Bent u bekend met het bericht ««Gokgedupeerden» willen hun geld terug van onlinecasino’s: maken ze een kans, ze drukten toch zelf op het knopje?»1 2
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat gokbedrijf Unibet in de periode voorafgaand aan de legalisering van de onlinekansspelmarkt in 2021 illegaal zeer actief was op de Nederlandse onlinegokmarkt, waarbij duizenden gokkers geld hebben verloren en Unibet hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt?
Ik vind het onwenselijk dat partijen zonder vergunning kansspelen aanbieden. Bij illegale aanbieders zijn geen waarborgen voor de bescherming van spelers. Dit heb ik eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen, gesteld door de leden Van Nispen en Bikker op 14 januari jl.3 Een belangrijke reden voor legalisering was om spelers waarborgen voor veilig spel en bescherming te kunnen bieden.4 Door de regulering van de online kansspelmarkt zijn er nu wettelijke normen waar vergunninghouders zich aan dienen te houden. Ook kan daardoor de Kansspelautoriteit (Ksa) toezicht houden op de naleving binnen de gereguleerde markt en ingrijpen wanneer de wet wordt overtreden, zowel binnen het gereguleerde aanbod als ook bij illegaal aanbod.
Tevens heb ik bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen toegelicht dat de aanvrager van een vergunning door de Ksa streng wordt doorgelicht aan de hand van alle geldende criteria en vergunningseisen conform wet- en regelgeving voordat tot afgifte van een vergunning voor kansspelen op afstand wordt overgegaan. Zonder in de beoordeling van deze casus te treden, geldt dat bij de totstandkoming van de Wet kansspelen op afstand is besloten dat zonder enige clementie voor aanbieders die in het verleden de wet hebben overtreden, een veilig gecontroleerd en attractief aanbod niet tot stand zou komen.
Om hier duidelijke grenzen aan te stellen, heeft de Ksa mede naar aanleiding van de motie Postema beleidsregels geïntroduceerd.4
Om voor de coulanceregeling in aanmerking te komen dienden een aanvrager en andere relevante (rechts)personen zich twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat zij een aanvraag indienden te hebben onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland.5 Het niet voldoen aan deze criteria heeft er meerdere keren toe geleid dat een vergunning niet verleend werd. De Ksa beslist als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan over vergunningaanvragen. Ik merk op dat voor de merknamen Pokerstars en Bwin geen vergunningen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland zijn afgegeven.
Vindt u het wenselijk dat gokbedrijven zoals Unibet, PokerStars en Bwin, die jarenlang illegaal online kansspelen hebben aangeboden in Nederland, hierna gewoon een vergunning kunnen krijgen voor de Nederlandse onlinegokmarkt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat wanneer een gokbedrijf weigert mee te werken aan de aangespannen rechtszaken door gedupeerde gokkers, zoals het weigeren om gokkers te compenseren of transactiegegevens te verstrekken, dit geen consequenties hoeft te hebben voor de vergunning? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het is niet aan mij is om te besluiten over het schorsen of intrekken van een vergunning. Deze besluiten zijn aan de Ksa, als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan. Mochten nieuwe informatie of antecedenten met betrekking tot een vergunninghouder leiden tot het inzicht dat de vergunning toentertijd niet zou zijn verstrekt, kan de Ksa besluiten de vergunning in te trekken. Daarbij gaat het om het betrouwbaarheidsvereiste vervat in artikel 4b, eerste lid, en specifiek voor kansspelen op afstand artikel 31i van de Wet op de kansspelen (Wok) alsmede de daarop berustende betrouwbaarheidsbepalingen. Dat omvat een betrouwbaarheidsbeoordeling op grond van artikel 3.4 Besluit kansspelen op afstand, waarbij de Ksa bepaalde antecedenten in de beoordeling kan meenemen.
De Ksa zal de toezichtservaring over de voorgaande vergunningsperiode met betrekking tot de betreffende vergunninghouder meewegen in de beoordeling van de aanvragen voor een nieuwe vergunning vanaf 2026. Onder andere worden overtredingen en het gedrag van vergunninghouders tijdens de huidige vergunningsperiode mee gewogen in de beoordeling. Wanneer rechterlijke uitspraken niet worden opgevolgd, weegt de Ksa dit mee in de integriteitsbeoordeling. Voor zover bekend is er overigens in Nederland nog geen zaak waarin een vergunde aanbieder van kansspelen op afstand heeft geweigerd om aan een onherroepelijk vonnis van een rechter uitvoering te geven.
Hoe beoordeelt u het feit dat Unibet geen transactiegegevens meer verstrekt om zo de rechtsgang van de gokkers te frustreren?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven, is het niet aan mij om dit gedrag te beoordelen. Als wettelijke verplichtingen niet worden nageleefd, dan keur ik dat vanzelfsprekend af.
Het uitgangspunt is dat de Staat niet treedt in geschillen over civiele rechtsverhoudingen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler. De beoordeling van een geschil over de civiele rechtsverhouding van de partijen is voorbehouden aan de rechter.
Bent u het ermee eens dat het doelbewust saboteren van gokkers die naar de rechter stappen vanwege verloren geld bij illegale gokbedrijven, de geloofwaardigheid en zorgplicht van het online gokbedrijf zodanig aantast dat de vergunning direct moet worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om over deze specifieke casus in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit (Ksa) om te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat nog meer gokkers geen inzicht krijgen in de transactiekosten en betalingsoverzichten van hun verloren geld?
Ik ben voortdurend met de Ksa in gesprek, ook over dergelijke ontwikkelingen. Als het gaat om de concrete casus dan moet de Ksa de zaak vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder kunnen beoordelen. De Ksa is over deze kwestie in gesprek met Optdeck, dat Unibet in Nederland exploiteert. Het is echter niet aan de Ksa om een oordeel over de inzage in transactiegegevens te vellen. Het is aan de rechter om uitspraak hierover te doen. Op 4 en 7 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.5 In de eerste zaak werd de vordering om inzage te verlenen toegewezen. In de tweede zaak werd de partij die namens meerdere spelers inzage in de transactiegegevens vorderde niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze partij volgens de rechtbank niet bevoegd is om een dergelijke vordering in te stellen. De Ksa zal de handelwijze van een vergunde kansspelaanbieder in dit soort procedures meewegen in de beoordeling van de vergunninghouder bij het aanvragen van een nieuwe vergunning, maar heeft zoals gezegd geen rol als partij in deze procedures.
Vindt u dat een gokbedrijf zoals Unibet een veilig en gecontroleerd aanbod van online kansspelen – een belangrijke doelstelling van het legaliseren van online kansspelen – creëert wanneer stelselmatig gegevens worden achtergehouden om te voorkomen dat gokkers hun verloren geld terug kunnen eisen van de periode dat het gokbedrijf illegaal online kansspelen aanbood in Nederland?
Het bieden van een veilig en gecontroleerd aanbod door een vergunninghouder in de periode dat deze vergund is en gedrag dat gaat over een periode dat deze niet was vergund, zijn twee losse zaken. De vergunninghouder moet zich geheel houden aan de Wet op de kansspelen over de periode dat hij een vergunning heeft verkregen. De inzage in spelersdata daarentegen betreft een periode dat de vergunninghouder geen vergunning had. Over die periode strekt het toezicht van de Ksa zich niet uit. Ik vind met de Ksa dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Hieruit kunnen omstandigheden naar voren komen die relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Daar behoort het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens wat mij betreft bij.
Heeft Unibet zich gehouden aan de afkoelperiode die inhoudt dat twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat een aanvraag tot een vergunning is ingediend, het bedrijf zich heeft onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland?
Ja. Indien Unibet zich daar niet aan had gehouden, zou er geen vergunning zijn verleend. De Ksa heeft toentertijd Unibet een vergunning verleend dus er is geen aanleiding om anders te vermoeden.
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Boswijk (CDA), op 15 januari 2025, over de casus dat Unibet geen inzage geeft in transactiegegevens, heeft u geantwoord dat u de Ksa en de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen heeft op deze casus. Zijn er daarna vervolgstappen ondernomen door de Ksa of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo nee, waarom niet?
De Ksa heeft met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) contact opgenomen om deze casus onder de aandacht te brengen. De AP houdt de Ksa op de hoogte van relevante ontwikkelingen hieromtrent. Bovendien stelt de AP dat het altijd mogelijk is voor mensen om een klacht in te dienen bij de AP wanneer Unibet geen gehoor geeft aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP wikkelt deze klachten af en zet ze door naar de privacytoezichthouder van Malta (de IDPC). Zij zijn namelijk de leidende toezichthouder in deze kwestie, aangezien het hoofdkantoor van Unibet daar is gevestigd. Om deze reden kunnen de klachten ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar deze klachten.
Heeft u deze casus inderdaad onder de aandacht gebracht bij andere Europese lidstaten, in het bijzonder bij Malta, en zo ja, welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt?
Ik heb contact met andere lidstaten die onze zorgen over de mogelijke gevolgen van de Maltese wet Bill 55 delen en over gerechtelijke uitspraken inzake deze wet. Ook volg ik nauwgezet de lopende procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarbij prejudiciële vragen gesteld zijn over de werking van Bill 55. Hierbij zijn met name de prejudiciële vragen die Oostenrijk gesteld heeft van belang. Op 16 oktober 2024 heeft het Handelsgericht Wien in Oostenrijk aan het HvJEU gevraagd om overeenkomstig artikel 267 VWEU een prejudiciële beslissing te nemen over een rechtszaak die betrekking heeft op de terugbetaling van spelersverliezen die zijn geleden bij illegale kansspelaanbieders op grond van een nietige overeenkomst.6
Daarnaast heeft Malta zelf prejudiciële vragen gesteld over de verenigbaarheid van Duits recht met Europees recht, in een zaak waarbij een Duitse eiser verliezen terugeist van in Malta gevestigde en vergunde kansspelaanbieders.7 Gezien de context van lopende procedures en het bindende karakter van uitspraken van de HvJEU zie ik op dit moment geen toegevoegde waarde om Malta aan te spreken.
Meerdere landen, waaronder Nederland, hebben de zorgen over de onverenigbaarheid van de Bill 55 met het EU-recht onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft op 18 juni jl. een formele inbreukprocedure aangekondigd tegen Malta vanwege Bill 55.8 Volgens de Commissie overtreedt Malta met deze de wetgeving de Europese Verordening betreffende bevoegdheid en erkenning van rechterlijke uitspraken. De Commissie stuurt een aanmaningsbrief aan Malta, waarna het land twee maanden de tijd heeft om te reageren en de door de Commissie geconstateerde tekortkomingen aan te pakken. Komt er geen bevredigend antwoord, dan kan de Commissie besluiten een met redenen omkleed advies uit te brengen. Mocht daar geen afdoende reactie uit blijken, kan de zaak worden voorgelegd bij het HvJEU. Ik ben zeer verheugd met de genomen stappen door de Europese Commissie en onderschrijf de constateringen van de Commissie.
Worden er vanuit Europa stappen ondernomen om Malta aan te spreken op de aangenomen Bill-55?
Zie antwoord vraag 11.
De terreurdreiging vanuit Pakistan en de Nederlandse wapenexport naar dat land. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel van 20 mei 2025 waaruit blijkt dat Nederland de op één na grootste wapenexporteur naar Pakistan is?1
Het kabinet is bekend met het genoemde artikel. De titel van het artikel geeft echter een wat vertekend beeld. De genoemde Nederlandse positie is het resultaat van enkele eenmalige exporten met een hoge transactiewaarde. Over een langere periode ligt het Nederlandse aandeel aanzienlijk lager.
Kunt u reflecteren op de belangenafweging omtrent de wapenexport naar Pakistan, in het bijzonder gezien herhaaldelijke kritiek van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Verenigde Staten op de vermeende steun van Pakistan aan jihadistisch terrorisme, en de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse en Europese internationale positie?2 3 4
Elke individuele vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB). Zo ook vergunningaanvragen voor de uitvoer van dergelijke goederen naar Pakistan. Binnen deze toetsing gaat criterium 6 specifiek in op de houding van een land ten opzichte van de internationale gemeenschap en het internationaal recht. Daarin is onder meer aandacht voor de houding van het ontvangende land ten opzichte van terrorisme. Criterium 7 van het Gemeenschappelijk Standpunt is gericht op het risico dat goederen terecht komen bij ongewenste eindgebruikers. Bij het toetsen van deze en de overige criteria wordt de aard van het goed in relatie tot eventueel waargenomen punten van zorg beoordeeld. In dat proces worden alle relevante ontwikkelingen in het land van eindbestemming op het moment van toetsing meegenomen. Indien uit die beoordeling duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik volgen wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Bent u zich ervan bewust dat het Pakistaanse leger, waaraan Nederland militaire goederen levert, jihadisten eert die zijn omgekomen bij de Indiase vergeldingsactie met staatsbegrafenissen en militaire eerbewijzen?5 6 Deelt u de mening dat een staat die terroristen faciliteert, beschermt én eert, per definitie uitgesloten moet worden van militaire handelssamenwerking met Nederland?
