Het afschaffen van de overdrachtsbelasting |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overdrachtstaks op tocht»1?
Ja.
Klopt het dat u zoekt naar mogelijkheden om de overdrachtsbelasting te verlagen of af te schaffen? Is daarbij het afschaffen, dan wel verlagen, van de overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt prioriteit? Kunt u dat toelichten?
Inmiddels heeft het kabinet besloten om het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen tijdelijk te verlagen van 6 naar 2%. De dekking voor deze maatregel is in de brief van 1 juli jl. van de minister en staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer toegelicht.
De maatregel is voor starters op de koopmarkt voordelig. In het komende jaar kunnen zij tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s instappen. Starters hebben veelal een relatief hoge hypothecaire schuld waarin ook de overdrachtsbelasting wordt meegefinancierd.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting vier miljard euro bedraagt?
Het budgettaire beslag van afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting bedraagt structureel circa 4 miljard euro.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor alleen starters, de groep mensen die voor het eerst een huis koopt, 400 miljoen euro bedraagt?
Indien starters vrijgesteld worden van overdrachtsbelasting, dan zou daarmee een budgettaire derving van circa 0,6 miljard euro zijn gemoeid. Overigens wijs ik erop dat een maatregel waarbij alleen voor starters een vrijstelling zou gelden voor de overdrachtsbelasting niet uitvoerbaar is door de Belastingdienst.
Met welk percentage moet het eigenwoningforfait en de totale overdrachtsbelasting worden verhoogd om de overdrachtsbelasting voor starters af te schaffen?
De budgettaire derving van het invoeren van een vrijstelling voor starters in de overdrachtsbelasting is geraamd op circa 0,6 miljard euro. Als dit bedrag gedekt wordt door een hoger tarief in de overdrachtsbelasting (voor zowel woningen als niet-woningen) dan dient het tarief met ruim 1%-punt verhoogd te worden tot ruim 7%. Als dit bedrag gedekt wordt door een verhoging van het eigenwoningforfait, dan dient dit met 0,2%-punt tot 0,75% verhoogd te worden.
Welke andere mogelijkheden ziet u om afschaffing van de overdrachtsbelasting voor starters te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op de woningmarkt – specifiek voor de doorstroming van huur naar koop en starters op de woningmarkt – van het afschaffen van de overdrachtsbelasting? Kunt u dit toelichten?
Uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren komt naar voren dat verlagen of afschaffen van de overdrachtsbelasting leidt tot een toename van het aantal verhuisbewegingen en tot een verhoging van de arbeidsmobiliteit. Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2003 en 2007 wijst erop dat een afname van de transactiekosten in de koopwoningen met 1%-punt leidt tot een toename van het aantal verhuizingen met 8% en tot een verhoging van het aantal baanwisselingen met circa 1,5 procent.2
Half augustus, bij het verschijning van de cMEV, volgt een inschatting van het CPB van de gevolgen van de tariefsverlaging van de overdrachtsbelasting in de jaren 2011 en 2012.
De diverse maatregelen van het kabinet in de huursector, zoals een recht op koop voor de huurder, maken het aantrekkelijk voor huurders om over te stappen naar de koopmarkt. Deze overstap wordt in het komende jaar verder vereenvoudigd door de verlaging van de overdrachtsbelasting.
Deelt u de mening dat een integrale herziening van de woningmarkt noodzakelijk is om de woningmarkt weer gezond te maken? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft tot diverse maatregelen besloten die het functioneren van de huurmarkt versterken. Hierbij kan gedacht worden aan het aanpakken van scheefwonen, het meewegen van schaarste in de huurprijs, en het richten van de corporaties op hun kerntaken. Ten aanzien van de koopmarkt is het kabinetsbeleid erop gericht om het vertrouwen te versterken, door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en de financiële risico’s van de hoge hypotheekschulden te beperken. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting in combinatie met de handhaving van de hypotheekrenteaftrek resulteert in een forse impuls die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. Zoals aangegeven in de brief van 1 juli van de minister van Financiën en mij leidt het samenspel van de maatregel en de dekking daarvan eveneens tot lagere financiële risico’s.3 Dat is in lijn met de doelstelling van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen welke per 1 augustus in werking treedt.
De brief van het kabinet over het Persoonsgebonden Budget van 21 juni 2011 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Deelt u mijn conclusie dat straks tussen de 35 000 en 39 000 mensen buiten de boot vallen en geen zorg en/of begeleiding meer zullen krijgen? Kan het kabinet een toelichting geven wat de klachten van deze mensen zijn en waarom het kabinet het verantwoord acht dat zij geen zorg en/of begeleiding meer krijgen?
Nee, die conclusie deel ik niet. Zoals ik in mijn brief van dinsdag 21 juni (DLZ-6070169) heb aangegeven, valt niemand tussen wal en schip, omdat het recht voor iedereen behouden blijft. De verwachting is dat als gevolg van het vervallen van de toegang tot de pgb-regeling – een derde van de mensen ervoor zal kiezen om af te zien van AWBZ-zorg. Mogelijk heeft u het aantal van 35 000 tot 39 000 mensen afgeleid van deze aanname, uitgaande van het huidige aantal van circa 117 000 mensen met een pgb op basis van een extramurale AWBZ-indicatie. Uit verschillende onderzoeken die ik heb bijgesloten bij mijn brief van 21 juni jl., waarin mensen met een pgb zijn bevraagd, blijkt dat zonder de keuze voor een persoonsgebonden budget mensen ervoor zullen kiezen de zorg zelf te gaan regelen betaald uit eigen portemonnee, geen hulp zouden hebben genomen, hun bestaande hulp zouden voortzetten en/of een groter beroep zouden doen op mantelzorg. Kortom, ze lossen hun zorgvraag op in eigen kring. Het gaat hierbij vooral om mensen met een indicatie voor persoonlijke verzorging en/of begeleiding. Dit is uitgebreid toegelicht in bijlage 2 van mijn brief van 21 juni jl.
Bent u ervan op de hoogte dat in de brief van 21 juni jl. de cijfers uit de programmabrief niet terug te vinden zijn? Wat gebeurt er met deze groep?
Deze cliënten hebben op dit moment een AWBZ-indicatie voor begeleiding. Daarmee zijn zij onderdeel van de groep cliënten met deze indicatie waarvan ik in mijn brief van 21 juni een overzicht geef. Deze groep zal, voor zover zij dan nog een zorgvraag hebben, vanaf 1 januari 2014 ondersteuning krijgen vanuit hun eigen gemeente uit hoofde van de Wmo. Om de ondersteuning voor deze groep toegankelijk te maken en te houden ga ik in overleg met zorgkantoren en zorgaanbieders.
Waarop is de aanname gebaseerd dat Zorg in Natura straks 30% goedkoper kan worden geleverd en dat er straks in tegenstelling tot de huidige situatie ook voldoende aanbod van zorg in natura zal zijn? Hoe groot zou de bezuiniging nog zijn als deze korting in de praktijk niet haalbaar blijkt?
Het is een misverstand dat uitgegaan wordt van een korting ten opzichte van de zorg in natura. Het uitgangspunt is dat binnen de zorg in natura tegen dezelfde kosten zorg kan worden geleverd als nu binnen het pgb. Verschillende aspecten spelen hierbij een rol. Ten eerste wil ik het mogelijk maken dat flexibele arbeidskrachten (zoals zzp-ers) die nu zorg leveren aan pgb-ers dit ook gaan doen binnen de zorg in natura. Dit gebeurt binnen de gangbare tarieven, zoals ze gebruikelijk zijn binnen de pgb-regeling. Er is geen reden te veronderstellen waarom zorgkantoren zzp-ers niet tegen eenzelfde tarief zouden kunnen contracteren dan nu door budgethouders gebeurt. Een tweede aspect waarmee rekening moet worden gehouden is dat op een andere manier invulling kan worden gegeven aan de zorgvraag (de wijze waarop de zorg wordt georganiseerd) dan nu het geval is. Daarbij speelt een rol dat binnen de zorg in natura vaak ruim binnen het maximum van het aantal uren van het indicatiebesluit zorg wordt geleverd. Door ook gebruik te maken van de zorgverlening die nu in het kader van de pgb-regeling beschikbaar is, kan het aanbod van zorg in natura worden verruimd en kan aan de extra zorgvraag in natura worden voldaan. De contracteerruimte zal in 2012 met € 100 miljoen worden verhoogd om de kosten van de extra vraag te kunnen op vangen.
Het is niet goed mogelijk om aan te geven wat het besparingsverlies zou zijn indien het zorgkantoor de zorg niet kan inkopen voor hetzelfde tarief als de pgb-vergoeding. Dit betekent namelijk niet dat de kosten automatisch met 30% toenemen. Zoals hierboven aangegeven kan de zorgvraag anders worden ingevuld of kan een lager aantal uren zorg worden geleverd dan maximaal geïndiceerd. De NZa zal mij medio mei 2012 adviseren over de toereikendheid van de toegekende contracteerruimte.
Hoe garandeert het kabinet de zorg voor de 70 000 mensen die vanaf 2014 recht hebben op begeleiding via de WMO? Gaat bijvoorbeeld het bijpassende budget ook naar gemeenten en wordt dit ook geoormerkt?
Ik verwijs u hierbij allereerst naar mijn programmabrief van 1 juni jl. De voorwaarden voor decentralisatie van begeleiding gelden zowel voor de zorg in natura als voor zorg die via een pgb wordt geleverd. Ten aanzien van de financiële vormgeving van de decentralisatie krijgen gemeenten extra middelen die in overeenstemming zijn met de taakuitbreiding die samenhangt met de decentralisatie van begeleiding. Het voornemen is om de extra middelen voor begeleiding via een decentralisatie-uitkering beschikbaar te stellen aan de gemeenten. Het kabinet wil dit geld in een later stadium overhevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. Ik kies – conform de sturingsfilosofie van de Wmo – niet voor een specifieke uitkering om de middelen te oormerken. De sturingsfilosofie is dat ondersteuning dicht bij de burger belegd moet worden met voldoende beleidsvrijheid voor gemeenten zodat er maatwerk kan worden geleverd en verbindingen kunnen worden gelegd met aanpalende beleidsterreinen.
Kunt u een duidelijk overzicht verschaffen van het aantal mensen per jaar dat tussen 2011 en 2015 gebruik zou maken van een PGB zonder ingrijpen van het kabinet en na het ingrijpen van het kabinet en het aantal mensen dat na het ingrijpen van het kabinet gebruik zal maken van zorg in natura in de AWBZ versus de WMO.
Zonder de pgb-plannen van het kabinet zouden er naar verwachting jaarlijks bijna 20 000 extra mensen een beroep doen op de pgb-regeling. Dit aantal is gebaseerd op een maandelijkse toename van circa 1650 mensen met een pgb. Dit is een saldo van de instroom en uitstroom.
Als gevolg van de pgb-plannen zullen naar verwachting elk jaar circa 2000 extra personen met een verblijfsindicatie gebruik maken van de pgb-regeling. Ook hier betreft het een saldo van de instroom en de uitstroom. Circa 18 000 cliënten hebben geen indicatie voor verblijf en daarvan zullen naar verwachting 12 000 personen uit deze groep in plaats van een pgb zorg in natura ontvangen. Circa 6000 zullen geen beroep doen op collectieve voorzieningen en zelf in hun zorgvraag voorzien. Dit is gebaseerd op verschillende onderzoeken waaronder het onderzoek van het SCP die erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van de pgb-regeling mensen ertoe aanzet een indicatie voor AWBZ aan te vragen (zie tevens antwoord op vraag 1). Het is niet de verwachting dat als gevolg van de pgb-maatregelen het beroep op de Wmo zal toenemen. Als begeleiding naar de gemeenten gedecentraliseerd wordt (per 1 januari 2013 voor nieuwe en per 1 januari 2014 voor huidige cliënten), dan zal dit uiteraard leiden tot een ander beroep op de Wmo. De Wmo verandert immers zelf. De combinatie van veranderingen heb ik in mijn brief van 21 juni geschetst.
