De bouw van cavernen in De Duitse Dollard |
|
Henk van Gerven (SP), Paulus Jansen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er in Duitsland, Jemgun, volgens planning de komende dertig jaar, drieëndertig cavernen worden gebouwd, waarvoor zout uit de bodem wordt gespoeld?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat – vanwege een defecte pijpleiding naar Rysumer Nacken – nu wekelijks grote hoeveelheden zoutoplossing, dag en nacht met twee tankschepen wordt vervoerd, waarna het in zee gedumpt wordt?
Ja, het is mij bekend dat de pekel vanuit Jemgum nu per schip naar het lozingspunt nabij Rysum wordt vervoerd. Daar wordt het via het laatste stuk van de pijpleiding op de Eems geloosd.
Deelt u de mening dat verkwisting voorkomen kan worden indien het Duitse zout door Frisia weer wordt vrijgemaakt uit het water, iets wat anders bij zoutwinning onder de Waddenzee ook zou moeten gebeuren? Zo ja, waarom wordt het Duitse zout niet Frisia Zout BV?
Vanuit het oogpunt van duurzaamheid acht ik het van groot belang om verantwoord om te gaan met de bodemvoorraad delfstoffen.
Daarom vind ik het belangrijk om te bekijken of de pekel die in Duitsland vrijkomt als afvalstof, benut kan worden als grondstof voor de zoutproductie door Frisia Zout BV (verder: Frisia). Frisia heeft op mijn verzoek een eerste inschatting gedaan naar de bruikbaarheid van de Duitse pekel. Beschouwd vanuit de technische kant van de zoutproductie zou dit waarschijnlijk kunnen. De Duitse pekel lijkt geschikt als grondstof voor zoutproductie. Deze eerste beoordeling is gebaseerd op schriftelijk verkregen informatie over samenstelling, concentratie en hoeveelheden van de Duitse bedrijven die de gascavernes in Duitsland bouwen.
Bedrijfseconomisch lijkt het transporteren van de Duitse pekel vanuit Jemgum naar Frisia in Harlingen na een eerste globale verkenning door Frisia niet haalbaar. Volgens een eerste berekening liggen de transportkosten te hoog ten opzichte van het huidige business model. Hierbij zijn nog niet meegerekend de extra investeringen die Frisia zou moeten doen voor de mogelijk benodigde uitbreiding van de havenkade en losfaciliteiten. Daarbij leidt de hoeveelheid benodigde scheepsbewegingen waarschijnlijk tot problemen bij de aanwezige sluizen en bruggen.
Een verdere bestudering zal moeten uitwijzen welke financiële en logistieke consequenties dit transport van pekel als grondstof voor zoutproductie met zich mee zou brengen.
Deelt u de mening dat hierdoor milieuwinst optreedt, omdat het maritieme leven in de Noordzee niet onnodig overbelast wordt door zoutstortingen?
Volgens de Duitse passende beoordeling die is opgesteld voor de lozing van pekel in de Duitse Waddenzee zijn de effecten van de lozing op instandhoudingsdoelen van de Duitse Natura 2000-gebieden verwaarloosbaar. Uit de toetsing blijkt dat de pekel van vrijwel dezelfde samenstelling is als zeewater, en dat de zoutconcentratie na lozing door vermenging zo snel daalt dat de effecten verwaarloosbaar zijn. Van overbelasting van het maritieme leven in de Noordzee is blijkens de Duitse effectbeoordeling dan ook geen sprake. Op grond hiervan zijn voor de pekellozing de benodigde Duitse vergunningen verleend.
Is naar uw mening de voorgestelde wijze van verwerking van zout vanuit Duitsland een meer milieuvriendelijk alternatief dan het winnen van zout onder de Waddenzee? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nb-wet vergunningaanvraag voor de voorgenomen winning onder de Waddenzee is nog in behandeling. In de bij de aanvraag ingediende passende beoordeling en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksrapporten wordt geconcludeerd dat er geen effecten op de natuurlijke kenmerken en waarden van de Waddenzee te verwachten zijn. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt ook de aanvullende informatie die aan Frisia is gevraagd betrokken.
Bij het transport per schip van de Duitse pekel zijn het daarmee gepaard gaande brandstofverbruik en bijbehorende emissies ook belastend voor het milieu. De omvang hiervan is nog niet nader onderzocht.
Het staat daarom nog niet vast of het verwerken van Duitse pekel een meer milieuvriendelijk alternatief zou zijn voor het winnen van zout onder de Waddenzee.
Deelt u de mening dat het Natura 2000-gebied, de Waddenzee, aan twee kanten «aangevallen» wordt: ten eerste vanwege het uit te spoelen Sole dat gedumpt wordt in de Dollard en ten tweede doordat in de toekomst elders in datzelfde gebied onder het Wad te boren naar zout? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid Frisia Zout BV ook deze mogelijkheden van zoutwinning te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet vanzelfsprekend dat zoutwinning onder de Waddenzee kan plaatsvinden. Daarom heb ik aan Frisia gevraagd om nader te onderzoeken of van de Duitse pekel gebruik kan worden gemaakt voor de zoutproductie. Indien uit de nadere verkenning door Frisia en toetsing ervan door een onafhankelijke instantie toch blijkt dat dit bedrijfseconomisch haalbaar lijkt, zal ik hierover met Frisia nader overleg voeren.
Op basis van welke criteria gaat bij zoutwinning onder de Waddenzee «de hand aan de kraan»?
De aanvraag van Frisia voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is nog in behandeling. Indien aan Frisia de gevraagde vergunning wordt verleend, zal in de vergunning worden aangegeven op welke wijze het «hand aan de kraan»-principe dient te worden toegepast.
De extra sluiskolk bij Eefde |
|
Albert de Vries (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw argumenten voor de voorkeursbeslissing voor de locatie Noord voor de extra sluiskolk Eefde?1
Ja, op basis van alle afgewogen aspecten was het belangrijkste argument bij de afweging dat de kosten van locatie Noord € 20 miljoen lager waren dan die van locatie Midden-Noord en dat de keuze voor locatie Noord breed door de regionale overheden werd gesteund.
Wat is de huidige stand van zaken en planning van de uitwerking en de realisatie van de extra sluiskolk?
De procedures voor de wijziging van het bestemmingsplan (door de gemeente Lochem) en het Projectplan Waterwet voor de wijziging aan het sluiscomplex lopen. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft op 18 maart 2014 het definitieve bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden, inclusief een nota van antwoord op de zienswijzen. De vaststelling van het bestemmingsplan in de gemeenteraad is net als de vaststelling van het Projectplan Waterwet voorzien in juni 2014. Parallel daaraan is Rijkswaterstaat, in afstemming met de gemeente Lochem en waterschap Rijn en IJssel bezig met voorbereiding van de realisatiefase.
De realisatie van de tweede sluis start naar verwachting eind 2016. De oplevering van de tweede sluis is conform MIRT-projectenboek 2014 voorzien in 2018–2020.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: commissie m.e.r.) dat de op het sluisterrein aanwezige gebouwen geen monumenten zijn en op de mening dat deze dus geen reden kunnen zijn om het Midden-Noord-alternatief af te laten vallen?
De commissie heeft alleen geconstateerd dat het dieselgemaal onterecht is aangemerkt als beschermd monument. In de Aanvulling op het PlanMER is dan ook opgenomen dat naast de bestaande sluis, inclusief de heftorens, alleen het zogenaamde «oude» gemaal een beschermd monument is in de zin van de Monumentenwet. Het zogenaamde nieuwe gemaal is dat niet.
Alles overziend, zie ik in deze constatering van de commissie geen aanleiding mijn Voorkeursbeslissing te herzien.
Klopt het dat de keuze voor de locatie Noord tot zo’n hoge hellingshoek zou leiden dat nu is gekozen voor een hefbrug en dat onder meer hierdoor de kosten voor de variant Noord zijn toegenomen? Wat betekent deze hefbrug voor het monumentale aanzien van de sluis en voor het wegverkeer op de doorgaande weg over het sluizencomplex?
Nee. De keuze voor de locatie Noord maakt het aanleggen van een hefbrug niet noodzakelijk. Over de tweede sluis is wel een brug nodig, wat leidt tot een aanpassing van de doorgaande weg over het sluizencomplex, de Kapperallee. Deze brug wordt ingepast in de bestaande weg. De inpassing van de brug is onderwerp van gesprek tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Lochem. Een hefbrug is niet in de raming van het project opgenomen.
Klopt het dat de commissie m.e.r. in het najaar van 2013 in haar toetsingsadvies heeft geconcludeerd dat de aanvullende informatie op het milieueffectrapport (MER) het beeld bevestigt dat de verschillen tussen de alternatieven Noord en Midden-Noord kleiner zijn dan voorafgaand aan het opstellen van het MER werd betoogd?2
Het klopt dat met de aanvulling op de PlanMER het verschil tussen beide alternatieven kleiner is geworden. Echter het kostenverschil is nog steeds groot en het planMER is geen aanleiding om terug te komen op mijn Voorkeursbeslissing van 27 februari 2012.
Kunt u aangeven wat inmiddels de kostenraming is voor beide varianten inclusief alle extra benodigde werkzaamheden?
De actuele kostenraming voor locatie Noord bedraagt € 73,8 miljoen. De meerkosten van variant Midden-Noord ten opzichte van Noord bedragen € 17 miljoen (circa 23% van het projectbudget) en de netto-meerkosten (na aftrek van te vermijden onderhoudskosten voor locatie Midden-Noord) zijn € 13 miljoen (circa 18% van het projectbudget). Daarmee blijft het kostenverschil groot en is er geen reden om terug te komen op mijn voorkeursbeslissing van 27 februari 2012, die werd ondersteund door de regionale overheden.
Op welke wijze is de veiligheid voor het scheepvaartverkeer meegewogen bij de keuze voor de locatie Noord? Klopt het dat de locatie Midden-Noord voor beroeps- en recreatievaart en voor sluismedewerkers overzichtelijker is, minder gevaren oplevert bij zijwind en dat voor deze variant minder ligplaatsvoorzieningen moeten worden opgeofferd?
De veiligheid voor het scheepvaartverkeer is een aspect dat is meegenomen in de verschillende varianten. Beide varianten zijn veilig. Er is wat veiligheid betreft geen onderscheid tussen de varianten. Er is eveneens geen verschil tussen beide varianten wat betreft mogelijke wacht- en opstelplaatsen.
Is het, gezien de temporisering van het project waarvoor inmiddels gekozen is, mogelijk om zonder verdere vertraging alsnog te kiezen voor de Midden-Noord-variant (waarbij de sluis gereed zou zijn in 2018–2020)?
Nee. In dat geval zullen de besluitvormingsprocedures opnieuw moeten worden gestart. Tevens zal de voorbereiding van de aanbesteding grotendeels opnieuw moeten worden doorlopen. Daarbij is de uitvoeringstijd gezien de aard van het werk bij de locatie Midden-Noord langer.
Kunt u aangeven hoe vaak er bij projecten uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) op basis van het advies van de commissie m.e.r. een aanvulling op het MER wordt geschreven en hoe vaak dit niet gebeurt? Hoe heeft zich dit in de afgelopen jaren ontwikkeld?
In de afgelopen vijf jaar is het negen maal voorgekomen dat een aanvulling op het advies MER is geschreven. In deze periode zijn door de Commissie m.e.r. vierendertig adviezen uitgebracht na toetsing op het MER van diverse projecten.
Deelt u de mening dat het, gezien het belang van het voorkeursbesluit, onwenselijk is als bij MIRT-projecten varianten bij het voorkeursbesluit afvallen terwijl sprake is van onvoldoende onderbouwing? Deelt u de mening dat dit extra belangrijk is als er maatschappelijk verzet is te verwachten tegen de voorkeursvariant?
Voor het nemen van een voorkeursbesluit worden alle aspecten onderzocht en meegewogen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het regionale draagvlak voor het te nemen besluit. Een dergelijke afweging heeft in het geval van sluis Eefde ook plaatsgevonden en de regionale bestuurders hebben ook hun voorkeur uitgesproken voor de door mij genomen voorkeursbeslissing.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat bij nieuwe projecten een aanvulling op het MER noodzakelijk is? Zullen in het vervolg bij MIRT-projecten ten tijde van de voorkeursbeslissing de argumenten voor de variantkeuze wel navolgbaar uitgewerkt en gedocumenteerd zijn, zodat het bij de verdere planuitwerking niet kan gebeuren dat de niet gekozen variant uiteindelijk juist beter blijkt te scoren dan de voorkeursvariant?
Welke informatie gedocumenteerd moet worden in een PlanMER is afhankelijk van het project en de daarbij relevante aspecten. Ik kan daarom geen algemene maatregelen nemen om te voorkomen dat de commissie m.e.r. adviseert een aanvulling op het PlanMER te maken. Voor sluis Eefde geldt dat alle informatie voorhanden was en ook gebruikt is bij de voorkeursbeslissing. In de aanvulling op de PlanMER is de beschikbare informatie aanvullend gedocumenteerd en aangescherpt. De aanvulling op de PlanMER is dus geen aanleiding geweest om mijn Voorkeursbeschikking te herzien, aangezien de verschillen tussen de afgewogen varianten en de argumentatie voor mijn voorkeursbeslissing nog steeds onverkort van toepassing zijn.
