De berichten dat ook Nederlandse bedrijven vlees van Braziliaanse vleessjoemelaars afnemen |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u garanderen dat er geen bedorven vlees van de twee Braziliaanse vleeshandelaren JBS en BRF in Nederland in de winkel of in de horeca terecht is gekomen?1
In de afgelopen jaren heeft de NVWA bij de aanvoer van partijen vlees(producten) uit Brazilië het normale controleregime gevolgd. Alle partijen die worden geïmporteerd ondergaan een documentencontrole door de NVWA. Daarnaast vinden er in sommige gevallen bemonsteringen plaats ten behoeve van microbieel en/of chemisch onderzoek en worden partijen fysiek beoordeeld.
Ook is er een Europese lijst met product/bedrijfscombinaties waarop verscherpt toezicht moet worden uitgevoerd. Op deze lijst staan ook enkele product/bedrijfscombinaties van JBS en BRF. Iedere aanvoer van deze product/bedrijfscombinatie moet worden onderzocht.
De NVWA heeft in de afgelopen jaren (2015, 2016) enkele tientallen partijen Braziliaans vlees geweigerd vanwege met name microbiologische en chemische verontreinigingen (90 partijen in 2015 van circa 10.000 partijen, 44 partijen in 2016 van circa 7.500 partijen). Hierbij zaten ook partijen die afkomstig waren van enkele vestigingen van de bedrijven JBS en BRF.
De NVWA heeft geen aanwijzingen dat er verontreinigd vlees op de Nederlandse markt is gekomen.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een onderzoek ingesteld en zo ja, wat zijn de (voorlopige) uitkomsten? Welke acties heeft de NVWA nog meer geïnitieerd?
De NVWA heeft allereerst de situatie beoordeeld en heeft geconstateerd dat in de afgelopen jaren (2015, 2016) enkele tientallen partijen Braziliaans vlees zijn geweigerd.
De Europese Commissie heeft de Europese toezichthoudende autoriteiten op 21 maart 2017 de opdracht gegeven om alle partijen van vier betrokken Braziliaanse bedrijven, waaronder JBS en BRF, te weigeren. De NVWA voert deze opdracht met ingang van 22 maart 2017 uit. Verder heeft de Europese Commissie geadviseerd de fysieke controles en de monsternames voor microbieel onderzoek te intensiveren. De NVWA heeft dit opgevolgd en voert naast een documentencontrole ook een fysieke controle uit op alle binnenkomende partijen vlees uit Brazilië. Daarnaast is de bemonsteringsfrequentie ten behoeve van het microbieel onderzoek verhoogd naar 20% van alle binnenkomende partijen conform de Europese afspraken, die zijn gemaakt op 24 en 29 maart 2017.
De Europese lidstaten en de Europese Commissie hebben afspraken gemaakt over een geharmoniseerd controle- en bemonsteringsprotocol. Er is afgesproken om aan alle buitengrensinspectieposten (BIPs) alle binnenkomende partijen vlees(producten) vanuit Brazilië fysiek te controleren en om 20% van de binnenkomende partijen uit Brazilië microbiologisch te onderzoeken.
De NVWA heeft het Nederlandse bedrijfsleven (importeurs en de vleesverwerkende sector) geïnformeerd.
Zijn er nog meer Nederlandse bedrijven die vlees importeren van JBS en BRF?
Welke Nederlandse bedrijven vlees importeren van JBS en BRF, is niet bekend.
Is inmiddels bekend of meer Braziliaanse bedrijven dan JBS en BRF betrokken zijn bij de Braziliaanse vleessjoemel?
De Braziliaanse autoriteiten hebben laten weten dat 21 bedrijven betrokken zijn bij het corruptieschandaal en dat deze bedrijven voorlopig geen vlees meer mogen exporteren. Hiervan exporteren vier bedrijven vlees(producten) naar de Europese Unie (EU).
Welke hoeveelheid vlees van welke soort heeft World’s Finest Meat uit Zoeterwoude afgenomen van JBS en BRF?
Ik heb geen inzage in de administratie van individuele bedrijven. Alleen in het geval van een publieke terughaalactie moeten bedrijven informatie over te traceren partijen melden aan de NVWA. In dit geval is er geen sprake van een terughaalactie omdat er geen aanwijzingen zijn dat er verontreinigd vlees op de Nederlandse markt is gekomen.
Aan welke winkels en of horecagelegenheden heeft World’s Finest Meat dit verkocht?
Zie antwoord vraag 5.
Volgens World’s Finest Meat is er geen rot vlees op de schappen terecht gekomen; op welke gegevens is deze veronderstelling gebaseerd?
De uitspraak dat er geen rot vlees op de schappen terecht is gekomen is gedaan door de firma World’s Finest Meat. Het bedrijf zal dit baseren op de specificaties van de aanvoer van de producten en de eigen controles die zij hierop uitvoert.
De NVWA wijst er in de media op dat al het vlees dat de EU binnenkomt, streng wordt gecontroleerd; kunt u aangeven aan welke soort controles geïmporteerd vlees uit Brazilië onderhevig is en per soort controle hoeveel procent van het binnenkomende vlees hierop gecontroleerd wordt? Hoeveel procent wordt bijvoorbeeld op salmonella of listeria gecontroleerd?
De import van vlees vanuit derde landen naar Europa mag alleen vanuit bedrijven die erkend zijn door de EU. De Europese Controleautoriteit voert hiervoor audits uit in het betreffende land. De bedrijven komen bij een positief oordeel op een lijst met een erkenning voor export naar de EU. Daarnaast voeren ook de Braziliaanse autoriteiten audits uit bij de bedrijven. Dit kan, zoals in de huidige situatie, aanleiding geven om bedrijven van de lijst te verwijderen.
Alle partijen die worden geïmporteerd ondergaan een documentencontrole door de NVWA. Daarnaast vinden er in sommige gevallen bemonsteringen plaats voor microbieel en/of chemisch onderzoek en worden partijen fysiek beoordeeld. Dit gebeurt bij verdenking van een verdachte partij en steekproefsgewijs op grond van Europese regelgeving (ieder land moet een Nationaal Plan Residuen opstellen). Vanwege de huidige situatie met de import van vlees(producten) uit Brazilië is de fysieke controlefrequentie opgehoogd naar 100% en is de bemonstering voor microbiologisch onderzoek opgehoogd naar 20% van de binnenkomende partijen.
Producten die ergens in Europa positief zijn bevonden, kunnen door de Europese Unie op de lijst van hoog-risicoproducten worden gezet. Voor de import van deze producten geldt een verscherpt controleregime in alle lidstaten. Meestal gaat het om een combinatie van een bepaald product van een bepaald bedrijf uit een bepaald land. Op dit moment staan op deze lijst zeventien Braziliaanse product/bedrijfscombinaties die exporteren naar Europa.
World’s Finest Meat verklaart in de media dat het zijn eigen ingangscontroles uitvoert op geïmporteerd vlees; welke testen heeft het bedrijf World’s Finest Meat gedaan op het Braziliaanse vlees en hoeveel procent van de import is gecontroleerd?
Het bedrijf World’s Finest Meat bepaalt zelf het monstername protocol bij de aanvoer van de producten. Hiermee verifieert het bedrijf zelf de kwaliteit en veiligheid van de aangevoerde producten. Ik ben niet op de hoogte van de monsternames die het bedrijf uitvoert.
Zijn de afnemers van World’s Finest Meat op de hoogte gesteld?
Er zijn geen aanwijzingen dat het bedrijf World’s Finest Meat verontreinigd vlees heeft ontvangen. Zodra dit het geval is, dient het bedrijf zelf afnemers op de hoogte te brengen en eventueel bedorven partijen vlees terug te halen (op grond van verplichtingen uit de Europese Algemene Levensmiddelenwetgeving).
Is het vlees dat afgenomen is van de Braziliaanse producenten en geïmporteerd is in Nederland, teruggeroepen uit de winkel? Zo nee, gaat u dit alsnog doen? Welke acties zijn ondernomen om consumenten te waarschuwen?
Er zijn geen aanwijzingen dat er bedorven vlees op de markt is gekomen. Daarom is een terughaalactie uit de winkels niet aan de orde en was ook geen publiekswaarschuwing nodig.
Bent u voorstander van een (tijdelijk) Europees importverbod van Braziliaans vlees? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat alles gedaan moet worden om de volksgezondheid te beschermen. Allereerst moeten de Braziliaanse autoriteiten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de situatie bij de Braziliaanse bedrijven zich verbetert en dat zij hierover de juiste, actuele informatie verschaft.
Ondertussen worden voorlopig alle partijen van vier betrokken Braziliaanse bedrijven geweigerd en is de controle intensiteit stevig opgeschroefd. Op woensdag 29 maart is door de lidstaten en de Europese Commissie afgesproken dat bij alle binnenkomende partijen vlees(producten) naast een controle op de documenten een fysieke beoordeling wordt gedaan en is de bemonsteringsfrequentie voor het microbiologisch onderzoek verhoogd naar 20% van de binnenkomende partijen.
Met deze maatregelen wordt zoveel mogelijk druk uitgeoefend op de Braziliaanse autoriteiten en wordt voorkomen dat verontreinigd vlees op de Europese markt komt. Als Brazilië desondanks niet de juiste maatregelen neemt, dan zijn we gedwongen om op Europees niveau strengere maatregelen te nemen. Een importverbod van Braziliaans vlees behoort dan ook tot de opties.
Welke chemicaliën zijn er bij het Braziliaanse sjoemelvlees gebruikt, zijn deze kankerverwekkend en wordt hierop gecontroleerd in Nederland?
De Europese Commissie dringt bij de Braziliaanse autoriteiten aan op het verschaffen van zoveel mogelijk duidelijkheid over de situatie bij de betrokken bedrijven. Ook zal de Europese controleautoriteit binnenkort in Brazilië de situatie verder onderzoeken.
Hiermee wordt zoveel mogelijk gedaan om ook duidelijkheid te krijgen of er stoffen zijn gebruikt om het bedorven vlees te maskeren. Deze duidelijkheid is er nu nog niet.
Wilt u deze vragen gezien de actualiteit zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Om de meest actuele informatie te kunnen verschaffen, zijn de uitkomsten van het eerste overleg over dit incident tussen de lidstaten en de Europese Commissie afgewacht.
Bestrijding van machtige internationaal opererende criminele organisaties |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Argos van 10 maart jongstleden met als titel «speciale eenheid is nodig om maffia te bestrijden»?
Ja.
Deelt u de mening dat de Italiaanse maffiaorganisaties kapitaalkrachtige en machtige internationaal opererende criminele organisaties zijn en dat het van groot belang is om te voorkomen dat zij met hun ondermijnende en destructieve werkwijze vaste voet aan de grond krijgen of houden in Nederland?
Ik deel de mening dat de Nederlandse overheid in samenwerking met Europese en internationale partners moet voorkomen dat buitenlandse misdaadgroepen, waaronder de Italiaanse maffia, hun praktijken in Nederland ontplooien. Hier werken de opsporingsdiensten dan ook aan, onder andere binnen Europol en in bilateraal verband met Italië en andere landen.
Op 29 maart jongstleden heb ik het eindverslag van het onderzoeksproject Cerca Trova – een onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM), de Nationale politie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Belastingdienst – aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 911, nr. 152). Dit rapport is eind 2016 door de projectdeelnemers definitief afgerond.
De aanleiding voor het opstarten van het «Cerca Trova» project was het politierapport «De «Ndrangheta in Nederland», hetgeen ook aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 29 911, nr. 61). De politie concludeerde daarin dat Italiaanse maffiaorganisaties in Nederland actief zijn. De doelstelling van het Cerca Trova project was het inzichtelijk maken van de aard en omvang van deze activiteiten en het bieden van handvatten voor de bestrijding ervan.
Uit het Cerca Trova rapport blijkt dat de voor de Italiaanse maffia kenmerkende «corrumperende en ondermijnende praktijken» jegens politiek en bestuur in ons land niet zijn aangetroffen. Het onderzoek heeft wel bevestigd dat de Italiaanse maffia in Nederland actief is met de handel in verdovende middelen en vermogenscriminaliteit. Daarnaast houden enkele door de Italiaanse justitie gezochte maffialeden zich schuil in Nederland.
Deelt u voorts de mening dat Italiaanse maffiaorganisaties, zoals met name de «ndrangheta», vanwege hun omvang en werkwijze een bedreiging (kunnen) vormen voor het functioneren van de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op een zo kort mogelijke termijn het rapport van projectteam Cerca Trova inzake de aanwezigheid van de Italiaanse maffia in Nederland aan de Kamer te doen toekomen? Waarom is het rapport, dat bijna een jaar klaar is, niet eerder naar de Kamer gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het rapport voorzien van uw appreciatie en uw voornemens om de Italiaanse maffia door politie, justitie en openbaar bestuur aan te pakken? Kunt u hierbij ook gemotiveerd aangeven of het onderzoek waar het rapport op is gebaseerd naar uw mening voldoende diepgravend is geweest nu uit de uitzending van Argos niet blijkt dat bijvoorbeeld justitiële bronnen zijn geraadpleegd?
Ik verwijs voor mijn appreciatie en voornemens naar de aanbiedingsbrief bij de rapportage van het Cerca Trova project (Kamerstuk 29 911, nr. 152). Voor het onderzoeksproject zijn justitiële bronnen geraadpleegd, zowel in Nederland als in Italië. Op basis van het rapport concludeer ik dat er gedegen onderzoek is verricht, maar dat van de omvang van de handel in verdovende middelen en vermogenscriminaliteit door de Italiaanse maffia in Nederland geen betrouwbare indicatie kan worden gegeven. Dat is niet verwonderlijk en inherent aan de problematiek: georganiseerde misdaad vindt in de regel in het «onzichtbare» plaats, waardoor de precieze omvang ervan zeer lastig is vast te stellen.
Deelt u de analyse van de in de uitzending van Argos geciteerde Italiaanse onderzoeksrechter Nicola Gratteri dat Nederland een van de belangrijkste import- en distributielanden is van cocaine en dat dit de reden is dat de Italiaanse maffia Nederland als vestigingsplaats heeft gekozen? Komt dit oordeel overeen met de uitkomsten van het onderzoek? Waren de onderzoekers unaniem in hun conclusies of was een deel van de onderzoekers van mening dat de rol van de Italiaanse maffia in Nederland groter is dan uiteindelijk in het rapport is geconcludeerd?
Zoals ook uit het recent verschenen Serious and Organised Crime Threat Assessment 20171 van Europol blijkt zijn Nederland en België met hun grote zeehavens – vooral die van Rotterdam en Antwerpen – en goede verbinding met het achterland de belangrijkste import- en distributielocaties van noordwest Europa voor cocaïne uit Zuid Amerika. Vermoedelijk is dat mede de reden dat ook de Italiaanse maffia, evenals misdaadgroepen uit andere landen, hier actief is.
Zoals in het antwoord bij vraag 5 aangegeven heeft het Cerca Trova onderzoek niet de totale omvang van de criminele activiteiten van de Italiaanse maffia in Nederland kunnen vaststellen. Het OM, de politie en de Belastingdienst/FIOD zien echter op basis van de uitkomsten geen reden om aan te nemen dat de activiteiten van de Italiaanse maffia in Nederland qua aard en omvang afwijken van die van andere criminele groeperingen. De bestrijding van cocaïnehandel is een prioriteit voor de opsporing en in dat kader wordt ook de Italiaanse maffia aangepakt.
Bent u bereid om in samenwerking met onze buurlanden en Italië, met een integrale benadering en met specifieke en specialistische kennis van de maffiaorganisaties deze organisaties strafrechtelijk en bestuurlijk actief en structureel te onderzoeken en te bestrijden?