Hoe hoog zijn de gemiddelde kosten van een pgb budget voor mensen met een indicatie voor verblijf versus de overige mensen met een pgb budget? Vindt de staatssecretaris het aannemelijk dat deze kosten even hoog zijn en zoja, waarop baseert de staatssecretaris dit?
De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie voor verblijf is circa € 43 000. De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie zonder verblijf is € 12 000. Daarmee zijn de gemiddelde pgb-budgetten niet gelijk. Het is zeer verklaarbaar dat de budgetten voor de groep met een gemiddeld hoge zorgvraag (de verblijfsgeïndiceerden) veel hoger zijn dat het gemiddelde van de zeer grote en diverse groep met een extramurale indicatie. Ook bij de laatste groep komen overigens budgetten voor die zeer hoog zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor morgenochtend 10.00 uur (23 juni)?
Ja.
Qat |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het radioprogramma «Dit is de dag» op Radio 1 op 21 juni 2011?
Ja.
Heeft u nog steeds geen antwoord gegeven op het schrijven d.d. 9 februari 2011 van het bestuur van de gemeente Uithoorn? Zo ja, wanneer bent u voornemens om dan een reactie op te geven?
Ik verwacht de brief spoedig te kunnen beantwoorden.
Deelt u de mening dat qat verboden moet worden omdat de handel in qat overlast, verloedering en verkeersveiligheidproblemen met zich meebrengt naast het eerder genoemde argument dat qat opbrengsten gebruikt worden ter financiering van terroristische groeperingen?
In de brief over het drugsbeleid die mijn ambtgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik op 27 mei jongsleden naar uw Kamer stuurden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, nr. 259) meldden wij dat het kabinet zal bezien of qat op de lijst van verboden middelen moet worden geplaatst. De komende maanden wordt onderzoek naar verschillende aspecten van de problematiek gedaan. Dit najaar zal het kabinet, in het licht van de resultaten van het onderzoek, besluiten welke maatregelen nodig zijn.
Wat betreft het financieren van terroristische groeperingen met de opbrengsten van de handel in qat zijn mij geen concrete aanwijzingen bekend.
Klopt het bericht dat buitenlandse veiligheidsdiensten posten bij ondernemers om distributie naar hun landen, waar qat verboden is, te voorkomen? Zo ja, gebeurt dit dan onder gezag van een Nederlandse officier van justitie? Is de burgemeester van Uithoorn hiervan op de hoogte gebracht? Zo nee, waarom niet?
In het belang van lopende onderzoeken kan ik geen mededelingen doen over de vraag of in een concreet geval buitenlandse autoriteiten actief zijn.
Welke mogelijkheden (instrumenten) heeft het bestuur van Uithoorn om de verloedering en de overlast van qat aan te pakken?
Gemeenten die aan qat gerelateerde overlast ondervinden kunnen via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) maatregelen nemen om deze overlast tegen te gaan. Enkele gemeenten maken al van deze mogelijkheid gebruik. Van een van deze gemeenten, de gemeente Tilburg, heb ik vernomen dat de APV een geschikt instrument wordt gevonden om de overlast tegen te gaan.
Het onderzoek verricht door TrustLaw |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek, verricht door TrustLaw, over de positie van vrouwen in verschillende landen?1
Deelt u de uitkomsten van de door TrustLaw verrichte enquête onder 213 «gender» experts? Zo nee, kunt u aangeven waarom u het niet eens bent met de uitkomsten van deze enquête?
Deelt u de mening van het onderzoek dat de situatie in de «top vijf» landen, waar de positie voor vrouwen en meisjes als «zeer slecht» wordt beschreven, dusdanig is dat er de facto geen significant verschil bestaat in de positie van vrouwen en meisjes in deze landen? Zo, nee kunt u aangeven waarom u de positie van vrouwen en meisjes in onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India significant beter acht dan die van vrouwen en meisjes in Afghanistan?
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de resultaten van dit onderzoek zich verhouden tot uw beleid waarbij «door een samenstel van factoren, terugkeer naar Afghanistan een onevenredige psychosociale druk ontstaat» en derhalve terugkeer van «meisjes met een verwesterde levensstijl» niet gevraagd kan worden?
Kunt u aangeven of de situatie in onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India voldoet aan het naar aanleiding van «samenstel van factoren die kunnen leiden tot een onevenredige psychosociale druk»? Zo nee, kunt u dan, mede naar aanleiding van het eerdergenoemde onderzoek, exact aangeven waarom u van mening bent dat er in deze landen geen sprake is van een dergelijke «samenstel van factoren»?
Bent u bereid om uw beleid hierin, mede naar aanleiding van dit onderzoek, te herzien? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u dit niet nodig acht?
Bent u voorts bereid in individuele gevallen bij vrouwen en meisjes uit onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India eenzelfde «samenstel van factoren die kunnen leiden tot een onevenredige psychosociale druk» te hanteren als bij vrouwen en meisjes uit Afghanistan?
Het meerpersoonscelgebruik in vreemdelingendetentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat vreemdelingen in vreemdelingenbewaring niet slechter af moeten zijn dan strafrechtelijk geplaatste gedetineerden, die wél strafbare feiten hebben gepleegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat in het gevangeniswezen het percentage meerpersoonscellen 15% is tegenover 97% bij de sector bijzondere voorzieningen?1
In 2004 is de Penitentiaire Beginselenwet gewijzigd waarmee een wettelijke basis werd gelegd voor meerpersoonscelgebruik bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vanaf dat moment is het uitgangspunt van de regering geweest dat meerpersoonscelgebruik (MPC-gebruik) een reguliere en volwaardige vorm van detentie is. Ook de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) heeft in haar themaonderzoek naar MPC-gebruik geconcludeerd dat het meerpersoonscelgebruik inmiddels algemeen aanvaard is. Ik deel dan ook niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst. Bij nieuwbouw van detentiecapaciteit geldt vanaf de invoering van het MPC-gebruik, zowel voor het gevangeniswezen als voor de directie bijzondere voorzieningen, de eis dat de cellen 100% MPC-geschikt dienen te zijn. De centra voor vreemdelingenbewaring zijn over het algemeen pas gebouwd nadat deze eis van 100% MPC-geschiktheid werd ingevoerd, terwijl de meeste penitentiaire inrichtingen van voor die tijd dateren. Dit verklaart het grote verschil in MPC-gebruik bij beide sectoren van DJI.
Waar komt dit opmerkelijke verschil vandaan dat meerpersoonscelgebruik in het gevangeniswezen op beperkte schaal voorkomt, terwijl het in de vreemdelingenbewaring standaard en gedurende het gehele verblijf in een detentiecentrum wordt toegepast?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het in de centra voor vreemdelingenbewaring de standaard werkwijze om gedetineerden direct bij binnenkomst op een meerpersoonscel te plaatsen? Waarom neemt u de aanbeveling van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) niet over om vreemdelingen eerst op een eenpersoonscel te plaatsen en pas na psycho-medisch advies over te gaan tot plaatsing in een meerpersoonscel? Hoe uitgebreid is de medische intake die nu binnen 24 uur plaatsvindt? Kunnen hier op zorgvuldige wijze alle relevante contra-indicaties voor meerpersoonscelgebruik worden vastgesteld?
De inkomstenprocedure geschiedt op een zorgvuldige wijze. Bij binnenkomst worden vreemdelingen zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur gezien door de Medische Dienst. De medische intake wordt verricht door een justitieel verpleegkundige. De justitieel verpleegkundigen zijn aanvullend op hun basisopleiding tot verpleegkundige geschoold in het herkennen van en handelen ten aanzien van zowel somatische als psychische ziektebeelden die specifiek in een gesloten setting aandacht behoeven. De intake wordt uitgevoerd volgens vaste, voorgeschreven procedures. Het verslag van de intake wordt gezien door een justitieel geneeskundige die de eindverantwoordelijkheid draagt. Onderdeel van de intake vormt een controle op medische (somatische) contra-indicaties voor MPC-gebruik. Hierbij wordt onder meer onderzocht op symptomen van vermoedelijk infectieuze aard. Als er sprake is van infectieuze aandoeningen wordt beoordeeld of deze een risico vormen voor een celgenoot. Waar nodig worden deze personen geplaatst op een eenpersoonscel, bijvoorbeeld op een extra zorgafdeling. De plaatsing op een eenpersoonscel wordt periodiek geëvalueerd.
Waarom neemt u de aanbeveling van de ISt niet over om langverblijvende vreemdelingen die daar behoefte aan hebben na verloop van tijd om humanitaire redenen op een eenpersoonscel te plaatsen? Zijn hier meer redenen voor te geven dan de constatering van de ISt dat meerpersoonscelgebruik algemeen aanvaard is? Deelt u de mening dat algemeen aanvaard niet wil zeggen dat het verblijf op een meerpersoonscel minder zwaar of bezwarend zou zijn?
Het uitgangspunt bij de plaatsing op een MPC is dat een ieder geschikt wordt geacht voor samenplaatsing, tenzij verblijf op een eenpersoonscel noodzakelijk is. Dit uitgangspunt geldt ook voor langverblijvende vreemdelingen. Indien plaatsing in een MPC ongewenst is, komt betrokkene in aanmerking voor plaatsing in een eenpersoonscel. Het gaat hierbij echter altijd om een individuele beslissing in een individueel geval.
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heb toegelicht, deel ik niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst.
Wat gaat u doen met de constatering van de ISt dat de klimaatbeheersing in gebouw 4 van het detentiecentrum Zeist gebrekkig is, dat hierover in deze inrichting veel klachten zijn zowel onder de ingesloten vreemdelingen als bij het personeel en dat de medische dienst zelfs ademhalingsproblemen en andere gezondheidsklachten constateert die hierdoor zijn veroorzaakt? Wanneer zal dit probleem zijn opgelost?
Op dit moment wordt in het ventilatiesysteem van gebouw 4 een aantal verbeteringen doorgevoerd. Voorts worden de mogelijkheden onderzocht om in de recreatieruimtes naast de mechanische ventilatie ook natuurlijke ventilatie te realiseren. Ik verwacht van genoemde maatregelen een structurele verbetering van het binnenklimaat.
Bij hoge buitentemperaturen worden extra maatregelen getroffen.
Wat is uw reactie op de constatering van de ISt dat de meerpersoonscellen in warme periodes benauwd worden en dat temperaturen op kunnen lopen tot temperaturen van boven de 40 graden?
Het tegengaan van hitteoverlast voor personeel en ingeslotenen heeft prioriteit en vergt maatwerk dat per locatie en gebouw moet worden ingevuld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de meerpersoonscelpraktijk niet alleen door het gevangeniswezen wordt geëvalueerd met behulp van de uitkomsten van het inspectierapport, maar dat dit ook voor de meerpersoonscelpraktijk in vreemdelingendetentie zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de ISt geeft hiervoor geen aanleiding. Uiteraard zal wel mede aan de hand van de bevindingen van de ISt per inrichting voortdurend kritisch worden gekeken naar het MPC-gebruik. Het ISt-rapport bevat hiervoor bruikbare handvatten.
Op welke wijze gaat u het uitgangspunt dat vreemdelingen, die in afwachting van hun uitzetting zijn, niet in slechtere omstandigheden hoeven te verblijven dan mensen die vanwege strafbare feiten zijn vastgezet verder vormgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de constatering van de commissie Samson dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken?1
Het herkennen van signalen van seksueel misbruik is cruciaal om dit misbruik ook aan te kunnen pakken, zodat de jeugdzorg kinderen een veilige plek biedt. Ik ben het dan ook met de voorzitter van de commissie Samson eens dat het van belang is dat medewerkers in de jeugdzorg daartoe in staat zijn.
