Het bericht ‘Minister Kuipers ziet de wachttijden van nieuwe medicijnen afnemen’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Kuipers ziet wachttijden van nieuwe medicijnen afnemen»?1
Ja, en ik ben daarnaast ook bekend met het meest recente artikel van het FD2 waarin wordt gesuggereerd dat ik, als gevolg van de door mij gekozen rekenmethode, een onwaarachtige voorstelling van zaken geef. Ik zal daar in de beantwoording van deze Kamervragen ook op reageren.
Kunt u uitleggen hoe uw uitspraken zich verhouden tot de constatering vanuit het veld dat de wachttijd voor medicijnen oploopt tot bijna 600 dagen?2
Ik wil hier allereerst nogmaals benadrukken dat het bestaan van doorlooptijden bij nieuwe, dure geneesmiddelen wordt veroorzaakt door de hoge prijs van deze geneesmiddelen. De prijs zet immers aan tot het beoordelen van de effectiviteit en de kosteneffectiviteit ten behoeve van een beheerste instroom in het pakket. Ik zet mij ervoor in om de, helaas lange, doorlooptijden te verkorten. Ik ben daarover voortdurend in overleg met betrokken partijen. Ik wijs hierbij ook op de verantwoordelijkheid van firma’s voor een tijdige indiening van het vergoedingsdossier en de onderhandelingen over de prijs.
U vraagt mij te reageren op de constatering van het veld dat de wachttijd oploopt tot bijna 600 dagen. In mijn brief van 8 maart jl.4 heb ik zo transparant mogelijk, en per geneesmiddel, inzichtelijk gemaakt wat de doorlooptijd is en heb ik uitgelegd hoe ik tot mijn berekening van de doorlooptijden ben gekomen. Ik gebruik daarin een andere methode dan de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG). Ik presenteer de doorlooptijden naar het jaar van EMA-registratie, dus het moment waarop de procedure begint. De VIG presenteert de doorlooptijden naar het jaar dat geneesmiddelen uit de sluis gaan, dus het moment waarop de procedure eindigt5. De VIG neemt in haar berekening voor het jaar 2022 twaalf geneesmiddelen mee waarover vorig jaar een prijsarrangement is gesloten. In een dergelijk gemiddelde wegen uitschieters relatief zwaar mee en kunnen daarmee de discussie vertroebelen. Zo heb ik vorig jaar een prijsarrangement gesloten voor geneesmiddelen voor multipel myeloom, zoals Imnovid, Revlimid en Darzalex. Met deze middelen is de gemiddelde doorlooptijd in 2019 640 dagen. Dat is uitzonderlijk hoog. Dit wordt ingegeven doordat het Zorginstituut voor de middelen een pilot is gestart met een indicatiebrede beoordeling. Hierbij worden niet de middelen afzonderlijk, maar gezamenlijk voor de gehele indicatie beoordeeld. Dit was bij deze middelen van meerwaarde omdat nieuwe, dure, behandeling elkaar hier snel opvolgen en het dus van belang is om goed te kijken welke middelen welke meerwaarde voor de patiënten leveren. Ik heb de doorlooptijd van deze middelen meegerekend in het jaar 2019, omdat de procedure voor deze middelen toen is gestart, terwijl de VIG de doorlooptijd van deze middelen meerekent in het jaar 2022, omdat de procedure toen is afgerond. Het FD stelt in haar meest recente artikel6 over dit onderwerp dat ik in mijn Kamerbrief7 vermeld dat «patiënten minder lang hoeven te wachten op nieuwe dure medicijnen». Deze conclusie is niet van mijzelf, maar van het FD.
Ik zet samen met het Zorginstituut in op het verkorten van de doorlooptijden, omdat we allemaal delen dat deze korter moeten. Ik roep ook partijen op zich daarvoor in te zetten, ook zij hebben hierop invloed.
Tot slot vind ik het nog belangrijk te noemen dat ik werk aan een dashboard dat in de tweede helft van dit jaar beschikbaar zal komen. Met dit dashboard wil ik open en transparant aan alle belanghebbenden laten zien waar, en hoe lang, individuele geneesmiddelen zich in het vergoedingsproces bevinden. Ik zal relevante stakeholders, zoals patiëntenorganisaties, de VIG en HollandBio, tijdens de bouwfase van het dashboard om input vragen en heb dat eerder ook al van hen ontvangen en meegenomen.
Kunt u aangeven waarom het zo lang duurt, na het aannemen van de motie-Den Haan c.s., voordat u met het Zorginstituut aan tafel gaat over het optimaliseren van de doorlooptijden van geneesmiddelen? En wanneer gaat het Zorginstituut met de betrokken partijen aan tafel?3
Ik ben al jaren in overleg met het Zorginstituut over het optimaliseren van de doorlooptijden van geneesmiddelen. Een overleg tussen het Zorginstituut en vertegenwoordigers van firma’s (over de lange doorlooptijden van extramurale geneesmiddelen) lijkt mij daarin een zinvolle vervolgstap. Het Zorginstituut heeft mij aangegeven daartoe bereid te zijn en zal spoedig in contact treden met hen. Daarnaast ben ook ik met de VIG en HollandBio in gesprek over het optimaliseren van de sluis voor dure intramurale geneesmiddelen.
Bent u bereid om inzichtelijk te maken wat de beoordelingstijd is bij het Zorginstituut, waarin ook wordt aangegeven wat de reactietijd is van zowel de fabrikant als het Zorginstituut nadat het Zorginstituut concludeert dat het dossier dat de fabrikant heeft geleverd niet compleet is, zodat duidelijk wordt hoe die doorlooptijd tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet relevant om de doorlooptijd op een nog dieper detailniveau uit te splitsen dan reeds gepresenteerd in mijn brief9. Verdere uitsplitsing zou een incentive kunnen zijn voor beide partijen om «de bal naar elkaar te schuiven» met mogelijke vertraging tot gevolg. Partijen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een korte doorlooptijd. Ik richt mijn inspanningen op goede dossiervorming door firma’s en contact tussen firma’s en het Zorginstituut zodat er duidelijkheid is over de dossiervereisten zonder dat onnodige vertraging optreedt
Kunt u inzichtelijk maken welke redenen het Zorginstituut aanvoert om dossiers incompleet te verklaren? En waarom kan de beoordeling niet tegelijkertijd verder lopen om doorlooptijden te verkorten?
Het Zorginstituut geeft op haar website de belangrijkste aandachtspunten voor een dossier, zoals bijvoorbeeld de therapeutische waarde van het geneesmiddel ten opzichte van andere geneesmiddelen of behandelingen. Deze aandachtspunten zijn gebaseerd op de ervaring van het Zorginstituut met dossiers. Ook biedt het Zorginstituut verschillende mogelijkheden om het proces te versnellen, zoals een wetenschappelijk advies en de indiening van een proefdossier met vooroverleg.
Het Zorginstituut kan haar beoordeling pas starten na ontvangst van een dossier waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen.
Het Europees Medicijn Agentschap (EMA) heeft ervaring met de zogenaamde rolling review van de Covid vaccins en -behandelingen. Hierbij werd de beoordeling gestart op basis van een incompleet dossier en werd het dossier continu aangevuld. De ervaring leert dat dit heel veel extra beoordelingscapaciteit vergt, omdat de beoordelingscapaciteit suboptimaal wordt ingezet. Ik wil de beschikbare capaciteit bij het Zorginstituut zo efficiënt mogelijk inzetten, en daarom niet een systeem van rolling review introduceren.
Bent u bereid om, samen met de fabrikanten en hun branchevereniging, een verkenning te doen naar verbeterpunten met betrekking tot het optimaliseren van de doorlooptijden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds met de VIG en Holland Bio in gesprek over het optimaliseren van de sluis. Daarnaast heb ik het Zorginstituut gevraagd in overleg te gaan met vertegenwoordigers van firma’s over doorlooptijden van (extramurale) geneesmiddelen.
Bent u bereid om inzichtelijk te maken wat de reactietijden zijn van zowel de fabrikant als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens de onderhandelingen over de prijs, zodat duidelijk wordt hoe die tijd tot stand komt? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn reactie bij vraag 4. Verdere uitsplitsing is mijns inziens niet zinvol en kan het onderling vertrouwen juist ondermijnen. Partijen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een korte doorlooptijd van de onderhandelingen.
Waarom worden er, net zoals bijvoorbeeld in België gebruikelijk is, geen vaste tijdslijnen gehanteerd voor de beoordeling van dossiers en de onderhandeling met fabrikanten?
Landen hebben eigen overwegingen bij de inrichting van vergoedingsprocessen. Ik acht het inbouwen van rigide tijdslijnen niet in het belang van de patiënt en premiebetaler. Het kan strategisch gedrag van firma’s in de hand werken, of door tijdgebrek geneesmiddelen uit de vergoeding houden. Overigens wordt in België wel gebruik gemaakt van klokstops (de tijd die de firma nodig heeft voor een reactie). Daarmee is ook daar niet op voorhand te voorspellen hoelang een procedure duurt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid van 22 maart a.s.?
Ja.
Medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoord op onze vervolgvragen over medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt?1
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord onder de tweede en derde vraag waarin u schrijft dat een overzicht van geneesmiddelen waarvoor een eigen bijdrage geldt, te vinden is op medicijnkosten.nl? Waarom verwees u naar een website waarop geen lijst staat met geneesmiddelen waarvoor bovenop het eigen risico ook een eigen bijdrage geldt, aangezien de website een invoerbalk geeft waarop een middel moet worden ingetypt, geen overzicht?
Het hangt van de specifieke situatie van het geval af of al dan niet een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht. Dat licht ik graag nader toe.
Er geldt een eigen bijdrage voor geneesmiddelen indien de openbare prijs van een extramuraal geneesmiddel hoger is dan de vergoedingslimiet van een groep van vergelijkbare geneesmiddelen. De verzekerde moet het verschil dan zelf betalen, tot een maximum van € 250,- per jaar.
Zorgverzekeraars maken – als onderdeel van het preferentiebeleid – prijsafspraken met geneesmiddelenfabrikanten om te komen tot een prijs die onder de vergoedingslimiet ligt, zodat voor die geneesmiddelen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Deze geneesmiddelen worden door de zorgverzekeraar aangewezen als zogenoemde preferente geneesmiddelen. Indien een verzekerde zo’n preferent middel afneemt, is hiervoor dan ook geen eigen bijdrage verschuldigd.
Verschillende zorgverzekeraars maken afspraken met verschillende fabrikanten, en dus verschilt van zorgverzekeraar tot zorgverzekeraar welke geneesmiddelen als preferent zijn aangewezen. Bovendien hebben zorgverzekeraars de mogelijkheid lopende het jaar, dan wel aan het einde van het kalenderjaar, andere preferente geneesmiddelen aan te wijzen. Ook zijn er zorgverzekeraars die door hen als preferent aangewezen middelen uitsluiten van het eigen risico.
Dit alles maakt dat ik geen lijst, overzicht of opsomming heb of kan opstellen van extramurale geneesmiddelen waarvoor in alle gevallen een eigen bijdrage of het eigen risico in rekening wordt gebracht. Het is voor de verzekerde wél mogelijk op medicijnkosten.nl na te gaan of voor het aan hem voorgeschreven geneesmiddel een eigen bijdrage geldt. Dit kan de verzekerde ook navragen bij diens zorgverzekeraar. De desbetreffende zorgverzekeraar kan de verzekerde ook informeren of het eigen risico in rekening zal worden gebracht.
Kunt u de Kamer per omgaande een lijst toesturen van medicijnen waarvoor bovenop het eigen risico (volgens u alle) ook een eigen bijdrage geldt tot 250 euro? Als er verschillen per verzekeraar zijn, kunt u dan een lijst per verzekeraar geven?
Zie antwoord vraag 2.
Als patiënten hun medicijnen niet meer kunnen betalen en daardoor ziekere en duurdere patiënten worden die eerder doodgaan (antwoord vierde vraag), waarom houdt u het eigen risico en de eigen bijdrage dan in stand?
Ik zie goede redenen om een eigen bijdrage en het eigen risico voor extramurale geneesmiddelen te behouden. Zo stimuleert een eigen bijdrage doelmatige zorg. Het prikkelt de consument immers een vergelijkbaar, maar goedkoper geneesmiddel te gebruiken, waarvoor geen eigen bijdrage geldt. Verder mag van de zorggebruiker worden verwacht dat deze voor een deel zelf bijdraagt aan de kosten van de zorg. Daarmee houden we de zorg betaalbaar en behouden we draagvlak voor solidariteit in ons zorgstelsel.
Als u het aannemelijk vindt dat het niet innemen van noodzakelijke medicijnen een aandoening kan verergeren of de persoon meer klachten kan doen laten ervaren (antwoord vijfde vraag), waarom houdt u als arts de betaling van het eigen risico en eigen bijdragen dan in stand?
Zie antwoord vraag 4.
Waarop baseert u de gedachte dat het niet verder laten stijgen van het eigen risico dan 385 euro, het eigen risico laten gelden voor achttien-plussers, een maximering van 250 euro per jaar en een zorgtoeslag voor lage inkomens, voldoende is voor mensen om de medicijnen wel op te halen bij de apotheek en het eigen risico en de eigen bijdrage te voldoen?
In mijn brief van 23 december 20222 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de monitor stapeling eigen betalingen. In die brief geef ik aan hoe ik meer inzicht wil krijgen in de verschillende eigen betalingen voor zorg, waaronder het verplicht eigen risico en de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen. Afhankelijk van de inzichten die de monitor geeft, zal ik besluiten of aanvullend onderzoek nodig is, dan wel aanvullende maatregelen gewenst zijn.
Heeft u onderzocht of mensen met lagere inkomens hun medicijnen vaker niet afhalen omdat ze het eigen risico en de eigen bijdragen niet kunnen voldoen dan mensen met een hoger inkomen? Zo nee, bent u bereid dat onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het is toch kabinetsbeleid om de therapietrouw te vergroten en sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? Zo ja, waarom handelt u daar dan niet naar door het eigen risico en de eigen bijdragen te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
Het bericht dat de medische industrie casht met nutteloze apparatuur |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de medische industrie casht met nutteloze apparatuur?1
Ik kan mij niet vinden in de opinie dat nutteloze hulpmiddelen worden gefinancierd. Insteek van mijn beleid, in samenwerking met het Zorginstituut en de Nederlandse Zorgautoriteit, is namelijk dat medische hulpmiddelen alleen ingezet worden wanneer dat bijdraagt aan de vier principes van passende zorg, zoals vastgesteld in het kader passende zorg.2 Om tot passende verzekerde zorg te komen is het van belang dat medische hulpmiddelen veilig en effectief zijn en voldoen aan de «stand van de wetenschap en praktijk.»3 Daarnaast zet ik in op de ontwikkeling en inzet van medische hulpmiddelen die bijdragen aan de toegankelijkheid, betaalbaarheid en bemensbaarheid van de zorg met behoud van kwaliteit. Hierover zijn afspraken en doelen gesteld in het Integraal Zorgakkoord (IZA), de programma’s Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) en Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ). Ook heb ik recent uw Kamer geïnformeerd over het traject verbeteren en verbreden toets op het basispakket, waarmee onder andere het Zorginstituut nog meer instrumenten in handen krijgt om te sturen op o.a. effectiviteit van verzekerde zorg.4
Hoe wordt het nut voor de patiënt meegenomen in het proces van bepalen of een medisch hulpmiddel tot de markt wordt toegelaten?
In het belang van de patiënt moet de fabrikant bij toelating tot de Europese markt aantonen dat zijn hulpmiddel veilig is en doet wat het moet doen.5 Het nut voor de patiënt wordt daarin niet als een zodanig afgebakend criterium meegenomen. Een notified body toetst of het hulpmiddel voldoet aan de wettelijke vereisten, zoals gesteld in de Europese wetgeving voor medische hulpmiddelen en in vitro diagnostica (MDR en IVDR).
Hoe wordt het nut voor de patiënt meegenomen in het proces van bepalen of een medisch hulpmiddel wordt ingekocht?
Binnen de medisch-specialistische zorg, waar het artikel met de genoemde voorbeelden aan refereert, maakt een zorginstelling zelf de afweging of het een medisch hulpmiddel inkoopt. Deze afweging is mede gebaseerd op de door de wetenschappelijke verenigingen opgestelde richtlijnen. Deze richtlijnen moeten voldoen aan de «stand van de wetenschap en praktijk». Het nut voor de patiënt is hierbij een van de meewegende criteria, naast effectiviteit en kosteneffectiviteit.
Buiten de medisch-specialistische zorg contracteren onder andere zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren direct bij leveranciers van hulpmiddelen en letten daarbij onder meer op de criteria van toegevoegde waarde voor de patiënt, effectiviteit en prijs.
Wat is de gemiddelde winstmarge die producenten maken op dure medische hulpmiddelen?
Dit betreft over het algemeen bedrijfsgevoelige informatie die niet met mij wordt gedeeld. Dat winst wordt gemaakt op de verkoop van medische hulpmiddelen vind ik op zichzelf geen probleem. Wel hecht ik er aan te benadrukken dat ik exorbitante winsten niet vind passen in de zorg. Daarnaast vind ik het van belang dat op de markten voor medische hulpmiddelen sprake is van gezonde concurrentie. Dit stimuleert ook de ontwikkeling van nieuwe innovaties.
In hoeverre zijn de zeer dure nieuwe medische hulpmiddelen die de afgelopen jaren op de markt zijn gekomen van toegevoegde waarde voor de patiënt? Heeft u daar zicht op?
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, moet bij markttoelating alleen de veiligheid en kwaliteit van een hulpmiddel worden aangetoond. Ik heb daardoor bij markttoelating niet direct zicht op de toegevoegde waarde voor de patiënt van een individueel product. Echter, om in het verzekerde pakket te komen, dient een fabrikant na markttoelating aan te tonen dat een hulpmiddel voldoet aan de «stand van wetenschap en praktijk» en past bij de zorgvraag van de verzekerde. Het uitgangspunt is dus dat verzekerde producten van toegevoegde waarde zijn voor de patiënt.
