Bent u bekend met de wens van Eurocommissaris Stéphane Séjourné om de interne markt te versimpelen?
Ja, ik ben bekend met de Single Market Strategy die de Europese Commissie op 21 mei jl. in een mededeling heeft gepubliceerd en waarin de Commissie acties heeft aangekondigd ter versterking van de interne markt. Uw Kamer zal via de geëigende weg via een BNC-fiche worden geïnformeerd over het standpunt van het kabinet over deze mededeling.
Bent u bekend met de plannen van Eurocommissaris Séjourné om de geldigheid van certificaten voor bedrijven (voor detachering en uitzendwerk) in de EU te harmoniseren?
In de Single Market Strategy wordt een initiatief aangekondigd dat ziet op het vergemakkelijken van de levering van pan-Europese diensten door aanbieders die in één lidstaat zijn geautoriseerd of gecertificeerd op basis van EU-wetgeving. De Commissie benoemt dat het harmoniseren van dergelijke autorisatie- en certificeringsschema’s mogelijk onderdeel kan uitmaken van dit initiatief. Ook kondigt de Commissie aan te komen met EU-richtsnoeren en aanbevelingen voor de lidstaten om duidelijkheid te verschaffen over het recht om tijdelijk grensoverschrijdende diensten te verlenen. Hoewel de mededeling daar niet expliciet op ingaat, zou dit initiatief, afhankelijk van de vormgeving, mogelijk van toepassing kunnen zijn op bedrijven die detacheren of uitzenden naar een andere EU-lidstaat.
Wat zou het betekenen voor de werking van de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) als certificaten van Europese lidstaten op hetzelfde niveau gewaardeerd zouden worden als de toelating onder de Wtta?
Het is nog te vroeg om aan te geven of de aangekondigde plannen daadwerkelijk betekenen dat certificaten of vergunningen van andere EU-lidstaten op hetzelfde niveau gewaardeerd zouden moeten worden als bij de toelating onder de Wtta.
De uitzendsector wordt al jarenlang gekenmerkt door ernstige en wijdverbreide misstanden. De Wtta – die op dit moment aanhangig is bij de Eerste Kamer – is, samen met andere maatregelen, noodzakelijk om die misstanden aan te pakken. In samenwerking met onder andere de Arbeidsinspectie, vakbonden en werkgeversorganisaties is de Wtta toegespitst op de risico’s die arbeidskrachten in Nederland lopen. Voor een deel gaat het om risico’s die specifiek zijn voor de Nederlandse uitleenmarkt. Na inwerkingtreding moeten alle uitleners die in Nederland arbeidskrachten ter beschikking stellen, inclusief buitenlandse uitzendbureaus, een toelating hebben. In de wetsbehandeling heb ik richting uw Kamer meermaals benadrukt dat de toepasselijkheid van de Wtta op alle uitleners, binnenlands en buitenlands, essentieel is voor de effectiviteit van het stelsel. Als die verplichting niet meer aan uitleners uit andere lidstaten kan worden opgelegd, zal dat de effectiviteit van het stelsel ondermijnen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is onderbouwd waarom deze verplichting gerechtvaardigd is binnen het kader van de interne-marktregelgeving.
Maakt u zich zorgen over sluiproutes die ontstaan wanneer een certificaat uit bijvoorbeeld Hongarije of Litouwen dezelfde status moet hebben als de toelating onder de Wtta?
Als certificaten of vergunningen uit andere lidstaten dezelfde status krijgen als de toelating onder de Wtta, leidt dat tot een risico op sluiproutes wanneer uitleners in deze lidstaten aan minder verplichtingen hoeven te voldoen om aanspraak te kunnen maken op een certificaat of vergunning. Het maakt het aantrekkelijk om een uitzendbureau over de grens te vestigen om de verplichtingen en controles van de Wtta te ontlopen.
Het kabinet zal aan de Commissie meegeven dat de betreffende actie in de strategie geen afbreuk mag doen aan de bescherming van werkenden. Wanneer de Commissie een concreet voorstel presenteert zal het kabinet dit mede aan dit uitgangspunt toetsen.
Bent u in gesprek met de Europese Commissie over de onwenselijkheid van een dergelijke harmonisering?
Ik vind het belangrijk dat de Wtta zonder vertraging kan worden ingevoerd en dat het beschermingsniveau daarvan – op de korte of lange termijn – niet ondermijnd wordt. Ik zal hier in mijn contacten met de Europese Commissie en waar relevant andere lidstaten aandacht voor vragen. In het BNC-fiche over de Single Market Strategy zal het kabinet nader ingaan op het standpunt van het kabinet over de acties die worden aangekondigd in deze mededeling en hoe zij hier opvolging aan gaat geven.
Het artikel ‘Uitslag proefprocedure: gemeente mag bij beslag op bijstand niet maandelijks afdragen’. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Struycken , Nobel |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het artikel «Uitslag proefprocedure: gemeente mag bij beslag op bijstand niet maandelijks afdragen»?1
Hoe luidt uw reactie op het oordeel van de rechtbank Overijssel dat er geen wettelijke grondslag is om maandelijks 5% van de bijstandsuitkering af te dragen en gemeenten dus geen keuze zouden moeten hebben om maandelijks af te dragen in plaats van jaarlijks bij beslag op een volledige bijstandsuitkering?2
Hoe luidt uw reactie op het oordeel van de rechtbank Overijssel dat het maandelijks afdragen van 5% van de bijstandsuitkering aan de deurwaarder in strijd is met de in het beslagrecht geldende «nemo-plus-regel», omdat het vakantiegeld niet maandelijks opeisbaar is en de schuldeiser niet meer rechten heeft dan de uitkeringsgerechtigde?
Waarom wordt er nog steeds gekozen om maandelijkse afdrachten te vragen, terwijl dit aanzienlijk meer deurwaarderskosten met zich mee brengt voor debiteuren die toch al moeite hebben met het betalen van de maandelijkse lasten? Welke redenen ziet u om tot dit besluit te komen? Zou er niet altijd gekozen moeten worden voor een jaarlijkse afdracht vanuit het belang om schulden klein te houden?
Erkent u dat de problemen die ontstaan bij maandelijkse afdracht voornamelijk te maken hebben met de deurwaarderskosten die zich opstapelen? Wat vindt u van de hoogte van de beslagkosten die volgens art. 3 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders bij één beslag € 15,02, bij twee samenlopende beslagen € 23,91 en bij elk volgend beslag € 8,91 bedragen? Bent u van mening dat deze geautomatiseerde handelingen daadwerkelijk deze kosten met zich meebrengen?
Weet u in hoeveel gemeenten en in welke gevallen er gekozen wordt voor een maandelijkse afdracht aan de deurwaarder bij beslag op een bijstandsuitkering? Bent u van mening dat gemeenten bij beslag op bijstand enkel nog jaarlijkse mogen afdragen nu de rechtbank Overijsel heeft geoordeeld dat maandelijkse afdracht niet behoort te gebeuren? Zo ja, wat zijn uw plannen om ervoor te zorgen dat gemeenten enkel nog jaarlijkse afdrachten vragen? Zo nee, waarom bent u dit niet van mening?
Bent u bekend met de handreiking van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) «Handelingskader afdracht: maandelijks of jaarlijks» en de keuzevrijheid die daarin gegeven wordt aan gemeenten om jaarlijkse of maandelijkse afdracht te vragen?3 Bent u van mening dat deze keuzevrijheid verdwijnt na het oordeel van de rechtbank van Overijssel dat maandelijkse afdracht niet gevraagd mag worden? Zo ja, in welke mate bent u van plan om het verdwijnen van deze keuzevrijheid te bespreken met de VNG en te vragen naar verandering van beleid? Zo nee, waarom niet?
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en schuldenbeleid van donderdag 22 mei aanstaande?
Het toezicht en vergunningverlening onder de Wet Wapens en Munitie. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Klopt het dat verhuurvergunningen voor luchtdrukwapens en airsoftapparaten bij een bedrijfsverhuizing naar een andere politieregio niet automatisch worden overgenomen, terwijl de aanvraag oorspronkelijk is getoetst aan landelijk geldende regels? Acht u het wenselijk dat eerder verleende vergunningen, mits ongewijzigd qua inhoud, door een andere regio worden gerespecteerd?
Biedt de Wet wapens en munitie volgens u ruimte voor regionale verschillen in de toekenning voor de verhuur van airsoft- en luchtdrukapparaten? Zo ja, hoe verklaart u deze verschillen? Kunt u daarbij ingaan op de verantwoordelijkheid van de korpschef?
Bent u bereid te onderzoeken of voor aanbieders van airsoftsport een lichter of modulair opleidingstraject kan worden ingericht dat beter aansluit bij het karakter van airsoft als gereguleerde sport en bij het modulair ingerichte curriculum van de Politieacademie, waardoor zij zich niet meer hoeven te registeren als wapenhandelaar?
Deelt u de vrees dat er versnippering van het toezicht op de airsoftbranche ontstaat indien er meerdere erkende verenigingen met officiële status ontstaan die op verschillende wijzen toezicht houden op de naleving van regels door leden omtrent airsoftapparaten?
Hoe vindt het toezicht vanuit het ministerie en de Politie plaats op erkende verenigingen met officiële status? Welke eisen worden er gesteld aan bestuurders van verenigingen die werkzaam zijn in de wapenbranche? Hoe worden lopende aangiften van fraude meegewogen in de toekenning van de officiële status?
Klopt het dat aspirant-leden van erkende airsoftverenigingen in beginsel niet vallen onder de vrijstellingsregeling zoals bedoeld in artikel 17a van de Regeling wapens en munitie? Acht u het wenselijk dat deze personen, zolang zij geen volwaardig lid zijn, toch airsoftwapens kunnen kunnen aanschaffen?
Bent u bereid in de aangekondigde wijziging van de Wet wapens en munitie de verlenging van de geldigheidsduur van de jachtakte op te nemen conform motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 432, nr. 11) en daarbij aan te sluiten bij de geldigheidsduur van het jachtexamen?
Het artikel 'Zorgen over decentraal ‘hosten’ verkiezingsuitslagen' |
|
Bart Bikkers (VVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) d.d. 7 mei 2025 over het Besluit programmatuur verkiezingsuitslagen? In hoeverre bent u voornemens de nota van toelichting bij het onderhavige ontwerpbesluit en/of het ontwerpbesluit aan te passen naar aanleiding van het advies?1
Ja, het advies is mij bekend. Vooralsnog verwacht ik de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit op enkele punten aan te vullen naar aanleiding van dit advies. Ik voorzie op dit moment geen wijzigingen in het ontwerpbesluit zelf. Het nader rapport met de reactie op het advies van de Afdeling wordt, zoals gebruikelijk, gepubliceerd in de Staatscourant na bekendmaking van het gewijzigde Kiesbesluit.
Wat zijn de gevolgen van het advies van de Afdeling voor de datum van inwerkingtreding van de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen en het eventueel aanpassen van de toelichting en/of het ontwerpbesluit? Zal de wet nog steeds in werking treden op de beoogde datum van 1 juli 2025? Zo neen, waarom niet?
Het is niet haalbaar gebleken om de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen en het ontwerpbesluit samen op 1 juli 2025 in werking te laten treden. De regelgeving zal naar verwachting één maand later – in afwijking van de vaste verandermomenten – op 1 augustus 2025 in werking treden.
Mocht de wet niet in werking treden op 1 juli 2025, welk effect heeft dit dan op de gemeenteraadsverkiezingen van 2026?
Ik voorzie geen gevolgen voor de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2026 omdat de wet naar verwachting inwerking zal treden op 1 augustus 2025.
De Kiesraad gaat voorafgaand aan de aankomende Tweede Kamerverkiezing op 29 oktober aanstaande alle gemeenten actief informeren over wat de inwerkingtreding van de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen voor hen betekent zodat zij zich goed kunnen voorbereiden.
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de wet en het besluit heeft de Kiesraad de afgelopen tijd al samen met de VNG, NVVB en de UvW een samenwerkingsprotocol opgesteld. Hierin staan afspraken over het gebruik van de (huidige) programmatuur voor het berekenen van de uitslag. Ook zijn hierin de procedures vastgelegd waardoor voor zowel de beheerder als voor de gebruikers duidelijk is hoe gehandeld moet worden in voorkomende situaties. Gemeenten zijn hier actief bij betrokken geweest.
In hoeverre is er het voornemen om bij verkiezingen gebruik te maken van centraal ontsloten uitslagprogrammatuur nu er sprake is van de mogelijkheid van een decentrale opzet van de programmatuur? Wordt er per verkiezing een besluit genomen? Of wordt er standaard gebruik gemaakt van centraal ontsloten uitslagprogrammatuur en pas als dat niet mogelijk is van decentraal ontsloten uitslagprogrammatuur?
De Wet programmatuur verkiezingsuitslagen is techniekonafhankelijk geformuleerd, en laat zowel centraal gehoste programmatuur als decentraal gehoste programmatuur toe. De Kiesraad is momenteel niet voornemens centraal ontsloten uitslagprogrammatuur ter beschikking te stellen. Bij de komende verkiezingen stelt de Kiesraad decentrale programmatuur beschikbaar, net als bij voorgaande verkiezingen. De afweging voor decentrale uitslagprogrammatuur maakt de Kiesraad op basis van de uitgangspunten in de nieuwe wet, de huidige technische stand van zaken en uitgevoerde risicoanalyses
Het artikel 'Zaanstad publiceert lijst met vermeende bijstandsfraudeurs' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel |
|
![]() |
Welke stappen heeft de gemeente Zaanstad gezet voordat zij overging tot het publiceren van een lijst met vermeende bijstandsfraudeurs en op basis waarvan is geoordeeld dat er géén lichter middel meer beschikbaar was?1
Allereerst wil ik benadrukken dat de gepubliceerde lijst betrekking heeft op personen die een vastgestelde schuld of lening met betrekking tot de Participatiewet hebben bij de gemeente Zaanstad en op dit moment niet in de Basisregistratie Personen (BRP) staan ingeschreven.
Voor publicatie van de lijst, is bij alle personen een bestuursrechtelijke weg voorafgegaan. De gemeente heeft een onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de uitkering. Uit dit onderzoek is gebleken dat een beëindiging, herziening en/of intrekking van de uitkering diende plaats te vinden. In een besluit is vervolgens deze conclusie en eventuele terugvordering gemotiveerd medegedeeld, waarbij is gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en in een beslissing op bezwaar de mogelijkheid van beroep. In het besluit wordt belanghebbende verzocht om binnen 6 weken de schuld te voldoen, dan wel contact op te nemen met de gemeente om een betalingsregeling te treffen. Wettelijk gezien moet een dergelijk besluit bekendgemaakt worden aan belanghebbende. Dit doet de gemeente door het besluit te verzenden naar het laatst bekende adres waar een persoon stond ingeschreven. Indien niet wordt gereageerd op het verzoek ontvangt belanghebbende na 6 weken een schriftelijke herinnering. Wanneer er wederom geen reactie volgt wordt, indien hiervan gegevens bekend zijn bij de gemeente, een e-mail gestuurd aan belanghebbende of telefonisch contact opgenomen.
Als er na deze stappen nog geen contact is gelegd met belanghebbende, wordt een dwangbevel2 aangemaakt. Het dwangbevel wordt aangetekend verstuurd omdat belanghebbende wettelijk gezien verplicht is hiervan kennis te kunnen nemen. Dit is tevens een juridisch vereiste voor een deurwaarder om de invordering in behandeling te nemen.
Indien van belanghebbende geen adres bekend is, heeft de gemeente – na dossier- en adresonderzoek in de BRP – per individueel geval beoordeeld of het besluit op een ander (wettelijk) geschikte wijze bekend gemaakt moet worden. Een dwangbevel treedt immers niet in werking voordat het bekendgemaakt is aan belanghebbende. Daarnaast is bekendmaking nodig om de rechtsgeldigheid van de vordering te behouden. Indien een burger langer dan 5 jaar niet meer in de BRP staat ingeschreven en de gemeente hem of haar niet heeft kunnen aanschrijven om te vordering te stuiten danwel het dwangbevel kenbaar te maken, is invordering juridisch gezien niet meer mogelijk. Het stuiten van de vordering dient derhalve ook de rechtsgelijkheid. Een burger die wel traceerbaar is moet immers ook zijn vordering betalen.
De gemeente heeft hierbij per individueel geval bekeken of publicatie daadwerkelijk de laatst mogelijke stap was en er geen enkele andere mogelijkheid was om contact op te nemen met belanghebbende.
Heeft de gemeente contact gezocht via een laatst bekend adres en wat waren de bevindingen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 staat beschreven heeft de gemeente Zaanstad meerdere keren getracht contact op te nemen met belanghebbenden door het besluit naar het laatst bekende adres te verzenden. In alle gevallen heeft dit niet geleid tot reactie van de personen op de gepubliceerde lijst.
Heeft de gemeente familieleden en/of hulpverleners, maatschappelijk werkers en/of schuldhulpdiensten geraadpleegd en wat waren de bevindingen?
Het raadplegen van familieleden is in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Indien er van de betreffende persoon bekend is dat hulpverlening, maatschappelijk werkers en/of schuldhulpdiensten bekend zijn, zijn deze als eerste benaderd met de vraag of er contact opgenomen kon worden met de gemeente.
Heeft de gemeente een deurwaarder ingezet om vermeende schulden terug te vorderen? Waarom wel of niet? En wat waren de bevindingen?
Nee, de (rechtsgeldige) bekendmaking van het dwangbevel aan belanghebbende is eerst nodig om de vordering over te kunnen dragen aan een deurwaarder.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten zulke stappen zetten zonder voorafgaand advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Waarom wel of niet?
