het AZC waar men naar gaat verhuizen. Bij de overplaatsing gaat het medisch dossier mee over naar de opvolgende zorgverlener.
De beoordeling of plaatsing in een gezinslocatie aan de orde is, wordt gemaakt door DT&V. Indien de DT&V van oordeel is dat een gezin voor plaatsing in de gezinslocatie in aanmerking komt, legt zij aan het gezin een vrijheidsbeperkende maatregel op. Het COA faciliteert vervolgens de verhuizing naar de gezinslocatie.
Deelt u de mening dat het tempo van de omvorming niet te hoog moet zijn, maar dat zorgvuldige voorbereiding, waarbij de menselijke maat voorop staat, het uitgangspunt moet zijn? Op welke wijze wordt dit ingevuld?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden wordt zorgvuldig omgegaan met de verplaatsing van bewoners van het AZC Katwijk of Gilze naar een andere locatie.
Deelt u de mening dat individuele bewoners die moeten verhuizen ruim van tevoren moeten worden ingelicht, zodat zij zich voldoende kunnen voorbereiden en zij tijdig afscheid kunnen nemen van mensen met wie zij contact hebben? Op welke wijze wordt dit ingevuld?
Ja. Het COA rapporteerde hierover het volgende. De bewoners van de locaties die worden ingericht als gezinslocatie zijn medio juli door het COA geïnformeerd over de omvorming en de gevolgen hiervan voor hen. Zodra op individueel niveau bekend is naar welk azc de bewoner verplaatst zal worden, heeft de bewoner nog twee weken tijd om de verplaatsing voor te bereiden. Met de bewoners op de VBL zijn door de DT&V gesprekken gevoerd ter voorbereiding op de overplaatsing.
Risico's voor het bedrijfslevenvan stilvallen kredietverlening |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Banken draaien abrupt geldkraan dicht»?1
Ja.
Onderkent u het probleem dat door de onrust op de financiële markten het voor bedrijven steeds moeilijker wordt om hun investeringen en overnames nog gefinancierd te krijgen door de banken en dat ook herfinanciering voor bestaande leningen meer problemen geeft door verscherpte financieringseisen?
Bedrijven kunnen overnames en investeringen onder meer financieren met bankleningen en, in geval van grote ondernemingen, met uitgifte van obligaties. Het is, in verband met het zomerreces, gangbaar dat bedrijven in de maand augustus nauwelijks tot geen vermogen ophalen met emissies op de obligatiemarkt. Met betrekking tot uitgifte van obligaties door banken zelf laat de koersontwikkeling van reeds eerder uitgegeven bankobligaties zien dat beleggers in bedrijfsobligaties, net als aandelenbeleggers, zorgen hebben ten aanzien van de effecten van de schuldencrisis op de banken. Het is echter te vroeg om te bepalen of de recente onrust op de markten tot significante emissieproblemen voor banken zal leiden als de emissiemarkt in de loop van september heropend wordt. Wat betreft directe bancaire financiering van overnames, bijvoorbeeld in de vorm van een syndicaat met andere banken, leren contacten met banken dat partijen op deze markt op de hoogte zijn van de onrust in de financiële wereld, maar dat gezien het zomerreces het te vroeg is te bepalen of deze markt significant geraakt zal worden. Met betrekking tot de mogelijkheden tot herfinanciering van bankleningen is het te vroeg om algemene conclusies te trekken. De laatste meting van De Nederlandsche Bank ten aanzien van de acceptatiecriteria die banken hanteren bij beoordeling van kredietaanvragen, laat zien dat de banken deze criteria in het tweede kwartaal van dit jaar hebben versoepeld. Tijdens de kredietcrisis zijn de acceptatiecriteria zowel voor mkb-bedrijven als grote ondernemingen aangescherpt, waarbij de aanscherping voor grote ondernemingen eerder van start ging. Via contacten met banken en met financieringsadviseurs volgt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) de ontwikkelingen op de voet. Op dit moment heb ik, langs die weg, nog geen signalen ontvangen dat de acceptatiecriteria opnieuw zijn aangescherpt of dat de kredietverlening terugvalt.
Vindt u het terecht dat banken verscherpte financieringseisen stellen aan bedrijfsfinanciering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rol speelt het aanscherpen van de regelgeving hier mogelijk bij? Welke segmenten (MKB, grotere bedrijven e.d.) worden volgens u het sterkst geraakt door het stilvallen van de kredietverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor de economische groei?
Aangezien het nog te vroeg is om vast te kunnen stellen of de recente onrust op de financiële markten significante effecten heeft op de kredietverlening aan het bedrijfsleven, is het eveneens nog niet mogelijk om in te schatten of er via de kredietverlening gevolgen zullen zijn voor de economische groei. Op voorhand kan wel de verwachting worden uitgesproken dat een terugval in economische groei gepaard zal gaan met het inzakken van de kredietvraag. Een eventuele vermindering van het kredietaanbod hoeft dan ook niet per definitie tot knelpunten bij de kredietverlening te leiden.
Deelt u de mening dat dit een urgent probleem is dat direct om actie van de overheid vraagt?2 Deelt u tevens de mening dat het onwenselijk is dat de kredietverlening in de tweede helft van dit jaar mogelijk stil komt te liggen? Bent u van plan hier wat aan te doen? Zo ja, wat en zou daarbij ook gebruik kunnen worden gemaakt van het bestaande instrumentarium? Zo nee, waarom niet?
Mocht de komende tijd blijken dat er significante problemen ontstaan met de kredietverlening, dan kunnen die geadresseerd worden met het bestaande financieringsinstrumentarium van EL&I. In het licht van de kredietcrisis heeft EL&I dit garantie-instrumentarium vanaf november 2008 in een zevental stappen uitgebreid. De vraag naar borgstellingen bij mkb-kredieten is dit jaar reeds voorafgaande aan de recente onrust op de financiële markten dusdanig gestegen dat het garantiebudget voor 2011 naar alle waarschijnlijkheid ontoereikend zal zijn. Om de kredietverlening extra te ondersteunen zal het kabinet het garantiebudget voor de borgstellingsregeling BMKB voor dit jaar verhogen van € 765 mln naar € 1 mld. Honorering van de in juni dit jaar ingediende aanvraag bij het European Investment Fund (EIF) kan er toe leiden dat het budget ook voor de komende jaren wordt verhoogd. Daarnaast heeft het kabinet besloten om het instrument Garantie Ondernemingsfinanciering te verlengen met vooralsnog een jaar. Met dit garantie-instrument stimuleert het kabinet de kredietverlening aan het grotere mkb en het kleinere grootbedrijf.
De arbeidsomstandigheden op de bouwplaats van een energiecentrale in de Eemshaven |
|
Mirjam Sterk (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bouwvakker Eemshaven alsnog overleden»?1
Ja.
Hoeveel arbeidsongevallen hebben zich sinds de start van de bouw van de energiecentrale voorgedaan? Hoeveel met dodelijke afloop?
Vanaf 1 januari 2010 tot en met half augustus 2011 hebben zich in totaal 10 meldingsplichtige ongevallen voorgedaan op de bouwplaats van energiecentrale RWE, waarvan 1 met dodelijke afloop. Het ongeval met dodelijke afloop heeft op 16 februari 2011 plaatsgevonden. Het slachtoffer is in juli overleden.
Naast RWE zijn er nog twee energiecentrales in de Eemshaven in aanbouw. Bij geen van deze in aanbouw zijnde energiecentrales hebben zich dodelijke ongevallen voorgedaan.
Is door de Arbeidsinspectie onderzoek gedaan naar de arbeidsomstandigheden? Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wat is het oordeel van de Arbeidsinspectie over de situatie op de bouwplaats?
Ja, er is onderzoek gedaan. Sinds de start van de werkzaamheden voor de energiecentrale van RWE zijn er door de Arbeidsinspectie diverse overtredingen geconstateerd met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en arbeidstijden. Naar aanleiding hiervan zijn handhavingsacties uitgevoerd. Het bedrijf heeft daarop de nodige maatregelen getroffen om de arbeidsomstandigheden op de bouwplaatsen te verbeteren, zoals meer fysieke controles op deze bouwplaatsen door veiligheidsfunctionarissen, het regelmatig houden van bijeenkomsten met de bedrijven over de veiligheid, meer aandacht voor opleiding, instructie en toezicht, het verbeteren van de coördinatie tussen bijvoorbeeld verschillende steigerbouwers en ook voorlichtingsbijeenkomsten voor buitenlandse bedrijven over de Nederlandse wetgeving. Wekelijks voert de Arbeidsinspectie controles uit bij RWE.
Is er een relatie tussen de specifieke eisen aan de bouw van deze energiecentrale en de aard en omvang van de ongevallen?
De eisen met betrekking tot de bouw van deze energiecentrale wijken niet af van die voor andere bouwwerken van grote omvang. Bij dit soort bouwwerken waar gewerkt wordt met een groot netwerk van aannemers en onderaannemers worden hoge eisen gesteld aan de planning en de coördinatie van de werkzaamheden. Op basis van de beschikbare gegevens is er geen relatie te leggen tussen de bouwwerkzaamheden en de aard en omvang van de ongevallen die hebben plaatsgevonden bij de bouw van energiecentrale RWE.
Welke maatregelen zijn en/of worden door u genomen om de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats van de energiecentrale te verbeteren en het aantal ongevallen te verminderen?
Zoals aangegeven hebben de interventies van de Arbeidsinspectie geleid tot een structurele verbetering van de veiligheidssituatie op de bouwplaats. Ter controle van de consequente uitvoering van de door de werkgevers getroffen maatregelen worden ter plekke wekelijks fysieke controles uitgevoerd. Waar nodig wordt gehandhaafd in de vorm van waarschuwingen, stilleggingen, eisen en (ongevallen-)boeterapporten. Ook vindt periodiek overleg plaats met de bouwleiding.
Kritiek op het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De privacy wordt nauwelijks bewaakt; College Bescherming Persoonsgegevens mag weinig en doet weinig»?1
Ja.