In februari van dit jaar is in Italië een bijeenkomst geweest, waarin de uitkomsten van het Cerca Trova project zijn besproken en nadere werkafspraken zijn gemaakt om de operationele samenwerking tussen de Nederlandse en Italiaanse autoriteiten verder te verbeteren. Daarnaast zijn de samenwerkende partners van het Cerca Trova project bezig met het opzetten van een voorziening voor het behouden en het uitbouwen van de expertise en informatiepositie rondom de Italiaanse maffia in Nederland. Operationele rechercheteams kunnen hiermee met kennis en kunde worden ondersteund. Vanuit deze voorziening zullen – indien opportuun – gerichte opsporingsonderzoeken en bestuurlijke maatregelen worden geïnitieerd. Gezien het feit dat het zwaartepunt van deze voorziening ligt bij de verbetering van de operationele informatie-uitwisseling tussen beide landen, biedt de Landelijke Eenheid van de Nationale politie onderdak aan deze voorziening bij het Landelijke Internationale Rechtshulp Centrum. Verder spelen ook de politie en OM liaisons in Rome een belangrijke rol hierbij, onder andere voor de informatiedeling en operationele samenwerking tussen Nederland en Italië. Tevens worden waar nodig internationale politiecontacten geïntensiveerd.
Het mislopen van toeslagen vanwege incidenteel hoger uitvallen van het jaarinkomen |
|
Ronald van Raak |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Individueel Keuzebudget (IKB)?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het IKB in het leven is geroepen?
Het is tussen sociale partners gebruikelijk CAO-afspraken te maken. Het Individueel Keuzebudget (IKB) is daar een voorbeeld van. Zo’n IKB-regeling heeft in het algemeen gelijkenis met een zogeheten «cafetariaregeling» waarbij werknemers bijvoorbeeld een deel van hun salaris kunnen inzetten voor de aanschaf van een fiets. Bij een IKB krijgen medewerkers vaak naast hun salaris een vrij besteedbaar budget dat in de plaats is gekomen van onder meer de voormalige vakantietoelage, de eindejaarsuitkering en de financiële tegenwaarde van bovenwettelijk verlof. Dat budget wordt dan vervolgens maandelijks opgebouwd. Het IKB sluit aan bij de wens van meer keuzevrijheid voor de medewerker en is een volgende stap in de richting van modernisering van arbeidsvoorwaarden. Medewerkers kunnen zelf bepalen aan welke doelen het IKB wordt besteed: uitbetalen, verlof of een (loopbaangerichte) opleiding. Soortgelijke keuzeregelingen komen ook voor bij de rijksoverheid en in het bedrijfsleven en worden veelal ook op fiscale gevolgen beoordeeld, waarbij de inspecteur de voorwaarde stelt dat het in een jaar opgebouwde budget ook in de loop van het jaar wordt uitgeput en uiteindelijk aan het eind van het kalenderjaar wordt uitgekeerd.
Is het u bekend dat door een uitkering van het IKB men het recht op toeslagen kan verliezen doordat het jaarinkomen hoger uitvalt?
Het recht op toeslagen is gekoppeld aan de hoogte van het fiscale (jaar)inkomen. Dat zijn communicerende vaten. Naarmate het inkomen stijgt daalt het recht op toeslagen.
Een IKB heeft overigens in het algemeen niet tot gevolg dat men zijn recht op toeslagen verliest vanwege de voorwaarde dat het in een jaar opgebouwde budget aan het eind van het kalenderjaar uitgekeerd wordt en als zodanig tot het fiscale jaarloon blijft behoren. Het fiscaal jaarinkomen hoeft door de keuzemogelijkheden die de werknemer heeft binnen het IKB dus niet hoger uit te vallen. Dit geldt temeer omdat de huidige bronnen van het IKB (zoals de voormalige vakantietoelage en de eindejaarsuitkering) voor invoering van het IKB ook al deel uitmaakten van het fiscaal inkomen van de medewerker. Overigens kan bij de start van een IKB incidenteel een hoger jaarloon ontstaan in het geval een in het afgelopen jaar opgebouwde vakantietoelage niet «ingevaren» wordt in het budget in het geval dat sprake is van een maandelijkse opbouw. Sociale partners spreken dan af dat die opbouw, die gebruikelijk in mei wordt uitgekeerd, reeds in december wordt uitgekeerd.
Het verlies of de vermindering van toeslagen kan hoe dan ook niet los worden gezien van de privésituatie van de medewerker, de hoogte van zijn salaris en de keuzes die hij maakt in een IKB. De keuzevrijheid in een IKB stelt de medewerker in staat de bronnen naar eigen keuze te besteden om daarmee naar wens het fiscaal inkomen te verhogen door uitbetaling van salaris vanuit het IKB, maar ook het fiscaal inkomen niet te verhogen door van het IKB verlofuren te kopen of een loopbaangerichte opleiding te betalen. Werkgevers kunnen bovendien de mogelijkheden in de werkkostenregeling binnen IKB gebruiken om het besteedbaar inkomen van de medewerker te verhogen. Van een forse afname van het besteedbaar inkomen hoeft dus geen sprake te zijn.
Klopt het dat de afname van het besteedbaar inkomen vanwege het verliezen van toeslagen, fors groter kan zijn dan de toename van het besteedbaar inkomen door een uitkering uit het IKB? Zo ja, is dit voorzien bij de invoering van het IKB en is dit volgens u gewenst?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat een incidenteel hoger jaarinkomen leidt tot het verliezen van toeslagen en hiervoor oplossingen te bedenken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven is het recht op toeslagen gekoppeld aan de hoogte van het fiscale jaarinkomen. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om dit inkomensgegeven als maatstaf te kiezen voor wat betreft de in aanmerking te nemen draagkracht van de burger. Als er sprake is van een incidenteel hoger jaarinkomen dan is zijn draagkracht in dat jaar ook navenant hoger met als gevolg dat de bijdrage van de overheid in de kosten voor huur, zorg en kinderen afneemt omdat de belanghebbende dan beter in staat is deze kosten zelf te dragen. Op dit uitgangspunt wil ik geen inbreuk maken.
De voorgestelde versobering van opvang van asielzoekers in Griekenland |
|
Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de voorgestelde versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is bekend met het Joint Action Plan (JAP), waaraan u refereert als een voorgestelde versobering van de Griekse opvang. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet heeft het JAP positief ontvangen. Het kabinet stuurde uw Kamer het JAP op 13 december jl. toe, als bijlage bij het verslag van de JBZ-Raad van 8 en 9 december jl.2 In het JAP staan namelijk diverse maatregelen die erop gericht zijn om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring te ondersteunen, zoals maatregelen om de Griekse asielprocedures sneller en efficiënter te doen verlopen, maatregelen gericht op de veiligheid voor zowel (kwetsbare) migranten als personeel op de Griekse eilanden en maatregelen om de Griekse absorptiecapaciteit van de financiële steun vanuit de EU te verbeteren. Ook het creëren van aanvullende opvangcapaciteit is onderdeel van het JAP. Het kabinet herkent de door uw Kamer gebezigde typering van versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland dan ook niet.
Human Rights Watch gaat in het door uw Kamer aangehaalde artikel ook specifiek in op een nog niet bij het Griekse parlement ingediende wetswijziging van de Griekse wet 4375/2016. Voor zover het kabinet bekend is gaat deze wetswijziging niet over versobering van de opvang van asielzoekers in Griekenland, maar over de behandeling van als kwetsbaar gedefinieerde asielzoekers en over het indienen van een aanvraag voor gezinshereniging op basis van de Dublin verordening vanuit Turkije in plaats van in Griekenland. Deze wetswijziging zou met name migranten die gezinshereniging naar andere EU-lidstaten beogen ervan moeten weerhouden de gevaarlijke oversteek te maken over de Egeïsche Zee vanuit Turkije naar Griekenland, om daar vervolgens de uitkomst van de procedure af te wachten. Het kabinet is voorstander van maatregelen die dit effect beogen.
Wat vindt u van de kritiek van Human Rights Watch op dit plan?1
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek reageren op de stelling dat de EU Griekenland tot laboratorium heeft getransformeerd om beleid te testen dat mensen weerhoudt naar de EU te komen?
De EU-Turkije Verklaring beoogt een einde te maken aan de illegale migratie van Turkije naar de EU met als alternatief een legale migratieroute voor Syrische vluchtelingen vanuit Turkije op basis van het zogenaamde 1:1 mechanisme. Het kabinet beschouwt dit niet als een laboratorium maar als robuuste maatregelen die nodig zijn om verdrinkingen te voorkomen, het verdienmodel van mensensmokkelaars te ontmantelen, smokkelroutes te sluiten en de bewaking van de Europese buitengrenzen te waarborgen.
Erkent u dat er sprake zal zijn van grove verslechtering van de situatie voor de mensen die vastzitten op de Griekse eilanden en dat zij door de voorgestelde maatregelen nog langer op de eilanden zullen moeten verblijven?
De maatregelen zijn primair bedoeld om de irreguliere migratie van Turkije naar de EU een halt toe te roepen door migranten ervan te weerhouden de gevaarlijke oversteek over de Egeïsche Zee te maken. De in het JAP voorgestelde maatregelen ondersteunen dit doel. Het kabinet verwacht geen grove verslechtering van de situatie voor de mensen of een langere verblijfsduur op de Griekse eilanden, omdat onder het JAP ook wordt gewerkt aan bijvoorbeeld het sneller en efficiënter verlopen van de Griekse asielprocedures en terugkeer naar Turkije op regelmatiger basis. In de afgelopen maanden is juist fors geïnvesteerd in het verbeteren van de omstandigheden van opvang op de Griekse eilanden.
Welke risico’s ziet u als de voorgestelde maatregelen door zullen gaan?
Het kabinet vindt het van belang dat maatregelen goed geïmplementeerd, consequent uitgevoerd en duidelijk gecommuniceerd worden aan alle betrokken partijen. Als dit niet het geval is kan dit onzekerheid met zich meebrengen, hetgeen bijvoorbeeld tot onrust op de Griekse eilanden zou kunnen leiden.
Was deze versobering van de opvang de bedoeling van het Joint Action Plan (JAP) van de Europese Commissie dat gebaseerd is op de EU-Turkijedeal? Zo ja, waarom bent u hiermee akkoord gegaan en welke bewegingsruimte heeft de Griekse regering hierbinnen om een eigen afweging te maken van wat nodig is? Zo nee, hoe bent u bereid samen met andere Europese landen op te trekken om deze maatregelen te voorkomen?
Het JAP is opgesteld door Griekenland in samenwerking met de Europese Commissie. De Griekse autoriteiten tonen hiermee hun bereidheid om serieuze stappen te zetten samen met alle verantwoordelijke partijen in de implementatie van de afspraken voortvloeiend uit de EU-Turkije Verklaring. De Europese Commissie heeft een coördinerende rol bij de uitvoering ervan, en ziet daarbij toe op naleving van de EU-wet- en -regelgeving. De bewegingsruimte die de Griekse overheid hierbij heeft ligt binnen de grenzen van dit wettelijk kader. De voortgang van de uitvoering van het JAP wordt periodiek geagendeerd in de JBZ-Raad.
Zoals gezegd is het oogmerk van het JAP ondersteuning van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de afspraken gemaakt in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Afgelopen december verwelkomde de JBZ-Raad het JAP en sprak hier steun voor uit. Ook het kabinet steunt deze afspraken en is dan ook niet bereid om de in het JAP genoemde maatregelen te voorkomen samen met andere Europese lidstaten.
Schandalige intimidatiepraktijken en misleiding door Turkije |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel , Rik Grashoff (GL), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat het Rotterdamse CDA-raadslid Turan Yazir zich genoodzaakt ziet zich tijdelijk terug te trekken uit de Rotterdamse politiek, als gevolg van bedreiging uit Turkse kringen?
Klopt het dat de Turkse consul in Rotterdam brieven aan mensen gestuurd heeft om ze aan te moedigen om tegenstanders van de Turkse president Erdogan geen ruimte te geven? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Klopt het dat de Turkse consul een groep Rotterdammers weggezet heeft als terroristen? Wat vindt u hiervan? Vindt u dit acceptabel?
Deelt u de opvatting2 van de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb dat de Turkse consul-generaal de Nederlandse autoriteiten «op schandalige wijze» heeft misleid? Is het waar dat de consul op zaterdag 11 maart jl. gezegd heeft dat er niets op stapel zou staan in Rotterdam, terwijl de Turkse Minister van Familiezaken Kaya op weg was naar het consulaat om een toespraak te houden over het Turkse grondwetreferendum, en het consulaat bovendien Turkse Nederlanders via social media opriep om naar het consulaat te komen?
Heeft de Turkse consul naast burgemeester Aboutaleb ook de regering misleid? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Wat gaat u doen tegen de intimidatiepraktijken richting Turkse Nederlanders vanuit de Turkse regering en het consulaat in Rotterdam?
Bent u bereid de Turkse consul uit te wijzen? Zo nee, waarom niet?
De handelswijze van een oud-rechter en de Raad voor de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) in 2006 heeft aangegeven dat het handelen van mr. Smit «niet door de beugel kon en schadelijk was voor het aanzien en het functioneren van de rechtspraak», terwijl nu is gebleken dat de Rvdr deze uitspraak moet herroepen aangezien de heer Westenberg wel degelijk heeft gebeld met een advocaat?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 maart jl., waarin de Staat, in deze de Raad voor de rechtspraak (de Raad), wordt opgedragen uitspraken uit 2006 te rectificeren. De Raad heeft mij laten weten dat de plicht tot rectificatie ingaat als het arrest van het Hof onherroepelijk is geworden. Partijen hebben tot drie maanden na de arrestdatum de tijd om in cassatie te gaan. De Raad beraadt zich hierop nog. Gelet op deze stand van de procedure onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie.
Hoe kon dit gebeuren, ondanks dat de Rvdr had aangegeven als extra procedurele waarborg de zaak van zeer nabij te laten volgen door een lid van het betrokken gerechtsbestuur?2
Ik onthoud mij van een inhoudelijke reactie, omdat daaraan het risico kleeft dat daardoor een nog niet definitief afgesloten procedure kan worden geschaad.
Wat betekent dit volgens u voor het aanzien van de rechtspraak?
Het beschermen van de integriteit van de rechtspraak in het algemeen is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Dit belang heeft bij de Raad steeds voorop gestaan in de besluitvorming rondom deze kwestie.
Bent u nog steeds van mening dat het ethisch is de advocaatkosten van de oud-rechter te vergoeden? Of zullen de kosten teruggevorderd gaan worden nu bekend is dat de oud-rechter ongelijk had en zelfs gelogen heeft?3 Zo nee, waarom niet?
Uit voornoemd arrest maak ik op dat het Hof heeft geoordeeld dat de Raad op zichzelf niet onrechtmatig heeft gehandeld door de oud-rechter te voorzien van rechtsbijstand (rechtsoverwegingen 6.40 tot en met 6.46). Mijn ambtsvoorganger heeft in 2011 uw Kamer op schriftelijke vragen geantwoord dat de beslissing omtrent het dragen van kosten van rechtsbijstand, alsmede de beslissing omtrent eventueel terugvorderen, aan de Raad is. De Raad zal te zijner tijd, afhankelijk van de omstandigheden, beslissen of de betaalde kosten al dan niet (geheel of gedeeltelijk) worden teruggevorderd. De Raad heeft mij laten weten dat zolang de uitspraak niet onherroepelijk is, de vraag of de kosten van rechtsbijstand van de oud-rechter zullen worden teruggevorderd niet aan de orde is.
Het bericht dat er steeds meer meldingen en materiaal van kinderporno boven water komen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderporno op internet: meer meldingen, meer materiaal»?1
Ja.
Is het u bekend waardoor het aantal meldingen van kinderporno met 60% is gestegen ten opzichte van 2015? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wilt u dit navragen en/of laten onderzoeken en de redenen met de Kamer delen?
