Het bericht ‘Gestreste ondernemer is makkelijke prooi: trap niet in fraudeval’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gestreste ondernemer is makkelijke prooi: trap niet in fraudeval»1?
Ja.
Herkent u de trend dat fraudeurs steeds geraffineerder te werk gaan waardoor ondernemers eerder slachtoffer zijn van phishing of gijzelsoftware? Zo ja, op welke manier worden ondernemers voorgelicht over deze steeds geraffineerdere manier van werken van fraudeurs?
Ja. Uit het in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat uitgevoerde cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 blijkt dat 56% van de onderzochte organisaties in de 12 maanden voor het onderzoek met phishing te maken heeft gehad. Dergelijke mails zijn een veel gebruikte methode om diverse vormen van criminaliteit te plegen, waaronder online fraude2 en computervredebreuk. Ransomware (ook wel gijzelsoftware genoemd) betreft een specifieke vorm van cybercrime.3 Uit het cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 blijkt dat ongeveer 1% van de organisaties met ransomware te maken kreeg. Kleinere organisaties blijken er vaker last van te hebben dan grotere. Van de kleine organisaties betrof het 2,4%.4
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft het Digital Trust Center (hierna ook: DTC) opgericht met als taak het digitaal weerbaarder maken van ondernemers tegen toenemende cyberdreigingen. Het DTC deelt via de website, social media kanalen en de DTC Community de voor ondernemers relevante algemene informatie over cyberdreigingen en kwetsbaarheden. Bedrijfsspecifieke dreigingsinformatie wordt – proactief ongevraagd en in specifieke gevallen gevraagd – gedeeld met individuele bedrijven. U bent hierover geïnformeerd in de brief van 27 juni 2022 met betrekking tot de voortgang van de informatiedienst van het DTC.5 Op deze manier kunnen bedrijven snel actie ondernemen om een cyberaanval te voorkomen of de schade te beperken.
Ook verspreidt het Digital Trust Center via de DTC Community dreigingsinformatie vanuit het Nationaal Cyber Security Centrum (hierna ook: NCSC), zijnde onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en biedt het DTC via dit kanaal aangesloten bedrijven de mogelijkheid om, in een besloten omgeving, actuele en relevante informatie met elkaar uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn vragen, discussies of onderzoeken over phishing en/of ransomware.
Tenslotte biedt het Digital Trust Center naast de phishing-quiz die op de website van het DTC staat, veel laagdrempelige informatie over onder andere phishing. Met een verscheidenheid aan tools en content op de website en social media kanalen van het DTC worden ondernemers geïnformeerd over het herkennen van phishing.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is coördinator van de integrale aanpak online fraude en de integrale aanpak cybercrime. Voorts is in beide aanpakken aandacht voor de voorlichting van ondernemers over phishing. In het kader van de integrale aanpak online fraude loopt de verkenning naar welke wijze het bedrijfsleven het beste voorgelicht en ondersteund kan worden om slachtofferschap te voorkomen.
In de Kamerbrief naar aanleiding van de moties van de leden Ephraim en Hermans van 6 juli 20226 bent u geïnformeerd over de activiteiten om cybercrime in het midden- en kleinbedrijf tegen te gaan. In de Kamerbrief over de integrale aanpak van cybercrime van 4 november 20227 is een overzicht van activiteiten van de aanpak van cybercrime opgenomen. Het informeren van ondernemers over maatregelen die zij kunnen nemen om geen slachtoffer te worden en schade te beperken, maakt daar deel van uit. Het betreft onder meer een campagne voor het stimuleren van multi-factorauthenticatie, de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime waarin gemeenten worden ondersteund door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, om preventieve maatregelen te stimuleren, de factsheet Ransomware waarmee het NCSC en het DTC een overzicht geven van de verschillende soorten ransomware en maatregelen die organisaties kunnen nemen om een aanval te voorkomen, en het Incidentresponsplan ransomware van het NCSC met praktische handvatten om bij een ransomwareaanval adequaat te reageren.
In hoeverre hebben ondernemers aangifte gedaan van phishing? Is hier sprake van een stijgende of dalende trend? Welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid onder ondernemers te verhogen?
Aangiften van bedrijven worden vaak gedaan door een persoon en het bedrijf wordt niet altijd genoemd in de registratie. Hierdoor is het moeilijk vast te stellen hoe vaak ondernemers aangifte doen van phishing. Uit de aangiftecijfers van 2022 blijkt dat 2,5% van de aangiften van phishing is gedaan door een ondernemer. Er is sinds juni 2022 een stijgende trend te zien in het aantal aangiften van phishing door ondernemers. De reden hiervoor is onbekend. In het algemeen wordt een ieder aangespoord om aangifte te doen van een strafbaar feit. Het is mogelijk om digitaal aangifte te doen voor meerdere vormen van online criminaliteit waaronder phishing. Met deze optie wordt de drempel om aangifte te doen verlaagd.
Bent u het ermee eens dat het niet altijd makkelijk is om in te schatten of je met een bonafide bedrijf of persoon zaken doet en contact hebt? Zo ja, welke rol zou de overheid hierin kunnen spelen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Fraudeurs en cybercriminelen maken namelijk gebruik van social engineering, een techniek waarbij misbruik wordt gemaakt van de menselijke eigenschappen zoals nieuwsgierigheid, vertrouwen, hebzucht, angst en onwetendheid.
Het Digital Trust Center, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, publiceert adviezen, handelingsperspectieven en tools om de kennis bij ondernemers te verhogen, bijvoorbeeld door voorbeelden te geven van phishingmails. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Algemene Zaken verkennen welke interventies kunnen worden ingezet om veilig gedrag te bevorderen.
Meerdere partijen waarschuwen daarnaast voor verschillende vormen van online fraude en zetten gerichte campagnes daartoe in. Bijvoorbeeld door de Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tezamen met de Autoriteit Consument en Markt, de politie, het Europees Consumenten Centrum en de Consumentenbond waarschuwen het publiek rond Black Friday, Sinterklaas en Kerst voor nepwebshop en aan- en verkoopfraude met de campagne «Eerst Checken, dan bestellen».
Ook de Nederlandse Vereniging van Banken waarschuwt voor social engineering in de campagne «zo werkt een fraudeur». In deze campagne wordt de werkwijze van de fraudeurs uiteengezet, zodat men deze vormen van fraude snel kan herkennen.
Ten slotte heeft Slachtofferhulp Nederland in november een nieuwe campagne gelanceerd «online oplichting is een serieuze misdaad». Slachtoffers worden daarin opgeroepen hulp te zoeken bij Slachtofferhulp Nederland.
Bent u het ermee eens dat de ondersteuning van gedupeerde ondernemers van phishing verbeterd moet worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffer worden van phishing kan voor ondernemingen zeer ernstige gevolgen hebben. Daarom is het van groot belang dat ondernemers in eerste instantie zelf investeren in de eigen digitale veiligheid. Daarnaast is het mogelijk je te verzekeren bij een verzekeraar tegen schade als gevolg van cyberincidenten. Bij een cyberincident kan bovendien ondersteuning worden geboden door cybersecuritybedrijven. Met deze maatregelen kan een onderneming zelf de mogelijke schade voorkómen of beperken.
Er zijn verschillende instanties die ondernemers daarbij ondersteunen, zowel bij het voorkomen van schade als het oplossen daarvan. De Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kan adviseren en doorverwijzen naar instanties die specifiek verder kunnen ondersteunen. Ook kunnen gedupeerde ondernemers aangifte doen bij de politie. Daarnaast biedt Slachtofferhulp Nederland de individuele slachtoffers van phishing ondersteuning en emotionele hulp.
Bent u het ermee eens dat er ook voor de telecomsector een rol weggelegd is om frauduleuze telefoontjes en misbruik van nummers tegen te gaan? Zo ja, bent u bereid hierover met de sector in gesprek te gaan en te kijken waar aanvullende maatregelen mogelijk zijn en de Kamer hierover te informeren?
Ja. Hierover is de Minister van Economische Zaken en Klimaat, samen met de Autoriteit Consument en Markt, reeds in overleg met de sector. Dit overleg vindt plaats mede in het kader van een wetsvoorstel voor aanscherping van het spoofingverbod, een beperking van het gebruik van Nederlandse nummers vanuit het buitenland en flankerende maatregelen. Bij de aanpak door de telecomsector wordt aangesloten bij de integrale aanpak van online fraude. Hierover is uw Kamer geïnformeerd met de brief van 8 juli 2022.8
Herkent u het beeld dat de vele campagnes en trainingen onvoldoende effect lijken te hebben en dat het essentieel is om van jongs af aan bewust te zijn van gevaren van de online wereld en bent u bereid om online oplichting een prominente plek te geven in de pilot cyberrijbewijs voor basisscholen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Het effect van de combinatie van bewustwordingsmaatregelen is lastig te meten. Wel blijkt uit onder meer het Cybersecurity onderzoek Alert Online 2022 dat bewustwording nog nadere aandacht behoeft. Zo komt uit dit onderzoek naar voren dat een derde van de medewerkers van bedrijven hun kennis over online veiligheid als (zeer) slecht tot matig inschat.
Het project Mijn cyberrijbewijs is in samenwerking met FutureNL en het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontwikkeld. Dit project maakt deel uit van de inspanningen om bewustwording te vergroten bij de jeugd. Begin oktober is de interventie Mijn Cyberrijbewijs gelanceerd: een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het primair onderwijs. Online oplichting krijgt hierin als fenomeen, een prominente plek. Naast kennis over schadelijke fenomenen geeft de verkenning «Online Ontspoord»9 van het Rathenau Instituut aanknopingspunten om digitale weerbaarheid onder van doelgroep verder te ontwikkelen. In dit onderzoek zijn 18 mechanisme in kaart gebracht die ervoor zorgen dat online gedrag sneller ontspoort dan in het fysieke domein. Mijn Cyberrijbewijs maakt jonge mensen bewust van deze mechanismes en de online risico’s.
Het ECP Platform voor de Informatiesamenleving vormt daarnaast samen met het expertisecentrum voor Online Kindermisbruik en het Netwerk Mediawijsheid Safer Internet Center voor kinderen een nationale invulling van de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen. In het netwerk kijken overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hoe kinderen en jongeren op een veilige manier de digitale wereld kunnen betreden, bijvoorbeeld met lespakketten voor scholen of speciale uitgaven van de Donald Duck, de zogenaamde Digiducks.
Welke belemmeringen ervaart de Fraudehelpdesk om ondernemers en burgers zo goed mogelijk te kunnen informeren over malafide personen, websites en bedrijven? Bent u bereid deze weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bij de Fraudehelpdesk, die volledig wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kunnen slachtoffers melding maken van fraude en oplichting. De Fraudehelpdesk biedt voorlichting en verwijst slachtoffers zo nodig door voor hulp en het doen van aangifte. De Fraudehelpdesk wil voor een goed onderbouwd advies aan melders gegevens kunnen verwerken, zoals telefoonnummers, sms en mogelijk malafide links. De Fraudehelpdesk heeft hiervoor een vergunning aangevraagd, maar de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft de aanvraag afgewezen. De Fraudehelpdesk heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit is nog onder de rechter.
Het is belangrijk dat relevante gegevens gedeeld kunnen worden, bijvoorbeeld over modus operandi. Zoals aangegeven in de brief van 8 juli jl. verkent het Ministerie van Justitie en Veiligheid o.a. met meldpunten, waaronder de Fraudehelpdesk, hoe we dit binnen de kaders van de AVG vorm kunnen geven.
Bent u het ermee eens dat landen als België een zeer interessante aanpak hebben in het voorkomen van phishing door informatie over malafide websites snel binnen te halen en te verspreiden en daarmee slachtoffers te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren hoe u lessen gaat trekken van andere landen en daarmee Nederlanders een stukje veiliger houdt?
Ja. Zoals gemeld in de bijlage bij de Kamerbrief over de integrale aanpak van cybercrime van 4 november jl. verkent het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tezamen met het NCSC of een «anti-phishing-schild» naar Belgisch voorbeeld ook in Nederland kan worden opgezet. Daarmee zou het mogelijk worden criminele links in berichten te melden om deze vervolgens onschadelijk te maken, dan wel van een waarschuwing te voorzien. Dit zou het slachtofferschap van phishing en daaropvolgende delicten kunnen tegengaan.
Zware mishandeling en wurging van katten in Gouda |
|
Dion Graus (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel inzake zware mishandeling en wurging van katten in Gouda?1
Ja.
Bent u bereid om een onderzoek in te laten stellen naar de dader(s)? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan de Minister om te besluiten over het instellen van een strafrechtelijk onderzoek. Nadat een melding over een dode kat de politie had bereikt, is een onderzoek gestart. Ik kan daar als Minister van Justitie en Veiligheid niet nader op ingaan.
Zijn de kadavertjes ter onderzoek van mogelijke dadersporen voorgelegd aan het Veterinair Forensisch Team? Zo neen, waarom niet?
Zoals u weet doe ik geen uitspraken over strafrechtelijke onderzoeken.
Gaat u het mogelijk maken dat dierenbeulen in de toekomst na opsporing en mogelijke arrestatie een zware gevangenisstraf, torenhoge boete en een levenslang verbod op het houden van dieren te wachten staat? Zo neen, waarom niet?
Dierenmishandeling en -verwaarlozing zijn een grove miskenning van de intrinsieke waarde van dieren. Vanwege de ernst van deze strafbare feiten en het belang van de bescherming van dierenwelzijn zijn dierenmishandeling en -verwaarlozing in de Wet dieren als misdrijf strafbaar gesteld. Ik vind het belangrijk dat personen die zich aan deze ernstige strafbare feiten schuldig maken, hier niet mee wegkomen maar worden vervolgd en berecht. Dierenmishandeling en -verwaarlozing kan op dit moment worden gestraft met een gevangenisstraf van maximaal drie jaar of een geldboete van de vierde categorie (€ 22.500, artikelen 2.1, eerste lid, 2.2, achtste lid en 8.12, eerste lid, van de Wet Dieren). Indien deze misdrijven in de uitoefening van beroep of bedrijf zijn gepleegd, kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd (€ 90.000, artikel 8.12, zesde lid, van de Wet dieren). Dit zijn stevige strafmaxima die het mogelijk maken dat in gevallen van dierenmishandeling en -verwaarlozing een passende sanctie kan worden opgelegd. Daarnaast kan de rechter bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling een houdverbod als bijzondere voorwaarde opleggen.
Op dit moment is bij uw Kamer het wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing aanhangig. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat een verbod op het houden van dieren door de strafrechter als zelfstandige maatregel kan worden opgelegd. De maximale duur van deze maatregel bedraagt tien jaar. Indien sprake is van recidive, kan het zelfstandige dierenhoudverbod voor maximaal twintig jaar worden opgelegd. De wijzigingen in dat wetsvoorstel leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan het beschermen van dierenwelzijn en aan het voorkomen van nieuw dierenleed. Vrijheidsbeperkende maatregelen zoals een dierenhoudverbod dienen altijd proportioneel te zijn ten opzichte van de doelen die met die maatregel worden gediend. In dat licht acht ik een langere maximumduur van het houdverbod onwenselijk. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het bovengenoemde wetsvoorstel (Kamerstuk 35 892, nr.2.
Wat gaat u ondernemen om dit soort mishandelingen in de toekomst waar en indien mogelijk te voorkomen en te zorgen voor voldoende capaciteit bij de landelijke alarmcentrale 144 Red een Dier, de Dierenpolitie en het Veterinair Forensisch Team?
Dierenmishandeling en -verwaarlozing is verwerpelijk en het staat voor mij buiten kijf dat er handhavend moet worden opgetreden tegen alle gevallen van dierenmishandeling en -verwaarlozing. Ik vind het minstens zo belangrijk dat wordt ingezet op preventie en dat effectieve maatregelen worden ingezet om dierenmishandeling te voorkomen. Enkele maatregelen uit het wetsvoorstel dat ik in het antwoord op vraag 4 heb genoemd, zijn ook uitdrukkelijk bedoeld om bij te dragen aan het voorkomen van nieuwe gevallen van dierenmishandeling. In dit verband wijs ik bijvoorbeeld op het mogelijk maken van de oplegging van een zelfstandig dierenhoudverbod en de mogelijkheid om een educatieve maatregel op te leggen, waardoor houders worden gestimuleerd om op een verantwoorde wijze dieren te houden.
In de praktijk zien we dat 144 Red een Dier, de themahouders Dieren van de politie en de Landelijke Inspectie Dierenbescherming niet alleen in de handhaving, maar ook in het voorkomen van dierenmishandeling een cruciale rol spelen. In het algemeen kunnen alle opsporingsambtenaren, die bij deze instanties werkzaam zijn optreden tegen dierenmishandeling. Met deze capaciteit kunnen dierenwelzijnszaken naar mijn mening adequaat worden opgepakt. Er is niet gebleken dat er onvoldoende capaciteit is bij de genoemde instanties onvoldoende capaciteit beschikbaar zou zijn.
Onderzoek naar financiële transacties van/naar Stichting Open Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bestaan en hebt u kennisgenomen van de inhoud van een onderzoeksrapport van het Financieel Recherche Bureau Interludium met betrekking tot onderzoek naar financiële transacties van/naar Stichting Open Nederland (SON)?
Ja.
Zo nee, waarom valt in een persbericht van de opdrachtgever te lezen dat in ieder geval het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de rapportage van het onderzoekbureau zou hebben ontvangen en dus op de hoogte is gebracht? Kunt u bevestigen of ontkrachten dat de rapportage aan dit departement is voorgelegd, aan welke personen specifiek? Waarom hebben deze personen de Kamer daarover dan niet geïnformeerd en waarom is door het departement niet op de rapportage gereageerd?
Het is onduidelijk naar welk persbericht wordt gerefereerd. Wat klopt is dat het rapport van Interludium ter kennisneming is toegestuurd aan VWS. Gezien de overduidelijk onbetrouwbare (en smadelijke) uitlatingen in het rapport zijn er geen verdere stappen gezet.
Hebben de journalisten die volgens bovengenoemd persbericht en volgens een recente reconstructie van NOS/Nieuwsuur ook op de hoogte zijn gebracht van dit onderzoek, hierover contact opgenomen met (bewinds)personen binnen het kabinet, of heeft het kabinet hierover zelf contact gezocht met de pers? Zo ja, kunt u delen wat met de pers is besproken en waarom de Kamer hierover niet is geïnformeerd?
Nee, NOS en Nieuwsuur hebben hierover geen contact opgenomen met het Ministerie van VWS of Financiën. September 2022 heeft het NRC contact opgenomen met VWS. Hierbij is gevraagd of het klopt dat VWS een onderzoek heeft laten uitvoeren door Hoffmann recherche naar de beweringen in de media over Jaap van Dissel. VWS heeft hier op geantwoord: Nee, dat is niet het geval. Deze, ongefundeerde, berichten in de media over Jaap van Dissel zijn voor ons geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen. Wij hebben wel aan Hoffmann recherche gevraagd om onderzoek te doen naar beweringen die een partij op verschillende manieren richting de overheid heeft geuit. Wij hechten weinig waarde aan die beweringen, maar omdat de uitingen vasthoudend waren willen wij een onafhankelijke partij daar uitspraak over laten doen zodat deze, onafhankelijke, partij aantoont dat er geen grond is voor deze beweringen. Deze beweringen zijn niet onderbouwd en hebben geen enkele waarde, maar zijn wel vervelend voor betrokkenen. Vanuit VWS is geen contact gezocht met de pers over het rapport van Interludium.
Klopt het dat het recherchebureau beschikt over een vergunning die is afgegeven door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en dat de overheid en/of daaraan gelieerde organen zelf in het verleden gebruik hebben gemaakt van de diensten van dit recherchebureau? Zo ja, kunt u verklaren waarom u de onderzoeken naar SON onbetrouwbaar acht?
Via https://www.justis.nl/sites/default/files/2022–09/Lijst vergunninghouders Wpbr per 12 augustus 2022_0.pdf is een lijst te vinden met alle vergunninghouders. In deze lijst staat dat Interludium B.V. in Apeldoorn een vergunning heeft. Justis houdt niet bij wie er gebruik maken van de diensten van recherchebureaus.
Als u wel op de hoogte was van het bestaan van deze rapportage en de aantijgingen met betrekking tot financiële transacties naar/van SON, wanneer bent u hiervan dan op de hoogte gesteld en waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd en is er geen opheldering gegeven over de al dan niet onjuiste/oneigenlijke bevindingen in dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Als u op de hoogte was van het bestaan van deze rapportage, was u dan ook op de hoogte van het onderzoek toen dat werd uitgevoerd? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hierover destijds niet geïnformeerd en, indien het onderzoek onrechtmatig plaatsvond, geen (juridische) stappen ondernomen om dit onderzoek te stoppen?
Nee, wij waren niet op de hoogte van het onderzoek dat is uitgevoerd door Interludium op het moment dat dit onderzoek werd uitgevoerd.
Indien het onderzoek op verkeerde informatie is gebaseerd, heeft u dan enig idee waar deze informatie vandaan komt, wie deze heeft verspreid en waarom? Kunt u ontkrachten dat de in de rapportages beschreven mogelijk verdachte overboekingen naar/van SON zijn gedaan? Of kunt u, indien deze transacties wel hebben plaatsgevonden maar rechtmatig waren, gespecificeerd verantwoorden met welk doel deze overboekingen zijn gedaan, wie daarbij betrokken waren en waarom, en deze informatie aan de Kamer doen toekomen?
