De rem op arbeidsparticipatie door bezuinigingen kinderopvang |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ouders werken korter om kinderopvang»?1
Het bericht «Ouders werken korter om kinderopvang?», is gebaseerd op de ING budgetbarometer september 2011. Tijdens het ordedebat van 29 september 2011 heeft uw Kamer mij om een reactie gevraagd op de resultaten aangaande kinderopvang van deze budgetbarometer. U heeft mijn reactie ontvangen op 13 oktober jl. (Kamerstukken II, 2010/11, 31 322, nr. 145).
Hoe beoordeeld u de onderzoeksuitkomst dat tweederde van de mensen met kinderen minder gaan werken? Van hoeveel procent van de mensen met kinderen bij de kinderopvang verwacht u dat ze minder gaan werken?
De onderzoeksuitkomst die u aanhaalt in uw vraag heb ik niet aangetroffen in het onderzoek van de ING. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 13 oktober, blijkt uit dit onderzoek dat van de huishoudens die gebruik maken van kinderopvang (19%), één vijfde voornemens is om de werktijden te veranderen vanwege de bezuinigingen. Het gaat in totaal dus om minder dan 4% van de ondervraagde huishoudens. Binnen deze beperkte groep is de meest genoemde aanpassing het veranderen van de eigen werktijden, zonder korter te gaan werken. Daarnaast zijn er huishoudens die aangeven minder uren te gaan werken. Ten slotte is er een groep huishoudens die meer willen gaan werken om de effecten van de bezuinigingen te compenseren. Afhankelijk van de gezinssituatie zijn er verschillende combinaties mogelijk tussen de werkende partners. Dat een gering aantal huishoudens overweegt om de werktijden aan te passen, betekent niet automatisch dat er minder uren gewerkt wordt. Ik verwacht, op basis van CPB publicaties, dat door de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag het arbeidsaanbod in personen met 0,1% zal dalen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere bewering dat de effecten van de bezuinigingen op de arbeidsparticipatie mee zullen vallen?
De ING verwacht dat de duurdere kinderopvang per saldo slecht nieuws is voor de arbeidsdeelname, maar geeft geen inschatting van de omvang van het effect. Ik verwacht een beperkt effect op de arbeidsparticipatie. De ramingen van de gedragseffecten naar aanleiding van de bezuiniging op de kinderopvanguitgaven in 2012 gaan echter met onzekerheid gepaard. Harde garanties over de omvang van effecten zijn dan ook niet te geven.
De bezuiniging voor 2012 en 2013 is zodanig vormgegeven dat het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk wordt beperkt. Ouders met lage inkomens en ouders met grote banen worden ontzien. Zo wordt de bezuiniging vooral ingevuld door de ouderbijdrage proportioneel te verhogen. Ouders dragen op deze manier naar rato van hun huidige ouderbijdrage bij aan de kostenstijging. Hierdoor worden lage inkomens relatief ontzien. Daarnaast komt er in 2013 een vaste eigen bijdrage per maand, waardoor de marginale kosten van een uur extra opvang minder snel stijgen en grote banen worden ontzien. Deze maatregel is vooral gunstig voor alleenstaande ouders, omdat zij veel uren opvang afnemen. Ten slotte zal de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan de gewerkte uren van de minst werkende partner geen participatieverlies opleveren.
Daarnaast kunnen we nu al zien hoe er gereageerd is op de bezuinigingen in 2011. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 13 oktober laten de uitvoeringscijfers van de Belastingdienst voor 2011 in vergelijking met 2010 nog altijd een groei zien in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag. Hierbij merk ik wel op dat deze informatie de komende maanden nog kan veranderen omdat ouders op elk moment hun gegevens bij de Belastingdienst (bijvoorbeeld de einddatum van het gebruik van kinderopvang) met terugwerkende kracht kunnen wijzigen. Ook het aantal kinderopvanglocaties is ten opzichte van 2010 gestegen.
Wat is uw reactie op het artikel «Bezuiniging kinderopvang is gebaseerd op onevenwichtige kosten-batenanalyse»?2
In het artikel «Bezuiniging kinderopvang is gebaseerd op onevenwichtige kosten-batenanalyse» van prof. dr. J.J. Schippers en prof. dr. E.M. Sent (Eerste Kamerlid namens de PvdA), staat dat de bezuinigingen op de kinderopvang vooral vrouwen met een lage opleiding en een laag inkomen ontmoedigen om te participeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de auteurs van mening dat de berekeningen van het CPB een onvolledig beeld van de baten van kinderopvang geven.
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 3 is de bezuiniging vormgegeven op een manier om het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk te beperken.
Het CPB heeft alleen het participatie-effect van de bezuinigingen in de kinderopvang berekend. Het CPB is niet gevraagd een integrale kosten-baten analyse van kinderopvang te maken, waarbij ook baten zoals het effect van kinderopvang op de ontwikkeling van kinderen wordt meegenomen.
Klopt het dat het model van het Centraal Planbureau (CPB) geen rekening houdt met verschillende elasticiteiten voor laag- en hoogopgeleiden met betrekking tot arbeidsparticipatie? In hoeverre wijken de uitkomsten van het CPB hierdoor af van de werkelijkheid?
Het klopt dat het model van het CPB niet expliciet rekening houdt met een verschillende arbeidsaanbodelasticiteit van lager en hoger opgeleiden. Het model van het CPB houdt wel expliciet rekening met de verschillen in de wijzigingen van de ouderbijdrage voor verschillende inkomenscategorieën. Daarnaast houdt het model rekening met een aparte prijsgevoeligheid voor alleenstaande ouders, tweedeverdieners als lid van een ouderpaar en kostwinners als lid van een ouderpaar. Het gedrag van deze groepen in het model is gebaseerd op schattingen met Nederlandse data en bevindingen in de internationale vakliteratuur. Het model van het CPB is het beste model dat op dit moment voor de berekening van de effecten op de arbeidsparticipatie van bezuinigingen op de kinderopvang beschikbaar is. Dat laat onverlet dat de effecten zich moeilijk laten voorspellen. Zo zijn conjuncturele ontwikkelingen, sociaal culturele opvattingen over kinderopvang en de nabijheid van opvang van voldoende kwaliteit, minstens zo belangrijk voor de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang en het effect op de arbeidsparticipatie, als de prijs die ouders voor kinderopvang moeten betalen.
Bent u bereid om de effecten van het totaalpakket aan bezuinigingen op de kinderopvang door te laten rekenen door het CPB?
Op basis van CPB publicaties is een inschatting gemaakt van het effect van de bezuinigingen op de kinderopvang op de arbeidsparticipatie. Deze inschatting wordt door het CPB bevestigd. De modelberekening die ten grondslag ligt aan deze inschatting van het participatie effect is het beste wat momenteel beschikbaar is. Een nieuwe doorrekening door het CPB zal momenteel niet leiden tot nieuwe inzichten. Wel heb ik in het kader van de evaluatie van de wet Kinderopvang het CPB gevraagd een micro-econometrische ex-post analyse te doen van de effecten van de wijzigingen in de subsidies voor kinderopvang. In deze analyse worden de effecten van de kinderopvangtoeslag op de participatie voor verschillende groepen in kaart gebracht. Onder andere verschillen in opleidingsniveau van ouders worden in de analyse betrokken. Dit zal de kennis van de werking van de kinderopvangtoeslag vergroten en de empirische basis van analyses van toekomstige wijzigingen in de toeslag verder versterken. Het CPB zal deze analyse eind 2011 afronden.
Vermeende privacy-schendingen met cookies door Facebook |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Roep onderzoek cookiegebruik Facebook»?1 Wat is uw mening over het verzamelen van privacy-gevoelige informatie door Facebook via onverwijderbare cookies?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Wanneer door middel van cookies persoonsgegevens worden verwerkt, is de Wet bescherming persoonsgegevens2 (hierna: Wbp) van toepassing. De Wbp bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt als daarvoor ondubbelzinnige toestemming is verkregen, of als een van de andere in dat artikel genoemde gronden voor verwerking van toepassing zijn. Deze toestemming moet de betrokkene altijd kunnen intrekken3. Dat lijkt niet mogelijk bij onverwijderbare cookies. Of in de beschreven situatie sprake was van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is niet aan mij om te beoordelen. Het is aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) om te beoordelen of in specifieke gevallen in strijd met de Wbp wordt gehandeld.
Overtreedt Facebook met deze onverwijderbare cookies de Wet Bescherming Persoonsgegevens omdat er niet om «ondubbelzinnige toestemming» is gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het beleid van Facebook zich ten opzichte van het aangenomen amendement Van Bemmel /Van Dam2? Wat betekent het eventuele aannemen van de Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen3 door de Eerste Kamer voor het toepassen van dergelijke cookies?
Zodra het Wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen door de Eerste Kamer is aangenomen en in werking treedt, zal de OPTA toezien op de naleving van het door amendement Van Bemmel/Van Dam gewijzigde artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw). Volgens dit artikel is voor het lezen of plaatsen van cookies toestemming6 van de gebruiker vereist.
Wanneer door middel van cookies persoonsgegevens worden verwerkt, is naast artikel 11.7a Tw ook de Wbp van toepassing, op grond waarvan dan «ondubbelzinnige» toestemming vereist is7. Op grond van artikel 11.7a Tw wordt vermoed dat er sprake is van verwerking van persoonsgegevens als cookies gebruikt worden om voor commerciële, charitatieve of ideële doeleinden informatie te verzamelen over bijvoorbeeld het surfgedrag van de gebruiker. Deze «tracking cookies» moeten dan niet alleen voldoen aan de eisen van artikel 11.7a Tw. Ze vallen dan ook onder het regime van de Wbp, tenzij degene die de cookies plaatst en leest kan aantonen dat hij hiermee géén persoonsgegevens verwerkt. Het CBP ziet toe op de naleving van de Wbp. Tegelijkertijd blijft OPTA bevoegd om toe te zien op de naleving van artikel 11.7a Tw. Of de in het artikel genoemde acties van Facebook hier mee in strijd zijn, is aan de toezichthouders om te beoordelen.
Hoe verhoudt uw pleidooi tijdens de behandeling van de wijziging van de telecomwet tegen het genoemde cookie-amendement en voor zelfregulering zich tot de in het artikel genoemde acties van Facebook?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen in oorspronkelijke vorm (Kamerstukken 2010–2011, 32 549, nr. 2) voorzag met het voorgestelde artikel 11.7a al in een wettelijke verplichting om voor het plaatsen en lezen van cookies informatie te verstrekken en toestemming te verkrijgen. Zowel in de Nota naar aanleiding van het Verslag8, als tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer9 heb ik uitgelegd dat de richtlijn vereist dat de voorwaarden voor het gebruik van cookies in de wet wordt geregeld, en dat zelfregulering daar niet voor in de plaats kan komen. Ik heb met andere woorden niet gepleit voor zelfregulering als vervanging voor wetgeving. Wel heb ik gezegd dat ik het een goede ontwikkeling vind als er door de markt samenwerkingsinitiatieven worden ondernomen, met dien verstande dat deze ontwikkelingen niets afdoen aan het feit dat partijen zich aan artikel 11.7a Tw zullen moeten houden.
