Het bericht 'Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet stuurt vrouwen terug naar Taliban in Afghanistan»?1
Onderschrijft u het oordeel van het Europese Hof van Justitie dat de leefregels van de Taliban een dermate grote opeenstapeling van discriminatie jegens vrouwen behelzen dat deze de facto kan worden gezien als vervolging van vrouwen, zoals genoemd in bovenstaand artikel?
Bent u van mening dat vrouwen disproportioneel meer gevaar lopen in Afghanistan dan mannen?
Waarom heeft u besloten om samen met Australië, Canada en Duitsland juridische stappen te ondernemen tegen Afghanistan voor het niet nakomen van de verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen?
Hoe rijmt u het besluit om vrouwen terug te sturen naar Afghanistan met het aansprakelijk stellen van Afghanistan voor het niet-nakomen van zijn verplichtingen onder het Verdrag inzake uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Vrouwenverdrag)?
Bent u zich bewust van het feit dat de Dienst Terugkeer en Vertrek aangeeft dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is met betrekking tot Afghanistan?
Zo ja, hoe valt dit feit te rijmen met de voorgenomen uitzetting van meerdere vrouwen naar Afghanistan?
Op basis van welke maatstaven oordeelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of vrouwen al dan niet zouden passen in de samenleving waar zij volgens de IND naartoe teruggestuurd zouden moeten worden?
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen en meisjes die terugkeren na een verblijf in een westers land als «verwesterd» gezien kunnen worden en dat zij daardoor gevaar lopen?
Bent u zich ervan bewust dat de rechtbank in Den Haag heeft geoordeeld dat de IND de Afghaanse vrouw van 79 jaar, zoals genoemd in het artikel, niet mag uitzetten naar Afghanistan? Zo ja, waarom staat u het toe dat de IND hierin alsnog volhardt?
Klopt het dat de Minister van Asiel en Migratie op basis van Art. 42 GW verantwoordelijkheid draagt voor het gevoerde beleid van de IND?
Bent u bereid de besluiten van de IND inzake het terugsturen van vrouwen naar Afghanistan te voorkomen dan wel terug te draaien?
Kunt u de vragen een voor een en met spoed beantwoorden?
Polariserende advertenties van Oxfam Novib. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de advertentie «Racisten zijn in de minderheid; wij zijn met meer» van Oxfam Novib, onder meer gedrukt in het Algemeen Dagblad van 28 oktober?
Ja
Deelt u de mening dat een met 59 miljoen euro door de overheid gesubsidieerde organisatie er niet goed aan doet zes in de Tweede Kamer vertegenwoordigde politieke partijen impliciet weg te zetten als racisten/fascisten, zoals vermeld op hun website?
Hoewel het hier een niet door de overheid gefinancierde reclamecampagne betreft, vind ik dat deelnemers aan het maatschappelijk debat zorgvuldig moeten omgaan met het gebruik van termen als racisme en fascisme. Het gebruik van dergelijke woorden, gericht op democratisch gekozen volksvertegenwoordigers, draagt op geen enkele manier bij aan een constructieve maatschappelijke dialoog. Maatschappelijke organisaties moeten zich wel vrij kunnen uiten in het maatschappelijk debat en moeten zich daarbij ook kritisch kunnen uitlaten over politieke standpunten of het Nederlands beleid.
Aan welke richtlijnen heeft Oxfam Novib zich te houden wat betreft de besteding van subsidiegeld aan het inkopen van politieke advertenties?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekt subsidies aan Oxfam Novib op projectbasis, op voorwaarde dat de subsidie wordt uitgegeven aan activiteiten die bijdragen aan het behalen van de met het project beoogde resultaten. De campagne waar de genoemde advertentie onderdeel van is, is door Oxfam Novib gefinancierd uit crowdfunding, zoals aangegeven op hun website, en staat volledig los van de door het ministerie gesubsidieerde projecten.
Hoe waarborgt het ministerie dat overheidssubsidies niet worden ingezet voor partijpolitieke of polariserende doeleinden?
Het ministerie monitort de uitvoering van projecten actief gedurende de looptijd. Dit gebeurt onder andere via rapportages, audits, projectbezoeken en dialoog met zowel uitvoerders, als andere belanghebbenden. Grotere projecten met een omvang van minimaal EUR 5 miljoen worden na afloop onafhankelijk geëvalueerd. Op deze manieren wordt gecontroleerd of de subsidiemiddelen zijn ingezet voor de vooraf afgesproken doeleinden, die zijn vastgelegd in de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.1 Partijpolitieke en polariserende doeleinden vallen hier niet onder. Deze subsidies mogen hier dus niet voor ingezet worden. Ook financiering voor lobby binnen Nederland is in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties uitgesloten. Als overheidssubsidies toch worden ingezet voor doelen die niet zijn afgesproken, dan is dat onrechtmatig en zal de subsidie worden teruggevorderd.
Overlastgevers in Ter Apel. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aantal plaatsen in de procesbeschikbaarheidslocatie (pbl) in Ter Apel op dit moment? Klopt het dat er op dit moment slechts vijf plaatsen beschikbaar zijn? Vindt u dit zelf voldoende? Op welke termijn kunnen we hier meer van verwachten?
Welke afspraken zijn er met de lokale driehoek in de gemeente Westerwolde gemaakt over de handhaving van het gebiedsgebod op het terrein? Is er al sprake van extra handhavingscapaciteit voor het terrein waarvoor het gebiedsgebod geldt, zoals u vermeldde in uw brief van 2 oktober 2025?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorplaatsen van overlastgevende asielzoekers met een Dublinclaim naar opvanglocaties (zo nodig met extra beveiliging) buiten Ter Apel? In hoeverre gebeurt dit nu structureel? Als dit niet structureel gebeurt, waarom niet?
