De heropstart van de olieproductie in Schoonebeek en afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM: lozing afvalwater bijna hervat»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) u op de hoogte gesteld van het voornemen om de lozing van afvalwater te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
NAM heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op 19 juli 2016 het verzoek tot instemming met de nieuwe pijpleiding gestuurd en dit op 3 augustus 2016 aangevuld met het definitieve deskundigenrapport. Eind juli 2016 is mijn ministerie geïnformeerd dat NAM rond 8 augustus 2016 de winning zou willen hervatten.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft: «Bij de waterinjectie in Twente gaat het om productiewater vanuit Schoonebeek. Dat is stilgelegd. Er was over anderhalf jaar een evaluatie voorzien van wat wij daar aan het doen zijn. Ik heb die evaluatie anderhalf jaar naar voren gehaald. Vervolgens is op die evaluatie een begeleidingscommissie gezet van bestuurders uit Overijssel en Drenthe, die die evaluatie helemaal volgt. Op het resultaat van die evaluatie laat ik weer een second opinion los van Deltares om te bezien hoe Deltares aankijkt tegen het werk dat gedaan is. Vervolgens ga ik het geheel bespreken met de bestuurders in Overijssel en Drenthe. Op grond van de evaluatie, de second opinion, de bevindingen van de begeleidingscommissie en het overleg met de bestuurders ga ik bekijken wat voor de toekomst het beste is, of het op deze manier kan of dat het op een aangepaste manier moet. Zo doen wij dat. Wij doen geen onverantwoorde dingen. Wij doen dingen nadat daar goed over is nagedacht en daartoe besloten is. Wij zijn ook voortdurend bereid om op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe signalen over problemen die zich voordoen zaken te evalueren en te bekijken of het beter kan. Daar ben ik ook in dit geval toe bereid. Tot dat moment ligt de injectie van productiewater stil. Tot dat moment ligt ook de oliewinning in Schoonebeek stil.»?2
Ja, dat herinner ik mij. Op het moment dat wij hierover met elkaar spraken, was de verwachting dat ik begin van de zomer een besluit zou nemen over de verwerkingsmethode en dat de pijpleiding pas na de zomer hersteld zou zijn. Er was daarom voldoende ruimte om eerst met elkaar van gedachte te wisselen. Enkele dagen later kreeg ik echter het advies van de commissie voor de m.e.r. om een tussenstap in te bouwen, zodat in overleg met de regio een nadere selectie van alternatieven kan worden gemaakt. Hierdoor is de besluitvorming naar eind van dit jaar geschoven, terwijl de planning van het herstel van de pijpleiding na de zomer lag. Zolang NAM opereert binnen de huidige vergunning en niet is aangetoond dat er onaanvaardbare risico’s zijn dan wel dat de injectie van het productiewater milieutechnisch niet aanvaardbaar is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden het hervatten van de productie tegen te houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van heden.
Kunt u de evaluatie, het rapport van Deltares en de notulen van de gesprekken met de Twentse bestuurders aan de Kamer doen toekomen?
NAM heeft op 28 juni 2016 het «Tussenrapport alternatievenafweging: Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek» op haar website gepubliceerd. De begeleidingscommissie, bestaande uit bestuurders uit de regio, heeft geconcludeerd dat dit onderzoek helder en transparant is uitgevoerd en de zorgen in de regio adresseert. De Commissie voor de m.e.r. werkt op dit moment aan haar advies over dit tussenrapport en neemt daarbij de second opinion van Deltares mee. Ik verwacht het advies van de Commissie en de second opinion van Deltares begin september 2016 naar uw Kamer toe te sturen. Op basis van de uitkomsten van het tussenrapport en de verschillende adviezen ga ik eind september 2016 in overleg met de regio na welke alternatieven nog verdere uitwerking behoeven.
Welk besluit heeft u genomen over de oliewinning in Schoonebeek en wanneer heeft u dat besluit genomen?
In mijn brief van heden ben ik ingegaan op het proces rondom de reparatie van de pijpleiding en het evaluatieonderzoek dat plaatsvindt over de verwerkingsmethode.
Waarom heeft u de Kamer daar niet onmiddellijk van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de belofte om eerst met de Kamer van gedachten te wisselen over dit besluit alvorens het uitgevoerd zou worden?3
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 3.
Waarom wacht u niet op de uitkomsten van de in voorbereiding zijnde milieueffectrapportage met betrekking tot de heroverweging van mogelijkheden van de verwerking van het afvalwater uit het Schoonebeekerveld?
Zoals in mijn brief van heden aangegeven kan NAM, na reparatie, op basis van de huidige vergunning de productie hervatten inclusief de injectie van het productiewater.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van de hervatting van de afvalwaterinjectie beantwoorden?
Ja.
Het opruimen van oorlogsmunitie in Apeldoorn |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Brandweer durft bommenbos Apeldoorn nauwelijks in»?1
Ja.
Kent u de in het artikel genoemde rapporten van TNO en de brandweer, waarin staat dat het opruimen van oorlogsmunitie rondom Apeldoorn veel meer geld kost dan gedacht? Zo ja, klopt het bedrag van 40 mln. zoals genoemd in het artikel? Zo nee, hoeveel bedragen de meerkosten dan wel?
Ja. De rapporten zijn mij aangeboden door de gemeente Apeldoorn om de financiële situatie en urgentie van de nog resterende opgave onder de aandacht te brengen. De opgave bestaat uit twee fasen. Ter afronding van de eerste fase (gebied Hoog Soeren) en voor de tweede fase (gebied Caitwikerzand en ’t Sol) is volgens inschatting van de gemeente nog een bedrag van in totaal ca. € 40 miljoen nodig.
Deelt de zorgen over het in het artikel geschetste gevaar van de nog steeds aanwezige explosieven? Hoe schat u de risico’s van de deze explosieven in? Is het waar dat de brandweer dit bos niet durft te betreden vanwege de nog steeds daar aanwezige explosieven?
De mij in handen gestelde rapporten tonen het belang aan van het opschonen van het nog resterende deel van het gebied. De zorg voor openbare orde en veiligheid is een lokale verantwoordelijkheid. Het is primair aan de gemeente om een inschatting te maken van de risico’s en daar adequaat beleid op te ontwikkelen. De veiligheidsregio kan hierbij ondersteunen en heeft op grond van de Wet veiligheidsregio’s tevens eigen taken zoals (het voorbereiden op) de bestrijding van branden.
Ik heb informatie ingewonnen bij de gemeente en de veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. Hieruit blijkt dat de nodige maatregelen zijn getroffen en expertise is opgebouwd om het veiligheidsrisico in geval van een natuurbrand te beperken. Onderdeel daarvan is de door u genoemde risicoanalyse van de veiligheidsregio met betrekking tot het gebied. Verder geldt in gebieden met munitie bijvoorbeeld een aangepaste aanvalsstrategie. De brandweer bestrijdt een natuurbrand in die gebieden uit veiligheidsoverwegingen alleen via de bestaande infrastructuur en paden. Deze zijn in het verleden afgezocht en als veilig geoormerkt.
Is het waar dat bij eventuele spontane ontbranding van de nog aanwezige explosieven omliggende dorpen, vakantieparken en attracties direct gevaar lopen? Acht u de kans op eventuele bosbranden en de eventuele gevolgen daarvan een evenwichtig en aanvaardbaar risico? Zo ja, waar baseert u die inschatting op? Zo nee, welke acties stelt u zich voor om dit risico op korte termijn te doen verminderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om ook na 2020 door te gaan met het verwijderen van de oorlogsmunitie op deze locatie? Zo ja, wanneer denkt u dat de laatste explosieven geruimd zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Besluitvorming over het opsporen en ruimen van de explosieven in het gebied is aan de gemeente Apeldoorn. Nu de gemeente de financiering van fase 1 rond heeft kan de inzet van werkploegen geoptimaliseerd worden om deze fase zo snel mogelijk af te ronden. Dat is naar verwachting in 2020 het geval. Voor fase 2 stelt de gemeente dit jaar een projectplan op, waarna de aanbestedingsprocedure kan worden gestart. Gerekend vanaf de aanvang van de ruimingswerkzaamheden is op basis van de ervaringen in fase 1 en de informatie over het gebied naar verwachting nog 8 tot 8,5 jaar nodig om fase 2 af te ronden.
Het bericht ‘Dordste fabriek stoot giftige stof uit’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dordste fabriek stoot giftige stof uit?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen in de omgeving van Dordrecht alsook werknemers van het bedrijf Chemours (voorheen DuPont) na de uitstoot van de chemische stof PFOA, die onder andere kanker veroorzaakt, opnieuw geconfronteerd worden met de uitstoot van een mogelijk schadelijke stof voor de gezondheid?
Zoals ook aangegeven in reactie op de vragen van het lid Ulenbelt (SP)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3335), heeft deze stof2 (FRD-903) op diverse niveaus al langer de aandacht van de overheid. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft in 2013 voor Chemours een maximale uitstoot vastgesteld, in lijn met de regelgeving. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een notitie geschreven die de bestaande informatie bevestigde, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid. Deze bevindingen zeggen overigens niets over eventuele effecten voor omwonenden. Verder heeft Duitsland voor 2017 een onderzoek naar de stof (een stofevaluatie in het kader van de REACH-verordening) gepland.
Ik realiseer me dat de omwonenden van de fabriek, bovenop de onrust over de stof PFOA, nu opnieuw in onzekerheid worden gebracht. Voor die onrust heb ik alle begrip. De elkaar tegensprekende uitingen over GenX bieden de omwonenden geen antwoord op hun vragen. Voor mij is dat aanleiding geweest om, in overleg met de provincie Zuid-Holland, nader onderzoek te laten doen naar FRD-903. Ik heb daarom het RIVM inmiddels gevraagd mij uitgebreider te rapporteren over wat bekend is over de persistentie, bioaccumulatie, toxiciteit, carcinogeniteit, mutageniteit en reprotoxiciteit van FRD-903. Ik heb daarbij ook gevraagd deze inzichten te leggen naast de gegevens over de emissies, om zodoende een uitspraak te kunnen doen over het risico dat eventuele blootstelling met zich meebrengt. Ik heb het RIVM verzocht bij zij onderzoek de toxicologen te betrekken die publiekelijk hun zorgen hebben geuit. Ik zal u uiterlijk in november over het onderzoek informeren.
Met deze bevindingen wil ik vervolgens ook in de Europese Unie de discussie aangaan over de eigenschappen van FRD-903. Ik zal onze bevindingen gebruiken om samen op te trekken met mijn Duitse collega bij de genoemde stofevaluatie.
Kunt u een overzicht geven van welke onderzoeken (nationaal en internationaal) tot nu toe zijn gedaan naar de gevolgen van de chemische stof GenX op de gezondheid, en wat de bevindingen van die onderzoeken zijn geweest?
In 2008 hebben de EFSA (European Food Safety Authority) en het RIVM de stof (in de omgevingsvergunning van Chemours aangeduid als FRD-903) beoordeeld en goedgekeurd als «voedselcontactmateriaal», dus voor gebruik in deklagen voor kook-, bak-, en braadgerei. Voedselcontactmaterialen worden alleen beoordeeld op veiligheid voor de consument. In april 2016 heeft het RIVM een «quick scan» uitgevoerd van de PBT-eigenschappen van FRD-903; voor de uitkomst hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. In het aanvullende RIVM-onderzoek wordt onderzocht of er nog andere studies zijn over FRD-903 dan nu bekend, zodat deze door het RIVM kunnen worden meegenomen.
Kunt u bevestigen dat laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat GenX onder meer kanker, nierziekten, leverschade en vruchtbaarheidsproblemen bij ratten en muizen veroorzaakt?
FRD-903 veroorzaakt, volgens de informatie in het REACH-registratiedossier, in dierproeven met ratten en muizen effecten op de lever en de nier. Ook is tumorvorming bij een hoge dosis geconstateerd. Deze bevindingen zeggen op zichzelf niets over eventuele effecten voor omwonenden via de uitstoot van Chemours. Daarom heb ik het RIVM gevraagd om daar naar te kijken in het aanvullend onderzoek.
Kunt u aangeven op welk onderzoek de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zich baseerde bij de voorlichtingsavond voor omwonenden waarin de dienst aangaf dat GenX «veel minder toxisch» is en dat het «zich niet ophoopt in het lichaam»? Welke kwalificatie met betrekking tot de gezondheidseffecten moet aan «veel minder toxisch» worden gegeven?
De Omgevingsdienst baseert zich op het feit dat de stoffen die worden gebruikt bij de GenX-technologie niet zijn geclassificeerd als zeer zorgwekkende stoffen (zzs) en in een klasse van minder schadelijke stoffen vallen dan PFOA. Daarnaast is in de vergunningaanvraag door DuPont (de voorloper van Chemours) destijds vermeld dat FRD-903 minder persistent dan PFOA en niet bioaccumulerend is. Verder geeft de Omgevingsdienst aan dat de toegestane emissie meer dan gehalveerd is ten opzichte van PFOA.
Vindt u het ook zorgelijk dat het Rijksinstituut voor Volgezondheid en Milieu (RIVM) na eigen onderzoek aangeeft het wel «aannemelijk» te vinden dat GenX gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid? Wat zijn de bevindingen van het RIVM precies geweest en in welk rapport staan de conclusies? Gaat het RIVM nog nader onderzoek naar de gevolgen van GenX doen. Zo niet, bent u bereid om daartoe te verzoeken?
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een korte notitie geschreven over wat er bekend is over FRD-903. Er is derhalve geen nieuw onderzoek gedaan, maar er is een «quick scan» uitgevoerd op basis van het beschikbare REACH-dossier, waarbij gekeken is naar de zogenaamde PBT-eigenschappen. Dit bevestigde de bestaande informatie, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid en is er nog geen conclusie mogelijk. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heb ik, in overleg met de provincie Zuid-Holland, het RIVM gevraagd om nader onderzoek.
Welk contact is er geweest tussen de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid en het RIVM? Waar komt de discrepantie in de beoordeling van de schadelijkheid van GenX vandaan? Waarom wordt het advies van het RIVM niet door de Omgevingsdienst opgevolgd?
De Omgevingsdienst geeft aan dat er ten tijde van de vergunningverlening in 2013 voldoende informatie beschikbaar was om de vergunningaanvraag te beoordelen. Er bestond daarom geen aanleiding om hierover advies te vragen aan het RIVM. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6, is er geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen naar aanleiding van de quickscan van het RIVM. In het antwoord op vraag 8 geef ik hieronder aan welke wet- en regelgeving geldt en hoe de Omgevingsdienst deze heeft toegepast. De provincie gaat er vanuit dat Chemours alle beschikbare informatie heeft gedeeld. Desalniettemin heeft de provincie Chemours om een formele reactie gevraagd op de uitspraken in de media over GenX.
Welke eigen afwegingsruimte heeft de handhaver om uit voorzorg op te treden tegen de uitstoot van een stof die waarschijnlijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid heeft, maar (nog) niet op de Europese lijsten Zeer Zorgwekkende Stoffen staat?
Bij de uitstoot van (mogelijk) zeer zorgwekkende stoffen zijn twee kaders van belang, die ik om mogelijke misverstanden te vermijden kort wil duiden.
Het Europese systeem dat stoffen reguleert.
