Het artikel “Zorgverzekeraar kan verplichte mantelzorg contracteren |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgverzekeraar kan verplichte mantelzorg contracteren»?1
Ja
Is het waar dat zorgverzekeraars in hun overeenkomst met zorginstellingen de eis kunnen opnemen dat de instelling van familie vraagt mantelzorg te gaan verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat er geen sprake is en kan zijn van verplichte mantelzorg. Volledigheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen van mevrouw Leijten van 20 augustus 2013. Verplichten van netwerkparticipatie door zorgkantoren kan niet, stimuleren van netwerkparticipatie wel.
Zorgkantoren stimuleren aanbieders nu al in de zorginkoop als er sprake is van het creëren van netwerken rondom cliënten in de intramurale setting. Dit kan bijvoorbeeld door beloning met een prijsopslag op tarieven. Doel van dergelijke prijsopslagen is zorgaanbieders te stimuleren om te realiseren dat het maatschappelijk speelveld (bijv. verenigingsleven, bijeenkomsten) ook in de instelling plaatsvindt. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door verbindingen te leggen met de wijk, door inbreng van welzijnsorganisaties of door netwerkparticipatie.
Is het waar dat het in dat geval mogelijk is voor zorginstellingen om de betreffende cliënt te weigeren, indien er om een enkele reden geen mantelzorg verleend wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, het is niet mogelijk om cliënten dan te weigeren.
Wat valt er te doen als ouderen geen mantelzorgers om zich heen hebben, bijvoorbeeld omdat hun kinderen te ver weg wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vierstroom heeft voor deze situaties een buddysysteem ontwikkeld in samenwerking met vrijwilligers. In de praktijk van het experiment bleek het echter niet nodig het buddysysteem in te schakelen, omdat in alle situaties een netwerk rondom de cliënt aanwezig was.
Wat gaat u doen om bovenstaande ontwikkeling te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga geen maatregelen treffen. Ik ben zelf op bezoek geweest bij Vierstroom en ik vind de resultaten van het experiment bemoedigend. Familie, cliënten en medewerkers zijn enthousiast. Met gemiddeld meer dan 12 uur per maand netwerkparticipatie leverden de mantelzorgers in het experiment veel meer zorg dan 4 uur per maand. Het welbevinden van bewoners lijkt tijdens het experiment gestegen. Dat is de winst van dit experiment. Ik merk tijdens werkbezoeken hoe groot de rol is die mantelzorgers spelen in het welbevinden van hun naasten. En dat geldt in een instelling echt niet minder dan thuis. Ik vind het goed als zorgkantoren netwerkparticipatie stimuleren door dit mee te wegen in het zorginkoopproces, een en ander nadrukkelijk binnen de kaders van de wet- en regelgeving.
Het bericht "Arme ouderen laten medicijnen liggen" |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arme ouderen laten medicijnen liggen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat ouderen steeds vaker hun medicijnen niet ophalen bij de apotheek, omdat zij de eigen bijdrage niet kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard is het van belang dat geneesmiddelen die voorgeschreven worden, volgens voorschrift worden gebruikt zodat de middelen zo optimaal mogelijk hun werk kunnen doen. Dat geldt voor alle patiëntengroepen in het algemeen en voor de kwetsbare ouderen in het bijzonder. In Nederland hoeven patiënten slechts in een enkel geval voor receptplichtige geneesmiddelen bij te betalen. Alleen in het geval dat de prijs van het geneesmiddel hoger is dan de limiet van de prijs die is vastgesteld voor een cluster gelijkwaardige geneesmiddelen, is de patiënt genoodzaakt bij te betalen. Dat doet zich zeer sporadisch voor, ook al omdat zorgverzekeraars lagere prijzen bedingen dan de vergoede limieten. Mocht de vraagsteller doelen op de regeling eigen risico, dan verwijs ik graag naar mijn eerdere toezegging aan de Kamer om naar de effecten van deze regeling te kijken. Na de zomer informeer ik uw Kamer nader over hoe dit wordt vormgegeven.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling onverantwoorde gezondheidsrisico's voor ouderen kan opleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een goede en verantwoorde medicatievoorziening voor iedereen toegankelijk en gelijk moet zijn, ongeacht inkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het van belang dat de gezondheidszorg toegankelijk is voor een ieder en betaalbaar blijft, nu en in de toekomst. Met het oog daarop is de vergoeding van de geneesmiddelen zodanig vormgegeven dat receptplichtige geneesmiddelen in principe zonder bijbetaling beschikbaar zijn voor een ieder.
Voor zover de vraagsteller doelt op de regeling eigen risico, wijs ik er uitdrukkelijk op dat bij de verhoging van het eigen risico speciaal is gekeken naar mogelijke effecten voor lage inkomens. Om deze groep zoveel mogelijk te ontzien, is de zorgtoeslag voor de laagste inkomens met eenzelfde bedrag (€ 115) verhoogd.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat kwetsbare ouderen de dupe zijn van een opeenstapeling van maatregelen en bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat zorgverzekeraar VGZ de druk op artsen wil opvoeren om vaker te kiezen voor goedkopere medicijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ de druk op artsen wil opvoeren om vaker te kiezen voor goedkopere medicijnen?1
De verzekeraar heeft de taak om de beste zorg te leveren tegen de scherpste prijs. In dat kader voert Coöperatie VGZ (hierna VGZ) preferentiebeleid en bespreekt zij met zorggroepen, huisartsen en specialisten hoe hun voorschrijfgedrag zich verhoudt tot dat van andere vergelijkbare zorgaanbieders met als doel het voorschrijfgedrag zo nodig te veranderen. Dit is in het belang van een betaalbare zorg van goede kwaliteit.
Zijn er meer zorgverzekeraars die de druk op artsen willen opvoeren om goedkopere medicijnen voor te schrijven? Zo ja, welke?
Nagenoeg alle (grote) zorgverzekeraars voeren preferentiebeleid. Het voorschrijfgedrag van artsen is onderwerp van gesprek bij contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Op welke manier wil VGZ de druk op artsen opvoeren? Van welke middelen maakt VGZ daarbij gebruik? Vindt u die middelen geoorloofd? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ heeft aangegeven dat uit hun gegevens blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen het voorschrijfgedrag van artsen: veel artsen schrijven in bijna alle gevallen het goedkopere geneesmiddel voor, maar er zijn ook artsen die dit slechts in 16% van de gevallen doen. VGZ heeft berekend dat een besparing van vele tientallen miljoenen euro’s extra per jaar mogelijk is indien artsen altijd het goedkopere middel voorschrijven wanneer dat mogelijk (medisch verantwoord) is.
Daarom bespreekt VGZ met zorggroepen, huisartsen en specialisten hoe hun voorschrijfgedrag zich verhoudt tot dat van andere, vergelijkbare zorgaanbieders. Het gaat dan om zowel het voorschrijfgedrag rondom preferente geneesmiddelen als over geneesmiddelen met andere werkzame stoffen maar dezelfde werking (therapeutische substitutie). VGZ maakt de verschillen transparant en bespreekt deze, ook in toenemende mate met (klant)vertegenwoordigers (bijv. de NPCF). VGZ vraagt daarbij om een verklaring voor de verschillen en als deze ontbreekt, wordt gevraagd het voorschrijfbeleid aan te passen. Indien een zorgaanbieder bij voortduring zonder goede verklaring veel vaker duurdere merkmedicijnen blijft voorschrijven dan andere zorgaanbieders, kan VGZ hieraan consequenties verbinden in de contractonderhandelingen. Daarnaast kan VGZ deze informatie beschikbaar stellen aan haar verzekerden, bijvoorbeeld via haar website, zodat ook zij hun keuzes daarop kunnen baseren.
Is het waar dat VGZ overweegt duurdere merkmedicijnen niet meer te vergoeden, ook als er sprake is van medische noodzaak? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?
Nee, daar is geen sprake van. Uit navraag bij VGZ blijkt dat zij vanaf het begin van het preferentiebeleid, in 2008, altijd het beleid heeft gehanteerd duurdere merkmedicijnen te vergoeden als er sprake is van medische noodzaak, en er zijn geen plannen om dit beleid te wijzigen. VGZ gaat ervan uit dat artsen en apothekers in gezamenlijk overleg, zonder tussenkomst of bemiddeling van de zorgverzekeraar, op basis van het recept, kunnen vaststellen of er sprake is van medische noodzaak. Daarbij vraagt VGZ de apotheker om te controleren of het door VGZ aangewezen preferente geneesmiddel eerder door de verzekerde is gebruikt. Als de verzekerde nog nooit het preferente geneesmiddel heeft gebruikt, kan immers ook niet vastgesteld worden of het preferente geneesmiddel wel of niet is aangewezen. In het geval dat het preferente geneesmiddel nog nooit eerder door de verzekerde is gebruikt, verwacht VGZ dat het preferente geneesmiddel wordt afgeleverd, uiteraard gebeurt dit in overleg tussen apotheker en voorschrijvend arts.
Zijn er naast VGZ meer zorgverzekeraars die overwegen geen duurdere merkmedicijnen meer te vergoeden, ondanks medische noodzaak? Zo ja, welke?
Daar heb ik geen signalen over vernomen, zie verder mijn reactie op vraag 4.
Vindt u de gevolgen acceptabel voor patiënten die vanwege medische noodzaak afhankelijk zijn van een specifiek merkmedicijn? Bent u van mening die zij de bijwerkingen die zij ondervinden van een generiek middel voor lief moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn reactie bij vraag 4 heb aangegeven, blijft VGZ duurdere merkmedicijnen vergoeden indien er sprake is van medische noodzaak. Indien er bijwerkingen optreden bij een generiek middel kan de arts een specifiek merkmedicijn voorschrijven omdat dit medisch noodzakelijk is.
Vindt u het acceptabel dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts gaan zitten, en bepalen welke medicijnen mogen worden voorgeschreven? Deelt u de mening dat de arts het beste kan bepalen welk medicijn voor een patiënt geschikt is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars zitten door de bevoegdheid tot het voeren van preferentiebeleid naar mijn mening niet op de stoel van de arts. Het is immers altijd de voorschrijvend arts die vanuit zijn verantwoordelijkheid bepaalt of en zo ja, welk geneesmiddel een patiënt nodig heeft. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel volgens de voorschrijvend arts medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak op een niet-preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Hoe verhoudt de opstelling van VGZ zich tot de aangenomen motie-Van Gerven (SP) waarin is uitgesproken dat «de vermelding medische noodzaak op een recept voldoende moet zijn om de voorgeschreven medicijnen verstrekt te krijgen»?2
De opstelling van VGZ en de motie- Van Gerven verhouden zich goed tot elkaar. Zie ook mijn reactie op vragen 4 en 7.
Deelt u de mening dat het effectiever is de marketing van farmaceuten, gericht op artsen, aan banden te leggen, zodat farmaceuten niet meer de mogelijkheid hebben artsen te verleiden duurdere middelen voor te schrijven dan noodzakelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen maatregelen worden verwacht?
Nee, die mening deel ik niet. Bij het voorschrijven van geneesmiddelen moeten de gezondheidsbelangen van de patiënt voorop staan. De marketing van geneesmiddelen is daartoe reeds aan banden gelegd: In hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet staat omschreven wat er ten aanzien van geneesmiddelenreclame wel en niet is toegestaan, om oneigenlijke beïnvloeding van voorschrijvers tegen te gaan. De IGZ houdt toezicht op deze regels en handhaaft indien nodig.
Deze wettelijke regels zijn daarnaast verder uitgewerkt in zelfregulering (Code Geneesmiddelenreclame CGR), waarin naast de industrie ook de voorschrijvende beroepsgroepen en apothekers participeren. Het is van belang dat deze partijen betrokken zijn, want uiteindelijk bepalen zij welke middelen worden voorgeschreven en afgeleverd. Het is zaak dat dit voorschrijven gebeurt conform de richtlijnen van de beroepsgroepen, waarbij het uiteraard de bedoeling is dat er generiek wordt voorgeschreven wanneer de situatie dat toelaat.
Aangepaste lingerie voor vrouwen die een borstamputatie hebben moeten ondergaan |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van Stichting Ontboezeming en het pleidooi van deze stichting om aangepaste lingerie en badkleding vanuit het verzekerd pakket te vergoeden?1
Deelt u de mening dat vrouwen die een borstamputatie hebben moeten ondergaan de keuze moeten hebben uit een reconstruerende operatie, een losse prothese, aangepaste lingerie of badkleding? Deelt u voorts de mening dat het niet vergoeden vanuit het verzekerd pakket van aangepaste lingerie en badkleding deze keuze beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat vrouwen die een borstamputatie hebben ondergaan de keuze moeten hebben uit een operatie, een losse prothese of aangepaste lingerie/badkleding. Ik ben echter niet van oordeel dat deze keuze wordt beperkt doordat aangepaste lingerie niet vanuit het verzekerd pakket wordt vergoed. Zie verder mijn antwoord op de vragen 1, 3 en 4.
Deelt u de mening dat ook vrouwen die kiezen voor aangepaste lingerie en badkleding voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking zouden moeten komen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat vrouwen die kiezen voor aangepaste lingerie en badkleding een financiële drempel ondervinden, omdat zij deze voor eigen rekening moeten nemen? Is dat naar uw mening wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat er vanuit kostenoogpunt geen bezwaren zijn om aangepaste lingerie en badkleding op te nemen in het verzekerd pakket, omdat aangepaste lingerie en badkleding niet duurder zijn dan een reconstruerende operatie of een losse prothese? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. In het Regeerakkoord is afgesproken dat we een stringenter beheer toepassen op het verzekerde pakket, «zodat alleen nog noodzakelijke en (kosten)effectieve zorg wordt vergoed». Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1, 3 en 4 heb aangegeven voldoen aangepaste lingerie en badkleding niet aan het pakketcriterium «noodzakelijkheid» en maken zij daarom geen onderdeel uit van het basispakket.
Bent u voornemens aangepaste lingerie en badkleding in het verzekerd pakket op te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Nee, dat ben ik niet voornemens. Zie mijn antwoorden op de vragen 1, 3, 4 en 5.
Het betalen van zorgverzekeringspremie voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom blijven Nederlanders, die in het buitenland gedetineerd zijn, premie voor de zorgverzekering verschuldigd, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op medische zorg vanuit de zorgverzekering?
Personen die op grond van ingezetenschap verzekerd zijn voor de volksverzekeringen en in het buitenland zijn gedetineerd blijven in de regel gedurende drie jaar verzekerd.