Ik heb inderdaad gepleit tegen het cookie-amendement in zijn oorspronkelijke vorm, omdat de oorspronkelijke formulering voor alle cookies «ondubbelzinnige» toestemming vereiste. Dat is een strenger regime dan de richtlijn voorschrijft. De indieners van het amendement hebben daarop de formulering aangepast.
Het anoniem aangifte doen door zorgverleners tegen geweldplegers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verhuftering stoppen door normeren, handhaven en straffen»1 en het artikel «Maak aangifte vaker anoniem»?2
Ja.
Wat is uw mening over de mogelijkheid om niet de naam, maar alleen het personeelsnummer in een verklaring op te nemen die gebruikt wordt bij een aangifte van geweld tegen zorgverleners, mede in het licht van de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat anonieme aangifte mogelijk is?
In de OM-handleiding Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr. 283) worden diverse mogelijkheden voor het doen van anonieme aangifte genoemd: domiciliekeuze (het slachtoffer krijgt de keuze een ander adres op te laten nemen dan het feitelijke huisadres), beperkt anonieme getuige (vragen naar de identiteit van de getuige worden niet toegestaan, oproeping ter terechtzitting blijft mogelijk) en bedreigde getuige (de getuige krijgt een bijzondere status, diens identiteit wordt verborgen gehouden en hij of zij heeft aanspraak op niet hoeven te verschijnen ter terechtzitting). Daarnaast kan er sprake zijn van een afgeschermde getuige: hiermee wordt uitdrukkelijk gedoeld op personen die over AIVD-informatie beschikken. Tot slot is het mogelijk te bellen met Meld Misdaad Anoniem of dat de werkgever aangifte doet.
Het gebruik van het personeelsnummer is in de OM-handleiding niet geregeld, maar ook niet uitgesloten. In bijzondere gevallen kan, na weging van de individuele omstandigheden, zoals in het geval van het Slingelandziekenhuis te Doetinchem, ervoor worden gekozen een aangifte op personeelsnummer op te nemen. Omdat de mogelijkheden voor anonieme aangifte die in de OM-handleiding worden genoemd in beginsel toereikend zijn, ben ik van mening dat terughoudend moet worden omgegaan met het toestaan van het doen van aangifte op nummer.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om anoniem aangifte te kunnen doen een belangrijke bijdrage kan leveren aan de veiligheid van zorgverleners?
Ik deel deze mening. Daartoe is in de hiervoor genoemde handleiding van het OM een aantal vormen van anonimiteit geregeld en kunnen werknemers met een publieke taak, inclusief de zorg, altijd domicilie kiezen. Er zal echter steeds een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen bescherming van slachtoffers en getuigen enerzijds en de procesbelangen van verdachten anderzijds. In het kader van hoor en wederhoor moeten verklaringen wel toetsbaar zijn. Dit is van belang om valselijke beschuldigingen te voorkomen en de feitelijke toedracht van het ten laste gelegde feit te kunnen achterhalen en vaststellen. Daarom zal er niet in alle gevallen sprake kunnen zijn van het doen van anonieme aangifte. Daarnaast biedt anonieme aangifte geen soelaas als dader en slachtoffer elkaar kennen (hetgeen bij zorgverleners regelmatig het geval is) of wanneer een getuige unieke kennis heeft en zodoende eenvoudig te identificeren is.
Kan met het doen van aangifte aan de hand van verklaringen op personeelsnummer de anonimiteit van de getuige of slachtoffer gedurende het hele traject van opsporing, vervolging en proces worden gewaarborgd? Zo nee, op welke wijze niet?
Bij aangifte op nummer bestaat de mogelijkheid dat de aangever tijdens het strafproces moet verschijnen en dan kan worden geïdentificeerd. In situaties waarin een reële angst voor represailles bestaat, biedt de status beperkt anonieme getuige of bedreigde getuige betere bescherming dan aangifte op nummer, omdat de getuige onherkenbaar kan blijven tijdens het strafproces.
Is het waar dat de bovenstaande mogelijkheid nog niet bij alle arrondissementsparketten in Nederland mogelijk is? Zo ja, bij hoeveel parketten is het al wel mogelijk? Deelt u de mening dat de mogelijkheid door alle arrondissementsparketten geboden moet worden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 dient bij het doen van anonieme aangifte bij voorkeur gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden uit de OM-handleiding. In bijzondere gevallen kan het OM aangifte op personeelsnummer toestaan. Alle arrondissementsparketten hebben de mogelijkheid om, na een weging van de omstandigheden van het geval, voor deze variant te kiezen. In die zin bestaat de mogelijkheid al landelijk. Omdat het gaat om een uitzondering op het algemene beleid wil ik echter niet van een landelijke uitrol spreken.
Deelt u de mening dat het convenant waarin tussen ziekenhuizen, de politie en het Openbaar Ministerie is afgesproken dat de directeur van het ziekenhuis aangifte doet en dat verklaringen van slachtoffers en getuigen onder personeelsnummer worden gedaan landelijk moet worden uitgerold? Zo ja, op welke wijze gaat u er op toezien dat het doen van anonieme aangifte op personeelsnummer landelijk mogelijk wordt? Zo ja, op welke termijn wordt dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het opleggen van een training aan veelplegers van geweld tegen zorgverleners, net zoals een training voor frequente verkeersovertreders, nu al mogelijk als onderdeel van de straf? Zo ja, op grond van welke wet- of regelgeving en gebeurt dit ook al daadwerkelijk? Zo nee, bent u bereid deze trainingen mogelijk te maken?
Op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om een gedrags- of zorginterventie als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke sanctie op te leggen. Dit aanbod is ook mogelijk tijdens detentie, op basis van artikel 2 lid 2 van de Penitentiaire Beginselenwet. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie koopt hiervoor ambulante behandeltrajecten gericht op agressieregulatie in bij zorgaanbieders in de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast beschikt de reclassering over een erkende gedragsinterventie agressieregulatie die als bijzondere voorwaarde of tijdens detentie wordt uitgevoerd.
Het bericht "Turken heersen bij taptoe" |
|
Marcial Hernandez (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turken heersen bij taptoe»1?
Ja.
Klopt het dat de glorietijd van het Ottomaanse rijk, toen de Turken heersten van Boedapest tot Algiers, een groot onderdeel uitmaakte van de 57e Nationale Taptoe in het Rotterdamse Ahoy?
Aan de jaarlijkse Nationale Taptoe nemen zowel militaire als civiele orkesten deel uit binnen- en buitenland. Dit jaar namen negen orkesten deel, waaronder uit Nederland de Marinierskapel, het Fanfarekorps Koninklijke Landmacht «Bereden Wapens», de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht en het Trompetterkorps der Koninklijke Marechaussee. De Mehter Band was een van de vier buitenlandse deelnemers naast orkesten uit België, Frankrijk en Zweden. Het Turkse orkest was uitgenodigd als de militaire band van een Navo-partner en in verband met de opmaat naar de viering van 400 jaar Nederlands-Turkse handelsbetrekkingen in 2012. De grootte van de inbreng van de Mehter Band was vergelijkbaar met die van de andere acht orkesten. De «glorietijd van het Ottomaanse rijk» maakte geen deel uit van de Nationale Taptoe.
Zo ja, kunt u aangeven waarom de organisatie, in samenwerking met Defensie, ervoor heeft gekozen om deze Turkse gewelddadige en onderdrukkende periode in de geschiedenis te propaganderen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de organisatie de Mehter band van de Turkse generale staf, die zich met zijn muziek tot doel heeft gesteld om angst in te boezemen, juist in deze tijd van hernieuwde Turkse agressie ten opzichte van onze bondgenoten Israel en Cyprus uitgenodigd?
Zie antwoord vraag 2.
Valt dit binnen de traditie van de Nationale Taptoe, die bijvoorbeeld de Nederlandse oorsprong in haar doelstellingen omtrent militaire muziek centraal stelt?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel Defensie dit jaar aan de Nationale Taptoe financieel, personeel en materieel heeft bijgedragen? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van de Nationale Taptoe is in handen van de onafhankelijke Stichting Nationale Taptoe. Defensie is sponsor van de Nationale Taptoe en heeft met de stichting een convenant gesloten waarin de financiële, personele en materiële ondersteuning is geregeld. De jaarlijkse ondersteuning bestaat uit drie onderdelen: steunverlening «om niet», steunverlening tot een maximale tegenwaarde van € 90 000 en een maximaal subsidiebedrag van € 173 000. Onder de steunverlening «om niet» vallen onder andere de deelname van militaire orkesten, de inbreng van militair personeel in het regieteam en de inzet van de Inspecteur Militaire Muziek Krijgsmacht. Tot een maximale tegenwaarde van € 90 000 steunt Defensie met personeel en materieel de opbouw tot en met de afbouw. Daarbij zijn zowel actief dienende militairen als reservisten betrokken. De grootste personele bijdrage was met 80 militairen op 30 september jl. toen de orkesten in het centrum van Rotterdam een uitvoering hebben gegeven. Op materieelgebied steunt Defensie de uitvoering van de taptoe met onder andere verbindingsapparatuur, een geluidsinstallatie en transportcapaciteit. Toekenning van het subsidiegeld geschiedt op basis van de werkelijk gemaakte kosten.
Bent u op de hoogte van het feit dat er eerder een Turkse F-16 en een Turks vliegtuig met de islamitische halve maan op de staart zeer prominent aanwezig waren tijdens de Luchtmachtdagen? Welk signaal denkt u met deze Turkse prominente rol in Nederlandse nationale evenementen te geven aan de Nederlandse bevolking en de eerder genoemde bevriende staten Israel en Cyprus?
Op de Luchtmachtdagen op de vliegbasis Leeuwarden waren zoals gebruikelijk verschillende landen van zowel binnen als buiten de Navo vertegenwoordigd. De Turkse vertegenwoordiging was vergelijkbaar met die van de meeste andere aanwezige landen.
De aanpak van mensenhandel |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mensenhandel onder prostituees gesignaleerd in Utrecht»1
Ja.
Is het waar dat de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD) in Utrecht in de afgelopen tijd dertig gevallen van mogelijke mensenhandel onder prostituees heeft doorgespeeld naar de politie en het Openbaar Ministerie? Zo ja, wat is er met deze signalen door de politie en het OM gedaan?