Levert het overplaatsen van deze groep overlastplegers nu een oplossing voor inwoners en ondernemers in Ter Apel, die regelmatig met veelplegers uit deze groep te maken krijgen, die vaak na enkele uren alweer op straat staan? Zo nee, wat bent u van plan hier wel aan te doen?
Is het de bedoeling om ook minderjarige overlastgevers door te plaatsen naar opvanglocaties buiten Ter Apel? Zo nee, welke oplossing is er dan voor deze overlastgevende groep, die ook door ondernemers en inwoners vaak alweer na korte tijd op straat gezien worden?
Is (een vorm van) perspectiefopvang zoals deze eerder door Nidos werd opgezet (kleinschalig, intensieve begeleiding door medewerkers met veel ervaring met deze groep) een oplossing voor de plaatsing van minderjarige overlastgevers uit Ter Apel (of andere opvang)? Zo nee, waarom niet?
Zijn er voldoende van dit soort (zie vraag2 opvanglocaties beschikbaar? Wat doet het kabinet om hiervoor te zorgen?
De sluiting van fabriek Fibrant op Chemelot |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabriek Fibrant op Chemelot gaat sluiten, honderd werknemers ontslagen: vrees voor domino-effect»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van Fibrant, waarbij 100 banen verloren gaan en de productie wordt verplaatst naar China?
Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant op Chemelot. Allereerst, voor de betrokken medewerkers die op dit moment in grote onzekerheid zijn over hun baan. Verder deelt het kabinet de zorgen van de Provincie Limburg en het cluster Chemelot, waar Fibrant één van de grotere bedrijven is. Chemelot is een sterk geïntegreerd cluster, waardoor een herstructurering bij één bedrijf mogelijk ook andere bedrijven op het cluster zal raken. Het is op dit moment echter te voorbarig om te spreken over een definitief besluit.
Op 21 oktober jl. heeft Fibrant in een persbericht het voorgenomen besluit tot herstructurering van de organisatie naar buiten gebracht. Door dit voorgenomen besluit zouden circa 100 medewerkers gedwongen hun baan verliezen. Fibrant heeft het voorgenomen besluit voorgelegd aan de ondernemingsraad (OR) voor advies. Pas na een advies van de OR zal er een definitief besluit worden genomen.
De ontwikkelingen bij Fibrant zijn zorgwekkend en passen in een beeld dat we helaas vaker zien, waarbij bedrijven in de energie-intensieve industrie (EII) in Nederland moeilijk kunnen concurreren. De financiële uitdagende situatie bij Fibrant komt volgens het bedrijf onder meer door aanhoudende druk op de productiekosten in combinatie met overcapaciteit op de (Europese) markt. Deze overcapaciteit is mede het gevolg van toenemende productiecapaciteit in landen zoals China, al is in dit specifieke geval geen sprake van verplaatsing van productie. Het kabinet herkent deze signalen over de concurrentiepositie van de industrie en deelt deze zorgen.
Hoe verhoudt deze sluiting zich tot de doelstellingen van het kabinet om de maakindustrie en werkgelegenheid in Nederland te behouden en om de regio Zuid-Limburg economisch te versterken?
Het voorgenomen besluit voor sluiting van de caprolactam-fabrieken van Fibrant op Chemelot laat zien dat het vestigingsklimaat in Nederland onder druk staat. Het kabinet heeft in haar recente brief met het Toekomstperspectief voor de EII benadrukt dat bedrijven gestimuleerd moeten worden om in Nederland te blijven produceren, maar wel anders dan nu: schoner, concurrerender en minder afhankelijk van fossiele energie en kwetsbare importketens.2 Het behouden van de EII is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en het streven naar strategische autonomie. Fibrant heeft de afgelopen jaren al grote investeringen gedaan om deze stap richting een schonere productie te realiseren en behoort tot de meest efficiënte en duurzame sites voor de productie van caprolactam in Europa. De sterke verwevenheid van Fibrant met het cluster Chemelot, waarbij bedrijven grondstoffen aan elkaar leveren of restwarmte met elkaar delen, maakt dat de gevolgen van een eventuele sluiting ook breder gevoeld zullen worden. De werkgelegenheid en economische activiteiten op het cluster zijn van groot belang voor de regionale economie.
Het belang van een sterke en groene basischemie voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland wordt ook onderschreven door het Perspectief voor de chemiesector3 en innovatieve chemie is door het kabinet recent aangemerkt als strategische markt die van groot belang is voor onze economie, maatschappelijke uitdagingen en economische weerbaarheid.4 De eventuele sluiting van een aantal fabrieken van het bedrijf op Chemelot zou niet bijdragen aan deze beleidsdoelstellingen en het verlies van deze kennis en productiecapaciteit in Nederland zou betreurenswaardig zijn voor de regionale, nationale en Europese economie en autonomie.
Bent u ermee bekend dat Fibrant eerder dit jaar nog subsidie ontving in het kader van de regeling «Klimaat en Groene Groei» om de ammoniakuitstoot te reduceren, samen met OCI en Rockwool? Hoeveel subsidie is daadwerkelijk toegezegd en uitgekeerd aan Fibrant? Wat gebeurt er met die middelen nu de fabriek sluit?
Ja, dit is bekend. In maart 2025 heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid een subsidie van € 30 miljoen toegekend gekregen om haar ammoniakuitstoot significant te reduceren. Deze subsidie is verstrekt vanuit de Aanpak Piekbelasting Industrie (API) om bij te dragen aan een duurzamere en schonere basisindustrie.5 Zoals eerder is aangegeven ligt er op dit moment nog een aantal toekomstscenario's op tafel. Het is daarom nog te voorbarig om uitspraken te doen over de mogelijk impact voor dit reductieproject.