Ik vind het wenselijk dat het zetten van een dergelijke stap zorgvuldig gebeurt en dat daarbij rekening wordt gehouden met de gevolgen van publicatie voor de mensen die het aangaat. De gemeente Zaanstad heeft voorafgaand aan de publicatie uitgebreid informatie ingewonnen van experts over de juridische houdbaarheid. Uit dit onderzoek is gebleken dat de publicatie past binnen de huidige wet- en regelgeving en dat deze werkwijze vaker, ook door andere gemeenten, wordt toegepast.
In het kader van zorgvuldigheid raad ik gemeenten aan om in dergelijke gevallen wel eerst advies te vragen van de AP. De verantwoordelijke wethouder van de gemeente Zaanstad heeft ook aangegeven dat zij dit advies alsnog van de AP hebben gevraagd. Ten tijde van het uitgaan van deze beantwoording was dit advies echter nog niet binnen.
Kunt u klip en klaar aangeven of en waarom u deze actie van de gemeente Zaanstad wel of niet proportioneel vindt?
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig met gegevens van mensen wordt omgegaan. Het publiceren van dergelijke gegevens kan ingrijpende gevolgen hebben voor mensen. Daarbij past het dat gemeenten hier al vooraf rekening mee houden.
Het uitgangspunt van de Participatiewet is dat onterecht verstrekte uitkeringen door het college teruggevorderd moeten worden.
Gemeenten gaan hierbij zelf over de wijze van invordering van de teveel verstrekte uitkeringen. Hierbij dienen gemeenten zich uiteraard te houden aan de geldende wet- en regelgeving en dienen zij daarbij de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit mee te wegen. De gemeente Zaanstad heeft aangegeven voorafgaand aan de publicatie zorgvuldig (juridisch) onderzoek te hebben gedaan naar de publicatie van de persoonsgegevens. Ook hebben zij aangegeven de AP (alsnog) om een advies te vragen.
Hoe heeft de gemeente het risico op schade voor eventueel betrokken kinderen gewogen?
Het doel van de publicatie was volgens de gemeente met name om in contact te komen met deze personen. Niet enkel om ten onrechte ontvangen gemeenschapsgeld te kunnen terughalen maar juist ook om betrokkenen hulp aan te kunnen bieden waar nodig, bijvoorbeeld door het maken van afspraken over de wijze van terugbetaling van de vordering of te wijzen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. De gemeente heeft het risico op schade voor eventueel betrokken kinderen tot op zekere hoogte gewogen. Het belang van een terugvordering en het eventueel toepassen van een hardheidsclausule is in het eerste stadium (en daarna eventueel in bezwaar en beroep) reeds beoordeeld. Het publiceren van de gegevens in het stadsblad is een middel dat slechts wordt ingezet als alle eerdere pogingen om contact te krijgen met de betrokken personen onsuccesvol zijn geweest.
Hoe heeft de gemeente het risico van de kans op werk bij screening door een potentiële werkgever gewogen?
Voorafgaand aan de publicatie in het stadsblad zijn door de medewerkers van de gemeente alle mogelijke stappen ondernomen om contact te krijgen met de betreffende personen. Om de vordering op deze personen alsnog te kunnen innen was daarom een bekendmaking van het besluit nodig. Bij de keuze voor het publiceren van de namen is door de gemeente een zorgvuldige afweging gemaakt over de wijze van bekendmaking en wat hiervan de consequenties zouden kunnen zijn voor de betrokkenen.
Vindt u dat gemeenten de onder vraag 4 en 5 genoemde zaken zou moeten wegen? Waarom wel of niet?
Gelet op de onderwerpen van vragen 4 en 5 ga ik er bij beantwoording van deze vraag vanuit dat u bedoelt dat de gemeente de onder vraag 7 en 8 genoemde zaken zou moeten wegen.
Ik begrijp dat het openbaar publiceren van persoonsgegevens ingrijpend kan zijn voor de personen die het aangaat. Het past dan ook dat gemeenten kijken naar wat de gevolgen zijn voor betrokken en zijn of haar gezin en of publicatie van gegevens mogelijk gevolgen heeft voor de toekomst van deze personen. Het uitgangspunt van de Participatiewet is dat onterecht verstrekte uitkeringen door het college teruggevorderd moeten worden. Het is belangrijk dat gemeenten bij de schuldinning altijd kijken of zij hiertoe het minst ingrijpende middel inzetten en dat dit middel wel passend is. Dit wordt ook door wettelijke regels voorgeschreven.
Bent u bereid gemeenten landelijke kaders te bieden over hoe om te gaan met privacy bij schuldinning? Waarom wel of niet?
De AVG biedt Europese kaders ten aanzien van de omgang van privacy van betrokkenen. Kort gezegd heeft een ieder een recht op privacy, wat enkel doorbroken kan worden wegens één van de grondslagen aldaar genoemd. Het uitvoeren van schuldinning is een wettelijke taak, waarvoor gemeenten privégegevens mogen en kunnen verwerken. Deze wetgeving schrijft voor dat bij verwerking van die gegevens, de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit moeten worden nageleefd. Gemeenten moeten dus afwegen of een bepaalde inbreuk op de privacy gerechtvaardigd is, gelet op het doel dat daarmee gediend is, en of er geen middel is dat minder inbreuk maakt. Nadere landelijke kaders op dit gebied hebben daarmee geen toegevoegde waarde, omdat de afweging bij uitstek iets is dat in een individueel geval gemaakt moet worden. In algemene zin kan ik wel zeggen dat het belang van schuldinning zwaar weegt, en dat ik het gerechtvaardigd vind dat gemeenten doen wat binnen hun (juridische) mogelijkheden ligt om betrokkenen die anderszins niet vindbaar zijn aan te schrijven.
Bent u bereid hierover bestuurlijke afspraken te maken met gemeenten? Waarom wel of niet?
De afweging of een bepaalde inbreuk op de privacy gerechtvaardigd is, gelet op het doel dat daarmee gediend is, en of er geen middel is dat minder inbreuk maakt, is iets dat door een gemeente in een individueel geval gemaakt moet worden. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten zich hierbij aan wettelijke regels en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit houden en slechts van deze bevoegdheid gebruik maken als er echt geen ander middel kan worden ingezet waarbij er minder inbreuk wordt gemaakt op de privacy.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en schuldenbeleid van 22 mei?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het Berenschot Rapport: De effecten van energiebesparende maatregelen op de energierekening van huishoudens in energiearmoede |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Berenschot uit maart 2023, getiteld «De effecten van energiebesparende maatregelen op de energierekening van huishoudens in energiearmoede»?1
Ja.
Erkent u dat – mede op basis van genoemd rapport – de stijgende gasprijzen zonder aanvullende structurele maatregelen – door middel van isolatie en overstap op gasvrije verwarming – kunnen leiden tot een stijging van het aandeel huishoudens in energiearmoede tot zo'n 30% in 2030? Acht u dit acceptabel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het rapport van TNO «Scenario’s energiearmoede voor 2025 bij stijgende energieprijzen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat uit dit TNO-rapport blijkt dat er naar verwachting zonder het tijdelijk noodfonds energie in 2025 naar schatting 636.000 huishoudens in energiearmoede zullen verkeren? Erkent u dat – gezien de aanhoudend stijgende gasprijzen – tijdelijke compensatiemaatregelen in de komende jaren steeds duurder zullen worden om energieschulden te voorkomen? Kunt u een inschatting geven van hoeveel duurder dit zal worden de komende 5 jaar?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 benoemd, zijn er diverse factoren die in samenhang bepalen hoe groot de groep huishoudens in energiearmoede is.
Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor het bieden van ondersteuning bij het nemen van structurele maatregelen die de energierekening blijvend verlagen. Het verduurzamen van de woning is een belangrijke manier om minder kwetsbaar te zijn voor toekomstige prijsstijgingen en de noodzaak voor nieuwe tijdelijke compensatiemaatregelen te verminderen.
TNO heeft in het rapport, genoemd in vraag 3, de impact van stijgende energieprijzen op energiearmoede in 2025 onderzocht. Aan de hand van drie prijsscenario’s maakte TNO een inschatting van het aantal huishoudens met energiearmoede. Gezien de onzekerheid van de energieprijsontwikkeling geven deze drie scenario’s een bandbreedte.
Het hoogste prijsscenario (gemiddelde gasprijs € 1,52) leidt volgens TNO tot een toename van energiearmoede tot 7,6% (circa 640 duizend huishoudens). Op dit moment (april 2025)3 ligt de gemiddelde consumentenprijs voor gas op € 1,36 en daarmee dichtbij het laagste prijsscenario zoals geschetst door TNO. Zonder het effect van andere gerichte steunmaatregelen mee te nemen, stijgt het aantal huishoudens in energiearmoede volgens TNO in dit scenario tot 6,6% (circa 550 duizend huishoudens).
Het is echter belangrijk om hierbij aan te tekenen dat het effect van diverse gerichte maatregelen die het kabinet treft in 2025 niet in dit cijfer van TNO wordt meegenomen. Het gaat bijvoorbeeld om de financiële ondersteuning van circa 110 duizend energiearme huishoudens via het Energiefonds 2025 en de effecten van diverse verduurzamingsmaatregelen die ook van belang zijn voor huishoudens met (risico op) energiearmoede, zoals de inzet van SPUK Aanpak Energiearmoede, het verder uitfaseren van EFG huurwoningen en de renteloze lening van het Warmtefonds voor woningbezitters met een verzamelinkomen tot 60 duizend euro.
Hoe duidt u het feit dat het Tijdelijk Noodfonds Energie binnen enkele dagen was uitgeput? Toont dit aan dat het beschikbare budget ontoereikend was voor de grootte van de doelgroep? Vat u dit op als een signaal dat structurele maatregelen noodzakelijk zijn?
Het hoge aantal aanvragen dat in korte tijd is binnengekomen bij het Energiefonds laat zien dat veel huishoudens zich zorgen maken over het betalen van de energierekening en dat het Energiefonds goed vindbaar is. De stichting beoordeelt op dit moment welke aanvragen aan de voorwaarden voldoen en aan wie steun zal worden uitgekeerd.
Voor meer informatie over het beschikbare budget en het proces rondom de openstelling van het Energiefonds, verwijst het kabinet graag naar de eerdere Kamerbrief en beantwoording van de schriftelijke Kamervragen van GL-PvdA en de SP over het Energiefonds 2025.4 5 6
Kunt u bevestigen dat volgens het Berenschot-rapport de energierekening van huishoudens in energiearmoede structureel gehalveerd kan worden wanneer woningen worden geïsoleerd tot schillabel B en worden voorzien van een elektrisch alternatief voor gasgestookte verwarming?
In het Berenschot-rapport wordt berekend dat huishoudens hun energierekening fors kunnen verlagen door het nemen van isolatiemaatregelen in combinatie met het aanschaffen van een (hybride) warmtepomp. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet: het nemen van verduurzamingsmaatregelen is een belangrijke route om de energierekening te verlagen en daarmee ook minder kwetsbaar te worden voor prijsstijgingen. Tegelijkertijd geeft Berenschot aan dat de situatie en hoogte van de mogelijke besparing per woning verschilt, bijvoorbeeld op basis van de huidige energetische kwaliteit of andere kenmerken van de woning. Zoals eerder benoemd spelen ook andere ontwikkelingen op de energiemarkt een belangrijke rol in de uiteindelijke totstandkoming van de energierekening. De modelmatige benadering van Berenschot geeft nuttige inzichten in het potentieel voor en de gemiddelde effecten van deze verduurzamingsmaatregelen, echter een structurele halvering van de energierekening na verduurzaming voor ieder huishouden kan niet worden gegarandeerd.
Erkent u dat een aanpak die structureel de energierekening verlaagt – door middel van isolatie en overstap op gasvrije verwarming – op de lange termijn (10 jaar) effectiever is in het tegengaan van energiearmoede dan herhaalde inzet van tijdelijke steunmaatregelen? Zo niet, waarom niet?
Ja, op lange termijn is een aanpak die structureel de energierekening verlaagt effectiever dan herhaalde inzet van tijdelijke financiële steunmaatregelen. Echter, het verduurzamen van de gebouwde omgeving kost tijd en een deel van de huishoudens heeft ook op dit moment directe steun nodig. Daarom zet het kabinet met het plan voor het Social Climate Fund (SCF) in op gerichte steun voor huishoudens bij het verlagen van de energierekening via beide routes. Daarnaast blijft het belangrijk om de ontwikkeling van de prijzen op de energiemarkt te monitoren.
Met welk voorgenomen en staand beleid wilt u invulling geven aan de conclusie van het Berenschot rapport dat het mogelijk is om de energierekening voor huishoudens in energiearmoede structureel te halveren in 2030? Kunt u onderbouwen hoe dit beleid toereikend is om de energierekening structureel te halveren voor huishoudens in energiearmoede in 2030?
Energiearmoede ontstaat uit een samenspel van ontwikkeling van het inkomen, energiekosten en de energetische kwaliteit van de woning. Het kabinet zet daarom in op een combinatie van verduurzaming in de gebouwde omgeving, ondersteuning bij het betalen van de energierekening en voldoende en concurrerend aanbod voor consumenten op de energiemarkt. Het is hierbij de inzet dat de energierekening betaalbaar wordt en blijft voor iedereen. Het halveren van de gemiddelde energierekening is hierbij geen doel op zich. Zie ook de kanttekening hierbij in antwoord op vraag 7.
Het kabinet stimuleert op diverse manieren woningbezitters en verhuurders tot het nemen van verduurzamingsmaatregelen voor de langere termijn. Via de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), de Subsidieregeling verduurzaming verenigingen van eigenaar (SVVE) en gunstige leenvoorwaarden via het Warmtefonds, worden woningbezitters financieel ondersteund bij het nemen van dergelijke maatregelen. Het kabinet zet de uitfasering van EFG-labels bij huurwoningen door. Via de Subsidieregeling Onderhoud en Verduurzaming Huurwoningen (SVOH) wordt aan private verhuurders subsidie verstrekt voor het verduurzamen van huurwoningen. Het Ondersteuningspakket Verduurzaming Particuliere Verhuurders biedt daarbij praktische ondersteuning. Daarnaast treffen we maatregelen met extra gunstige voorwaarden voor huishoudens met een laag of middeninkomen, bijvoorbeeld het Warmtefonds en maken gemeenten gebruik van de subsidie voor de lokale aanpak van het Nationaal Isolatie Programma (in totaal € 1,6 miljard). Ten slotte is er aandacht voor extra ondersteuning voor energiebesparing bij de groep huishoudens met energiearmoede, bijvoorbeeld via de inzet van de SPUK energiearmoede.
Echter, het verduurzamen van de gebouwde omgeving kost tijd en een deel van de huishoudens heeft ook op dit moment directe steun nodig. Ook hier geeft het kabinet aandacht aan in 2025 en in de komende jaren, bijvoorbeeld door de verlaging van de energiebelasting7 en de inzet van het Energiefonds. Het kabinet heeft besloten om de middelen uit het Social Climate Fund voor Nederland (€ 720 mln.) onder andere in te zetten voor maatregelen in de gebouwde omgeving om energiearmoede te beperken. Het kabinet dient hiertoe medio 2025, op een nog met de Europese Commissie af te stemmen moment, een definitief plan in. Daarin zal door het kabinet worden ingezet op het beschikbaar stellen van € 174,5 mln. uit het SCF voor een publiek Energiefonds en € 350 mln. uit het SCF voor de verlenging/uitbreiding van het Warmtefonds en ondersteuning voor huishoudens via één loketfunctie. Hiermee helpt het kabinet mensen met een laag inkomen met structurele verduurzaming in combinatie met ontzorging en tijdelijke ondersteuning bij het betalen van de energierekening.
Bent u het eens dat het algemeen bekend is dat isolatie tot schillabel B een randvoorwaardelijke stap is om naar een elektrische warmtepomp over te stappen? Erkent u dat de gemaakte afspraken met woningcorporaties om het isolatielabel EFG uit te faseren onvoldoende is om over te stappen op elektrische warmtepomp waar dit de meest geschikte oplossing is?
Isolatie tot schillabel B is geen randvoorwaardelijke stap om naar een volledig elektrische warmtepomp over te stappen. Of het mogelijk is om over te stappen op een elektrische warmtepomp hangt ook af van andere zaken, zoals het type afgiftesysteem in de woning en het type warmtepomp. Een woning moet redelijk tot goed geïsoleerd zijn om te kunnen overstappen op een volledig elektrische warmtepomp.
Woningcorporaties zijn goed op weg met de verduurzaming van hun woningen. Uit de Aedes benchmark (2024) volgt dat inmiddels 44,1% van de corporatievoorraad energielabel A of beter heeft. Het aantal E, F en G label woningen laat een afname van 21% zien (van 180.700 in 2023 naar 142.900 in 2024). Ook het aantal D en C-labels neemt af. Bij het uitfaseren van EFG-labels worden corporatiewoningen veelal naar circa energielabel B gebracht. Voor een deel zal ook de installatie van een (hybride) warmtepomp hebben bijgedragen aan deze labelstappen.