Er zijn geen objectieve of verifieerbare bronnen beschikbaar die de juistheid van deze berichtgeving kunnen onderbouwen. Zie voor een toelichting op het Nederlandse wapenexportbeleid het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de risico’s dat Nederlandse exporten van militaire goederen naar Pakistan, zoals de € 27,2 miljoen aan radarsystemen in mei 2024 en de € 69 miljoen in 2017, kunnen bijdragen aan de capaciteit van terroristische groeperingen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 wordt elke vergunningaanvraag per geval zorgvuldig getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole. Wanneer er duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik bestaan wordt een vergunningaanvraag afgewezen. In bovengenoemde gevallen, met de Pakistaanse marine als eindgebruiker van de goederen, was dit niet aan de orde. Na zorgvuldige toetsing, waarbij aan alle criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt positief is getoetst, zijn bovengenoemde vergunningaanvragen toegewezen. De afgelopen jaren zijn evenwel ook diverse vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Pakistan afgewezen gelet op een geconstateerd risico op ongewenst eindgebruik.
Welke controlemechanismen hanteert Nederland om te voorkomen dat militaire goederen, direct of via het Pakistaanse leger, in handen van jihadistische netwerken vallen? Acht u die afdoende, gezien de aantoonbare verwevenheid met terreur?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij eventuele zorgen kan er in de EU-raadswerkgroep conventionele wapenexportcontrole (COARM) uitgebreider worden ingegaan op bepaalde casuïstiek en worden overlegd met andere EU-lidstaten. Ook is er bij elke vergunningaanvraag een eindgebruikersverklaring van de ontvangende partij benodigd waarin de omschrijving van het eindgebruik staat vermeld en waarin door de eindgebruiker wordt verklaard het te ontvangen goed niet in strijd met deze verklaring in te zetten. Het kabinet is van mening dat bovengenoemde instrumenten voldoende waarborgen voor een gedegen controle bieden.
Bent u bereid om volledige transparantie te bieden over alle exporten van militaire goederen vanuit Nederland naar Pakistan van de afgelopen vier jaar (2021–2025), inclusief bedragen en goederen, gezien de onthullingen dat eerdere exporten zoals die van € 27,2 miljoen in 2024 niet aan de Kamer zijn gemeld? Zo ja, kunt u dat in deze beantwoording aangeven?7
Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. Ook wordt de Kamer bij nieuwe vergunningaanvragen voor de definitieve uitvoer van complete militaire systemen met een waarde van boven de € 2.000.000 naar niet EU-, NAVO- en daaraan gelijkgestelde landen8, conform het op 10 juni 2011 per brief gemelde aangescherpte wapenexportbeleid (Kamerstuk 2010–2011, 22 054, nr. 165) en de motie van het lid El Fassed c.s. van 22 december 2011 over verlaging van de drempelwaarde voor de versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen naar € 2.000.000 (Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181), op zo kort mogelijke termijn geïnformeerd.
De door u genoemde vergunning met een omvang van € 27,2 miljoen had betrekking op het plaatsen van radarsystemen op schepen waarvoor eerder een vergunning was afgegeven. Op moment van afgifte werd geconcludeerd dat deze transactie niet kwalificeerde voor versnelde rapportage, omdat de genoemde systemen onderdeel uitmaakten van schepen waarvoor in 2022 een vergunning ter waarde van € 110.740.000,- was afgegeven. Uit nader onderzoek is echter gebleken dat er bij de vergunningaanvraag uit 2022 op het moment van toetsing per abuis de onjuiste afweging is gemaakt dat er geen Kamerbrief nodig was. De transactie betrof de uitvoer van delen van schepen waarmee in Roemenië door de ontvangende partij schepen werden gebouwd met als eindgebruiker de Pakistaanse marine. Ten tijde van de afgifte van genoemde vergunning is geconcludeerd dat deze buiten de reikwijdte van de kaders voor versnelde rapportage viel, omdat het ging om een uitvoer in delen. Deze rapportage had wel in aanmerking had moeten komen voor versnelde rapportage gelet op het feit dat de uit te voeren delen gezamenlijk volledige systemen vormden. De betreffende aanvraag is uiteraard wel getoetst aan de EUGS-criteria en over de afgegeven vergunning is ook gerapporteerd via de reguliere rapportage.
Hieronder staat een overzicht van alle afgegeven vergunningen voor uitvoer van militaire goederen vanuit Nederland naar Pakistan in de afgelopen vier jaar (2021–2025). Hierbij zijn alleen nieuwe vergunningen voor definitieve uitvoer meegenomen in de tabel (verlengingen/vervangingen van eerder toegewezen vergunningen voor definitieve uitvoer en vergunningen tijdelijke uitvoer zijn niet in de tabel opgenomen). In 2025 zijn er nog geen vergunningen verleend. Daarnaast zijn in de beschreven tijdsperiode alleen vergunningen verleend met de Pakistaanse marine als eindgebruiker van de goederen. Er zijn geen vergunningen verleend voor uitvoer naar andere onderdelen van de Pakistaanse krijgsmacht.
21-11-2024
Onderdelen marinevliegtuigen en helikopters t.b.v. onderhoud.
€ 500.000
21-11-2024
Onderdelen marinevliegtuigen en helikopters t.b.v. onderhoud.
€ 1.500.000
06-06-2024
Delen van radarsystemen
€ 926.020
22-05-2024
Radarsystemen
€ 27.261.100
19-12-2023
Onderdelen radarsystemen
€ 189.147,-
20-09-2023
Uitlaatgassensysteem voor militaire vaartuigen
€ 485.600
28-09-2023
Onderdelen marinevliegtuigen en helikopters t.b.v. onderhoud.
€ 1.000.000
20-09-2023
Uitlaatgassensysteem
€ 485.600
26-08-2022
Delen en technologie van patrouillevaartuigen
€ 110.740.000
26-08-2022
Vergunning tussenhandel (samenhangend met bovenstaande aanvraag)
€ 110.740.000
Hangt samen met bovenstaande aanvraag.
26-08-2022
Training en kennisoverdracht voor marineschepen
€ 2.345.241
Hangt samen met bovenstaande twee aanvragen.
28-04-2022
Reserveonderdelen marineschepen
€ 75.000
10-11-2021
Onderdeel marinevliegtuig t.b.v. onderhoud
€ 9.640
05-07-2021
Printplaat marineschip
€ 6.800
27-05-2021
Radarsysteem
€ 108.730
14-01-2021
Reparatiewerkzaamheden marinedeuren
€ 0
Betrof alleen technische bijstand, geen levering goederen.
Welke signalen heeft de Nederlandse overheid ontvangen van de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken tijdens diens recente werkbezoek aan Nederland over de wapenexport naar Pakistan? Hoe serieus neemt de Nederlandse regering deze signalen en welke concrete stappen gaat de Nederlandse regering nemen om hier gehoor aan te geven?
Het kabinet doet geen uitspraken over de inhoud van diplomatieke gesprekken met andere landen.
Kan het kabinet aangeven of er brede signalen zijn dat de situatie in Kashmir repercussies heeft voor de sociale cohesie in Nederland, bijvoorbeeld voor de hindoegemeenschap zoals de Telegraaf schrijft op 23 mei 2025?8
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat de situatie in Kashmir repercussies heeft gehad voor de sociale cohesie in Nederland.
De plannen uit het Regeerakkoord om de voorwaarden voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit aan te scherpen. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Struycken |
|
![]() |
In welke fase bevindt zich het plan om de standaardtermijn voor naturalisatie te verlengen naar 10 jaar?
De voorgenomen verlenging van de naturalisatietermijn van vijf naar tien jaar vergt een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding en wordt naar verwachting in het derde kwartaal van dit jaar in (internet)consultatie gegeven. Na akkoord in de Rijksministerraad wordt het wetsvoorstel vervolgens ter advisering aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Na ommekomst van het advies van de Raad van State moet het wetsvoorstel, vanwege de demissionaire status van het kabinet, opnieuw langs de Rijksministerraad voor akkoord. Vervolgens wordt het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend.
Wanneer verwacht u de benodigde wetswijziging om de standaardtermijn te verlengen naar 10 jaar voor te kunnen leggen aan de Raad van State voor advisering?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer verwacht u de benodigde wetswijziging naar de Tweede Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 1.
In welke fase bevindt zich het plan om de taaleis voor naturalisatie te verhogen naar B1?
De voorgenomen verhoging van het taalniveau voor naturalisatie van niveau A2 naar niveau B1 vergt een grondige herziening van het Besluit naturalisatietoets. Dit is een algemene maatregel van rijksbestuur. Een concept Besluit naturalisatietoets is in voorbereiding en wordt naar verwachting in het derde kwartaal van dit jaar in (internet)consultatie gegeven. Na akkoord in de Rijksministerraad wordt het concept vervolgens aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Omdat dit een wijziging betreft van een algemene maatregel van rijksbestuur wordt het voorstel daarna niet bij de Tweede Kamer ingediend. Na ommekomst van het advies van de Raad van State en het opstellen van het nader rapport moet het concept, vanwege de demissionaire status van het kabinet, opnieuw langs de Rijksministerraad voor akkoord. Daarna kan het in werking treden. Conform artikel 8, zesde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap treedt deze algemene maatregel van rijksbestuur niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij wordt geplaatst, en wordt van deze plaatsing mededeling gedaan aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.
Wanneer verwacht u de benodigde wetswijziging om de taaleis te verhogen naar B1 voor te kunnen leggen aan de Raad van State voor advisering?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer verwacht u de benodigde wetswijziging naar de Tweede Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Onderzoekt u op dit moment nog meer aanscherpingen van de eisen om in aanmerking te komen voor naturalisatie? Zo ja, welke?
Nee.
Hoe verklaart u dat er het afgelopen jaar geen concrete stappen zijn ondernomen om de eisen voor naturalisatie aan te scherpen?
Er zijn wel degelijk stappen ondernomen om de eisen voor naturalisatie aan te scherpen. Het aanscherpen van naturalisatietermijnen vereist echter aanpassing van wet- en regelgeving. Dat vergt een zorgvuldig en vastomlijnd proces dat tijd kost.
Deelt u de mening dat het aanscherpen van de eisen om in aanmerking te komen voor naturalisatie een belangrijk middel is om integratie te bevorderen en dat de benodigde wetswijzingen hiervoor dan ook zo snel mogelijk moeten worden doorgevoerd?
Door het aanscherpen van de taaleis voor naturalisatie wordt het belang van de Nederlandse taalbeheersing onderstreept. Dit kan een bijdrage leveren aan de integratie.
Voor de rest verwijs ik u naar de eerdere antwoorden.
Bent u bereid bovenstaande vragen uiterlijk dinsdag 10 juni te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt uiterlijk dinsdag 10 juni uw vragen te beantwoorden.
Kunt u bevestigen dat de Kamer met het aannemen van de motie-Wingelaar expliciet heeft verzocht om te borgen dat het niet overhevelen van specifieke uitkeringen geen negatieve gevolgen mag hebben voor de financiële positie van decentrale overheden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van deze motie, het feit dat de tien-procent-korting op de departementale begroting in stand wordt gehouden wanneer een specifieke uitkering niet wordt overgeheveld?
Ik heb uw Kamer op 21 november 2024 geïnformeerd over het afwegingskader specifieke uitkeringen (SPUKS)4. Op 21 mei 2025 mei heb ik vervolgens een brief naar de Kamer gestuurd5, waarin de uitkomsten zijn opgenomen van de omzetting van specifieke uitkeringen en een reactie op de bovengenoemde motie-Wingelaar.
In het afwegingskader is aangegeven hoe omgegaan wordt met de invulling van de budgetkorting van 10%. Indien vanwege bijvoorbeeld juridische of politieke redenen een omzetting van een specifieke uitkering (nog) niet mogelijk is, dan geeft het afwegingskader de volgende opties. Een eerste mogelijkheid is dat de verantwoordelijke Minister aangeeft, welke prestaties door medeoverheden niet langer geleverd behoeven te worden, gegeven de budgetkorting. Een andere mogelijkheid is dat het Rijk een (tweezijdige) afspraak maakt met de ontvangende medeoverheden over een meer doelmatige uitvoering. Ten slotte kan het betreffende ministerie voor een alternatieve dekking zorgen binnen de eigen begroting. In geen van de bovengenoemde gevallen behoort dit ten koste te gaan van de financiële positie van decentrale overheden.
In mijn brief van 21 mei 2025 heb ik aangegeven dat het bovenstaande in lijn is met de motie van het lid Wingelaar6, aangezien de beschreven route immers gericht is op het voorkomen van negatieve gevolgen voor de financiële positie van medeoverheden.
Kunt u garanderen, in plaats van het als uitgangspunt te nemen, dat de instandhouding van een specifieke uitkering niet alsnog indirect op medeoverheden wordt afgewenteld?
Een specifieke uitkering is een geoormerkte financiële bijdrage vanaf een departementale begroting. Iedere Minister is zelf verantwoordelijk voor het naleven van het in de ministerraad vastgestelde afwegingskader bij de omzetting van specifieke uitkeringen vanaf de eigen departementale begroting. De fondsbeheerders zullen wel in gesprek blijven met zowel de betrokken vakdepartementen als het IPO en de VNG, om te bezien of het afwegingskader op een correcte wijze in de praktijk wordt toegepast.
