De brief houdende het advies van de procesregisseur over clustering omroepen in omroephuizen |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting van de VVD-fractie dat modernisering van het publieke omroepbestel nodig is om de NPO toekomstbestendig te maken? Deelt u voorts dat het daarbij van belang is dat de publieke omroep teruggaat naar haar kerntaken en ook de transparantie van haar organisatie vergroot?
Ja. Ik deel de opvatting van de VVD-fractie dat modernisering noodzakelijk is en dat het vergroten van transparantie hierbij belangrijk is. Ik zal bij de hervorming daarnaast aandacht besteden aan de publieke media-opdracht, in lijn met de aangenomen motie om de wettelijke taken van de landelijke publieke omroep te heroverwegen, zoals aangegeven in de brief van 28 mei over de kaders clustering omroephuizen.1
Heeft u kennisgenomen van het plan dat de VVD-fractie eerder heeft ingebracht met betrekking tot de hervorming van de publieke omroep? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot het advies van de procesregisseur?
Ik heb kennisgenomen van het plan van uw fractie. Dit plan is net als andere adviezen, rapporten en reflecties betrokken bij het opstellen van de Kamerbrief van 4 april over de hervorming van de landelijke publieke omroep waarin de maatregelen zijn beschreven om de landelijke publieke omroep fundamenteel te hervormen.2 Ik constateer dat het advies van de procesregisseur aangeeft dat een aantal omroepen voorstander is van het aantal van drie omroephuizen en dat dit aantal overeenkomt met het aantal uit het plan van de VVD-fractie. Dit is echter geen opvatting dat door alle omroepen gedragen wordt. Nog belangrijker is dat de procesregisseur het standpunt van het kabinet herbevestigt dat de randvoorwaarden belangrijker zijn dan het aantal huizen.
Hoe geeft u uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie Martens-America en Mohandis waarin is uitgesproken dat «dat een omroephuis uit ten minste twee omroepen moet bestaan» in dit hervormingsproces?1
In de Kamerbrief van 28 mei is aangegeven hoe uitvoering gegeven wordt aan deze motie. Kort gezegd leiden de kaders voor clustering ertoe dat het meestal zo zal zijn dat er minimaal twee omroepen opgaan binnen één omroephuis. Enig denkbaar alternatief is het scenario dat een zogeheten fusieomroep (BNNVARA, KRO-NCRV, AVROTROS) alleen opgaat binnen één omroephuis. De huidige fusieomroepen zijn immers qua grootte in termen van budget en producerend vermogen van een andere orde dan de andere omroepen.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitvoering van de bij het notaoverleg over Media van 14 april 2025 aangenomen moties?
In de Kamerbrief van 28 mei is voor een aantal moties die gaan over de hervorming van de landelijke publieke omroep beschreven hoe hieraan uitvoering gegeven wordt. Daarnaast is op 10 juli 2025 de Kamerbrief Stand van zaken moties en toezeggingen mediabeleid aan uw Kamer gestuurd.4 Hierin wordt ingegaan op andere moties die tijdens het notaoverleg zijn aangenomen. Ten slotte is er een aantal moties aangenomen dat vraagt bepaalde onderwerpen te betrekken bij de verdere uitwerking van de hervorming. Op deze moties zal dan ook teruggekomen worden bij het indienen van het wetsvoorstel waarin een groot deel van de uitwerking van de hervorming zijn beslag krijgt.
Hoe geeft u uitvoering aan de door de Kamer aangenomen motie Martens-America die u verzocht heeft bij de uitwerking van de hervormingsplannen het ledencriterium los te laten?2
In de Kamerbrief van 4 april is ingegaan op deze motie. Eén van de meeste fundamentele voorstellen om de landelijke publieke omroep te hervormen is het loslaten van het systeem van toetreding en uittreding en het verlenen van erkenningen. Hiermee zou ook het ledencriterium vervallen.
Acht u, net als de VVD-fractie, dat de afgelopen maanden in feite verloren tijd zijn geweest doordat er geen breed gedragen variant voor clustering tot stand is gekomen?
Deels. Het is goed dat het gesprek in Hilversum hierover is gevoerd en het is ook goed dat duidelijk is geworden hoe omroepen hierin staan en wat hun redeneringen zijn. Dit is relevante informatie die door de politiek betrokken kan worden bij het maken van keuzes ten aanzien van de hervorming. De clustering van omroepen in omroephuizen is echter maar één onderdeel van de bredere hervorming die meer omvat. Los van het clusterproces is en wordt ambtelijk doorgewerkt aan het voorbereiden van het wetsvoorstel, dus in dat opzicht wordt deze periode goed benut.
Bent u het met de VVD-fractie eens dat het teleurstellend is dat het er nu op lijkt dat een meerderheid aan omroepen, inclusief de NPO, voorstander is van hervorming, er bij een aantal omroepen dusdanig weinig bereidheid lijkt daadwerkelijk om stappen te zetten en dat dit het proces remt?
Uiteraard had ik het liefste gezien dat omroepen eensgezind gezamenlijk tot een clustering waren gekomen op een manier die volledig voldoet aan de eerder geschetste kaders. Ik vind het in die zin teleurstellend dat dit niet is gelukt. Tegelijkertijd is er breed draagvlak bij omroepen voor het vormen van omroephuizen en heeft dit proces de verschillende standpunten en onderbouwingen zichtbaar gemaakt. Dit is wat mij betreft relevante informatie die de politiek kan betrekken bij het maken van keuzes ten aanzien van de hervorming.
De VVD-fractie ziet de eerste berichten over omroepen die samen gaan. Er zijn gevallen waarbij een inhoudelijke grond van samenwerken ver te zoeken lijkt. Hoe beoordeelt u dit en deelt u de visie van de VVD-fractie dat alleen door samenhang en samenwerking efficiency, effectiviteit en rust in het bestel gerealiseerd kunnen worden?
In de Kamerbrieven van 4 april en 28 mei is uitgebreid ingegaan op het criterium van passende inhoudelijke verwantschap en waarom dit belangrijk is voor het laten ontstaan van goed functionerende omroephuizen en daarmee voor het slagen van de bredere hervorming. Zoals ik ook in de Kamerbrief van 3 oktober over het advies van de procesregisseur over clustering omroepen in omroephuizen heb toegelicht, signaleer ik ook risico’s op dit vlak bij combinaties die nu worden overwogen.6 Tegelijkertijd is het aan omroepen om binnen de gestelde kaders geslaagde combinaties te maken die de gezamenlijkheid versterken. Daarbij vind ik het van belang om te benoemen dat het wettelijke kader duidelijke eisen zal stellen aan de inrichting van omroephuizen en hoe omroephuizen complementair aan elkaar dienen te werken aan de uitvoering van de publieke media-opdracht. Het is belangrijk dat de te vormen omroephuizen zich hiervan rekenschap geven.
Bent u bereid om meer regie te nemen in dit proces? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja. Ik vind het belangrijk dat de politiek meer regie pakt nu duidelijk is gebleken dat omroepen er onderling niet uitkomen. Mijn departement blijft met de omroepen en NPO in gesprek. In deze gesprekken zullen de adviezen worden meegenomen waarvan de procesregisseur aangeeft dat een vervolgproces hier aandacht aan moet geven. Ik vind het daarbij van groot belang dat de kaders die eerder zijn vastgesteld – waaronder geen extra bestuurslagen, passende inhoudelijke verwantschap, het daadwerkelijk functioneren als één organisatie en medewerkers in dienst van het omroephuis – strikt worden nageleefd. Deze kaders zijn immers bedoeld om te zorgen voor een sterk, doelmatig en samenhangend bestel.
In mijn gesprekken met de omroepen zal ik de komende tijd benadrukken dat het naleven van deze kaders niet vrijblijvend is, maar een noodzakelijke voorwaarde vormt voor het slagen van de hervorming.
Bent u voorts bereid om in samenspraak met de NPO nadrukkelijk in te zetten op een model met drie omroephuizen plus één NOS-NTR?
De discussie rondom clustering gaat veel over het precieze aantal omroephuizen. Daar heb ik begrip voor, want het heeft duidelijke gevolgen voor mogelijke combinaties die kunnen ontstaan en maakt de hervorming daarmee ook tastbaar. Ik vind het tegelijkertijd ook van belang om de overige maatregelen te benadrukken. De hervorming is immers een samenhangend pakket aan maatregelen. De vorming van omroephuizen heeft mijns inziens niet veel zin als andere maatregelen niet tegelijkertijd ook worden doorgevoerd. Ik denk hierbij aan het sluiten van het bestel voor nieuwe organisaties, het opener maken van het bestel voor ontbrekende geluiden en het laten opgaan van omroepen in omroephuizen op een dusdanige manier dat omroephuizen echt als eenheid kunnen functioneren. Er mag geen twijfel bestaan over het feit dat het omroephuis in het nieuwe bestel de omroep is.
De procesregisseur herbevestigt vanuit zijn onafhankelijke blik dan ook de randvoorwaarde dat alle medewerkers in dienst moeten komen van het omroephuis. Ik vind het goed kunnen functioneren van het omroephuis als één geheel en bestuurlijke effectiviteit belangrijker dan het uiteindelijke aantal omroephuizen waarop uitgekomen wordt. Daarbij zie ik nog steeds een groot risico wanneer gestreefd wordt naar een te klein aantal omroephuizen omdat dit de kans vergroot dat hierbinnen verschillende eilandjes blijven bestaan en het huis niet effectief en als eenheid kan opereren.
In hoeverre is de eerdere contourenbrief van uw voorganger als Minister nog actueel? Bent u nog steeds voornemens om deze contouren verder om te zetten in het uiteindelijke wetsvoorstel of verschilt u daarin van uw voorganger?
De hervorming is een samenhangend pakket aan maatregelen waarbij de gehele hervorming moet worden heroverwogen op het moment dat steun voor een specifieke maatregel zou ontbreken. In de Kamerbrief van 28 mei is geconstateerd dat het notaoverleg van 14 april en de aangenomen moties laten zien dat er in de Kamer draagvlak bestaat voor de fundamenten van het nieuwe bestel. Ook ikzelf steun in grote lijnen de maatregelen waarlangs de publieke omroep fundamenteel wordt herzien. De maatregelen zullen verwerkt worden in een wetsvoorstel die uiteraard het gebruikelijke parlementaire proces zal doorlopen.
Wanneer verwacht u de Kamer de verdere contouren van de hervorming dan wel de benodigde wetgeving te kunnen sturen?
Er wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel waarin de hervorming zijn beslag moet krijgen. Lettende op de krappe planning om een nieuw bestel in te kunnen laten gaan, zal het wetsvoorstel in de loop van 2026 aangeboden moeten worden ter internetconsultatie.
De huisvesting van migranten |
|
Merlien Welzijn (NSC), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Migratie is niet hét probleem van de woningmarkt: «dat is onzin»«?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de deskundigen die in het artikel worden geciteerd dat migratie slechts voor een beperkt deel bijdraagt aan de huidige wooncrisis en dat het werkelijke probleem is dat er gewoon te weinig wordt gebouwd?
Er zijn verschillende oorzaken voor het huidige woningtekort. Zowel de achtergebleven woningbouw, de bevolkingsgroei die in de laatste jaren grotendeels te relateren is aan migratie en in beperktere mate de huishoudensverdunning spelen een rol bij het huidige tekort aan woningen.
Welke cijfers en prognoses hanteert het kabinet over de bijdrage van migratie (in verschillende subcategorieën: asielmigratie, arbeidsmigratie, gezinsmigratie, studiemigratie) aan de jaarlijkse vraag naar woonruimtes (totaal, huur, sociale huur, middenhuur, koop)? In hoeverre houdt het kabinet bij de gehanteerde cijfers en prognoses rekening met regionale verschillen in de druk op de woningmarkt door migratie? Welke gemeenten of regio’s hebben relatief grote druk als gevolg van migratie?
Jaarlijks wordt de Kamer geïnformeerd over het woningtekort en de verwachte woningbehoefte aan de hand van de Primos-prognose en het Socrates-model. De Primos-prognose wordt gebruikt voor het bepalen van de woningbouwopgave. De nationale bevolkingsprognose van het CBS wordt als uitgangspunt voor de Primos-prognose gebruikt. Er wordt hierin geen onderscheid gemaakt naar de genoemde migratiemotieven.
In de Primos-prognose zijn percentages voor verwachte toevoegingen aan de woningvoorraad uitgesplitst per type woningbouwopgave. De totale verwachte woningbouw voor de periode 2025 tot en met 2039 bedraagt 1,2 miljoen woningen. Hiervan is 45% noodzakelijk voor de opgave die voortvloeit uit de verwachte bevolkingsgroei (die voor 95% bestaat uit het buitenlands migratiesaldo, dit is het gevolg van alle vormen van migratie). Daarnaast speelt de opgave die voortvloeit uit het kleiner worden van de huishoudens een rol. Hier is 25% van het totaal aan verwachte woningbouw voor nodig. Het kleiner worden van de huishoudens hangt overigens ten dele samen met de verwachte immigratie (veel kleine huishoudens). Voor het inlopen van het bestaande woningtekort is 16% van de woningbouw nodig. Ten slotte is er de vervangende nieuwbouw (14%) die nodig is in verband met te slopen woningen.
Het kabinet houdt rekening met de regionale verschillen in de bouwopgave die nodig is om tegemoet te komen aan de regionale woningbehoefte. Welk aandeel migratie bijdraagt aan de druk op de woningmarkt wordt daarin zoals eerder gezegd niet verbijzonderd. In de Primos-prognose wordt gesteld dat in 2023 48% van de buitenlandse migratie in de Randstad terecht kwam tegenover 29% in de categorie «overig Nederland». De overige 23% buitenlandse migratie kwam in de noordflank, oostflank of zuidflank terecht.
Welke analyses heeft het kabinet laten uitvoeren naar de mate waarin starters en doorstromers door migratie in hun kansen worden belemmerd, bijvoorbeeld doordat migranten woningen innemen die anders voor deze groepen beschikbaar zouden zijn? En wat waren de uitkomsten? Wat is bijvoorbeeld het effect van arbeids-, asiel- en studiemigratie op de wachtlijsten voor een huurwoning?
Er zijn geen specifieke onderzoeken uitgevoerd naar de belemmeringen die starters en doorstromers ervaren als gevolg van buitenlandse migratie.
Het PBL heeft in 2022 onderzoek gedaan naar de huisvestingsituatie van migranten naar migratiemotief. Wat betreft de gerealiseerde huisvesting van migranten naar migratiemotief kan er geen sluitend beeld geschetst worden. Arbeids- en studiemigranten uit de EU die minder dan vier maanden in Nederland verblijven hoeven zich niet als ingezetene in te schrijven in de BRP. Dit betekent dat er dus in de meeste gevallen geen zicht is op hun huisvestingssituatie en specifieke woon- of verblijfplaats. Op basis van de beschikbare gegevens constateert het PBL dat ingezetene, geregistreerde arbeids- en studiemigranten in eerste instantie vaak woningdelen in het particuliere segment. Twee derde van de arbeidsmigranten is na vijf jaar weer vertrokken. Statushouders huren meestal een woning van een corporatie. Gezinsmigranten trekken vaak bij iemand in en oefenen dan in eerste instantie geen extra vraag uit. De meeste migranten zoeken dus met name in de huursector huisvesting.
Over de concurrentie om woonruimte tussen statushouders en andere woningzoekenden in de sociale huur heeft het lid Welzijn eerder vragen gesteld op 24 september 2025. Ik verwijs u voor een nader antwoord hieromtrent naar het antwoord op vraag 9 en 10 van die schriftelijke vragen2.
Welke concrete uitwerking geeft het kabinet aan de aanbeveling van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen om ambities en het beleid op het gebied van woningbouw beter af te stemmen op de demografische ontwikkeling, inclusief de netto migratie?
In het plenair debat over het adviesrapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen is uitgesproken dat het advies voor gematigde groei, dat wil zeggen onder andere het streven naar een inwoneraantal van 19 á 20 miljoen in 2050, wordt omarmd om betere uitkomsten op voldoende welvaartsgroei in brede zin te bieden. Dat vertaalt zich naar een jaarlijkse groei van het inwoneraantal van tussen de 40.000 en 68.000 personen. Zoals toegezegd in het plenair debat over het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050, ontvangt uw Kamer een brief over de opvolging van dit rapport.
Op welke wijze geeft het kabinet opvolging aan de aanbeveling van de Staatscommissie om daadwerkelijk te gaan sturen op alle vormen van migratie, op basis van een bandbreedte voor gematigde groei van de bevolking met 40.000–60.000 per jaar?
Welke beleidsinstrumenten (nationaal of via gemeenten) brengt het kabinet in stelling om migratie-gerelateerde huisvestingsdruk te beperken, zoals tijdelijke huisvesting (flexwoningen), en wat is het effect van deze instrumenten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is het kabinet bereid om extra middelen (nationaal of regionaal) beschikbaar te stellen voor tijdelijke huisvesting, versnelde vergunningverlening, juridisch-ambtelijke capaciteit en infrastructuur (o.a. netcapaciteit) om zo de bouwproductie op te voeren en knelpunten weg te nemen?
Kunt u concreet aangeven hoe u gemeenten helpt bij het creëren van doorstroomwoningen voor statushouders om zo de druk op de asielopvang te verminderen?
Het kabinet werkt met een generieke aanpak om het tekort aan woningen in Nederland te verminderen door onder andere de inzet van financiële middelen, versnelde vergunningverlening, extra ambtelijke capaciteit, het beter benutten van de bestaande gebouwen (zoals woningdelen) en het wegnemen van knelpunten zoals netcongestie. Het kabinet neemt als uitgangspunt dat er voor migranten – net zoals voor iedere andere woningzoekenden – in beginsel sprake is van een eigen verantwoordelijkheid om, indien mogelijk, te voorzien in de huisvesting, bijvoorbeeld bij vrienden of familie.
Het kabinet zet in op het stimuleren van verschillende woningtypes zoals tijdelijke woningen via financiële regelingen als de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA), de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen (SFT) en de bekostigingsregeling doorstroomlocaties en de regeling voor een eenmalige bijdrage bij uitstroom naar onzelfstandig wonen of tijdelijk onderdak (HAR+) waardoor gemeenten ondersteund worden in het huisvesten van onder andere statushouders, arbeidsmigranten en studenten.
Verder licht het kabinet in de brief over het samenhangend pakket aan maatregelen die op 11 juli aan uw Kamer is verstuurd3, toe welke maatregelen verder moeten zorgen voor uitstroom van statushouders uit de asielopvang door de uitbreiding van huisvestingsmogelijkheden.
Een belangrijk onderdeel van het samenhangend pakket is de doelgroepflexibele regeling, die dient om versneld tot woningen te komen, waaronder voor vergunninghouders. De voorbereiding van deze regeling is in een vergevorderd stadium en is in twee delen uiteengevallen: een uniforme bekostigingsregeling van gemeentelijke opvangvormen enerzijds en een stimuleringsregeling voor huisvesting anderzijds. Met de uniforme bekostigingsregeling moet het gemeenten makkelijker gemaakt worden in de uitvoering. De regeling biedt de mogelijkheid om deze in te zetten voor tijdelijke huisvestingsoplossingen voor vergunninghouders, vergelijkbaar met de huidige bekostigingsregeling doorstroomlocaties.
Om gemeenten nog extra te ondersteunen bij het plaatsen van tijdelijke woningen bereid ik een aanpassing op de SFT-regeling voor. Het voornemen is om deze regeling met een jaar te verlengen tot en met 2027. Ik ben bereid hiervoor extra middelen in te zetten door het budget te verhogen naar € 178,5 miljoen. In aanvulling op de bijdrage aan de onrendabele business case van € 14.000,– per woning, ontvangen gemeenten ook € 6.000,– per woning voor sociaal beheer. Mijn voornemen is dat ook onzelfstandige woonruimten en splitsen van woonruimte onder deze regeling gaan vallen. De regeling is op dit moment in consultatie.
Kunt u concreet aangeven hoeveel woningen er beschikbaar zijn voor de huisvesting van arbeidsmigranten en hoe dit zich verhoudt tot de jaarlijkse instroom? Hoeveel daarvan beschikken over een SNF- of AKF-keurmerk?
Zoals eerder benoemd is er geen volledig zicht op de jaarlijkse omvang van de arbeidsmigratie. Mijn ministerie heeft bij het IBO Arbeidsmigratie geraamd dat er een tekort is aan kwalitatief goede huisvestingsplekken van naar verwachting circa 160.000 plekken. Door onjuiste registratie van arbeidsmigranten kan dit tekort nog hoger liggen.
Er zijn geen landelijke cijfers over het totale aantal woningen dat gebruikt wordt of beschikbaar is voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Een deel van de huisvesting voor arbeidsmigranten is gecertificeerd met het keurmerk van Stichting Normering Flexwonen (SNF) of het Agrarisch Keurmerk Flexwonen (AKF). Over dit deel van de woningen zijn wel gegevens beschikbaar.
Zoals ik in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Kent op 6 mei 2025 heb aangegeven4, waren er in februari 2025 19.467 huisvestingslocaties geregistreerd bij SNF.5 Deze locaties hebben in totaal een capaciteit van 144.701 slaapplaatsen («bedden»).
Land- en tuinbouwbedrijven die arbeidsmigranten huisvesten op eigen terrein kunnen het AKF-certificaat krijgen. Uitzendbureaus kunnen dit certificaat niet krijgen. Op dit moment zijn er 250 werkgevers met een AKF-certificaat.6 Deze werkgevers beschikken momenteel over ruim 600 woningen, waaronder zowel jaarrond- als seizoenshuisvesting. Het grootste deel van deze woningen bevindt zich op het eigen erf van de werkgever. Deze woningen van werkgevers met een AKF-certificaat vertegenwoordigen ongeveer 10.000 «bedden».
Kunt u aangeven hoeveel woningen er in handen zijn van uitzendbedrijven en van private investeerders die woonruimtes verhuren aan uitzendbedrijven?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal woningen dat in handen is van uitzendbureaus en private investeerders die woonruimtes verhuren aan uitzendbedrijven.
Kunt u concreet aangeven hoe u gemeenten helpt om de grootschalige ondermaatse en deels illegale verhuur voor arbeidsmigranten aan te pakken en de kwaliteit van deze huisvesting te waarborgen?
Als gevolg van de Wet goed verhuurderschap hebben gemeenten meer mogelijkheden gekregen om op te treden tegen ongewenst verhuurgedrag, zoals bijvoorbeeld intimidatie en discriminatie of het vragen van te hoge servicekosten. Ook bevat de wet nog twee specifieke regels voor de verhuur aan arbeidsmigranten, die voorschrijven dat een arbeidsovereenkomst altijd los van de huurovereenkomst moet worden vastgelegd en dat verhuurders informatie aan de arbeidsmigrant moeten verschaffen over zijn of haar rechten en verplichtingen ten aanzien van het gehuurde in een taal die hij of zij kan begrijpen.
Daarnaast heeft de Wet goed verhuurderschap gemeenten de mogelijkheid gegeven om een tweetal vergunningplichten in te stellen: een gebiedsgerichte vergunningplicht voor de verhuur van reguliere woonruimte en een (niet-gebiedsgerichte) vergunningplicht voor de verhuur van verblijfsruimten aan arbeidsmigranten. Het instellen van een dergelijke vergunningplicht maakt het verboden om zonder verhuurvergunning bepaalde categorieën van woon- of verblijfsruimte te verhuren. Ook kunnen bij het verlenen van een vergunning aanvullende voorwaarden aan de verhuring worden gesteld. Deze voorwaarden zijn in de wet genoemd en zien, in het geval van verhuur aan arbeidsmigranten, bijvoorbeeld op het maximaal aantal personen aan wie een ruimte verhuurd mag worden en minimaal aanwezige voorzieningen ten behoeve van voedselbereiding en hygiëne. De gemeente is, in het geval van private verhuurders, belast met het toezicht en de handhaving van de Wet goed verhuurderschap.
Daarnaast is sinds april 2022 het ondersteuningsprogramma arbeidsmigranten van de VNG operationeel. Dit ondersteuningsprogramma ontvangt subsidie van het Rijk. Het team ondersteunt gemeenten bij hun taken en verantwoordelijkheden om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Via persoonlijke adviesgesprekken maken medewerkers van het programma gemeenten bewust van mogelijke opgaven rond deze groep inwoners en zorgen ze dat het verbeteren van hun positie in de gemeenten op de agenda komt te staan.
Deelt u onze mening dat in de uitingen en het beleid van het kabinet onevenredig veel aandacht is voor de druk op de woningmarkt door de asielinstroom, terwijl de druk door arbeidsmigranten en uitzendbedrijven op de woningmarkt vele malen hoger is?
De druk van de verschillende vormen van migratie werkt anders door op de verschillende segmenten van de woningmarkt. Zoals toegelicht bij vraag 9 neemt het kabinet maatregelen om bij alle migratiemotieven en voor alle segmenten van de woningmarkt de druk te beperken.
Hoe waarborgt het kabinet dat statushouders en arbeidsmigranten die legaal in Nederland wonen en verblijven een gelijke toegang tot woonruimte behouden, zonder dat dit tot verdringing leidt van kwetsbare groepen zoals jongeren en langdurig woningzoekenden?
Zie het antwoord op vraag 9 en 13.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk binnen twee weken te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Nederlandse onderdelen in Russische drones en raketten |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Kati Piri (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van President Zelensky dat de rakketten en drones die Rusland gebruikt om Oekraïense doelen te raken onderdelen uit Nederland bevatten?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat in Nederland gemaakte onderdelen voor drones en raketten door Rusland gebruikt worden? Zo ja, waarom is hier niet eerder actie op ondernomen?
Uw Kamer heeft hier eerder in 2022 vragen over gesteld.2 Sinds medio 2022 is het duidelijk dat de Russische militaire industrie in hoge mate afhankelijk is van westerse componenten, waaronder ook componenten uit Nederland. Rusland slaagt er nog altijd in om – via omwegen en tegen hoge kosten – dergelijke componenten te importeren. Hiervoor gebruikt het een uitgebreid netwerk van tussenhandelaren in derde landen.
De aanpak van sanctieomzeiling is dan ook al sinds 2022 een prioriteit binnen het Nederlandse sanctiebeleid. Dit behelst nationaal een combinatie van onderzoek, voorlichting en handhaving. Daarnaast wordt met derde landen samengewerkt om omzeiling via hun grondgebied tegen te gaan. Nederland spreekt hier zelf actief landen op aan en EU Sanctiegezant David O’Sullivan speelt hierin een belangrijke rol. Binnen de EU zet Nederland zich consequent in voor een effectieve aanpak van omzeiling. Dit is steevast een van de speerpunten in EU sanctiepakketten. Waar diplomatieke inspanningen niet genoeg opleveren, verbindt de EU hieraan consequenties door passende en gerichte maatregelen in te stellen. De EU legde al sancties op aan 132 bedrijven in derde landen die aantoonbaar sancties omzeilen en daarmee het Russisch militair industrieel complex ondersteunen. Hierbij wordt samengewerkt met G7-partners en Nederland draagt hier actief aan bij.