Klopt het dat de Intensiteit/Capaciteitfactor van de sluis bij Eefde als gevolg van de verwachte groei zoals vastgelegd in de Beter Benutten-deal Twentekanalen (2,6 miljoen ton en 175.000 teu extra in 2020) bij lineaire groei in 2015 boven de 1 uitkomt, uitgaande van schepen van gemiddeld 1.500 ton / 105 teu en ruim 4000 schuttingen extra per jaar en dat dit vanaf 2015 zal leiden tot een toename van de gemiddelde wachttijd naar 200 minuten?
In de Bereikbaarheidsverklaring Beter Benutten Twentekanalen is de intentie uitgesproken om een deel van het vervoer van de weg naar het water te verplaatsen. Niet de extra maar de verwachte totale vervoersgroei over water is in die verklaring becijferd op 2,6 miljoen ton en 175.000 TEU in 2020. Vertaald naar prognoses en de Intensiteit / Capaciteitfactor voor sluis Eefde betekent dit dat er een reële kans is dat zonder de 2e kolk de I/C verhouding na 2020 de 1 zal naderen. Het commitment uit de Beter Benutten deal maakt de groeiverwachting nog waarschijnlijker. Met de aanleg van de 2e sluiskolk en de opwaardering van de Twentekanalen worden capaciteitsproblemen opgelost en de verwachte groei gefaciliteerd.
Klopt het dat er bij de sluis Eefde onvoldoende ligplaatsen zijn om vanaf 2015 de extra wachtende schepen te herbergen en dat dit voor wachtende schepen met gevaarlijke stoffen tot overschrijding van de veiligheidsnormen kan leiden?
Door de intensiteit van de scheepvaart en de beperkte capaciteit van de huidige sluis zijn er in de huidige situatie lange wachttijden voor de scheepvaart. Aan de kanaalzijde van de sluis zijn er voldoende wachtplaatsen. Aan de IJsselzijde is er een tekort. Dit leidt tot langere schuttijden. Bovendien worden bij lage rivierwaterstanden extra schepen (minder diep geladen) ingezet voor het goederentransport. Op zo’n moment is het mogelijk dat er inderdaad te weinig wachtplaatsen zijn. Door de ingebruikname van de tweede kolk zullen de wachttijden bij de sluis verminderen en daarmee ook de behoefte aan wacht- en opstelplaatsen. Hiermee is in het ontwerp rekening gehouden. Voor schepen met gevaarlijke stoffen zijn aparte wachtplaatsen (kegelligplaats) gereserveerd bij de sluis aan de kanaal- en de rivierzijde. Er is hier geen sprake van een overschrijding van de veiligheidsnormen.
Ziet u mogelijkheden om alsnog de realisatie van de sluis Eefde te versnellen en is dit mogelijk voor zowel de locatie Noord als de locatie Midden-Noord?
Nee. De huidige planning geldt voor de locatie Noord en laat geen ruimte voor versnelling. Het is van belang dat de lopende planprocedure zorgvuldig wordt doorlopen en dat Rijkswaterstaat met de gemeente Lochem en het waterschap Rijn & IJssel in een zorgvuldig proces, goede afspraken maakt over de uitvoering van het project. Met inachtneming van de voorziene besluitvormingprocedures en de tijd die nodig voor de aanbesteding en de verwachte bouwtijd van de nieuwe sluis, is de oplevering voorzien in 2018–2020. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Het storten van staalslakken in de Oosterschelde |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Rijkswaterstaat opnieuw staalslakken gaat storten in de Oosterschelde, maar dat Rijkswaterstaat nu niet bereid is deze staalslakken te bedekken met breuksteen ten behoeve van de Oosterscheldekreeft?1
Ja.
Erkent u de waarde van de Oosterscheldekreeft en ander bodemleven in de Oosterschelde voor onder meer de Zeeuwse visserij en de duiksport?
Ja.
Deelt u de constatering dat het tweede cluster met storting van staalslakken dreigt plaats te vinden in belangrijke leefgebieden voor de Oosterscheldekreeft?
Op drie locaties in de Oosterschelde moet de vooroever in het tweede cluster worden verdedigd voor de hoogwaterveiligheid. Op deze locaties wordt momenteel ook op kreeft gevist. Daarom vindt voor de start van deze werkzaamheden overleg plaats met de kreeftenvissers, zodat zij de mogelijkheid hebben om kreeften te verplaatsen naar een andere plek in de Oosterschelde. Mogelijke verplaatsing gebeurt in overleg met het ministerie van Economische Zaken in verband met een eventuele aanpassing van de aan de kreeftenvissers verleende visserijvergunningen.
Deelt u de constatering dat staalslakken geen schuil- en leefmogelijkheden voor kreeften en ander bodemleven bieden?
Voor het tweede cluster van bestortingen zijn de effecten van de werkzaamheden op de bestaande habitats en fauna in kaart gebracht. De lengte van het totale traject bedraagt 830m. In het kader van de aanvraag voor de natuurbeschermingswetvergunning zijn deze effecten op de bestaande instandhoudingsdoelstellingen (habitats en fauna) voor dit cluster passend beoordeeld. Het bevoegde gezag, de Provincie Zeeland, heeft op basis daarvan hiervoor vergunning verleend aan Rijkswaterstaat. De beroepstermijn is recent afgelopen, de ingediende beroepszaken lopen nog.
De Oosterscheldekreeft is niet aangemerkt als beschermde diersoort binnen de Natura 2000 wetgeving. Wel zijn de genoemde werkzaamheden op deze locaties mogelijk van invloed op de schuil- en leefmogelijkheden van de Oosterscheldekreeft. Daarom wordt voorafgaand aan de werkzaamheden gesproken met de kreeftenvissers, zie ook antwoord 3.
Waarom kiest Rijkswaterstaat er niet voor om bovenop de staalslakken breuksteen als afdeklaag toe te passen om deze schuil- en leefmogelijkheden wel te bieden?
Op een aantal locaties in zowel de Ooster- als de Westerschelde worden de voor-oevers versterkt zodat ze (weer) voldoen aan de veiligheidsnormen. Staalslakken zijn voor het aanleggen van dit soort werkzaamheden uitermate geschikt vanwege hun hoge soortelijke gewicht en vorm. Het aanbrengen van extra breuksteen is voor de functionaliteit van de vooroever voor veiligheid geen vereiste en wordt in deze werkzaamheden niet meegenomen. Daarbij is het de vraag of breuksteen in dit kader de meest effectieve afwerking is. Bij de bestortingen die dit jaar worden uitgevoerd, wordt om die reden in de Oosterschelde een testvak bestort met een ecologische afwerking (nog nader te bepalen ontwerp). De provincie heeft een vergunning verleend voor deze aanpak.
Bent u bereid in overleg met Rijkswaterstaat en andere betrokken partijen te kijken wat gedaan kan worden om de gewenste schuil- en leefmogelijkheden voor de Oosterscheldekreeft en ander bodemleven wél te bieden?
Naast het testvak met de ecologische afwerking dat in het tweede cluster wordt bestort, zal ik samen met de betrokken partijen en de markt verkennen welke mogelijkheden er binnen de huidige financiële kaders zijn om voor het volgende cluster (3) de vooroever een ecologische afwerking te geven. Het gaat hierbij om een fors grotere opgave in de Oosterschelde dan in het tweede cluster, met in totaal een lengte van 2.900 m.
De aanpassingen aan de sluis Eefde |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de bezwaren die bij de gemeente Lochem leven over de voorgenomen aanpassingen aan sluis Eefde en dan met name het elektrificeren van het pompgemaal?
Voor zover mij bekend leven bij de gemeente Lochem geen bezwaren tegen de aanleg van een tweede sluis bij Eefde en tegen het renoveren van de gemalen op het complex in Eefde. Wel weet ik dat de gemeente te kennen heeft gegeven dat met enkele (voorbereidende) werkzaamheden aan het complex gewacht zou moeten worden totdat de gemeenteraad een besluit over het bestemmingsplan heeft genomen. Rijkswaterstaat heeft aan een afvaardiging van de gemeenteraad en het college echter toegelicht dat de voorgenomen werkzaamheden niet onomkeerbaar zijn, en heeft het belang onderstreept waarom nu toch al met deze werkzaamheden te moeten starten.
De renovatie en elektrificatie is noodzakelijk vanwege de staat van de gemalen en omdat de huidige beschikbare pompcapaciteit onvoldoende is om in droge perioden op het Twentekanaal en in het achterliggend gebied het noodzakelijke waterpeil te realiseren. Met de gemeente is besproken dat RWS doorgaat met de geplande renovatiewerkzaamheden.
Deelt u de mening dat er meerdere mogelijkheden zijn om hetzelfde doel te bereiken zonder de monumentale waarde van de sluis aan te tasten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn inderdaad meerdere locaties denkbaar voor een tweede sluis bij Eefde en deze zijn voorafgaand aan mijn Voorkeursbeslissing onderzocht. Hierbij zijn alle relevante aspecten meegenomen. In de Aanvulling op het planMER is op advies van de commissie m.e.r. naast de gekozen locatie Noord, ook een geactualiseerde vergelijking met de locatie Midden-Noord opgenomen. De commissie m.e.r. heeft na de Aanvulling van de planMER aangegeven dat er voldoende en juiste informatie beschikbaar is om een goed afgewogen besluit over het bestemmingsplan en Projectplan Waterwet te kunnen nemen. Het definitieve advies van de commissie m.e.r. geeft mij geen aanleiding mijn Voorkeursbeslissing te herzien.
Bent u bereid het door bewoners aangereikte alternatief (Midden-Noord) nog eens te wegen tegen het thans voorliggende plan dat Rijkswaterstaat in uitvoering wil nemen (Noord), nu een tweede MER heeft aangetoond dat het verschil in kosten verwaarloosbaar klein is? Zo nee, waarom niet?
Mij is geen ander alternatief Midden-Noord bekend dan het alternatief dat is meegewogen in de (aanvulling op) de planMER.
In de aanvulling op de planMER is de locatie Midden-noord volwaardig beschreven, hetgeen ook is bevestigd door het definitieve advies van de commissie m.e.r.
In dit kader heeft ook een actualisatie van het geraamde kostenverschil plaatsgevonden. Het verschil in investeringskosten bedraagt € 17 mln (circa 23% van het projectbudget) en de netto-meerkosten (na aftrek van te vermijden onderhoudskosten bij een keuze voor de locatie Midden-Noord) zijn € 13 mln (circa 18% van het projectbudget). Daarmee blijft het kostenverschil groot en is er geen reden om terug te komen op mijn voorkeursbeslissing van 27 februari 2012, die werd ondersteund door de regionale overheden.
Bent u bereid een onpartijdige doorrekening en beoordeling te laten uitvoeren op het gebied van veiligheid, milieueffecten, duurzaamheid en kosten na realisatie van alle extra maatregelen? Zo nee, waarom niet?
In de aanvulling op het planMER, opgesteld door advies- en ingenieursbureau Grontmij, is een doorrekening en beoordeling opgenomen van alle relevante milieu- en kostenaspecten. De commissie m.e.r. is een onafhankelijke commissie en heeft geoordeeld dat in de planMER voldoende informatie beschikbaar is voor de besluitvorming over het bestemmingsplan en Projectplan Waterwet. Ik zie daarom geen aanleiding om een nieuwe doorrekening uit te laten voeren en het voorkeursbesluit van 27 februari 2012 te heroverwegen.
De aansturing van het Havenbedrijf Rotterdam |
|
Mei Li Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieele Dagblad, waarin de aansturingsstructuur van het Havenbedrijf Rotterdam ter discussie wordt gesteld?1
Ja.
Deelt u de centrale stelling in dit artikel, namelijk dat de invulling van de overheids-nv-structuur te commercieel is, en te weinig gericht op de publieke belangen? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen speciale overheids-nv-structuur. Ik neem aan dat de auteur van het artikel doelt op de organisatievorm in een vennootschap, waarbij gesproken wordt over «NV-structuur» (de structuur van de naamloze vennootschap) dan wel «structuur-NV» (de structuur van de naamloze vennootschap indien sprake is van een grote onderneming). Bij een organisatievorm van een vennootschap heeft de aandeelhouder de bevoegdheden zoals vastgelegd in het vennootschapsrecht.
Ik deel de stelling overigens niet. In de nieuwe Nota Deelnemingenbeleid heb ik uitgebreid beschreven op welke wijze de staat als aandeelhouder bijdraagt aan de borging van publieke belangen. De staat stelt als aandeelhouder het publiek belang centraal bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. In de doelomschrijving in de statuten van de staatsdeelnemingen komt dit publieke belang ook tot uidrukking. Waar dat nog onvoldoende het geval is, zal ik de doelomschrijving in overleg met de medeaandeelhouder Gemeente Rotterdam en de onderneming aanpassen. Bij de beoordeling van investeringen die de vennootschap wil doen en bij (het wijzigingen van) de strategie toetst de Staat nadrukkelijk of die in lijn zijn met het te borgen publieke belang.