De GG&GD Utrecht geeft aan dat zij dertig gevallen van mogelijke signalen van mensenhandel heeft gemeld bij de politie. Bij het meldpunt van de divisie Informatie van de politie Utrecht zijn vanuit de gemeente Utrecht 18 meldingen binnengekomen die betrekking hebben op het vermoeden dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van (een) slachtoffer(s) van mensenhandel. Dit verschil is te verklaren doordat de politie uitgaat van het aantal (door de gemeente Utrecht ingediende) meldingsformulieren. De gemeente telt het aantal prostituees dat op de meldingsformulieren wordt genoemd.
In het signaleringsoverleg met de partners worden de ingebrachte signalen besproken en wordt beoordeeld welke aanknopingspunten er zijn voor opsporing en/of hulpverlening. Als blijkt dat er sprake is van een criminele organisatie die zich in meerdere steden (regio's) met mensenhandel (en/of andere delicten) bezig houdt, werken politiekorpsen samen of wordt het onderzoek overgedragen aan de Nationale Recherche. Vanwege het opsporingsbelang kan ik niet verder in detail treden over de vraag in welke van de 18 meldingen actie is of zal worden ondernomen door politie en/of het Openbaar Ministerie en/of een van de ketenpartners (Belastingdienst, FIOD, UWV of gemeente).
Betekent de constatering dat er dertig gevallen van mogelijke mensenhandel bekend zijn geworden bij een aantal van 300 geregistreerde prostituees dat mensenhandel nog steeds een wijdverbreid probleem is binnen de prostitutie? Zo ja, heeft dit gevolgen voor uw aanpak van dit probleem?
Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel neemt al jaren toe, waaronder het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting. Mensenhandel is dus inderdaad nog steeds een wijdverbreid probleem en om deze reden heeft het kabinet de bestrijding van mensenhandel als prioriteit benoemd. De aanpak van deze problematiek vindt onder meer plaats via de Taskforce mensenhandel en (na aanvaarding door de Eerste Kamer) met behulp van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche. Daarnaast is als concrete doelstelling geformuleerd dat het aantal aangepakte criminele organisaties aan het eind van deze kabinetsperiode moet zijn verdubbeld. Mensenhandel heeft hierbij prioriteit.
Omdat de problematiek reeds geruime tijd bekend is, en op de aanpak ervan reeds nadrukkelijk wordt ingezet, zal de Utrechtse berichtgeving niet tot een gewijzigde aanpak leiden.
Hebben GG&GD-en in andere gemeenten ook gevallen van mogelijke mensenhandel aan de politie en het OM doorgespeeld? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het hier? Zo nee, waarom niet?
Om gevallen van mensenhandel en mensensmokkel zichtbaar te maken wordt door politie en justitie nauw samengewerkt met verschillende partnes, onder wie de GG&GD. Dat gebeurt in casus- en signaleringsoverleggen in de diverse politieregio’s. Er is geen landelijke registratie, waardoor ik geen aantallen kan geven.
De GG&GD is in staat om vermoedens van of mogelijke aanwijzingen over mensenhandel te signaleren. In Utrecht worden registratiegesprekken met de prostituees door twee gespecialiseerde medewerkers gehouden. Deze medewerkers zijn ingewerkt op het onderwerp mensenhandel en signalen van dwang, onder andere met medewerking van de unit mensenhandel van de politie Utrecht. De GG&GD werkt daarbij met de lijst indicatoren mensenhandel van de politie. Op basis daarvan zijn de medewerkers in staat melding te maken van de gevallen waarin zij vermoeden dat er mogelijk sprake is van een slachtoffer van mensenhandel. De politie en het Openbaar Ministerie beoordelen vervolgens op basis van een totaal informatiebeeld of er sprake is van een concreet signaal van mensenhandel.
In hoeverre zijn GG&GD-en in staat om aanwijzingen van mensenhandel te signaleren? Zijn deze diensten daarvoor voldoende geëquipeerd of acht u extra ondersteuning vanuit de politie of het OM nodig?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «UK secretly bans 60 Russians over lawyer’s death»?1
Ja.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk besloten heeft om de officials die vanwege de dood van de heer Magnitsky niet naar de VS mogen reizen, ook niet langer toe te laten tot het Verenigd Koninkrijk?
De ministeries van Buitenlandse Zaken van zowel de Verenigde Staten als van het Verenigd Koninkrijk hebben de Nederlandse ambassades meegedeeld dat er geen visumban is ingesteld. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Verenigd Koninkrijk heeft naar aanleiding van het artikel in The Observer gemeld dat het beleid niet is veranderd. Visumaanvragen worden van geval tot geval bekeken in overeenstemming met immigratieregels van het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigde Koninkrijk werken met algemene (mondiaal geldende) signaleringslijsten waarbij specifieke visumaanvragen extra aandachtig bekeken worden.
Herinnert u zich dat u in uw brief over de motie-Çörüz2 die om een gelijke maatregel in Nederland vraagt, stelt dat de Presidentiële mensenrechtencommissie op 5 juli inter alia heeft vastgesteld dat de arrestatie van Magnitsky onwettig was, dat hij mogelijk geslagen is en dat hem medische zorg onthouden is en dat u de Russische rechtsgang afwacht3. Bent u ervan op de hoogte dat het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken op 14 juli deze bevindingen opzij geschoven heeft en besloten heeft om geen vervolging in te stellen?
Het Russische ministerie van Binnenlandse Zaken heeft op 14 juli jl. verklaard dat het rapport van de Presidentiële Mensenrechtencommissie van 5 juli jl. geen aanleiding geeft voor een onderzoek naar mogelijke delicten van beambten die onder genoemd ministerie vallen.
Datzelfde ministerie heeft het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van Magnitsky verlengd, waarbij voorlopig is besloten tot strafrechtelijke vervolging van twee artsen voor nalatigheid bij de medische behandeling van Magnitsky.
Bent u er verder van de op de hoogte dat de Russische justitie de vervolging van de heer Magnitsky wel ter hand genomen heeft en dus met een middeleeuwse barbaarsheid een overleden slachtoffer in de beklaagdenbank gezet heeft?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Russische justitie de vervolging ter hand genomen heeft.
Deelt u de mening dat het geen zin meer heeft om van de Russische autoriteiten te verwachten dat zij onafhankelijk verder onderzoek instellen naar deze zaak?
Nee.
Bent u bereid om, naar aanleiding van de motie Çörüz, de Russische officials die betrokken zijn en de toegang tot de VS en het VK ontzegd zijn, ook de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is volgens de ministeries van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk geen visumban ingesteld tegen bij de Magnitsky-zaak betrokken functionarissen.
Bent u bereid de zaak van de heer Magnitsky bij de eerstkomende vergadering van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU aan de orde te stellen en gezamenlijke stappen richting Rusland voor te stellen?
De regering heeft herhaaldelijk haar zorg uitgesproken over de dood van de heer Magnitsky en over de omstandigheden waaronder hij is overleden, laatstelijk tijdens het bezoek van Premier Rutte aan Rusland.
Activiteiten van de Colombiaanse veiligheidsdienst op Curaçao |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van uitlatingen van PAR-woordvoerder Omayra Leeflang waarin ze stelt dat leden van de regering van Curaçao gebruik maken van diensten van de Colombiaanse veiligheidsdienst?
Ja.
Kunt u aangeven of leden van de Colombiaanse veiligheidsdienst actief zijn op Curaçao en zo ja, in welke hoedanigheid?
Mij hebben inderdaad berichten bereikt dat de regering van Curaçao contact heeft gezocht met de Colombiaanse veiligheidsdienst.
In dit kader is het volgende van belang. De zorg voor de nationale veiligheid is een aangelegenheid waarvoor ieder land van het Koninkrijk een eigen verantwoordelijkheid heeft en zich bedient van een eigen veiligheidsdienst. Sinds de staatkundige herstructurering van het Koninkrijk per 10 oktober 2010 geldt thans voor alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten die werkzaam zijn binnen het Koninkrijk dat instelling, taak en bevoegdheden voorzien zijn van een wettelijke grondslag. Een goede uitvoering van de aan de diensten opgedragen taken brengt met zich mee dat daartoe nationaal en internationaal wordt samengewerkt; de verschillende wettelijke regelingen voorzien daar ook in. Het ligt in de rede dat Curaçao en overigens ook Aruba en Sint Maarten zich, gelet op hun geografische ligging, (mede) richten op samenwerking met veiligheidsdiensten in hun regio.
De belangen van het Koninkrijk als geheel dienen bij dit alles in het oog gehouden te worden.
Is de Colombiaanse veiligheidsdienst actief op Curaçao op verzoek van de regering van Curaçao? Zo ja, is de regering van Curaçao bevoegd een dergelijk verzoek te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u door de regering van Curaçao op de hoogte gesteld van de activiteiten van de Colombiaanse veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat de Colombiaanse veiligheidsdienst actief is binnen het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 2.
De postzegelprijs |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van PostNL om de postzegelprijs opnieuw te verhogen?1
Ja, dat is mij bekend. De Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) heeft mij over zijn besluit tot het vaststellen van deze tarieven voor de Universele Postdienst (UPD) geïnformeerd. OPTA heeft dit besluit tevens op zijn website gepubliceerd (www.opta.nl/nl/actueel/alle-publicaties/publicatie/?id=3485).
Wat is uw opvatting over de voorgestelde, aanzienlijke verhoging van de postzegelprijs voor het versturen van brieven binnen Nederland met 4 cent, ofwel bijna 10 procent? Past deze verhoging binnen de bepalingen van de postregelgeving? Zo ja, betekent dit dat u deze verhoging bij ministeriële regeling gaat bekrachtigen? Zo nee, hoe gaat u deze tariefverhoging bestrijden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn beantwoording van de vragen van lid Hamer over de postzegelprijs, welke ik 15 juni jl. aan uw Kamer heb gezonden (Aanhangsel van de Handelingen, 2829) en waarin ik het wettelijk kader heb toegelicht op basis waarvan een beoogde verhoging van de postzegelprijs door de OPTA wordt beoordeeld. In aanvulling hierop merk ik nog het volgende op:
De vaststelling van de tarieven van de UPD is nadrukkelijk geregeld in artikel 25 van de Postwet en de lagere regelgeving. Artikel 25 Postwet bepaalt onder meer dat de tarieven van de UPD dienen te worden gebaseerd op de daadwerkelijke kosten van de UPD en een redelijk rendement, en dat OPTA de tarieven voor de UPD zes maanden na inwerkingtreding van de Postwet vaststelt2. Echter, zoals toegelicht in de kamerstukken (30 536, nr. 100 en nr. 105) waren de daadwerkelijke kosten door de wijziging in de omvang van de UPD (geen monopolie meer op brieven tot 50 gram) niet bekend bij de inwerkingtreding van de Postwet. Ook het redelijk rendement diende nog in samenhang met andere elementen, zoals de kosten en rendementen in voorafgaande jaren en een benchmark met andere vergelijkbare postbedrijven, te worden vastgesteld. Hierom is ten tijde van de inwerkingtreding van de Postwet gekozen voor een overgangsregime voor het vaststellen van de tarieven van de UPD.