Een uitvoerige uiteenzetting van de achtergrond van deze regel is opgenomen in de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 24 van de Zvw van het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen)1. Dit wetsvoorstel heb ik op 28 juni 2013 bij uw kamer ingediend.
In Artikel I, onderdeel F is een wijziging opgenomen van artikel 24 van de Zvw waarmee wordt beoogd om voor in Nederland verzekerde personen die in het buitenland gedetineerd zijn, op dezelfde wijze als de in Nederland gedetineerde personen de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de Zvw op te schorten.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor mensen in de schulden terecht kunnen komen, hetgeen een nieuwe start na detentie in de weg staat?
Ja, dat is mij bekend. Het gesignaleerde probleem is mij bij brief van 6 februari 2012 onder de aandacht gebracht door Bureau Buitenland van Reclassering Nederland. Vervolgens heb ik in nauw overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Reclassering Nederland de hierboven vermelde wijziging van artikel 24 van de Zvw opgenomen in het wetsvoorstel.
Weet u eveneens dat ouders van een kind, dat in het buitenland in de fout is gegaan, soms jarenlang premie betalen voor hun kind om nieuwe schulden te voorkomen? Wat vindt u hiervan?
In het wetsvoorstel is geregeld dat de opschorting van rechten en plichten uit de zorgverzekering -ook voor gedetineerden in het buitenland- afhankelijk is van de melding door betrokkene, een vertegenwoordiger of een familielid. Hoewel formeel de rechten en plichten van rechtswege zijn opgeschort, wordt dit in de praktijk alleen geëffectueerd wanneer een melding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Immers, de detentie is zonder feitelijke melding bij de zorgverzekeraar niet bekend. Deze consequentie is indertijd bij het tot stand komen van artikel 24 van de Zvw onderkend.
Ook in buitenlandsituaties kan deze praktische consequentie (door het doelbewust nalaten van de melding) gewenst zijn, zodat de betrokken persoon in het land van detentie toch zorg ten laste van de Zvw kan ontvangen.
Met het voorstel tot wijziging van artikel 24 van de Zvw is het gesignaleerde probleem naar mijn mening afdoende opgelost. Vrijstelling van betaling van de nominale premie is niet aan de orde en ook niet nodig. Als de detentie door betrokkene, een vertegenwoordiger of een familielid wordt gemeld aan de zorgverzekeraar, wordt de verplichting tot premiebetaling opgeschort.
Bent u bereid het mogelijk te maken dat de verzekering kan worden stopgezet of opgeschort, zoals bijvoorbeeld voor gedetineerden in Nederland geldt, maar dat mensen verzekerd blijven doch geen recht hebben op zorg vanuit de reguliere basisverzekering en geen premie hoeven te betalen? Bent u bereid deze wijziging voor te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u bereid bent hiervoor een oplossing voor te stellen, bent u dan ook bereid te bezien of (ouders van) gedetineerde Nederlanders in het buitenland tijdelijk vrijgesteld kunnen worden van zorgverzekeringspremie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het zorgverzekeraar Achmea een omzetgrens hanteert bij het inkopen van zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat zorgverzekeraar Achmea een omzetgrens hanteert bij het inkopen van zorg?1
Mijn oordeel is dat een verzekeraar zorgplicht heeft. En dat een verzekeraar verantwoordelijk is voor de wijze waarop de invulling van de zorgplicht plaats vindt. Ik vind het belangrijk dat verzekeraars transparant zijn over de te hanteren criteria. Koopt een zorgverzekeraar ter vervulling van zijn zorgplicht zorg in, dan dient zijn inkoopbeleid verifieerbaar, transparant en non-discriminatoir te zijn en mogen de bij de zorginkoop aangelegde normen niet onredelijk zijn2.
In het «onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014–2017» dat ik u recent heb toegestuurd is een passage opgenomen over het proces van contractering en het gelijke speelveld.
Als het inkoopbeleid past binnen de randvoorwaarden zoals opgenomen in de onderhandelaarsresultaten en de hiervoor genoemde eisen, is het verder niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over het door Achmea gehanteerde beleid.
Is het waar dat u het belangrijk vindt dat zorgverzekeraars inkopen op kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat vind ik belangrijk. Voor een toelichting verwijs ik naar de Zorgverzekeringswet waar in de memorie van toelichting is opgenomen: »De regering acht het een blijvende overheidsverantwoordelijkheid dat noodzakelijke gezondheidszorg van goede kwaliteit voor alle Nederlanders toegankelijk is, ongeacht hun leeftijd, gezondheidstoestand of inkomenspositie. Een solide borging van dit publieke belang stelt hoge eisen aan het systeem van gezondheidszorg, zowel op medisch en zorginhoudelijk gebied als vanuit een oogpunt van doelmatige uitvoering en beheerste kostenontwikkeling».
Heeft het enkel contracteren van zorginstellingen met een omzet van minimaal 150.000 euro volgens u iets te maken met het hanteren van kwaliteit als criterium voor het inkopen van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u daarover te spreken?
Een verzekeraar neemt diverse aspecten mee in de weging bij het contracteerbeleid. Kwaliteit, inclusief veiligheid, is er één van. Een dergelijke grens kan dus een kwaliteitsgrondslag hebben. Maar redenen van doelmatigheid kunnen ook meespelen in de beslissing betreffende de contractering.
Achmea heeft aangegeven dat de keuze voor het stellen van deze grens zowel kwaliteits- als doelmatigheidsredenen heeft. Hierbij speelt onder meer de omvang van de aanbieder een rol, bijvoorbeeld om multidisciplinaire samenwerking te borgen, maar ook om te voorkomen dat plafondafspraken met ziekenhuizen worden omzeild door het oprichten van kleine zelfstandige entiteiten. Ook heeft Achmea aangegeven dat zij steeds hogere eisen stelt aan kwaliteit en veiligheid en multidisciplinair werken, waarbij een aanbieder die te klein is, deze eisen niet of slechts op ondoelmatige wijze kan realiseren.
Ik vind het een goede zaak dat Achmea kwaliteit en doelmatigheid mee laat wegen in het contracteerbeleid.
Is hier naar uw mening uw stelling van toepassing dat het «algemeen consumentenbelang wordt gediend wanneer zorgaanbieders en zorgverzekeraars onderling met elkaar concurreren op prijs en kwaliteit»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja, verzekeraars kopen zorg in voor hun verzekerden in het geval van een natura-polis (en in veel gevallen overigens ook voor de restitutieverzekerden). De verzekeraar zal de verzekerde tevreden willen houden, er moeten dus ook voor naturaverzekerden voldoende keuzemogelijkheden voor haar verzekerden zijn, maar tegelijkertijd speelt de kwaliteit van de zorg en de hoogte van de premie ook een rol. Dit is de basis voor het systeem van de Zorgverzekeringswet.
Wat betekent dit naar uw mening voor kleinere zorginstellingen die zorg van goede kwaliteit leveren? Kunnen die een contract met Achmea vergeten? Bent u daarover te spreken?
Het contracteerbeleid van Achmea biedt wel ruimte voor nieuwe partijen om toe te treden tot de zorgmarkt, ook als ze relatief klein zijn. Achmea heeft aangegeven dat daar waar sprake is van toegevoegde waarde, met name als er sprake is van vernieuwing van zorg, er een uitzondering gemaakt kan worden.
Daarnaast heeft Achmea aangegeven bereid te zijn een ingroeitraject van 1 jaar te faciliteren voor klinieken die al een contract hebben en minder dan 150.000 euro per jaar bij Achmea declareren. Zij hebben tot 2015 om zich te richten op een situatie zonder overeenkomst.
Verder is het altijd mogelijk, ook voor grotere instellingen, dat ze geen contract krijgen. Dat is inherent aan de door verzekeraars gehanteerde inkoopstrategie. Ik laat dit over aan de individuele verzekeraars en aanbieders. Een zorginstelling die van mening is dat een zorgverzekeraar hem ten onterecht weigert te contracteren (dat wil zeggen niet voldoet aan de in antwoord 1 genoemde criteria) kan zijn zaak aan de civiele rechter voorleggen.
Zet Achmea hiermee de trend? Zijn er aanwijzingen dat andere zorgverzekeraars Achmea zullen volgen in het selecteren van zorgaanbieders op omzet? Is dat naar uw mening toe te juichen?
Dat is mij niet bekend. Maar het is mogelijk. Zolang een zorgverzekeraar aan de zorgplicht voldoet en zich als partij beweegt binnen de grenzen zoals aangegeven in het «onderhandelaarsresultaat medisch specialistische zorg 2014–2017», heb ik hier geen mening over.
Wat betekent dit voor de keuzevrijheid van patiënten? Deelt u de vrees dat die sterk zal afnemen? Is dat naar uw mening een goede ontwikkeling?
De keuzevrijheid van de patiënten kan beperkt worden door iedere vorm van selectieve contractering die een verzekeraar doet, door iedere eis die een verzekeraar stelt en door de keuze van de aanbieder om -wel of niet onder voorwaarden- een contract te sluiten met de zorgverzekeraar. Zolang er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor verzekerden, en voldaan wordt aan de zorgplicht heb ik geen oordeel over het contracteerbeleid van individuele verzekeraars. De naturaverzekerden, daarentegen, kunnen wel een oordeel hebben. Zelfs als hun zorgverzekeraar voldoende zorg heeft gecontracteerd om aan zijn zorgplicht te voldoen, kunnen ze besluiten met ingang van een nieuw verzekeringsjaar naar een andere verzekeraar over te stappen indien zij van mening zijn dat zij te weinig keuzemogelijkheden tussen zorgaanbieders hebben, of ze kunnen overstappen op een restitutieverzekering.
Is dit niet een uitnodiging om de omzet te verhogen, ten einde een contract binnen te halen met Achmea? Hoe verhoudt dit zich tot de wil om zorgaanbieders niet meer aan te zetten tot upcoding?
Upcoding moet voorkomen worden ongeacht het wel of niet kans maken op een contract. De aanpak van oneigenlijk gebruik van zorgmiddelen (bijvoorbeeld in de vorm van upcoding) heeft voor mij topprioriteit. Zoals toegezegd in het debat over fraude in de zorg van 23 mei 2013 zal ik na de zomer de Kamer informeren over het vervolg van de aanpak van fraude. Dit zal ik onder andere doen in september met een actieplan en in december 2013 met voortgangsrapportage.
Overigens heeft Achmea zelf aangegeven dat het wel of niet halen van de omzetgrens voor bestaande gevallen vastgesteld is op basis van de contractwaarde 2013. Het verhogen van de omzet heeft dan sowieso geen effect.
Is de door u geliefde marktwerking ermee gediend dat nieuwe toetreders het moeilijker zullen krijgen een plek te veroveren op de zorgmarkt? Ziet u nu ook in dat marktwerking er niet toe leidt dat de kwaliteit van de zorg zal verbeteren? Toont dit volgens u het failliet van de marktwerking aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn ogen is marktwerking de meest misbruikte term in de gezondheidszorg en is de discussie al dan geen marktwerking sterk achterhaald. De zorg zal altijd een mix zijn van overheidsingrijpen (ten behoeve van de solidariteit en toegankelijkheid) en concurrentie (ten behoeve van de kwaliteit en doelmatigheid).
De zorg aan militairen die niet onder de Zorgverzekeringswet valt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich de uitspraak in het wetgevingsoverleg over de Wet uniformering loonbegrip (WUL) van 27 mei 2013 dat de zorg aan militairen niet onder de Zorgverzekeringswet valt maar dat zij als het ware zorg in natura krijgen waarbij de werkgever alle kosten voor zijn rekening neemt?
Ja.
Klopt de uitspraak in de eerste vraag, namelijk zorg in natura en dat de werkgever alle kosten voor zijn rekening neemt?
Voor wat betreft zorg en inkomen is een vergelijking tussen de militair in actieve dienst en «gewone» werknemer niet eenvoudig te maken. Dat is altijd zo geweest. Het kenmerkende uitgangspunt van het Nederlandse zorgstelsel, namelijk dat iedere Nederlander verplicht is verzekerd, geldt ook voor militairen. Echter, vanwege hun bijzondere positie ontvangen militairen in actieve dienst op grond van de Militaire ambtenarenwet zorg deels rechtstreeks van militaire zorgverleners en -deels op verwijzing door militaire zorgverleners- van civiele zorgverleners. Om die reden zijn zij uitgezonderd van de wettelijke verplichting ingevolge de Zorgverzekeringswet.
Militairen zijn verplicht verzekerd bij de Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (SZVK). De verplichte deelname aan het militaire zorgstelsel betekent onder meer soms verder reizen voor het verkrijgen van zorg, gedwongen winkelnering en een huisarts die, omdat hij ook de rol heeft van bedrijfsarts, de commandant informeert over de inzetbaarheid van de militair. De kosten van de zorg komen voor rekening van de werkgever en de werknemer via het werkgeversdeel en werknemersdeel van de SZVK-premie. De militaire en de civiele zorgverleners declareren voor de zorgverlening aan militairen namelijk bij de SZVK. De militair in actieve dienst betaalt het werknemersdeel van de SZVK-premie en hij betaalt loonheffing over het werkgeversdeel van de premie. Er wordt dus belasting betaald over de kosten van de werkgever voor de zorg minus de eigen bijdrage van de werknemer.
Voor werknemers die onder de Zorgverzekeringswet vallen, geldt dat zij verplicht zijn zichzelf bij een verzekeringsmaatschappij te verzekeren voor zorg. Dit loopt dus niet via de dienstbetrekking en dus ook niet via het loondomein. Zij betalen dan een verplichte nominale zorgpremie aan hun verzekeringsmaatschappij en hebben een verplicht eigen risico. Daarnaast is het zo dat hun werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (verder: IAB Zvw) verschuldigd is. De door de werkgever verschuldigde premie gaat geheel buiten de werknemer om. Het betreft hier dus geen arbeidsrechtelijke afspraak, maar een wettelijke verplichting.
De wettelijk verplichte inkomensafhankelijke bijdrage Zvw die van de werkgever wordt geheven is geen loonbestanddeel omdat deze wettelijke verplichting geheel buiten de werknemer om gaat. Het betreft hier dan ook geen bestanddeel dat tot het verzamelinkomen wordt gerekend. Het deel van de premie dat door het ministerie van Defensie wordt betaald, behoort wel tot het verzamelinkomen. Belangrijkste reden hiervoor is dat de regeling voor militairen een belaste aanspraak van de werkgever aan de werknemer is (en dus een heffing van de werknemer oplevert), terwijl de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw een van overheidswege opgelegde heffing van de werkgever is.