Er is de afgelopen jaren door mijn voorgangers, dit kabinet en de organisaties en medewerkers in de jeugdzorg veel in gang gezet om misbruik in de jeugdzorg te voorkomen en te signaleren. De werkzaamheden van de commissie Samson dragen bij aan de aandacht die er voor dit onderwerp is. De conclusies en aanbevelingen uit het eindrapport van de commissie Samson dat in 2012 zal worden afgerond zal ik bovendien benutten om te bezien of het systeem van jeugdzorg verder verbeterd moet worden. Als er in de tussentijd zaken aan het licht komen die directe actie vragen, dan zal ik die natuurlijk waar nodig inzetten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de motie Langkamp2, die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat alle professionals die gaan werken met de verwijsindex en de verplichte meldcode in het signaleren, melden en bespreekbaar maken van een melding geschoold worden, wordt uitgevoerd?
De motie Langkamp voer ik op de volgende manier uit. Professionals, waaronder jeugdhulpverleners, worden op verschillende manieren geschoold en ondersteund bij het werken met de verwijsindex risicojongeren (VIR) en bij de implementatie van de meldcode. Dit als voorbereiding op wettelijke verankering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zo verzorgen gemeenten de scholing van meldingsbevoegde professionals voor het werken met de VIR. Onder alle professionals is de praktische «Handreiking Melden» verspreid waarin een afwegingenkader is opgenomen voor het doen van een melding in de verwijsindex. Een tweede brochure «Samenwerken in de jeugdketen» wordt verspreid. Op verzoek worden vanuit mijn ministerie workshops over de VIR verzorgd.
Als het gaat om het signaleren, melden en bespreekbaar maken van misbruik van kinderen in huiselijke kring biedt de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling professionals veel houvast. Ik heb verschillende modules voor training laten ontwikkelen zowel praktisch via de computer als «face to face». Zo is een basismodule «Werken met een meldcode» ontwikkeld die professionals leert te werken met een meldcode. Trainers die de «Train de Trainer-cursus» volgen, kunnen deze module geven. De aanbieders van deze en andere trainingen op het gebied van de meldcode en geweld in huiselijke kring zijn te vinden op de virtuele databank cursussen en trainingen. Daarnaast is voor professionals een e-learning module ontwikkeld. In deze module wordt ingegaan op het werken met de stappen uit de meldcode (waaronder het in kaart brengen van signalen, collegiale consultatie en melden), de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring en de rol van ketenpartners. Ook is een module ontwikkeld die specifiek ingaat op het bespreken van geweld in huiselijke kring met de cliënt.
Begin 2012 zal een campagne van start gaan die zich richt op de implementatie van de meldcode. Deze campagne zal de modulen (en andere implementatie-instrumenten) onder de aandacht brengen bij organisaties die vallen onder de voorgenomen wet verplichte meldcode.
Bent u het met commissie voorzitter Rieke Samsom Geerlings eens dat jeugdhulpverleners extra en heftig getraind moeten worden in het herkennen van signalen dat een kind is misbruikt? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Ik ben het met mevrouw Samson eens dat het trainen van hulpverleners in het herkennen van signalen van groot belang is. In de afgelopen jaren zijn verschillende stappen gezet om daaraan te werken. Ik constateer dan ook dat het onderwerp goed op de agenda staat.
In het competentieprofiel dat voor medewerkers in de jeugdzorg is ontwikkeld is opgenomen dat een medewerker in staat moet zijn om signalen van mishandeling te herkennen. Dit competentieprofiel wordt zowel in de vooropleiding, als in de bij- en nascholing gebruikt.
Als ondersteuning bij het herkennen van signalen werken professionals met signaleringsinstrumenten. Een van de activiteiten die voortvloeien uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, «de fysieke veiligheid van jonge kinderen» is dat een werkgroep aan de slag is met het verbeteren van signalerings- en risicotaxatie instrumenten en het gebruik daarvan door professionals. Ik heb de Tweede Kamer onlangs van deze acties op de hoogte gebracht (Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 124).
Ook in het veld zelf wordt het goed voorbereiden van medewerkers op dit vlak van groot belang geacht. Jeugdzorg Nederland heeft mij geïnformeerd dat de organisaties voor Jeugd en Opvoedhulp en de bureaus jeugdzorg dit voorjaar met elkaar een kader hebben vastgesteld, waarin is opgenomen op welke wijze organisaties omgaan met seksueel overschrijdend gedrag. Het trainen in het herkennen van signalen en het melden van risicosituaties maken onderdeel uit van het kwaliteitskader. De praktische richtlijnen zijn gericht op voorkomen, signaleren en melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Juist in de jeugdzorg is het noodzakelijk dat een veilig en professioneel behandelingsklimaat wordt geboden. Daarnaast is in het kader ook expliciet aandacht voor lichamelijke aspecten die wel passen bij het opvoedingsklimaat van een instelling. Vooral bij kleine kinderen is sprake van verzorging en het bieden van genegenheid. Het kader bevat ook afspraken over de wijze waarop de organisaties daarmee omgaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de cultuur binnen jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen zodanig verandert dat kindermishandeling, waaronder ook seksueel misbruik, bespreekbaar wordt?
In het veld staat dit thema al expliciet op de agenda. Instellingen en pleeggezinnen hebben te maken met kwetsbare kinderen die bijvoorbeeld in verband met hun problematiek seksueel wervend gedrag vertonen. Medewerkers en pleegouders worden dan ook voorbereid in het omgaan met dergelijk gedrag.
Met het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland hebben de instellingen zich gecommitteerd aan het creëren van een open cultuur. In het kwaliteitskader zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt over interne richtlijnen met regels over het melden van signalen en de manier waarop die signalen vervolgens worden onderzocht en, zo nodig, gemeld aan de Inspectie Jeugdzorg en de politie. Ook is in het kwaliteitskader opgenomen dat het management van de organisatie zorg dient te dragen voor een open cultuur waarbij het onderwerp seksualiteit en seksueel misbruik in overleg tussen medewerkers wordt besproken. Hulpverleners worden bijvoorbeeld door het management gestimuleerd steun aan elkaar te vragen in risicosituaties.
Bij pleegouders is zowel bij de screening, als bij de voorbereiding expliciet aandacht voor dit onderwerp. Pleegouders worden onder meer gescreend op het kunnen bieden van een veilige omgeving van het kind. Bovendien worden pleegouders in de voorbereiding en begeleiding getraind in het omgaan met kinderen met problematisch seksueel gedrag.
Zou het naar uw mening bijvoorbeeld kunnen helpen wanneer de seksuele voorlichting aan jongeren binnen jeugdzorginstellingen zou verbeteren, waardoor vermoedelijk misbruik beter bespreekbaar wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Seksuele voorlichting maakt onderdeel uit van de algemene opvoeding die instellingen aan de daar verblijvende jongeren bieden. Dat gebeurt bijvoorbeeld op basis van programma’s die samen met de Rutgers Nisso groep zijn opgezet. De programma’s worden niet alleen ingezet in dagelijkse opvoedingssituaties, maar bijvoorbeeld ook specifiek, in het kader van weerbaarheidstraining, bij slachtoffers van loverboys.
Mij zijn geen signalen bekend dat de gebruikte programma’s voor seksuele voorlichting niet voldoen of niet voldoende worden ingezet.
Bent u voornemens jeugdhulpverleners niet enkel via een computer een training te geven, maar hen ook (face to face) daadwerkelijk een scholing aan te bieden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De eigenstandige positie van Taiwan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verschillende recente resoluties en verklaringen van onder meer de Europese Commissie, het Europees Parlement, maar ook van het Amerikaanse Congres, waarin de betekenisvolle positie van Taiwan op het internationale toneel wordt onderstreept en haar toegang wordt geboden of toegezegd tot internationale (VN-)gremia en aanverwante privileges?1
Ja.
Welke trend ziet u in internationaal opzicht ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Het beleid van de Verenigde Staten, de Europese Unie en de individuele lidstaten van de EU is de laatste jaren niet gewijzigd. De resoluties en verklaringen waarnaar wordt verwezen, zijn geen afwijking van het huidige beleid. Taiwans lidmaatschap van internationale organisaties wordt uitsluitend gesteund indien alle betrokken landen kunnen instemmen met de modaliteiten voor deelname van Taiwan aan bepaalde internationale afspraken.
Welke trend ziet u in het beleid van China ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Sinds begin 2008 is er ontspanning tussen beide zijden van de Straat van Taiwan. Er zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de Straits Exchange Foundation, gevestigd op Taiwan, en de Association for Relations Across the Taiwan Strait, die is gevestigd in Peking. Desondanks houdt de regering in Peking vast aan hereniging van Taiwan met het vasteland. De Chinese gevoeligheid ten aanzien van de eigenstandige positie van Taiwan blijft dan ook groot.
Welke opstelling kiest Nederland tot nu toe in het internationale discours ten opzichte van de positie van Taiwan?
Nederland en de EU blijven Peking en Taipei oproepen via constructieve dialoog een vreedzame oplossing te vinden en initiatieven te nemen die bijdragen aan het opbouwen van wederzijds vertrouwen.
Bent u bereid de verschillende, internationale initiatieven die worden ontplooid om Taiwan een volwaardige positie te geven op het wereldtoneel te ondersteunen? Welke concrete gelegenheden ziet u hiervoor in de nabije toekomst?
Nederland en de andere lidstaten van de EU erkennen de regering in Peking als wettige regering van China (één China beleid). De EU-lidstaten erkennen Taiwan niet als onafhankelijke staat. Daarom kan de EU niet instemmen met het lidmaatschap van Taiwan van internationale organisaties zoals de VN, waarvan alleen soevereine staten lid kunnen worden. De EU steunt aansluiting van Taiwan bij gespecialiseerde internationale fora indien dat voor de EU en de wereld toegevoegde waarde heeft, evenwel steeds binnen de beperkingen van het één China beleid. Eventuele verzoeken van Taiwan om zich aan te sluiten bij internationale fora worden in dit licht beoordeeld.
Compensatie binnenvissers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palingvissers luiden noodklok»?1
Ja.
Waarom is er nog steeds niets gecompenseerd, denkende aan de toezegging om de bedrijfsmiddelen met een afschrijftermijn van zeven jaar te compenseren?
Ik heb u tijdens de behandeling van de wijziging van de Visserijwet op 16 maart jl. toegezegd dat ik de betreffende visserijbedrijven via 3 sporen wil tegemoetkomen. Ik pak dit voortvarend op. Via het eerste spoor zijn de aan de Staat betaalde huurgelden en vergoedingen voor de resterende periode inmiddels terugbetaald. Verhuurders van andere wateren, de niet-staatswateren, heb ik verzocht datzelfde te doen. Via het tweede spoor zal ingevolge de Algemene Voorwaarden (AV) van de met de Staat gesloten huurovereenkomsten, voor zover de redelijkheid en billijkheid dit meebrengen, aan de ondernemers een tegemoetkoming worden verleend voor met het oog op de visserij gedurende de huurtijd gemaakte kosten, die wegens de vroegere beëindiging van de huur niet meer uit de te verkrijgen opbrengsten van de visserij kunnen worden goedgemaakt. Deze tegemoetkoming zal ook worden verstrekt aan de houders van toestemmingen in staatswateren en aan vissers in niet-staatswateren. Over de uitwerking van spoor twee informeer ik u een dezer dagen. Naar verwachting zullen de betalingen via het tweede spoor grotendeels deze zomer plaatsvinden.