De statuten zijn overigens niet de enige plek waar publieke belangen zijn geborgd. Zoals ook in de Nota Deelnemingenbeleid is aangegeven (op p.72) zijn de publieke belangen ook vastgelegd in het PKB-PMR, AmvB Ruimte, de uitwerkingsovereenkomsten PMR, het Convenant Haventarieven HbR en Deltalinqs, het Havenmeesterconvenant en de Akte Vestiging Erfpacht I en II Maasvlakte II en Overeenkomst Taakverwaarlozing.
Op welke manieren kunt u er voor zorgen dat de publieke belangen meer centraal komen te staan? Kunt u deze laten vastleggen in de statuten, zoals besproken in het notaoverleg van 3 februari jongstleden?
Zie antwoord vraag 2.
Kan ook overwogen worden om in de statuten vast te leggen dat slechts overheden aandeelhouder kunnen zijn, dat er een verantwoorde beloningsstructuur is, dat er transparant gerapporteerd wordt, onder andere over de winstbestemming, en dat met behulp van artikel 2:129 BW vastgelegd wordt dat er iedere twee jaar een strategienota ter goedkeuring wordt voorgelegd?
Niet alles wat de aandeelhouder belangrijk vindt hoeft in de statuten te worden vastgelegd. Statuten regelen in eerste instantie de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende organen van de vennootschap. In de recente Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 is toegelicht hoe de Staat haar aandeelhouderschap invult en wat daarvan de achterliggende redenen zijn. Onderdelen daarvan zijn periodieke bespreking van de gevolgde strategie, een verantwoorde beloning van het bestuur van de onderneming en transparante verslaglegging over onder andere de winstbestemming. Geen onderdeel daarvan is het vastleggen in de statuten dat alleen overheden aandeelhouder kunnen zijn, wat per specifiek geval moet worden bezien. Overigens wil dit niet zeggen dat de Staat haar aandeel zondermeer van de hand kan doen, indien zo een intentie zou bestaan zal dat altijd vooraf met de Kamer worden besproken. Die intentie is er overigens niet, het Havenbedrijf functioneert goed, in de nota deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat in de omringende landen ervoor gekozen is om de overheid meer grip te laten houden op de havenbedrijven?
De structuur in ons omringende landen verschilt. Enkele havenbedrijven zijn direct onderdeel van overheid/overheden. Anderen zijn verzelfstandigd (bijvoorbeeld: Gent en Zeebrugge zijn publiekrechtelijke NV’s) of overheidsdiensten op afstand van het gemeentebestuur (bijvoorbeeld: Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en HPA Hamburg Port Authority). Daarbij is het een onmiskenbare trend dat havenbedrijven steeds meer in mondiale logistieke netwerken worden betrokken en qua dienstverlening en achterlandverbindingen steeds sterker met elkaar in concurrentie treden, waardoor het voor de hand ligt om hen ook meer commerciële slagkracht te bezorgen, onder andere door verzelfstandiging.
Havenbedrijf Rotterdam is reeds verzelfstandigd en een publiekrechtelijke NV, met de gemeente Rotterdam en de Staat als aandeelhouders. Privatisering (verkoop aan marktpartijen of beursgang) ligt niet voor de hand, het Havenbedrijf functioneert goed, in de Nota Deelnemingenbeleid is het Havenbedrijf Rotterdam opgenomen in de categorie van permanente deelnemingen.
Klopt het dat dit ermee te maken heeft dat havenbedrijven in essentie meestal (haven)grondbedrijven zijn, die verantwoordelijk zijn voor ruimtelijke ordening en gronduitgifte, en daarmee voor de samenstelling van het havenindustrieel complex?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat verzelfstandiging en/of privatisering van havenbedrijven om die reden niet voor de hand ligt? Zo nee, waarom wel?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de gemeente Rotterdam nu over 40% van haar grondgebied geen rechtstreekse zeggenschap heeft, maar dat deze bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf Rotterdam ligt?
De grond die in erfpacht aan het Havenbedrijf is uitgegeven (84 km2) beslaat 26% van de oppervlakte van de gemeentelijke grond (324 km2). De gemeente Rotterdam heeft zelf 33% van de gemeentelijke grond direct in eigendom. Daarnaast is bijna 40% van de grond van de gemeente Rotterdam in particulier eigendom. Het klopt dus dat de gemeente Rotterdam over de 40% van haar grondgebied die in particuliere handen is geen particuliere zeggenschap heeft, maar die zeggenschap ligt niet bij de Raad van Bestuur van het Havenbedrijf. De gemeente Rotterdam heeft publiekrechtelijk uiteraard over haar gehele grondgebied zeggenschap.
Klopt het dat dat het dividend voor de aandeelhouders (Rijk 30% en Rotterdam 70%) slechts 40 miljoen euro bedraagt op een nettowinst van 200 miljoen euro? Waarom is de payout ratio slechts 20% in plaats van de meer gebruikelijke 40%?
De payout ratio is niet slechts 20%, zie onderstaande overzicht. Overigens gelden bij het Havenbedrijf Rotterdam specifieke dividendafspraken. Het dividend dat de aandeelhouders van Havenbedrijf Rotterdam ontvangen is een percentage gerelateerd aan het ingebrachte kapitaal en wordt geïndexeerd met 4%. Dat levert een stabiele dividendstroom voor de aandeelhouders op. Het dividend wordt naar rato van het aandelenbelang verdeeld: de Staat ontvangt 29 1/6%, gemeente Rotterdam ontvangt 70 5/6%.
jaar
Totaal dividend
Resultaat
Pay out Ratio
2009
61,1
167,4
36%
2010
63,8
154,2
41%
2011
90,21
194,6
46%
2012
85,7
227,5
38%
Inclusief € 25,1 mln. voor gemeente Rotterdam ivm vrijval van de zogenaamde Commerz voorziening
De bescherming van maritiem historisch erfgoed naar aanleiding van het bericht dat de SS Rosalie is verkocht en zal worden versleept naar Turkije |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het historische stoomschip SS Rosalie is verkocht en zal worden versleept naar Turkije?1
Ja.
Is het waar dat dit schip uit 1873 is opgeknapt met onder meer subsidie van het Mondriaanfonds?
Ja.
Gelden er restricties aan deze subsidie, zoals het behouden van het schip voor Nederland?
Het behouden van het schip voor Nederland was geen subsidievoorwaarde.
Ziet u mogelijkheden om dit historische vaartuig, mede gelet op deze verstrekte subsidies, te behouden voor Nederland?
Nee.
Is de verkoopprijs die genoemd wordt (50.000 euro) de werkelijke prijs, of is deze gebruikt om onder restricties uit te komen om bv. op eenvoudige wijze toestemming van de douane te verkrijgen tot export?
Ik zie het niet als mijn taak om de hoogte van de verkoopprijs, waar ik overigens niet van op de hoogte ben, en die door een particuliere transactie is bepaald, openbaar te maken. Het staat de voormalige eigenaar natuurlijk vrij om dat wel te doen.
De Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Belastingdienst heeft, nadat de Erfgoedinspectie heeft aangegeven geen bezwaar tegen de uitvoer van SS Rosalie naar Turkije te hebben, een uitvoervergunning verleend aan de voormalige eigenaar. Er is dus conform de wet gehandeld.
De Erfgoedinspectie kijkt in dit soort gevallen in de eerste plaats of het gaat om een voorwerp dat onder de beschermende werking van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit valt. Is dat niet het geval (zoals in het geval van SS Rosalie), dan wordt de vergunning verstrekt. Daarnaast kan er een controle plaatsvinden in de database van gestolen kunstvoorwerpen van Interpol. Betreft het een voorwerp dat uit een andere lidstaat afkomstig is en dat in die lidstaat mogelijk valt onder een wettelijke regeling, dan consulteert de Erfgoedinspectie bovendien de autoriteiten van de betreffende lidstaat.
Klopt het dat varend cultuurhistorisch erfgoed, zoals dit soort monumentale schepen, weinig tot geen bescherming kent? Kunt u de verschillen tussen de beschermde status die aan (onroerende) rijksmonumenten wordt toegekend en dit soort voorbeelden van varend cultuurhistorisch erfgoed verklaren?
Het staat eigenaren van roerende erfgoederen in principe vrij om te doen met het eigendom wat hun goeddunkt. Slechts voorwerpen die op de zogeheten Wbc-lijst staan, komen in aanmerking voor bescherming. De SS Rosalie staat niet op die lijst.
De Wbc-lijst vloeit voort uit de Wet tot behoud van cultuurbezit, die tot doel heeft om te voorkomen dat roerende voorwerpen van bijzondere cultuurhistorische betekenis verloren gaan voor het Nederlandse cultuurbezit. Zulke voorwerpen komen aan de hand van beschermingscriteria (zoals onvervangbaarheid en uniciteit) op een lijst te staan en worden beschermd, bijvoorbeeld om te voorkomen dat ze worden uitgevoerd naar het buitenland.
De bescherming van onroerende zaken is geregeld in de Monumentenwet uit 1988. Roerende zaken, zoals mobiel erfgoed, vallen buiten de kaders van die wet.
Acht u het tijd worden om meer beschermende maatregelen te treffen? Ziet u mogelijkheid een register te maken voor varende dan wel mobiele Rijksmonumenten die bijvoorbeeld door de Erfgoed Inspectie worden beheerd en waarin in voorkomende gevallen een toets op de cultuur-historische waarde voor Nederland bij verkoop en/of export kan worden gebaseerd?
De mobiele erfgoedsector is op dit moment zelf bezig met het ontwikkelen van een Nationaal Register Mobiel Erfgoed en een Nationaal Register Varend Erfgoed. Ik zie geen aanleiding om daarnaast en naast de mogelijkheden die de Wbc biedt, een specifiek op mobiel erfgoed gericht wettelijk beschermingsregime in het leven te roepen.
Kunt u, in afwachting van de beantwoording van deze vragen, de export van de ss Rosalie opschorten?
Dat is niet mogelijk. Voor zover mij bekend zijn de verkoop en de uitvoer van het schip binnen de kaders van de wet geregeld. Ook is mijns inziens geen wetgeving van toepassing op basis waarvan de uitvoer van het schip voor bepaalde tijd tegengehouden kan worden.
Grote weerstand tegen het gevoerde afvalbeleid voor de binnenvaart |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat slechts 245 van de circa 10.000 schepen in de verdragsluitende staten van het CDNI (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart), waarvan 6.000 in Nederland, een abonnement hebben afgesloten voor het afgeven van afval langs rijksvaarwegen?
Het abonnement voor de afgifte van «overig scheepsbedrijfsafval» is niet verplicht. De scheepvaart kan ook gebruik maken van alternatieve mogelijkheden zoals de faciliteiten van havens en gemeenten voor de afgifte van het overige bedrijfsafval.
Het staat de schipper verder vrij om zelf afspraken te maken met een inzamelaar. Voor veel schippers is het afsluiten van een abonnement, waarmee zij langs de rijksvaarwegen afval kunnen afgeven, dus niet noodzakelijk. Het huidige inzamelnetwerk dat hoort bij het abonnement is een extra dienst voor schepen die weinig of niet in havens komen.
Deelt u de mening dat het feit dat het merendeel van de binnenvaartschippers geen huisvuilabonnement heeft afgesloten, aantoont dat er geen draagvlak is voor deze nationale regeling?
Nee, die mening deel ik niet. Ik ben wel bekend met het feit dat in de binnenvaartsector het draagvlak voor een betaald abonnement uiteenloopt.
Wat is de reden dat een schipper tweemaal moet betalen voor het verwerken van huisvuil, namelijk eenmaal bij de gemeente van inschrijving en nogmaals middels het aparte abonnement voor de binnenvaart?
Het afval van binnenvaartschepen wordt gezien als bedrijfsafval. Iedere bedrijfssector in Nederland betaalt voor zijn afval. De overheid kan en wil niet langer betalen voor de uitzonderingspositie die de binnenvaart – als enige bedrijfssector in Nederland – hier tot voor kort in had. Dit staat los van de bijdrage die men betaalt in de gemeente waar men woont.
Het afsluiten van een abonnement voor de afgifte langs de rijksvaarwegen is zoals aangegeven bovendien niet verplicht.
Wanneer u uitgaat van het principe «de vervuiler betaalt», waarom betaalt dan iedereen hetzelfde tarief, ongeacht het aantal dagen dat men in Nederland vaart, de grootte van het schip of het aantal opvarenden?
Het systeem is vergelijkbaar met andere vormen van afvalstoffenheffing in Nederland. Het is een vorm van indirecte betaling. Wanneer rekening gehouden zou worden met de genoemde factoren, dan zouden de administratieve lasten erg hoog worden.
Wat is, in het kader van «de vervuiler betaalt», de omvang van de afvalstromen van het binnenvaartbedrijfsleven en hoe hoog zijn de kosten voor inzameling en verwerking hiervan, binnen het CDNI-verdrag?
Van de volledige afvalstromen die de sector genereert heb ik geen exacte gegevens. Historische cijfers over huisvuil zijn namelijk niet bekend, omdat schippers dit voorheen gratis af konden geven, zowel langs de rijksvaarwegen als daarbuiten.
Bij het bepalen van het abonnementstarief van € 469 per jaar is uitgegaan van een hoeveelheid afval per schip per jaar, te weten
Uitgangspunt is dat het abonnementstarief in beginsel kostendekkend dient te zijn. Het abonnementstarief zal daarom per jaar worden geëvalueerd en zo nodig naar boven of beneden worden bijgesteld.