Via Europese wetgeving (de REACH-verordening3) over stoffen die op de markt worden gebracht kunnen stoffen worden aangewezen als substance of very high concern (SVHC). Deze Europese SVHC-lijst bestaat op dit moment uit 169 stoffen; PFOA is er daar één van. De verantwoordelijkheid voor het in kaart brengen van risico’s van stoffen is in REACH bewust gelegd bij de bedrijven die deze stoffen produceren of importeren. Bedrijven moeten dus (bijvoorbeeld met testen) aantonen dat veilig met stoffen kan worden omgegaan. Al deze stoffen worden met een dossier geregistreerd bij het Europese Chemicaliënagentschap (ECHA). Op dit moment zijn er circa 14.000 geregistreerde stoffen. Als er bijzondere zorg is rond een stof, kunnen via een Europees besluitvormingsproces beperkingen worden ingesteld.
Om te bevorderen dat stoffen in verschillende landen op dezelfde manier worden geclassificeerd, is onder auspiciën van de Verenigde Naties het GHS (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals) ontworpen. In lijn daarmee is in de Europese Unie de CLP-verordening4 van kracht.
Het Nederlandse systeem dat emissies reguleert.
Naast de SVHC-lijst van REACH zijn er ook andere Europese en internationale lijsten van zeer zorgwekkende stoffen.5 Bij emissies gaat het ook om stoffen die buiten het bereik van REACH vallen, omdat deze niet op de markt worden gebracht maar onbedoeld vrijkomen bij het productieproces. Om de omgeving hiertegen te beschermen, is in de Nederlandse regelgeving6 vastgelegd dat de emissies van alle zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, tot een minimum worden beperkt. Daarbij zijn de criteria in REACH om als zeer zorgwekkende stof te kwalificeren bepalend, ook voor de stoffen buiten de SVHC-lijst.7 Met andere woorden: de minimalisatieplicht geldt voor alle stoffen die voldoen aan de criteria voor zeer zorgwekkende stoffen. Dat zijn in ieder geval de stoffen op de Europese lijsten, maar het beperkt zich daar niet toe. Voor emissies naar de lucht geldt bovendien een verplichting om periodiek te onderzoeken of verdere emissiereductie mogelijk is, en het bevoegd gezag hierover te informeren.8 Voor emissies naar water wordt bij het verlenen van vergunningen een vergelijkbaar systeem gehanteerd. Om de bedrijven en de bevoegde gezagen te helpen houdt het RIVM een lijst bij waar al deze stoffen verzameld zijn.9 Deze lijst is naar zijn karakter niet limitatief. Momenteel (de lijst wordt twee maal per jaar geactualiseerd) staan daar circa 1.400 stoffen (of stofgroepen) op.
Ook voor stoffen die niet op de lijst staan, gelden emissie-eisen die afhankelijk zijn van de gevaarseigenschappen. De Omgevingsdienst heeft op basis van de beschikbare informatie gecontroleerd of Chemours voor FRD-903 de juiste klasse heeft gebruikt in de vergunningaanvraag, en geconcludeerd dat de voorgestelde klasse gO.110 past bij de gevaarseigenschappen. Voor deze klasse gelden de strengste emissiegrenswaarden die het bevoegd gezag kan opleggen voor een stof die niet voldoet aan de criteria voor een zogenoemde zeer zorgwekkende stof.
Ook in het systeem van de beheersing van emissies ligt de verantwoordelijkheid voor het veilig omgaan met stoffen primair bij bedrijven zelf. Tegelijkertijd gelden de hierboven genoemde informatieverplichtingen richting het bevoegd gezag. Daarbovenop heeft de Omgevingsdienst in de wijzigingsvergunning van Chemours van 6 juni 2016 opgenomen dat het bedrijf verplicht is nieuwe kennis die van invloed is op de vergunning te delen met het bevoegd gezag (voorschrift 1.1.6). Als het bevoegd gezag aanwijzingen heeft dat het milieu beter beschermd moet worden tegen een bepaalde stof, kan het middels maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen.11
Daarnaast heeft het bevoegd gezag de plicht om regelmatig te bezien of de vergunning, gezien de ontwikkelingen in de techniek en de milieukwaliteit, nog actueel is, en de vergunning indien nodig te wijzigen12 of zelfs in te trekken.13 Nieuwe inzichten over de gevaarseigenschappen van een stof kunnen aanleiding zijn voor een dergelijke actualisering.
Bent u bereid om er in Europa op aan te dringen dat er een analyse wordt gedaan om te beoordelen of GenX op de Europese lijsten van Zeer Zorgwekkende Stoffen geplaatst moet worden?
Ja, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nu nemen om het personeel en de bewoners in de directe omgeving te beschermen?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 2 gaat mijn aandacht nu vooral uit naar het wegnemen van de onduidelijkheid over deze stof ten behoeve van de omwonenden, door middel van het genoemde RIVM-onderzoek. Het is aan de Omgevingsdienst (in opdracht van het bevoegd gezag, de provincie) om de eisen in de omgevingsvergunning te controleren en zo nodig te handhaven. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en -regelgeving. Dat laat onverlet dat Chemours er uiteraard zelf verantwoordelijk is ervoor te zorgen dat schadelijke blootstelling van werknemers en omwonenden wordt vermeden.
De uitstoot van het kankerverwekkende GenX door Chemours |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dordtse fabriek stoot giftige stof uit»1?
Ja.
Wanneer was het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar GenX afgerond? Waarom heeft de omgevingsdienst hierna geen actie ondernomen terwijl uit eigen onderzoek van het RIVM blijkt dat het «aannemelijk» is dat GenX giftig is voor mensen en bovendien slecht afbreekbaar? Klopt het dat er nog geen actie is ondernomen omdat GenX nog niet op de Europese lijst van verboden stoffen staat, zoals ook bij Perfluoroctaanzuur (PFOA) het geval was?
Allereerst dient te worden vermeld dat de Omgevingsdienst (die de omgevingsvergunning opstelt in opdracht van de provincie Zuid-Holland) wel degelijk emissie-eisen aan FRD-9032 heeft gesteld. De revisie van de omgevingsvergunning van Chemours uit 2013 bevat eisen aan de maximale uitstoot, ook voor de stoffen die gebruikt worden bij de GenX-technologie. Stoffen worden ingedeeld op basis van informatie over gezondheids- en milieurisico’s. De klassenindeling van de stof is bepalend voor de emissiegrenswaarden en was destijds vastgelegd in de NeR (de Nederlandse emissierichtlijn Lucht). Voor zover stoffen niet in de NeR (tegenwoordig: de Activiteitenregeling) zijn ingedeeld, bepaalt het bevoegd gezag de indeling. De Omgevingsdienst heeft op basis van de beschikbare informatie gecontroleerd of Chemours voor FRD-903 de juiste klasse heeft gebruikt in de vergunningaanvraag, en geconcludeerd dat de voorgestelde klasse gO.13 past bij de gevaarseigenschappen. Voor deze klasse gelden de strengste emissiegrenswaarden die het bevoegd gezag kan opleggen voor een stof die niet voldoet aan de criteria voor een zogenoemde zeer zorgwekkende stof. FRD-903 is niet opgenomen in de Europese lijst voor substances of very high concern (zie het antwoord op vraag 5).
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een korte notitie geschreven over wat er bekend is over FRD-903. Er is derhalve geen nieuw onderzoek gedaan, maar er is een «quick scan» uitgevoerd op basis van het beschikbare REACH-dossier, waarbij gekeken is naar de zogenaamde PBT-eigenschappen. Dit bevestigde de bestaande informatie, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid en is er nog geen conclusie mogelijk.
Welke lessen zijn er getrokken uit de eerdere problematiek omtrent PFOA in deze Dordtse teflonfabriek? Zijn deze lessen hier ook toegepast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wat de omwonenden betreft, leert de PFOA-casus dat het van het grootste belang is de juiste gegevens zo spoedig mogelijk boven tafel te krijgen en daar transparant over te zijn. Daarom heb ik ten aanzien van FRD-903 als eerste stap, samen met de provincie, direct het RIVM verzocht om nader onderzoek te doen.
Met betrekking tot (oud-)werknemers vindt op dit moment een onderzoek plaats, dat is beschreven in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 juni 2016.4 Dit onderzoek is mede opgezet met het oog op de te leren lessen voor de toekomst. Uiterlijk in november wordt de Kamer geïnformeerd over de bevindingen.
Klopt het dat de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid (OZHZ) de vergunning voor de uitstoot van GenX als vertrouwelijk behandelt en geen inzage wil geven in de maximale uitstoot? Zo ja, is dit gebruikelijk bij dit type vergunningen en wat is hiervoor de reden? Bent u bereid om in overleg met de OZHZ deze vergunning openbaar te maken en inzicht te geven in de maximaal toegestane uitstoot alsook de daadwerkelijke uitstoot?
Dit klopt niet. De vergunning, met daarin de maximaal toegestane uitstoot, is voor iedereen in te zien op de website van de Omgevingsdienst (zie: http://www.ozhz.nl/bedrijfsdossiers/chemours). De emissies van de stoffen gebruikt bij de GenX-technologie worden door Chemours niet afzonderlijk gerapporteerd in het zogenaamde PRTR-verslag5, maar zijn, conform de regelgeving, onderdeel van het totaalcijfer aan emissies van vluchtige organische stoffen.6 De stoffen worden wel door Chemours afzonderlijk gemonitord. Deze meer gedetailleerde data worden als onderdeel van het valideringsproces van het PRTR-verslag door de toezichthouders van de Omgevingsdienst bij controle op de fabriek jaarlijks ingezien. Hierbij is tot op heden geconstateerd dat de emissies binnen de vergunning zijn gebleven.
Wordt er op Europees niveau reeds overwogen om GenX op te nemen op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen? Zo ja, in welk stadium zijn de gesprekken hierover en op welke termijn wordt een besluit verwacht? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hierover in overleg met uw Europese collega’s te treden? Is het feit dat uit onderzoek van het RIVM blijkt dat het «aannemelijk» is dat GenX giftig is voor mensen reden genoeg om de stof op deze lijst te zetten? Zo nee, waarom niet en wat is dan wel voldoende reden?
Met de informatie die het RIVM verzamelt, wil ik ook op Europees niveau de discussie aangaan over de eigenschappen van FRD-903. Omdat Duitsland al eerder heeft aangekondigd de stof in 2017 te onderzoeken, gebruik ik onze bevindingen om samen op te trekken met mijn Duitse collega. Het gaat hier om een zogenoemde stofevaluatie in het kader van de REACH-verordening.
Het feit dat een stof toxisch (giftig) is voor mensen, is niet voldoende reden om deze op de lijst van substances of very high concern (SVHC) te zetten. Immers, veel stoffen zijn giftig voor mensen als de blootstelling hoog genoeg is. De criteria zijn in artikel 57 van de REACH-verordening gegeven, waarbij elk van deze criteria op zich voldoet om te kwalificeren als SVHC:
Zoals ik in antwoord op vraag 1 van het lid Ulenbelt (SP) aangaf, heb ik het RIVM verzocht om FRD-903 juist ten aanzien van deze criteria tegen het licht te houden (en daarnaast de gegevens over de emissies te beoordelen).
Wanneer verschenen de eerste onderzoeken over het gevaar van PFOA? Hoeveel tijd zat er tussen deze eerste rapporten en het verbod op het gebruik van PFOA? Is het in uw ogen verantwoordelijk opnieuw een risico voor zo’n periode te nemen met het gebruik van GenX? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen om dit niet nogmaals te laten gebeuren?
De stof PFOA is (nog) niet verboden. Zoals u in antwoord op eerdere vragen is gemeld7, wordt in de EU een verbod voorbereid, maar is de industrie al eerder vrijwillig begonnen met het uitfaseren van PFOA; het laatste bedrijf in de EU dat PFOA produceerde, is daarmee in 2010 gestopt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de brief van 6 juni 2016 aangegeven dat het onderzoek in het bijzonder gaat om het in kaart brengen van de feiten omtrent het gebruik van de stoffen DMAC en PFOA, de destijds gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingsmaatregelen die het bedrijf destijds hanteerde. Het RIVM brengt de op verschillende momenten geldende regelgeving over de specifieke stoffen in kaart.
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat emissie-eisen ook gesteld worden zonder Europese kwalificatie als SVHC. Wat FRD-903 betreft, heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat het bevoegd gezag onverantwoordelijk met de emissie-eisen omgaat. De Omgevingsdienst geeft aan dat de vergunde jaarlijkse emissie van FRD-903 meer dan gehalveerd is vergeleken met de vergunde PFOA-emissie uit de revisievergunning van 1998.
Waarom zijn bij het onderzoek naar een verbod op PFOA niet ook stoffen met toxicologisch gezien dezelfde eigenschappen, zoals GenX, betrokken? Bent u bereid dit in het onderzoek naar een eventuele verbod op GenX wel te doen? Zo nee, waarom niet?
Elke stof wordt afzonderlijk geclassificeerd en geregistreerd in het Europese systeem. Dat is ook verstandig, omdat geringe verschillen tussen stoffen toch betekenisvol kunnen blijken te zijn. Desondanks wordt in Europa wel de samenhang binnen stofgroepen in ogenschouw genomen, zoals bij de groep van perfluorverbindingen. Duitsland en Noorwegen hebben een voorstel ingediend tot een verbod voor PFOA. Het gebruik van FRD-903 als alternatief voor PFOA is de reden dat Duitsland een stofevaluatie gaat uitvoeren voor die stof. Zoals gezegd, ben ik van plan om hierbij aan te sluiten. Een eventueel verbod is pas aan de orde als de stof blijkt te voldoen aan de SVHC-criteria en de risico’s niet adequaat worden beheerst.
Hoe betrouwbaar is de uitspraak van Chemours dat de blootstelling aan GenX «heel ver onder de niveaus ligt waarop eventuele effecten zijn waargenomen in de laboratoriumtesten»?2 Kunt u hierbij betrekken dat Dupont in ieder geval al sinds 1993, en mogelijk al sinds de jaren ’70, op de hoogte was van de gevaren van PFOA maar dit niet met de Nederlandse overheid deelde en de stof bleef gebruiken3?
Het is pas te zeggen hoe betrouwbaar deze uitspraak is als daar onderzoek naar is gedaan. In het hierboven genoemde RIVM-onderzoek vindt een onafhankelijke beoordeling plaats, op basis van de beschikbare informatie, van de effecten van het niveau van eventuele blootstelling van omwonenden aan FRD-903. Hierbij worden de eigenschappen van FRD-903 en de maximale toegestane emissies volgens de vergunning in beschouwing genomen. Zie voor de werknemersaspecten het antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 1 van het lid Ulenbelt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3335).
Een belangrijk verschil met de situatie in 1993 (en de jaren ’70) is dat sinds 2007 de REACH-verordening van kracht is, waardoor producenten en importeurs van stoffen dossiers moeten aanleveren om aan te tonen dat veilig met de stoffen kan worden gewerkt.
Het bericht dat er sprake is van een ophoping van kernafval in Petten door falende apparatuur |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven hoe vaak en hoeveel jaar de deadline van het project om het radioactief kernafval uit Petten over te hevelen naar de officiële opslag van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) inmiddels al is uitgesteld?1
De deadline is driemaal uitgesteld met in totaal 12 jaar.
In 2001 was vastgesteld dat al het opgeslagen afval binnen 5 jaar nadat COVRA de afvalstoffen in ontvangst kon nemen moest zijn overgebracht2, dit betekende een deadline in 2010.