Bent u het ermee eens dat het nuttiger is om te kijken hoe er bespaard kan worden op de uitgaven aan nutteloze hulpmiddelen die door commerciële bedrijven worden geproduceerd, dan om de toegang tot medisch noodzakelijke zorg voor patiënten te beperken, zoals nu vaak de insteek lijkt te zijn van het beleid om op de zorguitgaven te besparen?
Vanzelfsprekend deel ik de mening dat we geen nutteloze hulpmiddelen zouden moeten financieren. Ik vind het dan ook belangrijk dat partijen afspraken maken in de contractering en inkoop om te voorkomen dat een patiënt hulpmiddelen krijgt waar hij of zij niks aan heeft. Om dit te ondersteunen ben ik momenteel bezig met het eerdergenoemde traject verbeteren en verbreden toets op het basispakket.
Zo ja, welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat er zorggeld wegvloeit naar commerciële hulpmiddelenproducenten voor hulpmiddelen waar de patiënt niets aan heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Minister Kuipers ziet de wachttijden van nieuwe medicijnen afnemen’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Kuipers ziet wachttijden van nieuwe medicijnen afnemen»?1
Kunt u aangeven, aangezien u in uw brief aangeeft dat de doorlooptijd tussen de handelsvergunning en de indiening van het dossier volledig door de fabrikanten wordt veroorzaakt, of dat de tijd is tussen de handelsvergunning en indiening van het dossier of tot compleetverklaring van het dossier door het Zorginstituut Nederland (het Zorginsituut)? Klopt het dat in het laatste geval de verantwoordelijkheid hiervoor bij het Zorginstituut ligt?
Heeft u alle geneesmiddelen die in 2021 door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) zijn geregistreerd meegenomen in uw berekening van de doorlooptijden, of zitten er nog steeds geneesmiddelen in de sluis uit 2021?
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van de doorlooptijd van alle geneesmiddelen die respectievelijk in 2022, 2021, 2020 en 2019 uit de sluis zijn gekomen? Welke conclusie verbindt u aan deze cijfers?
In hoeverre is er sprake van open instroom als zorgverzekeraars nieuwe geneesmiddelen vooraf beoordelen en onderhandelen? Hoe verantwoorden zorgverzekeraars zich over hun wettelijke taak als pakketbeheerder? Wat is de ontwikkeling van doorlooptijden bij zorgverzekeraars? Als die nu niet bekend zijn, bent u dan bereid om deze doorlooptijden openbaar te laten maken door zorgverzekeraars?
Gaat het Zorginstituut het argumentenkader van de Adviescommissie Pakket (ACP) en het «Pakketbeheer in de Praktijk» (PIP4) nog consulteren met het veld? Zo nee, waarom niet?
Hoe houdbaar acht u de situatie dat fabrikanten geneesmiddelen gratis ter beschikking stellen gedurende de sluisperiode met de introductie van geneesmiddelen voor hele kleine patiëntgroepen (personalised medicine)?
Kunt u de farmaceutische sector vragen om de regeling die geldt in onder andere Duitsland en Frankijk, waarbij patiënten tijdens de beoordelings- en onderhandelingsperiode middelen niet gratis, maar tegen een acceptabele prijs beschikbaar worden gesteld, te analyseren en te komen met een voorstel voor een dergelijke regeling in Nederland waarbij ook van de fabrikanten een bijdrage kan worden gevraagd?
Kunt u de Kamer voor de zomer informeren over de ontwikkeling van de structuur en methodiek voor het afgeven van beoordelingen en plaatsbepalingen, waar u een subsidie voor heeft verstrekt aan de Federatie Medisch Specialisten (FMS)?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid van 22 maart aanstaande?
Traditionele medicijnen die deels gemaakt zijn van bedreigde plant- en diersoorten |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat u van 21 tot 30 mei naar de World Health Assembly gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaan er nog andere kabinetsleden? Om wie gaat het en op welke dagen?
Heeft Nederland al onderwerpen aangedragen voor de agenda van de aankomende Assembly? Zo ja, welke onderwerpen? Zo nee, waarom niet?
Bij welke agendapunten zal Nederland tijdens de Assembly een actieve inbreng leveren? Kunt u de inbreng vooraf met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer nog input hieromtrent leveren? Zo nee, waarom niet?
Hoe bent u van plan om uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Vestering/Akerboom waarin de regering wordt verzocht om het gevaar van handel en gebruik van traditionele medicijnen en voedingssupplementen, gemaakt van bedreigde diersoorten, in het belang van zowel de volksgezondheid als de biodiversiteit actief aan te kaarten en te laten opnemen bij mogelijke herzieningen van relevante CITES- en Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-documenten, zoals bijvoorbeeld de herziening van de WHO-richtlijnen voor traditionele voedselmarkten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?1
Ziet u tijdens de komende WHO-Assembly mogelijkheden om aan bovenstaande motie uitvoering te geven? Zo nee, waarom niet?
Verwacht u dat tijdens de komende WHO-Assembly zal worden gesproken over de ontwikkelingen rond het vogelgriepvirus? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Herinnert u zich uw toezegging op 2 februari 2023 tijdens het CD Zoönosen en dierziekten dat u in internationale gremia voor volksgezondheid zou pleiten voor een verbod op de pelsdierhouderij: «De bevinding van overdracht tussen nertsen is zeker aanleiding om opnieuw te pleiten voor een verbod op pelsdierhouderij, ook in de internationale gremia voor volksgezondheid»? Gaat u dat doen tijdens de genoemde bijeenkomst?2
Kunt u aangeven wat er besproken is tijdens de bilaterale dialoog tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de WHO van november 2022?
Wat heeft u ingebracht tijdens dit bilaterale dialoog aangaande het herzien van de richtlijnen voor traditionele voedselmarkten en het gevaar van het gebruik en de handel van bedreigde dier- en plantsoorten voor voedingssupplementen en/of medicijnen voor zowel biodiversiteit als de volksgezondheid, aangezien u het volgende schreef in het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 21 november 2022: «De WHO is ook bezig de richtlijnen voor traditionele voedselmarkten te herzien. Reflecties over gebruik van bedreigde diersoorten voor voedsel of medicijnen zouden hier goed onderdeel van kunnen worden. Dit ligt gevoelig voor landen die veel gebruik maken van traditionele medicijnen. Dit is geen reden om de discussie uit de weg te gaan, maar het zal lang duren voordat landen het eens worden. In de bilaterale dialoog die deze maand plaats vindt zal het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) met de WHO bespreken hoe de WHO dit ziet en wat de beste manier is om dit in te brengen in de discussie tussen lidstaten.»?3
Zijn er beslissingen genomen of toezeggingen gedaan over het mogelijk tegengaan van het gebruik van en de handel in bedreigde dier- en plantsoorten voor voedingssupplementen en traditionele medicijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke en per wanneer moet aan deze toezeggingen worden voldaan?
Het bericht ‘Minister Kuipers ziet de wachttijden van nieuwe medicijnen afnemen’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minister Kuipers ziet wachttijden van nieuwe medicijnen afnemen»?1
Ja, en ik ben daarnaast ook bekend met het meest recente artikel van het FD2 waarin wordt gesuggereerd dat ik, als gevolg van de door mij gekozen rekenmethode, een onwaarachtige voorstelling van zaken geef. Ik zal daar in de beantwoording van deze Kamervragen ook op reageren.
Kunt u uitleggen hoe uw uitspraken zich verhouden tot de constatering vanuit het veld dat de wachttijd voor medicijnen oploopt tot bijna 600 dagen?2
Ik wil hier allereerst nogmaals benadrukken dat het bestaan van doorlooptijden bij nieuwe, dure geneesmiddelen wordt veroorzaakt door de hoge prijs van deze geneesmiddelen. De prijs zet immers aan tot het beoordelen van de effectiviteit en de kosteneffectiviteit ten behoeve van een beheerste instroom in het pakket. Ik zet mij ervoor in om de, helaas lange, doorlooptijden te verkorten. Ik ben daarover voortdurend in overleg met betrokken partijen. Ik wijs hierbij ook op de verantwoordelijkheid van firma’s voor een tijdige indiening van het vergoedingsdossier en de onderhandelingen over de prijs.
U vraagt mij te reageren op de constatering van het veld dat de wachttijd oploopt tot bijna 600 dagen. In mijn brief van 8 maart jl.4 heb ik zo transparant mogelijk, en per geneesmiddel, inzichtelijk gemaakt wat de doorlooptijd is en heb ik uitgelegd hoe ik tot mijn berekening van de doorlooptijden ben gekomen. Ik gebruik daarin een andere methode dan de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG). Ik presenteer de doorlooptijden naar het jaar van EMA-registratie, dus het moment waarop de procedure begint. De VIG presenteert de doorlooptijden naar het jaar dat geneesmiddelen uit de sluis gaan, dus het moment waarop de procedure eindigt5. De VIG neemt in haar berekening voor het jaar 2022 twaalf geneesmiddelen mee waarover vorig jaar een prijsarrangement is gesloten. In een dergelijk gemiddelde wegen uitschieters relatief zwaar mee en kunnen daarmee de discussie vertroebelen. Zo heb ik vorig jaar een prijsarrangement gesloten voor geneesmiddelen voor multipel myeloom, zoals Imnovid, Revlimid en Darzalex. Met deze middelen is de gemiddelde doorlooptijd in 2019 640 dagen. Dat is uitzonderlijk hoog. Dit wordt ingegeven doordat het Zorginstituut voor de middelen een pilot is gestart met een indicatiebrede beoordeling. Hierbij worden niet de middelen afzonderlijk, maar gezamenlijk voor de gehele indicatie beoordeeld. Dit was bij deze middelen van meerwaarde omdat nieuwe, dure, behandeling elkaar hier snel opvolgen en het dus van belang is om goed te kijken welke middelen welke meerwaarde voor de patiënten leveren. Ik heb de doorlooptijd van deze middelen meegerekend in het jaar 2019, omdat de procedure voor deze middelen toen is gestart, terwijl de VIG de doorlooptijd van deze middelen meerekent in het jaar 2022, omdat de procedure toen is afgerond. Het FD stelt in haar meest recente artikel6 over dit onderwerp dat ik in mijn Kamerbrief7 vermeld dat «patiënten minder lang hoeven te wachten op nieuwe dure medicijnen». Deze conclusie is niet van mijzelf, maar van het FD.
Ik zet samen met het Zorginstituut in op het verkorten van de doorlooptijden, omdat we allemaal delen dat deze korter moeten. Ik roep ook partijen op zich daarvoor in te zetten, ook zij hebben hierop invloed.
Tot slot vind ik het nog belangrijk te noemen dat ik werk aan een dashboard dat in de tweede helft van dit jaar beschikbaar zal komen. Met dit dashboard wil ik open en transparant aan alle belanghebbenden laten zien waar, en hoe lang, individuele geneesmiddelen zich in het vergoedingsproces bevinden. Ik zal relevante stakeholders, zoals patiëntenorganisaties, de VIG en HollandBio, tijdens de bouwfase van het dashboard om input vragen en heb dat eerder ook al van hen ontvangen en meegenomen.
Kunt u aangeven waarom het zo lang duurt, na het aannemen van de motie-Den Haan c.s., voordat u met het Zorginstituut aan tafel gaat over het optimaliseren van de doorlooptijden van geneesmiddelen? En wanneer gaat het Zorginstituut met de betrokken partijen aan tafel?3
Ik ben al jaren in overleg met het Zorginstituut over het optimaliseren van de doorlooptijden van geneesmiddelen. Een overleg tussen het Zorginstituut en vertegenwoordigers van firma’s (over de lange doorlooptijden van extramurale geneesmiddelen) lijkt mij daarin een zinvolle vervolgstap. Het Zorginstituut heeft mij aangegeven daartoe bereid te zijn en zal spoedig in contact treden met hen. Daarnaast ben ook ik met de VIG en HollandBio in gesprek over het optimaliseren van de sluis voor dure intramurale geneesmiddelen.
Bent u bereid om inzichtelijk te maken wat de beoordelingstijd is bij het Zorginstituut, waarin ook wordt aangegeven wat de reactietijd is van zowel de fabrikant als het Zorginstituut nadat het Zorginstituut concludeert dat het dossier dat de fabrikant heeft geleverd niet compleet is, zodat duidelijk wordt hoe die doorlooptijd tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet relevant om de doorlooptijd op een nog dieper detailniveau uit te splitsen dan reeds gepresenteerd in mijn brief9. Verdere uitsplitsing zou een incentive kunnen zijn voor beide partijen om «de bal naar elkaar te schuiven» met mogelijke vertraging tot gevolg. Partijen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een korte doorlooptijd. Ik richt mijn inspanningen op goede dossiervorming door firma’s en contact tussen firma’s en het Zorginstituut zodat er duidelijkheid is over de dossiervereisten zonder dat onnodige vertraging optreedt
Kunt u inzichtelijk maken welke redenen het Zorginstituut aanvoert om dossiers incompleet te verklaren? En waarom kan de beoordeling niet tegelijkertijd verder lopen om doorlooptijden te verkorten?
Het Zorginstituut geeft op haar website de belangrijkste aandachtspunten voor een dossier, zoals bijvoorbeeld de therapeutische waarde van het geneesmiddel ten opzichte van andere geneesmiddelen of behandelingen. Deze aandachtspunten zijn gebaseerd op de ervaring van het Zorginstituut met dossiers. Ook biedt het Zorginstituut verschillende mogelijkheden om het proces te versnellen, zoals een wetenschappelijk advies en de indiening van een proefdossier met vooroverleg.
Het Zorginstituut kan haar beoordeling pas starten na ontvangst van een dossier waarin alle relevante gegevens zijn opgenomen.
Het Europees Medicijn Agentschap (EMA) heeft ervaring met de zogenaamde rolling review van de Covid vaccins en -behandelingen. Hierbij werd de beoordeling gestart op basis van een incompleet dossier en werd het dossier continu aangevuld. De ervaring leert dat dit heel veel extra beoordelingscapaciteit vergt, omdat de beoordelingscapaciteit suboptimaal wordt ingezet. Ik wil de beschikbare capaciteit bij het Zorginstituut zo efficiënt mogelijk inzetten, en daarom niet een systeem van rolling review introduceren.
Bent u bereid om, samen met de fabrikanten en hun branchevereniging, een verkenning te doen naar verbeterpunten met betrekking tot het optimaliseren van de doorlooptijden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds met de VIG en Holland Bio in gesprek over het optimaliseren van de sluis. Daarnaast heb ik het Zorginstituut gevraagd in overleg te gaan met vertegenwoordigers van firma’s over doorlooptijden van (extramurale) geneesmiddelen.
Bent u bereid om inzichtelijk te maken wat de reactietijden zijn van zowel de fabrikant als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens de onderhandelingen over de prijs, zodat duidelijk wordt hoe die tijd tot stand komt? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn reactie bij vraag 4. Verdere uitsplitsing is mijns inziens niet zinvol en kan het onderling vertrouwen juist ondermijnen. Partijen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een korte doorlooptijd van de onderhandelingen.
Waarom worden er, net zoals bijvoorbeeld in België gebruikelijk is, geen vaste tijdslijnen gehanteerd voor de beoordeling van dossiers en de onderhandeling met fabrikanten?
Landen hebben eigen overwegingen bij de inrichting van vergoedingsprocessen. Ik acht het inbouwen van rigide tijdslijnen niet in het belang van de patiënt en premiebetaler. Het kan strategisch gedrag van firma’s in de hand werken, of door tijdgebrek geneesmiddelen uit de vergoeding houden. Overigens wordt in België wel gebruik gemaakt van klokstops (de tijd die de firma nodig heeft voor een reactie). Daarmee is ook daar niet op voorhand te voorspellen hoelang een procedure duurt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid van 22 maart a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Patiënten ziekenhuis Isala kregen hartapparatuur opgedrongen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Patiënten ziekenhuis Isala kregen hartapparatuur opgedrongen»?1
Deelt u de mening dat dit bericht in elk geval de suggestie wekt dat financiële prikkels voor behandelaren tot niet-passende zorg kunnen leiden? Vindt u dat dergelijke praktijken dienen te worden voorkomen, danwel vermeden?
In hoeverre zijn dit soort praktijken aan te merken als oneigenlijk gebruik, misbruik of fraude? Kunt u dat toelichten?
Is, gezien het feit dat toezicht op zorginstellingen op verschillende manieren is belegd, het versterken van de opvolging van signalen over eventuele fraude onderdeel van de Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders? Zo nee, welke instrumenten bent u dan voornemens in te zetten?2
Is bij u bekend of na het verschijnen van dit nieuwsbericht nog meer patiënten van het Isala of andere ziekenhuizen zich hebben gemeld? Waar kunnen patiënten terecht indien zij het gevoel hebben dat hen een behandeling is of wordt opgedrongen en zijn zij voldoende op de hoogte van de mogelijkheden om hun ongenoegen daarover ergens te melden?
Kunt u in vervolg op de eerder gestelde schriftelijke vragen over cardiologen in het Isala al meer zeggen over de inzet van Medisch Specialistische Bedrijven als het gaat om passende zorg? Wat wordt momenteel ondernomen om verkeerde prikkels in de bekostiging weg te nemen om zo onnodige behandelingen/ingrepen te voorkomen?
Wat is uw mening over het niet opvolgen van het advies van de Amerikaanse fabrikant Abbott om patiënten die langer dan twee jaar de innovatieve draadloze pacemakers dragen, maandelijks te controleren?
Staat u achter de opdracht van het Zorginstituut Nederland om apparaten minder snel te plaatsen, patiënten beter voor te lichten en voorzichtiger te werken? Welke rol ziet u voor uw ministerie als het gaat om het opvolgen van deze opdracht en het monitoren hiervan?
Klopt het dat het binnen de Europese richtlijnen is toegestaan dat patiënten snel preventief een Implanteerbare Cardioverter Defibrillator (ICD) kunnen krijgen? Bent u bereid om dit onderwerp te agenderen tijdens een bijeenkomst van de Europese Gezondheidsraad en wijzigingen aan te brengen in deze richtlijn om deze meer te laten aansluiten op «passende zorg»?
