Dreigende opnamestops in de gehandicaptenzorg |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gehandicaptenzorg waarschuwt voor opnamestops vanwege personeelstekort»?1 Herkent u dit beeld?
Klopt het dat de crisisopvang als eerste te maken krijgt met een opnamestop als het personeelstekort verder oploopt? Zo ja, waar kunnen mensen met een beperking die thuis wonen opgevangen worden als de noodzaak er is? Wat zijn de alternatieven als er een opnamestop komt?
Kunt u aangeven hoe groot de huidige personeelstekorten zijn binnen de gehandicaptenzorg, uitgesplitst per deelsectoren op basis van zorgvorm en op basis van beperking?
Wat is uw reactie op de brandbrief van 14 organisaties uit de gehandicaptenzorg, verzonden op 16 oktober jongstleden?2 Herkent u de zorgen die zij schetsen?
Welke oplossingsrichtingen zijn er op korte termijn om te voorkomen dat het personeelstekort dusdanig verder oploopt dat instellingen genoodzaakt zijn om opnamestops in te stellen? Bent u ook bereid om deze maatregelen te nemen? Zo ja, wat voor tijdspad ziet u voor zich? Zo nee, kunt u per oplossingsrichting aangeven waarom niet?
Hoe lang zijn momenteel de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg, uitgesplitst per deelsectoren op basis van zorgvorm en op basis van beperking?
Welke gevolgen zou het verder oplopen van de personeelstekorten hebben voor de wachttijden binnen de gehandicaptenzorg en de kwaliteit van de gehandicaptenzorg?
Op welke concrete manier wordt de kwaliteit van de zorg geborgd, ondanks de personeelstekorten?
Deelt u de verwachting dat het structurele personeelstekort in de gehandicaptenzorg zal oplopen tot 33.400 in 2033? Zo nee, waarom niet en wat is dan wel uw verwachting?
Kunt u een opsommen welke concrete maatregelen u de afgelopen jaren hebt genomen om het personeelstekort in de gehandicaptenzorg tegen te gaan? Kunt u per maatregel aangeven in hoeverre deze maatregel, naar uw mening, heeft bijgedragen aan het tegengaan van het personeelstekort?
Kunt u een opsomming geven van de concrete maatregelen en acties die ingezet worden om meer personeel te werven voor de gehandicaptenzorg? Kunt u per maatregel aangeven wat u gaat doen en wat u gaat doen om de effectiviteit te beoordelen?
Kunt u een opsomming geven van de diverse factoren die spelen bij het personeelstekort in de gehandicaptenzorg? Kunt u per oorzaak ook concreet maken hoe dit bijdraagt aan het personeelstekort en op welke manieren dit is aan te pakken?
Wat is de impact van de huidige aanpak van schijnzelfstandigheid op de personeelstekorten? Herkent u dat door het terugdringen van zzp’ers zorgorganisaties nu meer gebruik maken van uitzendbureaus en de kosten oplopen door tarieven voor de diensten van uitzendbureaus, marges en omdat btw betaald moet worden over de inhuur? Kunt u een inschatting maken van die toegenomen kosten? Bent u bereid om met de sector afspraken te maken over het opzetten van flexpools naar voorbeeld van het (primair) onderwijs zodat mensen in vaste dienst komen en zekerheid hebben, en zorginstellingen geen additionele kosten kwijt zijn?
In hoeverre is de Toekomstagenda Gehandicaptenzorg nog accuraat en actueel? Ziet u redenen om aanvullende maatregelen te nemen zodat de doelen in de Toekomstagenda gehaald worden? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat de zorg en ondersteuning aan mensen met een beperking echt toekomstbestendig wordt?
Mobiel bereik in de grensstreek |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Michon-Derkzen (VVD) over het bericht «Geen mobiel bereik in grensstreek: 77-jarige man ligt na val machteloos half uur op de grond»?1
Acht u het reëel om bij de beoordeling van 112-bereikbaarheid in grensregio’s te blijven uitgaan van alternatieven zoals wifi-bellen, de 112NL-app of vaste lijnen, wanneer uit signalen blijkt dat deze voorzieningen juist in deze gebieden structureel ontbreken?
Deelt u de zorg dat het aantal meldingen bij het meldpunt mobiele bereikbaarheid geen representatief beeld geeft van de situatie in de grensstreken, onder meer vanwege onbekendheid met het meldpunt en meldmoeheid? Bent u bereid om, mede op basis van signalen van gemeenten, toch te kijken naar aanvullende analyse?
In hoeverre erkent u dat papieren dekkingspercentages – zoals de 98% buitenshuisdekking – onvoldoende inzicht geven in de werkelijke situatie in grensstreken, waar buitenlandse netwerken het Nederlandse signaal verdringen en zendvermogens worden geminimaliseerd?
Kunt u toelichten hoe de automatische netwerkkeuze bij 112-oproepen functioneert in praktijk, met name in situaties waarin geen bruikbaar Nederlands netwerk beschikbaar is en het buitenlandse netwerk 112-roaming niet ondersteunt?
In hoeverre acht u het realistisch om gemeenten verantwoordelijk te maken voor verbetermaatregelen in witte gebieden via de Handreiking mobiele bereikbaarheid, als er zonder aanvullende steun vanuit het Rijk geen zicht is op investeringen zoals zendmasten, grensafstemming of alternatieve infrastructuur?
Bent u bereid om in gebieden waar mobiele dekking aantoonbaar tekortschiet, zoals in Ven-Zelderheide, nader te verkennen of aanvullende veiligheidsvoorzieningen zoals alarmpalen alsnog een rol kunnen spelen als vangnet in levensbedreigende situaties?
Het wegvallen van de inzet van vrijwillige duikteams bij opsporing en berging |
|
Inge van Dijk (CDA), Judith Buhler (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat vrijwillige amateurduikers door nieuwe veiligheidsregels niet langer ingezet zouden mogen worden bij het bergen van vermiste personen of stoffelijke overschotten in wateren in Nederland?1
Deelt u de mening dat hiermee een waardevolle en betrokken vorm van burgerinitiatief en maatschappelijke dienstbaarheid ten onrechte verloren dreigt te gaan?
Klopt het dat de politie op dit moment niet beschikt over voldoende professionele duikcapaciteit om op korte termijn overal in het land te kunnen reageren op vermissingen of mogelijke noodsituaties onder water?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als nabestaanden van vermiste personen langer in onzekerheid blijven omdat professionele duikcapaciteit beperkt is en niet direct inzetbaar is?
Kunt u inzicht geven in hoe vaak de afgelopen vijf jaar vrijwillige duikteams zijn ingezet, in hoeveel gevallen dat tot een succesvolle vondst leidde, en in hoeveel gevallen dit daadwerkelijk tot gevaarlijke situaties leidde?
Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen en welk formeel besluit de inzet van deze vrijwillige duikers niet is toegestaan?
Klopt het dat het verbod voortkomt uit aangescherpte beroepsnormen die in de praktijk niet van toepassing zouden moeten zijn op vrijwilligerswerk zonder winstoogmerk? Zo ja, acht u die strikte toepassing proportioneel en noodzakelijk?
Klopt het dat de werkinstructie die nu opgesteld wordt slechts een leidraad is? Zo ja, onder welke voorwaarden kan daarvan afgeweken worden?
In hoeverre is voldoende getoetst bij de toekomstige gebruikers of deze leidraad voldoende aansluit bij de gebruikelijke werkwijze of dat er waarschijnlijk veel afwijkingen noodzakelijk zijn?
Klopt het dat de Nederlandse Onderwatersport Bond (NOB) de werkinstructie dit najaar zal afronden en publiceren? Zo ja, kunt u toezeggen dat bij de publicatie van deze werkinstructie ook gecommuniceerd zal worden hoe vrijwillige amateurduikers hier van af kunnen wijken?
Wilt u de Kamer vóór het kerstreces informeren over de mogelijkheden om de inzet van amateurduikers op een veilige en verantwoorde manier weer mogelijk te maken?
De instandhoudingsopgave |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Tieman |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de grote zorgen die uitgesproken worden in het artikel «Om bruggen en wegen te onderhouden zijn miljarden nodig, maar het budget is platgewalst» en de analyse dat «het risico dat Nederland meer haarscheuren en kuilen zal moeten accepteren, reëel wordt»?1
Ja.
Hoe waardeert u deze zorgen en analyse?
De zorgen worden herkend. De Algemene Rekenkamer concludeerde in mei van dit jaar in haar verantwoordingsonderzoek dat het verschil tussen de budgetbehoefte en begroting voor de instandhouding van het hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet en hoofdwatersysteem over de periode van 2024–2038 is opgelopen tot circa € 34,5 miljard. Het uitgesteld onderhoud neemt verder toe en de conditie van de infraobjecten wordt zichtbaar en meetbaar slechter, zoals ook blijkt uit de Staat van de Infrastructuur. Het aantal storingen, ongeplande werkzaamheden en functie beperkingen loopt verder op.
Nadere analyses zijn eerder uitgevoerd en met de Kamer gedeeld. Het kabinet heeft eind 2024 opdracht gegeven om een langetermijnperspectief en uitvoeringsstrategie voor de bereikbaarheid van veranderend Nederland (woningbouw, economie en mobiliteit) op te stellen. Over de uitkomsten is de Kamer 17 oktober jl. geïnformeerd2. Niet voor niets is daarin aangegeven dat de infrastructuur in Nederland de ruggengraat van onze samenleving vormt én onze delta veilig houdt. Het is ook een harde randvoorwaarde voor woningbouw, onze weerbaarheid en economische ontwikkeling. Zonder infra geen nieuwe woningen, zonder infra geen militaire mobiliteit en zonder infra geen sterke internationale concurrentiepositie en economie.
Ook is de Kamer 17 juni 20243 geïnformeerd dat de instandhoudingsopgave groter is dan het beschikbare budget en wat op dat moment maakbaar werd geacht. Met de maatregelen uit het Meerjarenplan Instandhouding4 dat op 1 juli 2025 is gedeeld met de Kamer, is het productievermogen van Rijkswaterstaat vergroot. Hierdoor kan meer werk worden gerealiseerd dan waarin de huidige budgetten voorzien. In het meerjarenplan is een lijst opgenomen met objecten waarvoor de voorbereiding voor de vernieuwing is gestart, maar waarvoor geen budget beschikbaar is. Voor al deze projecten geldt dat de urgentie in kaart is gebracht en het niet tijdig oppakken gaat leiden tot forse risico’s op de netwerken.
In de Kamerbrief van 8 december 2025 over de Staat van de Infrastructuur 20245 is benadrukt dat het nieuwe kabinet voor een belangrijke keuze staat om de infrastructuur op basis van de huidige eisen operationeel te houden. De beschikbaarheid van voldoende structurele middelen is daarvoor een randvoorwaarde. Zonder deze randvoorwaarde zullen de prestaties van de netwerken naar beneden moeten worden bijgesteld en zijn vergaande keuzes nodig.
Hoe wordt gezorgd voor (duidelijkheid over) meerjarige financiering van de instandhoudingsopgave voorbij de horizon van 2030, waarbij inflatie-gecorrigeerde schommelingen vermeden worden, en voor een programmatische of seriematige aanpak van onderhoud zodat het werkveld meer zekerheid heeft voor het doen van investeringen in productiecapaciteit?
De meerjarige financiering van de instandhoudingsopgave is opgenomen in de instandhoudingsbijlage van het Mobiliteits- en Deltafonds. Voor de gehele fondsperiode tot en met 2039 is, per netwerk, inzichtelijk gemaakt wat de jaarlijks beschikbare budgetten zijn voor Exploitatie & Onderhoud en Vernieuwing. Afhankelijk van de jaarlijkse toekenning van de Index Bruto Overheidsinvesteringen (IBOI) door het Ministerie van Financiën, wordt de begroting gecorrigeerd voor prijsstijgingen.
In het Meerjarenplan Instandhouding6 is de aanpak van Rijkswaterstaat beschreven. Met de portfolioaanpak wordt ingezet op onderhoud en vernieuwing in bundels van meerdere vergelijkbare objecten, zoals bruggen, sluizen of tunnels. Dit bespaart tijd en kosten in de aanbesteding en levert schaalvoordelen op. Het zorgt ook voor een voorspelbare stroom aan opdrachten («dealflow»), waarop de markt zich kan voorbereiden door te investeren in productiecapaciteit. Om de voordelen van de portfolioaanpak ten volle te benutten, is zekerheid nodig over de financiële middelen in de begroting voor de gehele looptijd. In het meerjarenplan is aangegeven dat voor een deel van het werk in voorbereiding, waaronder portfolio’s, geen financiële middelen beschikbaar zijn. Besluitvorming hierover is aan een nieuw kabinet.
Bent u bereid een voortrollend meerjarenplan instandhouding waarbij niet vijf maar tien jaar vooruitgekeken wordt in overweging te nemen en hier een prijsindexatie aan te koppelen?