Omdat het rapport van Interludium hardnekkig bleef rondwaren is vanuit VWS uiteindelijk een onderzoek gestart met als doel de informatie uit het door Financieel Recherche Bureau Interludium opgeleverde rapport te onderzoeken op feitelijke (on)juistheid. Uit dit onderzoek dat in opdracht van VWS is gestart, is gebleken dat het rapport van Interludium niet betrouwbaar is en dat er geen enkel bewijs is dat de transacties beschreven in het rapport van Interludium hebben plaatsgevonden. In afwachting van mogelijke juridische procedures en maatregelen kan het in opdracht van VWS opgeleverde onderzoeksrapport nu niet openbaar worden gemaakt.
Indien u (tot voor kort) niet op de hoogte was van deze onderzoeken en de daaruit voortgekomen bevindingen, kunt u dan verklaren waarom er voor de opdrachtgever aanleiding was om onderzoek te laten doen naar SON en hoe reflecteert u op de bevindingen uit het onderzoek, nu u hier kennis van genomen heeft? Gaat u (juridische) stappen ondernemen tegen het onderzoeksbureau en/of de opdrachtgever van het onderzoek, voor het verspreiden van lasterlijke informatie?
Zie antwoord vraag 7.
Aangezien in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen van de Groep Van Haga aangaande Stichting Open Nederland wordt aangegeven dat SON werkt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en dat het ministerie inzicht heeft in de financiële administratie van SON, kunt u bevestigen of ontkrachten dat de in het onderzoek genoemde Belgische ING-bankrekeningen van SON inderdaad bestaan (hebben) en zo ja, of deze rekeningen in samenspraak en/of met medeweten van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en/of Financiën werden geopend? Kunt u aangeven waarom SON bankrekeningen in België nodig heeft/had en waarom er geen verantwoording met betrekking tot de geldstromen naar en van deze rekeningen is gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Geldt voor overboekingen van SON het zogenaamde «vier ogen principe», waarbij betalingen geautoriseerd en goedgekeurd moeten worden door minimaal twee personen? Wordt dit technisch door de banken gefaciliteerd en zo niet, hoe waarborgt SON de controle op de betalingen?
Binnen SON geldt zowel voor het betaalbaar stellen van de facturen als voor de daadwerkelijke betaling van facturen het vier-ogen principe. De bank faciliteert het betalingsproces technisch.
Als SON inderdaad over deze Belgische ING-rekeningen heeft beschikt, klopt het dat deze rekeningen op 24 oktober 2021 zijn gesloten en dat de resterende gelden zijn teruggestort naar de oorspronkelijke financieringsbron? Zo ja, waarom is dit gebeurd en waarnaar zijn de resterende gelden teruggeboekt?
Zie antwoord op vraag 7, 8 en 9.
Klopt de constatering uit het onderzoek dat na de eerste financieringstranche van het Ministerie van Financiën aan SON voor Testen voor Toegang ook een bedrag van een miljoen euro werd overgemaakt voor een «administrative fee»? Zo ja, kunt u specificeren waar dit precies voor bedoeld was?
Nee, dat klopt niet.
Klopt het dat na het ontvangen van financiering van het Ministerie van Financiën voor Testen voor Toegang onder andere 50 miljoen euro werd overgemaakt naar Medical Services Corp op Anguilla, maar dat dit bedrijf door SON nooit is openbaargemaakt als testaanbieder? Zo ja, welk doel diende dit geld en waarom is gekozen voor het inzetten van dit bedrijf?
Nee, dat klopt niet.
Klopt het dat de onderzoeksrapportage op 28 maart 2022 aangetekend verstuurd is naar de Minister van Financiën en per mail naar de woordvoerder met een begeleidend schrijven, waarin wordt gevraagd om opheldering over de financiële gang van zaken met betrekking tot SON en de betrokkenheid van verschillende ministeries hierbij?
Het Ministerie van Financiën heeft de brief d.d. 28 maart 2022 van U-Diagnostics met een deel van het rapport ontvangen via het partijbureau van D66. Aangezien de brief was gericht aan het partijbureau t.a.v. de Minister als partijleider, is de brief terug overgedragen aan het partijbureau.
Als de Minister van Financiën en/of haar woordvoerder bovengenoemde correspondentie inderdaad hebben ontvangen, waarom is de Kamer hier dan nooit over geïnformeerd en is de ontvangen documentatie niet gedeeld? Indien zij deze correspondentie niet hebben ontvangen, waren zij dan wel op de hoogte van het circuleren van deze correspondentie en zo ja, waarom is de Kamer daarover niet geïnformeerd?
Er was geen reden om deze informatie te delen met uw Kamer. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 2, 7, 8, 9 en 14.
Klopt het dat het onderzoeksrapport al geruime tijd bij verschillende ministeries en bewindspersonen ligt? Zo ja, waarom is de Kamer hierover dan nooit geïnformeerd en waarom zijn de bevindingen van het rapport niet uitgelegd en/of ontkracht?
Ik verwijs hier naar de antwoorden op vraag 2, 7, 8 en 9.
Bent u voornemens het Openbaar Ministerie een onderzoek te laten instellen naar deze kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dat onderzoek van start en kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang en resultaten hiervan?
De internationale aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit en criminele geldstromen |
|
Joost Sneller (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview met criminoloog Fijnaut, «De meest voor de hand liggende oplossingen tegen de drugsindustrie worden niet ingezet. Raadselachtig»?1
Ik ben bekend met het interview met criminoloog Fijnaut en heb hierna ook op eigen initiatief een gesprek gevoerd met professor Fijnaut op 29 september jl.
Onderschrijft u zijn pleidooi voor meer samenwerking tussen Nederland en België in de bestrijding van drugscriminaliteit?
Ik sta zeker achter zijn pleidooi voor meer samenwerking tussen Nederland en België. Ik ben ervan overtuigd dat een nauwe samenwerking nodig is om drugscriminaliteit te bestrijden. Om die reden ben ik intensief in gesprek met mijn Belgische collega’s, de Belgische Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie en Noordzee, om op alle niveaus de samenwerking te verstevigen. Criminelen trekken zich niets aan van landsgrenzen en dus moeten landen een gezamenlijk front vormen tegen illegale drugssmokkel. Dit doe ik niet alleen met België, ik zet tevens in op het verstevigen van de samenwerking met andere landen, zowel in Europa als daarbuiten. Specifiek met België heeft de Nederlandse Douane bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst met de Belgische Douane op basis waarvan onder meer informatie-uitwisseling plaatsvindt over drugssmokkel. De samenwerking zal op korte termijn verder worden geïntensiveerd door het plaatsen van een operationeel risico-analist van de Nederlandse Douane bij de Belgische Douane. Een ander terrein waarbij Nederland en België al nauw samenwerken betreft de ontwikkeling van Artificial Intelligence als het gaat om de analyse van scanbeelden van containers, zodat veel makkelijker en sneller opgemerkt kan worden of er sprake is van bijvoorbeeld de aanwezigheid van cocaïne.
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van Fijnaut om een gemeenschappelijk politie- en douanecentrum op het grensgebied van Nederland en België op te richten? Kunt u de eventuele belemmeringen voor en de voordelen van een centrum schetsen?
Het is belangrijk dat de organisaties die verantwoordelijk zijn voor opsporing, vervolging en handhaving in staat zijn hun werkzaamheden ook op grensoverschrijdend vlak te vervullen en ik wil daarbij inspelen op hun behoeften. Het heeft de voorkeur van de operationele ketenpartners om bestaande waardevolle vormen van samenwerking waar nodig te verbeteren en te intensiveren, in plaats van een nieuwe vorm te introduceren met risico’s voor duplicatie in werkzaamheden, informatiedeling en extra inzet van personele capaciteit en aanvullende kosten.
Er gebeurt veel op het gebied van internationale samenwerking in de grensregio en om die samenwerking te ondersteunen zijn structuren en voorzieningen reeds aanwezig. Bij deze bestaande internationale samenwerkingsstructuren moet gedacht worden aan de volgende bilaterale activiteiten: de aanwezigheid van liaisons in beide landen, nauwe samenwerking tussen politie-eenheden in de grensregio’s met hun Belgische collega’s, evenals goede structurele samenwerking tussen de Koninklijke Marechaussee met hun Belgische en Duitse partners en de intensievere samenwerking in en tussen de havens van beide landen ook op handhaving en opsporing. Ook trekt de Nederlandse Douane samen op met de Belgische Douane in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Zo is er een gezamenlijk reis geweest naar Zuid-Amerika, en is er een nauwe samenwerking tussen de liaisons en worden gezamenlijke acties uitgevoerd met behulp van de inzet van een analist in Antwerpen. Verder is er sprake van samenwerking binnen de volgende internationale verbanden: de hechte bilaterale en Europese samenwerking tussen douaneautoriteiten in de douane-unie én de Benelux- en Hazeldonk-samenwerkingsstructuren, inclusief de mogelijkheden die het nog in werking te treden Benelux politieverdrag zal bieden. Ook de intensieve samenwerking tussen beide landen in EU-verband, via het zogenoemde EMPACT-instrument, zorgt ervoor dat multidisciplinair grote opsporingsonderzoeken en controleacties worden uitgevoerd, ondersteund door EU-agentschappen zoals Europol en Eurojust. Beide landen maken via landendesks integraal deel uit van deze agentschappen. Ook maken de samenwerkingen in INTERPOL-verband deel uit van de reeks intensieve samenwerkingsverbanden.
Gelet op de bijzondere geografische situatie van Limburg is bovendien sprake van de samenwerkingsstructuur EPICC tussen België, Duitsland en Nederland. Nederlandse bijdragen aan EPICC- werkzaamheden vinden plaats via het Nederlandse Internationale Rechtshulpcentrum Limburg. Vanuit de Nederlandse politie wordt ook bijgedragen aan de potentiële doorontwikkelingsmogelijkheden van het EPICC. Samen met de operationele partners blijven we dus kijken naar hoe de bestaande samenwerking verder kan worden versterkt.
Kunt u tevens ingaan op de suggestie om een joint investigations teams (JIT) op te richten? Leent de aanpak van (bepaalde zaken binnen) de georganiseerde drugscriminaliteit zich volgens u voor het oprichten van een JIT?
Op basis van EU-wetgeving en die van de Raad van Europa kunnen zogenoemde Joint Investigation Teams (JIT’s) worden opgericht met als doel de samenwerking tussen autoriteiten te bevorderen wanneer onderzoeken in landen lopen. Deze teams, waarin de informatiedeling en samenwerking op basis van een gezamenlijk vastgesteld kader wordt vergemakkelijkt, zijn nuttig en belangrijk. Het gebruik van dit instrument onderschrijf ik van harte en vindt in de praktijk veel plaats.
De oprichting van en uitvoering door de teams wordt ondersteund door de nationale JIT-experts en kan voorts ook (financieel) ondersteund worden door Europol en Eurojust. Al jaren neemt Nederland deel aan Joint Investigation Teams met verschillende landen en in opsporingsonderzoeken gericht tegen criminele fenomenen. Zo zijn de grote onderzoeken waar Nederland aan deelneemt in verband met de onderschepping van versleutelde berichten van criminelen bij Sky ECC en Encrochat opgezet met behulp van een JIT. Voor onderzoeken verbonden aan Encrochat is een JIT opgericht door Nederland, België en Frankrijk. Ook operatie Pollino in 2018, gericht op de Italiaanse maffiaorganisatie Ndrangheta, vloeide voort uit een Joint Investigation Team, waarin Nederland, Italië, Duitsland, België en Luxemburg samenwerkten.2 In 2021 ondersteunde Eurojust 21 JIT’s waaraan Nederland deelnam.
De samenwerking binnen JIT’s is dus een belangrijk instrument in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Het is echter niet het enige instrument. Daarom is belangrijk dat elke situatie afzonderlijk bekeken wordt en het OM als gezag eigenstandig een afweging maakt of een JIT meerwaarde kan bieden. In die afweging wordt ook rekening gehouden dat andere samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten beschikbaar zijn.
Kunt u nader toelichten hoe de samenwerking tussen Nederland en België in het project Fortius in de haven van Antwerpen functioneert?
Het project Fortius, een samenwerkingsverband tussen de Belgische en Nederlandse diensten, is specifiek gericht op het tegengaan van drugssmokkel die via de Antwerpse haven Nederland binnenkomt. Vanuit dit project is er een Quick Response Unit gestart, die een goede start heeft gemaakt met verschillende aanhoudingen en cocaïnevangsten. Dit succes is te danken aan de goede samenwerking tussen de Nederlandse autoriteiten met de Belgische; het Federaal Parket, de Federaal Gerechtelijke Politie Antwerpen en de Belgische Douane. Door de nauwe samenwerking binnen het project is het mogelijk om sneller informatie uit te wisselen, wat leidt tot een vergroot zicht op en inzicht in criminele organisatiestructuren. De samenwerking tussen de politie en de bijzondere opsporingsdiensten levert bovendien een breder palet aan interventiemogelijkheden op. Daarom ben ik blij met de komst van dit samenwerkingsproject en zie ik uit naar de verdere resultaten.
Kunt u toelichten of de vier doelstellingen die u formuleert in de «Toekomstagenda internationaal offensief tegen georganiseerde criminaliteit» ook gekoppeld worden aan meetbare indicatoren, en zo ja welke?2
Zoals uiteengezet in de Najaarsbrief georganiseerde criminaliteit die in de eerste week van november naar uw Kamer is gestuurd, wordt uw Kamer in 2023 nader geïnformeerd over de beoogde prestaties, beleidsinstrumenten, financiële gevolgen, doelmatigheid en doeltreffendheid van de investeringen die worden gedaan met de coalitieakkoordgelden. Dit is conform de werkwijze zoals vastgesteld in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW3.1). Deze prestaties worden voor de internationale aanpak gekoppeld aan de doelstellingen van de Toekomstagenda Internationaal Offensief.
Kunt u toelichten hoe het staat met het voornemen om het netwerk van liaison officers uit te breiden?
Vanuit de op Prinsjesdag 2021 vrijgekomen middelen worden er in verschillende landen in de wereld liaison officers (LO’s) geplaatst. Doel van deze plaatsingen is het versterken van de (gezamenlijke) informatie- en samenwerkingspositie in en met andere landen. Bij de plaatsing van LO’s wordt afgewogen in welke landen een dergelijke plaatsing naar verwachting het meeste effect sorteert en wordt ook gekeken hoe LO’s van verschillende organisaties elkaar kunnen helpen en versterken. Het gaat in Latijns-Amerika bijvoorbeeld om de plaatsing van een LO van de politie met als taakaccent haven en LO’s van de Kustwacht CARIB en Koninklijke Marechaussee (KMar). De Douane zal met aan haar toegekende gelden een aantal liaisons voor specifieke transitlanden gaan werven, zoals Panama. Ook in Suriname, Curaçao en Washington is plaatsing van Douane-liaisons voorzien. Tot slot breidt het Openbaar Ministerie (OM) eveneens haar magistratennetwerk uit in verschillende landen.
Overigens wordt er niet alleen ingezet op uitbreiding van het netwerk van liaisons, maar ook op uitbreiding van de juridische basis om gemakkelijker en sneller informatie uit te wisselen tussen Nederland en de autoriteiten in de regio. Onder meer de Douane voert in dat kader gesprekken met haar collega-diensten in meerdere landen in Latijns Amerika. Daarnaast wordt er ook gekeken naar mogelijkheden om meer aan training en opleiding te doen van de betreffende douanediensten.
Kunt u toelichten hoe het staat met het voornemen om vanuit Caribisch Nederland de operationele samenwerking met de maritieme autoriteiten in Colombia te versterken?
Er wordt op verschillende niveaus gesproken tussen de Colombiaanse autoriteiten en Defensie/Kustwacht Caribisch gebied om invulling te geven aan het voornemen om de samenwerking met betrekking tot maritieme drugsbestrijding voor het gehele Caribische deel van het Koninkrijk te verstevigen. In de zomer heeft de Commandant Zeemacht Caribisch gebied, tevens Directeur Kustwacht Caribisch gebied, een werkbezoek gebracht aan Cartagena (Colombia), waarbij een protocol voor informatie-uitwisseling en operationele samenwerking is getekend. Op werkniveau wordt geïnventariseerd wat de wederzijdse behoeften zijn op het gebied van analyse en informatiedeling en welke capaciteiten daarin kunnen voorzien.
Deelt u de analyse van Fijnaut dat de uitgangspunten er zijn «voor een serieus Europees gesprek over legalisering» van cannabis in de Europese Unie (EU)? Bent u bereid zich binnen de EU in te spannen voor de legalisering van cannabis?
Ik stel een beleid voor dat gebaseerd is op wetenschappelijke inzichten. Gedurende het experiment gesloten coffeeshopketen wordt daarom wetenschappelijk onderzocht of een gesloten coffeeshopketen kan worden gerealiseerd en wat de effecten zijn op de openbare orde, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Het is goed om over deze zaken en over het juridisch kader, de mogelijkheden en onmogelijkheden daarvan, serieus in gesprek te zijn met partners in de EU, maar het zou voorbarig zijn om al conclusies te trekken voordat deze inzichten geïnventariseerd en breed gesteund zijn.
Deelt u de mening dat naast de directe aanpak van drugscriminaliteit middels de aanpak van drugssmokkel, deze criminelen alleen effectief kunnen worden bestreden als we ook achter hun geld aan gaan?
Ja, die mening deel ik. Ons land is helaas een cruciale spil in de wereldwijde drugshandel. Dat waar we op andere momenten zo trots op zijn, onze open economie en onze uitstekende (digitale) infrastructuur, werkt hier fors tegen ons. Want ook criminelen maken hier dankbaar misbruik van. Het is daarom van belang de cruciale rol van Nederland op het wereldtoneel als drugshandels- en productieland te verstoren en doorbreken. Als er minder kan worden verdiend, wordt misdaad minder aantrekkelijk. Financieel gewin is immers hét onderliggende motief van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Het crimineel verdienmodel zie ik dan ook als een essentieel aanknopingspunt voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Mijn doel is om het criminele verdienmodel te verstoren en criminele geldstromen terug te dringen. Want geld vormt, naast de aantrekkingskracht, ook het machtsmiddel van criminelen.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit? Kunt u in het bijzonder ingaan op de regeling non conviction based confiscation (NCBC), waarmee de mogelijkheden om criminele goederen te confisqueren verbreed moeten worden?
Het conceptwetsvoorstel versterking aanpak ondermijnende criminaliteit II wordt binnenkort voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daarnaast is een wettelijke regeling voor «non conviction based confiscation» (wetsvoorstel confiscatie criminele goederen) in voorbereiding. Dit betreft een civielrechtelijke procedure voor de confiscatie van waardevolle goederen met een criminele herkomst. Het doel is deze goederen uit de maatschappij te halen, zodat deze niet (meer) kunnen worden ingezet voor het plegen van nieuwe strafbare feiten en misdaad, ook als er geen verdachte voor een specifiek strafbaar feit wordt veroordeeld. Ook dit wetsvoorstel wordt binnenkort voor advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is bij de politie en het Openbaar Ministerie om straks uitvoering te geven aan de NCBC-wetgeving?
Voor de dekking van de geraamde uitvoeringskosten die zijn verbonden aan de implementatie en uitvoering van de procedure NCBC zijn reeds financiële middelen beschikbaar gesteld uit de € 25 mln. voor de aanpak van criminele geldstromen. Deze middelen maken onderdeel uit van de Ondermijningsmiddelen die bij Ontwerpbegroting 2022 (Prinsjesdag 2021) door het kabinet structureel beschikbaar zijn gesteld. Hiermee is geborgd dat er voldoende financiële middelen zijn voor de capaciteit bij onder meer het Openbaar Ministerie die benodigd is voor de uitvoering van de NCBC-wetgeving. In de voorbereiding van de implementatie zal aandacht worden besteed aan het tijdig gereed hebben van de personele capaciteitsuitbreidingen bij de betrokken organisaties, mede in samenhang met de krapte op de arbeidsmarkt en de eventueel noodzakelijke opleidingen voorafgaand aan de operationele inzetbaarheid.
Welke maatregelen neemt u om het zicht te vergoten op crimineel vermogen dat buiten de formele financiële sector blijft en meteen verdwijnt in het criminele betalingsverkeer? Wie heeft de regie over de bestrijding van witwassen van crimineel vermogen dat is vergaard middels drugssmokkel? Hoe verschilt dat van een situatie waarin een deel van het vermogen in Nederland en een deel in België is vergaard of zich bevindt?
Uw Kamer is onlangs in de technische briefing geïnformeerd over de aanpak van criminele geldstromen. Een van de uitdagingen die daar belicht is, is dat criminele geldstromen steeds meer buiten het legale financiële stelsel blijven en meteen verdwijnen in het criminele betalingsverkeer. Daarom is het – naast het voorkomen van witwassen – van belang om meer zicht te krijgen op ondergronds bankieren en het terug te dringen. Om dit te bereiken, werken op zowel internationaal, landelijk als op regionaal en lokaal niveau verschillende (overheids-)partijen samen om het fenomeen ondergronds bankieren aan te pakken. De Politie (meer specifiek de Dienst Landelijke Recherche) en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie hebben binnen de Taskforce Underground Banking een systeemaanpak ontwikkeld voor het bestrijden van de meest ondermijnende criminele ondergronds bankiersnetwerken. Ook de Serious Crime Taskforce, de Fintell Alliance en de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIECs) zijn actief op dit thema.
