Het Top Instituut Pharma |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat de door de ministerraad van 28 mei jl. in het kader van Fes500 Selectieve Continuering tranche 3 toegekende overbruggingsfinanciering van 6 miljoen euro voor het Top Instituut Pharma (TI Pharma) voldoende is om de continuïteit van het instituut te zeker te stellen? Zo ja, waarop baseert u dat?
Het kabinet heeft in 2005 € 130 mln. uit het Fes ter beschikking gesteld van TI Pharma. Deze bijdrage is toegekend – conform de gebruikelijke criteria – als impulsfinanciering ten behoeve van structuurversterking van de Nederlandse economie. In 2008 is € 500 mln. voor selectieve continuering van FES-projecten op het gebied van kennis en innovatie beschikbaar gekomen. In dat kader heeft een kabinetsbesluit van 10 juli 2009 de mogelijkheid geboden aan de technologische instituten TI Pharma en TTI Groene Genetica om voorstellen in te dienen voor zgn. overbruggingsfinanciering. Hiervoor is toen maximaal € 10 mln. gereserveerd, op voorwaarde van een positieve midterm review.
Het bedrag van € 6 mln. is gebaseerd op een minimumvariant in het voorstel voor overbruggingsfinanciering dat door TI Pharma is opgesteld en past binnen het eerder genoemde kabinetsbesluit. Het overbruggingsbedrag van € 6 mln. is niet bedoeld om de langetermijncontinuïteit van TI Pharma zeker te stellen; het waarborgt de continuïteit van TI Pharma op de korte termijn en stelt zo een volgend kabinet in staat zo snel mogelijk te besluiten over mogelijke vervolgfinanciering voor de continuïteit van het instituut op de lange termijn.
Welk bedrag had TI Pharma aangegeven nodig te hebben om zijn continuïteit te verzekeren? Waarom heeft de ministerraad besloten om daartoe slechts een bedrag van 6 miljoen euro ter beschikking te stellen?
Het oorspronkelijke voorstel voor selectieve continuering van TI Pharma, binnen een breder voorstel voor Life Sciences & Health, ging uit van € 60 mln. De Commissie van Wijzen, die adviseert over FES-voorstellen op het gebied van kennis en innovatie, vond dit voorstel vorig jaar onbeoordeelbaar omdat er toen nog geen midterm review van TI Pharma beschikbaar was. Een soortgelijke redenering gold voor TTI Groene Genetica. Het kabinet heeft daarom dat voorstel toen niet gehonoreerd. Omdat beide instituten echter wel voor het destijds voorziene einde van de kabinetsperiode zouden aflopen, en het kabinet het onwenselijk vond dat zij zouden worden geconfronteerd met een onderbreking in de looptijd, heeft het kabinet vorig jaar besloten maximaal € 10 mln. te reserveren voor overbruggingsfinanciering van TI Pharma en TTI Groene Genetica, op voorwaarde van een positieve midterm review.1
Heeft u kennisgenomen van de brief van 29 maart jl. aan de ministers van VWS, EZ en OCW, waarin het TI Pharma en een aantal in het instituut deelnemende partijen hebben aangegeven dat de Nederlandse overheid tot nog toe niet heeft laten zien dat ze het belang van de publiek-private samenwerking in TI Pharma op eenzelfde wijze waardeert als de andere partners? Wat is uw mening over deze in de brief naar voren gebrachte ernstige klacht? Hoe verhoudt de door de ministerraad toegekende overbruggingsfinancering van 6 miljoen euro zich naar uw mening tot de bereidheid van de andere partners om onder voorwaarden meer dan 50 miljoen euro in het instituut te investeren, en tot hun bereidheid om voor een vervolgfase te komen tot een grotere bijdrage dan de gevraagde overheidsbijdrage?
Wij hebben kennisgenomen van de brief van 29 maart. Wij zijn blij met de daarin door het bedrijfsleven geuite steun voor TI Pharma. Uit de verstrekking van overbruggingsfinanciering, de initiële overheidsbijdrage van € 130 mln. aan TI Pharma en de financiering van € 81 mln. uit FES-middelen voor het Life Sciences & Health programma blijkt dat dit kabinet veel waarde hecht aan de publiek-private samenwerking op het gebied van life sciences en gezondheid (zie ook het antwoord op vraag 4). Overigens is het logisch dat in een vervolgfase het relatieve aandeel van de private financiering toeneemt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over een eventuele toekomstige overheidsbijdrage.
