De aanpassingen van de wet betaalbare huur |
|
Habtamu de Hoop , Sandra Beckerman |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
U heeft vandaag aanpassingen in consultatie gedaan om de Wet betaalbare huur aan te passen, deelt u de mening dat de timing middenin de vakantieperiode zeer ongelukkig is omdat mensen hierdoor minder kans hebben te reageren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Tweede Kamer sprak vorige maand in meerderheid uit de Wet betaalbare huur niet te willen wijzigen, waarom negeert u deze uitspraak en komt u alsnog met wijzigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de voorstellen die voorligt in consultatie regelt dat de WOZ-waarde van een woning zwaarder mag meetellen, klopt het dat hiermee, zeker in steden, voor veel woningen een flink hogere huur kan worden gevraagd? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Een tweede voorstel dat nu voorligt in consultatie is het niet langer aftrekken van minpunten voor woningen zonder buitenruimte, waarom is hiervoor gekozen? Klopt het dat hiermee, zeker in steden, voor veel woningen een flink hogere huur kan worden gevraagd? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Een derde voorstel dat nu voorligt in consultatie regelt dat voor kleine monumenten een hogere huur kan worden gevraagd, waarom is hiervoor gekozen? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel zal de huur stijgen?
Het vierde voorstel dat nu voorligt in consultatie zorgt ervoor dat alle studenten een tijdelijk huurcontract mogen krijgen, waarom is hiervoor gekozen gezien tijdelijke huurcontracten zorgen voor veel onzekerheid voor huurders?
De vier maatregelen die u voorstelt zijn vooral goed voor particuliere verhuurders maar zorgen voor hogere huren en onzekerheid bij huurders, waarom kiest u zo onevenwichtig voor het belang van verhuurders?
Een betaalbare huurwoning is voor velen zeer moeilijk te vinden, heeft u ook alternatieven overwogen voor de voorstellen die u nu doet? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de zorg van de Minister zit op de aanbodkant, het gebrek aan betaalbare huurwoningen, had ook gekozen kunnen worden voor het vergroten van het aantal betaalbare huurwoningen door woningcorporaties, waarom is dit niet gedaan?
Wanneer u zich zorgen maakt over de verkoop van huurwoningen door particuliere verhuurders had ook gericht kunnen worden gekozen voor het opkopen van een deel van deze woningen en het onderbrengen bij corporaties, waarom is dat niet gedaan?
Bent u bereid deze maatregelen niet verder uit te werken totdat de Wet betaalbare huur eerst een kans van slagen heeft gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het artikel “Kabinet plant grootschalige woonwijken bij vier Nederlandse steden” |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de huidige eigendomssituatie van de percelen binnen de nieuw aangekondigde woningbouwlocaties in Glanerbrug, Pampus, Schuytgraaf-Zuid en Zevenaar?1
Heeft de Rijksoverheid of een publieke partij, zoals het Rijksvastgoedbedrijf of de gemeente, al grondaankopen gedaan of opties genomen in deze gebieden voorafgaand aan de publicatie van de plannen?
Is vooraf onderzocht of het openbaar aankondigen van deze locaties de grondprijs heeft beïnvloed, zoals stijging door speculatie?
Zijn er afspraken gemaakt met gemeenten of grondeigenaren over het afromen van planbaten bij functiewijziging van de grond (bijvoorbeeld via een planbatenheffing)?
Is overwogen om het eigendom van de gronden eerst publiek te maken voordat het woningbouwprogramma wordt gestart, zodat betaalbaarheid geborgd wordt?
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden binnen drie weken?
De brief “Voortgang versterking NRVT”, van 7 juli 2025 van de Directie Wonen van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Omdat betrouwbare informatie over funderingsrisico’s essentieel is voor kopers en kredietverstrekkers, de vraag: Waarom wordt dit niet expliciet meegenomen in de verbetering van toezicht en kwaliteit bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT)?1
Kunt u toelichten hoe funderingsproblematiek momenteel wordt meegenomen bij taxaties, en of een landelijke uniforme werkwijze ontwikkeld kan worden om funderingsrisico’s verplicht zichtbaar te maken in taxaties?
Wordt funderingsproblematiek betrokken in de KPI’s en monitoring die het NRVT ontwikkelt?
Hoe wordt voorkomen dat versterking van het NRVT leidt tot hogere taxatiekosten voor kopers?
Welke concrete en toetsbare doelen worden opgenomen in het convenant met het NRVT zodat sprake is van een toetsbaar convenant?
Hoe wordt de onafhankelijkheid van het NRVT geborgd en gemonitord?
Wat is het handelingsperspectief als het convenant onvoldoende blijkt te werken?
Welke criteria en evaluatiemomenten worden gebruikt om te bepalen of het convenant faalt en een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO) alsnog nodig is?
Hoe wordt de relatie met toezichthouders (Autoriteit Financiele Markten, De Nederlandsche Bank) vormgegeven zonder rolvermenging?
Hoe worden consumenten actief geïnformeerd over de kwaliteit van taxaties?
Bent u bereid het NRVT jaarlijks een publieksrapportage te laten uitbrengen over de prestaties en kwaliteit van de taxatiesector, inclusief klachten en verbeterpunten?
Hoe ziet u de relatie tussen betrouwbare taxaties en betaalbaarheid op de woningmarkt?
Bent u bereid om in het convenant afspraken op te nemen over het signaleren van hypotheekfraude?
Bent u bereid te onderzoeken hoe samenwerking tussen NRVT, AFM, DNB en de Financial Intelligence Unit versterkt kan worden om signalen over mogelijke hypotheekfraude via taxaties beter op te sporen en te delen? Indien niet, waarom niet?
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen de daartoe gestelde termijn?
Het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Huursector |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Hoe duidt u de conclusie uit het IBO dat de fiscale voordelen voor koopwoningen de huurmarkt schaden en de ongelijkheid vergroten?1
Deelt u de analyse uit het IBO dat insiders en outsiders op de woningmarkt ongelijk worden behandeld?
Welke concrete stappen wilt u nemen om starters en middeninkomens meer kansen te geven op een passende woning?
Hoe beoordeelt u de IBO-aanbeveling om corporaties meer ruimte te geven om middenhuurwoningen te bouwen, onder andere via borging?
Is er ruimte om alvast in de geest van het voorgenomen beleid van de Europese Commissie te werken en woningcorporaties eerder in staat te stellen meer middenhuurwoningen te bouwen?
Wanneer kan de Kamer een wetsvoorstel voor een huurregister verwachten, waarbij nu ook in het IBO de noodzaak daartoe vastgesteld is en indachtig de aangenomen motie van NSC die oproept een basis Huurregister nog dit jaar te voltooien?
Hoe gaat u de motie van NSC over het huurregister uitvoeren?
Tot welke concrete resultaten hebben uw acties tot nog toe geleid om de bestaande woningvoorraad beter te benutten, zoals via woningdelen, splitsing en hospitaverhuur, zoals ook aanbevolen in het IBO?
Bent u bereid de kabinetsreactie op het IBO Huursector expliciet te voorzien van een tijdlijn en een maatregelenpakket, zodat de Kamer zicht krijgt op de stappen richting structurele oplossingen in de volkshuisvesting?
Hoe duidt u de constatering in de IBO-rapportage en de RIGO-rapportage dat de huidige versnippering van woonruimteverdelingssystemen een drempel vormt voor huishoudens die regionaal willen verhuizen, bijvoorbeeld vanwege werk, mantelzorg of gezinsredenen?
Herinnert u zich de aangenomen motie Welzijn over het onderzoeken hoe opgebouwde wachttijd of punten (deels) kunnen worden meegenomen bij verhuizing naar een andere regio?
Kunt u uiteenzetten welke stappen inmiddels zijn gezet om uitvoering te geven aan deze motie?
Bent u bereid om, mede naar aanleiding van het IBO en de motie Welzijn, een scenarioverkenning uit te voeren naar een (deels) landelijk of bovenregionaal woonruimteverdeelsysteem waarin opgebouwde wachttijd of punten bij verhuizing naar een andere regio (deels) behouden blijven, en daarbij de gevolgen voor de doorstroming, betaalbaarheid en lokale autonomie in kaart te brengen?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Het bericht ‘Door nieuwe verhuurregels komen studenten nóg moeilijker aan een kamer’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de structurele kamernood en het sterk teruglopende aanbod van studentenwoningen, zoals onder andere beschreven in Nieuwsuur?
Hoe duidt u het feit dat het aanbod van studentenkamers (<25 m2) in een jaar tijd met ruim 30% is gedaald, terwijl de vraag juist toeneemt?
Hoeveel permanente studentenwoningen zijn er in 2024 gerealiseerd in Nederland, en hoeveel daarvan in studentensteden zoals Amsterdam, Utrecht, Groningen, Leiden en Nijmegen?
Hoeveel studentenwoningen zijn het afgelopen jaar verloren gegaan door verkoop of herbestemming?
Wat doet u eraan om te voorkomen dat nog meer studentenhuizen worden verkocht?
Hoe beoordeelt u de effecten van de Wet betaalbare huur op het aanbod van kamers voor studenten in de vrije sector?
Bent u bereid om de effecten van deze wet specifiek voor studentenhuisvesting te evalueren en, indien nodig, bij te stellen?
Acht u het wenselijk dat gemeenten studentenhuisvesting beperken door vergunningplichten en verboden op kamerverhuur aan meer dan twee personen
Kunt u uitleggen waarom er vaak een vergunning nodig is om aan meer dan twee studenten te verhuren? Wat is het oorspronkelijke doel hiervan?
Denkt u dat de huidige regels rondom kamerverhuur (zoals vergunningplicht) te streng zijn geworden?
Bent u bereid om te onderzoeken of kamerverhuur aan studenten onder voorwaarden vergunningvrij kan worden gemaakt?
Wat vindt u van het idee om landelijke regels of richtlijnen te versoepelen, of om gemeenten actief aan te sporen om soepeler kamerverhuurbeleid te voeren?
Bent u bereid om samen met gemeenten afspraken te maken over het verbeteren van de studentenhuisvesting?
Kunt u verklaren waarom het voor particuliere verhuurders steeds minder aantrekkelijk is om aan studenten te verhuren?
Hoe zorgt u ervoor dat particuliere verhuurders niet massaal stoppen met studentenhuisvesting door nieuwe regelgeving?
Heeft u zicht op hoeveel particuliere verhuurders momenteel overwegen hun panden te verkopen?
Bent u bereid de puntentelling in het woningwaarderingsstelsel te herzien voor studentenkamers, zodat verhuurders uitkomen met hun kosten?
Deelt u de zorg dat de woningnood de toegankelijkheid van het hoger onderwijs beperkt, doordat studenten hun gewenste opleiding niet kunnen volgen vanwege gebrek aan betaalbare huisvesting?
Hoe rechtvaardigt u dat studenten zich soms moeten inschrijven voor kamers in andere steden, ver buiten hun opleiding?
Wat vindt u van de roep om meer gebruik te maken van campuscontracten, zodat afgestudeerde studenten sneller doorstromen en kamers vrijkomen?
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen het instrument campuscontract als oplossing voor de doorstroomproblematiek?
Deelt u de opvatting dat onderwijsinstellingen ook een verantwoordelijkheid hebben in de huisvesting van studenten?
Wat kunnen onderwijsinstellingen volgens u doen om actief bij te dragen aan betere studentenhuisvesting?
Deelt u de analyse dat dit tekort niet alleen de persoonlijke ontwikkeling van studenten belemmert, maar ook een bedreiging vormt voor de toegankelijkheid van het onderwijs en daarmee voor de Nederlandse kenniseconomie?
Welke concrete maatregelen heeft u sinds het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) uit 2022 genomen om dit tekort terug te dringen?
Deelt u de zorg dat commerciële studentenwoningen vaak op termijn verdwijnen naar andere doelgroepen, waardoor structurele capaciteit verloren gaat?
Wat vindt u van het idee om huurtoeslag ook mogelijk te maken voor kamers met gedeelde voorzieningen, in plaats van uitsluitend voor zelfstandige studio’s?
Denkt u dat het huidige toeslagsysteem een onbedoelde financiële prikkel creëert om vooral studio’s te bouwen, terwijl dit juist vereenzaming onder jongeren in de hand werkt?
Bent u bereid om, samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en gemeenten, tot een herijking te komen van het huidige studentenhuisvestingsbeleid, met aandacht voor betaalbaarheid, sociale binding, doorstroming en voldoende aanbod?
De casus van Ymere en Philadelphia en de Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Nicki Pouw-Verweij |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gerritsen (Ymere) woest: «We winnen het debat, maar verliezen het geld»»?1
Kunt u nader toelichten welke voorwaarden er momenteel gelden om in aanmerking te komen voor de Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen (SGZW)?
Klopt het dat de aanvraag van Ymere en Philadelphia is afgewezen? Hoe rijmt dit met de huidige woningnood en de oproep van de Kamer om de stimuleringsregeling uit te breiden, zodat deze ook ingezet kan worden voor ouderen met een (verstandelijke) beperking?
Hoe legt u het uit dat in de Kamerbrief van 17 maart 2025 expliciet wordt gesteld dat Ymere en Philadelphia opnieuw een aanvraag kunnen doen, bovendien wetende dat hun afwijzing de reden was voor de aangenomen Kamermotie, als vervolgens blijkt dat de aanvraag wordt afgewezen?2 3
Klopt het dat projecten niet meer in aanmerking komen voor de SGZW indien de bouw van het project al is begonnen? Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om reeds gestarte projecten buiten de regeling te laten vallen?
Wat zou u ervan gevonden hebben als de initiatiefnemers ervoor gekozen zouden hebben om te wachten met het bouwen van geschikte zorgwoningen, omdat de subsidie nog niet binnen is? Had u dit in de huidige wooncrisis verantwoord geacht?
Hoe rijmt u het feit dat sociale woningbouw vrijwel altijd onrendabel is met de uitspraak van het ministerie dat subsidie kennelijk niet nodig is als de bouw kan starten zonder subsidie? Erkent u dat het uitblijven van de subsidie voor dit project van Ymere en Philadelphia kan leiden tot uit- of afstel van andere toekomstige woningbouwplannen? Hoe reflecteert u daarop?
Herkent u de kritiek van Ymere-bestuurder Gerritsen op de gang van zaken met betrekking tot het aanvraagproces? Hoe reflecteert u op deze kritiek?
Hoe reflecteert u op de uitspraak van Ymere-bestuurder Gerritsen dat «Als we met alle bouwprojecten zouden wachten totdat alle «onrendabiliteit» zou zijn weg-gesubsidieerd zou er weinig meer gebouwd worden in Nederland»?