Klopt het dat de uitzonderingspositie van de binnenvaart gerechtvaardigd is door het CDNI-verdrag? Zo ja, waarom is daarvan afgestapt? Zo nee, waarom is het verdrag tot stand gekomen destijds?
De binnenvaart was tot voor kort de enige bedrijfssector in Nederland die nog niet betaalde voor zijn bedrijfsafval. Aan die uitzonderingspositie is nu een eind gekomen. Dat is volledig in lijn met de uitgangspunten van het CDNI-verdrag: een verbod tot lozing van afval, vermindering van afvalproductie en invoering van het principe «de vervuiler betaalt».
Het Verdrag inzake verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart is in 1996 tot stand gekomen. Daarin is onder meer geregeld hoe schippers diverse soorten afval moeten afgeven, hoe het wordt ingezameld en hoe schippers of verladers moeten betalen voor de verwerking ervan.
Kunt u bevestigen dat u onlangs een brief heeft ontvangen ondertekend door Binnenvaart Logistiek Nederland, Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer, Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, Algemeene Schippers Vereeniging, Federatie Oud Nederlandse Vaartuigen en Nederlands Platform voor WaterRecreatie, waarin u verzocht wordt om in overleg te gaan met binnenvaartorganisaties om tot een verdragbrede oplossing te komen? Zo ja, op welke termijn denkt u dat dit gesprek plaats gaat vinden?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het eerste ambtelijke gesprek tussen vertegenwoordigers van mijn ministerie en de vertegenwoordigers van de binnenvaartorganisaties heeft op 28 januari plaatsgevonden. In dat overleg is besproken of het huidige inzamelnetwerk voldoende dekkend is.
Er is afgesproken dat de binnenvaartorganisaties komen met enkele scenario’s om het netwerk te optimaliseren. Daarbij zit ook een nul-variant, in die zin dat het aantal containers in de buurt van de huidige 25 ligt, maar de containers zo nodig anders worden verdeeld. Voor de verschillende varianten zal doorgerekend worden of deze uitvoerbaar zijn en tegen welk, kostendekkend, abonnementstarief. Dit zal vervolgens weer met de binnenvaartorganisaties besproken worden.
Hoe gaat u om met het risico dat schippers geconfronteerd worden met een stapeling van kosten als ook andere lidstaten een nationaal abonnement voor huisvuil invoeren?
In de eerder door mij beantwoorde Kamervragen (TK 2013–2014 nr. 930) heb ik aangegeven dat Nederland zich zal blijven inzetten voor een internationaal geharmoniseerd systeem en dat daarbij verschillende mogelijkheden bekeken worden.
Dit voorjaar staat de harmonisatie opnieuw op de internationale agenda. De uitgangspunten van een kostendekkende exploitatie en de «vervuiler betaalt» blijven daarbij overigens onverkort van kracht.
Hoe groot acht u de kans dat door het systeem met gesloten afvalcontainers de hoeveelheid zwerfvuil fors zal toenemen, ook gezien het beperkt aantal abonnementen dat is afgesloten om de afvalcontainers te kunnen openen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een schipper geen abonnement wil afsluiten, kan hij gebruik maken van alternatieve afgiftemogelijkheden, bijvoorbeeld in havens.
In het nieuwe systeem, waarbij een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk, kan het voorkomen dat schippers langer met hun huisvuil moeten rondvaren dan ze gewend waren.
Ik begrijp dat die nieuwe situatie door sommigen als onprettig kan worden ervaren. Maar dat kan en mag natuurlijk geen reden zijn voor de sector om afval ergens te dumpen. Afval dumpen buiten de officiële inzamelplaatsen is bovendien verboden en strafbaar.
Ik wil dan ook de medewerking van schippers vragen om zwerfvuil en illegale afvaldumping te voorkomen. We hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de bescherming van het milieu. Rijkswaterstaat zal ook de komende tijd extra toezicht blijven houden op illegaal dumpen van afval en zo nodig proces-verbaal opmaken.
Klopt het dat er nu al meer ongedierte bij de sluizen wordt waargenomen, omdat er afval blijft slingeren dat de binnenvaartschipper niet meer kwijt kan? Kun u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend of er meer ongedierte bij sluizen wordt waargenomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 zullen medewerkers van Rijkswaterstaat extra toezicht houden op het illegaal dumpen van afval en zo nodig verbaliserend optreden, teneinde eventuele overlast te voorkomen.
Hoe gaat u om met de situatie dat nu de pleziervaarders ook hun vuil niet meer kwijt kunnen, omdat de afvalcontainers voorzien zijn van een slot? Moeten deze pleziervaarders ook een abonnement afsluiten?
Het CDNI-Verdrag geldt alleen voor de beroepsvaart. In het verleden was het voor recreatievaart mogelijk om ook gebruik te maken van de voorzieningen langs de rijksvaarwegen. Nu de containers worden afgesloten, kan dat niet meer zonder meer.
Ook voor de recreatievaart bestaat de mogelijkheid om (hetzelfde) abonnement af te sluiten bij de SAB. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om afval elders af te geven, bijvoorbeeld in jachthavens.
Kunt u een overzicht geven van de plaatsen waar de grootste problemen zijn ontstaan doordat de oorspronkelijke huisvuilbakken zijn verdwenen? Kunt u tevens een overzicht geven van de vuilafhandeling op de verschillende plekken gedurende de afgelopen jaren?
RWS heeft het aantal inzamellocaties met containers teruggebracht van circa 95 naar 25, om hiermee de kosten voor het abonnement te beperken. Bij het bepalen van de locaties is onder andere gekeken naar de intensiteit van het scheepvaartverkeer.
Daarnaast kan men huisvuil afgeven op de milieuboten, mits men een abonnement heeft afgesloten.
Rijkswaterstaat volgt de situatie nauwlettend. In december 2013 zijn twee afvalcontainers verplaatst (naar de sluiscomplexen van Eefde en Schijndel) om zo tot een betere dekking te komen.
Zoals ik bij vraag 7 heb aangegeven wordt in overleg met de scheepvaartsector bekeken of en hoe het inzamelnetwerk kan worden aangepast. Daarbij moet bedacht worden dat een uitbreiding van het netwerk niet alleen eenmalige investeringskosten met zich meebrengt, maar ook extra kosten voor het ophalen en verwerken van het afval. Dit kan leiden tot een stijging van het abonnementstarief.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Ontgassen van de binnenvaart |
|
Henk van Gerven (SP), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Op welke termijn, na de diplomatieke verklaring in juni 20141, verwacht u een internationaal verbod op ontgassen door de binnenvaart?
Ik acht het ontgassen door de binnenvaart onwenselijk en daarom streef ik naar een ontgassingverbod. Zo’n verbod kan gerealiseerd worden door aanpassing van het verdrag inzake verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI). In internationaal verband zijn al teksten opgesteld om unaniem tot een besluit te komen over het aanpassen van het CDNI. Internationaal betreft in dit verband het gebied van België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Zwitserland.
Zodra tot bedoelde aanpassing van het verdrag door de partijen (CDNI) is besloten, dienen de verdragspartijen de aanpassing van het verdrag te ratificeren. Dit proces duurt voor dergelijke vergaande aanpassingen normaal gesproken meerdere jaren. Mijn inzet is dat Nederland zo snel mogelijk een diplomatieke verklaring met de betrokken landen deelt, zodat een verbod direct na het van kracht worden van de wijziging van het verdrag in kan gaan. De betrokken landen werken in de tussentijd alvast aan uitvoeringsregelgeving om een soepele overgang naar de nieuwe situatie mogelijk te maken. Ik zet daarbij ook in op het zo snel mogelijk afsluiten van een nationale Green Deal met het betrokken bedrijfsleven. Ik verwacht dat op die manier voor enkele stoffen, zoals benzeen, vooruitgelopen kan worden op een internationaal ontgassingverbod.
Ik zal de Kamer informeren, zoals ik u bij het Algemeen Overleg op 12 december 2013 toegezegd heb, wanneer een (internationaal) verbod op ontgassen door binnenvaartschepen van kracht zal worden.
Welke ruimte heeft u voor een eenzijdig nationaal verbod op ontgassen door de binnenvaart? Bent u bereid die ruimte te nemen als een internationaal verbod er niet komt of nog jaren op zich laat wachten?
Ik zet in op aanpassing van het CDNI. Deze aanpassing is gebaseerd op het principe dat de stoffen die op dit moment ontgast worden, niet in het milieu mogen worden gebracht. Bij een verbod moeten de verladers de stoffen die in opdracht van hen vervoerd worden, totaal laten lossen dus inclusief de restlading in dampvorm. De verantwoordelijkheid komt dan bij de verlader te liggen en dus komen de kosten voor het dampvrij opleveren van de binnenvaartschepen dan ook bij de verladers terecht.
Het CDNI kan een algehele oplossing bieden en de aanpassing van het CDNI hoeft niet meer tijd te kosten dan de benodigde aanpassing van regelgeving voor de andere opties.
Een eenzijdig nationaal ontgassingverbod is mogelijk, maar betekent een aanvulling op het bestaande verbod op het ontgassen van aardoliedestillaten conform de EU benzinedistributierichtlijn EG/94/63. Bij deze regelgeving zijn het de binnenvaartschippers die de relatief hoge kosten van het dampvrij maken moeten dragen. In de huidige binnenvaartmarkt zijn die kosten wegens de grote concurrentie niet door te berekenen naar de verladers. Nog meer faillissementen van binnenvaartschippers kunnen het gevolg zijn. Daarom is het van belang dat de kosten voor het dampvrij maken door de verladers gedragen gaan worden.
Bovendien moet hiervoor een zogenaamde notificatieprocedure bij de Europese Commissie worden doorlopen.
Een andere mogelijkheid is aanpassing van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren (ADN). Het ADN is van toepassing op gassen die zich nog in geloste schepen bevinden. Ook voor een nationale uitbreiding is internationaal overleg en een goede onderbouwing nodig omdat die regelgeving genotificeerd moet worden bij de Europese Commissie.
Welke ruimte hebben gemeenten juridisch gezien om zelf maatregelen te nemen om de gezondheid van hun burgers te beschermen?
Gemeenten kunnen zelf maatregelen nemen indien het gaat om het stilliggend ontgassen binnen de gemeentelijke havens. Bij de bestaande regelgeving met betrekking tot ontgassen is er naar mijn oordeel geen ruimte om bij gemeentelijke of provinciale verordening het varend ontgassen te verbieden.
In het ADN zijn bepalingen opgenomen die zien op het ontgassen van binnenvaartschepen.
Het ADN is geïmplementeerd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Uit de Memorie van Toelichting op de Wvgs met de onderliggende regelgeving blijkt dat één van de belangrijkste doelstellingen van de Wvgs, juist vanwege het sterk internationale karakter, het tot stand brengen van eenduidige regelgeving en beleid op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen is. Bij het opstellen van Nederlandse regelgeving wordt nadrukkelijk gekeken naar de openbare veiligheid, maar daarbij wordt ook onderzocht of dit past in het internationale kader. Nationale regels worden optimaal afgestemd op deze internationale regels met behulp van uitvoeringsregels die zijn gebaseerd op de Wvgs. Daaruit blijkt dat de wetgever (aanvullende) autonome bevoegdheid van de gemeente of provincie niet te snel heeft willen aannemen.
Bent u bereid in afwachting van het ontgasverbod het begrip woonkern nader te definiëren? Bent u bereid om een veilige risicocontour vast te stellen rond een woonkern als verboden gebied voor ontgassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt die te luiden?
De onder vraag 2 genoemde regelgeving kent geen risicocontouren, zodat allereerst een wettelijke grondslag voor die zonering zou moeten worden gecreëerd. Omdat een aanpassing van de wet- en regelgeving nodig is om een risicocontour mogelijk te maken, is dit geen korte termijn oplossing. In ruwweg dezelfde tijd kan een internationaal verbod in het kader van het CDNI tot stand komen. Hiermee kom ik tot een algeheel verbod en zijn er geen risicocontouren nodig.
Op basis van welke gegevens komt u tot het oordeel dat het gaat om incidentele emissies2, terwijl luchtmeetnetten structureel pieken laten zien als het gaat om bijvoorbeeld benzeenconcentraties en het daarnaast ontbreekt aan dampverwerkingsinstallaties?
De luchtkwaliteit in Nederland is op een zodanig niveau dat de achtergrondconcentraties van de meeste stoffen, zoals bijvoorbeeld die van de stof benzeen, laag zijn. Met gevoelige meetinstrumenten komen relatief kleine veranderingen als een piek tot uitdrukking. Aangezien het bij het ontgassen niet gaat om doorlopende langdurige blootstelling aan hoge concentraties, duid ik de plaatselijk optredende, kortstondige verhoging van de concentratie ten opzichte van de achtergrondconcentratie aan als incidentele emissies. Deze aanduiding doet niets af aan het belang dat ik hecht aan een ontgassingverbod.