Na een beschikking wordt het subsidiebedrag, zoals gebruikelijk bij dergelijke subsidies, in tranches bevoorschot, in lijn met de voortgang van het betreffende project. Onderdeel van deze subsidiebeschikking is een prestatieafspraak. Indien het project niet wordt gerealiseerd, moet het eerder voorgeschoten bedrag door het bedrijf worden terugbetaald. Tot nog toe is circa € 5 mln. als voorschot aan Fibrant uitgekeerd. Zodra meer duidelijk is over de toekomst van Fibrant, kan ook inzicht worden gegeven in wat de mogelijke impact is op de voortgang van dit specifieke project.
Hoe beoordeelt u het dat overheidsgeld is ingezet om verduurzaming te ondersteunen, terwijl de buitenlandse eigenaar vervolgens besluit de productie volledig naar China te verplaatsen?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, betreft het voorgenomen besluit van Fibrant een mogelijke sluiting van de caprolactam-installaties op Chemelot en niet een verplaatsing (naar China of elders). Een eventuele sluiting van deze activiteiten ziet het kabinet, zoals hiervoor aangegeven, als zorgwekkend.
Het kabinet zet zich in voor het behoud van de EII in Nederland, door te zorgen voor de noodzakelijke randvoorwaarden voor investeringen in verduurzaming. Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven moeten bedrijven in Nederland kunnen verduurzamen, een toekomst kunnen hebben en concurrerend kunnen zijn.6 Naast het verbeteren en realiseren van de randvoorwaarden, is een brede waaier aan instrumenten beschikbaar om bedrijven te ondersteunen bij het realiseren van hun verduurzamingsambities in Nederland.
Met de reeds genomen en aangekondigde maatregelen blijven er uitdagingen voor (de verduurzaming van) bedrijven in de industrie. Bij de (formatie van) een nieuwe kabinet zal ook gekeken moeten worden naar welke (nieuwe) maatregelen eventueel nodig zijn om bedrijven en banen in de industrie te behouden.
Welke gevolgen heeft deze sluiting voor andere bedrijven op Chemelot, waaronder OCI en SABIC, en voor de honderden toeleveranciers en onderhoudsbedrijven die afhankelijk zijn van deze keten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er momenteel interdepartementaal overleg gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en met de provincie Limburg om de gevolgen voor werkgelegenheid en regionale economie op te vangen? Zo ja, welke concrete stappen worden gezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te starten?
Het kabinet heeft, samen met Provincie Limburg, zeer intensief contact met de bedrijven over de ontwikkelingen op Chemelot. Zoals gezegd liggen er op dit moment nog meerdere scenario's op tafel, waarbij het doel is om zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteit te behouden. Het kabinet deelt de zorgen over de voorgenomen sluiting van een aantal van fabrieken van Fibrant op Chemelot.
Vooralsnog zal het kabinet inzetten op het voorkomen van ontslagen en het behoud van werkgelegenheid in het cluster. Indien er onverhoopt toch wordt overgegaan tot sluiting en daarmee gedwongen ontslagen voor werknemers, dan zal het kabinet, aansluitend op de afspraken tussen de werkgever en werknemers en de inzet op «van werk naar werk» en in nauwe samenwerking met de Ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, provincie Limburg, gemeenten, UWV en andere betrokken partijen, zich richten op goede begeleiding van getroffen medewerkers naar nieuw werk.
In dat geval kan, aansluitend op de afspraken tussen werkgever en werknemers, het vinden van nieuw werk worden ondersteund door de werkgeversdienst-verlening van UWV en gemeenten. Vanuit de regionale samenwerkingsverbanden in Zuid-Limburg is goed zicht op de arbeidsmarkt en op de beschikbare personeelsvraag bij andere bedrijven. Deze partners kunnen gezamenlijk maatwerk bieden, gericht op het voorkomen van langdurige werkloosheid en het benutten van kansen in en voor de regio.
Erkent u de uitspraak van de vakbonden dat dit een «zware klap» is voor de regio, en welke maatregelen overweegt u om de gevolgen voor de getroffen werknemers en de regio te beperken?
Zie antwoord op vraag 7.
Deelt u de zorg dat hoge energieprijzen, onzeker energiebeleid en complexe regelgeving bijdragen aan een verslechterd investeringsklimaat voor de Nederlandse industrie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen om een gelijk speelveld met het buitenland te creëren?
Het kabinet herkent de signalen en deelt de zorgen over de verslechterde concurrentiepositie van de industrie in Nederland. De beschreven ontwikkelingen zijn herkenbaar: bij veel bedrijfstakken in de Nederlandse industrie staat de productie onder druk door een combinatie van factoren zoals de hoge energie-prijzen, complexe regelgeving en de sterk gestegen loonkosten. Een gunstig ondernemingsklimaat, met optimale randvoorwaarden en een gelijk speelveld, zijn van cruciaal belang voor het welslagen en de ontwikkeling van duurzame bedrijvigheid in Nederland.
Deze factoren zijn immers bepalend voor de concurrentiepositie en marktkansen van bedrijven. Het is essentieel dat ondernemers kunnen opereren onder gelijkwaardige voorwaarden en niet worden verdrongen door buitenlandse concurrenten die onder gunstiger omstandigheden en regelgeving kunnen opereren. Dat is niet alleen van belang voor de bedrijven, maar ook voor ons verdienvermogen.