Overigens zijn er ook werkgevers die – naast de verplichte werkgeversheffing – in de arbeidsvoorwaarden een tegemoetkoming voor de zorgkosten van werknemers hebben opgenomen. Net als bij de militair wordt deze tegemoetkoming belast bij de werknemer en behoort deze dus ook tot het verzamelinkomen.
Klopt het dat bij militairen in actieve dienst, zowel de werkgever als de werknemer een inkomensafhankelijke bijdrage betaalt, terwijl bij «gewone» werknemers alleen de werkgever een inkomensafhankelijke bijdrage betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de inkomensafhankelijke bijdrage van de werkgever van de militair belast is en dat die inkomensafhankelijke bijdrage onderdeel is van het verzamelinkomen van de militair, terwijl de inkomensafhankelijke bijdrage van alle andere werknemers in Nederland niet behoort tot het verzamelinkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een actief dienende militair bij een gelijk bruto inkomen (en een gelijke pensioenpremie) als zijn buurman door deze bijtelling een hoger verzamelinkomen heeft dan zijn buurman, een lager netto inkomen en ook nog recht op minder huurtoeslag en minder kinderopvangtoeslag?
Ja. Er is inderdaad een verschil in verzamelinkomen tussen een actief dienende militair en een «gewone» werknemer. Het verzamelinkomen van een actieve militair wordt verhoogd met het werkgeversdeel van de premies voor de geneeskundige verzorging en de militair betaalt een inkomensafhankelijke premie uit het nettoloon. Voor een werknemer geldt dat zijn verzamelinkomen niet verhoogd wordt met de IAB Zvw die voor rekening van de werkgever komt.
Klopt het dat zelfs de inkomensafhankelijke bijdrage die een werkgever betaalt voor een gewetensbezwaarde (die dus niet verzekerd is) niet gerekend wordt tot het belastbaar inkomen van deze persoon?
Als een werknemer gemoedsbezwaarde is voor de Zvw moet de werkgever ook voor deze werknemer de werkgeversheffing Zvw betalen. De werkgever moet deze betaling op dezelfde manier in de aangifte loonheffingen verwerken als voor een niet-gemoedsbezwaarde werknemer. Gemoedsbezwaarden betalen voorts geen nominale premie en hebben dan ook geen eigen risico. Wel is het zo dat de IAB Zvw die de werkgever afdraagt extracomptabel wordt bijgehouden en dat de zorg die zij afnemen van dat bedrag wordt afgeboekt. Indien zij over dat bedrag heengaan, dienen zij de zorg zelf te betalen.
Kunt u precies aangeven waar in het wetgevingsproces helder en onomwonden is aangegeven dat voor actief dienende militairen een andere route gevolgd is?
Op pagina 82 van de Memorie van toelichting bij de wetsvoorstel Regeling van een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking (Zorgverzekeringswet)1 is aangegeven waarom militairen niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet. Verder is in aanvulling hierop op pagina 28 van de Memorie van toelichting van de Wet ULB aangegeven dat vanwege het feit dat militairen in werkelijke dienst niet verzekeringsplichtig zijn op grond van de Zorgverzekeringswet, de inhoudingsplichtige (in dit geval het ministerie van Defensie) over het loon van deze militairen geen werkgeversheffing als bedoeld in de Zorgverzekeringswet verschuldigd is.
Welk overleg is er gedurende het wetgevingsproces geweest tussen de Belastingdienst en het ministerie van Defensie?
De Belastingdienst kan in verband met de geheimhoudingsplicht geen mededelingen doen over met individuele belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen gevoerde gesprekken.
Klopt het dus dat voor actief dienende militairen wel de lastenverzwarende maatregelen van de WUL van toepassing zijn (zoals de afbouw van de heffingskortingen) maar de enige grote lastenverlichting (geen belasting meer betalen over de inkomensafhankelijke bijdrage) niet? Was dat een bewuste politieke keuze van de regering?
Ja. De ontstane situatie is het gevolg van de bijzondere positie van militairen binnen het zorgstelsel en de technische uitwerking van de Wet ULB.
Op welke wijze heeft u een oplossing gevonden voor deze problematiek?
De (eenmalige) oplossing voor militairen in 2013 bestaat uit twee maatregelen. Ten eerste is de door de militair verschuldigde loonheffing over het werkgeversdeel van de aanspraak vervangen door een eindheffing ten laste van de werkgever. Hierdoor neemt de inhoudingsplichtige de heffing van de werknemer voor haar rekening. Ten tweede is een maatregel getroffen die inhoudt dat de premie voor het zogenoemde VUT-equivalent wordt verlaagd. Met deze maatregelen wordt bereikt dat militairen er niet meer dan 1,5% in loon op achteruitgaan. De kosten van deze maatregelen zijn in totaal € 50 miljoen. Voor 2014 en verder wordt gewerkt aan een structurele oplossing
Kunt u deze vragen voor 24 juni 2013 beantwoorden in verband met het algemeen overleg over de Wet uniformering loonbegrip?
Het tijdpad voor beantwoording voor 24 juni was erg krap en is helaas niet gehaald.
Het artikel “Verzekeraars zetten ouderen op straat” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verzekeraars zetten ouderen op straat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van het feit dat een zorgkantoor mogelijk al drie jaar na instroom van nieuwe bewoners van verzorgings- en verpleeghuizen de financiering via de zorgkantoren wil beëindigen?
De berichtgeving is gebaseerd op een brief die een verzekeraar op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd. De betreffende verzekeraar heeft in een tweede brief (gedateerd 8 mei) aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen.
Bent u zich bewust van het gevaar dat ouderen, die nu nog in een verzorgingshuis wonen, hierdoor gedwongen worden weer zelfstandig te gaan wonen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat in het Regeerakkoord is afgesproken dat de geplande maatregelen alleen gelden voor nieuwe situaties?
Daar ben ik mij terdege van bewust en dit is steeds mijn boodschap geweest. Ook in de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg heb ik nogmaals aangegeven dat bestaande cliënten recht houden op verblijf in een instelling (ook bij een eventuele herindicatie).
Wat gaat u doen om te zorgen dat zorgkantoren zich houden aan gemaakte afspraken?
Ik ben in overleg met zowel zorgkantoren als met branche-organisaties van zorgaanbieders om te praten over signalen over de zorginkoop. Zorgkantoren hebben als taak om voor alle cliëntengroepen voldoende zorg in te kopen. Dat geldt dus ook voor cliënten die in een instelling verblijven.
De vergoeding van hoortoestellen aan mensen met een structurele functionele hoorbeperking |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat iedereen zoveel mogelijk geacht wordt om naar vermogen te werken? Zo ja, wat is de reden dat mensen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking geen beroep meer op het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen doen voor een vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van regulier werk?1 2
Iedereen wordt geacht om naar vermogen te werken, ook mensen met een structurele hoorbeperking. Sinds 1 januari 2013 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) op het punt van de hoorhulpmiddelen gewijzigd. Sindsdien kunnen alle noodzakelijke hoorhulpmiddelen inclusief bijbehorende apparatuur – ook wanneer deze (specifiek) nodig zijn voor het werk – worden verstrekt op grond van de Zvw. Daarom kan er geen beroep meer worden gedaan op het UWV voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Dit is geregeld met een wijziging van het Reïntegratiebesluit (Staatsblad 2012, 656). Het UWV stuurt mensen in voorkomende situaties door naar de zorgverzekeraar.
Acht u het voldoende toereikend dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking worden doorgestuurd naar de zorgverzekeraar voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van (regulier) werk?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de zorgverzekeraar functiegerichte hoorhulpmiddelen slechts voor 75% vergoed en dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking 25% van de kosten zelf moeten dragen en bovendien (een aanzienlijk deel van) het eigen risico moeten opsouperen om goed te kunnen functioneren als werknemer met een beperking?
Dat is waar voor zover het de vergoeding van hoortoestellen betreft. De eigen bijdrage van 25% is namelijk alleen van toepassing op de vergoeding van een hoortoestel. De aanspraak voor een werkende en niet werkende slechthorende is daarbij gelijk. Voor andere noodzakelijke hoorhulpmiddelen (bijvoorbeeld ringleidingen) geldt geen eigen bijdrage.
Hoe verhoudt het schrappen van de vergoeding van het UWV voor hoorhulpmiddelen voor personen met een structurele functionele hoorbeperking zich tot het onlangs gesloten sociaal akkoord3 waarin wordt voorgesteld een «activerend stelsel te vormen dat bijdraagt aan arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking waarbij inkomensregimes en ondersteunend instrumentarium worden gestroomlijnd en afwenteling tussen regelingen zoveel mogelijk worden voorkomen»?
Nu is er voor de verstrekking van hoorhulpmiddelen één wettelijk kader en één uitvoerder, respectievelijk de Zvw en de zorgverzekeraar. Dit sluit aan op de in het sociaal akkoord beoogde stroomlijning van instrumentarium voor mensen met een arbeidsbeperking.
Bent u bereid om het schrappen van de vergoedingen van hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of de vergoeding van functiegerichte hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen tot in ieder geval een vergoeding van 100%?
Nee, ik ben niet bereid om het schrappen van de vergoedingen voor hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of om de vergoeding van hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen. Vanaf 2013 is er één loket voor alle individuele hoorhulpmiddelen (namelijk de Zvw), is de aanspraak in de Zvw functiegericht omschreven, en bestaat er geen vergoedingslimiet meer. Dit betekent dat een slechthorende recht heeft op een Zvw vergoeding voor adequate individuele hoorhulpmiddelen die eveneens geschikt zijn voor de werksituatie. Om het schrappen van de vergoedingslimieten voor hoortoestellen zonder verhoging van de zorgpremie mogelijk te maken, is een eigen bijdrage van maximaal 25% van de prijs van het hoortoestel van toepassing. Het doelmatiger inkoopbeleid van zorgverzekeraars heeft inmiddels geleid tot een daling van de prijs van hoortoestellen. Dit werkt door in een daling van de eigen bijdragen.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te verstrekken van het aantal vergoedingen voor (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV en de vergoedingen van (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 door zorgverzekeraars?
Ja, hieronder treft u een overzicht van het aantal vergoedingen voor hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV zoals bekend bij het UWV.
2010
2011
2012
Toegewezen aanvragen
8.010
8.019
7.339
9,1
8,9
10,9
* in mln euro’s
** Eind 2012 zijn nog veel aanvragen ingediend. De daarvoor in 2013 geboekte kosten, zijn in dit overzicht meegenomen in 2012. Naar huidige verwachting volgt er nog ongeveer € 300.000,– aan kosten in verband met de toekenningen in 2013.
Vervolgens treft u hieronder het overzicht van de totale kosten aan hoorhulpmiddelen in de Zvw zoals deze op dit moment bekend zijn4. De stijging van het aantal hoortoestellen in 2012 is vooral te wijten aan het significant toegenomen aantal aanvragen in het 4e kwartaal. Over de uitgaven aan Zvw hulpmiddelen in 2013 zijn nog geen cijfers beschikbaar.
2010
2011
2012
Aantal vergoedingen
186.200
186.300
205.500
137,6
141,9
179,4
* in mln euro’s
De aanpak van PGB-fraude |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Twee aanhoudingen om pgb-fraude»?1
Ja.
Hoe groot is het bedrag dat tot dusver aan pgb-fraude is teruggevorderd? Hoe groot is de stijging van dit bedrag sinds uw brief2 waarin u de versterking en uitbreiding van de aanpak van pgb-fraude aankondigt?
In het plan van aanpak pgb-fraude 2013/2014 (TK, vergaderjaar 2012–2013, 25 657, nr. 96) dat ik op 2 december 2012 aan de Kamer heb gezonden, is vermeld dat door zorgkantoren voor circa € 6 mln. aan pgb-fraude is teruggevorderd. Het Openbaar Ministerie heeft naar schatting voor enkele tientallen miljoenen aan zaken in onderzoek. Met ingang van 2013 is de aanpak van pgb-fraude geïntensiveerd. Aangezien pgb-fraude zaken bewerkelijk en complex zijn, kost een zorgvuldige behandeling hiervan tijd. Het effect op de teruggevorderde middelen is vier maanden na de intensivering van de aanpak dan ook nog niet zichtbaar.
Op welke wijze wordt de versterkte aanpak van pgb-fraude geëvalueerd?
Ten behoeve van de uitvoering van het plan van aanpak pgb fraude is de regiegroep pgb fraudebestrijding opgericht. In deze regiegroep komen alle betrokken partijen periodiek bijeen. Tijdens deze bijeenkomsten wordt de voortgang besproken en komen leereffecten aan de orde. Zo zullen de zorgkantoren onder andere verslag doen van de bevindingen uit de af te leggen huisbezoeken en deelt de Inspectie SZW haar kennis, expertise en signalen.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de aangekondigde samenwerking tussen ministeries, opsporingsinstanties en gemeenten vorm heeft gekregen? Op welke manier hebben professionals, die te maken hebben met het medisch beroepsgeheim, mogelijkheden gekregen om mogelijke fraudeurs te melden? Wat is het effect van deze maatregel op de pgb-fraude?
Zoals ik in mijn plan van aanpak heb aangekondigd, wordt met alle betrokken partijen samengewerkt in de Taskforce Integriteit Zorgsector (voorheen de regiegroep «verbetering fraudebestrijding in de zorg»). Voor wat betreft het melden van mogelijke fraudeurs door professionals die te maken hebben met het medisch beroepsgeheim geldt het volgende. In de beleidsreactie op het rapport Medisch beroepsgeheim in dubio (TK, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 129) die ik op 16 januari 2013 aan uw Kamer heb gestuurd, heeft de minister een wetswijziging aangekondigd met betrekking tot het medisch beroepsgeheim en de bestrijding van fraude. Uw Kamer heeft over dit rapport en de beleidsreactie vragen over dit onderwerp gesteld. Bij de beantwoording van deze vragen zal de minister hierop terugkomen.
Welke maatregelen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken zijn opgenomen in de pgb-regeling 2013? Wat is het effect van deze maatregelen?
De afgelopen jaren is een aantal maatregelen genomen om pgb-fraude te bestrijden. Een overzicht hiervan heb ik bij mijn plan van aanpak pgb-fraude aan de Kamer gezonden. Conform de afspraak uit het Begrotingsakkoord is aanvullend in de pgb-regeling 2013 opgenomen dat mensen die in aanmerking willen komen voor een pgb hun medewerking moeten verlenen aan het voeren van een face-to-face gesprek. Deze gesprekken zijn er enerzijds op gericht om cliënten bewuster voor een pgb te laten kiezen, en anderzijds om potentiële fraudeurs af te schrikken. Inmiddels voeren alle zorgkantoren deze gesprekken met degenen, die voor een pgb kiezen. De effecten van deze gesprekken zullen in beeld worden gebracht. Zoals ik in het plan van aanpak pgb-fraude heb beschreven worden meer maatregelen genomen om pgb-fraude te bestrijden. Niet al deze maatregelen lenen zich echter voor opname in de pgb-regeling, zoals het oprichten van een aparte eenheid voor pgb-fraude bij de Inspectie SZW (ISZW).