Daarnaast is het voorkomen en bestrijden van ondergronds bankieren benoemd als één van de vervolgacties in de beleidsagenda aanpak witwassen. Deze vervolgacties worden de komende periode met verschillende publieke en private partners uitgewerkt.4 Omdat het criminele betalingsverkeer bij uitstek een internationaal fenomeen is, vraagt Nederland op internationaal en Europees niveau aandacht voor dit onderwerp en is ons land nauw betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben de kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren te versterken. Gebleken is dat er ook binnen Nederland behoefte is aan meer inzicht in het fenomeen ondergronds bankieren en hoe symptomen hiervan herkend kunnen worden. Het WODC verricht daarom onderzoek hiernaar.5
Het blijft daarnaast van belang om ervoor te zorgen dat crimineel vermogen ons legale financiële stelsel niet kan vervuilen en niet kan worden witgewassen. Voor een effectieve aanpak van witwassen van crimineel vermogen zet het kabinet zowel in op het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen als op het bestrijden van witwassen. Hierbij benadruk ik dat het voorkomen en bestrijden van witwassen een gezamenlijke opgave is van zowel kabinet als publieke en private partijen. Bij de aanpak van witwassen zijn dan ook verschillende partijen betrokken, ieder met hun eigen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Er is daarbij geen sprake van één regiehouder, samenwerking tussen partijen (publiek-publiek, publiek-privaat en privaat-privaat) blijft van cruciaal belang om de effectiviteit van de aanpak van witwassen verder te verbeteren. Dit is neergelegd in de hiervoor genoemde beleidsagenda aanpak witwassen, die de Minister van Financiën en ik op 13 september jl. aan uw Kamer hebben toegestuurd.
Voorgaande geldt op nationaal, en ook op internationaal niveau. In het geval dat het crimineel vermogen deels in Nederland en België is vergaard of zich daar bevindt, wordt samengewerkt tussen de betrokken autoriteiten. Ook is het bestrijden van het witwassen van crimineel vermogen onderdeel van de coalitie van Europese landen in de strijd tegen zware en georganiseerde misdaad, waar Nederland en België beide deel van uitmaken.6
Erkent u dat het herkennen van financiële geldstromen van criminelen van belang is om drugssmokkel te bestrijden? Hoeveel signalen van witwassen zijn in 2021 opgepakt door de Financial Intelligence Unit (FIU) en hoeveel daarvan leidde tot een verdenking van drugssmokkel? Hoe verhoudt zich dat tot het aantal signalen van financiële instellingen dat naar de FIU is gestuurd?
Een goede informatiepositie over de met de drugsproductie en drugshandel samenhangende criminele financiële geldstromen is van cruciaal belang in de aanpak ervan.
Als een transactie aanleiding geeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen, de onderliggende delicten, waaronder drugsgerelateerde misdrijven, of het financieren van terrorisme, moet de transactie worden gemeld bij de FIU-Nederland. FIU-Nederland analyseert de ontvangen ongebruikelijke transacties en verklaart deze ongebruikelijke transacties al dan niet verdacht. De verdacht verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland gebundeld in dossiers en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In 2021 zijn ruim 1,2 miljoen ongebruikelijke transacties gemeld door meldingsplichtige instellingen. De FIU-Nederland verklaarde in 2021 96.676 transacties verdacht, gebundeld in 18.238 dossiers, die allemaal ter beschikking zijn gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten.7 De verdacht verklaarde transacties in 2021 kunnen ook betrekking hebben op gemelde ongebruikelijke transacties uit voorgaande jaren.
Indien uit eigen analyse door de FIU-Nederland blijkt dat er een verband is met een onderliggend delict, dan kent FIU-Nederland delictsvormen toe aan haar dossiers. Zo heeft FIU-Nederland in 2021 aan 223 dossiers (2.940 transacties) een delictsvorm in relatie tot drugscriminaliteit toegekend. Hierbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat de toekenning van een delictsvorm niet uitsluit dat ook andere dossiers raakvlakken hebben met drugscriminaliteit.
Om beter zicht te krijgen op het gebruik en de bruikbaarheid van door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties binnen de opsporing is een verbetertraject gestart door FIU-Nederland, FIOD, politie en OM. Dit zal ook resulteren in een betere terugkoppeling aan meldingsplichtige instellingen, oftewel het vergroten van de feedbackloop van publieke naar private partijen.
Bent u bereid ook op vlak internationale politiesamenwerking te intensiveren, om de kans te vergroten verdachten transacties op te merken en deze sneller gevolg te geven? Kan Nederland een leidende rol nemen in het vormen van dergelijke internationale allianties?
Internationale samenwerking is van cruciaal belang bij het herkennen van financiële geldstromen en de aanpak van georganiseerde, ondermijnende (drugs)criminaliteit. Nederland neemt reeds een leidende rol in het vormen van internationale allianties om de aanpak van criminele geldstromen verder te versterken. Een voorbeeld hiervan is de coalitie die gesloten is met België, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Italië om samen op te trekken in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit. Het verstoren van criminele verdienmodellen is een essentieel onderdeel van het actieplan dat als onderdeel van deze coalitie is vastgesteld.
Een ander voorbeeld van nauwe internationale samenwerking is de samenwerking tussen FIU’s wereldwijd binnen de mondiale Egmont Group of FIU’s en het Europese FIU.net, waarin FIU-Nederland een leidende rol speelt. FIU-Nederland deelt spontaan en op verzoek informatie binnen dit internationale FIU-netwerk. Ook worden gezamenlijke initiatieven opgepakt binnen de Egmont Group of FIU’s en het EU FIU Platform. De Egmont Group biedt FIU’s een veilig platform voor het uitwisselen van expertise en financiële inlichtingen om witwassen, daaraan gerelateerde gronddelicten (waaronder drugscriminaliteit) en terrorisme financiering te bestrijden.
Als ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland worden gemeld door meldingsplichtige instellingen dan is het aan het hoofd van de FIU-Nederland om deze na nadere analyse al dan niet verdacht te verklaren. De verdacht verklaarde transacties worden, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14, door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt die vervolgens, afhankelijk van de zaak, samenwerking kunnen zoeken met hun buitenlandse partners.
Deelt u de opvatting dat het voorkomen van vermenging van criminele gelden met de legale economie, als onderdeel van het weerbare openbaar bestuur, samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou moeten worden opgepakt? Zo, nee, waarom niet? Zo, ja, hoe gaat u dit vorm geven?
Het voorkomen van deze ondermijnende vermenging raakt veel domeinen binnen onze maatschappij die om tegenwicht vanuit een kabinetsbrede inzet vragen. Daarom slaan we als kabinet nadrukkelijk de handen ineen. Om vermenging tussen onder- en bovenwereld tegen te gaan, is gezamenlijke versterking van de weerbaarheid van private en publieke sectoren nodig, waaronder die van het openbaar bestuur. Samenwerking met andere ministeries vindt in verschillende vormen plaats, zoals in de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning (MCAO), waaraan ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deelneemt. In de Najaarsbrief bent u geïnformeerd over de kabinetsbrede aanpak en het werkprogramma dat daarbij hoort.
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het commissiedebat Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit van 10 november a.s. beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen nominaal binnen de gebruikelijke termijnen.
Het laten lopen van échte criminelen door focus op zaak De Mos |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat justitie 53 zaken heeft geschrapt, waardoor onder andere wietkwekers en drugsdealers hun straf ontlopen?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat het OM in 53 zaken om niet-ontvankelijkheid heeft verzocht.
Bent u ook bekend met het bericht dat er geen bewijzen tegen de heer De Mos zijn?2
Ik kan niet ingaan op individuele strafzaken. Daar komt bij dat deze zaak op dit moment door de rechter wordt behandeld. Het past mij ook daarom niet om inhoudelijk commentaar te geven op deze zaak.
In het algemeen is het zo dat het OM conform het opportuniteitsbeginsel de afweging maakt of een strafbaar feit wel of niet wordt vervolgd. Zoals u weet is het niet aan mij om daar in te treden. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat het bij een beslissing van het OM om niet te vervolgen mogelijk is voor een belanghebbende om daarover een klacht in te dienen bij het gerechtshof met het verzoek alsnog opdracht te geven tot vervolging (artikel 12 Sv-procedure).
Kunt u duiden waarom een hardwerkend lokaal politicus voor het ophalen van wat donaties in een proefproces wél voor het hekje staat en échte criminelen de dans ontspringen? Kunt u hier gedetailleerd op reageren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel rechercheurs zijn belast met de zaak De Mos of hoeveel zijn dat er geweest?
Dit soort cijfers wordt niet bijgehouden.
Wat zijn de totale kosten van het jarenlange onderzoek naar De Mos en anderen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het zelf uitlegbaar dat échte criminelen de dans ontspringen? Zo nee, wat gaat u in de toekomst doen om het schrappen van echte zaken te voorkomen?
Om politieke bemoeienis te voorkomen heeft het Openbaar Ministerie een eigenstandige bevoegdheid om te beslissen in welke zaken wel of niet wordt vervolgd. Ik zal mij dan ook niet met deze beslissingen bemoeien.
Kermisterreur in Amsterdam |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rellen verpesten kermis in Osdorp»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat ontspoorde jongeren de samenleving stelselmatig ontwrichten? Kunt een gedetailleerd antwoord verstrekken met een plan van aanpak hoe u reljeugd in den lande met lik-op-stuk-beleid actief gaat bestrijden?
We weten dat in delen van Nederland jongeren opgroeien in kwetsbare wijken en onder omstandigheden die een voedingsbodem zijn voor ongewenst en/of zelfs strafbaar en crimineel gedrag.
Daarom zet ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in op het voorkomen dat jongeren het criminele pad opgaan. In mijn brief d.d. 1 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. De aanpak is gericht op het bieden van kansen op een mooie toekomst met behulp van onder andere toeleiding naar school en werk, maar tegelijkertijd ook op het stellen van duidelijke grenzen wanneer jongeren toch over de schreef gaan. Bijvoorbeeld door het invoeren van supersnelrecht waarbij jongeren meteen lik op stuk krijgen bij het plegen van een misdaad. Zodat kinderen al jong leren dat misdaad niet loont. Amsterdam is met de wijk Nieuw-West (waar Osdorp onder valt) één van de gemeenten die betrokken is bij deze aanpak.
Wat vindt u van het feit dat reljeugd gisteren voor de derde avond op rij na het sluiten van de kermis in Osdorp de confrontatie heeft gezocht met de politie? Kunt u een gedetailleerd antwoord verstrekken over hoe u de kosten voor de tientallen agenten die werden ingezet om de orde te herstellen gaat verhalen op deze kermisterroristen, evenals de gemiste omzet voor ondernemers van de kermis, die op last van de gemeente de rest van de week, tot en met zondag, om 19.00 uur moet sluiten?
Dit geweld, waarbij onder andere met vuurwerk naar de politie is gegooid, is niet acceptabel. Het is goed dat hierop stevig is ingegrepen door de burgemeester, officier van justitie en politie. Er zijn 26 personen aangehouden.
Kosten gemaakt door politie voor handhaving van de openbare orde worden niet doorberekend. Dit werk hoort bij de overheidstaak en is onderdeel van maatschappelijke kosten. De politie gaat wel over tot verhaal van kosten wanneer eigendommen van politie worden beschadigd.
Ten aanzien van de door u genoemde ondernemers geldt dat zij veel last hebben van de situatie. Dit is zeer betreurenswaardig. Indien zij rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit, dan kunnen zij zich met een vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kunnen voegen in het strafproces of zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Heeft u naast het verhalen van de kosten de bereidheid om bezit van reljeugd, zoals scooters, af te pakken en reljeugd voor langere tijd te trakteren op gebiedsverboden of een avondklok, zodat deze respectloze jeugd heropgevoed kan worden? Kunt u hier gedetailleerd op reageren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
MH17-verdachte Igor Girkin |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Oekraïne honderdduizend dollar heeft uitgeloofd voor (tips die leiden tot) de overdracht van MH17-verdachte Igor Girkin aan het Oekraïense leger?1
Ja.
Worden Oekraïense maatregelen en acties gericht op Girkin gecommuniceerd of afgestemd met Nederland, aangezien hij één van de vier hoofdverdachten is in de MH17-zaak?
Nederland en Oekraïne werken, met de andere JIT-landen, nauw samen waar het gaat om het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. Over lopende strafzaken en interstatelijke communicatie in dat kader, kan ik geen uitspraken doen.
Herinnert u zich nog dat Oekraïne, ondanks felle bezwaren van Nederland, een belangrijke MH17-verdachte (Vladimir Tsemach) als onderdeel van een gevangenenruil liet vertrekken naar Rusland?2
Ja.
Heeft u Oekraïne ditmaal al laten weten dat het voor Nederland enorm belangrijk is dat Girkin aan Nederland wordt uitgeleverd, en heeft u reeds toezeggingen gekregen van Oekraïne hieromtrent?
Girkin staat al sinds de vervolgingsbeslissing in de strafzaak MH17 internationaal gesignaleerd. Het OM heeft laten weten dat, indien Girkin in Oekraïne wordt aangehouden, om zijn uitlevering zal worden gevraagd. Deze boodschap is ook aan de Oekraïense autoriteiten overgebracht.
Indien u nog geen toezeggingen heeft gekregen, bent u dan bereid om Oekraïne op het hoogste niveau diplomatiek onder druk te zetten om Girkin te zijner tijd aan Nederland uit te leveren?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt deze vragen ruim voor de geplande uitspraak in de MH17-zaak op 17 november 2022 beantwoorden?
Deze vragen worden binnen de gebruikelijke termijn beantwoord.
Het bericht 'Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren' |
|
Ingrid Michon (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Corruptie is bij de Belastingdienst lastig te traceren»?1
Ja.
Klopt het dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (of registreerden) welke informatie medewerkers opvragen?
Voor het werken binnen de Belastingdienst is het noodzakelijk gegevens te raadplegen. Organisatorisch is vanuit het autorisatiebeheer en functiescheiding geborgd dat als een medewerker geautoriseerd is voor een bepaald proces, de medewerker daarmee toegang krijgt tot de gegevens die nodig zijn voor het uitvoeren van die werkzaamheden.
Het klopt dat computersystemen van de Belastingdienst niet registreren (loggen) welke informatie medewerkers opvragen omdat deze systemen niet zijn opgezet om dit soort informatie vast te leggen.
Zo ja, waarom ontbreekt deze informatie? Welke stappen zijn inmiddels gezet of worden op korte termijn gezet om deze informatie boven tafel te krijgen?
Deze informatie ontbreekt mede omdat de Belastingdienst met zo’n 900 verschillende systemen werkt, die meestal niet aan elkaar zijn gekoppeld. Ook is in de oude systemen van de Belastingdienst het loggen van raadplegen van informatie niet meegenomen in het ontwerp en is geen rekening gehouden met principes van deze tijd, zoals het need-to-know of privacy-by-design principe. Uit een marktconsultatie uit 2021 is gebleken dat er geen bruikbare IT systemen in de markt zijn die de oudere legacy applicaties kunnen afschermen en of zaaksgerichte verwerking te doen.
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt wel rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. De Belastingdienst kijkt nog of en hoe logging, de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design» in de toekomst verbeterd kunnen worden. Ik zal hier op terugkomen in de door uw Kamer gevraagde brief in reactie op het krantenartikel.
Klopt het dat deze technische beperking het onderzoek naar corruptie binnen de dienst bemoeilijkt? Hoeveel gevallen van (vermeende) corruptie zijn bekend?
Het is juist dat de afwezigheid van loggegevens, zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, van alle handelingen van medewerkers het onderzoek naar corruptie bemoeilijkt. Signalen uit de strafrechtketen over (vermeende) corruptie bij de Belastingdienst worden gedeeld met het Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) van de FIOD. Van ambtelijke corruptie wordt aangifte gedaan.
Ten behoeve van het Jaarverslag Integriteit Financiën wordt onder andere bijgehouden hoe vaak er sprake is van vermoedelijke integriteitsschending op het gebied van het ongeoorloofd raadplegen van systemen. Uit het Jaarverslag Integriteit Financiën 20212 volgt dat er in 2021 bij de Belastingdienst in totaal 11 (vermoedelijke) integriteitsschendingen zijn geregistreerd die betrekking hebben op het ongeoorloofd raadplegen van systemen. In 7 gevallen is na onderzoek komen vast te staan dat sprake was van een integriteitsschending. In een van deze gevallen heeft er een veroordeling plaatsgevonden wegens onder andere ambtelijke omkoping.
Welke indicaties heeft u dat vertrouwelijke gegevens terecht zijn gekomen in het criminele milieu?
Dat is naar voren gekomen uit strafrechtelijk onderzoek door de Rijksrecherche. De Minister van Justitie en Veiligheid doet geen uitspraken over lopende onderzoeken dan wel de vraag of sprake is van lopende onderzoeken.
Is dit probleem inmiddels verholpen, aangezien het artikel melding maakt over 2021? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Bij de nieuwe systemen van de Belastingdienst wordt rekening gehouden met de principes van «need-to-know» en «privacy-by-design». Dit betekent dat de systemen alleen inzicht moeten geven in de informatie die nodig is voor de uitoefening van een taak. Sinds 2015 wordt rekening gehouden met deze principes en de laatste jaren is hier verder invulling aan gegeven. Conform aanbeveling van de Audit Dienst Rijk zijn de procedures voor logische toegangsbeveiliging in 2022 aangescherpt en het wordt beoogd de werking hiervan aan te tonen. In 2023 wordt gezorgd dat de beheersing op orde blijft.
Klopt het dat 10.000 belastingambtenaren toegang hebben (of hadden) tot gegevens van burgers en bedrijven? Zo nee, om hoeveel ambtenaren gaat?
Ja, ongeveer 10.000 medewerkers van de in totaal ca. 25.000 hebben toegang tot specifieke delen van informatie over burgers en bedrijven die relevant is voor het uitvoeren van hun werkzaamheden in het kader van de wettelijke taak van de Belastingdienst.
Afhankelijk van de functie en rol krijgt een medewerker autorisatie voor bepaalde systemen die benodigd zijn voor desbetreffende werkzaamheden. Ik wil graag het beeld wegnemen dat er bij de Belastingdienst sprake zou zijn van één grote databank waar alle informatie over alle burgers en alle bedrijven terug te vinden is.
Tot welke (vertrouwelijke) gegevens hebben zij toegang?
De medewerkers van de Belastingdienst voeren de wettelijke taak van de Belastingdienst uit en hebben daarvoor toegang nodig tot de gegevens die daarvoor verzameld mogen worden. De medewerkers zijn integere mensen die verantwoordelijk omgaan met deze autorisaties. Zie ook het antwoord op vraag 7. Voor een overzicht op hoofdlijnen van de verwerkte gegevens, verwijs ik, Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, naar de privacyverklaring en de brochure «Overzicht verwerkingen van persoonsgegevens door de Belastingdienst» op de website van de Belastingdienst3. Het gaat hierbij onder andere om identificerende gegevens zoals Burgerservicenummers en contactgegevens, maar voornamelijk om gegevens over inkomen, omzet en vermogen.
Wat wordt gedaan om misbruik en corruptie binnen de Belastingdienst te voorkomen?
Hoewel corruptie nooit volledig voorkomen kan worden, wordt dit zo veel als mogelijk beperkt. Binnen de Belastingdienst is veel aandacht voor integriteit. Allereerst leggen alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst de eed/belofte af. Tijdens de onboarding worden alle medewerkers die in dienst treden bij de Belastingdienst gewezen op de interne integriteitsregels die gelden. Dit gebeurt onder andere door het bespreken van dilemma’s en het aanreiken van een zeven stappenplan van een morele afweging. Bij de onboarding wordt ook aandacht besteed hoe moet worden omgegaan met vertrouwelijke informatie. Binnen de jaarlijkse gesprekkencyclus is integriteit een terugkerend onderwerp van gesprek tussen medewerker en leidinggevende. Tevens is er een vaste intranetpagina integriteit en zijn er interne folders ontwikkeld, zoals de folder «een integere Belastingdienst». Deze folder verwijst onder meer naar regels omtrent integriteit die zijn opgenomen in het Personeelsreglement van het Ministerie van Financiën en is bedoeld om medewerkers goed te informeren. De onlinecursus «Online Security Awareness Game» die alle medewerkers van de Belastingdienst verplicht moeten volgen, richt zich specifiek op hoe moet worden omgegaan met bedrijfsmiddelen en vertrouwelijke informatie, bijvoorbeeld uit de systemen van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend zijn medewerkers van de Belastingdienst ook gebonden aan geheimhoudingsverklaring, die zij moeten ondertekenen bij indiensttreding, de Gedragscode Integriteit4 voor de digitale werkomgeving, waar ook regels over het raadplegen en delen van informatie staan opgenomen. Deze regels worden regelmatig onder de aandacht gebracht in bijvoorbeeld teamoverleggen en op afdelingsbijeenkomsten. Verder maakt het meld- en advieslandschap van Financiën het mogelijk om over vermoedelijke integriteitschendingen (en dus ook over misbruik en corruptie) te praten/overleggen en te melden.
Klopt het dat de database van de Belastingdienst is gelinkt aan de bestanden van de Rijkdienst voor het Wegverkeer?
Ja. De Belastingdienst heeft ook als wettelijke taak het heffen en innen van autobelastingen.
Om deze taak uit te voeren, maakt de Belastingdienst ook gebruik van de gegevens uit de Basisregistratie kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (de RDW), die via beveiligde kanalen doorgeleverd worden aan de Belastingdienst. Deze gegevens worden bij de behandeling van de Auto-belastingmiddelen voor de Motorrijtuigenbelasting en de Belasting personen- en motorvoertuigen gebruikt.
Aan welke bestanden van andere instanties is de database van de Belastingdienst verder gelinkt?