Via een derde spoor zal er worden bezien of en in welke mate een tegemoetkoming verleend kan worden die gerelateerd is aan de hoeveelheid op zich niet vervuilde paling en wolhandkrab in de gesloten gebieden en het daaraan verbonden inkomensverlies. Voor dit laatste spoor wacht ik nog op uitsluitsel van nader onderzoek en instemming van Brussel. Ik heb u hierover onlangs geïnformeerd (PDOC01/215462).
Worden de vissers bijgestaan in het omscholen of in het vinden van nieuw werk? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet specifiek. Hiervoor heeft de overheid een sociaal vangnet: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
Daarnaast heb ik de afgelopen tijd alle beroepsvissers op de binnenwateren hulp aangeboden bij het opstellen van bedrijfsplannen door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Dit project wordt deze zomer afgesloten. Tot slot ligt ook nog de uitnodiging op tafel voor de sector om te komen met een eigen toekomstvisie. Het is aan de sector zelf om hierin het voortouw te nemen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan kan ik mogelijk in ondersteunende zin een bijdrage leveren, waarbij ik op voorhand wil benadrukken dat de mogelijkheden hiervoor op dit moment beperkt zijn.
Kunt u deze vragen voor het zomerreces beantwoorden, gezien de financiële situatie van de vissers?
Ja.
Het gebruik van een sterfhuisconstructie bij een onwelgevallig gerechtelijk oordeel over te betalen ontslagvergoedingen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over faillissementsaanvraag Doorwin»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de door Doorwin gekozen manier om de ontslagvergoedingen voor het personeel van Limburg Kozijnen te Sittard-Geleen niet te hoeven betalen?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de betreffende werkgever gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het ontbindingsverzoek in te trekken. Overeenkomstig artikel 7:685 lid 9 BW is dit binnen de gestelde termijn toegestaan als de rechter voornemens is een ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken waaraan een vergoeding wordt verbonden.
De onderliggende beweegredenen, feiten en omstandigheden zijn mij niet bekend. Bovendien is een oordeel hierover voorbehouden aan de rechter.
Deelt u de mening dat de door Doorwin gekozen methode disproportioneel schadelijk is voor de betrokken werknemers? Zo nee, waarom niet?
Indien een werkgever, zoals in dit geval Doorwin, gebruik maakt van een wettelijke bevoegdheid om zijn ontbindingsverzoek in te trekken, hoeft dat niet per se schadelijk te zijn voor de betrokken werknemers. Immers, als het verzoek wordt ingetrokken dient de arbeidsovereenkomst te worden voortgezet. Dit laat onverlet dat er daarna op basis van andere gronden kan worden besloten tot het aanvragen van faillissement. Het aanvragen van een faillissement kan misbruik van recht opleveren. Dit blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad 29 juni 2001 (LJN: AB 2388). In dat geval was er ook sprake van een intrekking van het verzoek tot ontbinding op grond van artikel 7:685 lid 9 BW. Vervolgens werd faillissement aangevraagd. Op grond van de daar vastgestelde feiten bleek dat de enige reden voor de werkgever om faillissement aan te vragen was om van de verplichtingen tegenover de werknemers «af te komen» en dus was er sprake van misbruik van bevoegdheid bij de aangifte van faillietverklaring. Bij misbruik is onder meer artikel 13a van de Faillissementswet van belang. Dit artikel bepaalt dat na vernietiging van het faillissement de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de curator met terugwerkende kracht wordt beheerst door het buiten faillissement geldende ontslagrecht. Of er in deze zaak sprake is van soortgelijke feiten en omstandigheden is niet aan mij om te beoordelen maar aan de rechter.
Zijn er instrumenten om gebruik van sterfhuisconstructies (zoals in dit geval gebruikt voor Limburg Kozijnen) tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid deze te ontwikkelen?
Ik zie geen reden om – zoals wordt gesteld – het gebruik van «sterfhuisconstructies» tegen te gaan. De inrichting van het huidige arbeidsovereenkomsten- en het faillissementsrecht en de daaromtrent gevormde jurisprudentie bieden naar mijn oordeel voldoende bescherming voor werknemers om tegen onredelijk handelen van werkgevers op te komen.
Energiegebruik van warmtepompen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel In Trouw «In de praktijk vreet populaire warmtepomp juist energie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regelgeving hier zijn doel voorbij schiet? Zo nee, waarom niet?
Nee, De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) eis kan met meerdere maatregelenpakketten gehaald worden. Of maatregelen in de praktijk opleveren wat berekend is, hangt af van de kwaliteit van het ontwerp, de uitvoering van de bouw, het beheer en gebruiksgedrag. Het leveren van een goed werkend systeem is de verantwoordelijkheid van de leverancier.
Er is thans geen regelgeving voor warmtepompen die betrekking heeft op de integrale kwaliteit van de installatie, inclusief energierendement. Het in de toekomst voorkómen van incidenten zoals in Zutphen is een belangrijke reden voor de AMvB Bodemenergiesystemen die dit voorjaar naar Uw Kamer is gezonden.
Waarom worden de mensen niet goed geïnformeerd over het hoge energieverbruik van warmtepompen? Welke lobby is hier gaande? En wie heeft een informatietaak in deze?
De hoge energiebehoefte van de woningen en daarmee het energiegebruik van de warmtepompen was niet voorzien. Er is voor zover mij bekend geen sprake van een lobby of van het bewust geven van verkeerde informatie.
Een goed ontworpen en uitgevoerd warmtepompsysteem leidt tot een forse besparing op het gebruik van fossiele energie en op de uitstoot van CO2.
De informatietaak over het energiegebruik van verwarmingssystemen in woningen, dus ook van warmtepompen, ligt bij de leveranciers, uiteindelijk de verkoper van de woning. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert en informeert AgentschapNL marktpartijen en andere overheden over dit onderwerp.
Binnen het Samenwerkingsprogramma WKO (Warmte-Koude-Opslag; warmtepompen zijn een vorm van WKO) is gestart met een traject dat is gericht op certificering van ontwerpers en installateurs, met aandacht voor het goed functioneren van het totale systeem. Daarnaast is recent een praktijkonderzoek gestart in ruim zestig projecten naar het energierendement van WKO-systemen en wat de cruciale factoren zijn in de hele keten waarop ze kunnen sturen. Tevens werkt het Ministerie van I&M aan een handreiking voor vergunningverlening voor bodemenergiesystemen door provincies en gemeenten. Daarin wordt veel aandacht besteed aan het energierendement. Deze activiteiten zijn een uitwerking dan wel vervolg op de AMvB Bodemenergiesystemen. Medio 2012 treedt de AMvB naar verwachting in werking. Certificering, handreiking voor vergunningverlening en andere ondersteuningsmiddelen zijn dan eveneens volgens planning gereed.
Waarom zit er op een staafmixer of een koffiezetapparaat wel garantie, en zoiets essentieels als een warmtepomp niet?
Zoals elk product kennen warmtepompen marktconforme garantievoorwaarden. De woningen zijn 8 jaar oud, waarmee de garantieperiode op de apparatuur formeel isverstreken. Uiteraard gelden deze garantievoorwaarden alleen wanneer het toestel op de juiste manier is toegepast. Sommige leveranciers geven al een vorm van prestatiegarantie op het gehele systeem.
Bij welke van de betrokken partijen, de bouwer, de leverancier van warmwaterpompen, de installateur, de architect, de gemeente, de verzekeraar, de overheid die de EPC norm oplegt, kunnen mensen de hogere energiekosten en schade als gevolg van stroomstoring en uitval van de warmtepomp, verhalen?
De verantwoordelijkheid is geregeld als bij elke aankoop en de contracten die daarbij gesloten zijn.
In het project de Teuge in Zutphen is sprake van een vraagstuk van juridische aansprakelijkheid, dat door de complexe situatie in dit project niet eenduidig te beantwoorden is. Binnen het overleg dat door de betrokkenen momenteel plaats vindt, zal dit ook een van de onderwerpen zijn. De betrokkenen in het overleg om hier een oplossing te vinden zijn: Gemeente Zutphen, Bewonersvereniging «De Teuge», IFF Technologie, BAM Techniek, de betreffende installatiebedrijven, IJsselbouw. Het overleg wordt door TNO Bouw en Ondergrond, als onafhankelijk technisch expert, ondersteund.
Om hoeveel woningen zou het landelijk kunnen gaan, zowel bestaande woningen als woningen in aanbouw?
In 2010 zijn ongeveer 4000 warmtepompen in de woningbouw geplaatst. Daarvan is circa de helft met een gesloten bron (koel/warmtemedium wordt door bodem geleid) en de andere helft aangesloten op een open bron (grondwater wordt opgepompt en gebruikt voor verwarming of koeling). Het grootste deel hiervan wordt geplaatst in de nieuwbouw (maar deze gegevens worden niet apart bijgehouden door CBS). Volgens cijfers van het CBS staan er nu ruim 20 000 warmtepompen in woningen. Deze genoemde aantallen zijn totale aantallen. Er zijn geen aanwijzingen dat er zich bij grote aantallen van deze warmtepompen problemen voordoen zoals nu in Zutphen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieel Dagblad van 8 juni «Lang wachten op pensioenvehikel»?
Ja.
Deelt u de inschatting van de sector dat DNB wel heel erg lang doet over de procedure, nu al bijna zes maanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit een gevaar voor de aantrekkelijkheid van de PPI kan vormen?
De PPI-wetgeving is van kracht sinds 1 januari 2011. Ik heb van DNB begrepen dat sinds januari 2011 zes vergunningaanvragen zijn ingediend, waarvan twee aanvragen in januari 2011. Daarvan is inmiddels één vergunning verleend, te weten op 24 juni jl.. Verder zijn in april twee aanvragen ingediend, één in mei en één in juni.
Voor het verlenen van een vergunning geldt in beginsel een beslistermijn van 13 weken. De beslistermijn van dertien weken wordt verlengd als de aanvraag niet compleet is of als aanvullende informatie dient te worden aangeleverd. In dat geval wordt de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop ontbrekende stukken of informatie alsnog worden verstrekt. In de praktijk wordt vergunningaanvragers een aantal keren om aanvullende informatie gevraagd. Met het aanleveren daarvan is veelal een aantal weken per verzoek gemoeid. In het algemeen geldt hoe hoger de kwaliteit (zowel qua inhoud als qua volledigheid) van het ingediende dossier, hoe korter de doorlooptijd.
De toezichthouders geven aan dat zij de doorlooptijd die thans wordt gerealiseerd in het proces van vergunningverlening PPI derhalve niet als ongebruikelijk ervaren, mede gegeven het feit dat zowel marktpartijen als toezichthouders voor het eerst ervaring opdoen met deze categorie financiële onderneming.
Met u constateer ik dat er marktpartijen zijn die het proces van vergunningverlening als (te) lang ervaren. Vanuit het verlangen van deze partijen om hun diensten snel aan te kunnen bieden in binnen- en buitenland vind ik de zorgen over het verloop van de aanvraagprocedures zeer begrijpelijk. Evenzeer begrijpelijk vind ik de behoeften van de beide toezichthouders om een adequate invulling te geven aan hun wettelijke taken en tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om de kwaliteit van financiële dienstverlening, waaronder ook de kwaliteit van pensioenuitvoering, meer indringend en vasthoudend te toetsen. Tevens wordt van de toezichthouders verlangd de innovatie in de financiële markten te ondersteunen, door voortvarend op te treden bij vergunningaanvragen en ook door mee te denken met partijen die willen toetsen onder welke voorwaarden nieuwe vormen van dienstverlening kunnen worden aangeboden. Deze doelstellingen kunnen in elkaars verlengde liggen, maar kunnen op enig moment ook botsen. Dit vooral waar toezichthouders en marktpartijen zich richten op een vorm van dienstverlening die nog niet eerder in die vorm en context is aangeboden. Uit de reactie van DNB in genoemd artikel, waarin ze aangeeft dat ze de druk vanuit de markt voelt, maar daar niet de consequentie aan kan verbinden om lichtvaardig te toetsen, blijkt dat de toezichthouder zich ter dege bewust is van de noodzaak tot het zoeken van een balans tussen al deze doelstellingen.
