Het uitbreiden van de militaire operatie in Gaza door Israël |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Israëlische regering de militaire operaties in Gaza uit wil breiden?1
Ja.
Is dit een rode lijn voor het Nederlandse kabinet en gaat u nu wel iets doen? Zo nee, waarom niet? En zo nee, wat is dan wel een rode lijn voor het Nederlandse kabinet? Bestaan die wel?
Zoals toegelicht in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 10 april jl., is op mijn aanwijzing op 9 april jl. de Israëlische ambassadeur ontboden om opheldering te geven over de catastrofale situatie in de Gazastrook.
Bij de ontbieding bracht Nederland onder meer de uitspraken van de Israëlische Minister van Defensie op over het innemen van grote delen van de Gazastrook en het toevoegen aan veiligheidszones van Israël, waaraan u refereert. Het kabinet veroordeelt uitspraken van Israëlische kabinetsleden die raken aan de herbezetting van de Gazastrook. In navolging van het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli jl. erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van Palestijnse gebieden onrechtmatig is. Voor de kabinetsreactie op het IGH-advies verwijs ik naar de kabinetsreactie op het briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken «Naar een nieuwe koers voor Nederland in het Israëlisch-Palestijns conflict» (Kamerstuk 23 432, nr. 544).
Het kabinet is helder: de Gazastrook is en blijft van en voor de Palestijnen. Voor de toekomst van de Gazastrook hecht Nederland aan de door de G7 uitgedragen principes: geen reductie van het grondgebied van de Gazastrook en geen Israëlische herbezetting van het gebied maken daarvan deel uit. Deze boodschappen onderstreept het kabinet zowel bilateraal als in multilateraal verband bij Israël.
In de ogen van het kabinet blijft het zaak dat zo spoedig mogelijk een staakt-het-vuren wordt hervat, waarmee de gijzelaars vrijkomen, humanitaire hulp al diegenen kan bereiken die deze nodig hebben, en er een einde aan het geweld komt. Nederland steunt de inspanningen van onder meer Arabische landen ter zake.
Ten aanzien van het Israëlisch-Palestijns conflict blijft het kabinet streven naar een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij het uitgangspunt de tweestatenoplossing blijft. De uitspraken van de Israëlische Minister van Defensie staan haaks daarop.
Veroordeelt u deze beslissing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Signalen van islamisering in het Nederlandse onderwijs |
|
Nico Uppelschoten (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het gemuilkorfde onderwijs», waarin leraren melding maken van toenemende spanningen en beïnvloeding binnen scholen door leerlingen en ouders met veelal een islamitische achtergrond?1
Ja daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op de in het artikel beschreven praktijken, zoals religieus gemotiveerde groepsdruk, intimidatie van docenten, verstoring van lessen en toenemende eisen aan het onderwijs, waardoor het gezag van de leraar onder druk staat en het leerklimaat wordt aangetast?
Het moge duidelijk zijn dat ik elke vorm van groepsdruk, intimidatie en verstoring van lessen sterk afkeur. Ook als ouders zich onfatsoenlijk opstellen richting docenten is dat onacceptabel. Daarbij is het van het grootste belang dat schoolleiders en bestuurders zich pal achter hun docenten scharen als dit soort praktijken zich voordoen.
Waar het leerlingen betreft, onderstrepen dit soort praktijken het belang van de wettelijke burgerschapsopdracht onderstreept. De burgerschapsopdracht vraagt van scholen dat ze kennis van en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat onder leerlingen bevorderen en dat ze hen de sociale en maatschappelijke competenties bijbrengen die hieraan invulling geven, zoals verdraagzaamheid, begrip en verantwoordelijkheidsbesef. De burgerschapsopdracht vraagt van scholen ook dat ze zorg dragen voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Hoe beoordeelt u de signalen dat vrouwelijke docenten stelselmatig worden genegeerd of verbaal gedegradeerd, dat Joodse en homoseksuele collega’s uit angst hun identiteit verzwijgen, en dat schoolbesturen hier niet tegen optreden?
Elk signaal is één te veel. Laat ik heel helder zijn: in het onderwijs mag absoluut geen ruimte zijn voor het negeren of denigreren van personen vanwege hun geslacht, hun seksuele geaardheid, hun geloofsovertuiging of om welke reden dan ook. Ik roep schoolleiders en bestuurders op om hier scherp op te zijn en om zich pal achter hun docenten te scharen als dit soort praktijken zich voordoen.
Als er sprake is van incidenten, treedt de inspectie handhavend op. Die handhaving kan op uiteenlopende zaken betrekking hebben, waaronder het optreden van de school tegen uitingen die in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtstaat en de bevordering van burgerschap in bredere zin. De handhaving kan ook betrekking hebben op het bredere beleid van de school. Denk aan beleid ten aanzien van de veiligheid of aan beleid ten aanzien van de borging van de professionele ruimte van docenten en de ondersteuning van docenten, in geval van dit soort incidenten. Bij ernstige incidenten worden scholen en betrokkenen bovendien gestimuleerd om aangifte te doen van strafbare feiten.
Erkent u het risico dat scholen structureel ruimte bieden aan religieus gemotiveerde uitzonderingen – bijvoorbeeld rond sportdeelname, excursies, kledingvoorschriften, lessen over seksuele diversiteit of de Holocaust – met als gevolg dat het seculiere fundament van het openbaar onderwijs onder druk komt te staan?
Het openbaar onderwijs dient neutraal te zijn ten aanzien van elke godsdienst of levensovertuiging. Dat is het openbare karakter van deze scholen en daar sta ik voor. Ik heb op dit moment geen reden om aan te nemen dat deze neutraliteit op openbare scholen onder druk staat door religieus gemotiveerde uitzonderingen.
Wettelijk is vastgelegd dat openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging. Ten aanzien van de neutraliteit van het openbaar onderwijs betekent dit twee dingen: dat er geen enkele religie of levensbeschouwing aan de basis van het openbaar onderwijs ligt (passieve neutraliteit) én dat in het openbaar onderwijs aandacht is voor de pluriformiteit van de in de samenleving levende overtuigingen (actieve neutraliteit). Het is daarbij van belang dat het onderwijs niet doorslaat in de richting van één bepaalde religie en dat aan leerlingen geen religieuze handelingen worden opgelegd. Gebeurt dat toch, dan handelt de school in strijd met de wettelijke eisen ten aanzien van passieve neutraliteit en zal de inspectie de school hierop aanspreken.
Deelt u de opvatting dat het agressieve en eisende gedrag van ouders en leerlingen, zoals in het artikel geschetst, afbreuk doet aan de veiligheid, het gezag en de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep?
Ja, deze opvatting deel ik. Elke vorm van agressie, intimidatie, of respectloosheid richting leraren veroordeel ik.
Bent u bereid om onafhankelijk te laten onderzoeken in hoeverre religieuze druk, antisemitisme en bestuurlijk wegkijken de onderwijsvrijheid, de veiligheid van leerlingen en docenten en de gelijkwaardigheid binnen de school aantasten? Zo nee, waarom niet?
Gedrag zoals geschetst in het artikel is onacceptabel. Het spreekt voor zich dat ik enorm hecht aan de veiligheid van leerlingen en docenten en aan gelijkwaardigheid binnen de school. Om die reden werk ik momenteel aan het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs, waarin verschillende maatregelen zijn opgenomen om de veiligheid in het onderwijs te waarborgen.
In dit wetsvoorstel worden onder andere een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten bij de inspectie en de aanstelling van interne en externe vertrouwenspersonen opgenomen. Deze maatregelen zorgen ervoor dat problemen eerder kunnen worden gesignaleerd. Daarnaast gelden er al wettelijke verplichtingen voor scholen, zoals de zorgplicht voor de veiligheid op school en de plicht om actief burgerschap te bevorderen.
De taak om toezicht te houden op de veiligheid in het onderwijs is belegd bij de inspectie. Als er sprake is van incidenten, doet de inspectie nader onderzoek en treedt de inspectie waar nodig handhavend op. Die handhaving kan op uiteenlopende zaken betrekking hebben: op het veiligheidsbeleid van de school, op de bevordering van burgerschap of op het beleid van de school ten aanzien van de borging van de professionele ruimte van docenten en de ondersteuning van docenten in geval van dit soort incidenten.
De aanpak van sociale veiligheid op school is voortdurend in ontwikkeling. Als blijkt dat extra maatregelen nodig zijn om die veiligheid verder te versterken, ben ik bereid die te nemen.
De herziene persrichtlijn van de Rechtspraak |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de herziene persrichtlijn van de Rechtspraak die per 1 juni 2025 van kracht wordt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de invoering van het accreditatiebeleid, op grond waarvan uitsluitend journalisten die door de Rechtspraak vooraf worden goedgekeurd nog gebruik mogen maken van de faciliteiten voor journalisten die de Rechtspraak biedt?
De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), de Internationale Federatie voor Journalisten (IFJ) en de Buitenlandse Persvereniging (BPV) beoordelen of iemand journalist is. Zij verstrekken een politieperskaart, een NVJ-perskaart of een internationale perskaart op basis van een aantal criteria. Door middel van de perskaart kan de journalist zich identificeren en toont de journalist betrouwbaar en verifieerbaar te zijn. Journalisten die in het bezit zijn van een dergelijke perskaart kunnen vervolgens een accreditatie voor persfaciliteiten bij de Rechtspraak krijgen, zoals inzage in zittingsinformatie, het maken van audio- en video opnames, met voorrang in de zittingszaal plaatsnemen op de persplaatsen en toegang tot de perskamer.
De Rechtspraak heeft mij laten weten dat met de invoering van het accreditatiebeleid is beoogd de privacy van procespartijen en procesdeelnemers én de veiligheid van togadragers beter te beschermen. Door het accreditatiebeleid kunnen immers alleen personen die volgens de beroepsgroep erkend zijn als journalist en werken volgens de (inter)nationale ethische codes van de journalistiek en onafhankelijke berichtgeving, gebruik maken van deze persfaciliteiten. Het blijft daarnaast voor iedereen mogelijk om rechtszaken als publiek bij te wonen op de publieke tribune onder naleving van de huisregels van een gerecht. Ik acht dit beleid proportioneel gezien het beoogde doel.
Welk probleem wordt met de invoering van het accreditatiebeleid opgelost? Welke minder ingrijpende oplossingen voor dit vermeende probleem zijn overwogen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Erkent u dat in een functionerende democratie de macht gecontroleerd moet worden door de media, in plaats van andersom? Hoe verhoudt zich dit tot de situatie waarin de rechterlijke macht zélf gaat bepalen door welke journalisten zij wel en niet gecontroleerd mag worden?
De pers vervult een belangrijke controlerende rol in het functioneren van de Rechtspraak. Openbaarheid van rechtspraak krijgt mede vorm door de pers die bij openbare zittingen aanwezig is en in diverse media verslag doet van de vele uiteenlopende grote en kleine rechtszaken. Berichtgeving in de media over rechtszaken stelt burgers en andere geïnteresseerden in staat zich een beeld te vormen over recht en rechtspraak in Nederland.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, beoordeelt niet de Rechtspraak, maar de NVJ en een tweetal buitenlandse persverenigingen of iemand journalist is en komen journalisten die in het bezit zijn van een politieperskaart, een NVJ-perskaart of een internationale perskaart in aanmerking voor accreditatie bij de Rechtspraak.
Erkent u dat de openbaarheid van terechtzittingen, zoals verankerd in artikel 121 van de Grondwet, mede vorm krijgt door de vrije toegang van journalisten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt de invoering van het accreditatiebeleid zich tot dit democratische grondbeginsel?
Ja. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Verder kan iedereen die dat wil openbare rechtszaken als publiek volgen.
Erkent u dat – indien feitelijk nog slechts journalisten die werken voor de gevestigde media als journalist worden erkend, en journalisten die werken voor de nieuwe media niet – de pluriformiteit van berichtgeving wordt ondermijnd? Hoe beoordeelt u dat?
Nee. Iedereen die in het bezit is van een politieperskaart, een NVJ-perskaart, een IFJ-perskaart, of een lidmaatschap van BPV komt in aanmerking voor accreditatie bij de Rechtspraak en daarmee voor de in vraag 2 genoemde persfaciliteiten. Daarnaast blijft het voor iedereen, dus ook voor personen zonder perskaart, mogelijk om openbare rechtszaken als publiek bij te wonen en te volgen. De Rechtspraak deelt hiervoor voorafgaand de zittingsroosters.
Erkent u de meerwaarde van burgerjournalistiek in een vrije samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u dat burgerjournalisten conform de nieuwe persrichtlijn geen toegang meer krijgen tot specifieke informatie over rechtszaken, geen beeld- of geluidsopnamen meer mogen maken en geen gebruik meer mogen maken van andere faciliteiten voor journalisten?
Het belang van de vrijheid van meningsuiting, dat ook de persvrijheid omvat, is evident en wordt zowel nationaal als internationaal beschermd in wet en regelgeving zoals artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik onderschrijf het belang van objectieve verslaggeving die berust op een voldoende feitelijke basis, vanuit verschillende invalshoeken. Daarnaast sta ik voor de veiligheid van togadragers en de privacy van procespartijen en procesdeelnemers. Met het oog op die privacy en veiligheid heeft de rechtspraak met de herziene persrichtlijn de keuze gemaakt om de groep van journalisten die in aanmerking komt voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde persfaciliteiten te beperken tot journalisten met een politieperskaart, een NVJ-perskaart of een internationale perskaart. Deze accreditatie borgt volgens de Rechtspraak dat deze journalisten werken volgens de (inter)nationale ethische codes van de journalistiek en onafhankelijke berichtgeving, als gevolg waarvan de privacy van procespartijen en procesdeelnemers én de veiligheid van togadragers beter kan worden gegarandeerd. Ook burgerjournalisten kunnen in aanmerking komen voor een perskaart en daarmee accreditatie bij de Rechtspraak als zij voldoen aan de voorwaarden die de beroepsgroep stelt aan het zijn van journalist en zij de ethische journalistieke codes onderschrijven. Daarnaast blijft het voor hen mogelijk om rechtszaken als publiek bij te wonen op de publieke tribune onder naleving van de huisregels van een gerecht.
Kunt u toelichten waarom uitsluitend journalisten die beschikken over een perskaart van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ), een perskaart van de Internationale Federatie voor Journalisten, een politie-perskaart of een lidmaatschap van de Buitenlandse Persvereniging (BPV) toegang krijgen tot de faciliteiten van de Rechtspraak?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Waarom worden journalisten die beschikken over een perskaart van de Vereniging voor Vrije Journalisten (VVJ) niet geaccrediteerd door de Rechtspraak?
Ik heb van de Raad voor de rechtspraak vernomen dat de Rechtspraak van de VVJ pas onlangs een verzoek tot accreditering heeft ontvangen.
Bent u het ermee eens dat deze maatregel de onafhankelijke journalistiek beperkt en daarmee de controlerende functie van de pers ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2, 6 en 7.
Acht u het passend dat in een tijd waarin het publieke vertrouwen in instituties onder druk staat, juist de rechterlijke macht maatregelen treft die de transparantie richting het publiek verder inperken?
Van dergelijke maatregelen is geen sprake.
Bent u bereid er zorg voor te dragen, dan wel zich ervoor in te spannen, dat de invoering van het accreditatiebeleid wordt teruggedraaid? Zo nee, bent u dan ten minste bereid er zorg voor te dragen, dan wel zich ervoor in te spannen, dat de Rechtspraak ook personen die beschikken over een perskaart van de VVJ accrediteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 2, 3, 6 en 7.
Zoals in het antwoord op vraag 9 is verwoord, heeft de Rechtspraak onlangs een verzoek van de VVJ ontvangen en is hierover nog geen besluit genomen. Bovendien kunnen leden van de VVJ een politieperskaart aanvragen als zij voldoen aan de voorwaarden.
Erkent u dat artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet alleen het recht om meningen te uiten, maar ook het recht om informatie te vergaren en te ontvangen beschermt? Hoe verhoudt de beslissing om alleen bepaalde journalisten exclusieve toegang te geven tot bepaalde informatie en overige faciliteiten zich tot dit recht?
Ja. De bescherming die artikel 10 EVRM biedt, is breed. Ze omvat de vrijheid om een mening te koesteren en inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van het openbaar gezag.2
Artikel 10 EVRM staat niet in de weg aan het accreditatiebeleid van de Rechtspraak onder de herziene richtlijn. Zoals hiervoor is verwoord, komt iedereen die in het bezit is van een politieperskaart, een NVJ-perskaart, een IFJ-perskaart, of een lidmaatschap van BPV in aanmerking voor accreditatie bij de Rechtspraak. Bovendien is het mogelijk om rechtszaken als publiek bij te wonen op de publieke tribune onder naleving van de huisregels van een gerecht.
Bent u bekend met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaruit onder meer volgt dat journalisten recht hebben op toegang tot informatie van publiek belang, dat beperkingen hieraan uitsluitend zijn geoorloofd indien ze volgen uit een wettelijk voorschrift, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, en dat het Hof geen onderscheid maakt tussen professionele en niet-professionele media (maar dat de functie als «public watchdog» centraal staat)?2 Hoe verhoudt de herziene persrichtlijn zich tot deze jurisprudentie?
Ja. Journalisten spelen een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie en als waakhond. Zij moeten hun werk onafhankelijk en in vrijheid kunnen uitoefenen. Toegang tot informatie van publiek belang is daarbij evident. De herziene richtlijn staat persvrijheid niet in de weg.
Met de nieuwe persrichtlijn wil de Rechtspraak de informatievoorziening aan journalisten uniformeren en de openbaarheid van de rechtspraak vergroten. Het accreditatiebeleid maakt duidelijk wie in aanmerking kunnen komen voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde persfaciliteiten bij de Rechtspraak. Door de beroepsgroep erkende journalisten werken volgens de (inter)nationale ethische codes van de journalistiek en verzorgen onafhankelijke berichtgeving. Met het accrediteren van alleen die journalisten kan de Rechtspraak de privacy van procespartijen en procesdeelnemers en ook de veiligheid van togadragers beter beschermen. De nieuwe persrichtlijn dient mede ter verheldering van de regels om «willekeurige beperkingen» (Társaság a Szabadságjogokért v. Hungary, §27, EHRM 14 april 2009) tegen te gaan.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De uitsluiting van het Afghaanse vrouwen voetbalelftal van de kwalificatie voor het WK door de Taliban. |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Taliban verbieden deelname Afghaans vrouwenelftal aan WK-kwalificatie, Fifa grijpt nog niet in»?1
Ja
Hoe kijkt u naar de steeds verder onder druk staande vrouwenrechten in Afghanistan sinds de gewelddadige machtsovername van de Taliban in 2021?
De situatie voor Afghaanse vrouwen en meisjes sinds de machtsovername van het land door de Taliban in 2021 is zorgwekkend. Nederland veroordeelt met klem de systematische onderdrukking en uitsluiting van vrouwen en meisjes, in het bijzonder het gebrek aan toegang tot onderwijs en spreekt zich hier regelmatig over uit. Nederland heeft samen met Duitsland, Canada en Australië de staat Afghanistan aansprakelijk gesteld voor systematische en grove schendingen van het Vrouwenverdrag (CEDAW). Nederland blijft zich in internationaal verband en multilaterale fora inzetten op het waarborgen van mensenrechten in Afghanistan in het algemeen en de positie van vrouwen en meisjes in het bijzonder.
Bent u het ermee eens dat het recht om te mogen sporten waar ook ter wereld voor eenieder zou moeten gelden?
Het kabinet is van mening dat iedere vrouw de mogelijkheid zou moeten krijgen om te sporten, zoals ook is vastgelegd in het Vrouwenverdrag (CEDAW). Sport is van grote maatschappelijke waarde. Het is voor velen een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven. Het draagt bij aan de fysieke en mentale gezondheid, creëert saamhorigheid en biedt kansen voor persoonlijke ontwikkeling.
Hoe kijkt u ernaar dat de Taliban het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal, en alle vrouwen in Afghanistan, dit recht ontneemt? Bent u het eens dat dit onverteerbaar is in het kader van gelijke rechten voor vrouwen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de situatie voor vrouwen en meisjes in Afghanistan zorgwekkend. De Taliban ontneemt Afghaanse vrouwen en meisjes systematisch hun rechten en de mogelijkheid om te sporten. Het verbod op de deelname van het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal aan de WK-kwalificatie is een voorbeeld van de bredere uitsluiting van Afghaanse vrouwen uit het publieke leven.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de brief die de Fifa gestuurd zou hebben naar aanleiding van het rapport van de Sports & Rights Alliance? Kunt u achterhalen wanneer het plan dat daarin wordt aangekondigd, waarmee Afghaanse voetballers zowel binnen als buiten Afghanistan kunnen voetballen, gepresenteerd zal worden?
In een brief van 21 maart jl. gericht aan de Sport & Rights Alliance, benadrukt de FIFA het belang van het werk van deze organisatie en hun inzet voor mensenrechten in de sport. De FIFA geeft in deze brief aan samen te werken met internationale organisaties, nationale bonden en diplomatieke partners om de deelname en het welzijn van Afghaanse vrouwen in het voetbal te bevorderen.
In deze brief presenteert de FIFA een strategie en implementatieplan ten behoeve van de aanpak van voetbalkansen voor Afghaanse vrouwen, zowel binnen als buiten het land. Het plan omvat zowel steun aan Afghaanse vrouwen via projecten binnen Afghanistan, als het organiseren van speel- en ontwikkelingsmogelijkheden voor de gevluchte speelsters, zoals trainingen en oefenwedstrijden.
De FIFA stelt in de brief dat het tijd kan kosten om resultaten te boeken en geeft geen details over wanneer het plan precies tot uitvoering wordt gebracht. Het is voor het kabinet onbekend wat het tijdspad van dit plan is of wanneer het gepresenteerd wordt. De KNVB houdt de internationale ontwikkelingen binnen het voetbal in de gaten, ook die rond het Afghaanse voetbal.
Bent u het ermee eens dat de Fifa in actie moet komen om het Afghaanse vrouwenelftal te erkennen en te financieren, en daardoor de rechten van het Afghaanse vrouwenvoetbalelftal veilig te stellen, en daarmee ook de deelname aan de kwalificatie voor de Azië Cup en de WK-kwalificatie veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Na de machtsovername van de Taliban in Afghanistan in 2021 werd het Afghaanse vrouwen en meisjes verboden om aan competitiesporten deel te nemen. Als gevolg hiervan moest het nationale vrouwenvoetbalteam Afghanistan verlaten en in het buitenland onderdak zoeken. Omdat het Afghaanse vrouwenvoetbalteam geen erkenning krijgt van de Afghaanse voetbalbond, die onder controle staat van de Taliban, kan het niet deelnemen aan internationale competities, tenzij de FIFA ingrijpt en hen erkenning verleent.