Kunt u toelichten welke acties u concreet ondernomen heeft naar aanleiding van berichten uit 2024 waaruit bleek dat oude ASML-machines door Rusland gebruikt werden voor de productie van chips voor drones? En hoe effectief zijn deze maatregelen geweest?2
Het kabinet kan geen inzicht geven in concrete acties die mogelijk worden gedaan bij individuele bedrijven. Zoals destijds is geantwoord is Rusland sterk afhankelijk van het westen voor technologie en componenten.4 Deze situatie is nog steeds van toepassing.
De handhaving van sanctiemaatregelen ten aanzien van de export van gesanctioneerde goederen is een verantwoordelijkheid van de Douane in opdracht van de Staatssecretaris Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Daarbij wordt nadrukkelijk ingezet op het tegengaan van omzeiling. Bedrijven die ervan worden verdacht zich bewust schuldig te maken aan sanctieomzeiling worden ter vervolging voorgelegd aan het Openbaar Ministerie. De meeste Nederlandse bedrijven die betrokken raken bij sanctieomzeiling zijn zich daarvan echter niet bewust. Daarom worden bedrijven, waarvan uit onderzoek blijkt dat zij mogelijk (onbewust) betrokken zijn bij omzeiling, actief benaderd en voorgelicht over de risico’s van omzeiling. De bedrijven worden daarmee in de gelegenheid gesteld om passende interne maatregelen te nemen. Op die manier zijn al veel malafide distributeurs in derde landen uitgesloten van handel.
Erkent u dat hiermee de Nederlandse steun aan Oekraïne ernstig ondermijnd wordt?
Het feit dat onderdelen afkomstig van Nederlandse bedrijven nog steeds worden teruggevonden in Russische drones en raketten die gebruikt worden in de oorlog tegen Oekraïne, is zeer onwenselijk. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenwerking met andere overheidsorganen, zet zich sterk in om sanctieomzeiling van deze goederen tegen te gaan.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in nauw contact met Oekraïense autoriteiten over deze kwestie. Net als alle andere signalen van (mogelijke) sanctieomzeiling worden signalen die gedeeld worden vanuit de Oekraïense autoriteiten zeer serieus genomen en opgevolgd met acties die gericht zijn om sanctieomzeiling tegen te gaan.
Vallen alle onderdelen voor drones en raketten onder de huidige sancties tegen Rusland en zo niet, bent u bereid om deze alsnog toe te voegen aan de Europese sanctielijst?
De onderdelen in kwestie vallen al sinds 2022 onder de sancties tegen Rusland, mede op aandringen van Nederland. Binnen de aanpak van sanctieomzeiling ligt sterk de nadruk op goederen die op de zogeheten lijst van «Common High Priority Items»5 staan. Dit zijn goederen die de Russische oorlogsindustrie het hardst nodig heeft. De goederen op deze lijst zijn voor een groot gedeelte van belang voor de productie van componenten bestemd voor Russische drones en raketten. Het kabinet zet zich voortdurend in om met nieuwe sanctiemaatregelen en verbeteringen in de naleving van sancties de effectiviteit van het beleid te optimaliseren om omzeiling zo effectief mogelijk aan te pakken.
Heeft u een indicatie van welke Nederlandse bedrijven hierbij direct of indirect betrokken zijn? Zo nee, bent u bereid hier met spoed onderzoek naar te doen?
De overheid werkt actief samen met Nederlandse producenten om hen te helpen de omzeiling van hun goederen tegen te gaan. Dikwijls gaat het om kleine onderdelen die via vele tussenschakels in Rusland terecht komen en worden verwerkt in raketten en drones. De lange ketens maken het een hardnekkig probleem. Echter, diezelfde lange ketens zijn een direct gevolg van de verrichte inspanningen en maken het complexer en duurder voor Rusland om aan componenten te komen bedoeld voor haar wapenindustrie. De sancties zijn bedoeld als economisch drukmiddel en in dat opzicht dienen sancties dus hun doel. Het kabinet blijft zich onophoudelijk inzetten om de effectiviteit hiervan te optimaliseren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor 12:00 uur op dinsdag 7 oktober?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Het bleek helaas niet mogelijk deze vragen per ommegaande te beantwoorden, zoals door u verzocht.
Het artikel 'Wethouder eist dat ontwikkelaar niet meer dan 2 procent winst maakt' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wethouder eist dat ontwikkelaar niet meer dan 2 procent winst maakt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het stellen van een maximale winstnorm van 2 procent voor projectontwikkelaars volstrekt marktverstoring in de hand werkt, het investeringsklimaat ondermijnt en de toch al stagnerende woningbouw verder kan frustreren?
Ik ben het ermee eens dat het limiteren van de winst die de winnaar van de selectieprocedure bij realisatie van de ontwikkeling kan maken, een negatief effect kan hebben op het investeringsklimaat voor woningbouwontwikkeling. Wat een geschikte winstnorm is voor een project, is afhankelijk van meerdere factoren zoals de locatie, risico’s en marktomstandigheden, en is bij uitstek iets dat marktpartijen goed kunnen inschatten.
Ontwikkelaars zijn op zoek naar een passende vergoeding voor het risico dat zij lopen met de investering. Wanneer deze vergoeding is beperkt, is de kans groot dat ontwikkelaars niet bereid zijn de woningbouwontwikkeling op te pakken. Daarnaast maken verschillen in beleid en gemeentelijke normen de ontwikkelingsmarkt voor marktparttijen onoverzichtelijk en onvoorspelbaar. Dat zorgt onnodig voor onzekerheid.
Hoe beoordeelt u de actie van de wethouder in het licht van het landelijk beleid, waarin juist uniformiteit en voorspelbaarheid richting marktpartijen wordt nagestreefd om nieuwbouw te versnellen?
De gemeente Heemskerk is een partnerselectieprocedure gestart voor het realiseren van een kindercentrum en 90 woningen. De gronden zijn in eigendom van de gemeente en van de stichting die eigenaar is van het kindcentrum. De ontwikkelaar die de selectie wint krijgt van de gemeente de opdracht om een kindcentrum te realiseren en de grond voor de woningen wordt door de gemeente aan de ontwikkelaar uitgegeven. De gemeente stelt voorwaarden aan het percentage Algemene Kosten (AK) en winst dat mag worden gerealiseerd door de ontwikkelaar die wordt geselecteerd voor de opdracht. Beide mogen samen maximaal 2% zijn. Daarnaast verwacht zij een open boek-benadering, waarbij de gemeente inzicht krijgt in de kostenopbouw, risicoverdeling en exploitatie van de ontwikkeling.
De landelijke opgave van 100.000 woningen vraagt om duidelijke sturing, heldere afspraken en samenwerking van alle betrokken partijen. Het stellen van eisen aan maximale winstmarges zorgt voor onvoorspelbaarheid en vind ik ongewenst. Voor een goed investeringsklimaat is het belangrijk dat beleid voorspelbaar en uniform is. Afwijkende lokale eisen voor de programmering, en in dit geval de winst, helpen de woningbouw niet en hebben een negatief effect hebben op het investeringsklimaat.
Acht u het wenselijk dat individuele gemeenten verregaande eigen voorwaarden opleggen aan projectontwikkelaars, die afwijken van landelijke kaders? Zo ja, hoe voorkomt u dan dat er een lappendeken van regels ontstaat die de bouw verder vertraagt?
Het afwijken van landelijke kaders is onwenselijk.
Erkent u dat projectontwikkeling per definitie risico’s en fluctuaties kent, waardoor een maximumwinst van 2 procent feitelijk betekent dat investeerders wegblijven of kosten elders doorschuiven, bijvoorbeeld richting kopers of huurders?
Wanneer er een maximumwinst van 2 procent van de verkoopopbrengst van de woningen wordt gesteld is het aannemelijk dat de ontwikkeling niet voor alle marktpartijen interessant is. Het is daarom inderdaad te verwachten dat er minder marktpartijen geïnteresseerd zijn om mee te doen aan de partnerselectie die de gemeente heeft uitgeschreven. Dit kan het aantal biedingen beperken.
De risico’s voor de ontwikkelaar zijn relatief beperkt: de planologische procedure is al doorlopen. Dit zorgt er echter niet voor dat er geen risico wordt gelopen. In de uitvraag zijn gegadigden verzocht een voorstel in te dienen ten aanzien van de risicoverdeling.
Bij tegenvallers in de ontwikkeling, wordt het risicopercentage aangesproken. Het maximale winstpercentage maakt kostenefficiëntie in ontwerp en uitvoering een belangrijk onderdeel van de inschrijvingen.
Ik verwacht niet dat kosten kunnen worden doorgeschoven naar kopers of huurders. De (huur)prijs van woningen wordt bepaalt door de (lokale) markt voor woningen en niet bepaalt door de (bouw)kosten.
Deelt u de analyse dat dit beleid op termijn juist kan leiden tot mínder betaalbare woningen, omdat minder marktpartijen bereid zullen zijn in te schrijven op aanbestedingen?
Ik deel de mening dat stringente voorwaarden het risico met zich meebrengt dat woningbouwplannen stagneren.
Bent u voornemens om de gemeente Heemskerk of andere gemeenten die vergelijkbare plannen hebben, terug te fluiten? Zo nee, waarom niet?
De gemeente heeft binnen de grenzen van de wet vrijheid bij het stellen van voorwaarden bij een selectieprocedure. Maar het stellen van de voorwaarde van maximaal 2% winst zorgt voor onduidelijkheid. Ik ga met de gemeente Heemskerk in gesprek over de consequenties die dit heeft voor de gebiedsontwikkeling en over de gevolgen van het stellen van dergelijke voorwaarden bij gebiedsontwikkelingen in het algemeen.
Kunt u toelichten hoe dit gemeentelijke experiment zich verhoudt tot de aangenomen landelijke doelstellingen voor woningbouw en betaalbaarheid, en of deze aanpak daar niet haaks op staat?
De Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting gaat ervoor zorgen dat het Rijk, provincies en gemeenten regie kunnen nemen op het gewenste woonprogramma De landelijke doelstellingen voor betaalbaarheid zijn dat landelijk, provinciaal en regionaal twee derde betaalbare woningen moeten worden gebouwd, en 30% van het totaal sociale huur. Alle gemeenten moeten daaraan bijdragen, zodat het niet nodig is dat gemeenten bovenmatig veel betaalbare woningen realiseren of anderszins lokale eisen stellen waardoor woningbouwprojecten niet meer van de grond komen. Ik zal hier ook op sturen via de financiële regelingen.
Gemeenten krijgen vanaf volgend jaar een bijdrage uit de Realisatiestimulans voor iedere betaalbare woning waarbij ik in beginsel niet meer dan tweederde betaalbare woningen financier per gemeente, tenzij een andere verdeling volgt uit de regionale opgave.
Acht u het aanvaardbaar dat een wethouder in een lopende verkiezingsperiode beleid voert dat sterk afwijkt van het landelijke kader, terwijl zij zelf kandidaat is voor de Tweede Kamer namens GroenLinks-PvdA? Hoe voorkomt u dat beleid op lokaal niveau als politiek podium wordt gebruikt in plaats van als middel voor solide woningbouwbeleid?
In algemene zin vind ik het stellen van aanvullende eisen voor woningbouw onwenselijk. De voorwaarde voor maximale winst van 2% is gesteld binnen de bevoegdheden van het College van B&W. Het beleid van het gemeentebestuur is democratisch gelegitimeerd en daardoor niet onaanvaardbaar, maar ik vind het afwijken van gangbare normen onwenselijk voor het investeringsklimaat.
De mogelijkheden om eigen beleid te voeren op het gebied van woningbouwprogramma worden na inwerkingtreding van de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting beperkt. De Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting helpt daarmee om grenzen te stellen aan afwijkend beleid.
Deelt u de mening dat transparantie in kosten wenselijk is, maar dat het afdwingen van volledige openheid in bedrijfsadministratie de concurrentiepositie van bedrijven kan ondermijnen en leidt tot een oneerlijke verhouding tussen overheid en markt?
In dit project wordt uitgegaan van werken met open boeken. Door het open boeken-principe heeft gemeente volledig inzicht in de kostenopbouw, risicoverdeling en exploitatie.
Ik denk dat het «open boeken»-principe de gebiedsontwikkeling kan helpen. Het vergroot het vertrouwen tussen partijen en kan het verspillen van overheidsmiddelen helpen voorkomen doordat duidelijk is welke projecten wél en welke projecten niet zonder overheidsmiddelen tot stand kunnen komen. Het gebruiken van open boeken kan helpen om de waardestijging van grond meer ten goede te laten komen aan publieke doelen en de publieke kosten beter te dekken. Dit zijn onderwerpen waaraan ik werk in het traject Modernisering Grondbeleid2.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat landelijke spelregels leidend blijven, zodat woningbouwprojecten niet verder vastlopen door willekeurige gemeentelijke ingrepen?
Daar waar het gaat om technische bouwregels is geregeld dat gemeenten geen strengere eisen mogen stellen dan landelijk afgesproken. In het kader van het programma STOER zal ik daarvoor een meldpunt inrichten. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Daarnaast is in de kabinetsrectie naar aanleiding van de adviesgroep STOER besloten om te komen tot het inrichten van een meldpunt bij bovenmatige betaalbaarheidseisen.
Ik roep gemeenten ook op om modelovereenkomsten te gebruiken bij het maken van afspraken met marktpartijen. Op die manier weten marktpartijen beter waar zij aan toe zijn en ga ik willekeurige gemeentelijke ingrepen tegen.
Selectieprocedures bij collectieve en groene woonprojecten (CPO, Cohousing, Buurtschappen) en de toegankelijkheid van de woningmarkt. |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de voorbeelden van woonprojecten in onder meer Eindhoven en Amsterdam, waarbij bewoners via een «sollicitatie» of andere selectieprocedure worden gekozen op basis van mindset, gewenste bijdrage aan de gemeenschap of mate van «natuurliefhebberij»?
Bent u het eens dat deze procedure in strijd kan zijn met de beginselen van eerlijke en openbare toewijzing van woningen?
Welke juridische kaders gelden er voor CPO-verenigingen of projecten met een collectief beheer om te voorkomen dat selectieprocedures voor woningen, waaronder sociale huur of door de gemeente gefaciliteerde kavels leiden tot discriminatie of uitsluiting van bepaalde groepen woningzoekenden die niet voldoen aan de (soms subjectieve) eisen van een «juiste mindset»?
In hoeverre is het toelaatbaar dat een dergelijke selectieprocedure wordt toegepast op sociale huurwoningen binnen deze projecten, gezien de wettelijke toewijzingsregels op basis van inkomen en urgentie?
Welke concrete stappen onderneemt u om te controleren of woningcorporaties zich aan de regels voor de toewijzing houden bij gemengde woonvormen als deze?
Deelt u de mening dat, gelet op de woningnood, de focus bij de toewijzing van woningen (zeker in het sociale en middensegment) primair moet liggen op woonbehoefte in plaats van op de mate van betrokkenheid bij de gemeenschap of de levensstijl van de aanvrager? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen is de Minister bereid te nemen om te garanderen dat gemeenten, woningcorporaties en projectontwikkelaars bij de ontwikkeling en toewijzing van collectieve projecten een transparante en objectieve selectieprocedure hanteren, zodat deze innovatieve woonvormen toegankelijk blijven voor alle lagen van de bevolking, inclusief mensen die wel in de buurt willen wonen maar niet noodzakelijk direct kunnen of willen bijdragen?
De brief van de staatsecretaris van Financiën aan de kamer ‘Overstap kantoorautomatisering naar M365’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
van Marum , Heijnen |
|
|
|
|
In de brief wordt gesteld dat Europese alternatieven binnen afzienbare termijn niet voldoen aan het niveau van Microsoft 365; welke Europese alternatieven zijn onderzocht voordat de keuze gemaakt is voor Microsoft?
Welke tekortkomingen zijn vastgesteld bij deze Europese aanbieders die ertoe hebben geleid dat zij niet als toereikend alternatief zijn aangemerkt?
Kunt u toelichten aan welke vereisten en prestatienormen Europese aanbieders moeten voldoen om wel als een toereikend alternatief te kunnen gelden voor Microsoft 365?
Is er perspectief op een Europees alternatief dat wel kan dienen als een alternatief voor Microsoft 365? Zo ja, welke aanbieder(s) worden dan als kansrijk beschouwd?
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de ontwikkeling en verbetering van Europese cloud- en software-alternatieven te stimuleren en te versnellen, zodat deze in de toekomst als volwaardig alternatief voor Microsoft 365 kunnen dienen?
In berichtgeving van NRC wordt gesteld dat een van de redenen dat het gebruik van Microsoft 365 toch is doorgezet, is dat er al een aanbetaling was gedaan. In hoeverre heeft dit een rol gespeeld in de uiteindelijke besluitvorming?1
Welke technische en contractuele maatregelen zijn getroffen om te zorgen dat de Amerikaanse overheid niet zomaar toegang heeft tot Nederlandse overheidsdata?
De berichtgeving omtrent uitlatingen van de heer Wilders die door de politie zijn weersproken. |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van NOS en de berichtgeving van Nieuwsuur waarin de politie vraagtekens plaatst bij het door de heer Wilders tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen geschetste verhaal over een mishandelde vuilnisvrouw in Utrecht?1
Ja.
Klopt het dat de politie dit incident heeft gekwalificeerd als een verkeersruzie die uitmondde in een eenvoudige mishandeling, en dat daarbij geen sprake was van een «toeloop van twintig Marokkanen», zoals door de heer Wilders werd beweerd?
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat een fractievoorzitter tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen een incident aanhaalt, terwijl de politie dit beeld nadrukkelijk tegenspreekt? Acht u dit een vorm van misleiding van de Kamer?
Het staat Kamerleden vrij om hun eigen woorden te kiezen. Als Minister van Justitie en Veiligheid acht ik mij niet in de positie om te oordelen over uitspraken die in de Tweede Kamer door Kamerleden worden gedaan. Zij zijn daar zelf verantwoordelijk voor.
Vindt u dat volksvertegenwoordigers een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om feiten juist en zorgvuldig weer te geven, zeker tijdens een belangrijk debat als de Algemene Politieke Beschouwingen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan wanneer dat niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het onterecht framen van bevolkingsgroepen, in dit geval «Marokkanen», op basis van onjuiste of overdreven verhalen een negatieve impact heeft op het maatschappelijk vertrouwen en de sociale cohesie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat dergelijke misleidende of onjuiste uitspraken door politici zoals de heer Wilders bijdragen aan stigmatisering en polarisatie in de samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de politie en het Openbaar Ministerie om te bezien of er aanvullende richtlijnen nodig zijn om misbruik of manipulatief gebruik van politie-informatie in politieke debatten tegen te gaan?
Nee. Het betrof geen politie-informatie, maar informatie die beschikbaar is in openbare publieke bronnen.
Klopt het dat de Utrechtse burgemeester Sharon Dijksma inmiddels in overleg met de betrokken vrouw heeft besloten dat er alsnog aangifte wordt gedaan? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit traject verder wordt begeleid en welke juridische kwalificatie daarbij nu voorligt?
Ik laat mij niet uit over individuele casuïstiek.
Welke waarborgen zijn er dat de uitkomst van een dergelijke aangifte op objectieve wijze wordt beoordeeld, los van politieke framing of druk vanuit welke partij dan ook?
Ik vertrouw op een juiste afhandeling van deze aangifte door politie en het Openbaar Ministerie en heb geen aanwijzingen om daaraan te twijfelen.
Kunt u bevestigen dat dit incident van het verschaffen van valse informatie door de heer Wilders over strafrechtelijke zaken niet op zichzelf staat, aangezien de politie enkele weken eerder eveneens uitspraken van de heer Wilders over de zaak-Lisa publiekelijk moest corrigeren?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het zorgelijk dat er sprake lijkt van een patroon waarin dezelfde politicus onjuiste of overdreven beweringen doet die door de politie ontkracht worden, met het risico van onrust, stigmatisering en verlies van vertrouwen in instituties?
Zie antwoord vraag 3.
De bereikbaarheid van zorginstellingen met het openbaar vervoer, naar aanleiding van de opheffing van bushalte Mooiland in Doorwerth. |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat bushalte Mooiland in Doorwerth, gelegen nabij de zorginstellingen Philadelphia en Vilente, wordt opgeheven?
Nee, van de provincie Gelderland heb ik begrepen dat inmiddels is besloten om de bushalte niet op te heffen.
Bent u ermee bekend dat de zorginstellingen en buurtbewoners hun zorgen hebben geuit in diverse regionale media en middels een brief aan de provinciale staten van Gelderland, omdat de bushalte van grote waarde is voor de inwoners van de zorginstellingen, die vaak slecht ter been zijn, en voor het woon-werkverkeer van de zorgmedewerkers?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat het opheffen van bushalte Mooiland een negatieve invloed heeft op de mobiliteit, autonomie, sociale verbondenheid en bewegingsvrijheid van de bewoners en zorgmedewerkers? Zo nee, waarom niet?
Van de provincie Gelderland heb ik begrepen dat inmiddels is besloten om de bushalte niet op te heffen.
Deelt u de mening dat het in het algemeen van groot belang is om de bereikbaarheid van zorginstellingen met het openbaar vervoer te waarborgen, om de toegankelijkheid van zorg te garanderen, sociale isolatie tegen te gaan en de continuïteit van de zorg te faciliteren in verband met het woon-werkverkeer van zorgmedewerkers? Zo ja, deelt u de mening dat de rendabiliteit van een buslijn of bushalte ondergeschikt is aan deze maatschappelijke belangen? Zo nee, waarom niet?
In het kabinetsstandpunt Bereikbaarheid op Peil van eerder dit jaar is het belang van de bereikbaarheid van voorzieningen, waaronder zorginstellingen, onderschreven.4 Bereikbaarheid raakt ons allemaal. Meedoen in de samenleving en in de economie kan niet zonder in verbinding te staan met elkaar en met de vitale maatschappelijk-economische voorzieningen zoals onderwijs, zorg, wonen, werken, winkels en recreatie. Bereikbaarheid is een belangrijke sleutel in de keuzevrijheid van burgers om de voor hen belangrijke rechten als wonen, werken, gezondheid en onderwijs in te vullen op basis van de voorkeuren. Hoe dit invulling te geven, is maatwerk. Daarbij gaat het om zoeken naar balans tussen meerdere factoren, waaronder bereikbaarheid en rendabiliteit.
Bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van bushalte Mooiland, oftewel voor het tegemoetkomen van de bewoners van de zorginstellingen die nu geen kant op kunnen, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met betrokken partijen zoals de provincie Gelderland? Zo nee, waarom niet?
Van de provincie Gelderland heb ik begrepen dat zij reeds besloten heeft bushalte Mooiland te behouden, maar dat er wel nog een oplossing wordt gezocht voor een vraagstuk rondom verkeersveiligheid ter hoogte van de halte en de voor veel overige reizigers van belang zijnde versnelling van de buslijn.
Bent u bereid om – nu inwoners toen bezwaar kon worden gemaakt niet op de hoogte waren – samen met de provincie en andere betrokken partijen te onderzoeken hoe inwoners beter geïnformeerd kunnen worden over dit soort ingrijpende besluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp van de provincie Gelderland dat zij in gesprek zijn met betrokkenen over de situatie. De provincie heeft reeds besloten bushalte Mooiland te behouden. Er wordt nog wel een oplossing gezocht voor een vraagstuk rondom verkeersveiligheid ter hoogte van de halte en de voor veel overige reizigers van belang zijnde versnelling van de buslijn.
Heeft u in beeld of er op andere plekken in Nederland ook plannen zijn om bushaltes bij zorginstellingen te verwijderen? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, bent u bereid met de provincies en vervoersregio’s hier een inventarisatie van te maken?
In het kabinetsstandpunt Bereikbaarheid op Peil van eerder dit jaar is het belang van de bereikbaarheid van voorzieningen, waaronder zorginstellingen, onderschreven. Daarbij is ook het instrument van het bereikbaarheidspeil geïntroduceerd om de ontwikkeling van de bereikbaarheid van voorzieningen in heel Nederland te gaan monitoren. Bij de toepassing hiervan is een integrale aanpak voorzien, waarbij naar alle vormen van vervoer wordt gekeken, evenals naar de locaties van instellingen. Deze toepassing vindt conform het kabinetsstandpunt gebiedsgericht plaats. De eerste stap daarbij is het opstellen van regionale bereikbaarheidsanalyses door de regionale overheden. Daarvoor wordt samen met de regionale bestuurlijke partners momenteel een plan van aanpak opgesteld. Dit plan van aanpak ligt komende maand voor in de bestuurlijke overleggen MIRT en zal vervolgens aan de Kamer worden toegezonden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat bushaltes worden opgeheven bij zorginstellingen en andere voorzieningen waar mensen die slecht ter been zijn afhankelijk van zijn?
De verantwoordelijkheid voor de afweging van het wel of niet opheffen van bushaltes berust bij de concessieverlenende overheid. In het kabinetsstandpunt Bereikbaarheid op Peil van eerder dit jaar is aangegeven hoe met het instrument van het bereikbaarheidspeil de (integrale) bereikbaarheid van voorzieningen, zoals zorginstellingen, in beeld wordt gebracht. Hierbij is ook aangegeven hoe dit gebiedsgericht uitwerking krijgt. Een belangrijke vervolgstap hierbij is het opstellen van regionale bereikbaarheidsanalyses door de medeoverheden, met hun bevoegdheid en verantwoordelijkheden in de regionale bereikbaarheid en hun inzichten in de regionale en lokale staat van bereikbaarheid. Het plan van aanpak om te komen tot deze regionale bereikbaarheidsanalyses ontvangt u later dit jaar.
De toegankelijkheid van historische NPO-, NOS- en Beeld & Geluid-archieven voor het publiek |
|
Martin Oostenbrink (BBB) |
|
Moes |
|
|
|
|
Heeft u zelf wel eens geprobeerd om nichefragmenten, zoals een uitzending van de zendtijd voor politieke partijen van een willekeurige partij uit de jaren ’60, te bekijken of op te vragen? Zo ja, wat waren uw ervaringen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Nee, ik heb hier geen ervaring mee. Wel heb ik mij over de procedure voor toegang laten informeren door het Nederlands Instituut voor Beeld & Geluid (hierna: Beeld & Geluid).
Bent u zich bewust van de huidige omvang van archiefmateriaal van publieke omroepen (waaronder de NOS) dat slechts onder strikte voorwaarden, uitsluitend in studiezalen, of helemaal niet beschikbaar wordt gesteld wegens rechtenbeperkingen en kunt u hiervoor kwantitatieve gegevens verstrekken, zoals aantallen verzoeken, afwijzingen en de bijbehorende redenen?
Beeld & Geluid is belast met de wettelijke taak van het in stand houden en exploiteren van een media-archief voor de landelijke publieke omroepen. Op het meeste audiovisuele archiefmateriaal van de publieke omroepen rusten beperkingen ten aanzien van verspreiding en hergebruik op basis van intellectuele eigendomsrechten. Beeld & Geluid geeft aan dat materiaal voor particulier gebruik vanwege deze beperkingen enkel te bekijken en te beluisteren is in de studiezaal van Beeld & Geluid. Het is wel mogelijk om online naar materiaal te zoeken in de publiekscatalogus.