Bent u bekend met het TNO-rapport «Energiehulpen met lokale inbedding het meest effectief»? Onderschrijft u de conclusie dat lokale, laagdrempelige ondersteuning essentieel is voor het effectief bereiken en ontzorgen van huishoudens in energiearmoede?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Het kabinet onderschrijft het belang van het bereiken en ontzorgen van huishoudens bij energiebesparing en verduurzamingsmaatregelen, in het bijzonder bij huishoudens met energiearmoede. Voor deze doelgroep gebruiken veel gemeenten de SPUK energiearmoede voor de inzet van energiehulporganisaties. Het is duidelijk dat lokale energiehulporganisaties vaak zeer goed werk verrichten en goed de aansluiting vinden bij bewoners door geworteld in de wijk hun werk te doen. Ook meer landelijk opererende energiehulporganisaties hebben echter een belangrijke rol gespeeld bij de aanpak van energiearmoede, bijvoorbeeld door in relatief korte tijd grote aantallen huishoudens te bezoeken. Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid gekregen bij de besteding van de SPUK energiearmoede, mits zij de middelen gebruiken om huishoudens te ondersteunen die in een kwetsbare positie zitten vanwege de hoge energielasten.
Op welke wijze ondersteunt u lokale, laagdrempelige energiehulpnetwerken in het bereiken en ontzorgen van huishoudens in energiearmoede? Kunt u onderbouwen hoe deze ondersteuning voldoende is voor de komende 5 jaar?
Sinds de energiecrisis is er vanuit het Ministerie van VRO op diverse manieren ondersteuning geboden om dit type organisaties op te richten en te ondersteunen. De belangrijkste impuls is de SPUK Aanpak Energiearmoede van 550 miljoen euro waar gemeenten dit type organisaties mee ondersteunt. Ook zijn er specifieke subsidies verstrekt om deze organisaties te verstevigen zoals het initiatief van Energie Samen, de Energiebank en de Fixbrigade in het zogenaamde LEA Lokale Aanpak Energiearmoede en er wordt binnen het programma Energiehulpnetwerk van Milieu Centraal geïnvesteerd in kennis en kunde over het vinden van een goede aansluiting bij bewoners van diverse achtergronden.
Voor de uitvoering van het amendement Rooderkerk/Postma (36 600 XXII, nr. 60) is 10 miljoen beschikbaar gesteld om dit type organisaties verder te ondersteunen en het Ministerie van VRO is met deze partijen in gesprek om hier vorm aan te geven.
Voor de uitwerking van het Social Climate Fund worden middelen aangevraagd om vorm te geven aan de zogenaamde «one stop shop», het zogeheten Energiehuis. Daarmee worden gemeenten verder ondersteund om goede lokale organisaties op te zetten die bewoners ondersteunen met verduurzaming.
Hoe verhouden de financiële middelen die ingezet worden voor de aanpak van energiearmoede via woningisolatie en gasvrije verwarmingsopties zich tot tijdelijke steunmaatregelen en de verlaging op energiebelasting?
Er is een belangrijk verschil tussen generieke en gerichte maatregelen. Met generieke maatregelen ondersteunt het kabinet alle huishoudens. Een goed voorbeeld hiervan is de aangekondigde verlaging van de energiebelasting9 met 600 miljoen euro in de komende drie jaar.
Met gerichte maatregelen zet het kabinet de beschikbare financiële middelen zoveel mogelijk in voor de groep huishoudens die deze steun het meest nodig hebben. Het Energiefonds, operationeel in 2023, 2024 en 2025, is het meest gericht, door de combinatie van een laag inkomen én hoge energiekosten mee te nemen. Ten slotte zet het kabinet in op diverse verduurzamingsmaatregelen die ook ten goede komen aan huishoudens in energiearmoede zoals beschreven in vraag 8.
Op welke wijze monitort u de doelmatigheid van structurele versus tijdelijke maatregelen in het tegengaan van energiearmoede, en bent u bereid deze monitoring inzichtelijk te maken voor de Kamer, inclusief een kosten-batenanalyse? Neemt u in deze analyse verschillende scenario’s voor stijgende gasprijzen mee? Zo nee, waarom niet?
Het is niet eenvoudig om het budgettaire beslag en de impact van maatregelen volledig te isoleren voor de groep huishoudens in energiearmoede. Daarbij is de ontwikkeling van de energierekening en daarmee energiearmoede sterk afhankelijk van marktomstandigheden en andere factoren, onder andere benoemd in de beantwoording van vraag 2.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het commissiedebat Betaalbare energierekening van 2 juli beantwoorden?
Ja, het commissiedebat Energiebesparing en betaalbare energierekening voor huishoudens is momenteel ingepland op 3 juli 2025.
Het bericht 'Hungary ruling party drafts bil lto crack down on foreign-funded organisations' |
|
Kati Piri (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van Reuters over het Hongaarse wetsvoorstel om organisaties die buitenlandse financiering ontvangen aan te vallen?1
Ja.
Wat zou deze wet volgens u betekenen voor maatschappelijke organisaties en mensenrechtenorganisaties in Hongarije als zij niet in lijn zijn met Hongaars beleid en dus volgens Hongarije indruisen tegen de Hongaarse soevereiniteit of identiteit?
De inhoud van het zogenaamde «Transparency of public life» wetsvoorstel is zeer zorgelijk. Indien het wetsvoorstel in huidige vorm wordt aangenomen, zou het de ruimte voor het maatschappelijk middenveld ernstig verder inperken en dit keurt het kabinet af.
Wat zou deze wet betekenen voor de persvrijheid in Hongarije, aangezien onafhankelijke media door andere landen worden gefinancierd?
Indien het wetsvoorstel in huidige vorm wordt aangenomen, zou het de ruimte voor onafhankelijke media ernstig verder inperken en het voortbestaan van onafhankelijke mediaorganisaties ernstig onder druk zetten.
In het verlengde van de persvrijheid, wat betekent dit voor de verkiezingen in 2026 en de onafhankelijke informatievoorziening?
Persvrijheid, en onafhankelijke media als onderdeel hiervan, is cruciaal voor een goed functionerende democratie, inclusief vrije en eerlijke verkiezingen. Indien het wetsvoorstel in huidige vorm wordt aangenomen, zou het betekenen dat deze democratische beginselen in Hongarije ernstig onder druk komen te staan.
Wat vindt u van het feit dat organisaties die volgens Hongarije niet in lijn zijn met de christelijke cultuur ook als dreiging aangemerkt kunnen worden?
De passages in het wetsvoorstel die zien op de gronden voor organisaties om aangemerkt te worden als bedreiging voor de soevereiniteit, waaronder organisaties die niet in lijn zijn met de christelijke cultuur, zijn zorgelijk en kwalijk, en keurt het kabinet af.
Wat betekent dit volgens u voor organisaties die zich inzetten voor LHBTI-rechten en de LHBTI-gemeenschap als geheel?
Zie het antwoord op vraag 3. Deze zorgen bestaan ook voor organisaties die zich inzetten voor LHBTI-rechten, terwijl deze al onder grote druk staan.
Bent u het eens dat deze wet rechtstreeks indruist tegen de voorwaarden van een rechtsstaat en deze hiermee dus in Hongarije verder wordt ontmanteld?
Ja. De tekst van het huidige wetsvoorstel druist in tegen rechtsstatelijke en democratische beginselen en grondrechten. De Commissie startte reeds een EU-Hofzaak tegen de Hongaarse soevereiniteitswet van december 2023, en dit nieuwe wetsvoorstel is daarop een vervolg. Nederland intervenieert met een grote groep lidstaten in deze EU-Hofzaak aan zijde van de Commissie.
Vindt u het feit dat financiering voor organisaties die volgens Hongarije niet in lijn zijn met «de soevereiniteit, de constitutionele identiteit en de christelijke cultuur» kan worden afgeknepen en zelfs een boete gegeven kan worden tot 25 keer hoger dan deze financiering niet veel weghebben van afpersing?
De passages in het wetsvoorstel die gericht zijn op het aan banden leggen van financiering en het opleggen van boetes keur ik af. Indien het wetsvoorstel in huidige vorm wordt aangenomen, zou het voortbestaan van organisaties die aangemerkt worden ernstig onder druk komen te staan.
Wat gaat u, bilateraal én in EU-verband, doen om het anti-rechtsstatelijke karakter van deze wet kenbaar te maken en wat moeten volgens u consequenties zijn op EU-niveau als deze wet wordt aangenomen?
Het kabinet zal de zorgen over dit wetsvoorstel in Benelux-verband uiten tijdens de Raad Algemene Zaken van 27 mei as., en brengt deze ook op in bilaterale contacten. Indien het wetsvoorstel in huidige vorm wordt aangenomen, verwacht het kabinet dat de Europese Commissie snel en effectief zal optreden. Het kabinet zal de Commissie, als hoedster van de Verdragen, daarin steunen.
Ziet u alternatieve routes om organisaties in Hongarije toch financieel te blijven steunen?
Nederland steunt het maatschappelijk middenveld in Hongarije dat zich inzet voor democratie, de rechtsstaat en mensenrechten zowel politiek als financieel en kan nu nog niet vooruitlopen op de ontwikkelingen omtrent dit nieuwe wetsvoorstel.
Op welke manier heeft u zich de afgelopen maanden ingezet om tot een 4/5e meerderheid te komen voor een volgende stap in de artikel 7-procedure tegen Hongarije?
In aanloop naar de Raad heeft het kabinet zich, in uitvoering van de motie Paternotte/Van Campen2, ingezet om het krachtenveld verder in kaart te brengen, en gesproken met andere lidstaten over de mogelijkheden om de artikel 7-procedure verder te brengen. Het kabinet heeft naar aanleiding hiervan geconstateerd dat de meerderheden hiervoor momenteel nog niet in zicht zijn. Het kabinet zal zich blijven inzetten voor het vinden van de benodigde meerderheid. Bij wijzigingen in het krachtenveld die mogelijk stap(pen) in de Artikel 7-procedure tegen Hongarije in beeld zou(den) brengen, informeert het kabinet uw Kamer daarover.
Welke stappen gaat u zetten om tot een 4/5e meerderheid te komen om de artikel 7-procedure verder te brengen voor de hoorzitting op 27 mei?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Inspectie grijpt in bij instelling pleegmeisje Vlaardingen: ’Risico’s voor veiligheid meer pleegkinderen Enver’' |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie grijpt in bij instelling pleegmeisje Vlaardingen: «risico’s voor veiligheid meer pleegkinderen»?1
Ja.
Kunt u specifiek benoemen welke tekortkomingen op het gebied van veiligheid door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij Enver zijn vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
De IGJ concludeert dat Enver richtlijnen en protocollen heeft, maar deze onvoldoende worden toegepast. De IGJ ziet risico’s voor de veiligheid van pleegkinderen, doordat de afwegingen over veiligheid van pleegkinderen onvoldoende systematisch worden gemaakt en vastgelegd. De IGJ vindt de dossiervoering gebrekkig; het screening- en matchingsproces is onvoldoende inzichtelijk en navolgbaar terug te vinden. Het is onduidelijk of pleegkinderen worden gesproken zonder aanwezigheid van pleegouders, en adviezen van gedragswetenschappers staan niet in dossiers. Enver heeft onvoldoende een actueel beeld van de dagelijkse hulp aan de jongeren en pleegouders. De IGJ concludeert dat medewerkers betrokken zijn en graag goede pleegzorg willen leveren, maar dat de werkdruk te hoog is. Binnen Enver is verbetering noodzakelijk in de cultuur van elkaar aanspreken, samen verantwoordelijkheid nemen, opschalen waar nodig en meekijken in dossiers. De samenwerking loopt stroef tussen Enver en de gecertificeerde instellingen (GI’s), de organisaties die jeugdbeschermingsmaatregelen uitvoeren. Meer gedetailleerde informatie is terug te vinden in het inspectierapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), te raadplegen via: https://www.igj.nl/binaries/igj/documenten/rapporten/2025/05/14/verscherpt-toezicht-enver-rotterdam/Rapport+Enver+Pleegzorg.pdf
Deelt u de mening dat het plaatsen van kinderen in onvolledig gescreende pleeggezinnen een directe schending vormt van artikel 5 van de Jeugdwet? Zo ja, wat gaat u doen om dit voortaan te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Artikel 5.1, derde lid, van de Jeugdwet biedt de mogelijkheid een kind in een pleeggezin te plaatsen voordat het voorbereidings- of screeningstraject volledig is afgerond. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. De pleegouders in kwestie dienen de jeugdige reeds te verzorgen voorafgaand aan het sluiten van een pleegzorgcontract. Daarbij moet binnen 13 weken wel aan de voorwaarden van het voorbereidings- en screeningstraject zijn voldaan.
In de Kabinetsreactie van 30 januari jl.2 heb ik aangegeven dat Jeugdzorg Nederland het Kwaliteitskader Voorbereiding en Screening dit jaar evalueert. In dit traject worden onder andere de aandachtspunten uit motie Crijns3 meegenomen om meer uniforme afspraken met betrekking tot de herscreening van pleegouders te maken en eerder pleegouderschap en eerdere plaatsingen mee te wegen.
Hoe is het mogelijk dat deze ernstige tekortkomingen zo lang onder de radar zijn gebleven?
De IGJ en IJenV ontvingen in mei 2024 een melding van een calamiteit in een pleeggezin in Vlaardingen. Daarop besloten de inspecties eigenstandig onderzoek te doen naar deze calamiteit. Op 30 januari 2025 hebben de inspecties een zakelijke weergave van het calamiteitenrapport4 openbaar gemaakt. Op basis van dit onderzoek maakte de IGJ zich grote zorgen of de kwaliteit van pleegzorg van Enver voor andere jeugdigen wel op orde was. Om die reden startten de IGJ op 28 januari een toezichttraject gericht op de algemene kwaliteit van de pleegzorg en het zicht op de veiligheid van jeugdigen in de pleegzorg van Enver.
Voorafgaand aan deze calamiteit waren er geen signalen bekend bij de IGJ over structurele tekortkomingen. Het feit dat deze tekortkomingen onder de radar zijn gebleven, evenals een analyse van meldingen van andere pleegzorgaanbieders, zijn voor de IGJ aanleiding geweest een thematisch toezicht naar alle pleegzorg organisaties uit te voeren. De uitkomst van dit toezicht verwacht de IGJ in het najaar van 2025.
Wat zijn de directe gevolgen van deze situatie, en welke maatregelen zijn genomen om de veiligheid en het welzijn tijdens het verscherpte toezicht te garanderen?
Enver moet uiterlijk eind januari 2026 de noodzakelijke verbeteringen doorvoeren.
Omdat het verscherpt toezicht loopt, doet de IGJ geen uitspraken over de concrete maatregelen die door Enver genomen worden. Gedurende het verscherpt toezicht houdt de IGJ nauwlettend in de gaten hoe Enver de verbeteringen in de organisatie gaat doorvoeren. Bijvoorbeeld met aangekondigd of onaangekondigd bezoek en het opvragen van voortgangsrapportages.
Deelt u de mening dat er consequenties moeten volgen als Enver binnen de opgelegde termijn van negen maanden niet aan de gestelde eisen voldoet? Zo ja, welke consequenties overweegt u dan? Zo nee, waarom niet?
Aan het einde van de periode van het verscherpt toezicht beoordeelt de IGJ of het verscherpt toezicht kan worden beëindigd. De IGJ kan ook verdere stappen nemen in de vorm van bestuursrechtelijke maatregelen.
Het UN Watch onderzoek naar omstreden VN-rapporteur Francesca Albanese |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Omstreden VN-rapporteur Albanese opnieuw onder vuur: Rapport over gesponsorde Anti-Israël tournee in doofpot»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het rapport van United Nations (UN) Watch «Nothing to Hide»?2
Ja.
Kunt u een appreciatie van het rapport van UN Watch naar de Kamer sturen in antwoord op deze vragen of separaat?
Het recente rapport «Nothing to Hide» (mei 2025), gaat in op diverse klachten tegen het functioneren van Speciaal Rapporteur Albanese, die door het coördinatie comité van Speciaal Rapporteurs reeds zijn behandeld en afgedaan. Met het rapport probeert UN Watch duidelijk te maken dat het functioneren van Speciaal Rapporteur Albanese toch in strijd is met de gedragscode en dat het interne klachtensysteem binnen de VN niet naar behoren functioneert. De huidige voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad heeft in een bijeenkomst van het dagelijks bestuur van de VN-Mensenrechtenraad («het bureau») op 1 april 2025 de leden van het bureau geïnformeerd over de gevolgde procedures inzake klachten over Speciaal Rapporteur Albanese. Hierbij heeft de voorzitter ook verwezen naar een brief van het coördinatie comité van Speciaal Rapporteurs die klachten omtrent het functioneren van Speciaal Rapporteur hebben behandeld conform de daartoe ingestelde regels en procedures. Het kabinet heeft op dit moment geen indicatie dat de gevolgde procedures ontoereikend zijn. Zowel de notulen van de bijeenkomst van het bureau als de brief van het coördinatie comité vindt u als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Bent u bereid alle documenten van het coördinatiecomité over de klachten aan het adres van Speciaal Rapporteur Albanese te delen, zowel over online uitingen als het vergoeden van reizen?
Klachten over het handelen van VN Speciaal Rapporteurs worden altijd vertrouwelijk behandeld. Vanwege de vele aandacht voor de verlenging van de ambtstermijn van Speciaal Rapporteur Albanese heeft de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad besloten toch een tweetal documenten openbaar te maken, die als bijlage zijn meegestuurd met deze beantwoording. Het gaat om de hierboven genoemde brief van het coördinatie comité waarin uiteen is gezet hoe de diverse klachten tegen het functioneren van Speciaal Rapporteur Albanese zijn behandeld en welke stappen zijn genomen. Daarnaast ook de hierboven genoemde notulen van de bijeenkomst van het dagelijks bestuur van de VN-Mensenrechtenraad («het bureau») waarin wordt ingegaan op de correspondentie van de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad betreffende deze klachten. Het kabinet heeft geen beschikking over aanvullende documenten.