Het kabinet vindt dat elk vrouwenelftal zou moeten kunnen deelnemen aan grote toernooien. Het kabinet gaat echter niet over de besluitvorming of het beleid van de FIFA.
Bent u bereid om, zo mogelijk samen met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)), alle mogelijke diplomatieke en politieke invloed te gebruiken richting de Fifa, om deze hiertoe te bewegen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De betrokkenheid van multinationals bij omstreden fracking-operaties voor de productie van plastic verpakkingen. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Unilever, Coca-Cola en Nestlé gelieerd aan omstreden gaswinning» van 28 maart 2025, gepubliceerd in Vrij Nederland waaruit blijkt dat dertien multinationals, waaronder Unilever, Coca-Cola en Nestlé, voor de productie van hun plastic verpakkingen betrokken zijn bij grootschalige fracking-operaties in het westen van Texas?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat deze manier van grondstofwinning voor de productie van plastic verpakkingen niet alleen de eigen duurzaamheidsambities van deze bedrijven ondermijnt, maar ook indruist tegen internationale klimaatafspraken?
Het gebruik van fossiele grondstoffen voor plastic verpakkingen past niet in een circulaire economie en een klimaatneutrale wereld. Daarom richt het kabinet zich op de verduurzaming van de plasticsector en de bredere chemische sector, op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Belangrijk onderdeel van die inzet is het stimuleren van duurzaam circulair plastic (plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic).
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om Nederlandse bedrijven die mogelijk betrokken zijn bij deze praktijken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Wij zullen de sector wijzen op de rol die zij hebben bij het verduurzamen van de plasticproductieketen. Het lijkt ons niet in het belang van deze bedrijven om minder duurzaam te worden door gebruik te maken van productiemethoden met één van de slechtste ecologische voetafdrukken. In plaats daarvan zouden ze juist duurzamer moeten worden door gebruik te maken van plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic.
Kunt u toelichten welke maatregelen u neemt om bedrijven te ontmoedigen deel te nemen aan milieuschadelijke praktijken zoals fracking voor de productie van plastic verpakkingen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat alle fossiele grondstoffen vervangen worden door hernieuwbare en secundaire grondstoffen. Daarom zet het kabinet zich op Europees niveau in om de markt voor duurzaam plastic, plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic, te versterken. Hiertoe pleit Nederland al jaren actief voor ambitieuze, haalbare doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en biogebaseerd plastic in Europese wetgeving. Zo zijn, mede dankzij de Nederlandse inzet, ambitieuze recyclaatdoelstellingen in de Verpakkingenverordening opgenomen en zet Nederland zich hiervoor ook in bij de in onderhandeling zijnde Circulaire Voertuigenverordening.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor strengere regelgeving omtrent de productie van plastic verpakkingen, met name als het gaat om de herkomst van de grondstoffen?
De nieuwe Europese Verpakkingenverordening is begin dit jaar gepubliceerd en kent meerdere eisen en doelstellingen die trapsgewijs ingaan vanaf 2026, zoals de doelstellingen voor het verplicht toepassen van minimumpercentages plasticrecyclaat in 2030. Ook worden er eisen aan de kwaliteit van dit recyclaat gesteld, inclusief productievereisten. Die eisen gelden ook voor recyclaat van buiten de Europese Unie, dat wordt toegepast in verpakkingen die op de Europese markt worden gebracht. Het kabinet is over het geheel genomen positief over het onderhandelingsresultaat van de Verpakkingenverordening, de Tweede Kamer is geïnformeerd hierover.2 Het is belangrijk dat bedrijven zich kunnen richten op uitvoering van deze ambitieuze verordening, dat heeft nu prioriteit.
Hoe verhoudt deze onthulling zich tot de Nederlandse ambities op het gebied van circulaire economie en de vermindering van plastic afval?
De verduurzaming van de plasticketen staat onder druk: fossiel plastic is te goedkoop. Dit drukt de vraag naar plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic, dat veelal duurder is. Daarom is het belangrijk dat er op Europees niveau meer doelstellingen komen voor het verplicht toepassen van plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic en daar werkt het kabinet aan.
Hoe beoordeelt u de geopolitieke risico's die in het artikel worden aankaart met betrekking tot de groeiende afhankelijkheid van Europa van Amerikaans fracking-gas met bijbehorend toenemend mondiaal transport van ethaan voor met name de petrochemische industrie?
Nederland (en Europa) is netto-importeur van gas en opereert in de wereldhandel van energie, grondstoffen en petrochemische producten. Import van deze producten blijft nodig, want ze kunnen niet allemaal in Nederland, noch Europa worden geproduceerd. Het kabinet zet zich in voor voldoende import van gas en duurzame grondstoffen uit diverse bronnen. In Europees verband stimuleren we gezamenlijk gasinkoop van betrouwbare partners via het EU inkoopplatform (Agreggate EU) en werken we aan het terugdringen van methaanemissies bij gaswinning in en buiten Europa via de EU Methaanverordening.
Deelt u de mening dat Europa door deze ontwikkeling «de ene problematische afhankelijkheid inruilt voor een andere», en zo ja, welke stappen wilt u ondernemen om deze afhankelijkheid te verminderen?
Het kabinet zet zich door middel van energiediplomatie in voor het faciliteren van handel tussen marktpartijen en partners uit betrouwbare landen. Er wordt gewerkt aan een brede Kamerbrief energiediplomatie die het kabinet verwacht uiterlijk in Q3 2025 aan de Kamer te sturen. In die brief wordt nader ingegaan op ontwikkelingen en inzet van de Nederlandse overheid op Europees en internationaal niveau op het gebied van energiediplomatie.
Welke maatregelen overweegt u, gelet op de complexiteit en ondoorzichtigheid van de mondiale productieketens van plastic, om meer transparantie in deze ketens af te dwingen?
Transparantie in mondiale productieketens is een belangrijk aspect bij het verduurzamen van productieketens. In dat kader zijn de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) en de Corporate sustainability due diligence directive (CSDDD) van belang. De algemene transparantie- en verantwoordingsverplichtingen die uit deze instrumenten volgen, zullen naar verwachting ook leiden tot grotere transparantie in de plasticketen. Het kabinet overweegt op dit moment geen aanvullende nationale verplichtingen.
Bent u bereid om te werken aan een verbod op deze zeer schadelijke manier van gaswinning, aangezien landen als Frankrijk, Ierland, Spanje, Bulgarije al jaren een verbod op fracking hebben ingesteld, maar er in Nederland geen definitief verbod is?
Het kabinet maakt onderscheid tussen fracking ten behoeve van schaliegaswinning en fracking ten behoeve van conventionele gaswinning. In 2018 is vastgelegd dat schaliegaswinning niet aan de orde is in Nederland. Dit is vastgelegd in de Structuurvisie Ondergrond, dit verbod zal wettelijk worden verankerd met herziening van de Mijnbouwwet, dit heeft het kabinet in de brief van 31 januari 2025 bevestigd.3
De intensiteit, frequentie en impact van fracking ten behoeve van conventionele gaswinning is vele malen kleiner dan van fracking ten behoeve van schaliegaswinning. Het kabinet ziet dan ook geen noodzaak tot een verbod op fracking ten behoeve van conventionele gaswinning. Een verbod hierop staat een doelmatige gaswinning in de weg. Indien fracking bij conventionele gaswinning nodig is moeten mijnbouwbedrijven altijd onderbouwen waarom dit nodig is en of er geen alternatieve methoden zijn.
Bent u bereid om de dringende behoefte aan een sterk Global Plastics Treaty te vervullen waarin ruim 170 landen plasticvervuiling drastisch willen verminderen door afspraken te maken over de productie, het gebruik en de afvalverwerking van plastic wereldwijd, door bij de Nederlandse inzet in augustus in Genève krachtig in te zetten op het reguleren en controleren van de plasticproductie en het vergroten van transparantie?
Het kabinet gaat voor een ambitieus en effectief verdrag met bindende gemeenschappelijke regels, niet alleen door aanpak van bestaande vervuiling aan het einde van de levenscyclus (afvalfase), maar juist ook door het uitfaseren van problematische plasticproducten en zorgwekkende chemicaliën in plastic, duurzamer productontwerp en meer transparantie in de keten voor het begin van de levenscyclus van plastic (productie). Dit moet leiden tot minder plastic, duurzamer plastic en preventie van plasticvervuiling. In Nederland en Europa bestaat al strenge regelgeving op het gebied van plastic, chemicaliën en afval. Mondiale afspraken om (plastic) vervuiling en de negatieve gevolgen van chemicaliën en afval tegen te gaan, dragen bij aan het verbeteren van de concurrentiepositie van de Europese en Nederlandse industrie en zorgen voor een gelijk speelveld.
Wat zegt het feit dat de met de Koninklijke Marechaussee gedeelde indicatoren voor het herkennen van vrouwelijke genitale verminking nog niet hebben geleid tot aanhoudingen op Schiphol, over de effectiviteit van deze maatregelen? Moeten de signalen specifieker worden geformuleerd of ligt de oorzaak elders?
In haar werk maakt de Koninklijke Marechaussee (KMar) gebruik van profielen en indicatoren om de wettelijk opgedragen taken zo goed en efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. De door de KMar gebruikte indicatoren voor het onderkennen van een risico op vrouwelijke genitale verminking zijn samengesteld in samenwerking met Veilig Thuis en met name gericht op het voorkomen van de uitreis van minderjarige meisjes. Indien de indicatoren hiertoe aanleiding geven zal altijd contact opgenomen worden met Veilig Thuis.
Om de onderkenning indicatoren beter te ontsluiten naar de grenswachters, heeft de KMar een aantal verbeterinitiatieven genomen. Omdat de grenswachter aandacht moet hebben voor meerdere vormen van grens-gerelateerde criminaliteit, is het initiatief genomen om een applicatie voor de mobiele (dienst)telefoon te ontwikkelen die snel toegang geeft tot de indicatoren, waaronder die van vrouwelijke genitale verminking. Ook wordt er in samenwerking met de Rijksdienst Voor Identiteitsgegevens gewerkt aan een uitbreiding van de gezagsinformatie, waaronder de gezinssamenstelling. Inzicht in de gezinssamenstelling kan een bijdrage leveren bij het onderkennen van indicatoren die onder andere gerelateerd kunnen worden aan vrouwelijke genitale verminking.
Waarom is er geen evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit van deze indicatoren bij de Koninklijke Marechaussee? Bent u bereid alsnog een dergelijke evaluatie te laten uitvoeren en, indien nodig, de aanpak aan te passen?
Omdat er nog geen onderkenningen van uitreizigers in de context van vrouwelijke genitale verminking zijn geweest, is de KMar overgegaan tot de bij antwoord 1 genoemde verbetermaatregelen. Hier is geen evaluatie naar de effectiviteit van de indicatoren aan vooraf gegaan. De maatregelen zijn dan ook niet gericht op de indicatoren zelf, maar wel op de mate waarin de grenswachter deze indicatoren herkent. Ondanks het gebrek aan onderkenningen, ziet de KMar geen redenen om de indicatoren te evalueren, omdat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het verschijningsbeeld van uitreizende slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking is veranderd.
Tot op heden (peildatum 03 april 2025) zijn er geen geregistreerde incidenten van vrouwelijke genitale verminking aangetroffen in de operationele registratiesystemen van de KMar in het afgelopen jaar. Dit wil niet zeggen dat er geen sprake is van vrouwen of meisjes die verplicht uitreizen en genitale verminking ondergaan in het buitenland.
Waarom worden er sinds 2023 geen posters meer geplaatst op Schiphol met voorlichting over het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking? Deelt u de mening dat het hier gaat om essentiële overheidsinformatie? Wat is het standpunt van Schiphol zelf over deze kwestie? Kan de overheid Schiphol verplichten om dergelijke overheidsinformatie te verspreiden of is hiervoor toestemming van Schiphol zelf nodig?
Schiphol heeft samen met de overheid meegedaan aan diverse campagnes. In 2023 liep één van deze campagnes af. Daarbij werd gebruik gemaakt van de beeldschermen op diverse vertrekgates. Het kabinet heeft sindsdien ingezet op een campagne op sociale media (#rechtopnee). Zodoende zijn er op dit moment geen uitingen op Schiphol. Schiphol geeft aan bereid te zijn in de toekomst weer bij te dragen. Het kabinet hecht eraan dat dit in goed overleg met Schiphol gebeurt en zal met Schiphol de mogelijkheden inventariseren.
Is de Koninklijke Marechaussee voldoende getraind en uitgerust om verdachte situaties op Schiphol te herkennen en hier adequaat op te handelen? In hoeverre worden zij getraind door specialisten op het gebied van vrouwelijke genitale verminking?
Sinds 2023 volgen alle grenswachters die bij de KMar instromen een verplichte digitale training die speciaal aandacht geeft aan kwetsbare minderjarigen tijdens de grenscontroles. De training bereidt de grenswachters voor op het onderkennen van internationale kinderontvoering, huwelijksdwang, achterlating en vrouwelijke genitale verminking.
De training richt zich op het onderkennen van de indicatoren bij de grenscontroles en de vervolghandelingen bij een onderkenning om vrouwelijke genitale verminking te voorkomen. Vervolghandelingen worden besproken met Veilig Thuis en bestaan naargelang de situatie uit het voorkomen van de uitreis tot aanhouding ter zake (poging) tot zware mishandeling. Ongeacht het resultaat van de afhandeling volgt altijd een schriftelijke rapportage aan Veilig Thuis.
Hoe wordt de vernieuwde verklaring tegen meisjesbesnijdenis, die beschikbaar is in meerdere talen, actief onder de doelgroep verspreid? Is hier een gerichte strategie voor of wordt de verklaring slechts passief ter beschikking gesteld?
De verklaring tegen meisjesbesnijdenis is bedoeld voor ouders afkomstig uit risicolanden vrouwelijke genitale verminking die van plan zijn om af te reizen naar het land van herkomst. De verklaring is zowel digitaal als in gedrukte vorm beschikbaar. Vanuit het Ministerie van VWS zijn de gedrukte versies actief verspreid onder uitvoeringsorganisaties. Expertisecentrum Pharos heeft eveneens gedrukte versies beschikbaar om te delen met uitvoeringsorganisaties. De verklaring wordt ter beschikking gesteld via diverse uitvoeringsorganisaties, voornamelijk binnen de jeugdgezondheidszorg (JGZ). JGZ-professionals kunnen de verklaring meegeven aan de ouders, zodat zij hun familieleden kunnen informeren over de consequenties en strafbaarheid van genitale verminking.
Naast het uitreiken van de verklaring door professionals is de verklaring online beschikbaar en te downloaden. Het is niet mogelijk om bij te houden hoeveel downloads hebben plaatsgevonden.
Gezien het geringe aantal geregistreerde incidenten op Schiphol en het lage aantal vervolgingen, acht u het huidige beleid voldoende effectief? Overweegt u strengere maatregelen zoals gerichtere controles of bredere bevoegdheden voor de Koninklijke Marechaussee?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is beschreven, heeft de KMar een aantal verbeterinitiatieven genomen om de indicatoren te onderkennen die onder andere gerelateerd kunnen worden aan vrouwelijke genitale verminking. Voor zover het selectie en controle betreft, beschikt de KMar binnen haar taakstelling op grond van de Politiewet 2012, het Wetboek van Strafvordering en de Vreemdelingenwet 2000 over verschillende adequate controle-, opsporings-, strafvorderlijke en vreemdelingrechtelijke bevoegdheden. De bestaande bevoegdheden van de KMar zijn voldoende om in geval van onderkenning of bij verdenking van een (poging) tot zware mishandeling adequaat op te treden.
De grenswachters van de KMar zijn erop getraind om tijdens de grenscontrole alert te zijn op meerdere vormen van grens-gerelateerde criminaliteit, waaronder vrouwelijke genitale verminking. Controles inzetten om enkel te controleren op vrouwelijke genitale verminking, zal verdringing opleveren op andere taken van de KMar, en acht het kabinet daarom niet wenselijk.
Wanneer is de online voorlichtingscampagne «Recht op Nee», die Pharos in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft ontwikkeld, gelanceerd? Zijn er inmiddels tussentijdse evaluaties uitgevoerd? Welke resultaten zijn hieruit naar voren gekomen en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld? Indien er nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, is de Staatssecretaris van VWS bereid deze alsnog te laten uitvoeren? Richt de campagne zich op een specifieke doelgroep of op een breder publiek?
De sociale media campagne #rechtopnee is in januari 2023 gelanceerd. Er is geen evaluatie uitgevoerd of voorzien, maar het bereik van de campagne is wel gemonitord en bleek zeer goed. Over een periode van ongeveer 6 maanden zijn meer dan 3.5 miljoen mensen bereikt. Ruim 20.000 jongeren hebben doorgeklikt naar de website. Dit is exclusief organische bezoekers (bezoekers via onbetaalde zoekresultaten) aan de website (rechtopnee.nl). Gezien het succes van de campagne is vanuit VWS ingezet op verlenging van deze campagne. De campagne is vervolgens verder uitgebreid en de boodschap die erachter schuilgaat is verstevigd en verdiept. Het thema huwelijkse gevangenschap is toegevoegd aan de campagne. In deze verlengingsperiode is een bereik van 3.2 miljoen mensen gerealiseerd. 32.000 mensen hebben in dat jaar de website bezocht na het zien van het campagnemateriaal. Dat is een sterke stijging ten opzichte van het eerste halfjaar. Op dit moment wordt gewerkt aan offline campagnemateriaal (bijvoorbeeld posters en lesmateriaal).
De campagne is gericht op jongeren in de leeftijdscategorie 14–30 jaar die potentieel slachtoffer zijn van een vorm van schadelijke praktijken, waaronder vrouwelijke genitale verminking. De campagne is ontwikkeld met input van jongeren zelf.
Welke plannen zijn er om het Meerjarenplan Zelfbeschikking, dat eind dit jaar afloopt, voort te zetten in de komende jaren? Hoe ziet een mogelijke voortzetting eruit? Kunt u een tijdspad met de Kamer delen? Indien er geen plannen zijn, wat is de reden hiervoor?
Zoals aangegeven in het WGO «Integratie en maatschappelijke samenhang» van 25 november 2024, werkt het Ministerie van SZW de inzet op zelfbeschikking uit binnen de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving. De Staatssecretaris van Participatie en Integratie zal de Kamer hierover deze zomer te informeren.
Op basis van de eerste resultaten uit het Meerjarenplan Zelfbeschikking, lijken met name maatregelen gericht op «verandering van binnenuit» (door onder andere de inzet van zelforganisaties en sleutelpersonen) en het versterken van de financiële zelfredzaamheid van vrouwen met een migratieachtergrond in een financiële afhankelijkheidssituatie effectief. De komende tijd zal worden geprobeerd om groepen te bereiken die we nu nog onvoldoende weten te betrekken.
Daarnaast werken de ministeries van SZW, VWS, JenV, OCW en AenM samen aan de brede aanpak van schadelijke praktijken. De komende periode wordt door de ministeries met partijen in het veld verkend welke extra inzet nodig en mogelijk is op de aanpak van schadelijke praktijken en op versterken van het recht op zelfbeschikking in brede zin.
Is het project «SAMEN», dat in augustus 2024 is afgelopen, inmiddels geëvalueerd? Wat zijn de resultaten van deze evaluatie en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld? Indien er nog geen evaluatie heeft plaatsgevonden, is de Staatssecretaris van VWS bereid deze alsnog te laten uitvoeren?
Bij de afronding van project SAMEN heeft IOM een aanbevelingenrapport met opbrengsten van het project gepubliceerd. Dit rapport is als bijlage bij de beantwoording toegevoegd. Er heeft geen aanvullende evaluatie plaatsgevonden.
Wanneer wordt verwacht dat de Kamer het internationale rechtsvergelijkende onderzoek zal ontvangen over de inzet van preventieve beschermingsbevelen bij vermoedens van vrouwelijke genitale verminking, huwelijksdwang en achterlating?
Het onderzoek wordt naar verwachting voor de zomer van 2025 afgerond en na publicatie aan de Kamer toegezonden.
Problemen met de Persoonlijke Gezondheidsomgeving (PGO) |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haperend patiëntendossier ontaardt in ruzie in rechtszaak»?1
Ja daarmee ben ik bekend.
Deelt u de zorgen over de problemen met de Persoonlijke Gezondheidsomgeving (PGO), die 9 jaar na de lancering nog steeds niet goed functioneert? Hoe verklaart u dat er nog altijd geen sprake is van optimale gegevensuitwisseling tussen zorgverleners en patiënten en dat de planning om in 2020 voor alle Nederlanders een dossier te hebben bij lange na niet gehaald is?
Door de ontwikkeling van de persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) is de afgelopen jaren belangrijke voortuitgang geboekt bij het beschikbaar stellen van gezondheidsgegevens voor alle Nederlanders. Deze ontwikkeling is inderdaad minder snel verlopen dan aanvankelijk voorzien. Daarvoor zijn een aantal redenen aan te wijzen.
Toen in 2016 werd gestart met de ontwikkeling van het MedMij-stelsel voor de PGO had het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) geen regie hierop. Dat betekende ook dat het ministerie geen wetgeving op dit dossier mocht maken. Het zorgveld en de politiek hebben mijn voorganger in 2018 gevraagd om als ministerie meer regie te nemen. Dit heeft in 2023 geleid tot de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz). Daarna is in 2025 de European Health Data Space (EHDS) van kracht geworden. Deze wetten ondersteunen de regierol van het Ministerie van VWS. Dat zijn stappen in de goede richting.
Daarnaast kost het tijd om alle systemen van de meer dan 50.000 zorgaanbieders aan te sluiten op het PGO, zodat de gegevens richting PGO’s kunnen worden gedeeld. Er zijn de afgelopen jaren al flinke stappen gezet. 86% van de ziekenhuizen is aangesloten op MedMij, 73% van de revalidatieziekenhuizen, 46% van de zelfstandig klinieken, 92% van de huisartsen en 49 GGZ-instellingen. De gegevens van apothekers zijn nog niet beschikbaar in de PGO’s. Er wordt aan gewerkt om ook het Medicatie-overzicht in het PGO beschikbaar te krijgen, net als aan de gegevens uit de geboortezorg. Ook is het inmiddels mogelijk om de gegevens uit het Rijksvaccinatieprogramma (vanaf geboortejaar 1992) op te halen. Tevens is het mogelijk om een kopie van een deel van het medisch dossier op te vragen binnen de langdurige en curatieve zorg in PGO’s.