In mijn brief van 21 mei 2025 heb ik reeds aangegeven dat de korting wel in stand blijft als een SPUK blijft bestaan, maar het uitgangspunt is dat deze korting niet wordt afgewenteld op medeoverheden. De drie in het vorige antwoord genoemde opties zijn er om dit te borgen. In 11 gevallen is ervoor gekozen om de budgetkorting te vervangen door alternatieve dekking. Bij 29 SPUKS die worden behouden, wordt de korting niet alternatief gedekt, maar ingevuld door lagere prestatie-eisen of afspraken over een meer doelmatige uitvoering
Voor de specifieke uitkeringen waarbij gekozen is voor lagere prestatie-eisen, treedt het vakdepartement dit jaar in overleg met koepel(s)/ontvanger(s) om de lagere prestatie-eisen concreet in te vullen. Hoe de lagere prestatie-eisen feitelijk ingevuld worden, zal per specifieke uitkering verschillen. De verantwoordelijke Ministers zullen uw Kamer hierover uiterlijk in het najaar informeren.
Deelt u de mening dat het hanteren van de formulering dat het «uitgangspunt» is dat de tien-procent-korting niet op medeoverheden wordt afgewenteld, onvoldoende recht doet aan en strijdig is met de aangenomen motie-Wingelaar? Zo nee, waarom niet?
Nee, het afwegingskader is juist bedoeld om ervoor te zorgen dat medeoverheden niet met minder budget dezelfde taken moeten uitvoeren en is daarom niet strijdig met de motie-Wingelaar.
Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of de verlaging van prestatie-eisen of afspraken over doelmatigere uitvoering in de 29 gevallen, zoals benoemd in de Kamerbrief, voldoende is om de oorspronkelijke taaklast evenredig te verminderen? Hoe wordt getoetst of medeoverheden daadwerkelijk minder taken hoeven uit te voeren bij een korting van tien procent?2
Voor de gehele omzettingsoperatie geldt dat de VNG en het IPO intensief betrokken zijn en waren. Ook voor de invulling van de tien procent geldt dat de vakdepartementen de invulling af zullen stemmen met de koepels en/of afzonderlijke ontvangers, afhankelijk van welke specifieke uitkering het betreft. Zoals aangegeven, zullen de verantwoordelijke Ministers de Kamer in het najaar informeren over de concrete invulling van de verlaging van de prestatie-eisen, indien de specifieke uitkering behouden blijft en de budgetkorting niet op een andere wijze ingevuld is.
Hoe gaat u voorkomen dat de beoogde verlaging van prestatie-eisen niet leidt tot verschuiving van risico’s of verantwoordelijkheden richting medeoverheden, terwijl budgetten minder vrij besteedbaar blijven door de instandhouding van specifieke uitkeringen?
Het verlagen van de prestatie-eisen betekent in essentie: minder doen voor minder geld. Dit zal in de regel niet leiden tot een andere verdeling van verantwoordelijkheden of risico’s.
Ook voor de specifieke uitkeringen die nu (nog) behouden blijven, geldt overigens dat ik mij in zal blijven zetten voor de toekenning van zoveel mogelijk vrij besteedbare financiële middelen aan medeoverheden. De voorgenomen wijziging van de Financiële-verhoudingswet biedt hiertoe mogelijkheden, omdat de bijzondere fondsuitkering (BFU) een goed alternatief biedt voor de specifieke uitkering. Hierbij staat een andere sturingsfilosofie centraal, met minder verantwoordingslasten voor medeoverheden. Het streven is om dit wetsvoorstel in 2026 in te dienen bij de Tweede Kamer. Dat houdt in dat de BFU vanaf 2027 gehanteerd zou kunnen worden. Mijn verwachting is dat mede hierdoor vanaf dit jaar een verdere reductie van het aantal SPUKS, dus meer bestedingsvrijheid voor medeoverheden, gerealiseerd zal worden.
In hoeverre acht u het wenselijk dat medeoverheden uiterlijk in het najaar geïnformeerd worden over de nadere invulling van lagere prestaties, terwijl de korting al per 2026 doorgevoerd wordt? Kunt u toezeggen dat uiterlijk vóór Prinsjesdag 2025 de Kamer geïnformeerd wordt over hoe de lagere prestatie-eisen of doelmatigere uitvoering bij de instandhouding van specifieke uitkeringen?
De specifieke uitkering wordt vanaf een departementale begroting verstrekt en de verantwoordelijkheid voor de invulling van de budgetkorting berust in alle gevallen bij de betreffende vakministers. De vakministers zullen in het najaar uw Kamer informeren. Er is hierbij naar mijn mening geen dringende reden dat zij dit voor Prinsjesdag 2025 doen, aangezien dit traject gericht is op het voorkomen van negatieve gevolgen voor de financiële positie van medeoverheden en het naar verwachting geen effect zal hebben op de budgettaire besluitvorming.
Heeft er reeds overleg plaatsgevonden tussen de betrokken vakdepartementen en de koepels over de concrete invulling van de prestatieverlagingen bij de specifieke uitkering waarvoor optie 1 of 2 wordt toegepast?
In het najaar van 2024 en het voorjaar van 2025 zijn er reeds gesprekken geweest tussen vakdepartementen koepels. Afhankelijk van welke specifieke uitkering het betreft, worden deze gesprekken nog voortgezet. De verantwoordelijke Ministers zullen de Kamer in het najaar van 2025 over de uitkomsten informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht 'Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde»1?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna IGJ) dat «de kwaliteit van de pleegzorg die Enver biedt voor het grootste deel niet aan de eisen voldoet2?»
De IGJ heeft Enver onder verscherpt toezicht gesteld, omdat de kwaliteit van de geboden pleegzorg niet voldoet aan de gestelde eisen. Enver moet uiterlijk eind januari 2026 noodzakelijke verbeteringen doorvoeren, zoals het verbeteren van dossiervoering en aantoonbaar volgen van richtlijnen. In de periode van verscherpt toezicht zal IGJ Enver nauwlettend volgen, bijvoorbeeld met aangekondigd of onaangekondigd bezoek en opvragen van voortgangsrapportages. Aan het einde van deze periode beoordeelt de IGJ of het verscherpt toezicht kan worden beëindigd. De IGJ heeft vertrouwen dat de geconstateerde risico’s binnen de periode van verscherpt toezicht door Enver kunnen en zullen worden weggenomen. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Is de veiligheid van pleegkinderen bij Enver op dit moment en de komende negen maanden, als de organisatie werkt aan de tekortkomingen, voldoende gewaarborgd als de IGJ nu schrijft «de inspectie ziet risico’s voor de veiligheid van pleegkinderen, doordat afwegingen over veiligheid voor pleegkinderen onvoldoende systematisch worden gemaakt en vastgelegd3»?
De IGJ concludeert dat Enver in de praktijk de afwegingen over veiligheid van pleegkinderen onvoldoende systematisch maakt en vastlegt. Daarom heeft de IGJ het verscherpt toezicht ingesteld. De IGJ zal tijdens het verscherpt toezicht nagaan of verbetering omtrent de geconstateerde risico’s plaatsvindt. De IGJ heeft nog niet vastgesteld dat de risico’s voor de veiligheid van pleegkinderen al weggenomen zijn en heeft hier dus nog zorgen over. Wanneer er sprake is van signalen van acute onveiligheid, zal de IGJ hierop acteren.
Welke concrete maatregelen worden op korte termijn bij Enver genomen om de veiligheid van alle pleegkinderen te waarborgen?
Omdat het verscherpt toezicht loopt, doet de IGJ geen uitspraken over de concrete maatregelen die door Enver genomen worden. Gedurende het verscherpt toezicht houdt de inspectie nauwlettend in de gaten hoe Enver de verbeteringen in de organisatie gaat doorvoeren. Enver heeft aangegeven onder andere aan de slag te gaan met het beter implementeren van de herziene Richtlijn Pleegzorg. Hier vallen kindgesprekken ook onder.
Zullen pleegkinderen bezocht en gesproken worden door de IGJ in de negen maanden dat Enver werkt aan de tekortkomingen, zeker gezien het feit dat de inspectie zelf in het rapport schrijft dat tijdens het toezicht bij Enver vanwege de urgentie en tijdsdruk onvoldoende informatie is opgehaald bij jeugdigen en hun ouders?
Tijdens het verscherpt toezicht verzamelt de IGJ ook informatie van jeugdigen en hun ouders. De IGJ gaat in gesprek met jeugdigen, pleegouders en mogelijk ook hun ouders. Daarnaast spreekt de IGJ met de pleegouderraad en cliëntenraad.
Krijgen alle pleegkinderen bij Enver een onafhankelijke vertrouwenspersoon toegewezen met wie ze afzonderlijk kunnen praten?
De IGJ heeft in het toezicht niet kunnen vaststellen dat alle pleegkinderen bij Enver een onafhankelijke vertrouwenspersoon toegewezen krijgen. Daarom monitort de IGJ in het toezicht het vinden, betrekken en bekend zijn met de individuele vertrouwenspersoon van een pleegkind door Enver. Daartoe heeft de IGJ het volgende verbeterpunt geformuleerd:
«De inspectie verwacht van Enver dat ze zich inspant om ervoor te zorgen dat er een andere volwassene is die het pleegkind goed kent en met wie het pleegkind een vertrouwensband heeft, die met het pleegkind praat over onder andere zijn welbevinden, seksualiteit en wat het nodig heeft om zich veilig te voelen in het pleeggezin. Bijvoorbeeld een leerkracht of een familielid. Indien in het familie- of persoonlijke netwerk van het kind geen vertrouwenspersoon beschikbaar is, zorg er dan voor dat het kind in contact komt met een vertrouwenspersoon van Jeugdstem. De inspectie verwacht dat navolgbaar wordt vastgelegd in het dossier of er een vertrouwenspersoon beschikbaar is.»4
Daarnaast gaat Enver met JIM-training aan de slag, voor het betrekken van een steunfiguur uit het eigen netwerk van jeugdigen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Westerveld c.s.(kamerstuk 31 015, nr. 290) over een concreet plan zodat alle pleegkinderen vóór de zomer weten dat ze recht hebben op de hulp van een vertrouwenspersoon?
Er zijn verschillende acties in gang gezet om pleegkinderen – conform de richtlijn Pleegzorg – te laten beschikken over een vertrouwenspersoon via het persoonlijke netwerk of via Jeugdstem.
Jeugdstem lanceert na de zomer een campagne om de bekendheid van Jeugdstem onder pleegkinderen te vergroten. Bij het vormgeven van deze campagne betrekt Jeugdstem pleegkinderen actief. Aanvullend hierop brengt Jeugdstem een speciaal «Ken je rechten»-boekje uit voor pleegkinderen. Om aan te sluiten bij de belevingswereld van pleegkinderen worden zowel boekjes voor pleegkinderen onder de 12 jaar als boven de 12 jaar gemaakt. Bij het ontwikkelen van de boekjes betrekt Jeugdstem eveneens pleegkinderen actief, waaronder jongeren in het netwerk van JongWijs. Jeugdstem gaat in 2025 alle pleegzorgorganisaties gericht benaderen met het specifieke communicatiemateriaal over de vertrouwenspersoon voor pleegkinderen, pleegouders en pleegzorgbegeleiders. In 2025 zijn eenmalig financiële middelen beschikbaar gesteld aan Jeugdstem om de digitale dienstverlening van Jeugdstem (verder) te ontwikkelen. Dit moet leiden tot betere digitale beschikbaarheid van vertrouwenspersonen voor alle (pleeg)kinderen via diverse kanalen. Onderdeel hiervan is een uitgebreide digitale kennisbank met veel informatie specifiek voor pleegkinderen.
De Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP), Jeugdstem, JongWijs, JIMwerkt, de Alliantie Informele Steun en Jeugdzorg Nederland werken daarnaast aanvullende mogelijkheden uit om vertrouwenspersonen en informele steunfiguren beter te positioneren binnen de pleegzorg. Een van deze mogelijkheden is de «Jouw Ingebrachte Mentor» (JIM)-methodiek meer in te zetten. Een JIM is een (informele) steunfiguur die een jongere zelf kiest uit de eigen omgeving zoals een buur, tante, sportcoach of opa. Zo’n JIM treedt als vertegenwoordiger op richting het gezin en professionals.
Wat gebeurt er als het Enver niet lukt om binnen negen maanden de geconstateerde tekortkomingen én cultuurverandering door te voeren? Wat is dan het stappenplan vanuit de IGJ?
Als de IGJ na het aflopen van het verscherpt toezicht nog steeds oordeelt dat eerder geconstateerde tekortkomingen aanwezig zijn bij Enver en geen cultuurverandering heeft plaatsgevonden, hanteert de IGJ het interventiebeleid om te komen tot een passend vervolg. Daarbij zal de IGJ op dat moment opnieuw het risico van de normafwijking(en) en het vertrouwen in de verbeterkracht wegen, waarbij de ervaringen en bevindingen tijdens het verscherpt toezicht bij Enver worden meegenomen.
