Over onderwijs in conflictlanden |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Attacks on education: the impact of conflict and grave violations on children’s futures»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat bijna 50 miljoen kinderen in conflictlanden geen toegang hebben tot onderwijs en er in 2012 wereldwijd 3.600 geregistreerde aanvallen op scholen waren?
In landen die verwikkeld zijn in gewapende conflicten is het aantal kinderen dat geen onderwijs volgt en het aantal jonge analfabeten vaak aanzienlijk hoger dan in arme landen zonder conflicten. Dit is een «verborgen crisis» die het werk aan economisch herstel, groei en armoedebestrijding ondermijnt. In gewapende conflicten wordt een naar verhouding groot percentage van de publieke middelen aan militaire uitgaven besteed, wat ten koste gaat van de uitgaven voor zaken als onderwijs. Daarbij komt nog dat bij gewapende conflicten betrokken partijen hun aanvallen de laatste jaren steeds vaker richten op burgers en infrastructuur, inclusief schoolkinderen en scholen, waardoor kinderen niet langer veilig onderwijs kunnen volgen. Dit is een trend die UNESCO in 2011 al signaleerde in het EFA Global Monitoring Report en die mij grote zorgen baart.
Wat is uw oordeel over het feit dat het wereldwijde percentage noodhulp dat bedoeld is voor onderwijs in conflictlanden ver onder de internationaal afgesproken norm blijft?
De internationale onderwijsgemeenschap heeft inderdaad opgeroepen om 4% van noodhulp aan onderwijs te besteden. Ik onderschrijf het grote belang van onderwijs, ook bij humanitaire hulp aan bijvoorbeeld vluchtelingen. Humanitaire hulp is primair gericht op het redden van mensenlevens en verlichten van het menselijk lijden. Binnen de door de VN Office for Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) gecoördineerde humanitaire hulp in chronische crises coördineert een cluster voor onderwijs, meestal geleid door UNICEF, de onderwijsactiviteiten. Gezien de schrijnende situaties en het snel groeiende aantal behoeftigen wereldwijd en vooral in Syrië, moet soms prioriteit worden gegeven aan het daadwerkelijk in leven houden van mensen boven het geven van onderwijshulp.
Welk percentage van de Nederlandse noodhulp wordt sinds 2010 besteed aan onderwijs in conflictlanden? Voldoet dit aan de internationaal afgesproken norm? Zo neen, waarom niet?
Nederlandse humanitaire hulp wordt, evenals die van de meeste Westerse landen, grotendeels via ongeoormerkte bijdragen aan de VN en het Internationale Rode Kruis (ICRC) ter beschikking gesteld, zodat ter plaatse kan worden bepaald waar deze levensreddende hulp het meest nodig is en lacunes en overlap zoveel als mogelijk worden voorkomen. Dit verhoogt de effectiviteit van de noodhulp aanzienlijk. Daardoor is echter niet goed te bepalen welk percentage van de Nederlandse humanitaire hulp naar onderwijs gaat.
Bent u bereid binnen VN-verband te pleiten voor versterking van de monitoring op het gebied van onderwijs in conflictlanden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
Ja. Daarbij richt ik mij vooral op de bijdrage van onderwijs aan het speerpunt veiligheid en rechtsorde. Onderwijs in conflictlanden is immers niet alleen van belang in het kader van noodhulp maar ook in het kader van wederopbouwhulp, daar vele conflicten een langdurig karakter krijgen waarbij noodhulp en wederopbouwhulp naast elkaar nodig zijn.
Nederland speelt internationaal al een belangrijke rol in het versterken van onderwijs in langdurige conflictsituaties, via het programma Peacebuilding, Education and Advocacy(PBEA) van UNICEF, en via het Global Partnership for Education (GPE) dat fragiele staten als prioriteit hanteert. Op basis van de ervaringen in deze programma’s levert Nederland een bijdrage aan de mondiale dialoog over het belang van onderwijs in conflictlanden, bijvoorbeeld als lid van de Raad van Bestuur van het GPE.
Zie voor deze programma’s ook het antwoord op vraag 6.
Levert Nederland naast de noodhulp nog andere bijdragen aan de verbetering van het onderwijs in conflictlanden?
Nederland financiert het UNICEF-programma Peacebuilding, Education and Advocacy in Conflict-Affected Contexts (PBEA). Dit programma richt zich op onderwijs ter ondersteuning van het speerpunt veiligheid en rechtsorde. De financiering bedraagt EUR 120 miljoen voor vier jaar (2012–2015). Het programma richt zich op 14 fragiele landen in (post-)conflict situaties: Burundi, Democratische Republiek Congo, Ivoorkust, Ethiopië, Liberia, Myanmar, de Palestijnse Gebieden, Pakistan, Sierra Leone, Somalië, Tsjaad, Jemen, Uganda en Zuid-Soedan. De hoofddoelstelling van het PBEA-programma is het versterken van de weerbaarheid, sociale cohesie en menselijke veiligheid in fragiele en (post-)conflictlanden in de fase van herstel en vredesopbouw. In 2012 is UNICEF in de deelnemende landen gestart met een vernieuwende aanpak: conflictanalyses voor de onderwijssector, met speciale aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes, dienen als basis voor een evenwichtige onderwijsinterventie met vredesopbouw als doelstelling.
In het kader van de afbouw van de bilaterale relatie met Pakistan steunt Nederland het Balochistan Education Program (BEP) van Save the Children (2009–2014) met circa EUR 10 miljoen. De hoofddoelstelling van dit programma in de provincie Balochistan is het vergroten van de toegang tot kwalitatief goed onderwijs voor alle kinderen en specifiek verbetering van de mogelijkheden voor meisjes om hun basisonderwijs te voltooien. Daarnaast steunt Nederland Save the Children ook bij het vierjarige Program for Establishing Partnership and Stability in Battagram District met EUR 14 miljoen. Dit levert een bijdrage aan vrede en veiligheid in rurale gemeenschappen in deze regio door de kinderen, met speciale aandacht voor meisjes, aan beter onderwijs te laten deelnemen. Hierdoor nemen hun kansen op de arbeidsmarkt toe en kunnen ze later in eigen levensonderhoud voorzien.
Op aandringen van Nederland is onderwijs in conflictgebieden inmiddels een belangrijk aandachtspunt geworden van het Global Partnership for Education (GPE), het mondiale programma dat investeert in de verbetering van de kwaliteit van onderwijs van een groot aantal landen. De Nederlandse bijdrage aan GPE tot eind 2014 bedraagt jaarlijks EUR 30 miljoen.
Voorts financiert Nederland een aantal activiteiten op het gebied van beroepsonderwijs ter versterking van veiligheid en rechtsorde. Dit gebeurt via het NICHE (Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education). In Zuid-Soedan lopen drie activiteiten ter versterking van postsecundair onderwijs en trainingscapaciteit. Daarnaast heeft het NICHE onder dit thema circa 20 activiteiten in uitvoering in zeven andere landen: Rwanda, Uganda, Tanzania, Guatemala, Indonesië, Bangladesh en Mozambique.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden het fragiele-statenbeleid en het (toekomstige) Budget Internationale Veiligheid bieden om het onderwijs in conflictlanden te verbeteren?
Met het BIV wil Nederland werken aan een goed functionerende internationale rechtsorde. Het uitgangspunt is dat de activiteiten ontwikkelingsrelevant zijn en bijdragen aan het oplossen van problemen in ontwikkelingslanden en fragiele regio’s. Dat houdt in dat de Nederlandse inzet onder andere een bijdrage levert aan de bescherming van de burgerbevolking, het voorkomen van humanitaire crises, het bevorderen van mensenrechten, duurzame veiligheid en stabiliteit, en het invullen van bondgenootschappelijke verplichtingen.
Het budget staat op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik besluit in overeenstemming met de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken over de aanwending van het BIV. Ook de inzet van Veiligheid en Justitie maakt, daar waar nodig, deel uit van de geïntegreerde aanpak.
Het budget richt zich dus niet op onderwijs als zodanig. Het kan voorkomen dat er een enkele activiteit uit het BIV gefinancierd wordt waarbij ook onderwijs een component is, maar erg waarschijnlijk is dit niet.
Miljoenen belastinggeld voor Afrika |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen voor hulp Afrika»?1
Kunt u aangeven waar u uw naïeve visie op baseert dat, na decennia van mislukte ontwikkelingshulp, Nederland gewoon verder moet gaan met het pompen van miljoenen in Afrika?
Deelt u de mening dat de tientallen miljoenen aan Nederlands belastinggeld beter besteed kunnen worden in eigen land? Zo neen, waarom niet?
Kunt u van de landen die deze miljoenen gaan ontvangen individueel aangeven of zij lid zijn van de verwerpelijke Organisation of Islamic Cooperation (OIC), hoe corrupt ze zijn en waar er sprake is van een democratie en een betrouwbare overheid?
Bent u bereid dit onzinnige plan in te trekken? Zo neen, waarom niet?
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse zaadbedrijven in India |
|
Henk Krol (50PLUS), Sharon Gesthuizen (SP), Marianne Thieme (PvdD), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onder de veertien? Niet op het veld maar in de klas»1 en het zojuist gepubliceerde rapport «A Tale of Two Companies» van de Landelijke India Werkgroep en de campagne Stop Kinderarbeid?2 Wat is uw reactie?
De in het artikel en rapport beschreven situaties van kinderarbeid en lage lonen bij de zaadproductie in India zijn voorbeelden van situaties die de Nederlandse regering het liefst zo snel mogelijk uitgebannen ziet. Dat er ondanks eerdere signalen over kinderarbeid op de velden bij de Indiase toeleverancier van het Nederlandse bedrijf Bejo Zaden nog steeds sprake is van kinderarbeid, vormde aanleiding om in gesprek te gaan met Bejo Zaden. Vanwege de bredere context waren bij dit gesprek ook de brancheorganisatie Plantum en het bedrijf Nunhems uitgenodigd.
Bent u bereid om, aansluitend bij de plannen in de nota «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont», de Nederlandse zaadsector (of breder de bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal) te kiezen als een van de sectoren waarop een risicoanalyse volgens het «due diligence» principe van Ruggie wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
De sector risico analyse heeft als doel om te onderzoeken in welke Nederlandse sectoren de aard, omvang en aanpak van risico’s in de keten met voorrang aanleiding geven om met alle bedrijven in de sector in gesprek te gaan over de benodigde versterking van hun ketenaanpak. In de eerste helft van 2014 zullen de resultaten van deze analyse bekend zijn. Op basis daarvan ga ik, met mogelijk andere betrokken ministers, in gesprek met de sectoren waar de grootste risico’s liggen en waar de overheid meerwaarde kan bieden bij een gezamenlijke aanpak van deze risico’s. Welke sectoren dit zijn zal afhangen van de analyse. Dit kan ook gaan om bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal.
Bent u van plan de kwestie van kinderarbeid en lage lonen, inclusief loondiscriminatie van vrouwen, in de zadensector tijdens uw missie naar India in september a.s. bij uw Indiase gesprekspartners onder de aandacht te brengen, mede met het oog op het gezamenlijk werken aan oplossingen? Zo nee, waarom niet?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zal een belangrijk onderdeel zijn van de missie. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de thema’s van deze missie, te weten urbanisatie en voedselzekerheid, evenals bij zaken die spelen bij de deelnemende bedrijven. Het programma is nog niet definitief bekend. Mijn inzet is om met bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en overheid op een openhartige wijze van gedachten te wisselen over de uitdagingen waarvoor deze groepen zich bij ondernemen in India gesteld zien. Eén van de thema’s die zeker aan bod zal komen is de stimulering van de ontwikkeling van vrouwen door ondernemerschap. Met de Indiase minister van Corporate Affairs zal ik de voortgang van de MVO samenwerking tussen de Nederlandse en Indiase overheid bespreken.