Welke mogelijkheden ziet u eventueel voor een oplossing met betrekking tot het traject van Ymere en Philadelphia?
Op welke andere concrete manieren probeert u de bouw van zorggeschikte woningen voor ouderen met een beperking te stimuleren? Welke knelpunten ziet u in de huidige aanpak?
Het amendement Mooiman op de Wet versterking regie op de Volkshuisvesting |
|
Pieter Grinwis (CU), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de concrete gevolgen en de uitvoerbaarheid in kaart te brengen van het gisteren aangenomen amendement-Mooiman (TK 36 512, nr. 30) over het volledig uitsluiten van urgentie voor statushouders?
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn met uw eigen wetsvoorstel (Wet nieuwe regels inzake huisvesting vergunninghouders), hoe u die verschillen weegt en wat de consequenties zijn voor de doorgang en voortgang van uw wetsvoorstel?
Kunt u deze vragen met de grootst mogelijke spoed, en uiterlijk voor de stemmingen over de Wet versterking regie volkshuisvesting, beantwoorden?
Het bericht 'Nieuwe bouwcrisis dreigt als omslag naar duurzaam ontworpen woningen uitblijft' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Herkent u het gegeven dat een snelle omslag naar woningen bouwen met duurzame materialen nodig is om een potentiële volgende crisis te voorkomen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik reageer nog schriftelijk op de adviezen van de Rli.
De potentiële crisis herken ik niet. Wel ben ik met een groot deel van de aanbevelingen al bezig. Zo moeten nieuwe gebouwen, zoals in Europese Richtlijn Energieprestatie Gebouwen EPBD-IV is vastgelegd, vanaf 2030 voldoen aan een wettelijke eis als het gaat om de CO2-emissies veroorzaakt door zowel het energieverbruik als het materiaalverbruik van nieuwe gebouwen – in technisch jargon de «global warming potential» (gwp) over de gehele levenscyclus («whole life cycle»), oftewel de wlc-gwp.
Voor 1 januari 2027 zal de Minister van VRO een routekaart publiceren en daarover de Europese Commissie in kennis stellen. Hierin wordt aangegeven welke wlc-gwp prestatie-eisen gelden voor nieuwbouw vanaf 2030 per gebouwtype en hoe in termen van streefwaarden het afbouwpad naar 2050 eruitziet. Het doel is klimaatneutraliteit in de gebouwde omgeving te bereiken.
Door deze routekaart krijgt de markt duidelijkheid over de toekomstige regelgeving en kan men zich daarop voorbereiden. Uiteraard zal ik ervoor zorgen dat de nieuwe duurzaamheidseis in 2030 de woningbouwopgave niet in de weg zit. Tussen 2030 en 2050 zal periodiek worden bezien of de in 2027 ingeschatte streefwaarden in de uitvoeringspraktijk realistisch zijn.
Herkent u het gegeven dat bouwbedrijven klaar staan om met duurzame materialen te gaan bouwen maar dit niet doen omdat ze wachten tot de overheid duidelijkheid gaat bieden, en waarom wel of niet?
Ik zie talloze voorbeelden van bouwers die met duurzame materialen bouwen. Producenten van bouwmaterialen zetten steeds meer stappen. In het kader van het bouwmaterialenakkoord zie ik namelijk goede ontwikkelingen.
Die duidelijkheid is er. We hebben al een milieuprestatie gebouwen (mpg) voor woningen waar bouwers aan moeten voldoen, en met de wijziging van de mpg, die ik onlangs voor advies naar de Raad van State heb gestuurd, geef ik nadere duidelijkheid voor de komende jaren. Zo weten partijen in de bouwsector hoe ze de milieuprestatie van woningen moeten berekenen en kunnen zij zich voorbereiden op toekomstige prestatie-eisen. Daarnaast implementeer ik, zoals in antwoord 2 aangegeven, de zogenaamde wlc-gwp.
Op welke termijn kunt u de duidelijkheid verschaffen aan de sector waar zij op wachten om duurzaam te gaan bouwen?
Bouwers zijn vrij om de bouwmaterialen te kiezen, waarmee ze willen bouwen, mits ze op gebouwniveau voldoen aan de minimumeisen in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving. De wijziging van mpg treedt naar verwachting per 1 juli 2026 in werking. Zoals aangegeven in antwoord 2 moet er voor 1 januari 2027 een routekaart bij de Europese Commissie worden ingediend met de prestatie-eisen per gebouwtype voor 2030 en de streefwaarden voor de jaren erna.
Bent u het er mee eens dat duurzaam bouwen niet meer tijd zal kosten maar juist sneller en goedkoper zal zijn dan wanneer er gebouwd wordt op een niet duurzame manier, en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat er met duurzaam bouwmateriaal sneller of langzamer kan worden gebouwd dan met andere materialen. Wel is het zo dat duurzame materialen in de industriële bouw steeds vaker worden toegepast. Industrialisatie, robotisering en digitalisering leiden wel tot sneller en goedkoper bouwen. Overigens blijkt uit het Rli-rapport dat houtbouw op dit moment nog 10% duurder is dan conventionele bouw.
Bent u het ermee eens dat woningen van hout beter reageren op de warme temperaturen dan woningen gebouwd met bijvoorbeeld beton, waarom wel of niet?
In het Besluit Bouwwerken Leefomgeving is een eis opgenomen ten aanzien van het risico op oververhitting van de nieuwbouw. Woningen van hout of beton moeten aan dezelfde eis voldoen. Bouwfysisch zijn er verschillen. Woningen van hout hebben veelal minder massa dan van beton, waardoor ze sneller reageren op opwarming en afkoeling.
Een analyse van de verschillen is onderdeel van een onderzoek naar de effecten op de gezondheid dat nog wordt uitgevoerd in het kader van de Nationale Aanpak Biobased Bouwen.
Wordt duurzaam bouwen onderdeel van de nog te delen hitte aanpak?
Bent u bereid te onderzoeken of duurzaam bouwen positieve effecten heeft ten aanzien van het binnenklimaat?
Momenteel loopt een onderzoek naar de effecten van biobased bouwen op het binnenklimaat via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen, zoals aangegeven bij vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) om één landelijke norm vast te stellen voor de CO2-uitstoot per vierkante meter?
Dat advies is in lijn met de afspraken in de EPBD-IV over de WLC-GWP. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wordt het bouwen met duurzame materialen een voorschrift in uw project Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER)?
Bouwen met duurzame materialen vormt geen specifiek thema in het programma STOER.
Per wanneer zou STOER in werking moeten treden volgens u, los van of de Kamer vindt dat dit controversieel verklaard moet worden of niet?
De adviezen, die het kabinet omarmt, worden zo snel mogelijk geïmplementeerd gelet op de woningbouwopgave. Dit betekent dat de aan te passen wet- en regelgeving in de reguliere wetgevingsprocessen een plek krijgen. Aanpassing daarvan is niet op één moment voorzien.
Zoals in mijn brief van 23 juni over STOER heb aangegeven, start ik met de uitwerking van een aantal voorstellen voor aanpassing van het Besluit Bouwwerken leefomgeving waarbij ik verwacht deze wijzigingen in 2026 voor te leggen aan de Kamer ter voorhang. Ik hoop dat deze wijzigingen zo snel mogelijk in werking kunnen treden.
Op andere voorstellen van STOER kom ik terug in de kabinetsreactie op het eindadvies die na de zomer zal volgen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken en één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht 'Nieuwbouwhuis raakt hitte slecht kwijt, we bouwen voor klimaat van 15 jaar geleden' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht?1
Ja.
Herkent u het beeld dat ook nieuwbouwwoningen vaak onvoldoende bestand zijn tegen hitte?
De huidige bouwregelgeving stelt grenswaarden waarmee het risico op oververhitting voor nieuwbouwwoningen beperkt wordt. Oververhitting kan dus nog steeds wel voorkomen tijdens een hittegolf. Hierbij is ook het bewonersgedrag van invloed op de temperaturen in de woning.
Ziet u risico’s voor de gezondheid van bewoners, hogere energiekosten door koeling en een verminderde leefkwaliteit in de wijk als gevolg?
Het risico op de gezondheid van bewoners van nieuwbouwwoningen is vanwege de hierboven beschreven grenswaarde in de bouwregelgeving beperkt. Wel kunnen mensen afhankelijk van hun gezondheidssituatie meer of minder overlast ervaren bij hitte.
Indien actieve koeling aanwezig is in de nieuwbouwwoning (volgens de gegevens van RVO voor opgeleverde woningen in 2024/2025 in 30% van de gevallen) wordt het energiegebruik meegerekend in het totale energiegebruik. Het totale energiegebruik moet binnen vastgestelde grenzen blijven.
Een te hete leefomgeving kan zorgen voor een lagere leefkwaliteit van bewoners in een wijk. Het groener inrichten van de buitenruimten kan zorgen voor een aangenamere temperatuur en het stedelijk hitte-eilandeffect tegengaan. Daarnaast heeft het toevoegen van groen ook een positief effect op de gezondheid van omwonenden, de sociale cohesie en de biodiversiteit. Het inrichten van de openbare ruimte is de verantwoordelijkheid van gemeenten, provincies en waterschappen. Om deze overheden te ondersteunen bij het tegengaan van hittestress in de wijk, heb ik in mei 2024 de handreiking groen in en om de stad beschikbaar gesteld.
Hoe beoordeelt u het de stelling dat de bouwpraktijk nog steeds onvoldoende is aangepast aan het huidige en toekomstige klimaat, terwijl er sinds 2003 een hitteprotocol is en klimaatadaptatie al jaren als urgent beleidsthema geldt?
Om de effecten van de gevolgen van hitte in de gebouwde omgeving te beperken, is een integrale benadering vereist. Hitte vraagt om maatregelen op meerdere themalijnen, zowel binnen het gebouw, gebied, gezondheid en calamiteiten. Omdat hitte een veelzijdig vraagstuk is, zie ik de noodzaak om vanuit meerdere invalshoeken te handelen. Daarom heb ik op 2 juli jl., in samenwerking met het Ministerie van VWS en IenW, de Hitte aanpak 2025 gelanceerd. Momenteel wordt vanuit het Rijk en andere organisaties gewerkt aan aanvullende stappen om de gevolgen van hitte volgens de vier themalijnen te beperken.
Hiernaast heeft het RIVM ook onlangs het Nationaal Hitteplan geëvalueerd, het huidige Nederlandse hitteprotocol waaraan u refereert. Hieruit blijkt dat het aantal sterfgevallen na de invoering van het hitteplan in 2010 is afgenomen.
Het kabinet werkt op dit moment ook aan de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 wordt gepubliceerd. Hierin zal ook aandacht zijn voor de ontwikkeling van dit vraagstuk nu en straks en de maatregelen voor de langere termijn.
Qua gebouw-eisen zijn er in 2021 eisen ingevoerd in de bouwregelgeving om het risico op oververhitting in nieuwbouwwoningen te beperken. Aanvullend is in 2024 nog een verduidelijking doorgevoerd wat als voldoende capaciteit wordt beschouwd bij actieve koeling. Voor de gemoderniseerde bepalingsmethode voor de energieprestatie in 2030 zal kritisch gekeken gaan worden naar de koelbehoefte en het risico op oververhitting van nieuwbouwwoningen.
Kunt u aangeven of de huidige Bouwbesluitnormen, BENG-eisen en MPG-grenzen voldoende rekening houden met hittestress, bijvoorbeeld door eisen aan oriëntatie, ventilatie, groen in de wijk en gebouwschil?
In de bouwregelgeving worden nu al eisen gedefinieerd om het risico op oververhitting te beperken voor nieuwbouwwoningen. In de bepalingsmethode wordt o.a. al rekening gehouden met de oriëntatie, ventilatie, thermische massa en de kwaliteit van de gebouwschil. Groen in de wijk is geen gebouweigenschap en wordt niet meegenomen in de berekening.
Hoeveel procent van de huidige nieuwbouwwoningen beschikt over passieve koeling, buitenzonwering en voldoende groen in de directe leefomgeving om hittestress te beperken?
Volgens de gegevens van RVO over opgeleverde woningen in 2024 en 2025 wordt er in 30,9% van de gevallen koeling toegepast. Iets minder dan de helft bestaat uit passieve/vrije koeling of externe koude levering. Zonwering wordt in 12,2% van de gevallen toegepast en zonwerende beglazing in 15,7% van de gevallen. De cijfers over overstekken die de zonintreding kunnen beperken zijn niet beschikbaar.
Hoe wordt er bij de huidige gebiedsontwikkelingen en de Woondeals rekening gehouden met klimaatadaptatie en hittestress in de woonomgeving (bijvoorbeeld door schaduw, water en groenvoorzieningen)?
Klimaatadaptief bouwen is een ambitie vanuit de nationale woon- en bouwagenda en de nationale aanpak klimaatadaptatie gebouwde omgeving. Ik stimuleer dat in nieuwe gebiedsontwikkelingen rekening gehouden wordt met toekomstbestendigheid van de ontwikkeling. Daar waar sprake is van woningbouw, is er ook een relatie met de woondeals. Gemeenten kunnen aandacht besteden aan het tegengaan van hittestress bij wijzigingen van het omgevingsplan voor een gebiedsontwikkeling. Dat kan bijvoorbeeld via het voorzien in schaduw, water, en groenvoorziening. Dit bevordert naast het tegengaan van hittestress ook de klimaatadaptatie.
Om gemeenten te ondersteunen in het toekomstbestendig en klimaatadaptief maken van bestaande gebieden en nieuwe gebiedsontwikkelingen stel ik verschillende instrumenten beschikbaar. Denk hierbij aan het Ruimtelijke afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving, landelijke maatlat voor een groene & klimaatadaptieve gebouwde omgeving en de handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief & natuurinclusief bouwen, inrichten en beheren.
Deelt u de analyse dat kwaliteit van de leefomgeving (inclusief hittestressbeperking) en woningbouwproductie hand in hand moeten gaan en dat het onvoldoende is om hittestress uitsluitend vanuit de gezondheidshoek te benaderen, zonder deze structureel te integreren in ruimtelijke plannen?
Zoals aangegeven in vraag 7 is hitte, als onderdeel van klimaatadaptief en toekomstbestendig bouwen, een ambitie die wordt meegenomen bij de bouw van nieuwe woningen. Hoe dit gebeurt, is afhankelijk van het specifieke nieuwbouwproject.
De unieke situatie per locatie of project laat zien dat het voorkomen van hitte een vraagstuk is dat maatwerk vraagt. Door bij het ontwerp van woningen maar ook bij de inrichting van de woonomgeving rekening te houden met het toenemend aantal hete dagen en hittegolven, wordt de huidige en toekomstige kwaliteit van nieuwe woningen geborgd. Daarom zet ik samen met mijn collega’s van IenW en VWS in de Hitteaanpak 2025 in op de vier themalijnen: gebied, gebouw, gezondheid en calamiteit.