Rijkswaterstaat werkt al met een voortrollende programmering waarbij steeds over de lengte van de gehele fondsperiode vooruit wordt gekeken. Dat betekent dat steeds 16 jaar vooruit wordt gekeken, waarvan de eerste 4 jaar maakbaar worden geprogrammeerd en de 4 jaar daarna vooruit worden gepland.
Naast een samenvatting van de programmering kent het meerjarenplan instandhouding nog drie onderdelen, namelijk de sturing op de opgave, managen van productiegroei en de maakbaarheid van de opgave. Deze onderdelen zijn juist gebaat bij stabiliteit en lenen zich niet voor een voortrollende systematiek. Afhankelijk van de jaarlijkse toekenning van de IBOI wordt de begroting gecorrigeerd voor prijsstijgingen.
Wordt gekeken naar mogelijkheden om de investeringsbehoefte voor de instandhoudingsopgave en versterking van de infrastructuur, die sterk toeneemt met de technische levensduur van kunstwerken en andere infrastructuur en de groei van de bevolking, beter te linken aan de begroting?
In de Kamerbrief van 17 juni 20247 is aangegeven dat de instandhoudingsopgave groter is dan het beschikbare budget en wat op dat moment maakbaar werd geacht. De Algemene Rekenkamer heeft het tekort in de periode 2024–2038 becijfert op € 34.5 miljard. Het meerjarenplan instandhouding van 1 juli 20258 zet uiteen hoe Rijkswaterstaat de productie op instandhouding verhoogt naar ruim € 3 miljard per jaar in de periode tot en met 2030 in lijn met het beschikbare budget. Rijkswaterstaat is inmiddels in staat om meer vernieuwingsprojecten te starten dan eerder voorzien en thans budgettair inpasbaar.
Een robuust en duurzaam Nederland vereist dat we blijven investeren in onze infrastructuur. Ook de Raad van State wijst er in dit kader in haar advies bij de Voorjaarsnota 2025 op dat op middellange termijn de overheidsconsumptie en inkomensoverdrachten stijgen, vooral in de zorg- en de sociale zekerheid, terwijl de overheidsinvesteringen (zoals vervoersinfrastructuur) beduidend minder toenemen, ook op langere termijn. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over toekomstige extra investeringen in de infrastructuur.
Via de reguliere begrotingscyclus wordt uw Kamer, onder meer via de instandhoudingsbijlage, geïnformeerd over de gerealiseerde en beoogde productie en prestaties van de netwerken en de bijbehorende financiering voor de aankomende jaren.
Hoe zorgt u ervoor dat schaarse capaciteit van aannemers en specialisten gericht wordt op projecten die de grootste impact hebben op het netwerk?
RWS werkt op basis van een stabiel meerjarenprogramma waarin projecten worden geprioriteerd. Criteria daarbij zijn beschikbaarheid van budget, beschikbaarheid van capaciteit, zowel bij RWS als de markt, het belang van het object in het netwerk en de technische staat ervan. Ook wordt het werk afgestemd tussen RWS en Prorail en met andere (regionale) partners en uitvoeringsorganisaties om overlast voor de gebruiker te beperken. Door tijdig met marktpartijen te communiceren over het meerjarenprogramma en enkele keren per jaar een actuele inkoopplanning te publiceren, zijn marktpartijen in staat om rekening te houden met het moment waarop projecten op de markt komen en kunnen ze daarop anticiperen.
Hoe wordt bepaald welke kunstwerken het eerst vervangen moeten worden? Hoe wordt daarbij rekening gehouden met de netwerkimpact bij uitval en storingen, ook voor goederenvervoer?
Bij de prioritering wordt rekening gehouden met de aspecten zoals genoemd in het antwoord op vraag 6. Daarbij geldt dat Vernieuwing en Exploitatie en Onderhoud communicerende vaten zijn. Als vernieuwingsprojecten niet kunnen worden uitgevoerd binnen de randvoorwaarden van budget, capaciteit en hinderplanning wordt er geprioriteerd. Dan worden één of meer vernieuwingsprojecten in het Meerjarenprogramma naar achteren geschoven. De objecten binnen de scope van deze projecten zullen in dat geval langer in stand moeten worden gehouden binnen Exploitatie & Onderhoud. Dit leidt tot hogere kosten en extra capaciteitsinzet voor Exploitatie & Onderhoud. Hierdoor schuift ander werk behorend bij het afgesproken Basiskwaliteitsniveau (BKN) ook naar achteren en loopt het uitgesteld onderhoud op.
Is een lijst met kunstwerken beschikbaar die op korte termijn vervangen moeten worden vanwege de hoge netwerkimpact bij storingen en uitval?
RWS rapporteert jaarlijks in de in de «Staat van de Infrastructuur» over kunstwerken met beperkingen voor gebruikers. Ook wordt inzicht gegeven in de gebieden waar Rijkswaterstaat geplande en/of uitgestelde werkzaamheden verwacht. Deze kaarten zijn momentopnames. Gedurende het jaar kunnen er wijzigingen optreden door herprioritering, vertragingen, inspecties of andere factoren.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat het (financieel) aantrekkelijker wordt voor aannemers om te kiezen voor infrastructuurprojecten van Rijkswaterstaat?
Rijkswaterstaat biedt in vergelijking met andere opdrachtgevers en opgaven in beginsel interessante en beeldbepalende infraopdrachten. Het is van belang dat deze projecten onder voldoende aantrekkelijke voorwaarden in de markt worden gezet. Er wordt gewerkt aan meer en betere samenwerking met de markt, innovatieve werkwijzen, passende contractvormen en meer inzicht in de «dealflow». Dat helpt marktpartijen om keuzes te maken, te anticiperen en capaciteit efficiënt in te plannen. Daarbij wordt, om het werk aantrekkelijker te maken, ingezet op vereenvoudiging van administratieve proceseisen, vermindering van de tenderinspanningen en standaardisering. Tot slot is er aandacht voor de contractuele verdeling van de risico’s en de beheersafspraken daarover.
Een gat in de steun aan Oekraïne |
|
Eric van der Burg (VVD), Fatimazhra Belhirch (D66), Kati Piri (PvdA), Maes van Lanschot (CDA), Laurens Dassen (Volt), Don Ceder (CU), Hanneke van der Werf (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de aangenomen motie van het lid Boswijk c.s. waarin de regering verzocht werd zich ervoor in te blijven spannen dat er geen ongewenste gaten vallen in de militaire steun aan Oekraïne?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een deel van het budget voor militaire steun aan Oekraïne van 2026 naar het jaar 2025 vooruit is geschoven?
Ja, het kabinet heeft tijdens voorjaarsbesluitvorming van 2025 besloten om de militaire steun te continueren met € 3,1 miljard op de defensiebegroting voor 2026 (binnen het totaal van € 3,5 miljard steun voor Oekraïne). De militaire en geopolitieke ontwikkelingen rondom Oekraïne hebben er toe geleid dat het kabinet heeft besloten een deel hiervan versneld in 2025 te realiseren.
Klopt het dat daarmee vaststaat dat de militaire steun aan Oekraïne in 2026 flink lager zal zijn dan in dit jaar? Zo ja, wat is het verschil?
De totale militaire steun aan Oekraïne blijft hetzelfde als bij de voorjaarsbesluitvorming is besloten. Een deel van deze steun is versneld in 2025 tot kasuitgaven gekomen. Als direct gevolg van het besluit is een gedeelte van de middelen die oorspronkelijk voor 2026 bestemd waren, reeds dit kalenderjaar uitgegeven. Het totale begrote bedrag aan kasuitgaven zal daardoor ca. € 4,3 miljard voor 2025 bedragen op de defensiebegroting. De momenteel begrote militaire steun op de defensiebegroting aan kasuitgaven voor 2026 bedraagt vooralsnog € 2,1 miljard. Voor 2027 zijn reeds kasuitgaven voor een totaal van € 750 miljoen gereserveerd op de defensiebegroting, mede omdat dit Nederland in staat stelt meerjarige uitgavenverplichtingen aan te gaan (bijvoorbeeld mbt de productie van drones en F16-gerelateerde verplichtingen).
Daarnaast is er in 2025, 2026 en 2027 nog respectievelijk ca. € 0,7 miljard, ca. € 0,5 miljard en ca. € 0,4 miljard beschikbaar op het defensiematerieelfonds voor de eigen krijgsmacht ter vervanging van eerder geleverd materieel.
Voorziet u dat in 2026 de voortzetting van de Oekraïense defensie-industrie in het geding komt? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet onderstreept het belang van het investeren in de Oekraïense defensie-industrie en heeft daartoe reeds meer dan € 1 miljard direct bij bedrijven in Oekraïne verworven. Een deel van deze investeringen zal in 2026 tot daadwerkelijke leveringen aan Oekraïne leiden. Ook in 2026 zal Nederland blijven investeren in de Oekraïense defensie-industrie.
Nederland investeert relatief veel in de Oekraïense defensie-industrie, onder andere via het Drone Line Initiative. Om voortzetting van de productie van de Oekraïense defensie-industrie in 2026 te waarborgen roept dit kabinet ook andere landen op om meer te investeren in de Oekraïense defensie-industrie. Hierbij biedt Nederland ook aan om gebruik te maken van onze contracten, ervaringen en opgedane lessen.
Bent u het ermee eens dat de Oekraïense strijdkrachten onverminderde steun verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland blijft Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel onverminderd steunen in tijden van oorlog, herstel en wederopbouw, zo lang als nodig is. Daarom is de lijn van het kabinet dat de internationale steun opgevoerd moet worden om Oekraïne in de sterkst mogelijke positie te brengen, waardoor Oekraïne ruimte krijgt bij mogelijke onderhandelingen en Oekraïne zich ook tegen toekomstige Russische agressie kan blijven verdedigen. Het onverminderd ondersteunen van de Oekraïense strijdkrachten met militaire steun is daar uiteraard onderdeel van.
Hoe bent u van plan om te voorkomen dat er ongewenste gaten vallen in de militaire steun aan Oekraïne?
Defensie richt zich op het waarborgen van een doorlopende en betrouwbare militaire steun aan Oekraïne. Tegelijkertijd is ook enige ruimte voor flexibiliteit nodig om te kunnen reageren op veranderende omstandigheden, zowel in Oekraïne als in de internationale steunverlening. Nederland zorgt ervoor dat de samenstelling van de militaire steun nauw aansluit op de behoeften van het Oekraïense Ministerie van Defensie en dat toezeggingen aan Oekraïne ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Naast de eigen inspanningen spoort Nederland ook andere bondgenoten aan om meer steun aan Oekraïne te leveren. Daarmee zet het kabinet in op meerburden sharing. Daarbij wordt ook gekeken naar de inzet van Russische bevroren tegoeden.
De opname van scope 3 uitstoot in Nederlandse milieueffectbeoordelingen naar aanleiding van de recente Noorse rechtszaak hieromtrent |
|
Sjoukje van Oosterhout (GroenLinks-PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de rechtszaak tegen de Noorse staat die Greenpeace en Natur og Ungdom op vrijdag 14 november 2025 hebben gewonnen waarin het gerechtshof Borgarting mede op grond van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) d.d. 28 oktober 2025 heeft bevestigd dat de vergunningen voor drie olievelden door de rechtbank ongeldig zijn omdat de scope 3-uitstoot niet in de milieueffectbeoordeling beoordeeld was?1, 2
Bent u op de hoogte van het advies van het Hof van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) van 21 mei 2025, waarin het Hof stelt dat in het kader van richtlijn 2011/92/EU de milieueffectbeoordeling voor een project om gas of olie te winnen, ook de uitstoot van broeikasgassen ten gevolge van de verbranding van de gewonnen olie en gas die vervolgens aan een derde partij zijn doorverkocht (scope 3 uitstoot) als effect mee in beschouwing moet nemen?3
Wat vindt u van de conclusie van de Noorse rechter d.d. 17 november 2025, het advies van het Hof van de Europese Vrijhandelsassociatie d.d. 21 mei 2025 en het EHRM dat scope 3 meegenomen moet worden in de milieueffectbeoordeling?
Onderschrijft u de conclusie van de gerechtshoven in deze verschillende rechtszaken dat in het licht van richtlijn 2011/92/EU de opname van scope 3 juist voor het informeren van burgers van belang is?
Bent u zich ervan bewust dat dergelijke rechtszaken internationaal steeds vaker voorkomen en leiden tot de conclusie dat scope 3 meegenomen moet worden in een milieueffectbeoordeling voor nieuwe olie- of gaswinningsprojecten, zoals bijvoorbeeld in 20 juni 2024 in het Verenigd Koninkrijk4 en recent op 13 november 2025 in Denemarken?5
Welke risico’s ziet u voor de vergunningsverlening door de overheden in Nederland, gegeven dat voornoemde uitspraken gebaseerd zijn op een ook in Nederland geldende richtlijn en in het licht van eerdere veroordelingen van de Nederlandse staat omwille van falend klimaatbeleid?
Klopt het dat scope 3 op dit moment nog niet systematisch meegenomen wordt in milieueffectbeoordelingen bij vergunningverleningen voor nieuwe olie en gas velden?
Welk gewicht geeft u momenteel aan scope 3-uitstoot in beslissingen voor vergunningen?