Het bericht ‘Onderzoek: patiënten blijven medicijnen doorslikken zonder overleg met arts.’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: patiënten blijven medicijnen doorslikken zonder overleg met arts» en het onderliggende rapport van Patiëntenfederatie Nederland over langdurig medicijngebruik?1, 2
Klopt het dat artsen en apothekers een regelmatige medicatiebeoordeling doen bij (groepen) patiënten? Zo ja, hoe strookt dit met het nieuws dat ongeveer een op de zes permanente medicijngebruikers in Nederland geen tot nauwelijks contact heeft met een zorgverlener over hun medicijngebruik?
In hoeverre zijn de uitkomsten van dit onderzoek representatief voor de Nederlandse bevolking, wetende dat het Zorgpanel van de Patiëntenfederatie niet-representatief is?
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat een jaarlijkse controle niet voor iedere patiënt noodzakelijk is?
Deelt u onze mening dat het voor patiënten die twee of meer geneesmiddelen gedurende lange tijd gebruiken, wél noodzakelijk is om een periodieke medicatiecontrole te doen?
Kunt u informatie geven, bijvoorbeeld van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), over in hoeverre richtlijnen rondom medicatiebeoordeling worden nageleefd, zoals de richtlijn polyfarmacie bij ouderen?
Wordt de in 2017 door NIVEL en VUmc ontwikkelde methode om de jaarlijkse medicatiebeoordelingen bij oudere patiënten efficiënter aan te pakken, nu in de praktijk toegepast? Zo nee, waarom niet?3
Deelt u de mening dat onnodig medicijngebruik moet worden voorkomen en dat een periodieke medicatiecheck eigenlijk standaard zou moeten zijn, zeker in het kader van (medische) preventie en het tegengaan van verspilling? Zo nee, waarom niet?
Neemt u het advies van Patiëntenfederatie Nederland over om te onderzoeken waar barrières ontstaan die een grotere rol van onder andere apothekers bij de periodieke medicatiecontrole in de weg staan en hoe deze kunnen worden weggenomen?
Bij wie zou volgens u de verantwoordelijkheid moeten liggen om in gesprek te gaan over medicijngebruik en medicatiecontrole: bij de huisarts of de apotheker? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid met deze beide beroepsgroepen in overleg te gaan en ervoor te zorgen dat periodieke medicatiecontroles worden uitgevoerd bij alle patiënten?
De verkrijgbaarheid van plastic rietjes voor medisch gebruik |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de verkrijgbaarheid van plastic rietjes, waarvan mensen door een beperking afhankelijk kunnen zijn, is afgenomen door het Europees verbod op de inkoop en verkoop van wegwerpplastic? Bent u ervan op de hoogte dat extra lange rietjes (40 cm) eigenlijk helemaal niet meer verkrijgbaar zijn?
Bent u hierover in gesprek met belangenverenigingen zoals Ieder(in) en de Spierziektevereniging? Zo ja, wat doet u met deze signalen? Bent u bereid om in gesprek te gaan met mensen die van plastic rietjes afhankelijk zijn bij het drinken en met eerder genoemde belangenverenigingen over de huidige stand van zaken en de versnelling die nodig is om een oplossing te realiseren?
Klopt het dat de ontheffingsperiode voor het inkopen en verkopen van plastic rietjes door apotheken en drogisterijen is verstreken en plastic rietjes op dit moment niet mogen worden verstrekt? Zo nee, welke rietjes mogen nu precies door wie worden verkocht? En zo nee, bent u bereid apotheken en drogisten te stimuleren om plastic rietjes te verkopen zodat deze goed verkrijgbaar zijn voor mensen die ze nodig hebben?
Deelt u de mening dat er op korte termijn een oplossing moet komen voor mensen die om medische redenen afhankelijk zijn van plastic rietjes? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat plastic rietjes beschikbaar worden en blijven voor deze doelgroep? Wat kunt u op dit moment aanreiken aan mensen met een beperking om zelfstandig te kunnen drinken?
Erkent u dat er in de anti-plastic campagne te laat werd nagedacht over mensen met een beperking? Hoe gaat u bij de totstandkoming van toekomstig beleid mensen met een beperking vanaf het begin betrekken?
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
De rechtszaak van stichting Farma ter Verantwoording tegen farmaceut AbbVie |
|
Lisa Westerveld (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aanklacht tegen farmaceut van het lucratiefste medicijn: «De hoge prijs schendt de mensenrechten»?1
Deelt u de zorgen van de stichting Farma ter Verantwoording dat overmatige winsten bij gepatenteerde geneesmiddelen andere zorg kan verdringen?
Deelt u de mening dat de excessieve winsten in de farmaceutische industrie uiteindelijk ten koste gaan van de betaalbaarheid van de zorg?
Deelt u de inzichten die Farma ter Verantwoording verstrekt over de excessieve winsten voor de periode 2004–2018 voor het middel Adalimumab (Humira) van AbbVie in Nederland?
Bent u van mening dat het ministerie genoeg instrumenten tot zijn beschikking heeft om excessieve winsten te voorkomen? Zo ja, welke instrumenten zijn dat dan en wat is er dan niet goed gegaan bij de prijsbepaling van Humira van Abbvie? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een rechtszaak als deze voorkomen kan worden als de overheid meer regie neemt en grenzen stelt aan wat de maximum winstpercentages mogen zijn?
Vindt u dat het publieke belang van gezondheid altijd voorrang moet krijgen op commerciële belangen van farmaceutische bedrijven?
Vindt u het de taak van de overheid om het publieke belang van gezondheid te beschermen en te zorgen voor eerlijke prijzen van medicijnen?
Kunt u een inschatting geven wat het gemiddelde financiële aandeel is van publiek gefinancierd wetenschappelijk onderzoek in de totaalkosten van het research & development-traject van een hedendaags, gepatenteerd, geneesmiddel?
Denkt u dat u betere onderhandelingen had kunnen voeren als farmaceuten verplicht worden om een redelijke prijsberekening op te nemen in het vergoedingsdossier dat zij aanbieden aan het Zorginstituut?
Deelt u de mening dat het Zorginstituut Nederland een beter advies kan geven over de opname in het basispakket als het, naast de huidige informatie die het ontvangt van farmaceutische bedrijven, ook informatie ontvangt over de R&D en productie- en marketing kosten van het individuele geneesmiddel?
Hoe gaat u op nationaal niveau wettelijke uitvoering geven aan WHO-resolutie 72.8 «Improving the transparency of markets for medicines, vaccines, and other health products», waarin WHO-lidstaten nadrukkelijk wordt verzocht om de netto prijzen van farmaceutische producten publiek te maken?2 En wanneer kan de Kamer hiervan concrete resultaten zien?
Bent u ervan op de hoogte dat de bestuursvoorzitter van Intravacc, de heer Groen, denkt van Intravacc een groot «commercieel succes» te kunnen maken na de privatisering vanwege veelbelovende OMV-technologie? Bent u ervan op de hoogte dat Intravacc het overgrote deel van de patenten voor deze nieuwe technologie in handen heeft? Bent u ervan op de hoogte dat de ontwikkeling van deze technologie bekostigd is met overheidsgeld en na verkoop in handen komt van een, naar het zich laat aanzien, grote farmaceut die vervolgens voor de afname van deze techniek commerciële prijzen vraagt bekostigd door diezelfde belastingbetalers die voor de ontwikkeling al hebben betaald? Hoe voorkomt u, nu u besluit Intravacc te verkopen, dat deze technologie niet tot woekerprijzen gaat leiden?
Stel het corona neussprayvaccin Avacc10 wordt een doorslaand succes voor Intravacc – en zij delen het patent daarvan niet meer vrijuit met C-TAP/WHO omdat zij dan in handen zijn van een groot commercieel farmaceutisch bedrijf – hoe voorkomt u dat de nieuwe eigenaar van Intravacc woekerprijzen kan vragen voor het Avacc10 vaccin?
Vindt u dat het verdienmodel van de farmaceutische industrie nog houdbaar en uitlegbaar is? Ook nu uw ministerie zelf heeft geconstateerd dat niet de publieke gezondheid maar de winstgevendheid van een geneesmiddel leidend is in deze industrie?
Acht u het wenselijk dat er voor farmaceuten een wettelijk afdwingbare zorgplicht komt, zoals Farma ter Verantwoording betoogt?3
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht dat de medische industrie casht met nutteloze apparatuur |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de medische industrie casht met nutteloze apparatuur?1
Ik kan mij niet vinden in de opinie dat nutteloze hulpmiddelen worden gefinancierd. Insteek van mijn beleid, in samenwerking met het Zorginstituut en de Nederlandse Zorgautoriteit, is namelijk dat medische hulpmiddelen alleen ingezet worden wanneer dat bijdraagt aan de vier principes van passende zorg, zoals vastgesteld in het kader passende zorg.2 Om tot passende verzekerde zorg te komen is het van belang dat medische hulpmiddelen veilig en effectief zijn en voldoen aan de «stand van de wetenschap en praktijk.»3 Daarnaast zet ik in op de ontwikkeling en inzet van medische hulpmiddelen die bijdragen aan de toegankelijkheid, betaalbaarheid en bemensbaarheid van de zorg met behoud van kwaliteit. Hierover zijn afspraken en doelen gesteld in het Integraal Zorgakkoord (IZA), de programma’s Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) en Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ). Ook heb ik recent uw Kamer geïnformeerd over het traject verbeteren en verbreden toets op het basispakket, waarmee onder andere het Zorginstituut nog meer instrumenten in handen krijgt om te sturen op o.a. effectiviteit van verzekerde zorg.4
Hoe wordt het nut voor de patiënt meegenomen in het proces van bepalen of een medisch hulpmiddel tot de markt wordt toegelaten?
In het belang van de patiënt moet de fabrikant bij toelating tot de Europese markt aantonen dat zijn hulpmiddel veilig is en doet wat het moet doen.5 Het nut voor de patiënt wordt daarin niet als een zodanig afgebakend criterium meegenomen. Een notified body toetst of het hulpmiddel voldoet aan de wettelijke vereisten, zoals gesteld in de Europese wetgeving voor medische hulpmiddelen en in vitro diagnostica (MDR en IVDR).
Hoe wordt het nut voor de patiënt meegenomen in het proces van bepalen of een medisch hulpmiddel wordt ingekocht?
Binnen de medisch-specialistische zorg, waar het artikel met de genoemde voorbeelden aan refereert, maakt een zorginstelling zelf de afweging of het een medisch hulpmiddel inkoopt. Deze afweging is mede gebaseerd op de door de wetenschappelijke verenigingen opgestelde richtlijnen. Deze richtlijnen moeten voldoen aan de «stand van de wetenschap en praktijk». Het nut voor de patiënt is hierbij een van de meewegende criteria, naast effectiviteit en kosteneffectiviteit.
Buiten de medisch-specialistische zorg contracteren onder andere zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren direct bij leveranciers van hulpmiddelen en letten daarbij onder meer op de criteria van toegevoegde waarde voor de patiënt, effectiviteit en prijs.
Wat is de gemiddelde winstmarge die producenten maken op dure medische hulpmiddelen?
Dit betreft over het algemeen bedrijfsgevoelige informatie die niet met mij wordt gedeeld. Dat winst wordt gemaakt op de verkoop van medische hulpmiddelen vind ik op zichzelf geen probleem. Wel hecht ik er aan te benadrukken dat ik exorbitante winsten niet vind passen in de zorg. Daarnaast vind ik het van belang dat op de markten voor medische hulpmiddelen sprake is van gezonde concurrentie. Dit stimuleert ook de ontwikkeling van nieuwe innovaties.
In hoeverre zijn de zeer dure nieuwe medische hulpmiddelen die de afgelopen jaren op de markt zijn gekomen van toegevoegde waarde voor de patiënt? Heeft u daar zicht op?
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, moet bij markttoelating alleen de veiligheid en kwaliteit van een hulpmiddel worden aangetoond. Ik heb daardoor bij markttoelating niet direct zicht op de toegevoegde waarde voor de patiënt van een individueel product. Echter, om in het verzekerde pakket te komen, dient een fabrikant na markttoelating aan te tonen dat een hulpmiddel voldoet aan de «stand van wetenschap en praktijk» en past bij de zorgvraag van de verzekerde. Het uitgangspunt is dus dat verzekerde producten van toegevoegde waarde zijn voor de patiënt.
Bent u het ermee eens dat het nuttiger is om te kijken hoe er bespaard kan worden op de uitgaven aan nutteloze hulpmiddelen die door commerciële bedrijven worden geproduceerd, dan om de toegang tot medisch noodzakelijke zorg voor patiënten te beperken, zoals nu vaak de insteek lijkt te zijn van het beleid om op de zorguitgaven te besparen?
Vanzelfsprekend deel ik de mening dat we geen nutteloze hulpmiddelen zouden moeten financieren. Ik vind het dan ook belangrijk dat partijen afspraken maken in de contractering en inkoop om te voorkomen dat een patiënt hulpmiddelen krijgt waar hij of zij niks aan heeft. Om dit te ondersteunen ben ik momenteel bezig met het eerdergenoemde traject verbeteren en verbreden toets op het basispakket.
Zo ja, welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat er zorggeld wegvloeit naar commerciële hulpmiddelenproducenten voor hulpmiddelen waar de patiënt niets aan heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Een recent onderzoek naar het effect van mondkapjes op de verspreiding van SARS-CoV-2 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «3.000 miljard wegwerpmondkapjes later: ze werken niet, is de wetenschappelijke conclusie» en het artikel «Physical interventions to interrupt or reduce the spread of respiratory viruses»1, 2
Onderschrijft u de conclusie van het bovengenoemde artikel van Cochrane Library, op basis van verschillende studies over verschillende jaren en verschillende virus(uitbraken), dat het dragen van mondneusmaskers voor het tegengaan van de verspreiding van luchtwegvirussen nihil, of zelfs niet-bestaand is? Zo nee, waarom niet? Kunt u de analyse van de onderzoekers gefundeerd weerleggen?
Als uit verschillende onderzoeken uit het verleden al duidelijk gebleken is dat het effect van mondneusmaskers op de verspreiding van luchtwegvirussen te verwaarlozen is, deze informatie openbaar beschikbaar was en het Outbreak Management Team (OMT) bovendien lange tijd van mening was dat mondneusmaskers zinloos waren bij het bestrijden van de coronacrisis en daarnaast schijnveiligheid boden, waarom is er dan toch voor gekozen een mondkapjesplicht in te voeren?
Heeft het OMT tijdens de overleggen over een eventuele invoering van een mondkapjesplicht de onderzoeken die in het artikel van Cochrane Library worden aangehaald ter beschikking gehad en zo ja, wat is hiermee gedaan? Heeft uw departement en/of het kabinet destijds kennisgenomen van dergelijke studies die het effect van mondneusmaskers tegenspraken?
Kunt u bevestigen dat het invoeren van de mondkapjesplicht dus inderdaad vooral een gedragsbeïnvloedende maatregel was, in plaats van een epidemiologische? Bent u zich ervan bewust dat studies hebben uitgewezen dat het dragen van een mondneusmasker er niet toe heeft geleid dat mensen meer afstand van elkaar gingen houden?
Hoe reflecteert u in retrospectief op de keuze om een epidemiologisch zinloze maatregel in te zetten voor gedragsbeïnvloeding, die vervolgens niet het gewenste effect had, maar daarnaast aan vele mensen fysieke en/of emotionele schade heeft toegebracht? Staat u nog steeds achter de keuze van het kabinet om een mondkapjesplicht in te voeren?
Kunt u uitleggen waarom het dragen van mondneusmaskers is opgenomen in de zogenaamde «pandemiewet», de wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg), die op dit moment bij de Eerste Kamer ligt? Waarom neemt u daarin opnieuw deze maatregel op, als u weet dat deze epidemiologisch ineffectief is en door vele mensen als restrictief en fysiek en emotioneel belastend wordt ervaren?
Hoe reflecteert u op de problemen die het dragen van mondneusmaskers veroorzaken voor de communicatieve en emotionele ontwikkeling van kinderen en mensen die bijvoorbeeld afhankelijk zijn van liplezen en/of personen met een ontwikkelingsstoornis en de schade die zij hiervan hebben opgelopen tijdens de coronacrisis? Vindt u het verantwoord om deze groepen mensen bij een nieuwe virusuitbraak opnieuw de nadelige gevolgen van een mondkapjesplicht te laten ondervinden? Heeft u hierop een impactanalyse gemaakt en weet u wat de gevolgen voor de volksgezondheid en de (druk op de) zorg zullen zijn?
Aangezien mondneusmaskers epidemiologisch ineffectief zijn gebleken bij verschillende respiratoire virussen door de jaren heen, kunt u dan verklaren waarom u van mening bent dat zij bij een (volgende) SARS-CoV-2 of andersoortige (luchtwegvirus)uitbraken wel een significant effect zullen hebben?
Wat vindt u ervan dat het artikel in Cochrane Library aangeeft dat aan de schadelijke gevolgen van mondneusmaskers weinig ruchtbaarheid wordt gegeven en dat nadelige effecten bovendien slecht worden gemeten en gerapporteerd? Deelt u de mening dat hieruit moet worden geconcludeerd dat de schade die de mondkapjesplicht tijdens de coronacrisis heeft veroorzaakt wellicht veel groter is dan wij tot nu toe weten?
Bent u voornemens te gaan onderzoeken hoe groot de schade is van de invoering van de mondkapjesplicht tijdens de coronacrisis in Nederland?
Bent u bereid om het verplichten van het dragen van mondneusmaskers te schrappen uit de wijziging van de Wpg? Zo nee, waarom niet?
Medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoord op onze vervolgvragen over medicijnen waar zowel het eigen risico als een eigen bijdrage voor geldt?1
Ja.