Beeld & Geluid geeft aan geen kwantitatieve gegevens bij te houden over het aantal afgewezen verzoeken tot toegang tot of gebruik van het materiaal. Volgens Beeld & Geluid worden aanvragen voor privégebruik vrijwel altijd goedgekeurd door de rechthebbende omroep. Voor het gebruik van materiaal buiten de privésfeer, voor verspreiding of exploitatie, worden klanten doorverwezen naar de afdeling van Beeld & Geluid die licentieaanvragen voor professioneel gebruik in behandeling neemt.
Op welke juridische gronden worden publieke omroeparchieven momenteel beperkt in hun beschikbaarheid voor burgers (bijvoorbeeld auteursrecht, contractuele afspraken met producenten of rechtenhouders, privacyregelgeving) en kunt u per grond kort uiteenzetten hoe deze beperking technisch en juridisch wordt toegepast?
De gronden waarop de beschikbaarheid van publieke omroeparchieven voor het publiek zijn beperkt volgen uit het auteursrecht, het naburig recht en overwegingen met betrekking tot privacy. Uiteraard zijn hier goede redenen voor. In de eerste plaats ten behoeve van de rechten van makers, uitvoerend kunstenaars en natuurlijke personen.
Beeld & Geluid geeft aan dat het auteursrecht en het naburig recht van toepassing is op bijna al het archiefmateriaal van de publieke omroepen. Het uitgangspunt van auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd materiaal is dat voor de openbaarmaking en verveelvoudiging ervan door derden toestemming van de rechthebbenden vereist is tenzij er sprake is van gebruik dat onder een wettelijke exceptie valt.
Het toestemmingsvereiste kan bij de digitale ontsluiting van archieven wringen. Dit komt niet alleen doordat in veel gevallen de rechthebbenden niet of zeer moeilijk te achterhalen zijn, maar ook door de grote aantallen rechthebbenden waarvan de toestemming noodzakelijk is voor rechtmatig gebruik.
Beeld & Geluid heeft zowel met de NPO en de omroepen, als met organisaties van andere rechthebbenden een zogeheten archiefovereenkomst gesloten. Dit is een licentieovereenkomst waarbij rechthebbenden toestemming geven aan Beeld & Geluid om audiovisueel materiaal beschikbaar te stellen ten behoeve van onderwijs, onderzoek en het museum van Beeld & Geluid.
Ethische- en/of privacyoverwegingen kunnen een rol spelen als onderdeel van de afspraken over de condities waaronder materiaal gepubliceerd mag worden. Op basis van deze gronden is het hergebruik van materiaal in bepaalde gevallen niet toegestaan. Dit kan bijvoorbeeld op verzoek van betrokkenen in het kader van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Als gevolg kan de beschikbaarheid van het materiaal voor het publiek beperkt worden.
In hoeverre kan en wilt u via beleidsinstrumenten (zoals subsidievoorwaarden, convenanten of moderatie) bevorderen dat met publieke middelen geproduceerde of publiek gefinancierde rechten zodanig worden beheerd dat het publieke belang gediend wordt, in het bijzonder door open toegang voor onderzoek en publieke controle te waarborgen?
Ik zie op dit moment geen noodzaak om aanvullende beleidsinstrumenten in te zetten om de toegankelijkheid van publiek gefinancierde producties of rechten te bevorderen, omdat de toegang mijns inziens reeds voldoende is geborgd.
Beeld & Geluid biedt al verschillende toegangsmogelijkheden voor verschillende typen professioneel gebruik van audiovisueel materiaal. Denk hierbij aan gebruik door mediaprofessionals, of gebruik ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Particulieren kunnen toegang krijgen tot materiaal via de studiezaal, de museumlounge en het online publieksportaal. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3, hangen beperkingen ten aanzien van de toegang en het hergebruik van audiovisueel materiaal samen met de aard en doel van het gebruik. Deze beperkingen in het hergebruik zijn er om de belangen van de rechthebbenden te beschermen en ik vind het belangrijk om dat te respecteren.
Beeld & Geluid is momenteel bezig met de ontwikkeling van een publieksportaal («de Schatkamer»), waarop audiovisueel materiaal gratis aangeboden zal worden voor het publiek. Het beoogde oplevermoment van het portaal is medio mei 2026. Het betreffende materiaal zal op basis van licentieafspraken, zoals voor werken die niet langer in de handel verkrijgbaar zijn, beschikbaar zijn via de portaal van Beeld & Geluid. Het instituut krijgt subsidie van het Ministerie van OCW om een online portaal te realiseren waar bezoekers gratis honderdduizenden afleveringen van programma’s zullen kunnen bekijken.1
Bent u bereid te onderzoeken of, en onder welke voorwaarden, publieke omroepen en nationale archiefinstellingen verplicht kunnen worden transparante, reproduceerbare en niet-discriminerende procedures te hanteren voor toegang tot historisch politiek geluid- en beeldmateriaal?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen van Beeld & Geluid en het Nationaal Archief zie ik geen aanleiding om daar nu onderzoek naar te doen. Zowel voor professionals als particulieren zijn er verschillende manieren om toegang te krijgen tot audiovisueel materiaal. De archiefinstellingen zijn hierbij transparant over de mogelijke beperkingen die van toepassing zijn bij het verkrijgen van toegang tot het materiaal. Eventuele voorwaarden hierbij zijn voor iedereen gelijk.
Zoals ik in mijn antwoord onder vraag 4 al aangaf, beoogt Beeld & Geluid daarnaast met de «Schatkamer» een grote hoeveelheid archiefmateriaal gratis beschikbaar te stellen voor het brede publiek.
Welke mogelijkheden ziet u om rechtenconflicten met private rechthebbenden op te lossen, bijvoorbeeld via onderhandelingen over vrijgave, inkoop van rechten, modellicenties of tijdelijke openstelling voor onderzoeksdoeleinden, en bent u bereid hiervoor extra financiële ruimte of overheidsbemiddeling beschikbaar te stellen?
Ik vermoed dat u met rechtenconflicten doelt op het gegeven dat een groot deel van het in de archieven opgenomen materiaal auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk beschermd is. In EU-verband zijn er meerdere oplossingen geïntroduceerd om digitale archieven te kunnen ontsluiten.
Mijn ministerie heeft in 2021 een aantal stakeholderdialogen georganiseerd om met partijen te verkennen welke oplossingen er mogelijk zijn, waaronder het sluiten van ECL. Op basis van een ECL kan een representatieve collectieve beheersorganisatie ook rechtmatig licenties verlenen voor niet-aangesloten makers en uitvoerend kunstenaars. Bij deze stakeholderdialogen waren instellingen voor cultureel erfgoed, rechthebbendenorganisaties en collectieve beheersorganisaties betrokken. Dit heeft geleid tot drie convenanten of overeenkomsten die het voor erfgoedinstellingen mogelijk maken een licentie af te sluiten met betreffende rechtenorganisaties of representatieve collectieve beheersorganisaties voor niet langer in de handel verkrijgbare muziekwerken, audiovisuele werken en periodieken.5
In de praktijk wordt bij de digitale ontsluiting van archieven al langere tijd gewerkt met vrijwaringen, afgegeven door collectieve beheersorganisaties.
Bent u bereid te onderzoeken of een beperkte en proportionele uitzondering (een publiek-interesse-clausule) in het Nederlandse auteursrecht mogelijk en wenselijk is voor historisch politiek archiefmateriaal, teneinde de toegankelijkheid voor onderwijs, onderzoek en publiek debat te bevorderen?
Het auteursrecht en het naburig recht zijn grotendeels geharmoniseerd.6 Het Unierechtelijk kader voor auteursrecht en naburig recht laat het introduceren van nieuwe excepties op het auteursrecht niet toe. Nieuwe excepties zijn wel mogelijk indien op EU-niveau daartoe de mogelijkheid wordt geboden. De Nederlandse wet heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de introductie van excepties met het oog op onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en publiek debat.
Kunt u aangeven welke privacy- en veiligheidsvoorwaarden naar uw oordeel wél relevant blijven (bijvoorbeeld bij kinderarbeid, slachtofferschap of lopende rechtszaken) en hoe deze selectief kunnen worden gewaarborgd zonder de algemene toegankelijkheid onnodig te beperken? Indien nee, waarom niet?
Voor zover het gaat om de verwerking van persoonsgegevens geldt dat de AVG in acht moet worden genomen. Dit geldt ook voor erfgoedinstellingen als er bij de digitale ontsluiting van archieven tot personen herleidbare gegevens worden verwerkt.
Bent u bereid om het Nationaal Archief, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de publieke omroepen (bijvoorbeeld de NOS) te verzoeken om binnen drie maanden transparante statistieken openbaar te maken over verzoeken tot inzage, toegekende en geweigerde verzoeken, inclusief de juridische gronden van weigering, en bent u bereid inzicht te geven of, en zo ja hoe, deze instellingen publiek onderzoek mogelijk maken zonder dat verzoeken moeten worden gemotiveerd op inhoudelijke gronden?
Op basis van de informatie die ik heb ontvangen vind ik dat niet noodzakelijk. Beeld & Geluid geeft aan dat het gegevens bijhoudt over het aantal verstrekte licenties voor professioneel en particulier gebruik, maar niet over het aantal verleende verzoeken tot toegang. Volgens Beeld & Geluid is het aantal gevallen waarin geen toegang wordt verleend, klein. In die gevallen is er sprake van een aanvraag bij een portaal van Beeld & Geluid die niet aansluit bij het beoogde doel van het gebruik of gaat het om materiaal waar een beperking op rust, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 3. Om te kunnen beoordelen of de juiste licentie wordt aangevraagd en of er eventueel sprake is van bezwaren op grond van ethische- of privacyoverwegingen bij het hergebruik van het materiaal, verzoekt Beeld & Geluid gebruikers bij licentieaanvragen altijd om een toelichting op het beoogde gebruik. Het is aan de licentiehouder om de licentie uiteindelijk goed te keuren.
Voor het Nationaal Archief geldt dat het geen omroeparchieven beheert. In algemene zin biedt het Nationaal Archief inzage in archiefbescheiden conform de Archiefwet 1995. Het uitgangspunt van deze wet is dat archieven in principe openbaar zijn en voor iedereen in te zien zijn. In geval dat er bijvoorbeeld sprake is van een beperkte openbaarheid kan inzage worden verkregen onder bepaalde, voor een ieder gelijke voorwaarden. Overigens berusten auteursrechten op de archieven bij het Nationaal Archief (onderdeel van de Staat) doorgaans bij de Staat. Waar de rechten bij derden berusten is inzage op de studiezaal mogelijk conform de genoemde exceptie, maar zullen de archieven (waaronder foto’s) niet online worden geplaatst, tenzij er sprake is van een overeenkomst met de rechthebbende of er een andere reden bestaat om de werken alsnog online te mogen plaatsen.
Ziet u mogelijkheden om vanaf de volgende subsidiecyclus subsidievoorwaarden te koppelen aan openbaarheid, bijvoorbeeld door standaard publicatie van metadata of onbeperkte archieftoegang voor publiek gebruik? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hierover verwachten? Zo nee, waarom niet?
Beeld & Geluid is één van de zes nationale erfgoedinstellingen die optreden als trekker van het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE). Het NDE is een samenwerkingsverband van erfgoedinstellingen dat uitvoering geeft aan de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed. Het doel van deze strategie is om erfgoed voor iedereen toegankelijker te maken door het online publiceren, en vervolgens verbinden, van informatie over collecties (metadata) over de grenzen van erfgoedinstellingen heen.
Beeld & Geluid doet dit onder andere in het kader van de onder antwoord 4 genoemde «Schatkamer». Via het portaal worden ook metadata toegankelijk gemaakt voor programma’s waarvoor Beeld & Geluid nu geen licenties heeft afgenomen. Een selectie van de metadata van al deze programma’s wordt daarnaast ook buiten het portaal om, op zodanige wijze beschikbaar gesteld dat bouwers van andere applicaties verbindingen kunnen leggen met de collectie. Zo wordt die collectie nog beter vindbaar voor gebruikers – ook voor hen die het portaal niet kennen. Hiermee wordt een grote stap gezet in het toegankelijk maken van historisch omroepmateriaal.
De aangekondigde reductie van 500 regels in het actieprogramma regeldruk. |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven welke concrete regels op dit moment in de eerste tranche van het regeldrukprogramma zijn opgenomen, inclusief de stand van zaken per dossier en de verwachte termijn van besluitvorming?
Voor de onderwerpen van de eerste tranche van het verwijs ik naar de brief over het Actieprogramma Minder Druk Met Regels van 9 december 20241. In de brief aan de Kamer van 5 september 20252 heb ik de resultaten met stand van zaken met betrekking tot deze dossiers opgenomen. Hieronder is kort deze stand van zaken van de dossiers opgenomen.
Voorlichting en tools:
– Verbeterde handreiking
– Hulpmiddelen om het verzamelen van data over woon-werk verkeer te vergemakkelijken.
Voorstellen uitwerken voor een uitzondering voor het mkb.
Tussentijdse evaluatie van het Besluit WPM waarin o.a. wordt besloten over het aanpassen van het besluit om de regeldruk te verminderen, rekening houdend met de CO2-reductieopgave
Het in kaart brengen en verhelpen van de belemmeringen om te komen tot een erkende branche-RI&E.
Inrichten van de juiste ondersteuning aan brancheorganisaties voor het opstellen van erkende branche RI&Es.
Inrichten van de juiste ondersteuning aan brancheorganisaties voor het opstellen van erkende branche RI&Es.
Verder in tweede tranche met:
– Voorstel voor herziening van het arbeidsongeschiktheids-stelsel naar aanleiding van de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS)1.
– Wetsvoorstel uitwerken waarmee eerder duidelijk wordt tot wanneer de eigen functie van de zieke werknemer beschikbaar moet blijven.
– Wetsvoorstel uitwerken om het medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid leidend te maken bij de toets van UWV (RIV-toets).
– Voorlichting AP over de AVG meer toegespitst op het mkb
– Gesprek kabinet en AP over sectoroplossingen en gedragscodes
– Omnibusvoorstel IV van de Europese Commissie
– AP publiceert lijst van verwerkingen waarvoor geen DPIA nodig is
Voor meer informatie over het adviesrapport van OCTAS, zie link
Aanvullend daarop is voor het Besluit Werkgebonden personenmobiliteit (WPM) besloten dat organisaties met minder dan 250 medewerkers niet meer hoeven te rapporteren over de zakelijke en woon-werkreizen van hun werknemers.
Hoe definieert u precies een «regel» in de doelstelling om 500 regels te schrappen of te vereenvoudigen? Wordt hierbij gerekend in wetsartikelen, uitvoeringsregelingen of administratieve verplichtingen?
In de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken worden de meest belastende verplichtingen per sector uitgelicht; dit komt in totaal neer op circa dertig verplichtingen. Voorbeelden van verplichtingen zijn regels en procedures bij ontslag van werknemers, vakbekwaamheidseisen, en de keuring van installaties en arbeidsmiddelen. Voor deze verplichtingen geldt dat zij bestaan uit afzonderlijke regels. Die regels kunnen onderdeel zijn van een wet, een algemene maatregel van bestuur, een regeling of beleid (zoals het beleid van uitvoeringsorganisaties en toezichthouders). Iedere regel die bijdraagt aan een verplichting telt mee in de doelstelling om 500 regels aan te pakken.
Hoeveel van de beoogde 500 regels betreffen nationale regelgeving en hoeveel vloeien voort uit EU-verplichtingen of internationale afspraken?
Op dit moment maakt het kabinet een lijst met de beoogde 500 regels die voor het einde van het jaar met de Kamer zal worden gedeeld3. Op dit moment is nog niet aan te geven welk deel daarvan voortkomt uit nationale regels en welk deel daarvan voortvloeit uit EU-verplichtingen of internationale afspraken.
Hoe berekent u de daadwerkelijke regeldrukreductie (in uren en in euro’s) per aangepaste of afgeschaafde regel?
De daadwerkelijke regeldrukreductie zal volgens het standaardkostenmodel (SKM) worden berekend. Dit kostenmodel is opgenomen in het Handboek Meting Regeldrukkosten4. Deze methode is ook gehanteerd bij het kwantificeren van regeldruk in de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken. Deze meetmethodiek is uniform van opzet en is daarom toepasbaar binnen de gehele overheid. Het SKM stelt de ondernemer centraal. Het gaat na welke stappen/handelingen men moet maken om de verplichtingen na te kunnen leven (q) en hoeveel tijd en welke uitgaven hiermee gepaard gaan (p). Vervolgens worden de regeldrukkosten berekend (pxq).
Kunt u per dossier aangeven of het gaat om een inhoudelijke lastenverlichting (regels verdwijnen of worden eenvoudiger) of om een procesmatige wijziging (andere afstemming, uitstel, vereenvoudigde rapportage)?
Op dit moment vindt de inventarisatie van de 500 regels plaats. Per regel wordt gekeken naar de aanpak om tot regeldrukreductie te komen. In de Kamerbrief van 5 september5 noem ik daarvoor een aantal (combinaties van) mogelijkheden, zoals:
Daarnaast zal in de toelichting bij de teller op de website www.regeldrukmonitor.nl worden aangeven welke aanpassingen worden uitgevoerd.
In hoeverre worden lopende wetswijzigingen of eerder aangekondigde maatregelen meegeteld in de 500-regeldoelstelling? Kunt u een overzicht geven welk deel van de 500 al voor deze kabinetsperiode in voorbereiding was?
Op dit moment wordt de lijst van 500 regels samengesteld en is deze informatie nog niet beschikbaar. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat regels die per 1 januari 2025 – de start van het Actieprogramma Minder Druk Met Regels – zijn aangepakt, worden meegenomen in het overzicht van behaalde resultaten.
Hoe verhoudt de doelstelling van 500 regels zich tot de aangenomen motie-Kisteman (Kamerstuk 36 450, nr. 37) die vraagt om een 20% reductie van regeldrukkosten in negen sectoren? Worden regels dubbel geteld of zijn dit twee afzonderlijke trajecten?
Bij het realiseren van de 20% reductiedoelstelling voor eind 2026 ligt de focus nu op de 500 regelaanpak die voor de zomer van komend jaar tot resultaat moet leiden. Het doel van kwantificeren blijft uiteraard om te komen tot merkbare regeldrukvermindering.
Kunt u aangeven hoeveel van de al aangepakte regels leiden tot daadwerkelijke lastenverlichting die merkbaar is voor ondernemers of burgers en op welke wijze dit wordt gemeten?
De verplichtingen waaraan de 500 regels ten grondslag liggen, komen grotendeels uit de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken waarvoor ondernemers input hebben geleverd. Ondernemers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven worden betrokken bij de aanpak. Zo worden de regels aangepakt die daadwerkelijk bijdragen aan regeldrukvermindering voor ondernemers. Een deel van de regels geldt echter ook voor (maatschappelijke) organisaties en overheden, die daardoor ook baat hebben bij de ingezette regeldrukvermindering. Op de regeldrukmonitor [www.regeldrukmonitor.nl] staat een overzicht van de reeds aangepakte regels voor ondernemers. Een voorbeeld van een merkbare aanpassing voor ondernemers is het besluit dat ondernemers met minder dan 250 medewerkers niet meer hoeven te rapporteren over de zakelijke en woon-werkreizen van hun werknemers.
Bent u bereid de Kamer per kwartaal een overzicht te sturen van de voortgang, inclusief het aantal daadwerkelijk aangepaste of afgeschaafde regels, de geschatte lastenverlichting per regel en de verdeling per departement?
De voortgang van de 500-regelaanpak is «real time» zichtbaar op de website www.regeldrukmonitor.nl. Naast de grafische weergave van de voortgang van de aanpak van de 500 regels wordt aangegeven wat de aanpassing betreft en van welke departement de regel afkomstig is. Na de update zal een indicatie van de verminderende regeldrukkosten worden meegegeven.
Kunt u per voorgenomen regel een haalbaarheidsinschatting geven wanneer de maatregel daadwerkelijk kan worden doorgevoerd en welke daarvan een wetswijziging vergen en welke via lagere regelgeving kunnen worden gerealiseerd?
Dit is nu nog prematuur, omdat het overzicht momenteel wordt opgesteld. In het overzicht op de website www.regeldrukmonitor.nl wordt aangegeven wat de maatregel voor regeldrukreductie is. Op een later moment kan deze informatie worden aangevuld met een tijdsindicatie waarop de maatregel van kracht wordt.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en de beantwoording uiterlijk drie dagen voor de verkiezingen naar de Kamer te sturen?
Zie bovenstaande beantwoording.
Het besluit van de rechter dat Meta aanbevelingsalgoritmen moet aanpassen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Marum , Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse organisatie wint zaak: tijdlijn Facebook en Instagram moet anders»?1
Ja.
Kunt u toezeggen dat, als het vonnis van de rechter standhoudt, u zal pleiten om de strengere nationale norm voor meer keuzevrijheid in de algoritmes op sociale media als Europese standaard te hanteren?
De Nederlandse rechter interpreteert in deze uitspraak bestaande normen uit de digitaledienstenverordening (DSA). Er is hier geen sprake van een strengere nationale norm en het is daarom niet nodig om op Europees niveau te pleiten voor een strengere norm. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat in dit geval betekent dat Meta een dwangsom moet betalen aan Bits of Freedom als zij de uitspraak niet voor 31 december 2025 naleeft. Meta heeft tegen de uitspraak hoger beroep ingesteld. Dat beroep dient op 26 januari 2026.
Uiteindelijk is de interpretatie van de DSA in laatste instantie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Digitale dienstenraad, die bestaat uit de nationale toezichthoudende autoriteiten, signaleert opkomende kwesties met betrekking tot de DSA en draagt samen met de Europese Commissie bij aan een consistente toepassing van de DSA in de EU, onder meer door de mogelijkheid tot het opstellen van richtsnoeren. Daarbij kunnen dit soort uitspraken van nationale rechters uiteraard een belangrijke rol spelen. Gelet hierop zien wij op dit moment geen reden om op Europees niveau te pleiten voor een Europese standaard op dit gebied.
Deelt u de mening dat niet de rechter, maar de toezichthouder moet afdwingen dat bedrijven als Meta de Europese wet- en regelgeving naleven?
Wij delen die mening niet. De DSA voorziet in een systeem van publiekrechtelijk toezicht, maar laat de mogelijkheid van een gang naar de civiele rechter onverlet. Dit blijkt ook expliciet uit de artikelen 21 en 90, eerste lid, van de DSA. Het laatste artikel opent de deur voor collectieve acties. Publiekrechtelijke en civielrechtelijke handhaving zijn beide van belang voor de effectieve werking van het systeem van de DSA en sluiten elkaar dus niet uit.
Wat gaat u doen om toezichthouders als de Autoriteit Consument & Markt en de Autoriteit Persoonsgegevens in staat te stellen om proactief toe te zien op de naleving van Europese wet- en regelgeving?
In de Uitvoeringswet digitaledienstenverordening zijn de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit persoonsgegevens (AP) aangewezen als toezichthouders. Deze wet geeft de toezichthouders de bevoegdheden die nodig zijn om toezicht te houden op de DSA. Het Ministerie van Economische Zaken stelt structurele financiering beschikbaar voor beide toezichthouders. Het ministerie staat regelmatig in contact met zowel de ACM als de AP. Er zijn vanuit de toezichthouders geen signalen ontvangen dat zij niet in staat zouden zijn om doeltreffend toe te zien op de DSA, waardoor op dit moment geen verdere actie is vereist. Het is hierbij van belang op te merken dat Facebook en Instagram onder toezicht staan van de Europese Commissie en de Ierse toezichthouder. Eventuele handhavingsmaatregelen worden door deze autoriteiten genomen.
Waarom maakt de Rijksoverheid nog steeds gebruik van online platforms die de Europese wet- en regelgeving niet naleven? Hoe treedt u normerend op tegen de desbetreffende techbedrijven?
Vrijwel de hele samenleving maakt gebruik van online platforms: ruim 14 miljoen Nederlanders zijn hier daar dagelijks op actief. Nederlanders hebben een groot belang bij goede informatievoorziening door de overheid. Als overheid willen we communiceren met middelen waarmee Nederlanders goed kunnen worden bereikt. De Rijksoverheid ziet zich daarom geconfronteerd met een situatie dat er gebruik moet worden gemaakt van online platforms voor contact met de samenleving omdat er voor dit gebruik op dit moment geen geschikte alternatieven beschikbaar zijn. Daarbij speelt mee dat er specifieke groepen zijn in de samenleving die weinig gebruik maken van traditionele media en/of andere informatiekanalen. Gebleken is dat deze groepen wel goed bereikbaar zijn via online platforms.
Online platforms dienen zich te houden aan Europese wet- en regelgeving. Het is allereerst aan de toezichthouders om ervoor te zorgen dat die normen publiekrechtelijk worden gehandhaafd. In aanvulling daarop werken we aan verschillende instrumenten om naleving van Europese wet- en regelgeving te bevorderen. Zo zijn er in opdracht van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering onder meer Kinderrechten Impact Assessments uitgevoerd en maken we met onderzoek naar contentmoderatie op zeer grote online platforms, waaronder sociale media, zichtbaar hoe platforms omgaan met illegale en schadelijke content.2
Wat doet u om maatschappelijke organisaties, zoals Bits of Freedom, te ondersteunen in hun acties om grote techbedrijven ter verantwoording te roepen?
Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol in de effectieve toepassing van de DSA, onder meer als trusted flaggers en via civielrechtelijke handhaving van de DSA. Het onafhankelijk functioneren van deze organisaties is hierbij van groot belang. Het is een taak van de overheid om ruimte te creëren voor maatschappelijke organisaties om hun rol uit te oefenen.
De overheid onderhoudt contacten met verschillende maatschappelijke organisaties om kennis en signalen te delen, zo ook met Bits of Freedom.
Bent u bereid om, in zoverre mogelijk, bijstand te verlenen aan maatschappelijke organisaties die juridisch de strijd aan gaan met grote techbedrijven die willens en wetens de wet niet naleven?
Wij zien het als taak voor de overheid om ruimte te creëren voor maatschappelijke organisaties om hun doelen na te streven, en om te zorgen dat in Nederland toezicht kan worden gehouden op de toepasselijke wet- en regelgeving. Het is echter geen taak voor de overheid om enige, maar in het bijzonder financiële, bijstand te verlenen in civielrechtelijke rechtszaken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht '2325 schuldeisers, tienduizenden gedupeerden en miljoenen euro’s verdwenen: dit is het verhaal van Groupcard' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht van het AD over het eerste verslag van de curator over het faillissement van Groupcard?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in het AD over het eerste verslag van de curator over het faillissement van Groupcard2. De eerste bevindingen schetsen een zorgwekkend beeld. Uit het verslag komt naar voren dat er aanwijzingen zijn voor ernstige tekortkomingen in het bestuur en de administratie met grote financiële gevolgen voor mensen en organisaties die hierdoor geraakt zijn. Deze ontwikkelingen zijn verontrustend, vooral omdat het geld dat bedoeld was voor de inzet van mantelzorgers en ondersteuning voor mensen met een kleine beurs, mogelijk niet op juiste wijze is gebruikt. Ik begrijp dat dit voor veel mensen en gemeenten een enorme teleurstelling en financiële tegenslag is.