In 2008 werd de termijn aangepast naar 8 jaar na het bedrijfsklaar komen van een eerder niet voorziene installatie benodigd voor het scheiden en herverpakken van het afval3, waarmee de deadline verschoof naar de periode tussen 2018 en 2020. Deze installatie (de HAVA-VU) is uiteindelijk niet gebouwd omdat er later voor is gekozen een deel van het afval in België te laten verwerken.
In 2012 werd voor het niet-alfahoudend afval, binnen het Radioactief Afval Project (RAP), de deadline gespecificeerd op 31 december 20174. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 30 september 2020 met mogelijke uitloop (worst case scenario) naar 31 december 20225.
Voor het overige opgeslagen afval, waaronder tevens de vaten alfahoudend afval binnen RAP-Alfa, werd in 2012 de einddatum vastgesteld op 31 december 2019. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 31 december 2022.
Vertraging in het project leidt niet tot een veiligheidsrisico: het radioactief afval ligt veilig opgeslagen in een hiervoor ontworpen faciliteit die voldoet aan de nationale en internationale normen. De veiligheid en zorgvuldigheid staat bij de verwerking van het opgeslagen radioactief afval voorop.
Kunt u bevestigen dat het probleem met de Visual Inspection and Nuclide Identification System for High-level radioactive waste (VINISH)-installatie in 2015 volgens de commissie Turkenburg wel degelijk op het kritieke tijdspad van het project lag en dat alleen de verschuiving van de deadline naar 2022 ervoor heeft gezorgd dat dat nu (nog) niet het geval is? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer dan niet gemeld?
De commissie Turkenburg schreef in maart 2015 het rapport in opdracht van NRG als review op het herziene plan van aanpak. In dit herziene plan werd 2022 reeds als nieuwe einddatum gehanteerd. De commissie Turkenburg zegt in zijn rapport inderdaad dat de toenmalige technische problemen met de VINISH-installatie op het kritieke tijdspad van het Radioactief Afval Project lagen. Deze technische problemen zijn inmiddels voor een groot deel opgelost. De huidige sindsdien gebleken problemen hebben echter een kleinere invloed op de voortgang van het project. In mijn eerdere communicatie naar de Tweede Kamer heb ik u geïnformeerd over het huidige kritieke tijdspad. 6
Kunt u uitleggen wat de huidige problemen met de VINISH-installaties precies behelzen? En zijn dit inderdaad vergelijkbare problemen die de NRG op 22 mei 2014 rapporteerde, namelijk «asymmetrie van de detector van beide VINISH systemen»? Zo nee, sinds wanneer doen de huidige problemen zich voor?
De huidige problemen spitsen zich toe op de analysesoftware en het rekenmodel waarmee de samenstelling van het afval wordt bepaald. Deze kwamen in juli 2015 aan het licht nadat de technische problemen aan de detector die NRG in 2014 rapporteerde waren opgelost.
Hoe loopt nu de voortgang van het oplossen van de problemen met de VINISH-installatie? Zijn de vorderingen met de installatie nu zodanig positief dat kan worden verwacht dat de installatie voor het einde van 2016 goed werkt, waardoor de deadline van 2022 nog in zicht blijft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom heeft u dat dan niet in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016 aangegeven?
NRG besteedt sinds juli 2015 meer aandacht aan het verbeteren van de analysesoftware en het rekenmodel. Daarnaast heeft NRG in 2016 hiervoor extra expertise aangetrokken. Dit heeft er toe geleid dat in juli 2016 de nauwkeurigheid significant was verbeterd. De verwachting van NRG is dat de gewenste nauwkeurigheid voor het einde van 2016 en de deadline van 2022 gehaald zal worden. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties.
Uit het besluit van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) getiteld «goedkeuring plannen van aanpak historisch radioactief afval» van 19 december 2015 blijkt dat de commissie Turkenburg destijds al heeft gewaarschuwd dat de deadline van eind 2022 alleen in het gunstigste geval haalbaar was. Zijn er naast de VINISH-installatie al meer onzekerheden en risico’s bekend die zich nu manifesteren, waardoor de deadline van eind 2022 moeilijk haalbaar zal worden?
Het belangrijkste risico op vertraging van het Radioactief Afval Project is momenteel het niet tijdig halen van de beoogde snelheid bij scheiden en sorteren van het niet-alfahoudend afval.
De belangrijkste onzekerheid ligt in het ontbreken van uitgewerkte plannen voor de verwerking van de overige soorten opgeslagen historisch radioactief afval. NRG moet voor 1 maart 2017 voor dit afval een uitgewerkt plan voorleggen aan de ANVS waarin staat hoe deze afvalstoffen binnen de deadline van 2022 zullen worden afgevoerd. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties. De ANVS heeft thans geen aanleiding om de verwachting van NRG als irreëel aan te merken.
Moet er voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval een nieuwe hot cell worden gebouwd om de bestaande hot cell labs bij NRG te sparen? Zo ja, waarom? Kunt u aangeven wie daarvan de kosten op zich zal nemen?
NRG heeft besloten een nieuwe hot cell te bouwen voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval. De bestaande hot cells zijn ofwel niet alfadicht en daarmee ongeschikt voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval, ofwel te klein. De geschatte kosten van de nieuwe hot cell zijn opgenomen in de financiële voorziening van het Radioactive Waste Management Programme (RWMP) van NRG.
Zijn de ramingen voor de kosten van het verplaatsen van historisch kernafval van Petten naar COVRA, waaronder de 109 miljoen euro voor het radioactive Waste Management Program, uit 2015 nog steeds actueel? Zo ja, wanneer is voor de laatste keer bekeken of de bedragen nog kloppen en zijn er indicaties dat zich al tegenvallers hebben voorgedaan en/of de bedragen hoger zullen uitvallen? Zo nee, wat zijn de meest recente inschattingen?
Ja, de ramingen uit 2015 voor de kosten van het RWMP, waar het historisch afval een onderdeel van is, zijn nog steeds actueel en tot dusver blijken er zich op basis van de door NRG geleverde rapportages geen tegenvallers te hebben voorgedaan.
Zoals gemeld in mijn brief van december vorig jaar (Kamerstuk 25 422, nr. 126) worden de onzekerheden na 2017 groter. Om deze reden is het huidige plan van aanpak voor de afvoer van het historisch radioactief afval goedgekeurd tot 1 juli 2017. Aan de goedkeuring is tevens de voorwaarde verbonden dat een nieuwe versie van de plannen uiterlijk 1 maart 2017 ter goedkeuring aan de ANVS wordt voorgelegd. In de tussentijd dient NRG regelmatig te rapporteren over de voortgang van het project. Zowel de ANVS als het Ministerie van Economische Zaken (EZ) zijn in juli 2016 geïnformeerd over de status van het RWMP. Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de geactualiseerde financiële meerjarenverkenning van mei 2016 en de verslechterde financiële situatie van ECN/NRG zie ook antwoord 9.7 In de meerjarenverkenning gaat ECN/NRG uit van de raming uit 2014 van in totaal 109 miljoen euro voor de resterende kosten van het RWMP.
Waarom is er bij het kabinetsbesluit (Kamerstukken II 2014–2015, 25 422, nr. 122) over de lening van 82 miljoen euro aan ECN, met als doelstelling om de productie van isotopen op peil te houden, niet duidelijk aangegeven dat het krediet eigenlijk nodig was om de tekorten bij de financiering van het opruimen van kernafval te dekken?
De lening van 82 miljoen euro is bedoeld om de bedrijfsvoering van ECN/NRG te verbeteren zodat een adequate uitvoering van het herstelplan van de Hoge Flux Reactor (HFR) mogelijk wordt gemaakt.8 De kosten van het radioactief afval drukken op de bedrijfsvoering van ECN/NRG, maar de lening, of een deel daarvan, is niet specifiek bestemd voor die kosten alleen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor het verplaatsen van kernafval naar COVRA niet zeker zijn gesteld indien er sprake is van een faillissement van ECN/ NRG en dat financiële risico’s en mogelijke tegenvallers niet zijn gedekt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bij de nieuwe raming van medio 2017 hier wel voorzieningen voor zijn getroffen?
Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de verslechterde situatie van ECN/NRG (Kamerstuk 25 422, nr. 152). Momenteel wordt door een extern advies bureau onderzoek gedaan naar de financiële situatie en mogelijke toekomstscenario’s voor ECN/NRG. Bij de uitwerking van de scenario’s wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de nucleaire veiligheid en de financiële gevolgen voor het RWMP, ook in het geval van een faillissement. De Minister van Economische Zaken heeft in de brief aangegeven voor 1 oktober 2016 een besluit te willen nemen over de toekomst van ECN/NRG. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn van het op lange termijn vasthouden aan de nominale discontovoet van 4,3% voor de eindberging in COVRA? Op welke manier kunnen de veroorzakers van het radioactief afval wettelijk verantwoordelijk gehouden worden voor de risico’s van lage rendementen op de lange termijn en mogelijke hogere kostenramingen voor eindberging in de toekomst?
COVRA neemt het afval in eigendom over van de aanbieders, waarmee de volledige verantwoordelijkheid en daarmee gepaard gaande risico’s wordt overgenomen. Het risico van lage rendementen uit zich doordat de (toekomstige) verplichtingen op dit moment harder groeien dan de (financiële) bezittingen die COVRA heeft. De afgelopen jaren heeft COVRA door de lage rentestand onvoldoende rendement behaald om de groei van de voorzieningen bij te houden. Het verschil tussen het daadwerkelijk behaalde rendement en het doelrendement (4,3%) leidt tot een boekhoudkundig negatief «renteresultaat» dat deels wordt gecompenseerd door positieve operationele resultaten. Voor een meer uitgebreide toelichting over de werkwijze van COVRA en de financiering van de eindberging verwijs ik u graag naar de brief die de Minister van Financiën dit voorjaar mede namens mij heeft gestuurd9.
Onlangs hebben de Minister van Financiën en ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om COVRA niet langer tot schatkistbankieren te verplichten en een (ingekaderd) beleggingsbeleid vast te stellen10.
Bent u bereid om het rapport van de commissie Turkenburg en de review van dat rapport door de commissie Holtkamp openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de rapporten zijn als bijlagen bij dit antwoord gevoegd11. Bij het rapport van de Commissie Turkenburg is voor de volledigheid de aanbiedingsbrief van NRG gevoegd. Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur is een aantal passages in de brief en de rapporten weggelakt. Dit betreft met name persoonsgegevens, beoordelingen van derden die niet zijn aan te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, detailinformatie over de aard, hoeveelheid en locatie van de radioactieve stoffen in verband met de veiligheid van de staat, en vertrouwelijke bedrijfsinformatie waaruit schade voor de betrokken bedrijven kan voortvloeien.
Uitstoot van kankerverwekkende stof door Chemours |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de fabriek van Chemours (voorheen Dupont) een kankerverwekkende stof uitstoot?1
Deze stof2 (FRD-903) heeft op diverse niveaus al langer de aandacht van de overheid. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft in 2013 voor Chemours een maximale uitstoot vastgesteld, in lijn met de regelgeving. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een notitie geschreven die de bestaande informatie bevestigde, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid. Verder heeft Duitsland voor 2017 een onderzoek naar de stof (een stofevaluatie in het kader van de REACH-verordening) gepland.
Ik realiseer me dat de omwonenden van de fabriek, bovenop de onrust over de stof PFOA, nu opnieuw in onzekerheid worden gebracht. Voor die onrust heb ik alle begrip. De elkaar tegensprekende uitingen over GenX bieden de omwonenden geen antwoord op hun vragen. Voor mij is dat aanleiding geweest om, in overleg met de provincie Zuid-Holland, nader onderzoek te laten doen naar FRD-903. Ik heb daarom het RIVM inmiddels gevraagd mij uitgebreider te rapporteren over wat bekend is over de persistentie, bioaccumulatie, toxiciteit, carcinogeniteit, mutageniteit en reprotoxiciteit van FRD-903. Ik heb daarbij ook gevraagd deze inzichten te leggen naast de gegevens over de emissies, om zodoende een uitspraak te kunnen doen over het risico dat eventuele blootstelling met zich meebrengt. Ik heb het RIVM verzocht bij zijn onderzoek de toxicologen te betrekken die publiekelijk hun zorgen hebben geuit. Ik zal u uiterlijk in november over het onderzoek informeren.
Met deze bevindingen wil ik vervolgens ook in de Europese Unie de discussie aangaan over de eigenschappen van FRD-903. Ik zal onze bevindingen gebruiken om samen op te trekken met mijn Duitse collega bij de genoemde stofevaluatie.
De vraag veronderstelt een carcinogene (kankerverwekkende) werking van de stof. Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is FRD-903 niet geclassificeerd als kankerverwekkend, zie ook het antwoord op vraag 2. Wel is duidelijk dat de stof toxisch en persistent in het milieu is. Dat een stof schadelijke eigenschappen heeft, betekent overigens nog niet dat er risico’s zijn voor omwonenden of werknemers. Er wordt in de chemische industrie met duizenden toxische stoffen gewerkt, om daarmee nuttige toepassingen mogelijk te maken (zoals brandwerendheid, desinfectie, grondstof voor materialen, etc.). De risico’s hangen af van de vraag of een stof kan vrijkomen of wordt geëmitteerd en zo ja, in welke hoeveelheden. Daarom vraag ik het RIVM om ook hiernaar te kijken op basis van de bestaande informatie. In antwoord op vraag 8 van het lid Van Veldhoven (D66)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3337) ga ik in op de systematiek van vergunningverlening voor gevaarlijke stoffen.
Wat betreft blootstelling van werknemers neemt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het signaal eveneens serieus. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet hebben bedrijven de zorgplicht richting werknemers om op basis van de beschikbare gegevens over de gebruikte stoffen de juiste maatregelen te treffen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen. De Inspectie SZW betrekt in haar toezicht de vraag of het bedrijf voldoet aan zijn zorgplicht.
Is het waar dat in dierproeven de stof GenX dezelfde effecten geeft als C8? Zo ja, welke gevolgen moet dat hebben voor het gebruik van deze stof?
Voor de stof FRD-903 bestaat in de Europese Unie één registratiedossier. Uit dat dossier blijkt dat de stof toxisch en persistent in het milieu is, maar dat er bij registratie geen reden was de stof te classificeren als kankerverwekkend. FRD-903 veroorzaakt inderdaad vergelijkbare typen effecten (aantasting van de lever en de nier, tumorvorming bij hoge dosis) in dierproeven als PFOA (C8), maar wel bij hogere concentraties dan bij PFOA. PFOA heeft in Europa een geharmoniseerde classificatie3 als carcinogeen categorie 2. Categorie 2 betekent dat de stof ervan verdacht wordt kankerverwekkend te zijn voor de mens, maar dat er onvoldoende bewijs is om de stof in te delen in categorie 1 (stoffen waarvan bekend is of verondersteld wordt dat zij kankerverwekkend zijn voor mensen).
Het RIVM doet nader literatuuronderzoek naar de mogelijk kankerverwekkende eigenschappen van PFOA.4
Het bericht 'EU raadt beperkt gebruik glyfosaat aan in speeltuinen' |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «EU raadt beperkt gebruik glyfosaat aan in speeltuinen»?1
Ja.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk dit jaar, over te gaan op een verbod op glyfosaat (RoundUp) in speeltuinen en op recratie- en sportterreinen?