Welke waarde kent de ministerraad toe aan het bestaan en het voortbestaan van het TI Pharma? En wat is de betekenis van TI Pharma nu en in de toekomst voor de Nederlandse kenniseconomie? Bent u van mening dat de toegekende overbruggingsbijdrage van 6 miljoen euro daarmee in overeenstemming is?
De ministerraad onderschrijft het belang van het door TI Pharma georganiseerde publiek-private onderzoek. De midterm review van TI Pharma, die in januari van dit jaar beschikbaar kwam, maakt dat belang heel duidelijk: wetenschappelijk, economisch en maatschappelijk. TI Pharma organiseert excellent onderzoek en levert een sterk opgeleide groep geneesmiddelenonderzoekers op. Deze publiek-private samenwerking trekt internationale investeringen aan voor Nederland. Bovendien heeft TI Pharma een onderzoeksagenda die gebaseerd is op het WHO-rapport Priority Medicines for Europe and the World dat op initiatief van Nederland is opgesteld.
De overbruggingsbijdrage van € 6 mln. dient slechts om de kortetermijncontinuïteit van TI Pharma zeker te stellen tot het moment waarop een nieuw kabinet kan besluiten over mogelijke vervolgfinanciering. Het is geen maatstaf voor de juiste omvang van een eventuele vervolgfinanciering.
Onderschrijft u het belang dat nieuwe resultaten die de wetenschap in de tussentijd heeft opgeleverd in TI Pharma projecten tot nieuwe concepten voor geneesmiddelenontwikkeling gebracht worden? Bent u van mening dat naast de particuliere partners ook de overheid daarin een redelijke financiële bijdrage zou moeten leveren?
Wij onderschrijven dat belang. Het lopende onderzoek van TI Pharma is grotendeels gebaseerd op kennisvragen uit 2006. Als men geen nieuwe onderzoeksprojecten kan beginnen raakt de onderzoeksportfolio gedateerd. Het is aan het volgende kabinet om zich uit te spreken over het genoemde belang en daarvoor eventueel middelen vrij te maken.
Bent u bereid u tot het uiterste in te spannen om in overleg met de andere partners het voortbestaan van TI Pharma zeker te stellen?
Wij zijn bereid in overleg te treden met partijen om eventuele knelpunten te bezien, mocht daaraan behoefte zijn. Wij zullen dit dan doen in samenhang met de toekomstplannen van de andere op innovatieve medische producten gerichte publiek-private consortia zoals, onder andere, op het gebied van diagnostiek (CTMM) en regeneratieve geneeskunde en biomaterialen (BMM). Het gaat ons daarbij dan niet zozeer alleen om het voortbestaan van TI Pharma als instituut, maar vooral om het voortbestaan van de opgebouwde kennisinfrastructuur op het gebied van life sciences en gezondheid.
Omstreden pijnexperimenten bij muizen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van de McGill University in Canada, waarbij ernstige pijn aan muizen wordt toegebracht voor de codering van gezichtsuitdrukkingen van muizen die pijn lijden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit onderzoek, waarbij muizen onder meer azijnzuur in de buik gespoten hebben gekregen en zenuwen zijn beschadigd, waardoor de dieren ernstige pijn is berokkend? Kunt u in uw antwoord ingaan op nut, noodzaak en ethische aanvaardbaarheid van deze pijnexperimenten?
Volgens de in Nederland geldende regelgeving is de afweging tussen ethische aanvaardbaarheid van de experimenten en het ongerief voorbehouden aan de Dierexperimentencommissie (DEC). Elk onderzoeksvoorstel waarin sprake is van dierproeven moet worden beoordeeld door een DEC. Op haar beurt maakt deze per voorstel een afweging op ethische aanvaardbaarheid. Deze proef is in Canada uitgevoerd en daarom is dit niet ter beoordeling van een Nederlandse DEC.
Deelt u de verbazing dat, ondanks de honderden miljoenen experimenten op muizen wereldwijd, er kennelijk nog steeds (apart) onderzoek wordt verricht naar de herkenning van pijn bij muizen in laboratoria? Zo nee, waarom niet?