Bent u bereid de branchevereniging voor bedrijven uit de sector plantaardig uitgangsmateriaal, Plantum, aan te spreken op de uitvoering van hun «Plantum statement on the prevention of child labour»? Bent u eveneens bereid met hen nadere afspraken te maken over de uitvoering daarvan en de nog ontbrekende publieke rapportage daar over?
In het gesprek met Plantum is de uitvoering van de «Plantum statement on the prevention of child labour» aan de orde geweest. Met dit statement moedigt de brancheorganisatie haar leden aan om kinderarbeid volledig uit de keten te bannen. Plantum verwacht van haar leden dat deze correctieve maatregelen nemen wanneer kinderarbeid ergens in de keten wordt aangetroffen. De leden dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het bereiken van resultaten om kinderarbeid in de keten uit te bannen. Plantum vervult een faciliterende en adviserende rol richting haar leden. Zo geeft zij advies over het opnemen van clausules tegen kinderarbeid in contracten en over het ondersteunen van lokale scholingsprojecten. Ook stimuleert Plantum de leden om onderwerpen als kinderarbeid, minimumloon en monitoring te bespreken en best practices uit te wisselen. De werkgroep binnen Plantum die zich bezig houdt met kinderarbeid zal zich verbreden naar arbeidsomstandigheden, waardoor minimumloon ook als kwestie op de agenda komt.
Plantum heeft toegezegd om aan de leden te vragen het door hen gevoerde beleid voor het uitbannen van kinderarbeid te evalueren en daarover aan Plantum te rapporteren zodat Plantum een geaggregeerd openbaar rapport kan samenstellen.
Mijn ministerie zal eind 2014 een vervolggesprek voeren met de betrokken bedrijven en brancheorganisatie Plantum over de resultaten van de acties die in de antwoorden op deze Kamervragen worden aangegeven.
Bent u voornemens om bij Bejo Zaden, nu zij opnieuw in hun productieketen met kinderarbeid worden geconfronteerd, en in aansluiting op de uitvoerige eerdere vragen daarover in 20103, nadere informatie in te winnen over hun concrete plannen om dit in de toekomst te voorkomen?
Er is over deze kwestie intensief contact geweest tussen mijn ministerie en het bedrijf. Bejo Zaden valt onder Bejo Finance B.V. dat een minderheidsbelang heeft in de Indiase joint venture Bejo Sheetal. De samenwerking betreft zaadveredelings- en onderzoeksactiviteiten. Daarnaast produceert en verkoopt Bejo Sheetal zelfstandig een assortiment groentezaden voor de Indiase markt. In 2010 heeft Bejo Finance in overleg met Bejo Sheetal verschillende maatregelen genomen om kinderarbeid tegen te gaan. Zij erkennen en betreuren dat die maatregelen niet afdoende zijn geweest om kinderarbeid in hun keten te voorkomen.
Naar aanleiding van het nieuwe rapport van de Landelijke India Werkgroep heeft het Nederlandse Bejo Finance B.V. aangegeven nieuwe maatregelen te zullen nemen, waaronder voorlichting van producenten, monitoring in samenwerking met een NGO en de lokale overheid, financiële prikkels voor producenten die zich aan de afspraken houden en deelnemen aan/subsidiëren van initiatieven voor educatie van kinderen die uit een arbeidssituatie komen. Deze maatregelen zijn geïnspireerd door de resultaten die door Nunhems zijn bereikt. Bejo heeft aangegeven dat het niet nogmaals in verband wil worden gebracht met kinderarbeid in zijn productieketen.
Ik heb vertrouwen in de positieve intentie van het bedrijf en in de effectiviteit van deze nieuwe maatregelen. Het is belangrijk dat het bedrijf heeft toegezegd dat er monitoring plaats zal vinden. Daarnaast is het ook belangrijk dat er samenwerking is gezocht met een lokale NGO, Don Bosco Child Labor Mission, en de lokale overheid.
In het artikel geeft Bejo Zaden aan dat het alle orders voor de Nederlandse markt opschort totdat het Indiase Bejo Sheetal zijn zaken op orde heeft. Ook dit bevestigt dat het bedrijf de kwestie zeer serieus neemt en zijn inspanningen intensiveert nu is gebleken dat eerdere maatregelen onvoldoende effectief waren.
Heeft Bejo Zaden’s joint venture partner Bejo Sheetal zich inderdaad aangesloten bij de Fair Labor Association, zoals gemeld wordt in antwoorden op andere eerdere vragen, mede op basis waarvan de ministers van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken destijds concludeerden dat zij er vertrouwen in hadden dat «Bejo Zaden op afzienbare termijn tot een verbetertraject zou komen»?4 Zo nee, waarom niet?
Bejo Sheetal geeft aan dat het zich uiteindelijk niet bij de Fair Labor Association (FLA) heeft aangesloten omdat FLA niet actief bleek te zijn in het betreffende deel van India. Om die reden werkt Bejo Sheetal nu samen met de NGO Don Bosco Child Labour Mission. Deze organisatie is actief in het betreffende gebied in India met de bestrijding van kinderarbeid, onder meer door het bieden van overbruggingsopleidingen voor kinderen die uit een arbeidssituatie komen.
Bent u voornemens zowel Nunhems als Bejo Zaden aan te sporen om werk te maken van het uitbetalen van ten minste het officiële minimumloon, maar nog beter een leefbaar loon, bij de boeren die aan hun joint venture partners leveren? Bent u eveneens voornemens om ook de discriminatie van vrouwen bij de lonen aan de orde te stellen? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van uw contacten daarover met Nunhems en Bejo zaden?
Het rapport en het artikel zijn aanleiding geweest om ook het onderwerp minimumloon te bespreken. Zowel Bejo als Nunhems geven aan dat hun contracten met leveranciers niet alleen kinderarbeid verbieden, maar ook voorschrijven dat de ingehuurde boeren het minimumloon, gebaseerd op de Minimum Wages Act in India, betalen aan hun werknemers.
De naleving van de regelgeving op het vlak van minimumloonbetaling wordt door de Indiase overheid niet nauwlettend gecontroleerd. Het grote aanbod van werkzoekenden vindt bovendien vaak werk in te laag betaalde banen. De gebrekkige administratie bij lokale boeren en de ongeletterdheid van lokale werknemers vormt een belemmering bij de controle op betaling van minimumloon.
Nunhems doet momenteel een proefproject waarin de controle via navraag bij werknemers tot stand komt. Bejo geeft aan dat het minimumloon en loondiscriminatie, net als kinderarbeid, onderdeel wordt van de nieuwe maatregelen die zij zullen treffen naar aanleiding van dit rapport. Lokale boeren zullen worden gemotiveerd om tenminste een minimumloon aan hun werknemers te betalen. Voor gelijk werk dienen mannen en vrouwen hetzelfde betaald te krijgen. Zowel Nunhems als Bejo Zaden geven aan dat dit een verbetertraject is dat enige tijd zal vergen.
Welke sancties wilt u in het kader van uw nieuwe MVO-beleid inzetten om bedrijven die er meermalen blijk van geven geen «due digence» beleid in relatie tot de OESO-normen te voeren, er steviger toe aan te sporen hun IMVO-verplichtingen alsnog na te komen?
Bedrijven die niet volgens de OESO-richtlijnen handelen, kunnen uitgesloten worden van het bedrijfsleveninstrumentarium. Dit betekent dat zij niet meer gebruik kunnen maken van overheidssubsidies of deel kunnen nemen aan handelsmissies. Daarnaast riskeren bedrijven die geen goed due diligence-beleid voeren hun reputatie bij consumenten en bedrijven waar ze zaken mee doen.
Wilt u deze vragen beantwoorden ruim voor het algemeen overleg voorzien op 19 september a.s. over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Ja.
De betrokkenheid van Shell bij een grote brand in Bodo, Nigeria |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het persbericht «Wider investigation into Shell’s Nigeria operation needed after arrest of contractors»1, waarin wordt belicht dat er dringend behoefte is aan een onderzoek naar de werkwijze van Shell in Bodo, Nigeria?
Het door Shell ingestelde onderzoek naar de brand in Bodo richt zich op de aanleiding, oorzaken en afwikkeling van het incident. Het onderzoeksteam kijkt hierbij ook naar de mogelijke betrokkenheid van (onder-) aannemers en van eenheden van politie en leger. Een vertegenwoordiger van de door u genoemde overkoepelende milieu-NGO «National Coalition On Gas Flaring and Oil Spills in the Niger Delta» (NACGOND) maakt deel uit van het onderzoeksteam. NACGOND heeft tegenover de Nederlandse ambassadeur verklaard dat naar haar oordeel de onafhankelijkheid van het interne Shell-onderzoek is gewaarborgd.
Het is aan de Nigeriaanse overheid al dan niet een aanvullend onderzoek naar dit incident in te stellen. Indien de Nigeriaanse overheid bij een eventueel onderzoek informatie over Nederlandse (rechts)personen nodig heeft, kan zij daartoe een rechtshulpverzoek indienen bij de Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening van Amnesty International en Nigerian National Coalition on Gas Flaring and Oil Spills dat een onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is naar zowel de oorzaken van de recente brand in Bodo als de gebeurtenissen de dagen voor de brand in Bodo, nu blijkt dat acht aannemers van Shell zijn gearresteerd door de Nigeriaanse Veiligheidsdienst? Bent u daarnaast van mening dat slechts een onderzoek uitgevoerd door Shell niet volstaat gezien het feit dat haar eigen aannemers zijn gearresteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Nigeriaanse overheid aan te sporen tot het laten uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar zowel de oorzaken van de brand in Bodo als de gebeurtenissen de dagen voor de brand in Bodo? Op welke wijze kunt u bijdragen aan het onderzoeken van de problemen in Bodo gezien de mogelijke betrokkenheid van een Nederlands bedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
Tijdens het algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) op 7 maart 2013 heeft u laten weten dat u blijft hameren op de uitvoering van de aanbevelingen van het VN-milieuprogramma (UNEP) richting alle betrokken partijen; welke stappen heeft u hiertoe reeds gezet? Wat heeft dit tot nu toe opgeleverd?
De Nederlandse ambassade in Nigeria heeft sinds het uitbrengen van het UNEP-rapport nauw contact met de Nigeriaanse overheid (op federaal en deelstaatniveau), andere betrokken overheidsorganisaties, Shell/SPDC, UNEP en milieu-NGO’s over de aanpak van de in dat rapport gesignaleerde problemen. De Nigeriaanse overheid is voornemens in de tweede helft van 2013 een «masterplan» uit te brengen om uitvoering te geven aan de aanbevelingen uit het UNEP-rapport. Op mijn uitnodiging heeft de uitvoeringsorganisatie Hydrocarbon Pollution Restoration Project (HYPREP) in januari van dit jaar een bezoek gebracht aan Nederland. HYPREP is van plan enkele Nederlandse deskundigen bij de totstandbrenging van het plan te betrekken. Ondertussen heeft de Nederlandse ambassade vanaf maart 2013 in samenwerking met NACGOND de haalbaarheid van een bemiddelingsproces tussen de Bodo-gemeenschap, Shell/SPDC en de lokale overheid verkend, met als resultaat dat dit proces medio augustus van start gaat.
Heeft u reeds een reactie van de Nigeriaanse overheid ontvangen op uw aanbod voor technische assistentie voor de versterking van het toezicht op de olie- en gassector? Zo ja, wat zijn de ontwikkelingen en verwachtingen? Staat er inmiddels een missie naar Nigeria gepland van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om deze impasse te doorbreken?
