Het bericht dat er onvoldoende budget is in 2024 voor de langdurige zorg |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat uit prognoses van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat het budget voor de langdurige zorg in 2024 onvoldoende is om alle noodzakelijke zorg te vergoeden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van de extra bezuinigingen van 310 miljoen euro op het WLZ-kader die dit jaar nog zijn doorgevoerd?
Er is geen sprake van extra bezuinigingen van 310 miljoen op het Wlz-kader. Bij de voorjaarsbesluitvorming 2024 heeft het vorige kabinet geoordeeld dat de gereserveerde herverdeelmiddelen niet nodig waren. Dit besluit is destijds genomen op basis van de inzichten in de februaribrief van de NZa. In de julibrief heeft de NZa haar inzichten geactualiseerd. Op basis hiervan is er sprake van een verwacht tekort op het Wlz kader 2024.
Ik vind het belangrijk dat zorgkantoren voldoende zorg in kunnen kopen voor mensen die daar op grond van de Wlz recht op hebben en dit dus ook nodig hebben. Het dreigende tekort in 2024 stelde het nieuwe kabinet voor een financiële opgave. Bij de financiële besluitvorming over de begroting zijn extra middelen vrijgemaakt om dit tekort op te lossen. Zoals toegelicht in mijn definitieve kaderbrief Wlz 20252 is het beschikbaar gestelde Wlz-kader voor 2024 verhoogd met een bedrag van € 201 miljoen en daarmee toereikend om voldoende zorg in te kopen.
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwingen van Actiz, de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, de Nederlandse GGZ, Zorgverzekeraars Nederland, zorgverleners (in actie op 25 juni 2024), FNV, CNV en Nu91 tegen de extra bezuinigingen op de langdurige zorg (WLZ-kader) dit jaar?
Ja.
Hoe zijn al deze verschillende waarschuwingen tegen de extra bezuiniging van 310 miljoen op het WLZ-kader in 2024 beoordeeld door het kabinet? Kunnen we alle stukken met betrekking deze beoordeling en afweging ontvangen?
Mijn ambtsvoorganger heeft op deze waarschuwingen gereageerd via de oplegbrief aan de Tweede Kamer bij de voorlopige kaderbrief Wlz 2025 van 19 juni 20243. In deze brief treft u alle informatie over de beoordeling en afwegingen die tot dit besluit hebben geleid. In de beslisnota die tegelijkertijd met voornoemde brief is meegestuurd naar uw Kamer is terug te lezen op welke afwegingen deze beoordeling is gebaseerd. Er zijn geen verdere stukken beschikbaar.
Op 13 februari dit jaar deed de rechter al uitspraak over de noodzaak van de herberekening van het richttariefpercentage voor gehandicaptenzorg en op 16 februari dit jaar werd amendement Dobbe om de bezuinigingen van 193 miljoen op de langdurige zorg terug te draaien breed door de Tweede Kamer aangenomen; hoe kan het zo zijn dat nu in de prognoses van de NZa blijkt dat hier niet tijdig rekening mee is gehouden?
De zorgkantoren hebben pas op 31 mei 2024 een besluit genomen om de richttarieven voor 2024 te verhogen naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak. Het was voor de NZa daarom niet mogelijk om de financiële effecten hiervan eerder te berekenen dan in de julibrief.
Met de financiële impact van het amendement Dobbe is direct rekening gehouden in de hiervoor genoemde voorlopige kaderbrief Wlz 2025. Hierin is toegelicht dat er voor het jaar 2024 een extra bedrag van € 193 miljoen is vrijgemaakt voor de uitvoering van dit amendement. Voor de NZa kwam het amendement Dobbe te laat om nog mee te kunnen nemen in haar februaribrief. Zij heeft dit vervolgens wel meegenomen in haar julibrief.
77 miljoen euro van de 310 miljoen euro bezuiniging op het WLZ-kader is structureel en werkt ook na 2024 door; deelt u de mening dat deze extra structurele bezuiniging op de langdurige zorg onverantwoord is en bent u bereid deze terug te draaien?
Hier is geen sprake van een bezuiniging, maar van een aanpassing van het Wlz kader door het vorige kabinet op basis van de uitvoeringsinformatie uit de februaribrief van de NZa.
Bij de financiële besluitvorming over de begroting heeft het kabinet de meest recente uitvoeringsinformatie uit de julibrief van de NZa betrokken. Op grond daarvan zijn extra middelen vrijgemaakt. Zoals toegelicht in de definitieve kaderbrief Wlz 2025 is het Wlz-kader met een structureel bedrag van € 201 miljoen verhoogd. Daarmee is het budget toereikend om voldoende zorg in te kopen.
Welke gevolgen heeft dit tekort voor de zorg voor ouderen, de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg? Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk dat zorgkantoren voldoende zorg in kunnen kopen voor mensen die daar op grond van de Wlz recht op hebben. Op basis van de meest recente uitvoeringsinformatie van de NZa stuur ik erop dat het Wlz-kader toereikend is. Deze systematiek heeft er de afgelopen jaren steeds toe geleid dat alle geleverde zorg vanuit het beschikbare Wlz-kader kon worden betaald.
Het dreigende tekort over 2024 is opgelost bij de financiële besluitvorming binnen het kabinet over de begroting. Zoals ik hiervoor heb toegelicht is het Wlz-kader met een bedrag van € 201 miljoen structureel verhoogd en daarmee toereikend om voldoende zorg in te kopen.
Bent u het ermee eens dat er noodzakelijke zorg altijd gegeven moet kunnen worden?
Ja.
Bent u het ermee eens dat er altijd voldoende budget ingeboekt moet worden om noodzakelijke zorg te kunnen geven?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het problematisch is dat de NZa nu moet constateren dat er onvoldoende budget voor noodzakelijke zorg is ingeboekt?
Ja, want het verwachte tekort op het Wlz-kader stelde het kabinet voor een ingewikkelde financiële opgave. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is hiervoor een passende oplossing gevonden in de financiële besluitvorming over de begroting.
Bent u het met ons eens dat de extra doorgevoerde bezuiniging van 310 miljoen euro in 2024 op het WLZ-kader onverantwoord was? Graag een toelichting.
Nee, ik deel niet dat er sprake is van een bezuiniging van 310 miljoen euro. Ik constateer wel, met de kennis van nu, dat het vorige kabinet in haar raming zodanig scherp aan de wind heeft gevaren, dat het kabinet voor een forse financiële opgave stond om het Wlz-kader toereikend vast te stellen. Het dreigende tekort is opgelost door extra middelen vrij te maken voor de Wlz bij de besluitvorming over de begroting.
Bent u het, naar aaanleiding van deze nieuwe definitieve prognose van de NZa, bereid deze bezuiniging op het WLZ-kader voor 2024 alsnog terug te draaien om tekorten op noodzakelijke zorg te voorkomen, zoals bijvoorbeeld ook voorgesteld in amendement Dobbe in (36 550 XVI) of op een andere manier deze bezuiniging ongedaan te maken?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven was er geen sprake van een bezuiniging van 310 miljoen euro. Maar zoals gebruikelijk heb ik de inzichten uit de julibrief van de NZa betrokken bij de financiële besluitvorming van het kabinet. Op grond van de prognose van de NZa uit de julibrief zijn extra middelen vrijgemaakt. Zoals toegelicht in de definitieve kaderbrief Wlz 2025 is het Wlz-kader met een structureel bedrag van € 201 miljoen verhoogd. Daarmee is het budget toereikend om voldoende zorg in te kopen.
Bent u bereid om de verder ingeboekte bezuinigingen op de langdurige zorg te schrappen om ervoor te zorgen dat er niet nog meer tekorten ontstaan om noodzakelijke zorg te kunnen verlenen, en dit ook te verwerken in de begroting VWS 2025? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegelicht is er in 2024 geen sprake van een bezuiniging op Wlz-zorg, maar is de raming voor het benodigd Wlz-kader door het vorige kabinet geactualiseerd op basis van uitvoeringsgegevens uit de februaribrief van de NZa. Het is mijn verantwoordelijkheid om de langdurige zorg toegankelijk, betaalbaar en van goede kwaliteit te houden. In het Hoofdlijnenakkoord zijn bovendien financiële afspraken gemaakt over de zorg en over de sturing op de overheidsfinanciën in het algemeen. Dat betekent dat ik de gevraagde garantie niet kan geven. Wel mag u van mij verwachten dat ik mij inzet voor een toereikend Wlz-kader om de benodigde zorg voor de kwetsbare Wlz-cliënten te kunnen betalen. Dit blijkt ook uit de extra middelen van € 201 miljoen structureel die ik via de definitieve kaderbrief Wlz 2025 beschikbaar heb gesteld.
Bent u bereid om deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Politie maakt einde aan blokkade sluizen IJmuiden door XR’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie maakt einde aan blokkade sluizen IJmuiden door XR»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over een dergelijke blokkade? Is dit volgens u een vreedzame demonstratie? Zo ja, waarom?
De burgemeester is verantwoordelijk voor het faciliteren van demonstraties en daarmee ook voor de beoordeling of er sprake is van een vreedzame demonstratie. Hierover legt de burgemeester desgevraagd verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te oordelen over specifieke demonstraties.
In het algemeen – los van deze demonstratie in IJmuiden – is voor dit kabinet belangrijk dat scherper onderscheid wordt gemaakt tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties, zoals aangegeven in het regeerprogramma. Demonstreren is een grondrecht, en daarbij wordt van autoriteiten een zekere mate van tolerantie gevraagd. Maar wanordelijkheden, bedreigingen tegen anderen of openbaar geweld waarbij demonstranten over de grenzen van het strafrecht heen gaan is onacceptabel.
Kunt u aangeven wat de economische schade is van deze drie blokkades in korte tijd, nu een dergelijke blokkade voor langere tijd alle scheepvaart van en naar het Noordzeekanaal en dus de haven van Amsterdam ernstig heeft gehinderd?
Het is duidelijk dat deze blokkades hebben gezorgd voor hinder voor het scheepvaartverkeer. Wat hiervan precies de economische schade is, is niet te zeggen.
Wat is het juridisch kader geweest op basis waarvan de politie de blokkade heeft beëindigd? Waarom trad de politie niet eerder op?
Ik heb begrepen dat de burgemeester van de gemeente Velzen de blokkade heeft beëindigd op grond van artikel 7 van de Wet openbare manifestaties. Dit is gebeurd in het belang van het verkeer, in dit geval het scheepvaartverkeer, aangezien de vaarweg volledig geblokkeerd werd door het bezetten van de Noordersluis en de Zeesluis IJmuiden. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid of aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te oordelen over de wijze waarop er is ingegrepen en waarom dat niet eerder of later is gedaan.
Heeft het bevoegd gezag in uw ogen voldoende juridische kaders om op te treden tegen ordeverstorende acties bij kritische infrastructuur met grote maatschappelijke en economische schade als gevolg? Zo nee, welke actie wordt er ondernomen om ervoor te zorgen dat de lijn tussen demonstratierecht en ordeverstorende acties beter wordt bewaakt?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, wordt de Wet openbare manifestaties over het algemeen als toereikend ervaren.2 Wel is daarbij benoemd dat het in goede banen leiden van demonstraties steeds meer een uitdaging vormt voor gemeenten, politie en Openbaar Ministerie vanwege het toenemend aantal demonstraties en nieuwe protestvormen waarbij soms bewust de grenzen van het recht worden gezocht en overschreden. Dit leidt onder andere tot een groot beslag op schaarse politiecapaciteit, waardoor de politie minder toekomt aan andere basistaken.
In de Kamerbrief van 19 april jl. heeft het vorige kabinet uw Kamer laten weten dat in de gebeurtenissen van de voorafgaande periode aanleiding is gezien om mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader.3 Bij beantwoording van vragen 14, 15 en 16 ga ik nader in op dit onderzoek.
Ook wordt u verwezen naar het regeerprogramma dat op 13 september 2024 naar de Kamer is gestuurd. De invulling zal in belangrijke mate gebaseerd worden op de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek dat via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) zal worden uitgezet (zie verder vraag 13, 15 en 16). Het is in de tussentijd belangrijk dat we wel al op korte termijn tot een brede dialoog komen over de maatschappelijke effecten van de verschillende wijzen waarop in Nederland gedemonstreerd wordt en het gewenste optreden van de overheid daarbij. Welke spanningen ervaren verschillende betrokkenen? Wat vinden we als maatschappij wenselijk en acceptabel? En hoe waarborgen we tegelijkertijd het demonstratierecht, als fundamenteel onderdeel van onze democratische rechtsstaat?
Hoeveel politiecapaciteit was nodig bij deze blokkade?
Bij de blokkade van 18 augustus 2024 zijn 22 politiefunctionarissen ingezet.
Waren er bij de beëindiging van de blokkade knelpunten ten aanzien van de identificatie van degenen die de sluizen blokkeerden? Zo ja, welke stappen onderneemt u om de identificatie en registratie van mensen die de openbare orde verstoren te bevorderen?
Politiefunctionarissen zijn bevoegd om inzage van een identiteitsbewijs te vorderen voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Dit houdt in dat er een concrete aanleiding moet zijn en er een afweging gemaakt moet worden op basis van de omstandigheden van de betreffende demonstratie, met inachtneming van de aanwijzingen van het lokaal gezag. Zie de nadere toelichting in de Kamerbrief van 12 december 2023.4
Ik heb begrepen dat in dit geval geen sprake is geweest van knelpunten maar van een bewuste afweging door het lokaal gezag om – gegeven het bovengenoemde kader – geen gebruik te maken van deze bevoegdheid.
Klopt het dat er bij de blokkades van afgelopen zondag niemand is aangehouden? Zo ja, waarom is er niemand aangehouden?
Ja. Ik heb begrepen dat, in lijn met de vooraf door de lokale driehoek vastgestelde beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen, de demonstranten na het beëindigen van de demonstratie bestuurlijk zijn opgehouden en vervolgens zijn verplaatst naar treinstation Driehuis.
In hoeverre zijn er mogelijkheden voor partijen die schade hebben geleden als gevolg van de blokkade om die te verhalen op degenen die deelnamen aan de blokkade?
Partijen die schade hebben geleden als gevolg van de blokkade kunnen zich wenden tot de burgerlijke rechter met een civiele vordering.
Kunt u bevestigen dat er in 2024 en komende jaren vanuit de Rijksoverheid geen subsidies worden verstrekt aan organisaties die grootschalige ordeverstorende acties organiseren of financieren?
In antwoord op eerdere vragen van de Kamer heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen subsidie verstrekt aan Extinction Rebellion. Blijkens het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën heeft Extinction Rebellion ook geen middelen ontvangen uit de Rijksbegroting.5 Het voert te ver om in ruimere zin uitspraken te doen over toekomstige subsidieverlening vanuit de Rijksoverheid aan organisaties die betrokken zijn bij grootschalige orde verstorende acties. Naast het feit dat op voorhand niet te objectiveren valt bij wat voor soort protestacties en welke mate van betrokkenheid dit aan de orde zou zijn, moeten subsidieverzoeken binnen het kader van de desbetreffende regelingen worden beoordeeld door het verantwoordelijke bestuursorgaan. Daar kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid niet in treden.
Hoe gaat u invulling geven aan de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord «er wordt scherper onderscheid gemaakt tussen (vreedzaam) demonstreren en ordeverstorende acties»?
Bij het antwoord op vraag 5 bent u al gewezen op het regeerprogramma dat op 13 september 2024 naar de Kamer is gestuurd. De invulling zal in belangrijke mate gebaseerd worden op de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek dat via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) zal worden uitgezet (zie verder vraag 13, 15 en 16). Het is in de tussentijd belangrijk dat we wel al op korte termijn tot een brede dialoog komen over de maatschappelijke effecten van de verschillende wijzen waarop in Nederland gedemonstreerd wordt en het gewenste optreden van de overheid daarbij.
Kunt u in gesprek gaan met politie, Openbaar Ministerie (OM) en burgemeesters om te bezien hoe de politie in de toekomst slagvaardiger kan optreden bij grootschalige ordeverstorende acties?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is de stand van zaken van het door het vorige kabinet aangekondigde onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) naar de grenzen van het demonstratierecht (onderzoek naar mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader)?
De gunning van het onderzoek vindt dit najaar plaats. Vervolgens zal met het onderzoek worden gestart. Het streven is dat het onderzoek in de zomer van 2025 gereed is.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de verwachtingen van politieoptreden bij demonstraties?
De Inspectie Justitie en Veiligheid is nog bezig met het onderzoek naar demonstraties. In het onderzoek verzamelt de Inspectie informatie vanuit verschillende perspectieven op de functie van de politie bij demonstraties. Naast interviews met de politie worden bijvoorbeeld ook actiegroepen gesproken, burgerpanel geraadpleegd en stakeholders betrokken. Op dit moment is de Inspectie bezig met het analyseren van de informatie en schrijven van de rapportage.
Bent u ermee bekend dat in het Verenigd Koninkrijk, waar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geldt en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bindend zijn, wél een onderscheid wordt gemaakt tussen demonstraties en openbare-ordeverstoringen door invoering van de Public Order Act?2 Bent u bereid dergelijke wetgeving voor te bereiden voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van de Kamerbrief van 19 april jl.8 is het voornemen om een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek onderdeel uit te laten maken van het WODC-onderzoek. Hierbij is het voornemen om specifiek te kijken naar het stelsel in het Verenigd Koninkrijk en andere ander Europese landen, waarbij het onderzoeksopzet van Duitsland als voorbeeld is genoemd.