Erkent u, net zoals de curator, dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De eerste bevindingen van de curator zijn zorgwekkend en onderstrepen de ernst van de situatie, zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 1. Of er daadwerkelijk sprake is van onbehoorlijk bestuur is aan de curator om vast te stellen. De curator doet daar verder onderzoek naar dat nog enige tijd vergt. Hoewel de gebeurtenissen mij raken, is de Rijksoverheid geen schuldeiser en partij in dit faillissement. Het is aan de betrokken partijen, zoals de curator en gemeenten zelf, om te bepalen of er juridische stappen nodig zijn.
Hoe kan dit faillissement voor gemeenten onverwacht zijn gekomen, als blijkt dat Groupcard al jaren haar financiën niet op orde had, geen administratie bijhield, verliezen leed en commerciële afspraken maakten die onrealistisch waren?
Deze situatie toont aan hoe moeilijk het kan zijn om de financiële gezondheid van een bedrijf volledig inzichtelijk te krijgen, vooral als er sprake is van onvolledige of vertraagde administratie en complexe bedrijfsstructuren. Dit benadrukt het belang van transparantie en tijdige signalering van financiële risico's bij bedrijven waarmee gemeenten een contract afsluiten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst, bij verwante bedrijven die gemeenten ondersteunen, deze situatie zich niet opnieuw zal voordoen, nu we weten van de curator dat er hier sprake is van het schuiven van gemeenschapsgeld om gaten te dichten?
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om vorm te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen hiervoor onder andere middelen via het gemeentefonds. Het college legt over de besteding van deze middelen verantwoording af aan de gemeenteraad. De contracten die gemeenten sluiten met externe partijen moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het is aan gemeenten zelf om nadere invulling te geven aan de manier waarop zij deze contracten afsluiten en de nakoming ervan contoleren.
Hoe verantwoordt u dat gemeenten dit soort taken uitbesteden aan commerciële partijen als dit zo grandioos mis kan gaan? Deelt u de mening dat het beter zou zijn om dit publiek te organiseren zodat er, onder andere, beter toezicht op gehouden kan worden? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van 1 september jl.3 hebben gemeenten de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om hun armoedebeleid in te richten. Gemeenten kunnen daarbij kiezen voor het daarvoor contracteren van externe partijen. Dit kan voordelen hebben, bijvoorbeeld als gemeenten niet over de benodigde expertise of (uitvoerings)capaciteit of ICT-infrastructuur beschikken. Tegelijkertijd brengt dit risico’s met zich mee, zoals deze zaak pijnlijk duidelijk maakt. Of taken beter publiek georganiseerd kunnen worden, is een afweging die gemeenten zelf moeten maken. Het Rijk kan hierin geen voorschriften opleggen. Het is aan gemeenten om te bepalen welke vorm van organisatie het beste past bij hun lokale situatie en verantwoordelijkheden. Wel ben ik, mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum, met gemeenten in gesprek hoe we het gemeentelijk armoedebeleid kunnen verbeteren, zoals ik ook heb aangekondigd in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat 6 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Hoe zorgt u ervoor dat de gedupeerden en schuldeisers niet met niks achterblijven, nu blijkt dat er geen zicht is op een nieuwe overnamekandidaat?
De situatie voor gedupeerden en schuldeisers is zeer moeilijk, en ik begrijp de zorgen die hierover leven. In een faillissementssituatie zoals deze is het aan de curator om de beschikbare middelen te verdelen volgens de geldende regels. De VNG faciliteert gemeenten door middel van een apart forum waarop gemeenten kennis en expertise kunnen uitwisselen. Ook heeft de VNG een webinar georganiseerd en een aantal bijeenkomsten voor de komende maanden gepland waar gemeenten samen kunnen bespreken welke stappen zij zetten en of zij hierin samen kunnen optrekken. Van de VNG begrijp ik dat gemeenten op dit moment bezig zijn de gevolgen van het faillissement in kaart te brengen en ook om te kijken of en hoe inwoners gecompenseerd kunnen worden.
Zijn er manieren waarop de gedupeerde groepen het geld op deze passen toch kunnen besteden of gecompenseerd kunnen krijgen, nu blijkt dat de schuld in de tientallen miljoenen loopt en er tienduizenden gedupeerden zijn? Zo ja, wilt u uitzoeken hoe deze compensatie toch kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De invulling hiervan valt onder de bevoegdheid van de gemeenten. Om gemeenten ruimte te geven om zelf compensatie aan gedupeerde inwoners te regelen, heb ik het volgende bericht via de VNG en binnen de Belastingdienst gedeeld. Dit bericht zal ook worden verspreid via het Gemeentenieuws.
Door het faillissement van Groupcard hebben inwoners van veel gemeenten hun tegoedpas van dit jaar niet geheel kunnen verzilveren. De tegoedpas is bijvoorbeeld in het kader van gemeentelijk minimabeleid verstrekt. Meerdere gemeenten verkennen de mogelijkheden om het resterende tegoed op de pas alsnog aan de betreffende inwoners te geven, bijvoorbeeld door eenzelfde bedrag over te maken op de bankrekening of via breed geaccepteerde cadeaubonnen.
Een dergelijke uitbetaling van vrij besteedbaar geld past normaliter niet binnen de kaders van gemeentelijk minimabeleid of de bijstand. Aangezien een nieuwe tegoedpas voor de meeste gemeenten niet op korte termijn haalbaar is, biedt het Ministerie van SZW in dit specifieke geval de onderstaande ruimte en adviezen voor een uitbetaling. Het ministerie vertrouwt erop dat gemeenten dit als uiterste mogelijkheid benutten en zich ervoor inspannen dat de uitbetaling volgens de bedoeling van de tegoedpas wordt besteed.
Bovenstaande is niet van toepassing als de inwoner dubbele compensatie krijgt. Gemeenten die uitbetalen wordt daarom geadviseerd om ervoor te zorgen dat de rechten op een tegoed bij een doorstart of op een compensatie door de curator toekomen aan de gemeente.
De getekende joint letter of intent met Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
In hoeverre is de Nederlandse overheid nu al juridisch aansprakelijk voor het naleven van de Joint Letter of Intent (JLoI)? Waarom zijn er dan ontbindende voorwaarden afgesproken als de overheid niet juridisch aansprakelijk/gebonden is?
Allereerst geven wij, vanwege de complexiteit van het project, een korte algemene toelichting op het proces om uiteindelijk tot een maatwerkafspraak te komen met Tata Steel. Deze toelichting geeft context bij een aantal van de gestelde vragen. De algemene maatwerkaanpak heeft als doel om bovenwettelijke CO2-reductie en milieuwinsten en verbeteringen in de leefomgeving te realiseren. Deze algemene doelen gelden voor alle bedrijven die voor maatwerksteun in aanmerking komen. Voor de beoogde maatwerkafspraak met Tata Steel is specifiek in het onderhandelingsmandaat opgenomen dat de afspraak, naast de beoogde CO2-reductie, moet leiden tot versnelde reductie van de overlast voor omwonenden en de leefomgeving.
Een maatwerkafspraak met Tata Steel is juist van belang om deze CO2-reductie en de versnelde reductie van de overlast voor omwonenden en de leefomgeving te realiseren. Uit de analyse van Wijers/Blom volgt dat de overheid zonder een maatwerkafspraak met TSN op korte termijn geen bovenwettelijke maatregelen voor overlast- en emissiereductie kan afdwingen.
De maatwerkaanpak kent drie stappen. Na een eerste verkenning wordt er, bij voldoende potentieel, een ambitiedocument opgesteld (Expression of Principles, EoP) dat vervolgens wordt uitgewerkt in een intentieovereenkomst (Joint Letter of Intent, JLoI). In de JLoI worden de doelen uit de EoP geconcretiseerd en verder uitgewerkt. In de JLoI worden afspraken gemaakt hoe te komen tot een bindende maatwerkafspraak. Dit worden ook wel «inspanningsverplichtingen» genoemd. Vervolgens wordt de JLoI uitgewerkt in bindende maatwerkafspraken met resultaatsverplichtingen.
Door de JLoI kunnen partijen aan de inspanningsverplichtingen worden gehouden, maar kunnen de resultaten nog niet afgedwongen worden. Partijen moeten zich inspannen om de doelen uit de JLoI mogelijk te maken. In een volgende stap, bij de maatwerkafspraak, worden die afspraken uit de JLoI omgezet in resultaatsverplichtingen waarmee ook resultaten kunnen worden afgedwongen. Dat is ook de reden dat veel antwoorden op de vragen over «borging» nog niet in deze JLoI-fase gegeven kunnen worden. Deze vraagstukken worden juist uitgewerkt in de maatwerkafspraak waarin ook afspraken worden gemaakt over de resultaten en de borging ervan. In de JLoI staan opzeggronden opgenomen. Dit betekent dat partijen onder bepaalde omstandigheden de JLoI – en daarmee de verplichting om de inspanningen te leveren – kunnen beëindigen. In de JLoI staan geen ontbindende voorwaarden opgenomen. Het is dus niet zo dat de JLoI automatisch beëindigd wordt in bepaalde gevallen of bij bepaalde ontwikkelingen.
Wat is er gebeurd met de doelstelling om de Kooks- en Gasfabrieken (KGF) 2 vóór 2029 te sluiten, aangezien het een grote bron is van schadelijke stoffen?
KGF2 zal, als er een maatwerkafspraak komt, in de toekomst in ieder geval worden vervangen door de nieuwe Direct Reduction Plant installatie (de «DRP») en dan dus sowieso worden gesloten. Het is echter niet mogelijk om in de JLoI afspraken te maken over een vervroegde sluiting. De maatwerkaanpak ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen. Op 19 december 2024 is door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) een aanzeggingsbesluit genomen en openbaar gemaakt. Vanwege de handhavingsstappen van de OD NZKG is dit onderdeel in het wettelijke traject terecht gekomen en kan op dit moment daarom geen steun worden verleend voor vervroegde sluiting van KGF2.
Wel wordt onderzocht welke mogelijkheden er nog zijn om tot eerdere sluiting over te kunnen gaan zonder dat hier steun vanuit de overheid voor wordt gegeven.
Klopt het dat de maatwerkafspraken met Tata Steel niet door kunnen gaan als er handhavingsprocedures en juridische procedures lopen tegen (delen van) het bedrijf? Wat betekent dit voor het handhavings- en toezichtproces dat nu loopt bij KGF 2 en KGF 1? Met welke beslissing van de omgevingsdienst of de rechter zouden de maatwerkafspraken niet doorgaan?
Of er wel of geen maatwerkafspraak gemaakt kan worden ligt genuanceerder. Het is dus niet zo dat maatwerkafspraken niet door kunnen gaan als er handhavings- en/of juridische procedures lopen tegen (delen van) het bedrijf. Wel is bekend dat het bevoegd gezag een groot aantal handhavingszaken heeft lopen en het bedrijf onder verscherpt toezicht heeft gesteld. Om die reden is opgenomen dat wanneer het bedrijf zijn bestaande verplichtingen (in het bijzonder over KGF 2) niet adequaat nakomt, inclusief verdere verbetering van de naleving en controle van de bedrijfsvoering, de staat de JLoI mag opzeggen (zie artikel 15, derde lid, onderdeel d).
Los van de maatwerkafspraak, moeten de huidige en toekomstige installaties van een bedrijf aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Het kan voorkomen dat er bij bedrijven een handhavingsprocedure loopt tijdens (de onderhandelingen over) een maatwerkafspraak.
Handhavings- en toezichtprocedures op Tata Steel, en alle andere relevante bedrijven, worden onafhankelijk uitgevoerd. Bij Tata Steel gebeurt dit vanuit het bevoegd gezag: de Provincie Noord-Holland en de door haar gemandateerde OD NZKG.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) heeft na een tweede evaluatie besloten dat het verscherpt toezicht van juni 2023 op de beide Kooksgasfabrieken van kracht blijft en Tata Steel heeft de gestelde doelen van het verscherpt toezicht nog niet behaald1; hoe is dit meegenomen bij het opstellen en tekenen van JLoI en welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de maatwerkafspraken? Deelt u de mening dat dit geen vertrouwen wekt in Tata Steel als een partner waar je goede afspraken mee kan maken?
Zoals het kabinet ook bij de beantwoording van de Kamervragen naar aanleiding van het incident bij US Steel heeft aangegeven, heeft de OD NZKG na een tweede evaluatie besloten dat het verscherpt toezicht, ondanks verdere verbeteringen, van kracht blijft. Reden voor het voortzetten van het verscherpt toezicht is dat een groot aantal verbetertrajecten nog in uitvoering is en de gestelde doelen van het verscherpt toezicht nog niet (allemaal) behaald zijn.
Zoals ook in de JLoI en in de Kamerbrief bij de JLoI benadrukt wordt, wil het kabinet vooruitgang zien op het plan om de bedrijfsvoering verder te versterken met betrekking tot de milieu- en gezondheidsaspecten. Als het bedrijf er niet in slaagt om deze verplichtingen uit de JLoI na te komen, kan dit voor de staat een opzeggrond voor de JLoI zijn. Deze opzeggronden staan weergeven in artikel 15, lid 3, onder c en d van de JLoI.
De OD NZKG, die al decennia intensief met Tata Steel te maken heeft, beschrijft het bedrijf als opportunistisch en calculerend2, deelt u de mening dat dit geen goede basis is om afspraken te maken?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 dient het bedrijf zich te houden aan wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 bevat de maatwerkafspraak per definitie bovenwettelijke milieumaatregelen. Er wordt dus geen steun verleend aan milieumaatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. Het kabinet ervaart de gesprekken met TSN als constructief en de onderneming lijkt in te zetten op het komen tot maatwerkafspraken en een transitie van het bedrijf. Het ondertekenen van de JLoI is een mooie stap en geeft ook een blijk van commitment van de onderneming. Daarbij is het positief dat het moederbedrijf Tata Steel Limited (TSL) de JLoI ondertekend heeft en volwaardig meedoet in de onderhandelingen en TSN en TSL voornemens zijn een groot deel van de investering in de plannen zelf te organiseren.
Wat gebeurt er als door handhaving eerdere sluiting van de kooksgasfabrieken wordt afgedwongen, gezien het feit dat het huidige plan van Tata dat het kabinet wil subsidiëren uitgaat van de situatie dat de kooksgasfabrieken nog jarenlang open mogen blijven, maar de kooksgasfabrieken zwaar verouderd zijn (99 van 108 ovens voldoen niet aan de vereisten) en er kans is dat door goede handhaving de kooksgasfabrieken eerder dicht moeten dan nu gepland? Welke gevolgen heeft het voor de maatwerkafspraken en wat is het risico van de investering van de 2 miljard euro van de belastingbetaler?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt er geen subsidie verleend voor het sluiten van de kooksgasfabrieken.
In algemene zin geldt dat het bedrijf geen maatwerksubsidie ontvangt, totdat er een definitieve maatwerkovereenkomst is getekend. Daarbij is het voorgenomen subsidiebedrag gemaximeerd en is het bedrijf verantwoordelijk voor eventuele financiële tegenvallers. Indien het tot een maatwerkafspraak komt, zal de bijdrage van de staat gefaseerd ter beschikking worden gesteld. Deze fasering zal aan de hand van het behalen van bepaalde mijlpalen zijn.
De bijdrage van de staat zal ook pas definitief worden vastgesteld als de afgesproken doelen zijn behaald, en zoals in de JLoI is afgesproken kan de steun nooit meer dan 2 miljard bedragen. De staat kan de bijdrage achteraf (deels) terugvorderen als de doelen niet worden behaald. Dit zal nader uitgewerkt worden in de maatwerkafspraak.
Hoe plaatst u deze maatwerkafspraak in het kader van het recente onderzoek van Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) dat concludeert dat de business case voor de Tata Steel verduurzaming onhoudbaar is3?
Het kabinet is bekend met de analyse van SOMO. Deze analyse is gepubliceerd in juli 2025, nog voordat de inhoud van de JLoI openbaar was geworden. TSN gaat over de business case voor verduurzaming en zal tevens een groot deel van de investering in het plan zelf organiseren. Dit betekent ook dat de onderneming dus zelf beoordeelt of zij hun investeringsbeslissing nemen. Een subsidie kan daar positief aan bijdragen.
Waarom geeft u een buitenlandse multinational de ruimte om via de genoemde opzeggingsgronden nationaal beleid te beïnvloeden?
De JLoI geeft TSL geen ruimte om nationaal beleid te beïnvloeden. Zoals ook bij het antwoord op vraag 7 aangegeven, is het uiteindelijk van belang dat het bedrijf een positieve business case ziet voor verduurzaming. De randvoorwaarden voor het doen van de investering zijn dus van belang. Indien blijkt dat bepaalde randvoorwaarden onvoldoende zijn, kunnen partijen de JLoI opzeggen, omdat het dan niet haalbaar lijkt om tot een maatwerkafspraak te komen. De opzeggronden laten onverlet dat de staat nationaal beleid kan invoeren en/of aanpassen.
Waarom draagt u 600 miljoen euro bij aan de overkapping, terwijl milieu-experts stellen dat dit een wettelijke verplichting betreft4?
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Kamer is aangeven en door de Landsadvocaat geconcludeerd, zijn overkappingen bij de opslagvelden van Tata Steel niet wettelijk verplicht. De overkappingen zijn een effectieve maatregel om de uitstoot van fijnstof, één van de meest significante factoren voor de gezondheid, te reduceren. Overigens is de 600 miljoen euro waar u naar verwijst het totale bedrag dat mogelijk door de overheid kan worden bijgedragen aan additionele milieumaatregelen bij het sluiten van een definitieve maatwerkovereenkomst. Naar huidige inzichten zijn niet alleen de overkappingen hier onderdeel van, maar ook windschermen, maatregelen bij de slakkenverwerking en maatregelen om geluidsoverlast te verminderen.
Waarom pretendeert u dat er klimaatwinst is tegen 2030, als zelfs Tata Steel toegeeft dat deze fabriek niet tussen eind 2026 (vroegste moment voor akkoord) en 2030 gebouwd kan worden?
De gezondheids- en klimaatwinst zal met de huidige plannen gefaseerd worden gerealiseerd. Zo zullen bepaalde overkappingen eerder (vóór 2030) gerealiseerd zijn dan de DRP-EAF, terwijl de toepassing van CCS en de vervanging van aardgas door biomethaan en/of groene waterstof volgen nadat de DRP-EAF is gerealiseerd.
In de definitieve maatwerkovereenkomst zal de planning worden gedetailleerd en geactualiseerd. Hierbij geldt in algemene zin dat hoe sneller het tot een maatwerkafspraak komt, hoe eerder de projecten gerealiseerd kunnen worden en daarmee de kans op zoveel mogelijk milieu- en gezondheidswinst voor 2030 ook vergroot wordt. Dit is ook in lijn met het advies van de AMVI om duidelijke en haalbare tijdspaden af te spreken en om snelheid te maken met het maken van een maatwerkafspraak.
Welke consequenties heeft eventuele vertraging van de plannen voor Tata Steel?
Eventuele consequenties bij vertraging zijn onderwerp van lopende gesprekken met de Europese Commissie en het bedrijf. De maatwerkafspraak en de subsidiebeschikking leggen de projectafbakening en het daarbij horende tijdpad vast. Ook zullen in die documenten de consequenties bij eventuele vertraging vastgelegd worden. Er gelden mogelijkerwijs uitzonderingen voor de sancties als vertraging optreedt in gevallen van overmacht. Deze sancties moeten in overeenstemming zijn met het relevante Europese staatssteunkader.
Waarom is er niets opgenomen over een sociaal plan voor de 1.200 werknemers die in de huidige ontslagronde hun baan verliezen, en werknemers die mogelijk in de toekomst ontslagen worden?
Een sociaal plan bij collectief ontslag is een afspraak tussen werkgever en werknemers, die zijn vertegenwoordigd door vakbonden en ondernemingsraad. Een ondernemer dient bij een collectief ontslag wettelijke stappen te zetten. Zo moet een besluit worden voorgelegd aan de ondernemingsraad. Op grond van de Wet melding collectief ontslag (WMCO) moet een collectief ontslag van 20 of meer werknemers binnen een werkgebied worden gemeld bij het UWV. Daarbij moeten belanghebbende vakbonden geraadpleegd worden en moeten afspraken gemaakt worden voor een sociaal plan. TSN heeft deze wettelijk verplichte stappen reeds gezet bij de eerder aangekondigde reorganisatie.
Aangezien de JLoI is overeengekomen tussen de staat, de provincie en TSN/TSL en bedoeld is om bovenwettelijke afspraken vast te leggen, is het eerder aangekondigde sociaal plan geen onderdeel van de JLoI. In de JLoI is wel vastgelegd dat TSN ernaar streeft om zoveel mogelijk banen te behouden zodat ongewenste ontslagen worden voorkomen (JLoI, artikel 10.1 onder b). Daarnaast committeert TSN zich aan het «Sociaal Contract Groen Staal» overeengekomen met belanghebbende vakbonden, en zal TSN de centrale ondernemingsraad (cor) en vakbonden waar nodig naar behoren betrekken (JLoI, artikel 10.1 onder d).
Deelt u de mening dat de omwonenden van Tata Steel jarenlang groot onrecht is aangedaan doordat hun terechte zorgen over hun gezondheid jarelang zijn genegeerd en er heel lang onvoldoende gehandhaafd is? Wilt u daarvoor uw excuses aanbieden?
Al eerder hebben dit kabinet en voorgaande kabinetten zich uitgesproken5 dat het onderwerp gezondheid van omwonenden in de IJmond onvoldoende prioriteit heeft gekregen van de overheid en het bedrijf en dat daar snel verandering in moet komen. De gezondheidsrisico's in de IJmond zijn dermate urgent dat uitstel van actie onverantwoord is. Juist daarom werkt het kabinet zo snel mogelijk naar een maatwerkafspraak toe.
Om het effect van Tata Steel op haar omgeving beter in kaart te brengen heeft de Rijksoverheid in 2023 het RIVM opdracht gegeven om dit te onderzoeken6. Het resulterende rapport is de basis waarop gezondheid een prominente rol heeft gekregen in de onderhandelingen richting een maatwerkafspraak. Het kabinet wil zo snel mogelijk komen tot een maatwerkafspraak en zo daadwerkelijk bijdragen aan de verbetering van de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden, evenals de CO2-reductie.
Staat de bescherming van gezondheid van omwonenden nu wel op de eerste plek en is het leidend in het verdere proces van de maatwerkafspraken en beleid rondom Tata Steel? Zo ja, waarom heeft u niet alle adviezen van Expertgroep Gezondheid IJmond overgenomen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 13 aangegeven, heeft de bescherming van de gezondheid grote prioriteit voor het kabinet. Daarom is dit, naast de CO2-reductie, ook onderdeel van maatwerkaanpak voor Tata Steel. Met een maatwerkafspraak zullen bovenwettelijke milieumaatregelen worden gerealiseerd die een significante bijdrage leveren aan de reductie van gezondheidsrisico's voor omwonenden. Specifiek over het verwerken van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid is de Kamer al eerder separaat geïnformeerd. Het kabinet heeft het meest recente advies van de AMVI en de Expertgroep in de begeleidende Kamerbrief met de JLoI ook toegelicht. Op basis van het advies is een aantal aanpassingen in de definitieve JLoI doorgevoerd. Zo is er naar aanleiding van het advies extra inzet op ultrafijnstof afgesproken en zijn er in artikel 3.2 nieuwe stoffen toegevoegd aan de scope van de JLoI, waaronder fijnstof (PM2,5), stikstofdioxide (NO2, naast de algemene doelstelling voor stikstofoxiden (NOx)), chroom-6, nikkel, arseen en cadmium. Ook zijn er naar aanleiding van het advies extra inspanningen geformuleerd voor het meten en monitoren van geur en geluid, waarbij de resultaten openbaar beschikbaar moeten komen.
Er zijn ook enkele onderdelen uit het advies, zoals de reductiedoelstellingen voor een aantal stoffen, die niet met dit pakket aan maatregelen worden behaald. Zoals ook in de begeleidende kamerbrief aangegeven zijn niet alle doelstellingen van de Expertgroep met de maatwerkafspraak haalbaar, dat vraagt meer maatregelen, meer middelen en meer tijd.
De omwonenden zijn niet blij met de JLoI; waarom tekent u dan alsnog, terwijl de overheid nog veel goed te maken heeft met omwonenden?
De JLoI is een belangrijke tussenstap waarmee de kaders van een mogelijke maatwerkafspraak helder en openbaar zijn geworden. In de JLoI staat wat het kabinet en het bedrijf willen gaan doen en het nu kunnen geven van duidelijkheid is ook goed voor de omgeving. Er zal een informatieavond worden georganiseerd voor omwonenden waar de JLoI nader zal worden toegelicht. Omwonenden kunnen zo, goed geïnformeerd, deelnemen aan de publieke (internet)consultatie die is gestart en 6 weken open zal staan7. We kijken uit naar de reacties van verschillende omwonenden in deze consultatie. De reacties op de consultatie worden meegenomen bij het vormgeven van de uiteindelijke maatwerkafspraak.
Bent u bereid alleen maatwerkafspraken met Tata Steel aan te gaan als de omwonendenorganisaties zoals Dorpsraad Wijk aan Zee, Frisse Wind en Gezondheid op 1 ook akkoord hebben gegeven? Zo nee, waarom laat u dan weer de omwonenden in de steek?
Nee. Het kabinet en de Kamer gaan over het besluit om een maatwerkafspraak te ondertekenen. Het kabinet overlegt regelmatig met organisaties van omwonenden en belanghebbenden over de maatwerkafspraak met Tata Steel. Daarbij maakt het kabinet een goede afweging tussen de verschillende belanghebbenden, met inbegrip van maar niet uitsluitend deze genoemde organisaties. Het kabinet bereidt op dit moment een publieke consultatie voor. Omwonenden en belangengroepen kunnen bij deze consultatie aandachtspunten inbrengen naar aanleiding van de JLoI. De inbreng die hieruit volgt zal worden meegenomen in de afweging over de definitieve afspraken.
Wat zijn de korte termijn harde garanties voor de verbetering van de gezondheid van omwonenden?
Naast de geldende wet- en regelgeving, werkt het kabinet aan het sluiten van een maatwerkafspraak om tot verbetering van de gezondheid van de omwonenden te komen.
Wanneer de maatwerkafspraak is ondertekend, is TSN gebonden aan de realisatie van de projecten binnen Roadmap+, worden in 2027 monitoringsystemen voor zowel geluid en geur gerealiseerd en daaropvolgend maatregelen getroffen tegen piek hinder, en worden windschermen en een aantal overkappingen in 2027 opgeleverd ter vermindering van fijnstof. De realisatie van deze projecten leidt tot gezondheidswinst voor omwonenden.
Na de bouw van de DRP-EAF zullen er ook maximale waarden gelden voor de totale jaarlijkse emissies van Tata Steel voor een groot aantal stoffen. Deze zijn terug te vinden in artikel 3.2 van de JLoI. Het is de bedoeling om deze waarden in een maatwerkafspraak als resultaatsverplichtingen op te nemen, waardoor harde garanties op verbetering van de leefomgeving ontstaan.
Kunt u ons het oordeel (laten) sturen van Expertgroep Gezondheid IJmond over de laatste en ondertekende versie van de JLoI?