Voor de verbetering van het gelijke speelveld voor bedrijven in de EII heeft het kabinet met Prinsjesdag een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd, een uitwerking van het Pakket voor Groene Groei gericht op een gelijker speelveld.7 Het kabinet heeft onder andere aangekondigd de subsidieregeling indirecte kostencompensatie ETS (IKC-ETS) te verlengen tot en met 2028, om de elektriciteitskosten concurrerender te maken. Verder heeft het kabinet een werkgroep ingesteld met als opdracht om tot een alternatief te komen voor de nationale CO2-heffing, waarmee invulling wordt gegeven aan de brede wens van de Kamer om verbetering van de concurrentiepositie van de industrie in Nederland te realiseren. Het kabinet erkent dat de hoge nettarieven in Nederland een uitdaging zijn voor de industrie en onderzoekt mogelijkheden om de hoge elektriciteitskosten voor de EII te verlagen.
Het kabinet zet zich ook in voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals vermindering van de regeldruk, beschikbaarheid van talent, netcongestie en betere werking van de EU interne markt. Bij investeringsbeslissingen is ook stabiliteit van beleid op de lange termijn voor bedrijven belangrijk. Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht is de Kamer recent geïnformeerd over de productiviteits-agenda8, het aanpakken van regeldruk9 en het nieuwe industriebeleid.10
Bent u bereid om samen met betrokken bedrijven, provincie en kennisinstellingen te werken aan een toekomstplan voor de Chemelot-site, gericht op behoud van hoogwaardige werkgelegenheid, innovatie en circulaire productie?
Het voorgenomen besluit van Fibrant om haar caprolactam-activiteiten te stoppen is nog niet definitief. Het kabinet is nauw betrokken bij de huidige ontwikkelingen rondom Fibrant, waarbij wordt gezocht naar passende en toekomstgerichte oplossingen, gericht op het beperken van de impact op de regio. Het kabinet heeft recent samen met de Provincie Limburg gevraagd aan Mark Verheijen, clusterregisseur Chemelot, en Koos van Haasteren, Executive Director Chemelot om samen met betrokken private partijen een gedragen plan uit te werken, waarbij zoveel mogelijk werkgelegenheid en economische activiteiten kunnen worden behouden voor een toekomstbestendig en duurzaam cluster. Het kabinet zal daarbij ook bezien hoe deze plannen, waar passend en mogelijk, eventueel kunnen worden ondersteund.
Er lopen momenteel ook verschillende (maatwerk)gesprekken met het cluster en de Provincie Limburg die passen binnen het bredere actieplan «Limburgs Bod voor een Duurzaam Chemelot». Het einddoel is een circulaire, CO2-neutrale én toekomstbestendige site rond 2040. Een goed voorbeeld van de maatwerkaanpak is de Joint Letter of Intent die op 8 juli jl. met AnQore en de Provincie Limburg is getekend. De nationaal groeifondsprogramma’s Circulair Plastics NL en BioBased Circular zijn voorbeelden van reeds bestaande publieke financiering in samenwerking met kennisinstellingen Brightlands Chemelot Campus, Universiteit Maastricht en TNO. Beide programma's zijn samen goed voor € 558 miljoen aan publieke financiering, naast regulier nationaal instrumentarium.
Welke lessen trekt u uit eerdere bedrijfssluitingen zoals Apollo Vredestein en Batavus? Waarom is het niet gelukt om soortgelijke besluiten te voorkomen, ondanks eerdere waarschuwingen?
Vooropgesteld moet worden geconstateerd dat deze casussen allemaal uniek zijn. Het voorgenomen besluit van Fibrant betreft een andere casus dan eerdere bedrijfssluitingen van de bedrijven Apollo Vredestein en Batavus. Met het bedrijf Apollo Vredestein is, zoals ook is toegelicht in de beantwoording van Kamervragen van de leden Saris en Postma, intensief contact geweest tussen de overheid en het bestuur van Vredestein.11 Het kabinet heeft geprobeerd het bedrijf te overtuigen van de voordelen van productie in Nederland, met name door te focussen op hoogwaardige, innovatieve productie. Daarbij is door het kabinet ondersteuning aangeboden om de business case hier aantrekkelijker te maken.
De eigenaren van Apollo Vredestein hebben echter steeds benadrukt dat het bedrijf zich, vanwege de ervaren concurrentiedruk, genoodzaakt ziet vooral op kosten te sturen. Deze aanpak sluit niet aan bij het Nederlandse industriebeleid, dat juist gericht is op een hoogwaardige, kennisintensieve maakindustrie. Uiteindelijk bleek het verschil in visie te groot om tot een gezamenlijke oplossing te komen.
In algemene zin bevestigt het voorgenomen besluit om de fabrieken van Fibrant te sluiten de noodzaak van het realiseren van een gelijk speelveld voor duurzame en concurrerende bedrijven. Het kabinet blijf zich inzetten voor het verbeteren van belangrijke randvoorwaarden, zoals energiekosten en nettarieven, de vermindering regeldruk, de beschikbaarheid van talent, netcongestie en (Europese) marktcreatie voor duurzame producten.
Naast inzet op randvoorwaarden is strategisch beleid nodig gericht op het stimuleren van investeringen in sectoren en gebieden relevant voor verdienvermogen, maatschappelijke opgaven en weerbaarheid. In dit licht heeft het kabinet de Kamer de afgelopen periode geïnformeerd over haar productiviteitsagenda, het aanpakken van regeldruk, het toekomstperspectief voor de EII en chemie en het nieuwe industriebeleid.
Klopt het dat Fibrant de afgelopen jaren publieke steun heeft ontvangen van het Rijk of via Europese of provinciale regelingen voor verduurzaming of innovatie van productieprocessen? Hoe wordt binnen dergelijke regelingen geborgd dat bedrijven die publieke middelen ontvangen hun productie niet kort daarna beëindigen of verplaatsen? Wordt in dit geval onderzocht of terugvordering van (een deel van) de steun aan de orde is?