Bent u bereid te onderzoeken hoe hittestress kan worden opgenomen in de beoordeling van woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen binnen de volkshuisvestelijke prioritering, bijvoorbeeld via een «hittestress-score»?
Binnen het Delta Programma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) werken waterschappen, gemeenten, provincies en het Rijk samen om de ruimtelijke inrichting klimaatbestendig te maken. Onderdeel hiervan zijn periodieke stresstesten die worden uitgevoerd, ook voor het onderdeel hitte. Het Rijk ondersteunt deze stresstesten met het aanbieden van kaartmateriaal via de Klimaateffectenatlas, waaronder kaarten over gevoelstemperatuur, het stedelijk hitte-eilandeffect, afstand tot koele plekken, verstening (grijs) in een buurt en de verdeling van sociale kwetsbaren bij hitte. Binnenkort wordt daar ook een schaduw-op-gebouwen-kaart aan toegevoegd. In lijn met de Omgevingswet moeten omgevingsplannen en vergunningen nu al bijdragen aan een klimaatbestendige leefomgeving, en daarmee dus aan klimaatbestendige woningbouwprojecten en gebiedsontwikkelingen. Hiervoor kunnen de uitslagen van de stresstesten gebruikt worden.
Welke knelpunten ziet u bij gemeenten en projectontwikkelaars om bij woningbouwprojecten structureel rekening te houden met hittestress, en welke rol kan het Rijk spelen in het ondersteunen of normeren hiervan?
Zoals eerder benoemd is hitte een veelzijdig onderwerp dat acties op meerdere vlakken vraagt om dit vraagstuk aan te pakken. Bij veel partijen die actief zijn op het hittevraagstuk ontbrak vaak een overzicht van alle lopende activiteiten ook was er behoefte aan een goede onderlinge uitwisseling van kennis over het onderwerp. Ik ben dan ook samen met mijn collega’s van IenW en VWS gestart om de kennis en ervaring bij betrokken partijen te verbinden middels de Hitteaanpak 2025 (zie Kamerbrief 4119583-1081971-PG). Binnen de Hitteaanpak ondersteunen we met uitwisseling van praktijkkennis en onderzoek en ontwikkelen we instrumenten voor een integrale lokale aanpak, zoals bijvoorbeeld de Menukaart Hitte voor gemeenten. En, als gezegd, werkt het Rijk aan de herziening van de Nationale Adaptatiestrategie, die in 2026 uit moet komen. Hierbij gaan we expliciet in op het onderwerp hitte en andere klimaatuitdagingen binnen de gebouwde omgeving.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk behandelen gezien de actualiteit van de problematiek?
Ik heb bovenstaande vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitvoering en effecten van het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) (kenmerk 2025-0000395533) |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Welzijn waarin wordt verzocht om in kaart te brengen hoeveel extra woningen gerealiseerd kunnen worden dankzij de voorstellen uit het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER)?
Tijdens het commissiedebat Bouwregelgeving van 12 juni jongstleden heb ik aangegeven dat verdere duiding op deze motie wordt meegenomen in de kabinetsreactie ná deze zomer op het eindrapport van de commissie. Het adviesrapport geeft op een aantal onderwerpen (technische bouweisen, bezwaar en beroep) aan wat de besparing bij benadering kan zijn.
Kunt u concreet aangeven hoeveel extra woningen (bovenop de bestaande prognoses) er naar verwachting zullen worden opgeleverd als gevolg van de voorstellen uit STOER fase 1?
Tijdens het commissiedebat Bouwregelgeving van 12 juni jongstleden
heb ik aangegeven dat verdere duiding op deze motie wordt meegenomen in de kabinetsreactie na de zomer op het eindrapport van de commissie.
Kunt u uitsplitsen welke wet- en regelgeving precies gewijzigd moet worden om de voorstellen uit de Kamerbrief uit te voeren?
In mijn reactie op het STOER-adviesrapport 1e fase heb ik uiteengezet welke wet- en regelgeving met instemming van uw Kamer moet worden gewijzigd. Deze beoogde wijzigingen zijn gericht op
Middels het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting voorzie ik een aantal procedurele versnellingen in de beroepsprocedure in de Omgevingswet.
Het definitieve adviesrapport ontvang ik later deze maand. De integrale kabinetsbesluitvorming over dit rapport na de zomer zal nog meer wijzigingen van wet- en regelgeving met zich meebrengen.
Wilt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen dit een wijziging van wetten (zoals de Omgevingswet, het Bbl of het Omgevingsbesluit) en op welke onderdelen dit een wijziging van lagere regelgeving of beleidsregels betreft?
Zie antwoord op vraag 3.
Wordt overwogen om op termijn een geïntegreerde wetswijziging (omnibuswet) op te stellen waarin alle noodzakelijke wetsaanpassingen voor STOER in één pakket worden verwerkt? Zo nee, waarom niet?
De voorgestelde wijzigingen zijn gericht op het wijzigen van bestaande regelgeving, die onder de ministeriële verantwoordelijkheid van diverse Ministers vallen. De wijzigingen zullen zodanig worden ingericht dat de vorm past bij het onderwerp dat het betreft en de soort regelgeving die wordt aangepast (bijvoorbeeld een ministeriële regeling, een besluit of wet). Dit is nodig, omdat verschillende onderwerpen en vormen van regelgeving verschillende vormen van afstemming en te doorlopen procedures behoeven.
Wat zijn de geschatte kosten van de volledige uitvoering van de maatregelen uit STOER fase 1, inclusief beleidsvoorbereiding, wetgeving, communicatie, toezicht en eventuele ICT-aanpassingen?
De voorgestelde wijzigingen zijn erop gericht om kostenbesparingen voor bouwers en ontwikkelaars te realiseren. De nalevingskosten van de verschillende wijzigingen in regelgeving worden in kaart gebracht bij de betreffende wijzigingsbesluiten en wetswijzingen; dit zal in beeld worden gebracht in de memories van toelichting bij de concrete voorstellen voor de te wijzigen regels en eisen.
Kunt u onderbouwen hoe zelfs de optie voor meer experimenteerruimte niet tot hogere uitvoeringskosten leidt?
Ik wil meer experimenteerruimte mogelijk maken door de experimenteerbepaling uit de Omgevingswet (artikel 23.3) te verbreden met de mogelijkheid om ook te experimenteren met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften. Wonen is één van die maatschappelijke behoeften. Hierdoor zijn experimenten gericht op goedkopere en snellere woningbouw mogelijk. Het is vervolgens aan een gemeente om hiervoor daadwerkelijk een experiment op te zetten en hiertoe een concreet verzoek in te dienen bij mij. Bij een dergelijk verzoek moet worden aangegeven van welke regels men wil afwijken en met welk doel. Ik beoordeel dit experiment dan en zal daarbij vooral kijken of het experiment inderdaad leidt tot goedkopere en snellere woningbouw. Het experiment zal dus zeker niet mogen leiden tot hogere uitvoeringskosten. Pas nadat ik het experiment positief heb beoordeeld, wordt het experiment met een algemene maatregel van bestuur (AMvB) vastgelegd en kan de gemeente en bouwende partijen hiermee aan de slag.
Kunt u ook aangeven welke opbrengsten u voorziet, in termen van gemiddelde kostenreductie per woning, versnelling in doorlooptijd van planvorming en vergunningverlening, vermindering van bezwaar- en beroepsprocedures?
In het adviesrapport fase 1 heeft de adviesgroep op een aantal thema’s
aangegeven wat de besparing bij benadering zou kunnen zijn. Dit is verder uitgewerkt in het Eindrapport dat begin juli wordt gepubliceerd. In de integrale kabinetsreactie zal ik hier verdere duiding aan geven.
Hoe wordt verder voorkomen dat de aanpak van STOER verzandt in schrappen om het schrappen, zonder dat dit leidt tot wezenlijke versnelling of kwaliteitsverbetering in de woningbouw?
In mijn eerste reactie op het adviesrapport heb ik aangekondigd dat naast het wijzigen van regelgeving versnelling ook mogelijk is door het beter gebruik maken van de mogelijkheden van de Omgevingswet en de bewezen werkwijze bij lokale planvorming. Zo worden regels geen blokkade, maar juist een instrument om woningbouw sneller en doelgerichter mogelijk te maken.
Daarnaast zijn veel voorstellen gericht niet zozeer gericht op het schrappen, maar veeleer op het aanpassen van bestaande regelgeving, waarbij een voldoende kwaliteit van leefomgeving het ijkpunt blijft.
Deelt u de opvatting dat kwaliteit, duurzaamheid en bruikbaarheid van woningen ook publieke waarden zijn, en dat deze niet ondergeschikt gemaakt mogen worden aan de snelheid van bouwen? Hoe wordt dit binnen STOER geborgd?
De adviescommissie geeft aan in haar advies oog te behouden voor voldoende kwaliteit van de leefomgeving. Ik volg dat uitgangspunt. De huidige nieuwbouwwoningen komen in juridische zin in Nederland zeer zorgvuldig tot stand en zijn van hoge kwaliteit. Dit wordt dan ook gereflecteerd in de bouwkosten en diverse onderzoekskosten. Daarnaast speelt de grote doorlooptijd een rol, die gepaard gaat met financieringslasten. Met de voorstellen in het STOER-advies wordt daar kritisch naar gekeken en een weging geven van nut en noodzaak. Goed dat hier kritisch naar is gekeken.
In mijn reactie op het STOER-adviesrapport 1e fase heb ik bijvoorbeeld aangegeven, dat ik de regels in het Besluit bouwwerken leefomgeving aanpas, die onnodig kostenverhogend werken, met blijvend oog voor de basiskwaliteit van woningen die het Bbl biedt. Met deze regels is daarmee landelijk en uitputtend geregeld waar bouwwerken aan moeten voldoen. Daarom omarm ik het pleidooi van de adviescommissie, om echt werk te maken van de ongeoorloofde sturing door gemeenten op bovenwettelijke kwaliteitseisen. Deze maken de woningbouw alleen maar duurder. Ik weeg de positie van de woningzoekende, die moet wachten op een woning nu zwaarder dan veelal lokale extra duurzaamheidseisen.
Wat is de rol van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) bij de monitoring en evaluatie van STOER? Wanneer vindt de eerste review plaats, en welke indicatoren zullen daarin centraal staan?
De adviesgroep heeft aangegeven om door de ATR elke twee jaar een review te laten uitvoeren op de woningbouwregelgeving. In mijn eerste reactie op het adviesrapport heb ik aangegeven om dit over te nemen en over de praktische uitwerking met de ATR in gesprek te gaan.
Bent u voornemend om in lijn met de MPG die zo goed als gereed was, de WLC eerder dan 2030 de implementeren, en kunt u uw keuze toelichten?
Ik heb in mijn schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving van 9 april 2025, aangegeven, dat ik voor de zogeheten whole life cycle, global warming potential, kortweg wlc-gwp, weinig mogelijkheden zie om de implementatie te versnellen.1 Ik verwijs in voornoemd antwoord naar mijn brief over de wijze waarop ik de EPBD-IV inclusief de wlc-gwp zal implementeren. In die brief ga ik inhoudelijk uitgebreider in op het proces dat moet worden doorlopen voor de invoering van de wlc-gwp conform het tijdspad dat de EPBD-IV hieraan stelt. Dit tijdspad omvat onder meer een aantal stappen die lidstaten achtereenvolgens moeten doorlopen om te komen tot de invoering van eisen voor de wlc-gwp in 2030. Het feit dat de wijziging van de mpg (milieuprestatie gebouwen) al zo goed als gereed is, geeft geen aanknopingspunten om dat proces te versnellen.
Per wanneer verwacht u dat de effecten van het Landelijk Actieplan Netcongestie ervoor zullen zorgen dat netcongestie geen risico meer is voor de woningbouwopgave, is dit op tijd in uw ogen en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Netcongestie, ofwel drukte op het elektriciteitsnet, is een urgente uitdaging voor de woningbouw. Congestie treedt op, op een specifiek moment en plek, op het hoog- midden- of laagspanningsnet. Die momenten doen zich steeds vaker en op meer plekken voor. Door de variatie aan locatie en exacte knelpunt verschilt de oplossing per plek. De voor de hand liggende oplossing is het uitbreiden van het net. Dit is in uitvoering, maar vraagt tijd, geld, mensen en ruimte. Bovendien is alleen netverzwaring niet voldoende voor een toekomstbestendig net. We werken toe naar een nieuw energiesysteem met meer lokale opwek, opslag en gebruik om minder afhankelijk te zijn van andere landen voor onze energievoorziening.
Aangezien we nu al problemen ondervinden bij woningbouwprojecten door netcongestie, is dit niet op tijd. Met alle partijen bij het Landelijk Actieplan Netcongestie moet daarom alles op alles gezet worden om de last van netcongestie zo veel mogelijk tegen te gaan. Naast de benodigde netverzwaring en alle maatregelen waaraan wordt gewerkt, is een goede samenwerking tussen de verschillende partijen van groot belang.
Om de nieuwbouw meer netbewust te maken, heb ik op de Woontop afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit de woningbouw- en technieksector, netbeheerders en provincies om netbewust bouwen te stimuleren. Hiervoor wordt deze zomer de menukaart voor netbewust bouwen opgeleverd en wordt er ook onderzocht hoe deze bouwprincipes toegepast kunnen worden. Hiermee kunnen we zoveel mogelijk blijven bouwen binnen de bestaande netcapaciteit.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Hoogkarspel Zuid krijgt vorm: geen rijkssteun, wel plannen voor supermarkt en levendig buurtcentrum’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het genoemde artikel?1 Bent u bekend met de plannen voor Hoogkarspel Zuid?
Wanneer is het beoordelingskader van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gewijzigd?
Is dit beoordelingskader gewijzigd na het indienen van de aanvraag?
Wat betekende deze wijziging van het beoordelingskader voor de lopende aanvragen en specifiek voor Hoogkarspel Zuid?
Wat was de reden voor de wijziging waarbij nog maar één gemeente en één plangebied per aanvraag is toegestaan?
Hoeveel geld is de regio Noord-Holland Noord hierdoor misgelopen?
Zijn er aanvragen uit Noord-Holland Noord gehonoreerd?
Had de gemeente Drechterland met een individuele aanvraag voor Hoogkarspel-Zuid aan de criteria kunnen voldoen?
Is er contact geweest met de gemeente over een mogelijke hersteltermijn?
Zo nee, waarom is er geen contact geweest?