Welke gevolgen heeft in uw ogen het mogelijk onterecht vergoeden van reizen van de Verenigde Naties (VN) speciaal rapporteur voor haar functioneren?
Het is gebruikelijk dat een VN Speciaal Rapporteur wordt uitgenodigd om te spreken over diens werk, bijvoorbeeld op een universiteit, en dat deze reis wordt vergoed door de uitnodigende partij. Zo komen er regelmatig verschillende VN Speciaal Rapporteurs op bezoek in Nederland voor deelname aan conferenties of het geven van lezingen. Het is niet ongebruikelijk dat de reiskosten (deels) worden vergoed door de uitnodigende partijen, onder meer omdat het reguliere VN-budget niet toereikend is voor de financiering van alle activiteiten die Speciaal Rapporteurs ondernemen ter implementatie van hun mandaat.
Het coördinatie comité heeft wat betreft reisvergoedingen geen belangenverstrengeling of schending van de gedragscode vastgesteld. De door UN Watch genoemde reis van Speciaal Rapporteur Albanese naar Australië werd volgens het coördinatie comité rechtmatig uit het reguliere reisbudget vergoed. Haar reiskosten binnen Australië en Nieuw-Zeeland zijn deels vergoed door derde partijen, waarover dezerzijds geen oordeel kan worden gegeven. Albanese kan geen gebruik maken van het reisbudget voor bezoek aan de Palestijnse Gebieden of Israël omdat ze daar geen toegang tot krijgt. Om die reden kan zij een beroep doen op het beperkte VN-reisbudget voor reizen naar derde landen. Het kabinet heeft geen indicatie of additionele informatie waaruit zou blijken dat er wel onterechte vergoedingen zouden zijn ontvangen.
Bent u van mening dat de aanklachten over onterechte vergoeding van de reis van VN-rapporteur Albanese onpartijdig en naar behoren zijn onderzocht?
Zoals u kunt lezen in de brief van het coördinatie comité, dd. 28 maart 2025, en in de notulen van de bijeenkomst van het dagelijks bestuur van de Mensenrechtenraad («het bureau»), dd. 1 april 2025, zijn deze uitgebreid onderzocht en er is geen schending van de gedragscode vastgesteld. Ik heb op dit moment geen reden om van dat oordeel af te wijken.
Hoe reageert u op de aantijgingen over het overmaken van honorariums en vergoedingen voor spreekbeurten die indirect aan de Speciaal Rapporteur en haar medewerking ten goede komen? Deelt u de mening dat dit buitengewoon ongewenst is?
Ja, ik deel dat het ongewenst is dat honorariums aan het team en het werk van de Speciaal Rapporteur ten goede zouden kunnen komen. Dit is door het coördinatie comité met Speciaal Rapporteur Albanese besproken, waarbij Speciaal Rapporteur Albanese heeft aangegeven dat ze geen betaling of honorarium heeft geaccepteerd, of dit ooit zal doen, voor werk dat ze in haar officiële VN-capaciteit doet.
Deelt u de twijfels over de onafhankelijkheid van het onderzoek naar mevrouw Albanese door verklaarde voorstanders en vrienden, die tevens de herbenoeming vierden?
Op dit moment is er geen reden om te twijfelen aan de integriteit van deze interne klachtenprocedure. Als actief lid van de VN-Mensenrechtenraad respecteert Nederland de VN-regels en procedures voor afhandeling van eventuele klachten over het functioneren van Speciaal Rapporteurs.
Constaterende dat de VN-onderzoekscommissie na enkel gesprekken met rapporteur Albanese concludeert dat de door haar gedane uitingen niet antisemitisch waren, vindt u dat de eerder bevraagde uitspraken antisemitisch zijn?3
Zoals ik ook in eerdere beantwoording aan uw Kamer heb aangegeven, vind ik enkele van de uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese onbetamelijk en niet in lijn met de gedragscode, en dit blijf ik ook vinden. Nederland heeft Speciaal Rapporteur Albanese hier meermaals op aangesproken, meest recentelijk in februari 2025. Indien nodig zal het kabinet zorgen over de impact van bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese opnieuw onder de aandacht brengen.
In een sindsdien verwijderde tweet spreekt zij over «de Joodse brigade» en trawanten4, ziet u dit als antisemitisch? En bent u bereid dit met de indieners te veroordelen?
Voelt u zich, dit alles overwegende, gesterkt in uw ingenomen standpunt tegen de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese?
Bent u bereid in de VN aan te dringen op meer neutrale en onpartijdige onderzoeken, waar die neutraliteit en onpartijdigheid in het geding komt door personele samenstelling of werkwijze?
Heeft u tevens kennisgenomen van de inhoudelijke lobbyactiviteiten van de Speciaal Rapporteur in Australië?5 Deelt u het inzicht dat beleidsbeïnvloeding op nationale terreinen ver buiten het VN-mandaat van een rapporteur is?
Welke mogelijke gevolgen hebben klachten over het functioneren van de Speciaal Rapporteur na de herbenoeming voor haar functioneren?
Deelt u het inzicht dat deze onthullingen buitengewoon schadelijk zijn voor het aanzien van de VN en de geloofwaardigheid van haar verslaglegging?
Kent u het bericht «Taking Back Control: Denmark and Italy To Challenge Human Rights Court on Asylum Rules»?1
Is het waar dat Denemarken en Italië een brief willen sturen aan het Europese Hof voor de Rechten van het Mens omdat dit Hof de bepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in asielzaken te ruim interpreteert waardoor de nationale soevereiniteit van lidstaten wordt ingeperkt?
Is het waar dat de Nederlandse regering door Denemarken en Italië is benaderd om deze brief te steunen?
Herinnert u zich de passage uit Hoofdstuk 2 Grip op asiel en migratie van het Hoofdlijnenakkoord «Er wordt ingezet op aanpassing van de EU-regelgeving en -verdragen waar nodig»?
Mogen wij ervan uitgaan dat u de brief zonder meer zal ondertekenen gelet op de passage uit het Hoofdlijnenakkoord en de wens van de grootste coalitiepartij?
Wilt u deze vragen voor a.s. maandag 19 mei 2025, 17.00 uur beantwoorden?
Het bericht ‘Gemeente Almelo zeer teleurgesteld na vrijspraak’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gemeente Almelo zeer teleurgesteld na vrijspraak gokkende zorgonderneemster»?1 Bent u hierover ook onthutst?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat een dergelijke vrijspraak schadelijk is voor het vertrouwen van mensen, zorginkopers en bonafide zorgaanbieders in het rechtssysteem en de effectiviteit van wetgeving?
Ik vind het moeilijk te verkroppen dat er slechte, of zelfs helemaal geen zorg is geleverd. Tegelijkertijd worden strafzaken beoordeeld op basis van bewijsmiddelen. In het strafrecht ligt de drempel om te veroordelen hoger dan in het civiel- en bestuursrecht. Strafrecht is immers ultimum remedium. Daarbij wil ik opmerken dat deze zorgaanbieder in eerdere uitspraken van de Raad van State en de civiele rechter wel is veroordeeld. Deze uitspraken laten zien dat inkopers, zoals gemeenten, juridische mogelijkheden hebben om bij misbruik zorggelden terug te kunnen vorderen. Deze uitspraken geven juist een duidelijk signaal dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de wettelijke verantwoordingseisen en dat bij misbruik zorggelden worden teruggevorderd.
Welke mogelijkheden ziet u om bestaande wetgeving zodanig aan te passen, dat deze meer juridische houvast geeft voor strafrechtelijke vervolging en sanctionering van zorgfraude? Bent u het ermee eens dat een koppeling van bestuurlijke bepalingen omtrent zorgfraude aan de Wet op de economische delicten een goed begin kan zijn?
De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor wetgeving over het strafrecht. De beslissing om al dan niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging is de discretionaire bevoegdheid van het Openbaar Ministerie. Ik zie geen noodzaak om bestuursrechtelijke bepalingen te koppelen aan de Wet op de economische delicten. Het bestuursrecht biedt namelijk voldoende mogelijkheden om effectief te handhaven. Bovendien kan ook zonder een wettelijk vastgelegde koppeling met het strafrecht een beroep gedaan worden op strafrechtelijke bepalingen. Daarbij zal het strafrecht vanwege langere doorlooptijden en een zwaardere bewijslast in de praktijk minder effectief zijn dan bestuursrechtelijke handhaving.
Op welke manier bent u van plan wetten te verbeteren om te zorgen dat overduidelijke fraude breed en stevig aangepakt kan worden? En welke potentiële mogelijkheden acht u niet haalbaar en om welke reden wilt u daar niet mee aan de slag?
Ik ben het met u eens dat fraude met zorggeld stevig moet worden aangepakt. Een belangrijke kanttekening is dat de zaak waar dit nieuwsartikel over gaat, speelt voor 2020. Sindsdien is er veel gebeurd om fraude in de zorg te bestrijden en aan te pakken. Met de Proeftuinen aanpak zorgfraude is erop ingezet om aan de voorkant goede maatregelen te treffen en dat te delen met alle (gemeentelijke) inkopers in het hele land. Bijvoorbeeld de ontwikkelde werkwijzen voor betere selectie en screening van zorgaanbieders en de toepassing van de Wet Bibob. Verder is de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) per 1 januari 2025 in werking getreden. Ook is per 1 januari 2025 de vergunningplicht van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) uitgebreid naar alle zorginstellingen, dus ook de kleine instellingen. Tevens ligt het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) bij u voor in de Kamer, dat bijvoorbeeld extra weigerings- en intrekkingsgronden aan de Wtza-vergunning mogelijk maakt. Daarnaast verken ik aanvullende maatregelen om malafide aanbieders uit de zorg te weren, zoals aangegeven in mijn brief van 4 april jongstleden.2 Uw Kamer wordt in het najaar nader geïnformeerd over deze maatregelen.
Welke mazen in wet- en regelgeving maken dat de betreffende verdachte beschermd blijkt te zijn tegen vervolging van zorgfraude in het strafrecht, terwijl civiel- en bestuursrechtelijk wel is vastgesteld dat deze verdachte misbruik maakte van zorggeld? Bent u bereid deze mazen in de wet te dichten en zo ja, op welke termijn kan de Kamer daar voorstellen voor ontvangen?
Het is niet gezegd dat hier sprake is van een maas in de wet. In het strafrecht is de bewijslast hoger dan in het civiel- en bestuursrecht. Het kan daarom gebeuren dat de uitkomsten van een civiele- of bestuursrechtelijke procedure verschillen van een strafrechtelijke procedure. De beslissing om al dan niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie. Overigens is in deze zaak wel vervolging ingesteld, maar was er voor de rechtbank onvoldoende bewijs dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zorggeld, waardoor strafrechtelijke veroordeling is uitgebleven.
Op welke manier kan met de nieuwe Wet Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders, zorgfraude beter worden aangepakt en kunnen zaken zoals die uit het nieuwsbericht in de toekomst beter (strafrechtelijk) worden aangepakt, vervolgd en gesanctioneerd?
Het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) heeft primair tot doel het borgen van een integere bedrijfsvoering en het aanpakken van niet integere zorg- en jeugdhulpaanbieders. Dit gebeurt door het stellen van randvoorwaarden aan de bedrijfsvoering, zodat zorggeld goed wordt besteed en niet weglekt naar bevriende partijen. Daardoor kunnen ook frauderende aanbieders beter worden geweerd of aangepakt. Het wetsvoorstel verbindt extra weigerings- en intrekkingsgronden aan de Wtza-vergunning voor zorgaanbieders. Hiermee kunnen niet-integere en frauderende zorgaanbieders worden geweerd en wordt voorkomen dat zij misbruik kunnen maken van geld voor de zorg. Want patiënten, cliënten en jeugdigen moeten er op kunnen vertrouwen dat zij goede, toegankelijke en betaalbare zorg en/of jeugdhulp kunnen ontvangen. Daarnaast worden extra voorwaarden gesteld aan winstuitkering en de bedrijfsvoering van aanbieders, waardoor het voor aanbieders moeilijker wordt om niet-integer te handelen of te frauderen. Ook daarmee draagt het wetsvoorstel bij aan het bestrijden van zorgfraude.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over (de effectiviteit van) het strafrecht.
In hoeverre is het mogelijk om met wet- en regelgeving sneller in te spelen op de nieuwe manieren die fraudeurs en criminelen bedenken en toepassen om misbruik te maken van zorggeld? Wat bent u bereid te doen om de signalen en ontwikkelingen vanuit onder andere het Informatieknooppunt Zorgfraude sneller in effectieve regels om te zetten?
De afgelopen jaren is ingezet op het verstevigen van wet- en regelgeving met onder andere de Wbsrz en met Wibz. Het maken en aanpassen van wet- en regelgeving duurt lang. De realiteit is dat wetgeving de snelle, nieuwe manieren die fraudeurs en criminelen gebruiken om misbruik te maken van zorggelden moeilijk bij kan benen. Het is daarom belangrijk dat alle partijen in het zorgveld inzetten op wat er allemaal al mogelijk is. Zowel vanuit eigen hun taken en bevoegdheden, zoals het opvragen van VOG’s, het toepassen van de vergewisplicht, het hanteren van duidelijke contractvoorwaarden en het inzetten van civiel- en bestuursrechtelijke mogelijkheden. Deze procedures kunnen zonder afhankelijkheid van de inzet van het strafrecht worden ingezet en leveren ook positieve resultaten, zoals het terugvorderen van zorggelden.
Per 1 januari 2025 zijn partijen verplicht om vermoedens van fraude te melden bij Stichting Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). IKZ heeft de wettelijke taak om op basis van de gemelde signalen trends en ontwikkelingen met betrekking tot zorgfraude te signaleren en daarover beleidsinformatie en statistische gegevens te ontwikkelen. Aan de hand van deze rapportages bezie ik wat nodig is om de aanpak van fraude verder te verstevigen.
Kunt u een overzicht geven van recente rechtszaken tegen zorgfraudeurs die wel en die niet tot vervolging en veroordeling hebben geleid? Welke inzichten levert dit overzicht op als het gaat om organisatie, wet- en regelgeving?
Het Ministerie van VWS houdt geen registratie bij van rechtszaken tegen zorgfraudeurs. Een overzicht van jurisprudentie over zorgfraude heb ik daarom niet voor handen.
Bent u het eens dat dit het zoveelste bericht is dat laat zien dat de hele zorgfraude-aanpak (ook breder dan wetgeving) ernstig tekortschiet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een stevige en effectieve zorgfraudeaanpak verwachten? En in hoeverre betrekt u bij deze aanpak uw eerdere reactie op de voorstellen uit het Zevenpuntenplan tegen Zorgfraude van de VVD?2
De zaak waar dit artikel over gaat speelt voor 2020. Sindsdien is veel gebeurd om de aanpak van zorgfraude te verbeteren. Deze maatregelen noemde ik in de beantwoording van vraag 4. Ook is er door betrokkenen geleerd van deze casus. Zo heeft de gemeente Almelo de inkoopvoorwaarden aangescherpt naar aanleiding van deze zaak. Het is goed om te zien dat gemeenten veel leren van de casussen waarmee zij te maken krijgen en hun mogelijkheden aan de voorkant, zoals het inkoopproces, en inrichting van het toezicht daarop aanpassen en verbeteren. De afgelopen tijd is de inzet verder versterkt en wordt er goed samengewerkt met onder meer andere ministeries, uitvoeringsorganisaties, inspecties om het net rondom zorgfraudeurs te sluiten. In mijn brief van 31 maart jongstleden aan uw Kamer is deze inzet verder uiteengezet.4
Uw Kamer ontvangt in het najaar een brief over aanvullende maatregelen om malafide aanbieders uit de zorg te weren. Mijn reactie op het Zevenpuntenplan is onveranderd. Een aantal punten uit het plan wordt meegenomen, zoals uiteengezet in de eerdere beantwoording.
Het bericht ‘EU to roll back Ukraine trade perks to protect its farmers’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU to roll back Ukraine trade perks to protect its farmers»?1
Ja.
Bent u bereid er tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel en Raad Buitenlandse Zaken, conform motie Paternotte/Kamminga (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3029), voor te pleiten dat de huidige handelsliberalisatie niet wordt afgezwakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet steunt Oekraïne, ook op economisch gebied en in de wederopbouw. Het is positief dat de Commissie met Oekraïne in gesprek is over verdere wederzijdse tariefliberalisatie onder het Associatieakkoord, in lijn met de motie-Paternotte/Kamminga. Dit kan zorgen voor meer permanente steun aan Oekraïne dan de huidige tijdelijke eenzijdige opschorting van importtarieven door de EU (de zogenaamde «autonome handelsmaatregelen»), doordat de wederzijdse verdieping meer toegang biedt tot elkaars markten. Het kabinet blijft daarbij ook inzetten op het overnemen van Europese regelgeving over EU-productiestandaarden door Oekraïne. Bovendien biedt de wederopbouw van Oekraïne kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Hierbij is het van belang voor het kabinet dat er een soepele overgang is tussen het aflopen van de autonome handelsmaatregelen en de inwerkingtreding van de wederzijdse tariefliberalisatie. Hiertoe roept het kabinet binnen de EU ook op.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor 19 mei, 17.00u beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Sabic verkoop van Chemelot fabrieken overweegt |
|
Jimmy Dijk |
|
Dirk Beljaarts |
|
Hoe reageert u op het bericht dat Sabic overweegt zijn Europese fabrieken, inclusief de locatie op Chemelot, te verkopen?1
De berichten in de media zijn niet bevestigd door Sabic. Het is niet aan het kabinet om in te gaan op de bedrijfsvoering en strategie van individuele bedrijven.