De Belastingdienst heeft als wettelijke taak het heffen en innen van rijksbelastingen. Om deze taak uit te voeren, gebruikt de Belastingdienst naast gegevens van burgers en bedrijven ook gegevens van andere instanties. Die andere instanties delen de gegevens, omdat zij wettelijk verplicht zijn deze gegevens (al dan niet op verzoek van de Belastingdienst) te leveren. Het gaat hier bijvoorbeeld om gegevens voor de inkomstenbelasting over uitkeringen van het UWV. Het komt ook voor dat de Belastingdienst gegevens aan andere instanties moet verstrekken. Bijvoorbeeld in het geval van de loonaangifteketen, waarbij loongegevens verstrekt worden aan het UWV.
Verder verwijs ik naar de (openbare)brochure «verwerking persoonsgegevens door de Belastingdienst»5 die inzicht geeft in de verwerkingen door de Belastingdienst en de bijbehorende bronnen.
De Belastingdienst is daarbij niet met die andere instanties «gelinkt» door een structurele verbinding tussen computersystemen. Op basis van een wettelijke grondslag ontvangt de Belastingdienst gegevens door middel van een uitwisseling van bestanden via beveiligde verbindingen.
Klopt het dat de adresgegevens van medewerkers van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI-medewerkers) in 2021 zijn bevraagd? Zo ja, is dit nog steeds mogelijk? Zo ja, wat wordt hier tegen gedaan?
Over individuele medewerkers worden geen uitspraken gedaan. Het gebruiken van systemen voor niet zakelijke doeleinden kan worden gekwalificeerd als een ernstige integriteitsschending. Bij verdenking van een integriteitsschending wordt op basis van beschikbare informatie onderzoek uitgevoerd en worden zo nodig passende arbeidsrechtelijke maatregelen getroffen. Voor de Belastingdienst is het, op basis van de beschikbare gegevens, in de meeste gevallen niet tot nauwelijks te achterhalen wat de werklocatie is van een burger. Werkgevers, in dit geval het Ministerie van Justitie en Veiligheid, kunnen het gegeven «adresgegevens» af laten schermen in de Basisregistratie personen (BRP). Of dit voor alle EBI-medewerkers kan worden aangevraagd, wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzocht. Werknemers kunnen zelf verzoeken om geheimhouding van hun adresgegevens in de BRP.
Maakt de aanpak van corruptie binnen de overheid onderdeel uit van de facilitatoren aanpak, die u in het kader van ondermijning ontwikkelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer meer informatie over deze aanpak?
Verschillende vormen van corruptie, zoals het omkopen van ambtenaren, brengen schade toe aan onze democratie en de rechtsstaat. Zo kan door middel van corruptie de georganiseerde criminaliteit de samenleving ernstig ondermijnen. Het kabinet zet zich met kracht in om in den brede georganiseerde misdaad aan te pakken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal in dat verband, zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in reactie op een vraag van het lid Michon-Derkzen het onderwerp corruptie agenderen voor de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning (MCAO) en uw Kamer in de tweejaarlijkse brieven over ondermijning ook over dit onderwerp informeren. Daarnaast zal de Minister van Justitie en Veiligheid middels gesprekken met relevante ketenpartners en het maatschappelijk middenveld bezien hoe de huidige integrale, repressie aanpak van ambtelijke corruptie met additionele maatregelen kan worden versterkt. In het kader van de verkenning zal bijzondere aandacht uitgaan naar corruptie in relatie tot georganiseerde criminaliteit. Belangrijk hierbij is dat we niet alleen kijken naar repressie achteraf, maar maatregelen treffen om te voorkomen dat corruptie plaats kan vinden. Dit vergt onder meer een stevig en effectief integriteitsbeleid. De verantwoordelijkheid en mogelijkheden om telkens tot een effectieve, toegesneden preventieve aanpak en beperking van risico’s te komen, zijn belegd bij diverse departementen, lokale en regionale overheden en de onder hen vallende uitvoeringsorganisaties. Zo is onder meer de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het integriteitsbeleid voor ambtenaren en heeft zij aangekondigd in het voorjaar 2023 een samenhangende visie op het integriteitsbeleid van het openbaar bestuur aan de Tweede Kamer aan te bieden. De Minister van Justitie en Veiligheid kan dus niet de regie voeren op de aanpak van corruptie binnen de gehele overheid, maar zal de urgentie van de inzet van de vele partijen in deze bij de MCAO agenderen, om zo tot concrete afspraken daarover te komen.
Ziet u een rol bij het toezien op de aanpak van corruptie bij de verschillende kwetsbare overheidsdiensten? Kunt u deze rol per overheidsdienst uitschrijven, te weten Belastingdienst, Douane, Koninklijke Marechaussee, politie en gemeenteambtenaren werkzaam bij de balie Burgerzaken?
Het voorkomen van corruptie en het versterken van de integriteit zijn belangrijke thema’s voor de uitvoerende diensten. Het beleid dat hiervoor gehanteerd wordt, valt onder de verantwoordelijkheid van het bijbehorende departement. De rol in de bestrijding van corruptie en het versterken van de integriteit van de Belastingdienst is onder andere in antwoord 9 toegelicht. Voor de politie wordt dit gedaan in antwoord 15.
Ook voor de Douane is integriteit een zeer belangrijk onderwerp. Op 16 december jl. heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de Verbeteragenda Integriteit6 aan uw Kamer gestuurd. Met de Verbeteragenda Integriteit wil de Douane bereiken dat iedereen die bij de Douane werkt optimaal is toegerust om integer te handelen en maximaal weerbaar is tegen integriteitsrisico’s waaronder corruptie en ongewenste beïnvloeding van buitenaf.
De Douane focust met de Verbeteragenda Integriteit op een integrale benadering vanuit een aantal thema’s waarin zowel:
Per thema zijn projecten ingericht die gezamenlijk een pakket aan maatregelen en producten vormen die bijdragen aan de doelstelling van de Verbeteragenda Integriteit.
Een aantal voorbeelden van projecten uit dit pakket aan maatregelen, gericht op de aanpak van corruptie zijn:
Daarnaast is de Douane gestart met het opzetten van een Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) met als doel de regie voeren over een gestandaardiseerde en uniforme aanpak op het gebied van integriteit. In 2023 ligt de focus op de verdere realisatie van de producten en instrumenten uit de Verbeteragenda Integriteit en de implementatie hiervan op basis van de veranderaanpak bij en met de regio’s.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft de integriteit van haar eigen organisatie en daarmee het bestrijden van interne corruptie hoog in het vaandel staan. Zij zet hier op in door aandacht te hebben voor het voorkomen, het tijdig verstoren en het opsporen van concrete casuïstiek. De KMar heeft naast verantwoordelijkheden op het gebied van integriteit binnen de eigen organisatie, ook een rol in het bewaken van de integriteit van de Krijgsmacht (andere Defensie-onderdelen). Het integriteitsbeleid bij de KMar richt zich niet alleen op handhaving, maar ook op een juiste houding, morele competenties en een veilige context. Dit moet de morele fitheid van de KMar vormgeven, in een snel veranderende wereld. De KMar beschikt over een Cluster Integriteit dat adviseert, klachten behandelt en onderzoek doet indien nodig, waarbij het integriteitsmanagementmodel KMar wordt gehanteerd dat integriteit bekijkt vanuit het beschermen, (stimu)leren en handhaven. Dit model sluit aan op het integriteitsmodel van Defensie en geeft handvatten aan risico-inventarisaties, preventie, voorbeeldgedrag, leren van incidenten, aanspreken en, waar nodig, ook op het vlak van corrigeren en sanctioneren.
Op 8 juli7 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties per brief uw Kamer geïnformeerd over een voorbeeld van corruptie bij gemeenteambtenaren burgerzaken met uitgifte van paspoorten. In de brief van 8 juli 2022 en een vervolgbrief van 8 november8 geeft zij aan met welke maatregelen zij de betrouwbaarheid van reisdocumenten wil waarborgen.
Met gesprekken en voorlichtingsmiddelen voor uitgevende instanties wordt gewerkt aan het bewustzijn dat nodig is om corruptie te ontdekken en te voorkomen. Andere maatregelen zijn gericht op versterking van processen en technologie om fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Integriteit is een onderwerp voor personeelsbeleid en uitgevende instanties zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. BZK werkt in samenwerking met de uitgevende instanties ondersteunende maatregelen en middelen uit.
Wat doet u aan het tegengaan van corruptie binnen de politieorganisatie? Wat is de aanpak en wat zijn de behaalde resultaten tot nu toe?
Integriteit is een van de vier kernwaarden van de politie en de politie heeft een uitgebalanceerd integriteitsbeleid waarbij de nadruk ligt op het creëren van een ethisch werkklimaat. Integriteit is hierbij een onderdeel van het dagelijks handelen van medewerkers. Ook als goed werkgever is de Politie verplicht om haar medewerkers te beschermen tegen vormen van corruptie. Want corruptie kan bijdragen aan de erosie van het vertrouwen van burgers en onze medewerkers, in de politie, de rechtstaat en kan daarmee ook onze legitimiteit aantasten.
Integriteitsschendingen komen ook bij de politie voor, waaronder ook in mindere mate corruptie. Wanneer er signalen zijn van corruptie, dan worden deze onder leiding van het Openbaar Ministerie onderzocht door de Rijksrecherche, rechercheteams en/of de afdeling Veiligheid, Integriteit. De korpsleiding heeft september 2021 op basis van het strategisch advies integriteitsbevordering besloten om de aanpak van corruptie, vanuit de werkgevers-verantwoordelijkheid binnen de politie verder te ontwikkelen en te versterken. Om medewerkers weerbaar te maken en elementen van corruptie te herkennen wordt in samenwerking met de portefeuillehouder ondermijning gewerkt aan bewustwording. De politie is in 2019 geëvalueerd door de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO). GRECO was grotendeels positief over de politie en er zijn aanbevelingen gedaan om het integriteitsbeleid te verbeteren. De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen en bevindingen van GRECO aan Nederland ter preventie van corruptie.9
Om een ethisch werkklimaat te creëren om medewerkers en de politieorganisatie weerbaarder te maken en corruptie te kunnen bestrijden wordt een gezamenlijke en gestructureerde aanpak ontwikkeld. Vanuit meerdere perspectieven (waaronder wetenschap, datascience, leiderschap, etc) wordt gewerkt aan een vroegtijdige detectie en analyse.
Over de resultaten van het integriteitsbeleid informeert de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer regelmatig via Kamerbrieven en in de jaarverantwoording van de politie.10
Kunt u bovenstaande vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Helaas is het niet gelukt dit binnen de termijn van 3 weken te doen.
Het bericht ‘Tientallen klachten van misbruik en mishandeling in Gelders jeugddorp’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD), Simone Richardson (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen klachten van misbruik en mishandeling in Gelders jeugddorp»?1
Ja.
Zijn deze misstanden ook ter sprake gekomen bij het bezoek van de Staatssecretaris aan dit jeugddorp op 14 september jongstleden? Zo nee, waarom niet?2
Nee, deze misstanden zijn niet besproken. Voorafgaand aan mijn werkbezoek aan de Glind hebben mij geen signalen bereikt over misstanden. Indien dat wel het geval was, was ik het gesprek hierover zeker aangegaan.
Hebben externe toezichthouders al eerder signalen bereikt over onveilige omstandigheden in jeugddorp de Glind? Zo ja, vanaf wanneer waren deze externe toezichthouders hiervan op de hoogte en welke stappen zijn toen ondernomen? Zo nee, hoe kan het dat dit nog niet bekend was bij de betrokken toezichthouders?
In de periode 2018 tot begin oktober 2022 ontving de IGJ 8 signalen en 5 meldingen over zorgaanbieders uit de Glind. Bij iedere melding bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Dat kan onmiddellijke actie zijn, maar het kan ook zijn dat de IGJ een zorgaanbieder bijvoorbeeld vraagt om zelfstandig onderzoek te doen. Meldingen die de IGJ ontvangt over geweld, misbruik of grensoverschrijdend gedrag binnen een gezinshuis, worden altijd opgevolgd. Ook neemt de IGJ meldingen die worden ontvangen mee in toekomstig toezicht. Veel van de zorgaanbieders in de Glind betreffen gezinshuizen.
Over de precieze inhoud van meldingen en de afhandeling doet de IGJ nooit mededelingen. Dat is vanwege de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkenen. En omdat meldingen (ook oudere) meegenomen kunnen worden in toekomstig toezicht of onderdeel zijn van lopend toezicht.
Hoe reflecteert u op de constatering van oud-pleegkinderen dat sprake is van een gesloten systeem dat vermeende daders de hand boven het hoofd hield? Welke stappen worden nu ondernomen ten aanzien van de zorgaanbieder?
Het is zeer te betreuren dat oud-pleegkinderen geen klacht durfden in te dienen of aangifte durfden te doen tegen vermeende daders van de misstanden in de Glind. Het gesloten systeem zoals in de uitzending van omroep Gelderland over de Glind in de jaren ‘80 en ‘90 is beschreven, is inmiddels veranderd. Het is sinds het begin van de jaren ‘90 niet meer verplicht om als hulpverlener in De Glind te wonen. Voor de gezinshuiskinderen wordt gekeken wat een passende school/ opleiding voor hen is, waardoor zij ook buiten de Glind naar een reguliere basisschool of school voor voortgezet onderwijs kunnen gaan.
In 2016 is de Stichting Jeugddorp de Glind opgericht, naast Stichting Intermetzo (de voorganger van Pluryn), die ook gezinswonen aanbiedt als zorgaanbieder. Ook andere zorgaanbieders hebben zich ondertussen gevestigd in het dorp met één of meerdere gezinshuizen, woonvormen of logeervoorzieningen. De verschillende zorgaanbieders werken binnen het dorp samen op het gebied van bijvoorbeeld vrijetijdsvoorzieningen. Intercollegiaal overleg of het bespreken van het (vermoeden) van misstanden kan hierdoor makkelijk plaatsvinden tussen professionals die geen afhankelijkheidsrelatie ten aanzien van elkaar hebben in de privésfeer.
De grootste franchise-gevende organisatie van gezinswonen (Gezinshuis.com) heeft sinds enkele jaren geen kantoor meer in de Glind en daarmee geen directe belangen, anders dan het vertegenwoordigen van haar formule bij zorgaanbieders en bij een groot deel van de gezinshuizen in het dorp. De positionering van Gezinshuis.com buiten de Glind draagt bij aan haar onafhankelijke positie.
De lopende meldingen en signalen die over de betrokken zorgaanbieders worden gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zullen zorgvuldig door de IGJ worden behandeld en zo nodig worden onderzocht. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe wordt recht gedaan aan de groep oud-pleegkinderen die hun verhaal hebben verteld? Hoe wordt erop toegezien dat deze oude meldingen alsnog worden behandeld?
Pluryn heeft een telefoonlijn opgezet voor deze groep slachtoffers.
Pluryn is ook onderzoek aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn bedoeld om zowel helder te krijgen wat er gebeurd is met meldingen, maar ook om te leren hoe nu en in de toekomst om te gaan met (gevoelens van) onveiligheid van cliënten en medewerkers en dit te voorkomen.
Slachtoffers kunnen ook bellen met de telefoonlijn van Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden hulp en ondersteuning en geven persoonlijk advies aan onder meer slachtoffers van geweld of seksueel misbruik.
Slachtoffers die tussen 1945–2019 slachtoffer zijn van geweld en behoefte hebben aan een luisterend oor of zoekende zijn naar hulp of ondersteuning, kunnen bellen met de telefoonlijn van het Centraal Informatie en Expertisepunt. Dat is speciaal opgericht voor slachtoffers van geweld. Er is ook een mogelijkheid tot chatten.
Indien zij dit nog niet gedaan hebben, kunnen de slachtoffers ook een financiële tegemoetkoming vragen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Mensen die tussen 1945–2019 als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid in aanraking kwamen met geweld in de vorm van jeugdzorg waar zij verbleven, komen in aanmerking voor deze vergoeding.
Zijn er voldoende mogelijkheden voor bewoners en jeugdbeschermers om veilig meldingen te doen, intern en extern, van onveilige situaties binnen het jeugddorp? Zijn bewoners en jeugdbeschermers hier ook voldoende van op de hoogte?
Er zijn nu diverse mogelijkheden voor bewoners maar ook voor jeugdbeschermers om veilig een melding te doen, indien zij over een zorgaanbieder klachten hebben, of onveiligheid of geweld ervaren. De mogelijkheden voor het doen van meldingen en het indienen van klachten zijn bekend bij de jeugdbeschermers en ook bewoners weten waar zij terecht kunnen bij klachten of onveilige situaties.
Allereerst hebben kinderen, ouders en pleegouders, op grond van de Jeugdwet, klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan behandelen. Wordt de klacht niet naar tevredenheid afgehandeld dan kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman.
Er bestaat tenslotte ook de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen.
Daarnaast moeten jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen beschikken over een onafhankelijk vertrouwenspersoon, zoals een vertrouwenspersoon van het AKJ (Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg). Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het indienen van een (tucht)klacht over een jeugdhulpaanbieder. De vertrouwenspersoon van het AKJ komt in het geval van een gezinshuis vier keer per jaar langs om een gesprek te voeren met de jeugdige. Bij klachten kan ook een gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in aanwezigheid van diens leidinggevende. Indien sprake is van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ.
Er kan ook gemeld worden bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten.
Naast het LMZ heeft de IGJ een apart meldpunt voor (ex-)medewerkers en zorgaanbieders.
Zijn er op dit moment overeenkomstige signalen bekend bij andere jeugdinstellingen?
De IGJ zal meldingen door jeugdhulpaanbieders en signalen en meldingen die bij het LMZ binnen komen over jeugdinstellingen zorgvuldig behandelen en zo nodig onderzoeken. Over de inhoud van deze signalen en meldingen en over de afhandeling ervan doet de IGJ nooit mededelingen in verband met de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkenen.
Bent u bereid om breder onderzoek te doen naar veilige leefomstandigheden binnen dit soort woonvormen naar aanleiding van deze casus en de Kamer hierover voor het einde van het jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Begin dit jaar heb ik het onderzoek naar veiligheidsbeleving onder jongeren in de jeugdzorg met verblijf naar uw Kamer gestuurd3. In mijn beleidsreactie en eveneens in het door de Tweede Kamer aangevraagde VSO heb ik aangegeven dat ik dit onderzoek naar veiligheidsbeleving in 2023 wil herhalen.
Specifiek naar aanleiding van deze casus heeft zorgaanbieder Pluryn aangegeven dat zij onderzoek gaan laten uitvoeren over wat er in de Glind gespeeld heeft. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven voert de tijdelijke regeling slachtoffers jeugdzorg uit waarmee slachtoffers die tussen 1945–2019 in de jeugdzorg verbleven een tegemoetkoming kunnen krijgen van € 5.000. Ik wil een onderzoek laten uitvoeren naar de gegevens die het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft opgehaald bij het uitvoeren van de regeling. Uit de gegevens van het Schadefonds Geweldsmisdrijven zijn mogelijk rode draden of patronen te herkennen waaruit lessen kunnen worden getrokken om de veiligheid van jeugdigen waar nodig te verbeteren. Een extra onderzoek voordat deze onderzoeken zijn uitgevoerd, heeft hierdoor op dit moment weinig meerwaarde.
Het bericht ‘Zelfs camera’s schrikken drugscriminelen niet af’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelfs camera’s schrikken drugscriminelen niet af»?1
Ja.
Klopt het dat in de afgelopen weken tenminste 25 Nederlanders zijn opgepakt vanwege aanslagen in Antwerpen? Wat vindt u ervan dat de jongste van hen nog maar 15 jaar oud is?
In het krantenartikel wordt gerefereerd aan onderzoeken van de Belgische autoriteiten. Het is in de eerste plaats aan hen om te beoordelen of informatie over lopende onderzoeken openbaar kan worden gemaakt. Ik kan de informatie uit het artikel dus niet bevestigen.
Ik vind het zorgelijk en onacceptabel wanneer kinderen in aanraking komen met de georganiseerde drugscriminaliteit en mogelijk een rol spelen bij het plegen van aanslagen. Daarom zet ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in op het voorkomen dat jongeren het criminele pad opgaan. In mijn brief d.d. 1 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit2.
Ik vind het belangrijk dat drugscriminelen op verschillende manieren hard worden aangepakt. Ik heb eerder op 26 april jl. en recentelijk op 4 november uw Kamer geïnformeerd over mijn ondermijningsaanpak. Naast het voorkomen dat jongeren het criminele pad op gaan, zet ik in op het doorbreken van criminele netwerken en verdienmodellen, bestraffen en beschermen.
Maakten deze personen allen deel uit van hetzelfde netwerk en/of dezelfde familie? Waren deze mensen in het zicht van politie en justitie?
Er kunnen geen uitspraken worden gedaan met betrekking tot lopende zaken. In algemene zin kan worden gesteld dat de operationele samenwerking met België naar wederzijdse tevredenheid verloopt. Wij zijn met elkaar in continue dialoog om de onderlinge rechtshulp te versterken. Wij werken ook met elkaar in Benelux- en EU-verband (onder meer via het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats), evenals in de recent opgericht coalitie van landen tegen georganiseerde drugscriminaliteit om samen criminele netwerken in kaart te brengen, te verstoren en te ontmantelen, inclusief in de havens. Het aanstaande Benelux Politieverdrag zal de samenwerking nog meer faciliteren met meer mogelijkheden in de bestrijding van grensoverschrijdende drugscriminaliteit.
Bent u het eens met de stelling dat het beschamend is dat behalve (hard)drugs nu ook geweld en intimidatie een Nederlands exportproduct lijken te zijn geworden? Bent u het met eens met det stelling dat hiermee weer een nieuw dieptepunt is bereikt?