Bent u ermee bekend dat in Duitsland, waar het EVRM geldt en de uitspraken van het EHRM bindend zijn, wél een onderscheid wordt gemaakt tussen demonstraties en openbare-ordeverstoringen door blokkades op vliegvelden apart strafbaar te stellen?3 Bent u bereid dergelijke wetgeving voor te bereiden voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘GBB en Warffum-Alert! trekken aan de bel in brief aan minister Sophie Hermans’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brieven van zowel de Groninger Bodem Beweging (GBB) als actiegroep Warffum-Alert! waarin zij pleiten voor het beëindigen van de gaswinning uit het Warffumerveld na 2024?1
Ja.
Hoe weegt u de zorgen van de lokale gemeenschap in Warffum, zoals die zijn verwoord door Warffum-Alert! en de GBB, in de besluitvorming over de verlenging van de gaswinning?
Op 25 september jl. heb ik gesproken met inwoners van Warffum (gemeente Het Hogeland). Daar hebben zij mij verteld over de zorgen die zij hebben. Ik snap deze zorgen en heb er begrip voor, zeker omdat het gasveld Warffum vlakbij het Groningengasveld ligt. Momenteel wordt de aanvraag van NAM voor verlenging van de periode van gaswinning beoordeeld. Ik heb daarvoor advies gevraagd aan verschillende partijen, zoals SodM, TNO en de medeoverheden. Al deze adviezen en de gevoerde gesprekken worden bij de beoordeling van de aanvraag betrokken. Uitgangspunt is dat het kabinet alleen instemt als dit veilig kan voor mens en natuur.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de inwoners van Warffum over de risico’s van voortzetting van de gaswinning, met name in relatie tot mijnbouwschade, bodemdaling, en mogelijke nieuwe aardbevingen?
Ik snap de zorgen en heb er ook begrip voor, zeker omdat het gasveld Warffum vlakbij het Groningenveld ligt. Ik vind het dan ook belangrijk om te benadrukken dat het kabinet alleen instemt als de gaswinning veilig kan plaatsvinden. Hierover wordt advies gevraagd aan onder meer SodM, TNO en de Mijnraad. Getoetst wordt onder andere op bodemdaling, eventuele bodemtrillingen en de mogelijke schade die hieruit zou kunnen voortvloeien. Op basis van deze adviezen en de gevoerde gesprekken maakt het kabinet een afweging of NAM de gaswinning mag voortzetten. Op dit moment is dit besluit nog niet genomen. Het kabinet streeft ernaar uiterlijk eind dit jaar duidelijkheid te geven. Deze duidelijkheid is ook belangrijk voor bewoners.
Welke risico’s worden er verwacht indien de gaswinning na 2024 wordt gecontinueerd, met name met betrekking tot verdere bodemdaling, verzakking van funderingen, verstoring van de waterhuishouding, schade aan de zeedijk, en verzilting van akkerlanden?
De mogelijke effecten van gaswinning, waaronder de bodemdaling en de eventuele gevolgen daarvan worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. Dit gebeurt mede op basis van de adviezen van TNO, SodM en de medeoverheden. Ik kan hier niet op vooruitlopen. Het kabinet streeft ernaar uiterlijk eind dit jaar duidelijkheid te geven.
Wat is uw reactie op de voorspellingen van verdere bodemdaling en de potentiële gevolgen daarvan voor funderingen van huizen, de zeedijk, en de waterhuishouding in het gebied?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe weegt u bij uw besluitvorming de oproep van de GBB om, in het kader van gelijke behandeling, niet alleen de winning uit het Warffumerveld, maar ook uit andere kleine gasvelden in Groningen en Noord-Drenthe zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Ik heb begrip voor de zorgen van de GBB. Het is goed dat de GBB dit inbrengt en de belangen van bewoners adresseert. Zo maar stoppen met de gaswinning uit het gasveld Warffum of uit andere kleine gasvelden in Groningen en Noord-Drenthe is echter niet mogelijk. Het is niet voor niets dat een separate wet is opgesteld en aangenomen om te kunnen stoppen met gaswinning uit het Groningenveld. Alleen op basis van de in de Mijnbouwwet genoemde gronden kan instemming met het winnen van gas (gedeeltelijk) worden geweigerd of voorschriften aan de winning worden verbonden. Ik kan daarnaast mijnbouwbedrijven niet zo maar rechten ontnemen (zie ook Kamerstuk 33 529, nr. 1258). Zoals tijdens het Commissiedebat van 2 oktober jl. aangegeven, gaat het kabinet in gesprek met de mijnbouwbedrijven onder andere over een mogelijk afbouwpad voor gaswinning op land.
Kunt u aangeven welke scenario’s er momenteel overwogen worden voor de periode na 2024? Is beëindiging van de gaswinning uit het Warffumerveld een van de opties?
Op dit moment beoordeel ik de aanvraag. De Mijnbouwwet is daarbij het wettelijke kader waaraan ik toets. Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn in deze wet de gronden opgenomen waarop ik de instemming (gedeeltelijk) kan weigeren of voorschriften aan de winning kan verbinden. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van deze beoordeling. Het kabinet streeft ernaar uiterlijk eind dit jaar duidelijkheid te geven.
Wanneer verwacht u een definitieve beslissing te nemen over de verlengingsaanvraag, en hoe worden de zorgen van de inwoners van Warffum hierbij meegenomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Op welke manier wordt de lokale gemeenschap betrokken bij de besluitvorming rond de verlenging van de gaswinning in het Warffumerveld, en welke inspraakmogelijkheden hebben zij in dit proces?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven heb ik op 25 september jl. gesproken met bewoners van het dorp Warffum over hun zorgen. Als volgende stap wordt een ontwerpbesluit opgesteld. Een ieder kan op dit ontwerpbesluit een zienswijze indienen. Al deze zienswijzen worden betrokken bij het definitieve besluit. Mochten partijen het niet eens zijn met het definitieve besluit dan kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Raad van State toetst of het besluit rechtmatig is genomen.
Het bericht 'Verdachten van mishandeling in zorgboerderij voorlopig op vrije voeten na blunder van justitie' |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Verdachten van mishandeling in zorgboerderij voorlopig op vrije voeten na blunder van justitie»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u uitleggen hoe een dergelijke blunder heeft kunnen plaats vinden?
Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat in deze zaak niet tijdig een vordering gevangenhouding is gedaan.
Op 18 juli 2024 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in deze zaak en zijn beide verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van ruim vijf jaar. Op het moment van de uitspraak waren de verdachten vrij, omdat de voorlopige hechtenis geschorst was. De rechtbank heeft deze schorsing opgeheven, hetgeen betekende dat de verdachten weer vastgezet moesten worden voor maximaal veertien dagen. Kort na de uitspraak zijn de verdachten daarop opnieuw aangehouden en vastgezet. De verdachten hebben daarna hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Nadat bovenstaande bewaringstermijn van maximaal veertien dagen was geëindigd, bleek bij het OM dat de termijn van veertien dagen was overschreden en de verdachten nog vast zaten. Het OM had tijdig de verlenging van de voorlopige hechtenis moeten vorderen, zodat de verdachten vast konden blijven zitten. Van het OM heb ik begrepen dat door foutieve registratie van de voorlopige hechtenis in de verschillende systemen, dit niet is gebeurd. Van het CJIB heb ik begrepen dat het CJIB het OM had moeten informeren over de aanhouding van de verdachten en het OM had moeten attenderen op het naderen van het einde van de bewaringstermijn van maximaal veertien dagen. Het OM heeft om deze redenen niet tijdig een vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gedaan. Het OM heeft dit na de constatering dat de bewaringstermijn van veertien dagen was afgelopen alsnog bij het gerechtshof gevorderd. Het gerechtshof heeft de vorderingen van het OM enkele dagen later echter afgewezen, waarna de verdachten voorlopig in vrijheid zijn gesteld. Deze invrijheidstelling ziet op de voorlopige hechtenis van de verdachten en staat los van de eventuele gevangenisstraf die het gerechtshof op een later moment zou kunnen opleggen.
Het OM en het CJIB nemen maatregelen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen, waar nodig wordt de Rechtspraak hierbij betrokken.
Deelt u de mening dat dit soort situaties in de toekomst niet meer voor zouden moeten komen en dat degenen die deze knullige fouten bij het Openbaar Ministerie maken, beter ander werk zouden moeten zoeken?
Ik betreur deze gang van zaken en dit had niet zo gemoeten. Het OM heeft de oorzaak van het niet tijdig doen van de vordering gevangenhouding onderzocht en neemt maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de twee weerzinwekkende mannen, die lichamelijk en geestelijk beperkte mensen op hun «zorgboerderij» mishandelden en vernederden, zo snel mogelijk weer achter slot en grendel verdwijnen?
Het is aan het OM om te bepalen of er vorderingen tot gevangenneming dan wel gevangenhouding bij het gerechtshof worden ingediend. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft het OM die vorderingen na constatering ingediend bij het gerechtshof en zijn deze door het gerechtshof afgewezen. Ik treed als Minister van Justitie en Veiligheid niet in de beslissing van het gerechtshof.
Uitspraken van president Poetin |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de Duitse regering onlangs, op 1 augustus 2024, in antwoord op vragen van afgevaardigde Thomas Dietz, de Duitse Bondsdag heeft laten weten dat er bij de Duitse regering geen uitspraken van president Poetin bekend zijn waarin hij zegt te streven naar herstel van de oude grenzen van de Sovjet-Unie?
Voor het antwoord van de Duitse regering verwijs ik u naar de beantwoording zoals gepubliceerd op de website van de Duitse Bondsdag (referentie 20/12418).
Is het kabinet wellicht wel bekend met dergelijke uitspraken van de Russische president? Zo ja, kunnen deze uitspraken gedeeld worden met de Kamer?
Nee. Wel is duidelijk dat president Poetin zich verwant voelt met de ideologie van de «Russische Wereld» en het kabinet ziet dat er sprake is van steeds agressievere retoriek van Russische overheidsvertegenwoordigers inclusief van president Poetin. De grootschalige Russische invasie van Oekraïne en het toenemende aantal hybride activiteiten richting landen in de regio en in Europa, hebben bovendien laten zien dat het aantasten van de soevereiniteit van omliggende landen een integraal onderdeel is van het Russische buitenlandbeleid.
Daarom blijft Nederland Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel steunen en zal het ook andere landen waarvan het bestaan kwetsbaar is voor Russische ondermijning, zoals Moldavië, blijven steunen.
Het reizen van Nederlandse militairen met civiele vluchten naar conflictgebieden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op 2 augustus 2024 Nederlandse militairen naar Irak zijn gevlogen met Turkish Airlines vlucht 1954?
Ja.
Is het gebruikelijk om Nederlandse militairen naar conflictgebieden te sturen met civiele vluchten?
Deze aanpak is inderdaad gebruikelijk. Militaire (strategische) verplaatsingen kunnen zowel uitgevoerd worden door middel van civiele als militaire luchttransporten. Dit kan gelden voor groepsgewijze in- en uitrotatievluchten, maar zeker ook voor individuele vluchten, denk aan (buitengewoon) verlof of repatriëring.
Waarom was hiervoor geen militaire vlucht beschikbaar? Nederland heeft immers toch recht op vlieguren in militaire toestellen via het Multi Role Tanker Transport Capability (MRTT) programma?
Voor de verplaatsing van militairen wordt, mits de veiligheid dit toestaat, vaker gekozen voor civiele vluchten. Indien de situatie dit vereist, wordt er gekozen voor militaire vluchten, maar dit was op 2 augustus niet het geval. Overigens namen MRTT-toestellen, een schaarse en kostbare tankercapaciteit, op dat moment deel aan een grote oefening elders.
Het bericht ‘Juist nu de pensioenvragen zich aandienen, sluit online geldvraagbaak Kandoor zijn loketten’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant1, waarin wordt vermeld dat online geldvraagbaak Kandoor zijn loketten sluit?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u het grote belang van een heldere communicatie over de transitie, nog temeer omdat dit ook van sterke invloed kan zijn op het sentiment en draagvlak onder de deelnemers?
Dit grote belang deel ik zeker. Ik ben van mening dat niet alleen heldere communicatie, maar ook consistente communicatie zowel door de overheid als de pensioenuitvoerders en sociale partners, belangrijk is voor het vertrouwen in en het draagvlak voor de transitie. Om deze redenen is er een uitgebreide meerjarige communicatie-aanpak om het publiek te informeren. Deze communicatie-aanpak is opgezet en wordt uitgevoerd door de vakbonden, werkgeversorganisaties, pensioenuitvoerders en SZW. Los van deze gezamenlijke inspanning hebben de pensioenuitvoerders nog een eigen, wettelijke verantwoordelijkheid om hun deelnemers te informeren over hun specifieke regeling en persoonlijke situatie. Een meer uitgebreid overzicht van deze communicatie-aanpak leest u bij mijn antwoord op vraag 19.
Wat is uw visie op de timing van deze sluiting, net nu de grootste pensioenhervorming ooit van start gaat?
Om te beginnen wil ik mijn waardering uitspreken voor organisaties die vanuit hun maatschappelijke betrokkenheid initiatieven ontwikkelen. Zo ook voor APG die met Kandoor een organisatie heeft opgericht om gratis financiële vragen te beantwoorden. Dat neemt niet weg dat ik het besluit van APG om te stoppen met Kandoor omdat het niet meer in hun strategie past respecteer. Uit mijn gesprekken met APG en Kandoor is gebleken dat mensen vooral vragen stelden over diverse financiële en algemene pensioenzaken en niet zozeer specifiek over de pensioentransitie. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 al aangeven, vind ik het belangrijk dat er helder en consistent wordt gecommuniceerd over de transitie.
De suggestie van de vragensteller om de functionaliteiten van Kandoor echter ook in het licht van de pensioentransitie te beschouwen, vind ik terecht en neem ik ter harte. Ik zal daarom samen met de pensioensector kijken of en in hoeverre de functionaliteiten van Kandoor mee te nemen zijn in de meerjarige communicatie-aanpak als aanvullende dienstverlening. Het onderscheidende van Kandoor lijkt vooral te hebben gezeten in het feit dat zij een goed getrainde chatbot hadden gecombineerd met de aanvulling vanuit vrijwilligers om diverse financiële vragen, waaronder pensioen, op een laagdrempelige manier te beantwoorden. Uitgangspunt daarbij is dat het van toegevoegde waarde moet zijn bovenop de bestaande instrumenten en moet aansluiten bij de behoefte van deelnemers.
Kunt u aangeven wat de omvang van Kandoor was in aantallen vrijwilligers, en wat de jaarlijkse kosten waren voor het in de lucht houden van de online geldvraagbaak?
Ik heb van Kandoor vernomen dat er enkele tientallen vrijwilligers werkzaam waren. Ook werd duidelijk dat er jaarlijks ongeveer 1,5 miljoen vragen werden gesteld op de website. De vragen zagen toe op een breed scala aan financiële onderwerpen van hypotheken en loonheffingskorting tot AOW en aanvullend pensioen uit de tweede pijler. Inzicht in de jaarlijkse kosten kan ik u niet geven, dit betreft namelijk bedrijfsvertrouwelijke informatie van Kandoor.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deelnemers in deze complexe transitie, naast bij pensioenfondsen, ook terecht kunnen bij een online vraagbaak met vragen over deze stelselhervorming? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is communicatie met de deelnemer van enorm belang. Hierbij spelen de pensioenuitvoerders een zeer belangrijke rol. Los van de wettelijke verplichtingen, kennen zij hun deelnemers namelijk het beste. Niet alleen omdat zij inzage hebben in deelnemersgegevens, maar ook omdat zij door onderzoeken het beste inzicht hebben in de behoeften van de diverse doelgroepen in hun deelnemersbestand. In de praktijk besteden pensioenuitvoerders hier volop aandacht aan, waar de toezichthouder op meekijkt. Van belang is daarom dat de pensioenuitvoerders hun communicatie nauw afstemmen op die behoeften. De communicatie zal nu nog veelal algemene informatie bevatten. Naarmate de transitie dichterbij komt informeren de pensioenuitvoerders hun deelnemers steeds gerichter over wat de nieuwe regeling precies voor hen betekent. En dat er bij vragen contact kan worden opgenomen met bijvoorbeeld het klantencontactcentrum. Pensioenuitvoerders zijn hierop voorbereid en richten deze informatiebehoefte vanuit deelnemers op verschillende manieren in. Dat hierop aanvullend dan nog een online vraagbraak moet zijn, zal naar mijn mening moeten voortkomen uit een onderzoek waar deze behoefte duidelijk naar voren komt. Dat is op voorhand dan ook niet te zeggen. De ervaring van de deelnemers wordt, zoals in de voortgangsrapportage monitoring wet toekomst pensioenen aangeven, op verschillende wijze gemonitord. Onderdeel hiervan is de deelnemersmonitor die inzicht zal bieden in de deelnemerservaringen van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden tijdens de transitie.
Indien Kandoor ophoudt te bestaan, door wie of welke organisatie moeten dan de 1.5 miljoen vragen, die jaarlijks aan Kandoor werden gesteld, worden beantwoord?
Voor de meer algemene pensioenvragen is er een aantal opties:
Hoe verhoudt de sluiting van Kandoor zich tot het bericht in Pensioen Pro2 dat pensioenfondsen niet goed voorbereid zijn op (extreme) scenario’s met een grote stroom vragen van deelnemers in de transitie?