In welke mate is de Staat kwetsbaar in reeds lopende en mogelijke toekomstige rechtszaken tegen bestaande en toekomstige door de Staat verleende vergunningen, waarbij scope 3 niet is meegenomen in de milieueffectbeoordeling, bijvoorbeeld in de aanvraag van de NAM om onder de Waddenzee aardgas te winnen vanuit Ternaard?
Onderschrijft u dat het risico op dergelijke rechtszaken meegenomen zou moeten worden in de afweging om nieuwe vergunningen te verlenen voor nieuwe gasboringen in Nederland en dat scope 3 meegenomen moet worden in de milieueffectbeoordeling? Zo ja, hoe neemt u dit mee in uw afweging? Zo nee, waarom niet?
Gaat u naar aanleiding van deze rechtszaken aanvullende eisen stellen aan de vergunningverlening voor fossiele winning als het gaat om scope 3-uitstoot? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraken voor mogelijke vergunningverlening specifiek voor gaswinning in het Waddengebied?
Gezien deze zoveelste klap voor fossiele energiebronnen die de noodzaak voor een versnelde transitie naar hernieuwbare energie nog maar eens onderschrijft, welk bijkomend beleid stelt u voor om die transitie verder te versnellen?
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voorafgaand aan het commissiedebat Gasmarkt en leveringszekerheid op 10 december 2025?
Het bericht 'OM onderzoekt 49 sterfgevallen door illegale medicijnensite: ‘Vermoedelijk topje van de ijsberg’' |
|
Tijs van den Brink (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM onderzoekt 49sterfgevallen door illegale medicijnensite: «Vermoedelijk topje van de ijsberg»»?1
Heeft u in beeld hoeveel vermoedelijke sterfgevallen inmiddels in verband kunnen worden gebracht met de middelen die via Funcaps werden verstrekt?
Deelt u de mening dat het schokkend is dat zoveel mensen al slachtoffer zijn geworden van dit middel, en dat dit misschien zelfs een topje van de ijsberg is?
Is de website waarop deze middelen verstrekt zijn, nog steeds offline of zijn er equivalenten in beeld?
Vallen de designerdrugs van Funcaps onder de nieuwe categorie van designerdrugs die sinds 1 juli 2025 verboden zijn?
Zijn er op dit moment nog leemtes in de Opiumwet waardoor soortgelijke designerdrugs niet officieel verboden zijn? Zo ja, wat is ervoor nodig om deze grensgevallen wel onder het verbod uit de Opiumwet te laten vallen?
Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Funcaps dagelijks de Staatscourant in de gaten houden om op de hoogte te blijven van eventuele nieuwe verboden van designerdrugs?
Hoe vaak worden pakketten onderschept met designerdrugs of grondstoffen en welke maatregelen zijn mogelijk om deze aanpak structureel te verbeteren?
Welke preventieve maatregelen kunt u nemen om tevoorkomen dat soortgelijke illegale webshops in de toekomst opnieuw ontstaan, met name bij handel in designerdrugs?
Welke opsporingstechnieken zijn op dit moment inzetbaar om online handel in designerdrugs te detecteren?
In hoeverre worden hostingbedrijven aangesproken wanneer ze webshops faciliteren die designerdrugs aanbieden?
Hoe kan misleidende marketing rondom designerdrugs, die specifiek gericht is op jongeren, tegen worden gehouden en hoe wordt voorkomen dat minderjarigen gemakkelijk via internet toegang hebben tot designerdrugs?
Op welke manier werkt Nederland samen met buurlanden om labs en sites die designerdrugs aanbieden en produceren, op te sporen en op te rollen?
Het bericht dat het Gelderse revalidatiecentrum Klimmendaal dreigt te verdwijnen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ondergang dreigt voor bekend revalidatiecentrum: dit speelt achter de schermen»?1
Deelt u de analyse dat het gebrek aan zeggenschap van werknemers hierbij problemen oplevert voor het revalidatiecentrum? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om de zeggenschap van zorgverleners te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zijn er nog meer revalidatiecentra waarbij vergelijkbare problemen spelen, gezien het feit dat het algemene inkoopbeleid van zorgverzekeraars hierbij een rol speelt? Zo ja, welke zijn dit?
Erkent u dat te lage tarieven of omzetplafonds door zorgverzekeraars in de weg staan van goede zorg? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het extra onwenselijk is om omzetplafonds te gebruiken bij de revalidatiezorg, gezien het feit dat deze vaak lastig te voorspellen zijn? Zo ja, bent u bereid om stappen te zetten om het gebruik van omzetplafonds tegen te gaan? Zo nee, waaorm niet?
Wat zouden de gevolgen zijn voor patiënten en zorgverleners als Klimmendaal om zou vallen?
Bent u bereid om samen met Klimmendaal, zorgverleners, patiënten, ziekenhuizen en zorgverzekeraars op zoek te gaan naar een oplossing voor de problemen?
Het bericht ‘Marijns zoon nam middelen van funcaps en overleed: “Er is geen drempel om deze shit te gebruiken”’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Foort van Oosten (VVD), Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht in de Volkskrant waarin wordt beschreven hoe Marijns zoon is overleden na het gebruik van middelen die via zogenaamde «funcaps»-websites konden worden besteld?1
Klopt het dat dergelijke websites op grond van de per 1 juli 2025 in werking getreden wetgeving geen synthetische drugs of nieuwe psychoactieve stoffen (NPS) meer mogen aanbieden en leveren?
Op welke wijze wordt in de praktijk gehandhaafd op dit verbod? Kunt u toelichten hoeveel websites sinds de inwerkingtreding van de wet zijn gesloten, beboet of anderszins aangepakt wegens het aanbieden van middelen die onder de nieuwe Opiumwet vallen?
Kunt u bevestigen dat het nog steeds mogelijk is om via eenvoudige zoekopdrachten online toegang te krijgen tot websites die partydrugs of designerdrugs aanbieden? Acht u dit, gezien de nieuwe wetgeving, een wenselijke situatie?
Waarom zijn deze websites nog actief, ondanks het generieke verbod op NPS? Ligt dit aan te beperkte handhavingscapaciteit, aan lacunes in de wetgeving, of aan andere factoren?
Bestaat het risico dat buitenlandse webshops misbruik maken van mazen in de Nederlandse of internationale regelgeving om alsnog aan Nederlandse klanten te leveren? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan?
Welke aanvullende stappen bent u bereid te ondernemen om ervoor te zorgen dat dergelijke websites sneller uit de lucht worden gehaald en dat toegang via reguliere zoekmachines onmogelijk wordt gemaakt?
Klopt het dat – zoals eerder door opsporingsdiensten aangegeven – niet alle instanties over de juiste technische middelen beschikken om te bepalen of een product onder de verboden stoffen valt? In hoeverre is deze situatie inmiddels verbeterd?
Is de huidige handhavingscapaciteit, zowel technisch als personeelsmatig, toereikend om de online handel in verboden NPS daadwerkelijk effectief terug te dringen? Zo nee, welke knelpunten spelen hierbij?
In hoeverre vormen buitenlandse websites een probleem bij de handhaving? Welke mogelijkheden heeft Nederland om aanbieders die vanuit het buitenland leveren te blokkeren of anderszins aan te pakken?
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking met andere EU-lidstaten en internationale opsporingsinstanties bij het aanpakken van grensoverschrijdende online verkoop van NPS? Zijn hier verbeteringen noodzakelijk?
Op welke manier wordt in uw beleid geborgd dat het publiek – en met name jongeren en jongvolwassenen – actief wordt geïnformeerd over de risico’s van NPS en zogenaamde «funcaps»? Kun u hierbij ingaan op de relatie tot festivals?
Bent u bereid de voorlichtingscampagne over drugsgebruik uit te breiden met een waarschuwing over NPS en «funcaps»?
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat jongeren, zoals in het beschreven geval, via laagdrempelige websites geconfronteerd worden met middelen die ernstige en soms fatale gezondheidsrisico’s met zich meebrengen?
Deelt u de opvatting dat spitsmijden een rookgordijn is voor het feit dat er al jarenlang niet of nauwelijks nieuwe weginfrastructuurprojecten worden afgerond, en daarmee dus niets meer dan pure armoede is? Zo nee, waarom niet?1
Nee, ik deel die opvatting niet. IenW werkt aan bereikbaarheid. Dat betekent dat we, naast investeringen in infrastructuur, ook inzetten op het bieden van inzicht aan reizigers om het mobiliteitssysteem zo goed mogelijk te benutten. Het inzetten van al deze mogelijkheden is om de bereikbaarheid van Nederland te verbeteren. Spitsspreiden en -mijden maakt daarmee onderdeel uit van een reguliere bredere set aan maatregelen en beleidsinstrumenten.
Hoeveel campagnes om spitsmijden te promoten zijn er in de afgelopen 20 jaar gestart en wat is het effect van ieder van deze campagnes precies geweest?
De campagne Spitsmijden die in 2025 is gestart, is welliswaar de eerste massamediale publiekscampagne over dit specifieke onderwerp. Maar er zijn eerder regionale campagnes uitgevoerd in het kader van Beter Benutten. Met vanAnaarBeter ontvangen reizigers ook informatie over reismogelijkheden, naar aanleiding van wegwerkzaamheden.
De campagne stimuleert forenzen om later naar kantoor te gaan of eerder te vertrekken. Het gaat hierbij om de mensen die de mogelijkheid hebben om de spits te mijden. De boodschap van deze campagne is dus alleen gericht op reizigers die anders kunnen én willen reizen. Dit sluit aan op de wens van de Kamer, uitgesproken met de motie Heutink eerder dit jaar.2
Het veranderen van reisgedrag vergt een consistente, meerjarige aanpak. De effecten van een campagne zijn nooit te isoleren van andere maatregelen en maatschappelijke ontwikkelingen. De evaluatie van de campagne is nog niet beschikbaar. We verwachten de rapportage rond februari 2026.
Denkt u werkelijk dat Nederlanders de auto zullen laten staan zolang NS de tarieven keer op keer blijft verhogen, maar tegelijkertijd niet verder komt dan een dienstregeling die ternauwernood voldoet aan de bodemwaarde? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De verwachting en het doel is niet dat met deze campagne alle reizigers de auto laten staan en de trein pakken. Dat is ook niet nodig voor het verlichten van congestie. Uit studies weten we dat als 8% van de reizigers een andere keuze maakt, de spitsproblematiek grotendeels is opgelost.3
We maken reizigers bewust van de mogelijkheden die er zijn. Welke dat uiteindelijk zijn hangt van verschillende zaken af, bijvoorbeeld de prijs, de reistijd, betrouwbaarheid en het comfort van de reis. Uiteindelijk is het aan de reiziger zelf om een keuze te maken.
Gaat u MIRT-projecten (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) die significant bijdragen aan het afnemen van de filedruk afronden? Zo ja, welke en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) bevat de langetermijninvesteringen in de bereikbaarheid. De Kamer wordt hier regelmatig over geïnformeerd via de MIRT brieven en het MIRT Overzicht. De afgelopen jaren zijn scherpe keuzes noodzakelijk gebleken in het investeringsprogramma van het Mobiliteitsfonds (MF), vanwege financiële tekorten bij lopende projecten en programma’s, onvoldoende stikstofruimte en krapte op de arbeidsmarkt. Door deze keuzes kan worden doorgewerkt aan de MIRT-projecten die wél maakbaar zijn. Zoals de nieuwe verbinding ViA15 en de verbreding van de A27 Houten Hooipolder.
Om Nederland bereikbaar te houden herstart IenW de gepauzeerde projecten gefaseerd, wanneer er voldoende ruimte is: financieel, stikstof en personeelscapaciteit. Als onderdeel hiervan wordt verkend waar ruimte kan worden gezocht rond stikstofopgaven en slimme oplossingen met capaciteit uit regio, de markt, of (inhuur door) RWS. De Kamer is geïnformeerd dat er komende jaren sprake blijft van een zeer forse financiële opgave.4 De bereikbaarheid en mobiliteit van Nederland staan hierdoor onder druk. Er zijn structureel meer financiële middelen nodig. Zowel voor instandhouding als nieuwe (structuurversterkende) infrastructuur voor ons hoofdwegennet en hoofdspoornet.
Wanneer gaat u stoppen met dit soort nietszeggende campagnes en gaat u over op het aanleggen en onderhouden van kwalitatieve infrastructuur? Waarom wel of waarom niet?
Het uitbreiden van infrastructuur vraagt een zorgvuldige voorbereiding en in veel gevallen aanzienlijke financiële investeringen, voldoende vergunningsruimte en personeel. Nederland heeft op dit moment te maken met tekorten op al deze onderdelen. Waar het regeerprogramma hier wel ruimte voor biedt, wordt gewerkt aan infrastructurele oplossingen. Zoals in het regeerprogramma is afgesproken, wordt deze ruimte vooral gebruik voor het ontsluiten van (nieuwe) woningbouwlocaties.