Hoe groot is het deel van de pgb-aanvragers waarmee door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een face-to-face-gesprek gevoerd wordt in 2013? Wat is het effect van deze gesprekken op de pgb-fraude?
De face-to-face indicaties van potentiële pgb-houders worden door het CIZ dit jaar gefaseerd ingevoerd. Vanaf 1 april jl. is het CIZ hiermee gestart. Met ingang van 1 januari 2014 worden alle nieuwe aanvragers met voorkeur voor een pgb face-to-face geïndiceerd. De verwachting is dat deze gesprekken zullen bijdragen aan het voorkomen van fraude bij het aanvragen van een indicatie. Het daadwerkelijke effect is vast te stellen wanneer meer ervaring met deze manier van indiceren is opgedaan.
Van hoeveel pgb-bemiddelingsbureaus heeft het CIZ in 2012 en 2013 het mandaat om zelf indicaties te mogen afgeven ingetrokken?
Pgb-bureaus hebben geen toegang tot het taakmandaat om zelf indicaties te mogen afgeven. Pgb-bureaus kunnen wel aangesloten zijn op de digitale aanmeldfunctionaliteit van het CIZ. De indicatieaanvragen die via deze aanmeldfunctionaliteit worden ingediend, worden op dezelfde wijze afgehandeld als een aanvraag, die door de cliënt zelf wordt ingediend.
Hoe vaak heeft het CIZ in 2013 ambtshalve geherindiceerd?
Op dit moment zijn er 650 ambtshalve herindicaties bij het CIZ in behandeling.
Op welke wijze zal het CIZ juridisch beter gepositioneerd worden, als het gaat om het verminderen van risico’s van fraude in de gehele AWBZ?
Momenteel onderzoek ik of ik het CIZ meer bevoegdheden kan geven in het kader van fraudebeheersing. Dit is een van de maatregelen die is voorgesteld naar aanleiding van de risicoanalyse op fraude in de AWBZ zorg in natura, zoals ik u heb laten weten in de brief (TK, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XVI, nr. 15) die op 31 oktober 2012 naar de Kamer is gestuurd. Zoals ik in mijn Kamerbrief Hervorming langdurige zorg d.d. 25 april 2013 (Kamerstuk II 30 597, nr.296) heb aangekondigd, zullen er tevens veranderingen worden aangebracht in het indicatieproces om de toegang tot de kern-AWBZ goed te bewaken. Zo zal er meer persoonlijk contact komen tussen de indicatiesteller en de cliënt en zullen standaardindicatieprotocollen, indicatiemeldingen en herindicaties via taakmandaat verdwijnen.
Bent u voornemens het afleggen van de pgb-test te verplichten?
Zoals ik in mijn plan van aanpak heb aangegeven, overweeg ik het afleggen van een pgb-test of deelname aan een cursus verplicht te stellen. Bij deze afweging wil ik de eerste resultaten van de face-to-face bezoeken van het CIZ en de huisbezoeken die de zorgkantoren afleggen, betrekken.
Bij hoeveel procent van de verzekerde cliënten is in 2013 reeds een huisbezoek afgelegd door het zorgkantoor? Hoe vaak is bij deze huisbezoeken fraude geconstateerd?
De zorgkantoren zijn momenteel bezig met het op zorgvuldige wijze treffen van de voorbereidingen voor de af te leggen huisbezoeken. Medio dit jaar wordt gestart met het daadwerkelijk afleggen van de huisbezoeken. De verwachting is dat ik u eind van het jaar een indruk kan geven van hetgeen uit de huisbezoeken naar voren komt.
Is de aparte eenheid voor pgb-fraude bij de Inspectie SZW (ISZW) reeds operationeel? Hoeveel fraudezaken worden door deze eenheid in 2013 aangepakt?
Een aparte eenheid binnen de Inspectie SZW is met ingang van 1 januari 2013 gestart met deze onderzoeken. De Inspectie SZW zal per jaar minimaal zes opsporingsonderzoeken en drie opsporingsonderzoeken in combinatie met fraude op een van de domeinen van SZW uitvoeren.
Wanneer is het thematisch onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar pgb-fraude gereed? Kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Elk jaar rapporteert de Nza over hoe de zorgkantoren de AWBZ uitvoeren. In dit onderzoek zal de Nza extra aandacht besteden aan het onderwerp pgb-fraude. Het onderzoeksrapport zal naar verwachting op 1 december 2013 worden afgerond en, evenals vorige jaren, naar de Kamer worden gezonden.
Welke formele bevoegdheden krijgt de NZa om pgb-fraude op te sporen?
Het opsporen van pgb-fraude is belegd bij de Inspectie SZW, zie ook het antwoord op vraag 12. Zoals aangegeven in de brief (d.d. 15 mei jongstleden, Kamerstuk II 28 828, nr. 30) van de minister en mij over de aanpak van zorgfraude, bezien wij momenteel of het toezichts- en handhavingsinstrumentarium adequaat is. De NZa heeft los daarvan meer capaciteit gekregen om toezicht uit te oefenen op de zorgkantoren bij aanpak van pgb-fraude.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het plan om per 1 januari 2014 het systeem van trekkingsrechten in te voeren? Wordt de geplande invoeringsdatum gehaald?
Momenteel wordt door VWS samen met betrokken partijen de invoering van het trekkingsrecht uitgewerkt. Deze inhoudelijke uitwerking en de keuze voor een uitvoerende partij, dienen zorgvuldig te gebeuren. Ik streef ernaar om het trekkingsrecht vanaf 2014 in te voeren.
Het omzetten van dagbesteding binnen de PGB naar ZIN en vice versa |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat cliënten die hun volledige dagbesteding in persoonsgebonden budget (PGB) omzetten naar dagbesteding in het kader van zorg in natura (ZIN), gekort worden in het aantal dagdelen waarin zij gebruik mogen maken van dagbesteding? Wat is hiervan de reden?
Dit klopt niet. Er vindt geen korting plaats.
Klopt het dat wanneer cliënten met volledige dagbesteding in het kader van ZIN deze omzetten naar PGB, zij ook worden gekort in het aantal dagdelen waarin zij gebruik mogen maken van de dagbesteding? Wat is hiervan de reden?
Tot 2013 kregen cliënten met een pgb op basis van een verblijfsindicatie een budget voor dagbesteding dat standaard was gebaseerd op 9 dagdelen vermenigvuldigd met het geldende tarief per dagdeel vanuit de pgb-regeling. Deze berekening van het budget voor dagbesteding was een van de redenen dat het pgb voor cliënten met een verblijfsindicatie hoger was dan de beschikbare middelen voor zorg in de zorg in natura. In het Begrotingsakkoord 2013 is afgesproken dat pgb voor cliënten met een verblijfsindicatie wordt gelijkgesteld aan de beschikbare middelen voor zorg vanuit de zorg in natura. Daarom wordt nu op de andere manier de hoogte van het pgb voor dagbesteding berekend. Het budget voor dagbesteding is gerelateerd aan de beschikbare middelen voor dagbesteding bij verblijfszorg thuis (VPT). Dit betekent dat cliënten die vanaf 1 januari 2013 hun indicatie voor dagbesteding (als onderdeel van hun verblijfsindicatie) omzetten van zorg in natura naar een pgb een lager budget zouden krijgen dan voorheen. Met dit budget kunnen cliënten zelf bepalen hoeveel dagdelen dagbesteding zij willen afnemen.
Deelt u de mening dat het hier gaat om een onjuiste omzetting?
Deze mening deel ik niet, omdat ik deze is gebaseerd is op het uitgangspunt dat bij cliënten met een verblijfsindicatie de pgb’s vanaf 2013 aansluiten bij de beschikbare middelen voor zorg vanuit de zorg in natura.
Wilt u stappen ondernemen om de omzetting van PGB dagbesteding naar ZIN en dagbesteding ZIN naar PGB zorgvuldiger te laten plaats vinden, waardoor er niet langer ongelijke situaties ontstaan?
Ik deel niet uw mening dat er ongelijke situaties zijn ontstaan.
Het contracteerbeleid van zorgverzekeraars bij logopedisten |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de conclusie uit het onderzoek «De waarde van logopedie» dat iedere euro die gebruikt wordt voor de behandeling van spraak- en taalstoornissen bij kinderen € 1,67 tot € 3,04 oplevert?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport «De waarde van logopedie» is in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) door onderzoeksbureau SEO tot stand gekomen. De conclusies van het rapport komen volledig voor rekening van de onderzoekers. Vanwege het belang dat ik hecht aan het actief meedenken van partijen bij het vinden van bezuinigingsmogelijkheden, heb ik de onderzoekers samen met de NVLF op 20 december 2012 op het ministerie uitgenodigd om het rapport en de bevindingen toe te laten lichten. Uit deze toelichting heb ik geconcludeerd dat als gevolg van een juiste inzet van logopedische interventies deze mogelijk op termijn tot besparingen kunnen leiden.
Deelt u de conclusie uit het kostenonderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) waaruit blijkt dat het noodzakelijk is het tarief voor logopedie aan te passen om logopedisten voldoende armslag te geven?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
In december 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een beleidsregel afgegeven, die erop neerkomt dat in drie jaren (2012, 2013 en 2014) het tarief voor logopedie verhoogd wordt naar € 29,22 per zitting. Macro levert dat een effect op het Budgettair Kader Zorg (BKZ) van € 34, 2 miljoen. Met deze forse ophoging van het kader voor logopedie, geen vanzelfsprekendheid in tijden van toenemende bezuinigingsdruk, heb ik ruimte gegeven aan een intensivering binnen de logopedische zorg.
Deelt u de conclusie dat het volgen van de NZa aanbeveling op termijn leidt tot een besparing? Wat bent u van plan met die aanbevelingen te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Bent u van mening dat de € 8 miljoen die u heeft uitgetrokken voor het aanpassen van de logopedietarieven hier door de zorgverzekeraars ook voor zijn gebruikt? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen?
Op grond van gegevens van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) stel ik vast dat de trend van overschrijdingen op het budget voor logopedische zorg zich nog steeds voortzet. Als zorgverzekeraars een aanleiding zien voor kostenmatiging binnen de logopedie door middel van een scherper inkoopbeleid vind ik dat passen bij de rol die zij op grond van de Zorgverzekeringswet vervullen. Zorgverzekeraars hebben immers een belangrijke rol toegewezen gekregen om de zorg in Nederland betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit te houden. Het staat zorgverzekeraars en aanbieders vrij contracten af te sluiten met tarieven die lager zijn dan de maximumtarieven die de NZa vast stelt.
Is het waar dat het verdwijnen van de schoollogopedie leidt tot een groter beroep op de eerste lijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb vernomen dat zich een verschuiving voor doet van schoollogopedie naar eerstelijnszorg. Over de wenselijkheid en de omvang van die verschuiving ben ik in overleg met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en Zorgverzekeraars Nederland. De NVLF is samen met individuele zorgverzekeraars bij deze besprekingen betrokken.
Is het waar dat zorgverzekeraars klanten actief verwijzen naar de eerste lijn logopedie omdat zij de tweede lijn te duur vinden? Is het waar dat diezelfde zorgverzekeraars deze eerste lijn verwijten te veel behandelingen uit te voeren? Wat vindt u van deze handelwijze van de zorgverzekeraars en wat bent u van plan te ondernemen?
Hierover zijn mij geen signalen bekend. Ik zal dit betrekken bij de besprekingen zoals genoemd in het antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u dat alleen als grote groepen logopediepraktijken op basis van onderlinge afspraken onderhandelen met een zorgverzekeraar, er een gelijkwaardige onderhandelingspositie ontstaat? Is dit op basis van de Mededingingswet toegestaan? Kunt u aangeven hoe u zich voorstelt dat in vrijheid en dus op basis van gelijkwaardigheid kan worden onderhandeld over «prijs», «prestatie» en «hoeveelheid» zoals uzelf voorstaat? Bent u in dat licht van mening dat de macht van zorgverzekeraars te groot is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij de NZa blijkt dat er geen aanwijzingen zijn van machtsmisbruik van zorgverzekeraars bij de inkoop van logopedische zorg. Eén van de verwachtingen die bij logopedisten kennelijk leven is dat aan elk contract een individuele onderhandeling dient vooraf te gaan. Dat is niet het geval. Verzekeraars zullen een bod moeten doen om aan hun wettelijke zorgplicht te voldoen. Dit betekent echter niet dat er een recht bestaat op individuele onderhandelingen. Verzekeraars zullen vanwege logistieke redenen met vaak gestandaardiseerde contracten werken. Ik erken dat grotere praktijken in beginsel over een sterkere onderhandelingspositie beschikken voor zover deze praktijken beduidend van belang zijn voor het vervullen van de zorgplicht door de zorgverzekeraar. Onderlinge mededingingsbeperkende prijsafspraken tussen praktijken zijn evenwel in strijd met de Mededingingswet. Samenwerking in het belang van de patiënt en de kwaliteit van zorg en daaruit voortvloeiend gezamenlijk onderhandelen, is binnen de kaders van de wet echter toegestaan.
Bent u bereid om op basis van uw systeemverantwoordelijkheid een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar het functioneren van de marktwerking op het deelgebied logopedie?
Zoals ik in voorgaande antwoorden heb aangegeven zie ik geen misstanden in de markt voor logopedie die nadelig kunnen uitwerken op het belang van de patiënt/consument. Nader onderzoek lijkt me daarom niet opportuun.
De toename van betalingsachterstanden bij zorgverzekeraars |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Betalingsachterstand bij verzekeraars stijgt fors»1, waarin vermeld wordt dat het aantal betalingsregelingen dat verzekeraars sluit met hun klanten in drie jaar tijd met 63% gestegen is?
Ja.
Deelt u de mening dat het weliswaar positief is dat klanten die een betalingsregeling met hun verzekeraar treffen niet (direct) in de wanbetalersregeling CVZ (College voor zorgverzekeringen) terecht komen, maar dat de toename van 63% in drie jaar tijd wel heel zorgelijk is? Kunt u dit toelichten?