Dit overgangsregime houdt in dat de tarieven voor de UPD twee keer worden vastgesteld. De eerste keer 6 maanden na inwerkingtreding van de Postwet op basis van de kosten en het feitelijk rendement van 2008, en een tweede keer na vaststelling van het redelijk rendement in de Postregeling. De Postregeling is hiertoe gewijzigd (30 536, nr. 126) en in april jl. door uw Kamer goedgekeurd, waarna de tarieven voor de UPD op basis van daadwerkelijke kosten en een redelijke rendement recentelijk voor de tweede keer door OPTA zijn vastgesteld. De in de Kamervragen genoemde tariefsverhoging komt voort uit deze recente vaststelling van de tarieven voor de UPD door OPTA.
Zoals geregeld in de Postregeling artikel 15 lid 1 worden de tarieven voor de UPD op basis van de daadwerkelijke kosten en een redelijk rendement vervolgens elke vier jaar opnieuw vastgesteld door OPTA. Dit laat onverlet dat de tarieven voor de UPD wel jaarlijks ten hoogste mogen stijgen met het percentage van de consumentenprijsindex (CPI), zoals bepaald in artikel 25 lid 1 van de Postwet en artikel 17 van de Postregeling. OPTA toets of hieraan wordt voldaan.
Deze verhoging van de postzegelprijs is conform de vigerende postregelgeving tot stand gekomen. Een verhoging van de UPD tarieven hoeft niet te worden bekrachtigd bij ministeriële regeling.
Deelt u de mening dat het absurd is om de kennelijke kostenstijgingen bij PostNL volledig af te wentelen op de consument terwijl de tarieven voor de zakelijke post, die nu al veel te laag zijn, weer niet zullen stijgen? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze discrepantie te verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil allereerst opmerken dat de tarieven van de UPD niet vergeleken kunnen worden met de tarieven voor het zakelijk segment. De reden hiervoor is, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 van de vragen van lid Hamer over de postzegelprijs (Aanhangsel van de Handelingen, 2829), dat met het uitvoeren van de UPD verplichtingen worden opgelegd aan PostNL, als verlener van de UPD. Deze verplichtingen staan in artikel 16 van de Postwet vermeld. Dit zijn bijvoorbeeld de zes-daagse haal- en bezorgverplichting, het hebben van tenminste 2000 postvestigingen en van een dichtverspreid netwerk van brievenbussen. Dit zijn dus verplichtingen die alleen in het kader van de UPD aan de verlener van de UPD worden gesteld.
Zoals in antwoord 2 is toegelicht, heeft een nieuwe vaststelling van de tarieven van de UPD plaatsgevonden, waarmee de stijging van de kosten van de UPD van de afgelopen periode zijn doorberekend in de tarieven voor de UPD.
Ter aanvulling informeer ik u dat het onderzoek naar de UPD in het kader van de evaluatie van de UPD op korte termijn wordt afgerond. Ik verwacht uw Kamer voor het geplande AO Post van 20 december aanstaande te kunnen informeren over de uitkomsten hiervan, tezamen met andere toezeggingen over de ontwikkelingen in de postmarkt.
Kunt u uitleggen waarom een zo sterke tariefverhoging volgens de directie te verantwoorden is ten opzichte van het personeel, dat geconfronteerd wordt met steeds slechtere arbeidsvoorwaarden? Kunt u garanderen dat deze tariefverhoging volledig ten goede zal komen aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van het personeel?
De tarieven voor de UPD representeren, binnen de gestelde wet- en regelgeving (zie de antwoorden op vragen 2 en 3), de daadwerkelijke kosten en redelijk rendement. Voor de arbeidsvoorwaarden bij PostNL zijn primair de sociale partners verantwoordelijk.
Het doorgaan met bouwen van ongeveer 1000 woningen in de Gilo nederzetting |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Merkel reads Netanyahu the riot act over settlement plan»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het besluit van de Israëlische regering ongeveer 1000 woningen te bouwen in de Gilo nederzetting?
Ja.
Deelt u de mening dat het op dit moment op die plaats bouwen van de 1000 woningen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid onmiddellijk de Israëlische regering uw zorgen en bezwaren tegen het bouwen van de woningen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn bezorgdheid over de voornemens van de Israëlische regering om nieuwe wooneenheden in de nederzetting Gilo te bouwen reeds op 27 september jl. tot uitdrukking gebracht in een schriftelijke verklaring. Ook de Hoge Vertegenwoordiger van de EU heeft een verklaring uitgebracht. Tevens heb ik mijn bezorgdheid overgebracht in een telefoongesprek met mijn Israëlische collega daags daarna. Het is contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten en het besluit moet worden teruggedraaid. Mijn zorgen zijn daarnaast in verdere gesprekken met de Israëlische autoriteiten naar voren gebracht.
Deelt u de boosheid van mevrouw Bondskanselier Merkel? Bent u eveneens teleurgesteld over de houding van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn reactie verwijs ik naar de verklaring die ik heb afgegeven en die ik hierboven heb toegelicht.
Deelt u de mening dat deze houding van de Israëlische regering de onderhandelingen met de Palestijnen bemoeilijkt, zo niet blokkeert? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het besluit van de Israëlische regering contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Beide partijen moeten zich onthouden van stappen die de onderhandelingen bemoeilijken.
Bent u bereid het doorgaan met bouwen in de bezette gebieden te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal partijen blijven oproepen zich te onthouden van stappen die de hervatting van onderhandelingen belemmeren.
Deelt u de mening dat het bouwen in bezette gebieden in strijd is met de internationale afspraken vastgelegd in de «Road map» uit 2003? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlands standpunt is ongewijzigd: de nederzettingen zijn op basis van het internationaal recht illegaal.
Welke overige stappen onderneemt u om de partijen bij het vredesproces in het Midden-Oosten te houden aan de afspraken zoals destijds gemaakt?
Zowel bilateraal als multilateraal – in EU-kader en via de EU in het Kwartet – gebruikt Nederland zijn contacten om partijen te bewegen zich te houden aan de verplichtingen die zij zijn aangegaan. Dit gebeurt via gesprekken op politiek en op ambtelijk niveau van Nederland met Israël en met de Palestijnse Autoriteit, via het afleggen van bezoeken aan Israël en de Palestijnse Gebieden en via beïnvloeding van EU-standpunten in de raad Buitenlandse Zaken en in EU-coördinatieoverleg in multilateraal verband (m.n. de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Mensenrechtenraad).
De mogelijkheden tot het gebruik van liquid Natural Gas (LNG) in de transportsector |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland» binnen het «Subsidieprogramma Proeftuinen duurzame mobiliteit: Truck van de Toekomst» van AgentschapNL?
Ja. Het project is een van de twaalf projecten waarop door mij positief beschikt is binnen dit subsidieprogramma. Twee van deze projecten betreffen hybride voertuigen, de overige tien hebben alle betrekking op aardgas als motorbrandstof. Twee daarvan hebben betrekking op het gebruik van gecomprimeerd aardgas (CNG), de overige acht op LNG. Hiervan zijn 5 projecten gericht op het gebruik van een combinatie van dual fuel, met LNG en diesel, waaronder het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland», de overige 3 projecten werken met LNG monofuel.
Bent u bekend met het probleem dat de deelnemers aan het in vraag 1 genoemde project in vrachtwagens en een onderhoudslocatie geïnvesteerd hebben om op deze schonere brandstof te kunnen rijden, maar dat onder andere in de gemeente Zwolle geen (gedoog) vergunning wordt afgegeven voor het plaatsen van een tankinstallatie voor LNG, waardoor de vrachtwagens in het proefproject niet kunnen rijden, dit in verband met het (nog) ontbreken van specifieke regelgeving met betrekking tot LNG?
Er is inderdaad nog geen specifieke regelgeving voor LNG laad- en vulpunten, doordat het een nieuwe brandstof is in de transportsector. Thans is er om een goede beoordeling te maken over de vergunningen overleg over de technischeuitvoering met enerzijds het consortium van de aanvrager en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen en vergunningverleners van gemeenten waar al dergelijke stations gerealiseerd zijn. Vooralsnog zijn er geen principiële bezwaren die zouden kunnen leiden tot het niet-afgeven van een vergunning. Het is de verwachting dat een vergunning in zo'n anderhalve maand een feit moet kunnen zijn.
In afwachting van de vergunning voor en de bouw van het permanente station ligt er ook een verzoek voor gebruik van een voorlopige oplossing. Aan de vergunning daarvoor wordt momenteel ook gewerkt, en ook dat kost mede door die afwezige regelgeving wat extra tijd.
Deelt u de opvatting dat als de overheid bedrijven stimuleert om schonere brandstoffen te gebruiken, dit dan ook mogelijk moet zijn?
Ik ben zeker van mening dat bedrijven die schonere brandstoffen willen gebruiken deze ook moeten kunnen verkrijgen. De inrichting van de benodigde laad/vulpunten moet echter wel veilig zijn en rekening houden met lokale situaties. Ik zal kijken of en waar de wettelijke kaders voor het inrichten van laad/vulpunten duidelijker moeten worden gemaakt.
Bent u bereid om met de gemeente Zwolle en andere gemeenten in contact te treden om mogelijk te maken dat deze gemeenten onder voorwaarden een gedoogvergunning verstrekken zolang er nog geen regelgeving voor LNG is?
Zwolle en mogelijk andere gemeenten hebben een eigen bevoegdheid bij de beoordeling van de vraag of een vergunning wordt verstrekt.
Een specifiek wettelijk kader voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s van het afleveren van LNG ontbreekt vooralsnog. Gelet op het landelijk gedoogkader (Kamerstukken II 1991/92, 22 343, nr. 1 en Kamerstukken II 1996/97, 25 085, nr. 2) ga ik er van uit dat de gemeente de criteria voor het verlenen van gedoogbesluiten tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van de vraag of en onder welke voorwaarden een vergunning verleend kan worden. Zolang er nog geen regelgeving voor LNG is, dient de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag onder meer de meest recente wetenschappelijke inzichten omtrent de veiligheidsrisico’s te betrekken.