Bent u bekend met uw antwoord onder de tweede en derde vraag waarin u schrijft dat een overzicht van geneesmiddelen waarvoor een eigen bijdrage geldt, te vinden is op medicijnkosten.nl? Waarom verwees u naar een website waarop geen lijst staat met geneesmiddelen waarvoor bovenop het eigen risico ook een eigen bijdrage geldt, aangezien de website een invoerbalk geeft waarop een middel moet worden ingetypt, geen overzicht?
Het hangt van de specifieke situatie van het geval af of al dan niet een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht. Dat licht ik graag nader toe.
Er geldt een eigen bijdrage voor geneesmiddelen indien de openbare prijs van een extramuraal geneesmiddel hoger is dan de vergoedingslimiet van een groep van vergelijkbare geneesmiddelen. De verzekerde moet het verschil dan zelf betalen, tot een maximum van € 250,- per jaar.
Zorgverzekeraars maken – als onderdeel van het preferentiebeleid – prijsafspraken met geneesmiddelenfabrikanten om te komen tot een prijs die onder de vergoedingslimiet ligt, zodat voor die geneesmiddelen geen eigen bijdrage is verschuldigd. Deze geneesmiddelen worden door de zorgverzekeraar aangewezen als zogenoemde preferente geneesmiddelen. Indien een verzekerde zo’n preferent middel afneemt, is hiervoor dan ook geen eigen bijdrage verschuldigd.
Verschillende zorgverzekeraars maken afspraken met verschillende fabrikanten, en dus verschilt van zorgverzekeraar tot zorgverzekeraar welke geneesmiddelen als preferent zijn aangewezen. Bovendien hebben zorgverzekeraars de mogelijkheid lopende het jaar, dan wel aan het einde van het kalenderjaar, andere preferente geneesmiddelen aan te wijzen. Ook zijn er zorgverzekeraars die door hen als preferent aangewezen middelen uitsluiten van het eigen risico.
Dit alles maakt dat ik geen lijst, overzicht of opsomming heb of kan opstellen van extramurale geneesmiddelen waarvoor in alle gevallen een eigen bijdrage of het eigen risico in rekening wordt gebracht. Het is voor de verzekerde wél mogelijk op medicijnkosten.nl na te gaan of voor het aan hem voorgeschreven geneesmiddel een eigen bijdrage geldt. Dit kan de verzekerde ook navragen bij diens zorgverzekeraar. De desbetreffende zorgverzekeraar kan de verzekerde ook informeren of het eigen risico in rekening zal worden gebracht.
Kunt u de Kamer per omgaande een lijst toesturen van medicijnen waarvoor bovenop het eigen risico (volgens u alle) ook een eigen bijdrage geldt tot 250 euro? Als er verschillen per verzekeraar zijn, kunt u dan een lijst per verzekeraar geven?
Zie antwoord vraag 2.
Als patiënten hun medicijnen niet meer kunnen betalen en daardoor ziekere en duurdere patiënten worden die eerder doodgaan (antwoord vierde vraag), waarom houdt u het eigen risico en de eigen bijdrage dan in stand?
Ik zie goede redenen om een eigen bijdrage en het eigen risico voor extramurale geneesmiddelen te behouden. Zo stimuleert een eigen bijdrage doelmatige zorg. Het prikkelt de consument immers een vergelijkbaar, maar goedkoper geneesmiddel te gebruiken, waarvoor geen eigen bijdrage geldt. Verder mag van de zorggebruiker worden verwacht dat deze voor een deel zelf bijdraagt aan de kosten van de zorg. Daarmee houden we de zorg betaalbaar en behouden we draagvlak voor solidariteit in ons zorgstelsel.
Als u het aannemelijk vindt dat het niet innemen van noodzakelijke medicijnen een aandoening kan verergeren of de persoon meer klachten kan doen laten ervaren (antwoord vijfde vraag), waarom houdt u als arts de betaling van het eigen risico en eigen bijdragen dan in stand?
Zie antwoord vraag 4.
Waarop baseert u de gedachte dat het niet verder laten stijgen van het eigen risico dan 385 euro, het eigen risico laten gelden voor achttien-plussers, een maximering van 250 euro per jaar en een zorgtoeslag voor lage inkomens, voldoende is voor mensen om de medicijnen wel op te halen bij de apotheek en het eigen risico en de eigen bijdrage te voldoen?
In mijn brief van 23 december 20222 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de monitor stapeling eigen betalingen. In die brief geef ik aan hoe ik meer inzicht wil krijgen in de verschillende eigen betalingen voor zorg, waaronder het verplicht eigen risico en de eigen bijdragen voor extramurale geneesmiddelen. Afhankelijk van de inzichten die de monitor geeft, zal ik besluiten of aanvullend onderzoek nodig is, dan wel aanvullende maatregelen gewenst zijn.
Heeft u onderzocht of mensen met lagere inkomens hun medicijnen vaker niet afhalen omdat ze het eigen risico en de eigen bijdragen niet kunnen voldoen dan mensen met een hoger inkomen? Zo nee, bent u bereid dat onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het is toch kabinetsbeleid om de therapietrouw te vergroten en sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? Zo ja, waarom handelt u daar dan niet naar door het eigen risico en de eigen bijdragen te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
De doorlooptijden van medicijnen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wachttijd dure medicijn loopt op tot bijna 600 dagen»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het nu bijna een half jaar langer duurt om tot een prijsakkoord te komen voor dure medicijnen dan in de periode 2015-2021?
Het gemiddelde van bijna twintig maanden wachttijd is berekend door de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelenberekend (VIG) op basis van de twaalf medicijnen waarover ik vorig jaar een prijsakkoord bereikte. De langere wachttijd wordt vooral veroorzaakt door een groep van zes middelen voor multipel myeloom (ziekte van Kahler). Door de snelle opeenvolging van nieuwe behandelingen vond het Zorginstituut de gebruikelijke individuele beoordeling per medicijn niet zinvol. Daarom is het Zorginstituut een pilot gestart met een indicatiebrede beoordeling. In afwachting hiervan heeft het Zorginstituut geadviseerd deze middelen na scherpe prijsonderhandeling tijdelijk toe te laten tot de basisverzekering. Door de atypische gang van zaken rondom deze middelen heeft het proces langer geduurd dan gebruikelijk. Zonder deze middelen ligt de gemiddelde sluisduur net als in eerdere jaren rond de 14 maanden.
Kunt u aangeven hoe de gesprekken met het Zorginstituut Nederland en fabrikanten verlopen naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Den Haan c.s. over het in kaart brengen van de mogelijkheden voor inkorting van de doorlooptijden van sluisgeneesmiddelen?2
Partijen hebben eerder aangegeven dat doorlooptijden kunnen worden verkort als processen van markttoelating en pakketopname meer gelijktijdig worden uitgevoerd. Daarom zijn het CBG en het Zorginstituut in 2019 gestart met de pilot «parallelle procedure». Sinds februari 2022 is deze parallelle procedure een structurele taak van het CBG en het Zorginstituut. Firma’s maken hier beperkt gebruik van. Daarom heb ik de VIG en HollandBio gevraagd waarom er zo weinig nieuwe aanmeldingen zijn voor deze procedure. Firma’s hebben laten weten dat ze hier in principe positief tegenover staan. De procedure vraagt echter extra tijd en aanpassing van interne processen, zoals tijdige indiening van het farmaco-economisch dossier. Helaas hebben firma’s me laten weten dat dit vooralsnog onvoldoende interessant of haalbaar is voor hen.
Welke maatregelen gaat u nemen om de doorlooptijden van sluisgeneesmiddelen te verbeteren conform de aangenomen motie van het lid Den Haan?
Ik wil allereerst opmerken dat het bestaan van doorlooptijden bij nieuwe, dure geneesmiddelen wordt veroorzaakt door de hoge prijs van deze geneesmiddelen. Bij lagere prijzen is sprake van een open instroom voor intramurale geneesmiddelen (zonder hoge prijzen, ook geen doorlooptijden). De hoge prijs noopt immers tot het beoordelen van de effectiviteit en de kosteneffectiviteit voordat het geneesmiddel onderdeel uitmaakt van het basispakket. Bovendien is er bij dure geneesmiddelen steeds vaker de vraag welke meerwaarde ze bieden aan patiënten. Daarom is het voor zowel de patiënt als de premiebetaler van belang om na markttoelating eerst te beoordelen of een geneesmiddel toegevoegde waarde heeft ten opzichte van bestaande behandelingen voor patiënten en hoe de baten zich verhouden tot de kosten van het middel. Ik ben met de VIG en Holland Bio in gesprek over het optimaliseren van de sluis.
Welke mogelijkheden ziet u voor het ophelderen van de routes en het versnellen van het compleet maken van een dossier voor extramurale geneesmiddelen, conform de aangenomen motie van het lid Den Haan?
Ik ben hierover in gesprek met het Zorginstituut en verwacht uw Kamer voor het komende geneesmiddelendebat te informeren over de voortgang.
Kunt u nader specificeren waarom u ervoor heeft gekozen om de drempel voor de sluis te verlagen naar 20 miljoen en niet naar 10 miljoen, zoals in het coalitieakkoord is afgesproken? Wat zijn de verwachte besparingen bij een grens van 20 miljoen en een grens van 10 miljoen?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van januari jl.3 reeds heb geïnformeerd werd er in het coalitieakkoord van uitgegaan dat de aanpassing van de sluiscriteria naar € 10 miljoen zou leiden tot circa 2 extra onderhandelingen per jaar en een structurele besparing van € 55 miljoen op de intramurale geneesmiddelen, naast eenzelfde bedrag op de extramurale geneesmiddelen. Omdat naar nu is gebleken ook bij een aanpassing naar een grens van € 20 miljoen minimaal 2 extra onderhandelingen gevoerd zullen worden, heb ik gekozen voor een minder scherpe bijstelling. De beoogde besparing komt daarmee onveranderd overeen met het coalitieakkoord.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de verlaging van de drempel voor de sluis voor patiënten die de medicijnen nodig hebben?
Ik houd firma’s, gezien hun keuzes met betrekking tot de prijsstelling van hun geneesmiddelen, primair verantwoordelijk voor de wijze waarop zij toegang krijgen tot de Nederlandse markt. Als zij kiezen voor een prijsstelling die voldoet aan de criteria voor sluisplaatsing van dure geneesmiddelen, dan leidt dat tot vertraging in de beschikbaarstelling aan patiënten. Na plaatsing in de sluis, wordt het Zorginstituut gevraagd het geneesmiddel te beoordelen op pakketwaardigheid. Als de beoordeling door het Zorginstituut daar aanleiding toe geeft, ga ik in onderhandeling met de firma. In zekere zin geldt dus dat voor alle middelen waarover is onderhandeld, de latere beschikbaarheid in Nederland het gevolg is van de hoge prijsstelling.
Het is voor mij niet mogelijk om vast te stellen bij welke geneesmiddelen de latere beschikbaarstelling tot gezondheidsschade heeft geleid. Op de eerste plaats vraag ik firma’s om hun geneesmiddel tijdens de sluisprocedure gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten.
In een onderzoek is gekeken naar de beschikbaarheid van alle oncologische behandelingen die tussen 2015 en 2020 in de sluis zijn geplaatst. De resultaten van het onderzoek laten zien dat alle middelen waarvoor geen alternatieve behandeloptie beschikbaar was en waarvoor door de beroepsgroep een positief behandeladvies was afgegeven tijdens de sluisperiode beschikbaar werden gesteld voor patiënten4. Ik maak daaruit op dat firma’s hun verantwoordelijkheid nemen en hun geneesmiddelen tijdens de sluis gratis beschikbaar stellen voor patiënten die geen alternatieve behandelopties hebben.
Is onderzocht wat de kosten zijn van het gevolg dat mensen langer moeten wachten op hun medicijnen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen? Zo niet, waarom niet?
Nee, voor zover ik weet is niet onderzocht wat de kosten hiervan zijn. Ik acht een dergelijk onderzoek nagenoeg niet uitvoerbaar, b.v. omdat de impact per medicijn verschilt.
Vaak hebben patiënten gedurende deze periode toegang tot andere middelen voor hun aandoening. Ook kan het sluisgeneesmiddel beschikbaar worden gesteld door de firma5. Ik wil ook nogmaals het belang van de sluis benadrukken. De sluis zorgt voor een beheerste instroom van dure geneesmiddelen en voor betere afspraken over gepast gebruik al vroeg in het proces. Dat kan juist helpen onnodige kosten te voorkomen. De uitgaven aan geneesmiddelen, en nieuwe dure intramurale geneesmiddelen in het bijzonder, leggen een steeds groter beslag op het zorgbudget. Dat kan leiden tot verdringing van reguliere zorg. Dit betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt op basis van de pakketcriteria. Keuzes die ervoor zorgen dat de zorg betaalbaar blijft en toegevoegde waarde heeft voor de patiënt. Ik wijs hierbij ook op de verantwoordelijkheid die firma’s hebben bij de onderhandelingen over de prijs. Er zijn twee partijen nodig om tot een prijsafspraak te komen, namelijk het Ministerie van VWS en een firma. Als firma’s die verantwoordelijkheid niet of heel laat, pakken, zorgt dat er ook voor dat een geneesmiddel pas laat beschikbaar komt voor de patiënt.
Alles overwegende zie ik geen aanleiding het voorgestelde onderzoek uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van het aantal patiënten dat in Nederland geneesmiddelen ontvangt die door farmaceuten gratis ter beschikking worden gesteld in afwachting van de uitkomsten van de vergoedingsprocedure? Herkent u zich in het beeld dat farmaceuten daar minder vaak toe bereid zouden zijn? Hoe houdbaar acht u deze situatie waarin patiënten afhankelijk zijn van de goodwill van farmaceuten? Hoe ziet u in dit kader uw systeemverantwoordelijkheid om geneesmiddelen beschikbaar te maken voor patiënten?
Ik heb geen overzicht van het aantal patiënten dat geneesmiddelen ontvangt die door firma’s gratis ter beschikking worden gesteld in afwachting van de uitkomsten van de vergoedingsprocedure. Een overzicht van «compassionate use» programma’s is wel beschikbaar. Dit is te vinden op de website van het CBG6. Sommige firma’s hebben mij inderdaad laten weten dat zij minder bereid zijn om hun middelen gratis ter beschikking te stellen. Ik wil hier nogmaals wijzen op de verantwoordelijkheid die firma’s hebben bij de onderhandelingen over de prijs en de daaraan verbonden doorlooptijd. Ik doe dan ook een beroep op firma’s deze verantwoordelijkheid te nemen. En om hun middelen gratis beschikbaar te blijven stellen tijdens de sluisperiode. Een firma kan deze kosten- net als andere kosten die zijn gemaakt bij de ontwikkeling en productie van het geneesmiddel – meewegen in haar bereidheid om in de onderhandeling tot een resultaat te komen. Ik zal daar in de onderhandeling rekening mee houden. Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een beheerste instroom van dure geneesmiddelen. Ik zoek daarbij naar een goede balans tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid. Daarbij moeten keuzes worden gemaakt op basis van de pakketcriteria. Keuzes die ervoor zorgen dat de zorg betaalbaar blijft en toegevoegde waarde heeft voor de patiënt, voor nu en in de toekomst.
Kunt u aangeven wat de reden is dat het aan de Kamer toegezegde dashboard, met daarin meer transparantie over de doorlooptijden, wederom is vertraagd?
Ik ben, samen met een uitvoeringsorganisatie, aan het verkennen wat de beste vormgeving, inhoud en uitvoering van het dasboard is. Dit proces kost meer tijd dan gedacht. Voor het commissiedebat geneesmiddelenbeleid verwacht ik u, als overbrugging, een actualisatie toe te sturen van het overzicht met informatie over doorlooptijden zoals u dat vorig jaar ook hebt ontvangen7. Daarnaast publiceert het Zorginstituut de doorlooptijden van de beoordeling van sluisgeneesmiddelen op haar website8.
Is onderzocht op welke manier de toegang voor patiënten tot geneesmiddelen tijdens de vergoedingsprocedure is geregeld in landen als Frankrijk, Duitsland en Zwitserland? Zo ja, welke inzichten acht u bruikbaar voor de situatie van patiënten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In internationaal verband wissel ik regelmatig kennis en informatie uit over geneesmiddelenbeleid. Ik heb daarmee een goed zicht op de vergoedingssystemen van landen als bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk. Daar waar dat in de Nederlandse context goed toepasbaar is, zal ik waardevolle oplossingen om betaalbaarheid en toegang te waarborgen of verbeteren. Op dit moment zie ik geen voorbeelden van beleid die meerwaarde hebben voor de Nederlandse situatie.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de voortgangsbrief financiële arrangementen ontvangt?
Ik verwacht deze brief eind maart naar uw Kamer te sturen.
Het bericht dat het sterftecijfer voor kanker in Nederland hoger ligt dan het EU-gemiddelde. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'EU: sterftecijfer kanker in Nederland hoger dan EU-gemiddeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er in Nederland meer mensen aan kanker overlijden dan gemiddeld in de Europese Unie (EU)?
Nederland kent een hogere kankerincidentie dan het Europees gemiddelde. Een direct gevolg hiervan is dat de kankersterfte per inwonertal ook hoger ligt dan het Europees gemiddelde. Ondanks de hoge kankerincidentie in Nederland, is de kankersterfte in de periode tussen 2011–2019 met 11% gedaald. Hiermee behoort Nederland tot de EU-landen met de sterkst gedaalde kankersterfte, zowel bij mannen als bij vrouwen.
Hoewel de sterfte aan kanker in de periode 2011–2019 aanzienlijk afnam, nam de totale door kanker veroorzaakte ziektelast toe. In het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)2 wordt aangegeven dat meer dan een derde van alle sterfgevallen in Nederland is toe te schrijven aan een ongezonde leefstijl. Sinds 2018 wordt met een Nationaal Preventieakkoord getracht de vele uitdagingen aan te pakken die voortvloeien uit risicofactoren voor kanker, zoals alcoholgebruik, roken, overgewicht en obesitas, die allemaal nog steeds veel voorkomen.