Dat meer mensen in de afgelopen jaren gebruik (kunnen) maken van betalingsregelingen is een positief gevolg van de wanbetalerswet. In de wet staat dat verzekeraars bij een achterstand van een zorgpremie van twee maanden de verzekeringnemer een betalingsregeling moeten aanbieden. Het voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijk premieregime terechtkomen is ook uitgangspunt van een breed convenant tussen de gemeenten, zorgverzekeraars en de schuldhulpverlening. Een betalingsregeling bevordert juist dat een wanbetaler zo snel mogelijk terugkeert naar een normaal betaalpatroon.
Dat ondanks het economische tij het aantal wanbetalers bij het CVZ niet toeneemt, is mede te danken aan de inspanningen die zorgverzekeraars thans al op dit gebied verrichten. Met het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» dat ik naar verwachting dit voorjaar aan uw Kamer zal aanbieden, wordt bovendien extra ingezet op een vermindering van de instroom in het bestuursrechtelijk premieregime en een vergroting van de uitstroom.
De bij het CVZ geregistreerde wanbetalers vormen geen constante groep. Naast een maandelijkse instroom van wanbetalers stromen er ook maandelijks duizenden mensen uit omdat zij kans zien hun schulden af te betalen. In 2011 waren dat er ruim 44.000, in 2012 ruim 48.000.
De wanbetalersregeling is eind 2009 in werking getreden en is gestart met het gefaseerd overdragen van het stuwmeer van bestaande wanbetalers door de zorgverzekeraars aan het CVZ. Die overdracht is eind 2010 afgerond. De ontwikkeling van de aan- en afmeldingen door de jaren heen is als volgt.
Aanmeldingen
305.000
123.000
117.000
Afmeldingen
38.000
85.000
122.000
Aantal wanbetalers per ultimo 2010, 2011, 2012
267.000
305.000
300.000
Een uitsplitsing van deze aantallen naar zorgverzekeraar kan ik u niet verstrekken, aangezien het hier gaat om voor de zorgverzekeraars gevoelige bedrijfsinformatie. Het betreft informatie die valt onder de uitzondering van artikel 10, eerste lid, onder d, van de Wet openbaarheid bestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aantal mensen in de wanbetalersregeling constant blijft, te weten rond de 300.000? Deelt u de waarneming dat dit betekent dat voor iedere verzekerde die zijn of haar problemen oplost, er weer één met financiële problemen bijkomt? In hoeverre is sprake van recidiverende mensen bij het CVZ? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat bij het CVZ is aangemeld voor de wanbetalersregeling, uitgesplitst naar zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ook signalen ontvangen dat het na het aflossen van de schulden soms nog lang duurt voor mensen door het CVZ uit de wanbetalersregeling worden overgeheveld? Wat gaat u hieraan doen?
Het is aan de zorgverzekeraar om vast te stellen of is voldaan aan de voorwaarden voor afmelding bij het CVZ ingevolge artikel 18d van de Zorgverzekeringswet. Zodra een zorgverzekeraar concludeert dat de schulden zijn afgelost of dat een schuldregeling tot stand is gekomen meldt de zorgverzekeraar dit direct aan het CVZ. De afmelding gaat in per de eerste van de volgende maand. Fricties kunnen bijvoorbeeld ontstaan als de zorgverzekeraar aan het begin van een nieuwe maand kennis krijgt van de omstandigheden die kunnen leiden tot afmelding. In die situatie is er een risico dat de broninhouding in die maand nog plaatsvindt. Het CVZ corrigeert dit uiteraard in de uiteindelijke eindafrekening met de betrokkene, enkele weken na de nagekomen ontvangst van de broninhouder. In de periodieke overleggen met CVZ en ZN zal ik aandacht vragen voor een zorgvuldige uitvoering van dit onderdeel van de wanbetalersregeling.
Heeft u een overzicht hoeveel mensen een betalingsachterstand hebben voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Kunt u dit toelichten?
Het aantal personen dat een betalingsachterstand heeft voor het verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen betreft voor een deel wanbetalers die al in het bestuursrechtelijk premieregime zitten. Zorgverzekeraars geven aan dat in de uitvoeringspraktijk blijkt dat personen die een kleine betalingsachterstand van de nominale premie hebben, deze veelal inlopen. Dit is vaak ook het geval voor de openstaande vordering die de zorgverzekeraar heeft in verband met een eigen betaling van de verzekerde. Het aantal personen met betalingsachterstanden fluctueert derhalve en zegt dus niets over de omvang en ernst van de betalingsonmacht waarin deze personen verkeren.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgpremies, eigen risico en eigen betalingen, teneinde de preventie hier beter op te laten aansluiten? Zo nee, waarom niet?
In april 2010 is een reeds in 2008 gestart onderzoek afgerond naar de mogelijke redenen waarom verzekerden de premies van zorgverzekeringen niet betalen. Het onderzoek leverde slechts in beperkte mate inzichten op over attitude, gedrag en gedragsmotieven en kende daarnaast een zeer lage respons van de doelgroep.
De pilot die wordt uitgevoerd door zorgverzekeraar Menzis in samenwerking met de Stadsbank Oost Nederland en gemeente Enschede in het kader van de bestrijding van wanbetaling zorgkosten, bevestigt dat mensen met betalingsproblemen moeilijk benaderbaar zijn.
Gezien deze eerdere ervaringen acht ik (algemeen) onderzoek naar de achtergrond van mensen die problemen hebben met het betalen van hun zorgkosten weinig zinvol, mede doordat betalingsachterstand van nominale premie geen op zichzelf staand probleem is, maar meestal onderdeel uitmaakt van betalingsachterstanden die ook op andere gebieden bestaan. Zorgverzekeraars Nederland acht een onderzoek naar de achtergrond van mensen die betalingsachterstand hebben niet de primaire taak van zorgverzekeraars.
Ik sluit niet uit dat op individueel niveau in het kader van de schuldhulpverlening in bredere zin kennis omtrent de achtergrond en beweegredenen van mensen die in betalingsproblemen verkeren, een toegevoegde waarde heeft. Uit het onderzoek «Wanbetaling zorgkosten: voorkomen is beter dan genezen!»dat ik op 9 januari jl. aan uw Kamer heb aangeboden, is aangegeven dat de oplossing voor het tegengaan van wanbetaling van zorgkosten mede ligt in gedragsbeïnvloeding van de desbetreffende schuldenaar.
Voeren alle zorgverzekeraars preventiebeleid, en bieden alle zorgverzekeraars klanten die betalingsachterstanden hebben betalingsregelingen aan? Zo nee, welke doen dit niet?
Alle zorgverzekeraars, op twee na (ONVZ en ASR), voeren thans de wanbetalersregeling uit. Bij al deze zorgverzekeraars staat preventie van wanbetaling van de nominale premie doorlopend hoog op de prioriteitenlijst. Reeds in 2006 hebben de zorgverzekeraars zich gecommitteerd aan het zogenoemde Protocol Incassotraject Wanbetalers Zorgverzekeringswet. Het aanbieden van een betalingsregeling vormt hier onderdeel van en is op een later moment ook in de wetgeving opgenomen. De zorgverzekeraars hebben periodiek met elkaar overleg om ervaringen met preventiebeleid uit te wisselen en nieuwe ideeën nader uit te werken. Ook dit heeft nog steeds de aandacht van alle zorgverzekeraars. Voor het betalen van eigen risico biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid tot gespreide betaling aan.
In de wet is thans al opgenomen dat verzekeraars bij twee maanden premieachterstand een betalingsregeling moeten aanbieden. Het genoemde Incassoprotocol wordt -zo stelt Zorgverzekeraars Nederland- door alle verzekeraars toegepast. Uit het evaluatieonderzoek volgt dat ondanks het bestaan van convenanten en Incassoprotocol er geen sprake is van een eenduidige uitvoeringspraktijk. De onderzoekers hebben geconstateerd dat zorgverzekeraars hun proactieve rol wisselend invullen, mede afhankelijk van de gemeente of regio waarin men actief is. De ene verzekeraar betracht meer coulance dan de andere verzekeraar bij het bespreken van mogelijkheden voor een passende betalingsregeling. Sommige verzekeraars houden uitdrukkelijk rekening met de situatie waarin een verzekerde terecht is gekomen. Elke verzekeraar heeft beleidsvrijheid wat betreft het implementeren van gemaakte afspraken en heeft de mogelijkheid zelf verdergaande maatregelen te treffen.
Verzekeraars hebben er belang bij om de wet en het Incassoprotocol toe te passen, omdat het een voorwaarde is voor het ontvangen van de wanbetalersbijdrage (compensatie) die verzekeraars krijgen voor het verzekerd houden van wanbetalers. In het conceptwetsvoorstel «Wet verbetering wanbetalersmaatregelen» zullen de regels voor het verkrijgen van de compensatie worden aangescherpt. Ik verwacht dat daarmee de inzet van zorgverzekeraars voor het treffen van preventieve maatregelen verder wordt verbeterd.
Uit eerdere berichtgeving in onder meer Trouw (juni 2012) blijkt dat er ten minste één verzekeraar is die verzekerden de mogelijkheid biedt op vrijwillige basis een eventueel verschuldigd (verplicht) eigen risico vooraf te betalen. Een dergelijke werkwijze is niet wettelijk verplicht.
Betaling van verplicht eigen risico of het doen van eigen betalingen is feitelijk niet anders dan het betalen van een schuld en is al gereguleerd door het burgerlijk recht. De mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling (waarvan gespreide betaling er één is) is in de rechtspraktijk dan ook een gebruikelijke optie. Daarnaast kunnen verzekerden rekening houden met de toekomstige uitgave van het eigen risico of eigen betalingen en daarvoor zelf sparen. Ik ben om deze redenen niet voornemens zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden.
Zijn zorgverzekeraars verplicht hun klanten de mogelijkheid te geven verplicht of vrijwillig eigen risico en eigen betalingen in termijnen te betalen? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten gespreide betaling actief aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van plan zorgverzekeraars te verplichten actief preventiebeleid te voeren, zoals snel contact bij schulden of openstaande rekeningen voor eigen risico en eigen betalingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bij hoeveel mensen wordt sinds 1 januari 2013 de zorgtoeslag direct aan het CVZ uitbetaald?
Vanaf de maand februari/maart 2013 is gestart met de omleiding van de zorgtoeslag. Dit doet het CVZ alleen bij de groep burgers waar geen broninhouding op inkomen of uitkering plaatsvindt. Voor deze groep wordt een acceptgiro gestuurd onder aftrek van de omgeleide zorgtoeslag. Het gaat om circa 115.000 personen. Voor 35.000 andere mensen wordt de zorgtoeslag niet uitbetaald door de Belastingdienst aan de betrokkene, maar (eerst) direct verrekend met openstaande belastingschulden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen verschillende partijen (waaronder verzekeraars en gemeenten) om tot preventie van financiële problemen te komen?
In mijn brieven van 9 januari en 5 maart 2013 (Kamerstukken II, 33 077, nr. 5 en 6) heb ik aangegeven dat ik dit voorjaar gesprekken laat organiseren tussen gemeenten en zorgverzekeraars met als doel te komen tot werkbare afspraken in de preventieve fase die wanbetaling van zorgkosten effectief bestrijden.
Bij dit vervolgtraject zijn naast mijn ministerie ook het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de betrokken koepelorganisaties (DIVOSA, VNG en ZN) betrokken. De opzet is dat zorgverzekeraars en gemeenten arrangementen uitwerken waarvoor geldt dat zij voldoende effectief zijn in het bestrijden en voorkomen van wanbetaling zorgkosten. De eerste gesprekken zijn inmiddels gepland.
In mijn brief van 5 maart 2013 heb ik u medegedeeld dat ik het parlement bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersmaatregelen nader zal informeren over de voortgang en de bereikte resultaten. Dit wetsvoorstel («wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen») ligt thans voor advies bij de Raad van State.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel inzake de verbetering van de wanbetalersregeling?
Zie antwoord vraag 12.
Op welke wijze gaat u goede voorbeelden van zorgverzekeraars met betrekking tot preventie en het vroegtijdig treffen van betalingsregelingen promoten en verspreiden?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat alle zorgverzekeraars zouden moeten participeren in een wanbetalersregeling, waarbij de focus vooral moet liggen op preventie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt door het CVZ bij de volledige broninhouding op uitkeringen, die per 1 januari 2013 wordt ingehouden, rekening gehouden met de beslagvrije voet? Zo ja, hoe groot is het verschil tussen een bijstandsuitkering en de beslagvrije voet?
Het CVZ is niet gehouden om bij het uitoefenen van de bevoegdheid tot inning van de bestuursrechtelijke premie door broninhouding de beslagvrije voet te betrekken. De wetgever heeft bepaald dat dit op andere wijze gebeurt. In het deurwaarderstraject wordt, bij de uitoefening van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voorzien in de waarborg dat iemand die een uitkering op minimumniveau krijgt waarop de bestuursrechtelijke premie wordt ingehouden, tenminste kan beschikken over de beslagvrije voet, verminderd met hetgeen reeds in de beslagvrije voet is verdisconteerd voor de kosten van de ziektekostenverzekering. De (her)berekening van de beslagvrije voet geschiedt dus exclusief door de deurwaarder en niet door inkomensverstrekkende of -vorderende overheden. Gelet op artikel 475d Rv zal de deurwaarder dit in ieder geval op verzoek van de wanbetaler moeten doen. De Centrale Raad van Beroep heeft deze werkwijze onlangs nogmaals bevestigd (LJN: BZ2471, 11/4719 ZVW).
Hoe lang duurt het gemiddeld voor mensen uit de wanbetalersregeling kunnen stappen? Hoeveel maanden gemiddeld betalen zij een premie van 130%?
Deze informatie is beschikbaar bij het CVZ, maar om deze informatie te kunnen verstrekken dient het CVZ een specifieke uitvraag in de geautomatiseerde systemen te ontwikkelen. Ik stel mij daarom voor uw Kamer bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel deze gegevens te overleggen.
Is het waar dat zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling klanten na een betalingsachterstand kunnen royeren? Hoeveel verzekerden zijn er afgelopen jaren door hun zorgverzekeraar geroyeerd? Kunt u dit uitsplitsen naar verzekeraar?
Een zorgverzekering mag worden opgezegd of ontbonden als gevolg van het niet nakomen van de premiebetaling. Dit vloeit voort uit het burgerlijk recht. Voor het verzekerd houden van de wanbetaler (en dus om te voorkomen dat zorgverzekeraars een wanbetaler royeren) ontvangen de zorgverzekeraars financiële compensatie. ONVZ en ASR zijn de enige zorgverzekeraars die niet participeren in de wanbetalersregeling. Het aantal geroyeerde verzekerden op grond van wanbetaling is mij niet bekend en de gegevens zijn ook niet verstrekt.