Deelt u het in genoemde artikel gestelde dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in de praktijk een bescheiden rol speelt bij het bewaken van de privacy van de Nederlandse burger? Zo ja, waar blijkt dat uit en in hoeverre zullen bezuinigingen de positie van het CBP verder aantasten? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Het CBP treedt op bij ernstige overtredingen die de privacy van grote groepen mensen raken. Het CBP boekt daar ook successen mee, zoals onder andere blijkt uit enkele grote zaken (Google, OV-Chipkaart) waar het optreden van het CBP tot aanpassingen in de werkwijze heeft geleid. Natuurlijk is het zo dat het CBP een keuze moet maken uit de zaken die het oppakt, maar door de risicogestuurde aanpak hoeft dit de effectiviteit van de handhaving niet negatief te beïnvloeden. De inzet van het CBP is erop gericht om de aanstaande bezuinigingen te implementeren zonder dat dit de positie van het CBP aantast.
Is het waar dat bedrijven en burgers met individuele klachten ten aanzien van privacyschendingen slecht geholpen worden door het CBP? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Ik heb niet het beeld dat het CBP slecht omgaat met individuele klachten. Zo heeft het CBP iedere werkdag een telefonisch spreekuur en is er een website (www.mijnprivacy.nl) die speciaal gericht is op burgers. Naast het verstrekken van algemene informatie kunnen via deze wegen ook klachten kenbaar worden gemaakt. Problemen die uit individuele klachten naar voren komen zijn mede bepalend voor de prioriteiten die het CBP zich stelt, al zal niet iedere afzonderlijke klacht opgevolgd kunnen worden.
Deelt u de mening van het CBP dat de bescheiden rol van deze instelling te maken zou hebben met de relatief weinig bevoegdheden, personeel en budget? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van het CBP als privacywaakhond te verbeteren?
Ik kan niet bevestigen dat het CBP relatief onderbedeeld is in vergelijking met toezichthouders in andere EU-landen. In ieder geval ben ik van mening dat het personeel en budget toereikend zijn voor de Nederlandse situatie, ook na de geplande bezuinigingen. Daarbij is van belang dat dit kabinet de bevoegdheden van het CBP zal verruimen door, zoals aangekondigd bij brief van 29 april 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 761, nr. 1), de mogelijkheid te creëren dat het CBP bestuurlijke boetes oplegt. Overigens vormt de uitbreiding van bevoegdheden geen taakuitbreiding, maar is het een verruiming van het instrumentarium van het CBP om met overtredingen om te gaan. Het is aan het CBP is om, gegeven het budget, keuzes te maken in de afdoeningwijze, met inachtneming van proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van degene bij wie de normoverschrijding is geconstateerd.
Is het waar dat de meeste privacy toezichthouders in andere EU-landen over relatief meer middelen beschikken dan het CPB? Zo ja, waarom is het CPB relatief onderbedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhouden de aangekondigde bezuinigingen op het CBP zich tot de passage in het Regeerakkoord dat de informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens verbeterd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de taken van en de vragen aan het CPB en het beschikbare budget zich de afgelopen 10 jaar ontwikkeld? Vindt u dat in evenwicht?
Zoals blijkt uit de hierna volgende tabel is er in de afgelopen 10 jaar per saldo sprake geweest van een forse toename in het budget van het CBP. Gelijktijdig met deze toename is er sprake geweest van grote technologische ontwikkelingen en een sterk toegenomen beroep op de privacytoezichthouder. Er is daarbij steeds oog voor geweest dat deze ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn.
Jaar
Budget ( x € 1 000)
2001
2 961
2002
3 919
2003
4 615
2004
4 950
2005
5 898
2006
5 957
2007
6 147
2008
7 166
2009
7 285
2010
7 699
2011
7 631
Gaat de wetswijziging die in voorbereiding is voor uitbreiding van bevoegdheden van het CPB ook gepaard met uitbreiding van het budget? Zo ja, hoeveel? Zo nee, hoe dient het CPB deze taakuitbreiding dan te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
De q-koorts en het desondanks niet tijdig inenten van geiten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
|
|
|
Is het waar dat van dertien procent van de veehouders nog niet bekend is of ze hun schapen en geiten hebben gevaccineerd tegen de Q-koorts?1 Welk aantal geiten en schapen zijn hiermee vermoedelijk niet ingeënt?
Zie antwoord op de eerste vraag over hetzelfde onderwerp van het Kamerlid Thieme (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 31).
Hoe veel groter acht u besmettingsrisico’s door de nalatigheid betreffende het inenten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel boetes zijn er inmiddels uitgedeeld, hoeveel waarschuwingen zijn er gegeven en hoe hoog waren de boetes?
Zie antwoorden op de vragen 2 tot en met 6 over dit onderwerp van het Kamerlid Thieme.
Hoe wordt er op toegezien dat niet ingeënte geiten en schapen niet worden gedekt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen neemt u op welk tijdstip om tot volledige inenting te komen en de veiligheid te garanderen? Welke stappen neemt u op welk tijdstip specifiek voor bedrijven met een publieksfunctie?
Zie antwoord vraag 3.
De gratis parkeermogelijkheden in verband met de Ramadan |
|
Léon de Jong (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Slagbomen open voor de Ramadan in Bergen op Zoom»?1 Is dit bericht waar?
Het bericht is mij bekend. Op de gemeentelijke website heeft de gemeente Bergen op Zoom een verklaring geplaatst.
«De gemeente zet de slagbomen op het pastoor Joorenplein 's nachts open in het kader van een gelijk parkeerregime op de pleinen in de binnenstad en niet speciaal voor de ramadan.
Dit in tegenstelling tot wat diverse media melden.
Het college wil het betaald parkeerregime op de pleinen in de binnenstad gelijktrekken om duidelijkheid te scheppen voor inwoners en bezoekers. Op het Pastoor Joorenplein betalen parkeerders 's avonds na 20.00 uur en op koopavonden na 21.00 een tarief van € 1,50 tot 6.00 uur de volgende ochtend. Op bijvoorbeeld het Mineurplein kan 's avonds en 's nachts gratis geparkeerd worden.
Omdat het college dit op korte termijn goed wil regelen, is daarop vooruitlopend de slagboom opengezet. Het gaat om een proef van een aantal maanden.»2
Zo ja, deelt u de de visie dat gratis parkeren in verband met de islamitische maand Ramadan het zoveelste bewijs is van de toenemende invloed van de islam op Nederland?
Zoals hierboven is aangegeven heeft dit gratis parkeren niet te maken met de Ramadan.
Naar aanleiding van welke niet-islamitische feesten wordt het parkeerbeleid op zo'n manier aangepast dat men gratis kan parkeren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er nooit een uitzondering op het parkeerbeleid moet worden gemaakt voor islamitische feesten? Zo nee, waarom niet?
Het parkeerbeleid is een autonome taak van de gemeente. De artikelen 225, 234 en 235 Gemeentewet stellen de kaders voor de heffing en invordering van de parkeerbelasting.
Welke kosten zijn gemoeid met dit dhimmibeleid van de gemeente en deelt u de mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 4.
Aandacht voor de Paralympische spelen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Missie op sterk water»?1
Ja.
Deelt u de mening van de geciteerde wedstrijdzeiler dat er bij de publieke omroep onvoldoende aandacht is voor de Paralympische Spelen en andere sportwedstrijden voor minder valide sporters? Zo nee, waarom niet?
Over het artikel merk ik op dat het verwijt van de geciteerde wedstrijdzeiler niet specifiek aan de NOS gericht is maar aan de Nederlandse media in het algemeen. Weliswaar wordt verwezen naar een interview met de heer Smeets, maar deze sprak in dat interview op persoonlijke titel en verwoordde niet het beleid van de NOS.
Met betrekking tot de vraag of de publieke omroep voldoende aandacht besteedt aan de Paralympische Spelen het volgende. De NOS heeft op grond van het Mediabesluit 2008 de taak actuele sportverslaggeving in de programmering op te nemen. Vanuit haar maatschappelijke en informatieve functie dient de NOS deze taak in te vullen, waarbij ook aandacht besteed dient te worden aan de gehandicaptensport.
Verder is in een bijlage bij het Mediabesluit 2008 de zogenoemde Evenementenlijst opgenomen. Op deze lijst staan ook de Paralympische Spelen. Dit brengt met zich mee dat een televisieomroeporganisatie die voor de Paralympische Spelen de uitzendrechten heeft verworven en deze op een open net uitzendt (in casu de NOS), minimaal tien minuten per dag verslag moet doen van het evenement.
De NOS is in recente jaren aanzienlijk meer aandacht aan de Paralympische Spelen gaan besteden. Tijdens de Paralympische Spelen in Beijing zond de NOS een dagelijks programma van 30 minuten uit, dat goed bekeken werd. De NOS liet mij weten dat zij voornemens is tijdens de Paralympische Spelen van Londen twee programma's per dag aan het evenement te wijden, met een dagelijkse uitzendduur van 50 minuten tot een uur.
Op grond van het bovenstaande acht ik het niet nodig maatregelen te nemen.
Indien u ook van mening bent dat er onvoldoende aandacht is bij de publieke omroep voor onder andere de Paralympische Spelen, welke maatregelen kunt u dan nemen en welke maatregelen wilt u nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de directeur van het Maasstad Ziekenhuis oper direct zijn functie neerlegt en een vertrekbonus krijgt van 2,5 ton |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Directeur Maasstadziekenhuis weg»?1
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat deze man na het door hem gevoerde wanbeleid met 2,5 ton de deur uitloopt?
Deelt u de mening dat iemand die opzettelijk mensenlevens in gevaar brengt strafrechtelijk vervolgd dient te worden in plaats van beloond?
Welke actie gaat u ondernemen om dit ongedaan te maken?