Om gegevens goed te kunnen uitwisselen is het nodig dat systemen voldoen aan standaarden. Gebleken is dat het langer duurt om standaarden in te bouwen in de Elektronische Patiëtendossiers (EPD’s), zoals bijvoorbeeld het geval was bij de Basisgegevensset Zorg (BgZ).
Klopt het dat het Ministerie van VWS de opzet van het PGO-project dit jaar drastisch heeft veranderd? Kunt u nader toelichten waarom hiertoe is besloten en welke verbeteringen u verwacht door de nieuwe opzet?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van de zorgen rondom de voortgang, financiering en problemen zoals de gebruiksvriendelijkheid heeft het Ministerie van VWS gezamenlijk met Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie Nederland besloten dat een andere aanpak noodzakelijk was. Hierover heb ik uw kamer in meerdere brieven geïnformeerd2. Het MedMij stelsel waarbinnen PGO’s werken is onderdeel van de Nationale Visie en Strategie, waaronder ook gewerkt wordt aan het landelijk dekkend netwerk en generieke functies. Juist deze infrastructuur is nodig voor een goede gegevensuitwisseling. Hierover heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd op 18 december 20243 en tijdens de technische briefing die mijn ambtenaren hebben gegeven in uw Kamer op 27 maart 2025.
Zoals aangekondigd in de Nationale Visie en strategie werk ik aan scheiding van data en functionaliteit. Hiermee bedoel ik dat er bij PGO’s voor functionaliteiten een vergoeding kan worden gevraagd aan gebruikers van PGO’s, maar niet voor uitwisseling van data. Het beschikbaar hebben en het kunnen inzien van de data over je gezondheid moet voor een burger altijd kosteloos zijn. Afgelopen jaren was de financiering vanuit VWS gebaseerd op het aantal gebruikers van PGO-leveranciers.
De drie gecontracteerde PGO’s vanuit de aanbesteding zijn de komende jaren gecontracteerd om het MedMij Afsprakenstelsel door te ontwikkelen. Hierdoor wordt het stelsel verbeterd. Dit doen ze op basis van de ontwikkel roadmap van het MedMij afsprakenstelsel. Deze roadmap is opgesteld in samenspraak met het zorgveld en de Patiëntenfederatie Nederland. Met deze andere aanpak werk ik aan verbeterde databeschikbaarheid, gebruiksvriendelijkere PGO’s en een duurzamer MedMij-stelsel voor alle inwoners van Nederland.
Kunt u aangeven welke aanvullende voorwaarden zijn gesteld bij de aanbesteding, waarbinnen is bepaald dat slechts drie ICT-bedrijven in de toekomst een ontwikkelingsfinanciering voor een PGO zullen ontvangen? Hoe moet dit eraan bijdragen dat de gestelde doelen nu wel worden behaald?
Ik heb onder andere een programma van eisen opgesteld waar de leveranciers aan moeten voldoen. Eén van de voorwaarden die gesteld is, is dat de gecontracteerde leveranciers open source ontwikkelen. Op deze manier stimuleer ik hergebruik van nieuw te ontwikkelen onderdelen van het MedMij stelsel. Het ministerie financiert de mogelijkheid om de data uit functionaliteiten uit te wisselen met een PGO.
Een andere voorwaarde is dat de drie gecontracteerde partijen voldoen aan de geldende Web Content Accessibility Guidelines (WCAG). Hiermee zorgen we ervoor dat de PGO’s toegankelijk en begrijpelijk zijn voor alle gebruikers, ongeacht hun digitale vaardigheden».
Ook is een voorwaarde dat de drie gecontracteerde partijen hun PGO moeten aanbieden op zowel Android als IOS en een mobile first ontworpen website, zodat de website goed op telefoon te gebruiken is. Op die manier vergroten we het bereik. De leveranciers zijn verplicht om samen te werken met het PGO Informatiepunt en nemen deel aan de gebruikersonderzoeken van de Patiëntenfederatie Nederland.
Met deze drie gecontracteerde leveranciers gaat er de komende jaren gewerkt worden aan de ontwikkeling volgens de ontwikkelroadmap van het MedMij stelsel.
Deelt u de mening dat beter sturen op kwaliteit en een grotere toepasbaarheid en bereik van de PGO belangrijke onderdelen moeten zijn van de nieuwe opzet? Zo ja, hoe worden deze criteria meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik met u eens. Dit is ook de reden waarom wij de aanpak hebben gewijzigd en besloten hebben om een aanbesteding te doen. Inmiddels zijn er drie PGO leveranciers gecontracteerd voor de doorontwikkeling van het MedMij Afsprakenstelsel en daarmee PGO’s. Door de financiering te richten op een beperkter aantal PGO’s kan ik gerichter werken aan het verbeteren van de kwaliteit en toepasbaarheid van de PGO’s. Deze ontwikkeling vindt plaats onder regie van Stichting MedMij, waarbij de samen met het zorgveld vastgestelde ontwikkelroadmap van MedMij leidend is.
Ook werk ik aan het verbeteren van de kwaliteit van de data. Het ontsluiten van meer databronnen en het bevorderen van patiëntvriendelijke weergave van deze gegevens. Op die manier kunnen burgers steeds meer en betere data in hun eigen PGO ophalen. Daarnaast werk ik aan het verbeteren van de bekendheid van de PGO in nauwe samenwerking met de Patiëntenfederatie Nederland.
Wat gebeurt er met de medische gegevens van gebruikers bij PGO-leveranciers die failliet gaan of zijn gegaan, zoals Drimpy BV die zo’n 40.000 gebruikers had? Is de veiligheid en privacy van deze gegevens voldoende geborgd? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te waarborgen?
Zodra een curator bij faillissement is aangesteld is de curator als verwerkingsverantwoordelijke verantwoordelijk voor de naleving van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG-wet). De uitoefening van het recht op gegevenswisseling (conform AVG-wetgeving) van burgers is dan de verantwoordelijkheid van de curator.
Dit houdt in dat bij een faillissement gegevens niet langer mogen worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren dan noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en verder verwerkt. Zodra een faillissement is afgehandeld moeten gegevens onder toezicht van de curator worden verwijderd.
Het MedMij Afsprakenstelsel stelt als voorwaarde dat een PGO een zogenaamd portabiliteitsrapport moet kunnen maken. Hiermee wordt bedoeld dat alle informatie in een gestructureerde vorm uit de PGO gehaald kan worden zodat deze in andere PGO's kan worden ingeladen (in documentvorm). In het geval van een faillissement van een PGO, heeft de curator de taak ervoor te zorgen dat de PGO-leverancier overeenkomstig de AVG handelt. Bij dit proces is de AVG uiteraard ook van toepassing. Het Ministerie van VWS heeft hier geen rol in.
Wat betekenen de faillissementen van PGO-leveranciers voor aangesloten zorgaanbieders?
Een faillissement van een PGO-leverancier heeft geen gevolgen voor zorgaanbieders. Er zijn twee rollen in het MedMij Afsprakenstelsel: die van Dienstverlener Persoon (de PGO-leverancier) en van Dienstverlener Aanbieder (die zorgt voor koppeling met de bronsystemen van de zorgaanbieder). Het stoppen van een PGO heeft dus geen invloed op de bronkant en zorgaanbieders die zijn aangesloten. Een PGO wordt gekozen door de burger zelf, bijvoorbeeld via de keuzehulp van de Patiëntenfederatie Nederland. Een Dienstverlener Aanbieder (DVA) wordt gekozen door een zorgverlener. Een PGO moet een MedMij-label hebben om gezondheidsgegevens op te halen via het MedMij Afsprakenstelsel, net als dat zorgverleners dat label moeten hebben om data uit te kunnen wisselen naar PGO’s.
Klopt het dat het Ministerie van VWS geen toezicht houdt op faillissementen van PGO-leveranciers? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Het Ministerie van VWS faciliteert en stimuleert de ontwikkeling van PGO’s, maar draagt geen directe verantwoordelijkheid voor het financiële beheer of de bedrijfsvoering van individuele leveranciers. Daarnaast is er geen specifieke wettelijke verplichting voor VWS om toezicht te houden op de financiële gezondheid van PGO-aanbieders. Hoewel VWS geen toezicht houdt op faillissementen, worden er wel eisen gesteld aan PGO-aanbieders middels het MedMij Afsprakenstelsel en de AVG. Mocht een PGO-leverancier failliet gaan, dan gelden de reguliere faillissementsprocedures, waarbij een curator wordt aangesteld om de afwikkeling te regelen.
Hoeveel is er tot op heden uitgegeven aan de opzet van de PGO? Kunt u een overzicht aanleveren waarbij u per externe partij aangeeft welke bedragen zij hebben ontvangen?
Het financieren van gegevensuitwisseling en het ontsluiten van gezondheidsgegevens naar PGO’s gebeurt op verschillende manieren. In de periode 2016–2024 zijn uitgaven gedaan aan de volgende partijen:
In 2018 is aan 25 PGO-leveranciers een impulsfinanciering van € 4,0 miljoen beschikbaar gesteld. In de jaren 2020–2024 is via de Open House-regeling € 8,1 miljoen betaald aan 19 PGO leveranciers. Aanvullend zijn onlangs via een aanbesteding voor de periode 2025–2027 drie PGO-leveranciers gecontracteerd. De totale opdrachtwaarde hiervan is € 15 miljoen.
Het opzetten van het MedMij Afsprakenstelsel is in eerste instantie gestart onder de Patiëntenfederatie Nederland en daarna verdergegaan in Stichting MedMij. Voor het mogelijk maken van gegevensuitwisseling conform het MedMij afsprakenstelsel via PGO’s is tussen 2016 en 2024 € 56,0 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast zijn in de periode 2017–2023 verschillende zogeheten VIPP programma’s (Versnellingsprogramma’s Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional) gesubsidieerd. Deze hadden als doel om te werken aan het gestandaardiseerd uitwisselen van medische gegevens. Voor verschillende zorgsectoren, medisch specialistische zorg, GGZ, huisartsen, langdurige zorg en de geboortezorg zijn dit soort subsidietrajecten geweest.
In deze subsidietrajecten werd per sector gewerkt aan het verbeteren van data uitwisseling tussen zorgverleners onderling. In ongeveer de helft van de VIPP-programma’s was budget gereserveerd voor de leveranciers van de ICT- systemen van de zorgverleners om aan te sluiten op het MedMiafsprakenstelsel, zodat mensen met hun PGO data konden ophalen. Echter werden niet de gehele budgetten uitgegeven aan de ontsluiting richting PGO’s via MedMij, maar bijvoorbeeld ook aan het ontsluiten van data via portalen. In totaal is naar alle sectoren circa € 4504 miljoen gegaan vanuit de VIPP gelden.
Zijn de tot op heden vrijgemaakte middelen voor de ontwikkeling van de PGO wat u betreft doelmatig besteed? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Hoe voorkomt u dat gemeenschapsgeld wegvloeit naar marktpartijen die ondermaatse kwaliteit leveren?
De ontwikkeling van PGO’s geeft een belangrijke impuls aan de beschikbaarheid van gezondheidsgegevens voor burgers. Uit verschillende maatschappelijke kosten-batenanalyses blijkt dat de baten van het investeren in online inzage van gezondheidsgegevens en het ondersteunen van burgers bij zelfzorg hoger zijn dan de kosten.5
Tegelijk bleef de voortgang op onderdelen achter bij de ambitie. Dat was ook aanleiding voor het Ministerie van VWS om de regie steviger in handen te nemen. Met de aanbesteding voor de PGO-leveranciers is die regie verder versterkt. Hierdoor kan ik gerichter sturen op kwaliteit en doelmatigheid. Daarmee verklein ik ook het risico dat gemeenschapsgeld wegvloeit naar ICT-leveranciers die niet leveren wat nodig is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedere inwoner van Nederland eenvoudig, veilig en laagdrempelig toegang krijgt tot persoonlijke medische gegevens? Heeft u er nog vertrouwen in dat de PGO hier de oplossing voor is?
Burgers dienen kosteloos toegang te hebben tot gegevens over de eigen gezondheid en zorg, ook als zij (nog) geen gebruik maken van een PGO. Daarom wordt Mijn Gezondheidsoverzicht ontwikkeld. Dit wordt een publieke dienst, waar burgers op elk moment gegevens over hun gezondheid kunnen inzien. Je kunt deze publieke dienst vergelijken met mijnpensioenoverzicht.nl. Men kan daarnaast een PGO kiezen om de gezondheidsgegevens naar behoefte te koppelen met functionaliteiten (apps). Met andere woorden: PGO’s gaan verder waar Mijn Gezondheidsoverzicht ophoudt. Ik heb er vertrouwen in dat de PGO hier een belangrijke rol in heeft.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat digitalisering in de zorg van 10 april 2025?
Ja.
Het artikel 'Consumenten betalen groen gas maar dat is er nog helemaal niet' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van RTL Nieuws van 25 maart «Consumenten betalen een toeslag betalen voor groen gas, maar dat is er nog helemaal niet»?1
Ja
Wat is de status van het wetsvoorstel bijmengverplichting groen gas, en van de gesprekken met de Europese Commissie over het wetsvoorstel? Wanneer wordt de reactie van de Europese Commissie op het gewijzigde wetsvoorstel verwacht?
Een informele reactie van de Europese Commissie wordt in april verwacht. Na akkoord van de Europese Commissie moet de advisering door de Raad van State worden gedaan. Parallel aan dit proces vindt de voorjaarsbesluitvorming plaats over de reikwijdte van de bijmengverplichting.
Gaat u de tijdslijn nog halen van behandeling? Wanneer wordt de wet in de Tweede Kamer verwacht en wanneer in de Eerste Kamer?
Het kabinet zet zich in voor een zo spoedig mogelijke verzending van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer na ontvangst van het advies van de Raad van State. Vervolgens kan behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en Eerste Kamer plaatsvinden. De planning daarvan is uiteraard aan de Kamer.
Bent u het ermee eens dat de kans dat de wet op 1 jan 2026 in werking treedt zeer klein is?
Het kabinet doet zijn uiterste best om 1 januari 2026 te halen. De tijdslijn is mede afhankelijk van het tempo waarmee de Europese Commissie met een oordeel komt en de tijd die de RvS nodig heeft voor zijn advisering. Het kabinet zal voor de zomer in een Kamerbrief communiceren over het vervolgproces.
Bent u het ermee eens dat het logisch is dat bedrijven zich op wetgeving voorbereiden en er in de bedrijfsvoering vanuit mogen gaan dat als er een datum gecommuniceerd wordt, deze datum ook gerespecteerd wordt?
Het kabinet vindt het logisch dat bedrijven zich voorbereiden op wetgeving als die wordt aangekondigd door de overheid. Tegelijkertijd is een proces om tot nieuwe wetgeving te komen altijd omgeven met onzekerheden, waarvan bij antwoord 4 een voorbeeld is gegeven.
Bent u het ermee eens dat de huishoudens nu een onnodige hoge energierekening hebben omdat ze betalen voor iets waarvan bijna zeker is, dat het dan nog niet speelt?
Het kabinet vindt het onwenselijk dat energieleveranciers kosten in rekening brengen die mogelijk niet gemaakt hoeven te worden. Tegelijkertijd bestaat er contractvrijheid en mogen energieleveranciers zich voorbereiden op de inwerkingtreding van de bijmengverplichting. Er zijn in ieder geval een aantal praktische mogelijkheden voor leveranciers bij het vormgeven van hun contract om onnodige kosten te vermijden, die diverse partijen al inzetten en waarvan in het artikel van RTL Nieuws een aantal voorbeelden zijn gegeven. Het staat leveranciers bijvoorbeeld vrij om klanten de mogelijkheid te bieden het contract tussentijds te herzien. Leveranciers kunnen ook ervoor kiezen om nu nog geen kosten door te berekenen in de prijs, maar wel een helder wijzigingsbeding op te nemen voor het geval specifieke nieuwe wetgeving leidt tot kosten tijdens de looptijd van de overeenkomst. Aan kleinverbruiker moet wel de reële mogelijkheid worden geboden om de overeenkomst te beëindigen wanneer de leverancier de leveringstarieven eenzijdig aanpast.
Bent u het ermee eens dat huishoudens dit bedrag terug moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de meest charmante manier voor energiebedrijven om met deze overheidonvolkomendheid om te gaan de optie is om prijzen tussentijds te kunnen wijzigen? Heeft dat wat u betreft ook de voorkeur?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat indien het klopt dat energiemaatschappijen de rekening vanwege groen gas verhogen met 10% dat dan deze verhoging de energierekening die voor veel huishoudens al te hoog is, nog onbetaalbaarder maakt?
In de huidige opzet van het wetsvoorstel bedragen de geschatte meerkosten in het eerste jaar van de verplichting 1–2 ct.jm3 gas. Een verhoging van 10% kan het kabinet niet plaatsen. De hoogte van de energierekening hangt af van vele factoren, waarvan sommige prijsverhogend en andere prijsverlagend werken; dit moet daarom integraal worden bekeken. Het gebruik van groen gas is daarnaast voor veel huishoudens een optie met lagere kosten dan andere duurzame alternatieven, onder andere omdat de bestaande gasinfrastructuur gebruikt kan worden.
Deelt u de mening dat 10% opslag niet draagbaar is voor veel huishoudens die amper rondkomen, zie ook aangenomen motie Postma (Kamerstuk 31 239, nr. 410)?
Zoals in vraag 9 uitgelegd, herken ik een 10% opslag niet.
Het kabinet vindt het belangrijk dat alle consumenten hun energierekening kunnen blijven betalen, ook wanneer de energieprijzen stijgen. Er is daarom extra aandacht voor huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen, bijvoorbeeld vanwege een laag inkomen en/of het ontbreken van mogelijkheden om te investeren in verduurzaming. De snelste maatregel om deze groep te helpen is het openstellen van het Energiefonds in de week van 21 april aanstaande. Vorig jaar zijn op die manier meer dan honderdduizend huishoudens geholpen bij het betalen van hun energierekening. Daarnaast worden huurwoningen met slechte energie (EFG)-labels uitgefaseerd waardoor het energieverbruik en de rekening daalt, juist bij huishoudens met een lager inkomen. Tot slot wordt een definitie van energiearmoede opgenomen in het Energiebesluit, conform het door de Kamer aangenomen amendement op de Energiewet. Dit is de basis voor de monitoring van de ontwikkelingen rond energiearmoede, om deze goed in beeld houden en het beleid er zo nodig nader op toe te spitsen.
Hoe houdt u groen gas betaalbaar voor huishoudens?
Zie het antwoord op vraag 10. Daarnaast is groen gas, zoals meermaals aangetoond (waaronder in de Startanalyse 2025) voor veel huishoudens de goedkoopste optie voor het verduurzamen van de warmtevoorziening. De effecten van de bijmengverplichting op de energierekening worden, conform het gebruikelijke proces, tijdens de reguliere besluitvormingsmomenten meegenomen in de integrale weging van de koopkracht voor huishoudens of de lastendruk voor bedrijven en maatschappelijke organisaties. Indien, n.a.v. de integrale weging, het wenselijk wordt geacht om de meerkosten van de bijmengverplichting (deels) te compenseren via generiek beleid of specifieke maatregelen, dan vindt hierover besluitvorming plaats, in samenhang met een ordentelijke budgettaire dekking.
Hoe waarborgt u dat energiemaatschappijen die reeds een groen gas-toeslag in rekening hebben gebracht, deze aan huishoudens terugbetalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 7 en 8.
Bent u het ermee eens dat, liefst nog voor 1 januari 2026, genormeerd moet worden hoe energiemaatschappijen de energierekening voortaan op moeten stellen op zo’n manier dat huishoudens kunnen zien hoeveel ze voor de bijmenging van groen gas betalen?
Het kabinet is het ermee eens dat het voor huishoudens belangrijk is om inzicht te hebben in de opbouw van de energierekening. Tegelijkertijd is het kabinet terughoudend in het opleggen van nieuwe extra eisen aan de opbouw van de energierekening voor energiemaatschappijen. Per 1 januari 2026 zal de Energiewet in werking treden. Na inwerkingtreding worden energieleveranciers reeds verplicht om op de factuur onderscheid te maken tussen de verbruiksafhankelijke en verbruiksonafhankelijke kosten. Verder stelt de energieleverancier de factuur op in begrijpelijke en duidelijke taal. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan de implementatie van de herziene Gasrichtlijn. Daarbij zal geregeld worden dat leveranciers het aandeel groen gas in het geleverde gas specificeren. Op grond van de herziene Gasrichtlijn hoeft echter niet gespecificeerd te worden wat de meerkosten zijn van specifiek het bijmengen van groen gas.
Hoeveel m3 groen gas is er nodig per jaar vanaf 1 januari 2026 als de wet wel in gaat, wil er aan de bijmengverplichting kunnen worden voldaan? Is dat beschikbaar in Nederland? Voor hoeveel procent zijn we afhankelijk van de buitenlandse markt?
Het opbouwpad van de bijmengverplichting wordt vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. In de Kamerbrief «Aanpassingen bijmengverplichting groen gas» is gecommuniceerd over het opbouwpad tot 2030. In de memorie van toelichting behorende bij het concept wetsvoorstel is een opbouwpad genoemd uitgedrukt in de hoeveelheid CO2 reductie. Dit betekent dat het doel uitgedrukt in volume een schatting is op basis van de verwachte grondstoffen, oplopend van ca. 210 mln. m3 tot 1,1 mld. m3 in 2030. In de Kamerbrief «Nadere uitwerking bijmengverplichting groen gas» is beschreven dat de productiepotentie van groen gas in Nederland hoger is dan het doel van de bijmengverplichting. Het doel wordt voor het eerste jaar lager vastgesteld dan de reeds bestaande groen gas productie.
Hoeveel m3 van het totaal aan benodigd groen gas komt er per 1 januari 2026 uit rioolslib uit Nederland, hoeveel uit groente-, fruit- en tuinafval (gft) uit Nederland, hoeveel uit etensresten uit Nederland, hoeveel uit (koe)mest uit Nederland en hoeveel uit welke andere bron(nen)?