Hoewel de inzet op en de uitgaven voor kankerzorg hoog zijn, kan de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland beter. Nederland zit bijvoorbeeld ten aanzien van overleving van verschillende soorten van kanker niet in de Europese top drie. Er is in Nederland veel verschil in de behandeling van kanker en er is te weinig samenwerking. Met name bij hoogcomplexe laagvolumezorg, zoals bepaalde oncologische behandelingen, geldt dat netwerkzorg en concentratie van de zorgverlening bij een beperkt aantal gespecialiseerde zorgaanbieders kunnen leiden tot een betere kwaliteit van zorg. Om patiënten goede oncologische zorg te bieden met de beste kwaliteit, zal samenwerking en netwerkvorming centraal moeten staan. Toegang tot de beste zorg ongeacht waar je als patiënt binnenkomt, dat moet de belofte zijn. Voor de organisatie van de oncologische zorg zal in de komende jaren de netwerkvorming verder verbeterd moeten worden. Daarnaast zullen richtlijnen en volumenormen moeten worden aangepast. In dit verband staat in het Integraal Zorgakkoord een aantal concrete doelstellingen en maatregelen.
Hoe verklaart u dat het aantal nieuwe kankerpatiënten in Nederland het op een na hoogste is van 27 landen?
Nederland kent een relatief hoge incidentie van kankersoorten, waarvoor roken een belangrijke risicofactor is. Zo ligt de incidentie van longkanker bij vrouwen in Nederland 59% hoger dan het EU gemiddelde. Een belangrijke verklaring hiervoor is de vroege emancipatiegolf uit de jaren ’70 van de vorige eeuw, waarin steeds meer vrouwen zijn gaan roken.3 In de jaren ’90 van de vorige eeuw behoorde het percentage rokende vrouwen in Nederland tot de top van Europa.4 De gevolgen hiervan zien we nu terug in de hoge incidentie van de met roken-geassocieerde kankersoorten. Het OESO-rapport meldt dat het percentage rokers onder volwassenen in Nederland inmiddels lager ligt dan het Europees gemiddelde.
Een tweede oorzaak voor de relatief hoge incidentie is de vroegtijdige opsporing van kanker. Nederland heeft bevolkingsonderzoeken voor borst-, baarmoederhals en darmkanker. Borstkanker en darmkanker staan in de top vijf van meest voorkomende kankersoorten in Nederland. Het OESO-rapport stelt dat de gemiddelde screeningsparticipatie voor zowel borst- als darmkanker in Nederland hoger is dan het Europees gemiddelde. Meer screening leidt tot meer en vroegere detectie van kanker.
Hoe verklaart u dat de door kanker veroorzaakte ziektelast de afgelopen twee decennia (2000–2019) in Nederland met 14 procent is toegenomen – een van de grootste relatieve veranderingen van alle EU-landen?
Ziektelast wordt mede bepaald door de kankerincidentie en de kanker-gerelateerde sterfte. Een verklaring voor de toegenomen ziektelast in de periode 2000–2019 is dat de kankerincidentie in deze periode sneller is gestegen dan het kanker-gerelateerde sterftecijfer is gedaald. Dit resulteert in een netto toegenomen kanker-gerelateerde ziektelast.
Waarom heeft Nederland als een van de weinige landen in Europa nog steeds geen Nationaal Kankerplan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al aangaf, is de inzet op en de uitgaven voor kankerzorg hoog, maar kan de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland beter. Het Integraal Kankercentrum Nederland stelde daarnaast in het trendrapport van 3 oktober jl. dat het jaarlijkse aantal nieuwe kankerdiagnoses de komende tien jaar flink toeneemt. Het is daarom belangrijk dat we in Nederland met alle betrokken partijen inzetten om onze aanpak op kanker te verbeteren.
KWF Kankerbestrijding, het Integraal Kankercentrum Nederland en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties hebben eind 2022 het initiatief genomen voor het Nederlands Kanker Collectief (NKC). Om de impact van kanker op onze samenleving te verminderen, wil het collectief in brede gezamenlijkheid met betrokken koepelorganisaties werken aan ambitieuze en aansprekende doelen en een concrete aanpak. Zoals ik uw Kamer op 16 december 2022 meldde (Kamerstuk 36 200, XVI, nr. 191), vind ik het erg goed dat deze partijen dit initiatief hebben genomen en heb ik dan ook mijn deelname aan het collectief toegezegd.
Op 17 november 2022 was ik aanwezig bij de kick-off van het NKC. Het was positief om daar te zien dat een groot aantal organisaties aanwezig was om te spreken over wat de gezamenlijke doelen zijn en hoe de samenwerking er uit kan zien. Ik heb op deze bijeenkomst toegezegd om een centraal aanspreekpunt binnen het Ministerie van VWS in te richten, om tegemoet te komen aan de behoefte hieraan vanuit het veld. Dit aanspreekpunt kan het collectief ook in verbinding brengen met de andere departementen van de rijksoverheid. Verder wil ik bijdragen door een goede aansluiting te zoeken bij bijvoorbeeld de vele onderzoeken die vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd worden en met het vervolg op het Signalement passende zorg voor mensen met kanker van Zorginstituut Nederland. Daarnaast zijn er in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om de kwaliteit en de samenwerking binnen de oncologische zorg te verbeteren.
Dit kalenderjaar wordt er door het NKC verder gewerkt aan een agenda met doelen, prioritering en een daaruit volgende aanpak. Ik ben aangesloten en ben met de partijen in gesprek welke rol ik precies inneem in het vervolg.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Jansen/Agema om een Nationaal Programma Kankerbestrijding in te voeren?2
Met de Kamerbrief van 8 juli 2022 (Kamerstuk 32 793, nr. 630) en 16 december 2022 (Kamerstuk 36 200-XVI, nr. 191) informeerde ik uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van deze motie.
Zoals ik ook in het antwoord op de vorige vraag aangaf, ben ik betrokken bij het Nederlands Kanker Collectief. Ik heb tijdens de kick-off van het collectief toegezegd om een centraal aanspreekpunt binnen het Ministerie van VWS in te richten, om tegemoet te komen aan de behoefte hieraan vanuit het veld. Verder wil ik bijdragen door een goede aansluiting te zoeken bij bijvoorbeeld de vele onderzoeken die vanuit het Ministerie van VWS gefinancierd worden en met het vervolg op het Signalement passende zorg voor mensen met kanker van Zorginstituut Nederland. Daarnaast zijn er in het Integraal Zorgakkoord afspraken gemaakt om de kwaliteit en de samenwerking binnen de oncologische zorg te verbeteren.
Dit kalenderjaar wordt door het NKC verder gewerkt aan een agenda met doelen, prioritering en een daaruit volgende aanpak. Ik ben hier nauw bij aangesloten. Uw Kamer wordt naar verwachting medio 2023 geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Welke maatregelen kunt u treffen om de toegang en uitbreiding van screeningsprogramma’s te verbeteren? Wanneer start de screening op longkanker?
Nederland heeft momenteel landelijke bevolkingsonderzoeken naar baarmoederhals-, borst- en darmkanker. De Nederlandse aanpak onderscheidt zich van andere landen doordat deelnemers actief en laagdrempelig worden benaderd door de overheid. Hierdoor wordt in Nederland iedereen die in de doelgroep valt, uitgenodigd voor de bevolkingsonderzoeken. De inzet hierbij is goedgeïnformeerde deelname en het wegnemen van eventuele drempels voor deelname. Daarom wordt door het RIVM-Centrum voor Bevolkingsonderzoek continu ingezet op laagdrempelige en toegankelijke informatievoorziening.
Met aanvullende investeringen vanuit de coalitieakkoordmiddelen rond volksziektes wordt ingezet op het bereiken van mensen met lage gezondheidsvaardigheden. Ik informeerde uw Kamer hierover reeds op 14 oktober 2022 (Kamerstuk 32 793, nr. 642). Verder wordt er gewerkt aan de ontwikkelagenda voor de bevolkingsonderzoeken naar kanker, zodat er sneller ingespeeld kan worden op relevante innovaties en meer richting kan worden gegeven aan de doorontwikkeling van de screeningsprogramma’s. Hierover informeerde ik uw Kamer op 16 december jl. (Kamerstuk 32 793, nr. 649).
Verder vraagt u naar screening op longkanker. Om te beoordelen of het wenselijk is dat de overheid een bevolkingsonderzoek invoert, wordt gekeken naar de criteria voor verantwoorde screening van Wilson & Jungner en de aanvullende criteria van de World Health Organization (WHO)6. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om mij te adviseren over een screening op longkanker, indachtig de relevante criteria voor verantwoorde screening. Mocht een bevolkingsonderzoek nu niet aangewezen zijn, dan verzoek ik de Raad om aan te geven of hiervoor wel perspectief is in de toekomst. De Gezondheidsraad is inmiddels gestart met het adviestraject en ik wacht de uitkomst daarvan af.
Bent u bereid nieuwe innovatieve medicijnen tegen kanker sneller en breder toegankelijk te maken voor patiënten, om zo de kankerzorg in Nederland te verbeteren?
Een groeiend aantal patiënten is voor hun zorg aangewezen op nieuwe dure innovatieve geneesmiddelen. Dat zijn niet alleen kankerpatiënten, maar bijvoorbeeld ook patiënten met neurologische aandoeningen of stofwisselingsziekten. Voor al deze patiënten is het van belang dat zij niet alleen nu kunnen rekenen op passende zorg, maar ook in de toekomst. Zolang leveranciers van deze nieuwe geneesmiddelen hoge prijzen vragen, ben ik genoodzaakt om keuzes te maken die er enerzijds voor zorgen dat nieuwe geneesmiddelen betaalbaar blijven en anderzijds dat deze zo snel als mogelijk en breed toegankelijk worden. De sluis maakt het mogelijk om deze keuzes te maken en zorgt bovendien voor een beheerste instroom van de duurste intramurale innovatieve geneesmiddelen. Met de sluis bewerkstellig ik een duurzame beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Bent u bereid om kankermedicijnen buiten de sluisprocedure te houden, om zo de wachttijden te verkorten en de kans op overleven te vergroten?
Ik vind dat nieuwe effectieve geneesmiddelen – voor alle patiënten – zo snel als mogelijk beschikbaar moeten komen. Tegelijkertijd brengen deze nieuwe geneesmiddelen vaak hoge kosten met zich mee en is op voorhand vaak niet duidelijk hoe effectief deze geneesmiddelen zijn. Daarom is het in het belang van Nederlandse patiënten om de effectiviteit goed te bezien en wil ik – waar nodig – over de prijs van deze middelen onderhandelen, zodat we niet meer betalen dan nodig. De sluis is daarvoor een geschikt instrument.
Een deel van de wachttijd, waar in de vraag naar wordt verwezen, zit in de prijsonderhandelingen die ik met de fabrikant voer. Hoe lang dat duurt, ligt niet alleen aan mij. Ik ben daarin immers ook afhankelijk van de bereidheid en snelheid van de fabrikant waarmee ik de prijsonderhandeling voer. Verder hangt de wachttijd af van de tijd die het Zorginstituut Nederland nodig heeft voor de beoordeling. Binnen de sluis streef ik ernaar om geneesmiddelen zo snel als mogelijk beschikbaar te krijgen. Gedurende de sluisprocedure wordt de fabrikant gevraagd hun geneesmiddel gratis beschikbaar te stellen voor patiënten die niet kunnen wachten. Uit recent onderzoek leid ik af dat fabrikanten hierin hun verantwoordelijkheid nemen.7 Tot slot wil ik ten algemene opmerken dat de sluisprocedure niet zou bestaan als geneesmiddelen een acceptabele prijs zouden hebben.
Waarom heeft u recent de sluisperiode aangescherpt waardoor patiënten nog vaker en nog langer op hun levensreddende medicijnen moeten wachten, aangezien medicijnen in Nederland slechts 10 procent van de totale kosten aan kankerzorg in beslag nemen en dit lager is dan het EU-gemiddelde?
De uitgaven aan alle nieuwe dure intramurale geneesmiddelen stijgen zeer hard. In 2021 bedroegen de uitgaven ongeveer € 2,6 miljard en de verwachting is dat deze uitgaven jaarlijks met 5 tot 7 procent zullen toenemen. Daarmee leggen ze een steeds groter beslag op het zorgbudget. Om te voorkomen dat deze stijgende uitgaven tot grotere verdringing van de zorg leiden, heb ik ervoor gekozen om bij meer geneesmiddelen over de prijs te gaan onderhandelen. Daartoe heb ik recent de criteria voor toepassing van de sluis aangescherpt. In mijn brief hierover heb ik ook aangegeven te beseffen dat dit voor onzekerheid over de beschikbaarheid van een nieuw duur geneesmiddel bij patiënten kan leiden (Kamerstuk 29 689, nr. 1174). Om deze gevolgen zoveel als mogelijk te beperken, heb ik maatregelen getroffen om de doorlooptijd van de sluisprocedure zo kort als mogelijk te houden.
Deze aangescherpte sluiscriteria dragen bij aan het versterken van de toekomstbestendigheid van het stelsel van intramurale geneesmiddelen. Het is voor de Nederlandse patiënten namelijk van belang dat zij nu en in de toekomst kunnen rekenen op effectieve geneesmiddelen tegen een betaalbare prijs.
Het artikel 'Te groot en vies', in veel gevallen mag de hulphond niet mee, zegt KNGF' |
|
Lucille Werner (CDA), Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Te groot en vies», in veel gevallen mag de hulphond niet mee, zegt KNGF»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel. Daarnaast ben ik inderdaad bekend met signalen dat het voorkomt dat assistentiehonden worden geweigerd in winkels.
Zo ja, herkent u het beeld dat één op de vijf hulp- en geleidehonden de toegang geweigerd wordt in de winkel?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat hulp- en geleidehonden van groot belang zijn voor de mobiliteit van mensen met een beperking en dat deze honden voor hen dus onmisbaar zijn?
Ja. Ik vind het vervelend om te lezen dat assistentiehonden nog steeds worden geweigerd. Vaak is er sprake van onwetendheid en het ontbreken van een formele definitie van assistentiehond. Om deze reden ben ik ook de mogelijkheden van een conformiteitenstelsel aan het onderzoeken (zie de antwoorden op vragen 8 t/m 11).
In hoeverre ziet u het weigeren van een hulphond als een schending van artikel 1 van de Grondwet en het VN-verdrag Handicap?
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) bepaalt dat toelaten van assistentiehonden verplicht is in het kader van een doeltreffende aanpassing van de toegankelijkheid. Helaas komt het nog voor dat assistentiehonden worden geweigerd. Om deze reden is het belangrijk dat dergelijke voorvallen ook kunnen worden voorgelegd aan het College van de Rechten van de Mens.
De procedure bij het College van de Rechten van de Mens is laagdrempelig en kosteloos. Partijen kunnen zich laten bijstaan door een advocaat of een rechtshulpverlener, maar dit is niet verplicht. Met de mogelijkheden om naar het College te stappen wordt voorzien in een systeem van laagdrempelige rechtsbescherming. Het College toetst een dergelijk verzoek aan de Wgbh/cz en het oordeel daarover is dus een juridisch oordeel dat echter niet bindend is. Indien het College concludeert dat sprake is van verboden onderscheid, vindt wel follow-up plaats. Daarbij wordt aan de verwerende partij die in het ongelijk is gesteld gevraagd welke maatregelen naar aanleiding van het oordeel worden getroffen. Uit de meest recente cijfers van het College blijkt dat in 88% van de gevallen het oordeel aanleiding is om maatregelen te treffen2.
Een oordeel van het College zorgt er in veel gevallen voor dat de kwestie waarover wordt geklaagd naar tevredenheid wordt opgelost. In dat verband kan ook nog worden opgemerkt dat partijen met enige regelmaat na het indienen van de klacht bij een College tot een schikking komen, vóórdat er een zitting heeft plaatsgevonden of uitspraak is gedaan. Hierdoor heeft de persoon die geweigerd wordt wel degelijk belang om naar het College te stappen. Indien de kwestie niet naar tevredenheid is opgelost, dan kan de zaak alsnog aan de rechter worden voorgelegd. Het staat de klagende partij natuurlijk vrij om buiten de weg naar het College om een zaak bij de rechter aanhangig te maken.
Hoe kijkt u tegen het opleggen van een juridisch oordeel aan en wat zijn voor- en nadelen van de inzet van dit instrument?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een persoon die meermalig te maken heeft gehad met weigering van de hulphond niet gebaat is bij een niet juridische uitspraak van het College van de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een niet juridische uitspraak van het College van de Rechten van de Mens het probleem dat mensen met een hulphond worden geweigerd, niet volledig zal oplossen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe zet u zich in om de toegang tot publieke voorzieningen voor geleidehonden te verbeteren?
Vorig jaar heb ik een rapport aan uw Kamer gestuurd over een mogelijk conformiteitenstelsel: dat is een certificeringsstelsel voor assistentiehondenscholen3. Op dit moment ben ik aan het onderzoeken welke vervolgstappen mogelijk zijn. Daarbij zijn er diverse vraagstukken, zoals het onderbrengen van een certificeringsorganisatie, eventuele veranderingen in wet- en regelgeving, communicatie en uniforme herkenbaarheid van assistentiehonden. Ik wil in verband met het conformiteitenstelsel tegelijkertijd bekijken hoe de kennis over assistentiehonden kan worden vergroot, met name in sectoren waar bekend is dat er relatief veel toegangsweigeringen zijn.
Op dit moment is er geen meldstructuur voor toegangsweigeringen van assistentiehonden. Meldingen komen binnen bij bijvoorbeeld gebruikersverenigingen of hondenscholen. In het kader van het conformiteitenstelsel wil ik met de branche overleggen of het mogelijk zou zijn om meldingencijfers op één plaats te bundelen voor een beter overzicht.