Ondanks herhaaldelijk verzoek om een reactie en in tegenstelling tot eerder gedane toezeggingen van Nigeriaanse kant, is de minister van Oliezaken nog niet ingegaan op het aanbod. Inmiddels ga ik er van uit dat de Nigeriaanse overheid voorlopig geen gebruik wenst te maken van het aanbod.
De noodsituatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Artsen Zonder Grenzen «Centraal-Afrikaanse Republiek op drempel van crisis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland zelfstandig en in EU-verband druk moet uitoefenen op internationale organisaties als de VN en de Afrikaanse Unie om de hulp te bieden die aan de Centraal-Afrikaanse bevolking beloofd is? Zo ja, hoe bent u dit voornemens te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens diverse gesprekken en marge van de AU Top op 25 mei heb ik mijn zorgen geuit over de situatie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR). Op mijn aandringen is de situatie in de CAR besproken op de Raad Buitenlandse Zaken/ Ontwikkelingssamenwerking op 28 mei. Hierbij heb ik de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en mijn EU-collega’s opgeroepen de Afrikaanse Unie aan te moedigen een actieve rol te spelen om de situatie vlot te trekken. Daarop heeft de EU een crisisplatform voor de CAR opgezet en het voorzitterschap op zich genomen van de Peace Building Commission(PBC) van de Verenigde Naties die zich over de situatie in de CAR buigt. Het voorzitterschap van deze groep was lang vacant.
Daarnaast bezocht van 19-22 juni een EU-missie de CAR om te bezien hoe de EU kan bijdragen aan stabilisering en herstel van veiligheid. Op 11 en 12 juli was EU Commissaris voor Internationale Samenwerking, Humanitaire Hulp en Crisisbestrijding, Kristalina Georgieva, in de CAR om zich op de hoogte te stellen van de humanitaire situatie en internationale aandacht voor de CAR te vragen.
Bent u bereid te bekijken of een extra bijdrage van Nederland voor noodhulp in de CAR mogelijk is? Deelt u de opvatting dat een Nederlandse financiële bijdrage extra kracht geeft aan een eventuele Nederlandse oproep in internationaal verband om de beloofde hulp te leveren aan de bevolking van de CAR? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog overweeg ik geen extra bijdrage voor noodhulp in de CAR. Nederland draagt bij aan noodhulp in de CAR via de jaarlijkse algemene bijdrage aan het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN. Nederland is met een jaarlijkse bijdrage van 40 mln. EUR een grote donor van dit fonds voor acute levensreddende hulp. Uit het CERF werd tot nu toe in 2013 voor 7 mln. USD aan noodhulpactiviteiten in de CAR gefinancierd. Daarnaast draagt Nederland ook bij aan humanitaire hulp in de CAR via de EU (DG ECHO) en via algemene bijdragen aan UNHCR (38 mln. EUR), WFP (36 mln. EUR) en ICRC (25 mln. EUR).
Verder kondigde de Europese Commissie op 11 juli een additionele bijdrage aan van 8 mln. EUR voor humanitaire hulp aan de CAR, in aanvulling op de 12 mln. EUR die eerder dit jaar was toegekend.
Deelt u de mening dat het inhumaan is hoe de Seleka-beweging, die een staatsgreep heeft gepleegd en momenteel de facto de macht heeft, tijdens haar opmars ziekenhuizen heeft geplunderd en het volk nu aan haar lot overlaat? Zo ja, op welke wijze spreek u de vertegenwoordigers van de Seleka-beweging dan wel de de facto regering van de CAR aan op hun verantwoordelijkheid, hetzij bilateraal, hetzij in VN- of EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Ja, de situatie in de CAR is sinds de machtsovername door de Seleka-beweging erg zorgelijk. Aangezien de CAR geen partnerland is van Nederland, vind ik het van belang dat de EU zich nadrukkelijk actief bezig houdt met de situatie in het land. Dit gebeurt onder meer door het EU voorzitterschap van de PBC.
Wat is uw appreciatie van de wijze waarop lokale mensenrechtenorganisaties in de CAR onder druk staan van de Seleka-beweging en in hun werk worden belemmerd? Op welke wijze staat Nederland lokale organisaties en mensenrechtenverdedigers bij die direct of indirect steun ontvangen van de Nederlandse overheid?
Al voor het Seleka-offensief kenmerkten de beperkte groep mensenrechten-organisaties zich in de CAR door sociale verdeeldheid en beperkte capaciteit. Het Seleka-offensief en met name de daarmee gepaard gaande onveiligheid heeft hun bewegingsruimte nog verder beperkt. Nederland is door de beperkte aanwezigheid in de CAR niet in staat directe of indirecte steun aan lokale organisaties en mensenrechtenverdedigers te verstrekken. Via MFS II draagt Nederland wel bij aan de alliantie «Samen voor verandering – Communities of change». Deze alliantie is actief in CAR met een programma gericht op conflicttransformatie.
Wat betekent de coup en de toenemende humanitaire nood in de Centraal-Afrikaanse Republiek voor de stabiliteit van de regio en de impact van ontwikkelingssamenwerking? Hoe spant Nederland zich in om stabiliteit te waarborgen, hetzij bilateraal, hetzij in EU- en/of VN-verband?
De regio is erg instabiel, als gevolg van conflictsituaties in onder andere DRC, Sudan, alsook tussen Sudan en Zuid-Sudan. De coup en de daarmee gepaard gaande plunderingen hebben tot gevolg gehad dat hulporganisaties hun activiteiten hebben moeten staken. Door het vertrek van de meeste NGO’s, de onveilige situatie en de verminderde bereikbaarheid, is de uitvoering van meerdere EU-projecten in de CAR opgeschort. In sommige delen van het land wordt de uitvoering van EU-projecten inmiddels geleidelijk hervat. Het herstel van de Europese ontwikkelingssamenwerking in de CAR is echter afhankelijk van het herstel van de veiligheid in Bangui en in de rest van het land.
De EU draagt bij aan het stabilisatieprogramma dat gericht is op de crisis die na de coup is ontstaan.
Klopt het dat de CAR op de drempel staat van een grote malariacrisis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en op welke wijze kunt u hier iets betekenen?
Malaria is endemisch in de CAR met een piek in het regenseizoen tussen juni en september. Vanwege het Seleka-offensief zijn bevolkingsgroepen de jungle in gevlucht. In combinatie met de opschorting van de activiteiten voor preventie van malaria door internationale organisaties heeft dit ertoe geleid dat het aantal malariagevallen met 33% is toegenomen: één van de meest acute malariacrises van de afgelopen jaren. Samen met de toegenomen ondervoeding is dit ernstig. Hulporganisaties hebben nauwelijks toegang tot de getroffen bevolking. Nederland draagt via het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria bij aan malariabestrijding in de CAR. In de periode van 2009–2012 besteedde het Global FundUSD 5,26 mln. in de CAR; voor de komende periode is nog USD 8,7 mln. beschikbaar.
De besteding van hulpgelden voor Srebrenica |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van KRO-Brandpunt van 7 juli jl.?1
Ja.
Is het waar dat er nog steeds honderden vluchtelingen in noodwoningen in Tuzla wachten op een huis in Srebrenica?
In Tuzla verblijven nog altijd 1.367 families (4.070 personen) in zogenaamde collective centers en andere alternatieve accommodatie. Volgens het voor vluchtelingenzaken verantwoordelijke Ministerie van de Federatie Bosnië en Herzegovina zijn 398 families afkomstig uit de gemeente Srebrenica. Formeel willen al deze personen terugkeren. Dit is ook een vereiste om in aanmerking te komen voor de status van displaced person, die toegang geeft tot bepaalde (basis-) voorzieningen als medische zorg. In de praktijk echter wil of kan lang niet iedereen terugkeren. De redenen hiervoor zijn onder andere: (i) trauma; (ii) het feit dat oudere vluchtelingen uit afgelegen dorpjes daar niet meer kunnen leven door gebrek aan voorzieningen als winkels; (iii) het feit dat jongere generaties een (school-) leven elders hebben, een gebrek aan arbeidsmogelijkheden hebben of geen rechten op bezittingen waarnaar zij kunnen terugkeren. In 2012 waren er volgens het Ministerie 278 aanvragen voor terugkeer naar Srebrenica, maar geen daarvan uit de collective centers.
Klopt de uitspraak van burgemeester Durakovic van Srebrenica, dat sinds de wederopbouw jaarlijks gemiddeld maar 10 huizen zijn bijgebouwd? Indien ja, kunt u aangeven waarom zo weinig woningen zijn gerealiseerd?
De Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw werd vanwege de politieke situatie in Bosnië-Herzegovina pas vanaf 2002 mogelijk en omvatte naast de gemeente Srebrenica ook de aangrenzende gemeenten Bratunac, Milici en Zvornik. Met Nederlandse assistentie zijn sinds 2002 in die gemeenten ruim 2000 woningen gebouwd of hersteld.
Is het waar dat Nederland sinds 1995 120 miljoen euro steun heeft verleend aan Srebrenica? Kunt u aangeven hoeveel daarvan was bedoeld voor wederopbouwactiviteiten?
Sinds 1995 heeft Nederland in Bosnië-Herzegovina voor circa 120 miljoen aan projecten uit laten voeren die geheel of gedeeltelijk aan Srebrenica zijn gerelateerd. Deze assistentie valt uiteen in de volgende categorieën: opsporing en identificatie van vermiste personen; institutionele capaciteit op staatsniveau in Bosnië en Herzegovina voor de vervolging van oorlogsmisdadigers; psycho-sociale steun voor slachtoffers en nabestaanden; duurzame terugkeer (huisvesting, werkgelegenheid en integratie); economische ontwikkeling en bestuurlijke capaciteit; versterking maatschappelijk middenveld met speciale aandacht voor jongeren; en herdenking en herinnering.
Aan wederopbouwprojecten in Srebrenica, Bratunac en Milici (de gemeenten met de grootste aantallen slachtoffers bij de genocide van juli 1995) en in mindere mate in aangrenzende gemeenten als Zvornik, is ongeveer 52 miljoen euro besteed. Het gaat daarbij onder andere om herstel van woningen; infrastructuur (zoals elektriciteitskabels, waterleidingen en wegen); steun voor economische ontwikkeling en het scheppen van banen; en capaciteitsversterking van de gemeenten, private sector en het maatschappelijk middenveld.
Kunt u aangeven waarom de geprojecteerde jaarlijkse uitgaven aan het programma voor de Srebrenica regio, zoals staat in het «goedkeuringsmemorandum 2011 – Sarajevo – algemeen beleidskader», achterblijven bij de beschikbare 5 miljoen euro? Hoe verhoudt deze onderuitputting zich tot het naar voren halen van gelden voor het Srebrenica Regional Recovery Programma voor 2013 naar 2012?
In het goedkeuringsmemorandum van begin 2011 ging de departementsleiding akkoord met het verzoek van de Nederlandse ambassade in Sarajevo om in 2012 5 miljoen euro beschikbaar te blijven stellen aan Srebrenica. Jaarplannen en goedkeuringsmemoranda bevatten een meerjarige doorkijk, maar gaan in principe slechts over het komende kalenderjaar.