De afgelopen jaren heeft Fibrant vanuit de Rijksoverheid via nationale subsidies, deels uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een aantal subsidies ontvangen of toegekend gekregen voor het verduurzamen van haar fabrieken op Chemelot. Dit betreft de eerder genoemde toekenning van een subsidie van € 30 miljoen in 2025 voor de reductie van ammoniakuitstoot, als onderdeel van de API. Daarnaast heeft het bedrijf een DEI+-subsidie toegekend gekregen van € 3,5 miljoen en heeft het bedrijf deelgenomen aan een PPS-toeslagproject, maar hiervoor ontvangt het bedrijf geen PPS-toeslag of subsidie. Er is ook een subsidie in de vorm van een renteloze lening van € 27 miljoen voor de reductie van Fibrant’s lachgasemissie gegeven door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Deze lening uit 2019 was onderdeel van het pakket Urgenda-maatregelen.
Bij het beoordelen van een subsidieaanvraag en tijdens de looptijd van een project wordt getoetst of een subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen of voorwaarden die zijn opgenomen in de regeling of subsidievoorwaarden. Subsidie-ontvangers hebben een meldingsplicht om substantiële afwijkingen hiervan proactief door te geven aan RVO of het Ministerie. Bij dergelijke wijzigingen in een project wordt er altijd getoetst of de wijziging in overeenstemming met de subsidieregeling is. Als dit niet het geval is, kan dat effect hebben op het vast te stellen subsidiebedrag.
Indien tijdens de looptijd van een project bedrijfsbeëindiging of bedrijfs-verplaatsing plaatsvindt, betekent dat dat het bedrijf (de subsidieontvanger) niet of niet langer aan de voorwaarden of verplichtingen uit de subsidieregeling voldoet. De subsidieaanvraag kan dan worden geweigerd, de subsidieverlening kan worden ingetrokken of de subsidie kan lager worden vastgesteld. Eventueel reeds bevoorschotte of ingezette subsidies kunnen dan worden teruggevorderd. Omdat er op dit moment alleen nog een voorgenomen besluit is kenbaar gemaakt over de eventuele sluiting van een aantal fabrieken van Fibrant, is het nog te vroeg om vooruit te lopen op terugvordering van de subsidies.
Houdt u systematisch bij hoeveel industriële bedrijven de afgelopen jaren hun productie geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd in Nederland en wat de belangrijkste oorzaken daarvan zijn? Zo nee, bent u bereid dit structureel te monitoren en daarover periodiek aan de Kamer te rapporteren?
De Rijksoverheid heeft een redelijk goed beeld van dergelijke besluiten voor zover die publiekelijk kenbaar zijn, maar houdt die op dit moment niet systematisch bij. Dit gebeurt niet, omdat een dergelijke monitor een vertekend en eenzijdig beeld zou kunnen geven van de dynamiek binnen de industrie, waar altijd sprake is van volatiliteit in de productie. Dat neemt niet weg dat de trend goed inzichtelijk is voor de overheid. De Rijksoverheid staat via verschillende (overleg)structuren, bijvoorbeeld via het NPVI en de clusterorganisaties, in nauw contact met vertegenwoordigers uit het de industrie en het bredere bedrijfsleven in Nederland. Daarnaast worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden, met behulp van de Top 60-rapportage voor de inventarisatie van knelpunten bij CO2-reductieplannen in de EII, de Regeldrukmonitor en de bredere monitor Ondernemingsklimaat.
Als bedrijven op grote schaal besluiten om hun productie te verminderen of te beëindigen in Nederland vanwege randvoorwaarden die niet op orde zijn of vanwege een ongelijk speelveld is dat zorgelijk. Wel wijst het kabinet er op dat in een gezonde economie sprake is van voortdurende vernieuwing en herstructurering: sommige bedrijven verdwijnen of verplaatsen hun activiteiten, terwijl andere juist ontstaan of uitbreiden. Dat is inherent aan een goed functionerende economie. Dat neemt niet weg dat een inperking van bedrijfsactiviteiten – zeker op de korte termijn – ingrijpend en zeer vervelend kan zijn voor de betrokken medewerkers.
Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie, binnen een week beantwoorden?
Het kabinet heeft deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Helaas is dat niet gelukt binnen een week.
De berichten inzake de ingreep van de Nederlandse overheid bij het bedrijf Nexperia |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Ilse Saris (CDA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen in Telegraaf, AD en RTL Nieuws over de ingreep bij de chipmaker Nexperia? Zo ja, hoe kijkt u naar de ontstane (politieke) situatie?1, 2, 3
Ja. De ingreep vindt zijn oorsprong in specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia Groep. Er was sprake van oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis (waaronder intellectuele eigendomsrechten) naar een buitenlandse entiteit van de CEO buiten de Nexperia groep. Ook de verschillende EU-onderzoeksafdelingen zouden worden afgeschaald. Het handelen van de CEO uitte zich als volgt 1) belangenverstrengeling en zelfverrijking door het verplaatsen van kennis en capaciteit naar een fabriek in persoonlijk eigendom van de CEO en niet in eigendom van Nexperia, 2) het in gevaar brengen van de financiën van de Nexperia groep, en 3) het op onjuiste wijze willen ontslaan van werknemers (o.a. bij de Europese R&D afdelingen) en medebestuurders. Dit vormde een direct risico voor de kennispositie, productie in de toeleveringsketen en daarmee de leveringszekerheid van microchips aan de Europese industrie en voor bestaande wederzijdse afhankelijkheden.
Om die situatie te ondervangen en stabiliteit van toeleveringsketens te waarborgen, heb ik op 30 september de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) toegepast. Ik heb uw Kamer hierover op 14 oktober jl. schriftelijk geïnformeerd. Dit besluit was mede aanleiding voor de Chinese overheid om vanaf 4 oktober jl. Nexperia exportrestricties op te leggen. Sindsdien is er, in nauwe afstemming en met steun van de Commissie en andere internationale partners, intensief contact met de Chinese autoriteiten om tot een oplossing te komen die voor beide zijden acceptabel is en leidt tot de hervatting van de export vanuit China om zodoende de verstoring van de waardeketens te kunnen verlichten. Op moment van schrijven is er voorzichtig optimisme n.a.v. een aantal berichten dat er weer Nexperia-chips geleverd worden.