Het is niet te voorspellen uit welke grondstof groen gas in 2026 geproduceerd wordt. In het jaar 2023 werd er volgens het CBS in totaal 276 mln. m3 biogas geproduceerd. Daarvan was 6% afkomstig uit rioolslib, 56% uit mest- en co vergisting van mest en 35% uit overige biogrondstoffen (zoals GFT en allesvergisting).
Hoe zijn Nederlandse waterzuiveringsinstallaties (rioolslib), Nederlandse gft-inzamelaars (gft), Nederlandse horeca (etensresten) en Nederlandse boeren (mest)betrokken bij de plannen voor groen gas per 1 januari 2026
De plannen voor de bijmengverplichting zijn besproken met stakeholders, waaronder de Unie van Waterschappen en het Platform Groen Gas. Daarnaast is het wetsvoorstel in consultatie gegeven.
Hoe heeft en houdt u regie op de groengasproductie in Nederland?
Binnen het Programma Groen Gas wordt er gewerkt aan de opschaling en inzet van groen gas in Nederland. Binnen dit programma houdt het kabinet zicht op de productie van groen gas, of het groen gas voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen, welke knelpunten er zijn voor verdere opschaling van groen gas. Dit doet het kabinet in samenwerking met verschillende organisaties zoals de Unie van Waterschappen, NEa, VertiCer, RvO en Netbeheer Nederland.
Zal er ook groen gas worden geïmporteerd, en zo ja: waar vandaan en hoeveel m3?
Het Programma Groen Gas zet in op het stimuleren van de groen gas productie in Nederland. Het wetsvoorstel bijmengverplichting is gericht op groen gas dat in Nederland in het gasnet wordt ingevoed. Import via het gasnet wordt niet gestimuleerd, omdat dit niet meetelt voor de Nederlandse klimaatdoelstellingen, conform de IPCC-emissie statistiekregels. Het staat energieleveranciers of consumenten vrij om groen gas te importeren voor andere doelen dan de bijmengverplichting groen gas, momenteel gebeurt dit niet op grote schaal.
Wat is de winst van Nederlands groen gas, respectievelijk geimporteerd groen gas, ten opzichte van aardgas?
Groen gas geproduceerd uit mest zorgt voor een extra verdienvermogen voor de boeren. Daarnaast, telt groen gas dat wordt ingevoed in het Nederlands gasnet mee voor de Nederlandse klimaatdoelstellingen. Geïmporteerd groen gas kan gebruikt worden om te voldoen aan internationale RED-doelstellingen voor duurzame energie en t.b.v. de verplichtingen van grootschalige uitstoters van CO2 als gevolg van het handelssysteem voor CO2, het zogeheten EU ETS. Voor de nationale Nederlandse klimaatdoelen, zoals vastgelegd in de Klimaatwet, telt geïmporteerd groen gas niet mee. Ook voor de COrreductie doelen in het kader van de Effort Sharing Regulation en het Parijsakkoord telt alleen groen gas mee dat in Nederland in het gasnet is ingevoed, conform IPCC-emissie statistiekregels.
Met welk bijmengpad moeten energiebedrijven rekening houden in de meerjarige contracten die ze willen aanbieden?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 14, wordt het opbouwpad van de verplichting vastgesteld in de algemene maatregel van bestuur bij het wetsvoorstel. De specifieke verplichting per energieleverancier wordt berekend naar rato van de marktaandelen, dit zorgt voor een beperkte onzekerheid over de exacte verplichting per leverancier aangezien deze marktaandelen niet vaststaan. Leveranciers kunnen omgaan met deze onzekerheid, omdat het wordt toegestaan een klein gedeelte van de benodigde handelseenheden mee te nemen naar het volgende boekjaar. Daarnaast kunnen leveranciers onderling handelen na vaststelling van de marktaandelen.
Voor welke soort(en) woningbouw is groen gas de oplossing binnen de gemeentelijke warmtetransitie?
Groen gas, in combinatie met een hybride warmtepomp, is een oplossing voor huizen die niet kunnen overstappen op een all-electric warmtepomp of een warmtenet. Dit geldt met name voor woningbouw in het landelijk gebied.
Welke afspraken zijn er gemaakt met Nederlandse gemeenten over het laten liggen van het aardgasleidingenstelsel voor het transport van groen gas?
Hier zijn geen afspraken over gemaakt. Gemeenten en netbeheerders spreken met elkaar over de warmtetransitie om per wijk tot een warmteplan te komen. Indien gekozen wordt voor volledig collectieve warmte of volledig elektrisch, dan geeft de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie gemeenten de netbeheerders, indien dat technisch gezien kan, het gasnet verwijderen omdat in die wijken ook in de toekomst geen gasnet nodig is.
Welke afspraken heeft u gemaakt met gemeenten over de rol van groen gas binnen de warmtetransitie, vanaf 1 januari 2026?
De gemeente voert regie in de warmtetransitie. Gemeenten hebben daarvoor een transitievisie warmte opgesteld. Deze visie moet in 2026 worden geactualiseerd als verplicht warmteprogramma onder de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie. Gemeenten kunnen daarbij onder andere gebruik maken van de Actualisatie startanalyse 2025 van het PBL en de daarbij genoemde strategieën, zoals de inzet van klimaatneutrale gassen, waaronder groen gas. Tegelijkertijd is de beschikbaarheid van duurzame gassen onzeker en naar alle waarschijnlijkheid schaars. Het is daarom van belang dat gemeenten daar rekening mee houden in de warmteprogramma's. Als voor gebieden onzeker is welke warmtestrategie op lange termijn robuust is, is het van belang dat in die gebieden in ieder geval al wordt begonnen met energiebesparing.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat Betaalbare energierekening voor huishoudens beantwoorden?
Het kabinet heeft de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord. Het antwoord op vraag 6, 7 en 8 is gecombineerd. Voor het antwoord op vraag 12 verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 6, 7 en 8.
Het bericht: ‘Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meer seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners dan gedacht»?1
Bent u geschrokken van de genoemde cijfers in de zorg? Deelt u de mening dat met zulke cijfers over seksueel wangedrag het basisvertrouwen in de zorg wordt aangetast? Zo nee, hoe duidt u deze cijfers dan?
Onderschrijft u de uitspraak van de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat deze cijfers slechts «een hele voorzichtige schatting' zijn? Zo ja, wat zegt dat volgens u over de manier waarop er in de zorg wordt omgegaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag door zorgverleners? En wat zegt dat over de cultuur in (delen van) de zorg, waar patiënten sowieso afhankelijk zijn van zorgverleners?
Hoe verklaart u de verschillen in meldings- en aangiftebereidheid tussen de zorgdomeinen zoals terug te zien is in de cijfers van de IGJ?2
Bij hoeveel meldpunten kunnen patiënten en zorgvragers seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg melden? Wat bent u bereid te doen om de drempel voor het doen van een melding te verlagen en de bekendheid van de meldpunten te vergroten?
Bent u bereid om verantwoordelijkheid en initiatief te nemen om samen met zorgprofessionals en zorgaanbieders seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg te bestrijden? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met zorgaanbieders, zorgprofessionals en slachtoffers over het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg en samen met hen tot acties te komen? Zo nee, waarom niet?
Waar ligt wat u betreft het zwaartepunt als het gaat om vervolging en sanctionering; in het tucht- of in het strafrecht? Hoe geeft u vervolging en sanctionering een plek in de aanpak tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag in de zorg?
Is al eens uitgezocht of en hoe er een correlatie is tussen seksueel grensoverschrijdend gedrag, diplomafraude, valse VOG's en fraude? Zo ja, wat zijn daarvan de inzichten? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten doen?
Welke acties zijn de afgelopen jaren ondernomen vanuit het Ministerie van VWS om seksueel wangedrag te voorkomen en te bestrijden? Bent u bereid om te komen met een (verstevigd) actieplan op basis van de input vanuit onder andere de IGJ?3 Zo ja, kunt u de Kamer voor de zomer van dit jaar hierover informeren?
Het bericht ‘Bonaire slaat alarm om militaire dreiging uit Venezuela’ |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Hanneke van der Werf (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Bonaire slaat alarm om militaire dreiging uit Venezuela» op de website Dossier Koninkrijksrelaties van 27 maart jl.?1
Ja. De Ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken hebben de brief, waarnaar wordt verwezen op de website, ontvangen van de Gezaghebber van Bonaire, dhr. John Soliano. Daarnaast hebben wij ook kennis genomen van de aanvullende verklaring van de Gezaghebber op de website van het Openbaar Lichaam.2
Klopt het dat er recent Venezolaanse militaire activiteiten zijn waargenomen in de buurt van Bonaire?
Er zijn recent geen Venezolaanse militaire activiteiten in de buurt van Bonaire waargenomen.
Hoe beoordeelt u de aard en ernst van deze signalen? Acht u ze geloofwaardig en/of zorgwekkend?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een verhoogde dreiging richting Bonaire of andere Caribische delen van het Koninkrijk?
Op dit moment is er geen reden om uit te gaan van een verhoogde dreiging ten aanzien van de Caribische delen van het Koninkrijk. De AIVD en MIVD doen voortdurend gezamenlijk onderzoek naar politieke en militaire ontwikkelingen in Venezuela en mogelijke uitstralingseffecten richting het Koninkrijk der Nederlanden en in het bijzonder Aruba, Bonaire en Curaçao. Eventuele ontwikkelingen en gevolgen voor het Koninkrijk worden op deze manier gemonitord.
In hoeverre is er militair of diplomatiek contact geweest met Venezuela over deze kwestie?
Over deze kwestie is geen specifiek contact geweest. Met Venezuela zijn er in algemene zin beperkte diplomatieke en militaire contacten. Dit gebeurt onder andere via de Nederlandse ambassade in Caracas, waar tevens een defensie attaché geaccrediteerd en geplaatst is, en via de staf van het Commandement der Zeemacht in het Caribisch Gebied (CZMCARIB), de permanente militaire presentie in de regio.
Hoe is de communicatie en samenwerking met de gezaghebber en het Openbaar Lichaam Bonaire in dit dossier verlopen?
De Commandant der Zeemacht in het Caribisch Gebied (C-ZMCARIB) is als regionale commandant het primaire aanspreekpunt voor Defensie aanwezigheid en activiteiten in de regio. C-ZMCARIB is namens Defensie verantwoordelijk voor de externe verdediging van dit deel van het Koninkrijk (Hoofdtaak 1). C-ZMCARIB heeft met regelmaat contact met de gezaghebber van Bonaire, ook specifiek over (militaire) dreiging. Op 27 maart jl. heeft C-ZMCARIB contact gehad met de Gezaghebber en daarbij verdere duiding en toelichting gegeven over de situatie in Venezuela, de rol van Defensie en de plannen die Defensie maakt.
De Speciaal Vertegenwoordiger voor de Benedenwindse Eilanden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft recent gesproken met het kabinet van de gezaghebber van Bonaire over de ontwikkelingen in Venezuela. Daarnaast vindt maandelijks overleg plaats tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de ambassade in Caracas en vertegenwoordigers van Aruba, Curaçao en Bonaire waarin alle relevante ontwikkelingen in en met betrekking tot Venezuela worden doorgenomen.
Op Bonaire is daarnaast personeel van de Koninklijke Marechaussee geplaatst ten behoeve van haar reguliere grenstaken. De gezaghebber heeft met regelmaat contact met de KMar en andere rechtshandhavingsdiensten over de veiligheidssituatie in Bonaire.
Welke maatregelen worden genomen om de veiligheid van Bonaire te waarborgen? Zijn er extra waarnemingen, patrouilles of versterkingen voorzien?
Op dit moment is er geen noodzaak tot aanvullende maatregelen specifiek op Bonaire. In het algemeen wordt Defensie in het licht van de ernstig verslechterde veiligheidssituatie in de wereld verder versterkt. De investeringen zijn gericht op versterking van de krijgsmacht ter voorkoming van en voorbereiding op conflicten, nu en in de toekomst. Onderdeel hiervan zijn Defensie-investeringen in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Ook voor het Caribisch gebied actualiseert Defensie haar verdedigings- en versterkingsplannen bij een eventueel toenemende dreiging. Naast de plannen voor de primaire taak, zijn er ook plannen voor de andere taakstellingen zoals bij toenemende migratiestromen of bij rampen en crises. Ook op het gebied van militaire dreigingen worden net als in Europees Nederland plannen ontwikkeld, die in afstemming met Caribisch Nederland en de landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten worden opgesteld.
Welke rol speelt de Koninklijke Marine in het Caribisch gebied op dit moment in het kader van deze signalen?
Op dit moment voert de Koninklijke Marine haar reguliere taken uit in het gebied, omdat het huidig dreigingsbeeld geen aanleiding geeft voor andere inzet. Defensie heeft voor militaire- en politietaken een permanente militaire presentie in het Caribisch deel van het Koninkrijk van ruim 1.000 medewerkers van meerdere Defensieonderdelen, bestaande uit militairen en burgermedewerkers. Met deze aanwezigheid draagt Defensie bij aan de veiligheid op land, vanaf zee en in de lucht en geeft Defensie invulling aan de primaire taak van de externe verdediging van het Koninkrijk. Daarnaast draagt Defensie bij aan het bevorderen van de internationale rechtsorde en het ondersteunen van civiele autoriteiten.
Naast het permanent aanwezige personeel van de Koninklijke Marechaussee op Bonaire, wordt overige Defensie inzet voor de Benedenwindse eilanden, bijv. van de Koninklijke Marine, vanaf de marinebasis- en kazernes aangestuurd op Curaçao en Aruba. Indien hier aanleiding voor is kunnen versterkingen, zoals extra patrouilles, vanuit de huidige capaciteiten worden voorzien.
Bent u bereid om de Kamer op korte termijn te informeren over de feitelijke situatie en eventuele stappen die worden overwogen?
Indien de situatie in Venezuela leidt tot een andere veiligheidssituatie in het Caribisch deel van het Koninkrijk zal ik mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken uw Kamer daarover informeren.
Het bericht dat er meer ‘zombiebranden’ zijn door klimaatverandering |
|
Geert Gabriëls (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer «zombiebranden» door klimaatverandering, maar herstel blijkt beter en uitstoot lager»?1
Ja
Hoe apprecieert u dit bericht?
Het artikel heeft betrekking op natuurbranden die plaatsvinden in Noord-Amerika, meer specifiek natuurbranden die schijnbaar overwinteren onder de sneeuw en in de lente weer actief worden. Er zijn geen voorbeelden bekend dat zulke natuurbranden zich voordoen in Nederland. Het is verder goed om te zien dat wetenschappers het fenomeen en de werking van natuurbranden beter proberen te begrijpen. Het is ook positief dat het herstel van de natuurgebieden beter was dan eerder gedacht en de uitstoot van koolstof lager is dan eerder ingeschat door de wetenschappers.
Onderschrijft u, zoals ook aangegeven in de Rijksbrede Risicoanalyse Nationale Veiligheid, dat de kans op natuurbranden in Nederland «zeer waarschijnlijk» is en dat de gevolgen hiervan «ernstig» kunnen zijn?
Natuurbranden zijn van alle tijden, ook in Nederland. Doordat Nederland steeds meer brandgevoelige dagen ziet, heeft het versterken van natuurbrandbeheersing een hoge prioriteit. Onder coördinatie van het Ministerie van LVVN wordt er dan ook hard gewerkt aan een integrale aanpak van natuurbrandbeheersing. Het beschermen van mens en natuur tegen natuurbranden staat daarbij centraal.
We blijven stappen zetten om een veilige omgeving te creëren en het bewustzijn van het risico van natuurbranden te vergroten. Zo heeft het kabinet afgelopen jaar € 11,5 miljoen geïnvesteerd in de samenwerking tussen provincies, natuurorganisaties en veiligheidsregio’s op het gebied van het voorkomen en beperken van natuurbranden. De komende jaren wordt verder ingezet op het versterken van de weerbaarheid van de samenleving en het risicobewust inrichten van de fysieke leefomgeving2.
Wat doet u om natuurrampen en andere gevolgen van klimaatverandering in Nederland tegen te gaan? Wat doet u om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering?
Voor het tegengaan van de gevolgen van weersextremen komt het kabinet, zoals aangekondigd in het regeerprogramma, in 2026 met een nieuwe Nationale Klimaatadaptatiestrategie.
Voor watergerelateerde vraagstukken en voor de aanpak van hittestress werkt het Rijk aan oplossingen samen met de medeoverheden in het Deltaprogramma. In het deelprogramma Ruimtelijke Adaptatie voeren deelnemende organisaties stresstesten uit, onder andere om na te gaan wat de kwetsbaarheden zijn in de ruimtelijke inrichting voor extreme wateroverlast en droogte. Er wordt stapsgewijs gewerkt naar een balans tussen mogelijkheden om risico’s proberen te voorkomen, risicobewustzijn te vergroten en beter te reageren als het risico zich voordoet.
Deelt u de mening dat er (zowel in Europees Nederland als in de rest van het in Koninkrijk) meer moet gebeuren op het gebied van klimaatadaptatie?
In 2022 is de Nationale Klimaatadaptatiestrategie van 2016 geëvalueerd3. Daaruit blijkt dat het beleid inderdaad moet worden geïntensiveerd om goed om te kunnen gaan met het veranderende weer. Daarnaast adviseerde het Planbureau voor de Leefomgeving vorig jaar in haar rapport Klimaatrisico’s in Nederland4 om adaptatiebeleid te versnellen en keuzes en uitvoering naar voren te halen. Dit geldt met name voor maatregelen met lange beslis- en realisatietijden, waarbij een mismatch tussen het tempo van klimaatverandering en de adaptatiesnelheid zou kunnen ontstaan. Daarom is in het Regeerprogramma afgesproken dat het kabinet in 2026 een nieuwe Nationale Klimaatadaptatiestrategie presenteert met doelen voor infrastructuur, zoetwaterbeschikbaarheid, gezondheid, wonen, cultureel erfgoed, landbouw en natuur.
Ook Caribisch Nederland wordt meegenomen in de Nationale Adaptatiestrategie. Op dit moment wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan het opstellen van klimaatplannen per eiland. In reactie5 op het rapport «Het is nooit te laat» van de heer Nijpels is toegezegd de Openbare Lichamen van de BES-eilanden te ondersteunen bij het opstellen van klimaatplannen, dit kabinet zet dat beleid voort. Ook wordt er ondersteuning geboden aan de overige landen binnen het Koninkrijk voor het opstellen van klimaatadaptatiestrategieën via het International Panel on Deltas and Coastal Areas (IPDC).
In hoeverre leidt verdroging door klimaatverandering, peilverlaging en watergebruik tot een groter risico voor natuurbranden?
Als er te weinig grondwater aanwezig is in de natuurgebieden zal de bodem uitdrogen en neemt het risico op natuurbranden toe. Gelukkig is de natuur veerkrachtig en korte periodes van verminderde waterbeschikbaarheid kan de natuur meestal goed overbruggen. Uit de KNMI-klimaatscenario’s blijkt dat we in de toekomst vaker te maken krijgen met droge zomers en hogere temperaturen. Daardoor neemt het risico op natuurbranden toe. Ook de structurele verdroging van natuurgebieden leidt tot een groter risico op natuurbranden. Hydrologisch herstel in en rondom natuurgebieden door verhoging van grondwaterpeilen, verminderen van ontwatering en onttrekkingen kan het risico op bosbranden sterk reduceren en maakt natuurgebieden minder kwetsbaar voor droogte. Dit heeft de aandacht van de Ministeriele Commissie Economie en Natuur (MCEN).
Hoe wordt nu geanticipeerd op droogteperiodes, om lage waterstanden te voorkomen en zo het risico op natuurbranden te verkleinen?
Het Ministerie van LVVN faciliteert en ondersteunt medeoverheden en terreinverantwoordelijken bij het bevorderen van een robuuste natuur en het verbeteren van (hydrologische) condities om zo onder andere te anticiperen op droogteperiodes en het risico op natuurbranden te verkleinen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door middel van kennisontwikkeling. Zo voert Wageningen University & Research in opdracht van LVVN een trendonderzoek uit naar impact van droogte op natuur op de hoge zandgronden. Hierin is in beeld gebracht wat het handelingsperspectief is voor terreinbeherende organisaties en medeoverheden om de impact van droogte te beperken.6
Welke samenhang ziet u tussen klimaatadaptatie en het sturend maken van water en bodem bij ruimtelijke keuzes? Neemt u het bodem- en watersysteem in een gebied als basis van uw ruimtelijke beleid?
Er is een duidelijke samenhang tussen rekening houden met water en bodem en klimaatadaptatie. In het regeerprogramma staat dat we toekomstbestendig bouwen. Om dit te doen wordt, conform de Kamerbrief van oktober 20247, rekening gehouden met het onderliggende water- en bodemsysteem en de extra weersextremen die we in de toekomst kunnen verwachten. Tegelijkertijd betekent «rekening houden met» ook dat we meebewegen met water en bodem en soms bijvoorbeeld accepteren dat er wateroverlast of -tekort is.
«Rekening houden met» werkt dus twee kanten op. We houden aan de voorkant rekening met water en bodem bij de te maken afwegingen voor een robuuste ruimtelijke ordening en inrichting. Daarbij kijken we naar wat wél kan, door zoveel mogelijk te kiezen voor multifunctioneel ruimtegebruik en creatieve oplossingen.
Hoe staat het met het Breed Beraad Nota Ruimte waarin onafhankelijke wetenschappers, planbureaus, het College van Rijksbouwmeester en Rijksadviseurs (CRa) en vertegenwoordigers van kennisinstellingen reflecteren op de (klimaatbestendige) toekomst van de ruimte in Nederland? Is dit beraad nog actief en zo niet, waarom niet?
De reflecties van het Breed Beraad waren gericht op de Contourennotie Nota Ruimte en het Voorontwerp Nota Ruimte. Het kabinet gaat onverkort door met de Nota Ruimte en bouwt hierbij onder andere voort op het in juni 2024 gepubliceerde Voorontwerp Nota Ruimte, de diverse inzichten die er ook zijn opgedaan met de ruimtelijke voorstellen van de provincies en de formele rapporten en adviezen van planbureaus en kennisinstellingen. Tevens wordt een aantal onderwerpen uit de Nota Ruimte conform regeerprogramma op dit moment herijkt. Voor deze nieuwe fase van de Nota Ruimte is geen Breed Beraad meer georganiseerd. Er is langs diverse trajecten al ontzettend veel kennis en adviezen aangereikt. Zo geven de planbureaus via de formele onderraden advies over de Nota Ruimte. Ook zijn er regelmatig ambtelijke en bestuurlijke overleggen met de planbureaus en kennisinstellingen over de diverse onderwerpen in de Nota Ruimte.