Het beleid richt zich op een samenhangende aanpak. Het onderhouden van onze netwerken en het waar nodig uitbreiden van infrastructuur zijn nu en in de toekomst essentieel om onze bereikbaarheid op peil te houden. Tegelijkertijd zijn er meer instrumenten om de bereikbaarheid in Nederland op peil te houden. Bijvoorbeeld het slimmer benutten van de bestaande netwerken. De campagne spitsmijden levert hier een bijdrage aan.
Vindt u het nu écht een goed idee om de automobilist, die zich nu al blauw aan het betalen is aan de pomp en zijn eigen woonwijk tot een autoluwe omgeving ziet veranderen, ook nog eens lastig te vallen over tijden waarop hij rijdt? Zo ja, waarom?
De campagne richt zich op de mensen die anders kunnen en willen reizen. Hierdoor krijgen automobilisten die niet anders kunnen of willen juist meer ruimte op de weg. De spits wordt hierdoor voor iedereen aangenamer.
Het bericht dat het Openbaar Ministerie weer procesafspraken maakt met een grote crimineel (Faissal Taghi) |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Zoon Ridouan Taghi maakt procesafspraken met OM in strafzaak»?1
Wat vindt u ervan dat met de zoon van de beruchtste crimineel van Nederland procesafspraken worden gemaakt?
Hoe kan het dat procesafspraken worden gemaakt met iemand die zijn vader uit de Extra Beveiligde Inrichting wilde bevrijden en iemand die dus mede heeft veroorzaakt dat medewerkers van de Extra Beveiligde Inrichting moesten onderduiken?
Hoe kunt u volhouden dat «criminele kopstukken moeten worden aangepakt» (zie uw eerdere antwoorden van 6 februari 2025) indien het Openbaar Ministerie grote criminelen met procesafspraken laat wegkomen met een lichtere straf?
In hoeverre zijn dit soort vergaande afspraken zonder wettelijke grondslag en dus een uitdrukkelijke uitspraak van de wetgever, nog wenselijk?
Hoe beoordeelt u de transparantie en openbaarheid van rechtspraak nu juist bij grote criminelen in toenemende mate procesafspraken worden gemaakt?
Waarom heeft het (demissionaire) kabinet geen mening over de omvang en reikwijdte van procesafspraken met grote criminelen?
Waarom prevaleren doorlooptijdtijden, werklast en capaciteitsinzet boven het eisen van de maximale straf voor internationale drugscriminelen die met hun handel een spiraal van geweld in stand houden?
Waarom mogen procesafspraken worden gemaakt met criminelen waarbij het risico op voortgezet crimineel handelen uit detentie onaanvaardbaar hoog is?
Hoe beoordeelt u het maken van procesafspraken met grote criminelen in het licht van de overweging van de Hoge Raad dat geen algemene regels gegeven kunnen worden over de toelaatbaarheid van procesafspraken en dat een algemene regeling door de wetgever gemaakt dient te worden?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De situatie in Soedan |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Erkent u de rol van goud in het conflict dat via handel de internationale markt op komt? Welke inzet pleegt u om via Dubai eerlijke handel te bevorderen als onderdeel van bredere inspanningen voor vrede en stabiliteit in Soedan en is het kabinet bereid het wapenexportbeleid richting de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) aan te scherpen en diplomatieke druk uit te oefenen gezien hun betrokkenheid bij handel in goud en wapens?
Zoals in veel conflictsituaties speelt de export van waardevolle grondstoffen zoals goud, maar bijvoorbeeld ook Arabische gom, in Soedan een rol bij het in stand houden van het conflict.
Sinds 2021 gelden er verplichtingen voor bedrijven in Nederland die onder de Europese conflictmineralenverordening vallen. Deze voorziet in wettelijke gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor Europese importeurs die boven een bepaalde drempelwaarden tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) importeren. Deze Verordening ziet toe op de controle op handel in 3TG met als doel om bij te dragen aan het tegengaan van de financiering van gewapende groepen en van mensenrechtenschendingen. Hoewel de Verordening niet landenspecifiek is bestaat er onder de Verordening wel een lijst van conflict- en hoog risicogebieden, opgesteld door onafhankelijke externe experts. Er zijn 18 Soedanese regio’s opgenomen in de lijst.1 Lidstaten en de Europese Commissie hebben geen directe invloed op de lijst. Desalniettemin heeft het kabinet zorgen over doorvoerlanden besproken met de Commissie. De Commissie gaf aan de intentie te hebben om het element van doorvoerlanden onderdeel te maken van de aanbestedingsprocedure voor actualisatie van de lijst.
In algemene zin verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Daarbij wordt het bedrijfsleven ondersteund middels een mix van maatregelen.
Wat betreft wapenexport toetst het kabinet alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval en zorgvuldig conform het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB), met onder andere specifieke aandacht voor het risico op omleiding van de goederen naar ongewenste eindgebruikers. Daarbij wordt ook zorgvuldig gekeken naar het eventuele risico op omleiding naar Soedan.
Conform de aangenomen motie van Piri c.s.2 heeft het kabinet tijdens de Raad Buitenlandse Zaken gepleit voor aanvullende EU-sancties tegen actoren die het conflict in stand houden, binnen en buiten Soedan. Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, naleving van het internationaal humanitair recht en ongehinderde humanitaire toegang.
Wat is uw inzet met betrekking tot Soedan in de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ)? In hoeverre vormt de betrokkenheid van de VAE bij het conflict een obstakel in de voortgang van onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 november jl. heeft Nederland opnieuw opgeroepen tot een onmiddellijke wapenstilstand, naleving van het humanitair oorlogsrecht, bescherming van burgers en onbelemmerde humanitaire toegang voor hulporganisaties. Ook heeft Nederland conform de moties van Baarle3 en Piri4 gepleit voor het verder verhogen van de humanitaire hulp vanuit de EU voor Soedan en voor aanvullende sancties, inclusief op het hoogste niveau. Daarnaast pleitte Nederland ook voor engagement vanuit de EU met externe actoren, inclusief in de context van EU-GCC relaties, conform de motie Ceder c.s.5 De Minister van Buitenlandse Zaken heeft sinds de val van El Fasher met alle relevante regionale actoren op ministerieel niveau contact gehad en het belang van een staakt het vuren benadrukt. De EU en lidstaten blijven eensgezind over de ernst van de situatie in Soedan en blijven samenwerken met het samenwerkingsverband van de VS, Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië en Egypte (de Quad), de Afrikaanse Unie, en andere internationale partners om het conflict en het humanitaire leed in het land te beëindigen.
Op 28 mei 2025 zijn de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag (FTA) tussen de EU en de VAE gestart. De onderhandelingen richten zich op het opheffen van beperkingen op de handel in goederen, diensten en investeringen, evenals samenwerking in strategische sectoren zoals hernieuwbare energie, groene waterstof en kritieke grondstoffen. Conform het betreffende BNC-fiche6 heeft het kabinet een positieve grondhouding ten aanzien van EU-handelsakkoorden, waarbij het uitgangspunt blijft dat ieder akkoord op de eigen merites wordt beoordeeld. Juist nu het wereldwijde handelssysteem onder druk staat, is het belangrijk dat we, conform de motie Hirsch-Ceder7, afspraken blijven maken met internationale partners over moderne en duurzame handelsbetrekkingen, en ons inzetten voor een open en op regels gebaseerd handelssysteem.
In het mandaat voor de onderhandelingen met de VAE wordt verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de EU, waaronder de naleving van het internationaal recht door derde landen. De Raad heeft met dit onderhandelingsmandaat ingestemd. Het is nu aan de Commissie om op basis hiervan tot een onderhandelingsresultaat te komen met de VAE. Het kabinet zal daarover een positie innemen op het moment dat een eventueel onderhandelingsresultaat ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de Raad.
Bent u bereid om extra financiering voor voedselzekerheid te overwegen, bijvoorbeeld via de Dutch Relief Alliance, die met hun lokaal personeel nog toegang heeft tot de meest afgesloten regio's in Soedan?
Het kabinet heeft besloten een extra humanitaire bijdrage van EUR 10 miljoen te doen aan het Sudan Humanitarian Fund van de Verenigde Naties. (SHF). Deze bijdrage is reeds aangekondigd in de Tweede suppletoire begroting BHO 2025 (Kamerstuk 36 850 XVII) en verder toegelicht in de Kamerbrief over de extra bijdrage aan Soedan (Kamerstuk 29 237, nr. 237). Het SHF zet in op de hoogste noden, waaronder voedselzekerheid, in de meest getroffen gebieden.
Met flexibele financiering kan vanuit het SHF voortdurend worden ingespeeld op de veranderende noden. Daarbij wordt gekeken naar complementariteit en naar welke organisaties het best in staat zijn om hulp te verlenen. Dit zijn vaak lokale organisaties. Via het SHF worden dan ook de Emergency Response Rooms gefinancierd. Dit zijn kleine vrijwilligersinitiatieven die een cruciale rol spelen in het verlenen van levensreddende hulp, waaronder voedselvoorziening via gaarkeukens, ook op moeilijk bereikbare plaatsen.
Bent u bereid de oproep om toegang tot humanitaire hulp toe te laten, kracht bij te zetten door de Sudan Armed Forces (SAF) en Rapid Support Forces (RSF) aan te sporen tot toelating van humanitaire hulp in alle delen van Soedan en door organisaties te steunen in onderhandelingen over toegang, bijvoorbeeld via alternatieve routes, andere transportmiddelen en veiligheidsmaatregelen?
Via diplomatieke inzet in bilaterale en multilaterale kanalen blijft Nederland zich inzetten voor een staakt-het-vuren en het verbeteren van humanitaire toegang. In diverse statements heeft Nederland samen met de Europese Unie en andere landen de strijdende partijen opgeroepen om de strijd te staken, het humanitair oorlogsrecht te respecteren, burgers te beschermen en hulp ongehinderd toe te laten.
Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, het humanitair oorlogsrecht na te leven en ongehinderde humanitaire toegang te verlenen. In de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 20 november jl. onderstreepte Nederland het belang van ongehinderde humanitaire hulp en pleitte voor het verder verhogen van de humanitaire hulp vanuit de EU voor Soedan.
Verder is Nederland voortdurend in contact met humanitaire actoren, waaronder de Verenigde Naties, over hoe de coördinatie verloopt en hoe deze verder verbeterd kan worden, bijvoorbeeld op locaties waar de hulp snel opgeschaald moet worden door grote toestroom van vluchtelingen, zoals in Tawila in Darfoer.
Palestina |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Voorziet u meer medische evacuaties van kinderen uit Gaza na de vijf kinderen die reeds medisch zijn geëvacueerd naar Nederlandse ziekenhuizen (Kamerstuk 23 432, nr. 616)? Zo niet, is dit omdat de medische capaciteit in Nederland niet beschikbaar is, of zijn er andere redenen? Zo wel, op welke manier is het kabinet daarmee bezig? Kunt u een zo concreet mogelijke uitleg geven?
Deelt u de mening dat er nog steeds een tekort is aan beschikbare hoogspecialistische zorg in de regio en dat de behoefte aan medische evacuaties voor kinderen uit Gaza hoog blijft?
U heeft aangekondigd dat Nederland medeorganisator is van een conferentie over de wederopbouw van Gaza: wat zijn de doelen van deze conferentie, wat zal daar worden besproken en met wie?1
Wordt het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht als uitgangspunt genomen bij deze conferentie en op welke manier? Kunt u hier een toelichting op geven? Zo niet, hoe waardeert u het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk?
Hoe verhoudt wat op deze conferentie zal worden besproken zich tot het Trump Investment Plan zoals onderdeel is van het staakt-het-vuren akkoord, en in hoeverre liggen bepaalde onderdelen of kaders van een wederopbouwplan al vast? Welke onderdelen en kaders zijn dit?
Wat is uw reactie op het nieuws dat een gebrek aan financiering de hulpverlening en dienstverlening van UNRWA in de Palestijnse gebieden in gevaar brengt?2
Deelt u de mening dat UNRWA nog steeds een cruciale rol speelt in hulpverlening en dienstverlening aan Palestijnen, en hun werk op dit moment niet door andere organisaties op de schaal die nodig is kan worden overgenomen? Kunt u hierop een toelichting geven?
Herkent en erkent u de desinformatie campagne over UNRWA die Philippe Lazzarini beschrijft? Wat heeft u gedaan en gaat u doen om schadelijke desinformatie tegen te gaan?
Gezien de enorme behoefte aan humanitaire hulp en basisvoorzieningen, zoals onderwijs en mentale zorg voor kinderen, bent u bereid om in 2025 extra middelen beschikbaar te stellen voor UNRWA en steun voor UNRWA voor 2026 onverminderd door te zetten? Zo niet, hoe verwacht u dan dat voldoende capaciteit, op hetzelfde niveau als UNRWA dat kan, voor humanitaire hulp en basisvoorzieningen zoals onderwijs en mentale zorg voor kinderen gerealiseerd kan worden?
Wat is uw reactie op het bericht dat het Israëlische leger het staakt-het-vuren al zeker 282 keer heeft geschonden in de afgelopen 30 dagen?3
Klopt het dat verschillende grensovergangen, waaronder die tussen Rafah en Egypte, nog steeds gesloten zijn voor humanitaire hulp of dat humanitaire hulp nog steeds maar beperkt wordt toegelaten?