Sinds 31 maart 2016 geldt een verbod op het professioneel gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen, dus inclusief middelen op basis van de werkzame stof glyfosaat, op verhardingen buiten de landbouw. Per 1 november 2017 geldt dit verbod ook voor de onverharde oppervlakken. Zoals in de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) is toegelicht, is voor bepaalde sportvelden en recreatieterreinen nog een uitzondering van toepassing op het verbod. Om ook hier het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo spoedig mogelijk af te bouwen, zijn met de betreffende sectoren in oktober 2015 Green Deals gesloten (Staatscourant 2016, 14022 en 14025). In samenwerking met de deelnemers worden acties uitgevoerd, zoals het verzamelen en uitdragen van voorbeelden van beheer zonder gewasbeschermingsmiddelen en waar nodig het initiëren van innovatie. Voor deze aanpak met de Green Deals heb ik tijdens recente AO’s steun mogen ervaren vanuit uw Kamer.
Indien u niet tot een verbod bereid bent, welke beperkende maatregelen gaat u dan instellen teneinde te voorkomen dat kinderen met het waarschijnlijk kankerverwekkende glyfosaat in aanraking komen op sport-, recreatie- en speelgelegenheden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke garanties kunt u geven dat kinderen en andere gebruikers niet ziek worden indien u niet bereid bent om beperkende maatregelen te treffen betreffende glyfosaat op sport-, recreatie- en speelterreinen?
In de afgelopen periode is veel – soms tegenstrijdige – informatie verschenen over de werkzame stof glyfosaat2. Dit heeft geleid tot vragen van en discussies met uw Kamer hierover. Het is daarbij ook mijn zorg dat het gebruik van stoffen niet schadelijk is voor de gezondheid, zeker als het om kinderen gaat.
Het Europees geharmoniseerde systeem om stoffen te beoordelen is erop gericht om met grote zorgvuldigheid de veiligheid van mens, dier en milieu te borgen. Het voorzorgsprincipe staat daarom centraal in Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Dat betekent dat het gebruik van een middel is verboden, tenzij de werkzame stof is goedgekeurd en het middel is toegelaten. Onafhankelijke toetsing van de werkzame stof glyfosaat, conform de Europees geharmoniseerde beoordeling van stoffen, door EFSA, Duitsland en de lidstaatautoriteiten waaronder het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb; met ondersteuning van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) heeft opgeleverd dat glyfosaat met de juiste gebruiksvoorschriften verantwoord kan worden toegepast en veilig gebruik mogelijk is (Kamerstukken 27 858, nrs. 365, 366 en 369).
Conform de Nederlandse inzet om de registratie van glyfosaat beperkt te verlengen, heeft het Europese College van Commissarissen besloten om de goedkeuringsperiode niet voor 15 jaar te verlengen, maar te verlengen tot na het ECHA-classificatiebesluit en maximaal tot 31 december 2017. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer hierover op 23 augustus 2016 schriftelijk geïnformeerd (beantwoording overige Kamervragen gesteld tijdens SO Landbouw- en Visserijraad). Daarbij is onder andere aangegeven dat, als voorwaarde voor de verlenging van de registratie, de lidstaten de toelatingen moeten intrekken van glyfosaathoudende middelen met de hulpstof POE-tallowamine. Reden hiervoor is dat uit toxicologische onderzoeken een gezondheidsrisico blijkt bij middelen die de combinatie van glyfosaat en tallowamine bevatten. Het Ctgb heeft genoemde toelatingen inmiddels ingetrokken. Het Ctgb heeft mij daarnaast laten weten dat het gebruik van glyfosaat op sportvelden en in speeltuinen als veilig voor kinderen is beoordeeld.
Wat is uw advies aan ouders: kunnen zij hun kinderen gerust laten spelen op met glyfosaat behandelde terreinen of moeten zij maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u niet bereid bent tot een verbod: wilt u gemeenten verplichten om borden neer te zetten, zodat ouders geïnformeerd zijn over de blootstelling aan deze stof?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat de Wereldgezondheidsorganisatie glyfosaat classificeert als «waarschijnlijk kankerverwekkend», bereid om dienaangaande te handelen vanuit het voorzorgprincipe?
Zie antwoord vraag 4.
De vervuiling van supermarktproducten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»?1
Ja.
Kunt u specificeren in welke producten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mineral oil aromatic hydrocarbons (MOAH) en/of mineral oil saturated hydrocarbons (MOSH) heeft gevonden? Kunt u hierbij ook aangeven welke hoeveelheden van deze stoffen zijn gevonden in de producten en welke gevaren dit voor de volksgezondheid oplevert? Indien dit niet mogelijk is, waarom niet?
Het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»2 is niet gebaseerd op gegevens van de NVWA maar op onderzoek van de niet-gouvernementele organisatie Foodwatch3.
In mijn antwoorden van 23 november 20154 op vragen van het lid Dik-Faber heb ik aangegeven dat de NVWA op dit moment niet op de aanwezigheid van de minerale oliën MOAH en MOSH in levensmiddelen controleert. De NVWA voert deze controles nu nog niet uit omdat er geen specifieke wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat. Nederland zal, zoals ik in mijn antwoorden van 22 juni 20165 op aanvullende vragen van het lid Dik-Faber heb aangegeven, binnenkort deelnemen aan Europees monitoringsonderzoek naar minerale oliën in levensmiddelen. Dit onderzoek wordt nu voorbereid en zal in 2017 nog doorlopen.
Zoals ik in de antwoorden van 23 november 2015 heb aangegeven, ontbreken specifieke wettelijke limieten omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen in de minerale oliën het precies betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn. De nationale en Europese regelgeving schrijft wel voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Omdat er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden. In mijn antwoord van 22 juni 2016 heb ik aangegeven dat van het vaststellen van wettelijke normen pas sprake kan zijn als de resultaten van het Europese onderzoek bekend zijn. Op basis van die resultaten zal bezien worden of maatregelen noodzakelijk zijn en welke maatregelen dan het meest geschikt zijn om de gevonden risico’s te borgen.
Tot slot wil ik benadrukken dat bedrijven (producenten en supermarkten) de verantwoordelijkheid hebben te zorgen dat de producten die zij op de markt brengen veilig zijn. Zoals ik in mijn antwoord van 22 juni jl. heb aangegeven onderneemt de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) actie en zal ik de ontwikkelde instrumenten laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Recent hebben enkele supermarkten aangegeven normen te gaan stellen aan de aanwezigheid van minerale oliën in producten.
Is het gebruik van MOAH en/of MOSH in voedselverpakkingen verboden? Zo ja, welke straf staat hierop en welke straf is er opgelegd aan de supermarkten waar deze stoffen werden aangetroffen en aan de producenten van deze producten? Zo nee, waarom niet en zou hierin een wijziging moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft de NVWA ondernomen naar aanleiding van haar ontdekkingen? Worden de producten waarin MOAH en/of MOSH zijn aangetroffen teruggeroepen door de supermarkten? Zo ja, op welke termijn moeten alle producten uit de supermarkt zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de NVWA vervolgonderzoek naar alle producten waarin mogelijk MOAH en/of MOSH zitten? Zo ja, wanneer zal dit onderzoek zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA, mede in het oog nemende dat u al eerder de supermarkten had opgeroepen om vervuiling van hun producten aan te pakken? Bent u bereid hardere actie te ondernemen dan opnieuw een oproep te doen, aangezien dit geen effect heeft gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Het gevaar van plastic deeltjes in de lucht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de schadelijkheid van plastic deeltjes die in de lucht zweven?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraken in het artikel dat er amper onderzoek naar dit fenomeen is gedaan? Kloppen deze uitspraken?
Plastichoudende fijnstofdeeltjes kunnen in de lucht terechtkomen door slijtage van kunststof materialen. Er is veel onderzoek gedaan naar de schadelijkheid van fijnstof, maar er wordt daarbij niet afzonderlijk gekeken naar verschillende componenten van fijnstof, waaronder de plastic deeltjes. Het RIVM heeft berekend dat mensen in Nederland gemiddeld 9 maanden korter leven als gevolg van de huidige totale concentraties fijnstof2. Dit is voor mij aanleiding om mij te richten op de aanpak van fijnstof in de lucht en niet eerst nog meer langdurig onderzoek naar mogelijke gezondheidseffecten te doen. Van belang is dat we maatregelen treffen om de emissies van microplastics(houdende) fijnstof – en grotere microplasticdeeltjes – naar onze leefomgeving te reduceren, zodat de blootstelling van mens en milieu aan deze deeltjes verder beperkt wordt.
Is bekend welke impact deze deeltjes exact op de volksgezondheid en het milieu hebben? Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, is dit reden om hier nader onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beleid wordt er op dit moment gevoerd om de plastic deeltjes die in de lucht zweven aan te pakken? Is dit beleid afdoende? Zo ja, kunt u dit plaatsen in het licht van de uitspraken van deze onderzoekers dat er nog steeds plastic deeltjes in de lucht zweven? Zo nee, bent u bereid verdere actie te ondernemen en welke actie zou dit zijn?
(Micro)plastics horen niet thuis in het milieu. Ik zet mij daarom zowel in Europees (OSPAR) als in nationaal verband in om de emissies daarvan naar water, lucht en bodem te verminderen. Hierover heb ik uw Kamer nog recentelijk geïnformeerd in mijn brief van 11 juli 2016. Het RIVM doet op mijn verzoek nader onderzoek om beter inzicht te krijgen in de mogelijke maatregelen om emissies te beperken. Dit onderzoek richt zich op met name op de volgende bronnen van microplastics: verf, autobanden en schurende reinigingsmiddelen. Over de omvang van deze bronnen van microplastics heb ik uw Kamer reeds gerapporteerd. Momenteel laat ik een analyse uitvoeren naar de kosteneffectiviteit van de mogelijke maatregelen. In december zal ik u hierover nader berichten.
Het gebruik van plastic trays in de sierteelt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Plastic trays sierteeltsector allesbehalve duurzaam»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat zo’n grote hoeveelheid plastic niet hergebruikt wordt, terwijl Nederland wel streeft naar een circulaire economie?
De circulaire economie heeft voor mij een hoge prioriteit. We hebben als maatschappij nog behoorlijke slagen te maken met het sluiten van kringlopen, het circulair ontwerpen van producten en diensten en het recyclen. Hier ligt een opgave, ook voor de sierteeltsector. Van Royal Flora Holland, één van de grotere bedrijven in de sierteeltsector, begrijp ik dat zij de ambitie heeft om hier grote slagen in te gaan maken. Dat juich ik toe.
Deelt u de mening dat de huidige situatie omgezet moet worden naar een meer duurzame situatie? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie zeker mogelijkheden voor de sierteeltsector om het gebruik van trays voor de (internationale) handel van sierteeltproducten te verduurzamen. Ik zal dan ook de sierteeltsector in verbinding brengen met diverse ketenpartners onder het kunststof ketenakkoord. Afgelopen jaar hebben ontwerpers van een soortgelijk bedrijf in een half jaar tijd en met goed gebruik van alle kennis in de keten een compleet nieuw product gemaakt van gerecyclede materialen, dat zij wereldwijd gaan afzetten met de zekerheid dat het aan alle kwaliteitscriteria van de klant(en) kan voldoen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de sierteeltsector door een dergelijke vruchtbare ketensamenwerking met diverse partners van het kunststof ketenakkoord versneld tot concrete resultaten zal komen.
Is bekend in hoeverre polystyreen, waar de trays van zijn gemaakt, schadelijk is voor de gezondheid? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten verrichten?
Polystyreen is op zichzelf niet schadelijk. Navraag bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de branchevereniging NRK Recycling en de branchevereniging van EPS2 producenten Stybenex geeft mij geen reden om aan te nemen dat in polystyreen trays vlamvertragers of andere stoffen, die schadelijk zouden kunnen zijn voor de volksgezondheid, voorkomen. Er is daarom voor mij vooralsnog geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel milieuwinst te behalen valt door alternatieven te gebruiken, zoals een standaard tray die meerdere malen te gebruiken en te recyclen is en waarop een retourpremie van toepassing is? Mocht hiermee significante milieuwinst te behalen zijn, welke mogelijkheden ziet u dan om het gebruik hiervan te stimuleren?
Royal FloraHolland heeft naar verluidt in juni 2016 opdracht gegeven aan een onafhankelijk adviesbureau om te onderzoeken wat de milieuprestaties zijn van de verschillende typen eenmalig en meermalig te gebruiken trays. Het bedrijf verwacht op korte termijn een uitkomst van deze LCA-studie te kunnen ontvangen. Op basis hiervan krijgt het bedrijf – en de achterliggende sector – een helder beeld van de diverse milieuprestaties van de eenmalig en meermalig gebruikte trays en de maatregelen die genomen kunnen worden. Over de resultaten van het onderzoek zal ik in gesprek gaan met de sector.
Is het mogelijk een verbod op single-use trays in te stellen vergelijkbaar met het verbod op gratis plastic tasjes? Zo ja, overweegt u dit als mogelijk oplossing? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht eerst het onderzoek af dat Royal FloraHolland uitvoert. Over de resultaten ga ik in gesprek met de sector en vervolgens wil ik afspraken maken over duurzaam gebruik van plastic trays.
Bent u bereid onderzoek te doen naar vergelijkbare producten als de single-use trays en plastic tasjes, waarbij grote hoeveelheden plastic slechts eenmalig gebruikt en daarna weggegooid worden en waar alternatieven beschikbaar zijn zodat een verbod op deze eenmalig gebruikte voorwerpen tot de mogelijkheden behoort?
Ik verwijs u kortheidshalve naar het binnenkort aan uw Kamer aan te bieden rijksbrede programma circulaire economie waarin ik nader inga op de instrumenten die het kabinet wil inzetten om de transitie naar de circulaire economie te versnellen. Daarin zal ik expliciet ingaan op eenmalig gebruikte voorwerpen.
Normoverschrijding bij vervoer van gevaarlijke stoffen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabantse giftreinen mogelijk vervangen door schepen»?1
Ja.
Klopt het dat de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen volledig up to date is, in die zin dat vervoerder, ProRail, plaatselijke brandweer en hulpverleningsinstanties weten wat er vervoerd wordt? Zo ja, op welke wijze kan men dat weten?
Uit een steekproef van ProRail blijkt dat in ca. 95% van de gevallen de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen accuraat is. Deze registratie gebeurt met behulp van het Online registratiesysteem Vervoer Gevaarlijke Stoffen (OVGS). Dit is een systeem dat het registreren van wagenlijsten van rijdende treinen op de vrije baan ondersteunt. ProRail beheert het OVGS-systeem en kan de informatie binnen 15 minuten leveren aan hulpdiensten. Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om de wagenlijsten tijdig en correct bij ProRail aan te leveren. In overleg met vervoerders heeft ProRail maatregelen genomen ter verbetering van het gebruik van het OVGS.
Op grond van het RID2 is er een wettelijke verplichting tot het geven van informatie over gevaarlijke stoffen op het spoor. De afzender, de vervoerder en de infrastructuurbeheerder hebben elk een verplichting met betrekking tot het aanleveren van informatie over treinen en losse wagens met gevaarlijke stoffen. Dit geldt zowel voor rijdende treinen als voor treinen en losse wagens op emplacementen. De ILT handhaaft de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In mijn brief van 26 mei 20163 heb ik uw Kamer geïnformeerd over inspectieresultaten van de registratie van gevaarlijke stoffen op emplacementen. De spoorsector gebruikt daarvoor het wagenlading informatiesysteem (WLIS)-systeem. ProRail heeft de intentie om beide systemen (OVGS en WLIS) samen te voegen ten behoeve van de verdere verbetering van de betrouwbaarheid van de informatie. De ILT zal, conform toezegging uit mijn brief van 26 mei jl., eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen van zowel rijdende treinen als treinen en losse wagens op emplacementen.