De jaarlijkse toename van het aantal meldingen van handelingen met strafbaar beeldmateriaal op internet is mij bekend en is mij gemeld zowel vanuit het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) als vanuit politie en justitie.
Het is van belang onderscheid te maken tussen de meldingen die door burgers gedaan worden bij het EOKM en de meldingen die de politie ontvangt van buitenlandse opsporingsdiensten en (binnen- en buitenlandse) hostende en webfaciliteiten biedende bedrijven. Eerstgenoemde meldingen betreffen vermoedelijk strafbaar materiaal dat voor eenieder zichtbaar is op het openbare internet. De meldingen die de Nationale politie ontvangt betreffen gegevens over feiten en (mede-)verdachten uit buitenlandse opsporingsonderzoeken, de bij het EOKM gedane meldingen die mogelijk van belang zijnde opsporingsindicaties bevatten, gegevens over op het niet-openbare internet plaatsvindende handelingen en communicatie van verdachten rondom kindermisbruik (bijv. grooming) en beeldmateriaal daarvan dat door hostende en webfaciliteiten biedende bedrijven binnen hun diensten wordt aangetroffen. Deze laatste instroom bij de politie is de laatste 3 jaar meer dan verviervoudigd en kende een toename van ruim 200% in het laatste jaar.
Er zijn verschillende redenen voor de geconstateerde toename. De belangrijkste redenen zijn gelegen in de toename van internetgebruik wereldwijd, de toename van de mogelijkheden en het gebruik van digitale communicatie en opslag van data en de goede internet-infrastructuur van Nederland via welke een belangrijk deel van het wereldwijde internetverkeer loopt. Daarnaast is van invloed de snel verbeterende technieken om strafbaar materiaal te ontdekken en de groeiende bereidheid van burgers en het bedrijfsleven om strafbaar materiaal aan overheden te melden. Er zijn mij geen gegevens bekend waaruit kan worden afgeleid dat er daarnaast ook sprake is van een gelijklopende toename van het misbruik van kinderen.
Deelt u de mening dat, omdat het overgrote deel van het onderzochte materiaal strafbaar is, het van groot belang is dat er voldoende mankracht is om de toegenomen meldingen te onderzoeken? Is dat er op dit moment? Zo nee, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, hoe verklaart u dan de betreffende berichtgeving?
Zowel het EOKM als de politie en het OM kampen met een toename van meldingen. Zoals ik vandaag ook heb aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het Lid Nispen (SP) acht ik voor wat betreft de inzet van het EOKM van belang dat de basissituatie, waarbij de reguliere werkzaamheden door het EOKM worden voortgezet, wordt gehandhaafd. De additionele financiering van 100.000 euro, in combinatie met het in enige mate als succesvol door het EOKM ingezette traject om de bijdrage vanuit de private sector (providers e.d.) te verhogen, komt mij vooralsnog als toereikend voor. Wat betreft de toename van meldingen waar de politie en het OM mee kampen, ben ik met betrokkenen in gesprek over de redenen van de toename en welke oplossingen daarbij passen. Over de uitkomsten daarvan zal ik u in de eerstvolgende voortgangsrapportage kinderporno van deze zomer berichten.
Bent u bereid te onderzoeken wat er allemaal nodig is qua mankracht en materiaal om tegemoet te komen aan de toenemende vraag? Zo ja, kunt u aangeven wanneer en hoe u dit wilt onderzoeken en wanneer u verwacht de Kamer te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u aangeven hoe de internationale samenwerking op dit moment verloopt en hoeveel meldingen er vanuit het buitenland bij de Nederlandse justitie worden neergelegd?
Een belangrijke taak van het EOKM is om de meldingen over strafbaar beeldmateriaal die betrekking blijken te hebben op buitenlandse hostende bedrijven door te melden aan het internationale knooppunt van particuliere meldpunten, het INHOPE-netwerk. Op dezelfde wijze melden de buitenlandse particuliere meldpunten weer de bij Nederlandse webhosters gevonden afbeeldingen via INHOPE aan het EOKM. Daarnaast wordt het door meldpunten gevonden strafbare beeldmateriaal ten behoeve van de internationale opsporing gevoegd in de door Interpol beheerde, internationale opsporings-database (ICSE-database). Deze internationale samenwerking verloopt naar tevredenheid.
Voor wat betreft de internationale samenwerking tussen overheden, opsporings- en vervolgingsinstanties in verband met de bij politie gemelde strafbare feiten geldt dat deze intensief en effectief is. In vrijwel alle landen speelt de kwestie van de toename van strafbaar beeldmateriaal op internet, Nederland heeft daar geen unieke positie in.
Binnen diverse internationale verbanden, zowel op operationeel als meer beleidsmatig gebied, wordt voortdurend overleg gevoerd en naar gezamenlijke oplossingen gezocht voor de (toenemende instroom van) meldingen. Daarbij wordt de private sector die actief is op internet betrokken. Een voorbeeld hiervan vormt de Virtual Global Taskforce, dat een internationaal samenwerkingsverband van landen en opsporingsorganisaties, ngo’s en bedrijven is ter versterking van de bestrijding van online en offline kindermisbruik.
Daarnaast lopen er voortdurend vele internationale opsporingsonderzoeken, waarin goed wordt samengewerkt en waaruit informatie over verdenkingen en verdachten wordt gedeeld tussen de diverse landen. De eerder genoemde ICSE-database van Interpol is een van de gemeenschappelijke faciliteiten die daarvoor wordt ingezet. Ook zijn twee thematische liaisons van de Nederlandse politie gestationeerd in Zuidoost Azië.
De Nationale politie en het OM ontvangen op jaarbasis vele duizenden meldingen zoals ik die bij de beantwoording van vraag 1 beschreven heb. In 2016 betrof het 12.327 meldingen, waarvan 11.679 meldingen ontvangen werden vanuit het buitenland. Vanuit het EOKM werden 94 meldingen ontvangen die mogelijk een Nederlandse opsporingsindicatie in zich hielden.
In hoeverre kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen er sprake is bij strafbaar materiaal van een melding aan de politie en in hoeveel procent van de gevallen dit leidt tot een veroordeling?
Dit percentage is niet uit de politiesystemen te halen.
De spieringvisserij op het IJsselmeer |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat provincies geen natuurbeschermingswetvergunning hebben afgegeven voor de spieringvisserij op het IJsselmeer en dat zij opnieuw gaan controleren?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat u nog steeds geen herziening van het protocol op basis van de Visserijwet hebt uitgevoerd en dat vergunningverlening hiervan afhankelijk is? Zo ja, waarom niet?
Het protocol dat toegepast wordt onder de Visserijwet 1963, heeft geen relatie met de vergunningverlening onder de Wet natuurbescherming. Onder de Visserijwet 1963 kunnen vissers een ontheffing aanvragen om zeer beperkt op spiering te mogen vissen opdat het moment van paaien wordt bepaald («proefvissen»). Dat moment is bepalend voor de generieke vrijstellingsperiode die in de Staatscourant gepubliceerd wordt.
Om een vergunning onder de Wet natuurbescherming te verkrijgen, dienen vissers een daartoe onderbouwde aanvraag bij de bevoegde gezagen (provincie) in te dienen. Toetsing van deze aanvraag staat los van de procedure onder de Visserijwet 1963.
Is de veronderstelling juist dat op basis van de Visserijwet dit jaar op spiering gevist zou mogen worden?
Op basis van het vigerend spieringprotocol onder de Visserijwet 1963 lag in het najaar 2016 het berekende aantal spiering op het IJsselmeer en Markermeer gezamenlijk, hoger dan de referentiewaarde in het protocol. Daarmee had de vrijstelling onder de Visserijwet 1963 verleend kunnen worden. De «proefvisserij» genoemd in het antwoord op vraag 2 heeft evenwel niet plaatsgevonden, omdat de ontheffingsaanvragen (nog) niet definitief zijn afgehandeld aangezien aanvullende informatie door de aanvragers niet is verstrekt.
Wanneer komt u met de toegezegde herziening van het genoemde protocol?
De onderzoeksinstelling Wageningen Marine Research (WMR, voorheen IMARES) heeft in 2013 geconcludeerd dat om de dynamiek in het spieringbestand goed te kunnen beschrijven, er een ecosysteemmodel nodig is, waarvoor destijds ook geconcludeerd werd dat de beschikbare gegevens niet toereikend waren. Op dit moment bereidt WMR een onderzoek voor, waarbij gebruik gemaakt zal worden van een andere, meer pragmatische benadering. Dit onderzoek zal dit jaar gereed zijn.
Bent u bereid in overleg met betrokken provincies te zoeken naar een passende oplossing om te voorkomen dat de spieringvisserij onnodig wordt belemmerd?
Het onderzoek waarnaar gerefereerd wordt in het antwoord op vraag 4, zal in overleg met de betreffende provincies plaatsvinden.
De hypotheekrenteaftrek die in sommige gevallen een hypotheekrentebijtelling blijkt |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de berekening bevestigen dat een belastingplichtige die met een deel van het belastbaar inkomen uit werk en woning in de vierde belastingschijf valt, 2.000 euro hypotheekrente heeft betaald en een eigenwoningforfait moet betalen van 1.950 euro in 2017, een bedrag van (2.000–1.950) 50 euro mag aftrekken tegen 52% en dus 26 euro aftrek krijgt?1
Ja, de berekening klopt.
Kunt u bevestigen dat dezelfde belastingplichtige door de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning in 2017 een bijtelling krijgt van (2%x2.000) 40 euro en dus per saldo 14 euro hypotheekrentebijtelling moet betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat deze bijtelling komende jaren oploopt en meer mensen ermee te maken krijgen omdat de tariefaanpassing aftrek kosten eigen woning hoger wordt?
De tariefmaatregel eigen woning is volgens de wet van toepassing op belastingplichtigen die met hun belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf vallen of die zonder de aftrek van kosten met betrekking tot een eigen woning met hun belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf zouden vallen. Met de maatregel is bewerkstelligd dat de aftrekbare kosten voor een eigen woning niet meer tegen het tarief van de vierde schijf (52%) worden verzilverd, maar geleidelijk (met een jaarlijkse daling van 0,5%-punt) tegen een steeds iets lager tarief. In 2017 gaat het om een tarief van 50%. De daling loopt door tot 38% in 2041.2 De correctie op het aftrekpercentage zal de komende jaren inderdaad oplopen als gevolg van de jaarlijkse verlaging van het aftrekpercentage voor de aftrekbare kosten eigen woning. Door de hogere tariefcorrectie zullen geleidelijk meer belastingplichtigen per saldo belasting gaan betalen over de eigen woning. Dit aantal zal ook oplopen als gevolg van de per 2013 ingevoerde annuïtaire aflossingseis.
Waarom voorkomt de Wet Hillen (aftrek wegens geen of een kleine eigenwoningschuld) niet dat deze belastingplichtige een bijtelling krijgt?
De belastingplichtige in het voorbeeld valt niet onder de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (de Hillen-regeling). Zijn aftrekbare kosten eigen woning zijn immers hoger dan zijn eigenwoningforfait (EWF). De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld staat echter per definitie los van de tariefmaatregel. Deze aftrek ontstaat als het EWF hoger is dan de aftrekbare kosten eigen woning en bedraagt het verschil tussen beide posten. De Hillen-regeling betreft een correctie op de belastinggrondslag. De tariefmaatregel bewerkstelligt echter in alle gevallen waarin aftrek tegen het tarief van de vierde schijf van toepassing is – dus zowel in Hillen-gevallen als niet-Hillen-gevallen – dat de aftrekbare kosten per saldo tegen een lager tarief verzilverd kunnen worden. Dit betreft een tariefmaatregel en heeft geen invloed op de belastinggrondslag.
Kunt u bevestigen dat de belastingplichtige deze hypotheekrentebijtelling kan voorkomen door de hypotheekrenteaftrek bij de fiscale partner in aftrek te brengen die niet in de vierde belastingschijf valt?
Bij een (gedeeltelijke) toerekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning aan een fiscale partner die niet met een deel van zijn belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf valt, vindt de wettelijke tariefcorrectie inderdaad niet plaats, maar geldt alsnog dat de aftrek tegen een lager tarief (van maximaal de derde schijf) verzilverd wordt. Het onderling kunnen toerekenen van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen door fiscale partners kan uiteraard alleen aan de orde zijn als er een fiscale partner is. De tariefmaatregel is bedoeld om aftrekbare kosten eigen woning voor zover deze in de vierde schijf vallen tegen een lager tarief dan dat van de vierde schijf te verzilveren. Bij fiscale partners die als gevolg van de toerekening de aftrek niet meer in de vierde schijf verzilveren is de wettelijke tariefmaatregel uiteraard niet langer aan de orde. De belastingplichtige met of zonder fiscale partner die zijn aftrek wel in de vierde schijf verzilvert, wordt door de tariefmaatregel geraakt. Dit sluit volledig aan bij de doelstelling van de maatregel.
Wat vindt u ervan dat hierdoor voornamelijk mensen zonder fiscale partner hypotheekrentebijtelling krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de belastingplichtige deze hypotheekrentebijtelling kan voorkomen door de hypotheekrenteaftrek niet in de aangifte op te nemen?
Zolang een schuld voldoet aan alle voorwaarden en kwalificeert als eigenwoningschuld is de belastingplichtige verplicht deze schuld en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten eigen woning als zodanig op te voeren in zijn aangifte. Dit betreft geen keuze.
Wat vindt u ervan dat hierdoor voornamelijk mensen zonder fiscale kennis hypotheekrentebijtelling krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Was deze hypotheekrentebijtelling, die hoger is dan de hypotheekrenteaftrek, de bedoeling van de wetgever? Wat is hiervoor de argumentatie?
Zoals gezegd is de tariefmaatregel eigen woning bedoeld om de aftrekbare kosten eigen woning die in de vierde schijf vallen tegen een lager tarief dan het tarief van die vierde schijf te verzilveren. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om niet het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning (voordelen uit eigen woning (onder meer EWF)-/- de aftrekbare kosten) tegen een lager tarief in aanmerking te nemen. Daarmee zou het beoogde doel namelijk slechts gedeeltelijk zijn bereikt. Met de maatregel is derhalve beoogd de voordelen uit eigen woning niet tegen een ander tarief dan het tabeltarief te belasten, maar uitsluitend een lager tarief toe te passen op het bedrag van de aftrekbare kosten.
De beschikking wind Drentse Monden Oostermoer |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de beschikking van SDE + over 2016 voor het gebied Drentse Monden Oostermoer?1
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat SDE+ beschikkingen zijn toegekend aan de 45 windturbines van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer.
Kunt u uitleggen hoe deze beschikking gelezen moet worden? Is de genoemde beschikking een opsomming van het maximum aan vermogen/opbrengsten of subsidie?
De SDE+ voorziet in een vergoeding van de onrendabele top van hernieuwbare energieproductie uitgedrukt in MWh in de beschikking. In de beschikking wordt de maximale subsidiabele energieproductie vooraf vastgelegd. Dat gebeurt op basis van een door de aanvrager te overleggen opbrengstberekening (per windturbine), waarin de verwachte maximale productie wordt onderbouwd.
De opbrengstberekening moet zijn opgesteld door een deskundige organisatie. Het maximaal te verlenen subsidiebedrag komt tot stand door het maximaal aangevraagde subsidietarief te vermenigvuldigen met de maximale jaarproductie en het aantal jaren waarover subsidie wordt verstrekt.
Hebben de drie initiatiefnemers afzonderlijk ieder een beschikking gehad of is in een keer beschikt voor alle drie de parken omdat het gezien wordt als een windpark?
De SDE+ biedt de mogelijkheid om voor een windpark per windturbine subsidie aan te vragen. De initiatiefnemers van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer hebben voor deze mogelijkheid gekozen. De SDE+ beschikking is opvolgend verstrekt per windturbine.