Klopt het dat het «Verbeterplan Kwaliteit Zorg en focus Pleegzorg» dat Enver 3 maart 2025 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd een datum heeft van 27 februari 2024? Kunt u uitleggen hoe het kan dat dit een verbeterplan is van een jaar eerder dan het incident met het Vlaardingse pleegmeisje heeft plaatsgevonden? Is Enver een oud verbeterplan aan het uitvoeren of is er inmiddels een nieuw verbeterplan?
Enver heeft een verbeterplan «Kwaliteit Zorg en focus Pleegzorg» met uw Kamer gedeeld, gedateerd 27 februari 2024: dat is een tikfout, het gaat om 2025. In dit plan ligt de focus op verbeteracties binnen de Pleegzorg. Het is opgesteld als nadere uitwerking van het organisatiebrede plan dat Enver in het najaar van 2024 opstelde naar aanleiding van de calamiteit. De verbeteringen worden uitgevoerd en onder verscherpt toezicht door de IGJ gemonitord.
In het debat stelde u «daarom hebben wij, vanwege de urgentie, direct toen het rapport is uitgekomen aan Enver gevraagd om de actuele veiligheid van de pleegkinderen in kaart te brengen4». Was het beeld dat Enver toen in kaart bracht over de veiligheid van de pleegkinderen hetzelfde als het beeld dat de IGJ nu schetst? Zo niet, betekent dit dat er kinderen in onveilige situaties zaten? Heeft u met de kennis van nu de indruk dat u volledig bent geïnformeerd?
Ik heb Enver destijds gevraagd de actuele, acute veiligheid van pleegkinderen in kaart te brengen. Mijn indruk is dat Enver mij zo volledig als mogelijk heeft geïnformeerd, op basis van hun eigen onderzoek. De IGJ concludeert echter dat er risico’s zijn voor de veiligheid van pleegkinderen, doordat de afwegingen over veiligheid van pleegkinderen onvoldoende systematisch worden gemaakt en vastgelegd. Het is voor de IGJ onduidelijk of pleegkinderen worden gesproken zonder aanwezigheid van pleegouders, en adviezen van gedragswetenschappers staan niet in dossiers. Gezien deze geconstateerde tekortkomingen is het goed dat de IGJ de komende maanden toeziet op de noodzakelijke verbeteringen.
Hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning stelt in het artikel5 dat de inspectie niet alle organisaties kan toetsen omdat daar geen capaciteit voor is en dat dit rapport tot vragen en zorgen leidt over hoe het in Nederland op dit moment gesteld is. Deelt u die mening?
Het klopt dat de IGJ niet bij elke zorgaanbieder op elk willekeurig moment een toets kan uitvoeren. De IGJ houdt met 1.000 medewerkers toezicht op 1,5 miljoen zorgverleners en 275.000 zorginstellingen. Dat betekent dat zij keuzes moet maken. Dat noemen zij risico-gestuurd toezicht. Om risico’s in beeld te brengen verzamelt, analyseert en interpreteert de IGJ informatie over zorgaanbieders en -bedrijven. Als blijkt dat sprake is van (potentieel) risico, dan treedt de IGJ op.
De IGJ heeft vragen over hoe het in Nederland op dit moment gesteld is met pleegzorg. De IGJ is daarom – mede naar aanleiding van de casus in Vlaardingen – in oktober 2024 gestart met thematisch toezicht in de pleegzorg. Daarvoor heeft de IGJ alle pleegzorgaanbieders gevraagd informatie aan te leveren over hoe zij zicht hebben en houden op de veiligheid van alle pleegkinderen. De IGJ heeft vervolgens op basis van een risicoanalyse een aantal pleegzorgaanbieders geselecteerd en een inspectiebezoek afgelegd. De uitkomst van dit toezicht verwacht de IGJ in het najaar van 2025 te publiceren.
Welke acties heeft u als kabinet sinds het debat over het pleegmeisje in Vlaardingen genomen om het stelsel te verbeteren?
In de Voortgangsbrief verbetermaatregelen na gebeurtenissen pleeggezin Vlaardingen van 17 juni jl.7 is een update gegeven van de acties die ik met collega Staatssecretaris Rechtsbescherming onderneem ter verbetering van het stelsel, vooruitlopend op de uitkomsten van het thematisch toezicht op de pleegzorg van de IGJ.
Het bericht 'Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het AD-artikel «Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid»1?
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat ruim 1000 kinder- en jeugdpsychologen plotseling geen BIG-registratie als gezondheidspsycholoog meer krijgen, ondanks het volgen van een gelijkwaardige opleiding, terwijl zij hard nodig zijn om in te zetten als regiebehandelaren? Erkent u dat in 2023, 500 kinder- en jeugdpsychologen deze registratie wel hebben ontvangen? Bent u het eens dat deze abrupte beleidswijziging onrechtvaardig is voor de 1000 kinder- en jeugdpsychologen?
Het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de GGZ beroepenstructuur is na internetconsultatie niet in procedure gebracht. Tijdens de internetconsultatie op het conceptwetsvoorstel kwamen bijna 2.300 reacties binnen, waarvan bijna 2.000 negatief waren. Uit de analyse van de reacties blijkt dat de beoogde doelstellingen niet worden gehaald, de voorgestelde wijzigingen juist tot meer onduidelijkheid leiden en er onvoldoende draagvlak is onder de betrokken beroepsgroepen en beroepsbeoefenaren. Dit heeft mede geleid tot het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten. Het voorstel was onder andere dat kinder- en jeugdpsychologen, na nog nader uit te werken (beperkte) bijscholing, als gezondheidszorgpsycholoog-generalist in het BIG-register zouden kunnen worden geregistreerd. Zoals mijn voorganger in de brief van 16 december 20242 aan uw Kamer heeft aangegeven, was de inhoud van bijscholingstrajecten en overgangsregelingen voor dit nieuwe beroep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist nog niet bekend. Het zou prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel substantiële investeringen in scholing te doen.
Kinder- en jeugdpsychologen kunnen (blijven) werken in de jeugdhulp, ook zonder registratie in het BIG-register. Het werkveld verandert daarmee niet. Het is bovendien aan het werkveld zelf om te bepalen hoe alle talenten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Ik ben van oordeel dat het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten gerechtvaardigd is genomen en verwijs u graag naar de brieven van 13 november 2024 (kamerstuk 29 282, nr. 583) en 19 december 204 (kamerstuk 29 282, nr. 585).3
Voor wat betreft uw vraag over de 500 kinder- en jeugdpsychologen die in 2023 een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog hebben ontvangen kan ik u het volgende melden: de betreffende 500 kinder- en jeugdpsychologen hebben een EVC-procedure (Eerder Verworven Competenties) doorlopen en zijn op basis daarvan in aanmerking gekomen voor een certificaat en daarmee een BIG-registratie als gezondheidszorgpsycholoog. Deze procedure was gebaseerd op een individuele beoordeling van eerder verworven diploma’s en werkervaring en is geen gevolg van het aangekondigde conceptwetsvoorstel.
Deelt u de zorg dat deze kinder- en jeugdpsychologen nu niet optimaal ingezet kunnen worden als regiebehandelaar, aangezien de BIG-registratie een voorwaarde is om deze rol te vervullen, hetgeen ook van belang is voor de continuïteit van hulp nadat iemand 18 is geworden? Deelt u ook de zorg dat hierdoor de zorg verslechtert, omdat dit leidt tot het verder oplopen van de wachtlijsten, hogere werkdruk bij bestaande behandelaren en verlies van goed opgeleide en ervaren professionals, terwijl zij hard nodig zijn gezien de personeelstekorten?2
Voor inzet van de kinder- en jeugdpsychologen in het jeugdveld is een BIG-registratie geen voorwaarde. Voor alle zorgmedewerkers in de jeugdhulp is de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing, en het daaraan gekoppelde kwaliteitskader jeugd. De focus ligt daarbij op de inzet van SKJ óf BIG-geregistreerde zorgmedewerkers, rekening houdend met het niveau van kennis/vaardigheden, en het kunnen werken volgens hun beroepscode en richtlijnen. De kinder- en jeugdpsychologen kunnen zich bij het SKJ registeren, hier is niets aan veranderd.
Echter, kinder- en jeugdpsychologen worden soms door gemeenten niet rechtstreeks gecontracteerd omdat er wordt verwezen naar de kwaliteitskaders voor GGZ onder de Zorgverzekeringswet: het Kwaliteitsstatuut GGZ. Dit Kwaliteitsstatuut GGZ is tot stand gekomen door afspraken tussen de veldpartijen (aanbieders, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties). In deze afspraken is het regiebehandelaarschap benoemd en hieraan is de voorwaarde van een BIG-registratie verbonden. Deze kaders voor de volwassenen GGZ zijn niet van toepassing op de jeugdhulp. De VNG heeft over de inzet van de kinder- en jeugdpsychologen een factsheet gemaakt en wij zijn met de VNG in gesprek over de actualisatie ervan en het opnieuw onder de aandacht brengen ervan bij gemeenten om de inzet van K&J-psychologen in het jeugdveld zo optimaal mogelijk te maken.
Daarnaast bestaat er een overgangsregeling voor cliënten die tijdens hun behandeling 18 jaar worden: zij kunnen hun behandeling tijdelijk voortzetten onder de Zorgverzekeringswet bij hun bestaande behandelaar, mits deze is geregistreerd in het SKJ- of BIG-register. De regeling waarborgt continuïteit van zorg en geldt maximaal 365 dagen na het bereiken van de 18-jarige leeftijd.5
Ik deel daarom de veronderstelling niet dat het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel leidt tot een verslechtering van de zorg of langere wachtlijsten. Het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel heeft geen effect op de capaciteit van de betrokken zorgmedewerkers. Daarbovenop heb ik geen reden om aan te nemen dat de wachtlijsten in de volwassen GGZ worden veroorzaakt door een tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen. Uit de internetconsultatie bleek juist dat veel zorgverleners vrezen dat de benodigde omscholing, overgangsregelingen en veranderingen in de beroepenstructuur op korte termijn leiden tot minder beschikbaar personeel en juist langere wachttijden. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de inzetbaarheid van deze zorgmedewerkers structureel wordt belemmerd of dat dit leidt tot verslechtering van de zorg.
Wat vindt u ervan dat 1000 kinder- en jeugdpsychologen tot € 30.000 hebben geïnvesteerd in een tijdsintensieve opleiding, maar nu plotseling – ondanks hun inhoudelijke bekwaamheid – niet als regiebehandelaar mogen optreden?3 Bent u het eens dat dit onrechtvaardig is en bent u bereid om met een passende oplossing te komen?
Ik waardeer de inzet van kinder- en jeugdpsychologen zeer. Zij vervullen een onmisbare en waardevolle rol in de jeugdzorg. Iedereen staat het vrij om een opleiding en/of bijscholing te volgen, en ik begrijp dat verwachtingen over toekomstige regelgeving daarin eventueel kunnen meewegen. Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik toegelicht waarom is besloten om het conceptwetsvoorstel niet verder door te zetten. Dit besluit is zorgvuldig afgewogen, juist met aandacht voor de signalen en zorgen uit het veld. Tegelijkertijd wil ik meegeven dat in het wetgevingsproces beleidsvoornemens regelmatig worden bijgesteld bijvoorbeeld op basis van consultaties, politieke afwegingen of andere ontwikkelingen. Dat betekent dat zolang een wetsvoorstel niet is vastgesteld, betrokkenen er niet vanuit kunnen gaan dat het voorgestelde beleid ook daadwerkelijk in werking zal treden. Ook zonder wetswijziging vind ik het van groot belang dat de toegankelijkheid van de GGZ-zorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en duidelijkheid bestaat voor patiënten en verwijzers. Ik vind het daarbij belangrijk dat eventuele oplossingen voor vereenvoudiging geen extra administratieve lasten en kosten met zich meebrengen en de flexibiliteit bevorderen.
Wat heeft u concreet gedaan om de kamerbreed aangenomen motie-Van Bushoff/Van den Hil (kamerstuk 29 282, nr. 589) uit te voeren, waarin specifiek bovenstaande knelpunten worden benoemd en u bent verzocht om in gesprek te gaan met het veld, waaronder de kinder- en jeugdpsychologen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer op 27 mei 20257 over de motie Bushoff/Van den Hil (Kamerstuk 29 282, nr. 589) geïnformeerd. In die brief is ingegaan op de inhoudelijke punten uit de motie en heeft mijn voorganger aangegeven dat zij geen aanleiding ziet om de beroepenstructuur van de GGZ in de Wet BIG te wijzigen.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen oplossing is voor deze groep behandelaren, terwijl uit de praktijk blijkt dat zij direct inzetbaar zijn en van grote meerwaarde kunnen zijn voor kwetsbare cliënten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het instellen van een overgangsregeling voor deze groep kinder- en jeugdpsychologen geen extra kosten met zich meebrengt? Klopt het dat wanneer er geen overgangsregeling komt zij alsnog het vergelijkbare opleidingstraject tot gezondheidszorgpsycholoog zullen doorlopen, wat het ministerie naar schatting circa € 54 miljoen extra kost? Klopt het dat dit bovendien leidt tot een toenemend tekort aan opleidingsplaatsen tot gezondheidspsycholoog?