Wat is uw reactie op het bericht dat cruciale noodhulp Gaza niet bereikt omdat Israël specifieke hulporganisaties weert vanwege hun vermeend anti-Israëlische standpunten en daardoor organisaties als Oxfam, Save the Children en de Norwegian Refugee Council al maanden geen toestemming krijgen van Israël om noodhulp aan Palestijnen te verstrekken?4
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat humanitaire organisaties wel noodhulp aan Palestijnen kunnen geven? Kunt u hierop een toelichting geven?
Wat heeft de Nederlandse regering sinds het staakt-het-vuren gedaan om de Israëlische regering ertoe te bewegen humanitaire hulp onbelemmerd toe te laten tot Gaza? Indien niets, waarom niet? Indien wel, welke sancties of maatregelen heeft u genomen en welke sancties of maatregelen overweegt u te nemen?
Betekent het besluit van het kabinet met betrekking to de uit- en doorvoer van F-35-onderdelen, zoals geschreven in de Kamerbrief van 14 november (Documentnummer 2025D46598), dat Nederland de komende 6 maanden geen F-35-onderdelen richting Israël zal exporteren of doorvoeren? Kunt u hierop een toelichting geven?
Hoe wordt getoetst of F-35-onderdelen via derde landen, zoals de VS, alsnog in Israël terechtkomen na door Nederland te zijn uit- of doorgevoerd? Kan gegarandeerd worden dat dit niet gebeurt? Kunt u hierop een toelichting geven?
Wat is het huidige beleid met betrekking tot de export en doorvoer van wapens, onderdelen van wapens of dual-use goederen met eindbestemming Israël?
Heeft Nederland sinds januari 2025 wapens of onderdelen van wapens uit- of doorgevoerd met eindbestemming Israël? Kunt u zo specifiek mogelijk toelichten wat het huidige Nederlandse beleid hier op is, met daarin in ieder geval uitgesplitst om welke voorwaarden, welke aantallen, welke onderdelen of systemen het gaat? Graag antwoord op deze vraag die gezien de actualiteit niet kan wachten tot de jaarlijkse rapportage inzake wapenexport.
Wat is de voortgang van het verbieden van de import uit illegale nederzettingen in bezet Palestina?
Wat is de stand van zaken van de sancties die door de VS zijn opgelegd aan het Internationaal Strafhof?
Wat is de impact van de sancties die zijn opgelegd aan het Internationaal Strafhof en op welke manier wordt het werk van het Strafhof belemmerd?
Op welke manier steunt de Nederlandse regering momenteel het Internationaal Strafhof om haar werk onbelemmerd te kunnen doen?
Zijn er additionele verzoeken gedaan voor steun door het Strafhof waar de Nederlandse regering (nog) niet aan heeft voldaan en zo ja, welke?
Bent u bereid deze vragen een voor een en gezien de urgentie binnen uiterlijk twee weken te beantwoorden?
Het bericht dat kraamzorg niet meer overal in Nederland gegarandeerd kan worden |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Vliegenthart (GroenLinks-PvdA) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Niet meer overal in Nederland gegarandeerde kraamzorg»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat de toegang tot kraamzorg niet mag afhangen van iemands portemonnee of postcode?
Ja. Toegang tot passende zorg moet voor alle gezinnen gelijkwaardig zijn, ongeacht sociaaleconomische achtergrond of woonplaats.
Hoeveel gezinnen lopen nu kraamzorg mis? Waar zijn de tekorten het grootst en waar zijn de tekorten de afgelopen drie jaar het meest opgelopen?
Uit de Monitor Kansrijke Start 20242 blijkt dat in 2022 2,5% van de gezinnen geen kraamzorg heeft ontvangen. Deze cijfers geven echter geen inzicht in de achterliggende redenen hiervoor, zoals tekorten, persoonlijke voorkeuren, onbekendheid of andere overwegingen.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft Gupta Strategists opdracht gegeven nader onderzoek te doen naar de kraamzorgkrapte. De resultaten van dit onderzoek worden in de eerste helft van volgend jaar verwacht. Daarnaast ontwikkelen veldpartijen een regionaal dashboard om capaciteit en inzet beter af te stemmen. Dit wordt mede gefinancierd uit recent toegekende transformatiemiddelen.
Deelt u de zorgen over de langetermijngevolgen van deze ontwikkeling, aangezien kinderen zonder kraamzorg eerder te maken krijgen met medische problemen? Deelt u de mening dat het extra schrijnend is dat vooral kwetsbare gezinnen die juist extra gebaat zijn bij kraamzorg hier de dupe van zijn?
Passende kraamzorg is een belangrijk onderdeel van de integrale geboortezorg en draagt bij aan een gezonde start voor moeder en kind. Ik deel de zorg dat onvoldoende beschikbaarheid van kraamzorg een grote(re) impact heeft op gezinnen in een kwetsbare positie. Uit onderzoek en signalen uit het veld blijkt dat lagere SES-groepen minder kraamzorg ontvangen en dat er samenhang is met hogere latere zorgkosten voor moeder en kind3. Ik vind dit onwenselijk.
In hoeverre is bekend dat kraamzorgaanbieders zich actief terugtrekken uit wijken waar relatief veel zorg nodig is door zorgcomplexiteiten of taalbarrières? Speelt dit vaker bij aanbieders die eigendom zijn van private equity-investeerders of vergelijkbare commerciële partijen, zoals in de regio Utrecht het geval was?
De signalen van terugtrekkende kraamzorgaanbieders in de stad Utrecht zijn mij bekend. Bo Geboortezorg geeft aan dat personeelstekorten en zorgen over de continuïteit van organisatie en bedrijfsvoering de belangrijkste oorzaken zijn. Het is mij echter niet bekend of het terugtrekken uit dergelijke wijken vaker gebeurt bij zorgaanbieders met betrokkenheid van private equity of vergelijkbare investeerders.
Uit onderzoek van EY (2024) naar private equity in de zorg blijkt niet dat er aantoonbare verschillen zijn in de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg door aanbieders met en zonder private equity betrokkenheid.4
Tegelijkertijd zie ik de risico’s van te risicovolle (private equity) investeringen, waarbij financiële belangen de overhand krijgen boven het verlenen van goede zorg. Ik wil deze risico’s zo veel mogelijk inperken. Dat doe ik bijvoorbeeld via het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz), waarbij er onder andere voorwaarden gesteld worden aan winstuitkering. En met het wetsvoorstel aanscherping zorg specifieke fusietoets, waarbij fusies en overnames door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op meer inhoudelijke gronden getoetst kunnen worden. Ik verwacht dat wetsvoorstel in het tweede kwartaal van 2026 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Daarnaast heeft ZN de Landelijke Tafel Integrale Geboortezorg (LTIG) gevraagd om meer inzicht in regionale samenwerkingen, zodat ze passende verantwoordelijkheden kunnen opnemen in de contractering van Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV) vanaf 2027. Ook zijn verzekeraars op dit moment met aanbieders in gesprek om passende afspraken te maken, zodat in alle wijken voldoende zorg ingekocht kan worden.
Deelt u de analyse dat de tekorten in kwetsbare wijken voor een deel veroorzaakt worden door marktwerking en de overname van bureaus door private equity-investeerders, die doen aan cherry picking door te kijken op welke plekken ze winst kunnen behalen en met het minste werk het meeste rendement kunnen halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiertegen?
Het is te kort door de bocht om te stellen dat de uitdagingen in de kraamzorg te wijten zijn aan marktwerking. De ontwikkelingen in de kraamzorg kennen meerdere oorzaken, waaronder personeelsschaarste en de beweging naar passende zorg. In de zorg is bovendien sprake van gereguleerde marktwerking, waarin zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht hebben die voor alle verzekerden gelijk geldt. De samenwerking tussen ZN en Bo geboortezorg op zowel de convenanten, visie en versnellingsagenda is mijn inziens een goed voorbeeld van de verantwoordelijkheid die veldpartijen in ons stelsel kunnen en moeten nemen om de toegankelijkheid van de zorg te borgen.
Het is mij niet bekend of zorgaanbieders met betrokkenheid van private equity of vergelijkbare investeerders vaker aan cherry picking doen dan andere aanbieders. Uit onderzoek van EY blijkt niet dat er aantoonbare verschillen zijn in de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg door aanbieders met en zonder private equity-betrokkenheid.
Zoals hiervoor al aangegeven zie ik de risico’s van te risicovolle (private equity) investeringen, waarbij financiële belangen de overhand kunnen krijgen boven het verlenen van goede zorg. Met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) en het wetsvoorstel aanscherping zorgspecifieke fusietoets versterk ik daarom de waarborgen dat het belang van goede zorg leidend blijft.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegankelijkheid tot kraamzorg voor kwetsbare gezinnen verbeterd wordt, die vaak minder goed in staat zijn de weg naar kraamzorg te vinden en nu nog eens dubbel geraakt worden doordat kraamzorgorganisaties zich terugtrekken uit kwetsbare wijken?
De afgelopen jaren heeft VWS geïnvesteerd in de kraamzorg door subsidie beschikbaar te stellen voor projecten voor het anders inrichten van de kraamzorg. Er is subsidie verleend voor het opstellen van een nieuwe indicatiemethodiek. Een methodiek die nu bekend staat als de Kraamzorg Landelijke Indicatie Methodiek (KLIM). Ook is er subsidie verleend voor het onderzoeken van een andere inrichting van de wachtdiensten door middel van partuspoules. Beide projecten krijgen een vervolg in de transformatie. Tegelijkertijd zijn sinds 2024 middelen beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen in de kraamzorg via ZonMw. Tot slot hebben ZN en Bo geboortezorg sinds 2023 via convenanten landelijk afspraken gemaakt over onder andere het beschikbaar stellen van max max tarieven.
ZN en Bo Geboortezorg werken samen aan de uitvoering van de gezamenlijke visie en versnellingsagenda5 voor een toekomstbestendige kraamzorg. Hiervoor zijn recent transformatiemiddelen (€ 9,8 miljoen) beschikbaar gesteld in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA). Ik onderzoek welke aanvullende maatregelen aanvullend noodzakelijk zijn om de toegankelijkheid structureel te borgen.
Het waarborgen van gelijke toegang tot kraamzorg vraagt om regionale samenwerking. Aanbieders en zorgverzekeraars werken samen in kraamzorgsamenwerkingsverbanden (KSV’s) om de beschikbare capaciteit optimaal te verdelen, wachtlijsten te coördineren en afspraken over afschaling te maken. Daarnaast stelt de sector landelijke werkafspraken op met ZN, zodat regio’s passende oplossingen kunnen implementeren en ieder gezin minimaal de noodzakelijke zorg ontvangt.
Welke mogelijkheden ziet u om te waarborgen dat zowel kraamzorgorganisaties als zorgverzekeraars aan hun zorgplicht kunnen blijven voldoen in alle wijken?
Zorgverzekeraars en aanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de continuïteit en toegankelijkheid van kraamzorg. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 hebben ZN en Bo geboortezorg ook deze handschoen opgepakt. De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars, en heeft vanuit haar toezicht een onderzoek gedaan naar de inspanningen van zorgverzekeraars op hun zorgplicht voor de kraamzorg6.
In de convenantafspraken 2024–2025 is vastgelegd dat bij schaarste de beschikbare capaciteit zo wordt verdeeld dat alle verzekerden minimaal 24 uur kraamzorg ontvangen. In het Normenkader7 zijn afspraken gemaakt over de te nemen stappen wanneer dit minimum niet gegarandeerd kan worden. De preferente zorgverzekeraar(s) monitort dit samen met de betreffende regio.
De uitdagingen en kansen zijn in elke regio anders. Dat vraagt om een regionale aanpak, gefaciliteerd door een landelijk kader. Zo ziet ZN dat kraamcentra steeds populairder worden bij zowel cliënten als kraamverzorgenden, en efficiëntere inzet van personeel mogelijk maken.
De convenantafspraken lopen tot 31 december 2025. Bo Geboortezorg en ZN werken daarom, parallel aan de uitvoering van de versnellingsagenda, aan nieuwe landelijke werkafspraken. Regionaal kan hier nadere invulling aan worden gegeven zodat passende oplossingen worden geïmplementeerd en ieder gezin de noodzakelijke zorg ontvangt.
Hoe kijkt u naar de suggestie van wethouder Eerenberg uit Utrecht om kraamverzorgenden meer te betalen als zij werken in gezinnen waar de werklast zwaarder is, bijvoorbeeld doordat er taalbarrières zijn en een tolktelefoon gebruikt moet worden? Deelt u de opvatting dat extra werk ook dusdanig beloond zou moeten worden?
De NZa stelt, op basis van kostprijsonderzoek, gemiddeld kostendekkende max-tarieven vast in de kraamzorg. De bekostiging in de kraamzorg kent een uurtarief voor de geleverde kraamzorguren. Dit betekent dat de bekostiging ruimte biedt om extra tijdsinzet door de kraamverzorgende te declareren. Alleen biedt het landelijke indicatieprotocol waar de kraamzorg nu nog mee werkt hier geen ruimte voor. In uitzonderlijke gevallen zou er gemotiveerd afgeweken kunnen worden, mits daarover in de contractering afspraken zijn gemaakt.