Op basis van de signalen die ik krijg, deel ik deze vrees niet. Tijdens de transitie zijn er diverse verplichtingen voor pensioenuitvoerders, onder andere op het gebied van risicobeheersing en communicatie aan deelnemers. Ik zie dat pensioenuitvoerders zich bewust zijn van de mogelijke hoeveelheid aan vragen en zich hierop voorbereiden. Goede voorbeelden zijn het houden van webinars om direct vragen te beantwoorden. Daarnaast geven pensioenfondsen aan dat zij van plan zijn te leren van de koplopers die in 2025 overgaan naar het nieuwe stelsel, om daarmee de dienstverlening te optimaliseren voor de grote groep deelnemers die na 2025 over zal gaan. Ik zie ook niet in dat Kandoor hier een belangrijke schakel in had kunnen vervullen, aangezien aan Kandoor juist algemene pensioenvragen werden gesteld. Tijdens de transitie gaat het naar verwachting om meer specifieke, individuele vragen. Deze specifieke vragen kunnen alleen door de pensioenuitvoerder worden beantwoord. Naast vragen over pensioen werden aan Kandoor vragen gesteld over andere geldzaken, gelieerd aan pensioen. Voor dit soort vragen zijn allerlei alternatieve instanties. Bijvoorbeeld bij gemeenten, sociaal raadslieden en financieel adviseurs. Daarnaast is er Geldfit. Geldfit biedt op een laagdrempelige vorm van ondersteuning bij geldzorgen bij mensen aan doordat er niet een website is, maar ook een chat en app. Verder bestaat de mogelijkheid om vragen per e-mail te stellen. Geldfit werkt verder samen met gemeenten en vrijwilligersorganisaties zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas, die mensen aan de keukentafel en via 160 inlooppunten helpen bij geldvragen, zoals beter rondkomen. Het Ministerie van SZW en Geldfit doen samen mediacampagnes, zodat mensen met geldzorgen deze hulproutes weten te vinden.
Deelt u de vrees van het bericht in Pensioen Pro dat pensioenfondsen onvoldoende voorbereid zijn op de mogelijk grote stroom aan vragen die straks op hun afkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, kunt u dan verzekeren dat pensioenfondsen wel voldoende op alle scenario’s zijn voorbereid en dat zij hun deelnemers antwoorden kunnen geven op al hun vragen?
Ik heb er vertrouwen in dat pensioenfondsen en ook de verzekeraars en premiepensioeninstellingen de vragen van deelnemers voldoende en adequaat kunnen beantwoorden en op diverse scenario’s zijn voorbereid.
Indien u die verzekering niet kunt geven, tot welke maatregelen of initiatieven van uw zijde leidt dit dan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9. Los daarvan zijn er, zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, verschillende plekken waar de deelnemers het antwoord op een vraag kan vinden of de vraag kan stellen.
Wat zijn de beweegredenen van pensioenuitvoerder APG om de financiële ondersteuning van het platform stop te zetten? Indien u dat niet weet, kunt u daartoe navraag doen bij APG en de Kamer daarover nader informeren?
APG geeft aan gestopt te zijn met Kandoor omdat het niet meer in de huidige strategie paste. De raad van bestuur van APG wil namelijk dat innovaties aansluiten bij de dienstverlening aan pensioenfondsklanten en besloot daarom om activiteiten vanuit APG die direct gericht zijn op deelnemers, zoals Kandoor, te stoppen. Kandoor werd overigens zeven jaar geleden opgericht als een maatschappelijke initiatief dat mede door hulp van vrijwilligers, gratis financiële vragen beantwoordde. Bij deze wil ik tevens van de gelegenheid gebruik maken om de vele vrijwilligers die afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij de dienstverlening van Kandoor te bedanken voor hun inzet.
Sluit de laagdrempeligheid van het platform Kandoor, over het beantwoorden van allerlei vragen over geldzaken onder één dak, niet juist naadloos aan bij de visie van de regering over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat er verschillende laagdrempelige routes zijn om geldvragen, inclusief vragen over pensioen, te beantwoorden. Op dat onderdeel onderscheidde Kandoor zich alleen niet ten opzichte van andere initiatieven zoals genoemd bij vraag 6. Het onderscheid zat meer in de combinatie van de chatbot op de website met de vrijwilligers.
Hoe beoordeelt u de sluiting van de loketten van Kandoor in het licht van de uitkomsten van een peiling van het Nibud3, waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders «weinig tot niets» weet over het nieuwe pensioenstelsel?
Uit de meest recente Publieksmonitor pensioenen blijkt dat 59 procent van de respondenten weet dat de regels over pensioen gaan veranderen. Om dit percentage te verhogen, vinden er diverse initiatieven vanuit SZW en de pensioensector plaats om de deelnemer te informeren (zie voor verdere uitwerking het antwoord op vraag 19). De verwachting is dat de kennis over de nieuwe regels voor pensioen gaat toenemen naar mate pensioendeelnemers meer op hun individuele situatie toegesneden informatie ontvangen. Zoals eerder aangegeven heeft Kandoor niet primair gefungeerd als informatieplatform over pensioen en daarmee dan dus ook niet over het nieuwe pensioenstelsel. Daarvoor is de website pensioenduidelijkheid.nl in het leven geroepen. Hierdoor zie ik ook geen samenhang tussen de sluiting en de uitkomsten van een peiling van het Nibud.
Acht u het aannemelijk dat pensioenfondsen in opmaat naar het nieuwe pensioenstelsel en ook nog na die overgangsperiode door hun deelnemers «bestookt» zullen worden met veel vragen over wat deze transitie betekent voor hun pensioen?
Ik acht het inderdaad aannemelijk dat er veel vragen van deelnemers zullen zijn, met name over wat de stelselherziening betekent voor hun eigen pensioen. Pensioenfondsen bereiden zich daar op voor. Daarom zijn pensioenfondsen verplicht om deelnemers helder te informeren.
Dat doen zij niet alleen op basis van het wettelijk vastgestelde kader, maar ook vanwege hun eigen opgezette communicatiebeleid waar ruim aandacht wordt besteed aan de behoeften van deelnemersdoelgroepen. Beide zullen samenkomen in onder andere het communicatieplan en de transitie-informatie. Ik zie in de sector veel goede voorbeelden om deelnemers op diverse manieren te informeren en van antwoorden op hun vragen te voorzien, via onder meer animaties, webinars, video’s en andere methodes.
Acht u het eveneens aannemelijk dat het grootste deel van de vragen van de deelnemers aan de afzonderlijke pensioenfondsen naar verwachting een gelijkluidend karakter en inhoud zullen hebben?
Dat acht ik zeker aannemelijk en om die reden wordt vanuit mijn ministerie veel aandacht besteed aan het ondervangen van die vragen door op de website pensioenduidelijkheid.nl hierop antwoorden te plaatsen. Deze wijze van ondervangen past in de eerder genoemde meerjarige communicatie-aanpak, waarvoor we in gesprek blijven met de pensioensector om die vragen met een gelijkluidend karakter en inhoud goed in beeld te krijgen.
Nu pensioenen en de uitvoering daarvan een zaak zijn van werkgevers en werknemers, ziet u daarom primair een rol weggelegd voor de gezamenlijke pensioenfondsen om al die vragen tijdig en op een correcte wijze te beantwoorden? Zo nee, kunt u uw antwoord motiveren?
De informatie die een pensioenuitvoerder aan een deelnemer verstrekt moet duidelijk, tijdig, evenwichtig en correct zijn. Er zijn diverse wettelijke communicatieverplichtingen voor de pensioenuitvoerders. Dit neemt niet weg dat een pensioenuitvoerder voor bepaalde informatie afhankelijk kan zijn van de informatie die een werkgever dient te verstrekken, al dan niet op basis van de informatie van de werknemer. De aanlevering van deze gegevens dient eveneens tijdig en correct plaats te vinden, zodat een pensioenuitvoerder kan voldoen aan de communicatieverplichtingen richting deelnemers. Ik zie dit proces daarom als een gezamenlijke inspanning van zowel pensioenuitvoerders als werkgevers en werknemers. Daarnaast is het uiteraard goed als sociale partners en/of werkgevers zelf hun werknemers informeren over hun nieuwe pensioenregeling, bijvoorbeeld via nieuwsbrieven of bijeenkomsten.
Erkent u dat een (eventueel nieuw in het leven te roepen) online platform daartoe mede een adequaat instrument kan zijn en bent u bereid in overleg te treden met de gezamenlijke pensioenfondsen c.q. hun overkoepelende belangenbehartiger, de Pensioenfederatie, met als doel dat zij (gezamenlijk) het initiatief daartoe nemen?
Ik ben het lid Joseph eens dat een gezamenlijk, online platform een adequaat instrument is om burgers op een eenduidige, laagdrempelige manier te informeren over de pensioentransitie, in aanvulling op de specifieke, individuele informatie die elke deelnemer via de pensioenuitvoerder zal ontvangen. De website pensioenduidelijkheid.nl is met dit oogmerk opgezet.
De suggestie van de vragensteller om de functionaliteiten van Kandoor ook in het licht van de pensioentransitie te beschouwen, vind ik terecht en neem ik ter harte. Ik zal daarom samen met de pensioensector kijken of en in hoeverre de functionaliteiten van Kandoor mee te nemen zijn in de meerjarige communicatie-aanpak als aanvullende dienstverlening. Het onderscheidende van Kandoor lijkt zoals reeds genoemd in mijn antwoord bij vraag 12 vooral te hebben gezeten in het feit dat zij een goed getrainde chatbot hadden gecombineerd met de aanvulling vanuit vrijwilligers om diverse financiële vragen, waaronder pensioen, op een laagdrempelige manier te beantwoorden. Uitgangspunt daarbij is dat het van toegevoegde waarde moet zijn bovenop de bestaande instrumenten en moet aansluiten bij de behoefte van deelnemers.
Bent u tevens bereid om in dat overleg ook de gezamenlijke pensioenfondsen erop te wijzen dat Kandoor met zijn online vraagbaak een belangrijke rol speelt in het beantwoorden van vragen en mogelijk, maar dan voor rekening en verantwoording van de gezamenlijke pensioenfondsen, een drager kan zijn voor het opzetten van een brede online vraagbaak die alle vragen van deelnemers van alle pensioenfondsen kan beantwoorden met betrekking tot de transitie en wat dat voor hun betekent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u een overzicht geven van de huidige voorlichting/campagne van de overheid over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel?
Om mensen te informeren over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is in augustus 2023 door het Ministerie van SZW een meerjarige publiekscommunicatie gestart samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders. Bij elke fase van de communicatie verwijzen we naar de website pensioenduidelijkheid.nl die we samen met de stakeholders en communicatie-experts hebben ontwikkeld. Daar vinden Nederlanders toegankelijke en eenvoudige informatie over de nieuwe regels voor pensioen. En verwijzen we naar de plekken waar mensen hun persoonlijke pensioeninformatie kunnen vinden. Ook stellen we per fase een communicatietoolbox ter beschikking aan alle partners die hun deelnemers, klanten, medewerkers, leden of achterban willen informeren over de nieuwe regels. Zo zetten we zoveel mogelijk «zenders» aan voor een maximaal bereik en communiceren we consistent.
In het najaar 2023 is gecommuniceerd dat de regels voor pensioenen gaan veranderen en waarom dat nodig is. Deze generieke boodschap is verspreid via radio, televisie en online video.
Om de groep van bijna 2,5 miljoen laaggeletterden te informeren, werken we inmiddels samen met de Informatiepunten Digitale Overheid. Deze fysieke plekken zijn vooral te vinden in bibliotheken en buurthuizen. Bij deze informatiepunten is informatie over pensioen en AOW beschikbaar en medewerkers kunnen mensen begeleiden naar de juiste informatie en/of instantie voor hun vraag. Zo zorgen we dat de informatie niet alleen online, maar ook fysiek op een laagdrempelige manier beschikbaar is. Ook komt er informatie op www.steffie.nl te staan. Op deze website worden onderwerpen in eenvoudige taal uitgelegd.
Eind 2024 geven we enige verdieping over de nieuwe regels voor pensioen. We maken hiervoor gebruik van vier doelgroepsegmenten om aan te sluiten bij verschillende belevingswerelden, informatie behoeften, kennisniveau en mediagebruik. De segmenten zijn de jongeren (18–35 jaar), de werkenden (36–55 jaar), de pensioengeoriënteerden (56–67) en de gepensioneerden (67+ jaar). Dit doen we weer samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders. Deze verdieping gebeurt met online video, bannering op websites, radio, print en via pensioenduidelijkheid.nl.
In 2025 en 2026 volgt een herhaling van de boodschappen. Zodra meer bekend is over de invulling van de nieuwe pensioenregeling voor de individuele deelnemer, verschuift het accent naar de specifieke, individuele informatie vanuit de pensioenuitvoerders. De nadruk komt te liggen op deelnemer specifieke communicatie vanuit pensioenuitvoerders (wat betekent dit voor mij). Wanneer de pensioenuitvoerder inzage heeft in de arbeidsvoorwaardelijke afspraken kan de deelnemer specifieke informatie starten. De algemene informatie over de nieuwe regels zal dan met name eenvoudig vindbaar moeten zijn.
Welke concrete stappen gaat u zetten naast de al bestaande voorlichting/campagne om ervoor te zorgen dat pensioendeelnemers geïnformeerd hun situatie onder het nieuwe stelsel kunnen beoordelen?
Ik erken het belang van goede voorlichting aan de pensioendeelnemers in het nieuwe pensioenstelsel. Dat geldt zowel voor de periode ervoor als erna. Daarom vind ik het ook belangrijk om hier stevig op in te zetten. Dat gebeurt nu al langs verschillende wegen. De pensioenuitvoerders zullen de deelnemers informeren over deze transitie, zie ook het antwoord op vraag 14. Mijn ministerie ondersteunt dit met verschillende initiatieven, zoals genoemd in antwoord op vraag 19. Daarbij wordt met de pensioensector samengewerkt om gelijkluidende algemene vragen zo goed en tijdig mogelijk te ondervangen via bijvoorbeeld pensioenduidelijkheid.nl. Zoals in het antwoord op vraag 17 aangegeven zal ik samen met de pensioensector onderzoeken in hoeverre de dienstverlening die door Kandoor werd geboden hier een zinvolle aanvulling op kan zijn. Ik zal uw Kamer hier nader over berichten.
Kunt u berichten bevestigen dat er werkgevers zijn die bereid zijn om hun werknemers een periodiek financieel planningsgesprek aan te bieden, maar dat de Belastingdienst vindt dat dan sprake is van belast loon en de werknemer loonbelasting verschuldigd is over die door de werkgever vergoede kosten?
Bij een periodiek financieel planningsgesprek worden normaliter uitsluitend de persoonlijke belangen van de werknemers behartigd. Als dat het geval is en de kosten van het financieel planningsgesprek worden betaald door de werkgever, vormt dat planningsgesprek een voordeel in natura voor de werknemer dat fiscaal als loon uit dienstbetrekking kwalificeert. Dit kan anders zijn als de kosten voor een periodiek financieel planningsgesprek met name worden gemaakt in het belang van de werkgever, want dat zijn in beginsel bedrijfskosten. Per situatie dient dus te worden bekeken of de verleende advieswerkzaamheden en diensten een voordeel zijn voor de werknemer die door de werkgever bewust wordt verstrekt, waarbij voldoende causaal verband is tussen het voordeel en de dienstbetrekking. Wordt daaraan voldaan is immers sprake van belast loon.
De Kennisgroep loonheffingen van de Belastingdienst heeft hierover een standpunt gepubliceerd. Dit standpunt is te raadplegen op www.kennisgroepen.belastingdienst.nl onder «KG:204:2023:18 Persoonlijk pensioenadvies».
Deelt u de mening dat dit op gespannen voet staat met één van de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen, namelijk het activeren van de deelnemers, en bent u daarom bereid om te bepalen dat deze (door de werkgever vergoede) kosten niet tot het loon worden gerekend?
Er is een onderscheid tussen keuzebegeleiding conform de nieuwe norm die is geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen en aanvullend persoonlijk advies. Keuzebegeleiding vindt plaats op grond van art. 48a van de Pensioenwet met als doel deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden in staat te stellen passende keuzes te maken binnen de pensioenregeling. Keuzebegeleiding wordt niet gekwalificeerd als loon.
Als een werkgever de kosten vergoedt van een werknemer om een adviseur in te schakelen voor een aanvullend persoonlijk pensioenadvies, dan is sprake van loon in natura zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 21. Keuzebegeleiding zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen wordt echter niet gekwalificeerd als loon. Het is dus mogelijk om de werknemer te begeleiden bij het maken van keuzes binnen de pensioenovereenkomst zonder dat de kosten hiervan kwalificeren als loon.
Het kabinet heeft niet het voornemen om kosten voor persoonlijk pensioenadvies aftrekbaar te maken of niet tot het loon te rekenen. Dit staat ook niet op gespannen voet met de Wet toekomst pensioenen. De kosten voor keuzebegeleiding worden immers niet tot het loon gerekend.
De haven van Saba |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Michon-Derkzen c.s. over de haven van Saba?1
Ja.
Waarom is de Tweede Kamer niet, zoals de motie verzoekt, uiterlijk 15 juni 2024 geïnformeerd?
Uw Kamer is tijdig voor 15 juni geïnformeerd middels een verzamelbrief (Kamerstukken II: 36 410 IV, nr. 70). Daarin is door mijn voorganger aangegeven dat diverse opties nader worden verkend en uw Kamer rondom de besluitvorming van de miljoenennota nader wordt geïnformeerd.
Wat heeft het kabinet gedaan naar aanleiding van deze motie?
Er hebben gesprekken plaats gevonden met het openbaar lichaam Saba vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK), vanuit haar coördinerende rol ten aanzien van Caribisch Nederland, om mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. Verder heeft het kabinet deze gesprekken betrokken bij de begroting 2025.
Welke gesprekken hebben er plaatsgevonden? Wat is de uitkomst daarvan? Is er ook gesproken over de mogelijkheid van een lening? Zo nee, waarom niet?
Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat het kabinet in 2025 30 miljoen euro ter beschikking stelt en in 2026 10 miljoen euro. De mogelijkheid van een lening is onderzocht, maar is er uiteindelijk voor gekozen om de middelen via een bijzondere uitkering ter beschikking te stellen.
Verder is er vooralsnog een beperkt aantal versoberingen mogelijk gebleken op het project, maar de besparingen hiervan bleken niet substantieel. Verdere versobering lijkt ook onverstandig, omdat dan de «orkaanbestendigheid» van de nieuwe haven in het geding komt.
In hoeverre is er ook gesproken over de mogelijkheden van versobering van het project? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er?
Zie antwoord op vraag 4.
Wat is de actuele stand van zaken? Wat is op dit moment nog het financiële gat voor de realisatie van het project haven Saba? Welke mogelijkheden ziet het kabinet samen met Saba voor het oplossen daarvan?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke oplossingen ziet het kabinet om de problematiek van de haven van Saba op te lossen? Wanneer kan hierover duidelijkheid zijn?
Zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat er voor 25 september a.s. duidelijkheid moet zijn? Zo nee, wat is dan de deadline? Zo ja, wordt die gehaald en waarom wordt die eventueel niet gehaald? Wat zijn de gevolgen voor het niet halen van de deadline?
De datum van 25 september is correct en wordt nu gehaald. Met de middelen opgenomen in de begroting 2025 kan Saba toewerken naar het gunnen van de opdracht aan een nader te selecteren aannemer.
Wat zijn de gevolgen voor Saba op het moment dat de haven niet wordt aangepakt en er niet voor 25 september a.s. duidelijkheid is, aangezien de haven van levensbelang is voor Saba onder meer voor de aanvoer van voedsel?
Dit zal niet gelijk leiden tot problemen in de aanvoer van voedsel en zal de haven nog enige tijd bruikbaar zijn voor zowel vracht- als passagiersvervoerstromen. Wel begint de huidige haven aan het einde van zijn levenstermijn te komen en is onvoldoende orkaanbestendig, waarbij onderzoeken hebben uitgewezen dat vervanging en verplaatsing op den duur de beste oplossing is. Als er nu geen besluit genomen zou worden, is het onzeker of de huidige kostenraming voor het bouwen van een orkaanbestendige haven nog zal voldoen.
Waarom duurt het allemaal zo lang, aangezien het project al in 2018 is gestart nadat de haven van Saba is beschadigd door orkaan Irma en in het algemeen niet voldoende orkaanbestendig is?
Na de toekenning van de middelen is er in de Corona-periode beperkte voortgang geboekt in de planuitwerking, ook gelet op het feit dat in de opstartfase er beperkte projectcapaciteit op het eiland aanwezig was. Het openbaar lichaam heeft sindsdien geïnvesteerd in een uitbreiding en versterking van de afdeling Infrastructuur en Ruimtelijke Ontwikkeling, inclusief bijbehorende projectcapaciteit.
Vanzelfsprekend vragen grote infrastructurele projecten op de Caribische eilanden de nodige tijd en was er in de situatie van Saba sprake van een langlopende vergunningsaanvraag. De vergunningsaanvraag is vier keer verlengd i.v.m. het grondig onderzoeken van de effecten van de aanleg van de nieuwe zeehaven op de natuur en het milieu. Vooral het kwetsbare koraal was hierbij een groot aandachtspunt.
Kunt u de schriftelijke vragen binnen de afgesproken termijn van drie weken beantwoorden, mede gelet op de deadline van 25 september a.s.?
Nee, dit was niet mogelijk vanwege het ontbreken van informatie.
Bent u van mening dat statelijke actoren belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Veel landen, ook Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om hun eigen belangen in het buitenland te behartigen en zichzelf in een goed daglicht te zetten. Denk aan publieke diplomatie, lobbyactiviteiten, reclame, promotie-evenementen en netwerkgesprekken. Het staat landen vrij dergelijk beleid te voeren.
Invloed van statelijke actoren wordt onwenselijk zodra het de nationale veiligheidsbelangen van Nederland raakt. Dergelijke ongewenste beïnvloeding is vaak onzichtbaar voor de samenleving, maar kan grote schade toebrengen aan onze open manier van samenleven. Het ondermijnt de democratie en vormt een bedreiging voor de nationale veiligheid. Onze inlichtingendiensten waarschuwen al langere tijd dat inmengingsactiviteiten van andere landen in toenemende mate een bedreiging vormen.1
De Minister van BZK ziet het als haar taak en verantwoordelijkheid om de democratische rechtsstaat en het vrije en open publieke debat te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Zij vindt het van groot belang dat we ons verder wapenen tegen ongewenste beïnvloeding en het publieke debat versterken, bijvoorbeeld met de recent aangekondigde nieuwe maatregelen tegen de verspreiding van desinformatie.2
Welke vormen van buitenlandse beïnvloeding worden door de Nederlandse staat erkend en in kaart gebracht? Vallen hieronder ook buitenlandse financiering, het verspreiden van desinformatie, het uitreiken van onderscheidingen aan Nederlandse politici door buitenlandse statelijke actoren en het besturen van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang?
Openlijke vormen van beïnvloeding die binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving vallen, zoals genoemd in de eerste alinea van het antwoord op vraag 1, worden door de overheid niet in kaart gebracht.
Het is aan de AIVD en de MIVD om onderzoek te doen naar statelijke actoren en de mate waarin zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarbij staan spionage, heimelijke beïnvloeding en ongewenste inmenging centraal. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.3
Het kabinet heeft daarnaast speciale aandacht voor de ondermijnende impact van heimelijke beïnvloeding van de democratische rechtsstaat. Hier is sprake van wanneer heimelijke beïnvloeding is gericht op het beïnvloeden van verkiezingen, het partijstelsel en volksvertegenwoordiging, het publiek debat, of bestuurders.4 Met wet- en regelgeving heeft de overheid daarom waarborgen ingebouwd om beïnvloeding transparant te maken of tegen te gaan. Een voorbeeld is dat in de Wet financiering politieke partijen is vastgelegd dat giften van niet-Nederlanders aan politieke partijen vanaf 1 januari 2023 niet meer zijn toegestaan. Ook is er een maximumdonatie ingesteld van € 100.000 en dienen giften boven de € 10.000 binnen drie werkdagen gemeld te worden bij het Ministerie van BZK.
Tot slot is toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Dit reglement bevat ook afspraken ten behoeve van de transparantie van beïnvloeding, zoals het register nevenactiviteiten en belangen.
Welke statelijke actoren kunnen volgens de Nederlandse staat mogelijk proberen de Nederlandse binnenlandse politiek te beïnvloeden en waarom? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vormen van ongewenste en heimelijke vormen van buitenlandse beïnvloeding staan genoemd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de AIVD en MIVD.5
Zo benoemt de AIVD in het jaarverslag 2023 dat is vastgesteld dat met name Rusland en China gebruikmaken van spionage. Zo ontdekte de AIVD samen met de MIVD dat Russische inlichtingendiensten onopgemerkt toegang probeerden te krijgen tot informatiesystemen van de toeleveringsindustrie van Defensie. De Nederlandse krijgsmacht is interessant voor Russische diensten, mede vanwege de militaire steun die Nederland aan Oekraïne levert sinds de Russische inval in Oekraïne. De Russische inlichtingendiensten zijn ook geïnteresseerd in het Nederlandse overheidsbeleid over Rusland en Oekraïne, en in informatie over de NAVO, de EU en de Nederlandse hightechsector. China probeerde het afgelopen jaar in Nederland aan technologische- en bedrijfsgeheimen te komen die het land kunnen helpen de eigen hoogwaardige kennisindustrie verder te ontwikkelen.
Waar het gaat om heimelijke beïnvloeding heeft de AIVD vastgesteld dat Rusland in 2023 voortdurend probeerde westerse landen in een kwaad daglicht te stellen, onderlinge eenheid te ondermijnen en de sfeer in samenlevingen te beïnvloeden. Zo had Rusland de hand in demonstraties tegen westerse steun aan Oekraïne, die plaatsvonden in Nederland en andere westerse landen. Het doel ervan leek vooral Russen (en sympathisanten) het idee te geven dat er in het Westen veel kritiek is op steun aan Oekraïne. Ook de inlichtingendiensten van enkele andere landen waren in Nederland actief om politieke besluitvorming te beïnvloeden in hun eigen belang.
Bent u van mening dat Rusland belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat de Verenigde Staten belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat Oekraïne belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat in Nederland desinformatie is verspreid over het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding, aangezien op 14 augustus jl. openbaar is geworden dat Oekraïners – met ten minste het medeweten van de Oekraïense president Zelensky – achter deze daad van agressie zitten, terwijl – vanaf het eerste moment na de aanslag tot 14 augustus jl. – door vrijwel alle westerse politici, academici en media het narratief werd verspreid dat Rusland de dader zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma een presidentiële onderscheiding heeft gekregen van de Oekraïense autoriteiten – voor zijn «onwrikbare steun» aan Oekraïne in een periode dat zijn partij in de Nederlandse regering zat?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat VVD-Minister en voormalig VVD-Kamerlid, Ruben Brekelmans, en CDA-Kamerlid, Derk Boswijk, lid zijn of waren van de Atlantische Commissie – in elk geval in de periode dat zij Kamerlid waren namens een partij die in de Nederlandse regering zat?2 Bent u op de hoogte van het feit dat de Atlantische Commissie de Nederlandse tak is van de Amerikaanse Atlantic Council – een entiteit die naar eigen zeggen het Amerikaanse wereldwijde leiderschap poogt te versterken?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: ja, daarvan ben ik op de hoogte. De heer Boswijk maakt nog steeds deel uit van het bestuur van de Atlantische Commissie. De heer Brekelmans heeft zijn bestuurslidmaatschap opgezegd bij zijn aantreden als Minister.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: de Nederlandse Atlantische Commissie is een stichting onder Nederlands recht en heeft dientengevolge een zelfstandig bestuur. De Atlantische Commissie is niet de Nederlandse tak van de Atlantic Council. Er is ook geen operationele relatie. Beide organisaties zijn, net als onder andere de overige nationale Atlantische Commissies, lid van de Atlantic Treaty Association (ATA), een onafhankelijke internationale organisatie die als doel heeft het bevorderen van de Euro-Atlantische waarden en het belang van de NAVO voor het behoud van vrede en stabiliteit.
Is het in uw ogen wenselijk dat Nederlandse (voormalige) regeringspartijen of politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen desinformatie verspreiden over de motieven achter buitenlandse daden van agressie met enorme internationale gevolgen – in dit geval over de motieven achter het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding; dat zij worden onderscheiden door buitenlandse statelijke actoren voor hun «onwrikbare steun» aan die statelijke actor – in dit geval door Oekraïne; of dat zij deel uitmaken van het bestuur van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang – in dit geval dat van de Verenigde Staten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: Het staat politici vrij contacten te leggen met buitenlandse statelijke actoren en denktanks, zolang dit gebeurt binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving en de onderling gemaakte afspraken, zoals het reglement van orde van de Tweede Kamer en de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Zie verder het antwoord op vragen 1 en 2.
Bent u bereid om op korte termijn de Algemene Rekenkamer te vragen om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze (voormalige) regeringspartijen en politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen in Nederland vanaf 2014 – mede door middel van buitenlandse financiering (financieel of in natura) – zijn beïnvloed door Oekraïne of de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zal geen onderzoek vragen aan de Algemene Rekenkamer over de gevraagde periode. Sinds 1 januari 2023 is het politieke partijen niet toegestaan giften te ontvangen van niet-Nederlanders.8 Het overzicht van giften en schulden van politieke partijen wordt jaarlijks gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.9 Voor verkozen politici geldt dat het volksvertegenwoordigende orgaan zelf bepaalt welke regels er gelden t.a.v. de transparantie van financiering. Zo bepalen het reglement van orde van de Tweede Kamer en de gedragscode leden van de Tweede Kamer der staten generaal bijvoorbeeld dat leden van de Tweede Kamer opgave dienen te doen van inkomsten uit nevenactiviteiten en de ontvangst van giften met een waarde boven de € 50. Ook heeft het Kabinet n.a.v. de motie Timmermans c.s. de afdeling advisering van de Raad van State verzocht om advies over de (on)mogelijkheden van onafhankelijk toezicht op verkozen volksvertegenwoordigers en fracties in de Staten-Generaal.10
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De uitzetting van de elfjarige Mikael |
|
Stephan van Baarle (DENK), Rob Jetten (D66), Jimmy Dijk (SP), Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt), Esther Ouwehand (PvdD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Premier Schoof: Kwestie-Mikael staat los van strenger migratiebeleid» en het bericht «Minister Faber «kan niets doen» om de uitzetting van Mikael te verhinderen»?1 en 2
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er in het algemeen zorg voor moet dragen dat wet- en regelgeving niet onbedoeld hardvochtig uitpakt in individuele gevallen, zoals ook aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord?
Ja.
Erkent u dat de wetgeving voorziet in bepalingen waarmee de Minister in individuele gevallen kan besluiten om een verblijfvergunning toe te kennen als de persoonlijke situatie dat vereist? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
De Minister kan alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. De »oude» discretionaire bevoegdheid gaf de Minister daarvoor een grondslag. Gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer is deze bevoegdheid op 1 mei 2019 vervangen door de bevoegdheid, zoals die nu is neergelegd in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze bevoegdheid biedt alleen grond voor het verlenen van een verblijfsvergunning gedurende de eerste aanvraagprocedure wanneer er sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Het mandaat om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6ba af te geven is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Daarnaast biedt artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 de mogelijkheid een vergunning te verlenen indien uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van gezins- of privéleven). Deze vergunning kan ook ambtshalve worden verleend door de IND en past binnen de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Het gaat daarbij om een individuele belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM.
Klopt het dat de toenmalige bewindspersoon in 2019 een beleidsafspraak heeft gemaakt met de IND om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid? Zo ja, hoe luidt deze afspraak en op welke wijze is die afspraak vastgelegd?
Nee.
Klopt het dat de Minister kan besluiten om af te wijken van deze afspraak en alsnog gebruik kan maken van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
Zoals in antwoord 4 aangegeven, is er geen beleidsafspraak gemaakt met de IND. Wat betreft de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen, dit kan alleen indien er een wettelijke grondslag daarvoor bestaat in de Vreemdelingenwet 2000. De bevoegdheid om de zogenoemde discretionaire bevoegdheid te gebruiken is in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure in situaties waarin sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Zoals in antwoord 3 al is aangegeven is deze bevoegdheid gemandateerd aan dg IND met de nadrukkelijke intentie om tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijkt elke mandaatgever het mandaat behouden.
Hoe luidt de uitspraak van de Raad van State inzake de verblijfsvergunning voor Mikael en zijn moeder?
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag en oordeelt3 dat het hoger beroep van de Minister gegrond is en dat het beroep van de vreemdeling ongegrond is. De Raad van State oordeelt dat de Minister vereiste c (het zich niet hebben onttrokken aan toezicht) en contra-indicatie e (het beschikbaar zijn voor vertrek) aan de afwijzing ten grondslag mocht leggen. De driejarentermijn zoals die volgt uit de Kamerbrief van 27 maart 20154 is terecht niet van toepassing geacht. Dit was niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat deze uitspraak de Minister niet verbiedt om een verblijfsvergunning te verlenen?
Dat klopt. De Minister kan echter alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het is daarbij, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3, niet meer mogelijk om een vergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid, zoals die tot 1 mei 2019 bestond.
Heeft de Minister van Asiel en Migratie, of andere leden van het kabinet, ambtelijk juridisch advies ingewonnen over de wettelijke mogelijkheden om alsnog een verblijfsvergunning toe te kennen? Zo ja, kunt u die adviezen zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen?
Ja, het advies is als bijlage opgestuurd.
Wat is de redenering achter de beperkte uitleg van «in beeld zijn» binnen de afsluitingsregeling kinderpardon, die aangeeft dat kinderen in beeld moeten blijven van de overheid, maar dat in beeld zijn van een lokale overheid (zoals inschrijving bij een gemeente of een school) onvoldoende is?
Over de voorwaarden voor toewijzing van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de ARLVK) is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 29 januari 2019 en 15 februari 2019. De voorwaarden voor de ARLVK staan uiteengezet in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de contra-indicaties in paragraaf B9/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Afsluitingsregeling was een tijdelijke, soepele regeling die in de plaats kwam van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen. De bepalingen van de Definitieve regeling, die grotendeels zijn overgenomen in de Afsluitingsregeling, zijn door mijn voorganger nader toegelicht in het debat met uw Kamer op 12 maart 2013.
Een van de voorwaarden voor vergunningverlening onder de Afsluitingsregeling is dat de vreemdeling zich gedurende de periode van 29 januari 2014 tot 29 januari 2019 niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. De ratio hierachter is dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in beeld moet zijn van de vreemdelingenketen. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden, waar bijvoorbeeld gemeenten of scholen dat niet als taak hebben. Verder is de ratio dat van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen een actieve houding wordt verwacht om in beeld te treden en blijven bij de instanties in de vreemdelingenketen. Zij mogen niet berusten in hun onrechtmatige verblijf hier te lande. Onder omstandigheden kan er afgeweken worden van deze drie maanden-termijn en geldt daar bovenop een 3 jaren-termijn. Dit is toegelicht in de brief aan uw kamer van 27 maart 2015.