De toezichthouders worden zowel aangesproken op de adequaatheid van de toetsing als op de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures. In dat kader heeft DNB – als reactie op de geuite zorgen – begin juni het initiatief genomen tot een informatiesessie, om marktpartijen beter te informeren over wat van hen verwacht wordt bij het indienen van een vergunningaanvraag. Deze informatiesessie heeft op 27 juni jl. plaatsgevonden en is goed bezocht door vertegenwoordigers van Holland Financial Centre (HFC) en een aantal marktpartijen. Gesproken is over het proces van vergunningverlening. Verschillende partijen waren kritisch over het verloop hiervan. Na afloop hebben DNB en HFC aangegeven dat zij denken, door aan partijen inzicht te geven in de toepasselijke wet- en regelgeving en de wijze waarop de vergunningaanvragen worden beoordeeld, bij te dragen aan een verantwoorde introductie van de PPI. Ik ga er van uit dat deze bundeling van krachten bijdraagt tot de kwaliteit van de aanvragen en dat de procedure daardoor in de toekomst sneller kan verlopen.
Al met al meen ik dat zowel marktpartijen als toezichthouders er veel aan is gelegen louter partijen toe te laten tot de markt die afdoende hebben aangetoond in staat te zijn hun klanten een adequate kwaliteit van dienstverlening te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er in een zeer laat stadium van de vergunningsaanvraag steeds extra vragen worden gesteld die DNB zelf niet gesteld heeft in het aanvraagformulier? Deelt u tevens de mening dat dit een gevaar voor de rechtszekerheid kan vormen?
De aanvraagformulieren die door de toezichthouders worden gebruikt in het kader van de vergunningverlening hebben tot doel aanvragers te ondersteunen bij het aanleveren van informatie die dient als basis voor de gevraagde toetsing. De toezichthouders gebruiken deze informatie voor een eerste beoordeling van de aanvraag, het formuleren van nadere vragen en het vormgeven van het verdere proces. Naar ik heb begrepen van DNB is het opvragen van nadere informatie in verband met de veelal complexe vergunningaanvragen zeer gebruikelijk.
In het aanvraagformulier wordt verwezen naar de vergunningvereisten die volgen uit wet- en regelgeving. Het is aan de aanvrager van de vergunning om aan te tonen dat aan deze vereisten wordt voldaan, om een reële inschatting te maken van de risico’s die zich kunnen voordoen in verband met de voorgenomen activiteiten en om aan te geven hoe deze beheerst kunnen worden. DNB beoordeelt vervolgens in samenwerking met de AFM of de inschatting van de risico’s en de beheersing daarvan toereikend is. Die beoordeling heeft tot doel te achterhalen of de belangen van de pensioendeelnemer wiens gelden aan een premiepensioeninstelling worden toevertrouwd, adequaat worden beschermd. De aanvrager kan in elk stadium van de aanvraag in de gelegenheid worden gesteld zijn aanvraag aan te vullen. Ik heb er alle vertrouwen in dat DNB daar adequaat en met inachtneming van de geldende termijnen mee om gaat. Met de toezichthouders vind ik het van belang dat een proces van vergunningverlening ordentelijk en zo efficiënt mogelijk verloopt. Het kan zijn dat bepaalde vragen pas rijzen in de loop van het proces, bijvoorbeeld naar aanleiding van verstrekte aanvullende informatie. Zolang de toetsing plaatsheeft conform de daarvoor geldende normen is de rechtszekerheid naar mijn mening niet in het geding.
Deelt u de mening dat er geen hogere eisen gesteld mogen worden dan de wet toelaat?
Elke vraag die wordt gesteld in het kader van een proces van vergunningverlening moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving die van relevant is voor de betreffende activiteit.
Het bericht: ‘Folkerts vrij man’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Folkerts vrij man»?1
Ja.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege in de deelstaat Hamburg gisteren definitief heeft bepaald dat Folkerts, een Duitse RAF-terrorist en de moordenaar van een Nederlandse politieagent zijn Nederlandse straf voor deze moord in Nederland niet hoeft uit te zitten en een vrij man is?
Het gerechtshof Hamburg heeft definitief beslist dat de straf die in Nederland is opgelegd aan het voormalig RAF-lid Folkerts, niet in Duitsland ten uitvoer zal worden gelegd. Deze beslissing laat onverlet dat de Nederlandse vrijheidsstraf gehandhaafd blijft en indien mogelijk door Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
Welke overwegingen lagen er aan die beslissing ten grondslag?
Het gerechtshof Hamburg acht het ten uitvoer leggen van de Nederlandse vrijheidsstraf door de Duitse autoriteiten in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat beginsel is neergelegd in artikel 49 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Daarbij overwoog het gerechtshof dat wanneer Folkerts in 1980 in Duitsland ook voor de in Nederland gepleegde daden zou zijn berecht, aan hem naast de veroordeling tot levenslang geen andere straf had kunnen worden opgelegd. Het Duitse recht kent geen meervoudige levenslange gevangenisstraf. Het Hof acht het onredelijk wanneer nu nog zou worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zoals opgelegd bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht van 20 december 1977. Daarbij kent het Hof eveneens betekenis toe aan het feit dat Folkerts, nadat hij zijn Duitse straf had uitgezeten, al bijna 16 jaar een – in strafrechtelijk opzicht – correct en geresocialiseerd leven leidt.
Is het zo dat een rechter in een ander land kan bepalen of een persoon met een veroordeling in Nederland, deze in Nederland opgelegde straf niet hoeft te ondergaan? Zo ja, deelt u mening dat het aan Nederland zelf is om dat te bepalen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse rechter heeft zich uitgesproken over de vraag of tenuitvoerlegging van het Nederlandse vonnis in Duitsland toelaatbaar is. Over het recht op tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf door Nederland, heeft het Hof zich niet uitgelaten. Dat blijft dan ook ter bepaling van Nederland. Het Nederlandse standpunt dat de tenuitvoerlegging nog altijd gewenst is, blijft ongewijzigd. Indien de mogelijkheid zich voordoet kan en zal Nederland deze straf dan ook ten uitvoer leggen.
Welke mogelijkheden zijn er, ondanks dat Duitsland geen onderdanen uitlevert, om deze moordenaar alsnog zijn bij Nederlandse veroordeling opgelegde straf te laten uitzitten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit per direct te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse autoriteiten hebben aangegeven dat tegen de beslissing van het Hof in Hamburg geen beroep mogelijk is, zodat naar Duits recht de middelen om over te gaan tot overname van de tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf, zijn uitgeput. Folkerts staat sinds oktober 2001 door Interpol gesignaleerd ter fine van uitlevering aan Nederland. In die situatie komt door de uitspraak van het Hamburgse Hof geen verandering. Mocht Folkerts zich buiten Duitsland begeven, dan zal hij kunnen worden aangehouden en uitgeleverd.
Klopt het dat de weduwe van de in Nederland vermoorde politieagent door zowel de Nederlandse als de Duitse Justitie niet in kennis is gesteld van deze uitspraak? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de communicatie tussen justitie en slachtoffers beter te laten verlopen?
Het Hof in Hamburg heeft zijn beslissing door middel van een persbericht bekend gemaakt voordat het Duitse en Nederlandse departement van Justitie en ik op de hoogte waren gebracht. Als gevolg hiervan heeft de weduwe van de vermoorde politieman de uitspraak van het Duitse Hof via de media vernomen. Dat valt te betreuren, maar tegen het beleid inzake de bekendmaking van beslissingen door buitenlandse gerechten kan ik geen maatregelen treffen. Met de weduwe onderhoudt mijn departement regelmatig contact. Voor vragen of toelichting heeft zij een vast aanspreekpunt.
Het bericht ‘Verzet bij Inholland’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzet bij Inholland»1, over het verzet van de Raad van Toezicht van Inholland tegen de afspraak om de onterechte declaraties en gemiste transacties zo mogelijk persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen?
Ja.
Bent u net als een voormalig bestuurder geschokt over de inhoud van de documenten en deelt u zijn mening dat dit aantoont dat deze raad op oude voet verdergaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb afspraken gemaakt met de huidige voorzitter van het College van Bestuur om ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven zoveel mogelijk op de betrokken personen te verhalen. Hij heeft mij verzekerd dat hij de met mij gemaakte afspraken zal nakomen. Bovendien is Inholland gestart met de herziening van de samenstelling van de Raad van Toezicht. De zittende leden zijn onlangs teruggetreden en per 1 juli 2011 is Henk Breukink aangetreden als nieuwe voorzitter.
Klopt de veronderstelde bewering van een van de leden van de Raad van Toezicht dat er toezeggingen aan de staatssecretaris zouden zijn gedaan? Zo nee, wat zijn de exacte toezeggingen?
Er van uitgaand dat u doelt op de uitspraak in het artikel in de Telegraaf van 21 juni dat er geen toezeggingen zouden zijn gedaan, bericht ik u het volgende.
Ik heb de huidige voorzitter van het College van Bestuur van Inholland gemeld dat ik alle bedragen, die als ondoelmatig en onrechtmatig door de inspectie zijn vastgesteld, zal terugvorderen bij Inholland. Ik houd daarbij rekening met de eerder teruggevorderde € 183 000 betreffende de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007.
Ik heb voorts de toezegging van de huidige voorzitter dat hij, indien mogelijk, de ondoelmatige uitgaven betreffende de voormalige leden van het College van Bestuur terug zal vorderen. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake moet zijn van individueel profijt. Bovendien moet een dergelijke terugvordering een wettelijke basis hebben.
Ik heb tevens met de huidige voorzitter van het College van Bestuur besproken dat Inholland de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 alsnog om een opgave vraagt van de totale inkomsten in de periode 2007–2010. Inholland heeft dat inmiddels gedaan. Indien sprake is van meerinkomsten ten opzichte van de € 199 200 aan neveninkomsten bij een consultancybureau, moeten deze conform afspraken alsnog terug vloeien naar Inholland.
Daarnaast heeft de huidige voorzitter mij toegezegd dat de door het nieuwe College van Bestuur ingezette cultuur van transparantie, soberheid en integer handelen wordt doorgezet. Inholland blijft daarop waakzaam en zorgt ervoor dat de nieuwe cultuur verder wordt geborgd in de organisatie. De voorzitter rapporteert mij daarover per 1 september 2011.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een raad van toezicht probeert te ontkomen aan een afspraak met een bewindspersoon? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter van het College van Bestuur heeft het departement per direct laten weten dat de gemaakte afspraken gestand worden gedaan. Ik ga ervan uit dat de Raad van Toezicht zich – net als de voorzitter van het College van Bestuur – houdt aan de afspraken.
Deelt u de mening dat het inschakelen van een huisadvocaat op rekening van de belastingbetaler met als doel te ontkomen aan een terugvordering in dit geval bijzonder ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De voorzitter van het huidige College van Bestuur van Inholland heeft mij gemeld dat de huisadvocaat is ingeschakeld om te onderzoeken wat de juridische (on)mogelijkheden zijn van het terugvorderen van ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven op de betrokken voormalige bestuursleden. Inholland komt de met mij gemaakte afspraken over terugbetaling na.
Bent u er zeker van dat de voorzitter van het College van Bestuur de afspraak zal nakomen?
Zie vraag 4.
Welke opties ziet u om het geld alsnog persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen indien Inholland zich niet aan de afspraak houdt?
De regering beschikt over één instrument; het terughalen van middelen bij de instelling. Ik kan de te veel betaalde middelen niet direct bij de ex-bestuurders terughalen.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen indien de afspraak toch niet wordt nagekomen?
Ik heb geen reden te veronderstellen dat het College van Bestuur van Inholland zijn afspraken op dit punt niet nakomt.