Wat betekent het mislopen van de steun voor de versnelling van dit woningbouwproject?
Wat betekent dit voor andere woningbouwprojecten in Noord-Holland Noord?
Wat betekent de aanpassing van de regeling voor de regionale samenwerking op het gebied van woningbouw?
In hoeverre is deze nieuwe regeling nadelig voor kleinere gemeentes in het kader van aantallen woningen en beschikbare ambtelijke kennis en capaciteit?
Wat kunt u doen om rijkssteun ook voor kleinere gemeentes haalbaar en uitvoerbaar te houden?
Blijft bij de regeling Woningbouw en kwaliteit (WOKT) een gezamenlijke aanvraag van meerdere gemeenten mogelijk?
Deelt u de mening dat rijkssteunregelingen onoverzichtelijk worden wanneer de ene keer individueel en de andere keer gezamenlijk moet worden aangevraagd?
Kunt u toelichten waarom er gekozen is voor deze verschillende aanvraagvormen per regeling?
Op welke manier wordt gemeenten duidelijk gemaakt wat per regeling wel en niet is toegestaan bij het indienen van een aanvraag?
Wordt overwogen om meer uniformiteit aan te brengen in de aanvraagprocedures voor woningbouwsubsidies?
Het bericht ‘Wanhoop groot in versterkingsgebied: fouten in zeker 213 versterkingsdossiers' |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman |
|
van Marum |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Pointer waarin zij in slechts acht weken fouten ontdekten in 213 versterkingsdossiers?1
Ja, ik ken dit onderzoek.
Erkent u dat er zowel grote fouten worden gemaakt in rapporten die bepalen of een huis veilig is als bij de uitvoering?
Dit vraagt om enige nuancering. Ik zie de fouten die zijn gemeld bij Pointer en ik begrijp erg goed hoe frustrerend dit is voor bewoners. Om bewoners op grote schaal zekerheid te bieden heb ik ACVG gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Ik heb uw Kamer op 23 juni jl.2 geïnformeerd over de eerste bevindingen daarvan. In haar onderzoek heeft het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) géén aanwijzingen voor onjuist beoordeelde adressen gevonden bij reguliere beoordelingen en beoordelingen in de typologieaanpak. Wel ziet ACVG dat in een aantal bezwaarprocedures het eindoordeel is aangepast van «op-norm» naar «niet-op-norm» en dat 5 dossiers vragen om nadere controle door NCG. Voor wat betreft de beoordelingen die zijn gedaan met de Praktijkaanpak 2.0 constateert ACVG dat berekeningsrapporten in het merendeel van gevallen ontbreken bij NCG, doordat die door ingenieursbureaus niet tot een rapport worden uitgewerkt. Ook heeft ACVG in onderliggende dossiers soms fouten geconstateerd, maar die hebben geen gevolgen voor het veiligheidsoordeel. Tegelijkertijd beoordeelt ACVG de kwaliteit van de technische rapporten bij zowel de reguliere beoordelingen als bij de typologieaanpak als goed.
De eerste resultaten van ACVG laten zien dat er geen fouten zijn geconstateerd in rapporten die gevolgen hebben voor het veiligheidsoordeel. Ook laat het aanpassen van het eindoordeel in het proces van bezwaar zien dat fouten worden gesignaleerd en gecorrigeerd. Dat fouten beperkt voor komen geeft mij meer vertrouwen in de bestaande controlemechanismen. Tegelijkertijd is de versterkingsoperatie complex en groot in omvang. Het is niet realistisch om foutloos te werken. Ik realiseer mij goed dat iedere fout een grote invloed kan hebben op het leven van bewoners en het vertrouwen dat zij hebben in de uitkomsten. Dat geldt zowel voor fouten in rapporten als voor fouten in de uitvoering en dat is terug te zien in het onderzoek van Pointer.
Het is van groot belang om fouten op te lossen op een manier waarbij de behoeften van de bewoners centraal staan. Ik heb in meerdere brieven aan uw Kamer benadrukt dat communicatie nog te vaak niet goed gaat. Daarom heb ik uw Kamer op 23 juni jl. geïnformeerd over mijn afspraken met NCG en de wijze waarop de communicatie moet worden verbeterd, het risico op fouten moet worden verminderd en de kwaliteit van het gehele versterkingsproces beter moet worden geborgd. Ik hoop ten zeerste dat mijn afspraken met NCG leiden tot merkbare verbeteringen voor bewoners in verschillende fases van de versterking.
Erkent u dat de gevolgen voor betrokken bewoners immens groot kunnen zijn?
Jazeker, ik erken dat bij fouten de gevolgen voor betrokken bewoners groot kunnen zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bovengenoemde problemen zijn weliswaar schokkend en onacceptabel, maar niet nieuw, al langere tijd trekken Kamerleden aan de bel over zowel bouwfouten als fouten in rapporten. Welke stappen heeft u gezet om deze problemen te voorkomen en aan te pakken?
In mijn Kamerbrief van 13 maart jl.3 ben ik uitgebreid ingegaan op de stappen die zijn gezet om de kwaliteit van beoordelingsrapporten te verbeteren en beter te borgen. Daarnaast heb ik uw Kamer op 23 juni jl.4 geïnformeerd over de eerste bevindingen van het ACVG en verschillende afspraken die ik met NCG heb gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Concreet zijn deze afspraken voor beoordelingsrapporten dat:
Voor het verbeteren van de kwaliteitsborging in het versterkingsproces heb ik met NCG het volgende afgesproken:
Deelt u de mening van advocaat De Goede dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is en er nog veel meer zaken zijn waarbij ernstige fouten zijn gemaakt?
Vooralsnog niet. Er is contact met de werkgroep van mijnbouw advocaten. Tot op heden hebben we 39 voorbeelden ontvangen van dossiers waarin fouten zitten en deze waren al bekend bij NCG. Dit doet er voor mij overigens niets aan af dat deze mensen geconfronteerd zijn met fouten en ik wil dat deze opgelost worden.
De directeur Nationaal Coördinator Groningen antwoordde in de uitzending van Pointer van 9 februari op de vraag over hoeveel versterkingsrapporten fouten bevatten met «enkele incidenten», maar zei daar later over «Die uitspraak had ik niet moeten doen, en ik sta daar niet meer achter». Bent u er inmiddels ook van doordrongen dat het niet gaat om incidenten maar om een groot probleem?2
Zie mijn antwoord op vraag 2. Los daarvan wil ik dat elke fout opgelost wordt.
U beloofde de Tweede Kamer dat er voor de zomer een eerste onderzoek van Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) zou liggen naar de fouten in versterkingsrapporten. Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.6
Ook beloofde u de Tweede Kamer voor de zomer te infomeren over de aanpak van het voorkomen en oplossen van bouwfouten zoals van u gevraagd met motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600, nr. 98). Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.7
Erkent u dat wanneer gedupeerden nu bouwfouten constateren dat vaak een lange strijd wordt om die erkend en aangepakt te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Het komt helaas voor dat het lang duurt om bouwfouten op te lossen, bijvoorbeeld omdat bouwfouten niet altijd als zodanig worden erkend door de aannemer, of omdat een aannemer de bouwfout teruglegt bij een onderaannemer. In mijn Kamerbrief van 23 juni jl.8 ben ik ingegaan op mijn inzet om bouwfouten zo veel mogelijk te voorkomen, vroegtijdig te identificeren en te verhelpen. Vanwege de signalen over bouwfouten, heeft NCG daarvoor een nazorg loket ingericht dat inmiddels operationeel is. Mochten bewoners alsnog geconfronteerd worden met bouwfouten, dan kunnen zij bij het nazorgloket van NCG terecht.
Bewoners die in eigen beheer de versterking hebben uitgevoerd en geconfronteerd worden met bouwfouten die zijn veroorzaakt door de aannemer, zullen op termijn net als andere bewoners gebruik kunnen maken van kosteloze juridische en bouwkundige bijstand. Hier wordt aan gewerkt in het kader van de wijziging van de subsidieregeling rechtsbijstand en de regeling voor bijstand door overige deskundigen in de regeling Tijdelijke wet Groningen.
Erkent u dat bouwfouten voorkomen weliswaar capaciteit vraagt en geld kost, maar bouwfouten aanpakken vaak veel duurder en complexer is?
Dat erken ik. Daarom heb ik afspraken gemaakt met NCG om de kwaliteitsborging in het versterkingsproces te verbeteren. Ik ben hier in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.9 en in het antwoord op vraag 4 uitgebreid op ingegaan.
Directeur Nationaal Coördinator Groningen heeft tijdens een bijeenkomst van Pointer aangegeven dat ze vindt dat de overheidsinstanties te veel afzonderlijk werken en samen moeten optrekken, een zogeheten «een-overheidsaanpak», zij zei: «De instituten werken nu nog te verschillend», deelt u deze opvatting?3
In mijn beleidsbrief11 van 24 januari jl. en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik mijn inzet voor een één-overheidsaanpak beschreven. Ik ben met de regionale overheden, uitvoeringsorganisaties bezig om afspraken te maken over onze gezamenlijke ambitie om vaker én beter als één overheid samen te werken.
Deelt u onze opvatting dat we te maken blijven houden met systeemfalen wanneer de beloofde een-overheidsaanpak uitblijft?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 11.
In de uitzending van Pointer geeft u enkel aan wat u niet wil, kunt u aangeven wat u wel wil gaan doen? Welke doorbraken wilt u forceren om te zorgen dat gedupeerde Groningers erop kunnen rekenen dat zij eindelijk centraal komen te staan?
In mijn beleidsbrief van 24 januari jl.12, de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe13 en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik meerdere zaken benoemd waar ik me de komende periode nog voor wil inzetten, zoals het beter borgen van de kwaliteit van de versterking en het verbeteren van de communicatie met bewoners. De rode draad hierin zijn mijn vier leidende principes, namelijk dat de overheid:
Ook de acties die zijn ingezet in het kader van Nij Begun dragen hieraan bij.
In de pointer uitzending komt ook een voormalig medewerker van de NCG aan het woord, deelt u diens analyse dat de NCG stroperig werkt en beslissingen langs vele lagen van de organisatie moeten?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze stroperigheid verminderen?
NCG is een publieke uitvoeringsorganisatie, waar publiek geld wordt uitgegeven en die te maken heeft met wet- en regelgeving waar iedereen mee te maken heeft, bijvoorbeeld op het gebied van bouwen. Ik heb uitvoerig gesproken met NCG over de efficiëntie van processen en het scheiden van nut en noodzaak. De huidige processen zijn noodzakelijk om verantwoording af te kunnen leggen als publieke uitvoeringsorganisatie, om toe te kunnen zien op de geleverde kwaliteit en om te kunnen voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Hiermee wil ik niets afdoen aan het feit dat er verbetering mogelijk en noodzakelijk is in bijvoorbeeld de efficiëntie van de processen. Er is namelijk altijd een groep van mensen voor wie het systeem niet past en die daardoor vastlopen. Ik heb dan ook geconstateerd dat er een groep bewoners is met complexe situaties waarvoor dit verbeterd moet worden. Ik heb hierover uw Kamer geïnformeerd op 25 juni jl.15
Schrikt u van de uitspraak «Je moet dat huis gewoon zien, anders weet je niet hoe de constructie in elkaar zit en wat er onder de grond zit. Ik heb constant het gevoel gehad dat ik lopendebandwerk aan het uitvoeren was en ik had geen idee of wat ik voorgeschoteld kreeg op werkelijkheid berustte»? Erkent u dat hoge werkdruk en weinig tijd per dossier er makkelijk fouten sluipen in dossiers waar gedupeerden de dupe van worden? Welke veranderingen wilt u doorvoeren?
Ja, eenzijdige aandacht voor snelheid heeft negatieve gevolgen voor bewoners. Het is precies de reden dat ik in mijn beleidsbrief heb geschreven dat ik de aandacht tussen snelheid en kwaliteit met elkaar in balans wil brengen. Juist om die reden heb ik de diepteanalyse in september 2024 naar uw Kamer gestuurd16 en heb ik afgesproken dat deze jaarlijks geactualiseerd wordt. Op deze manier heb ik meer grip op het effect van bepaalde besluiten of risico's in de uitvoering en kan ik eenvoudiger bijsturen. Ook heb ik met NCG afgesproken dat de kwaliteitsborging binnen de gehele versterkingsoperatie wordt verbeterd.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet is ervan overtuigd dat het vertrouwen van gedupeerden in de overheid alleen hersteld kan worden wanneer in het handelen van de overheid en de uitvoeringsinstanties vertrouwen in gedupeerden het vertrekpunt is». Wat is hiervan terecht gekomen?
Laat ik vooropstellen dat het uitgangspunt van de beoordelingsrapporten is om te onderzoeken of een woning of ander gebouw veilig is. Om die vraag te kunnen beantwoorden is specialistische kennis nodig waarop wij moeten vertrouwen.
Verder zijn er in het kader van Nij Begun door NCG en IMG meerdere stappen ondernomen om de bewoner zelf, en daarmee het vertrouwen in de bewoner, als uitgangspunt te nemen. Zo is er een soepelere omgang met de termijnen en hebben bewonersbegeleiders van NCG tot 50.000 euro mandaat gekregen om knelpunten op te lossen. In de schadeafhandeling zijn alternatieven ontwikkeld voor de procedure waarbij de oorzaak van individuele schades werd onderzocht: zo is de hoogte van de eenmalige vaste vergoeding verdubbeld en kunnen gedupeerden tot € 60.000 schades in hun woning laten herstellen zonder onderzoek naar de oorzaak met de regeling voor daadwerkelijk herstel. Belangrijk is wel dat we beseffen dat vertrouwen te voet komt en te paard gaat. Het zal nog vele jaren kosten tot het vertrouwen van de Groningse burger in de overheid is hersteld.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet kiest daarom voor een fundamentele omslag». Wat is hiervan terecht gekomen? Deelt u de mening dat de verhalen van gedupeerden in de uitzending van Pointer in helemaal niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag waarbij het perspectief van bewoners centraal staat?
Nee, ik deel de mening dat er niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag niet. Er zijn sinds de parlementaire enquête veel maatregelen geïntroduceerd om de uitvoering milder, makkelijker en menselijker te maken. Ik deel wel de mening dat het nog beter moet en kan. Daar werken mijn ambtenaren, uitvoeringsorganisaties en ik elke dag hard aan.
Uit onderzoek van het Gasberaad blijkt dat veel mensen in het versterkingsgebied op de lijst staan voor versterking, ook als dat niet zo is. Hoe en wanneer gaat u zorgen dat deze groep duidelijkheid krijgt? Hoe gaat u zorgen dat deze bewoners krijgen waar ze recht op hebben en niet na jaren tevergeefs wachten met lege handen achterblijven?