De uitgaven (in euro’s) aan Srebrenica in de afgelopen jaren waren als volgt:
2005
8,6 miljoen
2006
7,3 miljoen
2007
6,5 miljoen
2008
7,6 miljoen
2009
5,0 miljoen
2010
5,0 miljoen
2011
4,3 miljoen
2012
5,0 miljoen
In sommige jaren zijn de uitgaven aan Srebrenica hoger uitgevallen dan 5 miljoen euro omdat Nederland toen nog een omvangrijk Ontwikkelingssamenwerkingsprogramma had in Bosnië-Herzegovina, dat ook Srebrenica ten goede kwam. Dit programma is in 2011 geheel uitgefaseerd.
In 2011 zijn de uitgaven aan Srebrenica lager uitgevallen dan 5 miljoen euro. In dat jaar heeft de Nederlandse ambassade niet genoeg voorstellen voor projecten in Srebrenica ontvangen waarvan de kwaliteit en een efficiënte inzet van middelen gewaarborgd zouden zijn.
Is bekend hoeveel van het beschikbare geld voor Srebrenica daadwerkelijk is besteed aan de beoogde doelen en hoeveel is opgegaan aan vaste lasten van de partnerorganisaties?
Het beschikbare geld is daadwerkelijk besteed aan de onder antwoord 4 genoemde doelen. Om het geld zo efficiënt mogelijk te besteden en misbruik te voorkomen werkt Nederland uitsluitend samen met betrouwbare partnerorganisaties. Veelal zijn dat buitenlandse c.q. internationale organisaties met een vestiging in Bosnië-Herzegovina. Het toezicht dat Nederland via deze organisaties kan uitoefenen op een correcte besteding van de middelen en de expertise die via deze organisaties kan worden overgedragen wegen ruimschoots op tegen de kosten die gemoeid zijn met de «overhead» (5 tot 7%) en andere vaste lasten van deze organisaties, zoals personeelskosten van de technische assistentie.
Hoe wordt toegezien op de correcte en effectieve besteding van het geld voor Srebrenica?
De ambassade in Sarajevo is verantwoordelijk voor de selectie en monitoring van projecten. Hiervoor hanteert de ambassade dezelfde procedures als andere Nederlandse ambassades die OS-geld in beheer hebben. De ambassadestaf onderhoudt intensief contact met de partnerorganisaties en ziet daarbij nauw toe op de budgetten en financiële rapportages. Bij projectbedragen boven 1 miljoen euro per jaar wordt jaarlijks een externe audit van de partnerorganisatie uitgevoerd.
De partnerorganisaties zien op hun beurt toe op eventuele werkzaamheden door derden als onderaannemers. Bij infrastructurele werken worden bijvoorbeeld controles op meerdere niveaus toegepast voor de beoordeling van offertes, om het risico van zowel «externe» als «interne» corruptie te beperken. In de door Nederland gefinancierde projecten wordt daarnaast veel aandacht besteed aan de selectie van begunstigden op basis van objectieve criteria. Daar waar de Bosnische autoriteiten op basis van het Dayton-verdrag een leidende rol hebben in dit proces is het externe toezicht zo goed mogelijk vormgegeven. Jarenlang gebeurde dit door plaatselijk gevestigde task forces onder auspiciën van het Kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger. Ook lokale ngo’s en nabestaandenorganisaties zijn soms bij deze toetsing betrokken.
Ten slotte hebben de ambassadeur en zijn medewerkers geregeld contact met lokale ambtsdragers, projectbegunstigden, nabestaandenorganisaties en de lokale vertegenwoordigers van organisaties als het Kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger en de OVSE.
Heeft de ambassade in Sarajevo signalen ontvangen van corruptie bij de besteding van hulpgelden in Srebrenica? Zo ja, hoe is daarop gereageerd?
De ambassade in Sarajevo is bekend met het bestaan van geruchten dat de buitenlandse, inclusief Nederlandse, hulpgelden niet goed worden besteed. In contacten met overheidsinstanties en met de nabestaandenorganisaties wordt aangegeven dat Nederland iedere gespecificeerde fraudemelding zal onderzoeken. Zij worden aangemoedigd eventuele problemen bij de ambassade te melden. Dergelijke specifieke meldingen zijn niet ontvangen.
Klachten die wel zijn ontvangen, veelal van Bosniaakse (= Moslim-) organisaties, hadden vrijwel altijd betrekking op de perceptie dat niet de juiste personen of bevolkingsgroepen profiteerden van de hulp. De ambassade heeft hier, gezien de politiek gevoelige context, veel aandacht aan besteed. De uitvoerende organisaties hebben er alles aan gedaan om openheid te geven over de toegepaste criteria en hebben in sommige gevallen de klagende organisaties nauwer betrokken bij het proces (uiteraard zonder de criteria te wijzigen).
Is het waar dat de directeur van de lokale afdeling van CARE International is ontslagen? Zo ja, kunt u aangeven wat de reden was van zijn vertrek en of er een relatie is met vermeende corruptie?
Uit informatie die wij kregen van CARE is gebleken dat de directeur van de vestiging van CARE International in Sarajevo niet is ontslagen. Uit navraag is gebleken dat de burgemeester van Srebrenica in de uitzending van Brandpunt verwijst naar een medewerker van CARE die een project in Srebrenica coördineerde. De leiding van CARE heeft de betrokkenheid van deze medewerker bij dat project in 2008 beëindigd. Hieraan lagen geen verdenkingen van corruptie ten grondslag. Het laatste Nederlandse project met CARE in Srebrenica eindigde overigens in 2008.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit van de besteding van het geld dat Nederland de afgelopen jaren voor Srebrenica beschikbaar heeft gesteld?
Ik ben van mening dat de Nederlandse assistentie aan Srebrenica in de afgelopen jaren overwegend effectief is geweest en heeft bijgedragen aan de vooraf geformuleerde doelstellingen. Dat geldt niet voor alle verstrekte assistentie. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de activiteiten plaatsvinden in een weerbarstige context, waarin naast de verwoestingen van de oorlog en de verloren afzetmarkt als gevolg van het uiteenvallen van Joegoslavië ook de aanhoudende politieke crisis in Bosnië-Herzegovina een rol speelt.
Mede dankzij de Nederlandse assistentie is bijna 90% van de slachtoffers van de genocide van 1995 geïdentificeerd, zijn belangrijke verantwoordelijken vervolgd en veroordeeld voor hun aandeel in de wreedheden van de oorlog, zijn woningen en infrastructurele voorzieningen gebouwd of hersteld, zijn honderden banen gecreëerd en huishoudens aan stabiele inkomens geholpen, is psycho-sociale zorg verleend aan overlevenden, is bijgedragen aan het herdenkingscentrum te Potocari en is de capaciteit versterkt van zowel lokale ngo’s, de particuliere sector als de lokale autoriteiten. Met dit alles is de terugkeer van vele ontheemden gefaciliteerd. Om veel redenen, die verband houden met de moeizame lokale context, is dit proces van terugkeer lang niet compleet en is de Srebrenica tot de dag van vandaag een sterk verdeelde gemeente langs «etnische» lijnen. Toch steekt de economische ontwikkeling in Srebrenica en nabije omgeving, mede dankzij de Nederlandse assistentie, positief af tegen die in sommige naburige steden en dorpen.
Handel in zand uit West-Sahara |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wagenborg schendt internationaal recht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een schip dat onder een Groningse reder valt, onlangs een lading zand uit de Westelijke Sahara heeft ingeladen en vervoerd? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe de opbrengst van deze activiteit ten goede komt aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Rederij Wagenborg heeft aan het ministerie van Buitenlandse Zaken informatie verstrekt waaruit blijkt dat voor de exploitatie en export van het zand een vergunning is afgegeven door de lokale autoriteiten. Het zand is geleverd door bedrijven waarvan de eigenaren behoren tot de oorspronkelijke Sahrawi-bevolking. Het betrof hier een éénmalige transactie.
Economische activiteiten in de Westelijke Sahara zijn niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Er mogen economische activiteiten plaatsvinden in gebieden die niet zichzelf besturen (non-self-governing territories), zoals de Westelijke Sahara, waarbij de opbrengsten van deze activiteiten ten goede moeten komen aan de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De rechtmatigheid hangt af van de wijze waarop deze verplichting door Marokko, dat feitelijk gezag uitoefent in de Westelijke Sahara, wordt geïmplementeerd.
Kunt u aangeven of en zo ja hoe er door (vertegenwoordigers van) de oorspronkelijke bevolking instemming is verleend aan deze activiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de directeur van de Groningse rederij heeft laten weten dat er geen belemmering is voor het vervoer van zand uit de Westelijke Sahara? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Een medewerker van Wagenborg heeft voorafgaand aan het transport informatie ingewonnen bij BIMCO, een internationale NGO die reders vertegenwoordigt. BIMCO meldde dat er geen sprake was van een embargo. Naar aanleiding van kamervragen en media-aandacht heeft een medewerker van Wagenborg vervolgens contact gehad met het ministerie. In dit gesprek is opnieuw gevraagd of er een sprake was van een embargo. Deze vraag is negatief beantwoord. Gedurende dit gesprek is het negatieve ondernemingsadvies voor de Westelijke Sahara, zoals vermeld op de website van AgentschapNL, ter sprake gekomen.
Deelt u de opvatting dat handel in zand uit de Westelijke Sahara ingaat tegen het internationaal recht en tegen het uitgangspunt van het ministerie van Economische Zaken dat Nederland het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad ontraadt?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld bij het antwoord op vraag 3 en 4 zijn economische activiteiten in de Westelijke Sahara niet per definitie in strijd met het internationaal recht. Vanwege het conflict over de status van het gebied ontraadt Nederland het doen van investeringen en het zakendoen in het gebied van de Westelijke Sahara onder de 27e breedtegraad. Het ministerie van Economische Zaken vermeldt dit negatieve ondernemingsadvies op de website van AgentschapNL.
Bent u bereid Nederlandse bedrijven die betrokken zijn bij de handel in zand uit de Westelijke Sahara, hierop aan te spreken? Indien ja, hoe gaat u dit doen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien er sprake zou zijn van overtreding van Nederlandse of Europese regelgeving, spreekt de overheid Nederlandse bedrijven daarop aan. In dit geval is een overtreding niet geconstateerd. Hoewel Wagenborg het negatieve ondernemingsadvies niet heeft opgevolgd, heeft de reder wel gehandeld in de geest van het internationaal recht daar de opbrengsten van deze activiteiten ten goede kwamen van de oorspronkelijke bevolking van het gebied. De Nederlandse overheid ziet daarom geen reden tot het aanspreken van de reder.
Investeringen vanuit Nederland in Afrika |
|
Jesse Klaver (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Financiële Dagblad dat ruim 20 procent van de investeringen in Afrika uit Nederland komt, dat wil zeggen € 80 miljard van de € 409 miljard die in Afrika geïnvesteerd werd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering dat bij deze investeringen in 38 procent van de gevallen sprake is van een echt Nederlands bedrijf en dat het in de overige 62 procent van de gevallen om buitenlandse multinationals gaat die via een Nederlandse financiële holding in Afrika investeren?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 17 januari 2013 (TK 25 087-34) heeft beschreven kunnen internationale concerns, nadat zij winstbelasting hebben betaald in het land waar zij operationele activiteiten hebben, geconfronteerd worden met dubbele belasting door bronheffingen op de repatriëring van die (netto, na winstbelasting) concernwinsten. Met het oog daarop heeft Nederland een zeer groot aantal verdragen ter voorkoming van dubbele belasting gesloten waarin bronheffingen op dividenden zijn verminderd of in het geheel achterwege blijven. Nederland heeft met elf Afrikaanse landen een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting. Dat kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid voor bedrijven om zich in Nederland te vestigen en van daaruit in Afrika te investeren. In het genoemde overzicht zijn ongeveer 50 Afrikaanse landen opgenomen. Met 39 daarvan heeft Nederland geen belastingverdrag. Het bestaan van een verdrag is dus niet de enige verklaring. In het onderzoek naar een aantal belastingverdragen van Nederland met ontwikkelingslanden, dat momenteel loopt, wordt gekeken in hoeverre deze verdragen risico’s meebrengen dat ze tot onbedoeld gebruik leiden.