Het is vervolgens aan de werkgever om passende afspraken te maken over een beloning bij zwaardere werklast in de cao.
Bo Geboortezorg benadrukt dat een gelijk speelveld binnen de regio van belang is, waarbij aanbieders volgens dezelfde afspraken werken en gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen. Binnen dat kader kan in de contractering met zorgverzekeraars rekening worden houden met situaties waarin extra inzet noodzakelijk is.
Bent u bekend met de pilot in Amsterdam Zuidoost waarbij gezinnen met geldzorgen geen eigen bijdrage voor de kraamzorg hoeven te betalen? Bent u bereid middelen vrij te maken, zodat deze pilot in meer gemeenten met kwetsbare wijken kan worden uitgerold?2
Ik ben bekend met de pilot in Amsterdam Zuidoost. Deze pilot biedt waardevolle inzichten in de wijze waarop gemeenten gezinnen kunnen ondersteunen. Gemeenten hebben eigen instrumenten om maatwerk te bieden aan inwoners met financiële problemen en maken zelf de afweging hoe zij dit organiseren.
Daarom acht ik aanvullende landelijke financiering niet aan de orde. Het Rijk ondersteunt gemeenten via bestaande kaders voor armoede- en gezondheidsbeleid.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De antwoorden op eerdere vragen over het bericht ‘Verpleeghuizen kampen met leegstand terwijl bijna 18.000 ouderen op de wachtlijst staan: hoe kan dat?’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Hoe reageert u op de uitspraak «Maar als verpleeghuizen nu omvallen vanwege financiële problemen, heb je die kamers niet een-twee-drie terug als ze straks nodig zijn»?1
Ik ben het eens met de uitspraak dat kamers niet zomaar terugkomen. Daarom moeten we moeten voorkomen dat we nu plekken verliezen die we later nodig hebben, immers ouderen die aangewezen zijn op een plek in een verpleeghuis moeten erop kunnen rekenen dat deze dan ook beschikbaar is.
Over de verandering in de zorgvraag heb ik de afgelopen periode gesproken met zorgaanbieders in diverse regio’s. Het beeld van minder vraag naar ouderenzorg dan op grond van demografische trends verwacht had mogen worden, wordt vaak herkend. Dat leidt niet in iedere regio of bij iedere aanbieder tot leegstand. Het kan ook blijven bij een kortere wachtlijst dan voorheen. Zorgaanbieders die ik gesproken heb waar wel sprake is van enige leegstand, anticiperen op de ontstane situatie door kamers (tijdelijk) op een andere manier in te zetten. Voorbeelden zijn dat zij de samenwerking zoeken met de GGZ of jongeren (tijdelijk) een plek geven in vrijgekomen kamers.
Zorgaanbieders geven aan behoefte te hebben aan duidelijkheid over de oorzaak van de verminderde vraag naar ouderenzorg en een goede projectie voor de komende jaren. Zij hebben meer informatie nodig om toekomstgericht te kunnen sturen op hun organisatie en de capaciteit. Ik heb het RIVM gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Het RIVM zal onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) sprake is van vraaguitval, welke verklaringen daarvoor zijn en of sprake is van tijdelijke of structureel verminderde vraag.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat er nu verpleeghuisplekken verdwijnen die we later juist hard nodig zullen hebben? Bent u bereid om meer te doen dan enkel te wachten op de resultaten van het RIVM-onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel verpleeghuizen komen nu of op korte termijn in financiële problemen doordat er kamers leegstaan?
Het is aan zorgaanbieders om adequaat in te spelen op veranderende omstandigheden. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Deze analyse van het RIVM is ook waar zorgaanbieders om vragen om hun verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Zorgaanbieders hebben helderheid nodig omtrent de vraagontwikkeling zodat zij kunnen sturen op de vraag van de toekomst. Zorgaanbieders stellen zich daar nu al op in door flexibel te zijn in de inzet van hun vastgoed. Uiteraard zal ik ook zelf de vinger aan de pols houden. Mochten zich onverhoopt financiële problemen bij een verpleeghuis voordoen, dan treedt het continuïteitsbeleid in werking waarbij het zorgkantoor als eerste aan zet is om de ontstane situatie te beoordelen.2
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat verpleeghuizen omvallen als gevolg van leegstaande kamers? Bent u bereid om meer te doen dan enkel te wachten op de resultaten van het RIVM-onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre hangt de afname van het aantal aanvragen voor een verpleeghuisindicatie samen met uw beleid om ouderen te stimuleren langer thuis te blijven wonen?
Dit is onderdeel van het onderzoek van het RIVM. Daar wil ik niet op vooruitlopen.
Waar komen de ouderen die zich eerder zouden hebben gemeld voor een verpleeghuisplek nu terecht? Hoeveel daarvan blijven nu langer thuis wonen, hoeveel verhuizen naar een geclusterde woonvorm en hoeveel zijn nu afhankelijk van commerciële dure alternatieven?
In onderstaande tabel treft u de ontwikkeling van het aantal mensen dat wijkverpleging, een volledig pakket thuis (vpt) of een modulair pakket thuis (mpt) ontvangt. In de tabel is zichtbaar dat het aantal mensen dat een vpt of mpt ontvangt sterk is toegenomen.
2020
2021
2022
2023
2024
Wijkverpleging1
225.175
219.650
209.035
205.695
211.075
Zin volledig pakket thuis (vpt)2
10.335
12.345
15.585
18.500
22.175
Modulair pakket thuis (mpt)3
24.705
27.880
32.040
34.500
34.725
CBS: StatLine – Personen met gebruik Zvw-wijkverpleging; zorgvorm en huishouden
CBS: StatLine – Personen met gebruik Wlz-zorg in natura; leveringsvorm, zzp/zorgvorm, regio
CBS: StatLine – Personen met gebruik Wlz-zorg; leveringsvorm, zorgzwaartepakket
Hierbij zij opgemerkt dat het niet bekend is wat geclusterd en niet-geclusterd wordt geleverd en wat de organisatievorm is. Het RIVM onderzoek zal ons meer informatie geven over de ontwikkelingen in de ouderenzorg.
Het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Onderschrijft u de bevinding van TNO dat in 2025 tussen de 550.000 en 640.000 huishoudens een risico lopen op energiearmoede?
Deze data is afkomstig uit een scenariostudie van maart 2025 van TNO, waarin de onderzoekers vooruitkijkend een inschatting hebben gemaakt van het aantal huishoudens in energiearmoede in 2025. Het is op dit moment niet bekend of deze scenario’s de werkelijke situatie in 2025 goed weergeven. Hoewel het kabinet de signalen uit dit rapport serieus neemt, bieden de cijfers uit de jaarlijkse monitor van CBS en TNO dus meer zekerheid. Uit de derde Monitor Energiearmoede in Nederland van TNO en CBS, die op 21 augustus 2025 mede namens mij is aangeboden aan de Tweede Kamer, blijkt dat er naar schatting 510.000 energiearme huishoudens in Nederland waren in 2024.
Hoeveel euro hulp is er deze winter per huishouden beschikbaar vanuit het Tijdelijk Noodfonds Energie vanuit de 30 miljoen die extra beschikbaar is gesteld, en vanuit de overige middelen?
De € 30 miljoen is niet ter beschikking gesteld aan het Tijdelijk Noodfonds Energie, maar aan gemeenten. Via een Decentrale Uitkering (DU) voeg ik in 2025 € 10 miljoen toe aan het Gemeentefonds. In 2026 komt hier nog eens € 20 miljoen bij. De financiële dekking voor deze impuls komt van de SZW-begroting (€ 10 miljoen) en het amendement Grinwis (€ 20 miljoen). De middelen worden via een DU verstrekt en zijn daarmee breed inzetbaar. Het verstrekken van de middelen via gemeenten is dus niet te vergelijken met de subsidie van het Ministerie van SZW aan het Tijdelijk Noodfonds Energie in de afgelopen jaren, dat een financiële tegemoetkoming via de energierekening uitkeerde aan huishoudens.
Gemeenten kunnen deze middelen inzetten om de bestaande dienstverlening binnen de lokale aanpak van energiearmoede te versterken. Binnen die aanpak zijn er verschillende manieren waarop de middelen kunnen worden benut. Ik ben met de VNG tot deze brede formulering gekomen, omdat huishoudens in energiearmoede zowel mogelijk financiële problematiek als bij het verduurzamen van het huis hulp kunnen gebruiken. Daarbij weten gemeenten vaak het beste hoe ze hun inwoners verder kunnen helpen.
Ten aanzien van financiële problematiek kan gedacht worden aan bijvoorbeeld budgetcoaching, schuldhulp en samen kijken welke eventuele toeslagen nog niet aangevraagd zijn via de Potjescheck. Deze ondersteuning helpt huishoudens hun financiële situatie beter te overzien en versterkt hun financiële weerbaarheid. De middelen kunnen ook worden ingezet binnen de individuele bijzondere bijstand om inwoners met een hoge energierekening tegemoet te komen. Of iemand hiervoor in aanmerking komt hangt af van de voorwaarden die de gemeente stelt. Deze voorwaarden kunnen verschillen per gemeente, bijvoorbeeld op basis van inkomen, vermogen, type woning en het aantal personen in het huishouden. Gemeenten behouden de vrijheid om zelf te bepalen hoe zij de middelen inzetten. Daarmee kan er ook worden ingezet op andere vormen van ondersteuning, zoals een groter bereik van de lokale energiearmoedeaanpak onder de doelgroep.
Gezien het bovenstaande is het niet mogelijk om deze middelen uit te drukken per huishouden.
Hoe verhoudt dat zich tot eerdere jaren? Graag een uitsplitsing per jaar.
De afgelopen jaren was de gemiddelde tegemoetkoming van het Tijdelijk Noodfonds Energie in 2023 € 140, in 2024 € 97 en in 2025 € 78 per maand voor een periode van maximaal zes maanden. De reden dat de bedragen per maand in de loop van de jaren lager zijn geworden, is dat de gemiddelde energierekening in 2025 lager is ten opzichte van de energiecrisis in 2022/2023. Overigens is in 2024 en 2025 wel de vereiste hoogte van de energiequote verlaagd van 10 à 13 procent in 2023 naar 8 à 10 procent in 2024 en 2025. Dit maakt dat je energierekening een minder groot deel van je inkomen hoefde uit te maken om een tegemoetkoming uit het fonds aan te kunnen vragen.
Acht u dit voldoende om te voorkomen dat honderdduizenden huishoudens te kampen krijgen met energiearmoede? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?
Om dit te voorkomen is een bredere aanpak nodig en die is ook al ingezet. De oorzaken van energiearmoede zijn complex en komen vaak voort uit een combinatie van een laag inkomen, hoge energiekosten in verhouding tot het inkomen en een slechte energetische kwaliteit van de woning. Het kabinet zet daarom in op een combinatie van verduurzaming in de gebouwde omgeving, ondersteuning bij het betalen van de energierekening en voldoende en concurrerend aanbod voor consumenten op de energiemarkt. Het is hierbij de inzet dat de energierekening betaalbaar wordt en blijft voor iedereen.
Bij de aanpak van energiearmoede heeft het Ministerie van VRO het voortouw bij de verduurzaming van woningen. Het Ministerie van SZW is verantwoordelijk voor het behoud van koopkracht en gerichte financiële ondersteuning. Het Ministerie van KGG is stelselverantwoordelijk voor het energiesysteem, waaronder de betaalbaarheid van de energierekening (artikel 24 EED). Een onderdeel daarvan is ook goede consumentenbescherming.
In de Kamerbrief van 7 november 2025 heb ik geschetst welke inspanningen ik heb gepleegd om te bezien of er deze winter opnieuw een Tijdelijk Noodfonds Energie kon komen en geef ik aan waarom dit niet mogelijk is. Met de impuls van € 30 miljoen voor de lokale energiearmoedeaanpak kunnen gemeenten aanvullende en gerichtere hulp aanbieden. Daarbij is het streven dat gemeenten, na een pilotfase, data ontvangen van 151.000 huishoudens van de Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie. Zo hebben gemeenten de mogelijkheid om aanvullende en gerichtere hulp aan te bieden. Hoe dit traject er uit ziet heb ik in de Kamerbrief van 7 november 2025 toegelicht.
Op welke manier gaat u de energieleveranciers bewegen om in de toekomst wel weer een bijdrage te leveren? Indien dit niet lukt, op welke manier brengt u de financiering van het Tijdelijk Noodfonds Energie structureel op orde?
De inzet voor de komende jaren is om een publiek energiefonds in te richten. Daarbij is een financiële bijdrage van private partijen geen vereiste. Zoals ik eerder aan de Kamer heb gemeld hebben energieleveranciers herhaaldelijk aangegeven niet bereid te zijn voor een vierde keer een financiële bijdrage te doen. Het Tijdelijk Noodfonds Energie van 2025 was de laatste keer, waarbij is aangegeven dat het kabinet hen niet opnieuw om een bijdrage zou vragen. Voor het publiek energiefonds is op dit moment € 339,75 miljoen (inclusief de verwachtte middelen uit het Social Climate Fund) beschikbaar, zoals in de Kamerbrief van 7 november 2025 is geschetst.