Het dumpen van zware stenen door Greenpeace op Klaverbank |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Greenpeace standbeelden met zware stenen dumpt op de Klaverbank in het Nederlandse deel van de Noordzee?1
Ja.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de te beschermen gebieden en zeereservaten in het parlement thuishoort en dat het eigenmachtig optreden van Greenpeace daarom als onrechtmatig en ondemocratisch veroordeeld dient te worden?
De staatssecretaris van EL&I is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beleid met betrekking tot de te beschermen gebieden. De discussie hierover hoort in het parlement thuis. Greenpeace is in haar handelen gehouden aan de geldende wettelijke bepalingen.
Bent u van mening dat het storten van zware stenen in beginsel verboden is op basis van de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater, dat dit tevens gevaar kan opleveren voor vissers die in dat gebied vissen en dat er derhalve sprake is van een onrechtmatige daad waartegen direct opgetreden dient te worden?
Bij invoering van de Waterwet zijn de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater ingetrokken. Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. Er is geen sprake van een overtreding van de Wet Milieubeheer aangezien deze wet alleen van toepassing is binnen de territoriale wateren en de stenen zich buiten de territoriale wateren bevinden. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij. Om deze redenen is er onvoldoende grond om de verwijdering van de stenen te eisen. Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Bent u bereid om direct actie te ondernemen en de kustwacht in te schakelen om verdere schade in het gebied te voorkomen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 21 juni jl. heeft de staatssecretaris van EL&I duidelijk gemaakt dat hij de kustwacht zal vragen om extra inspecties in het gebied en zo mogelijk op te treden. Inmiddels kan ik u mededelen dat op 23 juni het ministerie van I&M een gesprek heeft gehad een vertegenwoordiger van Greenpeace met betrekking tot deze actie. Het storten van stenen is toen niet opgehouden. Op 25 juni 2011 is een waarschuwingsbrief uitgegaan naar Greenpeace waarin de organisatie wordt gesommeerd te stoppen met het storten van stenen in strijd met de Waterwet. Bovendien is op zondag 26 juni de kustwacht aan boord gegaan van het schip van Greenpeace om het schip te inspecteren. Op 6 juli 2011 is conform de Algemene wet bestuursrecht het voornemen tot handhavend optreden aan Greenpeace bekend gemaakt. Op dit moment bevind ik mij in het proces aangaande de juridische vervolgstappen tegen Greenpeace, zie antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat Greenpeace ook financieel aansprakelijk gesteld dient te worden voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan de netten van vissersschepen en gederfde inkomsten voor vissers wanneer visgronden ontoegankelijk gemaakt worden? Zo, ja welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?
Indien vissers schade hebben en deze kunnen aantonen, staat hen de weg naar de civiele rechter open om deze schade te verhalen op Greenpeace.
Het niet aanhouden van een verdachte in verband met noodweer |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De OM-aanwijzing inzake noodweer. Is de niet-aangehouden verdachte werkelijk beter af»?1
Ja.
Is er bij het tot stand komen van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer nagedacht over de mogelijk nadelige gevolgen die het niet-aanhouden van zich verwerende burgers heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat waren daarbij de overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 7. Zoals ik in mijn antwoorden op de overige vragen uiteen zet, ben ik van mening dat verder geen sprake is van nadelige gevolgen bij het niet aanhouden van deze categorie verdachten.
Deelt u de mening van de auteurs van het genoemde artikel dat in het geval van een invrijheid verkerende verdachte het opsporingsonderzoek minder effectief kan zijn omdat die verdachte in de gelegenheid is verklaringen af te stemmen of sporen te wissen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit risico bestaat. Om die reden is in de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) opgenomen dat wanneer er op enig moment in het onderzoek aanwijzingen zijn dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of de waarheidsvinding belemmert, alsnog tot aanhouding kan worden overgegaan.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat onder het regime van de Aanwijzing de verdachte enerzijds alsnog kan worden aangehouden als er signalen zijn dat hij het onderzoek dwarsboomt (en dus niet meewerkt) en anderzijds gewezen wordt op zijn recht om te zwijgen en dat hij niet tot bepaalde medewerking verplicht is? Zo ja, hoe kan deze tegenstrijdigheid worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een tegenstrijdigheid. Deze personen krijgen door de politie uitgelegd dat zij verdachte zijn en vanwege – kort gezegd – een vermoedelijke noodweersituatie enerzijds op vrije voeten worden gelaten en dat anderzijds hun medewerking aan het opsporingsonderzoek wordt verwacht. Onder het laatste wordt onder andere verstaan het meewerken aan het onderzoek aan kleding en lichaam. Zij krijgen ook meegedeeld dat zij niet tot medewerking verplicht zijn en dat zich mogen beroepen op hun zwijgrecht. Als de verdachte – na een eerder beroep op en toekenning van de bijzondere positie – ervoor kiest om (verder) te zwijgen, kan dit er een reden voor zijn dat de bijzondere positie niet kan worden gehandhaafd. Dit is erin gelegen dat bij een zwijgende verdachte niet goed ingeschat kan worden of hij het onderzoek zal gaan tegenwerken of de waarheidsvinding zal gaan belemmeren. Van een automatische aanhouding is echter geen sprake. Of dit dwangmiddel alsnog ingezet moet worden, hangt af van het verloop van het onderzoek. Als de verdachte alsnog wordt aangehouden, gebeurt dat dus niet om hem tot verklaren te dwingen, maar om te voorkomen dat hij bijvoorbeeld het sporenonderzoek tegenwerkt of getuigen beïnvloedt. Om die reden is het al dan niet aanhouden ook geen pressiemiddel om verdachte te weerhouden van zijn zwijgrecht gebruik te maken. Overigens kan de verdachte, zoals in elke zaak, zich door een raadsman laten bijstaan bij het maken van de afwegingen of hij zich op zijn zwijgrecht zal beroepen of dat hij medewerking zal verlenen aan het opsporingsonderzoek.
Herkent u het dilemma van een niet- aangehouden verdachte, die nog het risico loopt om te worden aangehouden vanwege het niet verlenen van volledige medewerking aan het onderzoek, om zich enerzijds te beroepen op zijn zwijgrecht maar daar anderzijds vanwege de vrees van aanhouding toch vanaf meent te moeten zien? Zo ja, geeft dan het niet aanhouden van de verdachte niet juist een extra pressiemiddel in de handen van de verhorende ambtenaren en verzwakt dat de positie van de verdachte juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de verdachte niet altijd recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor in het geval hij niet is aangehouden? Zo ja, deelt u de mening dat bij ontbreken van een aanhouding, de verdachte in een nadeliger positie verkeerd dan wanneer hij wel zou zijn aangehouden? Deelt u de mening dat de Aanwijzing zou moeten worden gecorrigeerd en wel in de zin van dat de niet-aangehouden zich verwerende burger niet eerder mag worden verhoord dan nadat deze een raadman heeft kunnen consulteren? Zo nee, waarom niet?
De Salduz-jurisprudentie houdt in dat als een aangehouden verdachte niet, dan wel niet binnen redelijke grenzen, de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in art. 359a Sv. Dit vormverzuim dient na een daartoe strekkend verweer in de regel – behoudens enkele uitzonderingen – te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vergelijk Hoge Raad (HR) 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349). De HR heeft aangegeven (9 november 2010, LJN BN7727) dat de opvatting onjuist is dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voortvloeit dat deze regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. De ratio daarachter is verwoord in een uitspraak van de rechtbank te Maastricht (8 februari 2011, LJN BQ0852): de niet-aangehouden verdachte heeft de vrijheid en de mogelijkheid om zich voorafgaand aan het verhoor, waartoe hij is uitgenodigd, zelfstandig tot een raadsman te wenden.
In de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor (Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003) is opgenomen dat een niet-aangehouden verdachte die schriftelijk wordt uitgenodigd voor verhoor op een politiebureau, in de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te raadplegen. Ook als een op vrije voeten verkerende verdachte er niet voor heeft gekozen vooraf een raadsman te raadplegen, kan het eerste verhoor doorgang vinden en kunnen de door hem afgelegde verklaringen gebruikt worden voor het bewijs.
Er is naar mijn mening op dit vlak geen sprake van minder waarborgen voor of een nadeliger positie van een niet-aangehouden verdachte ten opzichte van een wel aangehouden verdachte. Wel wordt initiatief verwacht van een verdachte die op vrije voeten verkeert, juist omdat die de vrijheid en de mogelijkheid heeft zich zelfstandig tot een raadsman te wenden. Vanwege de vermoedelijke noodweersituatie wijst de politie deze verdachten op de mogelijkheid om een beroep te doen op slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland kan hen terzijde staan en bijvoorbeeld doorverwijzen naar een advocaat.
Er bestaat derhalve geen aanleiding de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer aan te passen.
Is het waar dat de minvermogende niet-aangehouden zich verwerende burger geen recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand, ook al wordt hij wel in de gelegenheid gesteld een advocaat voorafgaand aan het verhoor te consulteren? Zo ja, wat betekent dit voor de positie van die verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zolang iemand verdachte is, heeft hij afhankelijk van zijn draagkracht recht op gefinancierde rechtsbijstand. In beginsel betaalt een niet-aangehouden verdachte daar wel een eigen bijdrage voor in tegenstelling tot aangehouden verdachten of personen die alleen als slachtoffer zijn aangemerkt. Ik acht het wenselijk dit verschil op te heffen voor niet-aangehouden verdachten in de zin van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer. Een hiertoe strekkende wijziging van de Wet op de rechtsbijstand zal ik op enig moment bevorderen. Het betreft een uitbreiding van de regeling van artikel 44, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand, welk voorziet in kosteloze rechtsbijstand aan een slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf. Vooruitlopend hierop heb ik aan de Raad voor rechtsbijstand verzocht te bewerkstelligen dat in voorkomende gevallen aan deze categorie verdachten geen eigen bijdrage wordt opgelegd en zij op het geëigende moment op de mogelijkheid van rechtsbijstand worden gewezen.
Is het waar dat eventuele belastende verklaringen van de niet-aangehouden verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook als die verdachte voor of tijdens zijn verhoor geen bijstand van een advocaat heeft gehad? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, wat klopt hier aan dan niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat vanwege het niet verlenen van rechtsbijstand aan een op vrije voeten verblijvende verdachte, er minder waarborgen kunnen zijn waardoor de verdachte in een nadeliger positie terecht kan komen, dan wanneer hij wel aangehouden zou zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie van de auteurs van het genoemde artikel dat de zich verwerende burger beter af is met een aanhouding dan zonder aanhouding? Zo ja, wat gaat u dan doen om de Aanwijzing aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De schending van mensenrechten door de EU-lidstaten in asielprocedures |
|
Hans Spekman (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten in Trouw «Mensenrechtenorganisaties: Europa schendt rechten asielzoekers» en «Tijd dringt voor een gemeenschappelijk asielbeleid EU»?
Ja.
Deelt u de mening dat alle EU lidstaten het fundamentele recht om asiel te zoeken dienen na te leven? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat er op de kortst mogelijke termijn een einde dient te komen aan de schrijnende situatie waarin asielzoekers in sommige landen in de EU verkeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover daar sprake van is deel ik die mening. (Onder meer) in de JBZ-Raad van 12 mei 2011 is gesproken over migratie en de zuidelijke nabuurschapregio. In mijn interventie heb ik aangegeven dat het van belang is dat de EU zichzelf als een gemeenschap van vertrouwen, solidariteit en onderlinge samenwerking laat zien. Daarbij is het van belang dat de lidstaten de gemaakte afspraken nakomen, de gezamenlijke buitengrenzen efficiënt en effectief bewaken en dat de lidstaten elkaar praktisch bijstaan als de nood te hoog wordt middels de bestaande EU-instrumenten zoals Europese fondsen, FRONTEX en EASO.