De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft samen met de Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) op 17 september 2025 een advies gegeven op de concept JLoI. Deze adviezen zijn zoveel mogelijk overgenomen in de definitieve JLoI, zoals ook toegelicht in de begeleidende Kamerbrief bij de JLoI. De definitieve JLoI is op 29 september 2025 ondertekend. Het advies op de concept JLoI is samen met de definitieve JLoI met de Kamer gedeeld. Er is op de definitieve JLoI geen additioneel advies van de AMVI en Expertgroep opgesteld; hierin voorziet het proces van de maatwerkaanpak niet.
Er is veel kritiek geweest op de Milieueffectrapportage (MER) van het plan van Tata Steel en de toezichthouder omgevingsdienst heeft Tata gevraagd om de MER te corrigeren; is het MER inmiddels goedgekeurd door de toezichthouder?5
TSN heeft op 29 september 2025 een gecorrigeerd MER ingediend voor het project HeraCless/Groen Staal. Het gecorrigeerde MER wordt momenteel beoordeeld door het bevoegd gezag (de provincie Noord-Holland) en de Commissie mer. Tijdens dit beoordelingsproces kan TSN door het bevoegd gezag worden gevraagd om aanvullende informatie aan te leveren. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of het MER voldoende onderbouwing is voor de vergunningaanvragen.
Waarom is er niet gewacht op de publicatie van de Gezondheidseffectrapportage (GER) of in ieder geval een onafhankelijke rapportage dat laat zien hoeveel gezondheidswinst er wordt gehaald?
De GER is een nieuw instrument, dat zal laten zien wat de geschatte gezondheidseffecten van de beoogde maatwerkafspraak met TSN zullen zijn. Zoals ook in eerdere debatten en het schriftelijk overleg is gemeld, wordt een GER-TSN momenteel opgesteld door het RIVM, de GGD Kennemerland, en een expert van het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht onder voorzitterschap van ABDTOPConsult. Deze werkgroep heeft aangegeven dat een GER idealiter wordt opgesteld op basis van een definitieve MER, die ook beoordeeld is door de Commissie mer en het bevoegd gezag, omdat de data dan volledig gevalideerd zijn. Tegelijkertijd vraagt de Kamer om zo spoedig mogelijk een GER op te stellen. Daarom wordt er een balans gezocht tussen nauwkeurigheid en snelheid. Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van de m.e.r.-procedure, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
De GER zal geen oordeel bevatten over de vraag of de voorgenomen maatregelen voldoende of onvoldoende zijn om de gezondheid van werknemers en omwonenden te borgen; het is een instrument om de gezondheidseffecten in kaart te brengen. Of de effecten voldoende zijn is een politieke afweging die het kabinet en de Kamer zullen moeten maken, op het moment dat de uitkomsten beschikbaar zijn.
Het kabinet heeft besloten niet te wachten op een GER met het tekenen van de JLoI, omdat dit een tussenstap is richting het komen tot een maatwerkafspraak. Het advies van de AMVI, samen met de Expertgroep heeft het kabinet gesteund om niet te wachten met het tekenen van de JLoI, maar in te zetten op het zo snel mogelijk komen tot een maatwerkafspraak. In de conclusie van het advies wordt namelijk het belang erkend om zo spoedig mogelijk tot resultaten te komen op het gebied van gezondheid en klimaat. Er zijn nog een aantal stappen te zetten om tot een maatwerkafspraak te komen. (Tussentijdse) inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Daarnaast is in de JLoI de afspraak opgenomen dat de uitkomsten van de GER worden betrokken bij het vaststellen van o.a. de maximale emissies (artikel 11.12.d).
Door wie wordt precies vastgesteld hoeveel gezondheidswinst het plan van Tata daadwerkelijk gaat opleveren en wanneer krijgt de Kamer dit te horen?
Zie het antwoord op vraag 20.
Waarom komt er in de JLoI nauwelijks naar voren hoe de gezondheid van de omwonenden bewaakt moet worden?
In artikel 3.2 van de JLoI zijn de doelen opgenomen om de gezondheidsrisico's van omwonenden te adresseren. Hier staan onder andere maximale jaarlijkse emissiedoelstellingen voor de fabriek voor onder andere stikstof, fijnstof, en een aantal zeer zorgwekkende stoffen en metalen opgenomen. De doelen zijn in de JLoI dus wel degelijk opgenomen en zullen als een resultaatsverplichting worden opgenomen in de maatwerkafspraak. Ook zijn de kaders over hoe deze doelen geborgd zullen worden opgenomen in artikelen 6.8, 7.2, 11, 12. Deze kaders zullen nog nader uitgewerkt worden in de maatwerkafspraak. Zo is in de JLoI de afspraak opgenomen dat de uitkomsten van de GER worden betrokken bij het vaststellen van o.a. de maximale emissies (artikel 11.12.d).
Vertrouwt u de uitstootmetingen van Tata Steel, aangezien milieurapportage al eens teruggestuurd is en opnieuw berekend moest worden en Tata Steel eerder op de vingers is getikt door Reclame Code Commissie? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
In Nederland is de wet- en regelgeving zo ingericht dat bedrijven hun eigen emissies meten. Het bedrijf is zelf verantwoordelijk om haar emissies inzichtelijk te hebben. Het meten van deze emissies vindt plaats volgens landelijk vastgestelde meetnormen. Bedrijven rapporteren jaarlijks over hun emissies in het elektronisch milieujaarverslag (e-MJV). De OD NZKG controleert het e-MJV van Tata Steel op volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid. Zo publiceerde de OD NZKG onlangs nog dat zij bij de beoordeling van het e-MJV jaarverslag heeft geconstateerd dat Tata Steel een significant hogere uitstoot rapporteerde voor meerdere stoffen in 2024 ten opzichte van voorgaande jaren. Ook voert de OD NZKG steeds meer controlemetingen uit in het kader van haar toezicht- en handhavingsactiviteiten.
Alhoewel de noodzaak tot herziening van het MER ongelukkig is en TSN natuurlijk te alle tijden moet streven naar het aanleveren van juiste gegevens, is het in complexe en grote projecten zoals het Groen Staal plan niet ongebruikelijk dat het MER herzien wordt doordat een eerdere versie onvolledigheden bevat.
Het (continu) aanpassen en aanvullen van meetgegevens is dus een gebruikelijke gang van zaken en de hierboven beschreven systematiek borgt de betrouwbaarheid van de metingen. In artikel 8.2.d van de JLoI is afgesproken dat TSN onderzoekt hoe ze onafhankelijke en transparante metingen en monitoring kan versterken, bovenop de wettelijke verplichtingen die TSN op het gebied van meten en monitoren al heeft.
Hoe staat het met het nakomen van afspraken uit het milieuconvenant uit 1992, waarin doelen werden gesteld over vermindering van bijvoorbeeld fijnstof en stikstof (voor 2010) waaraan ook de staalfabriek in de IJmond moest voldoen?6 Wat waren uiteindelijk de resultaten in 2010 (graag een volledig overzicht delen van de uitstoot in relatie tot de doelen) en hoe staat het nu met de uitstoot in relatie tot de doelen die in het milieuconvenant waren gesteld (graag een leesbaar overzicht meesturen)?
Het kabinet is van oordeel dat het niet zinvol is een vergelijking te maken tussen de huidige emissieniveaus en de niet-afdwingbare doelstellingen uit een ruim 30 jaar oud convenant met doelen die inmiddels 15 jaar achter ons liggen. De inspanningen van het kabinet zijn er volledig op gericht om in het hier en nu tot bindende afspraken te komen over forse, versnelde en afdwingbare emissiereducties, conform de in de JLoI geformuleerde beoogde doelstellingen.
Niettemin treft u hieronder de gevraagde gegevens met betrekking tot de basismetaalindustrie in Nederland aan. Deze gegevens omspannen een periode van bijna 40 jaar. Zonder nader onderzoek, dat het kabinet zoals aangegeven niet zinvol acht, moet terughoudendheid worden betracht met het maken van directe vergelijkingen, bijvoorbeeld omdat meetmethodes of de afbakening van een categorie tussentijds kunnen zijn gewijzigd. De meest evidente beperkingen van deze vergelijking zijn reeds onder de tabel weergegeven.
Zwaveldioxide
16 kton
90%
1,6 kton
6,1 kton
3,0 kton
Stikstofoxiden
8,8 kton
90%
0,9 kton
6,5 kton
5,3 kton
Ammoniak
140 ton
83%
23,8 ton
25 ton
21,2 ton
Vluchtige organische stoffen (VOS)1
3.600 ton
n/b
n/b
1.584 ton
+ 309 ton methaan
1.100 ton
+ 302 ton methaan
Benzeen
12 ton
97,5%
0,3 ton
14,9 ton
19,8 ton
Fenol en fenolaten2
7 ton
50%
3,5 ton
–
–
Etheen
124 ton
90%
12,4 ton
21,4 ton
41,1 ton
Tolueen
118 ton
90%
11,8 ton
53,7 ton
64,0 ton
Koolmonoxide
213 kton
90%
21,3 kton
95,3 kton
49,9 kton
Fluoriden
338 ton
99%
3,38 ton
251,9 ton
7,0 ton
Fijnstof3
7.250 ton
95%
362,5 ton
1.835 ton
939,8 ton
Zink
104 ton
80%
20,8 ton
41,7 ton
14,6 ton
Lood
51 ton
70%
15,3 ton
30,6 ton
0,8 ton
Chroom
1 ton
90%
0,1 ton
0,8 ton
0,3 ton
Cadmium
0,7 ton
80%
0,14 ton
2,8 ton
0,05 ton
Kwik
0,96 ton
70%
0,288 ton
0,2 ton
0,04 ton
Koper
2,1 ton
80%
0,42 ton
1,7 ton
0,2 ton
Arseen
0,54 ton
70%
0,162 ton
0,3 ton
0,06 ton
PCDD’s en PCDF’s (dioxinen)
n/b
90%
n/b
0,002 kg
0,0.001 kg
PAK’s4
23 ton
99%
0,23 ton
0,2 ton
0,1 ton
Zwavelwaterstof
490 ton
90%
49 ton
219,5 ton
83,0 ton
Formaldehyde
0,7 ton
90%
0,07 ton
6,2 ton
5,2 ton
Dichloormethaan2
7,1 ton
90%
0,71 ton
–
–
Trichlooretheen2
5,4 ton
50%
2,7 ton
–
–
Voor VOS stelt het convenant een reductiedoel van 80% in 2000 (dus niet 2010) ten opzichte van 1985. Dat komt neer op een emissiedoel van maximaal 720 ton in 2000. Het is onduidelijk of het genoemde emissieniveau in 1985 inclusief methaan is of niet.
Fenol, fenolaten, dichloormethaan en trichlooretheen zijn stoffen waarvan in de basismetaalindustrie geen emissies zijn te verwachten; dit roept de vraag op waarom deze stoffen wel in de intentieverklaring zijn opgenomen. Mogelijk waren deze emissies er in 1985 wel omdat bij de betreffende bedrijven ook bepaalde chemische industrie was ondergebracht waar deze emissies eerder te verwachten zijn.
In het convenant is «fijnstof» niet nader gedefinieerd; de cijfers uit 2010 en 2024 betreffen PM10.
In het convenant is niet gespecificeerd om welke PAK's (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) het gaat. De beschikbare gegevens voor 2010 en 2024 betreffen het totaal van de 4 zogenaamde PRTR-PAK's: benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen en Indeno(1,2,3-cd)pyreen.
Klopt het dat er niet aan de doelen is voldaan uit de afspraken van de jaren 90 en waarom is dit niet alsnog afgedwongen?
Zoals in de tabel in het antwoord op vraag 24 is te zien, verschilt het per stof of het doel in 2010 is behaald. Het betreffende convenant vermeldt expliciet dat het gaat om inspanningsverplichtingen, ook voor onderdelen «waarvan het woordgebruik op een resultaatsverbintenis zou kunnen duiden» (artikel 3.3). Dit convenant bood dus, net als het wettelijk kader, geen grond om het behalen van de geformuleerde reductiedoelen af te dwingen. Dit in tegenstelling tot de resultaatverplichtingen in de beoogde maatwerkafspraak: daarin komen forse, versnelde en afdwingbare emissiereducties, conform de in de JLoI geformuleerde beoogde doelstellingen.
Klopt het dat in zijn eentje Tata Steel nog altijd veel meer fijnstof, zwaveldioxide en stikstof uitstoot dan de hele sector volgens de afspraken mocht uitstoten in 2010? Zo nee, hoe zit het dan precies?
Dat klopt. Aangezien het in 1992 ging om een inspanningsverplichting ten behoeve van niet-afdwingbare doelen (zie ook het antwoord op vraag 25), is het des te belangrijker om in de maatwerkafspraken versnelde en afdwingbare emissiereducties vast te leggen, conform de in de JLoI geformuleerde beoogde doelstellingen.
Klopt het dat dat een belangrijke milieu-installatie die in 2013 in gebruik werd genomen bij Tata er vooral kwam omdat omwonenden van Tata Steel in 2007 een rechtszaak hadden aangespannen tegen de nieuwe vergunning van de staalfabriek en afdwongen dat er een doekfilter moest komen bij de sinterfabriek, terwijl de provincie die zelf niet in de vergunning had gezet?
Het bevoegd gezag heeft in 2007 de revisievergunning wet Milieubeheer van, toen nog, Corus Staal BV vastgesteld. In de revisievergunning is destijds beoordeeld dat de Sinterfabriek voldeed aan de Best Beschikbare Technieken (BBT). In dat kader is geen onderzoeksverplichting opgelegd naar verdere verlaging van de emissies, bijvoorbeeld middels een doekfilter. In de bezwaar- en beroepsprocedure horende bij dit besluit is destijds door de Dorpsraad Wijk aan Zee aangegeven dat bij een Sinterfabriek elders in Europa wel gebruik werd gemaakt van een doekfilter. Op 28 mei 2008 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat TSN inderdaad voldeed aan de BBT-vereiste, maar omdat de BBT documenten ook een revisie ondergingen, er toch aanvullend onderzoek moest plaatsvinden naar verdere emissiereductie. Op 30 december 2009 heeft de Bestuursrechtspraak van de Raad van State wederom een uitspraak gedaan over de vaststelling van een revisievergunning wet Milieubeheer op 28 oktober 2008. Naar aanleiding van beroepsgronden van de regionaal inspecteur van de VROM-Inspectie Regio Noord-West en de Dorpsraad Wijk aan Zee is toen een start gemaakt met de realisatie van een proefinstallatie voor rookgasreiniging met doekfilters bij de sinterfabriek. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat het doekfilter in de vergunningvoorschriften is opgenomen.
Is het milieuconvenant destijds ook gepaard gegaan met steun aan de staalindustrie, ten koste van de belastingbetaler? Zo ja, hoeveel heeft dat gekost?
Voor zover bekend is er in het kader van de intentieverklaring uit 1992 geen steun aan de staalindustrie verleend.
Bent u zich bewust van het feit dat van het staal dat Tata Steel in IJmuiden produceert, ongeveer 90% wordt geëxporteerd? Waarom neemt u dan de misleidende opmerking op in de eerste alinea van de JLoI dat Tata Steel Nederland jaarlijkse productie (6-t Mton) ongeveer gelijk is aan de staalconsumptie in Nederland (5–6 Mton)?
De aangehaalde verwijzing in de JLoI dient als illustratie voor de schaal van de staalproductie in relatie tot het nationale gebruik. Het doel van deze illustratie is niet om een vergelijking te maken van de geografische verdeling van afzetmarkten, maar om de verhouding tussen het productievolume van TSN en de totale binnenlandse staalvraag aan te tonen, en ordegrootte van het productievolume van TSN weer te geven.
Aan TSN is gevraagd om te reflecteren op het genoemde exportpercentage van 90%. TSN geeft aan dat zij meer dan 80% van het staal verkoopt aan afnemers binnen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. Het overige staal wordt verkocht aan afnemers binnen andere markten, waaronder de Verenigde Staten van Amerika.
Het gaat in de JLoI vaak over de circulaire economie; deelt u de mening dat gevaarlijke stoffen hergebruiken zonder dat ze getoetst zijn op milieu- en gezondheidseffecten tegen het principe van de circulaire economie ingaat? Op welke manier komen er onafhankelijke toetsen op gezondheidseffecten?
Hergebruik van materialen is een vorm van «voortgezet gebruik». Dit houdt in dat producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij bedoeld waren. Voor hergebruik gelden toetsingsgronden, waaronder rechtmatig gebruik. Het materiaal moet voldoen aan zowel de wettelijke eisen volgend uit het stoffen- en productenrecht als aan privaatrechtelijke normen om in aanmerking te komen voor de voortgezet-gebruiksstatus. Daarnaast betekent deze toetsingsgrond dat moet worden vastgesteld dat het gebruik over het geheel genomen geen ongunstig effect heeft op het milieu of de volksgezondheid. Het is dus niet zo dat stoffen hergebruikt mogen worden zonder dat deze getoetst zijn op milieu- en gezondheidseffecten.
Wellicht werd in de vraag gerefereerd aan het toepassen van productieresiduen (zoals bijvoorbeeld staalslak) in plaats van aan hergebruik.
Er kan sprake van dergelijke zogenaamde bijproducten zijn als deze aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen, zie hieronder. Ook in de voorwaarden die daarvoor gelden, is aandacht voor milieu en gezondheidseffecten, specifiek in voorwaarde d van artikel 1.1, lid 4 Wm: het is zeker dat de stoffen, mengsels of voorwerpen zullen worden gebruikt;
Het is van belang dat bij het gebruik van stoffen ongeacht of ze primair, hergebruikt, of voortkomen uit productieresiduen, deze getoetst worden op milieu en gezondheidseffecten zodat ze veilig worden toegepast. Daar is zoals ik hierboven heb beschreven de huidige wet- en regelgeving al op ingericht. Momenteel wordt het beleid rondom de toepassing van staalslakken herzien om dit in de toekomst nog beter te borgen. U wordt hier separaat over geïnformeerd.
Begrijpt u dat zolang we voor staal afhankelijk zijn van aanvoer van nieuw ijzererts uit verre landen, we niet onafhankelijk worden? Uit welke landen wilt u ijzererts blijven aanvoeren?
Zoals de Minister van Klimaat en Groene Groei geantwoord heeft op eerdere vragen is Europa voor de productie van staal grotendeels afhankelijk van de importen van ijzererts uit diverse landen wereldwijd. Daarbij is Australië als grootste producent verantwoordelijk voor ongeveer 30% van de productie van ijzererts. Daarnaast zijn er diverse andere landen waar in ijzerertsmijnen ijzererts gedolven wordt en die de productie van ijzererts kunnen overnemen mochten er toeleveringsproblemen zijn in een bepaalde regio in de wereld. Het is aan het bedrijf zelf om op basis van bedrijfseconomische overwegingen te bepalen uit welke landen het benodigde ijzererts ingevoerd wordt.
Begrijpt u dat zolang we nieuw ijzererts blijven winnen voor staal, er geen sprake is van volledige circulaire economie?
Ja. Een circulaire economie kan echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd worden, bijvoorbeeld omdat met circulair staal op dit moment nog niet altijd de beoogde kwaliteit staal te maken valt. Met de beoogde maatwerkafspraak wordt bijna één derde van de input in het staalproductie proces van Tata Steel schroot waardoor de vraag naar nieuw ijzererts afneemt. Hiermee wordt een stap richting een circulaire economie gezet.
Bent u bereid om te verkennen op welke manier we volledig zouden kunnen overgaan naar echt circulair gebruik van staal, zonder winning van nieuw ijzerts en met inzet op nieuwe, bio-based materialen? Bent u het met ons eens dat dat een wenselijke transitie zou zijn, ook om echt Europees onafhakelijk te kunnen worden?
Tijdens het tweeminutendebat Circulaire Economie van 2 oktober jongstleden heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven positief te staan tegenover een zogenaamde metaaltafel. Aan deze tafel zou het verkennen van perspectieven voor een circulaire metaalsector in de brede zin het gespreksonderwerp moeten zijn. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, wordt met de beoogde maatwerkafspraak al een goede stap richting circulair gebruik van staal gezet. De overstap naar volledig circulair gebruik van staal vraagt verandering in verschillende plekken in de keten. Door het verhogen van de schroot opname van TSN zal naar verwachting ook op andere plekken in de keten een stimulans ontstaat om meer circulair te werken omdat de vraag naar hoogwaardig schroot zal toenemen. Ook zal het bedrijf nieuwe inzichten opdoen om in de toekomst haar schrootopname nog verder te verhogen om in 2050 een schone, circulaire en klimaatneutrale productie te realiseren.
Wat gebeurt er als uit het onderzoek naar nieuwe toepassingen voor staalslakken, de enige toezegging die Tata Steel Nederland doet over het verantwoord omgaan met deze afvalstof, geen goedkoop alternatief komt?
De stelling dat TSN maar één toezegging doet over het verantwoord omgaan met staalslakken is onjuist. In artikel 10.2.b zijn vier specifieke toezeggingen opgenomen. De vraag verwijst alleen naar de vierde toezegging om projecten om de kwaliteit van staalslak te verbeteren. Daarnaast heeft TSN ook een update van de CLP gevaarindeling geïnitieerd op basis waarvan ook het REACH dossier zal moeten worden geactualiseerd, neemt TSN een grotere ketenverantwoordelijkheid door van klanten bevestiging te vragen dat ze het risicodocument begrepen hebben voor ze staalslak toepassen, en zullen ze in dit risicodocument uitgebreid aandacht geven om schade aan de gezondheid te voorkomen.
Kunt u uitsluiten dat de er belastinggeld gaat naar onderzoek naar of ontwikkeling van nieuwe toepassingen voor staalslakken? Zo niet, waarom laat u de belastingbetaler weer opdraaien voor problemen van staalbedrijven als Tata Steel?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief bij de JLoI, verstrekt de staat maximaal 2 miljard euro voor de DRP-EAF en aanvullende milieumaatregelen. Een van de onderdelen van de milieumaatregelen zijn maatregelen bij het verwerken van staalslak op het Tata Steel terrein. Deze maatregelen zijn beoogd omdat de verwerking van staalslak een grote bron is van de uitstoot van fijnstof, een stof met veel impact op de gezondheid van omwonenden. De subsidie mag niet ingezet worden om onderzoek te doen naar nieuwe toepassingen voor staalslakken, maar wel voor projecten met betrekking op de verwerking van staalslakken op het terrein. De steun is alleen voor de realisatie van deze maatregelen en hier wordt streng op getoetst. In de maatwerkafspraak worden hier duidelijke afspraken over gemaakt.
Wordt in het risicodocument ook gekeken naar de lange termijneffecten van contact met staalslak en de lange termijneffecten van staalslak in het milieu? Zo ja, naar welke termijn wordt gekeken?
Tata Steel werkt op dit moment aan de precieze invulling van dit risicodocument. Zodra hier meer bekend over is kan deze vraag worden beantwoord.
Klopt het dat de GER gewoon genegeerd kan worden in het verdere proces en verder niet juridisch bindend is? Zo nee, welke verplichtingen zijn hier dan wel over opgenomen?
De GER wordt op dit moment uitgevoerd en zal laten zien wat de geschatte gezondheidseffecten zijn van het Groen Staal Plan. De GER bouwt voort op het MER. De GER geeft echter geen oordeel of de maatregelen voldoende zijn. Dit oordeel is uiteindelijk een politieke afweging die het kabinet en de Kamer moeten maken voor het sluiten van een maatwerkafspraak.
In de JLoI zijn reductiedoelen opgenomen voor stoffen die een negatieve impact hebben op de leefomgeving en/of de gezondheid van omwonenden. In de maatwerkafspraak worden afspraken vastgelegd over het behalen en borgen van deze doelen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 20 en 22 worden tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de GER-TSN zoveel mogelijk betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. In de JLoI is in artikel 11.12.d de afspraak opgenomen dat de uitkomsten van de GER worden betrokken bij het vaststellen van o.a. de maximale emissies.
Waar in de JLoI kunnen we de afspraak over de reductie voor oa PAK’s zien, aangezien de Kamer heeft uitgesproken alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als randvoorwaarde te willen voor de maatwerkafspraken en de Expertgroep adviseerde een reductie van 90% voor PAK’s, benzeen en een selectie aan metalen? Als deze niet is opgenomen, waarom negeert u dan de Kamer hierin?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 14 heeft het kabinet de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk overgenomen maar het is niet altijd mogelijk om binnen de scope van de maatwerkafspraak alle adviezen over te nemen zoals eerder toegelicht in reactie op het tweede advies van de Expertgroep. Om een reductie van minstens 90% te behalen voor PAK's, benzeen en andere metalen, dienen meer maatregelen genomen te worden, aanvullend op de huidige, beoogde milieumaatregelen.
Het kabinet kiest ervoor om de huidige plannen zo snel als mogelijk om te zetten in een maatwerkafspraak en tot realisatie te brengen om, ondanks dat het door de Expertgroep geadviseerde doel niet volledig wordt behaald, wel een flinke verbetering voor de gezondheid te kunnen realiseren.
Waarom zijn de geadviseerde reductiedoelen voor PM2.5 en fijnstof niet meegenomen terwijl deze een groot risico vormen voor de volksgezondheid?
Dit is onjuist. Fijnstof was altijd al een cruciaal onderdeel van de beoogde maatwerkafspraak juist omdat het een groot risico vormt voor de volksgezondheid. Echter waren er alleen doelen opgenomen voor PM10, omdat Tata Steel relatief een grote bijdrage levert aan de PM10 concentraties in de leefomgeving. Op basis van het advies van de AMVI en de Expertgroep zijn in de JLoI aanvullend afspraken toegevoegd over PM2.5 en ultrafijnstof.
Waarom is er geen voorwaarde opgenomen dat de uitstoot van dioxines niet mag stijgen, aangezien de uitstoot van dioxines stijgt flink in het plan dat beschreven wordt in de JLoI?
De verwachting is dat het Groen Staal Plan leidt tot een toename van de uitstoot van dioxines van 0,3 naar 0,8 gram toxische equivalentiefactor per jaar. Het kabinet acht deze toename niet per definitie onverantwoord, gezien de forse afnames van andere voor de gezondheid schadelijke emissies (o.a. fijnstof 38%, NOx 44%, Lood 68%) als gevolg van het Groen Staal Plan. Daarom zijn hierover geen aanvullende eisen gesteld in de JLoI.
De toename van dioxines ontstaat doordat TSN het productieproces meer circulair gaat maken door meer schroot te gaan gebruiken. Er zit meer vervuiling in schroot, wat bij verwerking leidt tot een toename van dioxine-emissies. Het bedrijf neemt maatregelen om de dioxine-emissies zoveel mogelijk te beperken: allereerst wordt bezien of verontreiniging aan de bron voorkomen kan worden (bij de schrootinname). Ten tweede worden in het vervolgproces stappen genomen om dioxinevorming te voorkomen. Ten derde wordt de gasreinigingsinstallatie zo ontworpen dat dioxines zoveel mogelijk worden afgevangen.
Het bevoegd gezag zal in het kader van de vergunningverlening nog beoordelen of hiermee adequaat invulling is gegeven aan de regelgeving op het gebied van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS).
Waarom is het advies voor een onafhankelijke gezondheidsmonitoring voor (ex-)werknemers niet overgenomen?