Betekent het rooskleurige beeld dat u schetst over het geringe aantal geconstateerde overtredingen bij handhavingacties in 2012 en 2013 dat u de conclusies uit het Evaluatieverslag thema-acties ontgassen & boord-boord overslag 2012 van Binnenvaart Toezicht Regio Rijnmond3, dat het nalevingsniveau van de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) en andere vigerende wet- en regelgeving laag is en dat de geconstateerde overtredingen onaanvaardbaar hoge veiligheidsrisico’s voor bemanning en omgeving met zich meebrengen, niet deelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn antwoord betrof de feitelijk beschikbare informatie en beoogde niet een rooskleurig beeld te schetsen. Ik deel de conclusie in het evaluatieverslag thema-acties ontgassen & boord-boord overslag 2012 van de samenwerkende toezichthouders dat het nalevingniveau van het ADN en andere vigerende wet- en regelgeving laag is. Daarom heeft dit thema extra aandacht gekregen in het meerjarenplan van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat binnenkort aan de Kamer wordt gezonden.
Wanneer vindt terugkoppeling plaats over de verbetering van de bepaling van de emissies door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Betrekt u hierbij ook de praktijkervaring die aanwezig is bij Rijkswaterstaat en Inspectie Leefomgeving en Transport? Neemt u daarbij ook de emissies van methyl-tert-butylether (MTBE) naar oppervlaktewater als gevolg van ontgassen mee?
Het RIVM heeft de emissiegegevens inmiddels aangepast op grond van de gegevens uit het onderzoek door het adviesbureau CE Delft. Deze gegevens worden nog nader geanalyseerd met gebruik van de gegevens uit het rapport «Praktijkonderzoek Ontgassen Binnenvaart, inventarisatie van emissies, werkwijze en handelingen bij het ontgassen van ladingtanks bij binnenvaartschepen» dat in opdracht van Rijkswaterstaat door de Antea group uitgevoerd is. Dit onderzoek dient namelijk ter verificatie van het CE-onderzoek.
Verder zal ik ook de emissies van methyl-tert-butylether (MTBE) naar het oppervlaktewater als gevolg van ontgassen zo goed mogelijk door het RIVM laten inschatten.
Het nemen van onomkeerbare maatregelen bij sluis Eefde |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat de roekenkolonie die bij de sluis Eefde huist in opdracht van Rijkswaterstaat wordt verjaagd?1
Ik ben ermee bekend dat het voor de bouw van de tweede sluis volgens het voorkeursbesluit bij Eefde noodzakelijk is om een roekenkolonie te verplaatsen naar een nabijgelegen locatie.
Waarom wordt er een ontheffing op de flora- en faunawet afgegeven en worden er met het verjagen van de roeken onomkeerbare maatregelen genomen, terwijl de definitieve beslissing en vaststelling van een gewijzigd bestemmingsplan voor de aanleg van een nieuwe sluiskolk volgens het noordelijke alternatief nog niet hebben plaatsgevonden en er met de midden-west ligging een alternatief beschikbaar is?
De Dienst Regelingen heeft een ontheffing op de Flora- en Faunawet afgegeven voor het mogen verplaatsen van de roeken. De gunstige staat van instandhouding van de roek komt door het verplaatsen niet in gevaar omdat hiervoor de noodzakelijke maatregelen worden genomen, zoals het verplaatsen van nesten, het aanbieden van nestmateriaal op de nieuwe locatie en ten slotte het verplaatsen en planten van (extra) bomen.
Tegen de ontheffing is door niemand bezwaar gemaakt. Overigens worden er ter uitvoering van de ontheffing geen onomkeerbare maatregelen genomen voordat het bestemmingsplan is vastgesteld.
Op 27 februari 2012 heb ik uw Kamer geïnformeerd (IenM/BSK-2012/27005) over mijn voorkeursbeslissing voor de bouw van een tweede sluis aan de noordzijde van de bestaande sluis. De weging van alternatieven heeft in dat kader plaatsgevonden. Het benodigde projectplan is inmiddels in voorbereiding en zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem.
Bent u bereid om te wachten met het nemen van onomkeerbare maatregelen en verplaatsen van de roekenkolonie tot de definitieve beslissing tot het aanleg van een nieuwe sluiskolk is genomen?
Het verplaatsen van de roeken is een zorgvuldig proces. Het kan twee jaar duren voordat alle roeken op de nieuwe locatie gaan nestelen. Het is noodzakelijk dat de geleidelijke verplaatsing van de roeken nog voor het komende broedseizoen begint. Later starten betekent dat het langer duurt voordat de tweede sluis beschikbaar is, met zowel directe als indirecte kosten en economische schade tot gevolg. Totdat de besluitvorming rond de bouw van de sluis (projectplan en bestemmingsplan) formeel is afgerond, worden er voor de roekenkolonie geen onomkeerbare maatregelen genomen. Dit betekent concreet dat er geen bomen zullen worden gekapt en het de roeken dus niet onmogelijk wordt gemaakt om op de huidige locatie te gaan nestelen.
Het bericht dat zeemansgraven worden geschonden |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schending zeemansgraven aangepakt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hier gaat om feitelijke grafschennis, dan wel om ontoelaatbare verstoring van de grafrust, aangezien de bemanning van Hr.Ms. O-16 in het scheepswrak haar laatste rustplaats heeft gevonden?
Op 21 oktober 2013 zou een Cambodjaans vaartuig met hijskraan gesignaleerd zijn boven de positie van een wrak van een Nederlandse onderzeeboot in de Zuid-Chinese Zee. Vanwege de ligging van twee in het gebied gezonken onderzeeboten, kan het gaan om het wrak van de O-16 of de K-17. Vermoedelijk betreft het de O-16. Men heeft de hijskraan van het vaartuig niet in bedrijf gezien. Wel is uit eerdere meldingen bekend dat (in de Zuid-Chinese Zee) wrakken worden gelicht om (schroot-)metalen van de zeebodem op te halen. Nadat in december jl. bekend werd dat er sprake was van een mogelijke schending van Nederlandse wrakken, zijn de Cambodjaanse autoriteiten verzocht opheldering te verschaffen over de activiteiten van het Cambodjaans schip in het betrokken gebied. Een reactie hierop is nog niet ontvangen.
Indien er door het vaartuig delen van de O-16 naar boven zijn gehaald, is dat een onrechtmatige verstoring van de laatste rustplaats van de bemanning van de Nederlandse onderzeeboot. Staatsschepen, waaronder oorlogsschepen, genieten te allen tijde soevereine immuniteit. Die immuniteit blijft ook na het zinken van kracht, zolang het schip door de vlagstaat als staats- of oorlogsschip wordt beschouwd. Dat is voor Nederlandse staats- en oorlogsschepen het geval. Het vernietigen of weghalen van (delen van) een gezonken oorlogsschip is daarom, naast het verstoren van de laatste rustplaats van de bemanning, tevens het vernietigen of stelen van eigendommen van de staat. Het spreekt vanzelf dat het verstoren van de laatste rustplaats eveneens ontoelaatbaar is in het geval van koopvaardijschepen.
Kunt u aangeven of u weet wat er met de stoffelijke resten van de opvarenden is gebeurd? Zo nee, bent u bereid stappen te ondernemen om dit te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gelet op het feit dat er verschillende Nederlandse marine- en koopvaardijschepen tijdens de Tweede Wereldoorlog tot zinken zijn gebracht en het gevaar bestaat dat deze zeelieden-oorlogsgraven (ook) worden geschonden, om gezamenlijk met landen als Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, die eveneens met deze problematiek kampen, de nodige stappen te ondernemen om deze schendingen op zo kort mogelijke termijn internationaal rechtelijk strafbaar te stellen en naar vermogen te voorkomen? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor? Zo nee, waarom niet?
Van strafbaarstelling is reeds sprake. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3. Dit bekent dat in voorkomende gevallen via internationale strafrechtelijke rechtshulpprocedures kan worden samengewerkt met buitenlandse autoriteiten. Een specifiek verdrag is voor het in de praktijk kunnen bieden en vragen van internationale rechtshulp niet noodzakelijk.
Via de ambassades in Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten is de vraag uitgezet welke acties deze landen hebben ondernomen bij vlagstaten van de bergingsvaartuigen en/of kuststaten na de constatering van een (mogelijke) schending van een scheepswrak met de status van een oorlogsgraf.
Dit is een eerste stap om in overleg te treden met andere betrokken landen, waaronder Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, over de bescherming van scheepswrakken van oorlogsschepen in de Zuid-Chinese Zee, ongeacht of die tevens de laatste rustplaats zijn van de opvarenden. Voor een effectieve bescherming is het echter van belang dat niet alleen de betrokken vlagstaten (zowel de vlagstaten van de wrakken als die van de plunderaars) daarbij betrokken worden, maar ook de betrokken kuststaten (in de Zuid-Chinese Zee).
De problematiek omtrent het verschroten van dergelijke scheepswrakken beperkt zich overigens niet tot de Zuid-Chinese Zee; ook op de Noordzee hebben zich incidenten voorgedaan.
Kunt u een overzicht geven van in de Tweede Wereldoorlog door vijandelijke handelingen gezonken Nederlandse marine- en koopvaardijschepen met, voor zover bekend, hun locaties?
Een dergelijk overzicht is niet als zodanig beschikbaar. Wel bestaan er verschillende overzichten van de in de Tweede Wereldoorlog gezonken marineschepen en van wrakken van koopvaardijschepen. Deze overzichten bevatten doorgaans globale aanwijzingen over de posities van de wrakken. Het zal een zeer tijdrovende en arbeidsintensieve inspanning vergen om de bestaande informatie te aggregeren tot een overkoepelend overzicht. Daarbij is het openbaar maken van een dergelijk overzicht niet opportuun, omdat daarmee juist meer incidenten zouden kunnen worden uitgelokt. Het feit dat zich de afgelopen jaren voor zover bekend nauwelijks of geen schendingen van Nederlandse WOII-koopvaardijwrakken hebben voorgedaan, hangt wellicht samen met het ontbreken van een dergelijk overzicht.
De inzameling van Klein Gevaarlijk Afval (KGA) en huisvuil in de binnenvaart |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen draagvlak is in de binnenvaartsector voor de door u ingevoerde nationale regeling voor inzameling van KGA en huisvuil in de binnenvaart?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in de binnenvaartsector het draagvlak voor de inzameling van niet-oliehoudend KGA (Klein Gevaarlijk Afval) en huisvuil door middel van een betaald abonnement uiteenloopt.
Op grond waarvan bestaat bij u de indruk dat deze nieuwe regeling bijdraagt aan een adequate inzameling van afval, terwijl gelijktijdig de inzamelstructuur langs vaarwegen zoals de Maas en de Twenthekanalen is verwijderd of niet aanwezig is?
Bij het invoeren van dit systeem heb ik twee uitgangspunten gehanteerd.
Ten eerste dat de vervuiler betaalt voor zijn eigen afval. De overheid kan en wil niet langer betalen voor de uitzonderingspositie die de binnenvaart – als enige bedrijfssector in Nederland – hier tot voor kort in had.
Ten tweede schrijft het internationale Scheepsafvalstoffenverdrag voor dat er een voldoende dekkend netwerk is voor de afgifte van «overig scheepsbedrijfsafval». De inzameling moet zowel praktisch als financieel adequaat zijn.
Rijkswaterstaat heeft over het inzamelingsnetwerk overleg gevoerd met de binnenvaartsector en heeft enkele varianten voorgelegd. De sector is echter niet tot een eensluidend antwoord of voorstel gekomen. Daarom is een variant ingevoerd, waarbij een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk.
Het inzamelen en verwerken van afval is helaas een dure aangelegenheid. Een uitgebreider inzamelnetwerk zou een hoger tarief voor het abonnement betekenen; daar lijkt geen draagvlak voor te zijn bij de sector.
Indien in een regio geen inzamelpunten langs vaarwegen beschikbaar zijn, kan de scheepvaart gebruik maken van alternatieve mogelijkheden zoals faciliteiten van havens en gemeenten. Het staat de schipper ook vrij om zelf afspraken te maken met een inzamelaar.
Overigens is vanuit de binnenvaartbrancheorganisaties aangegeven dat veel schippers huisvuil afgeven in havens waar zij via het havengeld voor betalen. Zij zouden daarom geen abonnement willen afsluiten om ook langs de rijksvaarwegen te kunnen afgeven.
Voor wat betreft het Twentekanaal en de Zuid-Willemsvaart kan ik u berichten dat op respectievelijk sluis Eefde en sluis Schijndel inmiddels huisvuilcontainers zijn geplaatst waar met een abonnement huisvuil kan worden afgegeven. Op de Maas vaart een milieuboot rond Maasbracht waar met een abonnement huisafval afgegeven kan worden.
Kunt u aangeven waar de inzamelstructuur voor KGA en huisvuil is verwijderd en welke inzamelplaatsen blijven bestaan?
RWS heeft het aantal inzamellocaties met containers teruggebracht van circa 95 naar 25, om hiermee de kosten voor het abonnement te beperken. Bij het bepalen van de locaties is gekeken naar de hoeveelheid afval die tot nu toe werd afgegeven en de intensiteit van het scheepvaartverkeer.
In onderstaande tabel staan de locaties van de huisvuilcontainers en van de milieuboten, waar met een abonnement huisvuil afgegeven kan worden. Op deze milieuboten en bij de depots Volkerak en Nieuwegein kan ook KGA worden afgegeven.