Deelt u de mening dat de huidige ontwikkelingen waarbij afzonderlijke EU lidstaten zich voornamelijk concentreren op het buitenhouden van asielzoekers uit hun eigen land in plaats van in te zetten op een gemeenschappelijk asielbeleid een slechte ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste tegenstelling niet. Asielbeleid is erop gericht om opvang te bieden aan vluchtelingen en aan hen die op grond van internationale verdragen bescherming toekomt. Om het draagvlak daarvoor op peil te houden is het van belang om illegale immigratie van kansarme economische migranten zoveel mogelijk tegen te gaan. Het GEAS is (juist) gebaseerd op de veronderstelling dat een gemeenschappelijk beleid moet zorgen voor een vermindering van illegale secundaire migratiestromen.
Hoe oordeelt u over de conclusies van de Europese vluchtelingenorganisaties ECRE dat de huidige situatie asielzoekers in sommige landen in de EU de kans op een eerlijke procedure ontneemt en dat niet – dan wel onvoldoende – wordt onderzocht welke gevaren de vluchtelingen in eigen land lopen?
Uitgangspunt van de EU is dat geen afbreuk wordt gedaan aan het in de internationale verdragen verankerde recht op asiel en non-refoulementgebod. Alle lidstaten zijn gebonden aan deze verdragen alsmede het EU-asielacquis. De Commissie en de (inter)nationale rechters hebben in dezen een belangrijke controlerende taak.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor zowel de asielzoekers als voor de afzonderlijke lidstaten -en dus ook voor Nederland-, dat er uiterlijk in 2012 een gemeenschappelijk Europees asielbeleid tot stand komt dat geharmoniseerd is en dat de mensenrechten volledig respecteert? Zo nee, waarom niet? Heeft u er vertrouwen in dat de deadline van 2012 voor een gemeenschappelijk asielbeleid wordt gehaald? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?
Ja, ik deel de ambitie van een GEAS uiterlijk in 2012 en vind deze ambitie nog steeds realistisch. Van 1 juli tot en met 31 december 2011 vervult Polen het (roulerende) voorzitterschap van de Europese Unie. Polen heeft meermaals aangegeven de ambities van een gemeenschappelijk asielbeleid in 2012 te onderschrijven. Het Poolse voorzitterschap heeft in zijn eerste weken aan deze ambitie invulling gegeven door het GEAS te agenderen voor de informele JBZ-Raad van 18 juli 2011. Daarnaast heeft het voorzitterschap direct bij aantreden meerdere bijeenkomsten voor de raadswerkgroep asiel belegd waar nieuwe voorstellen voor zowel de Procedure- als de Opvangrichtlijn worden besproken.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om de naleving van de mensenrechten, inclusief het recht op asiel, in de EU-lidstaten te bevorderen en te bewerkstelligen dat er een gemeenschappelijk asielbeleid komt dat de mensenrechten respecteert en een gerechtelijke toets kan doorstaan?
Allereerst is het aan de Commissie om lidstaten aan te spreken die hun in de EU-regelgeving neergelegde verplichtingen niet nakomen en zonodig een inbreukprocedure op te starten. Individuele klachtzaken kunnen daarnaast ook worden voorgelegd aan de (inter)nationale rechtscolleges. Uiteraard wordt ook in de JBZ-Raad frequent gesproken over de problemen waarmee lidstaten ten gevolge van een hoge migratiedruk te maken hebben en de verantwoordelijkheid voor de naleving van de mensenrechten. Andere lidstaten, zoals Nederland, kunnen hierbij hun verantwoordelijkheid nemen door deze lidstaten praktisch te ondersteunen. Bij de gesprekken over een gemeenschappelijk asielbeleid en de hiertoe voorgestelde regelgeving zijn de in de internationale verdragen neergelegde normen en de jurisprudentie van het EHRM (Straatsburg) en Hof van Justitie-EU (Luxemburg) in sterke mate mede bepalend.
De omgang van Philadelphia met een bewoner en diens kritische ouders |
|
Renske Leijten |
|
Vindt u in het algemeen dat ouders van een cliënt het recht hebben op het uiten van kritiek op het beleid van de instelling, zeker als jarenlange maatregelen en bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeven dat deze kritiek terecht is?1
Jazeker, ik hecht zeer aan het oordeel van ouders en vind het belangrijk dat zij gehoord worden. Daarom ook probeer ik via het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) en de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen de positie van cliënten en hun vertegenwoordigers te verbeteren (zie voorts antwoorden vraag 8 en 9).
Overigens ben ik blij dat er inmiddels een oplossing is gevonden via een schikking tussen de ouders van de gehandicapte man en zorginstelling Philadelphia zodat er nu voor de betrokken partijen duidelijkheid is ontstaan: de zoon kan tot 1 januari 2012 in Philadelphia blijven.
Deelt u de mening dat het in het algemeen wenselijk is als klachtenprocedures door middel van mediation worden opgelost? Zijn er maatregelen mogelijk tegen instellingen die zich ondanks gemaakte afspraken aan mediation onttrekken, zoals Philadelphia in dit geval heeft gedaan?
Ik vind het wenselijk dat klachten zorgvuldig en vlot worden behandeld. Het beste is het natuurlijk als een klachtenprocedure in samenspraak tussen klager en de instelling wordt afgehandeld. Wanneer partijen dat overeenkomen kan mediation daaraan bijdragen. Bij mediation moeten de betrokken partijen onderling en op vrijwillige basis besluiten hiervoor te kiezen. Wanneer mediation niet slaagt, dan wordt de oorspronkelijk ingezette procedure hervat. Dit kan uiteindelijk leiden tot een gang naar de rechter.
Waar kunnen ouders naartoe nu de interne klachtencommissie van de instelling hun klacht ongegrond heeft verklaard en in de toelichting daarop helemaal niet op de argumenten van de klagers is ingegaan?
Op dit moment is het nog zo dat als een aanbieder niet adequaat omgaat met een wettelijke plicht, een actie uit onrechtmatige daad kan worden ingesteld voor de civiele rechter. Wanneer de Wet cliëntenrechten zorg in werking is getreden kunnen dergelijke geschillen ook worden voorgelegd aan een geschilleninstantie die dan een bindend advies kan geven.
Begrijpt u de twijfel aan de eenzijdige uitspraak van de klachtencommissie in het licht van de waarneming van de IGZ dat er tussen de instelling en de cliëntvertegenwoordigers sprake was van «twee gesloten werelden met ieder hun eigen gelijk en perceptie»; een situatie die de IGZ «verontrustend» noemt?2
Ik kan mij de twijfel wel voorstellen. Niettemin is het zo dat het inspectierapport en de uitspraak van de klachtencommissie los van elkaar staan.
Begrijpt u het gevoel van de ouders dat Philadelphia de zorgverleningsovereenkomst met hun zoon opzegt omdat de instelling van de «lastige» ouders afwil? Op welke manier kunnen klokkenluiders zoals deze ouders in het algemeen worden beschermd tegen wraakacties zoals deze actie van Philadelphia?
Er is sprake van een serieus en langslepend conflict tussen de ouders en Philadelphia. Op basis daarvan kan ik mij de reactie van de ouders wel enigszins voorstellen. Ik heb echter geen aanwijzing dat hier sprake is van een «wraakactie»van de kant van Philadelphia.
Overigens is het opzeggen van een zorg- en dienstverleningsovereenkomst door een zorginstelling gebonden aan zorgvuldigheidseisen. De VGN heeft hiervoor een richtlijn opgesteld («Bezinnen over beginnen of stoppen, Handreiking niet-aangaan/ beëindigen zorg- en dienstverleningsovereenkomst»). De IGZ toetst hierop de gevolgde procedure wanneer een instelling een zorg-en dienstverleningsovereenkomst opzegt.
De voornoemde Handreiking is in overleg met cliëntenorganisaties herzien, waarbij vooral aandacht is uitgegaan naar het voortraject van conflicten. Juist door in het voortraject goed naar elkaar te luisteren, kunnen escalaties van conflicten worden voorkomen.
Is er volgens u sprake van een gelijk speelveld tussen enerzijds een grote instelling als Philadelphia met een juridische afdeling en anderzijds de klager? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om cliënten en hun vertegenwoordigers beter te beschermen als zij in een conflict met een zorgaanbieder komen?
In algemene zin ben ik het zeker met u eens dat de positie van zorgcliënten verbetering behoeft. Met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt dan ook beoogd de positie van de cliënt te verbeteren. Ook wanneer deze in een klachtenprocedure is verwikkeld. De Wcz verplicht de zorgaanbieder aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie en stelt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. In de Wcz is voorts opgenomen dat de zorgaanbieder moet beschikken over een klachtenfunctionaris waar de cliënt kosteloos bij terecht kan voor begeleiding en advies met betrekking tot een eventuele klacht. Om onder andere de onafhankelijkheid van de klachtenfunctionaris te borgen is in de Wcz een bepaling opgenomen dat de klachtenfunctionaris, wanneer deze in dienst is van de zorgaanbieder, zijn werk moet kunnen doen zonder dat hij het risico loopt te worden ontslagen wanneer hij een beslissing neemt die de zorgaanbieder onwelgevallig is. Ook voorziet de Wcz in een instemmingsrecht voor de cliëntenraad op de klachtenregeling en het profiel van de klachtenfunctionaris, waardoor cliënten een vinger in de pap krijgen met betrekking tot de vormgeving van de klachtenbehandeling door de zorgaanbieder. Als de tussenkomst van de klachtenfunctionaris de onvrede bij de cliënt niet heeft weggenomen kan de cliënt een klacht indienen bij de zorgaanbieder. Wanneer ook dit niet tot een voor de cliënt aanvaardbare oplossing leidt kan de cliënt naar de geschilleninstantie voor een onafhankelijk oordeel.
Wat is uw oordeel over het feit dat Philadelphia te kennen heeft gegeven dat desbetreffende 37 jarige man op 25 augustus moet zijn vertrokken? Voldoet Philadelphia aan zijn zorgplicht nu de cliënt per 25 augustus aanstaande op straat wordt gezet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1, waaruit blijkt dat de betrokken persoon tot 1 januari 2012 bij Philadelphia kan blijven.
Is het opzeggen van de zorgverleners overeenkomst in overeenstemming met de oplossingsrichting die Philadelphia richting de IGZ heeft aangegeven, waarin staat dat «cliëntvertegenwoordigers onderdeel van de oplossing zijn en dus bij de oplossing worden betrokken»? Is deze zaak een reden voor de IGZ om het standpunt in te nemen dat Philadelphia zich niet houdt aan de gemaakte afspraken?
Het opzeggen van de zorgovereenkomst is niet in strijd met de oplossingsrichting die Philadelphia aan de IGZ heeft aangegeven. Ook was sprake van mediation; om samen een weg te vinden om de overeenkomst op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Helaas is dat traject voortijdig afgebroken.
Philadelphia betrekt de participatieraad bij de oplossingsrichting en voert met alle ouders afzonderlijk gesprekken met het doel bevorderen van wederzijds vertrouwen.
In oktober vindt een inspectiebezoek plaats waarin de resultaten hiervan worden getoetst.
Hebben ouders in het algemeen voldoende mogelijkheden om invloed op de zorg voor hun kinderen in instellingen uit te oefenen? Zo ja, op welke manieren kunnen zij dit doen? Zo nee, op welke manier wil u dit bewerkstelligen?