Exacte gegevens over pijnexpressie bij proefdieren zijn mij niet bekend omdat vanuit de overheid geen specifieke onderzoeksprogramma’s op dit gebied worden gefinancierd. Er wordt echter in Nederland op proefdierkundig gebied veel onderzoek gedaan om pijn te verminderen bij proefdieren en er bestaan veel artikelen over pijnbestrijding en pijnmanagement bij proefdieren.
Hoe beoordeelt u het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen met aanleg voor migraine, waardoor ze voortdurend pijn hebben?
Het is niet mijn taak om het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen te beoordelen; deze verantwoordelijkheid ligt bij de DEC.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hoogleraar proefdierkunde, mevr. M. R. van het Radboud UMC, dat zij het toebrengen van ernstige pijnprikkels voor dit onderzoek «ethisch problematisch» vindt?2 Kunt u zich vinden in die opvatting? Zo nee, kunt u uitleggen waarop niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Acht u het denkbaar dat een Dierexperimentencommissie in Nederland toestemming zou hebben gegeven voor dit onderzoek? Zo ja, op welke gronden zou dat zijn en op welke wijze zou de ethische afweging dan hebben plaatsgevonden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb te weinig kennis van dit, in het buitenland uitgevoerde, onderzoek om hier een uitspraak over te doen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het Leids Universitair Medisch Centrum betrokken is bij het onderzoek naar pijnherkenning bij muizen? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid en hoe oordeelt u over deze betrokkenheid gelet op het omstreden karakter van de experimenten?
Het LUMC is niet actief betrokken in de feitelijke uitvoering van het onderzoek. De Canadese onderzoekers hebben gegevens gebruikt uit migraine experimenten van onderzoekers van het LUMC.
Kunt u aangeven of Nederland dit onderzoek (mede) financiert? Zo ja, op welke wijze en om hoeveel geld gaat het?
Dit onderzoek wordt niet (mede)gefinancierd vanuit de Nederlandse overheid of vanuit het LUMC.
Kunt u aangeven welke beoordelingscriteria in de «McGill University animal care and use committee» hanteert bij het toetsen van een dierproevenonderzoek, en op grond van welke argumenten is besloten dit onderzoek toe te laten? Heeft de commissie in brede zin gekeken naar alternatieven voor dit onderzoek, en zo ja, wat was de uitkomst van die zoektocht?
Omdat het onderzoek in het buitenland heeft plaatsgehad ben ik niet bekend met de criteria die deze commissie hanteert bij het toetsen van dierproevenonderzoek.
Deelt u de mening dat pijnexpressie bij muizen ook op een andere manier had kunnen worden onderzocht, zoals bij dierproeven die al werden uitgevoerd voor een ander onderzoek?
Ik ben niet op de hoogte van de details van het onderzoek. Daarom kan ik geen oordeel vellen over de mogelijk alternatieve methoden voor dit onderzoek, noch over de afwegingen die hierbij een rol hebben gespeeld.
Kunt u een overzicht geven van de initiatieven van de afgelopen jaren om gegevens over pijnexpressie bij proefdieren te verzamelen en te analyseren? Zo ja, kunt u daarbij aangeven in welke mate die kennis is gedeeld met wetenschappers over de hele wereld? Zo nee, betekent het feit dat u een dergelijk overzicht niet kunt geven ook dat de Nederlandse kennisinstellingen u niet van deze informatie kunnen voorzien? Kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Deelt u de mening dat initiatieven om pijnexpressie bij proefdieren in kaart te brengen allang van de grond hadden moeten komen in lopend onderzoek? Zo ja, welke verantwoordelijkheid heeft u hiervoor gevoeld, en op welke wijze heeft u vorm gegeven aan die verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Wat is uw algemene oordeel over de kennis van pijnherkenning bij proefdieren onder (Nederlandse) wetenschappers? Acht u die kennis van voldoende niveau? Kunt u dit toelichten?
Pijnherkenning bij knaagdieren muizen is erg moeilijk. Die dieren zullen zo min mogelijk tonen dat ze pijn hebben omdat ze dan een gemakkelijker prooi worden voor hun aanvaller. Daarom wordt in proefdierkundig Nederland de regel gehanteerd dat als bij de mens ingrepen pijn zouden veroorzaken dat bij dieren ook het geval is en er dan sprake zou moeten zijn van pijnbestrijding.