Klopt het dat registratie van gevaarlijke stoffen in treinen op rangeerterreinen onvolledig is? Zo ja, wat zijn daar de risico’s van?
Ja, dat klopt. Met mijn brief van 26 mei 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat uit inspecties van de ILT bleek dat de wettelijke plicht om gevaarlijke stoffen te registreren op emplacementen onvoldoende wordt nageleefd.
Het risico hiervan is dat hulpdiensten in geval van een calamiteit niet volledig kunnen vertrouwen op de betrouwbaarheid van het registratiesysteem, waardoor de afhandelingstijd van een incident mogelijk wordt verlengd.
Zoals in mijn reeds genoemde brief verwoord, acht ik deze situatie onacceptabel. Om de betrouwbaarheid van het registratiesysteem te verbeteren heeft ILT haar handhavingsactiviteiten uitgebreid en zijn met de sector verbetermaatregelen overeengekomen. De ILT zal mij eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen op spooremplacementen.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van registratie van gevaarlijke stoffen gecontroleerd, gebeurt dat steekproefsgewijs of 100% dekkend? Kunt u toelichten waarom daarvoor gekozen is?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecteert jaarlijks steekproefsgewijs op emplacementen op de aanwezigheid en juistheid van de informatie over treinen met gevaarlijke stoffen. De ILT spreekt vervoerders en ProRail aan op de resultaten. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen om maatregelen te treffen die er voor zorgen dat de vereiste informatie te allen tijde beschikbaar is. De ILT zal, zoals hierboven reeds vermeld, haar handhavingsactiviteiten uitbreiden. ProRail heeft daarnaast een inspanningsverplichting om toe te zien op de registratie van gevaarlijke stoffen. Dit doet zij door steekproefsgewijs te controleren of de gegevens in het systeem WLIS overeen komen met de daadwerkelijke situatie op het emplacement. Vanaf 1 juli 2016 zijn deze steekproeven samen met de vervoerders verder verbeterd waardoor er vanaf september 2016 statistisch verantwoorde steekproeven gerealiseerd kunnen worden.
Zal het veiligheidsniveau van vervoer van gevaarlijke stoffen over water hetzelfde als- of beter zijn dan het vervoer over spoor?
De internationale regelgeving waarborgt voor elke vervoersmodaliteit een veilige wijze van transport. Een algemeen geldende uitspraak over wat de meest veilige vervoersmodaliteit is, is niet mogelijk. Een vergelijking tussen vervoersmodaliteiten is alleen zinvol als ten minste van gelijke omstandigheden zou kunnen worden uitgegaan. Gelijke omstandigheden wil zeggen: een gelijke hoeveelheid te vervoeren product, dezelfde kwetsbare omgeving en dezelfde af te leggen afstand. De veiligheid wordt immers niet alleen bepaald door de kenmerken van de vervoersmodaliteit, maar eveneens door de ligging van routes ten opzichte van kwetsbare bestemmingen. De risico’s van het handelen met gevaarlijke stoffen bij de afzender en de ontvanger kunnen eveneens van belang zijn bij de onderlinge vergelijking. Daarnaast zouden op- en overslagactiviteiten in ogenschouw moeten worden genomen.
Op welk termijn denkt u het eerste vervangende vervoer over water operationeel te hebben?
Zoals toegezegd in mijn brief van 11 juli 20164 zal ik uw Kamer in het najaar informeren over onder andere de uitvoering van de motie-Cegerek5, die verzoekt de mogelijkheden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water te verkennen en, waar dit een alternatief biedt, te bevorderen.
De inzameling van medicijnafval |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Landelijke regeling medicijnafval nodig»1, «Vrees voor medicijn in drinkwater»2, «Afgedankte medicijnen kostenpost»3, «Bittere pil voor apothekers»4 en «gemeente laat apotheek opdraaien voor medicijnafval»?5
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in het AO Water d.d. 16 juni 2016 om met gemeenten in gesprek te gaan en hen expliciet te wijzen op hun verantwoordelijkheid in de inzameling van medicijnafval?
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak en deze wordt ook door mij gedeeld.
Wat zijn de uitkomsten van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Dit onderwerp staat al langere tijd op overlegagenda’s met zowel de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) als de KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de beroeps- en brancheorganisatie voor apothekers), maar tot nu toe is er nog geen doorbraak geconstateerd. In de meerderheid van de gemeenten werken apotheken en gemeenten goed samen, maar dit is nog niet in alle gemeenten het geval. Ik zal ook in de komende periode bij de VNG aandringen op laagdrempelige inzameling van ongebruikte geneesmiddelen door samenwerking tussen gemeenten en apothekers.
Welke acties gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen in de inzameling van particulier medicijnafval?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten en apotheken optimaal samenwerken bij het inzamelen van particulier medicijnafval. Dit is meerdere malen aan de orde gesteld in zowel ambtelijke als bestuurlijke overleggen met de VNG. Hoewel gemeenten zelf nadere invulling moeten geven aan de wijze waarop ongebruikte geneesmiddelen worden ingezameld, is het heel belangrijk dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen om verontreiniging van het oppervlaktewater door geneesmiddelen te voorkomen. Een laagdrempelig inzamelsysteem is daarvoor een voorwaarde. Ik vraag gemeenten daarom om samen met apothekers tot afspraken te komen voor de inzameling van ongebruikte geneesmiddelen.
Vanuit het programma VANG Huishoudelijk afval voeren accountmanagers van de branche organisatie NVRD en van de VNG gesprekken met gemeenten op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. In deze gesprekken zal ook het belang van een laagdrempelige inzameling van ongebruikte geneesmiddelen onder de aandacht worden gebracht en de verantwoordelijkheid hierin van gemeenten.
Hoe kan het dat er nog steeds gemeenten zijn die apotheken belasten als zij, vrijwillig, medicijnafval van hun patiënten inzamelen, aangezien gemeenten volgens de wet verantwoordelijk zijn voor de inzameling en verwerking van klein chemisch afval (kca)?
Ik vermoed dat er sprake is van een misverstand als gemeenten apothekers belasten voor het inzamelen van ongebruikte geneesmiddelen. De apotheker helpt de gemeente immers om het consumentenafval veilig en laagdrempelig in te zamelen. Dit soort misverstanden is te voorkomen als apothekers en gemeenten met elkaar afspraken maken. De inzameling bij de apotheek kan dan worden gezien als een vooruitgeschoven post van de gemeentelijke kca-inzameling.
Wat is uw reactie op de grote verschillen tussen gemeenten in Nederland in de verwerking van medicijnafval en de mate waarin zij apothekers laten opdraaien voor de afvoer en verwerking van het medicijnafval?
Verschillende manieren van inzameling zijn een logisch gevolg van verschillende lokale samenwerkingsverbanden. Op zichzelf hoeft dat niet slecht te zijn. Wel is duidelijk dat het voor de burger eenvoudiger is als ongebruikte geneesmiddelen ook bij de apotheek ingeleverd kunnen worden. Ik dring daarom ook aan op goede lokale afspraken tussen apotheken en gemeenten, zoals ik ook bij de beantwoording van vraag vier heb aangegeven.
Wat vindt u ervan dat er zorggeld, dat besteed zou moeten worden aan gezondheidszorg, nu wegvloeit naar private afvalverwerkingsbedrijven?
Het inzamelen van medicijnafval kost in alle gevallen geld. De kern van de vraag is of dit gefinancierd wordt uit zorggeld of uit de gemeentelijke afvalstoffenheffing. Het is duidelijk dat niet iedere gemeente hier dezelfde keuzen maakt. Als gemeenten bij de apotheek een vooruitgeschoven post van de gemeentelijke inzameling realiseren, bijvoorbeeld met een inzamelbox die eigendom is van de gemeente, dan kan de inzameling gefinancierd worden uit de afvalstoffenheffing in plaats van uit zorggeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat sommige gemeenten dubbel laten betalen voor de afvalverwerking van persoonlijke medicijnen, namelijk door de burger en door de apotheek?
Het is niet zo dat gemeenten dubbel laten betalen voor het inzamelen en verwerken van medicijnafval. Gemeenten die medicijnafval niet bij apotheken ophalen, maken hiervoor ook geen kosten. Burgers betalen via de afvalstoffenheffing alleen voor de kosten die een gemeente daadwerkelijk maakt.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de inzameling van niet-gebruikte medicijnen en medicijnafval goed wordt geregeld om ervoor te zorgen dat medicijnen minder bij het restafval en in het afvalwater terechtkomen?
Ik deel die mening. Naast de benodigde samenwerking tussen gemeenten en apothekers voor de inzameling van medicijnafval is er ook een belangrijke rol weggelegd voor de burger zelf. Burgers hebben zelf een verantwoordelijkheid waar het gaat om het op de juiste wijze weggooien of laten inzamelen van afval. De mogelijkheden die zij daarvoor hebben verschillen per gemeente. Gemeenten die (veel) medicijnafval in het restafval of in het afvalwater aantreffen, kunnen hun inwoners actief informeren over de schadelijkheid daarvan en de wijze waarop men zich wel van medicijnafval kan ontdoen.
Deelt u de mening dat patiënten eerder geneigd zijn hun niet-gebruikte medicijnen terug te brengen naar de apotheek dan naar de milieustraat?
Gemak is een belangrijke motivator voor gedrag. Het terugbrengen van niet-gebruikte medicijnen naar de apotheek is makkelijker dan deze naar de milieustraat brengen. Daarom doe ik een beroep op gemeenten en apothekers om hier maximaal in te faciliteren.
Wat vindt u van het voorstel dat apotheken moeten worden gezien als een extra gemeentelijk kca-inzamelingspunt voor medicijnen en dat de gemeenten daarmee verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de afvoer en verwerking van het medicijnafval van patiënten?
Apotheken zijn inderdaad een logisch punt voor consumenten om hun niet-gebruikte medicijnen in te leveren. Hoewel apotheken niet als gemeentelijk kca-inzamelpunt zijn aan te wijzen, kunnen gemeenten hier zelf wel lokaal afspraken over maken. Er wordt daarom via verschillende wegen op aangedrongen om deze afspraken ook daadwerkelijk te maken, zonder dat apotheken daarvoor de kosten hoeven te dragen. Daarnaast gaat geïnventariseerd worden hoe informatie over nut en noodzaak van inzameling van niet-gebruikte medicijnen, en de verantwoordelijkheden van ieder hierin, direct aan gemeenten en aan apotheken verstrekt kan worden. Het moet voor alle betrokkenen duidelijk worden dat we een belangrijke gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben: voorkomen dat medicijnresten in het afval, in het riool of in het oppervlaktewater terecht komen.
Het bericht 'Aruba schikt met Valero over milieuschade' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aruba schikt met Valero over milieuschade»?1
Ja.
In hoeverre heeft Nederland een rol gespeeld tijdens de onderhandelingen over de schikking?
De aankoop van de raffinaderij door de regering van Aruba is een landsaangelegenheid. Om die reden heeft Nederland hierbij geen betrokkenheid.
In hoeverre klopt de bewering dat Valero geen verantwoordelijkheid meer zal dragen voor een eventuele ontmanteling van de raffinaderij?
Voor zover mij bekend zijn de onderhandelingen met de huidige eigenaar van de raffinaderij Valero nog niet afgerond. Verdere details over de onderhandelingen en afspraken tussen het land Aruba en Valero zijn mij onbekend.
In hoeverre is het mogelijk voor u om een tijdsplan met betrekking tot de aankoop van de Citgo raffinaderij door Aruba aan de Kamer te doen toekomen met daarin de bepalende data van aankoop, betalingen, onderhandelingen en momenten van het tekenen van overeenkomsten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
In hoeverre heeft Aruba voldoende expertise in huis om deze beoordelingen te maken of is hier sprake geweest van ondersteuning met kennis door Nederland?
De aankoop van de raffinaderij betreft een landsaangelegenheid van het land Aruba. Nederland heeft hierbij geen betrokkenheid gehad. Over de ingezette expertise heb ik dan ook geen oordeel.
Asbest bij Bakkersland |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla over «Asbestbakkers»?1
Asbest is een gevaarlijke stof. Versterking van de bewustwording van de risico’s van blootstelling aan asbestvezels is daarom goed. Het is begrijpelijk dat een programma als Zembla daar aandacht aan besteed.
Wanneer was de Inspectie SZW op de hoogte van alle incidenten bij Bakkersland?
Over het eerste incident, dat in 2011 plaatsvond bij een vestiging van Bakkersland in Wateringen, nam op 1 februari 2012 een gemeentelijke inspecteur contact op met de Inspectie SZW. Op 9 januari 2014 heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de Inspectie SZW op de hoogte gesteld van de incidenten uit maart 2013 en mei 2013.
Wordt er bij de bedrijven die opgaven dat er bij hun asbest in de ovens zit geïnspecteerd? Zo nee waarom niet?
De ILT is toezichthouder als het gaat om asbest in industriële installaties waaronder de bakkersovens zoals in de uitzending werden getoond. De ILT heeft ca 1.600 bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie, waaronder ca. 190 bakkerijen, gevraagd of zij beschikken over installaties die gebouwd zijn voor 1994. De bedrijven die aangegeven hebben hierover te beschikken, worden door de ILT geïnspecteerd.
Bent u van mening dat totale sanering van alle asbest uit de ovens noodzakelijk is? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen verplichting om asbest te saneren uit ovens van voor 1994. Het saneren van een asbestoven is de verantwoordelijkheid en keuze van de eigenaar van de machine. Wanneer het asbest goed is afgeschermd of nog «hechtgebonden» en niet is verweerd, is er geen risico op blootstelling aan asbest.
Bent u bereid om de slachtoffers te ondersteunen bij het krijgen van erkenning en schadevergoedingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Mensen met de ziekte mesothelioom of asbestose kunnen zich voor ondersteuning wenden tot het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Het IAS bemiddelt tussen het slachtoffer en de (ex-)werkgever en/of diens verzekeraar over het betalen van een schadevergoeding. Het IAS begeleidt ook asbestslachtoffers bij de aanvraag van een voorschot op een schadevergoeding in het kader van de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS).
Besmette zandbakken in speeltuinen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van «Smerige zaken» waarin de veiligheid van zandbakken in speeltuinen aan de orde wordt gesteld?1
Ja.
Hoe groot is de kans voor kinderen op besmetting met de parasieten toxoplasmose en/of toxocariasis door het spelen in een openbare speeltuin waaruit niet geregeld dierlijke poep verwijderd wordt? Is dat substantieel groter of kleiner dan speeltuinen waar dit wel gebeurt? Zo ja, op welke wijze precies?
Toxocara wordt zowel door katten (Toxocara catie) als honden (Toxocara canis) uitgescheiden. Contact met aarde, waaronder spelen in zandbakken, en contact met katten is een risicofactor voor Toxocara. Onderzoeken in zandbakken toonden Toxocara eieren in ongeveer 30% van de zandbakken aan (onderzoek in 2014 in drie gemeenten).
Toxoplasma wordt overgedragen door zowel kattenpoep als via vlees. Het relatieve belang van de verschillende routes van overdracht voor Toxoplasma infecties bij de mens wordt op dit moment onderzocht door het RIVM. Uit studies in de Nederlandse bevolking blijkt dat het spelen in zandbakken en het in de mond stoppen van zand een risicofactor is voor Toxoplasma.
De kans op besmetting door het spelen in een openbare speeltuin waar poep van honden en katten wel of niet wordt verwijderd, is niet onderzocht. De mate van vervuiling was wel afhankelijk van het al dan niet afdekken van de zandbak.