TSN heeft onderzoek uitgevoerd naar de sterfte onder ex-werknemers. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van oversterfte onder ex-werknemers. TSN blijft de gezondheid van ex-werknemers volgen en blijft maatregelen nemen om de belangen van werknemers te beschermen. Dit betreft het uitvoeren van wettelijke verplichtingen zoals risico-inventarisaties en evaluaties en de daarbij horende actieplannen inclusief het nemen van passende maatregelen om de gezondheidsbelangen van werknemers te beschermen. De afspraak om de gezondheid van werknemers te blijven monitoren is opgenomen in artikel 10.1, onder g, van de JLoI. Dit artikel voorziet ook in opvolging van het advies van de AMVI en de Expertgroep om een onafhankelijke en vooruitziende gezondheidsmonitoring voor huidige en vroegere werknemers op te zetten.
Kunt u meer vertellen over het proces van Tata Steel over de update voor REACH-classificatie van staalslak en wat Tata Steel precies hoopt te bereiken en wanneer hier een beslissing over gemaakt wordt?
Naar aanleiding van het bericht van het RIVM dat staalslakken gevaareigenschappen hebben, heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hiervoor aan Tata Steel een voornemen last onder dwangsom (vLOD) gestuurd. Tata Steel had tot 21 oktober 2025 de tijd om hierop haar zienswijze te geven. Afhankelijk van de inhoud en evaluatie van deze zienswijze besluit het ILT of er een last onder dwangsom wordt opgelegd. Voor de volledigheid, gevarenindelingen worden gereguleerd door de Europese verordening inzake indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (CLP).
Wij hebben navraag gedaan bij Tata Steel over de stand van zaken van deze evaluatie/update. Tata Steel heeft aangegeven dat het bestaande dossier wordt geëvalueerd en aangevuld. Er worden aanvullende onderzoeken uitgevoerd ten aanzien van oogletsel en luchtwegirritatie. Uit de resultaten van deze aanvullende onderzoeken moet blijken of en welke aanpassingen moeten plaatsvinden in de CLP-gevarenindeling.
Klopt het dat de afspraak ontbonden kan worden als Tata extra kosten moet maken voor het verwerken van staalslakken, bijvoorbeeld als het schoonmaken voordat deze gedumpt worden verplicht wordt gesteld?
Dit klopt niet. In de JLoI zijn geen ontbindende voorwaarden opgenomen, maar opzeggronden. Voor deze situatie zou Tata Steel geen beroep kunnen doen op de opzeggronden in artikel 15. De specifieke opzeggrond rondom staalslak staat in artikel 15, vierde lid, onderdeel c: Het nationale beleid of de nationale beleidsmaatregelen met betrekking tot staalslakken veranderen op een zodanige wijze dat dit een aanzienlijk negatief effect heeft op de activiteiten, projecten, bedrijfsvoering of financiële positie van TSN. De opzeggrond over staalslakken heeft dus alleen betrekking op wijzigingen in nationaal beleid rondom staalslakken die de business case van TSN aanzienlijk negatief beïnvloeden. Het voorbeeld dat u noemt zou geen opzeggrond zijn omdat het nu al niet is toegestaan om staalslakken te dumpen. Er is dus geen sprake van verandering van nationaal beleid.
De ontbindende voorwaarden over de staalslakken in de JLoI gaan volgens de Staatssecretaris over «de classificatie van het product» en niet over de «toepassing» van staalslakken, maar in de tekst van JLoI wordt dat onderscheid niet gemaakt, dus waar in de tekst van JLoI staat precies dit onderscheid beschreven?
Zoals ook in antwoord op vraag 43 is toegelicht zijn er in de JLoI geen ontbindende voorwaarden opgenomen. In de opzeggrond met betrekking tot staalslakken wordt geen onderscheid gemaakt tussen nationale maatregelen over de toepassing versus de classificatie van staalslakken. Op dit moment wordt, zoals ook aan de Kamer is aangekondigd, het beleid over de toepassing van staalslakken in Nederland herzien en is er een tijdelijk verbod op bepaalde toepassingen van LD en ELO-staalslak.10 Voor de classificatie van materialen als bijproduct (waaronder ook staalslakken) bestaat momenteel al een wettelijk kader op basis van Europese wetgeving (zie ook vraag 30). Tenslotte wordt op basis van de Europese CLPverordening de gevaarindeling van producten bepaald (zie ook vraag 42). Een wijziging van CLP valt buiten de opzeggronden in de JLoI omdat die alleen betrekking hebben op nationaal beleid.
Waarom wilde Tata Steel deze ontbindende voorwaarde per se in de JLoI en waarom bent u ermee akkoord gegaan?
De maatwerkafspraak vraagt om een grote investering van het bedrijf en het moederbedrijf, naast een subsidiebijdrage van de staat. Het bedrijf is in haar businesscase voor deze investering uitgegaan van de bestaande wetgeving en beleid met betrekking tot staalslakken. Indien er wijzigingen in het nationale beleid komen die aanzienlijk negatieve invloed hebben op, kort gezegd, de businesscase van TSN, is het bedrijf mogelijk niet meer in staat om de benodigde investering voor de maatwerkafspraak te doen. In dat geval zijn de verplichtingen uit de JLoI om zich in te spannen om tot een maatwerkafspraak te komen niet meer haalbaar voor het bedrijf. Deze opzeggrond doet overigens geen enkele afbreuk aan de verplichting van het bedrijf om op verantwoorde wijze om te gaan met staalslakken, in overeenstemming met de huidige, toepasselijke regels en wetgeving. Ook laat dit de mogelijkheden om het nationale beleid aan te scherpen onverlet.
Geldt zo’n ontbindende voorwaarde op het moment dat Nederland staalslakken gaat aanmerken als een afvalproduct? Of als we export en import van staalslakken op een bepaalde manier zouden willen beperken?
Het is niet mogelijk om staalslakken generiek wel of niet als afvalstof aan te merken. De afvalstatus (of de status als bijproduct of einde-afvalstof) wordt bepaald door hetgeen in de EU Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer hierover is geregeld en moet per geval worden beoordeeld. Ten aanzien van de export en import is van belang hetgeen hierover is geregeld in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) en is Europeesrechtelijk bepaald.
De opzeggrond in de JLoI ziet alleen op wijzigingen van nationaal beleid met een aanzienlijk negatief effect, en geldt dus niet voor wijzigingen in bovengenoemde Europese regelgeving.
Deze opzeggrond staat niet in de weg bij het maken of aanpassen van nationaal beleid rondom staalslakken. Op het moment dat beleidskeuzes een significante invloed hebben op de activiteiten, projecten, operatie of financiële positie van het bedrijf, dan heeft het bedrijf de mogelijkheid – niet de verplichting – om de JLoI op te zeggen.
De Staatssecretaris zei in het laatste debat over de leefomgeving: «Tata heeft een opzeggrond die het bedrijf kan inroepen op het moment dat het nationaal beleid ten aanzien van het product dusdanig verandert dat de businesscase significant negatief wordt beïnvloed.» Kunt u drie voorbeelden noemen – anders dan het voorbeeld in het commissiedebat – waarin zo’n opzeggrond zou gelden?
De opzeggrond geldt volgens de JLoI wanneer het nationale beleid of de nationale beleidslijnen met betrekking tot staalslakken zodanig veranderen dat dit een significante negatieve invloed heeft op de activiteiten, projecten, operatie of financiële positie van het bedrijf. Deze opzeggrond is opzettelijk niet verder ingekaderd omdat de toekomstige ontwikkelingen op dit terrein niet te voorzien zijn. Het noemen van voorbeelden is daarom onverstandig en zal de onderhandelingspositie van de staat kunnen schaden.
Kunt u per ontbindende voorwaarde waar Tata Steel zich op kan beroepen precies uitleggen wat ermee wordt bedoeld en bij elke voorwaarde twee voorbeelden noemen?
De JLoI bevat een aantal opzeggronden. Hieronder zijn deze opzeggronden geparafraseerd vanuit de Engelse taal waar Tata Steel zich op kan beroepen opgenomen. Voor de volledigheid, de Engelse ondertekende versie van de JLoI is uiteindelijk leidend. Alle partijen kunnen zich beroepen op de volgende opzeggronden (Artikel 15.2):
Op basis van artikel 16 mag iedere partij ook de JLoI opzeggen indien het (volgende) parlement de maatwerkafspraak controversieel verklaart en/of een volgend kabinet het maatwerkbeleid besluit niet voort te zetten.
Voor het bedrijf geldt dat de JLoI voortijdig opgezegd mag worden (Artikel 15.4) wanneer:
Zoals ook bij de beantwoording van vraag 47 is aangegeven is het onverstandig om voorbeelden te geven bij de opzeggronden en het de onderhandelingspositie van de staat zou kunnen schaden.
Waar moet het aardgas dat één van de twee kolencentrales moet vervangen vandaan komen? Verhogen wij daarmee onze afhankelijkheid van de Verenigde Staten? Zo niet, van welke regimes stijgt dan de afhankelijkheid?
Tata Steel is zelf verantwoordelijk voor de inkoop op de groothandelsmarkt van aardgas dat zij nodig heeft. Op de groothandelsmarkt wordt gas verhandeld dat afkomstig is van verschillende bronnen: gas dat in Nederland is geproduceerd, gas dat is geïmporteerd via pijpleidingen (uit Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk of België) of gas dat is geïmporteerd in de vorm van LNG, bijvoorbeeld uit de Verenigde Staten. Het valt dus niet op voorhand te zeggen dat Tata Steel gas zal verkrijgen uit het buitenland en ook niet uit welk specifiek land. Door de afbouw van de Nederlandse aardgasproductie ligt het echter wel voor de hand dat een deel van het aardgas geïmporteerd dient te worden. Het kabinet heeft uiteraard aandacht voor de strategische autonomie en de leveringszekerheid van aardgas, onder meer door een zo divers mogelijke import mogelijk te maken.
Klopt het dat CO2-emissie in werkelijkheid de afgelopen 5 jaar gemiddelde 10,7 miljoen ton C02 (niet 12,6 wat het theoretisch maximum is) en dat de eerste 1,9 ton reductie dus geen extra inspanningen vragen van Tata Steel?
Aan TSN is gevraagd om te reflecteren op de werkelijke, gemiddelde uitstoot van CO2. TSN geeft in reactie aan dat de CO2-emissies van TSN in de afgelopen 10 jaar tussen de 8,4 en 12,7 Mton waren. Het klopt dus niet dat een emissie van 12,6 Mton per jaar een theoretisch maximum betreft. De eerste afspraken tussen bedrijf en overheid, vastgelegd in de Expression of Principles, zijn in 2021 gemaakt. Hierbij was sprake van een baseline van 12,6 Mton. De gemiddelde uitstoot in de periode 2015–2019 was 12,3 Mton per jaar met een piek van 12,7 Mton. TSN rapporteert deze emissies jaarlijks en deze worden door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEA) geverifieerd binnen het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS). Sinds enkele jaren is de emissie lager door een lagere staalproductie. Redenen hiervoor zijn incidentele gebeurtenissen (Covid) en de renovatie van Hoogoven 6 in 2023–2024.
In de JLoI wordt de uitstoot bij maximale productiecapaciteit in de nieuwe situatie vergeleken met de uitstoot van maximale productie in de huidige situatie. Op basis van deze maximale productiecapaciteit is ook de maximale restemissie bepaald waarop gemonitord zal worden. Daar komt bij dat TSN het project volledig moet uitvoeren voor de subsidie definitief wordt vastgesteld. Dit betekent dat de DRP-EAF moet zijn gebouwd en operationeel moet zijn. Het klopt dus niet dat TSN zonder extra inspanningen kan voldoen aan de voorwaarden.
Klopt het dat de beschikbaarheid van biomethaan zeer onzeker is? Zo niet, waar baseert u zich dan precies op?
De Europese en wereldwijde biomethaan markt is volop in ontwikkeling. De Nederlandse overheid draagt actief bij aan deze ontwikkeling met beleid gericht op het stimuleren van de biomethaan markt, zowel aan de afname kant middels de bijmengverplichting voor ETS2 sectoren als aan de productiekant met de SDE++ en de DEI+. Ook grote industriële afnemers, zoals TSN, dragen bij aan de opschaling van de markt doordat zij lange-termijn afnamezekerheid kunnen bieden aan biomethaanproducenten. Ook de AMVI, samen met de Expertgroep, stelt in haar advies dat de vraag vanuit TSN de ontwikkeling van groene markten, zoals voor biomethaan, een impuls kan geven. Externe adviseur Common Futures schat het potentieel voor biomethaan productie in de EU op 100 bcm, ruim voldoende om aan de vraag van TSN te voldoen. Het rapport van Common Futures is meegestuurd bij verzending van de JLoI.
Waarom doet de overheid de toezegging dat (de onrendabele top van) biomethaan en waterstof wordt gedekt? In hoeverre bent u hiermee kwetsbaar voor juridische procedures als er in de toekomst geen subsidie wordt gegeven?
De overheid wil het gebruik van groene waterstof en biomethaan door TSN stimuleren door middel van een lening die onder voorwaarden omgezet kan worden in een subsidie. Deze lening bedraagt maximaal 200 miljoen euro en dient door TSN te worden gebruikt voor het aankopen van groene waterstof en/of biomethaan. Het is niet gegeven dat hiermee de volledige onrendabele top kan worden afgedekt. Indien TSN hiermee succesvol biomethaan en/of groene waterstof aankoopt ter vervanging van aardgas in de DRP, wordt de terugbetalingsverplichting van de lening kwijtgescholden en wordt het een subsidie. In het geval dat TSN geen groene waterstof of biomethaan aankoopt dient de lening te worden terugbetaald met rente en in bepaalde gevallen met een boete voor het niet nakomen van de verplichting.
Waarom is er geen vereiste opgenomen voor sanering van de bodem (tenzij productie stopt), terwijl bekend is dat de bodem zeer ernstig vervuild is? Bent u bereid dit alsnog te doen?
In de JLoI is geen vereiste opgenomen voor sanering van de bodem gedurende de operatie van het bedrijf omdat er voor bodemverontreiniging en -sanering al bestaande wet- en regelgeving is. Zo beoordeelt het bevoegd gezag bij bouwaanvragen ook de bodemconsequenties ervan. Indien nodig zal de bodem binnen het kader van een bouwproject gesaneerd moeten worden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als er humane- en/of ecologische risico's zijn bij het bodemgebruik of als de verontreiniging is ontstaan na 1987.
Sinds de invoering van de Omgevingswet moeten bevoegde gezagen bepaalde categorieën van bedrijven verplichten om financiële zekerheid te stellen voor hun aansprakelijkheden en verplichtingen rond milieuschade, ook als het de bodem betreft. Dit geldt onder andere voor Tata Steel. Het is aan de provincie om de implementatie van de financiële zekerheid vorm te geven. Meer informatie hierover staat in een recente brief van de Provincie.
Hoe bent u op 2 miljard subsidie uitgekomen vanuit het Rijk?
Het kabinet heeft de maximale subsidie begrensd tot € 2 miljard bij het vaststellen van het mandaat. Er is gezocht naar een ambitieus, doelmatig en haalbaar pakket van maatregelen. Het kabinet is van mening dat met dit bedrag zeer kosteneffectief een grote CO2-reductie kan plaatsvinden én dat de leefomgeving voor omwonenden fors zal verbeteren. De AMVI heeft, samen met de Expertgroep, dit in haar advies ook bevestigd.
Uit welke post wilt u de 2 miljard euro gaan betalen, aangezien er in het Klimaatfonds nu 640 miljoen gereserveerd is? Wat zal daarvoor gelaten moeten worden?
Binnen het Klimaatfonds is er in het voorjaar van 2024 € 934 miljoen gereserveerd voor de maatwerkafspraak met Tata Steel. Daarvan is € 500 miljoen afkomstig uit ombuigingen binnen het perceel Verduurzaming Industrie en Innovatie MKB en € 434 miljoen uit loon- en prijsbijstelling van het volledige Klimaatfonds. Het restant aan middelen is niet afkomstig uit het Klimaatfonds en staat op de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën.
Klopt het dat er in de JLoI geen besluit wordt genomen over de subsidiering van energiekosten? Kunt u garanderen dat er geen additionele subsidie komt om de netwerkkosten te dekken, gezien de verwachte stijging in netwerkkosten de komende jaren (zie bijv. vooruitzichten Aurora)?
Dat klopt. In de uiteindelijke maatwerkafspraak worden afspraken gemaakt over de totale subsidie aan Tata Steel en de onrendabele top van de projecten, waar de energiekosten ook onderdeel van uitmaken. Zoals de Kamer in de brief over de ondertekening van de JLoI is geïnformeerd, zijn er op dit moment geen middelen op de Rijksbegroting gereserveerd buiten het bedrag dat nu voor de maatwerkafspraak is gereserveerd. Op dit moment is er geen budgettaire ruimte om de maatwerksubsidie te verhogen of een additionele subsidie te verstrekken ter compensatie voor de nettarieven, als compensatie voor een hogere CO2-heffing of voor het generiek verlagen van de nettarieven. Dit is nog steeds actueel.
Hoe gaat u de stimulans voor biomethaan en groene waterstof financieren en wat zijn de kosten en risico’s voor de belastingbetaler concreet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 52 is de staat voornemens om TSN een lening te verstrekken van maximaal 200 miljoen euro voor de aankoop van groene waterstof en/of biomethaan. De terugbetalingsverplichting van de lening wordt kwijtgescholden als aardgas door biomethaan en/of groene waterstof wordt vervangen en daarmee wordt het een subsidie. Indien slechts gedeeltelijk wordt overgestapt op groene waterstof en/of biomethaan wordt een proportioneel deel van de lening kwijtgescholden. In het geval TSN geen groene waterstof of biomethaan aankoopt dient de lening te worden terugbetaald met rente en mogelijk een boete.
Welke garanties geeft u voor de subsidiering vancarbon capture and storage (CCS)vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidie (SDE++)? Komt dit bovenop de 2 miljard euro of is dit hier onderdeel van?
Het kabinet kan geen garanties geven voor de subsidiering van CCS. Het is aan het bedrijf om een volledig projectplan aan te dragen voor een subsidie vanuit de SDE++. RVO beoordeelt deze aanvragen. TSN ontvangt vanuit de maatwerkafspraak geen individuele subsidie voor CCS. Eventuele subsidie vanuit de SDE++ zou daarmee aanvullend zijn op de steun die in de maatwerkafspraak wordt overeengekomen.
Klopt het dat er nog wordt gekeken naar andere nationale subsidies zoals Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) om deze subsidie aan te vullen?
Op dit moment wordt voor de subsidie geen bijdrage vanuit de NIKI voorzien. TSN en/of TSL dienen zelf de benodigde financiering te regelen. In deze financiering kan worden voorzien door een lening aan te gaan of door alsnog een aanvraag voor een algemene subsidieregeling in te dienen, bijvoorbeeld de NIKI. Wel kan het bedrijf een aanvraag indienen voor een subsidie vanuit de SDE++. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 58 is het niet volledig uit te sluiten dat TSN gebruikmaakt van andere generieke subsidies.
Klopt het dat er niet uitgesloten is dat er naast die 2 miljard nog extra geld vanuit de overheid in Tata Steel wordt gestoken? Zo ja, kunt u dit toelichten en vertellen over hoeveel geld het mogelijk gaat en waar dat dan naartoe zou gaan?
In de JLoI staat beschreven dat de overheid voornemens is om tot maximaal 2 miljard aan maatwerksteun te geven voor de beschreven projecten van fase 1. Er komt bovenop deze 2 miljard dus geen extra maatwerksubsidie voor fase 1. Ook staat in de JLoI duidelijk dat de overheid voor de tweede fase van de verduurzaming geen maatwerksteun voorziet. Echter is het niet volledig uit te sluiten dat TSN in de toekomst gebruik kan maken van de op dat moment bestaande generieke subsidie-instrumenten.
Wat verstaat u onder «reasonable, suitable and explainable» salarissen en bonussen voor de top van Tata Steel Nederland tijdens het proces van de maatwerkafspraken en wanneer de belastingbetaler 2 miljard in Tata Steel stopt? Hoe groot zijn die bonussen dan concreet (maximaal)?
In de JLoI is in artikel 10.1 vastgelegd dat TSN vanaf de looptijd van de maatwerkafspraak tot en met 5 jaar na oplevering van de projecten een aantal maatregelen neemt op gebied van goed werkgeverschap.
De uitwerking van dit artikel komt in de maatwerkafspraak en is onderdeel van de verdere onderhandelingen.
Bent u zich bewust van het feit dat de vergoeding per lid van de Board of Management bij Tata Steel Nederland de afgelopen 10 jaar 2,5x zo snel zijn gestegen als het gemiddelde salaris per werknemer (uit Tata Steel Nederland jaarverslagen)? Zo niet, wat vindt u hiervan? Valt dit nog binnen uw definitie van «reasonable, suitable and explainable»?
Zie ook beantwoording van vraag 61. De uitwerking van artikel 10.1 van de JLoI komt in de maatwerkafspraak en is onderdeel van de verdere onderhandelingen. Wij hebben deze vraag ook voorgelegd aan TSN met het verzoek voor een reflectie. Het bedrijf geeft aan dat de totale beloning van de Board of Management bestaat uit een vast basissalaris (40%) en een variabele beloning (60%). De afgelopen twee jaar is het vaste basissalaris van de leden van de Board of Management niet verhoogd. De uitbetaling van de variabele beloning is afhankelijk van het behalen van vastgestelde financiële, operationele, veiligheids- en duurzaamheidsdoelstellingen. In de afgelopen twee jaar is geen variabele beloning uitgekeerd. De totale beloning fluctueert over de laatste vier boekjaren door gedeeltelijke overlap van nieuwe en vertrekkende bestuursleden. TSN heeft aangegeven vanaf 2026 een gedetailleerder overzicht van de beloningen van de Board of Management op te nemen in het jaarverslag. Dit is een goede ontwikkeling, omdat dit meer transparantie biedt.
Wat gebeurt er met het al toegekende geld aan Tata Steel Nederland als Tata Steel Nederland tijdens het proces failliet gaat?
TSN ontvangt geen subsidie tot de maatwerkafspraak overeengekomen is en een subsidiebeschikking is verleend. TSN dient zich te houden aan de verplichtingen uit deze beschikking(en), waaronder het realiseren van de projecten binnen de afgesproken tijdsplanning. De subsidie zal door middel van behaalde mijlpalen in tranches worden bevoorschot. Pas als het project volledig is uitgevoerd, wordt de subsidie definitief vastgesteld.
Als TSN failliet gaat nadat de maatwerkafspraak is gesloten en (een deel van) de subsidie is verstrekt, zal de Rijksoverheid zich als schuldeiser voegen in het faillissement om het toegekende subsidiebedrag terug te vorderen. Om de positie van de staat in een dergelijk geval te verbeteren, is in de JLoI opgenomen dat de staat zekerheden krijgt ((zie artikel 7.1.1. onder g). Bij een faillissement beheert, de door een rechtbank aangestelde curator, de afwikkeling van het faillissement en keert schulden uit zover dit mogelijk is. Mocht TSN tijdens de looptijd van de JLoI failliet gaan, dan bestaat de mogelijkheid om de JLoI op te zeggen.
Voor de volledigheid, het relevante staatssteunkader verbiedt dat er steun wordt toegekend aan een bedrijf in financiële moeilijkheden.
Hoe wilt u het geld aan Tata Steel gaan uitlenen voor het gebruik van biomethaan en waterstof, en onder welke financiële voorwaarden?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 52 en 57. De lening zou op voorhand worden verstrekt zodat TSN de middelen op eigen risico kan gebruiken om te voorzien in de CAPEX financiering van de DRP-EAF. Indien er geen groene waterstof en/of biomethaan wordt aangekocht, moet TSN de lening terugbetalen inclusief rente en mogelijk een boete. Als de aankoop wel conform de voorwaarden geschiedt, wordt de lening omgezet in een subsidie. De voorwaarden van de lening worden verder uitgewerkt in de maatwerkafspraak.
Hoe is geconcludeerd dat Tata Steel Nederland genoeg kapitaal heeft om zelf bij te dragen gezien het feit dat Tata Steel Nederland de laatste jaren verlies draait en de balansreserves (op dit moment ongeveer 400 miljoen euro) zeer beperkt zijn?
Zie het antwoord op vraag 63. Vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid en lopende onderhandelingen kan op de huidige financiële situatie van TSN niet in het openbaar worden ingegaan.
Wat gebeurt er als er u constateert dat Tata Steel Nederland niet voldoende kapitaal heeft om aan de verplichtingen te kunnen voldoen?
Als voorafgaand aan het sluiten van de maatwerkafspraak blijkt dat TSN zich onvoldoende heeft ingespannen om het benodigde kapitaal beschikbaar te hebben, wordt er geen maatwerkafspraak gesloten. In de maatwerkafspraak worden aanvullende afspraken gemaakt over de financiële zekerheden, controles daarop en de investering van Tata Steel.
Als na de ondertekening van de maatwerkafspraak blijkt dat TSN niet aan de verplichtingen kan voldoen, zoals het uitvoeren van de projecten, dan komt TSN haar contractuele verplichtingen niet na en ontvangt TSN geen subsidie (meer) en moeten eventueel verstrekte voorschotten op de subsidie worden terugbetaald.
Wat gebeurt er als Tata Steel India besluit om toch niet te investeren, gegeven hun eigen website: «There are a lot of issues to resolve and work to be done before us. This includes work we have to do internally, including the completion of the engineering preparedness for this very complex transition & addressing statutory and regulatory aspects related to the coke and gas plants. It also involves external issues including satisfactory resolution of critical policy matters impacting the investment case, obtaining permits for the projects, and agreeing on detailed terms in the binding agreement, before we can consider proceeding towards the investment decision.»?
TSL heeft de JLoI ondertekend en zich dus gecommitteerd aan de inspanningsverplichtingen om te komen tot maatwerkafspraken met resultaatsverplichtingen. Dit ziet onder andere op de financiering van het project, zie hiervoor artikel 7 van de JLoI. Zonder investering van Tata Steel kan het project niet doorgaan.
TSL heeft afgelopen zomer in een persbericht aangegeven gecommitteerd te zijn en heeft einde september 2025 ook de JLoI ondertekend. Mocht TSL toch besluiten om niet te investeren in het Groen Staal Plan, is de verwachting dat de maatwerkafspraak niet doorgaat en TSN geen subsidie ontvangt. Dit is ook het geval als TSL de afgesproken inspanningsverplichtingen in de JLoI nakomt maar deze inspanning niet leidt tot gewenste resultaten. In algemene zin, is het uiteindelijk voor een subsidie nodig dat een partij zich ook wil inzetten om de doelen te behalen waarvoor de subsidie verstrekt wordt. Als dit niet het geval is, kan een aanvrager van een subsidie altijd de aanvraag intrekken.
Is er in lijn met het advies van de Commissie mer een onafhankelijke en transparante nulmeting uitgevoerd bij Tata Steel of wordt die nog uitgevoerd als voorwaarde voor eventuele maatwerkafspraken? Zo niet, hoe kunnen dan afspraken met Tata Steel worden gemaakt op kosten van de belastingbetaler, waaronder de omwonenden?