De vraag maakt onderscheid tussen «echte Nederlandse bedrijven» en «buitenlandse multinationals». Het internationale belastingrecht maakt dit onderscheid niet. Verdragen zijn van toepassing op inwoners van de verdragstaten. Wanneer een vennootschap inwoner van Nederland is en aan overige voorwaarden in het verdrag voldoet, heeft hij recht op de voordelen van dat verdrag. Wie de aandelen in deze vennootschap houdt is daarvoor niet relevant.
Wat zijn de oorzaken voor deze oververtegenwoordiging van Nederland in het rijtje van investeerders in Afrika?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom het overgrote merendeel van de Nederlandse investeringen in Afrika gedaan wordt door buitenlandse multinationals? Kunt u voorbeelden geven van redenen waarom een buitenlandse multinational specifiek via Nederland in Afrika investeert?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de fiscale structuren van de Nederlandse belastingverdragen met Afrikaanse landen het voor buitenlandse multinationals mogelijk maken om gebruik te maken van de bepalingen in deze verdragen en zo belastingvoordelen te realiseren? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van dit soort praktijken, ook wel «treaty shopping» genoemd, in het licht van uw eigen voornemen uitholling van de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden door multinationals tegen te gaan?2
Zoals gezegd onderscheidt het internationale belastingrecht geen «buitenlandse multinationals». Relevant is of inwoners van Nederland voldoen aan de voorwaarden van het desbetreffende verdrag. Anti-misbruik clausules in belastingverdragen kunnen bij risico’s op ongewenst gebruik helpen de definiëring van de doelgroep verder aan te scherpen. In hoeverre wat in de vraag «treaty shopping» wordt genoemd, schadelijk is voor de fiscale grondslag van andere landen is moeilijk te bepalen. Recente rapporten van SOMO en SEO hebben berekeningen gemaakt waarbij de inkomensstroom uit die landen is vermenigvuldigd met het verschil tussen het nationale tarief en het tarief dat op grond van het verdrag wordt toegepast. Zoals deze rapporten zelf al aangeven laat een dergelijke benadering ten onrechte buiten beschouwing of en in hoeverre die inkomensstroom even groot zou zijn zonder het verdrag.
De OESO besteedt in zijn project «Base Erosion and Profit Shifting» ook aandacht aan mogelijk onbedoeld verdragsgebruik en komt in juli met een actieplan, dat moet leiden tot maatregelen om ongewenste treaty shopping en agressieve tax planning terug te dringen. Nederland werkt actief en constructief mee in dat project. Nederland neemt in nieuwe verdragen desgewenst anti-misbruik clausules op en is ook bereid bestaande verdragen bij gebleken onbedoeld gebruik van het verdrag uit te breiden met anti-misbruik clausules, zoals gesteld in de Nota Fiscaal Verdragsbeleid.
Deelt u de opvatting dat het zogenaamde «treaty shopping» van buitenlandse multinationals schadelijk is voor de fiscale grondslag in ontwikkelingslanden, in casu Afrikaanse landen? Klopt het dat dit oneigenlijk gebruik van belastingverdragen door multinationals ontwikkelingslanden jaarlijks enkele honderden miljoenen euro’s aan bronbelasting op dividend en rente kost? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat het bedrag aan gederfde belastinginkomsten dan wel bedraagt, zo niet concreet dan een schatting?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze en met welke concrete inzet adresseert u deze vorm van belastingontwijking c.q. belastingontduiking momenteel?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid concrete maatregelen te nemen om deze vorm van «treaty shopping» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u dit van plan?
Zie antwoord vraag 5.
De absurde verhoging van de EU-uitgaven aan ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EU Ministers set the tone for development action»?1
Ja.
Klopt het dat er begroot is dat Nederland in 2013 € 470 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingshulp? Zo neen, om welk bedrag gaat het dan?
Nederland draagt op twee manieren bij aan Europese ontwikkelingssamenwerking.
Allereerst via de Europese begroting. Categorie IV van die begroting voorziet in de uitgaven voor het extern beleid van de Unie. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Europees Ontwikkelingsfonds dat buiten de EU-begroting valt.
Uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 20132 blijkt dat Nederland in 2013 een bedrag van € 507 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingssamenwerking, te weten € 177 miljoen via het Europees Ontwikkelingsfonds en € 330 miljoen via de EU-begroting.
In hoeverre klopt het dat de EU via het European Development Fund € 31,5 miljard wil uitgeven in de periode 2014–2020? Vanwaar deze stijging ten opzichte van de eerder begrote 29,9 miljard? Hoeveel zal Nederland hier in totaal aan bijdragen?
In het oorspronkelijk voorstel van de Europese Commissie voor het Europees Ontwikkelingsfonds 2014–2020 (EOF11)3 bedroeg de totale enveloppe voor het EOF11 € 34,3 miljard (in lopende prijzen) (€ 30 miljard in prijzen van 2011).4 De definitieve omvang van EOF11 werd bepaald tijdens de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 in het kader van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (2014–2020). Deze is aanzienlijk lager dan het oorspronkelijke Commissievoorstel en bedraagt € 30,5 miljard (in lopende prijzen) (€ 26,9 miljard in prijzen van 2011).5 Deze uitkomst is in lijn met de Nederlandse inzet. Het in het artikel genoemde bedrag van € 31,5 miljard betreft het binnen EOF11 gereserveerde bedrag van € 29 miljard voor de ACS-landen (landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan) en beschikbare leningen voor investeringen in de ACS-landen met een plafond van totaal € 2,5 miljard vanuit de eigen middelen van de Europese Investeringsbank (EIB).
Overigens bedraagt de omvang van het (huidige) EOF10 € 22,7 miljard in lopende prijzen voor een periode van zes jaar. Om een vergelijking met EOF11 mogelijk te maken wordt gerekend met een fictieve looptijd van 7 jaar. Uitgedrukt in prijzen van 2011 bedraagt EOF10 dan € 26,8 miljard. De omvang van EOF11 blijft derhalve nagenoeg reëel constant ten opzichte van de huidige periode. De verdeelsleutel voor de bijdragen van de lidstaten is daarnaast meer in lijn gebracht met de verdeelsleutel van het EU-budget. De Nederlandse percentuele bijdrage voor de periode 2014–2020 zal 4,78% bedragen (vergelijk: de bijdrage aan EOF10 is 4,85%).
Deelt u de visie dat het absurd is dat Nederland in 2013 meer dan 4 miljard uitgeeft aan ontwikkelingshulp terwijl in eigen land verzorgingstehuizen worden gesloten en burgers worden opgezadeld met enorme lastenverzwaringen? Zo neen, waarom niet?
In het Regeerakkoord is een forse taakstelling opgenomen met betrekking tot het budget voor ontwikkelingssamenwerking. In de periode 2014 tot en met 2016 zal de ODA-begroting met jaarlijks € 750 miljoen worden verlaagd en vanaf 2017 met jaarlijks € 1 miljard. Het kabinet zet daarom in op een effectiever en efficiënter ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Daarbij focust het kabinet op thema’s waar Nederland een bijzondere meerwaarde kan bieden en wordt sterker ingezet op duurzame economische ontwikkeling en zelfredzaamheid.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde deze miljardenstroom van Nederlands belastinggeld richting de bodemloze putten van ontwikkelingshulp te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
De drama’s in de textielindustrie in Bangladesh |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ploumen: drama Bangladesh geen incident» en «Brand zet C&A op scherp»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke Nederlandse bedrijven producten laten maken in de fabriek die is ingestort? En heeft u contact gehad met deze bedrijven na het drama?
Volgens de Nederlandse brancheorganisaties voor textiel zijn er geen Nederlandse bedrijven bekend die producten laten maken in de fabriek die is ingestort.
Deelt u de opvatting dat extra regelgeving naast de OESO-richtlijnen voor Nederlandse bedrijven die produceren in Bangladesh, niet direct een oplossing is, omdat er hierdoor minder investeringen richting Bangladesh zullen gaan, zeker vanuit de kleinere Nederlandse bedrijven?
Ik ben van mening dat extra Nederlandse regelgeving geen oplossing is voor de problematiek verbonden aan de arbeidsomstandigheden in Bangladesh. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven verbeteringen bewerkstelligen door hun invloed in de keten aan te wenden voor het verbeteren van arbeidsomstandigheden.
Deelt u de mening van het Business Social Compliance Initiative dat er weliswaar nationale regels zijn voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken, maar dat die niet worden nageleefd en dat er door de nationale en lokale overheid niet op naleving wordt gecontroleerd?
Het is juist te stellen dat er voor de brand- en bouwveiligheid van fabrieken voldoende regelgeving bestaat, maar dat de handhaving van deze regels te wensen overlaat. Dit is deels te wijten aan een capaciteitsprobleem van de overheid (gebrekkige kennis en te weinig inspecteurs), maar ook corruptie is een probleem. Langere tijd heeft naleving geen prioriteit gehad bij de overheid in Bangladesh.
Mentaliteitsverandering bij de overheid ten aanzien van de urgentie om arbeidsomstandigheden en -veiligheid te verbeteren van arbeiders in de textielsector gaat geleidelijk. Dit proces is de laatste jaren op gang gekomen onder toenemende druk van onder andere de media, buitenlandse afnemers, overheden en maatschappelijk middenveld.
Welke rol ziet u voor de Nederlandse overheid richting landen als Bangladesh om te zorgen dat er de overheid aldaar verantwoordelijkheid neemt voor het opstellen, maar vooral het naleven van regels inzake brand- en bouwveiligheid en om overtreders van die regels te straffen?
Met het oog op de EU als voornaamste afzetmarkt van de textielsector in Bangladesh trekt Nederland gezamenlijk op met andere EU- landen. De Nederlandse ambassadeur intervenieert gezamenlijk met andere EU- ambassadeurs richting de Bengaalse overheid om kwesties als brand- en bouwveiligheid bij de overheid aan de orde te stellen. Ook trekken de EU- ambassadeurs gezamenlijk op om alle betrokken partijen, waaronder Bengaalse overheid, werkgeversorganisaties, vakbonden, internationale afnemers en fabriekseigenaren, op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
De Nederlandse ambassade in Bangladesh gaat zich extra inzetten voor verbetering van arbeidsomstandigheden in de kledingsector. Nederland zal, samen met de Bengaalse Staatsecretaris voor Handel, de lokale donorgroep voor private sectorontwikkeling voorzitten. Deze groep zal alle donorinspanningen voor veilige arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh gaan inventariseren, coördineren en monitoren. Een inventarisatie van bestaande MVO-activiteiten en afspraken in de kledingsector is reeds uitgevoerd. Eén van de initiatieven is gericht op versterking van de reguliere arbeidsinspectie.
Een ander belangrijk recent initiatief is het Bangladesh Fire and Building Safety Accord waaraan steeds meer internationale modemerken zich committeren. Om overlap te voorkomen en synergie te vergroten tussen bestaande en nieuwe activiteiten, is de Nederlands-Bengaalse coördinatie van groot belang. Ook zal de donorgroep vinger aan de pols houden inzake de voortgang en te behalen resultaten. Nederland als voorzitter van de groep zal de politieke dialoog namens alle landen voeren met de overheid en werkgeversorganisaties.