De riante ontslagvergoeding voor de directeur van het Maasstad Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het aftreden van directeur S. van het Maasstad Ziekenhuis en in het bijzonder op het feit dat hij een vertrekvergoeding ontvangt van € 235 898?1
Deelt u de mening dat een dergelijke beloning na overduidelijk disfunctioneren volkomen ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het rechtsgevoel van mensen wordt aangetast indien deze bestuurder op basis van een contract uit 2004 een onverdiende gouden handdruk opstrijkt, terwijl hardwerkende en reeds slecht beloonde thuiszorgmedewerkers ondanks cao-afspraken 20% loon moeten inleveren? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om deze misplaatste beloning ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
De vergoeding van de mammaprint vanuit de zorgverzekering |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) dat de mammaprint kwalificeert als een voorziening die bij de behandeling van mammacarcinoom niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en derhalve niet behoort tot de te verzekerde prestatie geneeskundige zorg? Zijn er inmiddels meer gegevens beschikbaar op basis waarvan het CVZ tot een ander advies zou kunnen komen?1
Op grond van de Zorgverzekeringswetgeving is een interventie van geneeskundige aard een te verzekeren prestatie als deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk en, bij ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten. Dit is één van de voorwaarden om voor vergoeding op grond van de basisverzekering in aanmerking te komen. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft tot wettelijke taak om die beoordeling te doen. Voor zover het de beoordeling van testen betreft: het CVZ heeft zeer recent een rapport uitgebracht dat beschrijft wat hierbij komt kijken2. De volgende passage is een rechtstreeks citaat uit dat rapport:
«Het CVZ beoordeelt als pakketbeheerder interventies op basis van gezondheidsuitkomsten voor patiënten. Dat geldt zowel voor therapeutische interventies, als ook voor tests. We gaan er vanuit dat medische tests niet alleen beoordeeld moeten worden op hun intrinsieke waarde, maar vooral ook op hun gevolgen voor de gezondheid van de patiënt. Het CVZ is als pakketbeheerder van opvatting dat betaling vanuit de basisverzekering (collectieve middelen), waarvoor een beroep op de solidariteit van alle verzekerden wordt gedaan, alleen gerechtvaardigd is als de interventie (in casu ook de medische test) daadwerkelijk nuttig is voor de gezondheid van degenen die de interventie ondergaan. Dat betekent dat in de visie van het CVZ een medische test alleen beschouwd kan worden als zorg conform «de stand van de wetenschap en praktijk» als aangetoond of aannemelijk gemaakt is dat toepassing van de test tot gezondheidswinst bij patiënten leidt. De medische test moet – kort gezegd – klinisch nut (clinical utility) hebben.
Klinisch nut doelt op een verbetering van de gezondheid van patiënten die de test ondergaan. Of er klinisch nut zal zijn hangt mede af van de behandeling in brede zin, die de patiënt krijgt nadat deze de test heeft ondergaan. De behandeling in brede zin die volgt op de test zal dus ook in de beoordeling van klinisch nut meewegen. Dit betekent dat voor het CVZ onderwerp van beoordeling zal zijn: de test-plus-behandelingstrategie. De term «behandeling in brede zin» omvat alle interventies die op basis van de test toegepast worden en invloed hebben op de uiteindelijke uitkomst voor de patiënt. Deze interventies kunnen zeer divers zijn en bijvoorbeeld bestaan uit therapeutische ingrepen, medicatie, aanvullende tests of wachtperiodes.» (Einde citaat).
Uit dit beoordelingskader komt helder naar voren dat het «klinisch nut» van de Mammaprint dus bepaald moet worden. Een enkelvoudige vergelijking tussen de Mammaprint en andere genexpressietesten op prijs of testresultaat geeft daarop geen bruikbaar antwoord.
Het CVZ heeft op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan met betrekking tot het klinisch nut van de Mammaprint en merkte daarbij onder meer het volgende op:
«De beschikbare literatuur is uitsluitend gebaseerd op retrospectief onderzoek, die de uitkomsten van de Mammaprint, de standaard risicoprofileringstests en de werkelijke overlevingsuitkomsten beschrijft. Belangrijk nadeel hierbij is dat de geïncludeerde patiëntengroepen verschillende behandelingen hebben ondergaan die mogelijkerwijs de overleving hebben beïnvloed en daarmee tevens de associatie van de Mammaprint-uitkomst en de prognose op ziektebeloop.» (Einde citaat).
Er zijn kortom nog geen gegevens beschikbaar die aantonen dat wel of geen behandeling met chemotherapie naar aanleiding van de Mammaprint-uitslag daadwerkelijk leidt tot gezondheidswinst en dus «klinisch nut» heeft. Daarmee voldoet de medische test Mammaprint niet aan het criterium stand van wetenschap en praktijk. Het CVZ kon op grond van het gehanteerde toetsingskader voor diagnostische tests en de beschikbare gegevens niet tot een ander oordeel komen. Het CVZ is de deskundige ter zake, ik heb daar dus geen oordeel over.
Uit de nu lopende MINDACT-trial, een prospectieve gerandomiseerde multicenter studie, waarbij toepassing van de Mammaprint wordt vergeleken met standaard klinische risicoschattingen, zal moeten blijken of toepassing daadwerkelijk zal leiden tot gezondheidswinst (klinisch nut).
Zolang klinisch nut niet bepaald is, is de vraag of de kosten opwegen tegen de gezondheidswinst niet aan de orde. Het is – in dit stadium – derhalve nog geen financieel vraagstuk.
Wat is uw opvatting over het feit sommige zorgverzekeraars er zelf voor hebben gekozen mammaprint te vergoeden? Waarom zouden zij dit doen als het volgens het CVZ niet voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk? Heeft u hiervoor een verklaring?2
Omdat de Mammaprint niet voldoet aan het criterium «stand van de wetenschap en praktijk» mag deze niet worden vergoed op grond van de in de Zorgverzekeringswet geregelde zorgverzekering. Verzekeraars mogen de Mammaprint wel vergoeden uit hun eigen middelen, bijvoorbeeld de aanvullende verzekering. Dat doen ook enkele ziektekostenverzekeraars.
De pakketten van de aanvullende ziektekostenverzekeringen verschillen alle in onder meer omvang van de dekking en de kosten. Het is aan de ziektekostenverzekeraars zelf om hier keuzes in te maken en daarmee te proberen een aanvullende ziektekostenverzekering aan te bieden die aantrekkelijker is voor potentiële verzekerden dan die van de andere ziektekostenverzekeraars. Dit kwalificeer ik niet als ongewenste ongelijkheid voor verzekerden. Bij de keuzes welke zorg uit eigen middelen wordt bekostigd en hoe het aanvullend pakket wordt ingericht spelen diverse overwegingen een rol. Enkele van de overwegingen van enkele ziektekostenverzekeraars die hebben besloten de Mammaprint uit eigen middelen te vergoeden zijn gegeven op de internetpagina waarnaar u in voetnoot 2 verwijst.
Ook als zorgverzekeraars niet betalen kunnen aanbieders van zorg, als zij dat zouden willen, de Mammaprint toepassen. Dan betalen zij dat zelf, die budgetvrijheid hebben zij.
Van welk geld betalen de zorgverzekeraars die zelf besloten hebben mammaprint te vergoeden dit? Is dit toegestaan? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er sprake is van ongewenste ongelijkheid tussen verzekerden indien een mogelijk waardevolle zorginnovatie door de ene zorgverzekeraar niet wordt vergoed en door de andere wel? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met de zorgverzekeraars en het CVZ over het beleid ten aanzien van mammaprint? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u helder uiteenzetten op basis van welk criterium de mammaprint niet in aanmerking komt voor vergoeding? Is het niet werkzaam? Zijn er goedkopere genexpressietesten of andere toepassingen met betrekking tot biomarkers die hetzelfde resultaat bewerkstelligen of zelfs beter werken? Of is het een centenkwestie, namelijk dat het CVZ de gezondheidswinst of winst aan levensverwachting niet vindt opwegen tegen de kosten? Wat is uw opvatting in dezen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de huidige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die zich toendertijd als Kamerlid sterk maakte voor de mammaprint en zich ergerde aan de trage implementatie van zorginnovaties?3 Zo ja, deelt u de mening dat deze innovatie dan toegankelijk moet worden voor alle burgers via de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de heer Zijlstra dat de procedure voor toelating van innovaties tot het pakket van de basisverzekering dient te worden verbeterd. In het Regeerakkoord is reeds vastgelegd dat over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het verzekerd pakket meer eenduidig, samenhangend en consequent zal worden besloten.
Evenals voor reeds bestaande behandelmethoden het geval is dienen ook nieuwe behandelmethoden echter wel in overeenstemming te zijn met de stand van wetenschap en praktijk en tevens aan de vier pakketcriteria te voldoen (noodzakelijk, effectief, kosteneffectief en uitvoerbaar) om voor vergoeding op basis van de zorgverzekering in aanmerking te komen. Dit is nodig om het solidariteitsbeginsel in stand te kunnen houden, de kosten van de gezondheidszorg beheersbaar te houden en de kwaliteit van de verzekerde zorg te garanderen.
Aangezien de Mammaprint niet aan de bovenstaande criteria voldoet komt deze vooralsnog niet in aanmerking voor vergoeding op grond van de basisverzekering. De mening dat dit wel het geval zou moeten zijn deel ik derhalve niet. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn antwoord op de vragen 1 en 5.
De voorwaardelijke toelating kan een goed instrument zijn om te kunnen beslissen over de toelating van nieuwe behandelmethoden tot het pakket van de basisverzekering. Op dit moment ligt er een voorstel voor advies bij de Raad van State tot wijziging van het Besluit Zorgverzekering, waarin de voorwaardelijke toelating wordt geïntroduceerd. Dit voorstel heb ik per brief van 10 juni 2011 aan de Tweede Kamer voorgelegd.5
Herinnert u zich de dringende oproep van bovengenoemd voormalig Kamerlid aan de toenmalige minister om «eens wat aan mammaprint te doen»? Op welke wijze is door uw voorganger aan deze oproep gehoor gegeven en op welke wijze geeft u hier een vervolg aan nu u zelf aan het roer staat?4
Ja. Het ZorgInnovatiePlatform (ZIP), een samenwerkingsverband van het Ministerie van VWS, het CVZ, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en ZonMw, heeft laten onderzoeken wat de redenen waren waarom de Mammaprint niet was toegelaten tot het basispakket. De conclusie die werd getrokken was dat de Mammaprint niet voldeed aan de voorwaarden voor opneming in de zorgverzekering omdat deze niet voldeed aan het criterium «stand van wetenschap en praktijk», dat uitsluit dat zorg die zich in een experimentele fase bevindt vergoed kan worden vanuit de basisverzekering.
Op 29 oktober 2010 heeft het CVZ officieel advies uitgebracht over het klinisch nut van de Mammaprint, dat wil zeggen of de behandeling naar aanleiding van de test zodanig wordt beïnvloed dat dit gezondheidswinst oplevert voor de patiënt. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik uitgebreid ingegaan op dit advies. Daar heb ik ook reeds opgemerkt dat de volgende stap is om het klinisch nut van de Mammaprint aan te tonen, en dat dit zal moeten blijken uit de nu lopende MINDACT-trial.