Het bericht ‘Ouderen sluizen massaal geld weg’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ouderen sluizen massaal geld weg»?1
Ja
Op basis van welke informatie en aannames kwam u tijdens de wetsbehandeling2 tot de conclusie dat er geen ontwijkgedrag zou gaan plaatsvinden?
De voormalige Staatssecretaris heeft tijdens de wetsbehandeling gesteld dat het gedragseffect, gezien het feit dat het grootste deel van het vermogen intact blijft, naar verwachting beperkt zal zijn. Dit, zo wees zij erop, lag anders bij de Wet op de bejaardenoorden waarbij het vermogen ten volle moest worden aangewend, in plaats van een beperktere bijtelling zoals daar bij de vermogensinkomensbijtelling sprake van is.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van de enquête onder 85 notariskantoren, waaruit blijkt dat veel ouderen in de eerste drie maanden van 2013 maatregelen hebben genomen om hun vermogen te verlagen of dat blijkbaar voornemens zijn te doen?
Het staat ouderen vrij om informatie in te winnen en hun vermogen binnen de mogelijkheden van de wet door schenking te verlagen. Informatie inwinnen en echt afstand doen van het eigen vermogen of een deel daarvan is nog iets anders. Voor veel cliënten kan het prettig zijn zoveel mogelijk zelf te kunnen blijven regelen en zelf over hun vermogen kunnen blijven beschikken.
Verwacht u dat, als gevolg van dit ontwijkgedrag, de geraamde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling lager uit zal gaan vallen de komende jaren?
Het is moeilijk in te schatten in hoeverre het voornemen om geld weg te schenken ook echt leidt tot een daadwerkelijke schenking. Indien een groot aantal cliënten hiertoe wel over gaat, kan dit gevolgen hebben voor de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling.
De opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling zal gemonitord worden. De monitor moet ook antwoord geven op de vraag of de gedragseffecten dusdanig zijn dat de geraamde opbrengst van € 200 miljoen niet gehaald wordt. De eigen bijdrage wordt echter vastgesteld op basis van het vermogen van twee jaar terug. Het wegschenken van vermogen kan dus pas op zijn vroegst over twee jaar effect op de opbrengst hebben.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling?
Definitieve cijfers over de opbrengst 2013 zijn beschikbaar in maart/april 2014. Een eerste indicatie over de opbrengst 2013 is te geven rond Prinsjesdag. Dan zijn de cijfers met betrekking tot de geïnde eigen bijdragen over de eerste twee kwartalen bekend.
Wat voor gevolgen heeft het genoemde veiligstellen van vermogen voor effect op de uitwerking van maatregel 51 uit het regeerakkoord, waarin staat dat de intramurale eigen bijdrage AWBZ verhoogd wordt tot de zak- en kleedgeldnorm?
Het verhogen van de intramurale eigen bijdrage AWBZ tot de zak- en kleedgeldnorm wordt vormgegeven via het afschaffen van een aftrekpost ten aanzien van fiscale toeslagen met betrekking tot ouderen en Wajongers. Deze aftrekpost staat los van het vermogen. De vermogensinkomensbijtelling heeft dus geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage uit de zak- en kleedgeld norm.
Bent u bereid, gezien de negatieve effecten op de solidariteit en dus bereidheid om veel meer te gaan betalen voor zorg als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, deze maatregel 51 te heroverwegen?
Zoals ik in antwoord 6 heb aangegeven, heeft de vermogensinkomensbijtelling geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage tot de zak- en kleedgeldnorm.
Dat zou dus geen reden zijn voor heroverweging van maatregel 51.
Transparantie de zorgverzekeraars met zorgaanbieders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over transparantie van zorgverzekaars over de vraag met welke zorgaanbieders ze wel en niet contracten hebben?1
Ja
Herinnert u zich eerdere vragen over de achtergestelde positie van de patiënt, wanneer zorgverzekeraar en zorgaanbieder opeens geen contract meer sluiten tijdens een lopend verzekeringsjaar, terwijl een patiënt niet meer over mag stappen?
Ja
Deelt u de mening dat het in de casus Slotervaartziekenhuis waarin mensen nu wel overstappen thans chic geregeld is, maar er geen structurele oplossing is?
Ja
Bent u het eens met de uitspraak van de voorzitter van de NZa dat «het zou wettelijk geregeld moeten zijn dat je mag overstappen als verzekerde bij grote veranderingen in de zorgpolis gedurende het contractjaar»? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
In het BW is al vastgelegd dat een verzekerde bij een (tussentijdse) poliswijziging in het nadeel van verzekerde het recht heeft de verzekeringsovereenkomst op te zeggen. Bij een verschil van mening tussen verzekeraar en verzekeringsnemer over de vraag of er sprake is van een wijziging ten nadele beslist in uiterste instantie de rechter.
Deelt u voorts de mening dat het beter werkt als alle contracten die vóór 15 november tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder zijn gesloten en dergelijke situaties niet meer behoeven voor te komen?
Die mening deel ik. Daarom heb ik na de zomer vorig jaar een wetsvoorstel ingediend tot wijziging van artikel 13 van de Zvw. Een van de voorgestelde wijzigingen is dat verzekeraars die niet op uiterlijk zes weken voor het verstrijken van het jaar duidelijk hebben aangegeven welke aanbieders voor het nieuwe jaar wel of niet zijn gecontracteerd, geconfronteerd kunnen worden met de verplichting alle kosten te vergoeden als een verzekerde, die op basis van natura verzekerd was, naar een niet gecontracteerde aanbieder gaat.
Klopt het dat de NZa niet goed kan controleren of zorgverzekeraars vóór 15 november de contracten hebben gesloten en dus niet in belang van patiënten kan handhaven?
Op dit moment regelt artikel 40 van de WMG dat zorgverzekeraars op een zodanige wijze informatie over hun producten en diensten verstrekken dat consumenten de verzekeraars gemakkelijk onderling kunnen vergelijken. Deze informatie betreft in ieder geval de premies en de kwaliteit van de gecontracteerde zorg. Daarnaast kan de NZa op grond van dit artikel regels stellen betreffende de informatievoorziening door verzekeraars met het oog op de doeltreffendheid, juistheid, inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid van de informatie. De NZa houdt toezicht op de naleving van dit artikel.
Er is op grond van dit artikel niet uitdrukkelijk geregeld dat informatie over contractering (voor het nieuwe verzekeringsjaar) beschikbaar moet zijn op het moment dat de verzekerde aan het einde van het lopende jaar nog van verzekeraar kan switchen. Ik heb daarom, zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 ingediend dat verzekeraars een sterke financiële prikkel geeft om zes weken voor de aanvang van het nieuwe polisjaar (uiterlijk 19 november) duidelijk te zijn over de vraag met welke aanbieders wel contracten zijn afgesloten en met welke aanbieders niet.
Wat vind u van de volgende uitspraak van de NZa: «Tijdige informatie verplichting over contractering zou beter in wet en regelgeving vastgelegd moeten worden, zodat de zorgautoriteit ook na kan gaan of verzekeraars zich aan de verplichting houden en maatregelen kunnen nemen als dat nodig is»?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving gewijzigd moet worden, zodat de NZa kan controleren en handhaven op bovenstaand punt? Zo nee, waarom doet de NZa dan deze oproep tot hulp om zijn werk goed te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
De contracteerruimte in de AWBZ, wachtlijsten en leegstand |
|
Renske Leijten , Emile Roemer (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het verbijsterende bericht dat er kamers in verzorgingshuizen leegstaan, terwijl er mensen op de wachtlijst staan voor zorg in een zorginstelling?1
Er kunnen verschillende oorzaken zijn dat er kamers leegstaan in verzorgingshuizen, terwijl er mensen op de wachtlijst staan voor zorg in een zorginstelling. Er kan bijvoorbeeld een zorgzwaarte gevraagd worden die het verzorgingshuis niet kan leveren, waardoor de cliënt moet wachten op opname in een verpleeghuis. Voor zover het capaciteitstekort veroorzaakt wordt door een gebrek aan productieafspraken voor de betreffende instelling dient beseft te worden dat de zorgkantoren een zorgplicht hebben voor alle cliënten met een AWBZ-indicatie.
Het kan niet zo zijn dat een zorgkantoor zonder geldige redenen niet meer productieafspraken wil maken als er wel aantoonbare vraag naar die zorg is. Ik heb uw signaal in mijn regulier overleg met de zorgkantoren besproken. Inzet van de zorgkantoren is om, gegeven de budgettaire kaders, de wachtlijsten te minimaliseren.
Erkent u dat deze problematiek komt door te starre inkoop van zorgkantoren, waardoor zorginstellingen de leeggekomen woonruimten niet kunnen inzetten voor mensen met een indicatie hoger dan 1 of 2? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen hebben over 2010, 2011 en 2012 een zorgzwaartepakket aangevraagd en gekregen? Kunt u dit uitsplitsen over de verschillende zorgzwaartepakketten?
In het aantal afgegeven indicaties in een jaar zitten naast indicaties voor nieuwe cliënten ook herindicaties en veranderingen in indicaties van bestaande cliënten.
Van belang is het uitstaand recht op een bepaalde datum.
Het uitstaand recht in de V&V sector wordt in onderstaande tabel per 1 juli van elk jaar weergegeven (bron CIZ 6 mei 2013).
1 juli 2010
1 juli 2011
1 juli 2012
ZZP 1
9.865
7.860
6.295
ZZP 2
27.445
26.245
22.530
ZZP 3
19.110
22.450
25.875
ZZP 4
25.485
29.385
32.000
ZZP 5
43.225
50.740
55.555
ZZP 6
17.045
18.545
22.105
ZZP 7
7.855
9.920
12.590
ZZP 8
1.525
1.780
2.330
ZZP 9
14.615
19.995
21.320
ZZP 10
890
1.035
1.075
Verblijf V&V*
22.420
7.520
165
Totaal
189.375
194.475
201.840
* Betreft indicaties die nog niet zijn omgezet in zzp’s
Hoeveel mensen hebben over 2010, 2011 en 2012 in een zorginstelling zorg gehad? Kunt het verloop in kaart brengen (wat is de netto groei of krimp)?
Volgens de NZa gegevens waren er in 2010 158.138 plaatsen in de verpleeg- en verzorgingshuizen die het hele jaar bezet waren, in 2011 waren dat er 157.253 en in 2012 158.312 plaatsen.
Het gaat om een redelijk stabiel aantal waarbij geconstateerd kan worden dat er steeds meer verpleeghuiszorg geleverd wordt en minder verzorgingshuiszorg. Dit is overeenkomstig de ontwikkeling van de vraag.
Klopt de berekening van Meldpunt Max dat er in de AWBZ contracteerruimte 2013 voor intramurale zorg onvoldoende groeiruimte is gereserveerd, en dat dit bedrag tot in de honderden miljoenen loopt?2
De conclusie van Meldpunt Max dat er onvoldoende groeiruimte zou zijn in 2013 voor de intramurale zorg is onjuist. Meldpunt Max heeft een berekening gemaakt van de kosten van de hoge zzp’s (4–8). Deze berekening is niet bruikbaar om een beeld te geven van de toename van de intramurale zorg. In de berekening is niet opgenomen dat de kosten van de lagere intramurale zorg sterk afnemen (zzp’s 1–3). Ook is geen rekening gehouden met de geleidelijke instroom van hogere zpp’s en het feit dat cliënten met een intramurale indicatie de zorg ook thuis kunnen afnemen (persoonsgebonden budget of volledig pakket thuis). Het leveren van meer verpleeghuiszorg en minder verzorgingshuiszorg zorgt er voor dat de kosten van de V&V intramurale zorg jaarlijks met ruim € 100 mln extra stijgen. Dit effect is opgenomen in de groeiruimte die jaarlijks beschikbaar komt.
Is het waar dat de AWBZ contracteerruimte 2013 ten opzichte van 2012 is gedaald? Hoe moeten zorgkantoren de groei van het aantal mensen met een (intramurale) indicatie opvangen en contracteren?3
Ja, de contracteerruimte 2013 is met € 0,3 mld. gedaald, omdat per 1 januari 2013 de geriatrische revalidatiezorg en de tijdelijke uitleen van hulpmiddelen naar de Zorgverzekeringswet zijn overgeheveld. Indien met deze effecten rekening wordt gehouden dan is er € 0,5 mld. meer beschikbaar gesteld in 2013. Met deze extra middelen kunnen zorgkantoren de demografisch bepaalde groei van de zorgvraag opvangen.
Kunt u per ommegaande het overzicht geven van alle mensen die een indicatie hebben voor intramurale zorg (een zorgzwaartepakket), maar die wachten op een woonplaats in een zorginstelling? Zo neen, waarom niet?
Op dit moment zijn de zorgkantoren en de zorgaanbieders druk bezig met het opschonen van de wachtlijstregistraties. Deze acties vergen de nodige tijd, omdat er voldaan moet worden aan de eisen van betrouwbaarheid. Rond 1 juni kan het CVZ de wachtlijstgegevens verzamelen en een landelijk beeld opstellen. Begin juni kan uw Kamer informatie tegemoet zien over de omvang en samenstelling van de wachtlijst in de langdurige zorg.
Kunt in dit overzicht aangeven hoe lang mensen al op de wachtlijst, ook buiten de treeknorm, staan?
De informatie die uw Kamer binnenkort van mij krijgt, behelst tevens de duur van de wachttijd.
Erkent u dat het zorgkantoor zorgplicht heeft, en wachtlijsten daarom niet zouden mogen bestaan? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de wachtlijsten weg te werken?
Wachtlijsten als zodanig zullen altijd bestaan, omdat er nu eenmaal tijd nodig is om de zorg te regelen. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn op de doorlooptijd tussen het moment van indicatiestelling en de levering van zorg. Denk aan de persoonlijke voorkeur van de cliënt, de mate van urgentie en planbaarheid, de privésituatie voor wat betreft de mantelzorg en dergelijke.
Waar ik mij primair op richt is de kern van de wachtlijst. Deze bestaat uit cliënten die langer dan de Treeknorm wachten en voor wie (nog) geen overbruggingszorg beschikbaar is. Inzet is om de omvang van deze kernwachtlijst zoveel mogelijk te beperken.