Vindt u dat vraagstukken met betrekking tot klimaatmitigatie en klimaatadaptie op dit moment voldoende worden geborgd in het beleid rondom ruimtelijke ordening, woningbouw en de fysieke leefomgeving? Op welke manieren doet u dit?
In het antwoord op vraag 8 is de samenhang tussen rekening houden met het water- en bodemsysteem en klimaatadaptatie toegelicht. Voor het ruimtelijk beleid wordt er rekening gehouden met het water- en bodemsysteem, omdat dit nodig is voor een robuuste ruimtelijke ordening en inrichting. Bij de te maken keuzes in de Nota Ruimte wordt, conform de eerder aangehaalde Kamerbrief van oktober 2024, rekening gehouden met water en bodem en daarmee dus ook klimaatadaptatie geborgd in ruimtelijk beleid. De Ministeries van VRO en IenW ondersteunen gemeenten met het klimaatadaptief ontwikkelen van woningen met instrumenten zoals het Ruimtelijk afwegingskader voor de locatiekeuze en de Landelijke maatlat klimaatadaptatie die definieert hoe klimaatadaptief te ontwikkelen. De inzet hiervan is toegelicht in de Kamerbrief van 7 april.8 Daarnaast kan ook gedacht worden aan diverse regelgeving zoals de energieprestatie-eisen voor gebouwen (BENG-eisen). Ook via de Woontopafspraken wordt gekeken of uniforme kaders voor klimaatadaptatie kunnen helpen om dit te borgen, en tegelijkertijd de woningbouwopgave te versnellen. In de Nota Ruimte worden de grote ruimtelijke opgaven waaronder energie, wonen en water en bodem samengebracht in een overkoepelende ruimtelijke visie.
Hoe staat het met de in het regeerprogramma aangekondigde Nationale Klimaatadaptatie Strategie (NAS)?
Hier wordt nu aan gewerkt door de Ministeries van IenW, VRO, VWS, OCW, JenV, LVVN en KGG. Momenteel worden de beleidsopties verkend. Volgens planning is de Ontwerp-NAS eind dit jaar gereed.
Wanneer kunt u de eerste contouren van de nieuwe klimaatadaptatiestrategie met de Kamer delen?
Volgens de huidige planning zal de ontwerpNAS eind dit jaar opengesteld worden voor publieke consultatie. Die versie zal ik ook met uw Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het debat over het Klimaatplan op 10 april 2025 beantwoorden?
Gezien de benodigde afstemming tussen departementen was dit niet mogelijk. De Kamer heeft hiervoor een uitstelbrief ontvangen.
Het bericht ‘Hoe christelijke donateurs in Nederland radicale Israëlische kolonisten steunen’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
David van Weel (minister ) , Eelco Heinen (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Hoe christelijke donateurs in Nederland radicale Israëlische kolonisten steunen»1, «Christenen voor Israël bouwt mee aan illegale wijk op Westelijke Jordaanoever»2 en de uitzending «Christelijk geld uit Nederland helpt kolonisten bij bezetting Westoever»3?
Ja.
Wist u dat zionisten in Nederland geld overmaken aan Israëlische kolonisten die het geld gebruiken voor de bouw van illegale nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever? Vindt u dat dit strookt met het internationaal recht?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 20244, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen. Het is niet verboden voor private partijen in Nederland om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Het kabinet acht het echter wel onwenselijk.
Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland en beschikt daarom ook niet over informatie waar en met welke bedoeling geld van stichtingen zoals Christenen voor Israël exact naar toe gaat. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) moeten poortwachters (zoals financiële instellingen, juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen) cliëntonderzoek doen en transacties monitoren om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Daarnaast moeten o.a. financiële instellingen en juridische beroepsgroepen ook controleren of sanctieregelgeving wordt overtreden. Hierop wordt toezicht gehouden. Mocht met een bepaalde financiering bestaande wet- en regelgeving zijn overtreden, dan kan na verder onderzoek in dat geval daar tegen worden opgetreden. Dat zou bijvoorbeeld kunnen als er een betaling is verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst staat. In dat geval kan er strafrechtelijk worden gehandhaafd.
Keurt u het af dat zionisten in Nederland daarmee een belangrijke financier zijn van projecten in nederzettingen op de Westoever (alleen in 2023 al zeker 420.000 euro)? Hoe heeft u daar tot nu toe toezicht op gehouden en was dit afdoende volgens u? Zo nee, hoe gaat u het toezicht verscherpen?
Zie antwoord vraag 2.
Keurt u de structurele samenwerking tussen de Nederlandse organisatie «Christenen voor Israël» en de nederzettingenbeweging «Christian Friends of Israeli Communities» (CFOIC) die het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht op de Westelijke Jordaanoever ontkent, af?
Nederland erkent in lijn met de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024 dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
Het is niet verboden voor private partijen in Nederland om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Het kabinet acht het echter wel onwenselijk.
Vindt u het ook ontoelaatbaar dat Nederlandse zionisten samen met Amerikaanse zionisten volgens de CFOIC-oprichter de belangrijkste geldschieters zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat minstens vijftien zionistische stichtingen in Nederland Israël steunen, waarvan zeker tien directe steun geven aan Israëlische kolonisten en hun projecten op de illegaal bezette Westelijke Jordaanoever?
Het kabinet beschikt niet over de informatie om dit te kunnen bevestigen. Het kabinet houdt geen algemeen toezicht op financieringsstromen richting het buitenland en beschikt daarom ook niet over informatie waar geld van stichtingen zoals Christenen voor Israël exact naar toe gaat en met welke bedoeling.
Deelt u de visie van Christenen voor Israël, zoals geuit door de woordvoerder Sara van Oordt, dat de Palestijnse gebieden onder internationaal recht niet illegaal bezet zijn, maar slechts «betwist»? Wat vindt u daarvan, vooral in het licht van de advisory opinion van het Internationaal Gerechtshof over deze gebieden?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan, vernielingen of uithuisplaatsingen in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. Het kabinet schaart zich eveneens achter de oproep van het Hof de bezetting zo spoedig mogelijk te beëindigen, met inachtneming van de legitieme veiligheidsbelangen van Israël.
Deelt u de opvatting dat zionisten, zoals verscheidene leden van de familie Van Oordt en hun medestanders, volgens het internationaal recht geen steun mogen bieden aan de kolonisten die zich schuldig maken aan de vestiging en uitbreiding van illegale nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Bent u voorts bekend met de Israëlische kolonist en reservist Nati Rom waarmee zionistische stichtingen in Nederland nauw samenwerken?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse stichting «Israel Heartland» geld inzamelt voor Nati Rom, die aan undercover journalisten toegaf dat het mogelijk is om met Nederlands geld wapens en dual-use goederen te financieren voor kolonisten?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Daar waar voorgenoemde stichting of andere exporteurs strategische goederen zoals militaire- en/of dual-use goederen vanuit Nederland uitvoeren naar Israël, dienen zij daarvoor een vergunning aan te vragen. Iedere vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël wordt zorgvuldig getoetst aan de daarop van toepassing zijnde exportcontrolekaders. Voor militaire goederen geldt dat daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat uit te voeren goederen gebruikt worden voor ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, of als het risico op omleiding van de goederen naar ongewenste eindgebruikers te groot wordt geacht, een vergunningaanvraag wordt afgewezen. Ook voor dual-use goederen wijst het kabinet de aanvraag af als er risico’s zijn op ongewenst eindgebruik van de goederen. Het gewelddadige gedrag van kolonisten beschouwt het kabinet als ongewenst eindgebruik en derhalve is het onwaarschijnlijk dat een vergunning voor deze goederen met eindgebruik in bezet gebied door kolonisten, wordt toegekend. Sinds 7 oktober 2023 zijn er meermaals vergunningaanvragen afgewezen, mede vanwege het risico op omleiding van de uit te voeren goederen naar gewelddadige kolonisten in bezette gebieden.
Wat vindt u ervan dat Arjen Domburg, de voorzitter van Israel Heartland, aan undercover journalisten beloofde dat honderd procent van het geld bij Nati Rom terechtkomt als het boekhoudkundig «onduidelijk genoeg» wordt vastgelegd «voor mensen die een hekel hebben aan Israël»?
Het kabinet vindt het in algemene zin wenselijk dat bij geldstromen zo duidelijk mogelijk is, wie de afzender is en wie de daadwerkelijke ontvanger. Dit om bijvoorbeeld te voorkomen dat met een betaling sprake is van witwassen of een overtreding van sanctieregelgeving. Het kabinet heeft geen zicht op de geldstromen in dit specifieke geval en kan dus niet beoordelen in hoeverre de betalingsconstructies in deze casus in strijd zijn met wet- en regelgeving. Wat betreft de Wwft geldt dat deze wet van toepassing is op poortwachters zoals financiële instellingen, juridische beroepsgroepen en bepaalde handelaren in goederen. De wet legt verplichtingen op aan deze instellingen om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zo moeten poortwachters op grond van de Wwft cliëntonderzoek uitvoeren en transacties monitoren. De Wwft bevat geen specifieke bepalingen voor stichtingen over het vormgeven of verzenden van transacties. Dit neemt niet weg dat andere regelgeving van toepassing kan zijn, zoals de sanctieregelgeving.
Deelt u de opvatting dat de uitspraak van Arjen Domburg schokkend is dat hij op zijn website «camera’s en quads gewoon kan noemen», maar «wapens nooit zal gebruiken» in online uitingen?
Zie antwoord vraag 11.
Is dit volgens u een zuivere financiële handelwijze in het algemeen en past dit in het bijzonder binnen het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u er bovendien van dat Nati Rom aan de undercoverjournalist toegaf dat hij de financiële steun gebruikt om Israëlische kolonisten die op de Europese sanctielijst staan direct dan wel indirect te helpen?
Voor wat betreft sancties geldt dat het kabinet niet ingaat op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan worden aangeven dat het niet is toegestaan indirecte of directe financiële steun te bieden aan entiteiten die op de Europese sanctielijst staan. Het helpen van kolonisten die op de sanctielijst staan, keuren we te allen tijde af. Zie verder antwoord op vraag 2, 3, 11, 12 en 13.
Deelt u de opvatting dat Nati Rom’s activiteiten bijdragen aan de instandhouding van schendingen van het internationaal recht?
Volgens Nederland en de EU zijn Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse Gebieden in strijd met het internationaal recht. Nederland keurt het af dat individuen of organisaties bijdragen aan de nederzettingen, dan wel de instandhouding hiervan, maar het is Nederlandse private partijen niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen.
Gaat u verbieden dat er ooit nog geld voor of door Nati Rom wordt ingezameld in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het staat mensen in Nederland vrij om geld in te zamelen voor doelen die zij belangrijk vinden. Het staat mensen ook vrij om geld aan doelen te schenken indien zij dat willen. Vanzelfsprekend geldt dat bij het inzamelen van geld geen strafrechtelijke grenzen mogen worden overschreden. Indien dat wel gebeurt, kan er strafrechtelijk worden opgetreden. Dit is aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet.
Gaat u Nati Rom zelf toegang tot Nederland verbieden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat vreemdelingen die Nederland willen inreizen moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden zoals gesteld in de Schengengrenscode. Vreemdelingen die niet voldoen aan deze voorwaarden, bijvoorbeeld omdat zij een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, kunnen uit Nederland geweerd worden. Daar waar sprake is van aanjagers die anderen aanzetten tot geweld, bewust extremistische boodschappen verspreiden en tot doel hebben deze te normaliseren, treedt de overheid op. Zoals u begrijpt moet het kabinet terughoudend zijn in zijn beantwoording gezien het individuele casuïstiek betreft.
Gaat u ervoor zorgen dat mensen zoals Nati Rom ook op de sanctielijst worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet pleit actief voor aanvullende sanctiemaatregelen tegen gewelddadige kolonisten en de organisaties die dit geweld mogelijk maken. Voor plaatsing op de sanctielijst dient te worden voldaan aan de juridische vereisten en is unanimiteit onder EU-lidstaten nodig. Het is niet in het belang van het verassingseffect van sancties én de Nederlandse onderhandelingspositie om hierbij in te gaan op individuele namen.
Wat zou volgens u de reden kunnen zijn dat banken zoals ING, ABN Amro en Rabobank niet met Arjen Domburg en zijn stichting in zee willen, waarmee geld wordt ingezameld voor Nati Rom?
Het kabinet heeft geen zicht op het handelen van specifieke banken en kan daarom niet oordelen in hoeverre de banken niet met de betreffende stichting in zee zouden willen en wat hier de reden van is. Banken maken zelf een risicoafweging bij het al dan niet aannemen van klanten. Het weigeren van een bankrekening kan bijvoorbeeld gebeuren op basis van commerciële redenen, duurzaamheidsredenen, potentiële reputatieschade, of het risico op witwassen, terrorismefinanciering of het overtreden van sanctieregelgeving.
Bent u het eens dat Christenen voor Israël en Israel Heartland een zorgplicht hadden om te voorkomen dat sancties worden omzeild?
Het kabinet hecht er waarde aan dat alle (rechts)personen zich aan de Europese sancties houden. Daartoe zijn ze ook verplicht. Sanctie-omzeiling is verboden.
Was de FIOD op de hoogte van deze stichtingen en hun ondoorzichtige geldstromen?
De FIOD kan optreden als er sprake is van financiële criminaliteit, zoals witwassen, of het niet naleven van sanctieregelgeving. De FIOD voert onder het gezag van het Openbaar Ministerie strafrechtelijke onderzoeken uit. Eventuele strafrechtelijke vervolging is aan het Openbaar Ministerie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken worden door de FIOD en het Openbaar Ministerie geen uitspraken gedaan. In zijn algemeenheid geldt dat een bevriezingsplicht alleen van toepassing is voor entiteiten die zelf op een sanctielijst zijn geplaatst.
Gaat de FIOD deze stichtingen volledig doorlichten om de ondermijnende financiële praktijken van deze organisaties aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Worden de tegoeden van deze stichtingen bevroren vanwege het niet naleven van sanctieregelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Worden deze stichtingen samen met hun Israëlische zusterorganisaties op de nationale sanctielijst geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen grondslag voor nationale sancties. De nationale terrorismesanctielijst vloeit voort uit de internationale verplichting gesteld in resolutie 1373 van de VN-Veiligheidsraad en is beperkt tot personen en organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. In zijn algemeenheid geldt dat sancties hun grondslag in VN- of EU-besluitvorming vinden vanwege de bredere effectiviteit.
Krijgen zionistische geldstromen naar illegaal bezette gebieden meer prioriteit op uw departement na deze zorgelijke journalistieke onthullingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vragen 2, 3, 21, 22 en 23.
Heeft u deze kwestie al als aanwijzing of anderszins bij het Openbaar Ministerie (OM) onder de aandacht gebracht? Zo nee, waarom niet?
Nee, het Openbaar Ministerie moet zelfstandig en onafhankelijk zijn werk kunnen doen. Daarnaast doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen mededelingen over eventuele voornemens van het Openbaar Ministerie. Tevens kan de Minister geen uitspraken doen over vragen die betrekking hebben op individuele casuïstiek.
Kunt u vertellen of het OM al een strafrechtelijk onderzoek is begonnen naar Arjen Domburg, de relevante mensen van de familie Van Oordt, en andere zionisten die bijdragen aan het omzeilen van sancties en het ondermijnen van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 26.
Hoe heeft de Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)-status van deze stichtingen het doorsluizen van Nederlands geld naar kolonisten en projecten op de illegaal bezette Palestijnse gebieden vergemakkelijkt?
Ook voor ANBI’s geldt dat ze zich aan bestaande wet- en regelgeving dienen te houden. Zo mag geen betaling worden verricht aan een persoon of organisatie die op een sanctielijst staat. De ANBI-status maakt daarin geen verschil.
Gaat u de ANBI-status van deze stichtingen intrekken? Zo nee waarom niet?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
Zijn dit soort zionistische stichtingen in het vizier van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de inlichtingendiensten zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) vanwege hun steun en bijdrage aan activiteiten die de internationale rechtsorde ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) kan onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bestaan geen juridische grondslagen om organisatiegericht onderzoek te doen.
Zoals bekend kunnen gezien de vertrouwelijkheid in de openbaarheid geen uitspraken worden gedaan over eventuele informatiebeelden en onderzoeken van opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ook kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op mogelijke individuele zaken.
Gaat u ervoor zorgen dat deze mensen een Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering(CTER)-registratie krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het registreren van signalen die mogelijk gerelateerd zijn aan CTER is voorbehouden aan opsporings- en inlichtingendiensten. Het is niet aan het kabinet om daartoe aanwijzingen te geven.
Gaat u deze stichtingen verbieden? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid om aan de rechtbank een verzoek tot verbodenverklaring van een organisatie te doen, is op dit moment op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek exclusief voorbehouden aan het Openbaar Ministerie, niet aan het kabinet. Het Openbaar Ministerie kan een verzoek tot verbodenverklaring van een rechtspersoon indienen bij de rechter in het geval deze is betrokken bij strafbare feiten die ernstige schade aan de samenleving veroorzaken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij criminele organisaties, terrorisme of ernstige fraude. De rechter beoordeelt vervolgens of er voldoende grond is om de rechtspersoon te verbieden.
Gaat u een algemene waarschuwing uitvaardigen dat eenieder die direct of indirect de sancties tegen Israëlische kolonisten omzeilt de wet overtreedt en daarvan consequenties zal ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Het overtreden en omzeilen van Europese sancties is verboden. Alle (rechts)personen in de EU zijn verplicht zich hieraan te houden. Het kabinet draagt deze lijn voortdurend uit.
Het artikel 'Local fossil fuel ad ban as a catalyst for global change' gepubliceerd in Nature Climate Change op 21 maart 2025 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Local fossil fuel ad ban as a catalyst for global change» gepubliceerd in Nature Climate Change, waarin het verbod op fossiele reclame in Den Haag wordt besproken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van organisaties zoals Reclame Fossielvrij, Greenpeace, de Social Tipping Point Coalitie, wetenschappers, zorgverleners en VN-secretaris-generaal António Guterres dat de alomtegenwoordige aanwezigheid van fossiele reclame een belangrijke barrière vormt voor het verminderen van CO2-emissies?
De stellingname van de genoemde organisaties en personen is in lijn met het eerdere wetenschappelijke advies Een verbod op fossiele reclame essentieel, maar niet voldoende2 dat mijn voorganger in 2023 aan de Kamer heeft aangeboden. Ook daarin werd betoogd dat fossiele reclame de transitie naar een duurzame samenleving kan tegenwerken.
Bent u het eens met de auteurs dat reclameverboden voor fossiele brandstofproducten en -diensten relatief lage kosten en weinig implementatie-eisen hebben voor overheden in vergelijking met andere klimaatbeleidsalternatieven?
Zoals aangegeven in de eerdere brief aan de Kamer3 met daarin een appreciatie van twee wetenschappelijke publicaties van de VU en de UvA over het verbieden van fossiele reclames, is het belangrijk om een eventueel verbod zo in te richten dat het in lijn met verdragsrechtelijke verplichtingen proportioneel, robuust en effectief toegespitst, afgebakend en onderbouwd kan worden. Zonder een dergelijke uitwerking zijn de gevolgen van een eventueel verbod qua economische impact en regeldruk niet goed in te schatten. Het is dus prematuur om, zoals de auteurs doen, te stellen dat een verbod met relatief lage kosten en implementatie-eisen gepaard zal gaan.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling in het artikel dat er momenteel een «window of opportunity» is voor fossiele reclameverboden en bent u bereid om in deze «window of opportunity» in te stappen?
Bij de stelling in het artikel dat er een «window of opportunity» zou zijn voor het instellen van fossiele reclameverboden in Europa wordt gewezen op een recent opinieonderzoek in 13 Europese landen waaruit blijkt dat in die landen de steun voor een EU-breed verbod op reclame in de openbare ruimte van «emissions-heavy products and services» groter is dan het verzet. De in het onderzoek gebruikte definitie is te algemeen om gebruikt te kunnen worden als basis voor eventuele beleidsmaatregelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 bestaat er momenteel geen eensluidende, breed gedeelde en ook juridisch geaccepteerde definitie van fossiele reclame.
Deelt u de mening dat een verbod op fossiele reclame, doordat het de vrijheid van consumenten om fossiele brandstofproducten of -diensten te consumeren niet beperkt, waarschijnlijk relatief meer acceptatie zal vinden bij burgers en hoe weegt u het feit mee dat uit recente data uit diverse EU-landen blijkt dat de steun voor een EU-breed verbod op fossiele reclame bijna twee keer zo groot is als het niveau van verzet ertegen?
Zonder gegevens die deze stellingname onderbouwen is dit speculatie. Bovendien zal een dergelijk effect ook afhangen van de wijze waarop een verbod zal worden vormgegeven en wat het bereik hiervan is. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat geen enkele losstaande maatregel de uitdagingen kan oplossen?
Ja, dat is ook wat in het hierboven genoemde wetenschappelijke advies wordt aanbevolen. Een losstaand, enkelvoudig verbod op fossiele reclames is niet voldoende om een positieve spiraal in gang te zetten, zo stellen de auteurs. Beleid dat duurzame keuzes en gedragingen faciliteert wordt door hen noodzakelijk geacht. Het nieuwe Klimaatplan voorziet in de uitwerking van een aanpak duurzaam leven die onderzoekt hoe duurzame keuzes voor de consument in brede zin haalbaar, aantrekkelijk en acceptabel gemaakt kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel dat, hoewel geen losstaande maatregel de veelzijdige uitdagingen van klimaatverandering zal oplossen, fossiele reclameverboden een aantrekkelijke kans bieden voor overheden om actie te ondernemen?
Zie antwoord op vraag 6.
Waarom is een verbod op fossiele reclame als een optie om gedragsverandering te stimuleren niet in het uiteindelijke klimaatplan opgenomen, aangezien in de reacties op het klimaatplan 2025–2035 een verbod op fossiele reclame is aangevoerd als een optie om gedragsverandering te stimuleren? Kunt u onderbouwen waarom deze maatregel, ondanks de eerdere overweging, niet is opgenomen in het definitieve klimaatplan?