Deelt u de mening dat het zinvol kan zijn om innovatieve behandelingen en hulpmiddelen in ieder geval tijdelijk op te nemen in de basisverzekering totdat er meer gegevens beschikbaar zijn over de stand van wetenschap en praktijk? Zo ja, wilt u toelichten of u het zinvol vindt om mammaprint op te nemen in de basisverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee ik deel die mening niet. Het verzekerde pakket zou op die wijze op onacceptabele wijze verbreed worden met zorgaanspraken waarvan niet eens vaststaat of ze uiteindelijk werkzaam zullen zijn en wat hun klinisch nut is. Dit is geheel contrair ook aan de afspraken in het Regeerakkoord waarin gesteld wordt dat er juist sprake dient te zijn van stringent pakketbeheer.
Ik neem het oordeel van CVZ over en ben met hen van mening dat de Mammaprint gelet op de thans beschikbare informatie nu niet in het verzekerde pakket thuishoort. In mijn antwoord op de vragen 1 en 5 ben ik nader ingegaan op het toetsingskader dat door CVZ bij het trekken van die conclusie is toegepast.
De korting op het huisartsenbudget na overschrijding bij de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe en op basis van welke cijfers en bronnen heeft u een overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010 berekend, waarvan € 35 miljoen in 2011 wordt geredresseerd bij de huisartsen? Waar werd in de begroting VWS 2010 aangegeven welk bedrag precies was gereserveerd voor de geïntegreerde eerstelijnszorg en welke activiteiten hier onder vielen?
Onder de geïntegreerde eerstelijnszorg vallen zowel de prestaties van de drie keten DBC’s voor chronische ziekten (COPD, vasculair risicomanagement en diabetes), als de prestaties die vallen onder de beleidsregel ten behoeve van nieuwe zorgprestaties (hierna: beleidsregel innovatie) en de beleidsregel Geïntegreerde Eerstelijns Zorg (hierna: beleidsregel GEZ).
In totaal was in 2010 voor de geïntegreerde eerstelijnszorg € 171 miljoen beschikbaar: € 36, 9 miljoen was bestemd voor beide beleidsregels, voor de ketens was € 134,1 miljoen gereserveerd. In 2010 is volgens de CVZ cijfers (levering maart 2011) voor de drie keten DBC’s en de beleidsregel Innovatie en GEZ een totaal bedrag van € 241 miljoen gedeclareerd. Dit betekent een overschrijding van € 70 miljoen.
In de begroting 2010 was voor keten DBC’s € 241,5 miljoen gereserveerd. Dit bedrag is in de loop van 2010 aangepast omdat de keten hartfalen niet van start ging, de keten COPD pas op 1 juli 2010 van start ging en de praktijkondersteuner somatiek (hierna: POH-s), in tegenstelling tot het eerdere voornemen, pas met ingang van 1 januari 2011 is komen te vervallen als separaat declarabel consult. Hiervoor is het oorspronkelijke bedrag van € 241,5 miljoen neerwaarts bijgesteld, dit ten gunste van met name het huisartsenkader. Een deel van deze bijstelling is ten gunste van het kader medisch specialisten en diëtetiek gekomen. Deze neerwaartse bijstelling heeft geleid tot een bedrag van € 134,1 voor chronische keten DBC’s in 2010. Dit bedrag is terug te vinden in de begroting 2011.
Voor de onderdelen innovatie en GEZ binnen de post geïntegreerde eerstelijnszorg was in 2010 € 36,9 miljoen beschikbaar. De geïntegreerde eerstelijnszorg vindt haar oorsprong in de gezondheidscentra. Voor 2010 was hiervoor € 18,6 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is onderdeel van het huisartsenkader zoals terug te lezen is in de ontwerpbegroting 2010. Verder heeft VWS voor 2010 een reservering aangelegd voor de introductie van de ketens. Als gevolg van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen de ketens is deze reservering ten gunste van de geïntegreerde eerstelijnszorg gebracht. Met deze reservering is een bedrag van € 18,3 miljoen gemoeid.
Naar aanleiding van uw stelling dat de huisartsen een disproportioneel groot aandeel hebben gehad in de overschrijding van € 70 miljoen op de post geïntegreerde eerstelijnszorg in 2010; wat was het aandeel van huisartsen dan precies? Wat waren de aandelen van de overige zorgverleners in de eerstelijnszorg? Op welke bronnen baseert u deze berekeningen?
Welke aanbieders bijdragen aan de zorg varieert per chronische aandoening en is afhankelijk van het zorgprogramma dat door de verzekeraar wordt gecontracteerd. Binnen de keten DBC voor diabetes hebben de huisarts en de POH-s een prominente plek in de levering van zorg. Dit is terug te vinden in zowel de beschreven zorg in de zorgstandaard diabetes als ook in de inkooprichtlijnen van verzekeraars.
Bij de start van de keten DBC’s in 2010 was al duidelijk dat een substantieel deel van de integrale zorg huisartsenzorg betrof. Bij het vaststellen van het begrote bedrag voor de keten DBC’s is € 95 miljoen vanuit het huisartsenkader overgeheveld naar de post chronische keten DBC’s. Daarnaast zijn vanuit de kaders voor medisch specialistische zorg (€ 38 miljoen) en de diëtetiek (€ 3,8 miljoen) bedragen overgeboekt. Daarnaast zien we dat ook de zorg die in het kader van de beleidsregel innovatie en de beleidsregel GEZ wordt geleverd een aanzienlijk deel huisartsenzorg betreft. Met name via de beleidsregel innovatie werden nog veel ketenzorgprojecten diabetes, die voor 2010 waren gestart, bekostigd.
Mijns inziens is de veronderstelling dat meer dan de helft van de uitgaven aan geïntegreerde eerstelijnszorg op het conto komt van huisartsenzorg dan ook verantwoord.
Klopt het dat de overschrijding op de geïntegreerde eerstelijnszorg buiten de basiszorg van de huisartsen valt, namelijk het segment van vrij onderhandelbare prestaties en tarieven, maar de € 35 miljoen korting via het abonnements- en consulttarief wel op het budget voor de basishuisartsenzorg wordt toegepast? Zorgt deze maatregel niet voor een vertraging in de ontwikkeling van een geïntegreerde eerste lijn, aangezien huisartsen nu weten dat een eventuele overschrijding op het toekomstig huisartsenbudget in mindering wordt gebracht en een groei zo wordt afgestraft?
Bij het terughalen van overschrijdingen bezie ik de basiszorg als één geheel. Chronische zorg is ook basiszorg. Juist bij de zorgverlening aan chronisch zieken moet de zorgverlening goed op elkaar afgestemd zijn en – waar mogelijk – dichtbij de patiënt worden aangeboden. De chronische zorg buiten de basishuisartsenzorg plaatsen doet mijns inziens afbreuk aan de rol die huisartsenzorg heeft in ons stelsel. Naast de geïntegreerde eerstelijnszorg kent de huisartsenbekostiging nog meer onderdelen waarvoor vrije tarieven gelden, ook deze worden niet los gezien van het reguliere huisartsenkader.
Vanwege de problematische economische toestand zie ik mij genoodzaakt de overschrijding op de basiszorg binnen de daarvoor beschikbare bedragen terug te halen. Voor de komende jaren is er ondanks deze korting binnen de begroting nog steeds groei mogelijk voor de basiszorg. Deze groei maakt mijns inziens de ontwikkeling van een geïntegreerde eerstelijnszorg nog steeds goed mogelijk.
Kunt u in de begroting VWS 2012 de post geïntegreerde eerstelijnszorg opnemen, met daarbij het gereserveerde bedrag en een beschrijving welke zorgverleners en activiteiten hier precies onder vallen? Kunt u deze post dan scheiden van het budget huisartsenzorg en alle betrokken ketenzorgverleners bij een eventuele overschrijding in 2012 aanslaan?
De ontwerpbegroting van VWS voor 2012 wordt bij Prinsjesdag aangeboden aan het Parlement. Op de cijfers wil ik niet vooruitlopen. Wel zal voortaan de geïntegreerde eerstelijnszorg niet als onderdeel van het huisartsenkader worden weergegeven.
Vallen de (chronische) keten-dbc’s (Diagnose Behandelingcombinaties) voor u onder de geïntegreerde eerstelijnszorg? In de begroting VWS 2010 werd € 241,5 miljoen geraamd, terwijl het College voor zorgverzekeringen (CVZ) stelt dat de kosten van de keten-dbc’s in 2010 € 144 miljoen bedroegen: hoe kan dit dan bijdragen aan een overschrijding van € 70 miljoen? Hoe heeft u in 2010 de € 97,5 miljoen ingezet die niet zijn gebruikt voor de bekostiging van keten-dbc’s?1
Zie mijn reactie op vraag 1.
Welke argumentatie heeft u om een structurele overschrijding van € 30 miljoen op de huisartsenzorg in 2009, waarop in de jaren 2009, 2010 en 2011 met goedkeuring van het parlement door de minister van VWS geen actie op ondernomen is, per 2012 toch nog in mindering te brengen op het abonnementstarief van de huisartsen? Hoe vaak is een dergelijk late budgetcorrectie eerder bij de huisartsenzorg voorgekomen?
Door de druk die er dit jaar ligt op de Rijksfinanciën en doordat er binnen de eerstelijn al twee jaar lang meer is uitgegeven dan de groeiruimte die toebedeeld was, moet ik dit jaar maatregelen nemen. Iedereen draagt daarin bij, want wat ik niet wil is de rekening alleen bij de burger neerleggen.
Ik heb per sector bekeken wat nodig en mogelijk was. Om de toegankelijkheid van de huisartsenzorg voor de patiënt volledig vrij te houden kies ik niet voor eigen bijdragen of pakketverkleining, maar maak ik de keuze om de uitgaven die er de afgelopen jaren bovenop de toegestane groei van het kader zijn gedaan, terug te halen. Hoewel ik me ervan bewust ben dat dit een ingrijpende keuze is, ben ik van mening dat die keuze verantwoord is als ik kijk naar de uitkomsten van het kostenonderzoek van de NZa uit 2008. Dat onderzoek liet een overwinst zien van € 366 miljoen. Later is dit bedrag als gevolg van een aantal correcties, waaronder een correctie voor de introductie van keten-dbc´s en een correctie voor M&I/verrichtingen, bijgesteld naar € 172 miljoen. Mijn voorganger heeft in 2009 met de sector afgesproken dit bedrag niet te korten op de tarieven. Daar stond tegenover dat de sector werk zou maken van het beter inzichtelijk maken van prestaties, zodat er beloning naar prestatie mogelijk zou worden. Tot op heden acht ik de voortgang op dit gebied onvoldoende.