Een overgangsregeling bij het bovengenoemde conceptwetsvoorstel zou wel degelijk leiden tot een structurele stijging van zorgkosten in het jeugddomein door onder andere de verwachte hogere inschaling in salaris van de K&J-psychologen.8 Hierbij verwijs ik graag naar de Kamerbrief van 12 november 2024 en het bijhorende rapport.9 Het conceptwetsvoorstel is niet in procedure gebracht en in dit kader komt geen overgangsregeling.
Het klopt dat als er geen overgangsregeling komt, een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog nodig is voor K&J-psychologen om een BIG-registratie als gz-psycholoog te verkrijgen. De examencommissie van deze opleiding is bevoegd om eerdere diploma’s te beoordelen en eventuele vrijstellingen te geven als de kandidaat naar de mening van de examencommissie al op onderdelen bekwaam is. De opleidingskosten zullen niet stijgen als er geen overgangsregeling voor K&J psychologen komt, omdat het aantal bekostigde opleidingsplaatsen jaarlijks door mij wordt vastgesteld op basis van de verwachte zorgvraag. Zoals in de brief over het Capaciteitsplan 2024–2027 wordt toegelicht, volg ik hierbij de ramingen van het Capaciteitsorgaan.10
Bent u bereid te komen met een overgangsregeling waarmee de studenten die een opleiding hebben gevolgd met het perspectief van overgang naar een nieuwe BIG-groep, waaronder de huidige kinder- en jeugdpsychologen, alsnog de GZ-titel en BIG-registratie kunnen verkrijgen?
Nee, zoals mijn voorganger ook per brief van 27 mei 202511 aan uw kamer heeft aangegeven zie ik geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Een overgangsregeling zou wel degelijk leiden tot hogere zorgkosten en er komt in dit kader geen overgangsregeling voor kinder- en jeugdpsychologen.
Een BIG-registratie is niet noodzakelijk voor het verlenen van kwalitatief goede zorg. Kinder- en jeugdpsychologen kunnen werken binnen het jeugdveld met hun SKJ-registratie. Ik zie geen noodzaak om K&J-psychologen zwaarder te reguleren vanuit het patiëntenbelang en de kwaliteit van de zorg. Zij kunnen zich alsnog bij- of omscholen om GZ-psycholoog te worden. Daarnaast is het niet te voorspellen of een overgangsregeling ertoe leidt dat er meer psychologen voor kinderen en jeugdigen aan het werk kunnen en moeilijk via een wetswijziging te regelen. Bovendien zou een dergelijke regeling naar verwachting leiden tot een hogere inschaling in salaris en daarmee tot een jaarlijkse stijging van de zorgkosten.
Klopt het dat uit de impactanalyse uit 2021 blijkt dat door de nieuwe structuur snelle verwijzing mogelijk zou zijn, de kwaliteit zou verbeteren doordat behandelaren beter en breder geschoold zouden zijn, de continuïteit doordat de scheiding in zorg tussen 18- en 18+ minder regide zou zijn, kleine sectoren beter gepositioneerd zouden worden, de zorgkosten beperkt zouden blijven tot € 10 miljoen en er bovendien ruim draagvlak bleek te zijn in het veld na verwerking van kritiek uit eerdere consultaties?
De impactanalyse uit 2021 schetst een beperkte positieve impact van de voorgestelde structuurwijziging. Verwacht werd een kleine verbetering van de op de kwaliteit van psychologische zorg en mogelijk snellere doorverwijzing. Die snellere verwijzing zou vooral het gevolg zijn van een register, waarin beter zichtbaar is wie waarvoor bevoegd en bekwaam is.12 De inzichtelijkheid van de deskundigheid van psychologen in een dergelijk register zal naar verwachting meer bijdragen aan betere doorverwijzing dan het verminderen van titels via het voorgestelde conceptwetsvoorstel. De impactanalyse laat ook zien dat de effecten op toegankelijkheid beperkt zijn, en dat de structurele zorgkosten op termijn mogelijk stijgen met circa € 12 tot € 20 miljoen (voor de GGZ en jeugdzorg gezamenlijk).
Bovendien benoemt de impactanalyse ook risico’s, zoals verlies van beroepsidentiteit, verwarring bij patiënten en verwijzers, en onzekerheid over de uitvoerbaarheid van overgangsregelingen. De verwachte voordelen waren onder andere in hoge mate afhankelijk van breed draagvlak, waarvan uit de internetconsultatie is gebleken dat dit onvoldoende aanwezig was.
Kunt u per bovenstaand doel van de nieuwe structuur aangeven waarom deze conclusies niet meer houdbaar zijn? Kunt u ook per afzonderlijk punt aangeven welke alternatieve plannen u heeft om alsnog tegemoet te komen aan de oorspronkelijke doelen van de nieuwe structuur? Of laat u deze doelen los?
Zoals in de brief van 27 mei 202513 aan uw Kamer gemeld vloeide het voorstel tot wijziging van de beroepenstructuur voort uit de bredere afspraak in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de beroepen- en opleidingenstructuur in de geestelijke gezondheidszorg efficiënter en flexibeler in te richten. Het doel was de beroepenstructuur in de psychologische zorg te vereenvoudigen en te verduidelijken, zodat patiënten en verwijzers sneller de juiste behandelaar kunnen vinden. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt echter dat deze doelstellingen onvoldoende gehaald worden: het voorstel leidt onder meer tot meer onduidelijkheid, hogere zorgkosten en er bestaat onvoldoende draagvlak in het veld. Ook zonder wetswijziging blijft het van groot belang dat de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en patiënten en verwijzers duidelijkheid hebben.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en positieve advies van experts, instellingen en beroepsverenigingen, specifiek op het onderdeel van de beroepenstructuur waarin kinder- en jeugdpsychologen en GZ zouden worden samengevoegd, en uw besluit om het voorstel in te trekken wegens negatieve reacties uit een internetconsultatie?
Dat er sprake is van een discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en het besluit om het conceptwetsvoorstel niet verder in procedure te brengen, herken ik niet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, was de verwachte impact van het voorstel beperkt en sterk afhankelijk van onder andere breed draagvlak. Uit de internetconsultatie bleek onder andere dat er onvoldoende draagvlak in het veld was.
Bent u bereid om alsnog een aangepaste invoering, met meer draagvlak of gefaseerde implementatie, te overwegen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Gezien het beperkte draagvlak en de risico’s die het eerdere voorstel met zich meebracht, acht ik een aangepaste invoering of gefaseerde implementatie niet wenselijk.
Het bericht dat een medisch noodzakelijk operatie is geweigerd bij een asielzoeker |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de 33-jarige asielzoeker waarbij recent een operatie is geweigerd?1
Ja.
Klopt het dat medisch noodzakelijke operaties en opnames in een verpleeghuis geweigerd kunnen worden door het COA, als het gaat om asielzoekers die (nog) geen verblijfstatus hebben? Zo ja, op basis van welke wetten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit bij de in het artikel benoemde asielzoeker wel is gebeurd?
Dit klopt niet. Het COA is niet de instantie die bepaalt welke zorg verleend wordt. De beslissing welke zorg medisch noodzakelijk is en wanneer iemand een doorverwijzing naar (specialistische) zorg krijgt, ligt bij de medisch zorgverlener. Daarnaast klopt het niet dat de verblijfsstatus het zorgpakket beïnvloedt: Alle bewoners die recht hebben op opvang bij het COA hebben recht op hetzelfde pakket conform de bepalingen in de RMA, ongeacht hun verblijfstatus.
Kunt u aangeven welke mate van medische ondersteuning Nederland verplicht is te geven aan asielzoekers op basis van Europese en internationale verdragen? En kunt u daarbij specifiek aangeven of Nederland met de in het artikel benoemde handelwijze voldoet aan deze verplichtingen?
Er wordt voldaan aan de mate van medische ondersteuning die wordt voorgeschreven door artikel 22 van de herziene Europese Opvangrichtlijn. De Opvangrichtlijn schrijft voor dat ten minste spoedeisende behandelingen, essentiële behandeling van ziekten en seksuele en reproductieve gezondheidszorg die essentieel is om ernstige lichamelijke aandoeningen te behandelen, gebonden moeten worden. Daarnaast dienen lidstaten, wanneer dit medisch noodzakelijk is, zorg te bieden aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, zoals noodzakelijke revalidatie en medische hulpmiddelen.
Asielzoekers krijgen in Nederland zo goed als hetzelfde zorgpakket aangeboden als het basispakket dat voor alle Nederlanders geldt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Er zijn slechts enkele uitzonderingen, zo worden fertiliteitszorg en genderzorg niet vergoed vanuit de Regeling Medische zorg Asielzoekers. In het geval van genderzorg kan hormoontherapie in uitzonderlijke gevallen wel worden vergoed, dit geldt enkel wanneer een asielzoeker reeds voor de aankomst in Nederland is gestart met hormoontherapie omdat het onderbreken van een dergelijk traject medische gevolgen heeft voor de asielzoekerDe eerste twee maanden van verblijf in Nederland ontvangt een (volwassen) asielzoeker enkel medisch noodzakelijke zorg. Of er sprake is van medische noodzakelijkheid, wordt bepaald door de behandelend (huis)arts.
Klopt het dat vanuit GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) aan asielzoekers wordt aangegeven dat medische behandeling pas plaatsvindt na een transfer vanuit de centrale opvanglocatie Ter Apel naar een andere locatie? Zo ja, is deze werkwijze in lijn met verplichtingen die voortvloeien uit Europese en internationale verdragen?
Dat kan het geval zijn, maar niet bij spoed. Indien sprake is van uitstelbare zorg gedurende de eerste twee maanden van het verblijf in Nederland, beslist de arts in die gevallen welke zorg verleend moet worden en wanneer. Het is dan ook aan de arts om te bepalen onder welke omstandigheden een behandeling mogelijk is en of, zoals u in de vraag aangeeft, er bijvoorbeeld eerst een transfer moet plaatsvinden om de behandeling mogelijk te maken.
Bent u voornemens om in te gaan op de dringende oproep van LGBT Asylum Support om deze situatie vanuit de menselijke maat te beoordelen en niet vanuit een verzekeringskwestie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het departement heeft een reactie gestuurd naar LGBT Asylum Support, naar aanleiding van de ontvangen brief over de gestelde weigering van een medisch noodzakelijke operatie bij een hulpbehoevende lhbtiq+ asielzoeker. Onze reactie is in lijn met de voorliggende beantwoording van uw vragen.
Het politiegeweld tijdens de ontruiming van het universiteitsgebouw in Utrecht bij een pro-Palestina demonstratie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS waarin wordt gemeld dat bij de beëindiging van de bezetting van het universiteitsgebouw in Utrecht politiegeweld is toegepast, terwijl dit volgens burgemeester Dijksma niet was afgesproken?1
Ja.
Klopt het dat de instructie voor het politieoptreden was om «zo gefaseerd, de-escalerend en geweldloos mogelijk» op te treden? Zo ja, hoe verklaart u dat agenten desondanks demonstranten met fysiek geweld hebben verwijderd?
Zoals u weet laat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet uit over het optreden van de politie in individuele gevallen. De politie oefent haar taken uit onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. De burgemeester kan de politie toestemming geven om op te treden ter handhaving van de openbare orde en daartoe aanwijzingen geven. Desgevraagd legt de burgemeester verantwoording af in de gemeenteraad over het optreden van de politie.
Ik wil benadrukken dat de politie niet zomaar overgaat tot het gebruik van geweld. Bij elk optreden is het uitgangspunt dat de politie probeert een situatie zonder gebruik van geweld tot een goed einde te brengen (de-escalatie). Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen, als laatste redmiddel. Er gelden strenge regels voor het gebruik van geweld. Zo mag de politie bij het aanwenden van geweld niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de uitvoering van haar taken.
In geval van een demonstratie geldt bovendien dat het optreden van de politie niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht.
Om te waarborgen dat de politie terughoudend en verantwoord gebruikmaakt van het aan haar toegekende geweldsmonopolie, schrijft de wet voor dat iedere geweldsaanwending door de politie moet worden gemeld bij, en getoetst door de hulpofficier van justitie. Die beoordeelt of de opsporingsambtenaar in een concreet geval heeft gehandeld in overeenstemming met de geweldsinstructie.2 Op grond van de geweldsinstructie is de politie gehouden om bij iedere aanwending van geweld de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid in acht nemen. Naast de rechtmatigheid beoordeelt de hulpofficier van justitie ook of het geweldgebruik in het concrete geval in overeenstemming was met de beginselen van professioneel vakmanschap.
Daarnaast wordt een deel van de geweldsaanwendingen door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt ook het Openbaar Ministerie (OM) in kennis gesteld. Indien de officier van justitie van oordeel is dat een politieambtenaar zich niet heeft gehouden aan de geweldsinstructie, kan worden overgegaan tot vervolging van de betrokken politiemedewerker. In voorkomende gevallen is het aan een rechter om te beoordelen of de opsporingsambtenaar zich door het geweldgebruik schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, en welke eventuele gevolgen daaraan moeten worden verbonden.