Ziet u mogelijkheden om de kennis over geleidehonden te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u mogelijkheden om de meldstructuur voor weigering te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u nog mogelijkheden om de herkenbaarheid van hulphonden te verbeteren, bijvoorbeeld door te vragen hulphondenscholen om een gezamenlijk harnas te ontwikkelen voor de hulphond, zodat herkenning van een hulphond eenvoudiger is?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het Europese normalisatietraject voor assistentiehonden? Deelt u de mening dat er, bij ontbreken aan een Europese normalisatie van de hulphond scholen, er een Nederlands keurmerk moet zijn de hulphond scholen?
Op dit moment wordt er gewerkt aan het Europees normalisatietraject voor assistentiehondennormen. Via normalisatieinstituut NEN nemen ook experts vanuit Nederland zitting in de diverse werkgroepen. Er is nog geen einddatum van dit traject bekend. Ik ben ook aan het onderzoeken of het mogelijk is om in de tussentijd nationale afspraken te maken over de definitie van assistentiehond en certificatie van hondenscholen. Echter hangt dit weer samen met het vraagstuk of er wijzigingen in Nederlandse wet- en regelgeving nodig zijn om een dergelijk conformiteitenstelsel te starten. Indien een tijdelijk stelsel te lang duurt om op te starten omdat wet- en regelgeving moet worden gewijzigd, kan beter worden ingezet op een goede start van het conformiteitenstelsel zodra de Europese normen gereed zijn.
Zo niet, welke obstakels staan er voor u in de weg om dit Nederlandse keurmerk voor alle hulphondenscholen in te voeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kent u het signaal van het Koninklijk Nederlands Geleidehonden Fonds (KNGF) dat internationale regels voor het toelaten van een geleidehond in het openbaar vervoer en vliegverkeer beter met elkaar afgestemd kunnen worden? Gaat u in gesprek met uw collega de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over hoe dit kan worden verbeterd?
Het signaal herken ik. De rijksoverheid zet zich op EU-niveau in voor geharmoniseerde regels omtrent assistentiehonden. Zie verder het antwoord op vraag 12. Hier zal ik over in gesprek treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Signalen met betrekking tot geneesmiddelentekorten in Nederland, o.a. via het NOS-bericht ‘Medicijnschaarste opgelopen tot recordhoogte, vorig jaar ruim 1500 tekorten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-bericht over medicijnschaarste en het persbericht van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP)?1, 2
Ja.
Wat is de reden dat het meest recente bericht op de onder andere door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen beheerde meldpunt (www.meldpuntgeneesmiddelentekortendefecten.nl) dateert van mei 2022, en er dus geen geactualiseerde cijfers via dat kanaal beschikbaar zijn?
Het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -defecten publiceert elk jaar een jaarrapportage met cijfers over het afgelopen jaar. Op dit moment worden de cijfers van 2022 geanalyseerd. Deze cijfers zullen naar verwachting dit kwartaal gepubliceerd worden.
Klopt het dat de meest recente halfjaarrapportage van de «stand van zaken voorraden geneesmiddelen» dateert van november 2021? Kunt u een update geven van de laatste stand van zaken van voorraden van geneesmiddelen? Kunt u aangeven wat de verwachte voorraadverruimingen gaan zijn sinds de beleidsregel met betrekking tot het ophogen van de minimale voorraden per 1 januari 2023 is ingegaan?
Nee, dit klopt niet. In juni 2022 is de laatste voortgangsrapportage gepubliceerd3 en in november 2022 is uw Kamer geïnformeerd4 dat de beleidsregel geneesmiddelvoorraden in juli 2022 is gepubliceerd5. Deze beleidsregel is op 1 januari 2023 in werking is getreden. Hiermee wordt de bestaande verplichting voor groothandelaren en handelsvergunninghouders om voldoende voorraad aan te houden gekwantificeerd. Het is niet mogelijk om precies aan te geven welke impact dit op de verruiming van de geneesmiddelvoorraden heeft aangezien bedrijven de «voldoende voorraad» verschillend interpreteerden en dus een voorraad aanhielden van verschillende omvang.
Bent u bereid de Werkgroep Geneesmiddelentekorten nieuw leven in te blazen om op die manier multidisciplinair en onder leiding van uw ministerie, geneesmiddelentekorten te monitoren en de oorzaken te vinden en oplossingen te realiseren?
De Werkgroep Geneesmiddeltekorten bestaat nog steeds en komt drie keer per jaar samen om de situatie rondom tekorten en de voortgang van ingezette actielijnen te bespreken. Ik bekijk daarbij telkens of de actualiteiten aanleiding geven tot het schrappen of toevoegen van nieuwe actielijnen.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak dat de geneesmiddelentekorten de afgelopen jaren sterk gestegen blijken? Kunt u dat kwantificeren?
De stijging van geneesmiddeltekorten is helaas een wereldwijd probleem en kent meerdere oorzaken. Zo is er een wereldwijd gestegen vraag (o.a. door toename bevolking, welvaart en vergrijzing) en kan deze voor sommige geneesmiddelen in de tijd ook sterk fluctueren. De oorzaken van tekorten kunnen multifactorieel zijn en zijn daarom lastig te kwantificeren. Wel geven handelsvergunninghouders bij een melding over een verwacht leveringsprobleem aan het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -Defecten aan wat hiervan de oorzaak is. Figuur 1 geeft een kwantitatief overzicht van de meldingen bij het Meldpunt in 20216.
Figuur 1: Oorzaken van verwachte leveringsproblemen zoals gemeld door de handelsvergunninghouders in 2021
Ook Farmanco houdt oorzaken bij van tekorten die apothekers bij Farmanco melden. Van ongeveer de helft van de tekorten op Farmanco, heeft de leverancier een oorzaak aangegeven. Distributie (33%), productie (32%), kwaliteit (14%) en verhoogde vraag (12%) staan hier als meest genoemde oorzaken vermeld7.
In hoeverre zijn de tekorten te wijten aan het, door sommigen gekwalificeerd als «doorgeschoten» preferentiebeleid? Wat doet u om te zorgen dat het preferentiebeleid geen verstorend effect heeft op de (generieke) geneesmiddelenmarkt?
Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen uitgelegd8, ontstaan geneesmiddelentekorten door een divers aantal oorzaken, door productieproblemen bij de fabrikant of (onverwachte) fluctuaties aan de vraagzijde. Preferentiebeleid kan daarbij een rol spelen. Echter onstaan tekorten ook hierbuiten, bij geneesmiddelen die niet in het preferentiebeleid zitten, alsmede in landen waar hele andere inkoopmodellen voor geneesmiddelen gelden. Ik ben in gesprek met de meest betrokken partijen om gezamenlijk te komen tot verbetermogelijkheden binnen de huidige inrichting van het inkoopbeleid, waaronder het preferentiebeleid ten behoeve van de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten. Gezien de complexiteit van geneesmiddelentekorten en de mondiale invloeden die een rol spelen, is het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet dé oorzaak van, noch dé oplossing voor, alle geneesmiddelentekorten. Ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen kunnen invloed hebben op de markt. Dit neemt niet weg dat we, samen met alle betrokken partijen, waaronder de zorgverzekeraars, kijken waar we wel tot verbeteringen kunnen komen.
In hoeverre zijn de tekorten te wijten aan beperkte leveringszekerheid van fabrikanten en distributeurs? Kunt u de leveringszekerheidscijfers geven van de leveranciers van geneesmiddelen waaraan in 2022 tekorten waren met daarbij vermeld het land waar de producerende fabriek staat? . In hoeverre zijn tekorten te wijten aan de in 2022 gegroeide onzekerheid met betrekking tot de Nederlandse fabrikant van generieke geneesmiddelen Innogenerics? Kunt u dat kwantificeren?
Zie het antwoord op vraag 5 voor inzage in de oorzaken van verwachte leveringsproblemen en tekorten. Er wordt bij een melding over een verwachte leveringsonderbreking geen informatie gegeven over het land waar de fabriek staat waar het leveringsprobleem door veroorzaakt wordt. Bovendien zijn productielijnen erg complex en zijn er meerdere spelers betrokken bij het proces van grondstof tot aan eindproduct. Dit maakt het uitzoeken waar een tekort precies is ontstaan ingewikkeld.
Wat is volgens u de impact van de stijgende geneesmiddelentekorten voor patiënten? Op welke manier wordt deze impact zo klein mogelijk gehouden en in hoeverre lukt dat ook? Wat doet u om deze impact zo klein mogelijk te houden?
Ik heb geen directe relatie geconstateerd tussen de tekorten in 2022 en de situatie bij Innogenerics in 2022. Er zijn vele inspanningen geweest om de continuïteit van de productie te waarborgen en er is inzage geweest in de voorraden van de betreffende geneesmiddelen. Innogenerics produceerde geneesmiddelen voor een 40-tal registraties. Dit op een totaal van ruim 16.000 geregistreerde geneesmiddelen9.
Kunt u een overzicht geven van producenten van generieke medicijnen en/of halffabrikaten van generieke medicijnen in Nederland? Zijn deze producenten ook betrokken bij de ontwikkelingen aangaande het Geneesmiddelenvergoedingssysteem? Zo nee, waarom niet?
De impact van tekorten verschilt per geneesmiddel. Voor bijna alle tekorten (99%) is er gelukkig een oplossing voor de patiënt. Zo kan in veel gevallen een patiënt worden overgezet op hetzelfde product van een andere leverancier. Ik realiseer mij wel dat dit wat vraagt van zorgverleners, waaronder apothekers, en dat wisselen vervelend kan zijn voor een patiënt. Voor enkele tekorten per jaar is er geen passend alternatief, voor deze patiënten kan de impact groot zijn.
Om de impact van tekorten te minimaliseren is van belang dat dreigende tekorten zo snel mogelijk gesignaleerd worden. Handelsvergunninghouders van geneesmiddelen zijn wettelijk verplicht verwachte leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -defecten. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) analyseert deze meldingen en controleert voor iedere melding of er een risico op tekorten is. Een belangrijk criterium daarbij is of er voldoende alternatieve geneesmiddelen in Nederland beschikbaar zijn. Als dit niet het geval is, wordt onderzocht welke oplossingsrichtingen er zijn om het risico op een tekort te kunnen mitigeren, zoals het vragen aan andere bedrijven of zij kunnen opschalen of het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd laten nemen van een tekortenbesluit. Met een tekortenbesluit mogen fabrikanten, groothandelaren en apotheekhoudenden een vergelijkbaar geneesmiddel uit andere lidstaten halen, zonder dat ze van tevoren toestemming aan IGJ hoeven te vragen.
Op welke manier stimuleert u het ondernemersklimaat voor producenten van generieke medicijnen in Nederland, om zo generieke medicijnen beschikbaar en betaalbaar te houden voor patiënten? Op welke wijze gebeurt dit op Europees niveau?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd10, ben ik momenteel bezig om de bestaande productiecapaciteit van geneesmiddelen in Nederland in beeld te brengen. Ik neem hierin zo veel mogelijk ook eventuele productie van bijvoorbeeld werkzame stoffen mee. Zodra ik dit beeld compleet heb, zal ik uw Kamer zoals toegezegd hierover nader informeren. In antwoord op de tweede vraag ben ik in algemene zin met alle relevante partijen in gesprek als onderdeel van de modernisering van het geneesmiddelenvergoedings-systeem, zo ook fabrikanten, leveranciers en groothandels.
Aangezien in uw brief van 13 december u aangeeft dat u van plan bent «in de eerste helft van 2023 met deze (EU-)landen contact te hebben en te leren van hun beleidsinstrumenten om de productie te versterken», bent u bereid een aanjagers- of voortrekkersrol te vervullen in het EU-breed oppakken van een strategisch plan om de beschikbaarheid en leveringszekerheid van geneesmiddelen in Europa sterk te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over hoe u dat concreet gaat aanpakken?3
Het verbeteren van het vestigings- en ondernemingsklimaat is een kabinetsbrede opgave. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de brief van de Minister van EZK.12 Voor mijn inzet binnen Nederland en Europa verwijs ik u naar mijn Kamerbrief over leveringszekerheid van 13 december 202213. Daarin heb ik ook een aantal initiatieven genoemd die bijdragen aan het ondernemers-klimaat op het gebied van generieke geneesmiddelontwikkeling. Ik noem hier mijn inzet op IPCEI Health, waar projectvoorstellen voor zijn ingediend door consortia van Nederlandse bedrijven om productieprocessen en -technologieën van generieke geneesmiddelen te innoveren en verduurzamen. Op deze projecten zal met consortia van bedrijven worden samengewerkt uit andere lidstaten die meedoen aan de IPCEI Health. Daarnaast noem ik het gehonoreerde project uit het nationaal groeifonds PharmaNL dat een looptijd heeft tot in 2030.14
Een naderend ‘medicijninfarct’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het Algemeen Dagblad met betrekking tot een dreigend «medicijninfarct»?1
Ja.
Hoe is het naar uw mening mogelijk dat Nederland sinds 2007 het grootste geneesmiddelentekort heeft gemeld van alle Europese landen?
Het is helaas niet mogelijk om conclusies te trekken over hoe het aantal geneesmiddelentekorten in Nederland zich verhoudt tot het aantal tekorten in andere Europese landen. De studie van de Europese Commissie, waarnaar verwezen wordt in het artikel, heeft getracht de beschikbare data van alle lidstaten met elkaar te vergelijken. Echter bleek dat de huidige wijze van dataverzameling binnen Europa te sterk verschilt om conclusies te kunnen trekken. Zo verschilt hetgeen wat gemeld moet worden in landen (bijvoorbeeld alle tekorten of alleen tekorten van kritische producten) en voor hoeveel jaren er data beschikbaar was. Voor Nederland geldt daarnaast dat alleen data van meldingen van mogelijke leveringsonderbrekingen konden worden doorgegeven en niet het daadwerkelijke aantal tekorten. Daarbij worden in Nederland zeer regelmatig zekerheidshalve meldingen gedaan die vaak niet leiden tot een tekort. Deze studie kan dus niet gebruikt worden voor een dergelijke conclusie. Voor een volledige appreciatie van de studie verwijs ik u naar mijn brief van 2 juni 20222.
Hoe is het mogelijk dat deze situatie al jarenlang bestaat? Wat is er de afgelopen jaren vanuit uw ministerie gebeurd om het geneesmiddelentekort te verhelpen? Kunt inzichtelijk maken wat uw departement heeft ondernomen om perverse prikkels bij zorgverzekeraars aan banden te leggen?
Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de aanpak rondom geneesmiddelentekorten en het versterken van de leveringszekerheid van medische producten3, 4, 5. Er wordt langs verschillende beleidslijnen gewerkt om de leveringszekerheid te versterken en (dreigende) geneesmiddelentekorten zo goed als mogelijk te ondervangen. Denk hierbij aan de werkzaamheden van het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt) om geneesmiddelentekorten tijdig te signaleren en waar mogelijk te mitigeren, het voorraadbeleid en Europese inzet om strategische afhankelijkheden te verminderen. Hierbij geldt echter dat de overheid helaas geen invloed heeft op alle (complexe) factoren die bijdragen aan het ontstaan van tekorten en dat het borgen van de beschikbaarheid van geneesmiddelen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van vele partijen in de internationale en nationale keten.
Onderschrijft u de conclusie van directeur Lucas Wiardi van InnoGenerics, dat Nederland inmiddels afstevent op een «medicijninfarct»?
Ik deel niet de conclusie dat een «medicijninfarct», al dan niet als (direct) gevolg van het faillissement van Innogenerics, dreigt. Gelukkig was er in de afgelopen jaren voor 99% van de geneesmiddelentekorten een oplossing voor de patiënt6. Zo kon in veel gevallen een patiënt worden overgezet op een ander merk. Ik realiseer me wel dat dit extra werk oplevert voor zorgverleners, waaronder apothekers, die op zoek gaan naar een passend alternatief voor hun patiënt. Verder erken ik dat het in specifieke gevallen vervelend kan zijn als een patiënt moet wisselen of hierdoor een tijd in onzekerheid verkeert over diens behandeling.
In de 1% van de gevallen dat er geen oplossing voorhanden was voor een tekort, worden de beroepsgroepen door het Meldpunt gevraagd om met een advies te komen over hoe de schaarse voorraad ingezet moet worden, bijvoorbeeld bij de patiënten die het geneesmiddel het hardst nodig hebben en niet kunnen wisselen. De patiënt wordt dan via diens zorgverleners geïnformeerd over wat dit betekent voor diens specifieke situatie.
Wat zullen de gevolgen van een dergelijk «medicijninfarct» voor Nederland zijn en vindt u het dan realistisch om te zeggen dat patiënten die in problemen komen maar moeten «overleggen met hun arts»? Kunt u uitleggen wat patiënten dienen te doen wanneer er na overleg met hun arts geen, of niet de juiste, medicijnen voor hen beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom, voor de miljoenen patiënten die ervan afhankelijk zijn, de prijs van medicijnen prevaleert boven de leveringszekerheid? Waarom staat de overheid zorgverzekeraars al jaren toe te werken via het «preferentiemodel onder couvert», terwijl er al jaren een nijpend geneesmiddelentekort is?
Ik onderschrijf niet dat de prijs van een geneesmiddel prevaleert boven de leveringszekerheid. Zowel de beschikbaarheid als betaalbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten zijn belangrijke pijlers in mijn beleid. Geneesmiddelentekorten ontstaan door diverse oorzaken, zoals productieproblemen bij de fabrikant of (onverwachte) fluctuaties aan de vraagzijde. Preferentiebeleid speelt daarbij niet altijd een rol; tekorten ontstaan ook bij geneesmiddelen die niet in het preferentiebeleid zitten, alsmede in landen waar hele andere inkoopmodellen voor geneesmiddelen gelden. Voor mijn inzet rondom het inkoopbeleid van geneesmiddelen, waaronder het preferentiebeleid, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u voornemens om deze manier van werken van zorgverzekeraars aan te pakken, nu er een «medicijninfarct» dreigt? Zo ja, heeft u hiervoor een plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met de meest betrokken partijen om gezamenlijk te komen tot verbetermogelijkheden binnen de huidige inrichting van het inkoopbeleid, waaronder het preferentiebeleid ten behoeve van de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten.