Het AD-artikel (en verschillende andere artikelen) spreekt over dreigende chiptekorten bij Europese autobouwers; kunt u een overzicht geven van de economische gevolgen (voor Nederland of Europa) van het door China reeds aangekondigde exportverbod?
China heeft een bedrijfsspecifieke exportcontrolemaatregel afgekondigd voor alle Nexperia producten. Er is geen sprake van een exportverbod maar van een exportvergunningmaatregel. Voor alle producten moet een exportvergunning worden aangevraagd. Bij het niet of vertraagd verlenen van een vergunning zijn de economische gevolgen groot. De chips van Nexperia worden namelijk in een breed scala aan veelgebruikte producten gebruikt, waaronder auto’s en consumentenelektronica. Nexperia vormt daarmee een belangrijke producent in dit segment. Zonder hervatting van de export van de zogenoemde «legacy chips»4 vanuit China dreigen productielijnen in Europa en elders stil te vallen.
In hoeverre heeft het kabinet voorafgaand aan het besluit mogelijke diplomatieke of economische tegenmaatregelen van China geïnventariseerd (tegen Nederlandse bedrijven die ook belangrijke belangen hebben in China) en hoe zijn deze risico’s gewogen?
Het bevel ziet uitdrukkelijk niet op China maar naar aanleiding van de effecten van het handelen van de (thans door de Ondernemingskamer geschorste) CEO van het bedrijf. Ingrijpen was noodzakelijk om oneigenlijke verplaatsing van productie, geld, technologie en kennis te voorkomen. Dit was een weloverwogen en onderbouwd besluit waarbij voorafgaand uiteraard verschillende mogelijke scenario’s zijn doorgenomen evenals de kans dat deze zich voor zouden doen. Bij de vormgeving van het bevel is rekening gehouden met deze scenario's. Het bevel is dan ook zo ingericht dat er geen gevolgen zijn voor de normale productie en export van goederen door de onderneming.
Bent u voorafgaand aan de ingreep bij Nexperia geïnformeerd over de economische en juridische risico’s van uw besluit (uw beslisnota bij de brief «Inzet Wet beschikbaarheid goederen» geeft daar geen inzicht in)? Zo ja, welke risico’s heeft u meegewogen in het besluit om de CEO van Nexperia op een zijspoor te zetten en welke rol speelde uw ministerie bij het besluit van de Ondernemingskamer om de CEO te schorsen en een interim-bestuurder te benoemen?4
Het besluit is genomen op basis van een integrale afweging waarbij ook de mogelijke economische en juridische risico’s in ogenschouw zijn genomen. Bij deze afweging is ook meegenomen dat niet ingrijpen dermate grote risico’s had op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa. Voor de duidelijkheid merk ik op dat ik de CEO niet op een zijspoor heb gezet. De Ondernemingskamer heeft als onafhankelijke rechtelijke instantie besloten tot het schorsen van de CEO als voorlopige maatregel, op basis van de daarvoor geldende wettelijke kaders. De zaak bij de Ondernemingskamer is gestart door de overige bestuursleden van Nexperia. Ingegeven door het daarvoor afgevaardigde bevelschrift, heeft de Nederlandse Staat zich, zoals juridisch in dit geval voor de hand lag, gevoegd als belanghebbende bij deze zaak om een toelichting te geven over het bevel en de publieke belangen die in het geding waren.
Op welke juridische grondslag is de overheid feitelijk tot het besluit gekomen Nexperia onder staatstoezicht te plaatsen en op welk moment is de Wet beschikbaarheid goederen voor het laatst geëvalueerd of geactualiseerd?
De juridische grondslag voor het bevel is de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg). Met deze wet kunnen Ministers bevelen geven die de beschikbaarheid van goederen waarborgt door veranderingen aan goederen te verbieden dan wel verplichten tot het maken van veranderingen aan goederen. Ook kan het verbruik of verwerking van goederen verboden worden. En een doeltreffend onderhoud kan verplicht worden gesteld. Het kan hierbij gaan om algemene bevelen die voor groepen gelden of bijzondere bevelen die zich richten op één persoon of organisatie. Het kan zien op goederen waarmee weer andere goederen kunnen worden gemaakt (productiemiddelen) of geproduceerde eindproducten. Verder zijn de Ministers bevoegd om goederen te onderwerpen aan een onderzoek. De laatste meer inhoudelijke wijziging van de Wet beschikbaarheid goederen is in werking getreden op 16 maart 2005. Sindsdien is de wet nog zeven keer op meer technische punten gewijzigd en geactualiseerd, laatstelijk met ingang van 1 juli 2021. Het bevel stelt de staat in een rol als «toezichthouder» om beslissingen die in het nadeel van de bedrijfsbelangen zijn te kunnen beoordelen en waar nodig tegen te houden. Het bevelschrift is nadrukkelijk geen overname of overname van controle van het bedrijf, en staat het reguliere productieproces en de reguliere bedrijfsvoering niet in de weg.
Bent u vooraf geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van dit besluit voor het Nederlandse vestigingsklimaat? Zo ja, welke analyses of adviezen heeft u hierover ontvangen en kunt u deze met de Kamer delen?