Ik zal de zorgkantoren er op aanspreken om de kern van de wachtlijst te reduceren. Ik denk aan maatregelen op het vlak van de zorgbemiddeling, het publiek toegankelijk maken van wachtlijstinformatie en gerichte inkoop van zorg voor de specifieke doelgroepen op de wachtlijst.
Zijn er zorgkantoren met significant langere wachtlijsten dan anderen? Wat is daarvan de reden?
Zodra ik hierover informatie heb, zal ik die met uw Kamer delen.
Waarom is het al twee jaar onmogelijk deze cijfers naar de Kamer te sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een uitgebreide toelichting treft u aan in mijn brief van 4 december 2012 (TK 2012–2013, 30 597, nr. 277). Het was mijn intentie om in 2012 een wachtlijstrapportage te genereren, puur op basis van de AZR. Dus zonder inschakeling van een extern onderzoeksbureau. Echter, bij nadere bestudering bleken de cijfers in het najaar van 2012 niet geschikt voor publicatie. Zorgvuldigheid staat bij mij voorop en ik stel hoge eisen aan de betrouwbaarheid. Daarom heb ik uw Kamer alleen globale wachtlijstcijfers verstrekt. De zorgkantoren zijn momenteel bezig met het opschonen van de basisgegevens. Begin juni kan ik u de gevraagde informatie verstrekken.
Waarom is het onmogelijk voor een redacteur van een programma om alle cijfers van groei of krimp van mensen die zorg krijgen in een zorginstelling of die wachten op een woonplaats in een zorginstelling boven tafel te krijgen? Deelt u de mening dat dit zorgelijk is?
Wachtlijstinformatie op het niveau van de zorgaanbieder of locatie was voorheen niet voor een ieder beschikbaar. Het CVZ werkt aan een webportal waarmee belanghebbenden wachtlijstinformatie op het niveau van de zorgaanbieder en/of de locatie kunnen raadplegen.
Informatie over indicaties is via het CIZ beschikbaar. De NZa heeft informatie over de omvang en kosten van zorggebruik. Gezien het feit dat deze informatie publiek toegankelijk is, vind ik niet dat er sprake is van een zorgelijk situatie.
Erkent u dat het onmogelijk is om allerlei bezuinigingssommen over het extramuraliseren van zorgzwaartepakketten 1,2,3 en 4 te hanteren, als de onderliggende cijfers onvindbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is goed mogelijk om ramingen te maken van het aantal indicaties voor intramurale zorg en de feitelijk geleverde intramurale zorg. Omdat hierover gedetailleerde gegevens voorhanden zijn kunnen er ook adequate ramingen worden gemaakt voor het extramuraliseren van de lage zorgzwaartepakketten.
Hoe reageert u op de uitspraak van de bestuurder van Haagse Wijk en Woonzorg dat zij uitgaat van een rendement van 2,5% over 2013? Waar zit de winstmarge in de zorgzwaartepakketten? Bent u bereid dit uit te splitsen?4
De maximum beleidsregelwaarde (de maximale vergoeding per zzp) wordt bepaald door de NZa. Vervolgens wordt in het onderhandelingsproces tussen zorgkantoor en zorginstelling de overeengekomen vergoeding vastgesteld per zorgzwaartepakket. Een instelling kan uiteraard minder kosten maken dan de beschikbare middelen door efficiënter dan gemiddeld te werken zonder dat dit ten koste van de kwaliteit gaat. Dit kan zowel gaan om de loonkosten, de materiële kosten als de kapitaallasten van het gebouw. Het verschilt per aanbieder op welke post het efficiencyvoordeel wordt gehaald.
Vindt u het terecht dat zorgbestuurders in hun beleid het halen van rendement als speerpunt nemen? Hoe verhoudt dit zich tot de roep dat er te weinig middelen zijn voor het aannemen van extra personeel?
Het leveren van kwalitatief goede zorg dient centraal te staan in iedere zorginstelling. Daarbij geldt dat een gezonde financiële huishouding de continuïteit van de zorg bevordert. Zorginstellingen die efficiënter werken hebben meer ruimte om extra personeel aan te nemen.
Het bericht dat verzekeringsmaatschappijen discrimineren op basis van ziekteverleden of genetische aanleg |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars discrimineren op basis van ziekteverleden of genetische aanleg?1
Ik heb er kennis van genomen.
Vindt u het rechtvaardig als iemand die tien jaar of langer geleden behandeld is wegens kanker en medisch gezien door artsen genezen is verklaard, door een verzekeraar als risicogeval wordt bestempeld en daarom wordt geweigerd of een hogere premie moet betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen geldt geen wettelijke acceptatieplicht, voor het aangaan noch voor de voorwaarden waaronder de verzekering wordt afgesloten. De essentie van verzekeren is risicoselectie, waarbij verzekerden in risicogroepen worden ingedeeld. Dat geldt dus ook voor levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, waarbij allerlei factoren en aandoeningen worden meegenomen. Het loslaten van risicoselectie heeft verstrekkende gevolgen. Zoals ik vorig jaar op vragen van de leden Omtzigt en Smilde op 2 maart 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1705), alsook van Leijten en u op 4 januari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1232) al berichtte lijkt het me wel terecht dat naarmate bijvoorbeeld kanker een steeds meer chronische ziekte wordt, verzekeraars rekening houden met de recente gegevens over incidentie en overleving.
Vindt u het rechtvaardig als iemand die door een gen meer kans loopt om ziek te worden door een verzekeraar als risicogeval wordt bestempeld en daarom wordt geweigerd of een hogere premie moet betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel als verzekeraars op enigerlei wijze mensen zouden aanzetten tot het laten testen op aandoeningen, waarvoor geen behandeling bestaat ten behoeve van de risicoselectie? Deelt u de mening dat dit ethisch onverantwoord is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet op de medische keuringen (WMK), die in 1998 in werking is getreden, voorziet in bescherming van degene die wordt gekeurd. Tegelijk wordt in de wet rekening gehouden met de belangen van degene die de keuring vraagt, zoals de verzekeraar. De wet bepaalt voor onder meer levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen dat geen onderzoek mag worden verricht als het belang van de keuringvrager niet opweegt tegen dat van degene die wordt gekeurd. Als uitwerking hiervan is in artikel 3 lid 2 van de wet opgenomen dat verboden is onderzoek naar de kans op een ernstige ziekte die niet genezen kan worden dan wel niet kan worden voorkomen of in evenwicht gehouden. Ook onderzoek naar een aanwezige, niet behandelbare ernstige ziekte die pas na langere tijd manifest zal worden is verboden.
Is van een dergelijke praktijk sprake in Nederland, voor zover u bekend?
Nee.
Komt het voor dat verzekeraars, als het gaat om levensverzekeringen of arbeidsongeschiktheidsverzekeringen boven een bepaald drempelbedrag, cliënten vragen stellen over erfelijke aandoeningen of genetische afwijkingen, die moeten worden beantwoord? Zo ja, op basis van welke wetgeving of protocol gebeurt dit dan? Hoe beoordeelt u deze praktijk?
In artikel 5 van de WMK is opgenomen dat geen vragen mogen worden gesteld over onbehandelbare ernstige erfelijke ziekten, en niet over onderzoek dat bij de keurling of bloedverwanten is gedaan naar de erfelijke aanleg voor ziekten, of de resultaten van dergelijk onderzoek. Dit verbod geldt niet als de verzekerde som boven de zogenaamde «vragengrens» uitkomt, zoals uitgewerkt in het tweede lid van artikel 5. Het is goed mogelijk dat boven die vragengrens dergelijke vragen aan aspirant-verzekerden gesteld worden. Dat is in lijn met de wet.
Hoe verhoudt een dergelijke praktijk zich met het non-discriminatie-artikel 11 van het Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde, waarbij elke discriminatie op grond van zijn of haar genetisch erfgoed is verboden?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 nader uiteen zal zetten heeft Nederland het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde niet geratificeerd en kan ik vragen over de verhouding van nationaal recht met verdragsbepalingen dus niet van een definitief antwoord voorzien. Verzekeraars mogen op grond van de Wet medische keuringen boven de «vragengrens» vragen stellen aan de keurling over erfelijke aandoeningen of genetische afwijkingen. Voor verzekeraars kan dit aanleiding zijn om op basis van deze antwoorden te bepalen dat er sprake is van een hoger risico en dit door te berekenen in de premie. De verzekeraar zal zich daarbij moeten houden aan de geldende regelgeving voor gelijke behandeling, dat wil zeggen dat dit niet mag leiden tot een verboden onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte.
Hoe verhoudt een dergelijke praktijk zich met artikel 12 van het Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde waarbij wordt gesteld dat voorspellend genetisch onderzoek alleen mag worden gebruikt voor gezondheidsdoeleinden of wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van gezondheidsdoeleinden?3
Het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde verbiedt genetische tests als deze niet in het kader van gezondheidsdoeleinden worden gedaan. In de Wet medische keuringen mag geen onderzoek worden gedaan dat een onevenredige inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van degene die wordt gekeurd. De vraag is of de Nederlandse wet daarmee minder streng is dan het verdrag. Dit zal nog moeten worden bezien (zie ook antwoord op vraag 9).
Klopt het het dat Nederland het Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde wel ondertekend heeft maar nog steeds niet geratificeerd? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo ja, bent u bereid dit verdrag te ratificeren? Zo ja, op welke termijn?4
Nederland heeft het Verdrag ondertekend op 4 april 1997. Ratificatie van het Verdrag is enkele malen uitgesteld, vanwege wisselingen van kabinetten en omdat eerst duidelijkheid nodig is omtrent eventuele voorbehouden die bij ratificatie zouden moeten worden gemaakt. Die voorbehouden zijn afhankelijk van in de Nederlandse wet opgenomen afwijkende bepalingen. Verschillende wetsvoorstellen, zoals de Wet op de Orgaandonatie en de Embryowet, waren in de tussenliggende periode nog in behandeling in het Parlement. Ook nu ligt er een wetswijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in de Kamer die, wanneer die wordt aangenomen, een voorbehoud noodzakelijk maakt. Eventuele ratificatie is daarmee eerst pas aan de orde als dit wetsvoorstel in het parlement is besproken.
Bent u nog steeds van mening dat het hebben van Familiaire Hypercholesterolemie zonder bijkomende risicofactoren geen gevolgen mag hebben voor de verzekerbaarheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, geldt dit ook voor andere aangeboren aandoeningen of het verhoogde risico daarop? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Familiaire Hypercholesterolemie (FH) is een erfelijke vetstofwisselingsstoornis. Als een drager van een mutatie voor FH niet wordt behandeld, dan is er een beduidend hogere kans dat hij vroegtijdig overlijdt als gevolg van hart- en vaatziekten. Als de behandeling van FH een gunstig effect heeft en er geen sprake is van bijkomende risicofactoren (zoals gewicht, bloeddruk en roken) wordt de aangevraagde verzekering in principe op standaardvoorwaarden geaccepteerd, conform de afspraken uit 2003 hierover tussen het Verbond van Verzekeraars, Stichting Opsporing Familiaire Hypercholesterolemie (StOEH) en Stichting Bloedlink.
In hoeverre dit ook geldt voor andere aangeboren aandoeningen of het verhoogde risico daarop laat ik aan de afspraken die verzekeraars, patiënten en artsen kunnen maken (artikel 9 Wet op de medische keuringen). Ik ben wel van mening dat wanneer bij andere aangeboren aandoeningen dezelfde omstandigheden als FH gelden (de behandeling heeft een gunstig resultaat en er zijn geen bijkomende risicofactoren), de aangevraagde verzekering op vergelijkbare wijze als bij de geschetste afspraken daarover bij FH moet worden aangeboden en kan worden geaccepteerd.
Deelt u de mening dat nu onduidelijk is hoe verzekeraars tot hun risico-inschatting komen? Vindt u ook dat verzekeraars hier openheid over moeten geven? Deelt u voorts de mening dat er een uniforme wetenschappelijke standaard moet komen waaraan verzekeraars moeten toetsen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars baseren hun risico-inschatting op een onafhankelijk advies van de medisch adviseur. Die weegt de informatie van de aspirant-verzekerde met behulp van de stand van de wetenschap, statistische gegevens en zijn eigen medisch-specialistisch oordeel. De gegevens die de medisch adviseur hiervoor gebruikt zijn niet openbaar, tenzij er sprake is van openbare bronnen. Wel dient de medisch adviseur aan de aspirant-verzekerde uit te leggen hoe en waarom hij tot een ander advies dan acceptatie op standvoorwaarden is gekomen, tenzij aspirant-verzekerde daar geen prijs op stelt.
Ik ben niet van mening dat verzekeraars hier meer openheid van zaken over moeten geven. Een deel van de statistische gegevens die verzekeraars gebruiken, is gebaseerd op gegevens van de verzekeraar zelf. Deze gegevens zijn bedrijfsgevoelig. Het is begrijpelijk dat verzekeraars deze gegevens uit concurrentieoverwegingen niet openbaar maken.
Een uniforme wetenschappelijke standaard waaraan verzekeraars moeten toetsen acht ik niet mijn verantwoordelijkheid. Verzekeraars en artsen overleggen met patiëntenorganisaties over de statistische gegevens die worden gebruikt om tot risicobeoordeling te komen. Hoewel het gebruik van statistische gegevens per definitie niet de recente situatie weergeeft, begrijp ik dat verzekeraars er in overleg met patiëntenorganisaties naar streven de meest recente statistische gegevens te gebruiken.
Hoeveel mensen krijgen jaarlijks te maken met een verzekeraar die hen weigert voor een verzekering dan wel een hogere premie krijgen opgelegd? Kunt u een totaaloverzicht geven, uitgesplitst per ziekte? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen mensen die worden geweigerd en mensen die een hogere premie opgelegd krijgen? Wanneer dit overzicht ontbreekt, bent u dan bereid een onderzoek te laten doen door een gerenommeerd onderzoeksinstituut? Zo ja, kan de Kamer dan de onderzoeksopdracht ter beoordeling ontvangen?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Ik ben ook niet voornemens om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren, omdat ik de toegevoegde waarde van een dergelijk onderzoek niet inzie. In het verzekeringsbedrijf is solidariteit een belangrijk grondbeginsel. Iedereen moet toegang kunnen hebben tot belangrijke verzekeringsproducten. Verzekeraars hebben daarbij de maatschappelijke taak om individuele risico’s te spreiden over een grotere groep mensen. Inherent daaraan is dat verzekeraars de verschillen in risico’s, bijvoorbeeld naar aanleiding van de ziektegeschiedenis van een persoon, verdisconteren in de verzekeringspremie. Indien dit niet het geval zou zijn, zou de solidariteit van de verzekeringen juist onder druk kunnen komen te staan.