Gezien de complexiteit van geneesmiddelentekorten en de mondiale invloeden die een rol spelen (zie het antwoord op vraag 6), is het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet dé oorzaak van, en dé oplossing voor, alle geneesmiddelentekorten. Er zijn immers ook leveringsproblemen bij niet-preferente middelen en ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen heeft invloed op de markt. Dit neemt niet weg dat we, samen met alle betrokken partijen, kijken waar we wel tot verbeteringen kunnen komen.
Weet u hoe snel er een probleem ontstaat wanneer de aanvoerstructuur van geneesmiddelen vanuit Azië onverhoopt stokt? Is er hierop een impactanalyse gemaakt? Zo ja, kunt u deze delen? Bent u voornemens noodvoorraden aan te leggen?
Het is niet mogelijk om een impactanalyse uit te voeren op dergelijk scenario’s omdat de benodigde aanpak sterk zal afhangen van de exacte ontwikkelingen.
Sinds 1 januari 2023 zijn de beleidsregels aangaande de veiligheidsvoorraad geneesmiddelen ingegaan7. Hiermee wordt de reeds geldende voorraadverplichting voor groothandelaren en handelsvergunninghouders verder verduidelijkt. Groothandelaren en handelsvergunninghouders moeten uiteindelijk gezamenlijk voorraden aanhouden van in totaal 2,5 maand. Ik ben niet voornemens om extra noodvoorraden aan te leggen. Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan zal allereerst teruggevallen worden op de reeds bestaande structuren. Handelsvergunninghouders van geneesmiddelen zijn wettelijk verplicht verwachte leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt. Niet al deze mogelijke leveringsonderbrekingen leiden daadwerkelijk tot tekorten. Of er daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Er wordt ook bekeken welke oplossingsrichtingen eventueel nodig zijn om de tekorten te mitigeren, zoals het vragen aan andere bedrijven of zij kunnen opschalen of het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd laten nemen van een tekortenbesluit. Met een tekortenbesluit mogen fabrikanten, groothandelaren en apotheekhoudenden een vergelijkbaar geneesmiddel uit andere lidstaten halen, zonder dat ze van tevoren toestemming aan IGJ hoeven te vragen.
Bij het eventueel dreigen van een bredere crisissituatie wordt bekeken of de nieuwe Europese crisisstructuren die zijn opgericht om de beschikbaarheid van geneesmiddelen te borgen, zoals de uitbreiding van het EMA-mandaat, geactiveerd zouden moeten worden voor Europese coördinatie en samenwerking. Hetzelfde geldt voor mogelijke aanvullende nationale crisisstructuren waar tijdens de Covid-19 crisis goede ervaring mee is opgedaan, zoals de inzet van het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen en een intensief ketenoverleg om signalen tijdig te verzamelen en uit te wisselen.8
Wat gaat u doen op het moment dat er daadwerkelijk sprake is van een «medicijninfarct»? Is er hiervoor een plan van aanpak, of bent u voornemens een crisisaanpak vorm te geven?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u inzichtelijk maken wat een «medicijninfarct» gaat betekenen voor de druk op de zorg in Nederland, zowel op de korte als de lange termijn? Hoe veel meer patiënten zullen dan extra/complexe/langdurige/structurele zorg nodig hebben, om welke aandoeningen gaat het dan naar alle waarschijnlijkheid en hoeveel mensen zullen er als gevolg van dat infarct bij benadering komen te overlijden?
Nee, dat kan ik niet. Het is onduidelijk wat precies wordt bedoeld met een «medicijninfarct» en de reikwijdte hiervan. De gevolgen zullen sterk afhangen van deze concrete omstandigheden.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving werk maken van een meer autonome medicijnproductie voor Nederland, zo nodig in Europees verband? Hoe gaat u proberen te realiseren? Bent u in gesprek met de Europese Unie (EU) omtrent deze problematiek?
Zoals vermeld in vraag 4, heeft de actualiteit rondom de berichtgeving waar u naar verwijst zich inmiddels verder ontwikkeld. Ik verwijs u naar mijn brief van vrijdag 20 januari jl. waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over de doorstart van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics.9 Hierin verwijs ik ook naar mijn acties om te werken aan de leveringszekerheid van medische producten. Het is niet mogelijk om alles zelf te produceren in Nederland. Daarom zet ik binnen de EU in op het vergroten van de productiecapaciteit en de open strategische autonomie. Ik ben hierover in Europees verband in gesprek met andere lidstaten, maar ook bijvoorbeeld binnen HERA.10
Bent u voornemens in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over dit dreigende medicijninfarct en gaat u een beleidslijn opstellen om ervoor te zorgen dat financiële overwegingen niet langer leidend zijn bij de vergoeding van geneesmiddelen en dat variabelen zoals voorkeur/noodzaak van patiënten voor een bepaald geneesmiddel, productie dichtbij huis en duurzaamheid een prominente rol gaan spelen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u het eens dat het niet alleen voor patiënten, maar ook voor zorgverleners, waaronder apothekers, van belang is dat dit medicijninfarct wordt afgewend, aangezien de agressie richting professionals in de zorg groeiende is en het gebrek aan (de juiste) medicijnen hier onderdeel van uitmaakt?
Ja, ik ben het met u eens dat een «medicijninfarct» onwenselijk is. Het is belangrijk om (dreigende) geneesmiddelentekorten tijdig op te sporen, waar mogelijk te voorkomen of in ieder geval goed te ondervangen met zo min mogelijk gevolgen voor zorgverleners en patiënten. Dit is reeds staand beleid.
Hoe reflecteert u op de groeiende onvrede over en het toenemende wantrouwen jegens ons zorgsysteem, in het licht van de geneesmiddelenvoorziening in Nederland en de grote invloed van zorgverzekeraars op de toegankelijkheid, beschikbaarheid, het aanbod en de vergoeding van zorg? Bent u het eens dat het verregaande belang van zorgverzekeraars en het verdienmodel dat ons zorgstelsel is geworden in hoge mate heeft geleid tot verschraling van de zorg en daarmee gepaard gaande polarisatie en toename van gezondheidsproblemen in ons land?
In Nederland hebben we een solidair zorgstelsel waarbij iedereen bijdraagt aan de zorgkosten. De inrichting van ons zorgstelsel beoogt evenwichtige verhoudingen tussen alle betrokken partijen (zorgverzekeraars/Wlz-uitvoerders, zorgverleners en mensen die zorg nodig hebben). Met dat doel is de marktwerking in de zorg gereguleerd en hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht op basis waarvan zij, samen met zorgverleners, inzetten op toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg. Het is aan zorgverzekeraars om samen met zorgaanbieders alles in het werk te stellen om problemen in de toegankelijkheid van zorg te voorkomen.
Toezichthouders in de zorg toetsen doorlopend of aan de wettelijke normen wordt voldaan en delen hun bevindingen ter (verdere) verbetering van de uitvoering. De houdbaarheid van de zorg staat met name onder druk door factoren zoals bevolkingsgroei, vergrijzing, personeelstekorten en andere maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Dat vergt naar de toekomst toe een omslag in denken en doen van alle betrokken partijen. Daarom zetten we met diverse recent afgesloten akkoorden en programma’s in op het toegankelijk houden van de zorg voor iedereen die het nodig heeft, nu en in de toekomst11.
Het mogelijk faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics |
|
Julian Bushoff (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe verhoudt de kamerbrief van 13 december over het faillissement van geneesmiddelenfabriek InnoGenerics zich tot het nieuws van gisteren dat u de medicijnenfabriek nog even overeind houdt? Was uw brief van vorige week te voorbarig?1, 2
Op 13 december 2022 heb ik uw Kamer direct geïnformeerd over de inspanningen van de Ministeries van VWS en EZK voorafgaand aan het faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics.3 Deze fabriek was verantwoordelijk voor het produceren en verpakken van geneesmiddelen in tabletvorm.
Het maatschappelijk belang waar deze inspanningen op waren gericht is het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen voor de patiënt. Mijn brief van 13 december was gebaseerd op het beeld en de informatie die de Ministeries van VWS en EZK op dat moment hadden. Op basis daarvan heb ik geconcludeerd dat een aanvullende bijdrage enkel vanuit de overheid niet was gerechtvaardigd, omdat het risico op tekorten van geneesmiddelen niet zou worden weggenomen en dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd.
Ik heb ook aan uw Kamer gemeld dat de rechtbank een curator zou aanwijzen. De benoemde curator heeft op 14 december 2022 contact met mij gezocht en het Ministerie van VWS gevraagd om een boedelkrediet om de mogelijkheden van een doorstart «going concern» te onderzoeken. Volgens de curator zou zonder die bijdrage de fabriek stil komen te staan waardoor de kans op een doorstart aanzienlijk zou worden verkleind. Inmiddels is bekend geworden dat een doorstart niet mogelijk is en dat 17 januari 2023 de laatste productiedag zal zijn. Ik informeer uw Kamer zodra er meer duidelijkheid is over de consequenties van de sluiting van de fabriek.
Wat houdt het maatschappelijk belang, dat uw woordvoerder aanhaalt voor de tijdelijke steun, in?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft u dit maatschappelijk belang meegenomen in het besluit om InnoGenerics in eerste instantie niet te hulp te schieten?
Om het maatschappelijke belang te bewaken, heb ik steeds meerdere sporen gevolgd. VWS en EZK hebben geprobeerd om de fabriek open te houden, maar we hebben ook gekeken hoe we de leveringszekerheid bij een onverhoopt faillissement zoveel mogelijk zouden kunnen garanderen. Het openhouden van de fabriek was voor VWS onlosmakelijk verbonden met het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt.
Dit heeft steeds centraal gestaan in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Ik heb uw Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd.
Voorafgaand aan het faillissement van InnoGenerics waren de Ministeries van EZK en VWS alsook het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) intensief betrokken bij het verkennen van de mogelijkheden om de fabriek open te houden en een faillissement te voorkomen. Ook is er nauw contact onderhouden met de handelsvergunninghouders van de geneesmiddelen die door InnoGenerics werden geproduceerd om in het geval van een faillissement te kunnen handelen indien er tekorten zouden ontstaan.
Heeft het eerdere besluit om InnoGenerics niet te steunen de leveringszekerheid van bepaalde medicijnen onder druk gezet? Zo ja, heeft dit bijgedragen aan uw keuze voor tijdelijke steun? Zo nee, wat is dan uw lezing van het maatschappelijk belang?
Eind vorig jaar werd ik geconfronteerd met een bedrijf in financiële nood. Deze situatie bracht de leveringszekerheid van de door InnoGenerics geproduceerde geneesmiddelen in eerste instantie onder druk. Strikt genomen heeft daarbij mijn uiteindelijke besluit om InnoGenerics geen aanvullende financiële steun te bieden op korte termijn ook een impact op de leveringszekerheid van bepaalde geneesmiddelen. Door het wegvallen van de productie door InnoGenerics moeten handelsvergunninghouders immers op zoek naar een andere producent. In de periode totdat er nieuwe productie naar de markt komt is er daardoor een risico op tekorten van bepaalde geneesmiddelen, met name die geneesmiddelen waar geen andere handelsvergunninghouders voor in Nederland zijn.
Het is hierbij van belang te realiseren dat het risico op tekorten ook met een aanvullende financiële overheidsbijdrage niet zou kunnen worden weggenomen. Op basis van diverse informatie, waaronder ook die van InnoGenerics zelf, bleek dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd. Ik heb uw Kamer geïnformeerd hoe ik vanuit het maatschappelijke belang diverse oplossingen heb overwogen en onderzocht en uiteindelijk heb geconcludeerd dat een aanvullende financiële overheidsbijdrage – als enige partij – met als doel continuïteit voor InnoGenerics in dit geval niet te verantwoorden was. Er bleek geen enkele andere partij mee te willen investeren.
Op dit moment is niet te zeggen of en zo ja, voor welke geneesmiddelen, er tekorten zullen ontstaan. Het CBG en de IGJ monitoren daarom de voorraden, zodat ze bij dreigende tekorten de nodige maatregelen kunnen treffen.
Het voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het zoveel mogelijk borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt stond centraal in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Daarnaast is er de bredere en continue inspanning vanuit de overheid om geneesmiddelen, waar mogelijk, beschikbaar te houden. Het CBG en de IGJ spelen (met het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten) daarbij een belangrijke coördinerende rol in het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het zo goed als mogelijk (laten) opvangen of mitigeren van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen. Op basis van de concrete dreiging bekijken zij welke oplossingsrichtingen verkend kunnen worden.
Hoe rijmt de uitspraak: «Het behoud van de grootste generieke geneesmiddelenfabriek van Nederland achten wij van groot belang voor de leveringszekerheid van generieke medicijnen», uit de Kamerbrief van 18 december 2022, met de uitspraak «Uitgangspunt is dat mijn beleid ten aanzien van leveringszekerheid niet gericht is op slechts één bedrijf», uit de Kamerbrief van 13 december 2022? Impliceert de eerste uitspraak niet wel degelijk dat de leveringszekerheid van medicijnen kan afhangen van één bedrijf?3
Het klopt dat mijn brede beleid rondom leveringszekerheid van medische producten niet gericht is op één individueel bedrijf, zoals ik eerder heb toegelicht in mijn brief over het faillissement van InnoGenerics5, maar op een nationale, Europese en Internationale aanpak om te werken aan de open strategische autonomie van Nederland en de EU. Destijds is echter tijdens de pandemische crisis besloten om de toenmalige Apotex-fabriek van het Indiase Aurobindo over te nemen en in Nederland te behouden. Een bedrijf als InnoGenerics kan immers bijdragen aan leveringszekerheid, omdat aanwezigheid van productie op Nederlandse bodem bijdraagt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de patiënt en de zorg. Het belang van het borgen van de leveringszekerheid was in de speciale context van corona daarmee nog groter vanwege de maatschappelijke onrust die toen speelde. De sluiting van één fabriek is toen voorkomen, ondanks dat dit geen staand beleid is. Uw Kamer is toen in 2020 ook geïnformeerd dat het een eenmalige en specifiek voor die casus situatie betrof.6
Welke rol vindt u bij de overheid passen in het verzekeren van leveringszekerheid van medicijnen?
Zoals vermeld in mijn recente brief over de onderzoeken ten aanzien van de leveringszekerheid van medische producten7 zie ik het versterken van de leveringszekerheid als een belangrijke opgave. Het doel is het werken aan de beschikbaarheid van voldoende en goede medische producten voor de patiënt en de zorg. Dit doe ik zowel voor geneesmiddelen, waaronder vaccins, als voor medische hulpmiddelen, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarvan de zorg afhankelijk is. Hierbij zijn internationaal opererende marktspelers verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en levering van geneesmiddelen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor een gezonde en levensvatbare businesscase. De overheid kan dat niet overnemen.
De rol van de overheid is het scheppen van de juiste condities, zoals het verbeteren van het Nederlands vestigingsklimaat voor de ontwikkeling en productie van medische producten en daarnaast het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het voorkomen van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen.
De overheid is ook verantwoordelijk voor het wettelijke kader waarbinnen handelsvergunninghouders en groothandelaren moeten opereren. Bijvoorbeeld de regels rondom de voorraden die zij moeten aanhouden (uw Kamer is recent geïnformeerd over de beleidsregel die afgelopen zomer is gepubliceerd8) en de verplichting voor vergunninghouders om leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Voortvloeiend uit de wettelijke verplichting van handelsvergunninghouders om leveringsonderbrekingen te melden, speelt de overheid (via CBG en IGJ) een rol bij het beoordelen van deze meldingen en het, samen met het veld, verkennen van diverse oplossingsrichtingen om (dreigende) tekorten zo goed als mogelijk te ondervangen of de gevolgen te mitigeren.
Op Europees niveau wordt de komende tijd bekeken in hoeverre het huidige Europese wettelijke kader voldoende is. Aanvullende Europese wetsvoorstellen om de beschikbaarheid van geneesmiddelen beter te borgen worden (vooralsnog) in het eerste kwartaal van dit jaar verwacht.
Wat zou het faillissement van InnoGenerics betekenen voor de afgeronde onderzoeken op nationaal niveau over de kwetsbaarheden in de productie- en distributieketen?4
Mijn indruk is dat de belangrijkste conclusies voor mij van het onderzoeksrapport «Productie- en toeleveringsketens medische producten» hetzelfde blijven. Immers, bij de productie van generieke geneesmiddelen is er daarbij in het algemeen een grote mate van afhankelijkheid van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen van werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen die zich buiten kunnen Europa bevinden. API’s en hulpstoffen zijn nodig in de vaak langere en complexe productieketen van het eindproduct, zoals een geneesmiddel in tabletvorm. Ook InnoGenerics betrok API’s en hulpstoffen uit onder andere Azië en fabriceerde in Nederland de eindproducten in tabletvorm van generieke geneesmiddelen. Dus om te werken aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden in Nederland en de EU, bijvoorbeeld door het vergroten van de productiecapaciteit, moeten we blijven kijken naar alle stappen van de veelal complexe en internationale productieketens van geneesmiddelen.
Kunt u een overzicht geven van de geneesmiddelenfabrieken binnen de Europese Unie (EU) die medicijnen, vergelijkbaar met die van InnoGenerics, leveren?
We weten dat veel producenten van generieke geneesmiddelen de eindproducten in Europa produceren. Hier is echter geen volledig overzicht van beschikbaar. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd breng ik de bestaande productiecapaciteit in Nederland in kaart.
Kunt u uitgebreid uiteenzetten wat het mogelijk faillissement van InnoGenerics zou betekenen voor de strategische afhankelijkheid van Nederland van landen buiten de EU, specifiek van China en India, voor de levering van generieke medicijnen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 beschrijf, was InnoGenerics in de productie van geneesmiddelen ook afhankelijk van werkzame stoffen en hulpstoffen uit derde landen waaronder uit Azië. Deze werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten van InnoGenerics. Enkel door productie van eindproducten van generieke geneesmiddelen kan de strategische afhankelijkheid niet wezenlijk worden verminderd. Het is nu nog te vroeg om verdere conclusies te trekken.