Er is ingegrepen op basis van concrete signalen dat er zich een direct risico op het voortbestaan van de resterende productiecapaciteit van Nexperia in Europa, en daarmee de leveringszekerheid van legacy chips. Een deel van de risico's blijken ook uit de stukken die in het kader van de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer zijn gewisseld. Niet ingrijpen had dermate grote risico’s op weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa dat ik uiteindelijk heb besloten om op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) een bevel af te vaardigen om de verwezenlijking van deze essentiële risico’s te voorkomen. Als ik dit niet had gedaan, dan waren er op langere termijn absoluut schadelijke gevolgen geweest voor het vestigingsklimaat in Nederland en de EU. Aangezien een aanzienlijk deel van de Europese industrie afhankelijk is van Nexperia-chips, had zo’n ontwikkeling Nederland en Europa in een kwetsbare positie gebracht. Het behoud van deze wederzijdse afhankelijkheid is namelijk van belang voor een hogere leveringszekerheid.
Heeft u met uw handelen het Nederlandse vestigingsklimaat schade toegebracht?
Nee, op lange termijn is een verslechtering van ons vestigingsklimaat hiermee juist voorkomen. Nederland staat voor een gezond en stabiel vestigingsklimaat, en beschermt dit ook waar nodig door oneerlijke handelspraktijken aan te pakken en te borgen wat voor Nederland en de EU van cruciaal belang is. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten. De genomen maatregel is uitzonderlijk en is weloverwogen toegepast. Met het opgelegde bevel is het weglekken van cruciale technologische kennis en verlies van essentiële productiecapaciteit voor Europa een halt toegeroepen. Als deze risico’s zich hadden verwezenlijkt, had dat tot een strategische afhankelijkheid geleid hetgeen het vestigingsklimaat negatief had beïnvloed.
In september jl. is de Amerikaanse «50% rule» ingegaan, op dezelfde dag waarop u dit besluit heeft genomen; kunt u uitsluiten dat er geen inspraak is geweest van de Amerikaanse autoriteiten, formeel of informeel, dienaangaande?5
Ter verduidelijking: de Amerikaanse Affiliates Rule, informeel bekend als de «50%-rule», is op 29 september jl. gepubliceerd. Het bevel op grond van de Wet beschikbaarheid goederen (Wbg) is op 30 september jl. afgegeven. De Amerikaanse maatregelen en het Nederlandse besluit zijn dus niet op dezelfde dag genomen. Daarnaast hebben de Amerikaanse autoriteiten geen enkele rol gespeeld bij de totstandkoming van mijn besluit over de toepassing van de Wbg. Het besluit is volledig zelfstandig genomen, op basis van risicoafwegingen voor Nederland en Europa. Het handelen van de CEO is hier leidend in geweest. Het is belangrijk te benadrukken dat het doel van het Nederlandse bevel is om de continuïteit en stabiliteit van het bedrijf te waarborgen. De toepassing van de Amerikaanse Affiliates Rule kan daarentegen juist beperkend werken.
Heeft Nederland informatie ontvangen of verzoeken gekregen van de Amerikaanse regering of veiligheidsdiensten over deze zaak, bijvoorbeeld in het kader van export- of sanctieregimes?
Eerdere gesprekken tussen de Verenigde Staten en Nederland gingen primair over Nederlandse zorgen over nadelige gevolgen van de Affiliates Rule voor Nexperia. Deze gesprekken vonden plaats ruim voordat het ministerie een completer beeld had van het handelen van de CEO van Nexperia en dus ook ruim voor de beslissing om de Wbg in te roepen. Daarbij wil ik benadrukken dat ik heb ingegrepen vanwege de effecten van het handelen van de CEO van Nexperia, en niet vanwege de Affilates Rule. Over de inhoud van contacten met de Amerikaanse regering in het kader van export- of sanctieregimes kan ik vanwege het vertrouwelijke karakter daarvan geen uitspraken doen. Verder doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Kunt u een overzicht geven van de tijdslijn van dit besluit, inclusief de data waarop betrokken departementen, de NCTV en eventueel buitenlandse partners zijn geïnformeerd of geconsulteerd?
Vanaf december 2023 is mijn ministerie op initiatief van Nexperia in gesprek over de gepercipieerde veiligheidszorgen bij Nexperia. Tot zomer 2025 is gesproken over eventuele (governance)maatregelen die Nexperia zou kunnen nemen om deze zorgen te adresseren. In de tweede helft van september 2025 ontving EZ zeer concrete en feitelijke signalen over de risicovolle handelwijze van de CEO van Nexperia die ertoe zouden leiden dat laatste kennis, kunde en productiecapaciteit zou weglekken buiten Europa. Kort daarop heb ik besloten tot de inzet van de Wbg. De formele uitvaardiging van dit bevel vond plaats op 30 september 2025. Meteen na de afgifte van het bevel heb ik betrokken partners en overheden geïnformeerd over het bevel. Op 1 oktober jl. hebben bestuurders van de onderneming een verzoek ingediend voor een onafhankelijke enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof van Amsterdam (OK) inzake wanbeleid door de CEO. In de week daarop heb ik intensief contact gehad met betrokken partners en overheden. Op 4 oktober jl. kondigde China exportcontrolemaatregelen t.a.v. Nexperia aan. Op 14 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontstane situatie. Sindsdien wordt er intensief gewerkt op alle niveaus en met verschillende betrokken partijen aan een oplossing voor de ontstane situatie. Er lopen constructieve gesprekken met de Chinese overheid in het kader van het herstel van de toeleveringsketen van de chips en het vinden van een duurzame oplossing. In dat kader zijn deze week ambtelijke gesprekken gevoerd in China. Hierop ga ik ook nader in op de Kamerbrief die ik ook vandaag met de Kamer heb gedeeld.
Hoe verhoudt deze ingreep zich tot de Europese Chipverordening6 en de aangekondigde Europese richtlijnen voor screening van buitenlandse investeringen? Is hierover overleg geweest met de Europese Commissie?