Nederland is een sterk handelsland, onder meer vanwege de ligging en onze infrastructuur. Onze zee- en luchthavens zijn dan ook een spil in de wereldhandel. Omdat ook criminelen hiervan profiteren hebben we te maken met een keiharde keerzijde: ontwrichtende, dodelijke drugshandel in met name cocaïne. Met de handel worden miljarden aan zwart geld verdiend. Nederlandse drugscriminelen werken hierbij nauw samen met internationale criminele netwerken. Een exponent van deze handel en bijbehorende internationale contacten tussen criminelen is dat onderlinge conflicten vaak met veel geweld worden uitgevochten, ook in het buitenland. De gebeurtenissen in Antwerpen, zoals beschreven in het krantenartikel, zijn verwerpelijk en moeten dan ook met kracht worden bestreden.
Ik zie het als mijn taak om de drugscriminaliteit in Nederland terug te dringen. Om nieuwe dieptepunten in de toekomst te voorkomen moeten criminelen over de gehele linie worden bestreden. Dat kan alleen met een brede aanpak, een lange adem en door samenwerking tussen overheidspartijen en private sectoren, ook over onze landsgrenzen heen.
Was u net als de Belgische nationaal drugscoördinator niet verrast over de betrokkenheid van zoveel Nederlanders bij de geweldsgolf in Antwerpen?
Gezien de sterke internationale oriëntatie van de drugshandel en de rol die Nederlandse drugscriminelen hierin spelen, ben ik net als de Belgische nationaal drugscoördinator niet verrast. Mede door de nabijheid van de Antwerpse haven, werken Belgische en Nederlandse criminelen intensief samen. Vanwege de ligging en aanwezige infrastructuur hebben de havens van Rotterdam en Antwerpen een belangrijke rol binnen de wereldwijde handelssector. Helaas vinden criminelen ook hun weg naar deze havens en maken misbruik van deze logistieke knooppunten. Deze dreiging is bekend. Zo weten we dat een aanzienlijk deel van de in Antwerpen binnen gebrachte cocaïne vanuit Nederland verder gedistribueerd wordt. Daarom zetten België en ons land alles op alles om deze criminele machtsstructuren te ontmantelen en te bestrijden. Zowel op bestuurlijk als operationeel niveau werken wij nauw samen met België.
Internationale samenwerking is erg belangrijk bij de bestrijding van georganiseerde drugscriminaliteit. Daarom blijf ik mij inzetten om de internationale aanpak en bijbehorende samenwerking te intensiveren. Zo hebben onlangs zes Europese landen, waaronder België en Nederland, afspraken gemaakt om nauwer samen te werken in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit. Ook vindt samenwerking plaats in EU-verband waaronder via een EU strategie inzake drugs en operationele samenwerking in het kader van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats en wordt er bilateraal met partnerlanden zoals de VS en Canada en internationale organisaties zoals de VN en Interpol actief gewerkt aan een sterke omvattende aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit.
Hoe staat u tegenover het idee om naar Belgisch voorbeeld ook in Nederland een nationaal drugscoördinator aan te stellen? Wat zijn uw overwegingen om dit wel of juist niet te doen?
Er zijn verschillende manieren om de coördinatie van georganiseerde drugscriminaliteit vorm te geven. In België is ervoor gekozen om hiervoor een drugscoördinator aan te stellen. De nationaal drugscoördinator in België heeft als taak om een globaal en geïntegreerd beleid te realiseren rond alcohol, tabak, illegale drugs, psychoactieve medicatie, maar ook gedragsverslavingen zoals gokken.
In Nederland hebben we de keuze gemaakt om ons niet alleen op het drugsbeleid te richten, maar juist op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit die met (de handel en productie van) drugs samenhangt. De aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit vraagt een kabinetsbrede aanpak, waarvan ik de regie op mij heb genomen. Eerder heeft uw Kamer op 5 maart 2021 een afschrift gekregen van een brief die naar het Strategisch Beraad Ondermijning is gegaan. Hierin is o.a. ingegaan op hoe de aanpak van georganiseerde criminaliteit binnen mijn ministerie wordt georganiseerd. Samen met publieke en private partners wordt niet alleen opgavegericht aan de bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit gewerkt, maar ook op het verminderen van de ondermijnende effecten daarvan op onze rechtsstaat. Verschillende departementen werken samen op onderdelen van deze aanpak. Zo werken de Minister van Financiën en ik nauw samen op het voorkomen van witwassen en trekken het Ministerie van IenW en mijn ministerie samen met private partijen op in de aanpak van drugssmokkel via mainports en andere logistieke knooppunten. Over deze kabinetsbrede aanpak is uw Kamer 4 november jongstleden geïnformeerd3.
In hoeverre verschilt de Belgische aanpak van drugscriminaliteit met die in Nederland? Kunt u aangeven op welke manier(en) Nederland en België op dit moment met elkaar samenwerken om drugscriminaliteit te bestrijden? Hoe effectief is deze aanpak tot dusver? Waar ziet u mogelijkheden voor verbetering?
De focuspunten van de aanpak van drugscriminaliteit lijken op elkaar en trekken ook meer naar elkaar toe. Vanzelfsprekend zijn er ook verschillen; zo hebben we in Nederland relatief meer aandacht voor de bestuurlijke aanpak. Ook in België zien we, mede dankzij de stevige samenwerking, een groeiende aandacht voor de bestuurlijke aanpak en worden er stevige stappen gezet.
Nauwe samenwerking met buurland België is van groot belang in de aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Het EURIEC speelt hierbij ook een belangrijke rol om de bestuurlijke samenwerking tussen België, Duitsland en Nederland te verstevigen. De intensieve samenwerking tussen België en Nederland heeft onder meer tot doel het versterken van de aanpak in onze havens.
Op operationeel niveau werken Nederland en België samen in bron- en transitlanden door bijvoorbeeld het gemeenschappelijk gebruik van politie en Douane-liaisons. Daarnaast is project Fortius opgestart; een samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische diensten gericht op het tegengaan van drugssmokkel via de Antwerpse haven met als bestemming Nederland. Ook de samenwerking tussen de Nederlandse en Belgische Douane is intensief. Zo wordt er onder meer (uit bronlanden ontvangen) informatie gedeeld over verdachte zendingen en andere bevindingen.
Op bestuurlijk niveau wordt er veel samen opgetrokken. Zo maakt België bijvoorbeeld deel uit van de coalitie van zes Europese landen tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Middels een meerjarig actieplan is recentelijk afgesproken dat de samenwerking tussen de autoriteiten van de zes landen wordt opgevoerd en verbreed, bijvoorbeeld op het gebied van havensamenwerking. Ook op bilateraal niveau vinden er regelmatig gesprekken plaats tussen de bewindslieden over hoe de huidige samenwerking verder verbeterd kan worden bijvoorbeeld op het vlak van informatie-uitwisseling via politiekanalen, justitiële samenwerking, de uitvoering van Europese arrestatiebevelen en overlevering en vervolgstappen voor een grensoverschrijdende bestuurlijke aanpak. Dit gebeurt ook in Benelux-kader.
Wat gaat en kunt u doen om de effectiviteit van bewakingscamera’s om «narcoterroristen' tegen te houden, te verhogen, zodat onschuldige burgers beter worden beschermd tegen de territoriumdrang en prestigestrijd van de georganiseerde misdaad?
Cameratoezicht kan op diverse gronden worden ingezet. Zo kan de burgemeester hiertoe overgaan ter handhaving van de openbare orde op grond van artikel 151c van de Gemeentewet en kan het worden ingezet op basis van het Wetboek van Strafvordering in het kader van een lopend opsporingsonderzoek. Daarnaast kan de politie gebruik maken van tijdelijk en gericht cameratoezicht op grond van artikel 3 van de Politiewet indien daar een concrete aanleiding voor is, bijvoorbeeld een geconstateerde opleving van criminaliteit. Uiteraard bestaan er ook private camera’s waarmee particulieren bijvoorbeeld hun woning beveiligen.
Veelal is cameratoezicht, o.a. in de havens, een onderdeel van een breder pakket aan maatregelen. Om onschuldige burgers beter te beschermen tegen de georganiseerde criminaliteit zal daarom tevens naar de brede aanpak gekeken moeten worden. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de hoofdlijnenaanpak van de georganiseerde criminaliteit.
Een voorbeeld van een maatregel in het kader van de brede aanpak, die mede is gericht op de bescherming van onschuldige burgers, is het wetsvoorstel om een sluitingsbevoegdheid voor de burgemeester en de gezaghebber te regelen bij een openbare ordeverstoring door ernstig geweld of door een wapenvondst. Dit wetsvoorstel is recent naar uw Kamer gestuurd4. Juist omdat de beschieting van een pand niet alleen gevaarlijk is voor bewoners en omwonenden, maar het ook de openbare orde in een buurt kan verstoren, kan het noodzakelijk zijn om zo’n woning tijdelijk te sluiten.
Criminelen die schoolkinderen ronselen met snus |
|
Songül Mutluer (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het AD/Haagsche Courant «Criminelen ronselen schoolkinderen met snus»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het een zeer zorgelijke ontwikkeling is dat steeds jongere kinderen benaderd blijven worden door criminelen om opdrachten voor hen uit te voeren? Zo ja, wat bent u van plan om hier tegen te doen?
Wij delen uw opvatting dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Wanneer wordt geronseld met snus is er sprake van een vorm van criminele uitbuiting; kinderen worden eerst verleid en later gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Dit is absoluut onacceptabel en heeft zeker onze aandacht en dat van de politie.
Om dit en andere vormen van het ronselen van kinderen en jongeren een halt toe te roepen, investeer ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in een brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. Hierover hebben wij uw Kamer bericht in de gelijknamige Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 741, nr. 86).
Met de brede preventieaanpak investeren we structureel in het voorkomen dat kinderen in aanraking komen met criminaliteit, daarin afglijden of verder doorgroeien. We doen dit enerzijds met een gebiedsgerichte aanpak in de meest kwetsbare wijken van Nederland. Hiertoe maken gemeenten, departementen en andere partners zoals scholen, Openbaar Ministerie (OM) en jongerenwerk één gezamenlijk plan waarin zoveel mogelijk risicofactoren op afglijden worden weggenomen. Bijvoorbeeld met behulp van het programma Kapot Sterk waarmee kinderen weerbaarder gemaakt worden tegen criminaliteit of met bewustwordingscampagnes op school over hoe criminelen hen kunnen verleiden tot ogenschijnlijk onschuldige klusjes en de gevaren hiervan.
De aanpak is gericht op het bieden van kansen op een mooie toekomst met behulp van onder andere toeleiding naar school en werk, maar tegelijkertijd ook op het stellen van duidelijke grenzen wanneer jongeren toch over de schreef gaan. Bijvoorbeeld door het invoeren van supersnelrecht waarbij ze meteen lik op stuk krijgen bij het plegen van een misdaad. Zodat kinderen al jong leren dat misdaad niet loont.
Anderzijds zetten we ook landelijk in met effectief bewezen interventies om te voorkomen dat kinderen ten prooi vallen aan criminele organisaties. Bijvoorbeeld met het Preventief Interventie Team waarbij kinderen die risico- of crimineel gedrag vertonen vroegtijdig worden gesignaleerd om het tij voor hen op tijd te kunnen keren.
Hoeveel basis- en middelbare scholen maken zich zorgen over mogelijke ronselpogingen? Maken zij hier ook daadwerkelijk een melding van bij de politie? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dit? Zo nee, weet u waarom niet?
Ondanks dat de politie hier alert op is, is er (nog) geen cijfermatige onderbouwing van de omvang van dit nieuwe fenomeen te geven. In de registraties van de politie zijn geen concrete aanwijzingen gevonden voor criminelen die schoolkinderen ronselen met snus. Dit betekent niet dat dit niet voorkomt.
De aanleiding voor het artikel was een filmpje dat gemaakt is door de politie-eenheid Amsterdam, naar aanleiding van signalen die vanuit scholen zijn gegeven aan wijkagenten en schoolagenten. Het filmpje is bedoeld als preventieve waarschuwing voor scholen en het op misdaadpreventie gerichte Educatief Programma Jongeren voor leerlingen van groepen 8 van de basisschool en van het voortgezet onderwijs) om het gesprek op scholen en onder jongeren op gang te brengen en hen te wijzen op mogelijk gevaren.
Om meer inzicht in criminele uitbuiting te krijgen heeft het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel in opdracht van mijn departement onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de criminele uitbuiting in Nederland. Uit deze studie is recent gebleken dat in de dertien onderzochte steden in de afgelopen twee jaar ruim 2.500 mensen vermoedelijk slachtoffer zijn geworden van criminele uitbuiting. Ook geeft van de 1.637 ondervraagde onderwijzers, jongerenwerkers, wijkagenten, leerplichtambtenaren en andere eerstelijnsprofessionals de helft aan in de afgelopen twee jaar in contact te zijn geweest met vermoedelijke slachtoffers. Hiervan ziet 40% voornamelijk op minderjarige slachtoffers, vooral in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar oud. Zij worden tot verschillende soorten strafbare feiten gedwongen, zoals drugsdelicten, diefstal, ronselen voor de prostitutie en geldezel- en katvangerconstructies.
Vindt dit fenomeen met name plaats op scholen in kwetsbare wijken? Is bekend om hoeveel kinderen en/of jongeren het gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt getracht deze jongeren te weren tegen de verleiding ja te zeggen tegen een criminele carrière?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat de politie om met meldingen van het ronselen van jonge kinderen?
In situaties van het ronselen van kinderen en criminele uitbuiting gaat het vaak ommoeilijk te herkennen vormen van dwang, zoals het misbruik maken van een kwetsbare of afhankelijke positie, bijvoorbeeld vanwege schulden, een licht verstandelijke beperking of de jonge leeftijd van een persoon. De politie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in het herkennen van signalen van uitbuiting. Bijvoorbeeld door het werven van nieuwe politiemedewerkers ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en door middel van trainingen aan eerstelijns politiemedewerkers over het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierdoor schakelen agenten op straat eerder dan voorheen met de afdelingen die zich bezighouden met mensenhandel wanneer zij drugshandel aantreffen. De training is opgenomen in het opleidingscurriculum voor de (nieuwe) politiemedewerker. Ook is de training d.m.v. een toolkit blijvend voor alle collega’s benaderbaar en raadpleegbaar. In de toolkit is onder meer een e-learning opgenomen waarin alle verschijningsvormen van mensenhandel worden behandeld, dus ook die over criminele uitbuiting. De specialisten mensenhandel bespreken maandelijks nieuwe ontwikkelingen en delen deze, indien van toepassing, ook met collega’s uit andere afdelingen binnen de eenheden. Toch blijft signalering lastig. Dit om de eerder benoemde reden: bij geronselde kinderen en criminele uitbuiting lopen slachtofferschap en daderschap sterk in elkaar over.
Dit najaar publiceert het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel het tweede deel van hun rapport over criminele uitbuiting. Dit rapport ziet specifiek op de opsporing en vervolging van criminele uitbuiting. Verwacht wordt dat dit rapport kan bijdragen aan het herkennen en signaleren van knelpunten en kansen in de opsporingsketen. Na ontvangst van het tweede deel, delen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik onze beleidsreactie met uw Kamer.
Welke instrumenten heeft de politie om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren? Is dit instrumentarium afdoende slagvaardig? Zo nee, wat is er nog meer nodig?
De politie is niet de enige organisatie die alles op alles zet om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren. Het is een verantwoordelijkheid van alle sociale en justitiële partners in onderwijs, (jeugd)zorg, gemeenten en OM om dit gezamenlijk aan te pakken. Naast de hierboven genoemde extra geworven medewerkers, trainingen en toolkit zet de politie ook met het Educatief Programma Jongeren in op vroegtijdige alertheid en herkenning van signalen. Daarbij gaat het vooral om interventies die zorgen voor preventie.
Hoe betrekt u het feit dat snus als lokmiddel wordt gebruikt door het criminele circuit om jongeren te ronselen in uw aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat ondanks dat het gebruik en de verkoop van snus onder Europese wetgeving sinds 2021 verboden is in Nederland, het middel veel wordt gekocht en gebruikt en vooral populariteit kent onder jonge kinderen en jongvolwassenen?
Wij vinden het zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren wordt gebruikt.
Snus zijn kleine zakjes tabak die verboden zijn in de Tabaks- en rookwarenwet. De term snus wordt ook wel gebruikt voor nicotinezakjes; die vallen niet onder de Tabaks- en rookwarenwet maar vooralsnog onder de Warenwet. Op basis van de Warenwet treedt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit nu op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Aangezien de meeste nicotinezakjes veel meer nicotine bevatten, zijn de zakjes via de Warenwet in de praktijk al verboden.
Er bereiken de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en mij uit verschillende hoeken, bijvoorbeeld vanuit middelbare scholen, signalen dat het gebruik van snus onder jongeren toeneemt. Wij vinden het zeer zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren zou worden gebruikt. De Staatssecretaris overweegt daarom op dit moment de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus, om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van deze producten. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de extra maatregelen die hij gaat treffen op het gebied van tabaksontmoediging.
Is het gebruik, de verkoop en/of handel in snus het afgelopen jaar toegenomen zoals in het artikel uit het AD wordt gesteld? Zo ja, hoe bent u voornemens om deze ontwikkeling een halt toe te roepen en hier strenger tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat kunt u zeggen over de link tussen het gebruik van snus en de toename van het aantal rokende onder 12- tot 16-jarigen in 2021?
De cijfers over het gebruik van tabaksproducten onder jongeren uit 2021 laten zien dat het aantal scholieren van 12 t/m 16 jaar dat ooit gerookt heeft sinds 2019 stabiel is gebleven rond de 17 procent.2 Het is mogelijk dat dat nieuwe nicotinehoudende producten met een aantrekkingskracht op jongeren, zoals snus (zonder tabak) en de e-sigaret, een bijdrage leveren aan het niet verder dalen van het aantal rokende jongeren. In de tabaksbrief die op korte termijn naar uw Kamer wordt verzonden informeert de Staatssecretaris van VWS uw Kamer over welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat jongeren deze nieuwe nicotinehoudende producten gaan gebruiken.
Wat was de uitkomst van de gesprekken die u heeft gevoerd met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die u noemde in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Heerema en Rajkowski over het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»? Is de handhaving daadwerkelijk geïntensiveerd?2
Bij het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet besteedt de NVWA een deel van haar capaciteit voor het toezicht op nicotinezakjes. Het toezicht startte bij groothandels en importeurs van deze producten. Het tegengaan van grootschalige import zorgt ervoor dat de producten minder makkelijk verkrijgbaar zijn in Nederland. Naar aanleiding van de maatschappelijke ontwikkelingen rondom snus en gesprekken daarover tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook ingezet op toezicht verder in het handelskanaal. Zo is er een handhavingsactie bij de detailhandel uitgevoerd. Ook houden inspecteurs toezicht op online verkoop. In de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook naar voren gekomen dat een aanpak met alleen handhaving door de NVWA niet de oplossing is voor het maatschappelijke probleem om het gebruik van dit soort producten onder jongeren terug te dringen. Het is ook van belang dat winkeliers, gebruikers en hun omgeving (zoals ouders en scholen) bewust zijn van de gevaren van het gebruik van dit soort producten, en dat hier voldoende voorlichting over is. In mijn beantwoording op vraag 15 ga ik hier nader op in.
Wat is de stand van zaken van uw voornemen van maart dit jaar om snus onder de Tabaks- en rookwarenwet te laten vallen? Hoe zal deze wetswijziging meer handhavingscapaciteit bieden?
De Staatssecretaris van VWS overweegt de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van dergelijke producten. Binnenkort informeert hij uw Kamer over de extra maatregelen die hij treft op het gebied van tabaksontmoediging, waarbij hij nader op dit onderwerp ingaat.
Vindt er samenwerking plaats met betrokken toezichthouders en handhavers om hierin integraal te werk te gaan? Zo ja, wat is de aard van die samenwerking? Zo nee, hoe gaat u deze samenwerking bewerkstelligen?
De politie en douane doen regelmatig meldingen of hebben contact met de NVWA-inspecteurs over snus. Als er contact is, dan wordt in overleg bekeken hoe er wordt opgetreden.
Deelt u de mening dat een landelijke bewustzijnscampagne en voorlichting op scholen van toegevoegde waarde zijn om vooral jonge gebruikers te informeren over de schadelijke gevolgen van het middel? Zo ja, op welke termijn bent u van plan deze campagnes te starten? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat Nederlanders en met name jongeren zich bewust zijn van de risico’s van het gebruik van producten zoals snus. Er is via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl informatie beschikbaar over de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes. Verder worden ouders voorgelicht via Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan. En lokale initiatieven zoals door de politie eenheid Amsterdam Daarnaast is de Staatssecretaris van VWS op dit moment met het Trimbos-instituut in gesprek over extra (gerichte) voorlichting over snus, bijvoorbeeld op scholen.
Het vervolgen van verslagleggingsfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel waarin betoogt wordt dat verslagleggingsfraude vaker vervolgd zou moeten worden in Nederland, omdat misleiding van het publiek voorkomen moet worden en de betrouwbaarheid van jaarrekeningen en het publieke vertrouwen daarin essentieel is voor het goed functioneren van het economisch verkeer?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Is bekend hoe groot naar schatting de omvang van de schade door verslagleggingsfraude is? Zo ja, hoeveel bedraagt deze schade? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Bij verslagleggingsfraude wordt gebruik gemaakt van onjuiste of valse en misleidende informatie en stukken. Verslagleggingsfraude kan om die reden ook op grond van valsheid in geschrifte worden vervolgd. Cijfers over schade van verslagleggingsfraude worden niet apart bijgehouden. De omvang van deze fraude is ook niet goed vast te stellen, omdat het causaal verband tussen onjuiste jaarverslaglegging en schade die derden ondervinden moeilijk te bepalen is. Ook komt jaarverslagleggingsfraude in combinatie met andere vormen van fraude voor. Welke schade door welke fraude wordt veroorzaakt, is lastig te bepalen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel veroordelingen er de afgelopen vijf jaar zijn geweest van zogenaamde verslagleggingsfraude (art. 336 Sr), per jaar uitgesplitst?