Bent u van mening dat de Wet op de medische keuringen mensen voldoende beschermt? Zo ja, waarom?
Ja, ik ben van mening dat de Wet op de medische keuringen mensen voldoende beschermt. Uit de tweede evaluatie van de Wet op de medische keuringen (Kamerstukken II 2006/07, 28 172, nr. 4) blijkt dat de wet op hoofdlijnen voldoet. De in het rapport benoemde knelpunten zijn opgepakt, zoals in het standpunt destijds op het rapport is aangegeven (Kamerstukken II 2006/07, 28 172, nr. 5), en vorig jaar is een wetsvoorstel met aanpassingen gepasseerd (Staatsblad 2012, 146). De wet beschermt de keurling als kwetsbare partij waarbij hij ook rekening houdt met de positie van de keuringvrager, de verzekeraar, als risicodrager.
Is het waar dat de Wet op de medische keuringen niet voldoet aan Europese regelgeving? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te zorgen dat de wet in lijn komt met Europese regelgeving?
Of de Wet op de medische keuringen niet voldoet aan het Verdrag voor rechten van de mens en de biogeneeskunde moet nog worden bezien (zie ook antwoord op vraag 8). De wet is voor zover mij bekend in lijn met andere Europese regelgeving.
Bent u bereid de Wet op de medische keuringen aan te scherpen, om zo in de toekomst te voorkomen dat verzekeraars discrimineren op grond van medisch verleden of genetische aanleg? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten? Zo nee, wat bent u dan voornemens te doen om verzekeringsdiscriminatie op basis daarvan in de toekomst uit te bannen?
Allereerst wil ik benadrukken dat wanneer verzekeraars onderscheid maken op grond van medisch verleden of genetische aanleg dit niet per se een verboden onderscheid is op grond van chronische ziekte of handicap (zie ook mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 7). Dat gezegd hebbende, beziet het kabinet thans in hoeverre ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag wenselijk is.
Het bericht dat Achmea en het Slotervaartziekenhuis geen contract hebben afgesloten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat Achmea het Slotervaartziekenhuis wil binden aan een maximumbedrag dat het ziekenhuis mag uitgeven aan medicijnen voor reuma- en kankerpatiënten?1
Ik heb daar geen oordeel over anders dan dat het een zorgverzekeraar vrij staat in te zetten op een contractvorm die kostenbeheersing en kwaliteitsverbetering ondersteunt.
Kan dit betekenen dat patiënten deze noodzakelijke medicijnen worden onthouden omdat het budget op is? Zo nee, hoe en door wie worden deze medicijnen dan verstrekt? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Verzekerde patiënten hebben recht op medicijnen als ze daar medisch gezien op zijn aangewezen. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht om daarin te voorzien en het ziekenhuis heeft de plicht de patiënt adequate zorg te verlenen. Die plichten gelden ook als het vooraf afgesproken budget wordt overschreden of de in het contract vooraf afgesproken doelstellingen niet worden gehaald.
Gegeven het hypothetische karakter van de vraag (er is namelijk geen budget afgesproken tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis) en de overvloedige casuïstiek die hierbij denkbaar is, ga ik niet verder in op de mogelijke inschakeling van andere ziekenhuizen voor in behandeling zijnde patiënten.
Vindt u het acceptabel wanneer dit tot gevolg zou hebben dat patiënten de zorg niet meer van het Slotervaartziekenhuis krijgen, maar tijdens de behandeling moeten uitwijken naar een ander ziekenhuis omdat het budget van het Slotervaartziekenhuis op is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat patiënten van het Slotervaartziekenhuis die verzekerd zijn bij Achmea door Achmea wordt gevraagd niet meer naar het voor hun vertrouwde ziekenhuis te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gegeven de ontstane situatie is het Achmea’s plicht om hun verzekerden te informeren over wijzigingen in de polisvoorwaarden en de mogelijke financiële consequenties daarvan. In het wetsvoorstel Verticale integratie scherp ik de termijn voor deze informatieverstrekking aan opdat mensen bij het aangaan van de verzekering kunnen zien wie wel en wie niet is gecontracteerd. Uit de informatie die Achmea heeft verstrekt (zie bijlage)3 blijkt dat het advies om naar een ander ziekenhuis te gaan vooral is bedoeld voor mensen die na 1 april een behandeling starten. Verzekerden die voor 1 april in behandeling zijn of komen kunnen hun behandeling in het Slotervaartziekenhuis afmaken. Voor chronische patiënten en spoedeisende gevallen is een aparte uitzondering gemaakt.
Vindt u de onrust die is ontstaan in en om het Slotervaartziekenhuis in verhouding staan tot het bedrag waarover dit conflict gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet tot stand komen van een contract tussen een zorgverzekeraar en een ziekenhuis kan een uitkomst zijn in het decentrale sturingsmodel waarvoor we voor onze gezondheidszorg hebben gekozen. Het past mij niet de vermeende redenen van het niet tot stand komen van een afzonderlijk contract te becommentariëren. Alleen de partijen die onderhandeld hebben kennen hun eigen afwegingen. Overigens is naar mijn informatie de onderhandeling tussen Achmea en het Slotervaart nog niet definitief afgerond.
De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebben u ook berichten bereikt via brieven en mails, dat directeuren-grootaandeelhouder (DGA’s) met meerdere BV’s per vennootschap de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) moeten betalen, waardoor de totale bijdrage Zvw in sommige gevallen voor een DGA meer dan 10.000 euro zou bedragen?
Deze berichten hebben mij ook bereikt.
Kloppen deze berichten? Zo ja, kunt u oplossingsmogelijkheden schetsen en de financiële consequenties daarvan? Zo nee, wilt u uitleggen hoe de situatie dan wel is?
De DGA die niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen en die bij meerdere eigen BV’s een dienstbetrekking heeft, is bij elk van die arbeidsverhoudingen de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna IAB ZVW) verschuldigd, rekening houdend met het maximum bijdrageloon (€ 50.853 * 5,65% = € 2873 per jaar). Na afloop van het jaar vindt aan hen evenwel een teruggaaf plaats van hetgeen boven het maximumbijdrageloon is ingehouden. De teruggaaf wordt door de Belastingdienst automatisch bij beschikking vastgesteld en vindt in het algemeen plaats in het derde kwartaal van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het loon is genoten.
Bovendien keert de Belastingdienst in het derde kwartaal van het kalenderjaar waarin het loon is genoten reeds zoveel mogelijk voorschotten uit op de te verwachten teruggaaf. Betrokkenen die geen voorschot hebben ontvangen, maar daar wel recht op menen te hebben, kunnen bij de Belastingdienst in de tweede helft van het kalenderjaar een voorschot aanvragen. Verstrekte voorschotten worden na afloop van het kalenderjaar verrekend met de definitieve teruggaaf.
Meer in het algemeen is er onder de voorwaarden zoals geformuleerd in artikel 32d van de Wet op de loonbelasting 1964, een mogelijkheid om reeds bij de inhouding op juiste wijze rekening te houden met het bijdragemaximum (doorbetaaldloonregeling). Dit houdt in dat één inhoudingsplichtige de loonbetalingen verricht namens één of meer andere inhoudingsplichtigen. Het totale loon wordt dan door die ene inhoudingsplichtige uitbetaald, waardoor de andere inhoudingsplichtigen geen loon aan de werknemer meer uitbetalen en zij ook geen IAB ZVW verschuldigd zijn. Dit kan zowel bij gelieerde als niet gelieerde inhoudingsplichtigen.
De gevolgen voor patiënten van het niet afsluiten van een contract tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam en zorgverzekeraar Achmea voor 2013 geen contract hebben afgesloten, omdat het eindbod van Achmea volgens het ziekenhuis te laag zou zijn?1 Wat is uw mening daarover?
De contractonderhandelingen zijn naar mijn informatie (nog) niet definitief afgerond. Ik heb er geen mening over anders dan dat dit een mogelijke uitkomst kan zijn in het decentrale sturingsmodel waarvoor we in ons gezondheidszorgstelsel hebben gekozen.
Welke gevolgen heeft dit voor patiënten die nu worden behandeld in het Slotervaartziekenhuis? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten van wie de behandeling doorloopt na 1 april 2013? Welke gevolgen heeft dat voor patiënten die vanaf 1 april 2013 onder behandeling komen in het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de mening dat het niet afsluiten van dit contract vooral vervelende gevolgen heeft voor patiënten? Hoe zou dit voorkomen kunnen worden?
Zorginhoudelijk voorzie ik geen problemen, noch voor de patiënten die al onder behandeling zijn bij het Slotervaartziekenhuis noch voor de patiënten die na 1 april met de behandeling wilden starten. Voor de laatste categorie is het afhankelijk van de polis; natura of restitutie. Voor natura verzekerden is het inderdaad vervelend dat hun polis dan niet alles meer vergoedt. Ik ga ervan uit dat Achmea betrokkenen hier tijdig voor waarschuwt zodat ze voor een ander ziekenhuis kunnen kiezen. Een andere mogelijkheid voor deze verzekerden kan zijn over te stappen naar een verzekeraar die wel een contract met het Slotervaartziekenhuis heeft (zie het antwoord op vraag2.
Dit kan voorkomen worden door de contractering af te ronden voordat verzekerden hun polis bij een verzekeraar afsluiten (conform het wetsvoorstel Verticale integratie dat sinds september 2012 in uw kamer ligt.
Deelt u de mening dat het niet goed is dat pas tijdens het nieuwe verzekeringsjaar opeens blijkt dat er geen contract wordt afgesloten tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis, zodat verzekerden ook niet meer van verzekeraar kunnen wisselen? Deelt u voorts de mening dat dit voorkomen zou kunnen worden door te garanderen dat contracten tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders voor half december worden afgesloten, zodat voor verzekerden duidelijk is waarop zij bij hun verzekeraar kunnen rekenen? Is dit mogelijk? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bereiken?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat verzekerden, op het moment dat zij hun zorgverzekeraar kiezen, duidelijkheid hebben over welke zorgaanbieders de verzekeraar gecontracteerd heeft. Zoals gezegd ligt momenteel een wetsvoorstel in de Tweede Kamer voor aanpassing van artikel 13 van de Zvw (Kamerstukken II 2011/12, 33 362 nrs. 1–3). Eén van de voorgestelde wijzigingen is dat zorgverzekeraars uiterlijk zes weken voor het einde van het jaar aangeven welke zorgaanbieders voor het nieuwe jaar gecontracteerd zijn (of welke niet). Gaat een verzekerde in het nieuwe verzekeringsjaar naar een aanbieder waarvan hij op bovengenoemde datum niet heeft kunnen weten dat er met die aanbieder geen contract zou zijn, dan heeft hij recht op de volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten. Als dit wetsvoorstel dit jaar wordt aangenomen en het wordt 1 januari 2014 van kracht, dan kan het zijn werking hebben voor de polissen voor het jaar 2015.
Welke mate van vrijheid hebben verzekeraars om wijzigingen aan te brengen in de in het voorafgaande jaar wel gecontracteerde zorg of in de betalingswijze door verzekerden (zoals het dwingen tot automatische incasso door zorgverzekeraar Menzis), gedurende het verzekeringsjaar? Deelt u de mening dat die vrijheid er alleen zou behoren te zijn als de verzekerde nog kan kiezen voor een andere verzekeraar?
Voor de laatste deelvraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Op de vraag welke mate van vrijheid verzekeraars hebben om wijzigingen aan te brengen in de polisvoorwaarden is mijn antwoord dat die vrijheid zover gaat als de wet toelaat. Op grond van het Burgerlijk Wetboek kan een schadeverzekering worden opgezegd als de verzekeraar de polis ten nadele van de verzekeringnemer of de verzekerde wijzigt. Dat geldt ook voor zorgverzekeringen (behalve als de poliswijziging het directe gevolg is van een overheidswijziging in het te verzekeren pakket). Het is echter niet aan mij om te oordelen wanneer sprake is van een polisverslechtering. Het is in eerste instantie aan de verzekerde hierover contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar, dan wel hierover een klacht bij hem in te dienen. Indien de verzekerde er zelf niet uit komt met zijn zorgverzekeraar staat vervolgens de weg open via opeenvolgend de Ombudsman Zorgverzekeringen, de Geschillencommissie Zorgverzekeringen en uiteindelijk de bevoegde rechter om hierover een uitspraak te doen.
Kunt u een aantal behandelingen noemen waarvoor geldt dat patiënten van het Slotervaartziekenhuis niet het hele bedrag vergoed zullen krijgen, omdat het gemiddeld gecontracteerde tarief voor die behandeling lager is?
Afgaande op de door het Slotervaartziekenhuis bekend gemaakte tarieven voor 2013 en de door Achmea bekend gemaakte vergoedingen voor 2013, zal dat vrijwel voor elke behandeling het geval zijn.
Is het voor patiënten mogelijk om de vordering over te dragen aan het Slotervaartziekenhuis? Is het vervolgens mogelijk dat het Slotervaartziekenhuis de rekeningen alsnog indient bij Achmea voor een hoger, zogenaamd passantentarief? Is de zorgverzekeraar verplicht het passantentarief te betalen? Hoe veel hoger ligt het passantentarief? Is deze gang van zaken dermate voor de hand liggend dat rekening gehouden moet worden met overschrijdingen?
Ja, het is mogelijk dat patiënten hun vordering op de verzekeraar overdragen aan het ziekenhuis en het ziekenhuis kan de rekening indienen op basis van het passantentarief. De verzekeraar kan echter niet meer vergoeden dan waar de verzekerde recht op heeft. Een verzekerde met een restitutiepolis heeft – conform artikel 2.2 van het Besluit zorgverzekering – recht op een marktconforme vergoeding van de behandeling die hij heeft ondergaan en een naturaverzekerde die naar een niet gecontracteerde zorgaanbieder gaat, heeft in veel gevallen recht op een lager bedrag dan dat. Welk bedrag dat is, is afhankelijk van de polis. Vaak is het een bepaald percentage van de marktconforme restitutievergoeding. In het geliberaliseerde segment stellen ziekenhuizen de passantentarieven ieder voor zich in vrijheid vast. In het geval van het Slotervaartziekenhuis liggen de passantentarieven een factor 2 à 3 hoger dan de marktconforme vergoeding van Achmea. Gezien de hierboven genoemde wettelijke beperking aan de vergoeding ga ik er niet van uit dat als gevolg van het niet tot stand komen van het contract tussen het Slotervaartziekenhuis en Achmea overschrijdingen gaan ontstaan.