Kunt u garanderen dat ook mensen die zich niet eerder bij het Tijdelijk Noodfonds Energie hebben gemeld in aanmerking komen voor hulp bij gemeenten? Op welke manier zorgt u dat gemeenten kunnen zorgen dat het geld direct terechtkomt bij de mensen die het nodig hebben?
Via een DU wordt € 30 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Met deze middelen wordt beoogd dat gemeenten huishoudens in energiearmoede aanvullend kunnen ondersteunen via de reeds bestaande lokale energiearmoedeaanpak. Door de verdeelsleutel van de DU te baseren op het percentage energiearmoede per gemeente krijgen gemeenten met meer energiearmoede in hun gemeente ook meer middelen om huishoudens te ondersteunen. Zo wordt gewaarborgd dat gemeenten de mogelijkheid hebben om huishoudens in energiearmoede te helpen en niet alleen de huishoudens die eerder dit jaar een aanvraag bij het TNE hebben gedaan. Zoals bij het antwoord op vraag 2 is geschetst, vormen deze middelen echter geen vervanging van het Tijdelijk Noodfonds Energie, dat directe inkomenssteun verleende aan inwoners.
Wordt er alleen gekeken naar mensen met een laag inkomen én hoge energierekening, of ook naar mensen met een laag inkomen en slecht energielabel? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Dat is aan gemeenten. Gemeenten kunnen de middelen benutten als impuls voor de lokale energiearmoedeaanpak. Het is aan gemeenten om te bezien welke huishoudens in aanmerking komen voor deze lokale ondersteuning. Gemeenten hebben vaak inzicht in welke wijken huizen met een lage energetische kwaliteit staan. Tevens hebben zij inzicht in wat sociaal kwetsbare wijken zijn. Met deze kennis proberen gemeenten al zo gericht mogelijk hun aanpak in te zetten. De data die nu aan gemeenten verstrekt worden, kunnen daarbij helpen om nog gerichter te werk te gaan.
Het bericht ‘Extra MRI-scan voor vrouwen met dicht borstweefsel, maar pas vanaf 2030’ |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Extra MRI-scan voor vrouwen met dicht borstweefsel, maar pas vanaf 2030»?1
Nu besloten is vrouwen met zeer dicht borstweefsel een aanvullende MRI te bieden als onderdeel van het bevolkingsonderzoek, hebben we een echte doorbraak gerealiseerd in een discussie die al heel lang loopt. Ik heb dit besluit kenbaar gemaakt aan uw Kamer in mijn brief van 13 november 2025.2 Ik snap dat mensen teleurgesteld zijn dat de eerste MRI’s pas in 2030 zullen worden aangeboden. Ook ik vind dat pijnlijk. Met mijn hart zou ik het gisteren ingevoerd willen hebben, maar met mijn hoofd heb ik lastige keuzes moeten maken.
Dat enkele jaren nodig zijn om tot implementatie van MRI’s te komen, vloeit met name voort uit de keuze voor de organisatievorm. Het RIVM beschrijft in de uitvoeringstoets verschillende organisatievormen, twee waarbij het georganiseerd wordt via de zorg en twee waarbij het georganiseerd wordt via het bevolkingsonderzoek.3 Het organiseren via de zorg zou sneller te implementeren kunnen zijn, concludeert het RIVM. Het gaat hier echter om het aanpassen van zorgrichtlijnen, waar ik als Staatssecretaris niet over ga. Dit betreft namelijk invulling van wat verantwoorde zorg is, en daar staan de beroepsgroepen zelf voor aan de lat. Al had ik het gewild, dan had ik niet kunnen besluiten om het MRI-aanbod op deze manier via de zorg te organiseren. Daarnaast zie ik een aantal nadelen aan de organisatievormen via de zorg, namelijk dat de kans op verdringing groter is en de uniformiteit en kwaliteit van het aanbod minder goed gewaarborgd kan worden. Daarom heb ik ervoor gekozen om de MRI’s onder regie van het bevolkingsonderzoek aan te gaan bieden.
Het zal nog enkele jaren duren voordat noodzakelijke stappen en goede voorbereiding afgerond zijn. Tegelijkertijd verwacht ik op basis van het overleg met betrokkenen – zoals patiënten, artsen en onderzoekers – dat dit de beste en de minst vertragende stap vooruit is. We halen alles uit de kast om vrouwen met zeer dicht borstweefsel zo spoedig mogelijk baat te laten hebben bij deze verbetering. Een voorbeeld hiervan is dat ik heb besloten het MRI-aanbod in te richten op basis van bestaand advies van de Gezondheidsraad uit 2020. Daarmee is opnieuw advies vragen niet nodig en is tot een jaar tijdswinst behaald. Iedere andere mogelijke versnelling zal ik met beide handen aangrijpen.
Hoe reageert u op de stelling van Borstkankervereniging Nederland «als onnodige MRI's (zoals veel lage-rugonderzoeken) worden afgebouwd, kan er direct ruimte vrijkomen voor vrouwen bij wie de nood echt hoog is.»?
Het is belangrijk het onderscheid te maken tussen MRI’s in de zorg enerzijds, en anderzijds als onderdeel van een bevolkingsonderzoek. Hoe en voor welke diagnostiek MRI’s worden gebruikt is primair aan de betrokken beroepsgroepen die (vaak) samen met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars in professionele en kwaliteitsstandaarden vastleggen wat goede zorg is. Het is aan zorgverzekeraars om deze zorg in te kopen voor hun verzekerden. Het is niet aan mij om te bepalen wat goede zorg is.
Ik ben wel verantwoordelijk voor de inzet van MRI als onderdeel van het bevolkingsonderzoek borstkanker. In de Kamerbrief van 13 november 2025 heb ik uitgelegd te kiezen voor de organisatievorm waarbij de MRI’s worden uitgevoerd in ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra onder regie zoals die geldt bij het bevolkingsonderzoek. Deze organisatievorm heeft belangrijke voordelen. Zo vindt centrale aansturing en financiering plaats en is capaciteitssturing mogelijk waardoor het risico op verdringing van zorg kan worden verkleind. De benodigde MRI-capaciteit voor deze aanvullende MRI-screening zal moeten worden aanbesteed. Het RIVM schat in de uitvoeringstoets dat een dergelijke aanbesteding 2–3 jaar duurt. Bij een aanbesteding zijn we afhankelijk van de inschrijvende marktpartijen die MRI-capaciteit beschikbaar hebben en/of kunnen realiseren.
Heeft u al gekeken naar de mogelijkheden om de MRI-capaciteit van private klinieken inzetten, die zij nu gebruiken voor MRI-scans zonder medische aanleiding voor mensen die dit zich kunnen veroorloven? Zo ja, waarom wordt deze niet ingezet?
De contractering van instellingen die de MRI’s gaan uitvoeren gaat plaatsvinden via een aanbesteding. Alle instellingen die MRI-capaciteit beschikbaar hebben of kunnen maken, en voldoen aan de te stellen aanbestedingscriteria, kunnen inschrijven op de aanbesteding. In de uitvoeringstoets van het RIVM is in opdracht van het Ministerie van VWS expliciet ook gekeken naar beschikbare capaciteit van zelfstandige behandelcentra. Deze capaciteit is dus meegenomen in de resultaten van de uitvoeringstoets en in de beoordeling van de haalbaarheid van de verschillende scenario’s.
Ter illustratie, een belangrijk criterium is dat de instelling de juiste type MRI-apparatuur beschikbaar heeft. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 13 november 2025 gaat het namelijk om 3Tesla-MRI-apparatuur. Lang niet alle instellingen hebben deze apparatuur beschikbaar. In 2020 had ca. 40% van alle instellingen (ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra) de beschikking over 3Tesla-MRI-apparatuur. De criteria voor de aanbesteding worden bepaald als onderdeel van het implementatieplan door het RIVM.
Wat zijn de juridische mogelijkheden om private klinieken te dwingen hun MRI-capaciteit ter beschikking te stellen, gezien het feit dat deze capaciteit nu vaak wordt gebruikt voor MRI-scans zonder medische aanleiding, terwijl er tegelijkertijd vrouwen het risico lopen om te sterven doordat zij geen MRI kunnen krijgen?
Die mogelijkheden zijn er niet. Het is aan aanbieders zelf om te bepalen of zij mee willen doen aan een mogelijke aanbesteding van dit onderdeel van het bevolkingsonderzoek borstkanker. In het algemeen geldt in Nederland dat voor het opsporen van kanker in een gezonde populatie, een vergunning nodig is op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek. Zonder deze vergunning is het verboden om te screenen op kanker. Bevolkingsonderzoek Nederland heeft een vergunning voor de uitvoering van de drie bevolkingsonderzoeken naar kanker, en deze vergunning moet aangepast zijn zodra de MRI onderdeel wordt van het bevolkingsonderzoek borstkanker.
Wat zijn de juridische mogelijkheden om te voorkomen dat klinieken zich hierdoor verrijken?
Doordat de contractering van instellingen die de MRI’s gaan uitvoeren plaats zal vinden via een aanbesteding, wordt gewaarborgd dat de aanbieders van MRI’s ten behoeve van deze werkzaamheden een marktconform tarief ontvangen. Dat wil zeggen dat het tarief past bij de aard, kwaliteit en omvang van de werkzaamheden.
Het niet opdagen van zeker 800.000 mensen voor afspraak in ziekenhuis en dat kost tientallen miljoenen euro’s |
|
Ingrid Coenradie (PVV) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zeker 800.000 mensen kwamen afgelopen jaar niet opdagen voor afspraak in ziekenhuis en dat kost tientallen miljoenen euro's» van EenVandaag van 12 juli jl.?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen deze cijfers?
Ik vind de berichtgeving over het hoge aantal no-shows zorgelijk. No-shows kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor zowel patiënten als ziekenhuizen en zorginstellingen. Voor de patiënt betekent het missen van een afspraak vaak vertraagde behandelingen of diagnoses, wat kan leiden tot ernstigere gezondheidsproblemen. Vooral bij chronische aandoeningen of ernstige klachten is het uitstellen van zorg riskant en kan het de gezondheid negatief beïnvloeden.
Voor ziekenhuizen en zorginstellingen hebben no-shows grote gevolgen op het gebied van zorgcapaciteit, kosten en patiënttevredenheid. Wanneer een patiënt niet komt, leidt dit tot onbenutte tijd, langere wachttijden en extra werkdruk voor zorgverleners door het opnieuw plannen van afspraken. We hebben alle zorgcapaciteit hard nodig om de toenemende zorgvraag aan te kunnen. Door no-shows blijft waardevolle zorgcapaciteit onbenut en worden onnodige kosten gemaakt. Ik vind het dan ook belangrijk dat hier actief beleid op wordt gevoerd.
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de patiënt om de afspraak na te komen danwel tijdig af te zeggen. Van patiënten mag verwacht worden dat zij solidair zijn aan andere patiënten die op een behandeling wachten en het zorgpersoneel dat hard werkt om de stijgende zorgvraag te kunnen behappen. Tegelijkertijd beschikken sommige mensen over beperkte gezondheidsvaardigheden. Deze groep heeft moeite met vinden, begrijpen en toepassen van gezondheidsgerelateerde informatie. Dat kan ook gelden voor het nakomen van afspraken.
Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen om de communicatie rondom afspraken begrijpelijk en toegankelijk te maken. Veel ziekenhuizen voeren actief beleid op no-shows bijvoorbeeld door patiënten bewust te maken van hun verantwoordelijkheid en hen te herinneren via sms, e-mail, telefoontjes en online omgevingen voor afspraakbeheer. Ook zetten steeds meer ziekenhuizen AI in, om te voorspellen welke patiënten een extra herinnering kunnen gebruiken. Een deel van de ziekenhuizen legt een boete om no-shows terug te dringen.
Is er een indicatie te geven van de totale kosten per jaar van alle no-shows in alle Nederlandse ziekenhuizen? Zo nee, waarom wordt dit niet onderzocht?
Er is geen landelijke registratie beschikbaar van het aantal no-shows en de daaruit voortkomende kosten. Ziekenhuizen proberen no-shows op verschillende manieren te verminderen. Het probleem is bekend en wordt ook serieus opgepakt. Ik zie niet de meerwaarde om dit landelijk in kaart te brengen.
Welke acties worden er vanuit u ondernomen om dit aan te pakken? Zo ja, welke stappen worden gezet en zijn er al concrete resultaten geboekt of verwacht u deze te behalen?