De Nederlandse wet- en regelgeving bevat diverse regelingen waarin de geweldsinstructie voor de politie nader is uitgewerkt. Daarnaast bestaan er diverse procedures in het kader waarvan een concrete geweldsaanwending onafhankelijk en onpartijdig kan worden beoordeeld. Dat biedt niet alleen een belangrijke waarborg voor een terughoudend en verantwoord gebruik van het geweldsmonopolie, maar stelt de politie tevens in staat te leren van geweldsaanwendingen.
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar het voorval in Utrecht en de wijze waarop de politie heeft opgetreden. Zoals u weet kan ik geen uitspraken doen over lopende onderzoeken.
Kunt u toelichten welk type geweld is toegepast door de politie bij de ontruiming en of daarbij onder meer het bovenhands slaan met de wapenstok heeft plaatsgevonden, zoals door de advocaat van de demonstranten wordt gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gebruik van dit geweld in het licht van het recht op demonstratie en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit die gelden voor politieoptreden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het besluit tot ingrijpen genomen is in de lokale driehoek? Kunt u aangeven of en hoe de rechtmatigheid en noodzakelijkheid van het toegepaste geweld op dat moment is besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het optreden van de politie bij deze ontruiming onderzocht als mogelijke overschrijding van bevoegdheden of disproportioneel geweld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat demonstranten aangifte doen of hebben gedaan tegen het politieoptreden? Wordt deze aangifte serieus en onafhankelijk onderzocht?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op dit individuele incident. Wel wil ik benadrukken dat iedere burger die aangifte doet, ervan uit kan gaan dat deze serieus en onafhankelijk wordt onderzocht, ongeacht wie er bij het incident of de aangifte betrokken is. Bovendien, ook als er geen aangifte wordt gedaan, wordt elk politieoptreden waarbij geweld is gebruikt getoetst en beoordeeld. Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 2 tot en met 6 voor een nadere uitleg van dit beoordelingsproces.
Welke mogelijkheden hebben demonstranten op dit moment om excessief politiegeweld te melden en te laten toetsen, en hoe wordt gewaarborgd dat zij dit in veiligheid en zonder repercussies kunnen doen?
Net als iedere burger heeft een demonstrant die meent slachtoffer te zijn geworden van excessief politiegeweld de mogelijkheid om dit veilig en zonder repercussies te melden en te laten beoordelen. Zo kan hij een klacht indienen over het door de politie gebruikte geweld. Ook kan een burger aangifte doen over een (gewelds)handeling van een politiemedewerker, wanneer sprake is van een vermoedelijk strafbaar feit.
De klachtprocedure en het doen van aangifte tegen de politie zijn de afgelopen maanden meermaals onder de parlementaire aandacht gebracht.3 In de beantwoording van verschillende Kamervragen is aandacht besteed aan de kenmerken van beide procedures en de kwaliteitswaarborgen die daarvoor gelden op grond van geldende wet- en regelgeving. Voor nadere uiteenzettingen over de klachtprocedure en het doen van aangifte tegen de politie verwijs ik u naar de betreffende antwoorden,4 alsmede naar de beantwoording van vragen 2 tot en met 5.
Hoe waarborgt u dat demonstraties, ook wanneer zij politiek gevoelig liggen, niet onnodig worden beëindigd met geweld, maar in lijn met de geldende grondrechten worden benaderd?
In de Nederlandse democratische rechtsstaat is het demonstratierecht een groot goed, waar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik pal achter staan. Het demonstratierecht wordt beschermd door de Grondwet en diverse verdragen, en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Het demonstratierecht is echter niet absoluut; onder omstandigheden kan hierop een beperking worden gemaakt. Het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde, gaat zorgvuldig om met het beperken of in het uiterste geval verbieden van een demonstratie. Een besluit van het lokale gezag om een demonstratie te beperken of te verbieden, kan in rechte worden aangevochten. Uiteindelijk is het aan de onafhankelijke rechter om te oordelen of een eventuele beperking of een verbod in een concreet geval terecht was. Zodoende wordt gewaarborgd dat burgers veilig gebruik kunnen maken van het recht om te demonstreren.
Welke boodschap heeft u aan studenten en andere burgers die hun stem vreedzaam laten horen via demonstraties, maar geconfronteerd worden met repressief optreden door de politie?
Het staat iedere inwoner van Nederland volledig vrij om voor zijn of haar mening uit te komen en deel te nemen aan demonstraties, uiteraard binnen de grenzen van de wet. Deze boodschap wil ik ook meegeven aan studenten en andere burgers die vreedzaam hun stem laten horen via demonstraties.
In geval van een verstoring van de openbare orde of van een verboden demonstratie, kan worden besloten daartegen op te treden. De politie neemt daarbij altijd als uitgangspunt om de situatie tot een goed einde te brengen zonder daarbij geweld te gebruiken. Desondanks kan het onder omstandigheden noodzakelijk zijn om gepast geweld te gebruiken indien demonstranten zich niet houden aan de door het bevoegd gezag gegeven bevelen en geen gehoor geven aan de waarschuwingen die zoveel mogelijk aan het geweldgebruik voorafgaan.
Het artikel 'SOMO: ‘Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie' |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «SOMO: «Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»», en het onderliggende onderzoek van SOMO?1
Kent u het bedrijf SASMOS, dat sinds 7 oktober 2023 voor meer dan 38 miljoen dollar aan onderdelen naar Israël exporteerde, en voor meer dan 25 miljoen dollar leverde aan fabrikanten die gevechtsvliegtuigen en drones leveren aan het Israëlische leger?
Is het u bekend dat drie Nederlandse zakenmannen directeuren en mede-eigenaren zijn van SASMOS, en op douaneaangiften consequent worden genoemd als contactpersonen voor deze zendingen?
Bent u ermee bekend dat er in het verleden Nederlanders, zoals Frans van Anraat voor het leveren van chemicaliën voor chemische wapens van Saddam Hoessein, en Guus Kouwenhoven voor wapenhandel aan Charles Taylor, zijn veroordeeld voor medeplichtigheid bij oorlogsmisdrijven?
Onderschrijft u dat de Nederlandse Staat verplichtingen heeft voortvloeiend uit het internationaal recht om te voorkomen dat Nederlandse staatsburgers en Nederlandse bedrijven medeplichtig worden aan ernstige internationale misdaden, zoals genocide?
Vindt u dat de Nederlandse Staat de verplichting heeft om, in lijn met de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, stappen te nemen om handel- en investeringsrelaties te voorkomen die bijdragen bij de instandhouding van de illegale situatie in de bezette Palestijnse Gebieden? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, vindt u dat hierop volgt dat de Nederlandse Staat maatregelen moet nemen om te voorkomen dat Nederlandse burgers (onderdelen van) militair materieel aan Israël leveren?
Neemt de Nederlandse overheid op dit moment proactief maatregelen om Nederlandse bedrijven en staatsburgers te waarschuwen en te wijzen op risico’s van medeplichtigheid aan internationale misdaden, waaronder genocide? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Welke verplichtingen hebben Nederlandse individuen en bedrijven om zorg te dragen dat zij geen activiteiten ontplooien die bijdragen aan ernstige internationale misdaden?
Gezien de uitspraak van 26 januari 2024 van het Internationaal Gerechtshof dat derde staten zoals Nederland alles in het werk moeten stellen om genocide in Gaza te voorkomen, en de constatering van gezaghebbende instituten zoals het NIOD en Amnesty International dat er sprake is van genocide of genocidaal geweld in Gaza, en de constatering van de Minister van Buitenlandse Zaken dat Israël op dit moment het oorlogsrecht schendt, onderschrijft u dat het leveren van onderdelen voor militair gebruik aan Israël zoals door SASMOS op dit moment een risico in zich draagt van het bijdragen aan ernstige schendingen van het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Vindt u dat de aanhoudende wapenleveringen van SASMOS de drie Nederlandse zakenlieden kan blootstellen aan vervolging wegens medeplichtigheid aan deze misdaden, zoals experts in internationaal strafrecht aangeven? Zo nee, waarom niet?
Is er contact geweest met de drie bij SASMOS betrokken Nederlandse burgers, om hen te wijzen op de risico’s van medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden of zelfs genocide? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet? Overweegt u andere stappen te nemen?
Zijn er, voor zover u bekend, andere buitenlandse bedrijven met grote betrokkenheid van Nederlanders investeerders, bestuurders, of directieleden, die op grote schaal onderdelen of eindproducten leveren die gebruikt worden door het Israëlische leger?
In het geval dat SASMOS een Nederlands bedrijf was geweest, dat vanuit Nederland exporteerde, onder welke Nederlandse exportvergunningen zouden de producten van SASMOS genoemd in het SOMO-rapport vallen? En zouden deze producten, gelet op de recente aanpassingen van exportregels richting Israël, door Nederlandse bedrijven geëxporteerd mogen worden?
Onnodige trainingseisen voor vissers wet bemanning zeeschepen. |
|
Cor Pierik (BBB), Chris Stoffer (SGP) |
|
Rummenie , Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van VisNed d.d. 9 mei 2025 met betrekking tot de verplichte aanvullende trainingen voor vissers onder de nieuwe Wet bemanning zeeschepen?
Ja.
Klopt het dat volgens de nieuwe regelgeving een voor de visserij ontworpen basisveiligheidstraining verplicht wordt gesteld inclusief een herhalingsplicht waarin onder meer reddingsmiddelen en brandbestrijding toegespitst op de visserij aan de orde komt?
De training basisveiligheid voor vissers is reeds verplicht op basis van de huidige regelgeving. De enige inhoudelijke aanpassing in de nieuwe Wet bemanning zeeschepen, die per 1 juli 2025 in werking treedt, is een 5-jaarlijkse herhalingsverplichting voor deze training. Dit komt voort uit een recente wijziging van het internationale STCW F-verdrag1. De nationale invulling hiervan is tot stand gekomen in nauw overleg met de koepelorganisaties van de zeevisserijsector en is akkoord bevonden in de Sectorraad Visserij, waarin ook VisNed vertegenwoordigd is. Daarbij is in overleg een overgangstermijn opgenomen in de nieuwe regelgeving tot 1 januari 2030.
Erkent u dat, omdat de meeste voorzieningen waarmee getraind wordt helemaal niet aanwezig zijn op vissersschepen, deze aanvullende trainingen niet aansluiten bij de praktijk op vissersschepen, en meer toegespitst zijn op de situatie op grote koopvaardijschepen zoals olietankers en cruiseschepen?
De training basisveiligheid voor vissers is specifiek gericht op werkzaamheden aan boord van vissersvaartuigen en omvat o.a. elementen van eerste hulp, overleven op zee, persoonlijke veiligheid, brandpreventie en brandbestrijding. De (aanvullende) training reddingmiddelen en de training brandbestrijding voor gevorderden zijn eveneens van grote waarde omdat in het geval van varen in onbeperkt vaargebied, ver op zee, een bepaalde mate van zelfredzaamheid vereist is. De trainingen, die zijn bedoeld voor officieren opdat zij leiding kunnen geven bij een calamiteit, zijn ook relevant voor de praktijk op vissersvaartuigen en bieden een bepaalde mate van verdieping omdat hulp en assistentie vanaf de wal niet direct beschikbaar is. In het geval van noodsituaties moet immers snel en adequaat gehandeld kunnen worden.
In hoeverre zijn deze trainingen expliciet verplicht gesteld op basis van internationale verdragen zoals het STCW-F-verdrag (Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel) of het Verdrag van Torremolinos? Kunt u bevestigen dat deze verdragen deze trainingen niet verplicht stellen voor de visserij?
De verplichte training basisveiligheid voor vissers komt voort uit het internationale STCW F-verdrag. De trainingen reddingmiddelen en brandbestrijding voor gevorderden waren ook al verplicht op basis van de huidige regelgeving. Dit op basis van het Internationaal Verdrag van Torremolinos. voor de beveiliging van vissersvaartuigen, 1977 en het Protocol van Torremolinos van 1993 inzake het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van vissersvaartuigen.
Dit laatste verdrag betreft voornamelijk technische eisen voor vissersvaartuigen. In een enkel geval kunnen deze eisen betrekking hebben op de bemanning. Dat geldt onder meer voor het gebruik van (groeps)reddingmiddelen. Omdat het van belang is dat bemanningsleden getraind zijn om de aanwezige (groeps)reddingmiddelen te kunnen bedienen en gebruiken, zijn de eisen op dit onderdeel, vooruitlopend op de uitvoering van het voormelde verdrag, opgenomen in de regelgeving. Tevens zijn deze voorschriften opgenomen in EU-regelgeving2.
Hoe verhoudt het opleggen van deze aanvullende trainingseisen zich tot de artikelen 40 en 40a van het Besluit zeevarenden, waarin vissers worden uitgezonderd van dergelijke verplichtingen en slechts de verplichting hebben de training basisveiligheid te volgen?