Welke concrete doelstellingen heeft u op het gebied van het verminderen van buitenlandse afhankelijkheden voor medicijnen? Hoe beïnvloedt het faillissement van InnoGenerics het behalen van deze doelstellingen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn recente brief10 betreffende de leveringszekerheid van medische producten en specifiek mijn handelingsopties voor 2023. Het komende jaar bouwen we nationaal, Europees en internationaal verder aan het versterken van deze leveringszekerheid van medische producten en voldoende beschikbaarheid voor de patiënt en de zorg.
Bij deze brief heb ik ook een aantal onderzoeken toegevoegd, waaronder het onderzoek van KPMG «Study on security of supply of medical products production close to home» met als belangrijke conclusie dat we als Nederland het meest effectief zijn als we met andere EU landen Europees samen optrekken. Daarnaast wil ik inzicht krijgen in welke producten specifiek voor Nederland belangrijk zijn. Daarom ga ik dit jaar verkennen of we kunnen identificeren welke medische producten specifiek voor Nederland kritisch en/of kwetsbaar zijn. Criteria hiervoor zijn in de eerste plaats dat deze essentieel moeten zijn voor de zorg en in de tweede plaats dat er sprake is van ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen of als deze afhankelijkheid geopolitiek ongewenst is.
Welke stappen gaat u zetten om de leveringszekerheid van geneesmiddelen in Nederland nu en in de toekomst te borgen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst nog steeds een deel van de medicijnen in Nederland geproduceerd wordt?
Zie antwoord vraag 10.
De druk van de zorgverzekeraar op de huisarts voor het gebruik van een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje |
|
Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat zorgverzekeraar VGZ huisartsen heeft proberen op te leggen om een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje te gaan gebruiken?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de soort spiraal en bijbehorende methode van inbrengen waar een huisarts mee moet werken, afhankelijk is van de voorkeur van individuele verzekeraars? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zou hier eenduidig landelijk beleid op gevoerd kunnen worden?
Allereerst vind ik het belangrijk dat de patiënt kwalitatief goede zorg ontvangt.
De voorkeur van de zorgverzekeraar voor de Levosert spiraal betreft een toepassing van het preferentiebeleid. Het preferentiebeleid geldt voor een aantal onderdelen binnen de Zorgverzekeringswet. Het houdt in dat een individuele zorgverzekeraar kan bepalen welke vorm van zorg aangewezen wordt. Deze keuze mag echter niet ten koste gaan van de te leveren kwaliteit of beschikbaarheid van zorg. De gevolgen voor kwaliteit en beschikbaarheid van zorg moeten de verzekeraars ook meenemen in hun beleid. Het preferentiebeleid levert een bijdrage aan de betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen. Ik sta dan ook achter het preferentiebeleid en vind niet dat hier een eenduidig landelijk beleid gevoerd moet worden. Wel ben ik van mening dat de uitvoering van het preferentiebeleid zorgvuldig dient te gebeuren en de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg voor de patiënt daarbij goed geborgd wordt.
In het geval van hormoonspiraaltjes is goede afstemming met de beroepsgroep die de spiraaltjes moet plaatsen van belang. Dat is in deze specifieke casus in eerste instantie niet goed gegaan; inmiddels heeft VGZ het voorkeursbeleid voor de hormoonspiraal herzien.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar uit kostenoverweging in dit geval een spiraal en in algemeenheid iets oplegt aan huisartsen/zorgverleners terwijl het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) uit zorgvuldigheid dit juist niet opneemt in praktijkrichtlijnen?
Zoals eerder aangeven in mijn antwoord op vraag 2, mag de keuze voor een preferent middel niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg.
Het NHG heeft aangegeven dat het niet helemaal juist is dat zij de Levosert niet heeft opgenomen in de NHG-Standaard Anticonceptie. Het NHG heeft voor deze spiraal nog geen plaats bepaald in de standaard, omdat deze nog niet beschikbaar was bij de vorige herziening van de standaard. Het NHG heeft in nieuwsberichten al wel aangegeven dat ze deze spiraal niet zonder meer aanbevelen, omdat bij de plaatsbepaling van spiralen niet alleen werkzame stof en dosering, maar ook het inbrengmechanisme meeweegt. De NHG-Standaard Anticonceptie beveelt aan dat de huisarts die de spiraal inbrengt, bepaalt welke spiraal hij/zij inbrengt, vanwege de verschillen die er zijn in inbrengmechanismen. De huisarts kiest voor de spiraal waar hij of zij ervaring mee heeft. Het NHG pleitte daarom in deze specifieke casus, vanwege de onbekendheid van veel huisartsen met het inbrengmechanisme van de Levosert, voor zorgvuldige introductie op kleine schaal, op basis van vrijwillige keuze door de huisarts2.
VGZ heeft aangegeven dat zij in eerste instantie op 4 november 2022 de nieuwe hormoonspiraal als preferent middel hadden aangewezen, omdat het dezelfde werking en hetzelfde kwaliteitsniveau heeft als het bestaande middel. Om de huisartsen zo goed mogelijk te informeren en te ondersteunen heeft VGZ afspraken gemaakt met de leverancier ter ondersteuning van de implementatie bij huisartsen. VGZ heeft een uitleg opgesteld en beschikbaar gemaakt via een instructievideo, er is gelegenheid geboden tot het stellen van vragen bij de leverancier en indien gewenst is het mogelijk om een demo pakket of hands-on training te krijgen. Dit past binnen het preferentiebeleid dat zorgverzekeraars mogen voeren.
Naar aanleiding van het bericht van 4 november ontving VGZ echter veel klachten en vragen van huisartsen over de bekendheid van de spiraal en plaatsing ervan bij patiënten. VGZ heeft deze signalen serieus genomen en vindt het belangrijk dat huisartsen vertrouwd zijn met de hormoonspiraal. Op basis van deze signalen en na overleg met huisartsen, de LHV en het NHG, heeft VGZ vervolgens besloten het voorkeursbeleid per 1 januari 2023 regionaal en gefaseerd te implementeren op basis van gezamenlijke ervaringen en afspraken3. Dit houdt in dat VGZ een project is gestart waarin een groep huisartsen kan ervaren en leren wat er nodig is om vertrouwd te raken met de nieuwe hormoonspiraal. Tijdens dit project wordt onder andere onderzocht welke scholing huisartsen nodig hebben en worden de ervaringen van huisartsen in de praktijk onderzocht. Totdat het project is afgerond vergoedt VGZ tijdelijk hormoonspiraaltjes van andere merken. En VGZ heeft toegezegd de huisartsen tijdig over deze vergoeding te informeren.
Hoe worden zorgverleners, zoals huisartsen, in positie gesteld om met zorgverzekeraars een gelijkwaardig gesprek te voeren over niet alleen de kosten, maar ook de kwaliteit van de te leveren zorg?
Zorgverzekeraars kunnen eigenstandig een afweging maken hoe zij de vergoedingsvoorwaarden van verzekerden invullen. Om doelmatigheidsredenen begrijp ik heel goed dat zorgverzekeraars keuzes maken ten aanzien van het preferentiebeleid. Maar ik vind het ook belangrijk dat zorgverzekeraars daarbij aandacht hebben voor de werkwijze van huisartsen (voorschrijvers) en apothekers. Indien het beleid van een zorgverzekeraar invloed heeft op de werkwijze van de behandelaar zou ik graag zien dat dit vooraf met de zorgverleners wordt besproken. Ik heb van VGZ begrepen dat zij de gang van zaken betreuren en hier in de toekomst rekening mee zullen houden.
Deelt u de mening dat deze casus laat zien dat te vaak een lage prijs leidend is boven kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u dit voorbeeld?
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor hun verzekerden te borgen. Voorkeurskeuzes die zorgverzekeraars binnen het preferentiebeleid maken, moeten altijd aan de gestelde kwaliteitskaders voldoen. Ik verwacht ook van zorgverzekeraars dat zij hun preferentiebeleid vormgeven met de hele zorgketen in gedachten; de rol van de behandelaar en de voorschrijver is immers ook relevant om betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid te garanderen. In deze casus ging VGZ er in eerste instantie vanuit dat de nieuwe hormoonspiraal gelijkwaardig was aan de bestaande hormonspiraal voor wat betreft werkzame stof, dosering en afgiftepatroon. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Vindt u dat er voldoende waarborgen in het huidige systeem zijn om veiligheid en kwaliteit in plaats van prijs leidend te laten zijn? Zo ja, welke waarborgen zijn dat en werken deze voldoende? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat er beter op kwaliteit gestuurd wordt?
Ja, ik ben van mening dat deze waarborgen voor veiligheid en kwaliteit er in het stelsel zijn. Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg verplicht om zorg van goede kwaliteit en van goed niveau aan te bieden. Zorg die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van cliënt.
Voor zorgverzekeraars geldt dat zij bij de inkoop van zorg op de kosten letten, zodat de premie betaalbaar blijft. Maar zij zijn in het kader van zorgplicht ook verplicht om er op te letten dat de ingekochte zorg van voldoende kwaliteit is en voldoende beschikbaar is. Dit geldt ook voor de inzet van het preferentiebeleid.
Om de kwaliteit en betaalbaarheid op langere termijn te garanderen, heb ik ook het Integraal Zorgakkoord afgesloten4. Hierin zijn afspraken gemaakt om ook in de toekomst er voor te zorgen dat er beter op kwaliteit wordt gestuurd.
Het bericht ‘Covid raast door Peking: uitgestorven straten en volle crematoria’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat in China van diverse medicijnen en pijnstillers tekorten lijken te zijn ontstaan als gevolg van de huidige coronagolf?1
Ja.
Heeft u inzicht in welke medicatietekorten zijn ontstaan in China?
Ik heb geen gedetailleerd inzicht in alle specifieke geneesmiddelentekorten in China. Dit geldt overigens voor veel landen, dit type informatie wordt in de regel niet breed gedeeld. Uit signalen leid ik af dat er met name tekorten lijken te zijn (geweest) aan koortsverlagende- en pijnstillende medicatie zoals ibuprofen en paracetamol vanwege een verhoogd gebruik. Ook heb ik signalen ontvangen dat er tijdelijk tekorten waren van bepaalde geneesmiddelen die in China worden gebruikt bij de behandeling van Covid-19 patiënten.
Weet u of dit medicijnen zijn waarbij Nederland en/of de EU (grotendeels) afhankelijk is van de import uit China? Zo ja, welke medicijnen zijn dit? Zo nee, zou u hier een inventarisatie van kunnen laten maken?
Ik heb geen inzicht in de specifieke medicijntekorten in China en daarmee ook niet in de exacte afhankelijkheden van Nederland en/of de EU van de geneesmiddelen die daar in tekort zijn.
In algemene zin geldt dat Nederland en ook andere landen binnen de Europese Unie voor bepaalde producten afhankelijk kunnen zijn van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen voor werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen, zie ook mijn onlangs aan u toegezonden Kamerbrief² en bijbehorende onderzoeksrapporten hierover. Deze landen en toeleveranciers kunnen zich buiten Europa bevinden, zoals in China. Desbetreffende werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten, het uiteindelijke geneesmiddel. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd verken ik dit jaar of ik kan identificeren voor welke medische producten Nederland specifiek kwetsbaar is2. In dit kader zal ik ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen, zoals China en India, als criterium meenemen.
Is Nederland voorbereid op een eventueel Chinees exportverbod van medicatie? Zo ja, op welke wijze?
Ik heb op dit moment geen signalen dat er in China sprake zou zijn van een (gepland) exportverbod van geneesmiddelen. Op het gebied van tekorten wordt er op Europees niveau in diverse gremia overlegd en samengewerkt, waaronder in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG3). In de MSSG van 11 januari jl. is de situatie in China besproken en daaruit volgde de conclusie dat er geen sprake lijkt te zijn van exportrestricties. Ook werd geconcludeerd dat de situatie in China voor nu geen kritische impact lijkt te hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Europa. Afgesproken is dat de MSSG de situatie nauw blijft monitoren, onder andere door middel van overleggen met lidstaten, derde landen en industrie. Eventuele nieuwe bevindingen worden in de toekomstige MSSG ‘s besproken, waarbij dan besproken wordt of aanvullende acties nodig zijn.
Ook in Europa zijn er, los van de situatie in China, signalen van een verhoogde vraag naar koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen, zoals paracetamol en ibuprofen. In Nederland is er geen sprake van kritische tekorten aan koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen.
Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan gelden de reguliere procedures rondom het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Handelsvergunninghouders zijn verplicht verwachte leveringsonderbrekingen hier van te voren te melden. Of er vervolgens daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het CBG. Indien nodig worden oplossingsrichtingen verkend om deze tekorten te mitigeren.
Is het volgens u verstandig om van bepaalde medicijnen tijdelijk grotere voorraden aan te leggen als voorbereiding op een eventueel Chinees exportverbod van bepaalde medicijnen? Zo nee, waarom is dat volgens u niet nodig?
Zoals aangegeven in vraag 4 zijn er op dit moment geen signalen van een (gepland) exportverbod. Ik zie geen noodzaak om, aanvullend op het reeds geldende voorraadbeleid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd4, op dit moment aanvullende noodvoorraden aan te gaan leggen. Hierbij wil ik ook benadrukken dat het nu plots gaan aanleggen van noodvoorraden ook juist voor onrust op de markt kan zorgen en eventuele beschikbaarheidsproblemen in andere landen kan veroorzaken.
Op welke termijn zou eigen productie van geneesmiddelen binnen Nederland of de EU opgeschaald kunnen worden in het geval dat China (tijdelijk) stopt met exporteren van medicijnen?
Dit is sterk afhankelijk van het type geneesmiddel waar een mogelijk tekort aan zou ontstaan. Daarbij is het niet realistisch om voor alles in Nederland en Europa volledig zelfvoorzienend te zijn. Op het moment dat er sprake zou zijn van (dreigende) tekorten zijn er primair andere oplossingsrichtingen die verkend worden en die naar verwachting ook sneller realiseerbaar zijn. Zoals het extra leveren door een ander bedrijf, het uitwijken naar een alternatief geneesmiddel of het nemen van een tekortenbesluit.
Ziet u mogelijkheden om – analoog aan artikel 12bis van de Belgische Wet op de geneesmiddelen – de mogelijkheden te verruimen voor apothekers om aan patiënten een apotheekbereiding ter hand te stellen als die apotheker niet zelf meer het middel kan bereiden? Zo ja, zou een dergelijke verruiming met spoed doorgevoerd kunnen worden om eventuele medicijntekorten op korte termijn tegen te kunnen gaan?
Ik heb uw Kamer naar aanleiding van het plenair debat Verzamelwet 2022 op 18 januari 2023 hierover een brief doen toekomen5. Hierin staat toegelicht waarom een dergelijke uitbreiding op basis van artikel 3 lid 1 en 2 van de Europese richtlijn 2001/83/EG niet mogelijk is. Het doorleveren van apotheekbereidingen van een bereidende apotheek naar een andere apotheek is – voor geneesmiddelen waarvoor geen geregistreerd alternatief beschikbaar is – op dit moment geborgd door middel van gedoogbeleid. Zo is er onder voorwaarden ook toegang voor patiënten die niet bij een bereidende apotheek zitten. Op dit moment verken ik, samen met de IGJ, of deze inrichting nog passend en toekomstbestendig is. Hier kan ik op dit moment niet op vooruitlopen.
Het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?1
Ja.
Welke van de «functionarissen 1–17 VWS» waren lid van de politieke partij CDA ten tijde van de mondkapjesdeal?
Het onderzoeksbureau heeft in het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA)- conform de opdracht haar bevindingen op organisatieniveau beschreven.2 Dit deel van de opdracht aan het onderzoeksbureau vloeit voort uit de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat, zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022.3 Op basis van dat (Grondwettelijk) kader is de regel dat bij het actief of passief aan het Parlement verstrekken van documenten – zoals onderzoeksrapporten -namen, functies en contactgegevens van ambtenaren worden gelakt. Alle naar personen herleidbare informatie wordt daarmee niet openbaar gemaakt. Lidmaatschap van een politieke partij is een gegeven over de politieke opvatting van een persoon. Dat is volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) een bijzonder persoonsgegeven welke VWS als werkgever daarom niet verwerkt.
Gelet op de herleidbaarheid van de door u gevraagde (bijzondere) persoonsgegevens kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Welke functies bekleedden «functionarissen 1–17 VWS» bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten tijde van de mondkapjesdeal? Kun u het antwoord op deze en bovenstaande vraag gaarne in een tabel aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Mondkapjesdeal van 21 december aanstaande?
Ja.
Als u de gevraagde informatie niet wilt geven, kunt u dan duidelijk maken waarom u naast de naam van de functionaris óók diens functie op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en partijlidmaatschap van het CDA geheim wilt houden?
Zoals hierboven in de beantwoording op vraag 2 en 3 beschreven, zijn de gegevens waarom u verzoekt (bijzondere) persoonsgegevens die herleidbaar zijn tot personen. Gelet op die herleidbaarheid kan ik daarom zowel geen functie alsook geen lidmaatschap van een politieke partij van VWS functionarissen met u delen. Dit geldt zowel op grond van artikel 68 Grondwet als de Wet open overheid.
Als u de gevraagde informatie niet geeft, kunt u dan uitleggen hoe u het ziet dat u de controlerende taak (artikel 68 van de Grondwet) van de indiener van deze schriftelijke vragen niet schendt, daar waar de indiener wil kunnen nalopen of er meer CDA-leden bij de totstandkoming van de deal (en zelfs een mogelijke vervolgdeal) betrokken waren, naast de CDA-leden: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Politiek Assistent van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, CDA-Kamerlid Van den Berg en toenmalig CDA-Kamerlid Omtzigt?
Het is – zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2 en 3 beschreven – de regel dat bij de toepassing van artikel 68 Grondwet en de invulling van de verschoningsgrond in het belang van de staat (zoals toegelicht in de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 20224) alle naar personen herleidbare informatie niet openbaar wordt gemaakt.