Hoeveel gevallen zijn u jaarlijks bekend? Hoe is het ziekteverloop bij deze ziekten en hoe groot is de kans op blijvende schade?
Er bestaat geen meldingsplicht voor Toxoplasma of Toxocara. Er is dus geen overzicht van het aantal gevallen.
Overigens verlopen de meeste infecties met deze parasieten asymptomatisch. Dit betekent dat de kinderen wel besmet zijn maar daar geen last van hebben. Als een infectie met Toxoplasma klachten geeft dan worden vooral lymfeklierzwellingen gezien, oogafwijkingen en langdurige vermoeidheid. Afhankelijk van de plaats in het oog kan de infectie tot verlies van het gezichtsvermogen leiden. In uitzonderingsgevallen worden er ernstige symptomen gezien zoals encefalitis (hersenontsteking). Bij mensen met immuunstoornissen kan de infectie tot ernstige ziekte leiden met blijvende schade.
Bij een infectie met Toxocara kunnen de symptomen bestaan uit astma-achtige verschijnselen, afwijkingen aan de longen en eosinofilie (afwijkende cellen in het bloed). Bij een aantal patiënten kan een ooginfectie optreden. Er zijn geen gegevens bekend over blijvende schade. Een zeer klein aantal patiënten kan neurologische afwijkingen krijgen.
Studies van het RIVM uit 1996 liet zien dat 15% van de kinderen tussen 0–5 jaar antistoffen tegen Toxoplasma hadden. Van deze leeftijdsgroep had 5.5% antistoffen tegen Toxocara. Voor kinderen van 6–15 jaar is dit 14% voor Toxoplasma en 16% voor Toxocara. Dit betekent dat deze kinderen de infectie hebben doorgemaakt. In 2006 is dit gedaald naar 9% voor Toxoplasma en 4% voor Toxocara bij de kinderen tussen 0–5 jaar en 9% voor Toxoplasma en 7% voor Toxocara bij de kinderen van 6–15 jaar. Deze gegevens laten zien dat het aantal besmettingen is afgenomen.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit toezicht houdt op de veiligheid van de speeltoestellen zelf, maar het beheer van en toezicht op de ondergrond geheel overlaat aan de eigenaar van de speeltuin? Zo ja, welke redenering ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe is de toezichtsverdeling dan wel geregeld?
In het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen is geregeld dat degene die een attractie- of speeltoestel voorhanden heeft, ervoor zorgt dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat. Dit geldt ook voor het bodemmateriaal. De NVWA ziet toe op het naleven van die verplichtingen door de eigenaren van de speeltoestellen.
Bent u bereid in overleg te gaan met de NVWA en gemeenten om waar nodig en mogelijk risico’s op besmetting te verkleinen?
De eigenaar en beheerder kunnen zich informeren via www.allesoverspelen.nl en http://www.regelhulpenvoorbedrijven.nl/Speeltoestellen.
Advies aan de ouder is om je kind alleen in de zandbak te laten spelen en niet in zand dat dient als valdemping onder speeltoestellen. De kans dat je in een zandbak schoon zand treft is veel groter dan onder een speeltoestel. Spelen in het zand onder een speeltoestel heeft verder als risico dat een kind gewond raakt door bijvoorbeeld een schommel. En als de speelplek smerig is neem dan eerst contact op met de beheerder/gemeente. En bovenal: laat kinderen voor het eten en na het buiten spelen hun handen goed wassen.
Eventueel achtergebleven medicijnresten in drinkwater |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Welke norm wordt er gehanteerd voor medicijnresten in ons drinkwater?
In de drinkwaterwetgeving is geen specifieke norm voor geneesmiddelen. Wel is er een signaleringswaarde van 1 microgram/L voor stoffen die van nature niet in drinkwater en drinkwaterbronnen thuishoren. Medicijnresten zijn daarvan een voorbeeld.
In hoeverre kunnen medicijnresten momenteel uit het drinkwater gefilterd worden?
Met de huidige, vaak geavanceerde, zuiveringsprocessen die gebruikt worden bij de productie van oppervlaktewater tot drinkwater worden de meeste medicijnresten verwijderd tot een niet meetbaar niveau. Het zuiveringsproces voor drinkwater op basis van grondwater is meestal niet ontworpen voor het verwijderen van medicijnresten. Het aantal stoffen (medicijnresten) dat terug wordt gevonden in grondwaterbronnen is beperkt.
Is bekend hoeveel medicijnresten momenteel uit het drinkwater gefilterd worden en/of gezuiverd kunnen worden?
Ja, dit is grotendeels bekend. Voor het eind van het jaar levert het RIVM een duidingsrapport op, waarin de ernst van de medicijnrestenproblematiek geduid zal worden en waarin ook zal worden ingegaan op de verwijdering van medicijnresten. Ik zal de Kamer informeren over de bevindingen in het duidingsrapport.
Is de zuiveringscapaciteit voldoende om de huidige aanwezige hoeveelheid medicijnresten uit het drinkwater te filteren en/of te zuiveren?
Op dit moment is de zuiveringscapaciteit voor de bekende medicijnresten nog voldoende. Als de concentraties verder toenemen zal extra capaciteit ingezet moeten worden. Voor grondwater zullen toenemende concentraties uitbreiding van de zuivering noodzakelijk maken.
Zijn er na zuivering binnen het waterschap Rijn en IJssel nog medicijnresten achtergebleven in het drinkwater? Zo ja, hoeveel?
Het waterschap Rijn en IJssel is geen drinkwaterbedrijf, zij produceren dus geen drinkwater maar zuiveren afvalwater in de rioolwaterzuivering en lozen het effluent op het oppervlaktewater. Het oppervlaktewater kan mogelijk de kwaliteit van de drinkwaterbronnen beïnvloeden.
Wat is de huidige en toekomstige inzet van het ministerie om medicijnresten uit het drinkwater te filteren?
Het ministerie werkt aan een ketenaanpak geneesmiddelen om te voorkomen dat resten van geneesmiddelen terecht komen in de drinkwaterbronnen of schadelijke effecten hebben in het milieu. Met deze aanpak wordt op dit moment onderzocht welke maatregelen hiervoor het meest effectief zullen zijn. Hierbij is de aandacht gericht op maatregelen in de diverse fases van de geneesmiddelenketen, d.w.z. van de fase van ontwikkeling van geneesmiddelen tot en met de fase van aanvullende zuivering gericht op het verwijderen van resten van geneesmiddelen.
Het bericht ‘Schotschrift tegen asbesthysterie’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Perjan Moors (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schotschrift tegen asbesthysterie»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van één van de opstellers van het pamflet dat de overheid regelmatig te paniekerig reageert op de vondst van asbest? Zo nee, waarom niet?
Nee, die conclusie onderschrijf ik niet. De rijksoverheid staat voor een nuchtere en pragmatische benadering van asbest in de woon-, werk- en leefomgeving. Het asbestbeleid richt zich op het beheersen van de risico’s van asbest door stapsgewijs grote bronnen van vervuiling uit de leefomgeving te verwijderen. In eerste instantie is dat gebeurd door asbesthoudende remvoeringen uit te faseren. In 1993 volgde het verbod op het gebruik van nieuw asbest. Vervolgens zijn de bestaande asbestwegen uitgefaseerd. Vanaf 2024 worden asbestdaken verboden.
Waar asbest hechtgebonden aanwezig is (bijvoorbeeld in gebouwen) kan het blijven zitten. Als asbest een gevaar vormt voor de gezondheid moet het op verantwoorde wijze worden verwijderd.
Is de verhouding tussen kosten en baten van grootschalige asbestsanering scheef, zoals de schrijvers van het pamflet stellen?
In de brief aan uw Kamer van 7 september 2012 bent u geïnformeerd over de keuze voor 20242. Ten behoeve van het asbestdakenverbod is een MKBA3 opgesteld. In 2015 is deze MKBA geactualiseerd4. De totale maatschappelijke kosten bedragen € 882 mln.
Uit de MKBA bleek onder meer dat het zonder verbod tot 2044 zou duren voordat de asbestdaken vervangen zouden zijn. Door verwering van het asbesthoudend materiaal waarvan daken zijn gemaakt, vindt verspreiding plaats van asbestvezels naar het milieu. Dit brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Door te verplichten de asbestdaken uiterlijk 2024 te saneren, wordt die periode van blootstelling aanmerkelijk verkort.
Bent u het met de opstellers eens dat goed geïnformeerde burgers zelf soms beter zicht hebben op de risico’s dan bestuurders? Waarom wel/niet? Hoe gaat u erop inzetten om burgers beter te informeren over het verbod?
Het is van belang dat zowel burgers als bestuurders zich bewust zijn van de risico’s van asbest. Informatie over asbestregelgeving en asbestverwijdering is onder meer terug te vinden bij het kenniscentrum Infomil.
In mijn brief van 2 juni 20165 gaf ik aan een programmabureau op te zullen richten om de sanering van asbestdaken te begeleiden. Dit programmabureau zal ook zorg dragen voor nadere communicatie over het verbod. Voor het einde van het jaar stuur ik uw Kamer de activiteitenagenda van het programmabureau toe.
Wat vindt u van de uitspraak van medeauteur van het pamflet, hoogleraar Helsloot, dat het asbestbesluit «complete waanzin, weggegooid geld voor schijnveiligheid» is?
Bij het beschermen van de bevolking tegen het aantoonbare gevaar van blootstelling aan asbestvezels passen wat mij betreft deze kwalificaties niet. Op 3 juni 2010 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd over de risico’s van milieu en beroepsmatige blootstelling aan asbest6. Op basis van dit advies zijn de normen voor asbest aangescherpt.
Het verbod op asbestdaken is, zoals aangegeven in antwoord 3, mede gebaseerd op een MKBA. Het saneren van asbestdaken voorkomt na 2024 asbestcalamiteiten zoals vorig jaar in de gemeente Westland en eind 2014 in Roermond. Naar aanleiding van de grote gevolgen die de asbestbrand in de gemeente Westland heeft gehad, heeft de gemeente besloten om asbestdaken in de gemeente zo snel mogelijk te saneren.
Door het verbod op asbestdaken zouden er circa 200 tot 300 minder asbestslachtoffers vallen, is dat aantal nog steeds juist? Wat is de schatting op dit moment? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In het Volkskrantartikel wordt geciteerd uit de MKBA van 2012 (blz. 11): «Het verbod in 2024 leidt dan tot een potentiële baat van maximaal circa 50 miljoen euro (netto contante waarde, 2012), op basis van circa 250 vermeden slachtoffers op de lange termijn. Aangezien er veel onzekerheid is over de omvang van deze baat, nemen wij deze dus niet op in de totale te monetariseren baten.»
Dit aantal is een aanname ten behoeve van de MKBA. Het precieze aantal asbestslachtoffers is lastig om in te schatten omdat blootstelling aan asbest verschillende ziekten kan veroorzaken. Er kunnen ook ziekten ontstaan die niet direct aan blootstelling aan asbest gerelateerd worden.
Ik vind het belangrijk dat deze bron van asbestvezels in de leefomgeving, die met het verstrijken van de jaren alleen maar toe zal nemen, hoe dan ook verdwijnt, mede om nieuwe slachtoffers in de toekomst te voorkomen.
Kunt u inzicht geven in de totale kosten die gepaard gaan met het inventariseren, saneren, vervangen en uiteindelijk veilig verwerken van de 130 vierkante kilometer asbesthoudende daken en gevelpanelen?
In 2012 was er nog ongeveer 130 mln m2 aanwezig. Naar schatting is dat nu tussen 100 en 110 mln m2. Uit de geactualiseerde MKBA van 2015 blijkt dat het asbestdakenverbod € 882 mln kost. Deze kosten zijn er omdat het proces van sanering wordt versneld naar 2024, in plaats van 2044 bij het proces van autonome vervanging (zonder verbod) van de dan (in 2044) tenminste 50 jaar oude asbestdaken. Met de Aanpak Asbestdaken wordt in samenwerking tussen bij de uitvoering betrokken partijen bezien hoe hier nog verdere efficiencywinst te behalen valt.
In hoeverre heeft u, tegen de achtergrond dat de overheid via een subsidieregeling per sanering een bescheiden bijdrage levert aan de kosten per vierkante meter asbestdak, de overtuiging dat mensen zelf het grootste deel kunnen opbrengen? Wat als dat niet het geval is? Wat als bij eventuele brand een verzekeraar niet wil uitkeren of het object onverzekerbaar wordt?
Asbestdaken zijn in 2024 tenminste 30 jaar oud, de meeste een stuk ouder, en dan moeten ze gesaneerd zijn. Het beschikbare budget bedraagt tenminste € 75 mln. Dat bedrag is niet bedoeld om alle kosten te dekken, maar om de sanering vlot op gang te brengen. De meeste asbestdaken zijn inmiddels verweerd en aan vervanging toe zoals dat ook geldt voor andere onderdelen van een woning die slijten.
Het is mogelijk dat verzekeraars asbestdaken niet meer verzekeren vanaf 2024. Dat is aan de individuele maatschappijen om te besluiten. Het is niet onlogisch dat bij een wettelijk verbod op het hebben van asbestdaken er ook geen verzekeringsdekking voor die daken meer is. Vanuit mededingingsoogpunt mogen verzekeraars hierover geen onderlinge afspraken maken.
Ik ben met de verzekeraars in overleg over de gevolgen van het asbestdakenverbod. Verzekeraars willen vanuit hun maatschappelijke rol een bijdrage leveren door middel van het beschikbaar stellen van kennis en informatie, en willen meedenken over hoe eigenaren gestimuleerd kunnen worden hun taak zo snel mogelijk op te pakken.
Ziet u mogelijkheden om net als bij particulieren, het ook voor bedrijven eenvoudiger te maken om kleine hoeveelheden asbest zelf te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid voor particulieren om zelf een beperkte hoeveelheid asbest weg te halen, is ingegeven door het uitgangspunt dat een particulier dit niet vaak of regelmatig zal doen. Omdat er dan maar incidenteel blootstelling is, wordt het risico op een asbestziekte laag ingeschat. Overigens is hierbij ook van belang dat deze mogelijkheid uitsluitend geldt bij hechtgebonden asbest dat in een goede staat verkeert. Voor bedrijven geldt de eerdere aanname van het slechts incidenteel weghalen van asbest, of een incidentele blootstelling aan asbest, niet. Een werkgever is op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verantwoordelijk voor het bieden van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor zijn werknemers. Bovendien is er sprake van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer, waarbij aan een werkgever het (financiële) voordeel, en aan de werknemer het mogelijke (gezondheids-)nadeel van het zelf verwijderen van asbest ten deel valt. Om deze redenen wordt de uitzondering voor particulieren niet uitgebreid naar bedrijven.
In hoeverre is het volgens u haalbaar om op het huidige tempo, met het huidige budget, alle asbesthoudende daken gesaneerd te hebben in 2024? Met welke maatregelen denkt u dit te kunnen realiseren? In hoeverre zijn dwangsommen een goed middel, gelet op de beperkte financiële draagkracht van sommige eigenaren? Kunt u dit toelichten aan de hand van een actuele stand van zaken?