Het kabinet volgt de berichtgeving over de ontwikkelingen in de industrie actief. Niet alleen de Nederlandse industrie staat onder druk, maar dit geldt breder in Europa. De toenemende geopolitieke spanningen onderstrepen het belang van invloed kunnen hebben op waardeketens van industriële producten. De industrie zorgt voor leveringszekerheid van basisproducten zoals energie, voedsel en materiaal. Productie dichtbij is cruciaal voor de autonomie van Europa en Nederland. Het kabinet zet zich daarom in voor versterking van het industriële concurrentievermogen in Europa. Verduurzaming en concurrentievermogen gaan daarbij hand in hand.
Deelt u de mening dat delen van de chemische industrie, onder ander bij Chemelot, cruciale sectoren zijn voor de Nederlandse economie en samenleving? Kunt u hierbij de aangenomen motie Dijk over «vitale productie behouden of terugbrengen naar Nederland» betrekken?2
De chemische industrie levert bouwstenen voor producten die burgers dagelijks gebruiken, van kunststoffen tot medische producten, en is een onmisbare leverancier voor vitale sectoren zoals defensie, gezondheid en energie. Door de hoge arbeidsproductiviteit levert de sector een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. Daarnaast speelt de chemische sector een sleutelrol in het bereiken van een circulaire economie.
Delen van de chemische industrie, zoals die op Chemelot, kunnen daarmee een belangrijke rol spelen in de Nederlandse economie en samenleving. In dit kader is het van belang de leveringszekerheid en strategische autonomie van Nederland en Europa zoveel mogelijk te waarborgen.
De motie van het lid Dijk, gericht op het behouden dan wel terugbrengen van vitale productie, sluit hierbij goed aan. Deze motie verzoekt om een overzicht van strategische sectoren die vitaal zijn voor Nederland. Of en in welke mate onderdelen van de chemische sector kwetsbaar zijn door dergelijke risicovolle strategische afhankelijkheden, is onderzocht. Dit onderzoek, wat ten dele beantwoordt aan de motie, is echter vertrouwelijk, de resultaten kunnen op verzoek van de Kamer in een vertrouwelijke technische briefing worden toegelicht. De motie zelf zal nader worden geadresseerd in de Industriebrief.
Het antwoord op de motie van het lid Dijk zal worden opgenomen in de Industrie brief, die in het derde kwartaal van 2025 met de Kamer zal worden gedeeld.
Hoe worden de landelijke, provinciale en lokale overheden betrokken bij de plannen van Sabic en de mogelijke gevolgen voor de regio?
Wij kunnen niet ingaan op over onbevestigde mediaberichten.
Er is intensief contact met Sabic op landelijk en provinciaal niveau onder andere in het kader van het belang van het cluster en de maatwerkaanpak. Deze gesprekken zijn vertrouwelijk vanwege de bedrijfsvertrouwelijke informatie die daar wordt gewisseld.
Is er overleg geweest tussen de overheid en Sabic over de voorgenomen verkoop? Zo ja, wat is er besproken en wat zijn de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er om (delen van) deze industrie te nationaliseren?
Dat zou betekenen dat de Staat het bedrijf koopt of onteigent. Dat zijn zowel juridisch, economisch als financieel zeer verstrekkende maatregelen die niet zomaar genomen kunnen worden. In geval van onteigening is een wettelijke grondslag vereist en zou bijvoorbeeld sprake moeten zijn van een publiek belang dat niet op andere wijze geborgd kan worden. Dat is op dit moment niet het geval.
In het geval er overgegaan wordt op sluiting of gedeeltelijke sluiting van de industrie in handen van Sabic, wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse economie en voor de werkgelegenheid in de regio Zuid-Limburg?
De nieuwsberichten betreffen onderzoek naar mogelijkheden voor verkoop door Sabic, en zijn niet door het bedrijf zelf bevestigd. Het kabinet gaat niet in op onbevestigde berichten over mogelijke sluiting van individuele bedrijven.
Wel kan gezegd dat Sabic één van de grootste spelers op het sterk geïntegreerde Chemelot is en daarmee belangrijk voor de huidige en toekomstige concurrentiepositie van de site. Zoals onder vraag 2 aangegeven leveren chemische bedrijven, zoals Sabic, bouwstenen voor producten die burgers dagelijks gebruiken, van kunststoffen tot medische producten. Deze bedrijven zijn tevens een onmisbare leverancier voor vitale sectoren als defensie, gezondheid en energie.
Wat zijn de gevolgen voor Chemelot en andere bedrijven in de productieketens van deze industrie?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt u om de werkgelegenheid en economische stabiliteit in de regio te waarborgen in het geval van een verkoop of sluiting?
Het Rijk trekt samen op met het cluster en de Provincie Limburg om mogelijkheden te onderzoeken over hoe het cluster Chemelot structureel te versterken, onder andere door uitwerking van onderdelen van het «Limburgs bod voor een duurzaam Chemelot» (juni 2024). Zo is eind mei, mede door de inzet via de cluster-aanpak, het voorkeursalternatief voor het nog te bouwen 380 kV hoogspanningsstation in Graetheide vastgesteld. Deze projecten dragen bij aan de transitie naar een duurzame toekomst voor de industrie op Chemelot.
Welke buitenlandse afhankelijkheden zouden gecreëerd of vergroot worden door het (gedeeltelijk) sluiten van deze industrie?
De berichtgeving betreft mogelijke verkoop van onderdelen van Sabic. Deze berichten worden niet bevestigd door het bedrijf. Het is niet aan het kabinet om te speculeren over sluiting van individuele bedrijven.
In het algemeen levert de Nederlandse chemische industrie basisproducten aan verschillende downstream sectoren, in heel Europa. Indien meerdere chemische sites binnen NL en/of de EU zouden sluiten kan dat leiden tot handelsafhankelijkheden. Door o.a. de toenemende productie in China zou handelsconcentratie kunnen ontstaan. Of dit problematisch en risicovol is hangt af van veel verschillende factoren. De Europese Commissie presenteert voor de zomer een actieplan voor de chemische sector en aan het eind van het jaar een Chemicals Industry Package, met onder andere maatregelen ter verbetering van het concurrentievermogen van deze industrie.
Hoe past deze ontwikkeling binnen het bredere beleid van de regering ten aanzien van het behoud en de versterking van de Nederlandse maakindustrie?
De (maak)industrie is cruciaal voor een concurrerende en weerbare Nederlandse economie. Het zorgt voor groei en werkgelegenheid, biedt oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en draagt bij aan onze strategische autonomie. In dit kader is de Clean Industrial Deal ook zeer relevant, waarin het groene industriebeleid nader wordt uitgewerkt voor Nederland en Europa. In juli wordt de Kamer schriftelijk geïnformeerd over de toekomst van de energie-intensieve industrie met de brief Perspectief op de Energie-Intensieve Industrie. Ook wordt het bredere industrie en innovatiebeleid vernieuwd. Met het nieuwe industriebeleid wordt meer gewicht gegeven aan het verdienvermogen en weerbaarheid. Dit sluit aan op nieuwe uitdagingen, zoals geopolitieke spanningen, afnemende productiviteitsgroei en huidige maatschappelijke uitdagingen. Hierover wordt de Kamer in het derde kwartaal van 2025 geïnformeerd.
Ook op Europees niveau zet het kabinet zich actief in voor het versterken van de industrie, waaronder voor de chemische industrie. Zo wordt er voor de zomer een Europees actieplan voor de chemische industrie gepresenteerd. Nederland heeft in dit kader ook het Franse non-paper over een «EU Critical Chemicals Act» medeondertekend3.
Kunt u een overzicht toevoegen van alle bedrijven en locaties die Sabic in Nederland bezit? Kunt u hierbij de omzet, winst en aantal fte betrekken?
Sabic heeft 3 productielocaties in Nederland: op Chemelot in Geleen, Bergen Op Zoom en Raamsdonkveer. Op Brightlands (Geleen) en in Bergen op Zoom zijn ook onderzoekscentra gevestigd. Daarnaast heeft Sabic haar Europese hoofdkantoor in Amsterdam. Momenteel werken er ruim 2.000 fte’s voor Sabic in Nederland.
Omzet en winstcijfers worden niet per locatie gepubliceerd. Volgens het jaarverslag bedroeg de wereldwijde omzet van het bedrijf in 2024 33 miljard euro, waarvan 20% in Europa.
Kunt u een overzicht toevoegen van alle generieke en specifieke subsidies en regelingen op zowel landelijk, provinciaal en lokaal niveau waarmee ondersteuning wordt geboden aan de activiteiten van de Sabic fabrieken in Nederland?
Gezien de gewenste beantwoordingstermijn van deze Kamervragen en het zwaartepunt van Sabic’s activiteiten op Chemelot, ligt bij de beantwoording de focus op het landelijke RVO instrumentarium en subsidies van de provincie Limburg over de periode van 2015 tot heden.
Navraag bij RVO heeft geleerd dat er in die periode in totaal ca. € 28 mln door RVO aan subsidie instrumenten rechtstreeks aan het bedrijf Sabic is gecommitteerd. Een deel van deze subsidies is voor projectpartners bestemd. Niet alle gecommitteerde bedragen zijn ook uitbetaald. Het feitelijke bedrag waarmee Sabic rechtstreeks is ondersteund, zal dus lager liggen. De grootste bedragen daarbinnen betreffen:
Daarnaast neemt Sabic deel aan projecten waarvoor projectpartners subsidie gecommitteerd hebben gekregen, waaronder een project waarvoor circa € 7,5 mln is gecommitteerd uit het groeifonds Circulair Plastics NL. Sabic ontvangt binnen deze projecten zelf slechts ten dele of geen subsidie.
Op grond van de fiscale geheimhoudingsbepalingen van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kunnen geen mededelingen worden gedaan over de uitvoering van de belastingwet bij individuele belastingplichtigen. Het delen van data van speciale regelingen, zoals fiscale, is dus niet mogelijk. Om die reden kan geen enkele informatie worden verstrekt t.a.v. aanvragen en het gebruik fiscale instrumenten zoals de WBSO, de EIA en de MIA/Vamil.
Navraag bij de provincie Limburg heeft opgeleverd dat in de afgelopen 10 jaar geen directe provinciale subsidies zijn verleend aan Sabic op Chemelot.
Kunt u een overzicht sturen van alle generieke en specifieke investeringen van de afgelopen 10 jaar die deze industrie ten goede zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met de berichten «Eigenaren zonnepanelen behouden recht op salderen stroom ondanks einde regeling»1 en «Experts: Salderingsrecht blijft overeind voor zonnepaneeleigenaar»2?
Ja.
Klopt het dat consumenten niet alleen vanwege de wettelijke salderingsregeling maar ook vanwege contractuele afspraken met energieleveranciers recht hebben op het tegen elkaar wegstrepen terug van geleverde en teruggeleverde stroom?
In artikel 31c, eerste en tweede lid, van de Elektriciteitswet is vastgelegd dat leveranciers voor afnemers die duurzame elektriciteit invoeden op het net het verbruik ten behoeve van de facturering en inning van de leveringskosten berekenen door de aan het net onttrokken elektriciteit te verminderen met de op het net ingevoede elektriciteit, waarbij de vermindering maximaal de hoeveelheid aan het net onttrokken elektriciteit bedraagt. Dat is een wettelijke verplichting.
Vanaf 1 januari 2027 treedt de Wet beëindiging salderingsregeling in werking. De bepalingen over het salderen van elektriciteit, die vanaf 1 januari 2026 in de Energiewet geregeld wordt, komen dan te vervallen. Er bestaat vanaf 1 januari 2027 dus geen wettelijke plicht meer voor leveranciers om de ingevoede en onttrokken elektriciteit met elkaar te verrekenen voor het bepalen van de in rekening te brengen leveringskosten. De wet regelt niet hoe leveranciers na het vervallen van deze wettelijke verplichting de kosten voor de aan een eindafnemer geleverde elektriciteit in rekening moeten brengen, noch of, en zo ja hoe, zij hun contractvoorwaarden daarop aan moeten passen. Dat is aan de contractpartijen, omdat het een afspraak betreft die onderdeel vormt van de overeenkomst tussen de leverancier en de eindafnemer. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren.
Voor wat betreft het fiscale deel geldt dat artikel 50, tweede lid van de Wet belastingen op milieugrondslag door de Wet beëindiging salderingsregeling vervalt. Daarin is bepaald dat over gesaldeerde elektriciteit geen energiebelasting wordt geheven. Met andere woorden: vanaf de inwerkingtreding van de Wet beëindiging salderingsregeling geldt er geen vrijstelling van belastingen meer voor geleverde elektriciteit die wordt gesaldeerd. Leveranciers zijn vanaf 1 januari 2027 dus verplicht deze belastingen door te berekenen.
Klopt het tevens dat energieleveranciers niet zomaar van deze contractuele salderingsafspraak die zij met consumenten hebben gemaakt af kunnen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vorige vraag regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval.
Hoeveel huishoudens met zonnepanelen hebben momenteel in hun energiecontract en/of de algemene voorwaarden bij hun contract staan dat zij recht hebben op salderen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is op 17 december 2024 aangenomen in de Eerste Kamer. Het aantal afgesloten overeenkomsten tussen een leverancier en een klant dat doorloopt tot ná 1 januari 2027 en waarin geen afspraken zijn gemaakt over de voorziene beëindiging van de salderingsregeling per 1 januari 2027, zal daarom beperkt zijn. In nieuw afgesloten leveringsovereenkomsten van na 17 december 2024 hebben leveranciers doorgaans opgenomen dat het salderen van verbruikte en ingevoede elektriciteit voor het in rekening brengen van de leveringskosten per 1 januari 2027 vervalt.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van experts dat de praktijk van het met elkaar verrekenen van geleverde en teruggeleverde stroom juridisch bindend blijft ook als de wettelijke salderingsregeling op 1 januari 2027 stopt?
Zoals aangegeven in de antwoorden op voorgaande vragen betreft dit de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal dit afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het kabinet roept leveranciers op richting klanten helder te zijn over de inhoud van de voorwaarden en eventuele wijzigingen duidelijk te communiceren. Als consumenten het niet eens zijn met de wijziging van de overeenkomst, kunnen zij in eerste instantie in contact treden met hun leverancier. Mochten zij er met hun leverancier niet uitkomen, dan hebben consumenten ook de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie of zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
Klopt het dat deze praktijk in energiecontracten en algemene voorwaarden wordt genoemd en het vervallen van een wettelijke regeling geen gevolgen heeft voor privaatrechtelijke contracten van de energieleveranciers met de consumenten?
Zie het antwoord op de vragen 2 tot en met 4.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam in de rechtszaak tegen Vattenfall, waarin werd gesteld dat het eenzijdig aanpassen van tarieven door de leverancier via algemene voorwaarden onrechtmatig was? Klopt het dat pogingen van energieleveranciers om het salderingsrecht met soortgelijke clausules te schrappen juridisch ondeugdelijk (zouden) zijn?
De wetgever laat zich slechts gedurende de voorbereiding van wetgeving uit over de interpretatie van regels, en voorziet deze waar nodig van een nadere toelichting. Na inwerkingtreding van een wet is dit voorbehouden aan de rechter, die wetgeving uitlegt en het recht toepast in een concreet geval.
Hoe kijkt u naar het feit dat juridisch adviseurs consumenten aanraden om alert te zijn bij overstappen naar een nieuwe leverancier of contractvorm omdat zij daarmee het contractuele recht op saldering kunnen verliezen?
Vanaf 2027 komt er een plicht om voor alle geleverde elektriciteit energiebelasting in rekening te brengen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 regelt de wet niet of, en zo ja hoe, de leveringsovereenkomsten en daarbij geldende voorwaarden kunnen of moeten worden aangepast. Dit betreft de privaatrechtelijke verhouding tussen de klant en een energieleverancier en zal afhankelijk zijn van de specifieke inhoud van de voorwaarden en omstandigheden van het geval. Het is daarom extra verstandig als consumenten zich goed informeren als zij overwegen over te stappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Acht u het wenselijk dat consumenten hiermee min of meer zelf verantwoordelijk worden voor het al dan niet verliezen van het recht op salderen en de financiële gevolgen die dat met zich mee kan brengen?
De Wet beëindiging salderingsregeling is helder voor wat betreft (i) het vervallen van de verplichting voor leveranciers om verbruikte en ingevoede elektriciteit te salderen bij het in rekening brengen van de kosten voor levering en (ii) de verplichting om energiebelasting in rekening te brengen over alle door hen geleverde elektriciteit (dus zonder salderen). Het is aan leveranciers om de voorwaarden van hun leveringsovereenkomsten hier zo nodig op aan te passen. Consumenten zijn zelf verantwoordelijk voor het kiezen van een energiecontract en het eventueel overstappen naar een andere leverancier en/of een ander contract.
Overigens regelt het amendement Postma dat de opzegvergoeding die een consument moet betalen bij voortijdige beëindiging van een leveringsovereenkomst achterwege blijft als die overeenkomst is afgesloten voorafgaand aan de bekendmaking van de Wet beëindiging salderingsregeling in het Staatsblad (29 januari 2025) en de leverancier die overeenkomst wegens het in werking treden van deze wet eenzijdig wijzigt.