Het is mij bekend dat mensen soms in de verwachting leven dat hun woning versterkt moet worden, ook al is dit feitelijk niet zo omdat hun woning niet in de versterkingsopgave zit. Ik ga met NCG en de regio in overleg hoe we deze mensen wel duidelijkheid kunnen geven over de veiligheid van hun woning. Ik ben me ervan bewust dat dit meer is dan een technische uitleg door NCG.
Klopt het dat bewoners in het versterkingsgebied die al lang wachten maar geen opname hebben gehad zijn uitgesloten voor de € 2.500 regeling (Nij Begun maatregel 16) ter compensatie voor het lange wachten? Bent u bereid dit aan te passen?
Ook bewoners die nog een opname zullen krijgen hebben recht op de vergoeding vanuit maatregel 16 uit Nij Begun. Bewoners die niet in de scope van de versterking zitten, ontvangen die vergoeding niet. Zie voor verdere toelichting mijn voortgangsbrief van 23 juni, waarmee ik ook in ben gegaan op de motie van leden Beckerman en Bushoff17 op 24 september jl.
Voor de volledigheid: in de betreffende brief heb ik geschreven dat de uitbreiding budgettair geformaliseerd kan worden bij de Voorjaarsnota 2025. Dit had de Ontwerpbegroting 2026 moeten zijn.
Terecht wordt nu bij de versterking, waar dit kan, weer gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak, krijgt u ook signalen van bewoners waarvan het huis al is aangepakt op deze locaties dat zij onvoldoende worden meegenomen in de aanpak? Erkent u dat deze versterking ook grote impact kan hebben op deze bewoners die soms zelfs opnieuw hun huis uitmoeten en dat het daarom wenselijk is ook hun zorgen en wensen serieus te nemen?
Ik herken niet dat, los van incidenten, bewoners onvoldoende worden meegenomen wanneer er in hun buurt versterkt wordt. Vanuit de gebiedsgerichte aanpak wordt de omgeving meegenomen wanneer er in een buurt of wijk grootschalig wordt versterkt. In vele dorpen vinden daarom ook inloopmarkten en informatieavonden plaats. Vervolgens is het maatwerk om per gebied te bepalen of het wenselijk is dat mensen uit huis gaan vanwege de mate van overlast. Wat ook kan gebeuren voor het dempen van onaanvaardbare verschillen uit het verleden, is dat mensen in een wijk opnieuw worden meegenomen in versterkingsplannen. Uiteraard neem ik de zorgen en wensen van bewoners zeer serieus. Het centraal stellen van de bewoner is ook een kernwaarde van NCG. Mochten u signalen bereiken die anders zijn, dan hoor ik dat graag.
In eerdere sets Kamervragen (onder andere 2025Z00078) namen we vragen op over de zorgen over de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht van NCG en IMG. U kon deze toen nog niet beantwoorden, kunt u deze inmiddels wel antwoorden?
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik inderdaad geantwoord dat ik niet kon ingaan op de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht hierin van NCG en IMG. U stelde hier eerdere vragen over naar aanleiding van tussenuitspraken in individuele zaken. NCG heeft in die zaken de gelegenheid gekregen om een aanvullende motivering te geven. Ik deed geen inhoudelijke uitspraken, omdat de zaken waaraan u refereert nog onder de rechter zijn. Op dit moment is dat nog steeds zo.
Gedupeerden kunnen erg geholpen zijn met de bestaande regelingen voor kosteloze juridische, technische en financiële bijstand. Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat alle gedupeerden weten van het bestaan van deze regelingen?
Ik ben het met u eens dat eigenaren goed geholpen kunnen zijn door de regelingen voor bijstand. Temeer nu deze regelingen worden uitgebreid met extra deskundigen, en mede toegepast kunnen worden op civiele zaken zoals bijvoorbeeld tussen een eigenaar en aannemer. In mijn brief van 22 januari jl.18 heb ik u aangegeven welke acties de betrokken partijen en ik hebben gezet, of gaan zetten, om de bekendheid onder eigenaren met deze regelingen te vergroten. Specifiek noem ik dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) met Stut en Steun een flyer over de regeling op B1-taalniveau heeft ontwikkeld. Deze flyer wordt deze zomer verspreid op een groot aantal steunpunten in de regio, waaronder die van IMG, NCG, Stut en Steun en gemeenten. Met de RvR wordt bekeken hoe hieraan (lokale) media-aandacht gegeven kan worden. Overigens geeft de RvR aan dat vanaf oktober jl. een toename te zien is in het aantal rechtsbijstandsaanvragen per maand (van circa 40 naar circa 70 aanvragen per maand).
Niet alles is ellende, de waardevermeerderingsregeling is voor velen goed geweest, waarom stopt juist deze populaire regeling eerder dan dat de subsidieregeling (maatregel 29) uit Nij begun voor alle gedupeerden is gestart? Kunt u de regeling langer openhouden voor postcodes die op 31 december 2025 nog geen aanvraag kunnen doen voor de nieuwe isolatiesubsidie?
Tot 31 december 2025 is het voor bewoners van het effectgebied mogelijk om een subsidie aan te vragen voor de verduurzaming van hun woning op grond van de waardevermeerderingsregeling. Vanaf het moment dat de subsidie wordt verleend, is er een ruime periode van 24 maanden beschikbaar om de verduurzamingsmaatregelen uit te (laten) voeren. Deze periode kan eventueel verlengd worden tot negen maanden wanneer voor het einde van het verduurzamingstermijn blijkt dat er extra tijd nodig is om de maatregelen te kunnen treffen. Het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen kan immers wat meer tijd kosten en ik wil iedereen de tijd en ruimte blijven bieden om dat naar behoren te kunnen voltooien.
Het openstellen van de regeling na 31 december 2025 is niet mogelijk, omdat hiervoor geen financiële ruimte is op de begroting. Ik wijs bewoners er dan ook graag op de aanvraag dit jaar te doen.
Na de val van het kabinet werd – terecht – direct gezegd dat het Groningendossier niet stil mag komen te liggen. Welke stappen wilt u de komende maanden nog zetten?
In de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe19 en in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.20 heb ik aangegeven welke stappen ik de komende maanden nog wil zeggen. Ik kan, wil en ga niet achteroverleunen op dit dossier.
Zou u willen reageren op de bevindingen in de artikelen «Gemeentelijke eisen vaak hindernis» en «Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen»?1, 2
Hoe beziet u het feit dat midden in een wooncrisis circa 50.000 lege verdiepingen boven winkels in Nederland niet worden ingezet om het woningtekort terug te dringen?
Hoe gaat u zich inspannen om zoveel mogelijk van deze verdiepingen boven winkels om te zetten naar woonruimte?
Zou u concreet willen aangeven welke acties, binnen welk tijdspad, u gaat ondernemen bovenop bestaand beleid en bestaande initiatieven?
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van het feit dat het aantal woningtransformaties ver achterblijft bij de ambitie van 15.000 woningen per jaar?
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen hoeveel winkels en verdiepingen boven winkels in 2024 tot woningen zijn getransformeerd?
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen op welke wijze parkeernormen een drempel vormen voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Zou u de vorige vraag ook willen beantwoorden met het oog op de drempels die beleggers ervaren om hierin te investeren?
Hoe gaat u gemeenten helpen om bestaande drempels voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen te overwinnen?
Hoe gaat u bijdragen aan het versterken van expertise en capaciteit bij gemeenten op het gebied van de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Welke kansen ziet u om bij te dragen aan doorbraken op dit gebied, gezien het feit dat veel beleggers geen ervaring hebben met de transformatie van winkelverdiepingen naar woningen?
Deelt u de opvatting dat gemeenten hierin vaak de eerste stap kunnen zetten, en dat zij daarvoor expertise en regie vanuit het Rijk goed kunnen gebruiken?
Herkent u dat gezamenlijke transformatieprojecten van verdiepingen boven winkels complex kunnen zijn doordat de panden vaak in bezit zijn van meerdere eigenaren?
Herkent u dat deze eigendomssituatie transformatie naar woonruimte in de praktijk regelmatig belemmert?
Herkent u dat transformatieprojecten regelmatig vastlopen omdat één eigenaar moet toestaan dat in zijn pand een hoofdopgang of nooduitgang wordt gerealiseerd, wat ten koste kan gaan van gebruiksruimte of inkomsten?
Klopt het dat zulke collectieve transformaties vaak alleen haalbaar zijn als de lasten van bijvoorbeeld gezamenlijke voorzieningen eerlijk verdeeld worden over alle betrokken eigenaren?
Herkent u dat projecten vaak stilvallen of niet van de grond komen omdat de drempels voor individuele eigenaren te hoog zijn om het initiatief te nemen of de regie te pakken? Ziet u hierbij een rol voor gemeenten om initiatiefnemers te ondersteunen, en een mogelijke rol voor het Rijk om gemeenten daarbij te helpen, bijvoorbeeld met expertise, ambtelijke capaciteit of financiële middelen?
Bent u bereid, in samenwerking met gemeenten en de VNG, in kaart te brengen hoeveel van dit soort projecten er zijn of geprobeerd zijn, en in hoeveel gevallen deze zijn vastgelopen of niet van de grond zijn gekomen?
Welke knelpunten ziet u bij deze projecten, en hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze drempels te helpen overwinnen?
Hoe kan het Rijk gemeenten concreet ondersteunen bij dit soort transformatieprojecten, bijvoorbeeld via handreikingen, financiële instrumenten, voorbeeldprojecten of inzet van ruimtelijk ontwerpers?
De toepassing van module D in product-LCA’s voor milieuprestaties van bouwproducten |
|
Henri Bontenbal (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Product LCA's waardeloos met module D»1 waarin wordt gesteld dat het gebruik van module D in Life Cycle Assessment (LCA’s) leidt tot een onbetrouwbare en onvolledige milieubeoordelingen van bouwproducten?
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige toepassing van module D in product-LCA’s leidt tot systematische vertekening van milieuprestaties in de bouw, dat dit koplopers schaadt koplopers en dat het systeem hiermee tandeloos wordt?
De kritiek over de huidige toepassing van module D is eerder met uw Kamer besproken. Bij het aanbieden van het oorspronkelijke wijzigingsbelsuit Bbl aan uw Kamer (d.d. 21 juni 2024) is toegezegd dat bij de implementatie van de Whole life cycle global warming potential (hierna: wlc-gwp) wordt bezien hoe de milieulasten en -baten buiten de levensduur van een bouwwerk (module D) gewaardeerd kunnen worden.2 Op dit moment bereid ik een evaluatie van module D voor. De uitkomsten daarvan zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat deze module is bedoeld om in de verre toekomst mogelijk hergebruik te waarderen, maar dat deze nu vooral wordt ingezet om huidige vervuiling weg te rekenen, waardoor fabrikanten met een hoge milieubelasting kunnen op papier schoon lijken, zolang ze aannemelijk maken dat hun producten ooit hergebruikt worden? Acht u deze ontwikkeling wenselijk?
In de huidige toepassing van module D in de berekening van de milieuprestatie gebouwen worden eventuele toekomstige milieulasten en -baten meegerekend in de integrale milieuprestatiescore van een bouwwerk, over de hele levenscyclus. Doel hiervan is onder meer de stimulering van de toepassing van bouwmethoden en bouwproducten, die in de toekomst leiden tot recycling en hergebruik en/of vermindering van de verbrandingseffecten of storting in het milieu. Beide leiden tot een lagere milieubelasting. De huidige milieubelasting is hierin verdisconteerd maar niet onbelangrijk. Daarom wordt dit jaar een evaluatie uitgevoerd naar module D om een beeld te krijgen van de effecten op korte en lange termijn (zie ook hiervoor). Bij deze evaluatie zullen de resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek hiernaar, onder andere in opdracht van de stichting Nationale Milieudatabase, worden meegenomen.
Deelt u de analyse dat deze situatie tot de volgende problemen leidt?
Ik kan pas een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D, maar met de kennis van nu deel ik de analyse niet volledig.
In algemene zin kennen alle bouwproducten, die worden verhandeld op de markt, een zekere milieubelasting. En tijdens de levensduur van een gebouw worden sommige bouwproducten een (paar) keer vervangen en anderen weer niet. Na de sloop van een bouwwerken worden sommige bouwproducten hergebruikt of gerecycled, maar andere verbrand of gestort.
Hieraan kleven verschillende milieueffecten, die relevant zijn in de mpg-systematiek. Met de hierboven benoemde evaluatie van module D, waarin ik ook de inzichten uit een eerdere evaluatie hiervan van TNO uit 2021 meeneem, wil ik hierop eenduidige antwoorden verkrijgen, om beleidsconclusies te trekken.
Kunt u inhoudelijk reageren op de drie hierboven geschetste problemen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4. Ik wil een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D. Daaruit moet blijken wat de effecten van de toepassing ervan zijn. Op basis daarvan kan ik voorstellen doen voor eventuele aanpassingen in de toepassing van module D. Daarbij acht ik het verstandig dat de toegerekende milieubaten van de bouwproducten met module D na eindelevensduur van een bouwwerk, in een redelijke verhouding staan tot de maatschappelijke wens om de milieu-impact van dit moment te beperken. Tegelijkertijd zullen ten alle tijden de effecten van de aanpassing van module D of andere onderdelen van de mpg-systematiek in kaart moeten worden gebracht in het licht van de bouwkosten en de woningbouwopgave. Vanuit die perspectieven zal bijvoorbeeld het niet meenemen van milieueffecten in module D moeten leiden tot een verhoging van de wettelijke grenswaarden, dus minder scherp.
Deelt u de opvatting dat als milieuprestatieberekeningen minder geloofwaardig worden dit uiteindelijk ook een vertragend effect zal hebben op de bouw, doordat er onduidelijkheid en onzekerheid voor alle spelers in het bouwproces zal sluipen?
Ik deel de opvatting niet dat module D voor vertraging zorgt in het bouwproces, omdat er geen sprake is van onduidelijkheid voor bouwers: er is een eenduidige wettelijk aangewezen bepalingsmethode die alom bekend is en door verschillende bureaus worden gehanteerd om mpg-berekeningen te maken van nieuwe bouwwerken. Bedrijven in de bouwsector weten daarmee hoe ze de milieuprestatie moeten berekenen en hoe ze aan de wettelijke eis kunnen voldoen.
Deelt u de opvatting dat als koplopers worden gestraft en als het systeem geen directe verduurzaming stimuleert, dit tevens een vertragend effect kan hebben op de bouw omdat deze koplopers dan minder hun aanjagende en innovatie-stimulerende rol kunnen spelen in de bouwwereld?