Is de korting van € 132 miljoen op de huisartsenzorg in 2012 niet strijdig met het kabinetsdoel om zorg goedkoper, dichtbij in de wijk aan te bieden, zoals geformuleerd in de beleidsbrief «Zorg die werkt»? Hoe komt het kabinetsdoel om eerstelijnszorg in de wijk te versterken dichterbij als u de budgettaire problematiek van € 1,1 miljard naar aanleiding van de Voorjaarsnota oplost door disproportionele kortingen in de eerstelijnszorg bij de huisartsen en de Geestelijke Gezondheidszorg (ggz), terwijl de overschrijdingen in 2010 in de tweedelijnszorg bij ziekenhuizen (€ 384 miljoen), medisch specialisten (€ 283 miljoen) en zelfstandig behandelcentra (ZBC)’s (€ 209 miljoen) in 2012 grotendeels ongemoeid worden gelaten.
De tariefmaatregel op de huisartsenzorg leg ik niet op omdat ik vind dat de huisartsen te veel of onnodig werk hebben gedaan. Integendeel, ik vind de versterking van geïntegreerde zorg in de buurt een hele goede ontwikkeling. Er is echter geen financiële ruimte om de extra uitgaven die zijn gedaan, bovenop de reeds toegekende groei, te faciliteren.
Dit mag het beleid dat ik wil voeren omtrent basiszorg echter niet in de weg staan. Juist nu moeten we zoeken naar slimmere oplossingen om de kwaliteit van zorg hoog te houden, de organisatie van de eerstelijn te versterken en de rol van de patiënt bij zijn of haar behandeling te vergroten. En ik denk ook dat dit kan. Immers, hoewel de groeiruimte komend jaar minder groot is dan voorheen, komt er nog steeds geld bij voor de eerstelijnszorg. Ik vind het onze plicht om het geld dat er is op een zo slim mogelijke manier in te zetten. Wanneer de sector echter aantoonbare bewijzen heeft dat door substitutie in andere sectoren kosten worden bespaard, ben ik uiteraard bereid om in de toekomst meer geld vrij te maken voor de huisartsenzorg.
Met betrekking tot overschrijdingen in de tweedelijns somatische zorg kan worden opgemerkt dat deze niet ongemoeid blijven. Voor de vrijgevestigde medisch specialisten treedt met ingang van 2012 een beheersmodel in werking. Binnen dit model wordt uitgegaan van instellingsbudgetten, die op macroniveau inpasbaar zijn in het beschikbare budgettaire kader. Hierover zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de Orde van Medische Specialisten.
Daarnaast is onlangs het Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord gesloten tussen de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen, ZN en VWS. In dit hoofdlijnenakkoord zijn onder andere afspraken gemaakt over een beheerste kostenontwikkeling van de ziekenhuiszorg van 2,5% vanaf 2012 (exclusief loon- en prijsbijstelling). Onderdeel van de afspraken is het redresseren van de meerjarige doorwerking van de overschrijdingen 2010. Deze afspraak leidt ertoe dat instellingen en verzekeraars per 2012 maatregelen moeten nemen voor een bedrag van € 265 miljoen.
De ZBC’s lopen met betrekking tot het kostendeel mee in het hoofdlijnenakkoord met de ziekenhuiszorg en ten aanzien van het honorariumdeel mee in de afspraken van medisch specialisten. De doorwerking van overschrijdingen worden binnen de afspraken meerjarig grotendeels gemitigeerd.
De privacyschending van medische persoonsgegevens door zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars medische dossiers kunnen inzien zonder dat toestemming van de verzekerde wordt gevraagd? Zo nee, waarom niet?1
Er is voor de toegang van zorgverzekeraars tot medische gegevens een zorgvuldige regeling getroffen. Die regeling geldt zowel voor de Zvw, de AWBZ als de aanvullende verzekering. Deze regeling is afgestemd met de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst (KNMG), GGZ Nederland, Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en vastgesteld op basis van advisering door het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Heeft u inzicht in welke mate de regels omtrent privacy van medische persoonsgegevens worden nageleefd door zorgverzekeraars? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
De NZa heeft in 2007 een uitgebreide nulmeting verricht op de naleving van de privacyregelgeving door zorgverzekeraars. Het doel van de nulmeting was om inzicht te verkrijgen in de organisatorische en technische maatregelen die zorgverzekeraars hadden getroffen voor de bescherming van persoonsgegevens, hoe deze maatregelen werden gewaarborgd en of de getroffen maatregelen voldeden aan wat bij wet- en regelgeving is bepaald. Naar aanleiding van de bevindingen van de nulmeting heeft de NZa in 2008 een follow up onderzoek verricht. Dit had als doel om vast te stellen of alle zorgverzekeraars (inmiddels) de noodzakelijke organisatorische maatregelen hadden getroffen om op een adequate wijze uitvoering te kunnen geven aan de naleving van de privacyregelgeving. Dat bleek in voldoende mate het geval te zijn.
Voorts verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het met het oog op de zorgvuldigheid en veiligheid wenselijk dat zorginstellingen medische gegevens uit dossiers per post opsturen naar de zorgverzekeraar die de controle houdt? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo ja, wilt u toelichten waarom?
Het is niet ongebruikelijk deze gegevens per post te versturen. Binnen de post zijn voldoende waarborgen (aangetekend versturen, track & trace) mogelijk voor een zorgvuldige en veilige verzending van deze gegevens.
Onderschrijft u, met het oog op de medische privacy, dat medische dossiers alleen op locatie van de gecontroleerde zorginstellingen en met toestemming van de verzekerde te bezichtigen zijn door zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Niet is in te zien waarom detailcontrole uitsluitend moet plaatsvinden bij de instelling. In de regelingen bedoeld in het antwoord op de eerste vraag is vastgelegd dat de detailcontrole steeds plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar. Uit dit voorschrift vloeit voort dat deze bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. Hiermee is gewaarborgd dat bij de uitvoering van de detailcontrole voldoende deskundigheid beschikbaar is en adequaat (door de medisch adviseur) wordt gemotiveerd.
De zorgverzekeraar legt voorafgaand aan de detailcontrole aan de zorgaanbieder uit wat het doel is van de controle. De zorgaanbieder kan daarover vragen stellen die de verzekeraar met inachtneming van de regeling naar beste weten beantwoordt. Een zorgaanbieder kan in een voorkomend geval gemotiveerd aangeven bij een verzekeraar waarom hij van mening is dat in dat geval niet aan de in de regeling gestelde eisen is voldaan. De verzekeraar zal naar aanleiding daarvan de noodzaak tot inzet van het controle-instrument nader motiveren en toelichten. Waar bij nader inzien blijkt dat het controledoel ook zonder het betreffende instrument kan worden gerealiseerd, is een andere oplossing aangewezen. Het voorgaande laat onverlet dat de zorgaanbieder ook de medisch adviseur van de zorgverzekeraar om een (nadere) toelichting kan vragen. Mocht de verzekeraar in voorkomend geval van mening blijven dat de inzet van het betreffende controle-instrument noodzakelijk is en de zorgaanbieder blijft van mening dat niet aan de eisen van de regeling is voldaan, dan zal de verzekeraar in overweging nemen of hij een juridische procedure zal entameren.
Bovenstaande procedure is geheel in overeenstemming met de regeling.
Deelt u de mening dat medische dossiers uitsluitend in behandeling zouden mogen worden genomen door medisch geschoolde adviseurs die gebonden zijn aan het medisch beroepsgeheim en niet door andere kantoormedewerkers? Zo nee, waarom niet?
In de regeling is bepaald dat detailcontrole plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar en dat deze op verzoek van de zorgaanbieder bij de detailcontrole aanwezig is. Hieruit vloeit voort dat de medisch adviseur bepaalt welke persoonsgegevens moeten worden opgevraagd bij het uitvoeren van de controle. De daarbij ingeschakelde medewerkers hebben een van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze ziet de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) intensiever toe op de uitvoering van materiële controles met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens door zorgverzekeraars, sinds zorgverzekeraars ingevolge de nieuwe ministeriële regeling op basis van de Zorgverzekeringswet geen toestemming meer nodig hebben van verzekerden om deze gegevens in te kunnen zien?2
De nieuwe regeling heeft hierin geen beleidswijziging gebracht. Ook onder de oude regeling was geen toestemming van de verzekerde nodig.
De NZa besteedt intensiever aandacht aan materiële controles vanwege het in het regeerakkoord opgenomen onderwerp over intensivering van het rechtmatigheidsonderzoek. Dit krijgt bij het lopende onderzoek Zvw 2010 gestalte door het aspect materiële controle verdiepend te onderzoeken. Via het informatiemodel uitvoeringsverslag 2011 en het controleprotocol 2011 heeft de NZa de verantwoording en controle voorschriften voor de zorgverzekeraars over de materiële controle aangescherpt. Ten algemene valt het op dat zorgverzekeraars in beperkte mate verdiepende controles aan de hand van medische dossiers uitvoeren. Tegelijkertijd constateren we dat er – wellicht door de in de regeling omschreven heldere procedure en bevoegdheden – een countervailing power van de zorgaanbieders bestaat waarbij in het algemeen alleen goed onderbouwde verzoeken van de zorgverzekeraars tot inzage in de medische dossiers leiden.
Deelt u de mening, met het oog op de privacy, dat een verzekerde te allen tijde toestemming gevraagd dient te worden zodra (medische) gegevens gecontroleerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) met betrekking tot inzage van (medische) persoonsgegevens die door zorgverzekeraars tijdens controles worden ingezien?
In de Zvw is de wettelijke basis gelegd voor (onder omstandigheden ook) inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. In de regeling wordt beoogd een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars te waarborgen door het voorschrijven van een stapsgewijze opbouw van die materiële controle. De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat is vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar kan aantonen dat minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd. Het aldus inbouwen van waarborgen voor zorgvuldigheid en proportionaliteit is conform de advisering van het CBP ter zake.
Het bericht dat normaal gedrag in het nieuwe psychologenhandboek als ziek wordt benoemd |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel waarin wordt gemeld dat in de nieuwe Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) de drempel voor aandoeningen wordt verlaagd en nieuwe aandoeningen worden toegevoegd?1
Ja.
Acht u het denkbaar dat in Nederland als gevolg van deze veranderingen in de DSM de medicalisering van normaal gedrag eveneens gaat toenemen?