De definitie van een productie-installatie in de SDE+ is een samenstel van voorzieningen waarmee hernieuwbare elektriciteit kan worden geproduceerd. Een windturbine kan zelfstandig worden ingezet voor het produceren van hernieuwbare elektriciteit.
Hoe verhoudt de beschikking zich ten opzichte van de afspraak dat er maximaal 150 megawatt (MW) in de Drentse Monden Oostermoer geplaatst mag worden, terwijl de beschikking optelt tot een gezamenlijk vermogen van 189 MW?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, wordt via de SDE+ subsidie verstrekt voor geproduceerde hernieuwbare energie. In het geval van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer gaat het om de elektriciteitsproductie van 45 windturbines. De genoemde vermogens in het overzicht op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd, zijn de maximale vergunde vermogens zoals deze door de initiatiefnemers zijn opgegeven bij de subsidieaanvraag. Voor de subsidiebeschikking spelen deze vermogens uitsluitend een rol bij de berekening van de maximale subsidiabele productie. Zoals ik reeds heb aangegeven is de subsidiabele productie in MWh gemaximeerd. Het vermogen van de windturbines in MW speelt in die zin een rol dat het in overeenstemming dient te zijn met de verleende omgevingsvergunning.
Betekent genoemd overzicht dat de initiatiefnemers onderling moeten uitmaken welke turbine wordt geplaatst om gezamenlijk niet boven de 150 MW uit te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de initiatiefnemers van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer om binnen de randvoorwaarden zoals gesteld in de regels van het inpassingsplan en in de voorschriften van de omgevingsvergunningen een keuze te maken voor de op de 45 vergunde locaties te plaatsen windturbines.
De omgevingsvergunningen bevatten een bandbreedte voor het opgestelde vermogen. Per windturbine gaat het daarbij om de bandbreedte 2,3 MW – 4,2 MW. Het is op dit moment nog niet duidelijk welke windturbines door de initiatiefnemers zullen worden gekozen.
Een gesprek met stakeholders uit de spoorsector d.d. 13 maart 2017 |
|
Betty de Boer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er een nieuwe methode in ontwikkeling is voor de berekening van de gebruiksvergoeding van ProRail aan gebruikers op het spoor en, zo ja, in welke wetgeving krijgt deze nieuwe berekeningsmethode een basis?
Ja. Met de zogenoemde vergoeding minimumtoegangspakket (VMT) wordt een gedeelte van de kosten voor beheer, onderhoud en vervanging (BOV) van het spoor aan de gebruikers van het spoor doorberekend. De VMT is opgenomen in richtlijn 2012/34/EU en de (Nederlandse) Spoorwegwet waarin die richtlijn is uitgewerkt. Hierin staat dat de beheerder (in Nederland ProRail) een vergoeding vaststelt (de VMT) die gelijk is aan de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien. Ook moet de beheerder volgens deze regelgeving een methode vaststellen waarmee die kosten berekend worden. Voor die berekeningsmethode stelt EU-verordening 2015/909 nadere regels. ProRail ontwikkelt een nieuwe methode om aan de verordening te voldoen die tevens de juridische basis voor de nieuwe berekeningsmethode vormt.
Wordt de nieuwe methode voor gebruiksvergoeding op het spoor ook besproken met de stakeholders uit de sector? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, met wie wordt de nieuwe methode besproken?
Ja. ProRail en mijn ministerie hebben de herziening van de gebruiksvergoeding tussen september 2016 en maart 2017 in vijf bijeenkomsten met een brede vertegenwoordiging uit de spoorsector besproken. Alvorens ProRail de nieuwe methode mag toepassen moet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) daarvoor goedkeuring verlenen. Daarbij hebben spoorvervoerders de mogelijkheid bij de ACM zienswijzen in te dienen. Dit proces vindt op dit moment plaats. De ACM streeft ernaar vóór 1 september a.s. goedkeuring te verlenen. De nieuwe methode kan dan naar verwachting vanaf dienstregelingjaar 2019 gebruikt worden om de VMT-tarieven vast te stellen.
Klopt het dat er sprake is van een extra heffing conform het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte? Zo ja, hoe ziet die eruit en waarom is hier sprake van?
In mijn brief van 29 juni 2016 heb ik de herziening van de gebruiksvergoeding aangekondigd.1 Met deze herziening wordt naast de nieuwe berekeningsmethode voor de VMT een heffing geïntroduceerd. Richtlijn 2012/34/EU biedt de mogelijkheid om de BOV-kosten die geen onderdeel uitmaken van de VMT met deze heffing aan de gebruikers van het spoor door te berekenen. De voorwaarde hierbij is dat de markt deze kosten kan dragen. Van volledige doorberekening van de BOV-kosten is dus geen sprake. Deze worden grotendeels met de rijksbijdrage BOV gedekt.
Het ontwerpbesluit vergoeding gebruik hoofdspoorweginfrastructuur dat ik u in voorhang aangeboden heb, creëert de juridische grondslag voor de heffing.2 Ik beoog hiermee transparantie en stabiliteit van de tarieven. Het voornemen is dan ook om de tarieven meerjarig vast te stellen, zoals dat ook gebeurt in Duitsland en andere Europese landen (vraag 12).
De komende maanden komt er duidelijkheid over de subsidieaanvraag van ProRail voor de rijksbijdrage BOV en de op basis van de nieuwe methode vastgestelde hoogte van de VMT (het goedkeuringsproces voor de nieuwe methode heb ik in antwoord 2 uiteen gezet). Deze zijn nodig om de hoogte van de heffing (vraag 11) voor dienstregelingsjaar 2019 en verder te kunnen bepalen. De tarieven voor de VMT en de heffing worden dan zoals gebruikelijk in september door ProRail in de concept netverklaring gepubliceerd en in december in de definitieve netverklaring vastgesteld.
De heffing zal naar marktsegment worden gedifferentieerd en houdt daarmee rekening (zoals gevraagd in vraag 4) met de concurrentiepositie van het Nederlandse spoorgoederenvervoer dat ook van belang is voor de concurrentiepositie van de Nederlandse havens en industrie. Met het oog op het gelijke speelveld in Europa worden ontwikkelingen in buurlanden ook nauwlettend gevolgd. Er zijn eerste signalen dat Duitsland voornemens is de gebruiksvergoeding te verlagen (vraag 9) en indien dit tot besluitvorming leidt, wordt dit eveneens meegenomen bij de bepaling van de hoogte van de heffing.
Ik merk daarbij op dat de kosten voor het gebruik van het spoor een relatief klein onderdeel vormen van de totale kosten die spoorgoederenvervoerders moeten maken (bijvoorbeeld personeels-, materiaal- en energiekosten). De gebruiksvergoeding heeft daarom beperkt invloed op de concurrentiepositie van het Nederlands spoorgoederenvervoer. Hierover bent u met een brief van 9 september 2015 over de benchmark gebruiksvergoeding spoorgoederenvervoer geïnformeerd.3
Houden de nieuwe methode voor berekening van de gebruiksvergoeding van ProRail en de beleidsmatige invulling van de eventuele extra heffing conform het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU rekening met de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer en de Nederlandse havens en industrie? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt voorkomen dat het zogenaamde feeding en short-line vervoer in de Rotterdamse haven en van de industrie en railterminals naar de verzamelpunten voor de vooral internationale goederentreinen zwaar onder druk komt te staan? Klopt het dat dat nu naar ieders tevredenheid geregeld is? Wat is het verschil tussen de wijze waarop het nu geregeld is en de wijze waarop dit zou gaan veranderen? Waarom moet het veranderen? Klopt het dat Duitsland het huidige Nederlandse beleid ook hanteert? Zo ja, hoe luidt dit?
Op dit moment bestaat met de huidige berekeningsmethode voor de VMT een tarief voor de zogenoemde «losse loc» of een tarief per gewichtsklasse. In Duitsland is dit niet het geval. Daar bestaan er voor het «feeding» en «short-line» vervoer aparte tarieven. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven wordt de berekeningsmethode voor de VMT op dit moment conform uitvoeringsverordening 2015/909 aangepast en streeft de ACM ernaar deze vóór 1 september a.s. goedgekeurd te hebben. Of er verschil zal zijn tussen de huidige en de nieuwe berekeningsmethode is daarom op dit moment niet duidelijk.
Het «feeding» en «short-line» vervoer is nauw verbonden met de Nederlandse zeehavens en het internationale spoorgoederenvervoer in Nederland. Ook hiervoor geldt dat bij het bepalen van de hoogte van de heffing rekening wordt gehouden met de concurrentiepositie. Zie ook de beantwoording van de vragen 3, 4, 9, 11 en 12.
Hoe gaat u voorkomen dat goederenvervoerders en hun klanten, de verladers, niet onnodig benadeeld worden ten opzichte van andere modaliteiten? Waarom gelden voor het spoor landelijk dekkende parkeertarieven en voor andere modaliteiten niet?
Er is een aantal programma’s die erop gericht zijn het spoorgoederenvervoer tot een aantrekkelijke vervoersoptie te maken om zo de potentie beter te benutten. Dit gebeurt via de programma’s Beter Benutten en de Topsector Logistiek die zich actief richten op verladers en vervoerders om meer gebruik te maken van het spoor (en de binnenvaart). Voorts heb ik toegezegd een onderzoek te zullen doen naar de kansen voor een potentiële «modal shift» van weg naar spoor voor continentaal vervoer.4 Dit onderzoek zal vóór de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Ten slotte wordt in het kader van de motie Dik-Faber synchromodaal vervoer gestimuleerd, hetgeen bijdraagt aan de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer.5 Daarbij komt het in de praktijk vooral neer op het beter benutten van containertransport over het spoor en via de binnenvaart.
Op basis van richtlijn 2012/34/EU en de Spoorwegwet wordt als onderdeel van de VMT (zie: antwoord 1) voor het opstellen van treinen (bijvoorbeeld op emplacementen) op dit moment een tarief gerekend. Die tarieven zijn overal in het land hetzelfde.
Voor andere modaliteiten is de regelgeving anders. Voor het parkeren van vrachtauto’s bijvoorbeeld, is het aan gemeentes (of andere exploitanten van parkeerruimten) om parkeertarieven vast te stellen.
Hoe verhouden zich de kosten van beheer, onderhoud en vernieuwing van ProRail tot die van DB Netze? Zijn de kosten in Nederland hoger dan in Duitsland? Hoe hoog zijn de verschillen?
De Commissie Kuiken concludeerde in 2012 in het kader van het Parlementair onderzoek onderhoud en innovatie spoor dat ProRail in vergelijking met de meeste andere landen relatief weinig uitgeeft aan beheer en onderhoud per netwerkkilometer, per spoorkilometer en per treinkilometer.6 Voor de specifieke vergelijking tussen ProRail en DB Netz waarnaar u vraagt zijn geen gegevens beschikbaar. Er wordt momenteel in opdracht van mijn ministerie een internationale benchmark door ProRail uitgevoerd, waarin de kosten voor beheer, onderhoud en vervanging ook worden meegenomen. U krijgt deze benchmark dit jaar toegestuurd. DB Netz zal daar overigens geen onderdeel van uitmaken. In het algemeen neemt DB Netz beperkt deel aan benchmarks. Van de in 2011 door ProRail uitgevoerde internationale benchmark maakte DB Netz ook geen onderdeel uit.
Hoe bent u voornemens om de spoorbeheerder aan te sturen op efficiency om de kosten van ProRail die uit de algemene middelen en de gebruiksvergoeding worden gefinancierd te reduceren? Worden de synergiemogelijkheden van internationale samenwerking in de Rail Freight Corridors en die tussen ProRail en DB Netze en Infrabel voldoende benut? Kan er concreet inzicht gegeven worden in de efficiencydoelstellingen en de realisatie hiervan door ProRail, in het bijzonder in relatie tot de kosten die in de vergoeding minimum toegangspakket (VMT) zitten?
Ik stuur op verschillende manieren op efficiency. Zo is ProRail een structurele efficiencytaakstelling opgelegd van € 110 mln. per jaar op het beheer, onderhoud en vervanging van de spoorinfrastructuur en € 37 mln. per jaar op de apparaatskosten. Daarnaast stuur ik met de beheerconcessie die verplicht tot een efficiënte besteding van de ter beschikking gestelde financiële middelen en de door mij verleende subsidie voor beheer, onderhoud en vervanging. Een van die sturingsmogelijkheden is een «audit» van de BOV reeksen zoals die in 2015 is uitgevoerd door PwC c.s.7 De conclusie daarvan is dat er sprake is van een potentieel tekort van € 475 mln. in de periode 2018–2028 die met besparingsmaatregelen kan worden terug gedrongen. In mijn brief van 16 juni 2016 heb ik aangegeven hoe deze besparingsmaatregelen gefaseerd worden opgepakt zodat het onderhoud van het spoor toekomstbestendig en efficiënt wordt.8 Het is de verwachting dat de besparingen vanaf 2019 geleidelijk aan gerealiseerd gaan worden.
De activiteiten van ProRail in het kader van de Rail Freight Corridors creëren inderdaad synergiemogelijkheden. Deze zijn vooral gericht op het verbeteren van het product dat in de corridors wordt geboden: de zogenoemde vooraf bepaalde treinpaden (Pre-arranged paths). Zo werkt ProRail intensief samen met onder meer DB Netz en Infrabel om dit product steeds verder te verbeteren. Dit is in lijn met de tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap aanvaarde Ministeriele verklaring dat het verder verbeteren van de Rail Freight Corridors als prioriteit heeft benoemd.9
Klopt het dat Duitsland voornemens is de gebruiksvergoedingen voor het spoorgoederenvervoer met 30% tot 50% te verlagen? Zo ja, komt de concurrentiepositie van de Nederlandse havens dan niet op achterstand ten opzichte van de Duitse zeehavensen en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn uw voornemens met betrekking tot eventuele milieuheffingen, zoals de dieseltaks? Wat is de reden om een eventuele dieseltaks in te voeren? Deelt u de mening dat een dieseltaks op het spoor het level playing field/gelijke marktspeelveld ten opzichte van andere modaliteiten verstoort en slecht is voor de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven en Nederland? Zo nee, waarom niet? Welke gevolgen heeft een dieseltaks op het spoor voor respectievelijk het goederenvervoer en het reizigersvervoer op het spoor die gebruikmaken van diesel? Hoe zit het met de uitvoerbaarheid van een dieseltaks?
Van een dieseltaks is geen sprake. Het ontwerpbesluit creëert de juridische grondslag voor de toepassing van een aantal zogenoemde prijsprikkels, onder meer voor de inpassing van het spoor in de leefomgeving. De bonus- en malusregeling voor luchtkwaliteit stimuleert het gebruik van brandstoffen met betere eigenschappen voor luchtkwaliteit dan conventionele diesel. Deze regeling, die in overleg met de sector tot stand is gekomen, biedt de mogelijkheid de prestaties van de huidige generatie dieseltreinen voor luchtkwaliteit op kortere termijn te verbeteren. Op deze manier kan de periode overbrugd worden totdat het technisch en economisch haalbaar wordt de huidige generatie dieseltreinen te vervangen (of om te bouwen) door treinen die (welhaast) klimaatneutraal zijn. De regeling vormt samen met de bonus- en malusregeling voor geluid en de prestatieregeling die aan de vermindering van geluidsoverlast en trillingen kan bijdragen, het geheel van prijsprikkels voor de betere inpassing van het spoor in de leefomgeving.
Hoe gaat u voorkomen dat een eventuele extra heffing (mark-up) op het spoorvervoer niet leidt tot vraaguitval, een verslechtering van de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer in Nederland en negatieve economische effecten voor Nederland? Hoeveel budget moet er volgens planning uit de extra heffing worden opgehaald in 2019 en verder?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er, net als in Duitsland en andere Europese landen, meerjarige (vijf jaar) duidelijkheid gegeven over de tarieven van de gebruiksvergoeding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de extra kosten voor het spoorgoederenvervoer op korte en middellange termijn terugbrengen?