Kunt u ervoor zorgen dat er binnen enkele maanden regelgeving is voor LNG tankinstallaties zodat er duidelijkheid is voor bedrijven en gemeenten, zodat vergunningen verstrekt kunnen worden op basis van de regelgeving?
Er wordt momenteel gewerkt aan een apart rapport over LNG in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS; deel 33). Dit rapport zal informatie bevatten over samenstelling, toepassingsgebieden, risico’s bij toepassing, concrete voorschriften die bij gebruik, opslag, verwerking etc. van LNG toegepast moeten worden om risico’s voor het milieu en werknemers te beperken (deze maatregelen beschrijven de laatste stand der techniek). Ook zullen daarin zogenaamde interne en externe risicoafstanden (afstanden die bij de vergunningverlening aangehouden moeten worden tussen relevante installatieonderdelen en kwetsbare objecten in de directe omgeving,zoals woningen, scholen, ziekenhuizen) opgenomen worden.
PGS 33 is bestemd voor gemeenten en provincies ten behoeve van m.n. de vergunningverlening.
Het PGS-rapport wordt naar verwachting in de zomer van 2012 gepubliceerd – een conceptversie is naar verwachting voorjaar 2012 beschikbaar voor publiek commentaar.
Tot slot werkt NL internationaal actief mee aan een ISO-commissie (ISO/PC 252) om een ISO-norm te ontwikkelen voor LNG (en CNG)-vulstations.
Met het tot stand brengen van regelgeving voor LNG laad- en vulpunten is meer tijd gemoeid dan enkele maanden.
Kunt u deze vragen met spoed, zo mogelijk binnen tien dagen beantwoorden, omdat de vrachtauto’s nu stil staan en ondernemers die schonere vrachtauto’s willen bestellen nu aangeven daarvan af te zien?
Nee.
De belastingvrijstellingen voor leden van het koninklijk huis |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koningshuis en kapitaal» over onder andere de belastingvrijstelling voor leden van het Koninklijk Huis?1
Ja.
Waarom staat in de Grondwet (artikel 40) dat de Koning of zijn vermoedelijke opvolger vrij van successierechten kunnen erven? Welke overwegingen leidden de wetgever destijds bij die bepaling?
Op grond van welke concrete criteria wordt bepaald of vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis «dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie» en derhalve niet meegenomen worden bij de berekening van de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing?
De leden van het koninklijk huis die in Nederland belastingplichtig zijn betalen de belastingen die ook voor ander andere burgers van toepassing zijn, behoudens uitzonderingen die functioneel van aard zijn (zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 791, nr. 1, blz. 6). Zo is in artikel 40 van de Grondwet bepaald dat vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis, die dienstbaar zijn aan de uitoefening van het koningschap, niet worden meegenomen bij de berekening van de grondslag voor de vermogensrendementsheffing (dit is een onderdeel van de inkomstenbelasting). De inspecteur van de Belastingdienst die de aanslag inkomstenbelasting oplegt, bepaalt welke vermogensbestanddelen dat zijn. Zie ook mijn brieven aan de Tweede Kamer naar aanleiding van vragen inzake enkele aspecten rond stichtingen die gerelateerd zijn aan het koninklijk huis (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 I, nr. 4 en 6) alsmede de beantwoording van vragen door de staatssecretaris van Financiën tijdens het vragenuur van de Tweede Kamer op 3 februari 2009 (Handelingen II Vergader 2008–2009, pag. 4123–4125).
Wie bepaalt of vermogensbestanddelen van leden van het koninklijk huis dienstbaar zijn aan de uitoefening van de functie en derhalve niet meegenomen worden bij de berekening van de rendementsgrondslag voor de vermogensrendementsheffing?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van de Koning?
Ja.
Hoge tandartskosten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over uitgestelde behandelingen door hoge tandartskosten (2011Z16731)?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht «Verzekeraar bang voor hoge nota tandarts»?2
Tijdens het experiment met de vrije prijsvorming zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de prijsontwikkeling in de mondzorg gedegen monitoren en mij daarover rapporteren. Tot dan toe spreek ik geen verwachtingen uit over een op- of neergang van de prijzen, dat zal immers uit het experiment moeten blijken. Wel zal ik de genoemde signalen bespreken met de koepels van aanbieders.
Deelt u de verwachting van een meerderheid in de branche dat prijzen in de mondzorg zullen stijgen na het vrijgeven van de prijzen per 1 januari 2012? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de voorlichting naar de patiënt over het feit dat de tarieven van de techniek- en materiaalkosten voor het maken van kronen, bruggen en implantaten vrij onderhandelbaar zijn, en dus enorm kunnen verschillen per aanbieder, voldoende is? Zo ja, waar blijkt volgens u uit dat hier voldoende voorlichting over is? Zo nee, bent u bereid hier iets aan te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 kunnen tandartsen zelf bepalen in welke omvang zij de techniekkosten naar de consument doorberekenen. De mate waarin zij deze doorberekenen zal van invloed zijn op het eindbedrag van de tandheelkundige behandeling. Omdat de tandarts verplicht is om bij een bedrag van hoger dan € 150 (wat in geval van kronen, bruggen en implantaten veelal het geval is) vooraf een offerte te maken, kan de consument afwegingen maken om zich wel of niet bij de betreffende tandarts te laten behandelen. Het is dus in het belang van de tandarts om prijsbewust tandtechniek in te kopen en hierover goede en juiste voorlichting aan de consument te verschaffen. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen boven de bestaande verplichting om een offerte in te dienen en een factuur van ingekochte tandtechniek aan de consument te overleggen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de prijsverschillen tussen tandartspraktijken, die ontstaan door de kosten van de gebruikte implantaatmaterialen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld bij het antwoord op vragen 2 en 3, zal de NZa de prijsontwikkelingen via een marktscan monitoren. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de NZa nader «inzoomen» op specifieke prijsverschillen. Dat kan bijvoorbeeld ook gelden voor prijsverschillen als gevolg van in rekening gebrachte kosten van implantaatmaterialen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat patiënten voorafgaand aan een behandeling geïnformeerd worden over de hoogte van de mogelijke vergoeding door de verzekering? Zo ja, op welke wijze gaat u monitoren dat dit gebeurt?
De tandarts is verplicht om goed kenbaar te maken op zijn of haar site en in de praktijk wat de prijzen van de verschillende behandelingen zijn. Daarnaast is de tandarts, zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4, verplicht om een prijsopgave te doen van de behandelkosten (indien deze een bedrag van € 150 overstijgen). De omvang van de vergoeding is afhankelijk van de polisvoorwaarden van de verzekering die de consument heeft afgesloten. Dat kan hij of zij in de polis nalezen of zich hierover aanvullend door de zorgverzekeraar laten informeren.
Emissietestprogramma's |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het persbericht van Volkswagen: «Volkswagen presents latest efficiency technology»?1
Ik heb kennis genomen van dat persbericht.
Deelt u de conclusie dat de auto lage emissies heeft, omdat de auto in het emissietestprogramma is getest in de economy driving cycle op slechts twee van de vier cilinders?
Het onderhavige type voertuig is voorzien van tal van technische voorzieningen om het brandstofverbruik te beperken. Cilinderuitschakeling bij lage snelheden en acceleraties is daar één van. Volkswagen geeft zelf aan dat het effect in de testcyclus 0,4 liter per 100 km is, oplopend tot bijna 1 liter per 100 km bij een constante snelheid van ca. 50 km/h in derde of vierde versnelling. Het is wel zo dat de cilinderuitschakeling alleen plaatsvindt bij een rustige rijstijl. Een bestuurder met een wat «zwaardere» rechtervoet zal er daarom minder of geen baat bij hebben.
Wat is uw visie op emissietestprogramma’s en de daarbij horende milieulabeling van auto’s wetende dat de praktijkprestatie (namelijk veel slechter) van auto’s erg uit de pas loopt ten opzichte van de fabrieksemissietesten?
Het is algemeen bekend dat de verbruikscijfers in de officiële verbruikstest om meerdere redenen een geflatteerd beeld geven van de werkelijkheid. Dat ligt deels aan de testcyclus, die onvoldoende representatief is voor het rijgedrag van de gemiddelde bestuurder. Voor een ander deel komt dit doordat de bestaande Europese richtlijnen nogal wat ruimte bieden aan de fabrikanten om voor de test een geprepareerd voertuig in te zetten, dat qua accessoires en afstellingen niet echt representatief is voor de latere gemiddelde serieproductie. Beide lacunes in de bestaande wetgeving zijn onderwerp van een herziening in UN-ECE kader. Nederland is hier nauw bij betrokken, en maakt zich sterk voor een meetprocedure voor het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot die cijfers oplevert die beter overeenstemmen met de praktijk.
Wat is uw visie op de emissietestprogramma’s en de daarbij horende milieulabeling, constaterende dat autofabrikanten technische aanpassingen doen voor een goed testresultaat – zoals het uitschakelen van twee van de vier cilinders – waarbij de praktijkprestatie van de auto niets meer met het fabriekstestresultaat te maken heeft?
In schriftelijke Kamervragen is deze problematiek eerder aan bod gekomen2. Daarbij is aangegeven dat TNO in een onderzoek3 heeft geconcludeerd dat de officiële verbruikstest een goede methode is voor het onderling vergelijken van het brandstofverbruik van auto’s. In de praktijk liggen verbruikswaarden weliswaar dichter bij elkaar maar zuinigere auto’s op grond van de officiële verbruikstest blijken ook in de praktijk zuiniger.
Overigens is het niet zo dat het uitschakelen van cilinders alleen in de officiële test voordelen biedt. In de praktijk zullen de verbruiksvoordelen van cilinderuitschakeling bij een rustige rijstijl evenzeer optreden. Bij «meer dynamische rijomstandigheden» in de praktijk zullen de voordelen echter minder zijn dan gedurende de officiële test. Van dit verschijnsel is echter ook sprake bij diverse andere technieken sprake die door fabrikanten worden ingezet om auto’s zuiniger te maken.
Op welke manier gaat u stimuleren dat er in de praktijk schonere auto’s gaan rijden op schone brandstoffen?
Het terugdringen van het verschil tussen testverbruik en praktijkverbruik staat internationaal hoog op de agenda, en Nederland participeert actief in het UN-ECE proces om tot betere wetgeving op dat terrein te komen. Met het Programma «Het nieuwe rijden» wordt verder gestimuleerd dat er in de praktijk zuiniger met auto’s wordt gereden. Door in een zo hoog mogelijke versnelling rijden, het voertuig in de versnelling uit te laten rollen voor het stoppen en de juiste bandenspanning toe te passen kan het praktijkverbruik van auto’s worden teruggebracht.