Hoe groot acht u het risico dat er grote ongelijkheden zullen ontstaan tussen consumenten met zonnepanelen die wel een nieuw energiecontract hebben getekend waarin het recht op salderen vervalt en consumenten die dat niet hebben gedaan en voor wie, indien de in de artikelen aangehaalde experts gelijk hebben, het recht op salderen blijft bestaan? Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk situatie te voorkomen?
Zoals in het vorige antwoord is aangegeven, is de Wet beëindiging salderingsregeling helder ten aanzien van de wettelijke rechten en verplichtingen.
De verwachting is dat er weinig contracten zijn die zijn afgesloten voordat de Wet beëindiging salderingsregeling is aangenomen en bekend is gemaakt en doorlopen tot na 1 januari 2027. Voor contracten die na bekendmaking van die wet zijn afgesloten of worden verlengd en doorlopen tot na 1 januari 2027 zal gelden dat leverancier hun voorwaarden hier zo nodig op hebben aangepast. Het kabinet kan niet treden in de beoordeling van de privaatrechtelijk verhouding tussen consumenten en leveranciers noch een inschatting maken van de uitkomst van privaatrechtelijke geschillen over contractvoorwaarden. Bovendien zal dit ook sterk afhankelijk zijn van de context en specifieke omstandigheden van ieder geval. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Een ongekend kritisch rapport van de Europese Rekenkamer over het coronaherstelfonds |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF» van de Europese Rekenkamer?1
Ja, ik ben bekend met de op 6 mei jl. verschenen publicatie van de Europese Rekenkamer (ERK) «Prestatiegerichtheid, verantwoordingsplicht en transparantie – lessen die te trekken zijn uit de tekortkomingen van de RRF». Deze publicatie betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de Herstel en veerkrachtfaciliteit (HVF) samen.
Wat vindt u van het rapport? En welke lessen trekt u hieruit voor het toekomstig beleid en de Nederlandse standpuntbepaling in de Europese Unie met betrekking tot dit soort instrumenten?
Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. De ERK signaleert punten die van belang zijn voor eventuele toekomstige instrumenten die gericht zijn op prestatie gebonden financiering.
De kritiek van de ERK heeft betrekking op diverse punten, waaronder onduidelijkheid over kosten en resultaten, en het ontbreken van effectieve controlemechanismen. Onderstaand worden deze punten samengevat en voorzien van een duiding en appreciatie.
De ERK is van mening dat de efficiëntie van de inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Bij de HVF vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) wel ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de werkelijk gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De Raad van de Europese Unie, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Deze systematiek bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiefondsen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van een dubbele verantwoordingslast.
Daarnaast vindt de ERK dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK in veel gevallen gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer2 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact-indicatoren af, gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet vindt het wenselijk om resultaten te meten, maar erkent daarbij dat het om verschillende redenen, zoals aangehaald door de Commissie, lastig is om (op korte termijn) resultaten te beoordelen. Het kabinet kan zich daarom vinden in het advies van de Commissie.
Hiernaast is de ERK van mening dat het nalevingskader van de HVF en de regels voor de bescherming van de financiële belangen van de EU niet robuust genoeg zijn. De controlesystemen bevatten volgens de ERK tekortkomingen. Daarnaast ziet de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet «ernstig» zijn.
Om de financiële belangen van de EU te beschermen, dat wil zeggen fraude, corruptie, dubbele financiering en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren zijn er binnen de HVF diverse bepalingen van kracht, die zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Daarbij staan lidstaten primair aan de lat om de financiële belangen van EU te beschermen. Dit vertaalt zich in diverse verplichtingen. Om aanspraak te maken op middelen uit de HVF moeten lidstaten, als onderdeel van hun herstelplan, een robuust nationaal controlesysteem opzetten. Bij de beoordeling van de herstelplannen heeft de Commissie getoetst of de controlesystemen voldeden aan de eisen van de HVF-verordening. Daarnaast voert de Commissie in alle lidstaten zogenoemde systeemaudits uit om te controleren of de controlesystemen voldoen aan de vereisten. Zonder een goed werkend controlesysteem hebben lidstaten geen recht op uitbetaling. Lidstaten moeten verkeerd uitbetaalde of incorrect bestede middelen terugvorderen. Daarnaast is vastgelegd dat lidstaten ten behoeve van audit en controle, gegevens moeten verzamelen over o.a. eindontvangers, contractanten en sub-contractanten. Verder moet een lidstaat met ieder betaalverzoek een beheersverklaring meesturen die o.a. bevestigt dat de controlesystemen de nodige garanties bieden dat de middelen zijn beheerd volgens alle toepasselijke regels, in het bijzonder inzake het voorkomen van belangenconflicten, fraude, corruptie, en dubbele financiering. Ook moet een lidstaat bij ieder betaalverzoek een samenvatting meesturen van de door de nationale auditautoriteit uitgevoerde audits, met inbegrip van vastgestelde zwakke punten en eventuele genomen corrigerende maatregelen. Doordat de Commissie eisen stelt aan de controlesystemen, systeemaudits en audits op maatregelniveau uitvoert, en de lidstaten verplicht zijn om gegevens van eindontvangers te verzamelen en controleren, is bekend waar en bij wie de middelen terecht zijn gekomen. Daarnaast heeft de Commissie tijdens de looptijd van de HVF aanvullende richtsnoeren publiceert om lidstaten te ondersteunen bij het tegengaan van bijvoorbeeld dubbele financiering3.
Dat gezegd hebbende, hecht het kabinet er groot belang aan dat de financiële belangen van de EU worden beschermd Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend MFK dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant worden benut. Dat betekent concreet dat tekortkomingen in de controlesystemen zo vroeg mogelijk moeten worden opgespoord en gecorrigeerd, en dat de Commissie ook correcties moet kunnen aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten in het geval deze niet ernstig zijn. Hierbij geeft het kabinet wel graag mee dat de administratieve lasten nu al erg hoog zijn, en dat ervoor gewaakt moet worden dat verantwoordingslasten proportioneel blijven.
Ook vindt de ERK dat de methode die de Commissie heeft vastgesteld om de financiële bijdragen van de HVF aan een lidstaat te verlagen in geval van niet-naleving van mijlpalen en streefdoelen, tot verschillende interpretaties kan leiden. Deze methode rust gedeeltelijk op een kwalitatieve interpretatie van het belang van een niet-behaalde mijlpaal of streefdoel. Het kabinet acht het derhalve van belang dat de Commissie transparant is over haar beoordeling en kaders zoveel mogelijk vooraf worden vastgesteld.
Tot slot wijst de ERK erop dat de huidige regels geen bepaling bevatten op grond waarvan de Commissie het terugdraaien van eerdere verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen na 2026 kan aanpakken. In het geval dat mijlpalen of doelstellingen die reeds zijn behaald, door een lidstaat worden teruggedraaid, kan de Commissie corrigerende maatregelen nemen. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, zoals het geval zal zijn na 2026, kunnen alleen middelen worden teruggevorderd door de Commissie als sprake is van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of leningsovereenkomst, of als een lidstaat geen corrigerende maatregelen heeft genomen in het geval van fraude, corruptie en belangenverstrengeling. Het kabinet merkt op dat de Commissie tot op zekere hoogte dus wel mogelijkheden heeft om corrigerende maatregelen te nemen.
Hoe kan het dat de Europese Rekenkamer constateert dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt?
Conform de HVF-verordening konden lidstaten aanspraak maken op voorfinanciering uit de HVF, ter waarde van maximaal 13% van de toegewezen giften en leningen. De verdere uitbetalingen vinden plaats op basis van het behalen van mijlpalen en doestellingen. Daarbij zijn de verschillende betalingstermijnen gekoppeld aan sets van mijlpalen en doelstellingen. Dit is vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie (de Raad) ter vaststelling van het HVP en de door de lidstaat en de Commissie overeengekomen operationele regelingen. Het totale bedrag waar een lidstaat aanspraak op maakt is niet evenredig verdeeld over deze betalingstermijnen, noch over het aantal mijlpalen en doelstellingen. Het betalingsprofiel verschilt per lidstaat, waarbij rekening is gehouden met het relatieve belang van deze mijlpalen en doelstellingen. Betaalverzoeken waarin grotere mijlpalen of doelstellingen zijn opgenomen, zoals het voltooien van een belangrijke maatregel, staan gelijk aan een relatief grotere uitbetaling uit de faciliteit. Deze werkwijze, en de verstrekte voorfinanciering, zorgen ervoor dat het percentage dat is uitbetaald aan een lidstaat niet noodzakelijkerwijs overeen hoeft te komen met het percentage behaalde mijlpalen en doelstellingen.
Wat kan er nog gedaan worden om voor het restant van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility; RRF) niet weer zo’n rapport te krijgen? Hoe gaat u dat aanpakken en aankaarten in de vergaderingen van de Eurogroep en de Ecofinraad?
De analyse van de ERK betreft geen nieuw onderzoek, maar vat de eerdere adviezen en verslagen van de ERK met betrekking tot het ontwerp, het controlekader en de uitvoering van de HVF samen. De analyse richt zich op het ontwerp en de uitvoering van de HVF en de HVPs in brede zin. Het is in eerste instantie aan de Commissie om zich hiervan rekenschap te geven, aangezien zij is belast met het toezicht op de implementatie van de HVF, en het recht van initiatief heeft voor het doen van voorstellen voor toekomstige instrumenten. De Commissie verwijst in reacties op de reeds gepubliceerde rapporten van de ERK op de afspraken over de werkwijze van de HVF, zoals die door de medewetgevers (de Raad en Europees Parlement) zijn vastgelegd in de HVF-verordening. Het kabinet heeft begrip voor deze reactie. Het kabinet verwelkomt daarnaast het gehoor dat de Commissie heeft gegeven aan een deel van de aanbevelingen van de ERK die volgden uit eerdere rapporten.
Een wijziging van de werkwijze van de huidige HVF ligt gegeven de beperkte resterende looptijd van de HVF (tot eind 2026) niet voor de hand. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Het kabinet acht het van belang dat bij het opstellen van eventuele voorstellen voor toekomstige instrumenten gebaseerd op prestatiegerichte systematiek, de bevindingen en aanbevelingen van de ERK op relevante punten ter harte worden genomen.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat er slechts beperkt zicht is op de resultaten die worden geboekt bij het behalen van de mijlpalen van het Herstel- en Veerkrachtplan? Zo nee, waarom niet?
De ERK is van mening dat de HVF geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van impact. De Commissie heeft in een richtsnoer4 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft. Het kabinet kan zich vinden in dit advies.
Daarnaast is het bijzonder lastig om op korte termijn resultaten te beoordelen. De deadline voor het voltooien van mijlpalen en doelstellingen is augustus 2026, en een groot deel van de mijlpalen en doelstellingen moet nog worden geïmplementeerd. Ook kan het langer duren voordat de concrete resultaten van doorgevoerde hervormingen en investeringen meetbaar zijn. Het zou daarom prematuur zijn om nu een volledig beeld te schetsen van de concrete resultaten van de HVF.
Conform de HVF-verordening zal de Commissie uiterlijk 31 december 2028 een onafhankelijk ex-postevaluatieverslag voorleggen aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie (de Raad), het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Dit verslag zal bestaan uit een algemene evaluatie van de faciliteit en zal informatie bevatten over het effect ervan op de lange termijn.
Welke lessen trekt u daaruit, mede met het oog op de plannen van de Europese Commissie om in het Meerjarig Financieel Kader meer conditionaliteit in te bouwen?
Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten, met uitbetaling op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, een vervolg krijgen onder het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK), dan is het van belang dat de observaties van de ERK waar relevant ter harte worden genomen. Deze lessen en de appreciatie ervan zijn toegelicht in het antwoord op vraag 2. De kabinetsinzet ten aanzien van prestatiegerichte financiering in het volgende MFK is opgenomen in de Kamerbrief van 28 maart jl5.
Deelt u de constatering van de Europese Rekenkamer dat het Herstel- en Veerkrachtplan het risico van overlapping met andere fondsen van de Europese Unie vertoont? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt dat in de toekomst voorkomen?
De ERK heeft kritiek op het feit dat de HVF doelstellingen een groot aantal beleidsterreinen bestrijken, waardoor het risico op overlap met andere EU-instrumenten toeneemt. In dit kader adviseert de Commissie voor de inrichting van mogelijke toekomstige prestatiegerichte instrumenten dat het toepassingsgebied en de doelstellingen van de instrumenten duidelijk zijn omschreven.
De HVF is gericht op het vergroten van de veerkracht van de lidstaten, door middel van steun voor maatregelen die betrekkingen hebben op beleidsterreinen die gestructureerd zijn in zes pijlers, namelijk: de groene transitie; digitale transformatie; slimme duurzame en inclusieve groei; sociale en territoriale cohesie; gezondheid en economische; en sociale en institutionele veerkracht. Er bestaan verschillende EU-instrumenten, waaronder de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, die ook een aantal van deze terreinen bestrijken. Het kabinet acht het wenselijk dat onder het volgende MFK overlap tussen verschillende instrumenten zoveel mogelijk wordt beperkt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de Europese Commissie in veel gevallen geen geld terug kan vorderen als een lidstaat zich niet aan de regels houdt, omdat het geld al is overgemaakt? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
De kritiek van de ERK op de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen heeft betrekking op twee zaken. In de eerste plaats noemt de ERK dat de Commissie alleen corrigerende maatregelen kan nemen, oftewel middelen terugvorderen, in geval van ernstige onregelmatigheden en systeemgebreken. De Commissie kan geen correcties aanbrengen voor individuele inbreuken op de regels inzake overheidsopdrachten (in het geval deze niet «ernstig» zijn). Het kabinet kan de kritiek van de ERK op dit punt volgen. Het kabinet zet onderstaand uiteen welke verschillende gronden bestaan op basis waarvan terugvordering wel kan plaatsvinden.
Conform artikel 22 lid 5 van de HVF-verordening voorziet de financiële overeenkomst, en in voorkomend geval leningsovereenkomst, die wordt afgesloten tussen een lidstaat en de Commissie, de Commissie van het recht om in een aantal gevallen middelen die zijn uitbetaald uit de HVF terug te vorderen. In reactie op een eerdere aanbeveling van de ERK6 heeft de Commissie richtsnoeren7 opgesteld die een kader bieden voor de toepassing van deze bepaling. Er bestaan drie situaties op grond waarvan de Commissie verminderingen en terugvordering van HVF-middelen kan uitvoeren. Allereerst in het geval dat fraude, corruptie en belangenverstrengelingen die de financiële belangen van de EU schaden niet zijn gecorrigeerd door een lidstaat. Ten tweede, in het geval van ernstige schending van een verplichting uit hoofde van de financieringsovereenkomst of de leningsovereenkomst tussen de lidstaat en de Commissie. Dit vereist een schending door de lidstaat van specifieke verplichtingen van de overeenkomsten die op een wezenlijke wijze afbreuk doet aan de rechten van de Commissie of de goede besteding van middelen van de EU. Ten derde, in het geval dat informatie en rechtvaardiging die ten grondslag liggen aan een betaalverzoek onjuist blijken te zijn.
In het geval dat de situatie zich voordoet dat de Commissie middelen gaat terugvorderen, wordt dit in eerste instantie gedaan door middel van een vermindering van de eerstvolgende uitbetaling uit de faciliteit. Indien er geen openstaande betaalverzoeken meer zijn of de lidstaat geen betaalverzoeken meer indient, zal de Commissie een nota aan de lidstaat uitschrijven om de te betalen middelen, terug te vorderen.
In de tweede plaats noemt de ERK de beperkte mogelijkheid van de Commissie om middelen terug te vorderen in het geval dat mijlpalen en doelstellingen worden teruggedraaid. Wanneer deze situatie zich voordoet, zal een lidstaat bij het indienen van het eerstvolgende betaalverzoek een korting op de uitbetaling ontvangen, evenredig aan de teruggedraaide mijlpaal of doelstelling. In het geval dat er geen betaalverzoeken meer ingediend worden door de lidstaat, kunnen er geen middelen worden teruggevorderd door de Commissie anders dan op de hierboven genoemde gronden.
Deelt u de mening dat de constatering van de Europese Rekenkamer dat het «onduidelijk is of EU-burgers echt waar voor hun geld krijgen» uiterst pijnlijk is, aangezien er immer zorgvuldig moet worden omgegaan met belastinggeld? Deelt u eveneens de mening dat dit een zeer slechte zaak is voor draagvlak voor de Europese Unie in zijn algemeenheid?
Het kabinet hecht aan een effectieve besteding van EU-middelen. Het is van belang dat burgers erop kunnen vertrouwen dat EU middelen correct en effectief worden besteed, ook met oog op het draagvlak.
De ERK is van mening dat de efficiënte inzet van HVF-middelen niet kan worden gemeten, omdat het onduidelijk is wat de kosten zijn van de uitgevoerde plannen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 vindt uitbetaling plaats op basis van het bereiken van mijlpalen en doelstellingen, niet op basis van rechtmatigheid van gedeclareerde uitgaven zoals bij klassieke EU-instrumenten. Lidstaten moesten wel bij het opstellen van hun herstel- en veerkrachtplan (HVP) ex ante een kosteninschatting onderbouwen, maar de gemaakte kosten spelen geen rol bij de uitbetaling. De lidstaten, de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn het in 2021 eens geworden over deze systematiek. Dit bood een manier om praktische invulling te geven aan de koppeling van EU-middelen aan structurele hervormingen in lidstaten. Deze werkwijze vergroot ook de prikkel voor het boeken van voortgang ten aanzien van noodzakelijke investeringen, omdat de mijlpalen en doelstellingen ook betrekking hebben op tussenstappen. Het is dus een bewuste keuze geweest om de HVF anders vorm te geven dan bijvoorbeeld de cohesiemiddelen. Het kabinet voorziet hier ook een risico van dubbele verantwoordingslast.