In antwoord op vragen 7 en 8 is aangegeven dat ProRail in vergelijking met andere landen relatief weinig uitgeeft aan het beheer en onderhoud van het spoor en hoe ik bij ProRail stuur op efficiency. In antwoord op vragen 3, 4, 9, 11 en 12 is daarnaast aangegeven dat (voor dienstregelingsjaar 2019) ProRail de tarieven voor de VMT en de heffing zoals gebruikelijk in september in de concept netverklaring publiceert en in december in de definitieve netverklaring vaststelt. Op dit moment kan daarom niet vooruit gelopen worden op de kosten voor het spoorgoederenvervoer. Zoals in antwoord op vragen 3, 4, 9, 11 en 12 is aangegeven, moet de markt de heffing kunnen dragen en wordt rekening gehouden met de concurrentiepositie van het Nederlandse spoorgoederenvervoer. Hierbij is eveneens aangetekend dat de gebruiksvergoeding een relatief kleine component is van de totale kosten die van belang zijn voor de concurrentiepositie van het Nederlandse spoorgoederenvervoer.
Klopt het dat Duitsland één beveiligingssysteem kent voor treinen en Nederland vier? Weet u hoeveel extra geld goederenvervoerders kwijt zijn aan kosten voor een loc met extra Nederlandse treinbeveiligingssystemen en machinisten?
Nee. Er bestaan zowel in Nederland als Duitsland meerdere beveiligingssystemen voor treinen. In alle EU-lidstaten wordt het «European Rail Traffic Management System» (ERTMS) uitgerold. Dit is een zogenoemd klasse A treinbeveiligingssysteem dat op de internationale corridors gebruikt wordt (Betuweroute) en steeds meer gebruikt zal worden (bijvoorbeeld op de voor Nederland belangrijke spoorgoederencorridor Rhine-Alphine). Daarnaast bestaan er in de lidstaten afzonderlijk zogenoemde klasse B treinbeveiligingssystemen waarvan Nederland en Duitsland er elk twee hebben. In Duitsland betreft dit Indusi/PZB (Punktförmige Zugbeeinflussung) en LZB (Linienzugbeeinflussung). In Nederland ATB-EG (Automatische TreinBeïnvloeding Eerste Generatie) en ATB-NG (Automatische TreinBeïnvloeding Nieuwe Generatie). In de afgelopen jaren is het ATB-EG-systeem om veiligheidsredenen op een groot aantal plaatsen uitgebreid met de toevoeging ATB-Vv (Automatische TreinBeïnvloeding Verbeterde versie).
De meerkosten voor (goederen-)vervoerders voor extra treinbeveiligingssystemen variëren sterk en zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Zoals bijvoorbeeld het aantal al in de locomotief aanwezige treinbeveiligingssystemen, de complexiteit daarvan en in hoeverre de betreffende locomotief in eigendom is bij een vervoerder of dat deze geleaset wordt. Over de mogelijke omvang van deze meerkosten bent u in het kader van het Parlementair onderzoek onderhoud en innovatie spoor op 16 februari 2012 geïnformeerd.10
Een werkbezoek aan een vervoerder van doelgroepen in het openbaar vervoer d.d. 15 maart jl. |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe zit de organisatie van Translink Systems (TLS) in elkaar voor wat betreft aandeelhouders en regels omtrent nieuwe toetreders tot TLS?
De Coöperatie Openbaar Vervoerbedrijven is sinds 1 januari 2016 eigenaar van Translink. Het lidmaatschap van de coöperatie is enkel mogelijk bij het hebben van een geldige concessie als bedoeld in de Wet Personenvervoer 2000. Als een vervoersbedrijf ophoudt concessiehouder te zijn, wordt het lidmaatschap beëindigd. Nieuwe vervoerders met een OV-concessie kunnen zonder meer lid worden van de coöperatie.
Kunnen nieuwe vervoerders toetreden tot de coöperatie van TLS? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om te onderzoeken of nieuwe vervoerders kunnen toetreden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat nieuwe spelers op de ov-markt, maar ook bestaande vervoerders van doelgroepenvervoer in de breedste zin van het woord, moeten kunnen toetreden tot het systeem van de ov-chipkaart? Zo ja, onder welke voorwaarden kunnen deze vervoerders toetreden tot het systeem van de ov-chipkaart? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om het mogelijk te maken om bestaande en nieuwe vervoerders te laten toetreden tot het systeem van de ov-chipkaart, zodat de integratie van het doelgroepenvervoer en het openbaar vervoer wordt gestimuleerd?
Het OV-chipkaartsysteem is bedoeld voor betalingen in het openbaar vervoer zoals gedefinieerd in de Wet Personenvervoer 2000. Doelgroepenvervoer is besloten vervoer dat op contractbasis wordt uitgevoerd. Het maakt daarom geen gebruik van de OV-chipkaart.
In het Toekomstbeeld Openbaar Vervoer «Overstappen naar 2040: flexibel en slim OV» (Kamerstuk 23 645, nr. 640) heb ik aangegeven dat waar de vervoersvraag beperkt is, de huidige, veelal aanbodgestuurde diensten niet meer voldoen. Nieuwe deelautoconcepten, taxidiensten, zelfrijdende busjes, (elektrische) fietsvoorzieningen of innovatieve concepten waarbij openbaar- en doelgroepenvervoer slim zijn geïntegreerd, kunnen op den duur een betere invulling geven aan de reizigersvraag. Er zullen experimenten starten om openbaar vervoer en doelgroepenvervoer te combineren. Dit om te onderzoeken wat wel en niet werkt. Naast organisatie en financiering (ontschotting) zal daarbij ook gekeken worden naar verschillende betaalwijzen en de kosten daarvan (pin, betalen via een app, ov-chipkaart e.d.). Daaruit zal ook een mogelijk gewenste rol van de OV-chipkaart blijken.
Over de toegang tot het OV-chipkaartsysteem van nieuwe spelers op de OV-markt (anders dan vervoerders met een concessie) heb ik uitgebreid met uw Kamer gedebatteerd naar aanleiding van een rapport dat Ecorys hierover heeft uitgebracht (Kamerstuk 23 645, nr. 612). Mijn conclusie is dat zich geen belemmeringen voordoen die een wettelijke regeling rechtvaardigen maar ook dat het belangrijk is om een vinger aan de pols te houden. In mijn brief van 13 juni 2016 (Kamerstuk 23 645, nr. 622) heb ik aangegeven dat ik ACM daarom gevraagd heb om eind 2017 haar standpunt aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu kenbaar te maken over de vraag of nadere economische regulering van de OV-betaalmarkt wenselijk is, op basis van haar (alsdan) meest recente inzichten.
De doorverkoop van de Fyra’s aan een andere vervoerder |
|
Aukje de Vries (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Fyra-treinen mogelijk in Italië weer op het spoor»?1
Ja.
Klopt de inhoud van dit nieuwsbericht en zijn de treinen doorverkocht aan Trenitalia? Zo nee, wat zijn dan de afspraken tussen AnsaldoBreda (nu bekend als Hitachi Rail Italy) en Trenitalia en bent u bereid om deze afspraken te achterhalen?
NS heeft mij laten weten dat er nog geen sprake is van een verkoop. Wel weet NS dat er gesprekken gaande zijn.
Heeft AnsaldoBreda al contact met u opgenomen over de eventueel gesloten of nog te sluiten overeenkomst tussen AnsaldoBreda en Trenitalia? Zo nee, bent u bereid om naar aanleiding van dit nieuwsbericht zelf contact op te nemen met AnsaldoBreda? Zo nee, waarom niet?
Nee. NS noch de aandeelhouder zullen partij zijn bij een eventueel door AnsaldoBreda met een koper te sluiten overeenkomst. NS heeft met AnsaldoBreda en haar toenmalige moedermaatschappij Finmeccanica een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over verkoop van de treinen. Ingeval er sprake is van een daadwerkelijke verkoop, zal NS hierover conform deze overeenkomst door AnsaldoBreda/Finmeccanica op de hoogte worden gesteld en zal NS mij hierover informeren.
Wat zijn de afspraken ten aanzien van het bedrag dat NS terug zou krijgen wanneer AnsaldoBreda de V250 treinstellen weet te verkopen? Wat is het bedrag per treinstel en wanneer kan NS dit geld tegemoet zien? Kan het Rijk ook een bedrag tegemoet zien als compensatie voor de schade die het Rijk heeft geleden?
NS heeft in 2014 de V-250 treinen verkocht aan AnsaldoBreda. Ingeval van een succesvolle doorverkoop, is er in de overeenkomst tussen NS en AnsaldoBreda/Finmeccanica bepaald dat NS een vergoeding van € 3,5 miljoen per trein ontvangt bij verkoop van trein 7 tot en met 12. Dit betekent dus maximaal een opbrengst van € 21 miljoen bij verkoop van 12 treinen of meer.
De baten bij verkoop zullen bijdragen aan de winst van NS en indirect krijgt de aandeelhouder daar een deel van via de reguliere dividendstroom (35% van de jaarlijkse netto winst van NS wordt als dividend uitgekeerd).
Acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen die leven rond het behoud en de continuïteit van acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden?1 2
Ik ken de signalen dat bewoners en lokale organisaties zich zorgen maken over de toekomst van de acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden. Medewerkers van VWS hebben op 5 april jl. met Paulina.nu gesproken, een samenwerkingsverband op Goeree-Overflakkee waarbij bewoners, ondernemers, gemeente en zorgaanbieders gezamenlijk streven naar goede zorgvoorzieningen en gezondheidsprogramma’s. Medewerkers van VWS hebben aangeboden mee te denken met concrete casussen.
Verder heb ik van de voorzitter van het ROAZ Zuidwest Nederland vernomen dat binnen het ROAZ regelmatig gesproken wordt over de acute zorg op de Zuid-Hollandse eilanden en dat het ROAZ samen met de betrokken ketenpartners bekijkt of de kwaliteit van de zorg nog steeds voldoet. Daarnaast heeft de voorzitter van het ROAZ mij medegedeeld dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen het burgerinitiatief «Verbeterde Acute Spoed Eisende Hulp op VPR» en de betrokken ketenpartners, inclusief het Traumacentrum Zuidwest Nederland.
Op welke manier heeft het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) Zuidwest-Nederland uitvoering gegeven aan de afspraak om meer regie te nemen op het opleidingsbeleid in de regio? Welke concrete afspraken en doelstellingen zijn hierover gemaakt?3
De voorzitter van het ROAZ heeft mij gemeld dat dit onderwerp elke vergadering op de agenda staat. Van de «risicofuncties» onder de FZO-beroepen is een overzicht gemaakt hoeveel personen elk ziekenhuis zou moeten opleiden. Ter vergadering wordt de stand van zaken gepresenteerd in een overzicht waarbij zichtbaar wordt hoeveel de organisaties daadwerkelijk (gaan) opleiden. Hierbij wordt nauw samengewerkt met de Zorgacademie van het Erasmus MC, die een regionale opleidingsfunctie heeft.
Verder is er een adviseur van het Traumacentrum Zuidwest Nederland voor een deel vrij gemaakt van andere taken om hierin de regie te nemen, de verbinding te leggen tussen alle activiteiten die plaatsvinden in de regio en hierover ook breed te communiceren in de regio. Daarnaast is er een bestuurlijk petit comité opgericht dat sturing geeft aan de activiteiten.
Dit moet op korte termijn resulteren in concrete afspraken over het aantal op te leiden verpleegkundigen in de komende jaren. Daarnaast wordt er binnen het petit comité nagedacht over korte termijnoplossingen die kunnen bijdragen aan het personeelstekort.
Wat is uw verklaring van het feit dat ambulances in de regio Zuidwest-Nederland steeds meer ritten uitvoeren en dat de spoedeisende hulpen te kampen hebben met een stijging in de zorgzwaarte?4
Meer ambulanceritten en een hogere zorgzwaarte zijn effecten die ook elders in Nederland gesignaleerd zijn. Ambulancezorg Nederland en afzonderlijke zorgaanbieders geven meerdere verklaringen voor de toename van ambulanceritten en stijging van de zorgzwaarte op SEH’s. Volgens de voorzitter van het ROAZ Zuidwest Nederland gelden deze verklaringen ook voor zijn regio. De genoemde verklaringen zijn veranderingen in het zorglandschap, zoals sluiting van SEH’s en extramuralisering, een veranderende zorgvraag en innovaties van het zorgproces, zoals de invoering van Directe Inzet Ambulance.
Welke verpleeg- en verzorgingshuizen op de Zuid-Hollandse eilanden hanteren een opnamestop en welke invloed heeft dat op de drukte van de Spoedeisende Hulp (SEH) in het ziekenhuis in Dirksland?
De opnamestop waaraan de voorzitter van het ROAZ in de brief van 14 december jl. refereerde, betrof een Rotterdamse instelling en niet een instelling op één van de Zuid-Hollandse eilanden. Inmiddels is deze opnamestop niet meer van kracht.
Verder heeft het zorgkantoor van CZ mij desgevraagd aangegeven dat er geen verpleeg- en verzorgingshuizen zijn op de Zuid-Hollandse eilanden die op dit moment een opnamestop hanteren.
Zijn bij het ROAZ Zuidwest-Nederland ook (regionale) verzekeraars structureel aangesloten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maken deze verzekeraars geen afspraken om voor de betreffende verpleeg- en verzorgingshuizen een uitzondering te maken op het productieplafond in de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorgorganisaties (VVT-sector)?
De zorgverzekeraars zijn niet structureel aangesloten bij het ROAZ Zuidwest Nederland, maar bij specifieke onderwerpen betrekt het ROAZ de zorgverzekeraars ad hoc. Dit lijkt mij een nuttige aanpak, omdat het niet voor alle onderwerpen noodzakelijk is als zorgverzekeraars erover mee vergaderen en mee beslissen.
Volgens zorgverzekeraar CZ is er genoeg capaciteit in de regio voor wat betreft de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorgorganisaties.
Wat zijn de mogelijke alternatieve scenario’s voor de inrichting van de acute zorg (in de nacht) waarover binnen het ROAZ Zuidwest-Nederland wordt gesproken?
Van de voorzitter van het ROAZ heb ik vernomen dat het ROAZ over uiteenlopende oplossingen nadenkt. Zeker nu de druk in de acute zorg hoog is, streeft het ROAZ ernaar om zoveel mogelijk acute zorgvoorzieningen open te houden.
Welke pilots worden in deze regio op het gebied van eerstelijnsverblijven uitgevoerd? Op welke wijze wordt hiermee het gesignaleerde knelpunt van de productie van eerstelijnsverblijf bedden in de regio aangepakt?
De voorzitter van het ROAZ heeft me meegedeeld dat er in de Rotterdamse regio vorig jaar twee pilots zijn geweest gericht op samenwerkingsafspraken over eerstelijns verblijf. Op dit moment vinden er verschillende lokale initiatieven plaats in de regio om eerstelijns verblijven verder vorm te geven.
Op welke wijze wordt er bij de berekening van de 45-minutennorm voor het bereiken van een SEH rekening gehouden met de regelmatige problemen door brugopeningen en -storingen op de ontsluitingswegen van het eiland naar de ziekenhuizen in Rotterdam?
Bij de bereikbaarheidsanalyses voor de SEH's, die uitgaan van de 45-minutennorm, wordt gebruik gemaakt van het rijtijdenmodel voor ambulances die met A1-urgentie (spoed) rijden. Dit rijtijdenmodel is gebaseerd op metingen van snelheden van ambulances over een heel jaar. Daarin zijn metingen van ambulances die op Goeree-Overflakkee rijden meegenomen. Als er in de meetperiode bij genoemde bruggen storingen waren en bruggen open stonden, zijn de snelheden van ambulances meegenomen in de set van metingen voor het rijtijdenmodel. De gemiddelde snelheden worden vervolgens gebruikt om rijtijden te berekenen.