Het is ons niet duidelijk op welk advies van de Commissie mer u doelt in uw vraag. In het advies van de Commissie over de inhoud van het MER van Tata Steel doet de Commissie geen aanbeveling over onafhankelijke en transparante nulmeting. Mogelijk doelt u met op «een onafhankelijke en transparante nulmeting bij Tata Steel» op dit advies van de Commissie: «Huidige (milieu)situatie en autonome ontwikkeling (twee referentiesituaties): breng de huidige milieusituatie in beeld. Beschrijf daarna de milieusituatie inclusief de autonome ontwikkelingen. Dit is nodig zodat duidelijk is wat de milieueffecten zijn in de huidige situatie (het meest recente representatieve jaar voor indiening van het MER), en wat de milieueffecten zijn na de autonome ontwikkelingen, zoals het programma Roadmap Plus en andere ontwikkelingen waarover al is besloten. Doe dit kwantitatief, op basis van geverifieerde data ten aanzien van emissies, immissies en deposities».
Afdeling 16.4 van de Omgevingswet regelt voor welke projecten een MER verplicht is. Uit artikel 16.43 volgt dat het aan de initiatiefnemer (in dit geval Tata Steel) is om het MER op te stellen. Elk MER dient, volgens artikel 11.16, lid 1, sub c, van het Omgevingsbesluit, een beschrijving te bevatten van «de relevante aspecten van de bestaande staat of kwaliteit van het milieu». Dit wordt de «referentiesituatie» of de «nul situatie» genoemd. Een referentiesituatie staat dus ook beschreven in het MER HeraCless/Groen Staal. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 ligt het MER op dit moment ter beoordeling bij het bevoegd gezag en de Commissie mer. In Annex 3 van de JLoI wordt beknopt beschreven waar de referentiesituatie op gebaseerd is.
Kunt een actueel overzicht geven van emissies, immissies en deposities bij Tata Steel, conform het advies van Cmmissie mer?
Het advies van de Commissie mer heeft betrekking op de initiatiefnemer van dit project, dus Tata Steel. Er bestaat aan de zijde van de overheid geen integraal overzicht van deze drie aspecten (emissie, immissie en depositie). Deze zijn namelijk belegd bij verschillende instanties. Bedrijven rapporteren over hun jaarlijkse uitstoot (emissie) in het e-MJV. Het e-MJV van Tata Steel is publiekelijk toegankelijk via de website van de OD NZKG en de emissieregistratie. Het RIVM heeft sinds 2020 meerdere depositiemetingen uitgevoerd in de IJmond. De resultaten van deze depositiemetingen zijn in te zien via de website van het RIVM. In de IJmond staat daarnaast een vast luchtmeetnet waarmee de immissie in het gebied wordt gemeten. De rapporten over immissies zijn toegankelijk via de website van de Provincie Noord-Holland.
De Kamer heeft met de motie Teunissen c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 302) al als voorwaarde uitgesproken dat er zo snel mogelijk gezorgd moest worden voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel, inclusief het voor handhaving benodigde cameratoezicht en dat deze data zo veel mogelijk openbaar beschikbaar gemaakt moesten worden; waarom is dit niet in de JLoI geregeld en wanneer gaat u dit alsnog regelen?
Zoals ook in de begeleidende Kamerbrief is beschreven, is de maatwerkafspraak een van de stappen die moeten worden gezet richting een groenere en schonere productie van staal in de IJmond. Naast het maatwerktraject lopen er ook nog andere trajecten die hieraan bijdragen, waaronder de Actieagenda Industrie en Omwonenden. In de Kamerbrief van september 2024 is de Kamer geïnformeerd dat er een onderzoek wordt uitgevoerd om in kaart te brengen wat nodig is om onafhankelijke emissiemetingen de standaard te maken binnen het VTH-stelsel, welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van het meten en controleren van schadelijke emissies bij bedrijven die de gezondheid van omwonenden nadelig kunnen beïnvloeden en wat hiervan de voor- en nadelen zijn. Dit betreft zowel metingen bij de bedrijven zelf als specifieke metingen in de omgeving van bedrijven. Ook wordt gevraagd te onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn ten aanzien van de transparantie van de meetdata.
De geldende wetgeving legt de verantwoordelijkheid voor het (laten) uitvoeren van geaccrediteerde metingen bij bedrijven zelf. Daarmee is op voorhand al duidelijk dat het aanpassen van de systematiek – zowel landelijk als specifiek voor Tata Steel – een groot aantal technische, financiële, juridische en operationele uitdagingen kent. Daarom wil het kabinet eerst bovengenoemde onderzoeksuitkomsten afwachten voor verdere stappen worden gezet in de uitvoering van deze motie. De onderzoeken van de actieagenda worden momenteel afgerond en de Kamer wordt hier eind dit jaar over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er zonder een breed, voor burgers transparant en onafhankelijk monitoringsysteem geen deal kan komen omdat het de basis vormt om te kunnen controleren of de doelen gehaald worden, aangezien in de JLoI wordt gesproken over de wens om tot een overeenkomst over een monitoringsysteem te komen?
Zoals ook in de JLoI is opgenomen, is het van belang dat er een monitoringssysteem wordt afgesproken als onderdeel van de maatwerkafspraak. Dit monitoringssysteem zal zoals genoemd in artikel 11.5 en 11.12 van de JLoI nog nader besproken en overeengekomen worden voor het sluiten van een maatwerkafspraak.
Wel zijn in de JLoI bepaalde punten in relatie tot monitoring al overeengekomen. Zo is in artikel 12.2 opgenomen dat het bedrijf regelmatig, maar minstens eenmaal per jaar, openbaar verslag zal uitbrengen over de voortgang van het behalen van de afgesproken doelen. Ook is afgesproken dat het bedrijf voor zowel geur als geluid een monitoringsysteem zal opzetten waarvan de data openbaar gemaakt zullen worden (artikel 3.2b, c).
Waarom wordt er pas vanaf 2027 monitoring voor geur en geluid voorzien en kan dit versneld worden?
In artikel 3.2 van de JLoI wordt gesproken over het uitbreiden en versterken van zowel het geur- als geluidsmonitoringsysteem van het bedrijf. Het is dus niet zo dat er momenteel voor geur en geluid geen monitoring is. Geur wordt al enkele jaren gemonitord door zowel Tata Steel als de Provincie Noord-Holland en de OD NZKG met hun netwerken van elektronische neuzen. Sinds 2007 monitort Tata Steel geluid continu met een geaccrediteerd geluidmeetsysteem. Een geluidbeheerssysteem is destijds door de Provincie Noord-Holland als eis opgenomen in de vergunning. De OD NZKG voert ter controle eigen geluidmetingen uit om de grenswaarden uit de vergunning te controleren.
De uitbreiding en versterking van zowel het geur- als geluidsmonitoringsysteem is beoogd voor 2027. De inzet is om uiterlijk eind september 2026 tot een maatwerkafspraak te komen. Er resteert dan slechts 1 kwartaal voordat het jaar 2027 begint, daarom is de deadline van 2027 overeengekomen in de JLoI.
Wanneer wordt de monitoring op de schadelijke stoffen die worden uitgestoten voorzien?
Monitoring op schadelijke stoffen is voor grote industriële bedrijven waaronder Tata Steel al verplicht op grond van wet- en regelgeving, waaronder het Besluit Activiteiten Leefomgeving. Dit vindt dus al plaats. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de OD NZKG. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Klopt het dat het ontbreekt aan een controle- en boetesysteem in relatie tot de emissiereductiedoelen?
De JLoI is nog geen definitieve maatwerkovereenkomst. Er zijn nog een aantal onderwerpen die verdere uitwerking behoeven richting het sluiten van een maatwerkafspraak. In artikel 11 van de JLoI zijn verschillende onderwerpen benoemd die nog niet of nauwelijks in de JLoI zijn opgenomen maar die wel onderdeel zullen zijn van de maatwerkafspraak. In relatie tot de vraag zijn specifiek relevant artikel 11.5 (controlesysteem inclusief effectief strafsysteem) en artikel 11.7 (uitbetalingsregeling in relatie tot te behalen mijlpalen). Het controle en boetesysteem zal dus nog nader uitgewerkt worden in een definitieve maatwerkovereenkomst.
Klopt het dat het alleen door kan gaan als aan veel aannames wordt voldaan zoals de nationale CO2 geeft geen kosten voor Tata Steel, verwerking van staalslakken blijven goedkoop voor het bedrijf, de markt voor groen staal wordt lucratief genoeg voor Tata Steel om te concurreren, nettarieven en overige energiekosten worden gesubsidieerd en de kooksgasfabriek 2 hoeft niet eerder dicht door alle overtredingen?
De JLoI bevat enkele opzeggronden, zowel voor het bedrijf als voor de staat. Het is uiteindelijk aan de ondertekenende partijen om een afweging te maken of er een maatwerkafspraak kan worden gesloten. De opzeggronden geven louter de mogelijkheid om de JLoI tussentijds op te kunnen zeggen.
Hoe garandeert u dat de provincie, nu zij als mede-contractspartij bestuurlijk gecommitteerd is aan het slagen van de langetermijntransitie in de JLoI, in de praktijk volledig onafhankelijk blijft bij het uitvoeren van haar wettelijke taak tot onmiddellijke handhaving – zelfs als strenge handhaving (zoals een stillegging) de afgesproken transitietermijnen en de gehele JLoI in gevaar brengt?
Zoals de vraag terecht aangeeft zijn de taken en verantwoordelijkheden van de provincie wettelijk vastgelegd. In artikel 13 van de JLoI is voor de volledigheid afgesproken dat het bevoegd gezag niet wordt beperkt in haar wettelijke taken. Daarmee is benadrukt dat de gemaakte afspraken de wettelijke taken en verantwoordelijkheden op gebied van toezicht en handhaving niet doorkruisen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en in ieder geval vóór het plenaire debat over Tata Steel?
Ja.
De randweg Abdissenbosch |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de randweg Abdissenbosch al jarenlang op zich laat wachten, terwijl de verkeersdruk en leefbaarheidsproblemen in de dorpskern aanhouden?1
Ja, ik ben bekend met de plannen voor een randweg rondom Abdissenbosch.
Wat is de huidige stand van zaken van het project «Randweg Abdissenbosch» en de verbindingsweg naar de Duitse B221n?
Provinciale en gemeentelijke wegen vallen onder verantwoordelijkheid van de provincies.2 De verantwoordelijkheid voor de randweg Abdissenbosch valt daarmee onder de provincie Limburg. Het bevoegd gezag van de Rijksoverheid over wegen is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), wiens gezag met name toeziet op de Rijkswegen. Als Minister van BZK ben ik daarom niet in de positie om inhoudelijk in te gaan op het project «Randweg Abdissenbosch» ofwel de stand van zaken van het project. Ik verwijs u hiervoor graag door naar de provincie Limburg. Daar waar ik wel de mogelijkheid zie om antwoord te geven op de gestelde vragen, doe ik dit in afstemming met mijn collega van IenW.
Klopt het dat door de aanleg van de randweg de woonwijken veiliger en leefbaarder kunnen worden gemaakt, met meer ruimte voor langzaam verkeer zoals fietsers en voetgangers?
Dit oordeel is aan de lokale overheden.
Kunt u bevestigen dat de aanleg van een randweg ook bijdraagt aan de economische vitaliteit en bereikbaarheid van de regio Parkstad en daarmee een belangrijke impuls kan geven aan een gebied dat al langere tijd met achterstanden kampt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat het uitblijven van deze randweg de achterstandspositie van deze regio verder vergroot?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw analyse waarom de start van de aanleg van de randweg in Nederland niet van gang komt, terwijl Duitsland al in de startblokken staat om met de aanleg van haar deel van het traject te beginnen?
Zoals beantwoord in vraag 2 ligt de verantwoordelijkheid voor aanleg van de randweg bij de medeoverheden, in dit geval de provincie Limburg.
In hoeverre is de vertraging in Nederland van invloed op de Duitse plannen en welke gevolgen heeft dit voor de grensoverschrijdende samenwerking in de Euregio Maas-Rijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de vertraging komt doordat Nederlandse milieuregelgeving strenger is dan in Duitsland?
Daar is niet één algemeen antwoord op te geven, omdat onduidelijk is welke Nederlandse milieuregelgeving hier bedoeld wordt. Milieuregelgeving kan bijvoorbeeld om ruimtelijke ordeningsregels gaan of om geluidseisen, luchtkwaliteit of veiligheidscontouren.
Als hier de natuurregelgeving voor stikstof wordt bedoeld, dan is de regelgeving voor toestemmingverlening aan projecten met mogelijk negatieve effecten op natuurgebieden in Nederland inderdaad strenger dan in Duitsland en Vlaanderen.
Alleen feitelijk bezien dienen alle EU-lidstaten aan dezelfde Habitatrichtlijn te voldoen, dus vanuit dat abstractieniveau is er geen ongelijkheid. Overigens zijn de situaties tussen landen niet één op één vergelijkbaar, maar hangt dit van veel factoren af, bijvoorbeeld de manier van aanwijzen van gebieden, de kwaliteit van de natuur en hoe beheerd wordt.
Deelt u de zorgen dat de huidige milieuregelgeving onevenredig hard uitpakt voor (grens)regio’s, omdat noodzakelijke infrastructuurprojecten hierdoor moeilijker of later van de grond komen?
Heel Nederland ondervindt momenteel hinder van de stikstofproblematiek. In dit specifieke geval ligt er ook een bredere heroverweging van de provincie Limburg aan de vertraging aan ten grondslag.
Dat dit voor grensregio’s onevenredig hard uitpakt is niet zonder meer te zeggen. Ook in de rest van Nederland zien we problemen met de uitvoering van projecten vanwege stikstof, daarin is Limburg geen uitzondering.
Wat vindt u ervan dat Nederland bij de aanleg van deze randweg achterblijft, terwijl Duitsland wél doorpakt en middelen beschikbaar stelt, waardoor de regio kansen dreigt mis te lopen?2
Het betreft hier een provinciale bevoegdheid. Het is daarmee niet aan mij om de beslissingen van medeoverheden op het gebied van lokale infrastructuur te beoordelen.
Wat gaat u doen zodat deze randweg sneller kan worden gerealiseerd, de leefbaarheid wordt verbeterd én een grensoverschrijdend project met Duitsland niet spaak loopt?
De verantwoordelijkheid voor aanleg van de randweg ligt bij de medeoverheden, in dit geval de Provincie Limburg. Ik zie daarom op dit moment geen directe rol weggelegd voor mij als Minister van BZK in de versnelling van dit grensoverstijgende project.
Het bericht 'Door angst voor schijnzelfstandigheid worden wachtlijsten bij UWV nog langer' |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Heijnen , Sandra Palmen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het UWV per 1 oktober afscheid neemt van tientallen verzekeringsartsen die als zzp’er hun werkzaamheden verrichtten? Wat heeft u gedaan om dit te voorkomen?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Zoals uiteengezet in de voortgangsbrief van 11 juni jl.2 zijn er bij UWV-verzekeringsartsen die werken als zzp’ers. UWV heeft deze artsen de afgelopen tijd meerdere keren een aanbod gedaan om bij UWV in dienst te treden, omdat in deze gevallen sprake kan zijn van schijnzelfstandigheid. Slechts een klein deel is hierop ingegaan. Uiteraard is dit uiteindelijk een individuele afweging van de betreffende artsen.
In de motie-Aartsen c.s.2 werd de regering verzocht de handhavingsstrategie zo te wijzigen dat risicogericht gehandhaafd wordt, met de focus op probleemgevallen zoals gedwongen zelfstandigheid, onderbetaling en evidente schijnzelfstandigen; is daar naar uw oordeel en dat van de Belastingdienst sprake van bij verzekeringsartsen die in opdracht van het UWV werken? Zo nee, waarom worden deze contracten dan beëindigd? Handhaaft de Belastingdienst op dit soort gevallen?
UWV houdt bij de inhuur van verzekeringsartsen rekening met de regels voor het werken met zelfstandigen, maar onderkent ook dat het werk kenmerken heeft die kunnen wijzen op schijnzelfstandigheid (zie ook het UWV-jaarverslag 2023). UWV is tot het oordeel gekomen dat inhuur van verzekeringsartsen een groot risico op schijnzelfstandigheid oplevert. Daarom wil UWV-artsen niet langer inhuren als zelfstandigen.
De Belastingdienst handhaaft risicogericht. Dat is niet veranderd op 1 januari 2025 en ook de wet- en regelgeving rondom de kwalificatie van de arbeidsrelatie is niet gewijzigd op 1 januari 2025. Het enige dat veranderd is, is dat het handhavingsmoratorium voor de Belastingdienst op de kwalificatie van de arbeidsrelaties voor de loonheffingen is opgeheven. De Belastingdienst kan op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet beantwoorden of van handhaving sprake is bij verzekeringsartsen die in opdracht van UWV werken.
Is er door juristen in opdracht van het UWV per individuele zzp’er besloten of deze aan de hand van het geldend wettelijk kader als zzp’er opdrachten bij het UWV mag aannemen? Zo ja, is er ook met elke individuele zzp’er een gesprek opgestart om te kijken wat de mogelijkheden zijn om wél aan het wettelijk kader te voldoen? Zo nee, waarom niet? Het wettelijk kader en de holistische weging laat immers ruimte voor individuele weging. Geeft de handhavingsstrategie van de Belastingdienst reden tot generieke beëindiging van alle opdrachtovereenkomsten?
Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 heeft UWV geconstateerd dat het verrichten van werkzaamheden als verzekeringsarts bij UWV door een zelfstandige tot schijnzelfstandigheid kan leiden. Om deze reden is een besluit genomen om niet langer UWV-artsen in te huren als zelfstandigen. Dit besluit is in een gesprek met elke zelfstandige verzekeringsarts toegelicht. In deze gesprekken is aan iedere goed functionerende zelfstandige verzekeringsarts die ingezet was bij UWV de mogelijkheid geboden om in dienst te treden.
Het is niet aan de Belastingdienst of opdrachtovereenkomsten al dan niet beëindigd moeten worden. Het is aan contractpartijen (in dit geval UWV en de zzp’er) om een beslissing te nemen over het al dan niet beëindigen of aanpassen van contracten.
Vindt u het proportioneel dat de Belastingdienst, met beperkte handhavingscapaciteit, de reikwijdte van de handhaving op alle segmenten en sectoren van de arbeidsmarkt legt in plaats van risicogericht op gevallen van kwade trouw en onderbetaling?
Schijnzelfstandigheid komt in alle sectoren voor. Daarom handhaaft de Belastingdienst risicogericht. Bovendien is het vooraf niet bekend of er sprake is van kwade trouw of onderbetaling. Dat kan pas vastgesteld worden als de Belastingdienst een boekenonderzoek heeft gedaan. Verder is het onderbetalen op zich niet relevant voor de vraag of er sprake is van een arbeidsrelatie die voor de loonheffingen kwalificeert als een dienstbetrekking. Daarvoor zijn alle feiten en omstandigheden van het individuele geval relevant, de hoogte van de beloning en de wijze waarop de beloning tot stand is gekomen (heeft de zzp’er veel of weinig onderhandelingsruimte over het tarief) zijn slechts enkele elementen.
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetten, waaronder ook eventuele onderbetaling op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). De Arbeidsinspectie doet dit risicogericht.
Bent u bereid om, indien nodig, de handhavingsstrategie van de Belastingdienst aan te scherpen om ontwrichtende en onwenselijke gevolgen van de handhaving op schijnzelfstandigheid te voorkomen?
Er zijn geen signalen bekend dat de handhavingsstrategie van de Belastingdienst leidt tot ontwrichtende en onwenselijke gevolgen. Het opheffen van het handhavingsmoratorium is met de hoogst mogelijke zorgvuldigheid gedaan. Het opheffen van het handhavingsmoratorium is lang van tevoren aangekondigd (2022), zodat de markt voldoende ruimte heeft gehad om zich hierop voor te bereiden. We hebben veel energie gestoken in de samenwerking met de markt en in de communicatie om zo veel mogelijk duidelijkheid te geven over wanneer er al dan niet sprake is van een dienstbetrekking. Er is sprake van een ingroeimodel, hetgeen betekent dat de Belastingdienst pas in 2030 weer tot 5 jaar terug correctieverplichtingen en naheffingsaanslagen loonheffingen kan opleggen. Voor 2025 geldt verder een zachte landing.
Dat betekent dat de Belastingdienst in beginsel start met een bedrijfsgesprek, in beginsel kiest voor een onderzoek van het meest recente tijdvak en er over 2025 geen boetes worden opgelegd. Verder heeft de Belastingdienst in zijn handhaving ruimte voor maatwerk en oog voor de menselijke maat.
Wat is de rationale dat er bij de UHT nog generiek met zzp’ers gewerkt wordt, maar bij het UWV in zijn geheel niet? Was dit een besluit van de Staatssecretaris van Financiën – Herstel en Toeslagen? Zijn er andere (lagere) overheidsorganisaties (uitvoering of niet) waar zzp’ers nog wel opdrachten krijgen? Zo ja, waarom daar wel en bij het UWV niet?
De UHT is een tijdelijke organisatie die vanaf 2020 is opgericht om de hersteloperatie voor gedupeerde ouders vorm te geven. De inhuur van zzp’ers via bemiddelingsbureaus was hierbij noodzakelijk om ouders herstel te kunnen bieden. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie Toeslagen die uw Kamer vanaf 2020 ontvangt van de Staatssecretaris van Herstel en Toeslagen en haar voorgangers is hier ook melding van gemaakt. Per 1 september 2025 zijn er geen schijnzelfstandigen meer werkzaam bij UHT. Daarmee is voldaan aan de toezegging aan uw Kamer om het aantal potentieel schijnzelfstandigen binnen de herstelorganisatie uiterlijk eind 2025 volledig af te bouwen. Een deel van de – voorheen (potentieel) – schijnzelfstandigen is behouden voor de hersteloperatie door indiensttreding bij UHT ofwel door detachering via een broker.
Er zijn zeker overheidsorganisaties waar zzp’ers nog opdrachten krijgen. Ook worden nog altijd zzp’ers ingezet bij UWV. U kunt dan bijvoorbeeld denken aan opdrachten met een resultaatsverplichting die kortdurend van aard zijn. De inzet vindt met name plaats op ICT-opdrachten, maar ook op een aantal andere domeinen.
In algemene zin is het voorstelbaar dat organisaties hun bestaande samenwerkingen beoordelen en zo nodig aanpassen als zij twijfels hebben of er in lijn met de geldende wetgeving wordt gewerkt. Dat is ook de oproep die aan werkgevenden en werkenden wordt gedaan, bijvoorbeeld via de publiekscampagne en www.hetjuistecontract.nl. Dit geldt ook voor overheidsorganisaties. Deze zijn in het bijzonder door de Minister van BZK opgeroepen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. De Minister van BZK zal op korte termijn uw Kamer informeren over de voortgang op het afbouwen van schijnzelfstandigheid binnen de Rijksoverheid.
Hoe vordert de uitvoering van de motie-Aartsen c.s. waarin de regering werd verzocht een publiekscampagne op te starten om opdrachtgevers te wijzen op de mogelijkheden die er wél zijn om met zzp’ers te werken?3
In augustus 2025 is de publiekscampagne gestart. Dit betreft een vervolg op de eerdere campagne die in de maanden november en december 2024 heeft plaatsgevonden. De huidige campagne bestaat uit twee delen, waarbij het tweede gedeelte in november en december 2025 zal plaatsvinden.
In deze campagne wordt onder meer gebruik gemaakt van advertenties op online media, podcasts en radio. De inzet van deze campagne is tweeledig. Er wordt ingezet op het informeren over het voorkomen van schijnzelfstandigheid, maar ook op hoe juist wel met of als zelfstandige(n) kan worden gewerkt. Zo wordt er geadverteerd met artikelen op nieuwssites waar wordt uitgelegd wanneer sprake is van werken als zelfstandige, ook om onnodige angst bij opdrachtgevers en werkenden tegen te gaan. De effectiviteit van de campagne wordt gemonitord en zal na afloop (na december 2025) bekend worden. Ook is er in de gesprekken met sectorpartijen en de voorlichtingsbijeenkomsten die door de Belastingdienst en het Ministerie van SZW worden georganiseerd voortdurend aandacht voor wanneer juist wel met zelfstandigen gewerkt kan worden. Ook in 2026 zal hiervoor – in lijn met de motie Aartsen c.s. – nadrukkelijk aandacht blijven.
Vindt u oplopende wachtlijsten bij het UWV een wenselijk en proportioneel gevolg van de handhaving op schijnzelfstandigheid?
Het is belangrijk om schijnzelfstandigheid te bestrijden en dat ook de overheid daarin zijn verantwoordelijkheid neemt. Er worden bij de aanpak van schijnzelfstandigheid ook geen uitzonderingen gemaakt. UWV neemt afscheid van verzekeringsartsen, omdat mogelijk sprake zou kunnen zijn van schijnzelfstandigheid. Deze artsen hebben allemaal het aanbod gekregen om bij UWV in dienst te komen, maar een groot deel is niet op dat aanbod ingegaan. Zoals uiteengezet in de voortgangsbrief van 11 juni jl. heeft het vertrek van verzekeringsartsen impact op het aantal mensen dat te lang wacht op een sociaal-medische beoordeling en op de duur van de wachttijden. UWV blijft zich maximaal inzetten voor de werving van artsen, en we werken samen aan oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Hoe verhoudt het besluit van het UWV om helemaal niet meer met zzp’ers te werken zich tot de breed aangenomen motie-Aartsen c.s. die de regering verzocht om rijksbreed, op voorhand en categorisch geen zzp’ers meer uit te sluiten bij opdrachten?4 Worden zzp’ers door het UWV categorisch uitgesloten?
Zoals vermeld bij antwoord 6 zijn er nog altijd zzp’ers werkzaam bij het UWV.
Het memo uniforme beoordeling duurzaamheid long covid |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het memo uniforme beoordeling duurzaamheid long covid?1
Ja.
Hoeveel mensen ontvangen er op dit moment een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarbij a) long covid de hoofddiagnose betreft en b) long covid als nevendiagnose is vermeld?
Op 31 augustus 2025 was het aantal lopende WIA-uitkeringen met post-COVID2:
Bent u bereid om jaarlijks aan de Kamer te rapporteren in de vorm van een long covid monitor over de ontwikkeling van het aantal mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering met long covid als hoofd- of nevendiagnose, inclusief beoordeling, bezwaar en cliënttevredenheid?
UWV monitort kwantitatief alle instroom in de WIA en rapporteert daar periodiek over, op hoger abstractieniveau. Daarop is vraaggerichte analyse mogelijk, ook op basis van de diagnose post-COVID. Overigens is de huidige verwachting dat er steeds minder mensen met post-COVID in de WIA terecht zullen komen door een toegenomen immuniteit, waardoor het aantal gevallen met een ernstig ziekteverloop daalt. Tot 2024 was een stijgende trend te zien in het aantal mensen dat een WIA-aanvraag doet met als hoofd- of nevendiagnose post-COVID. In 2021 ging het om ruim 600 WIA-beoordelingen. In 2022 om ruim 3.000, in 2023 ruim 5.000 en in 2024 bijna 7.000 WIA-beoordelingen. In 2025 is er tot nu toe sprake van een dalende trend. Tot oktober 2025 zijn 2.850 mensen beoordeeld voor de WIA met als hoofd- of nevendiagnose post-COVID. Alles overziend is er dus geen aanleiding tot een jaarlijkse post-COVID monitor. Een breder beeld van de ontwikkeling van de WIA-instroom vind ik wel van belang, omdat de WIA-instroom door andere oorzaken juist stijgt.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen voor uniforme beoordeling uit het memo?