Nederland zal als donor ook zelf gaan bijdragen door 9 miljoen euro beschikbaar te stellen voor het verbeteren van de werkomstandigheden in de kledingfabrieken in Bangladesh. Het voorgenomen project is ter aanvulling van het Better Work project, een grootschalig project van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de International Finance Corporation voor naleving van arbeidsrechten, dat naar verwachting binnenkort van start zal gaan. De ambassade gaat het nieuwe project vormgeven met aanvullende financiële bijdragen van de internationale modemerken, zoals de ambassade ook gedaan heeft met een MVO waterzuiveringsprogramma in de textielsector. Mijn ministerie is in gesprek met de Nederlandse textielsector over hoe zij gaat deelnemen aan de Nederlandse inspanning in Bangladesh. De sector heeft voor dit doel 5 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Tot slot draagt Nederland reeds bij aan een aantal samenwerkingsprojecten in de textielsector waar ook de Bengaalse overheid bij betrokken is. Nederland heeft 200.000 euro toegezegd aan de ILO ter uitvoering van het Nationaal Actieplan Brandveiligheid in Bangladesh naar aanleiding van de brand eind vorig jaar in de Tazreen fabriek en ruim 20.000 euro aan het Duitse Gesellschaft für Internationale Zusammenarbeit (GIZ) voor acute noodhulp ten behoeve van de slachtoffers van de in april jl. ingestorte Savar fabriek.
Klopt het bericht dat het gemeentebestuur van Dhaka aangifte heeft gedaan tegen de eigenaren van het bedrijf?
Voor zover de ambassade na kan gaan, heeft de Bengaalse overheid aangifte gedaan tegen de eigenaar van het gebouw. Ook de eigenaren van de vijf kledingfabrieken die zich in het complex bevonden, zijn door de overheid aangeklaagd.
Deelt u de mening dat Nederland het juridische proces in Bangladesh moet respecteren voordat het zelf met nieuwe maatregelen en regels komt?
Ja, deze mening deel ik. De eerste verantwoordelijkheid voor het handhaven van
nationale regels voor brand- en bouwveiligheid van fabrieken in Bangladesh ligt bij de Bengaalse overheid.
Is het waar dat de Nederlandse overheid deelneemt aan een dialoog van de Nederlandse brancheorganisaties in de textielsector, VGT, CBW-MITEX en MODINT, die gericht is op zelfregulering om misstanden in de textielsector aan te pakken? Zo ja, wat is het doel van die dialoog en wat zijn uw verwachtingen?
Ja, de Nederlandse overheid neemt deel aan de stakeholderdialoog van de Nederlandse textielsector. Doel van de dialoog is te komen tot een actieplan dat is gericht op verbeteringen in de keten van de textiel- en kledingindustrie. Concrete werkzaamheden binnen dit overleg zijn het gezamenlijk vaststellen van de belangrijkste problemen in de textielketen, de gewenste aanpak van deze problemen en afspraken over wie, wat, waar en hoe een bijdrage zal leveren aan de uitvoering van het actieplan. Uiteraard wordt hierbij waar dit kan, aangehaakt bij reeds bestaande internationale initiatieven. De textielsector zal op haar MVO-congres «Groen is de rode draad» op 20 juni het actieplan presenteren.
Ik heb waardering voor de inzet en initiatieven van de Nederlandse textielsector en voor de rol die maatschappelijke organisaties vervullen ook bij het agenderen van problemen. Alleen met alle partijen samen kunnen we tot een effectieve oplossing komen. Ik verwacht dat het actieplan ambitieuze en afrekenbare doelstellingen bevat om MVO-kwesties in de textielketen aan te pakken en te verbeteren.
Deelt u de opvatting dat zelfregulering en bedrijfsinitiatieven zoals BSCI en de Fair Wear Foundation goede manieren zijn om dit soort drama’s in de toekomst te voorkomen?
Ja. Door samen te werken in initiatieven als BSCI en de Fair Wear Foundation kunnen bedrijven onderling informatie delen en creëren zij meer invloed in de keten om verbeteringen van arbeidsomstandigheden te bewerkstelligen. Maar dit is niet voldoende. Wanneer de Bengaalse overheid beter toe gaat zien op de naleving van wet- en regelgeving, zal dit de meest effectieve oplossing zijn. Ook de internationale gemeenschap speelt een rol; bij het vaststellen en toezien op internationale standaarden en het verlenen van financiële en technische assistentie.
Aangezien u bij meerdere gelegenheden hebt aangegeven dat het Nederlandse bedrijfsleven een koploperspositie heeft daar waar het aankomt op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, deelt u de mening dat striktere nationale regels die koploperspositie negatief beïnvloeden en dat er altijd Europese, maar liever nog internationale samenwerking gezocht moet worden?
Ik ben van mening dat Europese en internationale samenwerking essentieel is in het vormgeven van beleid op het vlak van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik wil het onderwerp in overleg met Commissaris Barnier een plek geven op de Europese (handels)agenda.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg op 23 mei over uw nota beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Nederlandse ambassade in Benin onlangs een Nederlands waterproject heeft aanbesteed, dat nu wordt uitgevoerd door een Deens bedrijf |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat de Nederlandse ambassade in Benin onlangs een Nederlands waterproject heeft aanbesteed, dat nu wordt uitgevoerd door een Deens bedrijf?1
Ja, het betreft een door Nederland gefinancierd waterproject.
Hoe verhoudt deze aanbesteding zich tot de ambitie van de regering om de besteding van hulpgelden beter te koppelen aan de expertise en inzet van Nederlandse bedrijven, onder meer in de watersector?
De regering hecht grote waarde aan de inzet van Nederlandse kennis en kunde bij de uitvoering van programma’s in de watersector die Nederland financiert. Daarom daag ik partnerlanden bij de ontwikkeling van die programma’s steeds uit om goed te articuleren waarom ze juist Nederlandse steun vragen. Dat levert programma’s op met een inhoud die maximaal aansluit bij Nederlandse kennis en kunde. Vervolgens is het aan Nederlandse partijen om hun toegevoegde waarde in de specifieke context van het betreffende ontwikkelingsland overtuigend te laten zien. Want ik hecht aan een zo hoog mogelijke kwaliteit van de uitvoering van de hulp. Gezien de financiële omvang van het project in Benin, was een Europese aanbestedingsprocedure vereist. Deze aanbesteding is door de ambassade in Cotonou uitgevoerd in samenwerking met de betrokken Beninse autoriteiten. Naast het Deense consortium had ook een Nederlands consortium een inschrijving gedaan. De Nederlandse inschrijving scoorde in de beoordeling lager dan de Deense. Conform de vigerende wet- en regelgeving en conform de inzet op een zo hoog mogelijke kwaliteit van de uitvoering van de hulp is dit project aan het Deense bedrijf gegund.
Kunt u aangeven welke ruimte ambassades hebben om te bepalen op welke wijze hulpgelden in de praktijk worden besteed? Welke voorwaarden worden er door uw ministerie aan aanbestedingen verbonden?
De ambassades zijn binnen de door het departement goedgekeurde Meerjaren strategieën en de daarvan afgeleide jaarplannen verantwoordelijk voor de besteding van de hulpgelden. Zij dienen zich bij die besteding van die middelen – afhankelijk van de gekozen uitvoeringsmodaliteit – te houden aan de voor de Rijksdienst geldende wet- en regelgeving, waaronder ook Europese en nationale wet- en regelgeving op het gebied van overheidsfinanciering en -opdrachten.
Bij de uitvoering van een aanbesteding betrekt een ambassade altijd de inkooporganisatie van het departement.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat Nederlandse bedrijven maximaal worden ingeschakeld bij de uitvoering van hulpprojecten in ontwikkelingslanden?
Inschakeling hangt in een aanbesteding af van de mate waarin een inschrijver voldoet aan de bij uitvraag gestelde criteria. Inzet is Nederlandse bedrijven maximaal in te schakelen, uiteraard binnen de regels die gelden voor aanbesteding en op basis van aangeboden kwaliteit.
De verdeling van de SHO gelden voor Syrië |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 3 april 2013, waarin de verdeling van de SHO-gelden ter sprake kwam?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de SHO een vaste verdeelsleutel voor ontvangen gelden toepassen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de melding van Nieuwsuur dat twee van de organisaties die meedelen in de gelden, zich niet bezighouden met opvang van of hulp aan Syrische vluchtelingen, te weten Worldvision en CARE Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u gegevens die de mededeling kunnen staven van de twee genoemde organisaties en met name World Vision die inmiddels aangeven wel degelijk en zeer intensief betrokken te zijn bij de hulp aan Syrische vluchtelingen?
De actie «Giro 555» is een initiatief van de Nederlandse Samenwerkende Hulporganisaties (SHO), dat ik gezien de ernst en omvang van de Syrische crisis gaarne ondersteun. Het is, gelijk eerdere acties van SHO, aan de deelnemende NGO’s om de verdeelsleutel te bepalen. Zowel CARE International als World Vision International worden als deelnemende organisaties genoemd in het door UNHCR gecoördineerde hulpverzoek voor Syrische vluchtelingen in de buurlanden («Syria Regional Response Plan»), waarbij World Vision in Libanon actief is en CARE in Jordanië. SHO benadrukt dat alle deelnemende organisaties ervaren en competente NGO’s zijn en ik ga ervan uit dat de opgehaalde fondsen goed zullen worden besteed, welke verdeelsleutel SHO dan ook aanhoudt.
Deelt u de mening dat bij een dergelijke humanitaire ramp het gedoneerde geld volledig terecht moet komen bij de getroffenen voor wie het geld bedoeld is?
Gedoneerd geld dient zoveel als mogelijk bij de behoeftigen terecht moet komen. Uitvoeringskosten voor b.v. logistiek en personele inzet dienen kritisch te worden bekeken, maar vormen wel onderdeel van de activiteit en zullen hieruit gefinancierd moeten worden. Uiteraard onderschrijf ik dat de opbrengst van een actie zoals Giro 555 de doelgroep ten goede komt, in dit geval Syrische vluchtelingen in de buurlanden en behoeftigen binnen Syrië.
Welke bestemming krijgt het door u toegezegde geld voor de hulp aan de Syrische bevolking? Delen SHO of de aangesloten organisaties mee in deze bedragen?
De actie «Giro 555» is een initiatief van de Nederlandse Samenwerkende Hulporganisaties, dat ik gezien de dramatische situatie van de slachtoffers en de grote financiële tekorten toejuich en van harte ondersteun.
Het door mij genoemde bedrag van 4 miljoen euro humanitaire hulp bestaat uit twee onderdelen. Het eerste betreft een ongeoormerkte bijdrage van 3 miljoen euro aan UNICEF, dat zich richt op hulp aan vrouwen en kinderen, en wordt ingezet ten behoeve van zowel de Syrische vluchtelingen in buurlanden als voor hulpbehoevenden binnen Syrië zelf, waarbij UNICEF bepaalt waar het geld het meest nodig is. Het tweede deel betreft een miljoen euro, gericht op de opvang van Syrische vluchtelingen in Libanon, beschikbaar gesteld aan het Libanese Rode Kruis via het Nederlandse Rode Kruis.
Zo ja, hoe gaat u erop toezien dat de overheidsbijdrage uitsluitend gaat naar organisaties die zich bezighouden met de hulp aan de Syrische bevolking?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat het subsidieplafond van de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) voor het jaar 2013 is vastgesteld op nul |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het subsidieplafond van de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) voor het jaar 2013 is vastgesteld op nul?1
Ja. Het betreft hier voortzetting van staand beleid. Vanwege de bezuinigingen is in 2011 door het vorige kabinet besloten in de meerjarenbegroting voor OS ook het budget voor Burgerschap & Internationale Samenwerking (B&IS) terug te brengen. Hiertoe is de openstelling van tenders voor de subsidiefaciliteit SBOS opgeschort. Vanwege bezuinigingen van het huidige kabinet is besloten deze opschorting voort te zetten.