Welk percentage van de spoedritten van ambulances haalt de 15-minutennorm, als alleen naar de Zuid-Hollandse eilanden wordt gekeken? Welke actie wordt ondernomen, indien de 15-minutennorm niet wordt gehaald?
Uit het jaarverslag 2015 van AmbulanceZorg Rotterdam-Rijnmond volgt dat in dat jaar op Voorne-Putten de responstijd van 87,4% van de A1-ritten minder dan 15 minuten bedroeg en dat op Goeree-Overflakkee de responstijd van 86,1% van de A1-ritten minder dan 15 minuten bedroeg.
De grootste zorgverzekeraar (CZ) spreekt AmbulanceZorg Rotterdam-Rijnmond aan op haar prestaties omtrent de norm dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen in de gehele regio een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is. Daarbij maken zij verbeterafspraken.
Wie heeft binnen een ROAZ doorzettingsmacht?
Het ROAZ is een netwerkoverleg van basisziekenhuizen, topklinische ziekenhuizen, academische ziekenhuizen, de crisisfunctie in GGZ-instellingen, regionale ambulancevoorzieningen en huisartsenposten. Deelnemers aan het ROAZ dienen constructief mee te werken aan onderlinge afspraken en dragen elk een eigen verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van die afspraken en de uitvoering ervan.
Op welke wijze worden lokale overheden betrokken bij besluiten over de uitvoering en de spreiding van de acute zorg? Zijn gemeenten betrokken bij de overleggen van de ROAZ? Zo nee, waarom niet?
In de Beleidsregels WTZi 2017 is de samenstelling van het ROAZ beschreven. Lokale overheden maken geen deel uit van het ROAZ, omdat zij niet als uitvoerder bij de spoedzorg betrokken zijn. In de praktijk is het natuurlijk raadzaam als ROAZ’en lokale overheden informeren over verstrekkende besluiten over de uitvoering en de spreiding van de acute zorg.
Wat vindt u van het idee om vast te leggen dat bij wijzigingen met betrekking tot de acute zorg gemeenteraden op zijn minst geraadpleegd moeten worden?
Via de zorgplicht van zorgverzekeraars wordt het patiëntenbelang reeds behartigd. Daarom zie ik geen noodzaak in een verplichting tot consultatie van gemeenteraden. Zoals ik eerder aangaf, beveel ik ROAZ’en wel aan om gemeenteraden goed te informeren.
Het moeten terugbetalen van huurtoeslag na een uitkering in verband met een brandverzekering |
|
Ronald van Raak |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u de schrijnende zaak van het koppel dat een heel jaar huurtoeslag moest terugbetalen, omdat deze mensen op 1 januari een bedrag op hun rekening hadden staan in verband met een brandverzekering?1
Ja.
Hebben verzekeraars in dit verband een «zorgplicht», in de zin dat zij verzekerden zouden moeten wijzen op mogelijke gevolgen als het geld op 1 januari op hun rekening staat en ook zelf meer rekening zouden moeten houden met de datum van uitkering?
Op verzekeraars rust – evenals op andere financiële ondernemingen – een civiele algemene zorgplicht. Deze civiele zorgplicht is onderdeel van het Burgerlijk Wetboek en daarnaast in 2014 publiekrechtelijk verankerd in de Wet op het financieel toezicht (hierna: de Wft) zodat de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) bij een evidente misstand verband houdend met financiële dienstverlening handhavend kan optreden (artikel 4:24a Wft). Ingevolge deze algemene zorgplicht dient een financiële dienstverlener op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van een consument of begunstigde in acht te nemen. Indien een financiële dienstverlener adviseert, dient hij te handelen in het belang van de consument of begunstigde.
In de onderhavige kwestie gaat het om een schade-uitkering bij een inboedelverzekering en het moment van uitkeren daarvan. De gemiddelde schadeomvang bij brand ligt rond de € 1.000 voor de inboedel en rond de € 1.500 voor de opstal (bron: Verzekerd van Cijfers 2016, blz. 48).
Klanten hebben bij dergelijke schade-uitkeringen doorgaans belang bij een spoedige uitkering. Er kan niet worden geconcludeerd dat een verzekeraar ingevolge de algemene zorgplicht bekend moet zijn dan wel rekening moet houden met omstandigheden zoals de ontvangst van huur- of zorgtoeslag door een klant. Dit betreft (privacygevoelige) informatie tussen de klant en de Belastingdienst die geen verband houdt met de betreffende schadeverzekering en daaruit voortvloeiende schade-uitkering.
Welke mogelijkheden heeft de Belastingdienst om in gevallen van schade-uitkeringen maatwerk te leveren en dit soort geld niet meer te zien als eigen vermogen?
Huurtoeslag is een bijdrage in de huurkosten. Hoe hoog de toeslag is, hangt af van de huurprijs, het inkomen, de leeftijd en de woonsituatie. Als het vermogen te hoog is, is er geen recht op huurtoeslag. Dat staat ook vermeld op de website van de Belastingdienst.2 Het recht op huurtoeslag vervalt bij een vermogen dat hoger is dan het heffingvrije vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting. Het heffingvrije vermogen in box 3 was voor 2015 € 21.330. De peildatum voor vaststelling van de hoogte van het vermogen ligt op 1 januari van het kalenderjaar waarop de toeslag betrekking heeft. Ook voor de vaststelling van de omvang van het vermogen wordt aangesloten bij de box 3-grondslag in de inkomstenbelasting. Alle bezittingen en schulden die op de peildatum tot die grondslag behoren, worden als gevolg daarvan in aanmerking genomen voor de vermogenstoets. In het geval van de betrokkenen zorgde de schadevergoeding van ruim € 22.000 ervoor dat het heffingvrije vermogen van € 21.330 werd overschreden.
De Belastingdienst is gehouden om de wet- en regelgeving die geldt voor de inkomstenbelasting en de huurtoeslag uit te voeren en hebben niet de mogelijkheid om binnen dat kader «maatwerk» te leveren voor bepaalde gevallen. De box 3-grondslag maakt geen onderscheid waarvoor het vermogen bestemd is of wat de herkomst van het vermogen is. De wetgever heeft, voor wat betreft de vaststelling van de box 3-grondslag, bewust gekozen voor één peildatum (1 januari) en heeft daarbij onderkend dat in deze systematiek besloten ligt dat sprake kan zijn van kortstondige bezittingen die in aanmerking worden genomen met mogelijk nadelige gevolgen in specifieke gevallen.3 Ook de hardheidsclausule in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) biedt voor deze gevallen niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op de vermogenstoets. Immers, ook daarvoor geldt dat de wetgever door aan te sluiten bij de peildatumsystematiek in de inkomstenbelasting heeft aanvaard dat toeval en kortstondig bezit daarbij een rol kunnen spelen.
Bent u bereid om schade-uitkeringen, bijvoorbeeld in het kader van een brandverzekering, in de toekomst door de Belastingdienst als bijzonder vermogen te laten beschouwen, zodat het geen gevolgen meer heeft voor bijvoorbeeld (huur)toeslagen?
Ik zie geen aanleiding om voor deze gevallen een nieuwe uitzondering te creëren. Als het gaat om schadevergoedingen biedt de Uitvoeringsregeling Awir op dit moment alleen de mogelijkheid vermogensbestanddelen uit te zonderen wanneer het gaat om vergoedingen voor immateriële schade. Schade-uitkeringen zoals in het genoemde voorbeeld hebben een puur materieel karakter en vloeien voort uit een civielrechtelijke overeenkomst. Deze schadevergoedingen doen zich voor in een omvang die van een heel andere orde van grootte is dan de bestaande uitzonderingen. Vaak zal het geld ontvangen uit een brandschadeverzekering binnen niet al te lange tijd na ontvangst worden uitgegeven, waardoor de kans klein is dat dergelijke uitkeringen op de peildatum nog op iemands rekening staan. Overigens behoren niet alleen uitkeringen van de verzekering, maar eveneens op de peildatum van 1 januari voldoende concrete vorderingen op de verzekeringen, tot het eigen vermogen in box 3. In het genoemde voorbeeld schuilt het tragische element vooral in de brand en de daardoor ontstane schade.
Bent u bereid om opnieuw contact op te nemen met het koppel in de uitzending van Radar, om te bezien of in dit geval alsnog een maatoplossing mogelijk is?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt behoort een maatoplossing in dit geval niet tot de mogelijkheden.
Korting van het pensioenfonds Caribisch Nederland |
|
Jeroen Recourt (PvdA), John Kerstens (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Ken u het bericht «Liever normen DNB dan CBCS»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de voorgenomen korting op de pensioenen van het pensioenfonds Caribisch Nederland (PCN) van 3 1/2% per 1 april aanstaande en daarbovenop van 12% per 2018 als gevolg van het invoeren van het toezicht en de dekkingsregels van de Nederlandse Bank (DNB)?
Wij zijn bekend met de voorgenomen korting van 3,5% per 1 april a.s. Of in de loop van 2018 nadere kortingen noodzakelijk zijn, hangt af van de ontwikkeling van de dekkingsgraad.
Klopt het voorts dat behalve strengere eisen aan de dekkingsgraad ook de termijn waarbinnen de dekkingsgraad op niveau moet worden gebracht als gevolg van dit gewijzigde toezicht is teruggebracht van 10 naar 3 jaar?
Het vervangen van het korte- en langetermijnherstelplan voor één herstelplan waarvoor een voortrollende termijn van 10 jaar geldt, komt uit het Nieuw Financieel Toezichtskader (nFTK), dat geldt voor het Europees deel van Nederland. Voor Caribisch Nederland geldt het oude ftk, waarbij de periode voor het kortetermijnherstelplan onlangs met twee jaar is verlengd van drie tot vijf jaar. Bij overstap op het nFTK zou PCN ook dienen te voldoen aan andere (zwaardere) eisen uit het nFTK, zoals een hoger vereist eigen vermogen en daarnaast de eis dat als de dekkingsgraad 5 jaar onder het minimaal vereist vermogen (ca. 105% dekkingsgraad) heeft gelegen onvoorwaardelijke kortingen moeten worden doorgevoerd. Kortom: voor een goede vergelijking dienen alle toetsingscriteria in ogenschouw te worden genomen.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote korting er stevig inhakt bij vele gepensioneerden in Caribisch Nederland, onder meer omdat de AOV/AOW in dit deel van Nederland onvoldoende is om van te kunnen leven?
Deze problematiek in Caribisch Nederland is bekend bij het kabinet en de bestuurscolleges. Tijdens recente werkconferenties is er van de zijde van Bonaire en Saba aandacht gevraagd voor onder meer alleenstaande AOV-gerechtigden. Zoals aangegeven in de brief van 3 maart 20172 zullen het Ministerie van SZW en de bestuurscolleges zich inzetten om te komen tot passende voorzieningen voor specifieke groepen. Maatwerk is nodig om deze groepen goed te bereiken. Deze voorzieningen staan, net als in het Europees deel van Nederland, los van de pensioenaanspraken die in de tweede pijler worden opgebouwd.
Welke rol is Nederland bereid op zich te nemen om de directe financiële problemen voor gepensioneerden in Caribisch Nederland op te lossen of te verzachten?
Het kabinet is als werkgever één van de sociale partners, en is vanuit die rol betrokken bij de gesprekken over de financiële situatie van PCN.
Is het PCN in 2010 onvoldoende gekapitaliseerd en zo ja, waar ligt dat aan? Zo nee, hoe is dan het huidige tekort te verklaren in de wetenschap dat de rendementen van PCN relatief goed zijn?
De zaak is nu aanhangig bij de rechter, want er is een dagvaarding uitgebracht door PCN tegen de Staat. Ik kan daarom geen inhoudelijke reactie geven op deze vraag.
Het conflict tussen de directie en radiologen in het Zuyderlandziekenhuis in Heerlen |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er in het Zuyderlandziekenhuis in Heerlen een fel conflict is uitgebroken tussen directie en radiologen en de communicatie tussen beide partijen op dit moment alleen nog via advocaten verloopt?1
Ik heb begrepen dat het Zuyderlandziekenhuis (Stichting Zuyderland Medisch Centrum), zoals het NRC-artikel van 10 en 11 maart 2017 beschrijft, inderdaad voornemens is het ZBC Mitralis Diagnostisch Centrum BV over te nemen. Dit bevestigt het ziekenhuis in hun persbericht. Daartoe heeft het ziekenhuis een bod uitgebracht op het belang in Mitralis Diagnostisch Centrum BV van Diagnostisch Centrum Parkstad BV (DCP BV). Enkele radiologen die werkzaam zijn voor het Zuyderlandziekenhuis zijn de aandeelhouder van DCP BV. Het Zuyderlandziekenhuis geeft aan dat inmiddels een meerderheid van de aandeelhouders van DCP BV zich heeft uitgesproken voor verkoop van het belang van DCP BV in de ZBC Mitralis aan het Zuyderlandziekenhuis. De IGZ staat in contact met de Raad van Bestuur van het Zuyderlandziekenhuis. Zij heeft de IGZ laten weten dat alle reguliere overleggen tussen de medisch specialisten onderling en met de raad van bestuur en anderen binnen het ziekenhuis doorgang vinden zonder tussenkomst van advocaten. De Raad van Bestuur heeft maatregelen getroffen om de kwaliteit van zorg doorlopend te kunnen bewaken. De IGZ heeft geen signalen dat op enig moment de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding is of is geweest.
Hoe wordt de kwaliteit van zorg gewaarborgd, als in het Zuyderlandziekenhuis de vakgroep radiologen alleen nog via de advocaat met de directie praat?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de samenwerkingsproblemen tussen de longartsen van het VUmc, wat uiteindelijk leidde tot twee sterfgevallen? Erkent u dat een conflict in ziekenhuizen de kwaliteit van zorg ernstig in gevaar brengt? Wat doet u om een herhaling van deze afschuwelijke incidenten te voorkomen?
Ja. Een vergelijking tussen deze twee situaties gaat echter mank. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vragen 1 en 2. Het is wel zo dat een conflict binnen een ziekenhuis tot risico’s voor kwaliteit en veiligheid kan leiden. Het is daarom van belang dat zorgprofessionals en de Raad van Bestuur tijdig hun verantwoordelijkheid nemen en het patiëntenbelang te allen tijde laten prevaleren. Indien de IGZ signalen bereiken dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn zal zij hier direct naar handelen.
Wat vindt u ervan dat de ziekenhuisleiding de radiologen ervan verdenkt kunstmatig wachtlijsten te hebben gecreëerd om zo patiënten van het ziekenhuis naar hun privékliniek te kunnen sluizen? Kunt u dit toelichten?
Het Zuyderlandziekenhuis heeft mij in een reactie laten weten dat het niet zo is dat de raad van bestuur de radiologen ervan verdenkt kunstmatig wachtlijsten te hebben gecreëerd om zo patiënten van het ziekenhuis naar het ZBC Mitralis Diagnostisch Centrum BV door te sturen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat radiologen uit de vakgroep van het Zuyderlandziekenhuis zowel werkzaam zijn in het ziekenhuis als in de privékliniek, waar zij aandelen in bezitten? Vindt u dit wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Het Zuyderlandziekenhuis is geen werkgever van de radiologen. De radiologen zijn namelijk niet in loondienst van het Zuyderlandziekenhuis, maar vrijgevestigd en lid van het Medisch Specialistische Bedrijf. Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven, is er in deze casus sprake van onderhandelingen tussen het Zuyderland Ziekenhuis en het bestuur van de DCP BV over de overname van het belang van DCP BV in de ZBC. Het staat medisch specialisten vrij, binnen de reikwijdte van bestaande arbeidsovereenkomsten dan wel samenwerkingsovereenkomst van het MSB en het ziekenhuis en de lidmaatschapsovereenkomst met de MSB, een direct dan wel indirect belang in zorgaanbieders te hebben. Het is noodzakelijk dat zowel de raad van bestuur van het ziekenhuis als de medisch specialisten werkzaam binnen het ziekenhuis te alle tijde aandacht hebben en houden voor de kwaliteit van zorg en de gelijkgerichtheid.