Het visumvrije verkeer met Bosnië-Herzegovina |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bosnia and Herzegovina risks losing visa-free status» van www.euractiv.com?1
Ja.
Is er in Nederland eveneens sprake van een disproportionele stijging van het aantal asielverzoeken van mensen uit Bosnië-Herzegovina?
Nee, er is geen disproportionele stijging van het aantal asielverzoeken van vreemdelingen uit Bosnië en Herzegovina.
Is er via de Europese Raad contact geweest met de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken over de monitoring van de overeengekomen afspraken met betrekking tot de visa liberalisatie van Bosnië-Herzegovina en Albanië, zoals afgesproken in november 2010? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan?
Het functioneren van het monitoringmechanisme wordt regelmatig besproken in de Raad, meest recent tijdens de JBZ-Raad van 27 en 28 oktober 2011.
Tot nu toe blijken vooral Zweden, Duitsland en België geconfronteerd te worden met een verhoogd aantal ongegronde asielverzoeken uit de Westelijke Balkan.
Worden de gemaakte afspraken met Bosnië-Herzegovina en Albanië met betrekking tot visumliberalisatie voldoende nageleefd? Zo nee, op welke punten worden deze niet nageleefd?
Het kabinet is van mening dat de gemaakte afspraken voldoende worden nageleefd.
Is er inmiddels naar uw weten geantwoord op de brief van de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken aan Servië, Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro en Macedonië door de betreffende ministers? Zo ja, wat waren deze antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, in die zin dat de brief van Commissaris Malmström is besproken tijdens een ministeriële bijeenkomst met de landen van de Westelijke Balkan op 3 en 4 oktober 2011. De bijeenkomst stond in het licht van de verhoogde instroom asielzoekers uit de Westelijke Balkan landen, de nog ontoereikend geachte herintegratie van met name de Roma-minderheid en de noodzaak tot betere samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Er is afgesproken dat de Balkanlanden op korte termijn opnieuw verslag doen van de vorderingen met betrekking tot de door hen genomen maatregelen.
Zult u er bij de Eurocommissaris voor Binnenlandse Zaken op aandringen dat Nederland er grote waarde aan hecht dat de in november 2010 gemaakte afspraken over monitoring van de situatie met betrekking tot visumvrij verkeer van personen in Bosnië-Herzegovina en Albanië strikt worden uitgevoerd?
Nederland benadrukt dit stelselmatig in EU-verband.
Deelt u de mening dat het opheffen van de visumverplichting voor bewoners van Albanië en Bosnië-Herzegovina geenszins een onomkeerbare zaak is en dat wanneer er problemen zijn met de praktische uitvoering hiervan deze maatregel weer kan worden teruggedraaid?
Ja.
Hoe verhoudt zich dit tot de afgesproken noodremprocedure die bij een te grote toestroom in werking moet treden? Gaat deze procedure nu ook in werking treden?
De daarvoor benodigde aanpassing van Verordening (EG) Nr. 539/2001 is nog niet afgerond. Ik verwijs naar het BNC-fiche waarin de Nederlandse positie uiteen is gezet (BNC-fiche «Verordening vaststelling van de lijst visumplicht voor derdelanders», Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 22 112, nr. 1191).
Microplastics in consumentenproducten die het water vervuilen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inventarisatie van Stichting de Noordzee naar het voorkomen van plastic deeltjes, zogenaamde microplastics, in consumentenproducten?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het overgrote deel van scrubs en peelings dat momenteel op de markt te verkrijgen is microplastics bevat? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Ja, uit gegevens van de Nederlandse Cosmetica Vereniging blijkt dat in deze producten vaak gebruik gemaakt wordt van microplastics als scrubdeeltjes. Alle cosmeticaproducten die op de markt worden gebracht moeten aan de eisen uit de Cosmeticaverordening 1223/2009/EG voldoen. De fabrikant is verplicht om het veilig gebruik van het product wetenschappelijk te onderbouwen. Wat de gevolgen zijn voor het (mariene) milieu is nochtans onduidelijk (zie vraag 3).
Kunt u aangeven wat het effect op mariene ecosystemen is van de ophoping van dit soort microplastics?
Onder de vlag van de OSPAR Regionale Zeeconventie wordt ruim 10 jaar aandacht besteed aan het monitoren en de aanpak van zwerfvuil op zee, recent ook aan de microplastics problematiek. Het internationale onderzoek naar microplastics in het zeemilieu en de mogelijke effecten daarvan bevindt zich nog in een pril stadium. De aanwezigheid van microplastics (< 5 mm) is aangetoond in sedimenten en water van de Noordzee en in het weefsel en organen van diverse soorten in het mariene milieu (plankton, kreeftachtigen, vissen en vogels), soms echter alleen op laboratorium schaal (mosselen). Microplastics zijn niet afbreekbaar en kunnen zich ophopen in organismen. De deeltjes kunnen doorgegeven worden via de voedselketen en zijn potentieel toxisch mede als gevolg van additieven en verontreinigende stoffen. Het is nog niet bekend op welke schaal deze problematiek zich op de Noordzee voordoet.
Deelt u de zorgen over de effecten hiervan op onder andere vissen, zeezoogdieren en uiteindelijk ook op de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
De risico’s voor de volksgezondheid en het milieu zijn in het algemeen moeilijk te bepalen. Er zijn studies gepubliceerd waarin mogelijke effecten worden verondersteld onder meer in relatie tot toxische effecten van fijne plastic deeltjes. De wetenschappelijke onderbouwing hiervan is echter nog beperkt.
Deelt u de mening dat het gebruik van microplastics bijdraagt aan het probleem van de plastic soep die zich ophoopt in onze oceanen? Zo ja, deelt u de mening dat het belangrijk is om het probleem bij de bron aan te pakken?
Ja, het introduceren in het zeemilieu van microplastics moet zoveel mogelijk worden voorkomen en daarvoor is een brongerichte aanpak gewenst. Daarbij moet bedacht worden dat alle plastic in zee uiteindelijk uiteenvalt in microplastic-deeltjes; het gaat dus niet alleen om geproduceerde microplastics.
In het kader van de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie laat ik op dit moment de huidige toestand van het zeemilieu en effecten van het vigerend beleid beoordelen. Op basis daarvan neemt het kabinet komend voorjaar een ontwerpbesluit over de goede milieutoestand van de Noordzee in 2020, en de daarbij behorende doelen en beleidsopgave. Het kabinetsbesluit over de Mariene Strategie zal onder meer ingaan op de problematiek rondom afval in zee, waaronder microplastics.
Ten behoeve van het kabinetsbesluit, heb ik door Deltares en het IVM een studie laten verrichten naar de laatste stand van kennis over microplastics en aanbevelingen gevraagd voor verdere kennisontwikkeling. Dit rapport wordt deze maand gepubliceerd.
Bent u bereid zich in te zetten voor een (Europees) verbod op de verkoop van cosmetica en verzorgingsproducten waarin microplastics zijn verwerkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u zich hiervoor inzetten?
Eventuele beperkingen voor het op de markt brengen van cosmetische producten dienen op Europees niveau te worden afgesproken. Op Europees niveau zijn in de Cosmeticaverordening 1223/2009/EG, regels gesteld voor cosmetische producten. Daaronder vallen onder meer eerdergenoemde scrubsen verzorgingsproducten. Uitgangspunt van de verordening is het garanderen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid. In de verordening zijn geen milieuaspecten meegenomen zodat effecten op het milieu geen grond kunnen zijn voor het opleggen van beperkingen. Ik ben evenwel bereid dit onderwerp bij de Europese Commissie aan de orde te stellen in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie met het doel na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor het terugdringen van de emissie van microplastics.
Bent u bereid de aanwezigheid van microplastics in consumentenproducten aan te kaarten in de verschillende internationale gremia die zich bezighouden met het probleem van de plastic soep, zoals het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, de Honolulu Strategie en de Declaration of the Global Plastics Associations for Solutions on Marine Litter? In hoeverre is er bij deze programma’s al aandacht besteed aan dit probleem?
Ja. Nederland heeft het probleem van plastic soep en microplastics reeds geagendeerd in Europees en mondiaal verband. Vanuit de Europese Commissie lopen diverse trajecten om plastic afval op zee aan te pakken. Onder de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie is het probleem van (plastic) afval meegenomen als één van de elf elementen waarvoor een beleidsopgave voor 2020 moet worden geformuleerd en geïmplementeerd. Ook de microplastics problematiek komt hierbij aan de orde. In het voorjaar van 2012 zal het kabinet hierover een ontwerpbesluit nemen. Zie tevens vraag 5.
In mondiaal kader heeft Nederland het onderwerp «plastic soep» geagendeerd bij het milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP). Daarbij is aandacht gevraagd voor microplastics. UNEP heeft het onderwerp in het jaarboek 2011 als een van de belangrijkste «emerging issues» geïdentificeerd. In het kader van de VN-top over Duurzame Ontwikkeling (RIO + 20), die in juni 2012 in Rio de Janeiro wordt gehouden, is Nederland penvoerder voor de Europese inzet van één van de twee belangrijkste onderwerpen van de conferentie: groene economie. Het mariene milieu en afval in de oceanen is opgenomen in de EU reactie die op 1 november jongstleden bij de VN is ingediend.
In de Honolulu Strategie, die momenteel wordt uitgewerkt door experts uit bedrijfsleven, wetenschap, NGO’s en overheden, worden microplastics als aandachtspunt opgenomen en worden consumentenproducten genoemd als één van de oorzaken van vervuiling. De Declaration of the Global Plastics Associations for Solutions on Marine Litter is opgesteld door vertegenwoordigers van de plastic industrie. In de tekst wordt niet ingegaan op microplastics in consumentenproducten.
De activiteiten van multinationals in belastingparadijzen |
|
Pauline Smeets (PvdA), Ed Groot (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Shell actief in belastingparadijzen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat multinationals volledige transparantie moeten nastreven over belastingbetalingen in de landen waar zij actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de opbrengsten van olie-, gas- en mijnbouwbedrijven meer ten goede moeten komen aan de landen waar olie, gas en delfstoffen worden gewonnen?