Cliënten, of in het geval deze niet zelf in staat zijn om voor hun belangen op te komen de ouders of andere wettelijke vertegenwoordigers, kunnen zitting nemen in de cliëntenraad en langs deze weg op een structurele manier invloed uitoefenen op bijvoorbeeld de kwaliteit van de zorgverlening in algemene zin. Cliënten of hun vertegenwoordigers kunnen ten behoeve van individuele kwesties in eerste instantie in overleg treden met zorgverleners, het management en/of bestuur van de betreffende zorginstelling. Voorts kan men een beroep doen op de klachtenprocedures van de zorginstellingen daarnaast bestaat altijd de mogelijkheid om een melding bij de inspectie te doen t.a.v. de kwaliteit en veiligheid. Op basis van een melding of meldingen kan de inspectie besluiten om een onderzoek in te stellen bij de betrokken zorgverlener en indien nodig besluiten om (vergaande) maatregelen te nemen. Daarnaast voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Is het verantwoord dat Philadelphia plotseling al het personeel in de betreffende locatie heeft ontslagen en vervangen door uitzendkrachten? Hoe ziet u deze actie van Philadelphia in het licht van de eerdere en aanhoudende kritiek van de IGZ dat het grote verloop onder het personeel juist een belangrijk aandachtspunt was?
De Raad van Bestuur van Philadelphia was van oordeel dat de benodigde kwaliteitsverbetering andere competenties vragen dan de toenmalige medewerkers in huis hadden. Op de betreffende locatie gold dat voor alle niveaus. Het bleek niet eenvoudig om de juiste mensen te vinden. Wanneer een medewerker niet aan de verwachtingen voldeed is ingegrepen. Dat heeft recentelijk geleid tot een radicale wisseling van personeel.
Met het oog op het leveren van voldoende kwalitatieve en veilige zorg heeft de IGZ dan ook aandacht gevraagd voor de mogelijke negatieve effecten van de personeelswisselingen. Daarbij is het belang van een goed evenwicht tussen ingrijpen en continuïteit besproken.
IGZ laat zich door Philadelphia regelmatig informeren over de voortgang en de effecten van de verbetermaatregelen. In oktober 2011 zal de inspectie een vervolgbezoek aan de betreffende locatie brengen. Daarbij zal ook aandacht worden geschonken aan de eventuele effecten van personele wisselingen op de kwaliteit van zorg.
Hoe kan het dat de kwaliteit van zorg op deze locatie jarenlang onder de maat is geweest? Waarom kon Philadelphia, ondanks herhaald ingrijpen van de IGZ, toch hiermee doorgaan?
Philadelphia heeft keer op keer geprobeerd om uit de problemen te komen. De inspectie geeft Philadelphia een laatste kans om op de betreffende locatie de noodzakelijke verbeteringen te bewerkstelligen. Als Philadelphia er niet in slaagt om uit de problemen te komen zal de IGZ na het bezoek in oktober 2011 maatregelen nemen op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Wat zegt het over de kwaliteit van zorg op deze locatie dat al het personeel plotseling is ontslagen en de IGZ de kwaliteit van zorg herhaaldelijk problematisch heeft genoemd? Onderstreept dit niet dat de ouders terecht aan de bel hebben getrokken over het gebrek aan kwaliteit van de zorg en intransparantie van de financiën?
Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Het gebrek aan kwaliteit van de zorg en transparantie van de financiën bij Philadelphia is mede naar aanleiding van deze casus door de IGZ onder de loupe genomen en zijn hierover met Philadelphia afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat de Wet Cliëntenrechten Zorg klagende ouders niet zal beschermen tegen wraakacties van een zorgaanbieder zoals in deze zaak het geval lijkt? Hoe gaat u cliënten en ouders hiertegen beschermen?
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg is geregeld dat cliënten en ouders gebruik kunnen maken van de diensten van de klachtenfunctionaris. In het uiterste geval kunnen de ouders naar een geschilleninstantie stappen. In de Wcz is geregeld dat de uitspraken van de geschilleninstantie geanonimiseerd (niet tot de cliënt herleidbaar) openbaar worden gemaakt. Dit zal voor zorgaanbieders een prikkel zijn om klachten goed af te handelen. Daarnaast – zoals ik al eerder aangaf in mijn antwoord op vraag 9 – voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Op grond waarvan meent u dat ondersteuning van de klagende ouders door een door de zorgaanbieder aangewezen persoon, zoals in het wetsvoorstel van de Wet Cliëntenrechten Zorg wordt geregeld, de ouders een betere positie zal geven in dit type conflicten? Hoe kan onafhankelijkheid van de ondersteuning worden geborgd als instelling zelf deze ondersteuning toewijzen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid en de kwaliteit van een interne klachtencommissie moet worden gewaarborgd? Op welke wijze gaat u dit regelen en wat voegt de Wet Cliëntenrechten Zorg hieraan toe?
De Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht zorgaanbieders tot het hebben van een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter. In de praktijk wordt dit als onvoldoende ervaren. Daarom wordt in de Wcz de verplichting voor zorgaanbieders om een klachtencommissie te hebben geschrapt. De zorgaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. Daarnaast verplicht ik zorgaanbieders in de Wcz aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie die een bindend advies kan geven. Indien nodig kan de cliënt dus altijd een onafhankelijk oordeel verkrijgen.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ in de afgelopen twee jaar gehad van slechte of ontbrekende zorg bij Philadelphia?
In de afgelopen twee jaar ontving de inspectie over Philadelphia 20 meldingen.
Hoeveel locaties van Philadelphia staan nog onder verscherpt toezicht van de IGZ?
Op dit moment geen.
De hervormingsplannen van de Marokkaanse koning |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de plannen voor staatshervorming die de Marokkaanse koning Mohammed VI vrijdag 17 juni 2011 heeft aangekondigd?
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de reactie van een vertegenwoordiger van de 20 Februari Beweging, die heeft opgeroepen tot een vreedzame demonstratie tegen de plannen van de koning omdat deze tekortschieten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de plannen van koning Mohammed VI? Komen deze voldoende tegemoet aan de gerechtvaardigde eisen van de 20 Februari Beweging op bijvoorbeeld het vlak van een duidelijkere scheiding der machten in Marokko?
De regering oordeelt positief over de herziene grondwet als een stap naar meer democratie en rechtsstatelijkheid. De herziene grondwet kreeg grote steun van de Marokkaanse bevolking: 98,5% heeft op 1 juli jl. in een referendum vóór de grondwet. In de ogen van de 20 Februari Beweging gaat het voorstel niet ver genoeg in de richting van een parlementaire monarchie, vooral wat de bevoegdheden van de koning betreft. De Nederlandse regering volgt de hervormingen in Marokko op de voet en zal rechtstreeks en via de EU de Marokkaanse regering blijven aanmoedigen verdere stappen naar democratisering te zetten.
Deelt u de mening dat weliswaar de rol van de premier wordt uitgebreid, maar de macht van de koning in essentie onaangetast blijft, waardoor er in de verhouding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten in feite niets verandert?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, deelt u de mening dat de hervormingen, zoals nu aangekondigd, slechts marginale verbeteringen in de Marokkaanse democratie aanbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, ziet u dan aanleiding (via de EU) te blijven aandringen op verdere democratisering van Marokko? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De gevaren voor Tibetaanse vluchtelingen in Nepal |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van International Campaign for Tibet dat een alarmerend beeld schetst van de positie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal?1
Ja.
Deelt u de analyse en de conclusies van dit rapport, waarvan de essentie is dat zowel de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) als de Nepalese regering, vermoedelijk onder druk van China, te weinig doet om Tibetaanse vluchtelingen te behandelen volgens de regels die het internationale recht voorschrijft?
Nepal is geen partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Staatloosheidsverdrag en kent geen nationale wetgeving voor vluchtelingen of asielprocedures. UNHCR en Nepal hebben wel een informele afspraak over onder andere het principe van non-refoulement en een veilige doorgang naar andere landen. Tibetanen die voor 1990 Nepal zijn binnengekomen, hebben zich permanent mogen vestigen. Nepal ziet Tibetanen die daarna zijn binnengekomen als illegale migranten, maar staat tijdelijk verblijf toe.
Hoe beoordeelt u verder de aanbevelingen van het rapport? Bent u bereid zich er voor sterk te maken dat deze aanbevelingen door de internationale gemeenschap worden overgenomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De meeste aanbevelingen worden al zoveel mogelijk in de praktijk gebracht. Nepal is echter een ontwikkelingsland dat over beperkte middelen beschikt. Vertegenwoordigers van de EU en landen zoals de VS, die in Kathmandu vertegenwoordigd zijn, stellen de situatie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal regelmatig aan de orde bij de Nepalese autoriteiten.
Klopt het dat de Nepalese regering niet eens bereid is het internationaal erkende principe van non refoulement van vluchtelingen te eerbiedigen en dus ook mensen die evident rechtstreeks gevaar lopen voor (politieke) vervolging, marteling en wrede behandeling terugstuurt naar Tibet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zo ja, bent u bereid, zowel bilateraal, via de EU en multilateraal UNHCR en de Nepalese regering te wijzen op hun verplichtingen en aan te sporen die verplichtingen ook na te komen?
Zie het antwoord op vraag 3. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in Geneve heeft deze kwestie besproken met UNHCR. Dat kanaal is het meest effectief.
De nieuwe Gaza-flottielje |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geld Hamas naar Gazavloot?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de nieuwe vloot over circa tien dagen vertrekt richting de Gaza?
De Griekse minister van Burgerbescherming heeft op 1 juli besloten dat schepen die willen deelnemen aan de flottielje niet mogen uitvaren. Dit verbod wordt gehandhaafd door de Griekse kustwacht.
Kunt u bevestigen dat Internationale Steun Rechtstreeks Aan Armen (ISRAA), onder leiding van Ibrahim Akkari, in Nederland ongeveer 100.000 euro heeft gecollecteerd voor de nieuwe vloot? Kunt u tevens bevestigen dat de heer Akkari een «centraal figuur is in de Nederlandse moslimbroeders»?
Stichting ISRAA speelt een voorname rol bij de organisatie van de Nederlandse deelname aan de Gaza-flottielje en zamelt geld in voor dit doel. Op de website van de Italiaanse stichting «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een bericht geplaatst, dat ISRAA 100 000 euro bijdraagt ten behoeve van de aanschaf van een vaartuig dat deel uit gaat maken van de flottielje. Over de juistheid van dit bericht kan ik geen oordeel geven.
De heer Akkari speelt binnen ISRAA een rol. De Moslimbroederschap in Nederland vormt geen formele organisatie waarvan het lidmaatschap onomstotelijk vast te stellen is. Er is sprake van diffuus netwerk van personen die sympathie hebben voor het religieuze gedachtegoed van de Moslimbroederschap (brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2011 over de resultaten van het onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) naar de Moslimbroederschap in Nederland (Kamerstukken 29 614, nr. 26).
De «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een actief pleitbezorger van, en deelnemer aan de Gaza-flottielje. ABSPP is actief betrokken bij de fondsenwerving voor de Gaza-flottielje.
Ik kan geen mededelingen doen over mogelijke banden met de Union of Good.
De regering blijft onverminderd tegen de organisatie van een nieuw flottielje en betreurt de fondsenwerving voor het flottielje. Nederlandse organisaties en personen zijn dan ook herhaaldelijk met klem afgeraden deel te nemen. De regering kan evenwel niet verhinderen dat personen of organisaties eraan deelnemen (zie onder meer mijn brief van 26 april 2011, Kamerstukken II 2010/11, 32 500 V, nr. 179 en het daaropvolgende spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011).
In hoeverre is de Associazione Benefica Di Solidarietà Con Popolo Palestinese (ABSPP-ONLUS) betrokken bij de aankoop van de Gazavloot? In hoeverre is deze organisatie betrokken bij de Union of Good?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre geeft deze informatie er aanleiding toe om opnieuw te kritisch te kijken naar banden tussen deelnemende organisaties, inclusief de Union of Good? Zo ja, in hoeverre heeft dit gevolgen voor het vertrek van de Gazavloot?
Zie antwoord vraag 3.