Locaties milieuboten
Aantal
Locaties gesloten huisvuil containers
Aantal
Milieuboot Werkendam
1
Tiel(Prins Bernhardsluis)
3
Milieuboot Dordrecht
1
Rijswijk(Prinses Marijkesluis)
1
Milieuboot Moerdijk
1
Wijk bij Duurstede(Prinses Irenesluis)
4
Servicekade Nieuwegein
1
Nieuwegein(Prinses Beatrixsluis)
6
Milieuboten Rotterdam
3
Nieuwegein(Plofsluis)
1
Milieuboot Geertruidenberg
1
Nieuwegein(langs afmeerplaats)
1
Milieuboot Delfzijl
1
Nieuwegein(bij KGA-depot)
1
Milieuboot Den Helder
1
Diemen(langs afmeerplaats)
1
Milieuboot Eemshaven
1
s Gravendeel(vluchthaven)
1
Milieuboot Harlingen
1
Volkerak sluiskolken Noord en Zuid
4
Milieuboot Urk
1
Schijndel (Sluis)
1
Milieuboot IJmuiden
1
Eefde (Sluis)
1
Milieuboten Amsterdam
3
Servicekade Volkerak
1
Milieuboot Arnhem
1
Milieuboot Lobith
1
Milieuboot Nijmegen
1
Milieuboot Maasbracht
1
Milieuboot Terneuzen
1
Milieuboot Vlissingen
1
Totaal
24
Totaal
25
Alle andere containers, op diverse plaatsen in het land, zijn of worden binnenkort weggehaald. Rijkswaterstaat blijft de situatie volgen of het inzamelnetwerk voldoende is.
Voor de goede orde merk ik nog op dat de situatie langs de hoofdvaarweg
Lemmer-Delfzijl in verband met de overdracht van de provincies naar het Rijk per 1-1-2014, nader bezien zal worden. Langs deze vaarweg zijn thans inzamelcontainers van de provincie aanwezig. Deze zullen op termijn worden vervangen door gesloten containers, dan wel worden verwijderd. Dit zal in overleg met de provincies gebeuren.
Kunt u aangeven hoeveel abonnementen inmiddels zijn afgesloten met binnenvaartbedrijven en welke verwachting er bestaat met betrekking tot het aantal af te geven abonnementen?
Er zijn tot nu toe (stand begin januari 2014) circa 245 abonnementen afgesloten (circa 45 voor alleen KGA, en circa 200 volledige abonnementen voor KGA en huisvuil).
Een verwachting is lastig te geven, want het aantal is mede afhankelijk van externe factoren, zoals wat de andere verdragslanden en met name de buurlanden nu gaan doen, en of de (gemeentelijke) binnenhavens ook overgaan tot het invoeren van een systeem van afgifte tegen betaling.
Bij welk aantal abonnementen is de afgifte van huisvuil en KGA in de binnenvaart kostendekkend?
Voor de berekening van een kostendekkende exploitatie is uitgegaan van een aantal van 300 abonnementen in combinatie met de thans vastgestelde abonnementsprijzen.
De prijs voor het abonnement wordt overigens steeds voor een jaar vastgesteld. Aan het einde van dat jaar kan de prijs op basis van voortschrijdend inzicht in de werkelijke kosten gewijzigd worden. Dit kan zowel leiden tot een verhoging als een verlaging van de abonnementsprijs. De schipper sluit ook steeds een abonnement voor een jaar af en kan dus per jaar kiezen of hij van het abonnement gebruik wil blijven maken.
Hoe gaat u om met de melding vanuit de binnenvaartorganisaties dat men niet verwacht dat deze regeling gaat werken?
Ik wil invulling geven aan het principe «de vervuiler betaalt». Dat de wijziging van het inzamelsysteem door de binnenvaartorganisaties als ingrijpend wordt ervaren, kan ik begrijpen. Ik vind het nog te vroeg om nu al te concluderen dat de regeling niet gaat werken. Maar ik sta wel open voor suggesties tot verbetering van het nu ingevoerde systeem. Daarbij vind ik het wel belangrijk dat de sector met één stem spreekt. Voor eventuele wijzigingen blijven de uitgangspunten van een kostendekkende exploitatie en de «vervuiler betaalt» overigens onverkort van kracht.
Waarom heeft u niet gekozen voor een internationale oplossing, zoals deze in het Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart (CDNI-verdrag) overeen is gekomen, zodat de afvalafgifte gratis kan zijn en de kostenverrekening met de sector kan plaatsvinden via een opslag op de brandstof?
Nederland heeft via het internationale overleg meerdere pogingen gedaan om een geharmoniseerde invoering te bewerkstelligen. Vanwege het feit dat de lidstaten van het CDNI voor een deel (met name deel C) voor de inzameling van deze afvalstromen nationaal zeer uiteenlopende systemen hanteren, is door de verdragsluitende partijen (naast Nederland zijn dat België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland) besloten dat elk land deel C van het CDNI op dit moment op eigen wijze mag en zal invoeren.
De verdragspartijen hebben besloten om deze situatie tijdelijk te accepteren.
Nederland zal zich blijven inzetten voor een internationaal geharmoniseerd systeem en zal daarbij verschillende mogelijkheden bekijken. Dit voorjaar staat de harmonisatie opnieuw op de internationale agenda. Het laten betalen voor de afgifte van huisvuil en niet oliehoudend KGA via een opslag op de brandstof kan op dit moment niet. Daarvoor is een verdragswijziging van het Afvalstoffenverdrag noodzakelijk. Een dergelijke wijziging zou veel tijd vergen en bovendien is het de vraag in hoeverre het brandstofverbruik een eerlijke maat is voor de hoeveelheid huisvuil per schip. De verwijderingsbijdrage bij het bunkeren van brandstof is in het afvalstoffenverdrag exclusief bedoeld voor de afgifte van oliehoudend afval.
Bent u bereid alsnog te proberen of via het CDNI-verdrag een internationale oplossing te bewerkstelligen is en de huidige nationale regeling in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat kan er geboden worden aan «groene schepen» die nagenoeg geen oliehoudende stoffen en KGA meer hebben maar wel huisvuil en die nu worden verplicht om € 469,– euro te betalen voor een abonnement waarvoor ze alleen huisvuil kunnen af geven?
Het abonnement heeft betrekking op de afgifte van niet-oliehoudend KGA en huisvuil. Het heeft geen betrekking op olie- en vethoudend KGA. In die zin vormen de «groene schepen» geen uitzondering.
Hoe gaat u om met de situatie dat er schepen zijn die alleen op de Maas en Twenthekanalen varen en daar geen enkele mogelijkheid tot afgifte van huisvuil meer hebben?
Zie het antwoord op vraag 2.
Over het conflict van het Loodswezen met de Vlaamse overheid |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Vlaams Gewest de uitspraak van een arbitragecommissie, die enkele maanden geleden de vordering van 7,9 mln. euro van de Nederlandse Loodsencorporatie op de Vlaamse overheid vaststelde, nietig wil laten verklaren?1
Ja.
Heeft u inzicht in de daadwerkelijke motivatie van de Vlaamse overheid om de vordering van het Loodswezen niet te voldoen?
Nee.
Heeft u inmiddels contact gehad met uw Vlaamse collega over de betaling van de vordering van de Loodsencorporatie? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid om op korte termijn alsnog uw ongenoegen te laten blijken aan uw Vlaamse ambtsgenoot?
Ja.
Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg op 3 december 2013 is het geschil op 18 december 2013 op ambtelijk niveau aangekaart in de Vlaams Nederlandse Permanente Commissie voor het toezicht op de Schelde. Naar aanleiding daarvan is duidelijk geworden dat het Vlaams Gewest, naast nietigverklaring van de uitspraak van de arbitragecommissie, bereid is om met het Nederlands Loodswezen tot een oplossing te komen. Ik heb per telefoon mijn Vlaamse collega aangekondigd een brief te sturen. In de brief zal ik aangeven dat in het kader van de succesvolle operationele samenwerking tussen de Vlaamse en Nederlandse loodsdiensten het van groot belang is dat betrokken partijen in gesprek blijven en het tegelijkertijd, omwille van die succesvolle operationele samenwerking, van evenzeer groot belang is dat aan de uitspraak van de arbitragecommissie uitvoering wordt gegeven.
Deelt u de mening dat er niet meer concurrentie moet komen tussen de Nederlandse en Vlaamse havens, maar dat er gewerkt moet worden aan meer samenwerking tussen de Vlaamse en Nederlandse havens?
Ik vind concurrentie en samenwerking beide van belang. Concurrentie tussen de Vlaamse en Nederlandse zeehavens houdt die zeehavens scherp, de tarieven laag en stimuleert innovaties wat belangrijk is om op mondiaal niveau de concurrentie aan te kunnen. Maar op onderdelen is juist ook samenwerking erg belangrijk. Daarvoor hebben Vlaanderen en Nederland in het kader van de Vlaams Nederlandse Delta diverse initiatieven genomen en is zichtbaar dat waar de Vlaamse en Nederlandse zeehavens elkaar kunnen versterken men elkaar ook opzoekt. Wat betreft de loodsdienstverlening, de kosten daarvan zijn mede van invloed op de concurrentieverhoudingen tussen de Vlaamse en Nederlandse zeehavens. Tegelijkertijd is de operationele samenwerking tussen de loodsdiensten op de Schelde van belang voor die zeehavens vanwege de schaalvoordelen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in Vlaanderen door steun van de overheid de tarieven voor de beloodsing van de scheepvaart naar Antwerpen en Gent, inspecties door overheidsdiensten, havengelden en grondprijzen voor havenontwikkelingen niet kostendekkend zijn en de Vlaamse overheid de milieueisen oprekt en bijdragen voor infrastructuur verstrekt, waardoor de Nederlandse havens met oneerlijke concurrentie te maken hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen neemt u om het level playing field tussen de Nederlandse en Vlaamse havens te verbeteren?
Oneerlijke concurrentie door overheidsteun in welke vorm dan ook is altijd ongewenst. Mijn inzet richt naast het versterken van de concurrentiekracht van de Nederlandse zeehavens en het verbeteren van het vestigingsklimaat, zich ook op het creëren van een Europees level playing field met de zeehavens in omliggende landen. Alleen via naleving van Europese regels is dit goed mogelijk. Het voorstel voor een Europese Havenverordening moet aan dit level playing field bijdragen.
Daarnaast zet ik mij in voor de ontwikkeling van EU richtsnoeren inzake staatsteun voor zeehavens die eerder door de Europese Commissie zijn toegezegd.
Het artikel "Juridische spaghetti rond de Baltic Ace” |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Juridische spaghetti rond de Baltic Ace»?1
Ja
Klopt het dat de Nederlandse staat nu opdraait voor de kosten van het opruimen van het wrak van de Baltic Ace? Zo ja, is het ook mogelijk om deze kosten te verhalen op de eigenaar?
De Baltic Ace is gezonken in de exclusieve economische zone (EEZ) van Nederland na een aanvaring met de Corvus J. Vanwege de veiligheid van het scheepvaartverkeer en het risico op schade aan het mariene milieu heb ik besloten tot het bergen van de Baltic Ace. De Staat zal als opdrachtgever van de bergingsmaatschappij de kosten van de berging betalen. Er wordt voor deze kosten door de Staat verhaal genomen op de eigenaren van de Baltic Ace en de Corvus J. Het is wel zo dat scheepseigenaren het bedrag waarvoor zij aansprakelijk kunnen worden gehouden kunnen beperken op grond van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, 1976, zoals gewijzigd door het protocol van 1996. Daarom kan slechts een gedeelte van de te verwachten wrakopruimingskosten op de eigenaren van de Baltic Ace en Corvus J worden verhaald.
Klopt het dat u bezig bent met het zoeken naar mogelijkheden om scheepseigenaren beter aan te pakken na een ongeluk zoals in het artikel wordt vermeld? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daarover informeren?
Het klopt dat ik aan het onderzoeken ben of er mogelijkheden zijn om een groter deel van de kosten voor wrakopruiming te kunnen verhalen op de bij een scheepsramp betrokken partijen, voor die gevallen waarbij het noodzakelijk is dat een scheepswrak om milieu- of veiligheidsredenen wordt geborgen. Dit met als doel dat de uiteindelijke kosten van de wrakberging voor de Staat lager uitvallen. Hierbij moet wel worden bedacht dat de speelruimte als gevolg van internationale verdragen en het internationale karakter van de scheepvaart klein is. Ik verwacht de Kamer in het voorjaar van 2014 hierover nader te kunnen informeren.
Overigens ben ik, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, de parlementaire goedkeuring en implementatie aan het voorbereiden van het internationaal Verdrag van Nairobi inzake het opruimen van wrakken. Dit verdrag, dat op dit moment nog niet in werking is getreden, zorgt ervoor dat Nederlandse schepen en ook buitenlandse schepen die de Nederlandse havens aandoen, verplicht zijn zich te verzekeren voor wrakopruimingskosten, mét de mogelijkheid tot directe vordering van de Staat op de verzekeraar. Met de implementatie van het Verdrag van Nairobi zal de positie van de Staat om (een deel van) de bergingskosten terug te krijgen verstevigd worden. Hierbij moet worden aangetekend dat de verzekeringsplicht niet geldt voor schepen die via de Nederlandse EEZ op doorvaart zijn. Dit is een consequentie van het internationale recht op de vrije scheepvaart. Ik verwacht de goedkeurings- en implementatiewetgeving voor het Verdrag van Nairobi in het derde kwartaal van 2014 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Kunt u inzicht geven in de gevolgen van deze juridische strijd voor de havens, rederijen en de Nederlandse staat?