Als u koplopers definieert als de bouwers die met een lage score van de milieuprestatie gebouwen kunnen bouwen, dan heb ik in algemene zin niet het beeld, dat de bouw wordt vertraagd door de huidige MPG-systematiek, die ziet op bouwwerkniveau.
Innovatie wordt natuurlijk ook gedreven door andere factoren dan de mpg. Veelal hebben te behalen kostenvoordelen (fabrieksmatige bouw) of extra (Europese) belastingen op fossiele brandstoffen naar 2050 toe een grotere invloed op de verduurzaming van het productieproces van bouwproducten. De mpg stelt grenswaarden waaraan bouwwerken moeten voldoen, waarbij de effecten van module D op bouwproductniveau een rol spelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de toepassing van module D in LCA’s te herzien of te vervangen door een methodologie die beter aansluit bij de circulaire economie en de werkelijke milieuprestaties van producten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zal de toepassing van de milieuprestatie leiden tot een begrensde de milieu-impact van gebouwen over de hele levenscyclus. Daarbij moeten ongewenste prikkels door de toepassing van module D worden voorkomen. Dit zal centraal staan in de evaluatie. Daarna besluit ik over eventuele aanpassingen in de toepassing van module D, mede in het licht van de bouwkosten en woningbouwopgave.
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor:
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Recente artikelen 'Zonnepanelen ontploffen en zorgen voor problemen’ en 'Expert: Stop met brandbare isolatie' |
|
Jeremy Mooiman (PVV), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente woningbrand in Didam, waarbij door superisolatie en zonnepanelen het blussen werd bemoeilijkt, en die doet denken aan de eerdere woningbrand in de Arnhemse wijk Presikhaaf in 2023?1 2
Ja.
Klopt het dat in beide gevallen gebruik is gemaakt van externe isolatiesystemen die extra risico's kunnen opleveren bij brand, bijvoorbeeld wanneer brandbare isolatiematerialen zoals geëxpandeerd polystyreen (EPS, piepschuim) zijn toegepast zonder voldoende bescherming of compartimentering?
Zowel bij de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem als de verduurzaamde woningen aan de Begoniastraat in Didam is gebruik gemaakt van een isolerende gevel- en dakconstructie rondom de woning.
In Arnhem was inderdaad sprake van geëxpandeerd polystyreen. Of dat bij de woningen in Didam ook het geval was is nog niet bekend. Ik wacht het onderzoek van de brandweer af.
Bent u bekend met de signalen van Brandweer Nederland dat branden waarbij zonnepanelen betrokken zijn sterk toenemen – van één incident in 2019 tot negentien in 2024 – en dat er dit jaar al ongeveer tien branden zijn geweest waarbij zonnepanelen ontploften of bluswerk belemmerden?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de Rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd3 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.4 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.5
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden zet het kabinet in op verdere monitoring.
Acht u het wenselijk dat er een nationale inventarisatie plaatsvindt van incidenten waarbij verduurzamingsmaatregelen hebben bijgedragen aan verhoogde brandrisico’s of verminderde blusbaarheid?
Er is al sprake van landelijke inventarisatie van incidenten. Allereerst is er het genoemde onderzoek naar incidenten met zonnepanelen in 2023 dat het kabinet wil voortzetten.
Verder heeft het NIPV op eigen initiatief een inventarisatie gedaan naar branden in de gebouwschil, in de periode 2019–2023. Vijf van de acht branden betrof een verduurzamingsproject, waaronder de brand aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem.6 Naar aanleiding van dit rapport laat ik vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV, zoals ik mijn recente kamerbrief heb gemeld.7
Hoe wordt in de huidige bouwregelgeving (zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving) geborgd dat bij renovatie of verduurzaming uitsluitend brandveilige materialen worden toegepast, en dat risicovolle constructiedetails – zoals doorlopende daken en gevels – geen belemmering vormen voor brandbestrijding?
Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt minimum eisen voor de brandveiligheid van gebouwen met als doel het voorkomen van slachtoffers (doden en gewonden) en het voorkomen van branduitbreiding naar een ander perceel. Toegepaste materialen en constructies moeten voldoende brandveilig zijn. Verder moet tussen woningen onderling een weerstand tegen branduitbreiding worden gerealiseerd. Ook als een woning wordt voorzien van een nieuwe isolerende gevel- en dakconstructie, moet worden voldaan aan deze eis.
Naar aanleiding van de brand in de verduurzaamde woningen aan de Van Kinsbergenstraat in Arnhem op 18 juni 2023 is de norm voor de bepaling van weerstand tegen branduitbreiding op mijn verzoek al verduidelijkt op dit aspect.8
Deze brandcompartimentering tussen woningen beoogt dat de brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning zodat de brandweer gelegenheid heeft om de brand te bestrijden.
Deelt u de mening dat fouten in uitvoering of detaillering – bijvoorbeeld het ontbreken van compartimentering of het niet goed afwerken van isolatie – ernstige gevolgen kunnen hebben bij brand, en hoe wordt hierop toezicht gehouden bij renovatieprojecten?
Ja, ik deel deze mening. Het is primair de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en bouwer dat wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidseisen uit het Bbl. Er zijn diverse kennisdocumenten om hiermee te helpen. Zo heeft de organisatie «Stroomversnelling» specifiek voor verduurzamingsprojecten in 2020 een Themablad Brandveiligheid gepubliceerd om bouwers te wijzen op brandveilig bouwen. Dit themablad is onlangs herzien naar aanleiding van de brand in Arnhem.9 Ook is de Wegwijzer modulaire bouw in mijn opdracht bijgewerkt naar de laatste inzichten. De wegwijzer is ook van toepassing op elementen, die bij deze verduurzamingsprojecten kunnen voorkomen.10 Tot slot is er het borgingsprotocol brandveilige gevels waarmee de brandveiligheid van een gevelconstructie kan worden beoordeeld.11
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Als bevoegd gezag kan de gemeente toezicht uitvoeren op de renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Klopt het dat er geen landelijke uniforme eisen bestaan voor de combinatie van zonnepanelen met isolatiematerialen en dakconstructies? Acht u het wenselijk om deze lacune in regelgeving te dichten?
De landelijk uniforme brandveiligheidseisen in het Bbl hebben betrekking op het gehele bouwwerk inclusief de gebouwschil en eventuele zonnepanelen.
Naast het vervolgonderzoek zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4 en de landelijke kennisdocumenten die ik heb genoemd bij antwoord 6 loopt ook nog een onderzoek bij NEN in mijn opdracht gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in landelijke normen.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om brandbare isolatiematerialen in buitenschillen van woningen te verbieden, zoals voorgesteld door deskundigen als emeritus-hoogleraar Jos Lichtenberg?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb gemeld is eerder door het NIPV onderzoek uitgevoerd naar branden in de gebouwschil en laat ik aansluitend vervolgonderzoek doen door Royal Haskoning DHV. Van belang is dat de huidige brandveiligheidseisen eisen in het Bbl goed worden nageleefd ook voor wat betreft de toepassing van isolatiematerialen. Het verbieden van brandbare isolatiematerialen in de gebouwschil van woningen ligt niet in de rede. Wel heeft eerder onderzoek naar aanleiding van de Grenfell brand in Londen (2017) er toe geleid dat in het Bbl strengere eisen zijn opgenomen voor hoogbouwgevels van onder andere woongebouwen.12, 13
In hoeverre zijn woningcorporaties verplicht om bij verduurzamingsprojecten vooraf een brandveiligheidsanalyse op te stellen?
Er is geen verplichting om een brandveiligheidsanalyse op te stellen. Wel moet de woningcorporatie bij verduurzamingsprojecten er zorg voor dragen dat ten minste wordt voldaan aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Bestaat er toezicht op de feitelijke naleving van brandpreventieve maatregelen bij renovatie, en kunt u dit onderbouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 staat is de gemeente het bevoegd gezag voor het Bbl en kan zij toezicht uitvoeren op renovatieprojecten. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij hieraan invulling geeft.
Het is echter ook aan de woningcorporatie zelf om zorg te dragen dat een renovatieproject voldoet aan de minimum brandveiligheidsvoorschriften uit het Bbl. In het kader daarvan ligt het in de rede dat woningcorporatie zelf controle houdt op de kwaliteit van de werkzaamheden of dit door derden laat doen.
Welke rol speelt de brandweer momenteel bij het beoordelen van verduurzamingsprojecten op brandveiligheid?
De gemeente kan bij de invulling van het toezicht op naleving van de bouwregelgeving de brandweer betrekken voor advies.
Wordt de brandweer standaard betrokken bij het ontwerp of de vergunningverlening? Waarom wel of niet?
Nee. De brandweer wordt alleen betrokken voor advisering als de gemeente dit nodig acht. Wel heeft de brandweer op grond van artikel 10 Wet Veiligheidsregio’s altijd de mogelijkheid om het bevoegd gezag op eigen initiatief te adviseren over risico’s van branden, rampen en crises.
Worden richtlijnen die Brandweer Nederland opstelt voor veilige blusprocedures bij zonnepanelen, thuisbatterijen en moderne dakconstructies ook landelijk geborgd? Hoe worden die richtlijnen meegewogen in de bouwpraktijk?
Deze richtlijnen voor veilige blusprocedures richten zich vooral op de brandweer zelf. Het is aan de brandweer om hier goed gebruik te maken. Daarnaast kunnen ook opdrachtgevers, ontwerpers en bouwers deze richtlijnen raadplegen en de inzichten hieruit betrekken in bouwprojecten.
Vindt er structureel overleg plaats tussen gemeenten, woningcorporaties, veiligheidsregio’s en installateurs over de integrale veiligheid van verduurzamingsmaatregelen? Zo niet, acht u dit wenselijk? Kunt u dit onderbouwen?
Voor zover mij bekend, vindt dit overleg niet plaats. Wel heb ik na de brand in de Van Kinsbergenstraat in Arnhem overleg georganiseerd met Aedes, Bouwend Nederland, Brandweer Nederland, NIPV, Stroomversnelling, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten voor een passende opvolging. Na de publicatie van het onderzoek van het NIPV naar branden in de gebouwschil heb ik deze partijen opnieuw uitgenodigd op het ministerie. Dit gesprek vond plaats in juli 2024. Hierna heb ik Royal Haskoning DHV gevraagd om vervolgonderzoek te doen naar concrete oplossingen. De uitkomsten verwacht ik dit najaar. Ook dan betrek ik de hiervoor genoemde organisaties. Ik bezie daarna welke vervolgacties ik neem. Ik heb recent de kamer hierover geïnformeerd in de Kamerbrief lopende acties brandveiligheid.14
Verder is er vanuit KGG al overleg met diverse partijen over de toepassing van zonnepanelen op gebouwen.
Ik acht naast al lopende overleg een nieuw structureel overleg niet nodig.
Acht u het wenselijk om te komen tot een nationaal toetsingskader of richtlijn voor «brandveilig verduurzamen», gericht op woningen en appartementencomplexen? Kunt u dit onderbouwen?
Nee. Als het gaat om een nationaal toetsingskader gelden namelijk al de brandveiligheidseisen in het Bbl, die ik zoals ik mijn eerdere antwoorden waar nodig aanpas of verduidelijk. Als richtlijn zijn er al diverse kennisdocumenten zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 6.
Bestaat er op dit moment een centrale autoriteit of kennisinstelling die stelselmatig de risico’s monitort van nieuwe materialen en energietoepassingen (zoals zonnepanelen en thuisbatterijen) in relatie tot brandveiligheid?
Zoals blijkt uit mijn overige antwoorden is het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV) al betrokken bij monitoring en onderzoek naar de brandveiligheidsrisico’s bij de verduurzaming. Het NIPV is het publiek kennisinstituut15 voor crisisbeheersing en brandweerzorg. Veiligheidsregio’s, Rijksoverheid en andere organisaties kunnen bij het NIPV terecht voor onderzoek, onderwijs, informatie en ondersteuning.
Zo nee, bent u bereid om deze verantwoordelijkheid expliciet te beleggen, bijvoorbeeld bij TNO, als onafhankelijke kennisinstelling met expertise op het gebied van bouwtechniek, brandveiligheid en binnenmilieu? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Bent u bereid om een structureel programma te starten voor monitoring van nieuwe risico’s rondom verduurzaming, inclusief de effecten op brandveiligheid, blusbaarheid, en gezondheid (zoals vrijkomende deeltjes bij brand)? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Door het NIPV wordt al waar nodig monitoring/onderzoek gedaan naar risico’s rondom verduurzaming. Dit doet NIPV op eigen initiatief of in opdracht van de Rijksoverheid.
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3 wordt in opdracht van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei door het NIPV branden met betrokkenheid van zonnepanalen bijgehouden. Ook heeft het NIPV in mijn opdracht onderzoek gedaan naar de brandveiligheidsrisico’s van thuisbatterijen, zoals mijn recente Kamerbrief is gemeld.16
Het opstarten van een structureel programma lijkt me hierom niet nodig.
Kunt u bevestigen dat rookontwikkeling, glassplinters en foliedeeltjes van zonnepanelen bij branden gezondheidsrisico’s kunnen opleveren voor bewoners, omwonenden en vee, zoals uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid blijkt? Is hiervoor landelijke richtlijnvorming beschikbaar?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heeft in 2022 onderzoek gedaan naar de schadelijke stoffen bij branden met zonnepanelen.17 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand.
Wanneer de scherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s daarbij te ondersteunen heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.18
Bent u bereid om samen met partijen als TNO, Brandweer Nederland, veiligheidsregio’s en de installatiebranche te komen tot een nationaal actieplan «Brandveilig Verduurzamen»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zoals uit mijn vorige antwoorden blijkt lopen al diverse acties in het kader van brandveilig verduurzamen. Daarbij is er al overleg met relevantie partijen in de bouwsector. Op dit moment zie ik geen noodzaak om aanvullend hierop een nieuw nationaal actieplan te starten.
Hoe voorkomt u dat incidenten zoals in Didam en Arnhem leiden tot een vertragende krampreactie in de energietransitie, terwijl tegelijkertijd brandveiligheid onvoldoende geborgd is?
Alle lopende acties hebben tot doel de aandacht voor de brandveiligheid bij verduurzaming te vergroten. Om een risicoregelreflex te voorkomen is het belangrijk om de lopende onderzoeken af te wachten. Ik ben terughoudend met het stellen van meer en zwaardere eisen. Met de updates van de informatiebronnen over verduurzamingsprojecten, zoals genoemd bij antwoord op vraag 6, is het de bedoeling om opdrachtgevers en bouwers op een op maat gesneden manier kennis aan te reiken om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe brandveiligheidsvereisten, bouwregelgeving en verduurzamingsnormen beter op elkaar afgestemd kunnen worden, zodat klimaatdoelen en veiligheid in samenhang worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Alle lopende acties hebben al tot doel om maximaal te zorgen dat verduurzaamde bouwwerken ook brandveilig zijn. De afstemming met de sector heeft daarin al plaatsgevonden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is kennis cruciaal, maar dat de juiste detaillering in uitvoeringspraktijk evenzeer van groot belang is. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór 9 juni, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden naar het geplande commissiedebat Bouwregelgeving?