Uiteraard is de Nederlandse regering van mening dat landen optimaal gebruik van hun natuurlijke rijkdommen zouden moeten maken ten behoeve van hun economische en maatschappelijke ontwikkeling. In diverse internationale fora worden ontwikkelingslanden daarom bijgestaan in de ontwikkeling van ondermeer hun investeringsbeleid, goed bestuur en belastingheffing. Voorbeelden van dergelijke fora zijn het VN Comité voor Handel en Ontwikkeling (UNCTAD), de OESO, IMF en EITI, die samenwerkingprojecten uitvoeren met diverse Afrikaanse landen. Grondstofrijke (ontwikkelings-)landen zijn echter soeverein in hun keuzes omtrent nationale grondstoffenwinning en de opbrengsten die zij daaruit genereren.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat Nederland als vestigingsplaats het op één na aantrekkelijkste land is voor bedrijven in de olie-, gas- en mijnbouwsector vanwege het belastingklimaat?2
In de afgelopen decennia is het beleid van opeenvolgende kabinetten steeds gericht geweest op het in stand houden en verbeteren van een solide investerings- en ondernemersklimaat. Ook dit kabinet zet dit beleid voort. Het Nederlandse netwerk van belastingverdragen is gericht op het voorkomen van dubbele belastingheffing en is zodoende een belangrijk instrument in dit beleidskader. Daarbij levert de deelnemingsvrijstelling een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat voor nationaal en internationaal opererende ondernemingen. Onderscheidende factoren zijn daarnaast de stabiliteit van het Nederlandse fiscale klimaat en de betrouwbaarheid en efficiency van de Nederlandse belastingdienst.
Ook het instrumentarium dat is gericht op de ontwikkeling van meer R&D-activiteiten, de WBSO, de innovatiebox in de vennootschapsbelasting en de in het belastingplan 2012 voorgestelde RDA, leveren een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat in het algemeen, aan de kenniseconomie in het bijzonder en daarmee aan de Nederlandse internationale concurrentiepositie.
Dit alles biedt zowel aan binnenlandse als buitenlandse investeerders een optimaal klimaat om in Nederland ondernemingsactiviteiten te ontplooien met alle positieve gevolgen daarvan op de nationale economie en daarmee op de werkgelegenheid. Het beleid en het instrumentarium zijn overigens generiek van karakter; er is geen bijzondere fiscale faciliteit voor olie-, gas en mijnbouw.
Zoals vastgelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 bestaat in het Nederlandse internationale fiscale verdragsbeleid bijzondere aandacht voor de belangen van ontwikkelingslanden. Belastinginkomsten spelen immers een cruciale rol bij de financiering door ontwikkelingslanden van overheidsuitgaven in de strijd tegen armoede. Het verstevigen van de fiscale stelsels en de belastingadministraties dragen bij aan de zelfredzaamheid van deze staten. Nederland heeft er voor gekozen op fiscaal gebied in te zetten op een integrale benadering waarbij zowel de nationale als internationale factoren die hogere belastinginkomsten door ontwikkelingslanden belemmeren, centraal staan. Bovendien zal Nederland bij het sluiten van belastingverdragen met ontwikkelingslanden rekening houden met de kwetsbare financiële positie van ontwikkelingslanden, en is Nederland daarbij bereid gerichte maatregelen op te nemen om verdragsmisbruik tegen te gaan en ruimte te bieden voor bronheffingen op geldstromen naar Nederland.
Steeds meer landen kopiëren het fiscale instrumentarium van Nederland. Het is daarom zaak het Nederlandse bestel up-to-date te houden. Vanzelfsprekend moeten daarbij de internationale kaders in acht worden genomen. De Nederlandse fiscale wetgeving voldoet in dat opzicht aan alle internationaal geldende criteria.
Deelt u de mening dat Nederland een slechte voorbeeldfunctie vervult door zo hoog op deze lijst te eindigen? Zo ja, bent u bereid om deze slechte reputatie te herstellen en zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u Shell aanspreken op het inzichtelijk maken van de belastingopbrengsten en afdrachten van olie-, gas- en delfstoffen in de landen waar Shell actief is? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft in de wet vastgelegd waarover en op welke wijze ondernemingen dienen te rapporteren en heeft daar bovenop verwachtingen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen over verslaglegging door ondernemingen zoals dit is verwoord in het betreffende hoofdstuk van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Deze aanbevelingen gelden ook voor Shell.
De regering spreekt bedrijven niet individueel aan op hun betalingen aan landen waarin zij opereren. Los van de ogenschijnlijke willekeur die daar vanuit gaat, zou dit niet in overeenstemming zijn met de huidige Nederlandse positie omtrent dit onderwerp, zoals verwoord bij het antwoord op vraag 8 en 9.
Gaat u Shell eveneens aanspreken op transparantie over de belastingverdragen die van toepassing zijn in de desbetreffende landen? Zo nee, waarom niet?
Belastingverdragen worden afgesloten tussen landen en zijn in het geval Nederland partij is altijd openbaar. Dit geldt dus ook voor de verdragen waar Shell gebruik van maakt.
Deelt u de mening dat, vanwege het vrijwillige karakter van de Extractive Industries Transparency Initiative (EITI) en in navolging van Amerikaanse wetgeving, Europese wetgeving nodig is die olie- en mijnbouwbedrijven verplicht om per land en per project te rapporteren hoeveel belasting en royalty’s zij afdragen aan overheden? Zo nee, waarom niet?
Nederland is voorstander van transparantie en streeft naar internationale afspraken die gelden voor alle internationaal opererende bedrijven. Voor landen met een relatief internationaal georiënteerd bedrijfsleven, zoals Nederland, is een gelijk speelveld immers van groot belang. Bovendien komt het de effectiviteit van een maatregel ten goede indien zij op zo breed mogelijke schaal wordt ingevoerd.
Deze twee kenmerken komen terug in het EITI, dat succesvol is doordat grondstofrijke landen samenwerken met bedrijven en NGO’s om op een geleidelijke en gezamenlijke wijze financiële informatie publiek te maken, rekening houdend met de omstandigheden in elk gastland. Dit betekent dat gastlanden rapporteren wat zij ontvangen, en alle daar actieve bedrijven moeten rapporteren wat zij voor hun activiteiten betalen aan de overheid. Door deze tweezijdige rapportage worden transparantie en goed bestuur bevorderd en wordt corruptie tegengegaan. Nederland ondersteunt het EITI, onder meer via een nieuwe meerjarige bijdrage aan het secretariaat van het EITI voor de periode 2011–2014.
Op dit moment zijn diverse internationale transparantie-initiatieven (country-by-country reporting) aan de orde, zoals de aanpassingen die de Europese Commissie in oktober 2011 heeft voorgesteld in de EU Transparency and Accounting Directive en de toepassingsregels van de paragrafen 1502 en 1504 van de Dodd-Frank Act waar de Securities and Exchange Committee (SEC) momenteel aan werkt. Ook in de OECD Informal Task Force on Tax and Development staat het onderwerp country-by-country reporting op de agenda als één van vier speerpunten in het kader van het bevorderen van belastingheffing in ontwikkelingslanden («domestic resource mobilization»). Onder meer wordt in een werkgroep, waarin naast overheden ook NGO’s en het bedrijfsleven participeren, gekeken naar cost-benefit-inschattingen rond grotere fiscale transparantie. Nederland hecht waarde aan een coherent beleid dat rekening houdt met de belangen van ontwikkelingslanden en zal de voorstellen van de EU op dit punt met een positieve grondhouding analyseren.
Welke concrete stappen zet u om multinationals te dwingen tot volledige openheid en transparantie over de inkomsten in de landen waar zij actief zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Een hof in Saudi-Arabië die een vrouw veroordeeld heeft tot tien zweepslagen omdat ze achter het stuur zat van een auto |
|
Khadija Arib (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Shayma Jastiniah recent is veroordeeld tot tien zweepslagen omdat ze achter het stuur van een auto zat?1
Ja.
Bent u bereid u in EU-verband in te spannen voor een duidelijke veroordeling van deze uitspraak van het hof, alsmede de formulering van de eis aan de Saoedische autoriteiten om Shayma Jastiniah vrij te pleiten? Indien nee, waarom niet?
Koning Abdullah heeft kort na de veroordeling, op 29 september j.l. gratie verleend aan Shayma Jastiniah. De controverse rond het besturen van auto’s door vrouwen is één aspect van de structurele achterstelling van vrouwen in Saudi-Arabië. De Nederlandse regering stelt het aan de orde bilateraal en bij gesprekken in EU-verband met de Saudische autoriteiten (zie ook het antwoord op vragen van de leden Timmermans en Arib, met kenmerk 3585 / DAM-495/11, d.d. 9 september 2011).
Is er bij u bekend of voor andere vrouwen die gearresteerd zijn omdat zij achter een stuur van een auto zaten, een dergelijk lijfstraf te wachten staat? Indien ja, bent u ook bereid deze zaken te veroordelen?
Nee, er zijn mij geen soortgelijke gevallen bekend.
Deelt u de mening dat het heel tegenstrijdig is dat vrouwen geen auto mogen rijden maar dat Saudische koning Abdullah heeft aangekondigd dat vrouwen wel stemrecht krijgen en zij zich ook kandidaat mogen stellen voor de gemeenteraadsverkiezingen in 2015?
Ja. Ik verwelkom intussen de aankondiging dat vrouwen stemrecht krijgen.
Bent u bereid openlijk uw steun uit te spreken voor de campagne Women2Drive? Zo niet, waarom niet?
Ja. De campagne Women2Drive levert een belangrijke bijdrage aan het debat over de positie van vrouwen in Saudi-Arabië. Het onderwerp vrouwenrechten, waar de campagne Women2Drive deel van uitmaakt, zal op Nederlands aandringen tevens worden opgenomen in de nieuwe EU-mensenrechtenstrategie voor Saudi-Arabië. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Peters van 30 juni 2011, met kenmerk 32 623, nr. 32.
De arrestatie van Derwisjen en advocaten in Iran |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een zestigtal personen – veelal Derwisjen van de Gonabadi Orde – recent zijn gearresteerd in Iran?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat de Iraanse autoriteiten personen die aanhanger van de Gonabadi Orde zijn, op stelselmatige basis arresteren?
Nederland is tegen onderdrukking van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Bent u bereid de oproep van Amnesty International te ondersteunen die onmiddellijke vrijlating van deze personen eist? Zo nee, waarom niet?
Evenals Amnesty International heeft Nederland zorgen over de arrestatie van Derwisjen in Iran. Nederland pleit, bilateraal en multilateraal, voor vrijlating van personen die in Iran worden vastgezet op grond van hun godsdienst of levensovertuiging.
Bent u eveneens bereid u expliciet uit te spreken over het lot van drie advocaten die vastzitten in de beruchte Evin gevangenis waar martelingen aan de orde van de dag zijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt de verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 15 september 2011, waarin het vervolgen van deze mensenrechtenadvocaten sterk wordt veroordeeld en Iran wordt opgeroepen mensenrechtenverdedigers onmiddellijk vrij te laten en hen in staat te stellen hun rechten uit te oefenen.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten, de Iranese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland spreekt de Iraanse overheid op haar verplichtingen ten aanzien van de bescherming van mensenrechten aan, zowel bilateraal als multilateraal.