Een van de contra-indicaties waardoor de IND geen vergunning verleent, is dat de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. De ratio van deze contra-indicatie is geweest een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Indien de vreemdeling zich niet of onvoldoende beschikbaar heeft gehouden (om te werken aan vertrek, het verblijf te legaliseren, etc.), dan bestaat er geen aanleiding de vreemdeling te begunstigen omdat het langdurig verblijf dan aan de vreemdeling zelf is te wijten. Voorkomen moet immers worden dat vreemdelingen die bijvoorbeeld de illegaliteit verkozen door met onbekende bestemming te vertrekken, toch in aanmerking komen voor deze regeling. Voornoemde voorwaarde en contra-indicatie worden enkel in samenhang tegengeworpen.
Wel gold dat, indien bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, deze voorwaarde niet werd tegengeworpen.
Het is aldus een bewuste beleidskeuze geweest om niet aan elk kind dat langdurig in Nederland verblijft een begunstigende vergunning te verlenen, maar om hier nog specifieke voorwaarden aan te stellen.
Welke maatregelen neemt het kabinet om in de toekomst te voorkomen dat wet- en regelgeving in individuele gevallen hardvochtig uitpakt? Op welke termijn kan de Kamer deze maatregelen verwachten?
Het kabinet is niet voornemens om deze maatregelen te nemen.
De situatie in Bangladesh |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging dat er een nieuwe interim-regering zal worden gevormd in Bangladesh, na het aftreden van premier Sheikh Hasina te midden van massale protesten in het land?
Ja. De civiele interim-regering is inmiddels aangetreden op 8 augustus 2024 onder leiding van dr. Mohammad Yunus.
Gezien de handels- en ontwikkelingsrelatie tussen Nederland en Bangladesh, welke stappen onderneemt Nederland nu om te helpen bij een ordentelijke en vreedzame overgang naar een democratische regering in het land? Hoe kan Nederland erop helpen toezien dat mensenrechten en democratische principes worden gerespecteerd?
De bescherming en bevordering van mensenrechten en de democratische rechtsstaat vormen een belangrijk onderdeel van het Nederlandse beleid ten aanzien van Bangladesh. Nederland heeft zowel bilateraal als in EU-verband de interim-regering opgeroepen om mensenrechten en democratische principes te respecteren. Ook voor het aftreden van voormalig premier Sheikh Hasina steunde Nederland verschillende mensenrechtenorganisaties en mensenrechtenverdedigers in Bangladesh. Nederland is voornemens deze steun voort te zetten in deze belangrijke tijd van transitie in Bangladesh. Daarnaast steunt Nederland het werk van het VN mensenrechtenkantoor (Office of the High Commissioner for Human Rights – OHCHR) dat recent benaderd is door de interim-regering van Bangladesh om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen tijdens de recente protesten.
Onderschrijft u het belang dat de mensenrechtenschendingen van de afgelopen drie weken – die hebben geleid tot de dood van meer dan 300 mensen, duizenden gewonden en willekeurig gearresteerden – moeten worden onderzocht en de daders ter verantwoording geroepen?
Het kabinet onderschrijft het belang van waarheidsvinding, verzoening en accountability, zodat daders ter verantwoording kunnen worden geroepen. De Chief Advisor van de interim-regering heeft aangegeven dat dit een prioriteit is voor de interim-regering. Nederland verwelkomt het verzoek van de interim-regering in Bangladesh aan de VN voor steun aan het onderzoek naar mensenrechtenschendingen ten tijde van de protesten. De VN heeft in reactie op dit verzoek aangegeven een scoping mission van OHCHR naar Bangladesh te zullen sturen.
Ondersteunt Nederland op dit moment organisaties bij het monitoren en documenteren van de mensenrechtenschendingen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Ja. Nederland ondersteunt verschillende mensenrechtenverdedigers en mensenrechtenorganisaties in Bangladesh die mensenrechtenschendingen monitoren en documenteren.
Gezien de omvang van de kledingindustrie in Bangladesh, deelt dit kabinet de wens dat textielarbeiders niet het gelag moeten betalen voor de politieke gebeurtenissen van de afgelopen weken? Hoe kan dit kabinet zich ervoor inzetten dat belanghebbenden in de kledingindustrie, zoals Europese ondernemers, ervoor zorgen dat de rechten van kledingarbeiders worden beschermd, dat zij betaald krijgen voor de tijd dat hun fabrieken onder dwang sloten, en dat bij heropening buitensporig overwerk en druk op de arbeiders wordt voorkomen?
Het kabinet deelt de zorg over de politieke situatie in Bangladesh en de mogelijke gevolgen daarvan voor de textielarbeiders in Bangladesh. Nederland zal, samen met gelijkgestemde donoren, het belang van verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielindustrie onder de aandacht blijven brengen in gesprekken met de autoriteiten in Bangladesh. Nederland werkt samen met de International Labour Organisation, de International Finance Corporation, en gelijkgestemde donoren aan het verbeteren van arbeidsomstandigheden en -rechten van fabrieksarbeiders wereldwijd, waaronder in de textielsector in Bangladesh. Ook werkt Nederland via strategische partners als Fair Wear, IDH, Solidaridad, FNV en CNV aan het bevorderen van internationale standaarden van arbeidsrecht, het versterken van sociaal overleg, sociale zekerheid en milieu, in onder meer de textielsector in Bangladesh. Hiermee investeert Nederland in verantwoorde productie en stabiele handel met landen die die goederen produceren die belangrijk zijn voor de Nederlandse en Europese markt, en worden Nederlandse bedrijven en hun ketenpartners geholpen te voldoen aan Europese IMVO wetgeving. De recente gebeurtenissen in Bangladesh en het mitigeren van de gevolgen ervan staan binnen deze samenwerkingsverbanden hoog op de agenda. Het kabinet zal zich hiervoor in blijven zetten en verwacht dat de Nederlandse textielsector, ook na de recente onrust in het land, haar verantwoordelijkheid blijft nemen voor het mitigeren van risico’s in de productieketen, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De nog uit te werken plannen om het capaciteitstekort in het gevangeniswezen op te lossen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Hoe groot is de voorraad nog op te roepen zelfmelders op dit moment?
Op 1 september jl. is er een voorraad van 3.445 mannelijke nog op te roepen zelfmelders.
Hoeveel veroordeelden binnen deze groep zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds-en zedendelict?
Deze cijfers zijn niet op het gevraagde niveau beschikbaar, met name omdat «ernstig» een kwalificatie betreft die onvoldoende gedefinieerd is om in systemen vast te leggen. Het toekennen van deze kwalificatie vergt een individuele beoordeling per zaak. Wat wel kan worden aangegeven is dat voor veel ernstige gewelds- en zedendelicten een harde uitsluitingsgrond geldt: veroordeelden voor dergelijke delicten kunnen niet in aanmerking komen voor de zelfmeldstatus. Veroordeelden voor een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat, zijn uitgesloten van de zelfmeldstatus. Zij kunnen géén zelfmeldstatus krijgen, dus ook niet als diegene tot een kortere straf wordt veroordeeld. Ook voor specifiek genoemde zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen geldt dat een veroordeelde in ieder geval niet de zelfmeldstatus krijgt.1
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) beoordeelt voor iedere zaak zorgvuldig en persoonsgericht of de zelfmeldstatus wordt toegekend. Daarbij worden de uitsluitingsgronden en contra-indicatoren zoals genoemd in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Regeling USB) gehanteerd. Ook betrekt het CJIB slachtofferbelangen in de beoordeling. In een brief van 13 mei jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het zelfmeldbeleid.2
Hoeveel gedetineerden zijn op dit moment met capaciteitsverlof gestuurd?
In totaal zijn er 44 individuele gedetineerden met capaciteitsverlof gegaan sinds de start van de maatregel op 1 juni 2024 tot begin september. Op peildatum 1 september zaten er 24 gedetineerden hun strafrestant met enkelband thuis uit.
Wat bedoelt u in uw Kamerbrief van 13 augustus jl. (Kamerstuk 24 587, nr. 967) met «plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past»?
Ik bedoel daarmee dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om gedetineerden die beperktere risico’s met zich meebrengen te plaatsen in een detentieconcept met een beveiligingsniveau op maat, dat past bij die risico’s.
Waarom schrijft u in voornoemde Kamerbrief dat «plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past» een vorm van versobering is?
Er wordt verkend of in eerdergenoemd detentieconcept (zie het antwoord op vraag 4) sprake kan zijn van een sober dagprogramma met beperkte activiteiten.
Ik geef hierop een verdere toelichting in de voortgangsrapportage die ik gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer heb gestuurd.
Welk veiligheidsniveau heeft een dergelijke omgeving? In hoeverre voldoet een dergelijke omgeving aan het karakter van een vrijheidsstraf? In hoeverre past een dergelijke omgeving binnen bestaande wet- en regelgeving en wanneer zou een dergelijke omgeving gerealiseerd kunnen zijn?
Dit detentieconcept valt onder de categorie beperkt beveiligd. Volgens de penitentiaire beginselenwet is de mate van beveiliging te onderscheiden in vier categorieën: beperkt, normaal, uitgebreid en extra beveiligd. Daarmee is het juridisch mogelijk en is het ook de bedoeling geweest van de wetgever om dit onderscheid te maken.
Zelfmelders zijn veroordeelden waarbij geen sprake is van een voorlopige hechtenis, bevel tot gevangenneming of detentie op een andere titel, waarvan het CJIB namens mij bepaalt of ze de zelfmeldstatus krijgen en dus zichzelf mogen melden bij een penitentiaire inrichting (PI). Er volgt alleen zelfmeldstatus als geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB). Door deze beoordeling wordt het passend geacht om deze doelgroep te detineren in de speciale zelfmeldlocaties met een beperkter beveiligde omgeving waarbij sprake is van een dagprogramma met een minimum aan rechtactiviteiten.
De verkenning is in volle gang en heeft alvast geleid tot een concreet resultaat. In de PI Veenhuizen komen vanaf het eerste kwartaal van 2025 gefaseerd 40 extra plaatsen beschikbaar voor zelfmelders met straffen tot twee weken. Daarnaast worden er nog een aantal concrete locaties onderzocht. Ik zal uw Kamer over de verdere resultaten van de verkenning geïnformeerd houden via de volgende voortgangsrapportages.
Hoe kansrijk zijn de vijf andere alternatieven waartoe de Kamer heeft opgeroepen in de motie van het lid Ellian over binnen drie maanden een alternatief uitwerken om het grote capaciteitstekort in het gevangeniswezen tegen te gaan (Kamerstuk 24 587, nr. 949)?
Ik verwijs hiervoor naar de eerste voortgangsrapportage capaciteit van 26 juni jl. Daar is ingegaan op deze vijf alternatieven om het capaciteitstekort bij DJI tegen te gaan3.
Naar welke landen en welke categorie gedetineerden kijkt u voor de plaatsing van Nederlandse gedetineerden?
Ik heb de afgelopen periode verkend wat de mogelijkheden zijn van het tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen van bepaalde groepen in het buitenland. Zoals ik op 23 september jl. aan uw Kamer heb gemeld, heb ik op 26 september jl. een bezoek gebracht aan Estland. Ik heb daar een gevangenis bezocht en met mijn collega gesproken. Er is afgesproken om serieus te onderzoeken of het mogelijk is voor Nederland om Estse cellen te huren. Er zijn financiële, juridische en praktische vragen die beantwoord moeten worden. De categorieën gedetineerden die mogelijk in het buitenland geplaatst zouden kunnen worden is een van de juridische punten die nog verder uitgewerkt moeten worden.
Wat zijn de mogelijke financiële consequenties van plaatsing in het buitenland voor de Dienst Justitiële Inrichtingen?
De gesprekken met Estland bevinden zich in een verkennende fase. In die fase zal onder meer gekeken worden naar de financiële consequenties en de dekking daarvan. Ik informeer uw Kamer hierover via de voortgangsbrieven capaciteit.
Waar baseert u de stelling op dat plaatsing in het buitenland kansrijk zou zijn?
Nederland heeft eerder buitenlandse gedetineerden ontvangen, omdat in de landen waar de gedetineerden vandaan kwamen sprake was van een tekort aan cellen. Die samenwerking was succesvol. Gesprekken met andere landen hebben laten zien dat er een mogelijkheid bestaat om Nederlandse gedetineerden te plaatsen in een buitenlandse gevangenis. Tegelijk spelen er ook nog onzekerheden, zoals andere landen waarmee Estland in gesprek is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan de eerstvolgende voortgangsrapportage van september a.s. beantwoorden?
Deze vragen zijn afzonderlijk beantwoord en tegelijk verzonden met de voortgangsrapportage capaciteit.
Het bericht ‘Veel Nederlandse tandartsen gaan binnenkort met pensioen, alleen in Italië studeren er minder nieuwe af’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Nederland leidt minder tandartsen op dan de rest van Europa: tekorten lopen op» gelezen en wat is uw reactie?1
Ja. De toegankelijkheid van de (mond)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk. De vraag naar mondzorg zal naar verwachting stijgen, onder andere vanwege bevolkingsgroei, epidemiologische, sociaal-culturele en vakinhoudelijke ontwikkelingen. Dit betreft onder andere toename van de tandheelkundige vraag onder jongeren en ouderen en toename van de behandelopties door digitalisering. Daarom vind ik het belangrijk dat er voldoende tandartsen worden opgeleid in Nederland. Het krantenartikel schetst echter alleen het aantal opgeleide tandartsen. Het houdt geen rekening met het aantal werkzame tandartsen per land. Het houdt ook geen rekening met andere beroepen die in de mondzorg werken, zoals mondhygiënisten en tandprothetici. Bovendien verschilt de organisatie en vergoeding van de mondzorg per land. Het aantal nieuwe tandartsen per land is dus niet 1 op 1 te vergelijken. De ramingen van het Capaciteitsorgaan houden wel rekening met dergelijke factoren.
Hoe verklaart u dat er behalve in Italië nergens anders in Europa minder tandartsen zijn opgeleid in 2022 dan in Nederland? Heeft dit alleen te maken met het aantal plekken of ook de interesse voor dit beroep?
De wijze waarop wordt bepaald hoeveel tandartsen nodig zijn, met welke factoren rekening wordt gehouden en hoeveel plekken vervolgens worden toegekend, verschilt per land. De belangstelling voor de opleiding Tandheelkunde is groot. Er zijn meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Voor de opleiding tandheelkunde hebben zich vijf keer meer kandidaten aangemeld dan dat er plaatsen zijn. Het aantal opleidingsplaatsen is op dit moment gemaximeerd op een jaarlijkse instroom van 259 voor 2024.
Gaat u het advies van onderzoeksbureau Capaciteitsorgaan om de instroom op de opleiding tandheelkunde te verhogen naar minstens 345 plekken per jaar opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er wordt stapsgewijs toegewerkt naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. De opleiding Tandheelkunde wordt door het Ministerie van OCW bekostigd. Voor de kabinetsreactie op de driejaarlijkse raming van het Capaciteitsorgaan (2024–2027) verwijs ik naar de eerdere Kamerbrieven hierover. Op 13 juni 2023 heeft de Tweede Kamer de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027 ontvangen (TK 29 282, nr. 521). In de Kamerbrief van 13 december 2023 is ingegaan op de uitvoering van de kabinetsreactie en de consequenties voor de initiële zorgopleidingen (TK 29 282, nr. 553).
Wat vindt u ervan dat 22,8% van het totale aantal in Nederland werkzame tandartsen hun opleiding in het buitenland heeft gevolgd?
Ten opzichte van eerdere jaren is er geen stijging van het aantal nieuw geregistreerde buitenlands gediplomeerde tandartsen in Nederland, maar het totaal aantal geregistreerde tandartsen op basis van een buitenlands diploma neemt de laatste jaren wel toe. Voor goede mondzorg is het belangrijk dat de beschikbare capaciteit wordt benut. Daarbij is belangrijk dat de kwaliteit van de inzet van buitenlands gediplomeerde tandartsen wordt geborgd. Daarom geldt een toelatingsprocedure voor zorgverleners met een buitenlands diploma die in Nederland willen werken. Zij moeten voldoen aan de minimum opleidingseisen die zijn overeengekomen in Europa. Ook de taaltoets is een onderdeel van de toelatingsprocedure. Hoewel het belangrijk is dat de benodigde capaciteit wordt benut, baart het mij zorgen dat inmiddels meer dan een vijfde van de tandartsen buitenlands gediplomeerd is. Dit terwijl we tegelijkertijd ook zien dat buitenlands gediplomeerden niet per definitie bijdragen aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Ondanks de beleidsinzet in 2007 blijft de vraag naar tandartsen onverminderd groot en de opgave is dan ook om het aantal opleidingsplaatsen voor tandheelkunde uit te breiden, passend binnen de financiële kaders die er zijn. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om in te zetten op de verkorting van de opleiding Tandheelkunde, zodat er ruimte ontstaat om sneller en meer tandartsen op te leiden.
Welke gevolgen heeft het tandartsentekort op dit moment, zowel voor heel Nederland als voor specifieke regio’s? Welke gevolgen hebben regionale tekorten aan tandartsen voor de beschikbaarheid van tandzorg in bepaalde regio’s?
Uit onderzoek blijkt dat mensen niet lang hoeven te zoeken naar een nieuwe tandartsenpraktijk én dat de wachttijd voor een afspraak voor het overgrote deel (80%) minder dan een maand is. Daaruit blijkt ook dat de mate van toegankelijkheid ook voldoende lijkt geborgd.2 Daarnaast is sprake van een krapper wordende arbeidsmarkt. En tegelijkertijd zal de komende 10 jaar ook de zorgvraag stijgen. Er is op dit moment sprake van regionale tekorten in enkele regio’s in Nederland. De provincies Noord-Holland, Groningen, Utrecht, Gelderland hebben de grootste tandartsdichtheid. Zeeland en Flevoland de laagste. Het Capaciteitsorgaan neemt deze ontwikkelingen ook mee in het advies voor de benodigde instroom in de opleiding Tandheelkunde.