Deelt u de opvatting dat de motie niet alleen oproept tot transparantie, maar ook tot verscherpte risicobeheersing, en dat het enkel benoemen van risico’s, zonder aanvullende mitigerende maatregelen, geen recht doet aan de strekking van de motie?
Bij risicomanagement is niet alleen het identificeren maar juist ook het beheersen van risico’s van groot belang. In uw motie wijst u erop dat ook de komende fase, de realisatiefase nog risico’s kent. In de 13de voortgangsrapportage is de paragraaf over risico’s naar aanleiding van uw motie uitgebreid. De toprisico’s en aanvullend de financiële toprisico’s zijn toegelicht en bij ieder van deze risico’s is de beheerstrategie beschreven. Het programma Binnenhofrenovatie bestaat uit verschillende deelprojecten. Het risicodossier kent risico’s op alle niveaus. Zo hebben de aannemers een risicodossier, zijn er risico’s op projectniveau en zijn er overkoepelende programmarisico’s. De toprisico’s bestaan daarom vaak uit meerdere risico’s die op programmaniveau zijn geclusterd. Zowel op programmaniveau, projectniveau en bij de aannemers worden beheersmaatregelen getroffen. Met de in de voortgangsrapportage toegelichte beheersstrategie wordt ingezet op maatregelen om een negatieve impact van risico’s zo veel mogelijk te beperken. Gegeven de hoeveelheid risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen is de informatie per risico te uitgebreid om in voortgangsrapportages aan uw Kamer te sturen. Daarnaast betreft het ook maatregelen die departementaal of commercieel vertrouwelijk zijn.
Bent u bereid als aanvullende mitigerende maatregel een onafhankelijke risico-audit te laten uitvoeren (bijvoorbeeld door Rijkswaterstaat, Auditdienst Rijk of een externe projectauditor) om te toetsen of de bestaande risicodossiers volledig en toereikend zijn en of de getroffen maatregelen daadwerkelijk effectief zijn? Of heeft een dergelijke audit al plaatsgevonden, en zo ja, wanneer en wat waren de uitkomsten?
Afgelopen jaren is het risicomanagementproces (werkwijze) en het totale risicodossier doorontwikkeld voor zowel de voorbereidings- als de uitvoeringsfase. De risico’s worden op meerdere manieren getoetst:
Met deze maatregelen is het niet mogelijk om risico’s te voorkomen, of om alle risico’s te volledig te beheersen. Wel is het een belangrijke mitigerende maatregel. Het actief risicomanagement is erop gericht om de renovatie zo snel mogelijk, binnen de financiële kaders en op een veilige manier uit te voeren.
Het aanvullend laten uitvoeren van een onafhankelijke risicoaudit is op dit moment niet voorzien. De verwachting is dat dit niet tot nieuwe inzichten zal leiden gezien de uitvoerige wijze waarop het risicomanagement al wordt toegepast.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel voortaan bij overschrijdingen boven een drempelbedrag (bijvoorbeeld 50 miljoen euro) een formeel politiek stopmoment in te bouwen, waarbij de Kamer actief wordt betrokken bij de afweging over voortgang, her prioritering of bijstelling van scope?
Voor de renovatie van het Binnenhof zijn financiële kaders afgesproken. Daar stuurt de programma-organisatie strak op, daar stuur ik als Minister strak op en daar controleert de Tweede Kamer ook zorgvuldig op. Mocht er sprake zijn van aanpassingen in het budget, dan maakt dat deel uit van het reguliere begrotingsproces.
Het aanvullend introduceren van een tweede politiek stopmoment naast de reguliere mogelijkheden die de Tweede Kamer al kent in het begrotingsproces past niet in de governance van het programma zoals deze met uw Kamer is overeengekomen. Overigens zou dat ook zeer vertragend kunnen werken en daarmee kunnen leiden tot onnodig hoge kosten.
Ziet u aanleiding om als aanvullende mitigerende maatregel het wijzigingsproces strikter te reguleren via een zogeheten «scope freeze» per projectfase, zodat alleen nog met zwaarwegende motivering en kostenplaatje van verzoekende partij (inclusief ambtelijke diensten of Kamerleden) wijzigingen kunnen worden voorgesteld?
Deze maatregel is reeds genomen. Met de gebruikers is afgesproken dat niet meer zal worden gewijzigd.
Bent u bereid om als aanvullende mitigerende maatregel een publiek toegankelijk risicodashboard in te richten, naar voorbeeld van grote infraprojecten, waarin real-time de belangrijkste risico’s, kostenimpact, geplande versus feitelijke mijlpalen en beheersmaatregelen zichtbaar zijn, zodat het toezicht door Kamer en samenleving wordt versterkt?
In de halfjaarlijkse voortgangsrapportages over het programma wordt u geïnformeerd over het risicodossier. Ook wordt in deze voortgangsrapportages uitgebreid ingegaan op de stand van zaken van de werkzaamheden, op financiën en bijvoorbeeld ook omgevingsmanagement. Voorbeelden van een publiek dashboard voor een renovatie van een parlement zijn via ons internationale netwerk van parlementen met een renovatieopgave beschikbaar Het aanvullend inrichten van een real time dashboard is nu niet voorzien. Wel ben ik bereid om binnen de randvoorwaarden van het borgen van vertrouwelijkheid en informatiebeveiliging te kijken naar de mogelijkheden voor een risicodashboard.
Kunt u aangeven in hoeverre er gebruik is gemaakt van internationale lessen of benchmarks uit vergelijkbare renovaties van parlementaire of historische complexen (zoals in Westminster, Brussel of Bern)? Zo nee, bent u bereid alsnog zo'n benchmarkonderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in aanvullende mitigerende strategieën?
Het Rijksvastgoedbedrijf maakt deel uit van een internationaal netwerk van Parlementen die een renovatieopgave hebben en van waaruit kennisuitwisseling wordt gefaciliteerd. Dit is een actief netwerk waarbij ook via online-bijeenkomsten meerdere keren per jaar informatie wordt uitgewisseld. Dit stelt het RVB maar ook de andere parlementen in staat om gebruik te maken van relevante lessen en benchmarks. Een voorbeeld waar veel kennis en «best practices» van verschillende landen over is gedeeld is het terrein van inkoop en contracteren.
Kunt u bij elk van de bovenstaande vragen waarbij zij de voorgestelde aanvullende mitigerende maatregel niet wenst in te zetten aangeven waarom niet?
Zie bovenstaande antwoorden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden voor het zomerreces?
Ja.
Het bericht 'Gemeente vs. echtpaar Bos in Bruinisse: 'Onwerkelijk hoe ons leven zo verdwijnt'' |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in PZC over de situatie van het echtpaar Bos in Bruinisse, dat geconfronteerd wordt met hoge dwangsommen en strenge handhaving vanwege permanent wonen in een vakantiewoning?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten in Nederland op dit moment een streng handhavingsbeleid hanteren ten aanzien van permanent wonen in recreatiewoningen, ondanks uw oproep om terughoudend te handhaven?
Eind vorig jaar heb ik gemeenten opgeroepen om een pas op de plaats te maken met handhaving.1 Ik ga er vanuit dat het grootste deel van de gemeenten gehoor geeft aan mijn oproep om terughoudend te zijn met handhaving. Ik kan individuele situaties niet beoordelen, maar in deze tijden van woningnood is het van groot belang om de menselijke maat te hanteren en zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen een dak boven het hoofd verliezen. Voornoemde terughoudendheid geldt temeer nu ik het uitgewerkte concept van de instructieregel eind mei jl. bekend heb gemaakt en hierin is te lezen hoe de conceptregeling eruit ziet. Een proportioneel optredende overheid dient perspectieven op legalisatie mee te nemen in de handhavingsafweging.
Bent u van mening dat de gemeente Schouwen-Duiveland met haar huidige handhavingsbeleidniet in lijn handelt met uw oproep om een menselijke maat te hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat handhavers bij controles op recreatieparken over schuttingen klimmen en tuinen betreden zonder toestemming van bewoners?
Acht u deze manier van handhaven proportioneel en in lijn met de beginselen van behoorlijk bestuur?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de commissie bezwaarschriften van de gemeente een bewoner in het gelijk stelt, maar het college van burgemeester en wethouders dit advies naast zich neerlegt?
Is het juridisch houdbaar dat gemeenten blijven handhaven op permanent verblijf in recreatiewoningen, terwijl de nieuwe regelgeving binnenkort kan voorzien in legalisering onder bepaalde voorwaarden?
In principe is de gemeente bevoegd om handhavend op te treden. Daarbij zullen de omstandigheden van het geval en voorgenomen beleid ook een rol spelen in de afweging om wel of niet handhavend op te treden. Er is een uitspraak bekend van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over handhavend optreden op een vakantiepark3, ondanks mijn oproep aan gemeenten om een pas op de plaats te maken. De rechter heeft in dit geval de gemeente in het gelijk gesteld; dat kwam met name doordat het handhavingstraject reeds in 2023 was opgestart (de gemeente kon nog geen weet hebben van het komende kabinetsbeleid), en doordat de voorwaarden nog niet bekend waren. Zicht op legalisatie was hiermee nog onvoldoende concreet. De situatie is inmiddels veranderd, nu ik het concept besluit bekend heb gemaakt. Ik ga er vanuit dat een rechter bij nieuwe soortgelijke zaken deze nieuwe situatie meeweegt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Schouwen-Duiveland en andere streng handhavende gemeenten om hen te verzoeken tijdelijk terughoudend op te treden in afwachting van de nieuwe regelgeving?
Bij deze roep ik gemeenten nogmaals op om de menselijke maat te betrachten bij permanente bewoners op vakantieparken. Gemeenten kunnen in de concept AMvB nagaan in welke situaties permanente bewoning mogelijk na inwerkingtreding wordt toegestaan. Ik kan echter niet in individuele situaties treden.
Wanneer verwacht u de nieuwe regelgeving voor permanent wonen in recreatiewoningen gereed te hebben en in werking te laten treden?
De consultatieperiode loopt tot eind juli a.s. Ik ben voornemens het voorstel daarna zo spoedig mogelijk via de ministerraad ter voorhang aan de Tweede – en Eerste Kamer aan te bieden, zodat de regelgeving in 2026 in werking kan treden.
Het tekort aan studentenhuisvesting in Delft en elders |
|
Hans Vijlbrief (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief SOS: «Woonruimte één op drie Delftse studenten in gevaar»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing dat mogelijk tot drieduizend studentenkamers verdwijnen in Delft?
In 2022 hebben gemeenten, huisvesters, universiteiten, hogescholen, studenten en de ministeries van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de handen ineengeslagen en samen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS) ontwikkeld en ondertekend. De hoofddoelstelling van dit actieplan is om het tekort aan studentenhuisvesting te verminderen door het realiseren van 60.000 betaalbare studentenwoningen in de periode van 2022 tot en met 2030 via nieuwbouw en een betere benutting van de bestaande woningvoorraad. Het huidige kabinet zet deze aanpak voort. Het signaal uit Delft vind ik in dit kader zorgelijk. Vanuit het Ministerie van OCW en het Ministerie van VRO gaan we dan ook met de opstellers van dit signaal in gesprek.
Kunt u uiteenzetten wat u concreet doet om te voorkomen dat bestaande studentenkamers verdwijnen?
Ik neem verschillende maatregelen om dit te voorkomen. Recent is het woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) gemoderniseerd. Onderdeel van deze aanpassingen is dat de puntprijs met 25% omhoog is gegaan. De verhoging van de puntprijs maakt het voor verhuurders aantrekkelijker om onzelfstandige woningen te bouwen, wat nodig is om het tekort aan studentenkamers aan te pakken. Voor studenten betekent dit weliswaar dat de maximale huur die zij mogelijk moeten betalen ook omhoog is gegaan, maar daar staat uiteraard een kwalitatief goede kamer tegenover.
Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 april2 aangekondigd om tijdelijke huurcontracten voor alle studenten mogelijk te maken. Tevens bereid ik een wetsvoorstel voor om hospitaverhuur te stimuleren. Ik verwacht hiermee voor de zomer in internetconsultatie te gaan. Tenslotte ben ik bezig met de uitvoering van de verkenning naar de kamerverhuurvrijstelling en de mogelijkheden en belemmeringen bij eventuele uitbreiding daarvan, samen met de Staatssecretaris van Financiën. Mede door gebrek aan onderzoeksdata duurt het langer om deze verkenning af te ronden. Ik streef ernaar deze zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te sturen.
Wat zijn de gevolgen van de in de Voorjaarsnota afgesproken huurbevriezing voor de bouw van nieuwe studentenwoningen? Erkent u dat de huurbevriezing een negatief effect heeft op de bouw en dus ook op extra studentenwoningen? Kunt u aangeven wat u doet om de realisatie van meer onzelfstandige kamers te stimuleren?
Op basis van het advies van de Raad van State, de politieke ontwikkelingen en om rust en voortgang te brengen in de volkshuisvesting, heb ik besloten het wetsvoorstel om de huurbevriezing te regelen niet in te dienen3.
Op 10 juni 2025 is de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen voor studenten opengesteld waarmee € 30 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de bouw van studentenhuisvesting. Hierbij krijgen aanvragen die worden ingediend voor de bouw van onzelfstandige studenten eenheden voorrang boven de aanvragen voor zelfstandige eenheden. In 2024 is ook al een Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen opengesteld; hiermee worden 1.533 onzelfstandige eenheden gefinancierd.
Erkent u dat het niet krijgen van een huurtoeslag, het samenwonen in een studentenhuis minder aantrekkelijk maakt? Erkent u dat het samenwonen op jonge leeftijd juist belangrijk is voor de ontwikkeling van studenten? Bent u bereid de huurtoeslag uit te breiden naar onzelfstandige kamers? Zo nee, waarom niet?
De afweging of een student in een studentenhuis gaat samenwonen is vaak van meerdere factoren afhankelijk. Het wel of niet krijgen van huurtoeslag kan hierbij een rol spelen. Het samenwonen op jonge leeftijd heeft verschillende positieve effecten op het welzijn. Onzelfstandige woonruimtes (kamers) met gedeelde voorzieningen stimuleren onderling contact en helpen studenten die nieuw zijn in de stad om daar gemakkelijker hun weg te vinden. Ook bevordert het de ontwikkeling van vaardigheden, zoals het leren omgaan met verschillende mensen.