Vanwege de groeiende wetenschappelijke kennis over oorzaak, aard en ernst van psychische klachten wordt met enige regelmaat de Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) als classificatiesysteem herzien. Het is gebruikelijk dat de American Psychiatric Association hiervoor wereldwijd expertgroepen van beroepsbeoefenaren raadpleegt. Eerstvolgende publicatie van een herziene versie (de DSM V) wordt medio 2013 verwacht. Belangrijkste wijziging is het voorstel om over te stappen van een dichotome beoordeling (er zijn wel/ niet psychische klachten), naar een meer dimensionele beoordeling van ziekte (er is meer/ minder sprake van psychische klachten).
Met een classificatiesysteem als de DSM kan door professionals in de ggz met een en dezelfde (internationale) taal over de klinische presentaties van een psychiatrische stoornis worden gesproken. Het is aan hen om zorg te dragen voor een in de praktijk eenduidig te hanteren instrument. Daar waar dit bij herziening tot onderlinge controverse leidt, zullen zij zelf een oplossing moeten vinden. Ik wil daarom geen beleidsmatig oordeel vellen over de discussie, zoals die is gepubliceerd in de Volkskrant.
Voor zover deze discussie raakt aan de door mij gevoelde behoefte om geneeskundige geestelijke gezondheidszorg, die valt onder de Zorgverzekeringwet (Zvw), beter af te bakenen ben ik wel geïnteresseerd in de uitkomst hiervan. Ik deel met u volledig de opvatting dat onnodige medicalisering moet worden voorkomen. Zowel uit oogpunt van kwaliteit voor de cliënt/patiënt als uit een oogpunt van kostenbeheersing. Medicalisering hangt echter niet primair af van wie, welk classificatiesysteem gebruikt, maar vooral van de professionele wijze waarop de noodzaak tot medisch handelen wordt afgewogen.
Volgens het voorstel van de APA zullen bij herziening van de DSM V verschillende ziektecategorieën worden toegevoegd, dus in die zin is er sprake van uitbreiding van het behandeldomein voor de ggz. Hoe specifieker de bijbehorende gedragskenmerken op wetenschappelijke gronden in de DSM V echter zijn omschreven, hoe beter professionals in staat zijn de noodzaak tot behandeling te bepalen. Dit betekent dat een nieuwe ziektecategorie, niet alleen patiënten insluit, maar ook sommige patiënten kan uitsluiten op basis van de klinische presentatie van hun klachten.
Training in de toepassing van de dit classificatiesysteem is onderdeel van het opleidingscurriculum van zowel psychiaters, psychologen als psychotherapeuten. Daardoor zijn zij in staat om in individuele gevallen een adequaat diagnostisch oordeel te vellen. Vooruitlopend op publicatie van de DSM V heb ik geen reden om aan te nemen dat bij herziening van dit classificatiesysteem deze diagnostische zorgvuldigheid in het gedrang komt. Maar ik zal zeer kritisch blijven kijken naar mogelijke gevolgen voor het verzekerd pakket en het «gepast gebruik» daarvan.
Acht u de kans groot dat het aantal te vergoeden behandelingen zal toenemen als gevolg van de nieuwe DSM criteria en vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze ontwikkeling te voorkomen?
Zoals ik hierboven stelde, zal ik zeer kritisch kijken naar eventuele gevolgen voor het verzekerde pakket en het gepast gebruik daarvan. Eventuele toename van te vergoeden behandeling is echter in beginsel niet (eenzijdig) afhankelijk van het door professionals gehanteerde classificatiesysteem. Voor vergoeding van behandeling voor psychiatrische patiënten is binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) het basispakket leidend. Ik stel dit jaarlijks vast, mede op basis van adviezen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Om duidelijkheid te scheppen over (de grenzen van) het basispakket voor de geneeskundige ggz heb ik hen d.d. 7 maart 2011 gevraagd om een uitvoeringstoets met betrekking tot ziektelast en een pakketadvies (Z-VU-3052198). Het CVZ heeft toegezegd dit in de loop van 2012 aan mij te leveren en op basis hiervan zal ik mijn beleid zo nodig aanpassen.
Binnen de huidige functionele aanspraak onder de Zvw zijn alleen de inhoud en omvang van zorg en de bijbehorende indicatiegebieden in de regelgeving opgenomen. Het is aan de zorgverzekeraars om te bepalen wie en waar de zorg geleverd wordt.
Vindt u dat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) zich bij de indicatiestelling, ook in de toekomst, moet laten leiden door de zogenaamde International Classification of Function ing, Disability and Health (ICF)?
Indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) is voor de tweedelijns ggz aan de orde zodra een patiënt langer dan een jaar intern verblijft. Het CIZ bepaalt het benodigde zorgzwaartepakket ter bekostiging van behandeling en verblijf. Het daarbij gehanteerde classificatiesysteem ICF is bedoeld om het menselijk functioneren in kaart te brengen.
De huidige formulierenset, die door het CIZ wordt gehanteerd bij indicatieonderzoek, is mede gebaseerd op de ICF-classificatie voor het vaststellen van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
In reactie op en in lijn met de door de Kamer aanvaarde motie-Wiegman-Van Meppelen Scheppink (32 123 XVI, nr. 60) heeft het CIZ experimenten uitgevoerd. Het beleid met betrekking tot de indicatiestelling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is gericht op het geven van vertrouwen en het van daaruit actief betrekken van de zorgaanbieders/-professional bij het proces van indicatiestelling AWBZ. Daartoe is een verdere vereenvoudiging van het proces van indicatiestelling AWBZ gewenst, waardoor de administratieve lasten c.q. handelingen verder worden teruggebracht. Dit zal mede toetssteen zijn voor de beoordeling van de uitkomsten van de experimenten met het ICF.
Ziet u mogelijkheden om de invloed van de DSM classificatie terug te dringen? Zo ja, bent u van plan dit te doen?
Ik ben niet in de positie om te bepalen welk classificatiesysteem voor psychiatrische stoornissen professionals in de geneeskundige ggz gebruiken voor het beoordelen van de aard en ernst van psychische klachten. Het is aan de beroepsverenigingen van psychiaters, psychologen en psychotherapeuten om te stimuleren dat gebruik wordt gemaakt van een wetenschappelijk goed onderbouwd instrument dat eenduidig te hanteren is in de praktijk. Mijn aangrijpingspunten liggen bij het verzekerd pakket en (via het CVZ) de duiding van het gepast gebruik daarvan.
Zou het kunnen dat een deel van de overdiagnosticering wordt veroorzaakt door het feit dat degene/de organisatie die diagnosticeert vaak ook bepaalt hoe de behandeling eruit moet zien (indiceert) en vervolgens de behandeling uitvoert? Bent u voornemens deze belangenketen te doorbreken? Zoekt u alternatieven? Zo ja, in welke richting?
Ik vind het bezwaarlijk om zonder harde bewijzen de integriteit van behandelaar ten aanzien van de diagnosestelling in twijfel te trekken. Niettemin zie ik uw punt van «moral hazard». Dat is echter niet uniek voor de ggz, maar geldt breed in de curatieve zorg. Dat is ook de reden dat ik opdracht heb gegeven om een «kwaliteitsinstituut» bij het CVZ in het leven te roepen dat een eenduidige taal zal ontwikkelen, vastgelegd in professionele standaarden, waarin indicatiestelling, gepast gebruik van zorg, richtlijnen, kwaliteitsnormen, kwaliteitsindicatoren en uitkomstindicatoren voor het gehele zorgpad worden opgenomen. De informatie daaruit zal ook publiek worden gemaakt, zodat verzekeraars scherper kunnen inkopen, patiënten/cliënten beter kunnen kiezen en de Inspectie beter kan handhaven.
Acquisitiefraude |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de aanhoudende en verergerde problematiek rondom acquisitiefraude?1
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Erkent u dat deze vorm van financieel-economische criminaliteit al jaren vrijwel ongemoeid door kan gaan? Klopt het dat de betreffende zwendelaars nooit zijn aangepakt door het Openbaar Ministerie (OM)?
Ik deel de opvattingen niet dat acquisitiefraude vrijwel ongemoeid wordt gelaten en er geen oplossingen zouden zijn om slachtofferschap van acquisitiefraude te voorkomen. Ik verwijs in dit verband onder meer naar de door de toenmalige Minister van Economische Zaken mede namens de toenmalige Minister van Justitie gegeven antwoorden op vragen van het lid Elias van uw Kamer (Kamerstukken II, 2009–2010, Aanhangsel Handelingen nr. 2350), en naar mijn antwoord op vragen 5 en 6.
Erkent u dat acquisitiefraude niet alleen voorkomt bij particulieren, maar ook bij ondernemers, overheidsinstellingen, ziekenhuizen en scholen?
Ja, beide zaken blijken uit de door het Steunpunt acquisitiefraude verzamelde gegevens.
Hoe kan het dat er al die jaren geen constructieve oplossing is gezocht danwel gevonden om acquisitiefraude een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u nog niet opgetreden tegen de Holland Internet Group (voorheen Website Services), die bovendien reeds een aantal rechtszaken heeft verloren, waar onder andere de Stichting Aanpak Financieel-Economische Criminaliteit in Nederland (hierna te noemen: SafeCin) u meerdere malen op heeft gewezen? Bent u bereid dit alsnog te doen, of in ieder geval het OM de opdracht te geven een strafrechtelijk onderzoek te starten naar dit bedrijf?
In het verleden is tegen Website Services BV, de gestelde voorganger van Holland Internet Group, de mogelijkheid van strafvervolging onderzocht. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs geseponeerd. Tegen deze beslissing is een klacht op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingesteld die door het Gerechtshof Leeuwarden ongegrond is verklaard.
Mochten zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen waarbij de genoemde bedrijven zich schuldig maken aan strafbare feiten, dan zal het Openbaar Ministerie de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden wederom onderzoeken. Het enkele oordeel van de civiele rechter is hiervoor onvoldoende, omdat dit oordeel is gebaseerd op een ander wettelijk kader.
Overigens merk ik op dat de gevallen die hier worden aangeduid met acquisitiefraude vaak niet strafrechtelijk te sanctioneren zijn. Het handelen kan weliswaar betiteld worden als onbetamelijk en maatschappelijk ongewenst, maar is vaak geen oplichting in strafrechtelijke zin. Mede om deze reden wordt bij de aanpak van acquisitiefraude vooral ingezet op preventie.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar deze bedrijven indien de rechter in de rechtszaak die MKB Nederland ondertussen zelf heeft moeten opstarten tegen drie bedrijven die zich waarschijnlijk schuldig maken aan acquisitiefraude oordeelt dat inderdaad sprake is van frauduleus handelen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, ondanks een uitspraak van de rechter hierover, bereid de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken ook van toepassing te verklaren op ondernemers en daarmee actief over te gaan tot aanpassing van deze wet?