Deelt u, net als de Europese Rekenkamer, de constatering dat er risico is dat de terugbetalingen van het Herstel- en Veerkrachtplan door de gestegen rentes toekomstige begrotingen van de Europese Unie flink onder druk kunnen zetten? Zo nee, waarom niet? Wat betekent dit voor de Nederlandse afdrachten in het volgende Meerjarig Financieel Kader?
In het eigenmiddelenbesluit8 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het giftendeel van de HVF via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. Het aandeel dat de lidstaten moeten bijdragen aan de terugbetaling hangt af van de BNI-sleutel. In een brief van 27 augustus 20249 heeft het kabinet uiteengezet dat de terugbetaling voor Nederland naar schatting neerkomt op 38 miljard euro tot en met 2058. Dit betreft zowel de nominale terugbetaling van het subsidiedeel als de rentelasten. Een hogere rente leidt tot een hogere terugbetaling voor de EU en daarmee ofwel tot herprioritering in de EU-begroting ofwel tot hogere afdrachten van lidstaten, waaronder Nederland.
Er moeten nog afspraken worden gemaakt over de precieze terugbetaling van NGEU. Deze afspraken worden gemaakt in het kader van de onderhandelingen over het volgend MFK. In de tweede helft van 2025 publiceert de Commissie naar verwachting een voorstel voor het volgende MFK.
Wat is de onderbouwing van de Europese Commissie om te stellen dat het Herstel- en Veerkrachtplan wél een prestatiegericht instrument is, in het bijzonder gezien de constatering van de Europese Rekenkamer dat eind 2024 42% van de gelden is uitbetaald, terwijl slechts 28% van de mijlpalen en streefdoelen is bereikt? Welke gevolgen moet dit hebben voor de resterende uitbetaling van de middelen (58%)?
De ERK hanteert een andere definitie van een prestatiegericht instrument dan de Commissie. Volgens de definitie van de ERK zijn prestaties een maatstaf die aangeeft in hoeverre de doelstellingen van door de EU gefinancierde acties, projecten of programma’s zijn verwezenlijkt en of dit op een kosteneffectieve wijze is gedaan. De ERK vindt dat de HVF conform deze definitie geen resultaatgericht instrument is. De mijlpalen en doelstellingen zijn volgens de ERK gericht op output in plaats van resultaten.
De Commissie hanteert in het kader van de HVF een andere definitie van prestaties, waarbij met de term prestaties wordt gedoeld op het behalen van mijlpalen en doelstellingen. Uitbetaling vindt plaats op basis van het bereiken van deze mijlpalen en doelstellingen. De Commissie heeft in een richtsnoer10 lidstaten aangemoedigd om voornamelijk gebruik te maken van input- of output-indicatoren bij het vaststellen van de mijlpalen en doelstellingen. De Commissie raadde het gebruik van impact indicatoren, zoals de ERK deze graag had gezien, af gegeven de onvoorspelbaarheid van zulke indicatoren en hun afhankelijkheid van andere factoren waar de lidstaat zelf geen invloed op heeft.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 bestaat er een aantal verklaringen voor het feit dat het percentage uitbetaalde middelen hoger ligt dan het percentage bereikte mijlpalen en doelstellingen.
Hoe neemt u de lessen van dit kritische rapport mee bij uw inzet voor de aanstaande vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader, in het bijzonder omdat de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, het Herstel- en Veerkrachtplan als uitgangspunt voor deze toekomstige begroting van de Europese Unie wil hanteren?
Op dit moment ligt er nog geen concreet Commissievoorstel voor het aanstaande Meerjarig Financieel Kader. Het is daarom te vroeg om al een nader oordeel te hebben over de toepassing van de systematiek van het Herstel- en Veerkrachtfaciliteit in het volgende MFK. Het kabinet deelt naar verwachting na het zomerreces de appreciatie van het MFK-voorstel met uw Kamer.
Het rapport biedt echter wel aanknopingspunten voor het kabinet. Het kabinet hecht belang aan de controlerende rol van de ERK en haar toezien op de rechtmatige besteding van Europese middelen. Het kabinet ziet de HVF als een eenmalig en tijdelijk instrument dat is opgezet in reactie op een uitzonderlijke crisis. Het kabinet is geen voorstander van een herhaling van de financiering van het instrument middels gemeenschappelijke leningen. Het kabinet staat wel open voor een verkenning van het gebruik van resultaatgericht begroten, waarmee lidstaten aan vooraf vastgestelde voorwaarden/prestaties moeten voldoen alvorens middelen uit EU-fondsen worden uitgekeerd. Mocht de werkwijze van resultaatgericht begroten een vervolg krijgen onder het volgend MFK, dan is het van belang dat de relevante aanbevelingen van de ERK op dit punt ter harte worden genomen. De lessen die worden meegenomen en een uitgebreidere appreciatie van de kernpunten van het synergierapport zijn opgenomen in de beantwoording op vragen 2 en 6.
Hoe schat u het krachtenveld in de Europese Unie om de aanbevelingen en kritiekpunten van dit rapport ter harte te nemen voor toekomstige financieringsinstrumenten van de Europese Unie in?
Het is in dit stadium onduidelijk hoe het krachtenveld eruit ziet met betrekking tot de kritiekpunten uit het syntheserapport. In algemene zin verwelkomen de lidstaten de rapporten van de ERK over de HVF, maar wordt er ook begrip getoond voor kritische tegenreacties van de Commissie. Lidstaten hebben in het verleden hun zorgen uitgesproken over de correcte besteding van middelen. Daarnaast zijn ook zorgen geuit over de hoge administratieve lasten die de uitvoering van de HVF met zich mee heeft gebracht.
Deelt u de mening dat er geen tekort is aan water om drinkwater van te kunnen maken, maar dat er een tekort is aan vergunningen om nieuwe waterwinpunten te slaan?1
Welke maatregelen neemt u, en heeft u al genomen, om dit jaar nog nieuwe waterwinpunten te realiseren?
Deelt u de mening dat beknibbelen op drinkwatergebruik (de eerste levensbehoefte) bij huishoudens pure armoede is? Zo nee, waarom niet?
Waarom gaat u inzetten op verandering van gedrag via gedragscampagnes terwijl al deze mensen helemaal niets fout doen?
Denkt u wel dat deze mensen iets fout doen? Zo ja, wat dan?
Bent u bereid om te stoppen met deze gedragscampagnes, mensen met rust te laten en gewoon zorg te dragen voor voldoende waterwinpunten?
Op welke manieren kunt u ervoor zorgen dat milieuorganisaties niet langer het proces van vergunningverlening voor nieuwe waterwinpunten kunnen frustreren met rechtszaken en dergelijke?
Wanneer kunnen we wetswijzigingen tegemoet zien komen die decentrale overheden en drinkwaterbedrijven helpen met het slaan van nieuwe waterwinpunten?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat Water (17 juni 2025)?
Het bericht van NOS 'Hindoeraad: zorgelijke toename hindoediscriminatie in Nederland' |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de toename van hindoediscriminatie zoals geconstateerd door de Hindoeraad?1
Wat vindt u ervan dat een buitenlands conflict zorgt voor spanningen in onze samenleving, waardoor leden van deze geloofsgemeenschap te maken krijgen met discriminatie vanwege hun geloof?
Deelt u de opvatting dat hindoediscriminatie hard aangepakt zou moeten worden en dat het van belang is dat wordt ingezet op het voorkomen van hindoediscriminatie? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
Zou u willen toelichten welke rol er in die aanpak is weggelegd voor de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR)?
Zou u willen toelichten waarom er tot nu toe geen specifieke cijfers van hindoediscriminatie in Nederland zijn bijgehouden?
Deelt u de opvatting dat het goed zou zijn als deze cijfers wel worden bijgehouden?
Hoe werkt u samen met organisaties als de Hindoeraad Nederland en het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) bij de aanpak van hindoediscriminatie en de inzet om interreligieuze spanningen te verminderen?
Hoe gaat u hindoeïstische geloofsgemeenschappen en betrokken maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties, evenals de vele vrijwilligers die hiervoor actief zijn, betrekken bij de aanpak van hindoediscriminatie?
Zou u in overleg willen treden met gemeenten, in het bijzonder met gemeenten met een grote hindoegemeenschap, over of en hoe het Rijk gemeenten kan helpen bij het ruimte bieden aan hindoes voor uitoefening van hun geloof in Nederland en daarbij behorende tradities en gebruiken, zoals de mogelijkheid tot uitstrooien van as en bloemen bij uitvaarten?
Zou u voorgaande vraag over het in overleg treden met gemeenten ook willen beantwoorden met oog op de vele maatschappelijke activiteiten die leden van hindoeïstische geloofsgemeenschappen uitoefenen middels maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties en daarbij in samenwerking met gemeenten (bijvoorbeeld in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de VNG) een verkenning willen voeren naar mogelijke knelpunten?
Hoe gaat u in samenwerking met deze gemeenten en de VNG het uitwisselen van goede voorbeelden, best practices en lessons learned stimuleren?
Het bericht “Werkgevers lokken jonge werknemer met studieschuldregeling” in het FD van 11 mei 2025 |
|
Inge van Dijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheid voor werkgevers om hun werknemers de keuze te bieden om fiscaal gunstig een deel van hun studieschuld af te lossen een maatregel is met vele positieve effecten, omdat dit één een mogelijkheid biedt voor werkgevers om aantrekkelijk te zijn in een krappe arbeidsmarkt, twee een mogelijkheid biedt voor jongeren om hun vaak hoge studieschulden sneller af te lossen en daarmee meer kansengelijkheid creëert en drie dit starters op de woningmarkt sneller een betere en gelijkere uitgangspositie kan bieden?
Ja. Een arbeidsrechtelijke regeling waarmee werknemers op een financieel gunstige manier hun studieschuld kunnen aflossen, kan werkgevers aantrekkelijker maken op de arbeidsmarkt. Werknemers zullen vermoedelijk eerder hun studieschuld aflossen als dat fiscaal voordelig kan. Met een lagere schuldpositie zullen starters eenvoudiger een lening kunnen afsluiten ten behoeve van een eigen woning.
Overigens raakt deze vraag niet zozeer de fiscale wet- en regelgeving, maar ziet het op de contractsvrijheid van partijen. Het staat werkgevers en werknemers vrij om de vormgeving van het salaris en een eventuele uitruil (cafetariaregeling) met elkaar overeen te komen.
Ziet u ook dat de vrije ruimte eigenlijk relatief beperkt is voor dit doel, met name voor kleine werkgevers die al snel tegen een hoge eindheffing aanlopen?
Allereerst is het geen doel van de werkkostenregeling om een studieschuld «belastingvriendelijk» af te lossen. Werkgevers mogen via de vrije ruimte in bepaalde mate zelf beslissen (eventueel in overleg met werknemers) wat zij onbelast willen verstrekken aan hun werknemers.1 Het fiscaal voordelig af laten lossen van de studieschuld is dus een keuze van de werkgever.
De hoogte van de vrije ruimte is afhankelijk van de totale fiscale loonsom van werkgevers. Werkgevers met minder of laagbetaald personeel zullen daarom over het algemeen minder vrije ruimte hebben in absolute zin. Door het tweeschijvensysteem is de vrije ruimte voor werkgevers met een lagere loonsom echter relatief hoog. Bij het uitruilen van een aflossingsbedrag voor een studieschuld zal het vaak om hogere bedragen gaan dan bijvoorbeeld de kosten van een kerstpakket en zal een werkgever met een lage loonsom – afhankelijk van het aantal werknemers dat hier gebruik van wil maken – relatief snel tegen een eindheffing van 80% aanlopen. De eindheffing van 80% bij de werkgever is vergelijkbaar met een regulier inkomstenbelastingtarief van 44% bij de werknemer. Het kan dus ook een keuze zijn van de werkgever om de vrije ruimte bewust te overschrijden en voor zover de onbelaste studieschuldvergoedingen de vrije ruimte overschrijden over deze overschrijding eindheffing af te dragen.
Bent u het ermee eens dat het gelet op de vele hoge studieschulden van jongeren, waarvan een derde zo’n 47.000 euro is, het goed zou zijn als een werkgever ruimere mogelijkheden krijgt om fiscaal gunstig extra aflossingsmogelijkheden te bieden, zodat jongeren daadwerkelijk snel hun studieschuld kunnen aflossen?
Volgens DUO had in 2024 ongeveer ⅓ van de studenten een schuld van € 20.000 of meer.2
Het aflossen van de studieschuld is allereerst de verantwoordelijkheid van oud-studenten. Het feit dat werkgevers een fiscaal vriendelijke manier van aflossen bieden, is een mooie manier om werknemers tegemoet te komen. Een specifieke vrijstelling (in de vorm van een gerichte vrijstelling) voor het aflossen van studieschulden3 past echter niet binnen de doelstelling van de werkkostenregeling. De werkkostenregeling heeft tot doel om vergoedingen en verstrekkingen met een zakelijk karakter buiten de loonheffingen te houden. Voor deze zakelijke kosten gelden verschillende gerichte vrijstellingen. Naast de gerichte vrijstellingen kent de werkkostenregeling de vrije ruimte. Werkgevers mogen via de vrije ruimte zelf beslissen wat zij onbelast willen verstrekken aan hun werknemers4, waaronder ook gemengde of onzakelijke vergoedingen of verstrekkingen. Daarmee is de vrije ruimte dus geschikt voor het onbelast vergoeden van aflossingen voor studieschulden en een gerichte vrijstelling niet. Een verruiming van de vrije ruimte is mogelijk, maar ongericht en heeft budgettaire consequenties, zie ook het antwoord op vraag 11. Bij de op dit moment lopende evaluatie van de werkkostenregeling wordt ook meegenomen of werkgevers fiscaal gestimuleerd moeten worden voor het voordelig laten aflossen van studieschulden door werknemers. Het evaluatierapport wordt voor het zomerreces naar de Tweede Kamer gestuurd.
Ziet u ook het effect dat vanwege de jaarlijkse rente op studieschulden, zeker bij hoge leenstelselschulden met een lange looptijd, de jaarlijkse afbetaling vooral uit rente bestaat, waardoor aflossen van de schuld heel langzaam gaat en er een hoge kans is dat een restschuld overblijft?
Het is niet mogelijk om een eenduidig antwoord te geven op deze vraag. De kans op een restschuld is een samenkomst van de hoogte van de studieschuld van een oud-student, de hoogte van de rente en het inkomen van de oud-student gedurende de terugbetaalperiode van 15 of 35 jaar.
Een oud-student betaalt maandelijks minimaal het wettelijk verplichte aflossingsbedrag. Dit is gebaseerd op de openstaande schuld, die wordt vermeerderd met rente, en de resterende aflosjaren. Deze minimale maandelijkse aflossing is daarmee een combinatie van de maandelijkse rente en aflossing op de initiële studieschuld. Hoe groter de initiële schuld, hoe groter de rentecomponent van de maandelijkse minimale aflossing. Naarmate de initiële schuld gedurende de aflosfase slinkt, zal de rentecomponent van het maandelijks bedrag relatief afnemen en de afloscomponent relatief stijgen.
Oud-studenten worden beschermd tegen een te hoge maandelijkse terugbetalingsverplichting door de draagkrachtregeling. De draagkrachtregeling houdt in dat studenten met een laag inkomen minder terugbetalen dan zij op grond van hun schuld zouden moeten doen, en bij een zeer laag inkomen zelfs niets. Bij een hoge studieschuld en een langdurig laag inkomen, betaalt een oud-student daardoor mogelijk niet de volledige studieschuld terug. Een hoge rente versterkt dit effect. Het verschil tussen het wettelijke maandbedrag en het op grond van draagkracht betaalde maandbedrag blijft onderdeel van de studieschuld. Mocht dit tijdens de aflosfase voor langere tijd optreden, kan aan het eind van de aflosfase een restschuld overblijven die wordt kwijtgescholden.
Klopt het dat door DUO in 2020 28 miljoen euro, in 2021 29 miljoen euro, in 2022 32 miljoen euro en in 2023 37 miljoen euro aan restschuld na afloop van de aflosfase is kwijtgescholden?
Ja, deze bedragen zijn correct. In aanvulling op deze bedragen is 2024 € 49 miljoen aan restschuld na afloop van de aflosperiode kwijtgescholden. Dit bedrag bevat de kwijtscheldingen van zowel niet-relevante als relevante vorderingen. Niet-relevante vorderingen zijn leningen en niet omgezette prestatiebeursschulden, relevante vorderingen bestaan voornamelijk uit rentevorderingen.
Wat is de prognose voor kwijtscheldingen van restschuld na de aflosfase voor de komende tien jaar?
Het is met huidige cijfers niet mogelijk om een onderbouwde prognose te geven voor kwijtscheldingen van restschuld na de aflosfase voor de komende tien jaar. Er wordt binnen de rijksbegroting namelijk gewerkt met een begrotingshorizon van het lopende en de daaropvolgende vijf jaar. Alleen voor deze periode achten wij het mogelijk om een raming te maken. In de raming wordt alleen rekening gehouden met niet-relevante vorderingen, deze bevat dus alleen kwijtscheldingen op leningen en niet omgezette prestatiebeursschulden.
Kwijtschelding * € 1 miljoen
59
62
65
68
72
75
De cijfers geven aan dat er – naar verwachting – tussen 2025 en 2030 een stijging zal plaatsvinden in het aantal kwijtscheldingen op basis van restschuld. Deze prognose is gemaakt op basis van de stijging die zichtbaar is in de voorgaande jaren (zie antwoord op vraag 5).