Het uitbreiden van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimten is echter niet zomaar te realiseren. De mogelijkheden hiervoor zijn eerder verkend, maar hebben vooralsnog geen uitvoerbare en haalbare uitwerking op de korte of middellange termijn opgeleverd. Om het recht en de hoogte op huurtoeslag vast te stellen, maakt Dienst Toeslagen gebruik van gegevens uit onder andere de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Zonder deze gegevens kan namelijk niet vastgesteld worden of de woning voldoet aan de (minimum)eisen voor huurtoeslag, of dat voor de betreffende woning reeds huurtoeslag is aangevraagd. In de BAG worden momenteel echter geen onzelfstandige woonruimtes geregistreerd. Hierdoor is een uitbreiding van de huurtoeslag naar onzelfstandige woonruimtes niet uitvoerbaar. Een uitbreiding kan dus pas overwogen worden als onzelfstandige woonruimtes adequaat worden geregistreerd in een (landelijk) systeem. Deze ontwikkeling wordt bezien in relatie tot de verkenning naar de mogelijkheden voor een huurregister.
Naast de uitvoeringstechnische belemmeringen, brengt een uitbreiding van de huurtoeslag ook financiële gevolgen met zich mee waarvoor momenteel geen budgettaire dekking is. Naar schatting zullen de kosten voor de huurtoeslag tussen de € 1 á € 1,5 mld. per jaar stijgen. Dit is exclusief de kosten die gepaard gaan met het registreren van onzelfstandige woonruimtes.
Waarom kiest deze regering ervoor om de zogenaamde «boodschappenbonus», maar voor een selectieve groep beschikbaar te stellen? Waarom wordt ervoor gekozen om studenten daarvan uit te sluiten? Erkent u dat dit willekeurig is? Hoe gaat u dit oplossen?
De huurtoeslag is, zoals ook bleek bij eerdere koopkrachtreparaties, een bewezen efficiënt instrument om huishoudens met een laag inkomen te bereiken. Hieronder vallen ook studenten in zelfstandige woningen en aangewezen onzelfstandige woningen. Ik herken me dus niet in de stelling dat maatregelen in de huurtoeslag enkel voor een selectieve groep zouden zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de koopkracht van uitwonende studenten in 2024 met 6,6% gedaald is?2
Zoals de Minister van OCW in de Kamerbrief over de financiële positie van studenten5 al heeft aangegeven, is de koopkrachtdaling van 6,2% voor mbo-studenten en 6,6% voor hbo- en wo-studenten vooral het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Dit was een uitzonderlijke maatregel in een tijd met uitzonderlijk hoge inflatie. De Minister van OCW verwacht daarom niet dat een dergelijke koopkrachtdaling zich ook in de komende jaren voordoet. Bovendien wordt de hoogte van de studiefinanciering ieder jaar geïndexeerd. Per 1 januari 2024 was de indexatie 10% en op 1 januari 2025 is geïndexeerd met 3,84%.
Waarom doet de regering niks om via gerichte maatregelen de koopkracht van studenten te herstellen?
De koopkrachtdaling in 2024 is het gevolg van het stopzetten van de tijdelijke koopkrachtmaatregel. Het indexeren van de studiefinanciering draagt bij aan het op peil houden van de koopkracht van studenten, zoals hierboven aangegeven. Uw Kamer heeft hier mee ingestemd. Binnen de OCW begroting zijn op dit moment geen middelen beschikbaar om dergelijke maatregelen te bekostigen.
Ziet u mogelijkheden voor landelijk beleid om verkameringsverboden te versoepelen zodat het kamertekort kan worden teruggedrongen?
Dit is een gemeentelijke bevoegdheid. Desalniettemin ben ik voornemens -conform mijn toezegging in het commissiedebat van 12 juni jl. – om te bezien hoe en in welke mate landelijke wetgeving het beter benutten van de bestaande voorraad bespoedigt. Tot dat moment moedig ik gemeenten aan kritisch te kijken naar hun verkameringsverboden, leefbaarheidseisen, parkeernormen, en kosten van een vergunningsaanvraag, om zo de huidige woningvoorraad beter te benutten.
Bent u bereid om naast een studentenhuisvestingsregisseur ook een jongerenhuisvestingsregisseur aan te stellen om de doorstroom uit studentenwoningen te bevorderen?
Ik wil deze optie verkennen en informeer u in mijn jaarlijkse voortgangsbrief over de uitkomsten hiervan.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van de voorgenomen versoepeling van de Wet betaalbare huur voor de huurprijzen die studenten voor onzelfstandige kamers betalen?
De aangekondigde versoepelingen hebben geen gevolgen voor de maximale huurprijs van onzelfstandige studentenkamers. Wel kunnen straks alle studenten in aanmerking komen voor een tijdelijk contract, en niet slechts die studenten die van buiten de gemeenten komen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja
Consumentenbescherming bij erfpacht |
|
Inge van Dijk (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Zou u kennis willen nemen van het rapport «Te hoge kosten voor erfpacht door onredelijk hoge kosten voor risico's en administratie in het canonpercentage» van CDA Amsterdam, en hierop willen reageren?1
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Deelt u de zorg dat een privaatrechtelijke overeenkomst zoals erfpacht niet eenzijdig gewijzigd zou moeten worden, zeker niet wanneer dit leidt tot 64,8 procent hogere kosten voor erfpachters?
Een privaatrechtelijke overeenkomst kan niet eenzijdig gewijzigd worden. Hiervoor is instemming van beide partijen nodig.
Wel kan in een erfpachtovereenkomst zijn vastgelegd dat de hoogte van de canon (erfpachtkosten) na een bepaalde tijd opnieuw wordt bepaald. In de overeenkomst (of de algemene bepalingen) wordt de procedure voor het vaststellen van de nieuwe canon beschreven.
Bij voortdurende erfpachtrechten uitgegeven door de gemeente Amsterdam is er altijd de mogelijkheid om met een zogenaamde drie deskundigenprocedure de nieuwe canon te laten vaststellen.
Sinds 2017 biedt de gemeente Amsterdam erfpachters de mogelijkheid over te stappen van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht. Bij eeuwigdurende erfpacht vinden er, buiten de jaarlijkse inflatiecorrectie, géén canonherzieningen plaats. De gemeente doet een aanbod aan de erfpachter voor overstap naar eeuwigdurende erfpacht. De erfpachter heeft altijd de mogelijkheid het aanbod niet te accepteren en zijn huidige voortdurende erfpachtrecht te behouden. In dat geval blijft de periodieke canonherziening, zoals vastgelegd in het voortdurende erfpachtrecht en algemene bepalingen, van toepassing.
Deelt u de zorgen over dat adviesrapporten van hoogleraren mogelijk niet onafhankelijk tot stand zijn gekomen en dat deze experts hun advies later hebben ingetrokken/herzien zonder dat dit aan het college en de gemeenteraad van Amsterdam is gemeld?
Ik zie voor mij hier geen rol om hier een oordeel over te hebben.
Het college van Amsterdam heeft in aanloop naar de invoering van eeuwigdurende erfpacht advies ingewonnen bij drie hoogleraren over de wijze van het bepalen van de grondwaarde en de canon bij nieuwe erfpachtuitgiften en bij overstappen van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht.2 Het college heeft het advies gebruikt bij het bepalen van haar beleid en heeft de vrijheid advies in te winnen bij wie en op de wijze die hen goeddunkt. Het college heeft daarbij een zelfstandige rol de gemeenteraad volledig te informeren en de gemeenteraad kan het college hier op aanspreken. Ik zie dat dit proces met het onderzoek van de fractie van het CDA en het bespreken van haar onderzoek met het college hierbij ook precies in zijn werk gaat zoals het bedoeld is.
Bent u het ermee eens dat voor een gemiddelde woning met een grondwaarde van 100.000 euro een onterechte meerprijs van 940 euro per jaar (80 euro per maand) een onredelijke financiële last vormt voor huishoudens?
Het bedrag dat huizenbezitters aan hun woonsituatie uitgeven is van veel factoren afhankelijk. Ook of een bedrag of meerprijs een onredelijke financiële last vormt is per huishouden afhankelijk, en is iets waar ik als Minister geen absoluut oordeel over kan geven. Ik vind het natuurlijk wel belangrijk dat ieder huishouden met passende woonlasten kunnen wonen.
Welke vormen van consumentenbescherming zijn er momenteel voor erfpachters en acht u deze toereikend gezien de bevindingen in dit rapport?
Het is belangrijk dat gemeenten goed rekening houden met de belangen van erfpachters. In 2024 is daarom een handreiking opgesteld voor gemeenten die erfpacht toepassen of willen toepassen3. Ik heb signalen ontvangen dat gemeenten aan de slag zijn met de handreiking. Zij gebruiken om de huidige erfpachtbepalingen en -beleid tegen het licht te houden en bij het opstellen van – en besluitvorming in de lokale democratie over – nieuwe algemene erfpachtbepalingen.
Wanneer erfpachters het niet eens zijn met hun erfpachtsituatie kunnen zij geschillen met de gemeente aanbrengen bij de rechter. Naast deze mogelijkheid tot geschillenbeslechting hebben de meeste gemeenten een deskundigencommissie waaraan onenigheden kunnen worden voorgelegd.
Andere gemeenten stellen dat bezwaar gemaakt kan worden tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders die erfpacht betreffen. Tot slot geeft een enkele gemeente aan dat de gemeenteraad als democratische volksvertegenwoordiger specifieke erfpachtsituaties kan inbrengen in de raadsvergadering.
In Amsterdam hebben erfpachters de mogelijkheid om een zogenaamde drie deskundigen procedure te starten als zij zich niet kunnen vinden in het canonherzieningsaanbod van de gemeente. Daarnaast loopt er een pilot met een geschillencommissie erfpacht en kunnen erfpachter zich wenden tot de Ombudsman.
Indien er sprake is van oneerlijke praktijken staat het burgers vrij zich in het uiterste geval te wenden tot de burgerlijke rechter. In de handreiking Erfpacht is benadrukt dat een laagdrempelige en betaalbare vorm van geschillenbeslechting de rechtszekerheid dient.
Bent u bereid te onderzoeken of erfpachters in Nederland, net als bij hypotheken, beter beschermd moeten worden tegen onredelijke wijzigingen in bestaande overeenkomsten?
Ik ben niet bereid om hier verder onderzoek naar te doen. Banken moeten bij hypothecaire financiering rekening houden met het gegeven dat er erfpacht is. Dit betekent dat er ook moet worden gekeken of er sprake kan zijn van een stijging van de erfpachtlasten op termijn. Bij eeuwigdurende erfpacht, dat inmiddels door iedere gemeente met erfpacht wordt aangeboden, vindt de stijging vaak plaats op basis van inflatie (net zoals huurstijging). Bij voortdurende erfpacht wordt de canon periodiek herzien op basis van de waardestijging van de grond (die de grondslag vormt voor een nieuwe canon.
Ook bij hypotheken vinden wijzigingen plaats op basis van de overeenkomst, bijvoorbeeld na het aflopen van een rentevaste periode, en die worden niet onredelijk geacht.
Erfpacht geeft een gebruiksrecht van de onroerende zaak van een ander. In algemene zin is het bij erfpacht evenmin onredelijk om na afloop van de erfpachtperiode de overeengekomen mogelijkheid van aanpassing van de canon op basis van de actuele grondwaarde te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de bepaling van de afkoopsom voor eeuwigdurende erfpacht.
Zoals ik eerder aan heb gegeven in het antwoord op vraag 5, zijn er voor erfpachters verschillende mogelijkheden om geschillen met erfverpachters aan te kaarten. De mogelijkheden heb ik in kaart gebracht met een onderzoek naar algemene erfpachtbepalingen, dat in 2023 is gepubliceerd4.
Zou u in kaart willen brengen welke mogelijkheden het Rijk heeft om bij te dragen aan transparantere en eerlijkere erfpachtvoorwaarden bij gemeenten?
In het Burgerlijk Wetboek zijn de wettelijke regels voor erfpacht vastgelegd. Het erfpachtrecht biedt binnen de wettelijke mogelijkheden ruimte voor het opstellen van op maat gesneden overeenkomsten, waardoor het instrument zowel voor het stedelijk als voor het landelijk gebied ingezet kan worden.
Ik hecht waarde aan deze wettelijke flexibiliteit in het erfpachtrecht. Dat betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn om bijvoorbeeld de positie van de erfpachter te versterken. Voor wat betreft de positie van de stedelijke woonconsument-erfpachter heb ik u op 21 mei 2024 een brief en de handreiking Algemene Erfpachtbepalingen voor gemeentelijke erfpacht bij particuliere woonbestemmingen (hierna handreiking Erfpacht) gestuurd, waar ik ook in mijn antwoord op vraag 5 naar refereer.
In deze handreiking is bijvoorbeeld aangegeven dat het verstandig is als voor een erfpachter duidelijk is op welke momenten een gemeente kan overgaan tot herziening van de canon. Uit de algemene erfpachtbepalingen moet ook blijken wanneer een canonherziening plaatsvindt. De rekensystematiek moet duidelijk zijn en, wanneer binnen de looptijd van het erfpachtrecht de canon wordt herzien, moeten de parameters waarmee de canon wordt aangepast vindbaar zijn voor de erfpachter.
Erfpacht kan voor sommige mensen een complex begrip zijn. Het is daarom belangrijk dat de erfpachter weet waar zij aan toe is, en niet voor verrassingen komt te staan. Met de handreiking kunnen gemeenten beter sturen op een zorgvuldige toepassing van erfpacht en omgang met erfpachters. Dit versterkt de rechtspositie van de erfpachters.
Heeft u inzicht in hoe vergelijkbare situaties in andere gemeenten met erfpacht worden aangepakt en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden?
Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven is er reeds een verkenning naar de praktijk van erfpacht gedaan. Lessen die hieruit zijn getrokken zijn geland in de handreiking erfpacht, waar in het antwoord op vraag 7 naar wordt gerefereerd.
Deelt u de mening dat privaatrechtelijk handelen van de overheid altijd moet voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam over de in het rapport beschreven situatie, en over betere consumentenbescherming bij erfpacht?
Ik ben te allen tijde bereid om informeel met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan, en daarbij de consumentenbescherming bij erfpacht onder de aandacht te brengen.
Erfpacht is een privaatrechtelijk instrument, beschreven in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 7). Een gemeentebestuur kan het inzetten als onderdeel van haar grondbeleid. Een gemeenteraad kan wel een college aanspreken op het beleid dat gevoerd wordt.
Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.