Kunt aangeven welke overwegingen ten grondslag liggen aan dit besluit? Kunt u daarnaast aangeven waarom de Kamer niet over dit besluit is geïnformeerd tijdens het wetgevingsoverleg over het deel Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van de Begroting Buitenlandse Zaken voor 2013?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze keuze toelichten in het licht van de toezegging van uw voorganger om te «bekijken of wij voor 2013 mogelijkheden hebben om SBOS ruimte te bieden om het nuttige werk te doen»2 en uw uitspraak tijdens het wetgevingsoverleg dat u eigenlijk wel «tevreden bent met de manier waarop we het nu doen»?3
In het wetgevingsoverleg refereerde ik in algemene zin aan de uitgangspunten voor het B&IS-beleid dat wordt uitgewerkt via beleidscommunicatie, kennisontsluiting en advisering, en medefinanciering van activiteiten. Uit SBOS lopen tot en met 2014 diverse B&IS-activiteiten, maar voor aanvragen voor nieuwe projecten of programma’s zie ik op dit moment geen budgettaire ruimte.
Hoe hangt dit besluit samen met door u toegezegd onderzoek naar de mogelijkheden om het geefgedrag van particulieren te stimuleren, in reactie op de motie Van der Staaij c.s.4?
Dit besluit hangt daar niet mee samen.
Bent u op de hoogte van het feit dat kleinschalige particuliere initiatieven gezamenlijke draagvlakactiviteiten organiseren, participeren in de discussie over de Geefwet en zoeken naar verbeterde samenwerking om een bijdrage te leveren aan armoedebestrijding in ontwikkelingslanden? Deelt u de mening dat SBOS een belangrijke bijdrage levert aan de facilitering van dit kleinschalig maatschappelijk initiatief in Nederland?
Kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven zijn een positief teken van actieve burgerbetrokkenheid over grenzen heen. Nederland kent er vele. Een recente SCP-studie schat het aantal tussen de 6.400 tot 15.000. Van grootschalig gecoördineerde activiteiten in de betreffende landen is geen sprake. Daarvoor is het aantal activiteiten te groot en het scala aan thema’s en landen te breed en te divers. Het belang van financiële ondersteuning uit SBOS in deze is uiterst beperkt.
Het overgrote deel van deze initiatieven wordt zonder overheidssubsidie bekostigd en geeft daarmee nadrukkelijk invulling aan wat deze initiatieven kenmerkt: de eigen particuliere verantwoordelijkheid. Ik heb daar veel waardering voor.
Particuliere verbanden in dit veld zijn belangenbehartiger Partin, serviceclubs, kerkelijke netwerken etc. Ter bevordering van samenwerking en afstemming tussen kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven én om van elkaar te leren heeft een aantal organisaties het platform MyWorld.nl opgezet. Mijn ministerie maakt dat financieel mede mogelijk.
Gezien de bezuinigingstaakstelling kan ik geen toezeggingen doen over eventuele additionele mogelijkheden voor ondersteuning. Wat betreft kleinschalige particuliere ontwikkelingsinitiatieven blijft de inzet dat ondersteuning zijdens de overheid vooral inhoudelijk en faciliterend van aard moet zijn. Of aanpassing van de Geefwet kan zorgen voor meer financiële ruimte voor particuliere initiatieven zal ik bespreken in mijn brief aan uw Kamer over toekomstige samenwerking met maatschappelijke organisaties.
Zo ja, bent u bereid deze organisaties duidelijkheid te geven over de subsidiefaciliteiten die in de komende jaren ter beschikking zullen worden gesteld? Zo nee, hoe beziet u de rol van SBOS in de toekomst en die van het particuliere initiatief op het gebied van ontwikkelingssamenwerking binnen uw bredere beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden en in ieder geval voordat u de Kamer informeert over uw integrale beleidsvisie?
Beantwoording van deze vragen vóór publicatie van de beleidsbrief «Wat de wereld verdient» bleek helaas niet mogelijk.
De bestrijding van verborgen honger in ontwikkelingslanden |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verborgen honger is niet nodig»?1
Ja.
Deelt u de mening, geuit in het artikel, dat de bestrijding van verborgen honger zowel sociaal als economisch een zeer positief effect heeft en dat het bestrijden van verborgen honger een van de effectiefste vormen van ontwikkelingshulp is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat ook gestreefd moet worden naar het uitbannen van honger en ondervoeding als post-2015 ontwikkelingsdoelstelling, net als het uitbannen van extreme armoede? Zo, nee, waarom niet?
Ja.
Op welke wijze wordt de uitbanning van honger en ondervoeding besproken in het High Level Panel post 2015?
Het High Level Panel komt eind mei met een adviesrapport over de contouren van de post 2015 ontwikkelingsagenda. Het Panel krijgt daarbij input vanuit thematische consultaties die door de UN wereldwijd worden georganiseerd. Honger, voedselzekerheid en voeding is een van de elf thema’s waarop een visie en routekaart worden geformuleerd ten behoeve van het High Level Panel advies.
Wat doet de Nederlandse regering om verborgen honger in ontwikkelingslanden tegen te gaan? Richt het Nederlands beleid voor ontwikkelingssamenwerking zich ook specifiek op die miljard mensen die wel genoeg calorieën binnen krijgen maar niet genoeg vitaminen en mineralen?
Toegang tot kwalitatief goed voedsel is een belangrijke prioriteit van het Nederlandse voedselzekerheidsbeleid. In samenwerking met Nederlandse kennisinstituten en het bedrijfsleven wordt gewerkt aan een verbeterde productie, betere toegang tot nutriënten rijke voedselproducten en bevordering van consumentenbewustzijn. Nederland zet zich onder andere in via ondersteuning aan: Consultative Group for International Agricultural Research (CGIAR), programma Agriculture for Improved Nutrition and Health, Scaling Up Nutrition Movement (SUN), Flour Foritification Iniative (FFI) en de Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) ter bestrijding van verborgen honger. Verder wordt momenteel gewerkt aan een meerjarig programma in samenwerking met UNICEF en ambassades in Sub-Sahara Afrika. Tot slot zijn er binnen de Faciliteit Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid ook verschillende Publiek-Private Partnerschapsvoorstellen ingediend die zich richten op tegengaan van ondervoeding. De Nederlandse inzet richt zich binnen bovengenoemde programma’s dus specifiek op de miljard mensen die niet genoeg vitaminen en mineralen binnen krijgen.
Kunt u aangeven hoe het onderwerp van verborgen honger en kwalitatieve ondervoeding is ingepast in het bredere speerpunt van voedselzekerheid?
Om honger volledig uit te bannen, moet de verhoging van de voedselproductie worden gerealiseerd zonder noemenswaardige uitbreiding van het beschikbare landbouwareaal en zoetwatervoorraden. Met een «meer met minder» benadering zet Nederland in op het versterken van duurzame productie die de zelfredzaamheid in ontwikkelingslanden ondersteunt. Door de inzet niet alleen op productie, maar ook op voeding en toegang tot voeding te richten, gaat het expliciet ook om het verdelingsvraagstuk. Nederland loopt voorop met deze geïntegreerde aanpak.
Hoe wordt binnen het speerpunt voor voedselzekerheid specifiek aandacht besteed aan aanstaande moeders, baby’s en peuters? Kunt u voorbeelden geven van programma’s die zich speciaal op deze doelgroep richten?
Kinderen die in de eerste 1000 dagen van hun leven (inclusief de 9 maanden in de buik van de moeder) onvoldoende voeding krijgen houden daar blijvende, onomkeerbare ontwikkelingsachterstand aan over. Om resulterende ongelijkheid in kansen tegen te gaan is verbetering van de toegang tot kwalitatief goed voedsel, met een focus op deze doelgroep, een integraal onderdeel van het voedselzekerheidsbeleid. Voorbeelden hiervan zijn de door Nederland ondersteunde internationale organisaties als Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) en het Micronutrient Initiative maar bijvoorbeeld ook de bilaterale inzet in Ethiopië. Verlaging van het aantal chronisch ondervoede kinderen is topprioriteit in het nationale voedingsbeleid van dit land. Tussen 2000 en 2011 is de chronische ondervoeding al afgenomen van 58% tot 44%; de doelstelling voor 2015 is dit terug te brengen tot onder de 35%. Dit wordt onder andere nagestreefd met voldoende voeding voor zwangere en borstvoeding gevende vrouwen, die ook voldoende micronutriënten bevat, en door bijvoeding van kinderen ouder dan 6 maanden met voldoende calorieën, eiwitten en micronutriënten.
Werkt u bij de bestrijding van verborgen honger ook samen met DSM of soortgelijke private partners? Zo ja, op welke wijze werkt u samen en wat zijn de resultaten? Zo nee, waarom niet en bent u dit wel van plan?
DSM en BZ weten elkaar goed te vinden en werken in een aantal programma’s concreet samen met goede resultaten. DSM heeft lange termijn programma’s gericht op bestrijding van ondervoeding door middel van het verstrekken van technische en wetenschappelijke ondersteuning in OS landen. DSM en BZ zijn tevens partners in het Amsterdam Initiative against Malnutrition (AIM). Dit is een samenwerkingsverband waarin vele grote NL bedrijven (Unilever, Rabobank, AkzoNobel, RijkZwaan, Philips) maar ook NGO’s en kennisinstellingen (HIVOS, SNV, ICCO, WUR, AMREF) zich inzetten voor de ontwikkeling van marktgerichte voedingsprogramma’s voor de base of the piramid.
Het afbrokkelde draagvlak voor de miljarden uitgaven aan ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voor ontwikkelingshulp brokkelt draagvlak snel af»?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Deelt u de mening dat het ronduit belachelijk is dat een land als China, dat inmiddels zelf meer ontwikkelingshulp geeft dan de Wereldbank, ontwikkelingshulp ontvangt die via de EU ook betaald wordt door Nederland? Zo neen, waarom niet?
Ik vind dat landen die op grond van hun inkomen in staat moeten worden geacht hun eigen ontwikkeling te financieren, niet meer in aanmerking zouden moeten komen voor bilaterale steun van de Europese Unie. Dat geldt ook voor China. De Europese Unie heeft aangegeven in haar programmering voor de periode 2014–2020 af te zien van het verlenen van zogenaamde «klassieke» ontwikkelingssamenwerking aan deze landen. Steun, bijvoorbeeld ter versterking van maatschappelijke organisaties, blijft nog wel mogelijk.
In hoeverre deelt u de visie dat er geen cent ontwikkelingshulp moet gaan naar landen als Egypte, Tunesië en Libië, waar vrouwen, christenen, joden en anders-gelovigen meer en meer lijden door de groeiende impact van de islam?
Ik ben niet van mening dat Nederland de steun aan landen in transitie in de Arabische regio moet stopzetten. Met het oog op onder andere (lokale, regionale en zelfs wereldwijde) stabiliteit en veiligheid is aandacht en steun voor deze landen cruciaal.
Denkt u niet dat heel veel mensen in Nederland de meer dan 4 miljard euro die dit jaar weer uitgegeven wordt aan ontwikkelingshulp, liever besteed zien worden aan bijvoorbeeld onze ouderenzorg, lastenverlichting en veiligheid? Zo neen, waarom niet?
Een aanzienlijk deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking wordt besteed aan sociaal-economische en politieke ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Hiermee draagt Nederland mede bij aan de verbetering van de stabiliteit en veiligheid in de wereld en dus ook in Nederland.