UWV is als zelfstandig bestuursorgaan verantwoordelijk voor uitvoering van de WIA. In afwachting van de handreiking post-COVID van de Nederlandse Vereniging van Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) ondersteunt UWV met dit memo haar professionals om meer uniformiteit te creëren in de beoordeling van duurzaamheid van arbeidsbeperkingen bij post-COVID. De doelstelling van deze aanbevelingen onderschrijf ik.
De NVVG is de wetenschappelijke beroepsvereniging van verzekeringsartsen en artsen in opleiding tot verzekeringsarts. Zij zijn in de afrondende fase van de ontwikkeling van de handreiking post-COVID. In deze handreiking wordt ook ingegaan op de prognose bij post-COVID. Na het verschijnen is deze handreiking van de NVVG leidend.
Op welke wijze gaat er binnen het UWV opvolging worden gegeven aan de aanbevelingen uit het memo?
Het memo van UWV is een ondersteuning voor de medisch professionals binnen UWV in afwachting van de handreiking post-COVID van de Nederlandse Vereniging van Verzekeringsgeneeskunde (NVVG). UWV heeft het memo gedeeld met alle verzekeringsartsen en artsen binnen UWV.
In welk stadium verkeert de aangekondigde actualisering van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid uit 2015?
De standaard duurbelastbaarheid in arbeid is dit jaar verrijkt met de wetenschappelijke inzichten vanuit een promotieonderzoek van een verzekeringsarts. Er loopt momenteel een onderzoek of de standaard daarnaast verder geactualiseerd moet worden.
Hoe worden ervaringsdeskundigen met long covid betrokken bij de ontwikkeling van kennis en expertise over long covid in de beoordeling door het UWV?
De afgelopen twee jaar zijn er bijeenkomsten georganiseerd waarbij er gesproken is over wat mogelijke manieren zijn om de situatie van mensen met «moeilijk objectiveerbare» aandoeningen die arbeidsongeschikt raken te verbeteren. Een actie die daaruit volgt, is dat UWV jaarlijks een bijeenkomst organiseert om in gesprek te gaan met alle vertegenwoordigers van verschillende patiëntenorganisaties. In die bijeenkomst informeert UWV-patiëntenverenigingen over ontwikkelingen over kennis en expertise, zo ook over post-COVID. Een eerste bijeenkomst organiseert UWV eind dit jaar.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om op zowel beleidsinhoudelijk als financieel vlak meer interdepartementaal samen te werken met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om mensen met long covid zo goed en passend mogelijk te ondersteunen?
Mijn ministerie spreekt periodiek met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de ontwikkelingen rondom post-COVID op de verschillende terreinen. Afgelopen jaar hebben er verschillende universitair medische centra een post-COVID expertisecentrum geopend zodat er meer kennis en betere zorg komt voor patiënten met post-COVID. Het beeld is niet dat er meer voor mensen met post-COVID gedaan moet worden op financieel vlak, omdat uit cijfers van UWV blijkt dat ruim 85% van de WIA-aanvragen waarbij post-COVID een rol speelt leidt tot een WIA-uitkering vanwege (volledige of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Als een WIA-aanvraag wordt afgewezen, zijn er verschillende vangnetten (WW en bijstand) en ondersteuningsmogelijkheden beschikbaar in om financiële problemen te voorkomen.
Omdat er signalen waren dat de kennis van sommige verzekeringsartsen over post-COVID verbeterd kon worden, zijn er verschillende maatregelen in gang gezet zodat verzekeringsartsen praktische handvatten krijgen voor de beoordeling van mensen met post-COVID. Zo ontwikkelt de NVVG een handreiking post-COVID met ondersteuning vanuit mijn ministerie.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie Saris/Ceder over onderzoek naar regionale verschillen in kennis en expertise over long covid in de beoordeling door het UWV? Hoe wordt dit memo hierbij betrokken?2
Het onderzoek van UWV naar regionale verschillen is in volle gang en de uitkomsten hiervan worden in december van dit jaar verwacht. Het onlangs verschenen memo heeft geen rol in dit onderzoek. Wel is het doel van het memo eventuele regionale verschillen verder te verkleinen.
Wanneer gaat u duidelijkheid verschaffen over de gevolgen voor lopende en toekomstige beoordelingen van de tussenuitspraken van de Centrale Raad van Beroep over arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van mensen met ME/CVS?3
Deze uitspraken hebben gevolgen voor de besluiten die UWV na de uitspraken gaat nemen in vergelijkbare gevallen. Die moeten in overeenstemming zijn met het oordeel in de drie uitspraken. Het betreft aanvragen voor een WIA-uitkering die worden gedaan na deze uitspraken op 17 juli 2025, maar ook besluiten waar nog bezwaar of beroep tegen open staat, die met andere woorden nog niet onherroepelijk zijn geworden (nog geen formele rechtskracht hebben verkregen). Besluiten die al wel formele rechtskracht hebben gekregen, worden in beginsel niet geraakt door deze uitspraken.
Het bericht ‘OP wil alsnog volledige sanering vervuilde grond Havenhoofd en Veerdam, maar dat lijkt een utopie’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «OP wil alsnog volledige sanering vervuilde grond Havenhoofd en Veerdam, maar dat lijkt een utopie»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de desbetreffende grond met minstens achttien gifstoffen, waarond polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), kwikdichloride en arseen is vergiftigd?
De uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor bodemsanering zijn gedecentraliseerd. Daarom is naar aanleiding van de vragen contact gezocht met het bevoegd gezag voor deze saneringslocaties, de provincie Zuid-Holland en via de provincie met de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ). De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor beheer en nazorg op de locatie, behalve voor de periode van 2011 tot en met 2020. In die periode was via een bestuurlijke overeenkomst de gemeente Papendrecht opdrachtgever voor het beheer van de nazorglocaties namens de provincie. De OZHZ heeft taken uitgevoerd namens de provincie en gemeente. Veel informatie is te vinden in de recente beantwoording van vragen aan de provincie2 en de gemeente3 over deze locatie.
Van het bevoegd gezag is vernomen dat in het verleden op de locatie een houtverduurzamingsbedrijf stond waardoor de bodem verontreinigd is geraakt. In 1996–1997 is de locatie gesaneerd. Onder de toen aangebrachte leeflaag van ongeveer een meter dik is een restverontreiniging aanwezig. In 1999 heeft de provincie, toen bevoegd gezag, vastgesteld dat de sanering voltooid is en dat in het kader van zogenaamde nazorg een monitoring moest worden uitgevoerd. Deze monitoring heeft in de periode 1999–2024 plaatsgevonden. Op basis van de resultaten van de monitoring is geconcludeerd dat een stabiele eindsituatie is bereikt, waarna met de monitoring kon worden gestopt. Hiermee is ingestemd door de OZHZ, waar de provincie Zuid-Holland de uitvoering van de betreffende bodemtaken heeft belegd.
Bent u ermee bekend dat er boven op de toxische grond 26 huizen zijn gebouwd waarvan 14 huishoudens te maken hebben gekregen met kanker?
De enige bij het ministerie bekende informatie hierover is een citaat van het Kamerlid El Abassi in een bericht in de lokale media4. Ook bij de provincie is hierover geen informatie bekend.
Is het uws inziens verantwoord dat de betreffende bewoners pas vijftien jaar na aankoop van hun huizen werden geïnformeerd over de toxische grond waarboven ze leefden? Snapt u hun zorgen over hun eigen gezondheid en veiligheid en die van hun kinderen?
De verontreiniging onder de leeflaag was in 2009 al bekend. Dit blijkt uit het saneringsverslag en de beslissing van de provincie hierop. Hierin wordt aangegeven dat de locatie geschikt is om op te wonen. Hierbij geldt wel de gebruiksbeperking dat de aangebrachte leeflaag in stand gehouden moet worden. Door de leeflaag is er bij gewoon gebruik geen blootstelling aan de verontreinigde grond onder deze laag en zijn er dus ook geen gezondheidsrisico's. De verkoper moet de koper hierover informeren. Informatie over de verontreinigingssituatie staat in de koopcontracten van de nieuw gebouwde woningen, zie ook de antwoorden op de vragen die hierover aan de gemeente Papendrecht gesteld zijn (zie voetnoot 3, antwoord 1.20 en 2.1 van de gemeente).
De bewoners zijn vertegenwoordigd in een bewonerscomité. In 2009 is in overleg met dit comité een verifiërend deklaagonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestond onder meer uit het vaststellen van de dikte en van de kwaliteit van de leeflaag in de tuinen en uit het uitvoeren van luchtmetingen in verschillende kruipruimten (zie ook het antwoord op vraag 6). Het onderzoek en de metingen waren voor het bevoegd gezag geen aanleiding om terug te komen op het oordeel dat door de sanering de locatie geschikt was voor de functie. Er bleken uit dat onderzoek geen risico’s voor de menselijke gezondheid.
Snapt u dat de bewoners zich zorgen maken dat de gemeente miljoenen ontvangen heeft om de grond te reinigen, maar uiteindelijk van totale sanering heeft afgezien, terwijl het ook onduidelijk is wat er wél met het geld is gebeurd?
Het is goed voorstelbaar dat bewoners vragen hebben over de besteding van middelen.
Bij een sanering wordt doorgaans niet alle verontreinigde grond verwijderd. Doel is vaak om een locatie geschikt te maken voor het beoogd gebruik. Dat kan door het aanbrengen van een leeflaag, zoals bij het Havenhoofd en de Veerdam is gedaan. Dit is een gangbare en bewezen techniek. Door de leeflaag wordt contact met de onderliggende verontreinigde grond voorkomen. Daarom is het ook belangrijk om de leeflaag in stand te houden. Bijzonderheid bij de locatie in kwestie was dat sprake was van een verlaagd terrein. Daarom is vooral grond aangebracht (ophoging) om de reguliere leeflaagdikte van één meter te bereiken. Er hoefde daarom maar beperkt grond afgegraven en afgevoerd te worden.
De sanering (aanbrengen van een leeflaag) is dus wel uitgevoerd. Dit was in opdracht en op kosten van de provincie, het bevoegd gezag. De gemeente Papendrecht heeft de sanering namens de provincie uitgevoerd. Als bevoegd gezag heeft de provincie ingestemd met het behaalde saneringsresultaat en het nazorgplan. De besteding van middelen aan de sanering door de gemeente is door een accountant gecontroleerd en correct bevonden, zo blijkt uit de beantwoording van de vragen door gedeputeerde staten van Zuid-Holland.2
Wat vindt u ervan dat de kruipruimten in hun huizen niet dampdicht zijn en dat de bewoners aangeven dat er pas na hun aankoop van de betreffende huizen, gasmeters zijn geplaatst waarvan nog altijd niet bekend is door wie ze zijn geplaatst en hoe ze zijn gemonitord?
Voor zover bij het ministerie bekend zijn bij de locatie Havenhoofd en Veerdam geen permanente gasmeters geplaatst. Die hoeven dus ook niet gemonitord te worden. Wel zijn na de sanering periodiek controlemetingen uitgevoerd om de situatie te monitoren. In 2010 is een verhoogde binnenluchtwaarde (kwik) gemeten in een kelder en een studeerkamer. Dit was waarschijnlijk te wijten aan een stukgevallen kwikthermometer. Voor de zekerheid zijn daarna in 2015, 2018 en 2021 binnenluchtmetingen uitgevoerd. In 2015 is bij één woning een verhoogde concentratie kwik gemeten in een kruipruimte. In de verblijfsruimte was het gehalte kwik onder de detectiegrens. Sinds 2018 zijn geen verhoogde concentraties meer gemeten. De resultaten zijn beoordeeld door het bevoegd gezag en akkoord bevonden.
Tot slot is het dampdicht maken van kruipruimtes een maatregel die genomen kan worden, maar dat is niet altijd nodig. Ook door voldoende ventilatie kan voorkomen worden dat gassen zich ophopen in de kruipruimtes en de kwaliteit van de binnenlucht beïnvloeden. In deze situatie is destijds door het bevoegd gezag beoordeeld dat ventilatie voldoende was.
Bent u het er, uit het oogpunt van preventieve veiligheid, mee eens dat dit soort maatregelen voorafgaand aan de verkoop van huizen genomen moet worden? Bent u het ermee eens dat de desbetreffende bewoners daarom het recht hebben om hier alsnog nader en compleet over geïnformeerd te worden?
In de praktijk is het treffen van maatregelen voorafgaand alleen mogelijk als op het moment van verkoop de verontreiniging bekend is. Bij Havenhoofd en Veerdam was een deel van de woningen al bestaand toen de historische verontreiniging werd ontdekt en de sanering is uitgevoerd. Dan kunnen alleen maatregelen achteraf worden genomen.
Er is veel aandacht besteed aan het informeren van de bewoners wat betreft nazorg. De beschikking op het nazorgplan is aan alle bewoners binnen het nazorggebied toegestuurd. Daarnaast is door de gemeente ook een toegankelijke informatiefolder over de sanering en nazorg beschikbaar gesteld.
In het verleden vond jaarlijks een overleg plaats met het bewonerscomité en de wethouder van de gemeente. Hierin werd de stand van zaken rondom de nazorg toegelicht, waarna het nazorgstatusrapport (inclusief samenvatting) aan het bewonerscomité werd toegezonden.
De rapportages en beoordelingsbrieven van de nazorg zijn conform beschikking elk jaar naar het bewonerscomité verzonden. Vanaf 2020 is op verzoek van het bewonerscomité de communicatie afgebouwd. Het nazorgstatusrapport (inclusief samenvatting) wordt vanaf 2021 ter informatie gemaild naar het comité en een bewoner die daar specifiek om verzocht heeft. Het laatste nazorgstatusrapport is op 24 juli 2024 ter informatie verzonden.
Bent u bereid om contact op te nemen met de relevante partijen om de lokale bestuurlijke impasse te doorbreken, aangezien de kwestie dermate zwaarwegend is?
Zoals aangegeven bij antwoord 1, is contact opgenomen met het lokaal bevoegd gezag. Uit de aangeleverde informatie blijkt niet dat er sprake is van een bestuurlijke impasse. Bovendien heeft het bewonerscomité een brief geschreven aan de gemeente Papendrecht waarin aangegeven wordt dat het overgrote deel van de bewoners zich geen zorgen maakt over de uitgevoerde bodemsanering en aanwezige restverontreiniging onder de afdeklaag.
Bent u het ermee eens dat er te veel onduidelijkheid bestaat omtrent dit dossier en dat het alle partijen helpt als er een feitenonderzoek komt waar het ministerie het overzicht over behoudt?
In provinciale staten van Zuid-Holland en in de gemeenteraad van Papendrecht zijn veel vragen gesteld in het verleden en beantwoord. Eventuele aanvullende vragen kunnen het beste worden beantwoord door de overheden die op basis van de bodemregelgeving hiervoor verantwoordelijk zijn.
De Global Sumud Flotilla |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat de Israëlische marine de humanitaire schepen van de Global Sumud Flotilla momenteel enter(t) en dat eerder al in de nacht van 23 september aanvallen met drones en explosieven plaatsvonden, met schade en gewonden tot gevolg?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten over de onderschepping van de schepen van de Global Sumud Flotilla door de Israëlische autoriteiten tussen 1 en 2 oktober jl., en over de explosies en vermeende droneaanvallen in de nacht van 23 september jl.
Erkent u dat het enteren en aanvallen van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren een ernstige schending van internationaal recht en van de vrijheid van vreedzaam protest vormt?
Op dit moment is onvoldoende bekend over de onderschepping om tot een definitief oordeel te komen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen.
Bent u bereid deze aanvallen en het enteren van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren krachtig te veroordelen en dit onmiddellijk onder de aandacht te brengen in de EU en de VN? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om sancties tegen Israël in te zetten? Zo ja, welke sancties overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in afwachting van een onderbouwing van Israël over de rechtsbasis van het onderscheppen van de schepen. Het is op dit moment niet aan de orde om sancties in te stellen tegen Israël naar aanleiding van de onderschepping van de schepen van de Flotilla. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wilt u, gezien het acute gevaar voor de opvarenden, deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het feit dat de vergoeding van vervoerskosten voor een deel van de mensen met een beperking is verlaagd |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Heijnen , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de onderhands meegestuurde brief, waaruit blijkt dat de desbetreffende persoon er dit jaar fors op achteruit gaat als gevolg van de aanpassing van de aftrekpost voor medische vervoerskosten?1
Wij hebben kennisgenomen van de zorgen die de schrijver van de meegestuurde brief uit en begrijpen dat de aanpassing van de regeling voor sommige mensen ingrijpend kan zijn. De wijziging van de regeling aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten ten aanzien van vervoerskosten, is bedoeld om de regeling te vereenvoudigen, beter uitvoerbaar te maken en aan te sluiten bij de gebruikelijke normbedragen voor reiskostenvergoedingen.
Met ingang van 2025 wordt in de regeling onderscheid gemaakt tussen zogenoemde «zorgkilometers» en «leefkilometers». Zorgkilometers zien op het vervoer voor het verkrijgen van genees -en heelkundige hulp (medische behandeling) of voor het verkrijgen van (farmaceutische) hulpmiddelen. Leefkilometers zien op het extra vervoer dat nodig is voor mensen die door ziekte of invaliditeit, al dan niet met hulpmiddelen, niet meer dan 100 meter zelfstandig kunnen lopen. De bedragen die sinds 2025 voor zorgkilometers en leefkilometers voor aftrek in aanmerking komen vervangen de vroegere berekening op basis van werkelijke kosten, die in de praktijk complex en foutgevoelig bleek te zijn.
Het forfaitaire bedrag van € 0,23 per kilometer is vastgesteld om aan te sluiten bij de gebruikelijke normbedragen voor reiskostenvergoedingen en om de regeling te vereenvoudigen. Dit bedrag past bij de variabele kosten (in enge zin) van autogebruik van een middenklasser en vormt daarmee een gemiddelde benadering. Daarbij is onderkend dat dit bedrag niet in alle individuele situaties volledig kostendekkend zal zijn, maar het forfaitaire karakter zorgt voor eenvoud en duidelijkheid voor mensen en in de uitvoering. Hiermee vervalt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun werkelijke vervoerskosten afzonderlijk te berekenen en te onderbouwen. Deze berekening was niet voor elke belastingplichtige even gemakkelijk te maken en leidde vaak tot discussies. Met deze vereenvoudiging wordt beoogd dat de regeling beter uitvoerbaar, doelmatiger en minder foutgevoelig wordt voor zowel burgers als de Belastingdienst.
We realiseren ons dat de vereenvoudiging in individuele gevallen kan leiden tot een lagere aftrek dan voorheen. De regeling is toegankelijker gemaakt voor burgers die de werkelijke kosten per kilometer lastig konden bepalen en bereikt daarmee meer mensen die dat nodig hebben. Naast de aftrek van € 0,23 per kilometer blijven de werkelijk gemaakte parkeer-, tol- en veergelden aftrekbaar, zoals tijdens de wetsbehandeling vorig jaar bij nota van wijziging is verduidelijkt.
In hoeverre is er bij het aanpassen van deze regeling rekening gehouden met het feit dat een deel van de mensen die hier gebruik van maken er hierdoor fors op achteruit zou gaan?
Bij de voorbereiding van de aanpassing is nadrukkelijk gekeken naar de gevolgen voor verschillende groepen belastingplichtigen. In de evaluatie van de regeling «aftrek specifieke zorgkosten» uit 2022 door Dialogic is geconcludeerd dat de toenmalige systematiek met werkelijke kostenberekening, naast complex en foutgevoelig leidt tot onduidelijkheid en een enorme administratieve last voor zowel burgers als de Belastingdienst.
De voorgestelde aanpassingen van de aftrek van vervoerskosten beogen de regeling te vereenvoudigen. Daarbij is onderkend dat sommige mensen minder aftrek zullen ontvangen. Door de vereenvoudiging zullen naar verwachting meer mensen de regeling benutten en neemt het niet-gebruik af. Er is € 1 miljoen euro extra structureel beschikbaar gemaakt. Dit laat zien dat de verwachting is dat de regeling als geheel juist meer gebruikt zou worden.
Deze aanpassing past binnen de eerder aan de Kamer toegezegde vereenvoudiging van de regeling voor de aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de evaluatie.2 Daarbij zijn de gevolgen voor de verschillende groepen in kaart gebracht.
Deelt u de mening dat mensen met een beperking toegang moeten hebben tot goed en betaalbaar medisch vervoer?
Ja. Mensen met een beperking moeten kunnen rekenen op goed en betaalbaar vervoer naar medische zorg. De fiscale aftrek is een van de instrumenten die daaraan kan bijdragen, maar niet de enige. Indien gebruik wordt gemaakt van ander vervoer dan een auto (niet zijnde een taxi) blijven de werkelijke vervoerskosten aftrekbaar. Onderkend is dat dit niet voor iedereen een optie zal zijn. In dat verband wordt gewezen op andere (vergoedings)mogelijkheden zoals via de Zorgverzekeringswet (Zvw-vervoer)en de Wmo, of via aanvullende regelingen van gemeenten of zorgverzekeraars. Met de vereenvoudiging van de fiscale regeling wordt beoogd dat deze beter aansluit bij het bestaande stelsel van voorzieningen en voor meer mensen begrijpelijk en toepasbaar is.
Voor mensen met relatief hoge vervoerskosten die mogelijk nadeel ondervinden van de forfaitaire regeling, kunnen deze bestaande voorzieningen een aanvullende tegemoetkoming bieden. Deze regelingen zijn niet nieuw, maar bestonden al voorafgaand aan de aanpassing van de fiscale aftrek.
Hoe verhoudt deze aanpassing zich tot het «standstill»-principe uit het VN-Verdrag Handicap, dat stelt dat de positie van mensen met een beperking niet mag verslechteren?
Het kabinet acht de aanpassing in overeenstemming met het VN-verdrag Handicap. Het zogeheten «standstill» principe verplicht staten om geen maatregelen te nemen die leiden tot een verslechtering van de positie van mensen met een beperking.
De wijziging van de regeling beoogt geen verslechtering, maar een vereenvoudiging en verduidelijking van de fiscale ondersteuning. Daarbij is het vaste bedrag voor de zogenoemde leefkilometers verhoogd naar € 925, en is aanvullend € 1 miljoen structureel beschikbaar gesteld. Hierdoor verwacht het kabinet dat de regeling als geheel beter toegankelijk wordt en de doelgroep er per saldo op vooruitgaat. De overige vervoersvoorzieningen via de Zvw en de Wmo blijven ongewijzigd beschikbaar, waardoor het recht op toegankelijk en betaalbaar vervoer behouden blijft.
Zoals ook in de kabinetsreactie op de evaluatie van de regeling is aangegeven, wordt de werking van de aftrek specifieke zorgkosten onderdeel van structurele monitoring en evaluatie. Daarnaast zal bij de herziening van de onbelaste reiskostenvergoeding in 20283 specifiek aandacht worden besteed aan de hoogte van de kilometervergoeding en de vaste bedragen in de fiscale vervoersregeling, waaronder deze aftrekpost.
Bent u bereid om stappen te zetten, waardoor deze achteruitgang voor mensen met een beperking hersteld wordt? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De toezegging over de minimale stagevergoeding gedaan bij het commissiedebat MBO van 1 oktober 2025 |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Moes |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u tijdens het commissiedebat MBO van 1 oktober 2025 heeft toegezegd de voorbereidingen te treffen voor een wettelijk verplichte minimale stagevergoeding en de contouren van dit voorstel in Q2 2026 naar de Kamer te sturen?
Ja.
Klopt het dat u nog aangaf in een verkenning naar de verschillende manieren voor de wetgeving, bijvoorbeeld via onderwijswetgeving, of via arbeidsrechtwetgeving maar dat u in ieder geval sprak over een wettelijke regeling zonder voorwaarden vooraf?
In de verkenning ben ik bezig met het inzichtelijk maken welke mogelijkheden er zijn om stagevergoedingen via de wet te verplichten. Ik kijk onder andere naar onderwijswetgeving en arbeidswetgeving. De verkenning geeft inzicht in wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn als het gaat om een wettelijke stagevergoeding. Ik wil wachten op de opbrengsten hiervan, om te bezien welke vorm mogelijke wetgeving kan krijgen.
Klopt het dat u diezelfde middag op X heeft geschreven dat «werkgevers hun verantwoordelijkheid moeten nemen» en dit eerst te onderzoeken en wetgeving slechts als optie beschreef indien het met de werkgevers niet lukt?
Ik vind het belangrijk dat iedere student een stagevergoeding krijgt. Hier wordt al lang over gesproken en ik vind dat dit gewoon geregeld moet worden. Idealiter nemen werkgevers hierin hun verantwoordelijkheid en maken zij nú het verschil voor al die studenten. En hoewel ik zie dat er voortgang wordt geboekt, zie ik ook dat we nog lang niet zover zijn als ik zou willen. Daarom verken ik nu hoe we dit wettelijk kunnen verplichten en ontvangt u, zoals toegezegd, de contouren van een wetsvoorstel voor de zomer 2026. Deze stappen zijn nodig om te komen tot een wettelijke verplichting en worden momenteel gezet. Parallel aan dit proces worden begin 2026 de nieuwe CBS-cijfers over de afgegeven stagevergoedingen gepubliceerd. Deze kan ik dus meewegen, maar als de gewenste verbetering dan niet in beeld is, is een wettelijke verplichting wat mij betreft de volgende stap.
Kent u het Stagepact MBO uit 2023 waarin OCW al afspraken heeft gemaakt met de werkgevers? Heeft dit in uw ogen geleid tot een standaard stagevergoeding voor alle studenten uit het mbo? Zo niet, waarom denkt u dat werkgevers «hun verantwoordelijkheid» nu wel gaan nemen en een verplichte stagevergoeding realiteit wordt?
Ja, ik ben bekend met de afspraken in het Stagepact. Ik zie dat de voortgang op de afspraken op stagevergoedingen nog onder de maat is. Uit de cijfers blijkt dat maar 42% van de mbo-studenten in maart 2024 een stagevergoeding ontving.1 Ik zie dat werkgevers wel stappen maken, bijvoorbeeld doordat het aantal afgesproken stagevergoedingen in cao’s toeneemt.
Ik monitor de voortgang jaarlijks, om te zien of werkgevers hun verantwoordelijkheid gaan nemen. De eerstvolgende monitoringscijfers zijn begin 2026 beschikbaar. Parallel aan de aanpak uit het veld neem ik de nodige stappen om wetgeving voor te bereiden. Ik werk de contouren uit voor een wetsvoorstel, deze ontvangt uw Kamer Q2 2026.
Gaat u de toezegging nakomen dat de contouren van het wetsvoorstel voor een verplichte stagevergoeding in Q2 van 2026 naar de Kamer worden gestuurd?
Ja.
Kunt u deze vragen allemaal afzonderlijk en binnen de termijn beantwoorden?
Ja, uw vragen zijn binnen termijn beantwoord. Vanwege het verkiezingsreces ontvangt u de beantwoording buiten de termijn.