Vindt u het wenselijk dat het Zuyderlandziekenhuis werkgever is van de radiologen en tegelijkertijd met hen onderhandelt over de aanschafprijs van aandelen van de privékliniek? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Raad van Bestuur van het Zuyderlandziekenhuis genoodzaakt is alle aandelen van de radiologen op te kopen om maar een einde te maken aan het voortslepende conflict? Kunt u dit toelichten?
Het is volgens het Zuyderlandziekenhuis niet juist dat zij het belang van DCP BV in de ZBC Mitralis wil overnemen om een einde te maken aan een conflict. Daaraan liggen inhoudelijke redenen ten grondslag.
Erkent u dat de oorzaak van het conflict in het Zuyderlandziekenhuis inherent is aan het feit dat ongeveer de helft van de specialisten in Nederland vrijgevestigd is? Zo ja, erkent u dat dit soort conflicten voorkomen kunnen worden als alle specialisten in loondienst treden van het ziekenhuis? Zo neen, kunt u dit toelichten?
Ongeacht het gehanteerde governancemodel in een ziekenhuis, met loondienst dan wel vrije vestiging, kan er een conflict plaatsvinden tussen een ziekenhuisbestuur enerzijds en aandeelhouders van een privékliniek, waaronder bijvoorbeeld medisch specialisten. Ook medisch specialisten in loondienst van een ziekenhuis kunnen aandelen hebben in een privékliniek.
Erkent u dat de kwaliteit van zorg per definitie in het geding komt, wanneer specialisten een eigen belang hebben bij het doorverwijzen van patiënten? Kunt u dit toelichten?
Nee, artsen moeten handelen conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Daarin heeft de overheid wettelijk vastgelegd dat «goede zorg» verleend dient te worden.
Bent u het ermee eens dat alles gedaan moet worden om bij specialisten (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Dat ben ik met u eens. In de governancecode zorg is een bepaling opgenomen omtrent het voorkomen van (de schijn van) belangenverstrengeling. De governancecode is een uitwerking van het uitvoeringsbesluit WTZi en geldt daarmee voor alle toegelaten zorginstellingen. De IGZ en NZa gebruiken de governancecode zorg in het toezicht op bestuur.
Ziet u in dat het «Bernhovense model», waar specialisten van het Bernhoven Ziekenhuis in loondienst treden en aandeelhouder kunnen worden, net zoals bij het Zuyderlandziekenhuis tot ongewenste prikkels kan leiden? Wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid om te verbieden dat specialisten tegelijkertijd aandeelhouders kunnen zijn?
Nee, die spanning zie ik niet. Zoals de Minister u eerder heeft laten weten in de brief van 4 juli 2016 betreffende de stand van zaken van de invoering van integrale bekostiging is het van belang dat er sprake is van (financiële) gelijkgerichtheid tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling. Naar mijn oordeel zijn zowel het loondienstmodel als ook het participatiemodel naar hun aard (financieel) gelijkgerichter. In voorgenoemde brief heeft de Minister zodoende aangegeven deze beide modellen als stip op de horizon te zien.
Erkent u dat marktwerking in de zorg ertoe heeft geleid dat ziekenhuizen vooral bezig zijn met concurreren en het veiligstellen van financiële zekerheid, in plaats van het waarborgen van de beste zorg voor de patiënt? Kunt u dit toelichten?
Deze stelling doet geen recht aan de hoge kwaliteit van zorg die in het algemeen door ziekenhuizen en specialisten in Nederland geleverd wordt. Het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren is erop gericht dat patiënten en verzekeraars kunnen kiezen voor de beste zorg. Als ziekenhuizen geen goede zorg zouden bieden, bestaat het risico dat verzekeraars geen contract meer sluiten en patiënten niet meer naar dat ziekenhuis gaan. Dat ziekenhuizen daarbij naar manieren zoeken om efficiënter met kosten om te gaan vind ik met het oog op de betaalbaarheid van de zorg een goede ontwikkeling. Bovendien houdt de IGZ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg en spreekt zij het bestuur aan als er risico’s zijn voor de kwaliteit van de zorg.
Het fosfaatreductieplan 2017 |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel melkveehouders sinds 2 juli 2015 gestart zijn met hun bedrijf of kort voor 2 juli 2015 zijn gestart?
Er zijn sinds 1 juli 2015 16 nieuwe Unieke Bedrijfsnummers (UBN’s) aangevraagd voor een locatie waar niet eerder runderen zijn gehouden en waar nu meer dan vijf runderen worden gehouden. Het gaat hier ook om nieuwe Bedrijf Registratie Servicenummers (BRS). Van deze 16 UBN’s is van één bedrijf bekend dat het gaat om een melkproducerend bedrijf.
Welk effect heeft de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (nr. WJZ/1702370) die op 16 februari 2017 werd gepubliceerd in de Staatscourant en op 1 maart 2017 in werking is getreden op deze melkveebedrijven en hun gezinnen?
Omdat de omstandigheden op de betreffende bedrijven heel verschillend zijn, kan niet in specifieke termen worden beschreven wat de gevolgen voor de bedrijven of gezinnen zijn.
De Regeling fosfaatreductieplan 2017 ziet op melkproducerende en niet-melkproducerende bedrijven.
Voor de melkproducerende bedrijven is bepalend hoeveel dieren (uitgedrukt in grootvee-eenheden (GVE)) zij op 2 juli 2015 en op 1 oktober 2016 op het bedrijf hadden. Wanneer een bedrijf na 2 juli 2015 is gegroeid, zal ten opzichte van het aantal dieren op 1 oktober 2016 een reductieopgave worden opgelegd. Voldoet een bedrijf aan de reductieopgave (de reductiedoelstelling in de eerste periode is 5%), dan betaalt het over de groei van GVE na 2 juli de zogenoemde solidariteitsheffing van € 56 per GVE per maand. Voldoet een bedrijf niet aan de reductieopgave, dan wordt een hogere geldsom opgelegd (€ 240 per GVE per maand).
De Regeling fosfaatreductieplan 2017 stimuleert bedrijven het aantal GVE’s terug te brengen om zo een reductie van de fosfaatproductie te realiseren. Belangrijk aspect bij de invulling van de regeling was het voorkomen dat een vermindering van GVE’s op melkproducerende bedrijven zou worden gerealiseerd door deze dieren te verplaatsen naar bedrijven die niet onder de regeling vallen. Daardoor zou immers de fosfaatproductie in Nederland niet daadwerkelijk worden gereduceerd. Om het «weglekeffect» tegen te gaan, zijn twee mogelijkheden verkend, namelijk het monitoren van de afvoer van dieren van melkproducerende bedrijven en het onder de regeling brengen van de bedrijven waar deze dieren potentieel geplaatst kunnen worden, de niet-melkproducerende bedrijven.
Op voorstel van de betrokken sectorpartijen zijn ook niet-melkproducerende bedrijven, die (deels) groeien door aanvoer van runderen onder de reikwijdte van de regeling gebracht. Hierbij is verondersteld dat, met de keuze voor de referentiedatum 15 december 2016 waar deze voor de melkproducerende bedrijven ligt op 2 juli 2015, de gevolgen voor de niet-melproducerende bedrijven beperkt zouden zijn.
Na invoering van de regeling bleek dat er bij niet-melkproducerende bedrijven toch onbedoelde negatieve effecten optraden. Om onder andere deze bedrijven tegemoet te komen is de regeling gewijzigd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 992). Die wijziging blijkt echter ontoereikend om alle onbedoelde negatieve effecten in voldoende mate weg te nemen. Ik heb daarom, in overleg met de sector, besloten de regeling te beperken tot melkproducerende bedrijven. Aan niet-melkproducerende bedrijven zal dan ook geen geldsom worden opgelegd. De verantwoordelijkheid voor de te realiseren reductie ligt volledig bij melkproducerende bedrijven. De regeling zal op korte termijn hierop worden aangepast en daarbij, door de afvoer van dieren van melkproducerende bedrijven te monitoren, blijvend borgen dat het onderbrengen van dieren op niet-melkproducerende bedrijven wordt tegengegaan.
De voorgenoemde melkveebedrijven hielden rekening met het aankopen van fosfaatrechten zoals aangekondigd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van fosfaatrechten, maar kunnen nu geen kant op; bent u bereid uw algemene bevoegdheid, als aan gerefereerd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstuk 34 532, nr. 3, p. 34), te gebruiken voor melkveebedrijven die zijn gestart na 2 juli 2015 of overduidelijk in de opstartfase zaten op die datum nu er nog geen knelgevallenregeling is als opgenomen in het wetsvoorstel door het amendement Geurts c.s. (Kamerstuk 34 532, nr. 85)? Zo nee, waarom niet?
De Regeling fosfaatreductieplan 2017 voorziet in een knelgevallenregeling die overeenkomt met de knelgevallenregeling in het wetsvoorstel ter introductie van het stelsel van fosfaatrechten. Na invoering van de regeling bleek dat er toch nog bedrijven waren waar onbedoelde negatieve effecten optraden. Om deze bedrijven tegemoet te komen heb ik de regeling gewijzigd, waarmee onder andere tegemoet wordt gekomen aan grondgebonden bedrijven.
Voor mijn verdere voornemen ten aanzien van niet-melkproducerende bedrijven verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe u uitwerking geeft aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 983)?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de referentie van de Regeling fosfaatreductieplan 2017, die al in werking is getreden, nog niet bekend is gemaakt door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Wanneer wordt deze bekend gemaakt?
Ondernemers kunnen zelf hun referentie bepalen op basis van de gegevens in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R). Daaruit valt af te lezen over hoeveel GVE zij beschikten op 2 juli 2015 en 1 oktober 2016. Op dit moment worden de mandaten afgerond om te zorgen dat vanuit zuivelbedrijven, met instemming van de ondernemers, prognoses gegeven kunnen worden per bedrijf op basis van de in I&R bekende gegevens.
In het geval sprake is van bijvoorbeeld bedrijfsovername of het uitscharen van dieren, waardoor aanpassingen van de referentie nodig zijn, vergt het controleren en daarmee vaststellen van de referentie meer tijd. Het streven is dit voor het opleggen van de eerste geldsom afgerond te hebben.
Hebben melkveehouders volgens u voldoende tijd om op deze referentie te anticiperen aangezien de regeling al in werking is getreden?
Met het publiceren van het zuivelplan vanuit de zuivelsector in december jl. werd bekend welke systematiek en data als referentie zouden gaan gelden. Daar sluit de huidige regeling maximaal bij aan. Melkveehouders konden dus al anticiperen op de huidige regeling. Daarbij worden melkveehouders in de eerste periode afgerekend op hun gemiddelde aantal dieren in de tweede maand, te weten april, waarmee zij tot 1 april de tijd hebben gehad om hun GVE-bestand aan te passen en zelfs in april hun gemiddelde veebezetting nog bij kunnen stellen.
Klopt het dat RVO de uitvoering van de Subsidieregeling bedrijfsbeëindiging melkveehouderij en de Regeling fosfaatreductieplan 2017 niet aan kan en dat daarom de referenties van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 nog niet bekend zijn?
Normaal gesproken is er een langere voorbereidingstijd beschikbaar voor de voorbereiding van de uitvoering van dergelijke regelingen, maar die tijd is er nu beperkt. Nederland moet immers zo snel mogelijk stappen zetten in het bereiken van het fosfaatplafond. Daarom werken RVO.nl en het zuivelbedrijfsleven eensgezind met man en macht samen om de regelingen tijdig en goed te implementeren. Een belangrijk deel van de uitvoering van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 wordt gedaan door de zuivelsector. Het vaststellen van de referentie wordt uitgevoerd door RVO.nl. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vergt met name het aanpassen van referenties door veranderende omstandigheden extra tijd, ook mede omdat dit afhankelijk is van meldingen vanuit ondernemers.
Overweegt u om bovenstaande redenen de handhaving van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 uit te stellen?
Nee. Zoals aangegeven konden melkveehouders al anticiperen op deze regeling op grond waarvan geldsommen kunnen worden opgelegd en bonussen kunnen worden uitbetaald. De tijdige uitvoering van de regeling is van groot belang om de Nederlandse fosfaatproductie tijdig in overeenstemming met het fosfaatplafond te brengen.
Kunt u aangeven waarom er in de ministeriële regeling wordt afgeweken van de referentie van 2 juli 2015 door het instellen van een nieuwe referentie van 15 december 2016 voor niet-melkproducerende bedrijven en door onderscheid te maken tussen vrouwelijke en mannelijke dieren onder code 101 en 102?
Voor het antwoord op het eerste deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Er is in de regeling een onderscheid gemaakt tussen vrouwelijke en mannelijke dieren omdat voor de noodzakelijke krimp van de melkveestapel alleen vrouwelijk melkvee een rol speelt.
In hoeverre hadden veehouders kunnen anticiperen op deze verschillen die pas half februari 2017 bekend zijn geworden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Welke oplossingen zijn er voor verschillen, ontstaan door de twee verschillende referenties voor melkveebedrijven en niet-melkproducerende die vee hebben uitgeschaard?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Is er een mogelijkheid dat bedrijven die tussen 2 juli 2015 en 1 maart 2017 grond hebben aangekocht en daarmee grondgebonden zijn geworden te zien als grondgebonden onder de ministeriële regeling aangezien deze bedrijven juist hebben geacteerd om te voldoen aan een maatschappelijke en politieke wens?
Nee, voor het bepalen of een bedrijf al dan niet grondgebonden is wordt, in overeenstemming met het wetsvoorstel fosfaatrechten, gekeken naar de situatie in 2015.
Heeft u ten behoeve van de uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 978) al een werkgroep ingesteld voor de vleesveehouderij en is deze al bijeen gekomen? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren?
Uw Kamer wordt hier op korte termijn separaat over geïnformeerd.
Bent u bereid afspraken te maken met de banken zodat zij dit en volgend jaar coulance betrachten bij melkveehouders die door Regeling Fosfaatreductieplan 2017 in zwaar weer komen te verkeren?
Zoals aangegeven in mijn brief van 3 februari 2017 is Rabobank Nederland betrokken bij het opstellen en uitwerken van het maatregelenpakket (Kamerstuk 33 037, nr. 189). Het betreft een tijdelijke maatregel die in 2017 en mogelijk het begin van 2018 tot extra kosten van ondernemers leidt. Ondernemers kunnen deze kosten beperken door tijdig aan de reductiedoelstelling te voldoen. Ik ben er van overtuigd dat banken bij de beoordeling van lopende verplichtingen jegens de bank zullen blijven kijken naar het langetermijnperspectief van de betrokken onderneming en ben uiteraard bereid hier nog aandacht voor te vragen.
Aanvoer naar Uniek Bedrijfsnummer (UBN) van een fokveedag wordt blijkbaar gezien als aankoop en levert boetes op; bent u bereid om voor fokdagen een oplossing te bewerkstelligen?
Ja. Aan- en afvoer op dezelfde dag op dergelijke specifieke Unieke Bedrijfsnummers, hetgeen het geval is bij fokdagen, wordt niet meegeteld als aanvoer.
Onrecht als gevolg van de invoering van het leenstelsel voor studenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Erkent u dat ouders de kinderbijslag mislopen als hun minderjarige kind gaat studeren in het hoger onderwijs?1
Ja. Op het moment dat minderjarige studenten gaan studeren en aanspraak kunnen maken op studiefinanciering vervalt op de eerste dag van het kwartaal volgend op de start van de opleiding voor de ouders het recht op kinderbijslag.