Klopt het dat de totale studieschuld van Nederlandse studenten meer dan verdubbeld is sinds de invoering van het leenstelsel in 2015?
Ja, dat is juist. De totale definitief openstaande studieschuld was begin 2015 € 12,9 miljard en begin 2023 € 28,9 miljard. Dit betreft de totale schuld, die jaarlijks verandert door nieuwe leningen en aflossingen. Dat dit bedrag gestegen is sinds het leenstelsel, wil niet zeggen dat dit volledig een gevolg is dat één op één is toe te schrijven aan het leenstelsel. In deze bedragen zitten bijvoorbeeld ook de studieschulden van mbo studenten, deze studenten vielen niet onder het leenstelsel. Daarnaast moet bij de vergelijking ook rekening worden gehouden met inflatie en de groei van het aantal studenten.
Klop het dat vanwege de oploop van het bedrag aan studieschulden, de kwijtscheldingen van restschuld na de aflosfase in de toekomst ook hard zal toenemen?
Er is momenteel niet voldoende bekend over het aflosgedrag van oud-studenten om een antwoord op deze vraag te geven. De mate van terugbetaling hangt namelijk niet alleen af van de hoogte van de studieschuld, maar ook van onvoorspelbaar aflosgedrag en toekomstige renteontwikkelingen.
Bij de invoering van het leenstelsel in 2015 is de aflostermijn verlengd van 15 jaar naar 35 jaar. Studenten die in 2015 zijn begonnen met lenen, hebben een terugbetaalperiode van 35 jaar. Dit betekent dat momenteel slechts enkele cohorten oud-studenten zijn begonnen met het aflossen onder deze verlengde terugbetaalperiode. Het is hierdoor nog niet mogelijk om een goede inschatting te geven over het aflosgedrag. Over een aantal jaren is het beter mogelijk om hier een prognose voor te maken. Het CPB heeft bij de invoering van het leenstelsel wel een voorspelling gemaakt voor het kwijtscheldingspercentage bij een aflostermijn van 35 jaar, dit was gemiddeld 13,6 procent5.
Kan DUO een inschatting geven van de verwachte mate van terugbetaling na de aflosfase van de hoge studieschulden ontstaan onder het sociaal leenstelsel?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het aanbieden van extra ruimte aan de voorkant voor het aflossen van studieschulden, tegelijkertijd zorgt voor het naar voren halen van inkomsten voor DUO en op termijn minder afschrijving, zodat het in feite vestzak-broekzak is voor de overheidsfinanciën?
Oud-studenten mogen altijd, onbeperkt en zonder kosten extra aflossen op hun studieschuld. Het is afhankelijk van de persoonlijke financiële situatie en toekomstverwachtingen van oud-studenten of extra aflossen in hun geval verstandig is. Extra aflossen kan op termijn leiden tot lagere maandelijkse terugbetalingen en daardoor tot meer bestedingsruimte en tot meer leenruimte voor bijvoorbeeld een hypotheek.
Extra aflossingen zijn voor de Rijksbegroting in beginsel financieel neutraal. De gemiddelde rente die de overheid betaalt over de staatsschuld en de rente die (oud)studenten betalen over de studieschuld wordt namelijk over langere periode bezien en geacht gelijk aan elkaar te zijn. Alleen voor zover extra aflossingen leiden tot minder kwijtscheldingen van restschulden aan het einde van de aflosperiode, levert dit een financieel voordeel op voor de Rijksbegroting.
Hierbij passen wel enkele kanttekeningen. Indien de genoemde extra ruimte geboden wordt door een maatregel, fiscaal of anderszins, die overheid geld kost, moeten de baten van extra aflossingen afgewogen worden tegen de kosten van die maatregel. Een generieke financiële stimulans zou daarnaast ook ten goede komen aan oud-studenten die momenteel al het financiële perspectief hebben om de volledige studieschuld gedurende de aflosperiode af te lossen. Mogelijk komt slechts een klein deel ten goede aan studenten wiens restschuld uiteindelijk kwijtgescholden zou worden. Dat maakt de maatregel ondoelmatig.
Wilt u de mogelijkheden voor één een specifieke vrijstelling onder de werkkostenregeling voor studieschulden en twee een verruiming van de algemene ruimte onder de werkkostenregeling in kaart brengen, inclusief de budgettaire gevolgen, zowel aan de uitgavenkant (werkkostenregeling) als ook aan de inkomstenkant (meer en hogere aflossingen en minder kwijtscheldingen)?
Het is momenteel mogelijk voor werkgevers om, onder voorwaarden, een onbelaste vergoeding te geven aan werknemers voor het aflossen van de studieschuld. Dit komt dan ten laste van de vrije ruimte van de werkkostenregeling. De vrije ruimte bedraagt momenteel 2% over de fiscale loonsom tot € 400.000 en 1,18% over het meerdere. Wordt de vrije ruimte overschreden, dan is de werkgever een eindheffing van 80%6 verschuldigd over het meerdere.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de werkkostenregeling te verruimen om werkgevers meer ruimte te bieden om aflossingen op studieschulden onbelast te vergoeden. Dit kan door introductie van een gerichte vrijstelling voor de aflossing van studieschulden, of door een verhoging van de vrije ruimte. Vooropgesteld dat een gerichte vrijstelling gelet op de doelstelling van de werkkostenregeling niet voor de hand ligt, wordt in de regel de introductie van een nieuwe gerichte vrijstelling budgetneutraal doorgevoerd door dit te financieren via een verlaging van de vrije ruimte. Een gerichte vrijstelling specifiek voor aflossingen op studieschulden voorkomt dat werkgevers die deze arbeidsvoorwaarde bieden de vrije ruimte overschrijden en eindheffing verschuldigd zijn. Daar staat tegenover dat de corresponderende beperking van de vrije ruimte ervoor zorgt dat werkgevers die de gerichte vrijstelling niet benutten minder mogelijkheden hebben om andere zaken onbelast te vergoeden, verstrekken of ter beschikking te stellen aan werknemers.
Een algemene verhoging van de vrije ruimte biedt werkgevers eveneens meer ruimte om aflossingen op studieschulden onbelast te vergoeden. De extra vrije ruimte kan daarnaast ook worden benut voor andere doeleinden. Een verhoging van de eerste schijf van de vrije ruimte met 0,1%-punt kost ongeveer € 26 mln per jaar bij een permanente verruiming. Overigens stijgt de vrije ruimte per 2027 naar 2,16% over de fiscale loonsom tot € 400.000 als gevolg van het bij het Belastingplan 2025 aangenomen amendement Van Eijk en Vermeer.7
Voor uitbreiding van de vrije ruimte van de werkkostenregeling moet dekking gevonden worden aan de inkomstenkant van de begroting. Er zijn geen gevolgen voor de uitgavenkant van de begroting. Tweede-orde effecten zoals eventuele extra aflossingen op studieschulden en minder kwijtscheldingen als gevolg van de uitbreiding van de werkkostenregeling worden niet meegenomen in de budgettaire raming.
Het bericht dat de traumaheli niet gestationeerd mag worden op vliegveld Teuge en nu mogelijk op vliegveld Twente gestationeerd gaat worden |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Traumaheli op vliegveld Twente? Niet doen, zeggen ziekenhuizen in Zwolle en Enschede?»1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat de «witte vlek» m.b.t. traumazorg in de regio Twente, Achterhoek, Salland, Vechtdal en ook delen van de Veluwe te lang bestaat en zo snel mogelijk moet worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) naar de toegankelijkheid van zorg die wordt verricht door mobiel-medische teams (MMT-zorg) laat zien dat sprake is van «witte vlekken» in de regio’s die u noemt. Hierdoor ontstaat soms de situatie dat een MMT niet direct beschikbaar is voor een acuut vitaal bedreigde patiënt. De uitbreiding vraagt om een zorgvuldig proces waarbij verschillende partijen betrokken zijn en verantwoordelijkheid dragen. Tegelijk wil ik daar waar mogelijk tempo maken, omdat ik het belangrijk vind dat de toegankelijkheid van spoedzorg in deze gebieden zo snel als mogelijk wordt verbeterd. Mijn ambtsvoorganger heeft op basis van het advies van het LNAZ in juni 2024 het principebesluit genomen tot uitbreiding van de MMT-zorg met een 24/7 helikopter-MMT op luchthaven Teuge én een 24/7 grondgebonden-MMT in Maastricht. Sindsdien worden voorbereidingen getroffen om deze uitbreiding mogelijk te maken. Het Ministerie van VWS werkt aan het verkrijgen van de benodigde middelen en doet onderzoek naar de wijze van bekostigen en bereidt de benodigde aanpassingen in de regelgeving voor. De betrokken traumacentra treffen voorbereidingen om daadwerkelijk van start te kunnen gaan. Zij zijn verantwoordelijk voor het organiseren van de zorg. Tot slot is het aan het bevoegd gezag (provincie Gelderland) om geluidsruimte te reserveren in een nieuw luchthavenbesluit.
Deelt u de mening van zowel Isala Zwolle als het Medisch Spectrum Twenmte (MST) in Enschede dat een «patiënt in acute nood niet geholpen is met een standplaats in Twente»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Isala en MST hebben mij laten weten dat voor een verbetering van de toegankelijkheid in Oost-Nederland het beste kan worden ingezet op een 24/7 helikopter-MMT op luchthaven Teuge, omdat hiermee MMT-zorg voor zoveel mogelijk acuut vitaal bedreigde patiënten kan worden gerealiseerd. De ziekenhuizen laten mij verder weten dat vliegveld Twente door zijn ligging aan de
rand van het land slechts een beperkte bijdrage kan leveren aan de toegankelijkheid van MMT-zorg in (Oost)-Nederland en daarmee geen logische keuze is. Daarom heeft stationering op vliegveld Teuge de voorkeur.
Kunt u de voor en tegen argumenten voor zowel de standplaats van een traumaheli op vliegbasis Twente als die van een traumaheli op vliegbasis Teuge uiteenzetten?2
Het LNAZ heeft uitgebreid onderzoek gedaan en een gevalideerd simulatiemodel ontwikkeld, waarmee in kaart gebracht wordt waar de probleempunten in Nederland zitten en wat de beste manier is om die op te lossen. Stationering op luchthaven Teuge komt uit het onderzoek van het LNAZ naar voren als de beste oplossing voor het dekkingsprobleem in Oost-Nederland. Daarnaast gaat met stationering op Teuge voor het grootse aantal inwoners de dekking omhoog. Teuge geeft namelijk ook aanvullende toegang tot MMT-zorg voor de regio Midden-Nederland.
Heeft u een deadline voor ogen wanneer de 5e traumaheli in Oost-Nederland operationeel moet zijn? Zo ja, wat is die deadline? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen deadline geven waarop een helikopter-MMT in Oost-Nederland operationeel kan zijn, omdat realisatie en implementatie van veel variabelen afhankelijk is en hier verschillende partijen bij betrokken zijn. Het Rijk moet allereerst, bij een volgend regulier financieel besluitvormingsmoment, duidelijkheid geven over het verkrijgen van de benodigde financiële middelen voor de uitbreiding van MMT-zorg op Teuge en in Limburg. Het verkrijgen van de benodigde financiële middelen is randvoorwaardelijk om te kunnen starten. Daarnaast moet worden bezien op welke manier de uitbreiding van de MMT-zorg het beste bekostigd kan worden, en moet regelgeving worden aangepast.
De betrokken traumacentra (Isala en MST) zijn verantwoordelijk voor de organisatie van zorg. Zij moeten een vergunning aanvragen bij het bevoegd gezag om te kunnen vliegen, een helikopter bestellen en personeel aantrekken en opleiden. Tot slot zal de provincie Gelderland in een passend luchthavenbesluit moeten voorzien. In lijn met de aangenomen motie Rikkers-Oosterkamp (BBB)3 zal ik bij de provincie Gelderland aandacht vragen om MMT-zorg mee te nemen in het nieuwe luchthavenbesluit. LNAZ heeft mij laten weten dat zolang er geen helikopter kan vliegen op Teuge, het MMT-team per auto vanaf omgeving Teuge kan worden ingezet. Wel geldt ook hiervoor een implementatie- en inwerktraject.
Het bericht ‘Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Persoonsgegevens: maak nu bezwaar als je niet wil dat Meta AI traint met jouw data»1?
Ja.
Klopt het dat er zonder ingrijpen voor miljoenen Nederlanders ongemerkt foto's en berichten gebruikt gaan worden voor het trainen van de AI van Meta?
Meta heeft inderdaad het voornemen bekend gemaakt om, wanneer daartegen geen bezwaar wordt gemaakt, openbare data van volwassen gebruikers aan te wenden om Meta AI te trainen. Dit heeft de aandacht van de Europese gegevensbeschermingsautoriteiten. De Ierse toezichthouder (DPC) is hierin leidend, omdat de Europese hoofdvestiging van Meta en veel andere techbedrijven in Ierland zijn gevestigd. In verband met de inzet van gebruikersdata voor Artificiele Intelligentie (AI) training door Meta, heeft de DPC op 21 mei 2025 een verklaring afgelegd over de plannen van Meta om publieke content van volwassen gebruikers op Facebook en Instagram in de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te gebruiken voor het trainen van generatieve AI- modellen. De DPC heeft eerder in juni 2024 zorgen geuit over deze plannen en heeft Meta verzocht de training van het model te pauzeren. Meta heeft hierop gereageerd door de training uit te stellen en aanvullende maatregelen te nemen, waaronder verbeterde transparantie voor gebruikers, een vereenvoudigd bezwaarformulier en technische waarborgen zoals de-identificatie en filtering van datasets. De DPC blijft, als leidende toezichthoudende autoriteit, de situatie nauwlettend volgen en heeft Meta verzocht een rapport op te stellen met een bijgewerkte evaluatie over de effectiviteit en passendheid van de genomen maatregelen en waarborgen bij de verwerking van persoonsgegevens. Het rapport wordt verwacht in oktober 2025.2
Deelt u de grote zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens over de plannen van Meta om zonder enige toestemming AI te trainen met data van gebruikers?
Met de Europese toezichthouders, waaronder de AP, deel ik de zienswijze dat een zorgvuldige en rechtmatige omgang met persoonsgegevens van groot belang is. Ik vind het dan ook belangrijk dat de toezichthouders de ontwikkelingen nauwlettend volgen en waar nodig bijsturen.
Op welke wijze moet Meta gebruikers hierover informeren en hoe kunnen gebruikers terughalen wat er is gebeurd met hun data?
Zoals gemeld in antwoord 2 heeft Meta op verzoek van de Ierse toezichthouder een aantal maatregelen en aanpassingen doorgevoerd. Dit betreft onder meer verbeterde transparantie, een gebruiksvriendelijker bezwaarformulier, opties voor gebruikers om alle gepubliceerde berichten van openbaar naar privé te wijzigen (zodat training voor het model wordt vermeden) en bijgewerkte maatregelen ter bescherming van betrokkenen. Het is aan de toezichthouders om te beoordelen of deze maatregelen voldoende zijn.
Waarom staat u het toe dat data van Nederlandse gebruikers zonder toestemming gebruikt worden voor het trainen van AI? Vindt u dit in lijn met de privacywetgeving en voldoet dit aan Europese afspraken hierover?
Het is niet aan mij om dit toe te staan of te verbieden. De taken en bevoegdheden om op te treden tegen overtredingen van de AVG zijn toegekend aan de toezichthoudende autoriteiten. Zij kunnen daartoe handhaven, advies verstrekken, samenwerken met andere toezichthoudende autoriteiten en klachten behandelen over een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens. Zij toetsen of sprake is van strijdigheid met de Europese gegevensbeschermingsregels.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat gebruikers expliciet toestemming moeten geven, in plaats van bezwaar moeten maken?
Ook op dit punt heb ik geen rol. De voorwaarden waaronder persoonsgegevens mogen worden verwerkt volgen uit de AVG. De EDPB heeft op 17 december 20243 een advies aangenomen over het gebruik van persoonsgegevens bij het ontwikkelen en in gebruik nemen van AI-modellen. De AVG biedt ruimte om ook zonder toestemming van de betrokkene op basis van de verwerkingsgrondslag «gerechtvaardigd belang» persoonsgegevens te verwerken (artikel 6, eerste lid onder f AVG). Nadat een verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang heeft geïdentificeerd, dient aan twee verdere voorwaarden te zijn voldaan: de beoogde verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk ter behartiging van het bovengenoemde gerechtvaardigde belang en de belangen of fundamentele rechten en vrijheden van betrokkenen die door de verwerking van persoonsgegevens worden geraakt, wegen niet zwaarder dan het gerechtvaardigde belang dat met de verwerking wordt gediend. Hoe een belangenafweging in concrete situaties uitvalt, wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Daaruit zal moeten blijken dat het gebruik van persoonsgegevens echt nodig is en dat hetzelfde doel niet kan worden bereikt met bijvoorbeeld geanonimiseerde gegevens. In deze afweging spelen de «redelijke verwachtingen» van de betrokkenen een belangrijke rol. Bij het vaststellen daarvan dient onder meer rekening te worden gehouden met de context van de verwerking en de informatie die de verwerkingsverantwoordelijke aan de betrokkene aanbiedt. De verwerkingsverantwoordelijke kan daarbij op de concrete omstandigheden van het geval toegespitste maatregelen nemen om de impact van de verwerking op de belangen van betrokkenen te mitigeren. Dit is een onderdeel van het toetsingskader van de Europese toezichthouders.