Met de subsidieregeling verwijderen asbestdaken wil ik de sanering versneld op gang brengen. De subsidieregeling is niet bedoeld om kostendekkend te zijn. Inmiddels zijn er ruim 2.000 subsidieaanvragen binnen, voor ruim € 5 mln. Daarnaast zal het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, tezamen met het samenwerkingsverband zoals geschetst in de brief van 2 juni 20165, de sanering van asbestdaken verder ondersteunen met een programmabureau van waaruit bijvoorbeeld schaalgrootte wordt georganiseerd. Ook zullen mogelijke financieringsopties worden onderzocht. Vanaf 2024 gaan decentrale overheden het dan geldende verbod handhaven.
Dwangsommen zijn een mogelijk handhavingsinstrument en komen pas vanaf 2024 in beeld. De decentrale overheden zullen hier eigen keuzes in maken. Vooralsnog concentreren bijvoorbeeld de provincies Limburg en Overijssel zich op het saneren van daken zodat 2024 gehaald wordt.
Wat kunt u doen om illegale praktijken en dumping van asbest te voorkomen? Hoe wordt voorkomen dat eigenaren vanwege het ingestelde verbod, wellicht uit kostenoverweging of uit wanhoop hun object laten afbranden als de deadline nadert?
De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Milieu werken gezamenlijk aan een wettelijke verplichting van het Landelijk Asbest Volgsysteem (LAVS) voor gecertificeerde asbestbedrijven. Hierdoor kan de sanering van asbest worden gevolgd van sloop tot stort. Illegale praktijken zijn echter nooit te voorkomen dan wel uit te sluiten. Zoals ik heb aangegeven in antwoord 10 wil ik de sanering van asbestdaken begeleiden met een uitgebreid pakket aan flankerende maatregelen om dakeigenaren te ontzorgen.
Bent u van mening dat het rigide toepassen van voorgeschreven veiligheidsmaatregelen, ook al voegen deze in een specifieke situatie niets toe aan de veiligheid voor werknemers of omgeving, kan leiden tot een vermindering van draagvlak, het stilzetten van het nadenken, geldverspilling en zelfs illegale saneringen en dumpingen in de hand kan werken?
Maatregelen die niets toevoegen aan de veiligheid zijn onnodig. Maar de maatregelen die nu zijn voorgeschreven bij een asbestverwijdering zijn gericht op veiligheid en daarom zeer belangrijk. Bij een asbestsanering is ook van belang dat de gekozen werkmethoden veilig zijn. Indien een nieuwe methode wordt ontwikkeld, zullen betrokken partijen daarom moeten aantonen dat dit het geval is.
Ziet u mogelijkheden om deskundige asbestverwijderaars (DAV) en deskundige toezichthouders asbest (DTA) meer ruimte te geven om beargumenteerd te kunnen afzien van voorgeschreven veiligheidsmaatregelen, als deze in een specifieke situatie overduidelijk niets toevoegen aan de veiligheid voor werknemers of omgeving (comply-or-explain)?
Van belang is dat gevolgde werkmethoden veilig zijn. Beoordeling of dat zo is, wordt niet aan individuele medewerkers gelaten. Wel onderzoekt TNO op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit moment welke «quick wins» er bestaan ten aanzien van verbetering van asbestregelgeving en uitvoeringspraktijk, en geeft het huidige stelsel nu al speelruimte voor een gecertificeerd bedrijf om middels maatwerk en innovatieve technieken af te wijken.
Bent u bekend met het bericht «Ophoping kernafval Petten door falende apparatuur»,1 waarin een klokkenluider zich uitspreekt over de falende apparatuur waardoor de radioactieve inhoud van de vaten nucleair afval die staan opgeslagen in Petten niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, en het bericht «De onverwachte drone-aanval op Petten»?2
Ja.
Klopt het dat de ontworpen installatie in juni 2013 is geïnstalleerd en nog nooit goed heeft gewerkt? Hoeveel is er inmiddels geïnvesteerd in deze apparatuur en hoeveel kost het als er zou worden besloten tot aanschaf van een nieuw systeem?
NRG heeft in 2012 besloten om de bestaande VINISH-installatie aan te passen en deze geschikt te maken voor het karakteriseren van hoogactief afval, alphahoudend afval en splijtstofafval. In juli 2015 leek de VINISH-installatie technisch gereed voor gebruik maar de nauwkeurigheid van de metingen voldeed nog niet aan de eisen van NRG en COVRA voor het sorteren van het radioactieve afval.
In totaal heeft NRG één a twee miljoen euro geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande VINISH-installatie en het bouwen van een tweede VINISH-installatie.
Het is niet bekend wat de ontwikkeling en aanschaf van een nieuw systeem kost.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op de hoogte was van het feit dat de apparatuur en de software waarmee de radioactieve inhoud van de in Petten opgeslagen vaten nucleair afval gemeten moet worden op dit moment niet voldoen aan de moderne eisen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de ANVS hiervan op de hoogte was, hoe lang is dit reeds bij deze inspectiedienst bekend en welke actie heeft deze hierop genomen richting de exploitant van de kernreactor, de Nuclear Research and consultancy Group (NRG)?
De ANVS is sinds het voorjaar 2015 op de hoogte van het feit dat de nauwkeurigheid van de VINISH-installatie op dat moment niet voldoende was om de met COVRA afgesproken karakterisering te realiseren. De ANVS heeft maandelijks overleg met NRG over de voortgang van het project en hieruit is gebleken dat het gereedkomen van de VINSH-installatie nog niet op het kritieke tijdspad ligt van het project.
Waarom heeft u hier voorts geen melding van gemaakt in het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016, toen door meerdere woordvoerders grote zorgen werden geuit omtrent de veiligheid van de in Petten opgeslagen vaten, de inhoud daarvan en de plannen die er zijn om te komen tot de adequate verwerking en afvoer van deze vaten, terwijl u de Kamer wel kon verzekeren dat de veiligheid van de installaties in Petten op orde is en de veiligheid van de installatie voor u de hoogste prioriteit heeft?
Ik heb niet apart melding gemaakt van de problemen met de VINISH-installatie omdat het niet optimaal functioneren van deze installatie op dit moment niet op het kritieke tijdspad ligt.
Wel heb ik op basis van de informatie van de ANVS, aangegeven dat het afval veilig is opgeslagen in de pluggenloods en dat er binnen het project geen sprake was van ontwikkelingen waardoor de veiligheid in het geding zou zijn en dat de veiligheid van de installatie voor mij de hoogste prioriteit heeft en dat deze verzekerd is.
Kunt u aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van het niet precies kunnen meten van wat er in de vaten nucleair afval zit op de veiligheid van de opslag van nucleair afval in Petten en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit daar geen gevolgen voor zou hebben? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De VINISH-installatie is van belang voor de karakterisering van het afval, dat wil zeggen de vaststelling van welke radioactieve stoffen zich erin bevinden. De COVRA accepteert alleen afval als een zeer nauwkeurige karakterisering van het afval heeft plaatsgevonden. Zo lang de VINISH-installatie niet voldoende nauwkeurig functioneert, kan het afval niet afgevoerd worden naar de COVRA en blijft het veilig opgeslagen in Petten in de pluggenloods.
NRG zoekt naar een oplossing voor de gesignaleerde problemen. Voorlopig kan het meest tijdsintensieve deel van het werk doorgaan. Dit betreft het uitsorteren van het afval naar laag, laag middelactief en hoog middelactief afval in de zogenoemde hotcells. Om het tijdpad tot aan 2022 te halen is het noodzakelijk dat de problemen met de VINISH-installatie op een termijn van enkele maanden (eind 2016) worden opgelost.
Kunt u zich herinneren dat op de eerder (in het algemeen overleg) gestelde vraag over hoe de ANVS weet wat er in de vaten zit u heel precies kon antwoorden dat er sprake zou zijn van 1647 vaten historisch afval, en dat uit een audit uit 2015 was gebleken dat 500 van deze vaten mogelijk alphahoudend zijn? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven hoe u zich er zeker van kunt stellen dat de ANVS inderdaad weet wat er precies in deze vaten zit nu blijkt dat al langer bekend was dat de apparatuur waarmee dit gemeten wordt niet betrouwbaar is? Kunt u voorts aangeven wat er nu precies in welk aantal vaten zit?
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven is het aantal vaten bekend (1647), en ook dat ongeveer 500 daarvan mogelijk alphahoudend afval bevatten. Deze informatie is afkomstig uit de inventarisatie die in 2012 door NRG is afgerond en waarover de ANVS beschikt. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van administratiegegevens over de herkomst van het afval en metingen met de nog niet gemoderniseerde VINISH-installatie, die voor dit doel wel de benodigde nauwkeurigheid had.
Om de precieze inhoud van de vaten vast te kunnen stellen en dus om te bepalen welke radioactieve stoffen er in de afvalvaten zitten, is sortering van het afval in de hotcells en een nauwkeurige meting noodzakelijk. De hierbij beoogde nauwkeurigheid wordt thans met de VINISH-installatie nog niet gehaald.
Nu kan dus nog niet gezegd worden wat er precies in welke vaten zit. Pas na de sortering van het afval in de hotcells en karakterisering met een goed werkende VINISH-installatie zal bekend zijn wat de inhoud is van de vaten die naar de COVRA afgevoerd worden.
Kunt u aangeven welke actie de NRG sindsdien ondernomen heeft om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaat deze actie en bent u van mening dat NRG adequaat en binnen een acceptabele tijdsspanne heeft gehandeld?
NRG is sinds 2013 bezig met verbeteringen en aanpassingen aan de VINISH-installatie zodat deze geschikt wordt voor de karakterisering van het afval ten behoeve van de afvoer naar de COVRA. In het RAP-maandrapport van NRG dat eind mei 2016 aan de ANVS is gestuurd, geeft NRG aan dat er momenteel prioriteit gegeven wordt aan een «goed» werkende VINISH-installatie. De status en de verbeterpunten van de VINISH-installatie worden in kaart gebracht door alle beschikbare NRG -experts.
Voor de beantwoording van de vraag of NRG adequaat heeft gehandeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Is er wat u betreft aanvullende actie nodig van de kant van de inspectie en/of de NRG om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo ja, waaruit bestaat deze actie? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het project ligt bij de vergunninghouder, te weten NRG. De ANVS houdt de vinger aan de pols door maandelijks overleg en het houden van inspecties op de locatie. Tot dusver is de conclusie dat NRG binnen zijn mogelijkheden voldoende prioriteit aan dit project geeft (zie ook antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat de nieuwe informatie die hierboven gevraagd wordt relevant is voor de Kamer om deze in staat te stellen een goede inschatting te kunnen maken over de vraag die in het eerdergenoemde debat voorlag, namelijk of de verwerking, opslag en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen wel adequaat zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel uw Kamer als voor mij is de nucleaire veiligheid van groot belang. Binnen het project dat nu loopt om te komen tot de afvoer van het historisch radioactief afval is het belangrijk dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt waarbij de veiligheid voorop staat, tegenslagen binnen het project worden opgelost en het kritieke tijdpad in de gaten wordt gehouden. Indien er ontwikkelingen zijn die een negatieve invloed hebben op de veiligheid en/of het kritieke tijdpad van het project dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Welke andere redenen zijn er volgens de NRG voor de opgelopen vertraging van de berging? Zijn deze andere redenen voorafgaand aan het debat van 24 mei 2016 richting uw ministerie gecommuniceerd door de NRG?
Voordat het afval door COVRA wordt geaccepteerd, moet dit, volgens de afspraken tussen COVRA en NRG, worden gesorteerd, gekarakteriseerd en (een deel ervan) worden voorbewerkt. Dit is een zeer complex proces dat geen voorbeelden elders op de wereld kent. Dat betekent dat er speciale apparatuur voor dient te worden ontworpen, speciale transportcontainers en een installatie waar de genoemde voorbewerking kan worden verzorgd. Een dergelijk uniek project is omgeven door vele onzekerheden waarbij een veilige uitvoering steeds voorop dient te staan. Dit is de afgelopen maanden in brieven aan uw Kamer (bijvoorbeeld Kamerstuk 25 422, nr. 126 en Kamerstuk 25 422, nr. 141) aangegeven. Tijdens het debat op 24 mei 2016 heb ik aangegeven dat het een complex project is, waarbij inderdaad de afgelopen jaren meerdere keren vertragingen zijn opgetreden, dat NRG er nu alles aandoet om de voortgang er in te houden en dat voor mij veiligheid gaat boven snelheid.
Volgens NRG heeft ook een aantal andere factoren geleid tot vertraging waardoor de datum van eind 2017 niet wordt gehaald. In het bijzonder heeft het «Return 2 Service» programma, dat eind 2013 is gestart, ingrijpende gevolgen gehad. Hierdoor werden alle nucleaire installaties van NRG tijdelijk uit bedrijf genomen om de technische staat en de veiligheidsaspecten te valideren. Het afvalscheidingsproces is als gevolg hiervan bijna 1 jaar stopgezet geweest. Daarnaast kostten onder andere de reorganisatie bij NRG, de Europese aanbestedingen, de contractovereenkomst met Belgoprocess (die de voorbewerking van een deel van het afval uitvoert) en de oplevering van de speciale Rotabel-container, meer tijd dan eerder voorzien.
Bij de goedkeuring van de nieuwe plannen van aanpak heeft de ANVS kennis genomen van deze redenen. De ANVS heeft geoordeeld dat de nieuwe plannen voldoende zijn onderbouwd, maar ook dat er nog vele onzekerheden in zitten. Aan de goedkeuring van de plannen van aanpak is daarom een aantal voorwaarden verbonden met het oog op de geconstateerde onzekerheden, de veiligheid, de financiële situatie en de overzichtelijkheid. De plannen zijn goedgekeurd tot medio 2017; daarvóór zal NRG inzicht moeten geven in de situatie.
Kunt u gespecificeerd onderbouwen hoe de NRG komt tot minimaal vijf jaar uitstel van de berging van het afval bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA)?
Zie antwoord op vraag 11.
Houdt de COVRA een precieze boekhouding bij van al het aangeboden kernafval, naar soort, stralingsintensiteit, afkomt, aanbieder datum van aanleveren?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van de COVRA zegt in de gegevens over 1996 en 1997 niet precies te kunnen achterhalen om welk afval het gaat en zegt dat het «waarschijnlijk» om eigen afval gaat?
Op basis van informatie uit de aanvoergegevens, heeft COVRA aan de ANVS meegedeeld dat er in 1996, en mindere mate 1997, meer afval is afgevoerd vanuit Petten naar COVRA dan gebruikelijk was. Het gaat in totaal om ruwweg een gemiddelde jaarafvoer extra vanuit NRG. Deze hogere afvoer betreft waarschijnlijk afval dat in de jaren 1993 en 1994 in Petten is ontstaan. Toen verhuisde COVRA van Petten naar Nieuwdorp in de gemeente Borsele en kon COVRA in Nieuwdorp tijdelijk geen afval aannemen. Dat afval is in de jaren daarna alsnog afgevoerd.
Dit lijkt mij een redelijke verklaring.
Welk «eigen« afval produceerde de COVRA eigenlijk?
In dit geval werd met «eigen afval» bedoeld afval dat in Petten is ontstaan, in 1993 en 1994. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de precieze hoeveelheden radioactief afval – naar herkomst, soort en datum van aanleveren – die nu aanwezig is bij de COVRA?
Jaarlijks rapporteert COVRA over de in dat jaar ontvangen en de totale hoeveelheden radioactief afval per soort. Daarnaast geeft de afvalinventaris, die uitgevoerd is ten behoeve van het nationaal programma, inzicht in de herkomst, de productie, de opgeslagen hoeveelheden en de verwachtingen naar de toekomst. Zowel de jaarrapportages als de afvalinventaris zijn verkrijgbaar via de website van COVRA(http://www.covra.nl/downloads).