Ik wil voorzichtig zijn met het verplicht opleggen van een boete voor no-shows bij alle ziekenhuizen. De hoogte van het percentage no-shows verschilt sterk per ziekenhuis (en zelfs tussen specialismen binnen ziekenhuizen) en is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder bijvoorbeeld het profiel van het ziekenhuis en de gemiddelde leeftijd en de sociaal-economische status van de populatie in het adherentiegebied van het ziekenhuis. Daarnaast is ook de werkzaamheid van het instellen van een no-show tarief per ziekenhuis verschillend, net als de kosten die gemoeid zijn met het aanpassen van de ziekenhuisadministratie om het registreren van no-shows mogelijk te maken. Er is daarom per individueel ziekenhuis (vaak per individueel specialisme binnen een ziekenhuis) een maatwerkoplossing nodig die ik niet kan én wil voorschrijven, omdat ik de kosten die een individueel ziekenhuis moet maken niet kan opwegen tegen de baten van het verminderen van de no-show.
Ik zie geen aanleiding om hier landelijk aanvullende acties op te ondernemen. Wel vind ik het belangrijk dat partijen dit probleem aanpakken. Hiervoor zijn zowel patiënten als zorgaanbieders aan zet. Ik zal dit signaal meenemen in de gesprekken met de koepels van deze partijen, zodat zij dit bij hun achterban onder de aandacht kunnen brengen. De NVZ heeft reeds aangegeven het belangrijk te vinden dat hier actief beleid door ziekenhuizen op wordt gevoerd ten behoeve van een betere benutting van beschikbare zorgcapaciteit, en uiteindelijk aan het behoud van goede, toegankelijke en betaalbare zorg in Nederland.
Op welke juridische of andere beleidsmatige basis is het opleggen van boetes door ziekenhuizen bij no-shows gebaseerd?
Er is geen specifieke wet- of regelgeving over het no-show tarief. Ziekenhuizen mogen zelf bepalen of en wanneer zij een no-show tarief in rekening brengen. Dit is niet verplicht. Ziekenhuizen moeten patiënten vooraf wel informeren over een no-show tarief, bijvoorbeeld via de website. De boeteclausule mag ook niet «onredelijk bezwarend» zijn, dat wil zeggen dat de boete niet buitensporig nadelig of onbillijk mag zijn voor een van de partijen. Patiënten kunnen zich beroepen op overmacht (bijv. ziekte) waardoor een boete of tarief mogelijk niet geldt.
Een no-show tarief wordt overigens niet gezien als «boete» in strafrechtelijke zin, maar als een schadevergoeding voor het ziekenhuis (gemiste inkomsten, verspilde tijd en middelen). De grondslag daarvan is te vinden in het civiel recht.
Kunt u duiden waarom vier ziekenhuizen wél de «wegblijfboete» hanteren en andere ziekenhuizen niet?
De afweging om wel of geen boete op te leggen verschilt sterk per ziekenhuis (en zelfs tussen specialismen binnen ziekenhuizen) en is afhankelijk van verschillende factoren, zoals genoemd bij het antwoord op vraag 4. Aangezien het dus maatwerk per individueel ziekenhuis (vaak per individueel specialisme binnen een ziekenhuis) betreft kan ik geen algemeen oordeel geven over de maatregelen die ziekenhuizen nemen om no-shows te beperken.
Welke afweging(en) gebruiken deze vier ziekenhuizen? En hoe verhoudt dit zich tot het feit dat andere ziekenhuizen de «wegblijfboete» niet hanteren vanwege de kosten? Doen deze vier ziekenhuizen iets anders of beter?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u mogelijkheden om met de ziekenhuizen te verkennen hoe dit efficiënter kan worden ingericht, zodat dit niet meer het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vanaf welk boetebedrag is er sprake van een «break-even point» waarbij de boetes op zijn minst kostendekkend zijn?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4 zijn er tal van factoren die van invloed zijn op een eventueel no-show tarief. Het break-even point zal daarom per ziekenhuis verschillend zijn.
Wat is er juridisch of beleidsmatig nodig om collectief beleid rondom de «wegblijfboete» mogelijk te maken?
Het collectief opleggen van een dergelijke maatregel zou een wetswijziging vergen. Gezien de verschillen per ziekenhuis is voor het beleid op no-shows maatwerk nodig. Een collectieve maatregel vind ik daarom geen goed idee. Het is aan ziekenhuizen zelf om, afhankelijk van hun specifieke situatie, invulling te geven aan het beleid rondom no-shows.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als ziekenhuizen collectief overgaan tot het opleggen van boetes voor no-shows? Zo ja, wat gaat u hiervoor in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De toenemende spanningen tussen de Verenigde Staten en Venezuela |
|
Kati Piri (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Marum , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur d.d. 13 november 2025 over de zorgen in het Caribisch gebied ten aanzien van de toenemende spanningen tussen de Verenigde Staten en Venezuela?1
Ja.
Deelt u de zorgen die leven op Curaçao, maar ook op Aruba en Bonaire over de Amerikaanse acties tegen vermeende drugsboten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat in nauw contact met de overheden van Aruba, Curaçao en Bonaire. Het is begrijpelijk dat de Amerikaanse acties tegen vermeende drugsboten in de Caribische regio zorgen met zich meebrengen. Op dit moment is er geen acute dreiging voor het Koninkrijk: de acties vinden plaats buiten de territoriale wateren van het Koninkrijk en er is geen indicatie dat Aruba, Bonaire of Curaçao betrokken raakt in een eventueel conflict. Aruba, Curaçao en Bonaire bereiden zich wel voor op verschillende mogelijke gevolgen van eventueel oplopende spanningen. Dit geldt eveneens voor Nederland, door voorbereidingen te treffen voor de bijstand en ondersteuning.
Wat is de reactie van de regering – en daarmee van de Koninkrijksregering – op de Amerikaanse aanvallen op de vermeende drugsboten in de Caribische zee? Deelt de Koninkrijksregering het standpunt van onder andere de Verenigde Naties en Frankrijk dat de Amerikaanse aanvallen in strijd zijn met het internationaal recht? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij met verwijzing naar het internationaal recht uw reactie onderbouwen?
Het Koninkrijk is niet betrokken bij de huidige militaire operatie van de Verenigde Staten. Het betreft een nationaal aangestuurde operatie van de VS, die in internationale wateren plaatsvindt, waarbij de regering van de VS zich beroept op zelfverdediging. Volgens de VS vormen transnationale drugskartels, vanwege hun gewelddadige en paramilitaire activiteiten, een ernstige dreiging voor de nationale veiligheid van de VS. De VS heeft tevens nationaal een aantal drugskartels aangewezen als terroristische organisatie.
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze rechtvaardiging voor het gebruik van geweld. Zoals bekend is het standpunt van het kabinet dat voor het recht op zelfverdediging sprake moet zijn van een gewapende aanval of een onmiddellijke dreiging daarvan. Het kabinet beschikt op dit moment niet over informatie om eigenstandig te kunnen beoordelen of hiervan sprake is.
Het kabinet benadrukt dat alle partijen zich moeten inspannen om verdere escalatie te voorkomen en zich dienen te houden aan het internationaal recht. Het kabinet roept, samen met andere EU-lidstaten, hiertoe op. Dit werd op 9 november jl. ook onderschreven in de gezamenlijke verklaring van de CELAC-EU-top met Latijns-Amerikaanse en Caribische landen.
Overweegt het Koninkrijk der Nederlanden net zoals het Verenigd Koninkrijk en Canada tijdelijk te stoppen met het delen van inlichtingen? Zo nee, waarom niet?
Het Koninkrijk der Nederlanden is niet betrokken bij de Amerikaanse operatie. Door de VS is toegezegd dat de informatie die gezamenlijk voor JIATF-S (Joint Interagency Task Force South) wordt vergaard, niet wordt ingezet voor de nationale operatie van de VS.
Defensie doet geen uitspraken over de concrete activiteiten op het gebied van samenwerking en gegevensuitwisseling met andere (inlichtingen-)diensten.
Kunt u garanderen dat via de kustwachtsamenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten, waarbij onder andere het vliegveld van Curaçao wordt gebruikt, er op geen enkele manier wordt bijgedragen aan de Amerikaanse acties die in strijd zijn met het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
De inzet van de Kustwacht Caribisch Gebied beperkt zich tot het verantwoordelijkheidsgebied van het Koninkrijk (territoriale wateren en Exclusieve Economische Zone). Daarover vindt normaliter geen afstemming met internationale partners plaats en dat is ook bij de huidige nationale aangestuurde operatie van de VS niet aan de orde.
Voor het gebruik van de Cooperative Security Location (CSL) op het vliegveld van Curaçao hebben het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten in een verdrag2 afspraken vastgelegd. Dit verdrag geeft toestemming aan de VS voor het uitvoeren van vluchten vanaf de luchthaven van Curaçao ten behoeve van surveillance, monitoring en het opsporen van drugstransporten. Deze instemming ziet alleen op onbewapende vluchten.
Het Koninkrijk is niet betrokken bij de nationale inzet vanuit de VS in de internationale wateren en het internationale luchtruim. Het uitvoeren van onbewapende verkenningsvluchten vanaf de CSL naar de internationale wateren en het internationale luchtruim past binnen de verdragsafspraken. Er vinden geen vluchten plaats vanaf Hato Airport t.b.v. de nationale operatie van de VS.
Op welke manier wordt er door het kabinet samengewerkt met de regeringen van Curaçao en Aruba en met het lokale bestuur op Bonaire om de zorgen die op de eilanden leven weg te nemen?
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie houden de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten. De Minister van Buitenlandse Zaken staat in contact met en houdt de regeringen van Aruba en Curaçao en de gezaghebber van Bonaire op de hoogte van de ontwikkelingen. Ondanks de afwezigheid van een acute dreiging, werken Aruba, Bonaire en Curaçao momenteel aan diverse scenario’s die helpen bij de voorbereiding op bijvoorbeeld logistieke vraagstukken. Dat hoort bij de reguliere samenwerking op het gebied van crisisbeheersing. Zij kunnen daarbij waar gewenst rekenen op de ondersteuning van de Nederlandse departementen. Dit was ook onderwerp van gesprek tijdens de week van de crisisbeheersing op Curaçao van 24–28 november jl. waar alle Caribische delen van het Koninkrijk aan deelnamen.
Op welke manier wordt de lokale bevolking op Curaçao, Aruba en Bonaire zo goed mogelijk geïnformeerd over de situatie? Hoe wordt voorkomen dat de staatkundige structuur en bevoegdheidsverdeling binnen het Koninkrijk, waarbij Den Haag verantwoordelijk is voor het buitenland- en defensiebeleid van het gehele Koninkrijk, onnodig voor verwarrende, vertraagde of onvolledige informatievoorziening zorgt?
De regeringen van Aruba en Curaçao en de overheid van Bonaire zorgen zelf voor de communicatie richting de bevolking. Om hen hiertoe in staat te stellen informeert de Minister van Buitenlandse Zaken hen regelmatig en nauwgezet over de geopolitieke actualiteit.
Kunt u deze vragen één voor één binnen een week beantwoorden?
Zoals gewenst zijn de vragen één op één beantwoord. Ik heb getracht de vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'De stille kalifaatlobby in Nederland: alle omstreden organisaties op een rij' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De stille kalifaatlobby in Nederland: alle omstreden organisaties op een rij»?1
Bent u bekend met het recente verbod op de islamitische organisatie Muslim Interaktiv in Duitsland wegens anti-democratische activiteiten?
Hoe beoordeelt u het Duitse besluit om deze organisatie te ontbinden en haar bezitten in beslag te nemen?
Acht u het in algemene zin wenselijk om, net als Duitsland, organisaties te verbieden die oproepen tot een kalifaat en westerse waarden verwerpen?
De beweging Hizb ut-Tharir streeft naar de heroprichting van een wereldwijd kalifaat en beschouwt democratie als «een menselijk en zondig systeem», acht u deze ideologie verenigbaar met de Nederlandse rechtsstaat? Zo nee, bent u bereid om de mogelijkheden in kaart te brengen om deze organisatie in Nederland te verbieden, zoals in Duitsland?
Welke concrete maatregelen zijn tot nu toe genomen tegen Hizb ut-Tahrir Nederland?
Op basis van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek heeft het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om de rechter te verzoeken rechtspersonen te verbieden als de werkzaamheid van een rechtspersoon in strijd is met de openbare orde; bent u bereid met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan zodat zij gebruikmaken van deze bevoegdheid?
Mocht het Openbaar Ministerie hier niet toe bereid zijn, bent u dan bereid een juridische verkenning te starten waarbij dit in de toekomst toch mogelijk wordt?
Bent u van mening dat Nederland over voldoende juridische instrumenten beschikt om organisaties te verbieden die de grondwettelijke orde ondermijnen, ook als zij geen geweld gebruiken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat kan Nederland hieraan aanscherpen?
Naast activistische groepen zijn er ook salafistische organisaties met een vergelijkbare ideologische lijn, zoals de As-Soennah-moskee in Den Haag, die jarenlang geleid werd door imam Fawaz Jneid en herhaaldelijk in verband is gebracht met haatprediking en antiwesterse denkbeelden; bent u van mening dat u voldoende juridische instrumenten heeft om dit soort religieuze instellingen onder toezicht te plaatsen, of te sluiten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat kan Nederland hieraan aanscherpen?