Hier wordt in de opleidingen ook aandacht aan besteed.
Bent u tevreden over de ontwikkeling en toepassing van, en kennis over, 3V-alternatieven voor dierproeven door de wetenschap? Zo ja, waar baseert u dat op, mede in het licht van deze pijnexperimenten die gemakkelijk voorkomen hadden kunnen worden als de benodigde gegevens op andere wijze waren verzameld? Zo nee, welke concrete inspanningen mag de Kamer van u verwachten om serieus werk te maken van het terugdringen van het proefdiergebruik?
De ontwikkeling van kennis van 3V-alternatieven is een continue proces, waarin altijd wordt gestreefd naar verbetering. In 2008 heeft het kabinet de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven naar de Kamer gestuurd. In deze visie staan actiepunten benoemd waarmee het kabinet bijdraagt aan alternatieven voor dierproeven. Een aantal van deze punten zijn al uitgevoerd, zoals de oprichting van het Nationaal kenniscentrum alternatieven voor dierproeven. Deze zomer wordt de programmeringsstudie verwacht die kan worden ingezet voor het formuleren van een breed onderzoeksprogramma. Hiernaast zet ik mij in voor (mede)financiering van het ASAT (Assuring Safety without Animal Testing) programma.
Dierproeven voor ruimteonderzoek |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe verklaart u dat er, zoals u in uw antwoord op eerdere vragen stelt1, foto’s van en informatie over apenexperimenten van een onderzoek dat volgens u niets te maken heeft met Mars 500, terecht zijn gekomen op de officiële website van het Mars 500 project? Kunt u aangeven op welke wijze u deze kwestie heeft onderzocht en op welke informatie u zich heeft gebaseerd bij de beantwoording van mijn vragen daarover? Zo nee, waarom kunt u dit niet toelichten?
Het Mars500-project is een samenwerking tussen ESA en het Russische Institute for Biomedical Problems (IBPM). Omdat Nederland hierin geen contractpartner is, heb ik ESA verzocht om nadere informatie over het Mars500-project. ESA heeft mij daarop per email en met kopieën van haar correspondentie met IBPM duidelijk gemaakt dat bij het Mars500-project geen experimenten met apen plaatsvinden. Het bericht over dergelijke experimenten was door IBMP ten onrechte op de Mars500-website geplaatst, maar is door IBMP 1 dag later van deze website verwijderd op nadrukkelijk verzoek van ESA. Met brief van 7 april 2010 heeft IBMP vervolgens aan ESA bevestigd dat het Mars500-project uitsluitend onderzoek betreft naar gevolgen van langdurige menselijk verblijf in de ruimte via een gesimuleerde vlucht van 520 dagen naar Mars.
Kunt u toelichten waar u uw stelling op baseert dat ESA geen plannen noch belangstelling heeft om te experimenteren met dieren noch de ambitie heeft dieren te gebruiken voor ruimtevluchten?2 Hoe verklaart u in dit opzicht de positie die ESA hier op haar eigen website over inneemt, waar wordt aangegeven dat de activiteiten van ESA Life Sciences alle aspecten van de Space Life Sciences beslaan, inclusief onderzoek met dieren?3
Mijn door u geciteerd antwoord betreft het Mars500-project. In het kader van het ESA-programma voor Leven en Exacte Wetenschappen (ELIPS) kan wel ruimteonderzoek plaats hebben met ongewervelde dieren of knaagdieren. Zoals ook benadrukt in mijn eerdere beantwoording, houdt ESA zich hierbij volledig aan de op het terrein van onderzoek met dieren van toepassing zijnde regels en wetgeving van de Europese Unie en van COSPAR1. Naar mij bekend zijn er thans geen Nederlandse wetenschappers betrokken bij ruimteonderzoek met dieren.