In een aantal reacties op het ontwerpKlimaatplan is aangegeven dat het bij gedragsverandering niet alleen moet gaan om het stimuleren van de consumptie van duurzame producten en diensten, maar ook om het afremmen van de consumptie van niet-duurzame producten en diensten. In het Klimaatplan wordt een «aanpak duurzaam leven» aangekondigd, waarin voor de tien meest CO2-besparende consumentenkeuzes onderzocht wordt welk flankerend beleid nodig is om consumenten effectief te ondersteunen bij duurzamer leven. De selectie van tien keuzes is gebaseerd op onderzoek van PBL, Milieu Centraal en TNO. Hierbij zal, in lijn met de genoemde reacties, zowel naar stimulerende als naar afremmende maatregelen gekeken worden.
Hoe rijmt de constatering in het voornoemde klimaatplan dat er een taak ligt voor overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om duurzame keuzes te faciliteren en te kijken naar prikkels die aanzetten tot niet-duurzaam gedrag (p.35) met het achterwege laten van maatregelen tegen fossiele reclame, die juist dergelijk niet-duurzaam gedrag kan stimuleren?
Er ligt inderdaad een belangrijke taak voor overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om duurzame keuzes te faciliteren. Zij creëren namelijk met elkaar de omgeving waarin een bepaalde duurzame keuze wel of niet haalbaar, aantrekkelijk en acceptabel is. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven vraagt de inrichting van zo’n omgeving echter om een brede benadering. De «aanpak duurzaam leven» die in het Klimaatplan wordt aangekondigd voorziet hierin. Met deze aanpak wordt door middel van gedragsinzichten verder onderzocht wat nodig is om mensen, gefaciliteerd door overheden en bedrijven, duurzame keuzes te laten maken. Daarbij zal ook gekeken moeten worden naar prikkels die aanzetten tot niet-duurzame keuzes, zoals communicatie gericht op consumenten.
Bent u bereid om, in lijn met de adviezen van TNO, WRR, OBL, Rli en nu ook CE Delft in het nieuwste rapport « True Pricing van consumptiegoederen Van verborgen kosten naar zichtbare prijzen» dat in uw opdracht is verricht, alsnog stappen te zetten om fossiele reclame te reguleren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, 8 en 9 heeft het kabinet in het nieuwe Klimaatplan de start van een «aanpak duurzaam leven aangekondigd». Met deze aanpak wordt door middel van gedragsinzichten verder onderzocht wat nodig is om mensen, gefaciliteerd door overheden en bedrijven, duurzame keuzes te laten maken. De communicatie en informatievoorziening over de milieu impact van producten en diensten zal hierbij ook bekeken worden.
Hoe verhoudt de conclusie in uw brief van 16 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1438) met een kabinetsappreciatie van twee wetenschappelijke publicaties van de VU en de UvA over het verbieden van fossiele reclames, dat «een nationaal verbod niet per definitie onmogelijk is, maar er doen zich nog diverse juridische uitdagingen en onzekerheden voor die invoering op afzienbare termijn niet opportuun maken », zich met de conclusies van diezelfde auteurs dat juist goed aan de juridische voorwaarden voor een dergelijke verbod kan worden voldaan?
Zoals in de genoemde Kamerbrief aangegeven, is er, anders dan de vraag veronderstelt, geen sprake van een eenduidig verbod op fossiele reclame. De auteurs van beide artikelen hanteren zelf ook twee verschillende definities van fossiele reclame. Dat er geen vastomlijnde definitie van fossiele reclame is, maakt het debat, maar ook het onderzoek naar de juridische haalbaarheid van een verbod, ingewikkeld. De reikwijdte van het begrip «fossiele reclame» is namelijk bepalend voor de toepasselijke juridische randvoorwaarden. Een breed vormgegeven reclameverbod heeft potentieel invloed op uiteenlopende producten en diensten waarvoor verschillende Europeesrechtelijke kaders kunnen gelden. Een eventueel verbod op fossiele reclame is, zoals gezegd, juridisch gezien niet onmogelijk, maar de uitdaging zit in het in lijn met verdragsrechtelijke verplichtingen proportioneel, robuust en effectief toespitsen, afbakenen en onderbouwen van een nationaal verbod op fossiele reclame.
Bent u bereid om op korte termijn (voor de zomer) met deze academici in gesprek te gaan om eventuele beren op de weg naar een verbod op fossiele reclame weg te nemen?
Het kabinet is altijd bereid de dialoog met de wetenschap te faciliteren. Het ministerie zal daarom indien gewenst ambtelijk het gesprek aangaan met deze en andere academici die zich met dit vraagstuk bezig houden. De insteek van zo’n gesprek moet dan gericht zijn op het verkrijgen van een gedeeld beeld over de juridische randvoorwaarden die zijn verbonden aan een eventueel invoeren van een verbod op fossiele reclame. Dit alles zonder vooruit te lopen op de wenselijkheid van een dergelijk verbod.
Hoe verhoudt de in voornoemde brief door u benoemde beleidsinhoudelijke redenen om niet tot een reclameverbod over te gaan en dat u onderbouwt door het wetenschappelijke advies »Een verbod op fossiele reclame essentieel, maar niet voldoende» aan te halen zich tot de conclusie van de auteurs van het rapport dat een verbod essentieel is en dat de fossiele reclames het huidige klimaatbeleid en bijbehorende transitie ondermijnen?
Het kabinet onderschrijft de keuze in het wetenschappelijke advies voor een genuanceerde oplossingsrichting: een losstaand, enkelvoudig verbod op fossiele reclames is niet voldoende om een positieve spiraal in gang te zetten, er zal tegelijk ook sprake moeten zijn van faciliterend beleid dat duurzame keuzes voor consumenten in brede zin ook haalbaarder, aantrekkelijker en acceptabeler maakt. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Bent u het eens met de redenering die ook geldt voor andere reclameverboden en -beperkingen, zoals het verbod op reclame voor tabak dat als het beleid is om vanwege een nijpend probleem vermijdbaar gebruik van «product x» te ontmoedigen, dan moeten we geen reclames meer toestaan die vermijdbaar gebruik van «product x» juist promoten?
In de genoemde Kamerbrief heeft het kabinet aangegeven dat er ook duidelijke verschillen zijn met de reclameverboden en -beperkingen voor tabak die ook in EU-richtlijnen zijn opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de omstandigheid dat het product (tabak) slecht voor de volksgezondheid is, verslavend is en dat met name jongeren gevoelig zijn voor de tabaksreclame. Bovendien is het reclameverbod voor tabak zeer specifiek toegespitst op een identificeerbaar product. Dit zijn aspecten die niet of in mindere mate van toepassing zijn op een verbod op fossiele reclame. Verboden of beperkingen zoals die van tabaksreclame kunnen daarom niet zonder meer als voorbeeld dienen voor een fossiel reclameverbod.
Kunt u reageren op het bericht van één van de auteurs van het hiervoor genoemde rapport waarin uw kabinetsappreciatie als volgt werd geduid: «Heel ongemakkelijk wanneer een studie waar je aan mee hebt gewerkt, door de Minister gebruikt lijkt te worden om precies het tegenovergestelde te suggereren dan wat de studie stelt»?2
Het kabinet herkent zich niet in deze uitspraak, zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2, 6 en 13 wordt het advies waaraan de genoemde auteur heeft meegewerkt gewaardeerd en meegenomen in het beleid.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het NRC van 26 maart 2025 met de titel «Raad voor de Kinderbescherming komt in regio Den Haag al jaren onvoorbereid bij de rechter»?
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel.
Kunt u bevestigen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voorafgaand aan zittingen niet inleest in de dossiers maar desondanks adviezen verstrekt aan de rechtbank over zaken betreffende ouderlijk gezag, omgangsregelingen en zelfs ingrijpende besluiten als een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing?
De wijze en mate van voorbereiding kan verschillen afhankelijk van welke taak wordt uitgeoefend. De Raad heeft drie taken: de consulttaak, de adviestaak en tot slot nog de onafhankelijke adviserende taak op basis van eigen onderzoek.1
Bij de consulttaak fungeert de Raad voor de Kinderbescherming als wegwijzer in het hulplandschap. De Raad geeft een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager, in dit geval de rechter, verder kan. Dit advies is op basis van algemene gegevens over de ontwikkeling van een kind en gericht op de inzet van een hulptraject. Hiertoe ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming, gezien de aard van deze taak, geen uitgebreide inhoudelijke informatie over een specifieke casus.
Specifiek in Den Haag komt de Raad voor de Kinderbescherming op verzoek van de rechtbank naar zitting voor het uitoefenen van deze taak. Deze werkwijze, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming voor de uitoefening van de consulttaak naar de zitting kom, betreft een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025, heeft deze werkwijze geleid tot rolonduidelijkheid van onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming op zittingen in de rechtbank Den Haag. Dit heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming geleid tot herbezinning van deze afspraken. Als gevolg daarvan hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hun werkwijze aangepast. Sinds 1 mei 2025 ontvangt de Raad voor de Kinderbescherming voorafgaand aan iedere zitting de relevante stukken.
De adviestaak is gericht op een advies over het belang van het kind ten opzichte van de door ouders ingebrachte beslispunten bij gezag- en omgangszaken. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert in deze gevallen inhoudelijk over de inzet van een raadsonderzoek. De Raad voor de Kinderbescherming ontvangt daartoe alle beschikbare relevante informatie.
Daarnaast heeft de Raad voor de Kinderbescherming ook een onafhankelijke, adviserende taak aan de rechter op basis van het door de Raad verrichte onafhankelijke onderzoek. Dit behelst vanzelfsprekend ook inhoudelijke verdieping in de specifieke situatie.
In het geval van zittingen aangaande ondertoezichtstellingen of uithuisplaatsingen verschijnt de Raad voor de Kinderbescherming altijd goed voorbereid op de zitting.
Klopt het aantal van enkele honderden zaken, waar in het artikel over gesproken wordt, wel als we beseffen dat dit al zes jaar zou spelen?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat er geen exacte cijfers van het aantal zaken zijn, maar dat het naar schatting gaat om enkele honderden zaken die in het kader van de consulttaak zijn behandeld sinds aanvang van het Uniform Hulpaanbod in regio Den Haag. Dit zijn dus enkele honderden zaken sinds 2019 tot mei 2025.
Klopt het dat het hier om onderlinge afspraken gaat tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtbank Den Haag?
Ja, dat klopt. Het betreft hier een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag.
Deze afspraak moet bezien worden in het licht van het Uniforme Hulpaanbod. Het Uniforme Hulpaanbod is een samenwerking tussen de rechtbanken en gemeenten. Het voorzien in passende en tijdige hulp voor ouders en kinderen is een verantwoordelijkheid die decentraal, bij gemeenten, is belegd. Iedere gemeente maakt eigen keuzes in de wijze waarop zij hun taak uitvoeren in de vrijwillige jeugdhulpverlening op basis van de Jeugdwet. Dit heeft geleid tot verschillen tussen de arrondissementen in de manier waarop de rechter de ouders en kinderen kan verwijzen naar een hulpverleningstraject dat door de gemeenten moet worden gefinancierd. In Den Haag hebben de rechtbank Den Haag, de Raad voor de Kinderbescherming en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag in gezamenlijkheid besloten dat de Raad voor alle zittingen uitgenodigd zou worden waar sprake kan zijn van een doorverwijzing naar het Uniforme Hulpaanbod.
De Raad voor de Kinderbescherming kan dan op zitting informeren en adviseren over de verwijzing naar hulpverlening binnen het Uniforme Hulpaanbod. Hiervan is alleen sprake in het geval van gezag- en omgangszaken bij de initiële zitting.
Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de wettelijke verplichtingen en kwaliteitsnormen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming?
De Raad voor de Kinderbescherming heeft mij verzekerd altijd inhoudelijk voorbereid naar zittingen aangaande ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing of een onderzoek in het kader van gezag- en omgangzaken te komen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kunnen de wijze en mate van voorbereiding verschillen afhankelijk van welke taak wordt uitgeoefend. De advisering van de Raad voldoet in deze zaken aan de wettelijke verplichtingen en het eigen kwaliteitskader.2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, ontving de Raad voor de Kinderbescherming, in het specifieke geval dat de rechtbank Den Haag een algemeen pedagogisch-juridisch advies vraagt, vooraf geen uitgebreide informatie voor het uitvoeren van de consulttaak. Omdat dit voor de uitvoering van deze taak niet nodig is, is deze werkwijze niet strijdig met de wettelijke verplichtingen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming. Evenmin is dit strijdig met het kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming. Desondanks heeft de Raad voor de Kinderbescherming zich herbezonnen over deze werkwijze en is in overleg met de rechtbank Den Haag de werkwijze per 1 mei jl. aangepast.
Hoe beoordeelt u deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in het licht van de rechtsbescherming van kinderen en ouders? Deelt u de mening dat dit het vertrouwen in een eerlijks rechtsgang, en daarmee dus ook de rechtsbescherming, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in gevaar brengt?
In het geval van de consulttaak bij de rechtbank Den Haag geeft de Raad voor de Kinderbescherming een algemeen pedagogisch-juridisch advies waarmee de consultvrager verder kan. Hiertoe ontving de Raad voor de Kinderbescherming tot voor kort, gezien de aard van deze taak, geen uitgebreide inhoudelijke informatie. Ik betreur dat dit heeft geleid tot de indruk dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming onzorgvuldig is. Vanwege de onduidelijkheid over de rol van de raadsonderzoekers op zittingen in de rechtbank Den Haag hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag besloten om de werkwijze van de Raad in de regio Den Haag per 1 mei jl. is herzien, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 26 mei 2025.
Hoe wordt met deze werkwijze gewaarborgd dat de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming in lijn zijn met de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
De belangen van het kind staan altijd voorop in het werk en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit blijkt onder andere uit het Kwaliteitskader van de Raad, waarin is vastgelegd dat het belang van het kind doorslaggevend is.3 Dit maakt dat het pedagogisch-juridisch advies van de Raad voor de Kinderbescherming toeziet op het belang van het kind bij de zorg die nodig is voor het welzijn van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat zij bij het geven van pedagogisch-juridisch advies rekening houdt met de rechten en belangen van het kind, zoals belastbaarheid (gezondheid), schoolgang en contact met familie om enkele voorbeelden te noemen.
Hoe wordt de kwaliteit van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming momenteel gemonitord en geëvalueerd? Zijn er recente evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van deze adviezen?
Er zijn geen evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. In de verschillende regio’s zijn er samenwerkingsafspraken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbanken waarin de kwaliteit van de adviezen wordt besproken. Daarnaast leert de Raad voor de Kinderbescherming van klachten, ketenpartners, jurisprudentie en bijvoorbeeld inspectierapporten. Ook wordt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesproken over de kwaliteit van het werk van de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op de Raad voor de Kinderbescherming.
Op welke wijze worden kinderen en ouders geïnformeerd over de rol en werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming tijdens juridische procedures? Wordt hierbij expliciet vermeld hoe de Raad zich (niet) voorbereidt op zittingen en op basis waarvan verstrekkende adviezen worden uitgebracht?
Vooropgesteld dient te worden dat de Raad voor de Kinderbescherming bij uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen te allen tijde voorbereid naar de zitting komt.
In het geval van algemeen juridisch-pedagogisch advies (consulttaak) kwam de Raad tot 1 mei 2025 zonder voorbereiding naar de zitting. Vanuit de Rechtspraak is aangegeven dat de rechtbank Den Haag deze werkwijze bij de invoering van het Uniforme hulpaanbod in 2019 en ook daarna herhaaldelijk en uitgebreid heeft besproken met de advocatuur. In de rechtbank Den Haag legt de rechter op de zitting in het geval van een zaak waarin de Raad een consulttaak verricht aan de ouders uit wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming is op de zitting en dat de Raad voor de Kinderbescherming geen advies zal geven over wat ter beslissing voorligt, maar een algemeen pedagogisch-juridisch advies zal geven.
Naar aanleiding van de eerder aangegeven onduidelijkheid, zijn de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hierover in gesprek gegaan. De afspraak is gemaakt dat de familierechters op de zitting duidelijker de rol van de raadsmedewerker zouden benoemen en daarbij duidelijk maken dat de Raad voor de Kinderbescherming op de zitting geen specifiek advies kan geven over wat ter beslissing voorligt. Desondanks bleef deze werkwijze voor rolonduidelijkheid zorgen, waardoor inmiddels is besloten om de werkwijze aanpassen. De werkwijze is per 1 mei 2025 aangepast (zie antwoord op vraag 6).
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag en de mogelijke gevolgen hiervan voor de rechtsbescherming van kinderen en ouders?
De Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag hebben de gemaakte afspraken over de werkwijze herzien. Per 1 mei 2025 is het werkproces omtrent het Uniforme Hulpaanbod aangepast. Dat houdt in dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak de relevante stukken ontvangt en bestudeert. Ik acht het daarom niet nodig om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad in relatie tot de rechtbank Den Haag.
Zijn er signalen dat deze werkwijze ook in andere regio's voorkomt? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit landelijk te adresseren?
Nee, die signalen zijn er niet. Deze werkwijze betreft een afspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag, die per 1 mei 2025 in overleg tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag is herzien.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voortaan adequaat voorbereidt op zittingen, conform de geldende kwaliteitsnormen?
Hierover hebben reeds gesprekken tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag plaatsgevonden. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de werkwijze per 1 mei 2025 zodanig is aangepast dat de Raad voor de Kinderbescherming voortaan ook voor zittingen die de Raad specifiek in Den Haag bijwoont vanuit de consulttaak alle relevante stukken ontvangt en bestudeert. Het is van belang dat voor betrokkenen duidelijk is wat de rol van de Raad voor de Kinderbescherming is, zodat het vertrouwen van betrokkenen in hun procedure wordt versterkt.
Welke stappen worden ondernomen om de transparantie en verantwoording van de Raad voor de Kinderbescherming richting betrokkenen te verbeteren, zodat het vertrouwen in de jeugdzorg en de rechtsbescherming van kinderen en ouders wordt versterkt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak om te waarborgen dat de voorbereiding en advisering door de Raad in de toekomst op een adequate en uniforme wijze plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad dat het «ondoenlijk» en ook «niet nodig» is om in al die zaken het dossier te lezen; «Naar die zittingen komt de Raad ongeïnformeerd.»? Bent u het met deze uitspraak eens?
Deze uitspraak uit het betreffende artikel in het NRC van 26 maart 2025 heeft betrekking op de zaken waarin de Raad voor de Kinderbescherming zijn consulttaak uitvoert bij de rechtbank Den Haag. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat deze taak inhoudt. Van belang hierbij is dat de consulttaak over de inzet van het Uniforme Hulpaanbod een wezenlijk andere is dan een adviserende taak vanuit een raadsonderzoek of een eerste advies over een inhoudelijke rechtsvraag.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de Raad voor de Kinderbescherming: «Desgevraagd zegt de Raad dat indien zulke zware zaken, bijv. Huiselijk Geweld, ex-partner, geweld en stalking, in eerste instantie bij de rechtbank niet naar boven komen, ze later alsnog bij de rechter en Raad zullen terugkeren omdat zal blijken dat het ingezette hulpverleningstraject ongeschikt is»? Is deze uitspraak in uw ogen correct? Is het niet zo dat als de Raad voor de Kinderbescherming in beeld komt dat dan juist alle zaken aan bod moeten komen, ook in de eerste zitting, zodat direct juist passende hulp kan worden ingezet in het belang van het kind?
Helaas ontstaat niet altijd direct duidelijkheid over de vraag of er sprake is van onveiligheid. Wanneer informatie hierover door geen van de partijen kenbaar gemaakt wordt, is het (zonder nadere hulp of zonder nader onderzoek) vaak niet mogelijk hier ter zitting zicht op te krijgen. Hier is binnen een hulpverleningstraject eerder ruimte en gelegenheid voor, waardoor op een volgende rechtszitting meer passende keuzes en beslissingen kunnen worden genomen. Echter, als bekend is dat dergelijke onderwerpen spelen, worden deze onderwerpen op de eerste zitting door de rechter met de ouders in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming besproken. Als op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken ernstige zorgen zijn, kan de rechter de Raad voor de Kinderbescherming direct vragen onderzoek te doen en zijn bevindingen aan de rechter te rapporteren en te adviseren over de voorliggende geschilpunten.
Deelt u de mening dat het niet aan de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak is om hier onderling afspraken over te maken omdat beiden een andere rol hebben in deze procesgang? Deelt u de mening dat de wet leidend moet zijn en niet eventueel onderling gemaakte ketenafspraken?
In voorgaande antwoorden is reeds toegelicht dat de afspraak voortkomt uit een samenspraak tussen de Raad voor de Kinderbescherming, de rechtbank Den Haag en de gemeenten in het arrondissement van de rechtbank Den Haag om uitvoering te geven aan het Uniforme Hulpaanbod. De intentie was het zo efficiënt mogelijk ter zitting bespreken van enkel het Uniforme Hulpaanbod om zo goed mogelijk maatwerk van hulp voor de betrokkenen te leveren. Deze samenwerking is vanuit dit uitgangspunt tijdens evaluaties door alle ketenpartners als positief ervaren. Bovendien hebben de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtbank Den Haag met het maken en uitvoeren van deze afspraak niet in strijd met de wet gehandeld. Ik heb over de rol van rechtbank Den Haag in deze afspraken daarom geen negatieve mening.
Hoe verhoudt deze afspraak die gemaakt is zich tot bijvoorbeeld het kwaliteitskader waar elke medewerker op basis van zijn SKJ-registratie aan moet voldoen? Kan het zo zijn dat een zittingsvertegenwoordiger, die zich niet voorbereidt op een zitting en daar adviezen geeft, al dan niet juist, tuchtrechtelijk aansprakelijk is? Is dat in uw ogen fair als een werkgever afspraken maakt waar een medewerker mee moet werken maar dat deze medewerker, bij het volgen van de werkinstructies van de werkgever, tuchtrechtelijk op aangesproken kan worden?
Het geven van algemeen-pedagogische adviezen past binnen de wettelijke taken van de Raad en is op geen enkele wijze strijdig met beroepsregels en de SKJ-registratieregels. Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat een medewerker tuchtrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor het volgen van deze werkwijze. In het algemeen geldt overigens dat het volgen van werkinstructies van de werkgever niet snel tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid zal leiden als professionals zorgvuldige afwegingen maken en die goed onderbouwen.