Het bericht dat Nederland een gezamenlijk EU-standpunt Midden-Oosten blokkeert |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland blokkeert gezamenlijk EU-standpunt Midden-Oosten»?1
Ja.
Is het overleg over het gezamenlijk EU-standpunt op 28 september jl. afgeproken?
Het overleg is op 26 september beëindigd, toen – na aanvang van de zitting van de Mensenrechtenraad over het desbetreffende agendapunt – bleek dat geen gemeenschappelijke EU-verklaring mogelijk was.
Is het overleg over het gezamenlijk EU-standpunt afgebroken omdat Nederland zich niet kon vinden in de tekst van de gezamenlijke verklaring? En zo nee, waarom dan wel?
Het overleg is beëindigd omdat de 27 lidstaten van de EU geen consensus konden bereiken over een gemeenschappelijke tekst.
Welke redenen zijn er voor Nederland om zich te verzetten tegen een gezamenlijke EU-verklaring?
De concepttekst van de EU-verklaring was niet evenwichtig en sloot niet aan op de inhoudelijke ontwikkelingen van het EU-overleg in New York tijdens de lopende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). De concepttekst stond op gespannen voet met het doel om tot hervatting van deze onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen te komen.
Deelt u de mening dat het betreurenswaardig is dat er geen gezamenlijke EU-verklaring tot stand is gekomen?
Ja.
Kunt u achtereenvolgens aangeven wat de bezwaren zijn tegen het noemen van een «tweestatenoplossing», het veroordelen van de Israëlische blokkade van de Gazastrook, het veroordelen van de recente Palestijnse terreuracties tegen Israëliërs, het zich uitspreken tegen standrechtelijke executies door Hamas in de Gazastrook en het zich uitspreken tegen geweld van Israëlische kolonisten tegen Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever in een mogelijke gezamenlijke EU-verklaring?
De tweestatenoplossing is staand Nederlands beleid. De concepttekst van de EU-verklaring was echter niet evenwichtig en sloot niet aan op de inhoudelijke ontwikkelingen van het EU-overleg in New York tijdens de lopende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN). De concepttekst stond op gespannen voet met het doel om tot hervatting van deze onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen te komen. Zoals bekend hecht de Nederlandse regering zeer aan het bereiken van de tweestatenoplossing door middel van onderhandelingen gebaseerd op de zgn EU-parameters:
Kunt u aangeven wat de bezwaren zijn tegen het melden van de arrestatie door Israël van vreedzaam demonstrerende mensenrechtenactivisten, alsmede het noemen van vernietiging van Palestijnse huizen in Oost-Jeruzalem en op de Westoever in een mogelijke gezamenlijke EU-verklaring?
Nederland wilde deze kwesties via tekstsuggesties evenwichtiger tot uitdrukking gebracht zien. De wijze waarop de positie van mensenrechtenverdedigers in Israël en de Palestijnse Gebieden werd gepresenteerd, deed geen recht aan de mogelijkheden binnen het Israëlisch rechtsstelsel. Ook de verwoording van de onrechtmatige huizensloop op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem was onevenwichtig.
Nederland beschouwt de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem als illegaal. Op 28 september jl. heb ik een verklaring afgegeven waarin ik het besluit om 1 100 nieuwe wooneenheden in Oost-Jeruzalem te bouwen betreur, omdat het contraproductief is voor het vredesproces. Ik heb de Israëlische regering opgeroepen dit besluit terug te draaien.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich inspant een hervatting van de gesprekken tussen de Israël en de Palestijnen te bevorderen?
Nederland spant zich multilateraal en bilateraal in. In VN-kader streeft Nederland naar afgewogen verklaringen, waarbij ik erop toezie dat deze bijdragen aan hervatting van de onderhandelingen en niet vooruitlopen op de uitkomst van de onderhandelingen. In EU-verband steunt Nederland de inspanningen van Hoge Vertegenwoordiger Ashton in de afgelopen periode en roept haar op deze voort te zetten.
De minister-president en ik hebben in de aanloop naar de AVVN nauw contact gehouden met Israëlische en Palestijnse bewindslieden. Deze inspanningen worden gecontinueerd.
Deelt u de mening van de Amerikaanse president Barack Obama de grenzen van Israël uit 1967 als basis te gebruiken voor de grenzen van een nieuwe Palestijnse staat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat is immers een van de vier parameters voor de onderhandelingen, zoals hierboven in het antwoord op vraag 6 weergegeven.
Deelt u de mening dat het recht op demonstratie een onvervreemdbaar recht is? Deelt u de mening dat het recht op vrijheid van meningsuiting een onvervreemdbaar recht is? Welke acties onderneemt u om de naleving van deze mensenrechten te bevorderen?
Ja, dat zijn onvervreemdbare. De vrijheid van meningsuiting is ook een van de prioriteiten van de notitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid». Voor de uitwerking daarvan verwijs ik u graag naar deze notitie.
De WOTS-procedure en de voortgezette tenuitvoerlegging |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het beleid omtrent de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS)?1 Hoe vaak komt het voor dat de trage afhandeling van het WOTS-verzoek in het buitenland ertoe leidt dat er onvoldoende straf resteert om nog in Nederland ten uitvoer te kunnen leggen?
Ja. Jaarlijks worden enkele tientallen verzoeken afgewezen wegens het ontbreken van een strafrestant. Een strafrestant kan om verschillende redenen ontbreken. Een daarvan is dat de (totale) WOTS-procedure meer tijd in beslag neemt dan er nog aan straf ten uitvoer te leggen valt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse gedetineerden als gevolg van een trage afhandeling in het andere land niet kunnen worden voorbereid op hun terugkeer in de samenleving, met alle negatieve mogelijke gevolgen, zoals verhoogd recidiverisico, van dien? Welke mogelijkheden ziet u om te overleggen met die landen waar WOTS-verzoeken traag afgehandeld worden?
Vanzelfsprekend is het wenselijk dat Nederlandse gedetineerden goed op hun terugkeer in de samenleving worden voorbereid. Dit doel wordt echter niet bereikt door WOTS-verzoeken toe te wijzen als een strafrestant ontbreekt. Reclasseringsprogramma’s ter voorbereiding op terugkeer in de samenleving worden immers vanuit detentie verzorgd. Is na overbrenging naar Nederland geen sprake meer van detentie, dan kan de genoemde voorbereiding niet worden geboden.
Een zekere behandelduur van WOTS-verzoeken valt niet te voorkomen. De wijze en duur van de behandeling behoort tot de autonomie van de betrokken landen en hangt direct samen met de wijze waarop het bestuur en de rechtsgang in een land zijn geregeld. Ook in Nederland vergt de afdoening van een WOTS-verzoek vaak de nodige tijd. Ik ben dan ook terughoudend om andere landen hierop aan te spreken.
Waarom wordt van Nederlandse gedetineerden in Venezuela het WOTS-verzoek afgewezen met de motivering dat tussen Nederland en Venezuela alleen de omzettingsprocedure wordt toegepast? Waarom kan van voortgezette tenuitvoerlegging geen sprake zijn? Wanneer is er sprake van bijzonder klemmende omstandigheden op grond waarvan hiervan kan worden afgeweken?2
De omzettingsprocedure geniet sinds de totstandkoming van de WOTS de voorkeur en is in de systematiek van de WOTS ook leidend. Waar mogelijk past Nederland, met instemming van uw Kamer, dan ook sinds jaar en dag deze procedure toe. Veroordeelden in een land waarmee Nederland de omzettingsprocedure toepast, kunnen in voorkomende gevallen op grond van klemmende omstandigheden worden overgebracht overeenkomstig de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Van klemmende omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een jeugdige leeftijd, hoge ouderdom of een slechte gezondheidstoestand. Dit komt sporadisch (naar schatting minder dan tien keer per jaar) voor.
Verwacht u dat een toegewezen verzoek om de buitenlandse straf om te zetten naar Nederlandse maatstaven zal worden afgewezen als Nederland toch voornemens is de gehele buitenlandse straf ten uitvoer te leggen? Zo ja, op grond waarvan? Is niet eerder de verwachting gerechtvaardigd dat een land wél kan instemmen met voortgezette tenuitvoerlegging, zeker wanneer het verzoek om de straf om te zetten reeds is toegewezen?
Tegen toepassing van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging vallen geen bezwaren te verwachten door het land van veroordeling.
Kunt u een omschrijving geven van de huidige situatie in de gevangenis in Caracas? Is het waar dat het ambassadepersoneel geen toestemming meer krijgt op bezoek te gaan en de Nederlandse gedetineerden dus niet meer ziet en spreekt? Wat vindt u hiervan?
De situatie in de gevangenissen van Venezuela is in het algemeen zorgwekkend. De voorzieningen zijn beperkt en de cellen zijn vaak overvol. Er vinden regelmatig schietpartijen plaats waarbij doden en gewonden vallen.
Bezoeken van de ambassade of het honorair consulaat worden regelmatig op aanwijzing van de Venezolaanse autoriteiten afgelast in verband met de veiligheid. In zulke situaties tracht de ambassade via andere kanalen contact te houden met of informatie te krijgen over de Nederlandse gedetineerden.
Het is niet juist dat het ambassadepersoneel geen gedetineerden meer mag bezoeken. Recent werd het bezoekbeleid onaangekondigd gewijzigd door de lokale autoriteiten waardoor bezoeken in de periode mei tot en met augustus geen doorgang konden vinden. De bezoeken zijn inmiddels geleidelijk hervat.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat ook Nederlandse gedetineerden in Venezuela de zorg krijgen die zij nodig hebben, zeker als het gaat om het eveneens in de Venezuelaanse gevangenis verblijvende kleine kind van een Nederlandse gedetineerde vrouw? Welke mogelijkheden ziet u deze gedetineerden toch op grond van de WOTS-procedure hun strafrestant in Nederland uit te laten zitten? Bent u bereid hiertoe zo nodig te overleggen met de autoriteiten in Venezuela? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Venezolaanse autoriteiten om zorg te dragen voor het welzijn van gedetineerden. Ook in Venezuela steunt Nederland gedetineerden met de gebruikelijke consulaire bijstand (gift, bezoeken, attenties). Kinderen die geboren worden in gevangenschap hebben uiteraard de aandacht van de ambassade, maar ook in die gevallen zijn de Venezolaanse autoriteiten primair verantwoordelijk, samen met de ouders van het kind.
Voor de mogelijkheden om het strafrestant in Nederland uit te zitten verwijs ik naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen. Indien een veroordeelde niet voldoet aan de criteria om voor overbrenging in aanmerking te komen, kan worden bezien of daarop een uitzondering mogelijk is. Het betreft hier een individuele en geen categorale toetsing.