Volgens de registratie van de Raad voor de Rechtspraak is in de jaren 2017 t/m 2021 in minder dan 10 zaken per jaar artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht bewezen verklaard door de rechter in eerste aanleg. Ter aanvulling merk ik op dat dit geen volledig beeld geeft over de strafrechtelijke aanpak van verslagleggingsfraude, aangezien ook vervolging kan worden ingesteld op grond van valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) vanwege het gebruikmaken van valse stukken. In de jaren 2017 t/m 2021 gaat het om zo’n 500 tot 800 zaken per jaar waarin de rechter in eerste aanleg valsheid in geschrifte bewezen heeft verklaard. Hierbij gaat het ook om andere fraudevormen dan verslagleggingsfraude.
Hoe vaak heeft het Openbaar Ministerie (OM) de afgelopen vijf jaar verslagleggingsfraude ten laste gelegd, per jaar uitgesplitst?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in 2017 in totaal 14 zaken op grond van artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht afgedaan, waarvan in 4 zaken het OM tot een dagvaarding heeft besloten. In 2018 waren dat in totaal 3 zaken, waarvan in 1 zaak een dagvaarding. In 2019 waren het in totaal 9 zaken, waarvan in 3 zaken een dagvaarding. In 2020 betrof het 10 zaken, waarvan in 4 zaken een dagvaarding. In 2021 ging het om in totaal 3 zaken zonder een dagvaarding. In de zaken waarin niet is gedagvaard, kan het OM de zaak met een transactie, strafbeschikking of sepot afdoen.
Bent u het ermee eens dat een actieve houding ten aanzien van het vervolgen van verslagleggingsfraude goed zou zijn in het tegengaan financieel crimineel handelen? Zo ja, wordt verslagleggingsfraude op dit moment volgens u voldoende actief vervolgd? Indien ja, waar blijkt dit dan uit?
Ja, ik ben het ermee eens dat vervolging van verslagleggingsfraude belangrijk is, ook als signaal dat dergelijk frauduleus gedrag strafbaar is. Op de gepleegde inzet ben ik ingegaan bij het antwoord op vraag 3 en 4. Deze acht ik op basis van de huidige signalen en beschikbare capaciteit afdoende.
Heeft het OM voldoende capaciteit om verslagleggingsfraude zo veel als mogelijk te vervolgen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Verslagleggingsfraude wordt zoals is toegelicht in het antwoord op de vragen 2 en 3 in de meeste gevallen niet afzonderlijk vervolgd, maar veelal in combinatie met valsheid in geschrifte. Het OM onderzoekt uiteraard ontvangen meldingen van verslagleggingsfraude, maar zal ook afwegen of de inzet van het strafrecht in een individuele zaak passend is en wat er kan binnen de beschikbare capaciteit.
Kut u ingaan op de voorstellen die gedaan worden door de auteur van het artikel? Bent u bereid deze voorstellen over te nemen?
Ik zal hieronder ingaan op de achtereenvolgende voorstellen van de auteur, die ik steeds eerst citeer.
De bindende aanwijzing is een zeer vergaande bevoegdheid, waarbij de Minister zich zeer terughoudend dient op te stellen. Het Openbaar Ministerie opereert zelfstandig en onafhankelijk en dat geldt ook in geval van de opsporing en vervolging van verslaggevingsfraude. Het geven van een specifieke aanwijzing vind ik mede gelet op wat het OM reeds doet op dit onderwerp dan ook niet nodig en acht ik bovendien onwenselijk. Over de keuzes en prioritering die het OM hanteert, wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd met een Kaderbrief en daarover vindt verantwoording plaats aan uw Kamer.
Vennootschappen die gebruik maken van trustkantoren dienen een jaarrekening te publiceren en blijven daarvoor verantwoordelijk en aansprakelijk. Zoals is toegelicht in de kabinetsreactie bij het rapport «De toekomst van de trustsector», die 7 oktober naar uw Kamer is gezonden, gaat het kabinet niet over tot een verbod op de trustsector.2 In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat een verbod niet efficiënt en doelmatig is ter beheersing van integriteitsrisico’s gemoeid met trustdienstverlening. Wel worden de integriteitsrisico’s bij trustdienstverlening gezien. Daarom blijft het kabinet zich inzetten voor verschillende lopende wettelijke maatregelen om dergelijke risico’s beter te beheersen en zijn aanvullende maatregelen aangekondigd, zoals wetgeving om trustshoppen te voorkomen en het bevorderen van transparantie in de jaarrekening van trustkantoren.
Het laten uitvoeren van een accountantscontrole vloeit voort uit de EU-richtlijn 2013/34/EU inzake de jaarrekening. De controle door een accountant kan op basis van die richtlijn enkel verplicht worden gesteld voor middelgrote en grote ondernemingen (artikel 34). Dat zijn ondernemingen die voldoen aan twee van de drie volgende eisen: een balanstotaal van meer dan € 20 miljoen, een netto-omzet van meer dan € 40 miljoen en meer dan 250 werknemers (artikelen 3 en 4). De richtlijn laat de lidstaten niet de vrijheid om een accountantscontrole voor te schrijven aan kleinere vennootschappen.
De genoemde beroepsgroepen vallen onder het tuchtrecht en onder de aangestelde toezichthouders. Berisping, bestraffing of een beroepsverbod kunnen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van elk geval, deel uit maken van op te leggen maatregelen.
De openbaarmaking van de jaarrekening geschiedt bij het handelsregister. Indien een onderneming onder de verplichting valt om de jaarrekening door een accountant te laten controleren, dan dient ook de controleverklaring openbaar gemaakt te worden bij het handelsregister (artikel 394, vierde lid en artikel 392, eerste lid, onder a, van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek). Het is dus al zichtbaar in het handelsregister of de jaarrekening en de accountantsverklaring zijn gedeponeerd.
Wat betreft de jaarrekeningcontrole dient te worden opgemerkt dat het in de eerste plaats de algemene vergadering van aandeelhouders is die kan nagaan of de accountantsverklaring is opgesteld. Zij geven doorgaans zelf de opdracht aan de accountant tot het doen van onderzoek van de jaarrekening (artikel 2:393, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en zij dienen voor de vergadering waarop zij de jaarrekening dienen vast te stellen, ook de accountantsverklaring voorgelegd te krijgen (artikelen 2:102 en 212 BW). Verder kan een bestuurder die niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit artikel 2:394 BW, waaronder de openbaarmaking van de jaarrekening en de accountantsverklaring, hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld in geval van faillissement, omdat hij dan zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en er wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit kan ook een bestuurder betreffen die vanuit een trustkantoor optreedt. Ook de markt zelf vervult een sanctionerende rol wanneer partijen geen zakendoen met of geen financiering verstrekken aan ondernemers die hun jaarrekening niet openbaar maken of niet hebben laten controleren ondanks de verplichting daartoe. Het openbaar maken van de jaarrekening door beursvennootschappen valt op grond van de Wet op het financieel toezicht onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. Handhaving vindt plaats op basis van signalen. De strafrechtelijke handhaving van de verplichting om de jaarrekening te deponeren wordt ingezet als ultimum remedium.
Ten aanzien van het UBO-register wordt de handhaving uitgevoerd door Bureau Economische Handhaving (BEH). Het niet voldoen aan de registratieplicht in het UBO-register betekent een overtreding van de Handelsregisterwet en is daarnaast een delict onder de Wet op de economische delicten. Dat betekent dat verschillende sancties opgelegd kunnen worden, waaronder een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. In uitzonderlijke gevallen kan BEH een casus voor strafrechtelijke handhaving doorverwijzen naar het Openbaar Ministerie met in zeer uitzonderlijke gevallen een gevangenisstraf als gevolg. Voordat een sanctie wordt opgelegd, ontvangen juridische entiteiten altijd eerst per brief een laatste waarschuwing met een termijn om alsnog aan de registratieplicht te voldoen. Er wordt dus niet zonder aankondiging een boete of sanctie opgelegd. Het kabinet is van mening dat met de bestaande maatregelen sprake is van een adequate inzet van publieke middelen.
De recente aanslag op Nord Stream 1 en 2 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Zijn de aanslagen op de Nord Stream 1 en 2 pijpleidingen volgens u mogelijk verricht door een «statelijke actor»?
De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten doen gezamenlijk onderzoek naar de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen wie verantwoordelijk is. Lopende dit onderzoek wil ik niet speculeren over mogelijke daders of belanghebbenden.
Welke staat of staten hebben volgens u belang bij het onklaar maken van Nord Stream 1 en 2 en waarom?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke staat of staten hebben zich volgens u in het verleden negatief uitgelaten over Nord Stream 1 en 2?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van uitspraken over beide gaspijpleidingen.
Welke staat of staten hebben volgens u de capaciteit om een dergelijke aanslag te plegen op Nord Stream 1 en 2?
Zie antwoord op vraag 1.
Is Rusland in staat om vanuit het eigen grondgebied op elk moment zélf de gasaanvoer door Nord Stream 1 en 2 af te sluiten? Zo nee, waarom niet?
De toevoer in beide gaspijpleidingen wordt geregeld door Gazprom, het gasbedrijf waarin de Russische overheid een meerderheidsbelang heeft.
Was, volgens u, de mogelijkheid van Rusland, voor de aanslagen op deze pijpleidingen, om «de gaskraan dicht te draaien» een van de belangrijkste troefkaarten waarmee Rusland druk kon zetten op de Europese Unie (EU)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Is het volgens u correct dat de voormalige Poolse Minister Sikorski na de aanslag op Twitter heeft geschreven over de aanslag: «Thank you, USA»?1 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat niet over wat er op Twitter geschreven wordt door derden.
Is het volgens u correct dat de Amerikaanse president Biden op 7 februari van dit jaar tijdens een persconferentie heeft gezegd dat als Rusland Oekraïne binnenvalt, de Verenigde Staten (VS) een einde zullen maken aan de Nord Stream pijplijn: «We will bring an end to it»?2 Zo nee, waarom niet?
Voor de uitspraken van President Biden verwijs ik graag naar het transscript van de persconferentie van de President met Bondskanselier Scholz van 7 februari jl in Washington, DC, te vinden op https://www.whitehouse.gov/briefing-room/statements-releases/2022/02/07/remarks-by-president-biden-and-chancellor-scholz-of-the-federal-republic-of-germany-at-press-conference/
Wordt de EU na de aanslagen op de Nord Stream 1 en 2 pijpleidingen afhankelijker van gas (met name liquid natural gas (LNG)) geleverd door de VS? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Nord Stream pijpleidingen waren op het moment van de sabotage niet in gebruik en dus heeft de sabotage geen direct effect op de leveringszekerheid in de EU; Nord Stream 1 lag op het moment van de explosies reeds stil in verband met volgens de Russische zijde noodzakelijk technisch onderhoud en Nord Stream 2 is, zoals bekend, nooit in gebruik genomen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De mogelijk tweede open communicatielijn van Ridouan Taghi |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «Weski smokkelde berichten uit EBI onder druk van Ridouan Taghi» en «Was Inez Weski ook doorgeefluik voor Ridouan Taghi»?1, 2
Ja.
Kunt u garanderen dat Ridouan Taghi op dit moment geen tweede open communicatielijn heeft, waarvan misbruik kan worden gemaakt voor criminele doeleinden? Zo ja of nee, waarom?
Bovenstaande berichtgeving betreft communicatie via zogenaamde geprivilegieerde contacten.3 Ik kan niet garanderen dat gedetineerden geen misbruik maken van deze geprivilegieerde contacten. Communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde personen zijn uitgesloten van de toezichtsmaatregelen die op basis van de Penitentiaire beginselenwet opgelegd kunnen worden. Als er concrete aanwijzingen zijn dat dergelijke contacten worden misbruikt voor strafbaar handelen, dan hebben politie en justitie vergaande bevoegdheden om op dit contact inbreuk te maken, zoals het tappen van gesprekken. Daarbij geldt dat inbreuk op het grondbeginsel van vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en cliënt terecht zwaarwegende waarborgen kent.
Voor een beperkte groep gedetineerden ga ik, binnen de waarborgen die hiervoor gelden, de mogelijkheid om visueel toezicht te houden op deze gesprekken meenemen in de wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, zoals ik die heb aangekondigd in mijn brief van 26 september jl.
Kunt u garanderen dat bij twijfel toegang tot de Extra Beveiligde Inrichting ontzegd wordt? Zo ja of nee, waarom?
De Raad voor de straftoepassing en jeugdbescherming (RSJ) heeft uitgemaakt dat in de Penitentiaire beginselenwet niet expliciet de mogelijkheid tot het weigeren van een advocaat tot de inrichting is geregeld. Daartegenover geldt als algemeen beginsel dat binnen een penitentiaire inrichting de orde en de veiligheid dienen te worden gehandhaafd. Ook de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming dient ongestoord plaats te vinden. In zeer uitzonderlijke situaties kan het voorkomen dat de toegang van een advocaat in strijd komt met deze algemene beginselen. In die gevallen kan de advocaat gerechtvaardigd niet worden toegelaten. Een andere grond tot weigering kan zich voordoen indien de veiligheid van eenieder in de inrichting aanwezig niet verzekerd is als de advocaat wordt toegelaten.4
Een besluit om een advocaat de toegang tot de inrichting te weigeren vereist dan ook een draagkrachtige motivering, gebaseerd op concrete feiten en omstandigheden. Dergelijke informatie wordt gedeeld via het zogeheten Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). Het GRIP fungeert als centraal informatieknooppunt tussen het OM, de politie en de DJI en brengt advies uit in een zogeheten GRIP-rapport. Op basis van een GRIP-rapport kan dan alsnog een besluit worden genomen om een advocaat uit te sluiten van de toegang. Daarbij geldt dat alleen twijfel onvoldoende grondslag biedt om hiertoe over te gaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, uiterlijk voor het aanstaande commissiedebat gevangeniswezen en tbs?
Ja.
Het bericht ‘Slachtoffers moeten te lang wachten tot er wat gebeurt met hun aangifte' |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u bericht «Slachtoffers moeten te lang wachten tot er wat gebeurt met hun aangifte»?1
Ja.
Hoeveel misdrijven worden er per maand niet opgelost door het tekort aan officieren van justitie?
Hiervan wordt geen registratie bijgehouden, het registratiesysteem biedt daarvoor geen mogelijkheid.
Hoeveel meer zaken worden er per maand geseponeerd door het tekort aan officieren van justitie?
Hiervan wordt geen registratie bijgehouden, het registratiesysteem biedt daarvoor geen mogelijkheid.
Bent u het eens met de stelling dat het niet uit te leggen is aan slachtoffers dat zij nu veel langer moeten wachten tot er werk wordt gemaakt van hun aangifte (als er überhaupt al werk van wordt gemaakt) omdat het College van procureurs-generaal heeft zitten slapen? Zo nee, waarom niet?
Als zaken lang blijven liggen, is dit inderdaad onwenselijk en moeilijk aan slachtoffers uit te leggen. Daarom heeft dit kabinet maatregelen genomen. Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking.
Waarom heeft het College van procureurs-generaal niet gereageerd op de brandbrief van de Vakvereniging voor officieren en rechters (NVvR)? Bent u bereid het College hierop aan te spreken?
Het College deelt de zorgen van de NVvR, waarbij de aandacht van het College uiteraard uitgaat naar alle functiegroepen, en is daarover al langere tijd met de NVvR in gesprek. Het College heeft mij laten weten dat de overtuiging dat er niet op de brief van de NVvR gereageerd zou zijn, op een misverstand moet berusten. Het College heeft diezelfde maand nog in een brief aan de NVvR uiteengezet welke initiatieven al zijn ingezet. Het College heeft in zijn reactie uitleg gegeven over de acties en maatregelen die al in gang zijn gezet om zowel op de korte als lange termijn bij te dragen aan het terugdringen van de werkdruk.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er een zo snel mogelijk een einde komt aan de onderbezetting van officieren van justitie en dat misdrijven niet langer onnodig onopgelost blijven? Zo nee, waarom niet?
Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking. In totaal, inclusief onder meer extra middelen voor ondermijning, krijgt het OM in de periode van 2020 tot 2027 circa 100 miljoen aan extra middelen structureel.
Het OM is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen. Ook is er voor de zomer al extra geld naar de arrondissementsparketten gegaan om maatregelen te kunnen treffen ter verlichting van de werkdruk.
Verder blijkt uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet direct in verband staan met het behandelen van strafzaken, zoals o.a. beleidsoverleggen met ketenpartners. Om de werkdruk te verlichten heeft Het College de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, worden vaker voor dit type werk ingezet. Verder is afgesproken dat Officieren van Justitie die werken in management- en beleidsfuncties een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Tot slot is haperende ICT een van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM. Het OM heeft hiervoor een programma opgezet gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen. Middels het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder officieren hun werk moeten doen (zoals het verbeteren van de ICT) – moet het OM beter in staat zijn de werkdruk tegen te gaan.
Bent u het eens met de stelling dat deze structurele onderbezetting bij het Openbaar Ministerie ook negatieve gevolgen heeft voor de politie? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Als het OM strafzaken in behandeling neemt, dient het OM deze zorgvuldig en voortvarend af te ronden. Ik begrijp dat het frustrerend kan zijn voor de politie als zaken blijven liggen of wegens capaciteitsgebrek geseponeerd worden. De politie heeft immers werkzaamheden verricht die niet worden afgerond met, bijvoorbeeld, een vonnis van een rechter.
Erkent u dat het voor de politie, die ook kampt met een structureel capaciteitsprobleem, onacceptabel is dat zaken die zij doorstuurt naar het Openbaar Ministerie, blijven liggen en/of uiteindelijk worden geseponeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Zo ja, gaan u en de voorzitter van het College van procureurs-generaal hiervoor excuses aanbieden nu dit probleem al jaren speelt en er herhaaldelijk op is gewezen?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijdragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd. Het gaat hier om omstandigheden waar de ketenorganisaties weinig invloed op hebben, maar waar ze wel door geraakt worden. Samen met de ketenorganisaties, met inbegrip van het OM, werken we er hard aan om de werkdruk te verlagen en de doorlooptijden te verbeteren. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6, zijn hiervoor de nodige maatregelen getroffen.
De investeringen tegen ondermijning |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Miljoenen voor de schijn van daadkracht» en «Honderden miljoenen tegen ondermijning leveren nauwelijks resultaat»?1, 2
Ja.
Is het waar dat er tussen 2017 en 2022 ruim 900 miljoen voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit is vrijgemaakt? Zo nee, wat is het bedrag dan wel en voor welke concrete instrumenten of inzet is dit gebruikt?
Ja, dat klopt. Van 2017 tot 2022 is in totaal 926 miljoen euro vrijgemaakt voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit, waarvan het overgrote deel in 2022 (zie tabel 1). In onderstaande tabel worden deze beschikbare middelen weergegeven, ingedeeld in incidentele middelen (bijvoorbeeld «Incidentele bijdrage Ondermijning») en structurele middelen (bijvoorbeeld «Versterking ondermijning»).
Een specificatie van de besteding naar opgaven is opgenomen in de financiële bijlage van de Najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.3
De aanpak heeft zich tussen 2017 en 2022 ontwikkeld van een regionale versterkingsbeweging naar een breed offensief. Zoals ik in mijn brief van dit voorjaar uiteen heb gezet, zijn voorkomen, verstoren van het verdienmodel & doorbreken van criminele netwerken, bestraffen en beschermen nu de hoofdlijnen van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
In de eerste jaren was er vooral incidenteel geld beschikbaar (het Ondermijningsfonds), wat alleen uitgegeven kon worden aan projecten en initiatieven voor een aantal jaren. Dit is gemonitord door via een procesevaluatie en actieonderzoek4 te kijken naar wat we konden leren van de (ervaringen binnen de) projecten voor verbeteringen tijdens de looptijd en voor eventuele toekomstige inzet. Een inventarisatie van de projecten gefinancierd uit de gelden in het Ondermijningsfonds is te vinden in de midterm review die is uitgevoerd voor de regionale versterkingen.5
Met de komst van structurele financiering (BOTOC Voorjaarsnota 2020 en de middelen die met de ontwerpbegroting 2022 beschikbaar zijn gesteld) en daarmee ook de mogelijkheid om organisaties structureel te versterken met extra capaciteit, is de aandacht verschoven van de tijdelijke aard en impact van de (op projecten gerichte) versterkingsbeweging, naar de brede impact van de over de hele linie structureel versterkte aanpak. Daarbij wordt enerzijds de basis bij de partners in de keten versterkt. Daarnaast wordt ingezet op de continuering van aanpakken, zoals preventie met gezag en de regionale versterking, waarin bewezen effectieve interventies worden geborgd en verbreed. Ten slotte zetten we in op nieuwe, innovatieve maatregelen, waarvan we door het nabij volgen en de inzet van evaluatie in de toekomst goed moeten kunnen bepalen of deze effectief zijn, en waar nodig moet worden bijgestuurd.