De speech van de leider van de Palestijnse Autoriteit, Mahmoud Abbas |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van de speech van Mahmoud Abbas ter herdenking van de eerste terreuraanslag van Fatah, die uitgezonden werd op de officiële televisiezender van de Palestijnse Autoriteit op 4 januari 2013?1
Ja.
Bent u bekend met de terreurdaden van de door Abbas geprezen personen?2
De precieze achtergrond van de door Abbas genoemde personen is onvoldoende bekend.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is goede banden te onderhouden met een Autoriteit wiens eigen leider, in het openbaar en via officiële media, terroristen verheerlijkt?
In het Palestijns-Israëlisch conflict zijn helaas met enige regelmaat opruiende teksten of «hate speech» te vinden van zowel Palestijnse als Israëlische zijde. Beide partijen worden hierop aangesproken. President Abbas heeft zich steeds laten kennen als voorstander van de vredesonderhandelingen.
Deelt u de mening dat deze speech valt onder terrorisme verheerlijking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de overtuiging dat de motie die de regering verzoekt de subsidie aan de Palestijnse Autoriteit te stoppen indien er geen effectieve maatregelen worden genomen tegen terrorisme verheerlijking, hier van toepassing is?3 Zo nee, waarom niet?
Conform de Kamerbrief (d.d. 12 december 2012) zal ik mij blijven inspannen voor een einde aan opruiing en aan oproepen tot geweld, via de (op dit moment niet actieve) trilaterale commissie (VS, Israël en PA).
De ondersteuning van de Palestijnse Autoriteit is gericht op het opbouwen van een levensvatbare Palestijnse staat, die bijdraagt aan het doen slagen van het vredesproces. In de afgelopen jaren zijn positieve resultaten geboekt op het terrein van samenwerking op veiligheidsgebied tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit, ook op het terrein van terrorismebestrijding.
Bent u nu eindelijk bereid uitvoering te geven aan deze motie, door per direct de financiering van deze Palestijnse terrorisme verheerlijkende club, nota bene met ons belastinggeld, te stoppen en hier ook in Europees verband naar toe te werken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hulp aan Uganda |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU bevriest hulp aan Uganda»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Naar aanleiding van het corruptieschandaal met hulpgelden bestemd voor noordelijk Uganda, hebben Ierland, Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen alle steun aan de Ugandese overheid opgeschort. De EU, Duitsland, België en Oostenrijk hebben hun begrotingssteun aan Uganda stopgezet. Er is geen Nederlands geld in het geding bij deze zaak.
Het bericht vermeldt geheel correct dat onderzoek heeft aangetoond dat geen onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden met Nederlandse NUFFIC-gelden bij de nieuwbouw van een ICT-faculteit in Kampala.
Bestaat de mogelijkheid dat ook Nederlandse hulpgelden aan de overheid van Uganda zijn verdwenen als gevolg van corruptie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens het Verenigd Koninkrijk en de EU te volgen en de hulp aan de Ugandese overheid te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Nederland sluit zich aan bij de door deze donoren aan Uganda gestelde voorwaarden, te weten
Nederland heeft al begin 2011 besloten geen begrotingssteun meer te geven aan Uganda. Wel ondersteunt Nederland de Ugandese overheid bij de hervorming van de justitiële sector.
Weet u hoe het besluit van de EU tot stand is gekomen? Bent u hierbij betrokken geweest? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Had u dat wel gewenst?
Ja, het besluit van de EU is in overleg met de lidstaten tot stand gekomen. Coördinatie hierover heeft in Kampala plaatsgevonden. De Europese donoren die direct schade hebben ondervonden van het corruptieschandaal hebben al hun hulp opgeschort, zowel begrotingssteun als projecthulp. Alle in Uganda aanwezige Europese donoren die begrotingssteun verstrekken, hebben in onderling overleg besloten deze steun op te schorten tot aan genoemde voorwaarden door Uganda is voldaan. De overige projecthulp van deze donoren loopt nog door.
Mede vanwege deze coördinatie bestaat nu een eenduidig beleid van Europese donoren ten aanzien van het geven van begrotingssteun aan Uganda.
Heeft u contact gezocht met uw Europese ambtsgenoten over het stopzetten van hulp aan de Ugandese overheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat Europese donoren eenzelfde lijn ten aanzien van Uganda moeten hebben? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de EU en de lidstaten een eenduidig beleid ten aanzien van Uganda hebben?
Zie antwoord vraag 5.
De miljoenen voor 'leuke seks' in ontwikkelingslanden |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontwikkelingsgeld voor mannen»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de vele miljoenen die uitgegeven worden aan dit zoveelste onzinproject beter besteed kunnen worden aan bijvoorbeeld het verbeteren van de positie van Nederlandse ouderen?
Met dit project wordt onder meer uitvoering gegeven aan het door de Tweede Kamer geaccordeerde beleid voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en het genderbeleid.
Doel van dit project is het verminderen van moeder- en kindsterfte, tienerzwangerschappen en huiselijk geweld in Rwanda, Indonesië, Zuid-Afrika en Brazilië. Een deel van de activiteiten richt zich op jongens en vaders om hen beter in staat te stellen hun verantwoordelijkheden te nemen als het gaat om de verzorging van kinderen, family planning en het respecteren van de rechten en gezondheid van vrouwen.
Het geld is afkomstig van de goedgekeurde begroting (2012) van Ontwikkelingssamenwerking. Het verbeteren van de positie van ouderen in Nederland maakt daar geen onderdeel van uit en valt onder verantwoordelijkheid van mijn collega van VWS.
Denkt u werkelijk dat het geven van Nederlands belastinggeld aan ontwikkelingslanden om daar de «seks leuker te maken» een taak is van de Nederlandse staat?
Het project onderkent de belangrijke rol van mannen waar het gaat om het respecteren van rechten van de vrouw, gezinsplanning en vrije keuze rond seksualiteit. In veel ontwikkelingslanden zijn die verworvenheden niet vanzelfsprekend. Het project levert op die manier een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het Nederlandse gender- en SRGR-beleid dat zich richt op het voorkomen van moedersterfte en het bestrijden van geweld tegen vrouwen.
Bent u bereid, bij nader inzien, dit onzinproject geen doorgang te laten vinden? Zo neen, waarom niet?
Ik ondersteun dit project, omdat het bijdraagt aan de uitvoering van het vigerende SRGR- en genderbeleid.
De 3 miljoen euro steun voor Gaza |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland geeft 3 miljoen aan Gaza»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de raketbeschietingen op Israël door het Hamas-bestuur van Gaza verwerpelijk zijn?
Het kabinet veroordeelt de raketbeschietingen op Israël door Hamas en andere organisaties, zoals Palestinian Islamic Jihad.
In hoeverre deelt u de mening dat er geen cent ontwikkelingshulp (in welke vorm dan ook) gegeven moet worden aan een gebied dat bestuurd wordt door de terroristen van Hamas?
Het kabinet houdt de Palestijnse burgerbevolking niet collectief verantwoordelijk voor het handelen van Hamas. Het kabinet ziet geen reden de burgerbevolking van Gaza hulp te ontzeggen.
Bent u bereid terug te komen op het voornemen om miljoenen euro's te geven en tevens bereid uw collega's uit andere landen aan te sporen hetzelfde te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Criteria voor het verstrekken van microfinanciering |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp aan de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken?1
Ja.
Welke concrete «verbeterde instrumenten en monitoring» zet u op welke wijze in om «adequaat op te treden» tegen excessen in de microfinancierings-sector, zoals bij de LAPO Microfinance Bank, en deze te voorkomen?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekt geen rechtstreekse financiering aan MFIs. Indirect wordt financiering versterkt aan MFI via FMO (het MASSIF fonds). Daarnaast wordt een bescheiden deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, HIVOS, OXFAM/Novib en ICCO gebruikt voor microfinanciering. Deze organisaties werken met verschillende instrumenten om problemen, zoals deze zich voordeden bij de LAPO Microfinance Bank, tegen te gaan.
Ik geef de belangrijkste drie instrumenten en daarbij behorende criteria:
De door FMO gehanteerde benadering is vermeld in het antwoord op vraag 4.
Op welke criteria en voorwaarden baseert u uw besluit om direct of indirect microfinancieringsinstellingen te ondersteunen en/of te financieren? Hanteert u specifieke criteria met betrekking tot rentepercentages en winstmaximalisatie?
Bij de ondersteuning van MFIs vind ik het van belang dat er gebruik wordt gemaakt van instrumenten, zoals genoemd onder vraag 2. Voorts is het gebruik van de Client Protection Principles (www.smartcampaign.org) door MFIs belangrijk juist ter bescherming van MFI klanten. Ook is het wenselijk gegevens aan het MIX (www.mixmarket.org) en MFT Transparency (www.mftransparency.org) te leveren ter verbetering van inzicht in o.a. rentepercentages. Tenslotte hecht ik veel waarde aan het inzetten van programma’s op het gebied van «financial education». Dat wil zeggen dat klanten van MFIs worden voorgelicht over financiële producten en de voorwaarden waaronder deze worden aangeboden, zodat ze een weloverwogen keuze kunnen maken. Bewustzijn en begrip zijn cruciale onderdelen van het beschermen van klanten tegen verkeerde producten, dure producten, onvoorziene beslagleggingen, etc.
De Nederlandse organisaties, die OS fondsen inzetten voor ondersteuning van MFIs, hanteren geen criteria voor absolute maximale rentepercentages of winstmaximalisatie. In de kredietanalyses worden de door MFIs gevraagde rentepercentages vergeleken met in een land gangbare percentages en wordt er gekeken of de kostenstructuur van een MFI acceptabel is in verhouding tot de doelgroep en de kosten die gemaakt moeten worden om die doelgroep te bereiken (afstanden, tijd, extra voorlichting). Voor verschillende landen, type MFIs, soort klanten en producten zijn de acceptabele tarieven weer anders. Vandaar dat geen absoluut percentage vastgesteld kan worden.
Welke criteria hanteren andere Nederlandse instellingen, zoals de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO), die microfinancieringsinstellingen ondersteunen?
Zie voor criteria vraag 3.
Specifiek voor FMO geldt dat zij voor elke financiering een scorecard opstelt waarin zowel financiële als niet-financiële criteria worden gehanteerd. De criteria hebben betrekking op: goed bestuur (inclusief oververschulding), milieu, sociale impact. Daarnaast kijkt FMO naar het track record van de MFI (kennis, ervaring, business plan, etc), het type product dat ondersteund zal worden en de markt waarop de MFI opereert.
FMO is voorts actief bij het bevorderen van verschillende Responsible Investment Initiatives. Het gaat daarbij met name om adoptie van Client Protection Principles alsook het bevorderen van de PIIF (Principles for Investors in Inclusive Finance).
Bent u voornemens de komende jaren meer budget vrij te maken voor microfinanciering en microfinancieringsinstellingen?2
Financiële ondersteuning van MFIs fluctueert, maar er is geen bewuste sturing op verlaging van het budget. Zo is er bijvoorbeeld recent goedkeuring verleend voor een ophoging van het FMO/Massif fonds. Voor de periode 2012–2015 zal jaarlijks ca. EUR 10 mln worden ingezet voor rurale microfinancieringsactiviteiten. Eveneens wordt op dit moment bekeken of de relatie met de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP) geïntensiveerd kan worden. CGAP is een belangrijk kennis- en onderzoeksinstituut voor MFIs. Hiermee wil ik het bevorderen van het ondernemingsklimaat door het vergroten van de toegang tot financiële dienstverlening voor kleine boeren en MKB-bedrijven.