De gevolgen voor de bij de ramp met de Baltic Ace betrokken partijen zijn nog niet bekend, want er is nog geen rechterlijke uitspraak of schikking. De bij het antwoord op vraag 3 genoemde implementatie van het Verdrag van Nairobi zal er voor zorgen dat de Staat bij toekomstige rechtszaken steviger staat vanwege het recht op directe vordering op de verzekeraar.
Het ontgassen van binnenvaartschepen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de stelling dat het rapport van onderzoeksbureau CE Delft over de uitstoot van schadelijk stoffen als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen, uitgaat van verkeerde aannames?1
Het rapport van CE is gebaseerd op andere aannamen voor het bepalen van de resterende dampen na het lossen van de lading bij binnenvaartschepen. Met deze aannamen en op basis van de analyse van een aantal verschillende vluchtige stoffen is tot een schatting van de totale ontgassingemissie gekomen.
Bij de cijfers van het RIVM is uitgegaan van andere aannamen en van een ander aantal schepen dat moet ontgassen om dampvrij te worden. Bij deze berekeningen zijn ook meerdere factoren betrokken zoals de manier van lossen, de eigenschappen van de betreffende vluchtige organische stof, de temperatuur en dergelijke.
Beide methoden zijn verdedigbare, maar andere benaderingen om de omvang van het ontgassen door binnenvaartschepen in Nederland in te schatten. Nu het CE rapport andere gegevens oplevert, zal ik het RIVM opdracht geven na te gaan welke bijdrage deze gegevens kunnen leveren aan een verdere verbetering van de bepaling van de emissies als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen.
Wat is de oorzaak van het verschil tussen de in het artikel aangehaalde rapporten van CE Delft en van het Rijksinstituut voor Veiligheid en Milieu (RIVM)?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is toezicht en handhaving in deze georganiseerd? Welke sanctiemogelijkheden zijn er op grond van welke wetten en regels? Hoe vaak zijn afgelopen twee jaar sancties opgelegd?
Op het ontgassen van lege ladingtanks van binnenvaartschepen is verschillende regelgeving van toepassing. Toezicht en handhaving is bij meerdere instanties belegd. Om de toezichtlast zo laag mogelijk te houden en het effect van toezicht te maximaliseren, werken de verschillende instanties samen om hun programma's af te stemmen en gezamenlijke thema acties uit te voeren.
In de havens is de plaatselijke Havenmeester op grond van de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen bevoegd locaties aan te wijzen waar een tankschip stilliggend mag worden ontgast. Buiten de havens is voor het ontgassen van schepen op een ligplaats toestemming van de bevoegde autoriteit vereist op grond van de scheepvaartreglementen (zoals onder andere het Binnenvaartpolitiereglement en het Rijnvaartpolitiereglement 1995) op basis van de Scheepvaartverkeerswet. Deze toestemming wordt verleend door de regionale Hoofdingenieur Directeur van Rijkswaterstaat.
De Inspectie Leefomgeving en Transport is door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen voor toezicht en handhaving van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen. In deze regelgeving is de internationale regelgeving met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen, het ADN, geïmplementeerd. De toezichthouders van de Havenmeester zijn belast met het toezicht en de handhaving van de Havenbeheersverordening. De handhaving van de scheepvaartreglementen op basis van de Scheepvaartverkeerswet berust bij Rijkswaterstaat en de politie. De gemeente of de provincie is bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van regelgeving voor ontgassen binnen een inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Overtredingen kunnen door de desbetreffende toezichthouder bestuursrechtelijk gehandhaafd worden met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Overtredingen die strafbaar zijn gesteld kunnen door opsporingsambtenaren strafrechtelijk gehandhaafd worden. (De overtredingen worden primair strafrechtelijk gehandhaafd wegens het incidentele karakter van het illegaal ontgassen).
In 2012 en 2013 zijn door de samenwerkende toezichthouders thema-acties verricht op o.a. het ontgassen op de Zuid-Hollandse wateren en in de Rotterdamse haven. Dit gaf het volgende resultaat 2012: 38 waarschuwingen en 14 processen-verbaal; 2013: 6 waarschuwingen en 17 processen-verbaal.
Acht u het nodig het RIVM-protocol waarmee de emissie van ontgassen wordt bepaald te laten herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moet RIVM bij herziening ook rekening houden met de daadwerkelijke emissies en ervaringscijfers van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat (RWS)?
Nu er nieuwe gegevens omtrent het ontgassen beschikbaar zijn gekomen, zal ik het RIVM opdracht geven om na te gaan welke bijdrage deze gegevens kunnen leveren aan een verdere verbetering van de bepaling van de emissies als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen.
Bent u bereid om een meldingsplicht voor ontgassen in te stellen in Nederland? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan toezicht gehouden?
Bij de door mij voorgestelde aanpassing van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI) komt er een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen.
Welke installaties/instellingen in Nederland zijn aangegeven voor het ontgassen van toxische stoffen?
Het betreft installaties/instellingen die een milieuvergunning of omgevingsvergunning voor milieu hebben voor het verwerken van gevaarlijke stoffen. Aangezien het ontgassen door binnenvaartschepen op dit moment niet verboden is, behalve van aardoliedestillaten (soorten benzine) zijn er geen installaties/ instellingen aangegeven voor het ontgassen van toxische stoffen door binnenvaartschepen.
Kunt u een overzicht geven van dampretourinstallaties in Nederland, die vanuit de milieuvergunning nog mogen emitteren naar de buitenlucht?
Een dergelijk overzicht is op dit moment niet aanwezig. Om dit overzicht te verkrijgen is nader onderzoek nodig bij het bevoegd gezag naar alle milieuvergunningen en omgevingsvergunningen voor milieu waarin een dampretourinstallatie is geregeld.
Alle dampretourinstallaties mogen in principe emitteren naar de buitenlucht.
Wat betekent de hogere emissie voor de lokale luchtkwaliteit in de havensteden Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht en Moerdijk?
Het gaat bij ontgassen om incidentele emissies op een beperkt aantal locaties. Lokaal kan daardoor een kortdurende verhoging van de concentratie in de leefomgeving zich voordoen waardoor bijvoorbeeld geurhinder kan optreden. Mede om deze reden werk ik aan een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen.
Zijn de havengebieden van Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht en Moerdijk in de buurt van woonkernen gelegen? Wat is daarbij de Nederlandse definitie voor woonkern?
Het begrip woonkern is in dit kader niet nader gedefinieerd. Ik deel de mening dat de genoemde havens grotendeels in de buurt van woonkernen zijn gelegen.
Vrijkomende schadelijke stoffen bij het ontgassen van schepen in Rotterdam |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het deze week verschenen rapport van CE Delft over ontgassingsemissies van binnenvaartschepen?1 Kunt u het verschil verklaren tussen de cijfers in dit rapport en de officiële Nederlandse cijfers voor 2011 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), aangezien de cijfers van CE Delft een factor tien hoger uitvallen dan de cijfers van het RIVM?
Ja. Het rapport van CE is gebaseerd op andere aannamen voor het bepalen van de resterende dampen na het lossen van de lading bij binnenvaartschepen. Met deze aannamen en op basis van de analyse van een aantal verschillende vluchtige stoffen is tot een schatting van de totale ontgassingemissie gekomen.
Bij de cijfers van het RIVM is uitgegaan van andere aannamen en van een ander aantal schepen dat moet ontgassen om dampvrij te worden. Bij deze berekeningen zijn ook meerdere factoren betrokken zoals de manier van lossen, de eigenschappen van de betreffende vluchtige organische stof, de temperatuur en dergelijke.
Beide methoden zijn verdedigbare, maar andere benaderingen om de omvang van het ontgassen door binnenvaartschepen in Nederland in te schatten. Nu het CE rapport andere gegevens oplevert, zal ik het RIVM opdracht geven om na te gaan welke bijdrage deze gegevens kunnen leveren aan een verdere verbetering van de bepaling van de emissies als gevolg van het ontgassen door binnenvaartschepen.
Wat betekent de hogere (werkelijke) emissie die CE Delft vaststelt voor de lokale luchtkwaliteit in Rotterdam en in omliggende gemeenten en welke gevolgen heeft dit voor de volksgezondheid?
Of en in welke mate het ontgassen gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid is niet aan te geven door de meteorologische zeer verschillende omstandigheden tijdens de in de tijd willekeurige momenten van ontgassen en de verschillen in de plaatsen van ontgassen en het tempo ervan.
Overigens werk ik toe naar een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen door aanpassing van het verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI).
Kunt u aangeven hoe het begrip «woonkern» in Nederland precies is gedefinieerd in het kader van handhaving van het verbod op ontgassen aan de buitenlucht in bewoonde gebieden? Deelt u de mening dat de haven van Rotterdam in de buurt van woonkernen gelegen is? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit voor de huidige praktijk?
Ik deel de mening dat de haven van Rotterdam grotendeels in de buurt van woonkernen is gelegen. Daarom streef ik naar een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen door aanpassing van het CDNI.
Is het u bekend hoeveel Methyl-tert-butylether (MTBE) in de buitenlucht is geloosd in het Havengebied in Rotterdam? Deelt u de mening dat MTBE, in navolging van bijna de helft van het aantal Amerikaanse staten, ook in Nederland verboden zou moeten worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen en bent u bereid u hier in Europees verband hard voor te maken?
Het is mij niet bekend hoeveel MTBE naar de buitenlucht is ontsnapt in het Havengebied van Rotterdam.
Ik deel uw mening dat het emitteren van deze stof en ook van andere vluchtige organische stoffen met mogelijk schadelijke effecten voor de volksgezondheid niet meer zou mogen plaatsvinden.
Ik werk daarom als gemeld in het antwoord op vraag 2 aan de aanpassing van het CDNI. In juni 2014 zal een besluit worden genomen over aanpassing van dat verdrag en over het tegelijk met een diplomatieke verklaring aangeven dat de betrokken partijen tot een verbod op het ontgassen willen overgaan. De stof MTBE wordt in dat verband meegenomen.
Bent u bereid om een meldingsplicht in te voeren voor ontgassen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Bij de door mij voorgestelde aanpassing van het CDNI komt er een verbod op het ontgassen door binnenvaartschepen.
Kunt u bevestigen dat de onderhandelingen die u voert met de Deense Maritieme Autoriteit (DMA) over de erkenning van de nationale certificaten van traditionele zeezeilschepen door Denemarken zijn vastgelopen?1
Nee. Tijdens bilateraal overleg tussen Nederland en Denemarken leek de afgelopen maanden in hoge mate overeenstemming bereikt te zijn over een oplossingsrichting voor de bruine vloot-problematiek. Helaas ontving ik begin oktober bericht dat Denemarken, na intern beraad, op essentiële punten van de concept oplossing aanvullende eisen stelde. Het vergaan in juli van het Nederlandse zeilschip Astrid voor de kust van Ierland zou daarbij een rol spelen. De gevolgen van deze gewijzigde Deense opstelling zijn direct met de branchevereniging BBZ besproken. Als gevolg van de gewijzigde positie van Denemarken heeft op 5 november jongstleden telefonisch contact plaatsgevonden tussen mijn directeur Maritieme Zaken, en de betrokken Deense DG. Hierbij is afgesproken het overleg over een oplossing voort te zetten. Op 21 november heeft in Kopenhagen weer ambtelijk overleg plaatsgevonden tussen de Denemarken en Nederland. Op mijn voorstel is ook de BBZ hierbij aanwezig geweest voor consultatie. Tijdens het overleg is op een aantal punten voortgang geboekt, zo heeft Denemarken het toegestane vaargebied in de Baltische zee verruimd.
Is het waar dat de DMA heeft laten weten dat de Nederlandse zeilschepen niet verder dan vijf mijl uit de kust mogen varen, waardoor zij aanzienlijk worden gehinderd in de uitvoering van hun gewone bedrijf?
Denemarken gaf in oktober aan het vaargebied alsnog te willen beperken tot de op grond van EU richtlijn 2009/45 vastgestelde vaargebieden C en D. Dit zou in de praktijk in de meeste gevallen inderdaad een beperking tot 5 mijl uit de kust betekenen. Tijdens het overleg in Kopenhagen op 21 november hebben de Denen verklaard bereid te zijn dit vaargebied te willen verruimen. Over het vaargebied (B) tot 20 mijl uit de kust wordt nog verder gesproken, evenals over een lijst van schepen waarop een mogelijke overeenkomst betrekking zal hebben.
De exacte verruiming, en de voorwaarden hiervoor, worden nog nader uitgewerkt.
Deelt u de inschatting van de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ), dat alleen een overeenkomst tussen de twee landen nog kan voorkomen dat de Europese Commissie Denemarken voor het Europese Hof van Justitie zal dagen, hetgeen nog jarenlange onzekerheid voor de zeilvloot zal betekenen?
Ja, ik deel die inschatting. De ervaring leert dat dergelijke zaken vaak jarenlang kunnen duren. Ook de uitkomst van een zaak voor het Hof is natuurlijk onzeker.