Bij een brede, structureel versterkte aanpak past dus ook een duurzame wijze van sturing en verantwoording, die in samenhang inzichtelijk maakt wat de resultaten en effectiviteit van de brede aanpak is. We richten daarvoor een samenhangend geheel aan instrumenten in dat bijdraagt aan een solide kennissysteem en een gezamenlijke lerende aanpak. Met het doel om inzicht in de effectiviteit van specifieke interventies te vergroten, wordt onderzoek en evaluatie naar lopende aanpakken uitgevoerd. En om op de langere termijn goed zicht te kunnen houden op trends en ontwikkelingen, wordt de kwantitatieve monitoring verbeterd. Dat doen we door in overleg met betrokken partners de kwaliteit van brondata voor relevante indicatoren te vergroten en bestaande monitoringsinstrumenten door te ontwikkelen. Voor de zomer van 2023 geef ik in mijn volgende halfjaarlijkse brief een geactualiseerd beeld, kwalitatief en kwantitatief, van het probleem en de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Hoe het in deze jaren beschikbare bedrag is verdeeld en waar het voor is ingezet kunt u vinden in de volgende kamerbrieven over de beschikbaarheid en verdeling van het geld:
Is het waar dat er in 2019 vanuit het ondermijningsfonds 126 gefinancierde initiatieven voor de bestrijding van ondermijnende criminaliteit waren en dat er daarna nog 37 «nieuw beloofde anti-ondermijningsprojecten» zijn bij gekomen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit aantal? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Ondermijningsfonds was een fonds van € 100 miljoen, wat verdeeld over drie jaar is uitgegeven (zie figuur 1). € 15 miljoen is naar de landelijke partners gegaan, € 85 miljoen is gebruikt om regionale versterkingsplannen te financieren. Bij de toekenning van deze middelen is aan regio’s de ruimte gegeven om aan te geven wat er in hun regio nodig was. In de uitvraag van de regionale versterkingsplannen is op basis van advies van het Strategisch Beraad Ondermijning een kader met randvoorwaarden meegegeven. Om de benodigde focus te creëren en versnippering te voorkomen, is de integrale aanpak van de illegale drugsindustrie als centraal uitgangspunt benoemd. In de versterkingsplannen van de regio’s is vervolgens opgenomen op welke focuspunten en hoofdlijnen de aanpak zich richt, maar worden de projecten die in de uitvoering tot stand zijn gekomen niet allemaal separaat zichtbaar. De tussenrapportage6 van de evaluatie van het Ondermijningsfonds, constateerde dat aan het begin van het onderzoek (medio 2019) er 126 initiatieven werden gefinancierd vanuit het Ondermijningsfonds. Ik ga ervan uit dat dat cijfer voor dat moment klopte. De onderzoekers concluderen zelf dat daarna met de versterkingsgelden nog een onbekend aantal andere projecten is ondersteund. Een deel van deze projecten wordt nu voortgezet met financiering uit de Prinsjesdagmiddelen voor regionale versterkingen. Andere worden niet voortgezet of zijn inmiddels afgerond.
De aanpak van ondermijnende criminaliteit is sinds het Ondermijningsfonds meerdere keren uitgebreid (zie ook de beantwoording van vraag 2), maar ik kan daar geen aantal zoals «37» aan hangen.
Is het waar dat er, zoals uw woordvoerder stelt, dat er «mede zoveel projecten en initiatieven [zijn], omdat ze in de praktijk samenhangen en in elkaar overgaan»? Zo ja, werd en wordt de samenhang tussen die projecten bewaakt en door wie? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Deze quote van de woordvoerder was het onderdeel van een toelichting op een lijst die Investico had voorgelegd. Deze toelichting doelde op een lijst van (37) projecten, initiatieven en documenten waarvan Investico aannam dat dit losstaande projecten waren. Deze liepen echter (deels) in elkaar over of hingen met elkaar samen. Ter illustratie: de Toekomstagenda Ondermijning vormde in 2017 als visiestuk de basis voor de aanpak van ondermijning. De Actieagenda Aanpak Ondermijning was de concrete uitwerking daarvan. Vervolgens kwam de financiële dekking voor deze aanpak weer uit het Ondermijningsfonds bij het Regeerakkoord van 2017. Uit dit fonds zijn de versterkingsprogramma’s (de «126 projecten») bekostigd. Zo vormen we een samenhangende aanpak, juist door te zorgen dat het een volgt uit het ander en goed met elkaar samenhangt. Investico leek in de betreffende lijst de conclusie te trekken dat bijvoorbeeld de agenda’s los van elkaar staande projecten waren.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat het onduidelijk is waar alle gelden zijn gebleven, dat «het geld [...] volledig verdampt» is en dat er geen sprake is van een «succesverhaal»? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet en kunt u dan duidelijk maken waarom er wel sprake is van een succesverhaal?
Nee, die mening deel ik niet. Het is duidelijk waaraan het geld wordt besteed en het geld is niet «verdampt». De vraag of de aanpak van ondermijnende criminaliteit een succesverhaal is, kan niet eenvoudig en zeker niet eenduidig worden beantwoord. Zolang er wereldwijd illegale drugs gebruikt worden, zullen we georganiseerde criminaliteit nooit helemaal kunnen uitroeien. In de afgelopen jaren hebben we wel belangrijke stappen gezet om de aanpak te versterken. Hierdoor ben ik ervan overtuigd dat Nederland, in samenwerking met partners in binnen- en buitenland, de georganiseerde drugscriminaliteit fors zal reduceren. Bij het inrichten van de aanpak van deze vorm van criminaliteit, zullen we steeds flexibel moeten blijven om in te kunnen spelen op de veranderende werkwijzen van criminelen, vertrouwen op de expertise van de partners die dit belangrijke werk doen, en blijven leren van onze successen die we boeken, maar ook van inzicht in wat niet zo goed werkt als we gedacht hadden.
Is het waar dat u geen definitieve lijst kan verstrekken van initiatieven en projecten die met ondermijningsgelden zijn gefinancierd? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, kunt u die lijst alsnog verstrekken?
Ja, ik kan geen definitieve lijst verstrekken van alle initiatieven en projecten die met ondermijningsgelden zijn gefinancierd. De monitoring is gericht op het vormen van een lerende aanpak, in het geval van het Ondermijningsfonds bijvoorbeeld in de vorm van een midterm review7 en een meerjarige evaluatie8 over de projecten die gefinancierd werden vanuit de versterkingsgelden.
Kunt duidelijk aangeven hoe de genoemde 916 miljoen euro is besteed? Aan welke projecten of initiatieven is dat budget besteed? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u duidelijk maken tot welke concrete resultaten in de zin van bestrijding van ondermijning de projecten en initiatieven hebben geleid? Zo ja, kunt u de Kamer daar dan voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid over berichten? Zo nee, waarom niet en hoe kan de Kamer dan wel beoordelen of de uitgaven tegen ondermijning effectief zijn en zijn geweest?
De afgelopen jaren heeft de Tweede Kamer elk jaar in het najaar een voortgangsbrief ontvangen over de aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarin de concrete resultaten van de aanpak besproken worden.
U ontvangt dit najaar voor de begrotingsbehandeling ook weer een brief over de voortgang van de aanpak.
De aanpak van zelfbenoemde ‘afvalcoaches” en pro-ana websites |
|
Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u de uitzendingen van Undercover in Nederland (SBS6) van zondag 11 september en zondag 18 september gezien waarin Alberto Stegeman en zijn team zelfbenoemde «afvalcoaches» op het spoor zijn?
Ja.
Herinnert u zich het rapport1 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen waaruit bleek dat meisjes met een eetstoornis benaderd worden door zogenaamde «pro-anorexia coaches» met het doel hen te misbruiken?
Ja.
Herinnert u de noodkreet van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) uit 2019 en het uiteindelijke rapport in 2020 waarin al voor deze praktijken wordt gewaarschuwd en waarin in de eerste zin wordt gerefereerd aan een rechtszaak uit 2013 tegen een «pro-ana coach?» Herinnert u het artikel «Anorexia coaches on Kik app prey on people with eating disorders2» uit 2019?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom deze praktijken al zo lang bekend zijn, hier meerdere keren Kamervragen over zijn gesteld3, 4, do or de Kamer in moties5 is opgeroepen om actie te ondernemen en uit de uitzending van Undercover in Nederland en tegelijkertijd uit rapportages van het CKM blijkt dat deze zelfbenoemde coaches nog steeds actief zijn?
Het is afschuwelijk dat er in Nederland personen actief zijn die kwetsbare minderjarigen uitbuiten, waaronder minderjarigen met een eetstoornis. Daarom is van belang onverminderd in te zetten op de brede meersporige ingezette aanpak tegen deze vorm van criminaliteit in zowel het hulpverlenings- en preventiekader als in het opsporings- en vervolgingskader. De verschillende actielijnen van deze meersporige aanpak zijn uitgebreid toegelicht in de beantwoording van Kamervragen over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197), die op 4 juli 2022 aan uw Kamer is gezonden. Zoals toegelicht in deze beantwoording, wordt ook ingezet op een toekomstbestendige (verdere) aanpak van de pro-ana problematiek, onder andere door het (opnieuw) opnemen van de aanpak van online seksueel kindermisbruik in de Veiligheidsagenda 2023–2026, de verkenning door de politie van de mogelijkheden voor de opzet en uitrol van een (nieuwe) online opsporingsstrategie gericht op seksuele misdrijven en mensenhandel en het op 10 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden wetsvoorstel seksuele misdrijven, dat een aantal bestaande strafbaarstellingen online-proof maakt, sexchatting met kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar expliciet strafbaar stelt en de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen verhoogt. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal, dat op dit moment in voorbereiding is en naar verwachting op korte termijn aan uw Kamer zal worden aangeboden, ingezet op de snelle verwijdering van kinderpornografisch materiaal van het internet.
Bent u het met de stelling eens dat dit onderwerp meer urgentie behoeft en dat uit de drie jaar die zijn verstreken sinds het schriftelijk overleg van 4 juni 20196 niet blijkt dat het onderwerp prioriteit heeft?
De aanpak van plegers van seksuele misdrijven en personen die kwetsbare minderjarigen uitbuiten, waaronder minderjarigen met een eetstoornis, is en blijft een prioriteit. De meersporige aanpak die plaatsvindt via verschillende actielijnen en die uitgebreid is toegelicht in de beantwoording van Kamervragen over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197) die op 4 juli 2022 aan uw Kamer is, geeft daar ook blijk van.
Hoe staat het met de verkenning door de politie van de mogelijkheden voor de opzet en de uitrol van een digitale opsporingsstrategie naar aanleiding van de aangenomen motie uit 2020 waarin wordt verzocht om een online opsporingsstrategie?7 Kunt u aangeven wat de door uw genoemde impactanalyse door de politie heeft opgeleverd8? Kunt u nader specificeren wat precies de bedoeling is van de pilot digitale opsporingsstrategie voor seksuele misdrijven en mensenhandel? Hoe is het mogelijk dat meer dan twee jaar na indiening van de motie nu pas wordt gestart met een verkenning?
Zoals toegelicht in de Voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden die op 6 juli 2022 aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 34 843, nr. 60), is door de politie gestart met de verkenning van de mogelijkheden voor de opzet en uitrol van een online opsporingsstrategie gericht op seksuele misdrijven en mensenhandel. Als onderdeel van deze verkenning wordt ook een impactanalyse uitgevoerd, waarbij mede wordt gekeken naar de voorwaarden voor de opzet en uitrol van de online opsporingsstrategie op seksuele misdrijven en mensenhandel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan politiële capaciteit, IV-aanpassingen en financiële middelen. Ook worden het juridische handelingskader en de ethische implicaties van de mogelijke inzet van specifieke digitale opsporingsmiddelen (waaronder webcrawler en lokprofielen) onderzocht.
Na afronding van de verkenning kan, indien is voldaan aan de daarvoor benodigde voorwaarden zoals hierboven benoemd, worden gestart met de pilot voor de (afgebakende) online opsporingsstrategie voor seksuele misdrijven en mensenhandel, die tegelijkertijd een basis zal bieden voor de verkenning van de mogelijkheden voor een bredere opsporingsstrategie. Met deze pilot wordt gedoeld op een eerste ingebruikname van de online opsporingsstrategie enkel voor seksuele misdrijven en mensenhandel. Hoe de pilot vorm zal krijgen kan pas worden vastgesteld nadat de verkenning en de impactanalyse zijn uitgevoerd en de resultaten daarvan zijn opgeleverd. Omdat belang wordt gehecht aan een zorgvuldige uitwerking van de verkenning, is eerder aan uw Kamer gecommuniceerd dat de resultaten eind dit jaar zullen worden opgeleverd door de politie. Inmiddels is gebleken dat de resultaten door de politie begin 2023 opgeleverd worden. Uw Kamer ontvangt deze resultaten met reactie van het kabinet zo spoedig mogelijk daarna.
Waarom gaat u in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen9 niet meer in op vragen over het overleg tussen uw ministerie, politie, het Openbaar Ministerie (OM) en het CKM over uitvoering van deze motie? Kunt u aangeven wat er in de afgelopen twee jaar naar aanleiding van deze motie is gebeurd en waartoe het genoemde overleg heeft geleid?
De gekozen aanpak voor afdoening van de motie over de online opsporingsstrategie alsmede de voortgang daarvan zijn met het CKM besproken. Daarnaast vindt tussen het ministerie, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) regulier en incidenteel overleg plaats, onder meer over de uitvoering van de motie over het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie. Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 6.
Klopt het dat de in 2021 aangekondigde «proeftuin» met politie en CKM om de aangiftebereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met een leeftijd tot 25 jaar te vergroten niet gaat over slachtoffers van pro-ana coaches?10 Zo ja, waarom wordt hier wel naar verwezen in antwoorden op vragen over deze «coaches»?
De in 2021 gestarte proeftuin met de politie en het CKM richt zich op het vergroten van de aangiftebereidheid van (mogelijke) slachtoffers van seksuele uitbuiting onder de 25 jaar. Slachtoffers van pro-ana coaches blijken echter veelal geen slachtoffer te zijn van mensenhandel, maar van andere misdrijven in de seksuele sfeer (waaronder bijvoorbeeld grooming). De proeftuin is daarom minder van invloed op de slachtoffers van pro-ana coaches dan eerder werd aangenomen. Er wordt echter ook op verschillende manieren gewerkt aan het verbeteren van de aangiftebereidheid van slachtoffers in zedenzaken. In de eerste plaats wordt verwezen naar de in mijn brief van 10 mei 2022 omtrent de voortgang van het plan van aanpak van de zedenrecherche (Kamerstuk 34 843, nr. 56) genoemde verbeteringen van de politie met betrekking tot de bejegening van slachtoffers van zedenzaken en de taakuitvoering door de zedenrecherche. Daarnaast is op 10 oktober jl. het wetsvoorstel seksuele misdrijven ingediend bij uw Kamer. Als gevolg van dat wetsvoorstel krijgen slachtoffers meer mogelijkheden om aangifte te doen van een seksueel misdrijf. De professionals die slachtoffers ondersteunen en begeleiden, kunnen aan de hand van het nieuwe wettelijk kader aan slachtoffers beter duidelijk maken voor welke strafbare feiten een dader vervolgd en berecht kan worden. Ook dit kan bijdragen aan de verhoging van de aangiftebereidheid van zedenslachtoffers, waaronder de slachtoffers van de zogenaamde pro-ana coaches.
Hoe kan het dat uit het programma Undercover in Nederland blijkt dat zelfbenoemde «afvalcoaches» al jarenlang actief zijn, dit vaak dezelfde daders zijn en zij kennelijk ongestoord hun gang kunnen gaan? Wat zegt dat over de effectiviteit van de door u eerder aangekondigde voornemens?
Dat misbruik plaatsvindt van kwetsbare minderjarige slachtoffers door personen die zich voordoen als coach dient stevig en effectief te worden aangepakt, te meer wanneer dat misbruik bij herhaling plaatsvindt door dezelfde daders. De meersporige aanpak via verschillende actielijnen is daarom ook steevast gericht op het voorkomen van herhaald dader- en slachtofferschap (onder meer door hulpverlening aan (mogelijke) daders en slachtoffers) en aanpak van deze daders in het strafrechtelijke kader. Helaas is niet in cijfers inzichtelijk in hoeveel gevallen deze acties en interventies concreet hebben geleid tot voorkoming van nieuwe of herhaalde daders en slachtoffers. Ook kan helaas niet worden ingegaan op individuele zaken, waaronder die van de coaches die tijdens de uitzending van Undercover in beeld zijn gebracht. Wat er nodig is voor een effectieve aanpak van zedenmisdrijven en voor de bescherming van kwetsbare slachtoffers wordt uiteraard wel op reguliere basis binnen de departementen en door het OM en de politie besproken. Daarnaast wordt in de verkenning van de mogelijkheden voor een online opsporingsstrategie, die op dit moment door de politie wordt uitgevoerd, ook stilgestaan bij de eventuele belemmeringen voor een effectieve (online) opsporing van seksuele misdrijven en mensenhandel.
Bent u op de hoogte van het feit dat de coach die in beide uitzendingen van Undercover aan bod komt, één van de coaches was die ook kwam bovendrijven tijdens de onderzoeksperiode van het genoemde CKM-onderzoek eind 2018? Zo ja, hoe kan het dat de vorige Minister van Justitie en Veiligheid aangaf dat de aanpak van deze coaches een «persoonlijke prioriteit» zou worden, terwijl dezelfde daders jarenlang hun gang kunnen gaan? Kunt u een heldere uitleg geven?
Helaas kan niet worden ingegaan op individuele zaken. Sinds de publicatie van het rapport van het CKM is echter via verschillende wegen ingezet op de aanpak van de problematiek van de zogenaamde pro-ana coaches, zoals onder andere toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197) die op 4 juli 2022 aan uw Kamer is gezonden. Deze aanpak wordt onverminderd voortgezet. Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 11.
Kunt u in algemene zin uitleggen hoe het kan dat een dader die bekend is bij de politie, vervolgens weer door kan gaan met dezelfde praktijken?
Met de strafrechtelijke aanpak wordt ingezet op het aanpakken van personen die zich voordoen als coach en misbruik maken van minderjarigen. Het kan echter voorkomen dat een bij de politie vanwege specifiek strafbaar handelen bekende dader voor dat handelen wordt vervolgd en gestraft, maar zich daarna opnieuw schuldig maakt aan (vergelijkbare) strafbare gedragingen. Er is bij elke vorm van criminaliteit sprake van een risico op recidive, maar dat is zeker bij deze specifieke dadergroep het geval, gelet op de persoonlijke kenmerken. De behandeling van dit type dader is doorgaans complex. In de fase van vervolging kan het feit dat sprake is van recidive wel grond zijn voor het openbaar ministerie om een hogere straf te eisen, en uiteindelijk voor de rechter om een hogere straf op te leggen.
Ook kan het voorkomen dat het opsporingsonderzoek ter zake van een bij de politie gemelde of in het vizier gekomen mogelijke dader van strafbare gedragingen uiteindelijk niet wordt voortgezet of dat er uiteindelijk geen vervolging jegens diegene wordt ingesteld. Dit kan verschillende redenen hebben. Iedere zaak in onderzoek bij de politie en het OM is anders voor wat betreft de in die zaak aan de orde zijnde strafbare gedragingen, de omstandigheden en de reden van de beslissing om het opsporingsonderzoek al dan niet voort te zetten of al dan niet de vervolging in te stellen. Een algemeen beeld hiervan kan dan ook niet worden gegeven. Ook kan niet worden ingegaan op individuele zaken.
Zijn er al uitkomsten van de pilot met het «online outreach programma’s» om zo daders eerder op te sporen?11 Is aanpassing van wet- en regelgeving nodig voor opsporing? Zo ja, wordt hieraan gewerkt?
Het online outreach traject van het CKM richt zich niet op het eerder opsporen van daders, maar op de proactieve benadering van (mogelijke) slachtoffers van seksuele uitbuiting die zich bevinden op het internet en sociale media door een getraind team van zorgprofessionals, met het doel hen te signaleren en beschermen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een deel van dit traject en Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op de pro-ana problematiek. Momenteel vindt nog een evaluatie van de pilot plaats.
Is er voldoende capaciteit bij politie en justitie om zelfbenoemde «afvalcoaches» en andere vormen van online activiteiten die schadelijk zijn voor (kwetsbare) jong-volwassenen en kinderen aan te pakken? Zo ja, waarin zitten dan de belemmeringen?
Het is van groot belang dat politie en justitie in staat worden gesteld effectief op te treden tegen alle vormen van strafbaar (online) gedrag in het opsporings- en vervolgingskader, waaronder tegen het strafbare handelen van pro-ana coaches. Hiervoor dienen politie en justitie onder andere over voldoende capaciteit te beschikken. De juiste inzet van de beperkte capaciteit van de politie en justitie blijft daarom een constant punt van aandacht. In de impactanalyse die wordt uitgevoerd, als onderdeel van de verkenning van de mogelijkheden voor de opzet en uitrol van een online opsporingsstrategie voor seksuele misdrijven en mensenhandel, wordt overigens ook bezien in hoeverre de politie over voldoende capaciteit beschikt voor het vormgeven van deze online opsporing en de belemmeringen die in dat kader eventueel nog zouden moeten worden weggenomen. Zie omtrent de online opsporingsstrategie en de impactanalyse ook de beantwoording van vraag 6.
In hoeverre is uw voornemen voor betere voorlichting aan jongeren en meer bewustzijn bij hulpverleners daadwerkelijk van de grond gekomen? Hoe wordt de handreiking die is ontwikkeld onder de aandacht gebracht van hulpverleners?