Het artikel 40 van het huidige Besluit zeevarenden bevat een uitzondering voor de visserijsector op de herhalingsverplichting van de trainingen reddingmiddelen en brandbestrijding voor gevorderden. Die herhalingsverplichting geldt wel voor handelsvaart. Diezelfde lijn wordt ook voortgezet in de nieuwe regelgeving. Artikel 40a van het Besluit zeevarenden heeft uitsluitend betrekking op de training basisveiligheid voor vissers. Deze training is specifiek afgestemd op de visserij. De eisen van de artikelen 40 en 40a in het Besluit zeevarenden zijn ongewijzigd overgenomen in de nieuwe regelgeving afgezien van de herhalingsverlichting voor de training basis veiligheid visserij. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het Verdrag van Torremolinos nog niet in werking is getreden en ook geen datum vaststaat waarop dit gaat gebeuren?
Op 2 april 1977 is het Internationaal Verdrag van Torremolinos voor de beveiliging van vissersvaartuigen 1977 tot stand gekomen3. Dit verdrag is nog niet van kracht, maar is wel door Nederland geratificeerd. Het verdrag is inmiddels aangepast met het zogenaamde Cape Town Agreement4 dat ook nog niet in werking is getreden, maar wel door Nederland is geratificeerd.
Waarom is ervoor gekozen om nationale koppen op de internationale regelgeving te zetten, terwijl in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat er juist geen nieuwe nationale koppen zouden komen en bestaande zo veel mogelijk geschrapt zouden worden?
Er is geen sprake van nationale koppen.
Bent u bereid om uitvoering van deze onderdelen van de wet aan te houden en met de sector in gesprek te gaan over proportionele en werkbare veiligheidseisen die aansluiten bij de praktijk op vissersschepen?
Deze constatering is niet juist. VisNed stelt dat de aanvullende training reddingmiddelen en de training brandbestrijding voor gevorderden worden vereist voor iedere visser. Deze trainingen worden echter niet vereist in het geval van kleinere vissersvaartuigen in een beperkt vaargebied. Zodra er sprake is van grotere vissersvaartuigen in een onbeperkt vaargebied worden deze eisen ook gesteld in buurlanden, zoals België. In het geval van Duitsland worden de STCW-eisen voor de handelsvaart toegepast op grotere vissersvaartuigen in een onbeperkt vaargebied. Dit betekent dat in Duitsland zwaardere trainingseisen van toepassing zijn. Zo geldt dat de training reddingmiddelen en de training brandbestrijding voor gevorderden iedere 5 jaar herhaald moeten worden.
De massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht, en de geschatte 100 miljoen euro aan schade voor huiseigenaren?1
Wat is uw oordeel over het feit dat windturbines van 240 meter hoog mogelijk worden geplaatst in of nabij waardevolle dorpsgezichten, UNESCO-werelderfgoed en Natura 2000-gebieden, terwijl gemeenten zoals Stichtse Vecht zich hier met klem tegen verzetten?
Deelt u de mening dat de plaatsing van windmolens in dichtbebouwde, dure woongebieden een onevenredig groot effect kan hebben op de woningwaarde, en dat de huidige planschadevergoedingen dit onvoldoende compenseren?
Klopt het dat de huidige schadevergoedingen uitgaan van een «normaal maatschappelijk risico» van 2–5%, waardoor woningbezitters vaak slechts enkele duizenden euro’s ontvangen, ook als hun huis tonnen minder waard is geworden? Acht u dit rechtvaardig?
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de vraag of de aanwezigheid van windturbines leidt tot verschillen in de absolute en relatieve waardedaling van woningen, afhankelijk van het type woningaanbod of de regio waarin deze zich bevinden?
Bent u bereid de bestaande TNO-studie uit 2022, gebaseerd op achterhaalde data (WOZ 2020 / RES 1.0), te actualiseren met recente woningprijzen, nieuwe RES-plannen en meer specifieke regionale segmentatie, bijvoorbeeld op basis van prijsklassen en woningdichtheid?
Kunt u garanderen dat toekomstige windprojecten geen doorgang krijgen zolang de compensatieregeling voor planschade aantoonbaar tekortschiet, en er geen rechtvaardig en transparant systeem van schadeloosstelling voor omwonenden is ontwikkeld?
Kunt u uitsluiten dat provinciale overheden (zoals Utrecht) plannen doordrukken tegen de wil van gemeenten in, zonder zorgvuldige belangenafweging voor bewoners, erfgoed en natuurwaarden? Zo nee, wat is dan de rol van het Rijk hierin?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat Logius, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt?2 Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. die hiertoe oproept?3
Hoe geven uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?4
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» van 2 juni a.s.?5
Het bericht 'Alleen garantie op gescheurde borstimplantaten als je ze laat vervangen' |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u, naast uw eigen bijdrage aan de uitzending, ook bekend met verdere berichtgeving van Radar, over onder meer de beperkingen van de garantie en de ervaringen van vrouwen?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de uitzending en met de bijdrage van mijn ambtsvoorganger.
In hoeverre was bij u bekend dat meerdere fabrikanten van borstimplantaten dergelijke voorwaarden hanteren? Wat denkt u dat dit doet met vrouwen die gezondheidsklachten ervaren door kwalitatief slechte implantaten en geen vervanging willen, en vervolgens zelf met hoge kosten te maken krijgen?
Dat was mij niet bekend. Ik vind het onwenselijk dat juridische constructies van fabrikanten ertoe zouden leiden dat vrouwen niet de schade vergoed krijgen die wordt veroorzaakt door mogelijk gebrekkige producten. Wel moet ik opmerken dat het uiteindelijk niet aan mij als Minister is om te bepalen of een juridische constructie door de beugel kan en of de benadeelde recht heeft op schadevergoeding. Dat is uiteindelijk aan de civiele rechter (op vordering van de benadeelde).
Overigens wil ik graag benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten bij medische noodzaak voor vergoeding in aanmerking kan komen vanuit het basispakket.4
Kunt u aangeven hoeveel meldingen of klachten er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of andere instanties zijn binnengekomen over misleidende garanties bij borstimplantaten?
Er is tussen 2017 en 2025 één melding gedaan bij Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) waarbij de melder het aanbieden van «levenslange garantie» misleidend noemt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) laat mij weten tussen 2020 en 2025 geen meldingen of klachten te hebben ontvangen over misleidende garanties bij borstimplantaten.
Op welke wijze worden mensen (inclusief artsen) geïnformeerd over de mogelijkheid van een melding maken? Is de bekendheid en de bereikbaarheid van het Meldpunt Bijwerkingen Implantaten voldoende? Zo niet, wat gaat u doen om deze te verbeteren?
Ik vind het belangrijk dat mensen weten waar zij klachten kunnen melden. Ik heb al eerder aangegeven dat ik de huidige meldstructuur, waarbij bijwerkingen en klachten afhankelijk van de aard van de klacht en het product gemeld kunnen worden bij het MEBI, de IGJ en in sommige gevallen ook het Lareb, niet optimaal vind. Daarom houd ik deze momenteel tegen het licht.
Mensen die een melding willen doen, wordt op verschillende manieren informatie aangeboden. Zo staat op de IGJ website hoe een zorgprofessional of een persoon met een borstimplantaat een vraag of een klacht over de zorg of een medisch hulpmiddel kan doen bij de inspectie.
Zorgprofessionals wordt gevraagd melding te doen via een formulier, personen met een borstimplantaat kunnen zowel via een formulier als ook telefonisch een melding doen bij het landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ.
Indien de melding gaat over een bijwerking van een implantaat wordt de zorgprofessional of persoon doorgestuurd naar de website van het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI).
Om te zorgen dat mensen het MEBI beter weten te vinden en gemakkelijker een melding kunnen doen, heb ik recent verschillende acties ondernomen. Zo heeft tussen november 2024 en februari 2025 een communicatiecampagne plaatsgevonden in huisartspraktijken en gezondheidscentra. Verder is de website van het MEBI verbeterd en zal dit jaar een verkort meldformulier worden ingevoerd.
Om de IGJ website makkelijker vindbaar te maken, is IGJ ook aangesloten op de «Productenmeldwijzer» van de overheid. Via een aantal vragen over de melding wordt de melder doorgestuurd naar het juiste loket van de overheid. In het geval van melding over een medisch hulpmiddel komt de melder uit bij de IGJ en in het geval van een melding over een bijwerking van een implantaat bij het MEBI.
Zoals hierboven aangegeven vind ik deze acties nog niet voldoende en bekijk ik hoe het melden van dergelijke klachten nog beter kan worden georganiseerd.
Bent u het met de advocaat uit de berichtgeving eens dat de voorwaarden misleidend gepresenteerd worden? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden moeten eerlijk en begrijpelijk zijn voor de patiënt. Ik kan echter geen uitspraken doen over de rechtmatigheid van bepaalde juridische constructies en bepalingen uit contracten in concrete casussen. Het is aan de civiele rechter om – op basis van een vordering van de patiënt – te beoordelen of bepaalde voorwaarden al dan niet rechtmatig zijn en wat daarvan vervolgens de juridische gevolgen zijn.
Deelt u de mening dat vrouwen met gescheurde borstimplantaten (met alle gevolgen van dien) aanspraak moeten kunnen maken op een volledige vergoeding voor het verwijderen van de implantaten, ongeacht of zij kiezen voor vervangende implantaten? Zo nee, waarom niet?
Patiënten hebben het recht om de fabrikant aansprakelijk te stellen wanneer zij schade hebben opgelopen vanwege een gebrek aan een borstimplantaat. Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om de vordering van een patiënt te beoordelen.
Net als bij antwoord 2 wil ik benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten vergoed kan worden vanuit het basispakket in het geval van een medische noodzaak.
Wat is de reden dat u de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten primair bij de behandelend chirurg legt? Deelt u de mening dat primair de fabrikanten verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de implantaten?
Ik leg de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten niet bij de chirurg. Mijn ambtsvoorganger heeft willen benadrukken dat artsen verantwoordelijk zijn voor het leveren van goede zorg. Dit betekent dat een chirurg de patiënt moet informeren over de voorgestelde behandeling, de risico’s van de behandeling en alternatieven. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de juridische aansprakelijkheid van de arts wanneer een borstimplantaat scheurt. Wel heeft mijn ambtsvoorganger de IGJ verzocht vanuit het bredere perspectief van «goede zorg leveren» te kijken naar de rol van de behandelend arts. De IGJ heeft mij laten weten hiernaar te zullen kijken en ik ben in afwachting van hun conclusies.
Klopt het dat implantaten medische hulpmiddelen zijn en dus moeten voldoen aan de Medical Devices richtlijn? Kunt u nader toelichten hoe de procedure eruitziet voor toelating op specifiek de Nederlandse markt? Hoe kan het dat deze borstimplantaten niet lijken te voldoen aan het doel van deze richtlijn, namelijk de patiëntveiligheid? Wat bent u bereid te doen om de patiëntveiligheid beter te borgen?
Ik vind het allereerst belangrijk dat vrouwen goed wordt uitgelegd dat borstimplantaten niet eindeloos meegaan en dat er op den duur een nieuwe operatie nodig is om het implantaat te verwijderen of te vervangen. Een chirurg heeft hierin een belangrijke verantwoordelijkheid in het gesprek met de patiënt over de voor- en nadelen van het plaatsen van een borstimplantaat.
Borstimplantaten zijn medische hulpmiddelen en moeten voldoen aan de Europese verordening rondom medische hulpmiddelen, de Medical Device Regulation (MDR). De toelating van borstimplantaten op de Nederlandse markt verloopt volgens deze Europese regelgeving. Implantaten die voldoen aan de strenge Europese eisen voor veiligheid, werking en kwaliteit kunnen na beoordeling door een aangewezen instantie, zogenaamde notified bodies, een CE-markering krijgen. Alleen producten met een CE-markering mogen vervolgens op de Nederlandse markt komen. Fabrikanten zijn vervolgens verplicht om de kwaliteit van hun product in de praktijk te volgen. Dat implantaten kunnen scheuren is een bekende bijwerking en fabrikanten moeten daarom bijhouden hoe vaak dat gebeurt. In Nederland wordt dit ook bijgehouden door de leden van de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgie.5 Wanneer borstimplantaten eerder, of vaker, scheuren dan gemiddeld moet een fabrikant de IGJ inlichten en maatregelen nemen. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat borstimplantaten op de Nederlandse markt niet aan Medical Devices richtlijn voldoen.
Hoe is het toezicht op informatievoorziening rondom borstimplantaties en garanties geregeld? Bent u bereid om aan de IGJ te vragen om de rol van fabrikanten mee te nemen in het toezicht? Of kunt u concretere actie ondernemen? Zo ja, hoe?
De betrokken zorgprofessional informeert een patiënt of cliënt voor iedere medische behandeling over de medische risico’s, de te verwachten resultaten en alternatieve behandelmogelijkheden. Na het ontvangen van deze informatie geeft de patiënt wel of geen toestemming voor de betreffende behandeling (informed consent). Dit geldt ook voor het implanteren van borstimplantaten. De IGJ toetst in haar reguliere toezicht of de zorgprofessional het informed consent voldoende heeft uitgevoerd. De garantieregeling die een fabrikant heeft opgesteld, valt buiten het toezicht van de IGJ.
Welke stappen bent u bereid te nemen om patiënten beter te beschermen tegen vage of misleidende garantiebeloften bij medische hulpmiddelen en op welke termijn kan de Kamer daar informatie over verwachten?