Klopt het dat de lening van 82 miljoen euro (gedeeltelijk) aangewend is om de problemen bij afvalverwerking op te lossen en/of te financieren in plaats van voor het op peil houden van de productie van medische isotopen en wetenschappelijk onderzoek? Was u hiervan op de hoogte en komt hierdoor de productie van medische isotopen in gevaar?
In oktober 2014 heeft het kabinet besloten (Kamerstuk 25 422, nr. 112), na een doorrekening van de business case, om onder voorwaarden een rentedragende lening met een hoofdsom van maximaal € 82 miljoen ter beschikking te stellen aan Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and consultancy Group (hierna: ECN/NRG). Het krediet is gericht op het dekken van een tijdelijk financieel tekort bij ECN/NRG dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van ECN/NRG, waaronder ook de productie van medische radioisotopen, in gevaar bracht. Het krediet wordt gebruikt voor de totale bedrijfsvoering van ECN/NRG waar het herstelplan voor de Hoge Flux Reactor en het opruimen van het historisch radioactief afval in Petten een integraal onderdeel van zijn. Besteding van het krediet aan het historisch radioactief afval dat in Petten ligt opgeslagen is dan ook conform de opzet van het krediet en brengt de productie van medische isotopen niet in gevaar.
Hoe wordt de lening van 82 miljoen euro terugbetaald?
De voorwaarden waaronder het krediet is verleend zijn vastgelegd in een leningsovereenkomst. Daarin is onder meer een terugbetalingschema vastgelegd waaraan minimaal voldaan dient te worden. Volgens dat terugbetalingschema start de aflossing uiterlijk medio 2018 en dient het gehele krediet inclusief rente uiterlijk medio 2023 geheel afgelost te zijn. Dat is anderhalf jaar voor afloop van de business case (tot eind 2024) die aan het krediet ten grondslag ligt.
Kunt u een financieel overzicht geven met daarin in ieder geval de hieronder staande informatie? 1. Hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de overbrenging van het afval van de NRG naar de COVRA 2. Hoeveel vaten in dat verband inmiddels zijn verhuisd 3. Hoeveel geld er nog nodig is voor het afronden van deze operatie 4. Hoeveel vaten er nog moeten worden verhuisd
Het Rijk heeft in het verleden bijgedragen aan de voorziening voor de dekking van de kosten voor het afvoer van het radioactief afval in de vorm van leningen en subsidies ter hoogte van € 74,8 miljoen.
Vaten worden niet één op één naar de COVRA overgebracht. De inhoud van de vaten wordt op activiteit gesorteerd, herverpakt en gekarakteriseerd. In Petten lagen in 2013 1647 vaten waarvan er thans 210 zijn gesorteerd.
De sortering van de genoemde 210 vaten heeft geresulteerd in 36 herverpakte vaten met laag radioactief afval die van Petten naar COVRA zijn afgevoerd. De afvoer van het overige herverpakte afval is verder aangehouden in afwachting van oplossing van de problemen met de VINISH-installatie.
Overeenkomstig de raming van ECN/NRG van vorig jaar zal er voor de sortering, herverpakking, eventuele bewerking en afvoer van alle vaten uit de WSF in totaal circa 82,9 mln euro nodig zijn.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag b zitten er thans nog 1437 ongesorteerde vaten in de pluggenloods en een aantal vaten waarin gesorteerd afval zit. Het proces van sortering en herverpaking gaat thans verder. Een deel van deze herverpakte vaten zal, nadat de VINISH-installatie is aangepast, rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, de rest van de vaten zal eerst naar België gaan voor nadere bewerking.
De overbrenging van het historische afval naar de COVRA maakt deel uit van het radioactive Waste Management Program (RWMP). Het RWMP omvat naast de vaten in de pluggenloods ook nog overig afval dat dient te worden afgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om afval dat ontstaat bij de ontmanteling van de Lage Flux Reactor. De raming van NRG uit 2015 van de resterende kosten voor het RWMP bedroeg 109 miljoen euro. Eerder was al 17 miljoen aan dit programma uitgegeven. De totale kosten van het RWMP zijn 40% hoger dan een eerdere raming uit 2012.
Hoe de huidige raming zich verhoudt tot de oorspronkelijke begroting?
Ik onderschrijf de visie dat er op nationaal niveau overzicht dient te zijn over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid van (de verwerking van) radioactief afval. In Nederland is dit ook het beleid en daarom dient het radioactieve afval op een centrale plek te worden opgeslagen bij COVRA in Zeeland.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid omtrent (de verwerking van) nucleair afval, te meer aangezien Nederland deze mate van helderheid ook van andere landen verwacht wanneer het gaat over hoe zij omgaan met (de verwerking van) nucleair afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de onduidelijkheid die er is gerezen zo spoedig mogelijk weg te nemen?
De genoemde signalen zijn mij bekend. De signalen zijn en worden door de ANVS onderzocht. Daarbij heeft de ANVS in haar reguliere toezicht extra aandacht voor de veiligheidscultuur binnen NRG. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Wat is uw reactie op het signaal van de klokkenluider dat er sprake zou zijn van een «angstcultuur» bij de NRG? Bent u op grond van deze nieuwe informatie bereid opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of er een angstcultuur heerst bij de NRG?
Ik ben van mening dat binnen een nucleaire installatie een goede veiligheidscultuur onontbeerlijk is. In de afgelopen periode heeft de ANVS, naar aanleiding van signalen over veiligheidscultuur, inspecties uitgevoerd op dit punt en ook voor de komende tijd staan er inspecties gepland. Op verzoek van de ANVS (en conform een voorschrift in de vergunning) zal het IAEA nog dit jaar opnieuw een internationale missie in Petten uitvoeren waarbij de veiligheidscultuur een van de aandachtspunten is. Daarnaast zal er begin volgend jaar een tweede IAEA-missie zich volledig richten op de veiligheidscultuur bij NRG.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkend signaal is en dat ten aanzien van installaties met een dermate hoog risicogehalte er te allen tijde sprake moet zijn van een werkklimaat waarbinnen misstanden gemeld en/of andere problemen/risico’s aan de orde gesteld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om een dergelijk klimaat bij de NRG te borgen?
De structuur van de stralingshygiënische zorg van NRG wordt beschreven in het rapport Stralingshygiënische zorg NRG. Deze bestaat uit circa twaalf onafhankelijke, gekwalificeerde en gecertificeerde stralingsdeskundigen. De leiding daarvan berust bij de algemene stralingsdeskundige en zijn of haar vervanger. Zij zijn onder andere eindverantwoordelijk voor interne toestemmingen om handelingen met radioactieve stoffen te verrichten en voor het stralingshygiënisch toezicht. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de stralingsbeschermingseenheid is het gebruikelijk dat de genoemde functionarissen op de loonlijst van het eigen bedrijf staan. Het Besluit stralingsbescherming (Bs) bevat verschillende verplichtingen die ertoe moeten leiden dat deze dienst zich binnen het bedrijf onafhankelijk kan opstellen. Artikel 12 van het Bs geeft in het tweede lid, onder c, aan dat de stralingsbeschermingseenheid «functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden». De algemene coördinerend stralingsdeskundige heeft een wettelijke taak om toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Kernenergiewet (artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming) en heeft daartoe een rechtstreekse lijn naar de directie van NRG.
Ondanks dat de algemene coördinerend stralingsdeskundige op basis van de Kernenergiewet een eigen verantwoordelijkheid heeft en er toezicht wordt uitgevoerd door de ANVS, ben ik mij ervan bewust dat een dergelijke structuur alleen functioneert indien er sprake is van een goede veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Daarom houdt de ANVS hierop ook zorgvuldig toezicht (zie ook beantwoording van vraag 22).
Hoe verhoudt zich bovenstaande tot het feit dat de stralingscontroleurs bij de NRG eveneens op de loonlijst staan van de NRG? Kunt u ingaan op de stelling dat dit wellicht niet bevorderlijk is voor het hierboven beschreven werkklimaat? Zo nee, waarom niet?
Beide worden gelijktijdig aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de andere reeds gestelde vragen over dit onderwerp beantwoorden?
Gesjoemel met gevaarlijke stoffen tussen Eindhoven en Venlo |
|
Manon Fokke (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gesjoemel met giftreinen tussen Eindhoven en Venlo»?1
Ja
Is het waar dat op het traject Eindhoven–Venlo de afgelopen maanden vier soorten stoffen vervoerd zijn die op dit traject überhaupt niet vervoerd mogen worden? Zo ja, hoe is dit mogelijk en welke consequenties worden hieraan verbonden? Zo nee, wat klopt er wel van de berichtgeving?
Nee. In Nederland bestaat geen verbod voor het vervoer van een bepaalde stofcategorie. Zie voor een nadere toelichting op de vraag in hoeverre er in het kader van Basisnet stoffen vervoerd mogen worden, de toelichting onder «Uitvoering van de Wet basisnet» zoals opgenomen in de aanbiedingsbrief.
Wat betekenen de overschrijdingen van de risicoplafonds voor de veiligheid van de omwonenden?
Een overschrijding betekent concreet dat de zogeheten plaatsgebonden risicocontour, uitgedrukt in een afstand in meters ten opzichte van het midden van de spoorbundel, verder van het spoor af komt te liggen. Een van de uitgangspunten van Basisnet is dat er zich binnen deze ruimte geen woningen mogen bevinden. Door de nu geconstateerde overschrijdingen ligt deze contour dus weliswaar verder van het spoor, maar bevinden zich met het daadwerkelijk gerealiseerde vervoer geen woningen erbinnen.
Welke maatregelen zijn de afgelopen periode reeds genomen om (nieuwe) overschrijdingen van de basisnetplafonds te voorkomen? Wat is het effect geweest van deze maatregelen?
De Wet basisnet is per 1 april 2015 van kracht geworden en de kwartaal-rapportages laten voor het eerst overschrijdingen zien. Tot nu is het besluit genomen om de Basisnetresultaten van de omleidingsroutes vanwege het Derde Spoor per kwartaal te publiceren in plaats van jaarlijks. Hierdoor is eerder inzichtelijk waar zich welke knelpunten ten opzichte van de risicoplafonds gaan voordoen. Voordat verdere concrete maatregelen worden genomen is het van belang dat de oorzaken goed in beeld zijn gebracht. Ik verwacht de uitkomsten van deze analyse begin juli. Vervolgens zal ik uw Kamer hierover informeren en daarbij tevens ingaan op mogelijke oplossingsrichtingen om de overschrijdingen weg te nemen.
Welke inspanningen hebben goederenvervoerders en verladers, conform de door hen uitgesproken intentie, geleverd om gevaarlijke stoffen zo veel als mogelijk via de Betuweroute te vervoeren?2 Wat is uw oordeel over de geleverde inspanningen?
De mate waarin vervoerders zich hebben ingespannen om gevaarlijke stoffen zo veel mogelijk via de Betuweroute te vervoeren, is onderdeel van de analyse die nu wordt uitgevoerd. Ik verwacht de uitkomsten van deze analyse begin juli. Vervolgens zal ik uw Kamer hierover informeren en daarbij tevens ingaan op mogelijke oplossingsrichtingen om de overschrijdingen weg te nemen.
Verwacht u over de jaren 2015 en 2016 te kunnen voldoen aan onderstaande toezeggingen van uw voorganger aan de Kamer, te weten: «Daarbij is tevens aangegeven dat ook met deze extra transporten [als gevolg van werkzaamheden Derde Spoor] het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de risicoplafonds van het Basisnet zal moeten blijven»3 en «Van belang is dat in alle gevallen de omgevingsrisico’s van dat vervoer niet hoger mogen zijn dan de in Basisnet vastgelegde risicoplafonds»?4
De door u aangehaalde uitspraken gelden nog onverkort. De recent en voor het eerst beschikbaar gekomen resultaten vormen aanleiding voor maatregelen om met behulp van de nu uit te voeren analyse – het vervoer van gevaarlijke stoffen alsnog binnen de risicoplafonds van Basisnet te brengen.
Het hoge aantal treinen met gevaarlijke stoffen op het spoor Amersfoort – Deventer |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Apeldoorn: aantal treinwagons met gevaarlijke stoffen buiten proportie»?1
Ja
Kunt u reageren op het feit dat er in negen maanden 190 keer meer treinen met gevaarlijke stoffen over het spoor reden dan is toegestaan?
De door u genoemde aantallen gelden in het kader van Basisnet niet als norm. Zie voor een nadere toelichting op de vraag in hoeverre er in het kader van Basisnet stoffen vervoerd mogen worden, de toelichting onder «Uitvoering van de Wet basisnet» zoals opgenomen in de aanbiedingsbrief.
Waarom wordt het overtreden van de afspraken op zo een grote schaal toegestaan? Wat is het nut van normen stellen als deze met zo gigantisch vaak worden overschreden?
Basisnet stelt geen normen voor individuele vervoerders en deze begaan dan ook geen overtredingen. Zie voor een nadere toelichting op de werkwijze de toelichting onder «Uitvoering van de Wet basisnet» zoals opgenomen in de aanbiedingsbrief. Voordat Basisnet in werking trad golden er geen beperkingen voor het vervoer en waren er geen risicowaardes waaraan getoetst kon worden. Sinds 1 april 2015 zijn die er wel. Het is juist vanwege Basisnet dat ik nu met vervoerders in overleg ben over maatregelen om overschrijdingen in de toekomst te voorkomen. De systematiek van Basisnet voorziet in het achteraf toetsen van het vervoer dat over een bepaald traject heeft gereden aan de voor dat traject geldende risicoplafonds en het treffen van maatregelen om – waar nodig – het gebruik van Basisnet bij te sturen.
Kan gegarandeerd worden dat de veiligheid van de omwonenden nog acceptabel is? Zo nee, waarom wordt dit toch toegestaan?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is één van de veiligste manieren van transport.
De huidige situatie is verantwoord, omdat voor alle woningen langs de omleidingsroutes geldt dat deze op veilige afstand van het spoor liggen.
Aan weerszijden van het spoor zijn risicocontouren bepaald. In de contour die voor omwonenden relevant is mogen geen huizen staan. Met de huidige overschrijdingen ligt deze contour weliswaar verder van het spoor dan is afgesproken in Basisnet, maar bevinden zich daarbinnen geen woningen. Overal langs de omleidingsroutes staan huizen dus op een zodanige afstand van het spoor, dat het risico voor de bewoners binnen de hiervoor in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm blijft.
Daarnaast worden er eisen gesteld aan de infrastructuur en het materieel om de veiligheid te borgen. Elk vervoer vindt plaats binnen het strikte kader van het RID en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Dat kader moet uiteraard wel worden nageleefd en daar zie ik dan ook streng op toe.
Waarom wordt het college van burgemeester en wethouders pas achteraf geïnformeerd? Is het mogelijk om het college van tevoren te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit de systematiek van Basisnet volgt dat het niet mogelijk is om vooraf informatie te verstrekken over dreigende overschrijdingen, omdat de constatering hiervan volgt uit een analyse achteraf van gerealiseerde transporten. De analyse van de gegevens is vervolgens arbeidsintensief en vergt enkele maanden.
Om gemeenten aan de omleidingsroutes tegemoet te komen presenteren we deze analyses niet jaarlijks, maar per kwartaal. De kwartaalrapportages worden met de betreffende gemeenten gedeeld. Daarnaast wordt relevante informatie gepubliceerd op de website www.infomil.nl.