Hoe verklaart u dat door ESA letterlijk gesproken wordt over de noodzaak om te experimenteren op kleine dieren in een ruimteomgeving4 waar u in uw antwoorden stelt dat ESA daar geen belangstelling voor zou hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke ruimte laat de Wet op de dierproeven in uw optiek voor dierproeven voor ruimteonderzoek? Acht u het mogelijk dat binnen de kaders van de Wet op de dierproeven experimenten op levende dieren worden toegestaan voor onderzoek dat gericht is op reizen naar en/of andere ontwikkelingen in de ruimte? Zo ja, op welke precieze gronden zou dan goedkeuring worden gegeven voor dergelijke dierproeven en kunt u dat toelichten aan de hand van de betreffende bepalingen in de Wet op de dierproeven? Zo nee, op welke wijze kunt u garanderen dat dergelijke experimenten dan ook niet plaatsvinden, en hoe moet de informatie van ESA over dierproeven in haar onderzoek dan worden beoordeeld?
Binnen de Wet op de dierproeven is het toegestaan om dierproeven te verrichten, mits het belang van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier wordt aangedaan, en het doel niet op een andere manier kan worden bereikt dan door middel van een dierproef. In Nederland wordt deze afweging over de toelaatbaarheid van dierproeven gemaakt door de Dier Experimenten Commissies (DEC’s). De DEC’s beoordelen daarmee de ethische en maatschappelijke aanvaardbaarheid van een dierproef. Deze beoordelingen worden uitgevoerd in de lidstaat waar het onderzoek plaats vindt. Daarom kan ik alleen spreken voor de Nederlandse situatie.
Deelt u de mening dat dierproeven voor ruimteonderzoek ethisch onacceptabel en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn? Zo ja, welke maatregelen kunnen we van u verwachten om dergelijke proeven uit te bannen, zowel in Nederland als in Europa? Zo nee, kunt u toelichten waarom u experimenten op levende dieren voor ruimteonderzoek toelaatbaar acht?
Zie antwoord vraag 4.
De Wet op de archeologische monumentenzorg |
|
Joop Atsma (CDA), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Laanboomtelers balen van Wet op de archeologische monumentenzorg»?1
Ja.
Hoe staan deze signalen in verhouding tot het aangenomen amendement Vroonhoven-Kok2, dat ervoor zorgt dat bodemverstoringen op huis-, tuin-, en keukenniveau buiten de wettelijke reikwijdte blijven?
Het amendement Vroonhoven-Kok, opgenomen in artikel 41a Monumentenwet 1988 (MW1988), leidt ertoe dat projecten met een oppervlakte kleiner dan 100m2 niet vergunningplichtig zijn zoals bedoeld in de artikelen 39, 40 en 41 van de Mw1988. In de gemeente Neder-Betuwe hebben boomkwekers in totaal circa 1.400 hectare in gebruik en wil de sector dit graag met enkele honderden hectares uitbreiden. Hier is geen sprake van kleine projecten op huis, tuin- en keukenniveau waarop de vrijstelling van 100m2 van toepassing is zoals bedoeld in het amendement Vroonhoven Kok.
Kunnen gemeenten zelf het vooronderzoek doen om de verwachtingskaart te verkleinen om zo te komen tot een reële archeologische verwachtingskaart?
Ja, gemeenten kunnen zelf een gedetailleerde verwachtingskaart laten maken. In het eerste lid van artikel 38a is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. In de praktijk laten veel gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart maken en verbinden ze daar ook conclusies aan in het desbetreffende bestemmingsplan.
Kan bij het opstellen van een reële archeologische verwachtingskaart rekening gehouden worden met het op een zo kosten-effectief en efficiënt mogelijke wijze behouden van archeologische waarden?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van de wet.
Deelt u de mening dat een uitzondering voor het doen van een archeologisch onderzoek indien het gaat om graafwerkzaamheden in eigen grond met een diepte van ten hoogste 50 cm reëel is? Zo, nee waarom niet? Zo, ja op welke wijze dan wel?
Nee, een generieke vrijstelling tot 50 cm beneden maaiveld acht ik ongewenst, omdat heel veel archeologische waarden zich in die laag bevinden. Wel is het mogelijk om – nadat is vastgesteld dat de archeologie wél dieper zit – het bestemmingsplan daarop aan te passen.
Met het amendement Vroonhoven-Kok zijn voldoende waarborgen gegeven dat kleinere ingrepen onnodig worden belemmerd in de uitvoering.