In het antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat de garantieregeling die de fabrikant heeft opgesteld buiten het toezicht valt van de IGJ. De IGJ heeft wél een rol waar het gaat om het leveren van goede zorg. Wanneer er twijfels zijn over het leveren van goede zorg, dan roep ik mensen op dit bij de IGJ te melden.
Het Nederlandse busbedrijf EBS en banden met de illegale bezetting van Palestijns gebied |
|
Sarah Dobbe (SP), Jan Paternotte (D66), Stephan van Baarle (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radio Boos over het Nederlandse busbedrijf EBS?
Klopt het dat het Israëlische bedrijf Egged Transportation Ltd. het moederbedrijf is van het Nederlandse busbedrijf EBS?
Klopt het dat Egged Transportation Ltd. op een lijst van de Verenigde Naties staat als betrokken bij Israëlische kolonisatie van illegaal bezet Palestijns gebied?1
Hoe verhoudt dit feit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid jegens zakelijke activiteiten op illegaal bezet Palestijns gebied? Zijn er contacten geweest met EBS en/of Egged Transportation Ltd.? Zo ja, wat was de inhoud van deze contacten? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhoudt dit feit zich tot de adviserende opinie van het Internationaal Gerechtshof aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin volgens uw eigen lezing wordt gesteld dat «Andere staten (waaronder Nederland) onder internationaal recht de verplichting [hebben] om de situatie die is ontstaan door de onrechtmatige bezetting van Israël van de Palestijnse Gebieden niet te erkennen en om geen hulp of assistentie te bieden die bijdraagt aan het handhaven van de onrechtmatige situatie»?
Deelt u de opvatting dat de zakelijke verhouding tussen EBS en Egged Transportation Ltd. wel degelijk een vorm van hulp of assistentie aan de illegale bezetting is, namelijk in de vorm van dividenden? Zo nee, waarom niet?
In welke provincies rijden bussen van EBS? Klopt het dat deze in ieder geval in Zeeland rondrijden?
Klopt het dat studenten met een studentenreisproduct in bussen van EBS kunnen betalen? Klopt het dat daarmee geld van de Nederlandse overheid via EBS bij Egged Transportation Ltd. terecht komt? Hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid en de uitspraak van het gerechtshof?
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse provincies gebruik maken van de diensten van een bedrijf dat banden houdt met de illegale bezetting van Palestijns gebied? Zo ja, hoe gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat Nederland iedere vorm van medewerking aan de illegale bezetting van Palestijns land door Israël moet stoppen en voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat het Nederlands ontmoedigingsbeleid te vrijblijvend is om medewerking aan de illegale bezetting tegen te gaan? Zo ja, wanneer gaan wij over tot een boycot van illegale economische activiteiten op bezet gebied? Zo nee, waarom niet?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?1
Kunt u bevestigen dat het RIVM, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?2
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643-1315) die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 6643–1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
De toepassing van module D in product-LCA’s voor milieuprestaties van bouwproducten |
|
Henri Bontenbal (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Product LCA's waardeloos met module D»1 waarin wordt gesteld dat het gebruik van module D in Life Cycle Assessment (LCA’s) leidt tot een onbetrouwbare en onvolledige milieubeoordelingen van bouwproducten?
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige toepassing van module D in product-LCA’s leidt tot systematische vertekening van milieuprestaties in de bouw, dat dit koplopers schaadt koplopers en dat het systeem hiermee tandeloos wordt?
De kritiek over de huidige toepassing van module D is eerder met uw Kamer besproken. Bij het aanbieden van het oorspronkelijke wijzigingsbelsuit Bbl aan uw Kamer (d.d. 21 juni 2024) is toegezegd dat bij de implementatie van de Whole life cycle global warming potential (hierna: wlc-gwp) wordt bezien hoe de milieulasten en -baten buiten de levensduur van een bouwwerk (module D) gewaardeerd kunnen worden.2 Op dit moment bereid ik een evaluatie van module D voor. De uitkomsten daarvan zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat deze module is bedoeld om in de verre toekomst mogelijk hergebruik te waarderen, maar dat deze nu vooral wordt ingezet om huidige vervuiling weg te rekenen, waardoor fabrikanten met een hoge milieubelasting kunnen op papier schoon lijken, zolang ze aannemelijk maken dat hun producten ooit hergebruikt worden? Acht u deze ontwikkeling wenselijk?
In de huidige toepassing van module D in de berekening van de milieuprestatie gebouwen worden eventuele toekomstige milieulasten en -baten meegerekend in de integrale milieuprestatiescore van een bouwwerk, over de hele levenscyclus. Doel hiervan is onder meer de stimulering van de toepassing van bouwmethoden en bouwproducten, die in de toekomst leiden tot recycling en hergebruik en/of vermindering van de verbrandingseffecten of storting in het milieu. Beide leiden tot een lagere milieubelasting. De huidige milieubelasting is hierin verdisconteerd maar niet onbelangrijk. Daarom wordt dit jaar een evaluatie uitgevoerd naar module D om een beeld te krijgen van de effecten op korte en lange termijn (zie ook hiervoor). Bij deze evaluatie zullen de resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek hiernaar, onder andere in opdracht van de stichting Nationale Milieudatabase, worden meegenomen.
Deelt u de analyse dat deze situatie tot de volgende problemen leidt?
Ik kan pas een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D, maar met de kennis van nu deel ik de analyse niet volledig.
In algemene zin kennen alle bouwproducten, die worden verhandeld op de markt, een zekere milieubelasting. En tijdens de levensduur van een gebouw worden sommige bouwproducten een (paar) keer vervangen en anderen weer niet. Na de sloop van een bouwwerken worden sommige bouwproducten hergebruikt of gerecycled, maar andere verbrand of gestort.
Hieraan kleven verschillende milieueffecten, die relevant zijn in de mpg-systematiek. Met de hierboven benoemde evaluatie van module D, waarin ik ook de inzichten uit een eerdere evaluatie hiervan van TNO uit 2021 meeneem, wil ik hierop eenduidige antwoorden verkrijgen, om beleidsconclusies te trekken.
Kunt u inhoudelijk reageren op de drie hierboven geschetste problemen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4. Ik wil een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D. Daaruit moet blijken wat de effecten van de toepassing ervan zijn. Op basis daarvan kan ik voorstellen doen voor eventuele aanpassingen in de toepassing van module D. Daarbij acht ik het verstandig dat de toegerekende milieubaten van de bouwproducten met module D na eindelevensduur van een bouwwerk, in een redelijke verhouding staan tot de maatschappelijke wens om de milieu-impact van dit moment te beperken. Tegelijkertijd zullen ten alle tijden de effecten van de aanpassing van module D of andere onderdelen van de mpg-systematiek in kaart moeten worden gebracht in het licht van de bouwkosten en de woningbouwopgave. Vanuit die perspectieven zal bijvoorbeeld het niet meenemen van milieueffecten in module D moeten leiden tot een verhoging van de wettelijke grenswaarden, dus minder scherp.
Deelt u de opvatting dat als milieuprestatieberekeningen minder geloofwaardig worden dit uiteindelijk ook een vertragend effect zal hebben op de bouw, doordat er onduidelijkheid en onzekerheid voor alle spelers in het bouwproces zal sluipen?
Ik deel de opvatting niet dat module D voor vertraging zorgt in het bouwproces, omdat er geen sprake is van onduidelijkheid voor bouwers: er is een eenduidige wettelijk aangewezen bepalingsmethode die alom bekend is en door verschillende bureaus worden gehanteerd om mpg-berekeningen te maken van nieuwe bouwwerken. Bedrijven in de bouwsector weten daarmee hoe ze de milieuprestatie moeten berekenen en hoe ze aan de wettelijke eis kunnen voldoen.
Deelt u de opvatting dat als koplopers worden gestraft en als het systeem geen directe verduurzaming stimuleert, dit tevens een vertragend effect kan hebben op de bouw omdat deze koplopers dan minder hun aanjagende en innovatie-stimulerende rol kunnen spelen in de bouwwereld?
Als u koplopers definieert als de bouwers die met een lage score van de milieuprestatie gebouwen kunnen bouwen, dan heb ik in algemene zin niet het beeld, dat de bouw wordt vertraagd door de huidige MPG-systematiek, die ziet op bouwwerkniveau.
Innovatie wordt natuurlijk ook gedreven door andere factoren dan de mpg. Veelal hebben te behalen kostenvoordelen (fabrieksmatige bouw) of extra (Europese) belastingen op fossiele brandstoffen naar 2050 toe een grotere invloed op de verduurzaming van het productieproces van bouwproducten. De mpg stelt grenswaarden waaraan bouwwerken moeten voldoen, waarbij de effecten van module D op bouwproductniveau een rol spelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de toepassing van module D in LCA’s te herzien of te vervangen door een methodologie die beter aansluit bij de circulaire economie en de werkelijke milieuprestaties van producten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zal de toepassing van de milieuprestatie leiden tot een begrensde de milieu-impact van gebouwen over de hele levenscyclus. Daarbij moeten ongewenste prikkels door de toepassing van module D worden voorkomen. Dit zal centraal staan in de evaluatie. Daarna besluit ik over eventuele aanpassingen in de toepassing van module D, mede in het licht van de bouwkosten en woningbouwopgave.
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor:
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op de vorige vraag.
In hoeverre lopen er nu al gesprekken met Syrië over het terugnemen van Syrische burgers die asiel hebben aangevraagd in de EU en in het bijzonder Nederland? Zo niet, bent u bereid om deze gesprekken alvast te starten zodat na het beslismoratorium aan een effectieve terugkeer kan worden gewerkt?1 2
Beschikt u inmiddels over nieuwe informatie – een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken- over de situatie in Syrië? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze informatie verwacht? Zo ja, geeft dit ambtsbericht aanleiding om weer te gaan beslissen op Syrische asielaanvragen?
Kunnen aanvragen die berusten op vrees voor vervolging van het voormalige Syrische regime nu (in beginsel) worden afgewezen? Zo ja, bent u ook bereid om alle verleende statussen aan Syrische asielzoekers opnieuw te beoordelen en waar mogelijk in te trekken?
Kunt u aangeven hoeveel Syrische statushouders in aanmerking zouden komen – in beginsel dus Syriërs met een status verleend in de voorbije drie jaar – voor een herbeoordeling van hun status?
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Eerdmans die opriep om een plan voor te bereiden voor de terugkeer van Syriërs zodra dit veilig kan (Kamerstuk 32 317, nr. 919)?
Bent u het ermee eens dat Syriërs in Nederland teruggestuurd kunnen worden naar hun land, gezien de recente ontwikkelingen zoals het opheffen van economische sancties tegen Syrië en de persoonlijke gesprekken die reeds zijn gevoerd tussen de nieuwe president van Syrië en de presidenten van Amerika en Frankrijk?
Bent u het eens met het feit dat lange en zeer uitvoerige (openbare) ambtsberichten zorgen voor veel mogelijkheden voor asielzoekers om het vluchtverhaal daarop af te stemmen?
Bent u van mening dat het wenselijk is om terug te keren naar de kortere algemene ambtsberichten die voorheen werden gebruikt? Zo ja, bent u het tevens eens met de stelling dat meer gedetailleerde informatie in individuele ambtsberichten kan worden opgenomen (die niet openbaar zijn)? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u niet besloten om ook de werkinstructies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet meer te openbaren, net als ambtsberichten die vaak algemeen en in lijn met openbare bronnen zijn?
Bent u bereid om een interne werkinstructie te geven of een afspraak te maken tussen het Ministerie van Asiel en Migratie en Buitenlandse Zaken om ambtsberichten veel minder uitgebreid te maken, zodat ambtsberichten algemener worden en de kans op afwijzing wordt bevorderd?
Erkent u dat wanneer het landenbericht per regio in een land zou worden vastgesteld of dat er in ambtsberichten meer nadruk wordt gelegd op het binnenlands vlucht -en/of vestigingsalternatief, dit in potentie veel weigeringen van asielverzoeken kan opleveren? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om de Europese regels hiertoe te wijzigen?
Erkent u dat een zorgvuldige toetsing van een asielverzoek, met daaronder een zorgvuldig gehoor alsmede de mogelijkheid om binnen de beslistermijn een individueel ambtsbericht te vragen aan de Minister van Buitenlandse Zaken een bijdrage levert aan een meer individuele toetsing van een asielverzoek? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een intensievere toetsing zoals hierboven beschreven een hogere kans op een afwijzing oplevert? Erkent u dat een asielonderzoek resulterend in een afwijzende beschikking meer personeelsinzet vergt dan een kort onderzoek, resulterend in een inwilliging?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»?1 Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat het UWV en de SVB, die BNR met vijftien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,2 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s.3 die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s.4 die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon»5 van 2 juni a.s.?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»?1
Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), die Business News Radio (BNR) met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?2
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen, die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties?
Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Kathmann c.s. die hiertoe oproept?3
Hoe geven uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie van het lid Six Dijkstra c.s. die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?4
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» van 2 juni 2025?5
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer» (BNR, 20 mei 2025)? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat de KvK, het CBS en de RVO, die BNR met veertien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,1 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315) die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u de ACM, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?