Hoe denkt u dat het huidige tekort aan tandartsen is ontstaan?
Uit deelrapport 3b van het Capaciteitsplan 2024–2027 van het Capaciteitsorgaan volgt er in bepaalde regio’s in Nederland een tekort aan tandartsen is. Op basis van microdata van CBS is een beeld te schetsen van de regionale spreiding, uiteenlopend van 95 tandartsen per 100.000 inwoners in Noord Holland tot 39 en 34 per 100.000 inwoners in respectievelijk Zeeland en Flevoland. Los van de regionale tekorten aan tandartsen tekent zich in de breedte van de mondzorg een toenemende krapte op de arbeidsmarkt af.
In het verleden zag het kabinet binnen de beschikbare middelen geen mogelijkheid om het advies van het Capaciteitsorgaan op te kunnen volgen, immers gaf het advies van het Capaciteitsorgaan in het verleden geen aanleiding om opleidingsplaatsen elders te verlagen (bijv. bij Geneeskunde), zodat er ruimte kon ontstaan voor Tandheelkunde en werd op dat moment nog niet overwogen om de opleidingsduur van tandheelkunde in te korten.
Hoe gaat u voorkomen dat de tekorten aan tandartsen groter worden?
Ik vind het belangrijk dat mondzorg goed en betaalbaar is voor iedereen. In dat kader is het belangrijk om in te blijven zetten op het opleiden van tandartsen en toe te werken naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. Naast de opleidingscapaciteit is het belangrijk dat ook andere mondzorgverleners, zoals mondhygiënisten, tandartsassistenten en tandprothetici, ingezet worden naar diens competenties en goed met elkaar samenwerken. Dat geldt in de gehele mondzorgsector en in het bijzonder in de regio’s waar de tekorten het grootst zijn, zoals Flevoland en Zeeland. Door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet BIG biedt in het kader van de opdrachtregeling, kunnen mondzorgprofessionals optimaal naar bekwaamheden worden ingezet. Hiervoor is in augustus jl. een nieuwe infographic met betrekking tot de opdrachtregeling in de mondzorg op de website van de Rijksoverheid geplaatst en in de mondzorgsector verspreid via de KNMT en NVM.3
Welke relatie ziet u tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen in Nederland?
Ik zie niet direct een relatie tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen. Private equity bedrijven hebben mogelijk de neiging om te investeren in (winstgevendere) praktijken die zich vaak in stedelijke gebieden bevinden. Dit kan mogelijk bijdragen aan een tekort aan tandartsen in minder winstgevende, landelijke gebieden, doordat praktijken in deze regio’s niet worden overgenomen of uitgebreid.
Nord Stream |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u september 2022 (in zijn hoedanigheid als lid van de Tweede Kamer) bij BNR het volgende heeft beweerd naar aanleiding van de aanslag op Nord Stream: «Maar ik denk dat nu de reactie vooral is dat we ons niet moeten laten intimideren door deze actie van Rusland, en duidelijk maken dat dit voor Europa niet acceptabel is.»?
Ja.
Bent u (nog steeds) van mening dat Rusland Nord Stream heeft opgeblazen? Zo ja, waarom?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Bent u (nog steeds) van mening dat het opblazen van Nord Stream voor Europa niet acceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Bent u het eens of oneens met deze tweet, verstuurd door mevrouw Von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, op 27 september 2022: «Andy deliberate disruption of active European energy infrastructure is unacceptable & will lead to the strongest possible response.»?
Het kabinet neemt beschadiging van energie-infrastructuur zeer serieus en acht het onderzoek naar de toedracht van de explosies bij de Nord Stream-pijpleidingen dan ook van groot belang. Het kabinet wacht de uitkomst van het Duitse onderzoek af en loopt hier niet op vooruit.
Wordt het opblazen van, voor Nederland, vitale infrastructuur door een statelijke actor, door de Nederlandse regering beschouwd als een «daad van agressie» richting Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de aanslag (door een statelijke actor) op Nord Stream door de Nederlandse regering beschouwd als «een daad van agressie»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ligt het, wat u betreft, voor de hand (militaire) steun te verlenen aan landen die betrokken zijn bij aanslagen op voor Nederland vitale infrastructuur?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af. Nederland blijft Oekraïne onverminderd steunen om zich te kunnen verdedigen tegen de Russische agressie. Samen met internationale partners moet Rusland een halt worden toegeroepen. Een Oekraïens verlies zou verregaande gevolgen hebben voor Nederland, Europa en de mondiale veiligheid.
Wanneer wist de MIVD (en dus het kabinet) over de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Of ontkent het kabinet (nog steeds) dat Oekraïne betrokken is bij deze aanslag?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Waarom is informatie over de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream niet met de Tweede Kamer gedeeld?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Wat betekent de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream voor de (militaire) steun die Oekraïne van Nederland ontvangt?
Het kabinet speculeert niet over de uitkomsten van het Duitse onderzoek en wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Nederland blijft Oekraïne onverminderd steunen om zich te kunnen verdedigen tegen de Russische agressie. Samen met internationale partners moet Rusland een halt worden toegeroepen. Een Oekraïens verlies zou verregaande gevolgen hebben voor Nederland, Europa en de mondiale veiligheid.
Heeft Oekraïne de (militaire) capaciteit om een aanslag te plegen op Nord Stream zonder steun van andere landen?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij Nord Stream en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Was premier Rutte (of een ander lid van het kabinet of de Nederlandse inlichtingendiensten) op voorhand op de hoogte van de aanslag op Nord Stream?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat bewindspersonen via de daartoe geëigende kanalen worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Om herhaling te voorkomen zijn antwoorden waar nodig samengevoegd.
De uitspraken van de minister over de zaak ‘Mikael’ en het ingenomen standpunt. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waarom krijgt de Armeense Mikael (11) geen verblijfsvergunning»?1
Ja.
Erkent u dat het ministerie via haar woordvoerder het volgende heeft gezegd: «Wij zijn gewoon een ordinaire beleidsmachine.», en erkent u dat u nog wel degelijk als eindverantwoordelijke wettelijke bevoegdheden heeft om in te grijpen, ongeacht interne afspraken? Kunt u alle relevante wettelijke artikelen benoemen waaruit blijkt welke (on)bevoegdheden u nog heeft in deze zaak (en soortgelijke zaken) van Mikael?
Ja, in die zin bedoeld dat bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet2000 besluiten alleen kunnen worden genomen op grond van een wettelijke grondslag. Het staat een vreemdeling vrij om voor een verblijfsdoel asiel of regulier – een verblijfsvergunning aan te vragen en die zal de IND dan, namens mij, beoordelen op grond van de desbetreffende toelatingscriteria. De relevante artikelen in de Vreemdelingenwet 2000 zijn artikel 14 (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier), artikel 20 (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier), artikel 28 (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel) en artikel 33 (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel).
De verblijfsdoelen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier zijn neergelegd in artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), terwijl in de artikelen 3.6 tot en met 3.6c van dit Besluit de bevoegdheid geregeld is om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. Wanneer het gaat om de discretionaire bevoegdheid bij schrijnende situaties geldt dat in artikel 3.6ba van het Vb 2000 is vastgelegd dat die alleen gedurende de eerste toelatingsprocedure kan worden toegepast en niet in vervolgprocedures. Het mandaat daartoe is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Indien u nog wettelijke bevoegdheden heeft op grond van wet- en regelgeving, kan de Minister dan erkennen dat haar eerdere uitspraken dat dat niet mogelijk zou zijn feitelijk onjuist zijn en deze uitspraak corrigeren?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven heb ik de wettelijke bevoegdheid om voor alle verblijfsdoelen die de Vreemdelingenregelgeving kent een verblijfsvergunning af te geven indien de aanvrager ervan aan de voorwaarden voldoen. De discretionaire bevoegdheid om in schrijnende situaties een verblijfsvergunning af te geven is evenwel op 1 mei 2019 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure waarbij er dan ook sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Zoals in antwoord 2 al is aangegeven, is het mandaat daartoe op 1 mei 2019 aan de dg IND verstrekt.
Hoe verhouden de uitspraken van u op X, namelijk «het stapelen van gerechtelijke procedures aan te pakken», zich tot het feit dat de IND zelf in hoger beroep is gegaan en daarmee de procedure aanzienlijk heeft verlengd? Ziet u het in hoger beroep gaan van gegrond verklaarde beroepen ook als het stapelen van gerechtelijke procedures en bent u bereid om hier het beleid op aan te passen?
Het in hoger beroep gaan door de IND zie ik niet als het stapelen van gerechtelijke procedures; dat laatste is aan de orde wanneer vreemdelingen ook na een eerste toelatingsprocedure die – meestal na een voor de vreemdeling negatieve rechterlijke uitspraak – nieuwe aanvraagprocedures starten vaak ook daarbij opnieuw gebruikmakend van rechterlijke procedures.
Waarom heeft u in de zaak van Mikael het standpunt ingenomen dat hij en zijn moeder (ruim) voor de beëindiging van hun verblijfsprocedure in augustus 2016 de opvang van het COA hebben verlaten zonder opgave van een nieuw adres en dat daarom de ruimere termijn van drie jaar en drie maanden op hun geval niet van toepassing is, terwijl in twee andere zaken (AWB 21/935 van 14 januari 2022 en AWB 20/9342 van 12 mei 2022) waarin die gezinnen eveneens zelf de opvang van het COA verlaten hebben voor het einde van hun verblijfsprocedure na een positieve uitspraak een verblijfsvergunning is verleend en daarmee door u is erkend dat de buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden in dergelijke zaken wordt toegepast?
Zoals bekend ga ik niet in op individuele gevallen. Elke individuele aanvraag wordt op eigen merites, op basis van het gehele dossier, getoetst aan het algemeen geldende kader. Voor nadere toelichting op de toepassing van de termijn van (drie jaar en) drie maanden verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 27 maart 2015.2 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de toepassing van deze Kamerbrief onder meer beoordeeld in de uitspraak van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3109). De Afdeling gaat in deze uitspraak onder meer in op het gelijkheidsbeginsel in relatie tot eerdere zaken, waarin deze termijn aan de orde was.
Waarom is de ruimere buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden niet consequent toegepast, gelet op het feit dat die eerder wel is gehanteerd naar aanleiding van de uitspraak in de zaak AWB 21/935 (zie rechtsoverweging 15) en AWB 20/9342 (zie rechtsoverweging 10) en niet naar aanleiding van de uitspraak in de zaak van Mikael die dezelfde strekking heeft, (AWB 20/9641 (zie rechtsoverweging 13)?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een juridisch relevant verschil tussen de zaak van Mikael en de twee hier genoemde gevallen? Zo ja, kunt u uitleggen welk verschil dit is en waarom dit verschil rechtens relevant is?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het antwoord op vraag 7 nee is, hoe verantwoordt u het feit dat er in gevallen waarvan de juridische omstandigheden gelijk zijn in het ene geval wel een vergunning is verleend en in het andere geval niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel zaken onder de Afsluitingsregeling staat in de procedure de vraag ter discussie of er toepassing moet worden gegeven aan de ruimere buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden, zoals bedoeld in de Kamerbrief van 27 maart 2015?
De door u gevraagde cijfers zijn niet te genereren uit het datawarehouse (Metis) van de IND. Dit betekent dat door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd.
Deelt u de mening dat een kind niet verantwoordelijk kan worden gehouden, laat staan bestraft, voor de daden van de ouders, zoals ook volgt uit artikel 2, tweede lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt het verstrijken van het buitenbeeldtermijn Mikael dan persoonlijk toegerekend? Kunt u aangeven of de Rijksoverheid ten aanzien van het IVRK onderscheid maakt tussen kinderen met legaal verblijf in Nederland en kinderen zonder legaal verblijf en waarom? Kunt u ook aangeven hoelang het ministerie die onderscheid tussen deze twee categorie kinderen blijft maken en waarom deze afweging is gemaakt?
Ik ben met u eens dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de daden van hun ouders en niet bestraft mogen worden voor de daden van hun ouders. Zoals ook blijkt uit artikel 2 van het IVRK moeten kinderen beschermd worden tegen discriminatie en bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettelijke voogden of familieleden. Bestraffing of discriminatie van kinderen in die zin van dat artikel is niet aan de orde wanneer het gaat om het toetsen aan democratisch tot stand gekomen voorwaarden. Dat de afwijzing gevolgen heeft voor een kind, maakt dat niet anders. Ik wil daarbij nog benadrukken dat het de ouders zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn om de belangen van hun kinderen te behartigen. Dit uitgangspunt blijkt ook uit artikel 18 van het IVRK, waarin staat dat ouders (of wettelijke voogden) de eerste verantwoordelijkheid hebben voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind.
Het IVRK geldt ten aanzien van alle kinderen die zich binnen de Nederlandse rechtsbevoegdheid bevinden (artikel 2, eerste lid IVRK). De Rijksoverheid maakt geen onderscheid op basis van verblijfstatus.
Wanneer ontstaat er volgens u een dusdanige vorm van (sociale) «worteling» waarbij het niet meer verantwoord is om een kind uit te zetten? Welk beoordelingskader hanteert de IND hiervoor? Indien er geen concreet beoordelingskader is, bent u dan bereid hier door onafhankelijke experts onafhankelijk onderzoek naar te laten doen en daarbij niet alleen de juridische, maar ook de sociologische, pedagogische en psychologische effecten in samenhang mee te nemen en de uitkomst hiervan te gebruiken voor het beoordelingskader van de IND? Kan hiervoor in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van de expertise van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) nu de samenwerking tussen IND, Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de RvdK is geïntensiveerd?
Door langdurig verblijf in Nederland zal ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling plaatsvinden. Langdurig verblijf of worteling is op zichzelf echter onvoldoende grond om verblijf te verlenen. Indien er geen verblijfsrecht kan worden verleend op grond van de Afsluitingsregeling wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. De toets aan artikel 8 EVRM omvat een afweging van alle aangevoerde omstandigheden van het individuele geval. Ook het hebben van een sociaal netwerk, het belang van het kind3 en de mate van worteling in Nederland wordt hierbij betrokken. Het gaat om een optelsom van meerdere aspecten die het privéleven vormen, niet om één factor als hoe groot het sociaal netwerk is. Het hebben van een privéleven betekent echter niet direct dat een vergunning op grond van 8 EVRM wordt afgegeven, dat wordt bepaald na de belangenafweging. Deze omstandigheid wordt dus meegewogen in de afweging van belangen van die van het individu tegen die van de Staat.
De IND weegt de belangen en maakt deze weging inzichtelijk in het besluit. Indien er beroep wordt ingesteld toetst de rechter of de IND zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind in de betreffende zaak en beoordeelt de rechter of de IND in de motivering van de beschikking op kenbare wijze het belang van het kind heeft betrokken.
Uitgangspunt is dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het behartigen van de belangen van hun kinderen. Normaliter kan die behartiging van belangen door de ouders plaatsvinden, ook buiten Nederland. Uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit artikel sluit echter niet uit dat andere zwaarwegende belangen kunnen prevaleren. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen, waarbij deugdelijk gemotiveerd moet worden waarom een belang doorslaggevend is.
In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt uitvoering gegeven aan het uitgangspunt van artikel 3 IVRK. Het belang van het kind is dus, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM.
In het algemeen beoordeelt de IND een verblijfsaanvraag en het verblijfsrecht op basis van de door de vreemdeling (ouder, wettelijk vertegenwoordiger, advocaat) aangeleverde informatie. Als daaruit blijkt dat een kind mogelijk in zijn ontwikkeling wordt bedreigd of dat de situatie van het kind onduidelijk blijft, kan een dergelijke casus worden voorgelegd aan het team Belang van het Kind van de IND waarbinnen ook een gedragsdeskundige werkzaam is. Eventueel kan dergelijke casus ook worden besproken binnen het Samenwerkingsverband Kinderen in het Vreemdelingenbeleid (SKIV). Dit overleg dient dan om het belang van het kind scherper te kunnen duiden en mee te nemen in de verblijfsrechtelijke beslissing.
Indien u in arntwoord op vraag 2 aangeeft dat er wel degelijk wettelijke bevoegdheden zijn waar u als eindverantwoordelijke op kan acteren, bent u bereid deze in te zetten? Zo nee, waarom niet?
De situatie in Sluiskil |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Zijn u en de Staatssecretaris op de hoogte van de wateroverlast die de bewoners van Sluiskil ervaren?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Rijkswaterstaat zich niet aansprakelijk acht voor de door bewoners geleden schade ten gevolge van wateroverlast?1
Ja, hiervan is het ministerie op de hoogte. Het ministerie sluit zich aan bij de conclusie uit het meest recente onderzoek dat hiernaar is gedaan. Dit onderzoek («Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil» 2) en de juridische beoordeling hiervan geven aan dat Rijkswaterstaat niet wettelijk aansprakelijk is voor de wateroverlast die zich binnen de grenzen van de gemeente Terneuzen voordoet. Dit standpunt is ook onderbouwd in de brief aan de Stichting Wateroverlast Sluiskil van 14 juli 2023. Het grondwaterpeil binnen de bebouwde kom valt onder de Omgevingswet (voorheen Waterwet), niet onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is als beheerder verantwoordelijk voor het peilbeheer van het Kanaal van Gent naar Terneuzen. De bij Rijkswaterstaat in beheer zijnde waterkerende damwanden, waterbodem en waterkeringen verkeren in goede toestand. Vanuit genoemde verantwoordelijkheid heeft Rijkswaterstaat juridisch gezien geen taken in het terugdringen van een te hoog grondwaterpeil binnen de gemeentelijke grenzen of in het inzetten van voldoende drainagemiddelen op gemeentelijk niveau.
Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u het eens met Rijkswaterstaat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de oorzaken van de wateroverlast niet louter te danken zijn aan de staat, ouderdom/gebreken van de woningen?
Ja, die mening deelt het ministerie. De oorzaken van de wateroverlast zijn beschreven in het eerdergenoemde onderzoek. De complexe opbouw van de bodem, de situatie die is ontstaan door het verminderen van ontwateringsmiddelen binnen de gemeentelijke grenzen en de invloed van het kanaal hebben allemaal invloed op de grondwatersituatie in Sluiskil. De ouderdom van de woningen maakt deze extra kwetsbaar voor wateroverlast, omdat ze niet voldoen aan de huidige standaarden conform het Besluit bouwwerken leefomgeving. Er kan geen harde grens tussen de genoemde oorzaken worden getrokken.
Wat vindt u ervan dat veel van de inwoners jarenlang verteld is dat de overlastwel door gebreken aan het huis komt en zij daardoor kostbare aanpassingen hebben moeten doen zonder gewenste resultaten?
Naast de grondwatersituatie is ook de bouwtechnische staat van de woningen (zie antwoord 4) van invloed op de ervaren wateroverlast. Hierin hebben bewoners een eigen verantwoordelijkheid om op perceelniveau zo nodig onderzoek te verrichten en maatregelen te nemen. Daarnaast zijn er ook maatregelen die op openbaar terrein kunnen worden uitgevoerd. Tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Terneuzen is hiervoor een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat gemeente en Rijk de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport «Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil» fasegewijs gaan uitvoeren. De eerste fase, het aanleggen van een kweldrainage langs het kanaal bij Sluiskil, heeft het Rijk voor haar rekening genomen. Dit proces bevindt zich nu in de ontwerpfase en zal volgend jaar worden aanbesteed. De planning is om in 2025 de aanleg daadwerkelijk te beginnen.
In de 2e fase gaat de gemeente Terneuzen de drainage in de kern van de gemeente Sluiskil aanpakken. Dat vindt plaats in de periode 2026–2030. Tussentijds zal voortdurend worden gemonitord wat de effecten zijn van de maatregelen. De verwachting is dat dit zal leiden tot afname van de wateroverlast in de toekomst, mits de bewoners ook zelf op hun eigen perceel de juiste maatregelen hebben getroffen.
Vindt u, gezien de omvang van de problemen waarmee de inwoners van Sluiskil geconfronteerd zijn, het proportioneel dat er qua compensatie alleen gekeken wordt naar vrijblijvend bouwkundig advies, het faciliteren van leningen en een aanpak van collectieve problemen, ondanks de investeringen die veel inwoners al hebben gedaan?
De wateroverlast doet zich voor bij enkele tientallen huizen en percelen in Sluiskil. Vanzelfsprekend is wateroverlast voor de bewoners zeer vervelend. Vanwege de bouwtechnische staat van deze woningen dragen aanpassingen aan de woningen door de bewoners bij aan het verminderen van de overlast. Aangezien maatwerk op het perceel nodig is, kan de gemeente Terneuzen vrijblijvend bouwkundig advies aanbieden en ondersteuning bij het faciliteren van leningen.
Rijkswaterstaat heeft onderzoek laten uitvoeren naar oorzaken en oplossingsrichtingen voor de wateroverlast. Op basis hiervan treft de gemeente, aanvullend op de maatregelen die bewoners nemen, drainagemaatregelen om een lagere grondwaterstand binnen de gemeentelijke grenzen te realiseren. Rijkswaterstaat levert hieraan in dit specifieke geval een bijdrage in de vorm van het op haar kosten uitvoeren van maatregelen die passen bij de aard van de problematiek, ondanks dat hij niet wettelijk aansprakelijk is voor de opgetreden waterschade.
Zullen met deze oplossingsrichtingen de inwoners geholpen zijn?
Het is vervelend dat de bewoners wateroverlast ervaren. De verwachting is dat een combinatie van maatregelen zal leiden tot afname van de wateroverlast. De effecten van de maatregelen die in de openbare ruimte worden genomen door het Rijk en de gemeente Terneuzen worden gemonitord. Mocht hieruit blijken dat deze maatregelen onvoldoende effect hebben, dan is met North Sea Port en Waterschap Scheldestromen afgesproken dat met hen wordt bekeken of door hen alsnog verdergaande maatregelen, in het rapport als optioneel genoemd, worden uitgevoerd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om tot op heden geen juridische basis te scheppen, het ontbreken waarvan geldt als argument om niet tot compensatie over te gaan, zodat de inwoners wel gecompenseerd kunnen worden en welke ruimte is hiervoor?
Een extra juridische basis scheppen voor compensatie is niet aan de orde nu de wet al voldoende basis biedt voor het eventueel vergoeden van schade bij ernstige wateroverlast. De grondslag daarvoor is de onrechtmatige daad of opstalaansprakelijkheid. Bij rechtmatig overheidshandelen kan nadeelcompensatie onder omstandigheden aan de orde zijn als de schade wordt veroorzaakt door een besluit of handeling van de overheid.
Heeft Rijkswaterstaat nalatig gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Zijn de damwanden in zijkanaal B bij Sluiskil, waaraan in 2018 onderhoud is gepleegd en waarvan in 2023 bleek dat ze niet lek zijn, diep genoeg? En is er bij de constructie en het onderhoud rekening gehouden met de complexe opbouw van de bodem en zijn de functionele eisen waaraan de damwand moet voldoen hiervoor ook geschikt?
Het zijkanaal B en de damwanden daarin zijn in beheer bij North Sea Port. Rijkswaterstaat heeft hierin geen taak. Deze damwanden hebben een grondkerende en een afmeerfunctie (geen waterkerende functie) en zijn voor die functies voldoende diep aangebracht en voldoen aan alle functionele eisen hiervoor, zo heeft North Sea Port laten weten.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit het rapport «Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil», zoals een drainage?2 Welke ondersteuning is er vanuit het Rijk in de uitvoering?
Ja, hiermee ben ik bekend. Bij de beantwoording van vraag 5 is de ondersteuning vanuit het Rijk toegelicht.
Erkent u dat, ondanks dat de voorgestelde oplossingen de oorzaak van wateroverlast aanzienlijk kunnen reduceren, de inwoners zullen blijven zitten met schade aan woningen en gedane investeringen om een probleem op te lossen dat niet op te lossen viel door de inwoners zelf?
Zoals bij het antwoord op 5 reeds is aangegeven, is naast de grondwatersituatie ook de bouwtechnische staat van de woningen van invloed op de ervaren wateroverlast. Tezamen met de maatregelen die op openbaar terrein zullen worden uitgevoerd is de verwachting dat dit zal leiden tot afname van de wateroverlast in de toekomst, mits de bewoners ook zelf op hun eigen perceel de juiste maatregelen hebben getroffen.
Op welke wijze kunnen de getroffen bewoners financieel schadeloos worden gesteld, gezien de investeringen die zij zelf hebben moeten doen en de maatregelen die zij hebben moeten nemen, en waar liggen mogelijke obstakels om dit resultaat te bereiken?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 6.
Het nieuws dat president Zelensky wist van de sabotage van de Nord Stream-pijpleidingen en deze aanvankelijk goedkeurde. |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Joeri Pool (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «WSJ: Zelensky wist van sabotage Nord Stream en keurde die goed»1 en «A Drunken Evening, a Rented Yacht: The Real Story of the Nord Stream Pipeline Sabotage»?2
Ja.
Kunt u aangeven of de informatie dat president Zelensky van tevoren wist van de aanslag op de Nord Stream-pijpleidingen en deze goedkeurde klopt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Kunt u, indien het klopt dat president Zelensky van tevoren wist van de aanslag, aangeven wat de gevolgen hiervan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De situatie in de Oostvaarderskliniek. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving over de Oostvaarderskliniek, zoals «Problemen in tbs-kliniek stapelen zich op, opnieuw relatie tussen patiënt en medewerker ontdekt»1 en «Laten ontstaan van incidenten zit in DNA van Oostvaarderskliniek»2?
Ja.
Wat vindt u ervan dat sinds april 2024 drie medewerkers van de Oostvaarderskliniek zijn ontslagen vanwege een niet-professionele relatie met een patiënt?
Vooropgesteld, relaties tussen tbs-gestelden en personeel zijn absoluut niet toegestaan. In de praktijk komt het desondanks soms voor. Het is mijn inzet dat klinieken hier scherp op zijn en maatregelen nemen zodat relaties tussen medewerkers en patiënten worden voorkomen. Dat de Oostvaarderskliniek recent een relatie heeft opgemerkt en het dienstverband heeft beëindigd, is voor mij een teken dat ze hier bovenop zitten.
Op welke wijze zijn de aanbevelingen uit het kritische externe rapport «Analyse werkklimaat en sociale veiligheid Oostvaarderskliniek» uit januari 2024 opgevolgd, en kunt u per aanbeveling een stand van zaken geven hoe de betreffende aanbeveling wordt opgevolgd?
De aanbevelingen uit het rapport zijn overgenomen en verwerkt in een verbeterplan. Het gaat om structurele verbeteringen, die zowel op korte termijn veranderingen teweegbrengen als op lange termijn deze aanpak borgen. Dit is een overzicht van de maatregelen:
Met deze aanpak wordt uitvoering gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport. Hierbij geldt dat sommige maatregelen betrekking hebben op meerdere aanbevelingen.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het rapport dat zwakten in de fysieke beveiliging van de Oostvaarderskliniek langzamerhand zijn genormaliseerd en de forensische scherpte in de ogen van de medewerkers zou moeten worden verbeterd?
Fysieke beveiliging én forensische scherpte zijn van groot belang voor de veiligheid van de samenleving, van het personeel en van de tbs-gestelden zelf. Daarom was het noodzakelijk dat er maatregelen zijn getroffen. Er zijn verbeterplannen opgesteld en de zwakke plekken in de beveiliging zijn aangepakt. Gezien de situatie in de Oostvaarderskliniek is monitoring van de verbetermaatregelen en toezicht op de kliniek van groot belang. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de manier waarop dit geregeld is. Zie voor de ondernomen acties ten aanzien van onder andere de fysieke beveiliging en de forensische scherpte het antwoord bij vraag 3.
Op welke wijze wordt nu toezicht gehouden op de naleving van de aanbevelingen uit dit rapport waarin structurele beheersingsproblemen zijn benoemd en specifieke omstandigheden die de sociale veiligheid vergroten?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) monitort de uitvoering van het verbeterplan van de Oostvaarderskliniek intensief. Daarnaast houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op de kliniek. De inspecties hebben de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met de directie, onder meer naar aanleiding van de verschillende incidenten in de kliniek van de afgelopen maanden. Daarnaast hebben de inspecties rapportages ontvangen over de voortgang van de verbetermaatregelen en hebben zij een onaangekondigd bezoek gebracht aan de kliniek. Tijdens dat bezoek hebben de inspecties gesproken met meerdere medewerkers en patiënten. De inspecties zijn op dit moment bezig de opgehaalde informatie te analyseren. Zij zullen hun bevindingen op een later moment publiceren en ik zal het rapport met uw Kamer delen en daarbij aangeven op welke wijze aanbevelingen worden opgevolgd.
In hoeverre is volgens u op dit moment sprake van een veilig werk- en leefklimaat in de Oostvaarderskliniek?
Als een kliniek niet veilig is voor patiënten of personeel, dan worden er geen patiënten geplaatst en mag er geen personeel aan het werk. Tegelijkertijd zijn verbeteringen in de Oostvaarderskliniek noodzakelijk, dat blijkt glashelder uit het rapport.
Waar kunnen medewerkers van de Oostvaarderskliniek terecht als zij hun zorgen willen uiten over het gebrek aan een veilig werk- en leefklimaat?
Het is voor DJI van het grootste belang dat werknemers zorgen over hun werk of de werkomgeving kunnen melden. Er is veel aandacht voor het wegnemen van eventuele drempels om de bereidheid om te melden te verhogen. Als een personeelslid melding wil maken van een misstand, dan is de eerste stap meestal een gesprek met de leidinggevende. Dat kan lastig zijn en daarom kan een vertrouwenspersoon daarbij helpen. Ook kan de werknemer bij interne of externe meldkanalen terecht, waaronder de Integriteitscommissie Justitie en Veiligheid. Hier wordt dan ook beoordeeld of er onderzoek nodig is.
Als er een redelijk vermoeden van integriteitsschending bestaat, dan zal de directeur altijd melding doen bij Bureau Integriteit van DJI. Zij kunnen onderzoek doen naar de melding. Hier wordt dan ook onderzocht of er onderzoek nodig is.
Is volgens u in de Oostvaarderskliniek voldoende penitentiaire en forensische scherpte aanwezig? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze scherpte zo snel mogelijk aanwezig is?
Er is binnen de Oostvaarderskliniek forensische scherpte aanwezig. Het is wel gebleken dat het meer aandacht verdient. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven wat er inmiddels in gang is gezet aan verbetermaatregelen.
Het nieuws dat een internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd is tegen een Oekraïner die bij de aanslagen op Nord Stream betrokken zou zijn. |
|
Joeri Pool (PVV), Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Internationaal aanhoudingsbevel tegen Oekraïner om Nord Stream-sabotage»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit bericht waaruit blijkt dat er een internationaal arrestatiebevel is uitgevaardigd door een Duitse rechter tegen een Oekraïner die betrokken zou zijn bij de aanslag op Nord Stream en twee andere Oekraïners die ook als verdachte zijn aangemerkt? Wilt u een uitgebreide reactie geven op deze ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen, speculeert niet over de uitkomsten van het Duitse onderzoek en wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Deelt u de mening dat de aanslag op de ook voor ons relevante energie-infrastructuur een zeer ernstig misdrijf is, ook tegen essentiële belangen van de Nederlandse Staat met grote gevolgen ook voor de Nederlandse samenleving, en dat alles in het werk moet worden gesteld om de verantwoordelijkheid daarvoor te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
De weerbaarheid van kritieke infrastructuur, waaronder onderzeese infrastructuur, staat hoog op de agenda van het kabinet. Er wordt door de Duitse autoriteiten onderzoek gedaan naar de toedracht van de explosies bij de Nordstream-pijpleidingen.
Denkt u dat Oekraïne achter deze aanslag zit? Heeft u of hebben de Nederlandse inlichtingendiensten eerder signalen ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Oekraïne? Zo ja, wanneer heeft u die informatie precies ontvangen, waar bestond die uit en wat heeft u daar precies mee gedaan en wanneer?
Het kabinet speculeert niet over de uitkomsten van het Duitse onderzoek. Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze inlichtingendiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat, als Oekraïne inderdaad achter deze aanslag zou blijken te zitten, dit niet zonder gevolgen kan blijven als het gaat om de relatie van Nederland met Oekraïne? Bent u bereid die relatie dan te heroverwegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de uitkomsten van het Duitse onderzoek en wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Nederland blijft Oekraïne onverminderd steunen om zich te kunnen verdedigen tegen de Russische agressie. Samen met internationale partners moet Rusland een halt worden toegeroepen. Een Oekraïens verlies zou verregaande gevolgen hebben voor Nederland, Europa en de mondiale veiligheid.
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord, tegelijkertijd met de andere Kamervragen die over Nord Stream zijn gesteld.
Bent u bekend met de artikelen in NRC «ACM-beschuldiging van stilzwijgend kartel zit bank hoog»1 en «Protestacties lijken ING niet te raken»2 en het rapport «Concurentie op de Nederlandse spaarmarkt» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)3?
Ja.
Kunt u zich vinden in de conclusie van de ACM dat er waarschijnlijk sprake is van onvoldoende concurrentie en stilzwijgende kartelvorming op de spaarmarkt?
De ACM concludeert in haar onderzoek dat de Nederlandse spaarmarkt niet goed functioneert en dat er ruimte is voor verbetering. De markt is oligoplistisch en sterk geconcentreerd met een beperkt aantal grote spelers. De ACM stelt bovendien dat het aannemelijk is dat er sprake is van stilzwijgende afstemming tussen de grootbanken. Grote aanbieders voelen beperkte concurrentiedruk omdat maar weinig consumenten (dreigen met) overstappen. De grote aanbieders kunnen daardoor een relatief passieve prijsstrategie hanteren, waarbij zij renteverhogingen vertraagd of onvolledig doorgeven aan spaarklanten. Dit leidt volgens de ACM tot een marktuitkomst die – in economische zin – niet optimaal is voor consumenten en de maatschappij als geheel.
De ACM benadrukt dat er geen aanwijzing is van verboden gedragingen van banken onder de Mededingingswet. Verder geeft de ACM in een verklaring aan dat er in het geval van stilzwijgende afstemming geen sprake is van daadwerkelijke afstemming of onderling contact, noch een intentie om af te stemmen.4 Tot slot merkt de ACM in deze verklaring op dat stilzwijgende afstemming kan worden gezien als een marktuitkomst van een concurrentie-evenwicht. Ik zie stilzwijgende afstemming niet als een oorzaak, maar als een uitkomst van de huidige marktstructuur. Hier kunnen verschillende factoren een rol spelen; de ACM noemt in haar rapport bijvoorbeeld consumentengedrag en ook macro-economische- en bedrijfseconomische factoren.