Hoe beoordeelt u de rol van de Rechtbank Den Haag als zij ingestemd heeft met deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u voornemens om met de Rechtbank Den Haag in gesprek te gaan hierover? En welke boodschap heeft u dan voor de rechtbank?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 reeds heb aangegeven, heb ik van de Raad voor de Kinderbescherming vernomen dat de Raad en de rechtbank Den Haag per 1 mei jl. hun werkwijze hebben aangepast.
Kent u de berichten «Toegang tot het recht krimpt, terwijl maatwerk faalt»1 en «Maatregelen regeerprogramma inkomenszekerheid: waarom de gemeente aan zet blijft»2?
Ik ben bekend met deze berichten en ik vind het belangrijk dat de overheid voor iedereen toegankelijk is, ongeacht woonplaats of achtergrond. Daarom zet het kabinet zich in voor een toegankelijke en makkelijk bereikbare overheid. De rol van gemeenten hierbij is essentieel. Dit vraagt om investeringen in toegankelijke, begrijpelijke en samenhangende dienstverlening zodat mensen niet verdwalen en op tijd de ondersteuning krijgen die past bij hun persoonlijke situatie.
Deelt u de mening dat als kwetsbare burgers niet in staat zijn om de overheidsdienstverlening of uitkering te krijgen waar zij recht op hebben dat dat ook een signaal is dat het recht niet voor iedereen even toegankelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken blijkt dat de overheid niet voor iedereen even toegankelijk is. Sommige mensen ervaren barrières, bijvoorbeeld door ingewikkelde regels, digitale drempels of doordat ze niet goed weten waar ze moeten zijn. Hiermee kan niet iedereen goed gebruik maken van overheidsdienstverlening. Als het gaat om de toegang tot recht heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, uw Kamer in de brief van december over de voortgang van de aanpak versterking toegang tot het recht aangegeven dat informatie, advies en ondersteuning beschikbaar moeten zijn. Zoals ook in de Kabinetsreactie op het PEFD-rapport3 staat, is er een grote verscheidenheid aan sociaal juridische dienstverlening. Het is echter niet duidelijk waar problematische «witte vlekken» in het aanbod zijn. Ter uitvoering van de motie Van Nispen/Palmen4 wordt voor de zomer een kwartiermaker benoemd (J&V, BZK, SZW) die verkent hoe een landelijk dekkend netwerk van sociaaljuridische dienstverlening het best vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde ombudsvrouw dat als overheden naast burgers gaan staan en niet tegenover dat dan rechtshulp veel minder nodig zou zijn? Zo ja, waarom en wat heeft u gedaan om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Publieke dienstverlening moet in de basis menselijk, voor iedereen toegankelijk en begrijpelijk zijn. We werken aan deze basis van de dienstverlening en richten ons specifiek op de transformatie van overheidsorganisaties naar organisaties die dienstverlening ontwikkelen en verbeteren vanuit de leefwereld van mensen. Daarnaast zorgen we dat de feedback vanuit burgers en ondernemers op de goede plek terecht komt, zodat de dienstverlening verbeterd wordt vanuit de leefwereld van mensen en werken we aan begrijpelijke en gebruikersvriendelijke overheidscommunicatie en dienstverlening. Ik ben ervan overtuigd dat een toegankelijke, responsieve en proactieve overheid zorgt dat mensen de dienstverlening van de overheid ervaren als passend bij hun persoonlijke situatie en merken dat ze goed geholpen en ondersteund worden.
Deelt u de mening van de ombudsvrouw dat «mensen nog steeds van het kastje naar de muur [worden] gestuurd. Echt integraal werken is nog niet wijdverspreid binnen de overheid»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het voornemen uit uw Regeerprogramma om «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers [te verbeteren]» en «het maakt geen verschil bij welk loket de vraag wordt gesteld. De overheid zorgt achter het loket gezamenlijk voor een antwoord op de vraag of een oplossing voor de problemen»? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel?
Overheidsbreed samenwerken is een complex en langdurig veranderproces. Desalniettemin is er de afgelopen jaren een stevig fundament gelegd en zijn er concrete stappen gezet die invulling geven aan overheidsbreed samenwerken en het principe van «altijd de juiste deur». Uitgangspunt is dat het niet zou moeten uitmaken bij welke instantie of organisatie iemand aanklopt, de overheid werkt collectief aan de oplossing vanuit de beleving van mensen, ongeacht hoe de overheid zelf is georganiseerd. Door mensen direct te helpen of door warm door te verwijzen.
Onder coördinatie van de Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties werken we aan overheidsbrede toegankelijkheid en bereikbaarheid van dienstverlening, gezamenlijk met alle publieke dienstverleners, departementen en medeoverheden. Daarmee streven we naar dienstverlening die door mensen wordt ervaren als ware het één-overheid is (de zogenaamde één-overheidsbeleving).
Het aantal lokale praktijkinitiatieven waar integraal wordt samengewerkt door gemeenten en landelijke uitvoeringsorganisaties is dit jaar uitgebreid naar 25. Bij deze zogenoemde overheidsbrede loketten hebben overheidsdienstverleners op locatie contact met de burger en kunnen zij gebruikmaken van directe lijnen met andere overheidsorganisaties, zodat mensen direct geholpen worden met hun vragen aan de overheid – hoe complex die ook zijn – of warm worden doorverwezen naar een organisatie die hen beter kan helpen. Daarnaast werken de publieke dienstverleners zelf aan een betere bereikbaarheid, toegankelijkheid en nabijheid. Zodat mensen met vragen direct gericht aan de betreffende organisatie daar terecht kunnen.
Van belang is dat dienstverlening wordt aangeboden op plekken die voor mensen logisch en dichtbij voelen. De Staatssecretaris van Digitalisering en Koninkrijksrelaties presenteert voor de zomer zijn visie hierop aan de Kamer. In deze visie is een grote rol voor (het versterken van) het lokale ecosysteem en de inbedding daarin van overheidsbrede dienstverlening evenals voor informele helpers en sleutelpersonen. Informele helpers en sleutelpersonen vervullen een betekenisvolle functie voor inwoners, zijn goed verbonden met de lokale gemeenschap en zijn in staat om groepen te bereiken die voor gemeenten en bekende (gevestigde) uitvoeringsorganisaties soms lastig toegankelijk zijn.
Ook werken we aan het proactiever aanbieden van dienstverlening. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW beoogt mogelijk te maken dat UWV, SVB en gemeenten proactieve dienstverlening kunnen inzetten. Dit betekent dat zij mogen onderzoeken wie mogelijk recht heeft op een uitkering of een andere voorziening gericht op inkomensondersteuning, maar daar geen gebruik van maakt. Zij mogen dan contact opnemen met deze mensen en hen ondersteunen als zij een aanvraag voor een uitkering of een voorziening willen doen.
Vanuit mijn departement wordt, samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de mogelijkheid onderzocht van een Persoonlijk Digitaal Regelingenoverzicht (PDR). Een PDR beoogt mensen een gepersonaliseerd overzicht te geven van de regelingen waarop zij mogelijk recht hebben en vergemakkelijkt het komen tot een aanvraag ervan.
Wat is er tot nu toe gedaan om de in het Regeerprogramma genoemde doelstellingen om er voor te zorgen dat «de afstand tussen de burger en de overheid zo klein mogelijk is en de overheid menselijk, toegankelijk en nabij is» en «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers» verbeterd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Is daardoor de afstand tot de burger kleiner geworden en de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de overheid verbeterd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u dat onderbouwen aan de hand van onderzoeken of cijfermateriaal? Zo nee, hoe kan dat?
Uit kwalitatief onderzoek – gesprekken die gevoerd zijn met bezoekers – blijkt dat mensen in overgrote mate blij zijn met de overheidsbrede dienstverlening zoals geboden vanuit de overheidsbrede loketten. De beleving loopt uiteen van «tevreden» tot het gevoel dat men echt gered is doordat men contact heeft gehad met een medewerker die echt oog had voor hun probleem. De dienstverlening voorziet in drie basisbehoeften van bezoekers, namelijk contact met iemand die:
Herkent u het beeld dat mensen die in armoede leven vaak niet meer in staat zijn om goede keuzes te maken, waardoor zelfs het aanvragen van een toeslag of ondersteuning niet meer lukt? Zo ja, gaat het Wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW waarmee het niet-gebruik van regelingen teruggedrongen moet worden hier verbetering in aanbrengen? En wat is de stand van zaken van deze wet? Zo nee, wat herkent u dan niet?
Het aanvragen van een toeslag of ondersteuning kan voor mensen een onoverkomelijke drempel zijn. Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW wil de toegang tot de sociale zekerheid laagdrempeliger maken. Het doel is dat UWV, de SVB en gemeenten mensen actief wijzen waarop zij recht hebben en helpen bij het aanvragen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid streeft ernaar het wetsvoorstel in de loop van 2025 bij de Kamer in te dienen.5
De voorgenomen ontslagrondes bij UNHCR en IOM |
|
Henri Bontenbal (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat zowel bij het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) als bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) duizenden banen geschrapt dreigen te worden?1 2
Ja.
Klopt het dat het overgrote deel van de bijdrage aan het budget van UNHCR en IOM afkomstig was vanuit de Verenigde Staten, en dat de voorgenomen ontslagrondes rechtstreeks te verklaren zijn uit het korten van deze budgetten door de regering Trump?3 4
De VS is historisch de grootste donor van zowel UNHCR als IOM. Voor UNHCR bedroeg de bijdrage van de VS in 2024 42% van de beschikbare financiering, voor IOM was dit 41%. De voorgenomen ontslagrondes bij beide organisaties zijn een gevolg van de verwachte teruglopende financiering vanuit de VS. Daarbij houden de organisaties ook rekening met bezuiniging van andere donoren zoals het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u een overzicht geven van de (verwachte) bijdragen van de verschillende donoren aan UNHCR en IOM voor 2023, 2024 en 2025?
Voor 2025 zijn deze bedragen nog niet bekend. Voor 2024 en 2023 zijn zowel de de bedragen als de donoren te vinden in de jaarlijkse rapportages van beide organisaties.3,4 Voor 2024 bedroeg voor UNHCR de totaal beschikbare financiering USD 4,88 mld, waarvan Nederland USD 80 mln heeft bijgedragen. Voor IOM betrof het totale budget in 2024 USD 3,64 mld, waarvan Nederland USD 73 mln heeft bijgedragen.
Bent u zich ervan bewust dat momenteel een recordaantal van ruim 122 miljoen mensen wereldwijd op de vlucht is als gevolg van oorlog, vervolging, geweld en mensenrechtenschendingen?5
Ja.
Deelt u de zorgen dat deze megabezuinigingen in de humanitaire sector miljoenen levens in gevaar kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
De bezuinigingen die veel donoren doorvoeren zullen een effect hebben op de humanitaire sector, en meerdere humanitaire partners zijn sterk afhankelijk van grote donoren zoals de Verenigde Staten. Deze organisaties worden hard geraakt en dit heeft directe effecten op het werk van deze organisaties en op de hoeveelheid mensen waaraan zij hulp kunnen verlenen. Als reactie op de wereldwijde bezuinigingen binnen de humanitaire sector heeft de Emergency Relief Coordinator van OCHA, Tom Fletcher, een brief geschreven waarin hij oproept tot een «humanitarian reset» en heeft hij de regionale en humanitaire coördinatoren verzocht om opnieuw te prioriteren binnen verschillende crises. Het zet een beweging in gang waarin de humanitaire sector, noodgedwongen, moeilijke keuzes zal moeten maken over wie kan worden geholpen en wie niet.
Deelt u de mening dat organisaties als UNHCR en IOM van grote meerwaarde zijn in het helpen fragiele regio’s te stabiliseren en veilige terugkeer van vluchtelingen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. UNHCR speelt een belangrijke rol in de ondersteuning van zowel de opvang van vluchtelingen in fragiele regio’s en de vrijwillige terugkeer. De steun aan opvanglanden en landen van terugkeer door zowel UNHCR, IOM en de internationale gemeenschap, is belangrijk om de stabiliteit te bevorderen.
IOM is een belangrijke partner voor lidstaten op het gebied van migratie. Nederland werkt samen met IOM aan het tegengaan van irreguliere migratie, mensenhandel en -smokkel, het faciliteren van waardige en vrijwillige terugkeer (vanuit Nederland en transitlanden) en duurzame herintegratie, en het bieden van bescherming aan migranten.
Deelt u de mening dat het goed is dat verreweg de meeste vluchtelingen wereldwijd in de eigen regio worden opgevangen, en dat organisaties als UNHCR en IOM een eerste vangnet in de regio zijn en daarmee een cruciale rol spelen in het mogelijk maken van opvang in de regio? Zo nee, waarom niet?
Ja. De meeste vluchtelingen worden opgevangen in buurlanden van de landen die zij zijn ontvlucht. UNHCR speelt een centrale rol in de ondersteuning van landen in regio’s waar grote aantallen vluchtelingen worden opvangen. Nederland ondersteunt deze rol door UNHCR te financieren via het PROSPECTS partnerschap, waarin het met UNICEF, ILO, de Wereldbank en IFC werkt om opvanglanden in de Syrië regio en de Hoorn van Afrika te ondersteunen.
Het mandaat van IOM richt zich op migranten. Zo steunt Nederland IOM middels het COMPASS programma in landen in de nabuurregio’s van Europa, o.a. op het gebied van bescherming in transitlanden, toegang tot waardige en vrijwillige terugkeer en duurzame herintegratie in landen van herkomst.
Deelt u daarmee de zorgen dat de megabezuiniging op UNHCR en IOM, naast het feit dat hiermee miljoenen levens in gevaar worden gebracht, ook betekent dat we in Europa de consequenties hiervan gaan zien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over de gevolgen van de bezuinigingen voor de vluchtelingen en migranten in kwetsbare posities die afhankelijk zijn van humanitaire steun van UNHCR en de programmering van IOM. Aangezien nog niet duidelijk is wat de precieze omvang van de bezuinigingen zal zijn, danwel de gevolgen daarvan op de werkzaamheden van UNHCR en IOM, is het nog niet mogelijk te beoordelen welke consequenties deze zullen hebben voor Europa of elders.
Bent u bereid zich in te zetten voor herstel van de bijdrage van (met name) de Verenigde Staten aan UNHCR en IOM? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunt u zich hiervoor inzetten?
Elke donor maakt eigen beleidsafwegingen. Het kabinet staat daarbij voortdurend in contact met andere donoren over internationale samenwerking bij hulpinspanningen, waaronder met de VS. Tegelijkertijd staat ook Nederland voor een forse bezuinigingsopdracht en zullen er scherpe keuzes gemaakt worden. Mede daarom zet Nederland ook in op verdere hervormingen, en heldere keuzes en prioritering bij deze organisaties.
Bent u bereid om bij uw collega’s binnen de Europese Unie te pleiten voor verhoging van de Europese bijdrage aan UNHCR en IOM, met als reden om zowel humanitair leed te voorkomen, als om grotere vluchtelingenstromen naar Europa te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De lagere bijdrage van USAID en de VS in het algemeen veroorzaakt wereldwijd grote tekorten op verschillende thema’s. De bijdrage van de VS bedroeg voorheen 27% van de totale hulp en 42% van de humanitaire financiering. In EU-verband wordt in kaart gebracht wat de impact is op ontvangende landen en organisaties, hoe dat raakt aan EU-belangen en -programma’s en wat daarbij het handelingsperspectief is. Hoewel de EU momenteel aan het bezien is of, en zo ja hoe eigen middelen anders ingezet zouden moeten worden, is het duidelijk dat de EU de ontstane gaten niet zal kunnen vullen. De gesprekken over waar de noden het hoogst zijn lopen nog, waarbij wordt bezien of de EU en EU-lidstaten daar een rol in kunnen vervullen. Binnen de EU zet Nederland in op prioriteiten die direct onze Nederlandse en Europese belangen raken, waarbij er met voorrang gekeken wordt naar veiligheid, migratie, gezondheid en Oekraïne. Migratie blijft topprioriteit voor dit kabinet. Nederland zet zich in de EU dan ook in voor een ambitieuze, gezamenlijke en effectieve aanpak van migratie. UNHCR en IOM zijn daartoe belangrijke partners.
Het artikel 'Vijf punten die onderbelicht bleven rondom het debat ‘medisch zorglandschap’ van 20 maart 2025' |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vijf punten die onderbelicht bleven rondom het debat «medisch zorglandschap» van 20 maart 2025»?1
Ja.
Deelt u de mening dat andere belanghebbende partijen zoals de spoedeisende hulpartsen (NVSHA), regionale ziekenhuizen (SAZ), huisartsen (LHV), verloskundigen (KNOV) en relevante burgemeesters (GRZ) daarbij betrokken moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet alternatieve bekostigingsvormen van spoedzorg, anders dan het huidige stelsel van marktwerking onderzoekt. De Kamer heeft mij meermaals aangegeven haast te willen maken. Ik ben dan ook verheugd met de stappen die we in de eerste 9 maanden al hebben kunnen zetten op weg naar het uit de marktwerking halen van de spoedzorg. De NZa had voor het eerste deel van haar advies over budgetbekostiging acute zorg een korte doorlooptijd, daarom is het aantal partijen waarmee de NZa gesproken heeft voor dat eerste deel beperkt. Ik heb gesproken met dezelfde partijen als de NZa. Voor deel twee van het advies zal de NZa meerdere partijen raadplegen, waaronder in elk geval ook de NVSHA en de KNOV. Afhankelijk van de uitkomsten van deel 2 van het advies van de NZa zal ik bezien of er nog meer gesprekken nodig zijn voordat ik een definitief besluit neem over de invoering van budgetbekostiging voor de SEH’s per 2027.
Hoe wilt u voorkomen dat er nog meer vertraging optreedt bij de invoering van budgetfinanciering? Welke mogelijke beren op de weg voorziet u nog bij het opstellen van een aanwijzing of de uitvoering daarvan in een veld dat vaak vrij autonoom kan opereren?
Ik had de ambitie om het al per 2026 in te voeren, maar mede gezien van het advies van de NZa en gelet op de reacties van de veldpartijen heb ik omwille van zorgvuldigheid besloten om het per 2027 in te voeren voor de SEH. Sommige partijen hadden liever nog meer tijd gehad maar daar ben ik niet in meegegaan, want ik wil de vaart erin houden en de acute zorg zo snel mogelijk uit de marktwerking halen. Ik zal de NZa spoedig een aanwijzing sturen om alle voorbereidingen te treffen om per 2027 budgetbekostiging in te voeren voor alle afdelingen SEH. Door bij de invoering te kiezen voor de afbakening die al voor de beschikbaarheidbijdrage SEH wordt gehanteerd, beoog ik dit zo eenvoudig mogelijk te houden. Ik acht 2027 daarom haalbaar.
Een belangrijke randvoorwaarde is de budgetneutrale invoering ervan. Dat is een van de redenen dat ik deel 2 van het advies afwacht, voordat ik definitief beslis. Daarbij is het formeel aan mij als Minister om de wijze van bekostiging te bepalen. Voorafgaande instemming van zorgverzekeraars en aanbieders is hierbij geen vereiste. Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars zijn gebonden aan de geldende bekostigingssystematiek.
Hoe en per wanneer worden regionale ziekenhuizen geraakt door de volumenormen en welke ziekenhuizen worden dan het meest geraakt?
Volumenormen zijn belangrijk voor de kwaliteit van zorg voor patiënten. Bij concentratie hoort ook spreiding. Het ziekenhuis dichtbij wordt het uitgangspunt van onze ziekenhuiszorg. Op 25 maart jl. zijn de (volume)normen vastgesteld door de partijen2 aan de Ronde tafels. De komende maanden zullen de regio’s op basis van de impactanalyses en de vastgestelde normen afspraken maken over samenwerking in netwerken en de herverdeling van zorg. Afgesproken is dat elke regio vóór de zomer een definitief herverdelingsscenario vaststelt. Daarbij hebben de leidende zorgverzekeraar en de twee grootste zorginstellingen in de regio als penvoerder de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een voorstel voor een definitief herverdelingsscenario wordt opgesteld. Dit traject moet zorgvuldig plaatsvinden waarbij de gesignaleerde knelpunten in de impactanalyses zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Daarbij verwacht ik van de regio’s dat zij concrete afspraken maken over de spreiding van laagcomplexe zorg en dat deze ook landen in de herverdelingsscenario’s. Hierbij is het belangrijk dat patiënten, zorgaanbieders, medisch specialisten, verpleegkundigen en de zorgverzekeraars betrokken zijn bij de besluitvorming en de afspraken steunen. Op deze wijze kunnen de zorgen die bij sommige instellingen leven over de mogelijke consequenties van deze beweging uitgebreid worden geadresseerd. Om te waarborgen dat dit zorgvuldig gebeurt zal de NZa, zodra de regio’s herverdelingskeuzes hebben gemaakt, de publieke belangen monitoren.
Deelt u de opvatting dat het beter is om eerst budgetfinanciering in te voeren en daarna de volumenormen vast te stellen, met als doel te zorgen voor meer stabiliteit en zekerheid voor de regionale ziekenhuizen? Zo ja, wat wordt dan uw plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. De invoering van budgetbekostiging voor de acute zorg en het vaststellen van volumenormen voor oncologische en vaatchirurgische zorg, zijn twee trajecten die los van elkaar staan. Met de vaststelling van de volumenormen voor complexe oncologische en vaatchirurgische interventies op 25 maart jl. is duidelijkheid gegeven aan partijen in het veld. Nu duidelijk is welke normen er gelden voor deze complexe interventies kunnen de partijen in de regio de komende maanden op basis hiervan afspraken maken over samenwerking in netwerken en de herverdeling van zorg.
Wanneer gaat u nou eindelijk eens de aangenomen moties uitvoeren om het ziekenhuis Heerlen volwaardig open te houden?
De nieuwbouw van het ziekenhuis in Heerlen wordt een volwaardig ziekenhuis. Zoals ik eerder in mijn brief van 10 oktober 20243 en meermaals in debatten in de Tweede Kamer heb aangegeven, benadruk ik nogmaals dat de landelijke politiek niet gaat over welke zorg een ziekenhuis aanbiedt. Ik ga ervan uit dat u niet het risico op u wil nemen dat als de politiek besluit dat op een bepaalde locatie toch zeer spoedeisende zorg aangeboden moet worden terwijl er niet voldoende personeel beschikbaar is, er zeer levensbedreigende situaties voor patiënten ontstaan. Het aanbod is daarom de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis zelf. Alleen zorgaanbieders kunnen immers uiteindelijk beslissen of ze de kwaliteit van zorg kunnen borgen waaraan zij zijn gehouden.