Patiëntenvereniging WEET heeft een website opgezet waar jongeren die op pro anorexia zoekwoorden zoeken terecht kunnen. Op deze website staan onder andere ervaringsverhalen en jongeren kunnen een zelftest doen over hun social media gebruik. Het Kenniscentrum voor Kinder en Jeugdpsychiatrie (KJP) heeft een factsheet en handreiking gemaakt voor hulpverleners.12 Zowel in de factsheet als in de handreiking staan zaken beschreven over de werkwijze van pro-ana coaches, hoe hulpverleners signalen hierover kunnen herkennen en hoe ze het beste het gesprek aan kunnen gaan met jongeren. De factsheet en handreiking zijn op verschillende manieren onder de aandacht gebracht, namelijk via de website en nieuwsbrief van het KJP (waarbij van belang is dat veel jeugdhulp en jeugd ggz instellingen deze nieuwsbrief ontvangen) en via LinkedIn (met een bereik van 34.000 volgers). Het Nederlands Jeugdinstituut heeft de handreiking in het najaar van 2021 ook in hun nieuwsbrief meegenomen. Ook andere organisaties die hebben meegewerkt aan de handreiking, waaronder het Centrum voor Kindermishandeling, zijn gevraagd om de handreiking te verspreiden. Tijdens de Voordejeugd dag in 2021 hebben medewerkers van het KJP een presentatie gegeven over de handreiking. Op de landelijke K-EET (Ketenaanpak eetstoornissen), met zo’n 200 professionals, hadden medewerkers van het KJP een stand met de factsheets en handreikingen.
Hoeveel zelfbenoemde coaches zijn in de afgelopen jaren, in ieder geval sinds 2019, opgespoord en vervolgd? Als dit niet bekend is; bent u bereid dit apart bij te houden?
Het aantal sinds 2019 onderzochte en aangebrachte zaken van seksueel of ander misbruik door zogenaamde pro-ana coaches is niet te specificeren. De politie en het OM registreren de zaken in onderzoek op basis van (mogelijk) gepleegde strafbare feiten ofwel wettelijke delictsomschrijvingen, en niet op basis van de tal van specifieke fenomenen waarop de opsporings- en vervolgingsinzet wordt gepleegd. Het registreren op basis van de vele verschillende bestaande criminaliteitsfenomenen, naast de aan de orde zijnde strafbare gedragingen, zou heel veel vragen van de capaciteit van politie en het OM, terwijl ondertussen niet zeker is wat een dergelijke extra registratielast oplevert. Ook is niet altijd vanaf het begin bekend of en dat het om een specifiek fenomeen gaat.
Bent u bereid om terug te komen op uw antwoorden op eerdere vragen waaruit blijkt dat u niet voornemens bent om pro-ana websites uit de lucht te halen en de motie-Kuik/Van der Graaf uit te voeren?12
Zoals toegelicht in de beantwoording van Kamervragen over het bericht «Hoe pro-ana coaches kwetsbare meisjes misbruiken» en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 31 015, nr. 197), die op 4 juli 2022 aan uw Kamer is gezonden, wordt een algeheel (strafrechtelijk) verbod op pro-ana websites, platformen en thinfluencers niet opportuun geacht, omdat een dergelijk verbod zich ook (in hoofdzaak) zal richten tegen personen die zelf een eetstoornis hebben en die dergelijke websites of platformen bezoeken en hosten. Dat is onwenselijk. Mensen die aan anorexia lijden, ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht van jongeren met een eetstoornis naar hulp kunnen belemmeren. Ook experts, onderzoeken en ervaringsdeskundigen geven aan dat de focus zou moeten liggen op de psychische klachten die mensen met een eetstoornis hebben. Het beleid is daarom, naast hulpverlening aan personen met een eetstoornis die dergelijke websites en platformen bezoeken en hosten, gericht op het snel offline halen van illegale (waaronder strafbare) content op dergelijke pro-ana websites en sociale media platformen. Illegaal online materiaal kan worden gemeld en verwijderd via de afspraken in het kader van de zelfregulering van de internetsector (Notice and Take Down). Is er sprake van kinderpornografisch materiaal, is er binnenkort ook de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die een bestuursrechtelijk verwijderbevel kan uitvaardigen en een last onder dwangsom of bestuurlijke boete kan opleggen indien de content niet wordt verwijderd. Het streven is het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal, dat op dit moment in voorbereiding is en de voorgaande bevoegdheden van de ATKM regelt, voor het einde van het jaar bij uw Kamer in te dienen. Daarnaast kunnen aanbieders van communicatiediensten door de officier van justitie (met machtiging van de rechter-commissaris) worden bevolen om strafbaar online materiaal ontoegankelijk te maken (art 125pSv jo art 54a Sr). Tot slot wordt in ieder geval waar sprake is van strafbaar handelen uiteraard wel ook steeds ingezet op aanpak via het opsporings- en vervolgingskader.
Zijn providers van pro-ana websites aangesproken en is daar concreet vervolg aan gegeven, bijvoorbeeld door deze websites offline te halen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Verwezen wordt naar de beantwoording van vraag 16. Op individuele zaken kan voor het overige niet worden ingegaan.
Voert u gesprekken met sociale mediabedrijven zoals Facebook, Instagram en TikTok over de vraag hoe zij voorkomen dat hun platform gebruikt wordt voor het beïnvloeden van jongeren en volwassenen met een psychische kwetsbaarheid?
Er wordt binnen de departementen gesproken met de internetsector, onder andere ook over de bescherming van kwetsbare jongeren online. Ook kan de Digital Services Act (DSA), die naar verwachting begin 2024 van toepassing wordt, in dit kader een rol spelen. De DSA verplicht zeer grote online platformen om tenminste één keer per jaar een risicoanalyse te verrichten van hun diensten. Zij moeten daarbij onder meer onderzoeken of hun dienstverlening negatieve consequenties heeft voor de fysieke en mentale gezondheid van mensen (artikel 34, eerste lid, onder d, DSA). Als dat het geval is moeten zij maatregelen nemen om deze risico’s te adresseren (artikel 35 DSA). De Europese Commissie houdt hier toezicht op en kan zo nodig handhaven.
Is het een optie om beroepsaanduidingen als «therapeut», «coach» en «psycholoog» een zogeheten «beschermd beroep» te maken zodat niet iedereen zich zo kan noemen? Bent u bereid om dit te onderzoeken?
In de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) bestaat reeds de mogelijkheid om bepaalde beroepen te reguleren in artikel 3 (het «zware regime») of 34 (het «lichte regime») van de Wet BIG. Voor beroepen in het «lichte regime» geldt een beschermde opleidingstitel. Dit betekent dat de titels pas gevoerd mogen worden na het afronden van de opleiding. Voor deze beroepsbeoefenaren geldt geen verplichting tot registratie in het BIG-register en ze zijn ook niet onderworpen aan het wettelijk tuchtrecht.
Op dit moment zijn de volgende beroepen gereguleerd in artikel 34 van de Wet BIG: apothekersassistent, diëtist, ergotherapeut, huidtherapeut, klinisch fysicus, logopedist, mondhygiënist, oefentherapeut, optometrist, orthoptist, podotherapeut, radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant, tandprotheticus, verzorgende in de individuele gezondheidszorg (VIG’er). Voor beroepen in het «zware regime» geldt een beschermde beroepstitel, is het tuchtrecht van toepassing en is het mogelijk om een zelfstandige bevoegdheid voor voorbehouden handelingen toe te kennen. Deze beroepsbeoefenaren zijn verplicht zich te registreren in het BIG-register en elke 5 jaar te herregistreren. Op dit moment zijn de volgende beroepen gereguleerd in artikel 3 van de Wet BIG: apotheker, arts, fysiotherapeut, gezondheidszorgpsycholoog, klinisch technoloog, orthopedagoog-generalist, physician assistant, psychotherapeut, tandarts, verloskundige en verpleegkundige. Het beroep gezondheidszorgpsycholoog kent twee beschermde specialistentitels: klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog.
Het uitgangspunt van de wet BIG is dat beroepen niet worden opgenomen tenzij wettelijke regulering noodzakelijk is om patiënten adequaat te beschermen (bijvoorbeeld i.v.m. het verrichten van voorbehouden handelingen). Dit zogenaamde «nee, tenzij» principe sluit ook aan bij de Europese normen van het vrije verkeer van personen en de normen van de Ministers van EZK en SZW voor een open en flexibele (arbeids-)markt, dat verdere professionalisering in de zorg kan bevorderen.
U kunt terugzien dat verschillende «therapeuten» en het beroep GZ-psycholoog reeds gereguleerd zijn, waarmee het voor de patiënt kenbaar zou moeten worden dat zij bij behandeling door deze beroepsbeoefenaren door de werking van de Wet BIG worden beschermd tegen onzorgvuldig en ondeskundig handelen. Er bestaan ook verschillende «coaches», «counselors», «consulenten» en «voedingsprofessionals». Dit zijn onbeschermde titels/termen: iedereen mag zich zo noemen. Ook kan iedereen een eigen aanduiding of titel voor zijn professie bedenken.
In het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is iedere zorgaanbieder verplicht om goede en veilige zorg te bieden. In deze wet is tevens voorzien in een klachtenprocedure. Daarnaast staat het privaatrecht open wanneer er een geschil is en in het uiterste geval het strafrecht. Ook bestaan er verschillende beroepsorganisaties die – los van de Wet BIG – de kwaliteit van de beroepsuitoefening reguleren, onder meer doordat voor hun leden wordt vereist dat zij een geaccrediteerde opleiding hebben afgerond.
Het is van belang dat patiënten (of hun ouders of voogd) zich goed informeren over de kwaliteit (de regulering ervan en welke bescherming dit biedt) van de professional die hij of zij inschakelt. De beroepsverenigingen in de ggz werken momenteel samen met de wetenschappelijke verenigingen aan één landelijk kwaliteitsregister waarin cliënten, naasten en verwijzers het geheel aan kwalificaties van de psycholoog kunnen inzien.
Het bericht ‘Amalia in vizier Mocro-maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amalia in vizier Mocro-maffia»?1
Ja.
Kunt u reageren op de serieuze ondermijning van de rechtstaat die door John van den Heuvel wordt geschetst in het artikel in de Telegraaf?
In de Nederlandse rechtsstaat moeten mensen zich veilig en beschermd weten. Het kabinet zet alles op alles in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en ondermijnende criminaliteit. Geen maatregel wordt geschuwd. Alles moet worden ondernomen om te voorkomen dat gedetineerden hun criminele zaken kunnen voortzetten. We hebben te maken met een buitencategorie zware criminelen uit de georganiseerde misdaad, wat vraagt om een ander wettelijk kader voor detentie en toezicht dan waar we tot nu toe mee werken. Daarom heb ik ook vergaande stappen aangekondigd, waar ik in de antwoorden op vraag 4 en 6 nader op in ga.
Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting ook financieel verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.2
Bent u het eens met de stelling dat er in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geen gelegenheid mag zijn dat de meest zware criminelen met elkaar in contact komen?
In de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is geen gelegenheid voor de meest zware criminelen om met elkaar in contact te komen. We kunnen deze «buitencategorie» van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden, zoals bijvoorbeeld door middel van brief contact. Uiteraard wordt alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld gecontroleerd. In sommige gevallen is deze communicatie als zodanig alsnog onwenselijk. Daarom werk ik momenteel met spoed aan een wetsvoorstel waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau sterkere en nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 bij uw Kamer in te dienen.
Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er meer capaciteit om de toename van extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen. Een tweede EBI biedt daarnaast de mogelijkheid om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 2021 aangegeven welke fysieke voorzieningen er de komende jaren worden getroffen door het Kabinet om ervoor te zorgen dat netwerkvorming en crimineel handelen tijdens detentie kan worden beperkt.3
Hoe staat het met de maatregelen uit de motie van het lid Ellian waarin wordt verzocht om per direct in de EBI extra maatregelen te nemen om te voorkomen dat criminelen vanuit de EBI hun criminele organisatie voortzetten? Zijn deze al ingevoerd?
In mijn brief van 26 september 2022 schets ik welke maatregelen ik wil nemen. Voor de korte termijn ben ik bezig met het aanpassen van de plaatsingsregeling EBI. Hierdoor wordt het mogelijk om aan de «kopstukken» die onderdeel uitmaken van de zware georganiseerde misdaad standaard extra maatregelen op te leggen als zij in de EBI worden geplaatst. Deze kopstukken mogen nog maar één keer per week bellen (dit was 3 keer). De personen met wie ze willen bellen moeten zich bovendien melden en identificeren op een door DJI aangewezen locatie. Daarnaast mogen deze gedetineerden nog maar één persoon per week op bezoek krijgen. Dit waren drie personen per week. In de brief van 26 september schreef ik dat deze maatregel binnen drie maanden kan worden ingevoerd. Dit tijdspad volg ik nog steeds en ik verwacht binnen vier weken een reactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Voor de overige maatregelen verwijs ik kortheidshalve naar bovengenoemde brief.
Op welke manier gaat Italië in zijn maffia-aanpak om met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat er geen strikte afzondering mag zijn in de extra beveiligde gevangenis?
Het Italiaanse 41bis regime kent geen strikte afzondering. De hoofdregel is dat 41bis gedetineerden een socialisatie groep van vier personen hebben. In deze groep wordt gesport en gaan zij luchten. Bij hoge uitzondering en als daar aanleiding toe is kan de groep beperkt worden tot twee personen. Wanneer er een concrete aanleiding is kan een beperkende maatregel opgelegd worden. Een dergelijke maatregel kan betekenen dat iemand in afzondering wordt geplaatst.
Wat heeft u nodig om dit gevaar de kop in te kunnen drukken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Amalia in vizier Mocro-maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amalia in vizier Mocro-maffia»?1
Ja.
Kunt u reageren op de serieuze ondermijning van de rechtsstaat die door John van den Heuvel wordt geschetst in het artikel in de Telegraaf?
In de Nederlandse rechtsstaat moeten mensen zich veilig en beschermd weten. Het kabinet zet alles op alles in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en ondermijnende criminaliteit. Geen maatregel wordt geschuwd. Alles moet worden ondernomen om te voorkomen dat gedetineerden hun criminele zaken kunnen voortzetten. We hebben te maken met een buitencategorie zware criminelen uit de georganiseerde misdaad, wat vraagt om een ander wettelijk kader voor detentie en toezicht dan waar we tot nu toe mee werken. Daarom heb ik ook vergaande stappen aangekondigd, waar ik in de antwoorden op vraag 4 en 6 nader op in ga.
Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting ook financieel verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.2
Deelt u de mening dat er in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) geen gelegenheid mag zijn dat de meest zware criminelen met elkaar in contact komen?
In de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is geen gelegenheid voor de meest zware criminelen om met elkaar in contact te komen. We kunnen deze «buitencategorie» van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden, zoals bijvoorbeeld door middel van brief contact. Uiteraard wordt alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld gecontroleerd. In sommige gevallen is deze communicatie als zodanig alsnog onwenselijk. Daarom werk ik momenteel met spoed aan een wetsvoorstel waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau sterkere en nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Ik verwacht dit wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2023 bij uw Kamer in te dienen.
Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er meer capaciteit om de toename van extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen. Een tweede EBI biedt daarnaast de mogelijkheid om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Mijn voorganger heeft in zijn brief van 22 november 2021 aangegeven welke fysieke voorzieningen er de komende jaren worden getroffen door het Kabinet om ervoor te zorgen dat netwerkvorming en crimineel handelen tijdens detentie kan worden beperkt.3
Op welke manier gaat Italië in zijn maffia-aanpak om met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat er geen strikte afzondering mag zijn in de extra beveiligde gevangenis?
Het Italiaanse 41bis regime kent geen strikte afzondering. De hoofdregel is dat 41bis gedetineerden een socialisatie groep van vier personen hebben. In deze groep wordt gesport en gaan zij luchten. Bij hoge uitzondering en als daar aanleiding toe is kan de groep beperkt worden tot twee personen. Wanneer er een concrete aanleiding is kan een beperkende maatregel opgelegd worden. Een dergelijke maatregel kan betekenen dat iemand in afzondering wordt geplaatst.
Wat hebt u nodig om dit gevaar de kop in te kunnen drukken?
In mijn brief van 26 september 2022 schets ik welke maatregelen ik wil nemen. Voor de korte termijn ben ik bezig met het aanpassen van de plaatsingsregeling EBI. Hierdoor wordt het mogelijk om aan de «kopstukken» die onderdeel uitmaken van de zware georganiseerde misdaad standaard extra maatregelen op te leggen als zij in de EBI worden geplaatst. Deze kopstukken mogen nog maar één keer per week bellen (dit was 3 keer). De personen met wie ze willen bellen moeten zich bovendien melden en identificeren op een door DJI aangewezen locatie. Daarnaast mogen deze gedetineerden nog maar één persoon per week op bezoek krijgen. Dit waren drie personen per week. In de brief van 26 september schreef ik dat deze maatregel binnen drie maanden kan worden ingevoerd. Dit tijdspad volg ik nog steeds en ik verwacht binnen vier weken een reactie op het advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Voor de overige maatregelen verwijs ik kortheidshalve naar bovengenoemde brief.
Het bericht dat leden van de zogenoemde Mocro-maffia vanuit de gevangenisnieuwe misdrijven voorbereiden |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrees voor gevaarlijke link»?1
Ja.
Is het waar dat opsporingsinstanties vrezen dat gedetineerde kopstukken van de Mocro-maffia vanuit hun gevangenissen nog steeds in staat zijn om misdaden voor te bereiden? Zo ja, zijn daar nieuwe aanwijzingen voor en van welke aard zijn die? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het bestrijden van de georganiseerde en ondermijnde criminaliteit in Nederland heeft geleid tot een stijging van arrestaties van een «buitencategorie» van personen verdacht van zware criminaliteit. Deze «buitencategorie» gedetineerden en de criminele organisaties waar zij deel van uitmaken is met de macht en middelen waarover ze beschikt meedogenlozer en (vlucht)gevaarlijker dan de gedetineerden waar we eerder mee te maken hadden. Omkoping, chantage en extreem gewelddadige ontsnappingspogingen zijn scenario’s waarmee rekening wordt gehouden. Op eventuele strafrechtelijke onderzoeken en aanwijzingen die daaraan ten grondslag liggen kan ik op dit moment niet ingaan.
Op 22 november 2021 heeft mijn voorganger een brief aan uw Kamer geschreven waarin hij aangeeft welke aanvullende fysieke maatregelen nodig zijn in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit tijdens berechting en detentie.2 Deze vallen uiteen in fysieke maatregelen en maatregelen in wet- en regelgeving. Zo zijn er inmiddels drie Afdelingen met Intensief toezicht (AIT’s) waar gedetineerden met een groot risico verblijven en wordt gewerkt aan een verdere uitbreiding.
De maatregelen die in navolging van de brief aan de Kamer op 22 november 2021 zijn getroffen bieden voor een specifieke groep gedetineerden nog steeds onvoldoende soelaas om de dreiging af te wenden. Recente ontwikkelingen laten zien dat er voor die specifieke groep meer nodig is om voortgezet crimineel handelen vanuit detentie tegen te kunnen gaan. In mijn Kamerbrief van 26 september 2022 licht ik de aanvullende maatregelen toe die ik neem op korte, middellange en langere termijn om te zorgen voor een passend wetgevend kader om voortgezet crimineel handelen vanuit detentie tegen te gaan.3
Zo maak ik op korte termijn het EBI-regime standaard strenger voor al de gedetineerden die er geplaatst zijn wegens zware georganiseerde misdaad of ondermijnend/levensbedreigend voortgezet crimineel handelen. Dit kan binnen drie maanden. Ondertussen werk ik aan wetgeving die beperkingen mogelijk maakt die onder de huidige Penitentiaire beginselenwet niet mogelijk zijn. Dat betreft bijvoorbeeld het standaard verbieden van communicatie tussen bepaalde gedetineerden of visueel toezicht op gesprekken in de EBI tussen een gedetineerde en zijn advocaat. De huidige regelgeving maakt het al mogelijk om vrijheden van een specifieke groep gedetineerden met een vlucht- en /of maatschappelijk risico verregaand te beperken om redenen van de veiligheid van de maatschappij of de orde en veiligheid van de penitentiaire inrichting. De huidige regelgeving vereist daarbij een stevige motivering op basis van concrete informatie om deze vrijheden te kunnen beperken.
Het bestrijden van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit tijdens berechting en detentie is voor mij de prioriteit. Met de ondermijningsmiddelen die bij Miljoenennota 2022 beschikbaar zijn gesteld voert het kabinet de strijd tegen voorgezet crimineel handelen tijdens detentie en berechting verder op. In 2023 is hiervoor een investering van 34 miljoen euro beschikbaar, vanaf 2024 wordt dit een structurele investering van ruim 24 miljoen euro.4
Wat is er eerder gedaan om voortgezet crimineel handelen vanuit detentie door deze personen tegen te gaan? Hoe is het dan toch mogelijk dat zij nog steeds direct of indirect een gevaar kunnen vormen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat criminelen nota bene vanuit hun cel nog een gevaar kunnen vormen? Zo ja, wat gaat u doen om aan verdere dreiging vanuit de gevangenissen zo snel als mogelijk een einde te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel met u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat criminelen hun praktijken vanuit detentie kunnen voortzetten. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat gedetineerden vanuit detentie niet meer in staat zijn om een gevaar voor de samenleving te vormen. Zoals hierboven beschreven hebben we de gevangenispopulatie in Nederland zien veranderen. De groep gedetineerden waarop extra toezicht moet worden uitgeoefend, neemt in omvang toe. Daarom zijn er drie Afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in justitiële complexen opgezet. Zoals hierboven aangegeven gaat het daarnaast om een relatief kleine – maar ook groeiende – buitencategorie van zware criminelen. Het is noodzakelijk om voor deze groep extra maatregelen te nemen, zoals het aanpassen van de plaatsingsregeling waardoor de gronden voor plaatsing in de EBI worden uitgebreid. In de eerdergenoemde brief van 26 september jl. staan deze maatregelen beschreven.