Deelt u de mening dat ouders en hun kinderen erop achteruitgaan als de kinderbijslag wordt omgezet in een studieschuld?
Ouders van minderjarige kinderen maken aanspraak op kinderbijslag zolang hun kinderen geen opleiding in het hoger onderwijs volgen en dus nog geen aanspraak hebben op studiefinanciering. Op het moment dat een student een opleiding gaat volgen in het hoger onderwijs kan hij, mits aan de voorwaarden is voldaan, aanspraak maken op studiefinanciering. Dat geldt ook voor minderjarige studenten. De studiefinanciering levert een bijdrage in de kosten van levensonderhoud tijdens de studie en komt voor minderjarige studenten in de plaats van het recht op kinderbijslag. De studiefinanciering bestaat uit een reisvoorziening, die in tegenwaarde ongeveer gelijk is aan de kinderbijslag, en eventueel een aanvullende beurs afhankelijk van het inkomen van de ouders. Daarnaast heeft iedere student de mogelijkheid om te lenen onder sociale voorwaarden. Ik deel dan ook niet de mening dat ouders en hun kinderen erop achteruitgaan op het moment dat minderjarige studenten gaan studeren.
Waarom laat u deze rechtsongelijkheid voortbestaan, aangezien ouders wier kind niet gaat studeren, gewoon kinderbijslag blijven ontvangen?
Van rechtsongelijkheid is geen sprake. Studiefinanciering en kinderbijslag zijn verschillende faciliteiten, bedoeld voor verschillende doelgroepen. Op het moment dat een student begint aan een opleiding in het hoger onderwijs ontstaat ongeacht zijn leeftijd aanspraak op studiefinanciering, bestaande uit de reisvoorziening, eventueel een aanvullende beurs en de mogelijkheid om te lenen. Deze aanspraak komt in plaats van het recht op kinderbijslag. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat ambitieuze jongeren door deze maatregel worden ontmoedigd om snel te gaan studeren, aangezien de kinderbijslag wordt omgezet in een studieschuld?
Nee, die mening deel ik niet. Studiefinanciering levert een bijdrage in de kosten van levensonderhoud tijdens de studie en bestaat behalve uit de mogelijkheid om onder sociale voorwaarden te lenen, uit de reisvoorziening en een eventuele aanvullende beurs. Daarmee is de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd.
Erkent u dat het nogal hypocriet is om jongeren enerzijds te waarschuwen voor hoge schulden («let op: geld lenen kost geld»), terwijl u anderzijds ambitieuze jongeren dwingt om een studieschuld aan te gaan via het leenstelsel?
Studenten hebben verschillende mogelijkheden om hun studie te financieren, waaronder de mogelijkheid van een studielening. Ik vind het belangrijk dat studenten daarin een bewuste keuze maken. Uit de monitor beleidsmaatregelen 2015 bleek dat 62 procent van de studenten die onder het studievoorschot viel, gebruik maakte van de leenmogelijkheid. Een studie is een goede investering in de eigen toekomst van de student. Daarnaast kan een eventuele studieschuld worden terugbetaald onder sociale terugbetaalvoorwaarden.
Is het waar dat ongeveer 15.000 minderjarige jongeren hoger onderwijs volgen en dat dit staat voor ongeveer 10 tot 20 miljoen euro aan misgelopen kinderbijslag? Zo nee, wat is het juiste bedrag?
Voor een berekening is uitgegaan van het vierde kwartaal van 2016, omdat de meeste kinderen op 1 september beginnen met een opleiding in het hoger onderwijs en daarom het kwartaal daaropvolgend geen recht meer bestaat op kinderbijslag. Over dat vierde kwartaal is voor circa 22.500 minderjarigen de kinderbijslag gestopt, omdat zij in het derde kwartaal zijn begonnen met een opleiding in het hoger onderwijs. Als de kinderbijslag tot hun 18e jaar zou worden doorbetaald, rekening houdend met de geboortedatum van deze kinderen, zou dit voor deze kinderen in totaal nog circa 55.000 kwartalen kinderbijslag kosten. Omgerekend is dit een bedrag van circa 15 miljoen euro.
Bent u ermee bekend dat indien minderjarige studenten (bijvoorbeeld) in januari stoppen met hun studie, dat zij per 1 februari geen aanspraak meer maken op studiefinanciering en een OV-kaart, terwijl de kinderbijslag pas in het volgende kwartaal wordt uitgekeerd, waardoor ouders twee maanden geen tegemoetkoming ontvangen? Bent u bereid dit probleem op te lossen?
Daar ben ik mee bekend. Dit hangt samen met de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag. De situatie op de eerste dag van het kwartaal is bepalend voor het recht op kinderbijslag in dat kwartaal. Dit kan in een individueel geval voor- of nadelen hebben. Er wordt niet overwogen het systeem aan te passen.
Bent u bereid om de kinderbijslag voor ouders te laten doorlopen, ook als hun minderjarige kind gaat studeren in het hoger onderwijs? Zo nee, waarom laat u deze rechtsongelijkheid voortbestaan?
Er is geen reden om de kinderbijslag voor minderjarige studenten die een opleiding volgen in het hoger onderwijs te laten doorlopen. Deze studenten kunnen immers aanspraak maken op studiefinanciering, waarbij geldt dat enkel de tegenwaarde van de reisvoorziening al ongeveer gelijk is aan de kinderbijslag. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. Met ingang van 1 september 2017 kunnen minderjarige studenten overigens direct vanaf de eerste maand waarin zij hoger onderwijs volgen aanspraak maken op studiefinanciering. Dit terwijl hun ouders voor dat hele kwartaal nog kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget ontvangen.
Bent u bereid om het leenstelsel terug te draaien, zodat (minderjarige) studenten een basisbeurs als gift ontvangen en niet langer ontmoedigd worden om te gaan studeren?
Met de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs is de financiële toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd. Iedereen die het talent en de motivatie heeft, heeft in Nederland de kans om te gaan studeren. Ik zie dan ook geen reden het studievoorschot terug te draaien.
De aangescherpte regels voor gebruik van hoogwerkers bij asbestsanering |
|
Roelof Bisschop (SGP), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de door de Inspectie SZW aangescherpte regels voor gebruik van hoogwerkers bij asbestsanering?1
Ik ben bekend met de publicatie van de Inspectie SZW getiteld «Werken op hoogte vanuit een werkbak». Er is evenwel geen sprake van aanscherping van de regels. Wel heeft de brochure geleid tot hernieuwde aandacht voor het onderwerp. De publicatie (brochure) beperkt zich niet tot één specifieke sector, maar richt zich op alle sectoren waarin bij het werken op hoogte gebruik kan worden gemaakt van een hijs- of hefmachine.
In de brochure geeft de Inspectie een nadere uitleg over de reeds bestaande eisen die aan dergelijk materieel of machines worden gesteld bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en bij of krachtens de Warenwet. Deze regels bieden een kader waardoor mensen gezond en veilig kunnen werken en arbeidsongevallen worden voorkomen. De regels zijn sinds januari 1995 van kracht en komen voort uit de Europese machinerichtlijn 2006/42/EG en de Europese richtlijn voor het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats 2009/104/EG en hun voorlopers. In het Arbeidsomstandigheden-besluit is daarom een verbodsbepaling opgenomen in artikel 7.18, vierde lid dat stelt dat geen personen mogen worden vervoerd met een hijs- of hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen. Ook aan torenkranen kan een werkbak worden gehangen van waaruit personen en goederen kunnen worden vervoerd. Het verplaatsen van personen door middel van een torenkraan met een werkbak is feitelijk verboden. In het antwoord op vraag 5 schets ik de mogelijkheden van bestaande uitzonderingsbepalingen.
Kunt u aangeven hoeveel ongevallen zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan door gebruik van onveilige hoogwerkers?
In de periode 2011 – 2016 zijn 88 ongevallen met hoogwerkers en verreikers bekend bij de Inspectie SZW. Bij die ongevallen werden in totaal 96 personen slachtoffer van een arbeidsongeval. Gemiddeld komt dit neer op 16 ernstige ongevallen met hoogwerkers per jaar waarbij werknemers slachtoffer waren.
Het omvallen van de machine is in veel gevallen de oorzaak van het ongeval. Bij deze cijfers zijn ongevallen met torenkranen overigens niet meegenomen.
Ongevallen gebeuren veelal door het niet opvolgen van de gebruiksvoorschriften die de fabrikant bij de machine heeft gevoegd, of ze gebeuren omdat de machine eigenstandig is aangepast. Dat wil zeggen: de ongevallen vinden plaats door het gebruiken van de machine op een andere manier dan waar deze voor bedoeld en ontworpen is.
Acht u aanscherping van de regels noodzakelijk? Zo ja, waarom?
De huidige regels zijn afdoende, er is geen sprake van, of noodzaak voor, aanscherping van de regels. In de brochure «Werken op hoogte vanuit een werkbak» legt de Inspectie uit wat de regels zijn.
Deze regels zijn al sinds januari 1995 van kracht op de betreffende machines en werkbakken en komen voort uit de Europese machinerichtlijn 2006/42/EG en diens voorlopers. Het is goed dat fabrikanten, importeurs, gebruikers en verhuurders van dergelijk materieel met behulp van de brochure nog eens worden gewezen op de juiste toepassing van de regels.
Deelt u de mening dat door de aanscherping van de regels in veel gevallen geen werkbak meer gebruikt kan worden en dat het in de praktijk veel lastiger wordt om sanering van asbestdaken uit te voeren?
De regels voor het gebruik van machines en/of werkbakken zijn niet aangescherpt, maar in de brochure nog eens duidelijk op een rij gezet. De aanleiding voor de brochure was een toename van het aantal ongevallen met werken vanuit een werkbak. Gezien de gevaarlijke situaties die zich bij het gebruik van dergelijke machines kunnen voordoen, is het goed dat de Inspectie SZW via de brochure nog eens extra aandacht besteedt aan de aanwezige risico’s.
In uitzonderlijke situaties biedt artikel 7.23d van het Arbeidsomstandigheden-besluit specifieke bepalingen indien vanuit de werkbak werkzaamheden worden verricht die jaarlijks hooguit enkele keren plaatsvinden en die per keer niet langer duren dan vier uur, op plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn en wanneer toepassing van andere, meer geëigende middelen om die plaatsen te bereiken, grotere gevaren zou meebrengen dan het vervoer van werknemers met een werkbak, of de toepassing van zodanige middelen redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Het toegestane gebruik van een werkbak in dergelijke uitzonderlijke situaties betreft hier een nationale uitwerking van de Europese Richtlijn 2009/104/EG. Wanneer geen machine of methode te vinden is waarmee de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, dan biedt het genoemde artikel in het Arbeidsomstandighedenbesluit handvatten voor de toepassing van de werkbak voor personenvervoer. Wanneer men een beroep wil kunnen doen op die uitzonderingsbepalingen, dan moet de noodzaak zijn gemotiveerd en gedocumenteerd. Op basis van artikel 9.19 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is op de bovenstaande voorschriften geen verdere vrijstelling of ontheffing mogelijk. Zie ook het antwoord bij vraag 6 en 7.
Is de veronderstelling juist dat het in de praktijk heel lastig en heel onveilig is om van binnenuit gebouwen en stallen asbestdaken te vervangen? Heeft u dat meegewogen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de veronderstelling juist dat wanneer geen werkbakken gebruikt kunnen worden het saneren van asbestdaken veel meer tijd kost?
Zoals eerder gesteld, zijn de regels niet aangescherpt. Wel is er sprake van verduidelijking. Dit kan gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk. De veronderstelling dat helemaal geen werkbakken meer kunnen worden gebruikt voor personenvervoer, is onjuist. De voorwaarde voor het gebruik van machines, zoals verreikers met werkbakken, is dat deze worden toegepast conform de gebruiksvoorwaarden en veiligheidsinstructies van de fabrikant. Op diverse asbestbijeenkomsten hebben fabrikanten machines gepresenteerd die voldoen aan de bestaande regelgeving en die kunnen helpen bij de opgave om de asbestdaken vlot te saneren. Er is geen reden om terug te vallen op machines of combinaties die niet zijn toegestaan. Om verder de toelating van innovatieve machines of combinaties te vergemakkelijken heeft de Inspectie SZW het overleg gezocht met de zogenoemde Notified Bodies, conformiteitsbeoordelings-instanties die de keuringen van de machines uitvoeren, om hen te wijzen op de mogelijkheden die de Machinerichtlijn biedt. Gebruikers hebben nu de keuze om machines aan te schaffen die conform de daaraan gestelde eisen zijn ontworpen, gekeurd en geproduceerd.
Wat betekent de aanscherping van de regels voor uitvoering van de saneringsopgave?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg met betrokken organisaties en de Inspectie SZW de regelgeving voor gebruik van werkbakken werkbaar te maken?
De regelgeving voor het toepassen van werkbakken komt voort uit de Europese richtlijnen en is duidelijk en werkbaar. Het aanpassen van de regelgeving op dit punt is dan ook niet aan de orde. Overigens heeft op 23 maart 2017 al overleg plaatsgevonden tussen de Inspectie SZW en betrokken sectoren. Ik acht dit overleg nuttig en waardevol in de zin dat de betrokkenen hun standpunten nog eens hebben kunnen toelichten. Duidelijk werd evenwel dat enkele van de toegepaste machines en/of werkmethoden niet kunnen worden toegestaan. De brochure van de Inspectie heeft er toe geleid dat de sectoren geïnformeerd zijn over de kaders waarbinnen gezond en veilig moet worden gewerkt.
Deelt u de mening dat het voor veel landbouwbedrijven door de slechte financiële situatie, de inperking van de milieu-investeringsaftrek (MIA), de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil)-voordelen en de beperkte beschikbaarheid van subsidies onmogelijk is om hun asbestdaken te saneren? Wat gaat u hier aan doen?
Op 6 december 20162 heeft de Staatssecretaris van IenM u geïnformeerd over de programmatische aanpak asbestdaken. In deze aanpak werken verschillende partijen samen. Geen van de afzonderlijke partijen kan het saneren van asbestdaken namelijk alleen.
Een groot aantal partijen is bereid gevonden om bij te dragen en samen te werken aan een integrale, programmatische aanpak. Door het programmabureau, dat onderdeel is van die aanpak, worden ook initiatieven ontplooid zoals het onderzoeken van financiële arrangementen met onder meer banken en verzekeraars. Het programmabureau heeft een platform ontwikkeld waar deze projecten kunnen worden gedeeld en opgeschaald.
In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari heeft de Staatssecretaris van IenM aangegeven dat bij de programmatische aanpak wordt onderzocht welke financiële arrangementen mogelijk zijn. Er wordt nu met verschillende partijen gewerkt aan het verkennen van financiële mogelijkheden. De gemeente Lelystad heeft, om een voorbeeld te noemen, in samenwerking met de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederland een lening opengesteld. Er wordt onderzocht of en hoe soortgelijke leningen ook bij andere gemeenten ter beschikking kunnen worden gesteld.
Bent u bereid, gelet op de stapeling van belemmeringen voor voortvarende asbestsanering, in overleg met betrokken organisaties werk te maken van een deltaplan asbestsanering?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om in het kader van de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+)-regeling specifiek geld uit te trekken voor vervanging van asbestdaken door zonnepanelen?
SDE+ is een subsidieregeling voor grootverbruikeraansluitingen. De subsidieregeling verwijderen asbestdaken staat stapeling met andere subsidieregelingen toe. Ten behoeve van energiemaatregelen zijn er verschillende regelingen beschikbaar zowel nationaal als lokaal. Buiten deze mogelijkheden wordt er in het kader van de programmatische aanpak gewerkt aan het ontwikkelen van financiële concepten zoals in het antwoord op vraag 10 omschreven staat.