Het bericht 'Minister Faber negeerde eigen inspectie bij vorming asielwet' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Faber negeerde eigen inspectie bij vorming asielwet»?1
Ja.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom u de Inspectie Justitie en Veiligheid niet heeft betrokken bij de totstandkoming van de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel, terwijl dat wel vereist is op grond van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut van het ministerie?
Zoals toegelicht in de nader rapporten bij beide genoemde wetsvoorstellen wil de regering met spoed komen tot een breed pakket aan maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen. Om die reden worden beide wetstrajecten zoveel mogelijk versneld doorlopen en is ervoor gekozen in de consultatiefase de wetsvoorstellen alleen voor te leggen aan de organisaties die in hun uitvoering direct door de voorgestelde maatregelen worden geraakt.2 Hoewel wijzigingen van vreemdelingenwet en -regelgeving uiteraard in zijn algemeenheid relevant kunnen zijn voor de aard en omvang van het toezicht, wordt de Inspectie niet direct geraakt door de wetsvoorstellen. Deze voorzien niet in nieuwe taken of verplichtingen voor de Inspectie. De regering gaat ervan uit dat de genoemde instrumenten – de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut JenV – voldoende ruimte bieden om het verrichten van een uitvoeringstoets door de Inspectie in voorkomende gevallen hiertoe te beperken. Het vorengaande betekent overigens niet dat de kennis en ervaring van de Inspectie met de vreemdelingenketen niet worden meegenomen. Er bestaan reguliere contactmomenten waarin beleidsvoornemens en de ontwikkeling van wet- en regelgeving met de Inspectie worden besproken. Het is staand beleid dat de Inspectie gevraagd en ongevraagd de bewindspersonen van advies kan dienen.3
Kunt u toelichtingen waarom u niet heeft gereageerd op de brief van de Inspectie van 4 december 2024 waarbij u werd gewezen op dit vereiste?
De brief waar u naar verwijst betreft correspondentie tussen ambtenaren. De Inspectie is ambtelijk telefonisch op de hoogte gesteld van de keuzes die in het antwoord op vraag 2 zijn beschreven.
Deelt u de constatering van de Inspectie dat het niet vroegtijdig consulteren van de Inspectie ertoe kan leiden dat de consequenties van het wetsvoorstel onvoldoende in beeld zouden worden gebracht, met mogelijke negatieve effecten en schade als gevolg? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de wetsvoorstellen zijn de partijen geraadpleegd die direct door deze voorstellen worden beïnvloed, of waarvan de taken door deze voorstellen worden geraakt. In het antwoord op vraag 2 is toegelicht dat en waarom de regering dat in dit geval, gelet op de aan de orde zijnde belangen, een verantwoorde keuze acht.
Deelt u de mening dat de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties alsnog dienen te worden nageleefd en dat de Inspectie zo snel mogelijk alsnog betrokken moet worden bij de de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel? Zo ja, op welk termijn bent u voornemens dit te doen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Inspectie niet alsnog om een uitvoeringstoets vragen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is de regering van oordeel dat de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en het Relatiestatuut JenV voldoende ruimte bieden om in dit geval deze keuze te maken. Zoals eveneens toegelicht in het antwoord op vraag 2 betekent dat overigens niet dat de kennis en ervaring van de Inspectie met de vreemdelingenketen niet worden meegenomen.
In hoeverre voldoet u met deze werkwijze aan de ambitie in het hoofdlijnenakkoord om op zeer korte termijn wettelijk vast te leggen dat rijksinspecties vroegtijdig worden betrokken bij de totstandkoming van wet- en regelgeving?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat uw handelen niet in lijn is met artikel 7 van de inmiddels in consultatie gebrachte Kaderwet rijksinspecties waarin staat dat «Onze Minister die het aangaat betrekt een rijksinspectie vroegtijdig bij de totstandkoming van beleidsvoornemens, internationale verplichtingen en ontwerpen voor wet- en regelgeving indien deze gevolgen hebben voor de toezichtstaak van de betreffende rijksinspectie»? Zo nee, waarom niet?2
Het in de vragen 6 en 7 bedoelde wetstraject loopt nog en is reeds daarom niet richtinggevend voor het antwoord op de vraag of een uitvoeringstoets door de Inspectie in dit geval moet worden verricht.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor 3 april 2025?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig als mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM registreert vracht-747's tijdelijk in buitenland voor onderhoud»?1
Ja.
Klopt de conclusie dat de KLM haar oudste vliegtuigen nu laat onderhouden bij een niet-gecertificeerd buitenlands bedrijf waar de European Aviation Safety Agency (EASA) geen toezicht op heeft?
Het klopt dat een vrachtvliegtuig in eigendom van KLM, geleased door Martinair, wordt onderhouden door een onderhoudsbedrijf dat is gevestigd buiten Europa. Het bedrijf heeft geen EASA erkenning. Het onderhoudsbedrijf heeft wel een erkenning van de Federal Aviation Authority (FAA, luchtvaartautoriteit van de Verenigde Staten). De kwaliteit van het onderhoud aan dit toestel valt onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino.
Kunt u aangeven welke potentiële risico’s voor de veiligheid dit kan hebben?
In de regelgeving is rekening gehouden met deze procedure. Het gebeurt vaker dat een luchtvaartuig in Nederland wordt ingeschreven met een onderhoudsgeschiedenis in het buitenland. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een bewijs van luchtwaardigheid (BVL) moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (de ILT-Luchtvaartautoriteit) doet hier een intensieve controle op.
Worden de vliegtuigen na de onderhoudsbeurt alsnog gekeurd door een (door EASA) erkende instantie?
Zie ook antwoord 3. Bij het inschrijven in Nederland en de bijbehorende afgifte van een BVL moet de inschrijver aantonen dat aan alle geldende eisen voldaan wordt. De ILT-Luchtvaartautoriteit doet hier een intensieve controle op.
Kunt u bevestigen dat KLM hiervoor vliegtuigen tijdelijk registreert in San Marino, een land dat geen lid is van de EASA, omdat het geen luchthaven heeft?
Het klopt dat het betreffende luchtvaartuig in San Marino is ingeschreven. Conform de geldende regelgeving kunnen luchtvaartuigen worden ingeschreven in een land dat lidstaat is onder het verdrag van Chicago (het internationale verdrag voor de luchtvaart). Met dat verdrag is de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) opgericht. De kwaliteit van het onderhoud aan deze toestellen valt daarmee onder de eindverantwoordelijkheid van San Marino. San Marino scoorde bij de meest recente audit door ICAO in 2020 94% op het gebied van luchtwaardigheid.
Waarom is het legaal daar vliegtuigen te registreren en zo aan het toezicht te onttrekken? Gebeurt dit vaker?
Er is geen sprake van het onttrekken van toezicht, aangezien de regelgeving hierin voorziet. Het verdrag van Chicago geeft duidelijk aan dat een luchtvaartuig moet zijn geregistreerd in een lidstaat. Dit land van registratie is verantwoordelijk voor de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig. Het is aan de houder/eigenaar om een keuze te maken waar hij zijn luchtvaartuig registreert.
Bij het overschrijven van de ene lidstaat naar de andere, kan het voorkomen dat een ander wetgevingsregime van toepassing wordt. Ook hier stelt het internationale verdrag regels voor het accepteren van een luchtvaartuig op een register. Bij het terug inschrijven in het Nederlandse luchtvaartuigregister wordt het EASA regime vanzelf weer van toepassing. Het is de houder/eigenaar die moet aantonen dat aan alle eisen voor het onderhoud is voldaan.
Het is niet illegaal om een luchtvaartuig uit te schrijven. De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Bent u het eens met de KLM dat het een administratieve maatregel betreft? Vindt u de certificering van bedrijven die vliegtuigonderhoud uitvoeren een administratieve kwestie, of een veiligheidskwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de eigenaar en operator om binnen de kaders van de regelgeving zijn zaken uit te voeren. De ILT-Luchtvaartautoriteit houdt hier toezicht op. In algemene zin geldt dat certificering van het onderhoudsbedrijf een belangrijke rol speelt in het waarborgen van de gecontinueerde luchtvaartveiligheid.
Waarom laat KLM haar vliegtuigen niet in Europa onderhouden?
De overheid mengt zich niet in de bedrijfsvoering van een individueel luchtvaartbedrijf en het bedrijf hen daarin vrij om binnen de grenzen van de geldende regelgeving haar eigen keuzes te maken.
Gebruiken andere in Nederland geregistreerde maatschappijen vergelijkbare administratieve trucjes om onder de EASA-regels uit te komen?
De ILT luchtvaartautoriteit kent voor zover ze dit kan nagaan, in Nederland geen andere voorbeelden van luchtvaartmaatschappijen die luchtvaartuigen voor groot onderhoud uitschrijven en daarna weer inschrijven.
Hoeveel vliegtuigen vliegen boven Nederland die niet zijn onderhouden en gekeurd door een door EASA gecertificeerd of erkend bedrijf?
Luchtvaartuigen die in het Nederlandse luchtruim vliegen, moeten voldoen aan het verdrag van Chicago. Deze luchtvaartuigen zijn gekeurd op de initiële en gecontinueerde luchtwaardigheid onder verantwoordelijkheid van het land van registratie.
De stand van zaken van de aanpak van femicide |
|
Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA), Bente Becker (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog het laatste debat over femicide waarbij u een aantal toezeggingen heeft gedaan?
Ja.
Bent u het met ons eens dat, nu nog steeds iedere acht dagen een vrouw wordt vermoord, meestal door haar (ex)partner, het cruciaal is dat het voorkomen van femicide niet alleen een ambitie is op papier, maar snel leidt tot actie in de praktijk?
Ja.
Hoe staat het momenteel met de implementatie van het plan van aanpak femicide? Kunt u per punt schetsen welke concrete acties zijn ingevoerd?
Ik kan op dit moment niet per punt in detail aangeven hoe het staat met de implementatie van het plan van aanpak «Stop femicide!». De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik zullen uw Kamer hierover in juni informeren, zoals door de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijk Zorg en mij toegezegd in de Verzamelbrief van 19 november 2024 naar aanleiding van het commissiedebat over Zeden en (on)veiligheid van vrouwen.1
Wanneer kan de Kamer wetgeving tegemoet zien waarmee psychisch geweld wordt strafbaar gesteld, zoals toegezegd in het laatste debat? Bent u bereid voor het mei-reces wetgeving in consultatie te doen? Kunt u met de Kamer het tijdspad delen dat u voor zich ziet voor dit wetgevingsproces?
Zoals toegezegd zal ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, een wetsvoorstel indienen voor de aparte strafbaarstelling van psychisch geweld en uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de contouren van dit wetsvoorstel. Hiervoor voeren wij momenteel gesprekken met diverse organisaties en experts. De contouren zullen worden opgenomen in bovengenoemde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!». In diezelfde brief zal ik uw Kamer informeren over het beoogde tijdspad van het wetsvoorstel. Momenteel worden er ook twee onderzoeken (een internationale rechtsvergelijking en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld in de praktijk) en een pilot (ter verbetering van de dossiervorming) uitgevoerd, waarvan we de bevindingen meenemen in het wetgevingstraject. De resultaten van deze onderzoeken en pilot worden al in de loop van dit jaar verwacht.
Hoe staat het met het inrichten van het laagdrempelig meldpunt ter voorkoming van femicide uit de motie Van der Werf-Becker (Kamerstuk 29 279, nr. 890)? Welke acties heeft u sinds het aannemen van de motie ondernomen om uitvoering te geven aan de motie?
Ik verwijs u naar de brief van 1 april jl. van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en mij over de verkenning van een 24/7 bereikbaar meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Veilig Thuis, met tevens een reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer.2
Hoe worden de middelen uit het amendement Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), waarbij 10 miljoen euro is vrijgemaakt voor de aanpak van femicide, ingezet?
De middelen worden onder meer besteed aan een brede publiekscampagne die kennis en bewustwording over femicide in de samenleving moet bevorderen. Deze publiekscampagne zal dit jaar nog starten. Daarnaast zet ik in op de inzet van extra officieren van justitie die gespecialiseerd zijn in huiselijk geweld. Ook zal de expertise binnen de politie over dit onderwerp worden vergroot door het verbeteren van de bestaande leermiddelen binnen de politieorganisatie. Verder laat ik een femicide-monitor ontwikkelen en zal ik – in lijn met de aandacht die de initiatiefnota Mutluer hiervoor vraagt – een onderzoek financieren dat forensisch-medisch onderzoek en samenwerking bij (vermoedens van) niet-fatale verwurging moet verbeteren, onder meer door een concrete handreiking te ontwikkelen voor alle betrokken organisaties.
Hoe staat het met het implementeren van meer kennis over de rode vlaggen voor femicide in de opleiding van de politie en hulpverleners? Welke concrete stappen worden gezet?
In opdracht van de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg zal in samenspraak met het veld een strategie worden ontwikkeld voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse beroepsgroepen. De totstandkoming van deze strategie wordt vanuit het Rijk gefaciliteerd en gefinancierd. Omdat gemeenten en de betrokken organisaties primair verantwoordelijk zijn voor de scholing en de deskundigheid van hun professionals, zullen organisaties zoals Veilig Thuis, wijkteams, vrouwenopvang, jeugdhulp, gecertificeerde instellingen, politie en justitieorganisaties en gemeenten hier zelf verdere invulling aan geven. Dit gaat om een groot en complex traject waarbij goed moet worden gekeken welke partij dit goed kan vormgeven met alle betrokken organisaties. Het duidelijk formuleren van de opdracht, in samenspraak met alle betrokken organisaties, is nu in de afrondende fase. De opdracht zal naar verwachting in april 2025 worden uitgezet en we verwachten eind 2025 meer te kunnen zeggen over de wijze waarop gemeenten en de organisaties vorm zullen geven aan de deskundigheidsbevordering met betrekking tot femicide en de bijbehorende rode vlaggen.
Hoe staat het met de implementatie van de Richtlijn die landen verplicht een zogenaamd «rape center» ingericht te hebben? Welke rol speelt het Centrum Seksueel Geweld hierbij?
De Centra Seksueel Geweld bieden in Nederland gespecialiseerde ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld. Daarmee voldoet Nederland op dit punt aan de verplichting uit de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Aan de voorbereiding van de implementatie van deze EU-richtlijn, inclusief de waarborging van deze rol van de Centra Seksueel Geweld en de eventuele aanvullende maatregelen die nodig zijn, wordt momenteel gewerkt. Tijdens het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 16 oktober 2024 heb ik aangegeven het wetsvoorstel voor implementatie in september 2025 met uw Kamer te kunnen delen. Gezien de omvang en impact van de EU-Richtlijn is echter meer tijd nodig voor de voorbereiding. Op dit moment is de verwachting dat uw Kamer het wetsvoorstel begin 2026 wordt aangeboden. Ik begrijp de belangstelling van uw Kamer en de behoefte aan duidelijkheid over de voortgang. Voor de zomer zal ik in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop Femicide!» ook een nadere toelichting geven op de stand van zaken rondom de implementatie van de EU-richtlijn.
Hoe staat het met de inzet om daders en potentiële daders sneller in de hulpverlening te trekken, door het inzetten van snelrecht en het sneller verplichten van een zogenaamd BORG-traject?
De BORG-gedragstraining van de reclassering wordt momenteel doorontwikkeld voor inzet in het strafrechtelijk kader. De theoretische onderbouwing is recent afgerond, momenteel wordt de training hierop aangepast. Deze nieuwe opzet is naar verwachting voor deze zomer gereed, waarna deze zal worden getest. Daarnaast zal naar verwachting na de zomer dit jaar een WODC-verkenning starten naar de mogelijkheden voor de inzet van deze doorontwikkelde BORG-training ook buitenhet strafrechtelijk kader, bijvoorbeeld bij een bestuursrechtelijk tijdelijk huisverbod.
Met betrekking tot de inzet van het snelrecht verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024: het Openbaar Ministerie bepaalt (in samenspraak met politie en Rechtspraak) welke zaken via het snelrecht worden afgedaan. Dat kan in principe ook bij huiselijk geweld. In zijn algemeenheid geldt daarvoor dat het moet gaan om zaken die eenvoudig van aard zijn, waar het bewijsrechtelijk gemakkelijk is en/of waar de verdachte bekent. Juist bij ernstige vormen van huiselijk geweld is vaak meer nodig. Een advies van de reclassering bijvoorbeeld over welke bijzondere voorwaarden er nodig zijn voor de dader. Een ander belangrijk aspect om in acht te nemen is dat de snelrechter (politierechter) geen gevangenisstraf hoger dan één jaar kan opleggen. Zeker bij huiselijk geweld is het van belang dat de verdachte een passende straf krijgt. Snelrecht systematisch inzetten bij ernstige vormen van huiselijk geweld is dus niet per se wenselijk.
Hoe staat het met de implementatie van de adviezen die zijn gegeven na de moord op Humeyra voor de aanpak van stalking?
In het vervolgonderzoek Gestalkt. Gezien. Gehoord? De aanpak van (ex-)partnerstalking uit 2024 beschrijft de Inspectie Justitie en Veiligheid op welke wijze en in welke mate de adviezen die zijn gegeven na de moord op Hümeyra zijn opgevolgd door de betrokken organisaties en welke verdere verbeteringen nog nodig zijn. De Tweede Kamer is op 25 april 2024 door de toenmalige Minster van Justitie en Veiligheid en de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek.
Voor wat betreft de voortgang sinds april 2024 verwijs ik u naar de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024.3
Wie implementeert momenteel het protocol dat Regioplan heeft opgesteld voor een meer uniforme aanpak van stalking en wanneer is de implementatie gereed?
Regioplan heeft in opdracht van het Ministerie van VWS samen met alle betrokken partners de Handreiking aanpak stalking opgesteld. Deze handreiking is in april 2024 gelanceerd met een webinar voor professionals en gemeenten. De handreiking is nu te gebruiken voor alle gemeenten in hun lokale inrichting van de aanpak van stalking.4 De inzet op stalking wordt daarnaast ook meegenomen in meerdere lopende trajecten ter verbetering van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals de inzet op deskundigheidsbevordering, de verbetering van de veiligheids- en risicobeoordeling en de verbetering van het inzetten van het tijdelijk huisverbod.
Is er al een interne casusregisseur binnen de politie beschikbaar voor de aanpak van stalking en zo nee, waarom niet?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven verkent de politie momenteel hoe regievoering er binnen een eenheid uit kan zien.5 Alle eenheden hebben de opdracht om na te gaan wat passend is om regie te borgen en hier ook een plan op te maken. Uw Kamer wordt in juni 2025 over de stand van zaken geïnformeerd in de brief over de voortgang van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het binnen de politie met het verbeteren van de kwaliteit van het invullen van het specifieke screeningsinstrument SASH en het waarborgen dat deze ook wordt ingevuld door een medewerker die daarin is getraind?
De politie ziet er op toe dat de SASH-formulieren door goed opgeleide medewerkers worden ingevuld. Deze formulieren worden ingevuld door politiemedewerkers die een e-learning gevolgd moeten hebben om de gestelde vragen goed te kunnen interpreteren. Daarnaast stuurt de politie op het zorgvuldig invullen van de SASH op basis van nieuwe informatie die de politie binnenkrijgt.
Eén van de tien prioriteiten in het plan van aanpak «Stop femicide!» is het verbeteren van de veiligheids- en risicotaxatie. Het is belangrijk dat we hierbij niet alleen kijken naar het SASH-instrument van de politie. In samenwerking met een aantal van de voornaamste organisaties die een veiligheids- en/of risicobeoordeling uitvoeren wordt onderzocht hoe instrumenten voor veiligheids- en risicobeoordeling (waaronder de SASH) beter in samenhang kunnen worden ingezet en wat ervoor nodig is om deze te verbeteren, zodat rode vlaggen sneller worden herkend. Ook over dit onderwerp zal u verder worden geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten van het plan van aanpak «Stop femicide!».
Hoe staat het met het verbeteren van de communicatie met slachtoffers en eventueel nabestaanden door het Openbaart Ministerie en de politie? Is de verkenning al afgerond naar de vraag of er één aanspreekpunt bij de politie kan komen?
Zoals in de Verzamelbrief Zeden en (on)veiligheid van vrouwen van 19 november 2024 is aangegeven, hebben de betrokken organisaties – politie, Openbaar Ministerie, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, samen met de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland – gezamenlijk geconcludeerd dat al deze organisaties een verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat het contact met een slachtoffer van stalking tijdens het volledige traject goed verloopt.6 De manier waarop en hoe de organisaties dat in samenhang met elkaar doen, werk ik op dit moment samen met hen verder uit. Over de stand van zaken wordt uw Kamer in juni 2025 geïnformeerd in de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid een specifieke verkenning te doen naar de rol van kinderen rond femicide-zaken en het feit dat minderjarige kinderen na de moord dikwijls verplicht omgang moeten hebben met de dader, terwijl lang niet altijd het kind zelf gehoord is door de rechter of de Raad voor de Kinderbescherming? Bent u bereid te voorkomen dat te snel wordt geconcludeerd dat contact met de dader in het belang van het kind is?
Het recht op contact of omgang van de ouder met zijn of haar kind is een fundamenteel recht dat wordt beschermd door verschillende mensenrechtenverdragen. Dit betekent dat bij partnerdoding contact en omgang van de ouder met het kind op dit moment niet automatisch kan worden ontnomen. Daarvoor zal altijd door de kinderrechter een zorgvuldige afweging worden gemaakt over of contact of omgang in het belang van het kind is. Uit de recente evaluatie van de Wet clausulering recht op contact of omgang na partnerdoding blijkt dat die zorgvuldige afweging ook plaatsvindt.7 Ook blijkt uit deze evaluatie dat in verreweg de meeste gevallen door de Raad voor de Kinderbescherming op basis van haar onderzoek wordt verzocht om een beëindiging van het gezag van de (gedetineerde) ouder, en dat de kinderrechter dan vrijwel altijd ook hiermee instemt.
Het belang van het kind is leidend. Tegelijkertijd begrijp ik heel goed dat het voor nabestaanden vaak zeer moeilijk en pijnlijk is om een omgangsregeling met de pleger na partnerdoding te moeten bespreken of accepteren. Ik zal hierover in gesprek gaan met de Staatssecretaris van Rechtsbescherming, ook het perspectief en de ervaringen van nabestaanden expliciet daarin betrekken en op dit onderwerp in juni 2025 terugkomen in de toegezegde brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het commissiedebat over zeden en (on)veiligheid van vrouwen op 3 april 2025?
Ja.