De ACM signaleert in haar onderzoek dat er een divers aanbod van spelers is op de spaarmarkt en dat de toetredingsdrempels om actief te worden op de Nederlandse spaarmarkt lijken mee te vallen. Uit het aantal binnen- en buitenlandse aanbieders dat momenteel op de Nederlandse spaarmarkt actief is, blijkt dat de Nederlandse spaarmarkt een markt is waar de Nederlandse consument veel keuze heeft. Dit neemt echter niet weg dat in de praktijk verreweg het grootste deel van de spaartegoeden wordt aangehouden bij de vier grootste banken, waardoor de ACM concludeert dat de markt oligopolistisch is. Uit cijfers blijkt dat er een groeiende groep consumenten is – hoewel nog relatief klein – die al actief keuzes maakt binnen het aanbod. Zo blijkt uit gegevens van de ECB dat Nederlandse huishoudens recent meer geld op bankrekeningen in het buitenland zetten, vooral in landen waar de spaarrente onlangs steeg. Het percentage van het spaargeld dat op een buitenlandse rekening staat, steeg van 0,8% in het begin van 2020 naar 2,3% in het eerste kwartaal van 2024. Ook laat onderzoek zien dat in het eerste kwartaal van 2024 ongeveer 63% van de nieuwe spaarrekeningen werd geopend bij een kleinere of buitenlandse bank.5 Van de klanten die niet overstappen, geeft driekwart van de ondervraagde consumenten aan dat zij een overstap of het openen van een extra spaarrekening niet hebben overwogen omdat zij tevreden zijn met hun huidige bank.
De ACM concludeert dat een grotere concurrentiedruk op de grote aanbieders kan leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers) van. Dit gewenste consumentengedrag kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Hiervoor is een combinatie van maatregelen nodig. Ik ga onder meer onderzoek laten doen naar de impact van een verplichting voor banken om een zelfstandige volwaardige spaarrekening aan te bieden aan klanten die bij hen geen betaalrekening hebben, aangezien dit direct ingrijpt op het bedrijfsmodel van commerciële instellingen. In dit onderzoek moet in ieder geval aandacht zijn voor de verwachte gevolgen voor het (overstap)gedrag van consumenten, de mogelijke gevolgen voor de kosten van betaaldienstverlening en de hoogte van de spaarrente bij bestaande spaarrekeningen, eventuele risico’s voor de stabiliteit van deposito’s, en ook de eventuele implicaties voor de kosten van kredietfinanciering. Ik zal uw Kamer in de eerste helft van volgend jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek. Ook ga ik de banken vragen aan de slag te gaan met de aanbevelingen van de ACM over transparantie. Als zij dat onvoldoende doen, dan zal ik invoering van de door de ACM genoemde wettelijke verplichtingen verkennen om de transparantie op de spaarmarkt verder te verbeteren. Ik beoordeel dat over een jaar. Voor een compleet overzicht van de vervolgstappen die ik voor ogen heb, verwijs ik naar de gelijktijdig met deze beantwoording verstuurde brief met mijn reactie op het rapport van de ACM.
Hoe beoordeelt u de balans tussen de belangen van de spaarklanten en de aandeelhouders van de grootbanken?
Een gezonde onderneming maakt winst en kan een deel daarvan uitkeren aan haar aandeelhouders, die de bank van het benodigde kapitaal voorzien. Een ander deel moet de bank kunnen toevoegen aan haar buffers. Dit is van belang voor de financiële stabiliteit van de bank en van ons financiële stelsel in zijn geheel. Het streven naar winst moet niet op gespannen voet komen te staan met de maatschappelijke verantwoordelijkheden van een bank, zoals het doorgeven van spaarrentes aan klanten. In die context is het van belang dat banken zich steeds bewust zijn van de maatschappelijke verwachtingen en de afwegingen van hun eigen koers verantwoord blijven maken en daarover ook uitleg geven.
In een gezond functionerende en concurrerende markt hoeft niet per se een tegenstelling te bestaan tussen de belangen van spaarders en de belangen van aandeelhouders. Goede concurrentie in de markt kan eraan bijdragen dat banken worden gestimuleerd om concurrerende (spaar)producten aan te bieden en te innoveren, waar consumenten profijt van hebben. Dit is tegelijkertijd ook in het belang van gezonde winsten, en daarmee in het belang van aandeelhouders.
Vindt u dat de Volksbank als staatdeelneming op een of andere manier het goede voorbeeld zou kunnen geven op het gebied van spaartarieven? Zo ja, hoe verwacht u dat van de Volksbank? Zo nee, waarom niet?
De Volksbank functioneert als een zelfstandige commerciële bank met een onafhankelijke beslissingsbevoegdheid. NLFI beheert de aandelen in de bank op zodanige wijze dat de Volksbank zelfstandig haar strategie kan bepalen en kan uitoefenen. Zowel NLFI als het ministerie staan op afstand van de dagelijkse en dagelijkse bedrijfsvoering van de bank. NLFI, noch de staat, hebben als (indirect) aandeelhouder invloed op de spaartarieven van de bank.
Daarnaast wijs ik erop dat een analyse of de Volksbank een dergelijke rol in de toekomst zou kunnen spelen heeft plaatsgevonden. Om tot een richtinggevend besluit te komen, is bekeken welke publieke belangen onvoldoende geborgd worden in de financiële sector. Zoals eerder toegelicht blijkt uit die analyse dat deze publieke belangen het meest effectief geborgd kunnen worden met wet- en regelgeving.6
Bent u het ermee eens dat een eerlijke spaarrente prioriteit heeft boven het inkopen van eigen aandelen door banken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat banken een goed evenwicht betrachten tussen verstandige bedrijfseconomische beslissingen en de invulling van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 3. Ik vind dat banken, als commerciële instellingen, daarbinnen zelf keuzes over hun bedrijfsvoering moeten maken. Dat is ook belangrijk voor het behoud van een gezond verdienmodel in de bankensector op de lange termijn en daarmee voor de dienstverlening, innovatie en de financiële stabiliteit. Goede toegang van banken tot de kapitaalmarkt – bijvoorbeeld door een voor investeerders aantrekkelijk aandeel te bieden – is hierbij ook van belang.
Hoe beoordeelt u specifiek het inkopen van 2,5 miljard euro aan eigen aandelen door ING in dit licht?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. Ik vind die beoordeling aan de banken zelf. Toezichthouder DNB heeft hierbij een belangrijke rol.
Hoe kijkt u aan tegen het inkopen van Rabocertificaten door de Rabobank tegen een voor certificaathouders voordelige koers? Wat vindt u van de belangenafweging tussen klanten en certificaathouders in relatie tot het coöperatieve karakter van deze bank?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Ik vind die beoordeling aan de banken zelf. Toezichthouder DNB heeft hierbij een belangrijke rol.
Hoe beoordeelt u de inkoop van aandelen en certificaten in verhouding tot de bestaande kapitaalbuffers en het langjarige risico in geval van crisis?
De toezichthouder heeft een belangrijke rol in het toezicht op de naleving van kapitaalsvereisten van banken. De Nederlandse grootbanken voldoen ruimschoots aan de minimale kernkapitaalvereisten. Daarbij hanteren zij naast het wettelijk minimumvereiste een eigen doelstelling voor het aan te houden kernkapitaal, die hoger is dan het minimumvereiste. Hiermee streven zij dus naar het aanhouden van een extra buffer, bovenop de wettelijk verplichte buffer. Op dit moment hebben alle grootbanken een kernkapitaalratio die boven zowel de minimumeis als hun eigen doelstelling ligt. Het algemene beeld is dat, ondanks de gerealiseerde winsten, de kernkapitaalratio’s dalen. Dit komt mede door de terugkoopoperaties van eigen aandelen en certificaten. Banken blijven hiermee echter ruimschoots voldoen aan de wettelijke vereisten, waarbij het streven van banken is om toe te bewegen naar hun eigen doelstelling voor aan te houden kapitaal.
Bent u van mening dat de bevoegdheden van de ACM moeten worden uitgebreid zodat ook stilzwijgende kartelvorming kan worden aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De ACM speelt een belangrijke rol in het toezicht op de concurrentie tussen ondernemingen op basis van de Mededingingswet7, die instrumenten bevat om de concurrentie op (onder andere) de spaarmarkt te beschermen.8 De ACM kan optreden tegen concurrentiebeperkende handelingen van ondernemingen in twee specifieke situaties: ten eerste als er sprake is van expliciete kartelafspraken of feitelijke afgestemde gedragingen, en ten tweede als een onderneming een economische machtspositie9 misbruikt. Het is in dit kader goed om te noemen dat de ACM in haar rapport schrijft dat er in de Nederlandse spaarmarkt geen bewijs is van verboden gedragingen of «kartelvorming».
Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) onderzoekt samen met de ACM mogelijke extra bevoegdheden, die zich richten op marktbrede concurrentieverstoringen die niet met het huidige instrumentarium kunnen worden aangepakt. EZ en de ACM onderzoeken samen of en op welke manier deze bevoegdheden vorm kunnen krijgen, hoe de verhouding tussen wetgever en toezichthouder zal zijn en op welke manier sectorpartijen betrokken worden bij besluitvorming en toezicht.Het is belangrijk te vermelden dat dit onderzoek door EZ en ACM naar extra bevoegdheden voor de ACM in alle markten, losstaat van het onderzoek van de ACM naar de Nederlandse spaarmarkt. De Minister van Economische zaken zal uw Kamer separaat over dit traject informeren.
Bent u het met de ACM eens dat de overstapmogelijkheden op de spaarmarkt kunnen worden verbeterd? Zo ja, welke acties wilt u hiervoor in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat consumenten makkelijk kunnen overstappen en zet mij daarom in op het verbeteren van overstapmogelijkheden op nationaal en Europees niveau. De afgelopen jaren heeft Nederland op Europees niveau gepleit voor nummerportabiliteit10 en het verbeteren van de Overstapservice11. Graag verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Sneller (D66) voor een overzicht van alle stappen die de afgelopen jaren zijn ondernomen om het overstappen van betaalrekening te vergemakkelijken. Voor een overzicht van de vervolgstappen die ik voornemens ben te nemen naar aanleiding van het ACM-rapport, verwijs ik u naar mijn gelijktijdig verstuurde brief met een appreciatie van dit rapport.
Bent u het met de aanbeveling van de ACM eens dat koppelverkoop zou moeten worden tegengegaan of verboden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment vereisen met name de grootbanken voor het openen van een spaarrekening, dat een consument ook een betaalrekening bij dezelfde bank heeft of opent (zogeheten koppelverkoop). De ACM beveelt aan om het mogelijk te maken ook bij de grootbanken een losse spaarrekening te openen, door koppelverkoop van spaar- en betaalrekeningen te verbieden. Dit kan overstappen tussen grootbanken bevorderen en daarmee de concurrentiedruk verder doen toenemen. Ik ga daarom onderzoek laten doen naar de impact van een verplichting voor banken om een zelfstandige volwaardige spaarrekening aan te bieden aan klanten die bij hen geen betaalrekening hebben, aangezien dit direct ingrijpt op het bedrijfsmodel van commerciële instellingen. In dit onderzoek moet in ieder geval aandacht zijn voor de verwachte gevolgen voor het (overstap)gedrag van consumenten, de mogelijke gevolgen voor de kosten van betaaldienstverlening, eventuele risico’s voor de stabiliteit van deposito’s, en ook de eventuele implicaties voor de kosten van kredietfinanciering. De huidige mogelijkheden tot kruissubsidiëring tussen producten en diensten kan in het belang zijn van de consument: het is mogelijk dat een verbod op koppelverkoop ertoe leidt dat het aanbod van gratis spaarrekeningen van (groot)banken afneemt, of dat de rente op spaarproducten lager wordt dan nu het geval is. Daarnaast zou het ertoe kunnen leiden dat de kosten voor betaalrekeningen omhooggaan. Ook is het belangrijk te kijken naar de mogelijke gevolgen van een verbod op de stabiliteit van deposito’s als financieringsbron en de eventuele implicaties voor de kosten van kredietverlening. Ik zal uw Kamer in de eerste helft van volgend jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe beoordeelt u de sterk gestegen kosten van een basisrekening bij verschillende banken, maar ook specifiek bij ING?
In 2021 heeft de Betaalvereniging Nederland onderzoek laten doen naar de kosten en baten van het betalingsverkeer. Uit dit onderzoek bleek dat het betalingsverkeer in 2021 verlieslatend was voor banken. Ook bleek dat de kosten van een betaalpakket in 2021 gemiddeld 50% lager waren ten opzichte van vergelijkbare pakketten in andere landen. Banken hebben de tarieven voor betaalrekeningen de afgelopen jaren verhoogd vanwege de gestegen inflatie, de kosten voor het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering en doordat banken minder afhankelijk willen zijn van volatiele rentebaten.
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is. Een betaalrekening is essentieel om te kunnen participeren in de samenleving. Tegelijkertijd bepalen banken zelf welke tarifering zij toepassen. Ik kan mij voorstellen dat de kosten die een bank maakt deels worden doorberekend aan de klant, zoals dat ook het geval is bij andere kosten die de bank maakt bij het aanbieden van dienstverlening. Echter moeten de kosten van een betaalrekening en eventuele kostenverhogingen voor consumenten redelijk zijn. Ook vind ik dat een bank moet kunnen uitleggen waarom er een kostenverhoging is en een uitsplitsing moet kunnen maken van kosten indien de klant hiernaar vraagt.
Bent u het ermee eens dat het hebben van een bankrekening een basisvoorziening is en dat daarom juist deze kosten zo laag mogelijk zouden moeten zijn en niet een van de pijlers van stabiele inkomsten van banken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het argument van banken dat men het kapitaal in kas wil houden voor toekomstige investeringen in cybersecurity? Wordt daar in de operationele budgettering en het aanhouden van kapitaalbuffers niet al rekening mee gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ACM-rapport wijst erop dat er in het publieke debat meerdere verklaringen genoemd worden voor het achterblijven van spaarrentes, waaronder de stijging van operationele kosten. Het ACM-rapport noemt echter ook dat deze redenen onvoldoende zijn om het achterblijven van spaarrentes volledig te verklaren.
Banken moeten uit hoofde van verschillende wettelijke verplichtingen rekening houden met operationele kosten en in het specifiek kosten voor ICT-risico’s en cybersecurity. Zo voorziet het prudentiële bankenpakket onder meer in een methode voor de berekening van de kapitaalvereisten (het aanhouden van kapitaal) voor operationele risico’s en het risicoprofiel van de instelling. Ook moeten financiële instellingen uit hoofde van de Europese verordening digitale operationele weerbaarheid (DORA) beschikken over solide kaders voor ICT-risicobeheer. Het kader voor ICT-risicobeheer dient strategieën, beleidslijnen, procedures, ICT-protocollen en instrumenten te omvatten die nodig zijn om alle informatie- en ICT-activa, met inbegrip van computersoftware, hardware, servers en fysieke elementen zoals kantoorpanden naar behoren en toereikend te beschermen. Banken dienen met deze kosten rekening te houden bij het aanhouden van kapitaal. Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat dit om aanzienlijke investeringen kan gaan. Cyberdreigingingen kunnen zich snel ontwikkelen, zijn complex en vergen daarmee doorlopende aandacht van de instelling. Het is dus belangrijk dat banken voldoende blijven inzetten op het up to datehouden van de systemen in het kader van cyberbeveiliging. Bovendien hebben financiële instellingen, ook ten behoeve van de winst, baat bij een goede operationele weerbaarheid.
Hoe beoordeelt u het argument dat banken op dit moment voldoende liquiditeit en daardoor minder behoefte hebben aan spaargeld? Hoe ziet u dit argument in relatie tot de klacht van het bedrijfsleven dat banken te weinig geld hebben voor kredietverlening?
De ACM schrijft in het rapport dat de toename in liquiditeit heeft bijgedragen aan de historisch gezien hoge bankwinsten. Banken hadden hierdoor toegang tot goedkopere financiering in de markt en hadden minder behoefte aan financiering met spaargeld. Dit heeft ook de concurrentie voor spaargeld verzwakt. Dit is daarmee een neveneffect van het gevoerde monetaire beleid van de ECB. Eerder had dit ruime monetaire beleid overigens een negatief effect op de bankwinsten: doordat banken de negatieve beleidsrentes van de ECB niet doorberekenden aan spaarders werd de inleenmarge van banken kleiner, wat ten koste ging van hun winsten. Als onderdeel van de verkrapping van het monetaire beleid sinds medio 2022 is de ECB bezig met het afbouwen van haar balans, waardoor de liquiditeit bij banken geleidelijk afneemt. De balansafbouw verloopt via het niet herinvesteren van aflopende obligaties die eerder zijn aangekocht en het afbetalen van langlopende ECB-leningen door banken. Hierdoor is de ECB-balans sinds eind 2022 gekrompen met circa 1700 miljard euro. Deze maatregelen zullen de verzwakkende invloed van monetair beleid op de concurrentie op de markt voor spaartegoeden verkleinen. Daarnaast heeft de ECB de rentevergoeding op verplichte reserves19 verlaagd naar 0% per september 2023, wat leidt tot lagere inkomsten voor banken.
Ik herken dat er voor het kleine MKB knelpunten zijn in de kredietverleningsmarkt. Hier worden verschillende oorzaken voor gegeven, aan zowel de vraag als aanbodzijde.12 Het argument dat er te weinig liquiditeit zou zijn herken ik echter niet. Uit de recent gepubliceerde kwartaal/halfjaarcijfers van banken blijkt dan ook dat de grootbanken een loan-to-deposit ratio van rond of boven de 100% hebben, wat een depositofinancieringsoverschot suggereert. Banken zijn dus ruim voldoende in staat om hun kredietverlening uit de beschikbare deposito’s te financieren. Ik zie dan ook geen directe relatie tussen liquiditeit en knelpunten in kredietverlening aan het bedrijfsleven.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden, gelijktijdig met de kabinetsappreciatie van het ACM rapport en nog voor het herfstreces?
Ja.