De richtlijn oneerlijke handelspraktijken is tot stand gekomen ter bescherming van consumenten. De kern van de richtlijn is dat een consument in alle vrijheid en goed geïnformeerd een besluit over een aankoop kan nemen. Voor ondernemers gelden de algemene beschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, zoals ten aanzien van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. De regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken leent zich niet om één op één te worden overgenomen ter bescherming van ondernemers. Ik heb al contact met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de vraag of de regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken als voorbeeld kan dienen voor een eventuele op ondernemers toe te snijden maatregel. Daarbij betrekken wij de uitspraak van de rechter in de zaak die MKB Nederland heeft aangespannen.
Erkent u dat met de oprichting van de fraude helpdesk in 2010 het probleem op zichzelf niet is opgelost en dat deze onvoldoende middelen heeft om preventief te werk te gaan?
De Stichting Aanpak Financiële- Economische Criminaliteit in Nederland (SafeCin) verzorgt naast het Steunpunt acquisitiefraude ook de fraudehelpdesk. Deze helpdesk is erop gericht burgers en kleine ondernemers te helpen een weg te vinden in het fraudeveld. De fraudehelpdesk geeft voorlichting en verstrekt bijvoorbeeld voorwaarschuwingen over gesignaleerde fraude- of oplichtingspraktijken om de doelgroep weerbaarder te maken en slachtofferschap te verminderen. Tevens heeft de helpdesk een doorverwijzende functie als het gaat om meldingen en vragen die op het werkterrein van andere netwerkpartners liggen zoals de politie, AFM en Consumentenautoriteit. Mij is niet gebleken dat de fraudehelpdesk over onvoldoende middelen zou beschikken. Er is een evaluatie van de helpdesk voorzien voor het einde van 2011.
Bent u bereid de fraudehelpdesk, en daarmee SafeCin, voldoende financiële middelen te verschaffen om preventief op te kunnen treden tegen acquisitiefraude?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat er meer moet worden gewerkt aan uitgebreide voorlichting over dit onderwerp, nu gezien de groei van deze vorm van financieel-economische criminaliteit duidelijk is geworden dat de door u in 2008 voldoende geachte informatieverschaffing2 via media en de Kamer van Koophandel onvoldoende is?
De mate waarin anno 2011 voorlichting wordt gegeven over fraudevormen, waaronder acquisitiefraude, is ten opzichte van 2008 al toegenomen door onder andere de komst van de in mijn antwoord op vragen 8 en 9 genoemde fraudehelpdesk.
Gaat u het idee van SafeCin, te weten het oprichten van een landelijk loket om digitaal aangifte te doen3, overnemen of in ieder geval de mogelijkheid hiervan onderzoeken?
Eenvoudig aangifte kunnen doen is van groot belang. De politie werkt momenteel aan de verbetering van het aangifteproces in brede zin. Bovendien onderzoekt mijn departement in samenwerking met de relevante ketenpartners of er bijzondere voorzieningen, waaronder een centraal loket, getroffen kunnen worden voor meldingen en aangiftes van landelijk georganiseerde private partijen zoals SAFECIN.
Erkent u dat deze frauduleuze praktijken steeds meer grensoverschrijdend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze problematiek aan te kaarten in de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, teneinde middels internationale samenwerking alsnog te onderzoeken welke oplossing kan worden geboden tegen deze vorm van financieel-economische criminaliteit?
Gezien het grensoverschrijdende karakter van deze problematiek beraad ik mij op de wijze waarop deze problematiek effectief aangekaart kan worden op Europees niveau.
Financiële malaise in de AWBZ-zorg door afwaardering van vastgoed |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorg voelt malaise vastgoed»? Zijn de signalen van zorginstellingen voor u reden tot zorg? Zo nee, waarom niet?1
Is het waar dat door uw nieuwe boekhoudkundige spelregels honderden miljoenen euro’s dreigen te verdampen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u dit uit aan de belastingbetaler?
Deelt u de mening dat een efficiënte inzet van zorggeld vereist dat zorginstellingen zich primair met zorgverlening bezighouden en niet met andere activiteiten? Zo nee, welke activiteiten dienen naar uw oordeel nog meer van zorggeld te worden betaald? Zo ja, waarom kiest u er dan niet voor om de overheid de financiering en het beheer van het vastgoed te laten organiseren zodat de zorginstellingen zich volledig kunnen richten op het verlenen van zorg?
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen door de toenemende financiële risico’s geld gaan oppotten in plaats van te investeren in verbetering van de zorg en het wegwerken van personeelstekorten? Zo ja, waarom?
Hoeveel euro winst hebben de 50 grootste AWBZ-instellingen vorig jaar in totaal geboekt? Waar komt dat geld vandaan?1
Bij de opstelling van de «top 50», is uitgegaan van ook AWBZ zorg leverende instellingen/concerns. Deze leveren voor een deel ook ZVW zorg. Tot sommige behoort bijvoorbeeld een ziekenhuis. Met de beschikbare informatie is geen eenduidige splitsing te maken, tussen AWBZ, ZVW en overig.
De 50 grootste AWBZ-zorg leverende instellingen (niet uitsluitend AWBZ zorg) hebben een positief resultaat gehaald van € 190,49 mln. Dit is 1,57% van de totale inkomsten (niet uitsluitend AWBZ zorg). Voor alle AWBZ zorgleverende instellingen is dit 1,89%.
Wel is de herkomst van de inkomsten van de 50 grootste AWBZ zorg leverende instellingen aan te geven.
Bron
Inkomsten top 50 AWBZ
Aandeel
1
Wettelijk budget voor aanvaardbare kosten (uit AWBZ/Zvw-zorg, exclusief subsidies)
77,3%
2
Niet-gebudgetteerde zorgprestaties (exclusief DBC B-segment, inclusief Wmo-huishoudelijke hulp)
6,5%
3
Omzet DBC B-segment
3,9%
4
Subsidies (exclusief Wmo-huishoudelijke hulp; inclusief overige Wmo-prestaties)
6,6%
5
Overige opbrengsten
5,6%
Hoe verhoudt de kabinetsdoelstelling van het aantrekken van private investeerders in de zorg door middel van winstuitkeringen zich met het voorspelbare oppotten van geld door zorginstellingen als reactie op de toenemende risico’s op onder meer vastgoed? Wilt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen vooral zullen bezuinigen op hun personeel, gebouwenonderhoud en het woon-/leefklimaat van de bewoners, aangezien zij gedwongen zijn reserves aan te leggen en gebonden zijn aan solvabiliteitseisen van banken en andere investeerders? Zo ja, is dit wat het kabinet beoogt met zijn beleid? Zo nee, waar verwacht u dat de instellingen dan op bezuinigen en wilt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat zorginstellingen door het kabinetsbeleid financieel beloond worden voor het aantrekken van doelgroepen die veel geld opleveren en juist financieel worden gestraft indien zij zich uit medemenselijkheid richten op probleemgroepen zoals daklozen, zorgmijders en mensen zonder geld? Zo nee, wat is uw inhoudelijke reactie op de verklaring die de financieel secretaris van het Leger des Heils geeft voor het slechte financiële resultaat in vergelijking met andere AWBZ-instellingen?1
Kent u de brief van Revalidatie Nederland (RN) aan de Kamer, waarin deze aangeeft dat de kapitaallasten van revalidatiecentra gemiddeld 11,3% van de omzet bedragen volgens onderzoek in 2007 en 2008 van uw voorganger?2 Wilt u toelichten hoe zich dit verhoudt tot de 8,7% opslag die genoemd wordt in het document Invoering prestatiebekostiging medisch specialistische zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Wat is uw reactie op de argumenten van RN?
Het hoge aantal vrijspraken in zaken tegen (vermeende) loverboys |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «de bewijsproblematiek van loverboypraktijken»?1
Ja.
Deelt u de mening en kwantitatieve analyse dat verdachten van loverboypraktijken relatief vaak worden vrijgesproken? Zo nee, waarin is in deze mening en analyse dan niet waar?
Ja, zie verder ook het antwoord op vraag 7.
Hoe komt het dat het aantal vrijspraken bij het nieuwe artikel 273a/f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) relatief hoger ligt dan ten opzichte van het vorige oude artikel 250av Sr? Acht u het mogelijk dat doordat in het nieuwe artikel andere vormen van uitbuiting dan seksuele vormen van uitbuiting zijn opgenomen, het artikel te onoverzichtelijk is geworden en dat dit nadelig uitwerkt voor een correcte tenlastelegging?
Als een van de mogelijke redenen voor het relatief toegenomen aantal vrijspraken op basis van art. 273a/f Sr. in vergelijking met art. 250 av Sr. in loverboy-zaken noemt de auteur de complexiteit van het eerstgenoemde artikel. Uit haar onderzoek blijkt overigens niet dat er als zodanig iets mis is met de strafbaarstelling van art. 273a/f Sr. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) constateert in haar zevende rapportage (2009) dat het een complex artikel betreft. Zij stelt dat het onderscheid tussen de aard van verschillende soorten werk c.q. dienstverlening, en tussen meerderjarige en minderjarige slachtoffers, maakt dat er een groot aantal subonderdelen nodig was om alle strafbaar te stellen gedragingen te beschrijven. Derhalve meent de NRM dat het artikel niet eenvoudig te doorgronden is, hetgeen volgens haar mede het gevolg is van het gebruik van een aantal termen – afkomstig uit internationale regelingen die ten grondslag liggen aan de mensenhandelbepaling – die niet nader zijn uitgelegd.
Dit behoeft evenwel geen belemmering voor succesvolle vervolging te zijn. Wel vergt het bijzondere aandacht. Zo is het van belang dat mensenhandelzaken – niet alleen loverboy-zaken – worden behandeld door functionarissen met voldoende (specialistische) kennis en expertise. De toenmalige Minister van Justitie is daarop al ingegaan in zijn reactie op bovengenoemde 7de rapportage van de NRM (5630171/10). Bij het Openbaar Ministerie is in iedere regio een specialistische mensenhandelofficier aangesteld. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht in cursussen ook specifieke aandacht te besteden aan het opstellen van tenlasteleggingen in mensenhandelzaken.