Bent u bereid om u persoonlijk met de kwestie te gaan bemoeien en contact op te nemen met uw Deense ambtgenoot om duidelijk te maken dat Nederland de belemmering van haar zeilschepen als een ernstige inperking van het vrije verkeer en de vrije handel binnen Europa ziet?
Aangezien tijdens het overleg in Kopenhagen van 21 november voortgang geboekt is, lijkt acute bemoeienis mijnerzijds op dit moment nog niet nodig. Ik volg echter de voortgang over een overeenkomst nauwlettend en zal indien noodzakelijk alsnog persoonlijk actie ondernemen richting mijn Deense counterpart. In het geval het tot een Hofprocedure komt, reken ik er op dat Denemarken zal afzien van eenzijdige acties als aanhoudingen en dergelijke. Ik zal mij dan in ieder geval inspannen om daar afspraken met Denemarken over te maken, al of niet in samenwerking met de Europese Commissie.
Munitiestortplaats Oosterschelde |
|
Henk van Gerven (SP), Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Onderschrijft u de risico's van de munitiestortplaats Oosterschelde?1
De risico’s van spontane ontploffing en massadetonatie zijn door TNO in de periode 1999–2004 uitgebreid onderzocht. Daaruit bleek dat de kans op een spontane explosie praktisch nihil is en dat massadetonatie kan worden uitgesloten (TNO PML2003-A60). Verder heeft onderzoek ter plaatse geen negatieve effecten op het milieu aangetoond (TNO PML 2004 A40). De corrosie van de gestorte munitie is een buitengewoon traag proces dat honderden jaren zal duren. De daarbij vrijkomende metalen en andere stoffen komen sterk verdund in het water. Directe negatieve effecten op het watermilieu worden niet verwacht en zijn tot op heden niet aangetoond. De waarden van de jaarlijkse metingen die Rijkswaterstaat in het kader van de Kaderrichtlijn Water op verschillende meetpunten in de Oosterschelde uitvoert, blijven binnen de geldende normen voor zware metalen en laten afnemende concentraties zien. Voor zover bekend is in de omgeving van de voormalige munitiestortplaats geen fosfor aangespoeld. Op de voormalige munitiestortplaats geldt een duik-, vis- en ankerverbod om risico’s te vermijden. In 2014 zal de waterkwaliteit boven de voormalige munitiestortplaats maandelijks worden gemeten. Tevens wordt een onderzoek uitgevoerd naar de concentratie van zware metalen en energetische stoffen (van munitie en explosieven) in mosselvlees. Zo nodig wordt de Tweede Kamer over de resultaten hiervan nader geïnformeerd.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op deze munitiestort? Hoe vaak en door wie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is er in de loop der jaren een toename aan risico's waarneembaar, zoals het aanspoelen van fosfor en het vrijkomen van schadelijke stoffen in het water?
Zie antwoord vraag 1.
Welke saneringsvarianten zijn mogelijk en welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Op 9 juni 2004 is tijdens een algemeen overleg met uw Kamer gesproken over de mogelijkheid om de munitiestort in de Oosterschelde met een laag zand af te dekken. De kosten hiervan werden destijds geraamd op ongeveer € 7 miljoen. Vanwege de geringe risico’s is hier toen van afgezien. Om dezelfde reden is ook geen onderzoek uitgevoerd naar saneringsvarianten en de kosten daarvan. Zoals hierboven is gesteld, wordt de waterkwaliteit op verschillende meetlocaties gemonitord en is het risico van spontane explosies praktisch nihil.
Deelt u de mening dat er grote risico's verbonden zijn aan niet ingrijpen?
Nee. Volgens verschillende TNO-onderzoeken zijn er geen grote risico’s verbonden aan de voormalige munitiestortplaats. De jaarlijkse metingen van Rijkswaterstaat op verschillende meetpunten in de Oosterschelde laten afnemende concentraties van zware metalen zien.
Gaat u over tot sanering? Zo nee, hoe voorkomt u de genoemde risico's, zoals het gevaar van explosies?
Zie antwoord vraag 4.
De betaling van havengelden voor de recreatievaart |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de betalings- en opzegvoorwaarden voor ligplaatsen in jachthavens zijn geregeld in de HISWA-voorwaarden?
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen particuliere en openbare havens en tussen havens beheerd door lagere overheden en havens beheerd door de rijksoverheid.
De toepasbaarheid van de HISWA-voorwaarden is dus wisselend.
Wat zijn de wettelijke kaders waarbinnen de betalingsvoorwaarden en opzegvoorwaarden voor ligplaatsen voor pleziervaartuigen dienen te worden vastgesteld?
De Provinciewet en de Gemeentewet vormen de wettelijke grondslag voor de heffing van retributies, waaronder havengeld. Verder bevat afdeling 3 van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek voorschriften over algemene voorwaarden. Op grond van deze voorschriften mogen bedingen in algemene voorwaarden niet onredelijk bezwarend zijn.
Is het mogelijk om voor particulieren een wettelijke mogelijkheid te creëren de liggelden in maandelijkse of driemaandelijkse termijnen te voldoen en ligplaatsen na het eerste jaar per maand op te zeggen? Zo nee, is het mogelijk om hier met de recreatievaartsector bindende afspraken over te maken?
Ik zie geen aanleiding voor nationale regelgeving op dit detailniveau. Ik vind die ook ongewenst gelet op het streven naar decentralisatie en vermindering van de regeldruk. In de onderhavige kwestie wil ik vertrouwen op het zelfregulerend vermogen van de recreatievaartsector zelf en desgewenst op het overleg tussen die sector en de direct betrokken overheden. De HISWA voorwaarden zouden hierbij richtinggevend kunnen zijn.
Het bericht “Uitstel aanleg Seine-Nord-kanaal domper voor havens Zeeland” |
|
Betty de Boer (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitstel aanleg Seine-Nord-kanaal domper voor havens Zeeland»?1
Ja.
Klopt het dat de Schelde-Seine verbinding een van de 30 topprioriteiten is van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) van Europa?
Het Franse vaarwegproject Seine-Nord is als Priority Project 30 binnen de EU meerjarenbegroting 2007–2013 voor de Europese Commissie één van topprioriteiten van het Trans Europese Transportnetwerk (TEN-T).
Is het TEN-T programma een integraal programma van de Europese Unie om de bereikbaarheid van de verschillende landen te verbeteren?
Ja, het TEN-T programma is een integraal programma van de Europese Unie om vooral de grensoverschrijdende bereikbaarheid van de verschillende lidstaten te verbeteren, en op die manier bij te dragen aan economische groei en ontwikkeling in Europa.
Kan Frankrijk eigenstandig aanpassingen maken in de tijdsplanning van dit programma?
Ja, Frankrijk bepaalt zelf of en wanneer het een besluit neemt over de aanleg van het Seine-Nord kanaal, omdat iedere EU lidstaat zelf verantwoordelijk is voor de aanleg en financiering van eigen infrastructuur projecten (al dan niet gesteund door TEN-subsidie). De studiefase van het oorspronkelijke ontwerp voor het project is afgerond. Frankrijk is nu bezig met een nader onderzoek naar aanpassing van ontwerp en financiering van het project. Pas als Frankrijk een besluit neemt tot aanleg en TEN subsidie toegekend zou krijgen, ontstaat een andere situatie. Een belangrijke voorwaarde bij en consequentie van toekenning van EU TEN-T subsidie is dat het project binnen een bepaalde termijn uitgevoerd moet worden.
Zijn de financiële gevolgen voor Nederland, vanwege dit uitstel door Frankrijk, te verhalen op Frankrijk of de EU? Zo nee, waarom niet?
Het is moeilijk aan te geven wat de financiële gevolgen voor Nederland zullen zijn als de aanleg van Seine-Nord uitgesteld wordt. Verder blijft realisatie van een project de keuze van iedere lidstaat afzonderlijk. De Europese Commissie wil voor de nieuwe TEN-T periode (2014 – 2020) sterker sturen op een corridorbenadering, met een transnationale coördinatie voor projecten binnen dezelfde corridor. Dit moet resulteren in meer commitment van de betrokken lidstaten bij de projecten op dezelfde corridor, zodat de effecten van de investeringen die gedaan moeten worden gemaximaliseerd worden.
Op 17 oktober 2013 hebben de Europese Commissie, Frankrijk, Vlaanderen, Wallonië en Nederland een verklaring ondertekend, waarin zij de intentie uitspreken de samenwerking en coördinatie te versterken ten aanzien van projecten op de corridor Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen-Parijs-Marseille (de North Sea – Mediterranean corridor).
Welke verantwoordelijkheid heeft de EU in het op tijd afronden van de verschillende programma’s in het TEN-T?
De eindverantwoordelijkheid voor de realisatie van een project blijft bij de daarvoor verantwoordelijke lidst(a)at(en), de EU heeft een coördinerende functie.
Bent u van plan om uw Franse collega op dit besluit aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Met Frankrijk zijn regelmatig goede contacten op ambtelijk niveau over de aanleg van infrastructuur, waaronder het Seine-Nord project. Nederland heeft zijn positie over Seine-Nord regelmatig aan Frankrijk kenbaar gemaakt: aanleg van het kanaal is voor Nederland van belang, en de Nederlandse binnenvaart zal hier naar verwachting ruim gebruik van maken. Nederland steunt de subsidieaanvraag van Frankrijk, maar de aanleg blijft verder een Franse aangelegenheid.
Een lagere watertemperatuur bij drinkwaterinstallaties in relatie tot energiebesparing bij gebouwverwarming en warmtapwaterbereiding. |
|
Henk van Gerven (SP), Paulus Jansen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tapwater zonder legionella mag 50 graden warm zijn»?1
Ja.
Wordt de norm van 50 graden in alle typen drinkwaterinstallaties toegestaan, als er een gecertificeerde installatie voor koper/zilverionisatie aanwezig is? Zo nee, voor welke type installaties wordt dit toegestaan en onder welke condities?
Er zijn diverse leveranciers van elektrochemische systemen (koper-zilverionisatie, anodische oxidatie) en fotochemische systemen (AOT), die elk hun eigen systeem op de markt brengen. Die systemen (met uiteenlopende productnamen) verschillen van elkaar en voor ieder van die systemen is dan ook een specifieke toelating afgegeven door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Elke leverancier kan voor zijn systeem een pilot uitvoeren met verlaging van de warm tapwatertemperatuur en/of verlaging van de spoelfrequentie, waarbij de kwaliteit van het water intensief gevolgd wordt. De pilot wordt begeleid door de subcommissie Technieken Legionellapreventie, een werkgroep binnen de Commissie van Deskundigen op basis van artikel 20 van het Drinkwaterbesluit.
Indien de resultaten bevredigend zijn, kan uit oogpunt van de volksgezondheid akkoord worden gegaan met verlaging van de warm tapwatertemperatuur en/of spoelfrequentie op alle locaties waar het betreffende systeem is geplaatst, onder de voorwaarden die daarbij gesteld worden (zoals een bepaalde minimumtemperatuur aan de tap of een minimale spoelfrequentie).
Bij fysische technieken geldt dat de verlaging van de warm tapwatertemperatuur en/of spoelfrequentie onder nader gespecificeerde voorwaarden mogelijk is.
Voor de specifieke voorwaarden en de juridische aspecten die aan de orde zijn, verwijs ik naar punt 2 en 3 van de brief die ik op 4 september 2013 aan onder meer de leveranciers gezonden heb over (de oplossing van) enkele juridische knelpunten bij de toepassing van alternatieve technieken. De tekst van deze brief is onder meer te vinden op www.infomil.nl .
Bent u bereid om te onderzoeken of deze nieuwe techniek het mogelijk maakt om bij gebouwen over te gaan op lage temperatuurverwarming, zonder energieverspillende naverwarming voor warm tapwater? Onderschrijft u dat een lagere minimum temperatuur voor warmtapwater de potentie voor het gebruik van restwarmte en zonthermische warmte voor gebouwverwarming en tapwaterbereiding sterk vergroot, omdat er geen dure installaties voor na- en bijverwarming meer nodig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om het besparingspotentieel nader te onderzoeken?
Voor het toepassen van alternatieve systemen voor legionellapreventie bestaan restricties. Zo moeten systemen waarbij de vorming van biociden aan de orde is, zijn toegelaten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Op grond van de toelating mogen koper-zilverionisatie en anodische oxidatie vervolgens alleen worden gebruikt op zogeheten prioritaire locaties, zoals hotels en ziekenhuizen, en mogen de middelen alleen worden toegepast als er sprake is van een besmetting van de leidingwaterinstallatie met legionellabacteriën. Ook mogen deze technieken op grond van artikel 44 van het Drinkwaterbesluit alleen worden ingezet als inzet van thermisch, fysisch of fotochemisch beheer (redelijkerwijs) niet mogelijk is.
Voor alle alternatieve technieken geldt bovendien op grond van artikel 44 van het Drinkwaterbesluit dat deze gecertificeerd moeten zijn op basis van BRL K14010, deel 1 danwel 2.
Gezien deze restricties en de kosten van de systemen zal de inzet ervan doorgaans beperkt zijn tot die situaties waar de inzet nodig is om legionellaproblemen te beheersen. In die specifieke situaties kan – mits voldaan wordt aan de hierboven genoemde voorwaarden – door verlaging van de warm tapwatertemperatuur en/of spoelfrequentie een besparing op energie, water en/of personeelskosten worden bereikt.