Juist vanwege de complexiteit van het artikel wordt door de specialistische officieren voortdurend gewerkt aan het verhogen van de kwaliteit van het requisitoir met het oog op het sorteren van maximaal rendement op de zitting. Belangrijk is het goed uiteenrafelen en interpreteren van het artikel, het maken van gerichte keuzes bij de opsporing en vervolging, mede met het oog op een goede en verantwoorde uitleg ter zitting.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat, zoals reeds is aangegeven in het (op rechtspraak.nl gepubliceerde) advies van de Raad over het wetsvoorstel Herziening gerechtelijke kaart van 18 februari 2011, de Raad van mening is dat, aangezien het gaat om ongeveer 150 zaken per jaar met een zeer specialistisch karakter, het voor de hand ligt dat zaken op het gebied van mensenhandel voorlopig ressortelijk geconcentreerd worden. Dat wil zeggen in eerste aanleg bij de rechtbanken Rotterdam, Oost-Nederland, Amsterdam en Oost-Brabant en in tweede aanleg bij de gerechtshoven 's-Gravenhage en Arnhem-Leeuwarden.
Is het waar dat er vrijspraken zijn geweest vanwege onjuiste, niet volledige en/of opmerkelijke tenlasteleggingen? Zo ja, hoe vaak hebben rechters vanwege een dergelijke tenlastelegging verdachten vrijgesproken en wat zegt dit over de kennis van de desbetreffende officier van justitie? Zo nee, wat is er op dit punt dan niet waar aan het in het artikel gestelde?
Het is lastig te zeggen in welke mate er sprake is geweest van fouten in tenlasteleggingen en in welke mate eventuele fouten en/of niet volledige tenlasteleggingen hebben geleid tot vrijspraken. Immers, soms waardeert een rechter een tenlastelegging anders dan het Openbaar Ministerie. Daarmee is niet perse sprake van een fout. Ook is niet altijd duidelijk of een andere waardering steeds de (enige) reden voor een vrijspraak is. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de in het artikel geconstateerde problemen bij het bewijzen dat slachtoffers zich daadwerkelijk onvrijwillig beschikbaar hebben moeten stellen voor prostitutie?
Uit de hiervoor genoemde rapportage van de NRM blijkt dat de aangiftes en belastende verklaringen ten aanzien van verdachte(n) van slachtoffers van mensenhandel in het algemeen een belangrijke rol als bewijsmiddel spelen in mensenhandelzaken. Gebleken is dat slachtoffers vaak tijdens het opsporingsonderzoek, in tegenstelling tot slachtoffers van andersoortige delicten, nog op één of andere manier onder invloed zijn van de vermeende daders waarbij liefdes- of angstgevoelens vaak nog lange tijd een rol spelen. De NRM meent dan ook dat dit problemen kan opleveren voor het vergaren van bewijs, aangezien het slachtoffers ervan kan weerhouden aangifte te doen of anderszins een belastende verklaring af te willen leggen.
Is het waar dat rechters de instemming van een slachtoffer met de prostitutie regelmatig als een serieuze instemming lijken aan te merken en daarmee voorbij lijken te gaan aan de listige werkwijzen van loverboys en de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en/of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, heeft dit te maken met een gebrek aan goede en volledige kennis omtrent de daarmee samenhangende problematiek van liefdes- en /of angstgevoelens van de slachtoffers? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze kennis wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Mij past geen oordeel over de wijze waarop rechters individuele zaken beoordelen en de beslissingen die daarin worden genomen. Wel constateer ik dat de auteur van het in vraag 1 genoemde artikel in enkele gevallen het oordeel van de rechter niet lijkt te delen. Onderbouwing voor die twijfel aan de beoordeling van de rechters in die zaken, wordt niet gegeven. Hierbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat de rechter bij de beoordeling van een zaak, in hoge mate afhankelijk is van de bewijsmiddelen die hem worden gepresenteerd. Die middelen zullen toegesneden dienen te zijn op het maken van een afweging op het lastige terrein van de relatie tussen het (vermoedelijke) slachtoffer en de verdachte. Dat vergt ook bij de politie en het Openbaar Ministerie een specialistische aanpak. Ik verwijs u daaromtrent naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre komen de bevindingen in het genoemde artikel overeen met de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in haar laatste rapportage en in hoeverre niet?
Als gezegd bevestigt de NRM de complexiteit van artikel 273f Sr. Daarnaast deelt de NRM het beeld dat het percentage volledige vrijspraken voor mensenhandel in het algemeen, in vergelijking met het percentage vrijspraken voor het delict verkrachting relatief hoog ligt. Tevensconstateert de NRM dat (zware) geweld- en zedendelicten het meest frequent naast mensenhandel ten laste zijn gelegd en deze zware delicten daarmee ook als dwangmiddelen van een mensenhandelfeit beschouwd kunnen worden. Voorts meent de NRM dat door de bewijsproblematiek (zie het antwoord op vraag 5), verklaringen van slachtoffers, en met name consistentie daarin, een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van het bewijs.
Het lot van ooievaar Freedom |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de actie van bezorgde Drenthenaren die een ooievaar hebben vrijgekocht uit de huisdierenhandel en het dier, genaamd Freedom, in overleg met ooievaarsstation De Lokkerij de vrijheid terug willen geven?1
Ja.
Is het waar dat u tot op heden hebt geweigerd een ontheffing te verlenen voor het vrijlaten van deze ooievaar? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Er is tot op heden geen ontheffing aangevraagd. Het zal u voorts bekend zijn dat, als ontheffingaanvragen worden afgewezen, dat met redenen omkleed gebeurt. Bovendien staat tegen dergelijke afwijzingen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Vindt u een kooi of een voliere een geschikte leefomgeving voor een ooievaar, die als vogel immers het tamelijk typerende natuurlijke gedrag vertoont dat hij zich vliegend voortbeweegt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe u tot deze opvatting gekomen bent?
Er worden vele soorten vogels in kooien of volières gehouden zonder dat wetgeving zich daartegen verzet.
Hoe beoordeelt u het werk van ooievaarsstation De Lokkerij, de inzet van de beheerders en vrijwilligers en de kennis en expertise die men daar heeft opgebouwd over ooievaars? Deelt u onze overtuiging dat het hier gaat om onbaatzuchtige en zeer waardevolle inzet voor ooievaars in nood waarbij de belangen van de dieren altijd voorop staan?
In zijn algemeenheid heb ik waardering voor mensen die zich onbaatzuchtig inzetten voor dieren in nood.
Onderschrijft u de mening dat de inschatting of een opgevangen dier succesvol terug kan keren naar de natuur belangrijker is dan de vraag of het betreffende dier in gevangenschap geboren is? Zo ja, waarom heeft u, ondanks de inschatting van De Lokkerij dat Freedom zich prima in het wild kan redden, tot nu toe geweigerd toestemming te geven voor haar vrijlating?
Nee. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan risico’s opleveren voor de wilde populatie. Uitzetten van in gevangenschap gefokte dieren kan pas aan de orde zijn als laatste redmiddel, dat wil zeggen als de wilde populatie inmiddels is uitgestorven of vrijwel is uitgestorven. Uitzetten van in gevangenschap gefokte vogels in andere dan genoemde gevallen is in strijd met de richtlijnen van de IUCN betreffende herintroducties2.
Kunt u ook uitleggen waarom u in het geval van orka Morgan steeds geheel handelt volgens de inzichten van het Dolfinarium – dat nota bene commerciële belangen heeft bij het in gevangenschap houden van het opgevangen dier – en u in het geval van ooievaar Freedom de inzichten van het non-profit ooievaarsstation De Lokkerij negeert bij de beslissing over de toekomst van het dier?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de benodigde ontheffing te verlenen om Freedom haar vrijheid terug te geven en haar daarmee te behoeden voor een droevig leven in gevangenschap? Bent u voorts bereid uw beleidslijn aan te passen zodat voor vergelijkbare gevallen nu en in de toekomst de terugkeer naar het wild altijd kan worden gerealiseerd wanneer dit maar mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 5. De beleidslijn dient te bewerkstelligen dat de richtlijn van de IUCN zo consequent mogelijk wordt gevolgd. De voorgestelde aanpassing van de Beleidslijn herintroducties2 zou ertoe leiden dat afgeweken kan worden van de richtlijnen van de IUCN. Daartoe ben ik niet bereid.
Wat vindt u ervan dat ooievaars en talloze andere vogelsoorten gewoon te koop zijn voor particulieren om als gezelschapsdier gehouden te worden?
De vogelrichtlijn is niet van toepassing op in gevangenschap gefokte exemplaren van beschermde vogelsoorten. Er is geen aanknopingspunt voor een algemeen bezit en handelsverbod zoals lijkt te worden voorgesteld. Ik zie ook geen reden om dat in het kader van natuurbescherming op nationaal niveau te regelen.
Zoals eerder toegezegd, wordt er in het kader van de Wet dieren een positieflijst voor zoogdieren tot stand gebracht. Bij gebleken goede ervaringen met deze lijst zal ik overwegen deze uit te breiden naar andere diergroepen, waaronder vogels. Voor het tijdpad betreffende deze regelgeving verwijs ik naar mijn brief van 15 juli 2011.3
Vindt u dat de wens om een bepaalde vogelsoort te houden zwaarder weegt dan het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen, zoals vliegen en voedsel zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om een einde te maken aan de huidige situatie waarin het belang van het dier om zijn natuurlijke gedrag te vertonen juist voortdurend ondergeschikt wordt gemaakt aan de wens om allerlei diersoorten te houden als gezelschapsdier?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op zeer korte termijn een verbod in te voeren op het houden van en handelen in ooievaars en allerlei andere diersoorten die duidelijk niet geschikt zijn als gezelschapsdier? Zo nee, waarom laat de beloofde positieflijst ondanks vele verzoeken daartoe vanuit de Kamer zo ongelooflijk lang op zich wachten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat De Lokkerij u heeft uitgenodigd voor de geplande vrijlating van Freedom op 4 augustus jl., maar dat u voor de eer hebt bedankt? Hebt u eigenlijk weleens een vogelasiel of opvangcentrum bezocht in het kader van uw functie als staatssecretaris?
Ik was niet in de gelegenheid deze uitnodiging aan te nemen. Ik probeer mijn werkbezoeken een afspiegeling te laten zijn van de portefeuille die ik als staatssecretaris behartig. Een bezoek aan een vogelasiel of opvangcentrum is er nog niet van gekomen.