Het opgelegde bevel staat los van de Europese Chips Act. Dit is een wetgevingspakket om de Europese halfgeleiderindustrie een impuls te geven, haar veerkracht te versterken en een veilige aanvoer van chips te garanderen. Dit staat ook los van de voorgestelde Europese verordening voor screening van buitenlandse investeringen, die ziet alleen op voorgenomen overnames of investeringen (door buitenlandse partijen). In deze casus was geen sprake van een (voorgenomen) investering of overname, maar is ingegrepen vanwege specifieke handelingen van de CEO van de Nexperia groep.
Wat zegt u tegen andere multinationals, gevestigd in Nederland, inzake de inzet van dit zware middel en wat is het precedent voor andere multinationale bedrijven in Nederland?
Het instrument van de Wet beschikbaarheid goederen is bij hoge uitzondering ingezet vanwege de risico’s voor de strategische autonomie van Nederland en Europa in deze zeer specifieke situatie. De inzet van de Wbg kwam tot stand vanwege deze zeer unieke bedrijfscasus en de daarmee samenhangende belangen. Dit markeert uitdrukkelijk geen beleidswijziging van het kabinet en het is hoogst onwaarschijnlijk dat het kabinet dit instrument nogmaals inzet.
Hoe gaat u de politieke stabiliteit voor (internationale) ondernemers, als fundament onder het vestigingsklimaat in Nederland, verder versterken?
Het kabinet werkt gericht aan een sterker investeringsklimaat door in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen strategische sectoren zoals halfgeleiders, biotechnologie en andere sleuteltechnologieën te versterken, en door de regeldruk en fiscale lasten structureel te verlagen. Daarnaast richt het kabinet zich op het vergroten van het innovatievermogen en een structurele dialoog tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap. Met deze lange termijnaanpak beoogt het kabinet een stabiele en voorspelbare beleidsomgeving te creëren die essentieel is voor een robuust investeringsklimaat.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Fouten bij het UWV in de uitvoering van de afschaffing van het garantiebedrag in de Wajong |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Krijgt u signalen dat er dingen misgaan bij de uitvoering van de het afschaffen van het garantiebedrag Wajong?
Kunt u aangeven of het klopt dat er dingen niet goed gaan in de uitvoering, waaronder de communicatie over het stopzetten van de regeling?
Indien er fouten zijn gemaakt in de uitvoering en/of communicatie, kunt u dan aangeven wat er fout gaat en waarom deze fouten gemaakt worden en waar de oorzaak ligt?
Is er een specifieke hulplijn waar mensen die het betreft hun vragen kunnen stellen, hulp kunnen krijgen om de gevolgen van de terugval van inkomen te bespreken en zo nodig ondersteuning kunnen krijgen bij het aanvragen van toeslagen?
Is er mogelijkheid dat het UWV de ruimte krijgt om in schijnende situatie van mensen maatwerk te bieden?
Kunt u aangeven of u nog andere mogelijkheden ziet om deze mensen te helpen?
Het bericht dat schijnzelfstandigen worden ingezet bij de renovatie van het Binnenhof |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing van vakbonden FNV en CNV en de brancheorganisatie Aannemersfederatie dat er bij de grootschalige renovatie van het Binnenhof gebruik wordt gemaakt van schijnzelfstandigen?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het artikel in het Financieele Dagblad. De vakbonden FNV en CNV hebben geen contact opgenomen of een waarschuwing gemeld bij het Rijksvastgoedbedrijf dat verantwoordelijk is voor de renovatie van het Binnenhof.
Heeft u tevens kennisgenomen van de melding van de vakbonden, dat zij geen toegang krijgen tot de bouwplaats en daardoor geen volledig zicht hebben op de situatie, waardoor het niet duidelijk is om hoeveel schijnzelfstandigen het gaat?
In het Financieele Dagblad wordt verwezen naar deze melding. Bij het Rijksvastgoedbedrijf is geen verzoek ontvangen van FNV en CNV om een bezoek te brengen aan de bouwplaats. Op de bouwplaats gelden veiligheidsmaatregelen, waardoor deze niet vrij toegankelijk is. Dit geldt voor meer bouwplaatsen in Nederland. Vanwege de veiligheidsbeperkingen is het maken van een afspraak voorafgaand aan het verkrijgen van toegang tot de bouwplaats noodzakelijk. Van een van de aannemers hebben wij vernomen dat op 27 oktober jl. contact is opgenomen. Dit heeft nog niet geleid tot een afspraak om de bouwplaats te bezoeken.
Deelt u de mening dat juist de Rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft, zich aan haar eigen wetten moet houden en dat schijnzelfstandigheid en daarmee misbruik van werknemers effectief moet worden aangepakt en bestreden?
Ja, het kabinet is van mening dat de Rijksoverheid zelf het goede voorbeeld moet geven bij de uitvoering van beleid en zich aan geldende wet- en regelgeving moet houden. In dat kader wordt het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk naar nul afgebouwd, voor 1 januari 2026. Hiervoor is eerder ook een circulaire ontwikkeld, waarmee ieder departement is opgeroepen om in hun inhuurbestand bij te houden wat de ondernemingsvorm van een inhuurkracht is. Over de voortgang van het afbouwen van het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen bij de Rijksoverheid wordt u – conform de motie Boon – op korte termijn geïnformeerd door de Minister van BZK.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat er bij de renovatie van het Binnenhof mogelijk sprake zou zijn van de inzet van schijnzelfstandigheid?
Nee.
Zo ja, welke acties zijn er ondernomen om schijnzelfstandigheid te voorkomen op de bouwplaats van het Binnenhof?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten van het Rijksvastgoedbedrijf geborgd middels een aantal uniforme bepalingen. Gedurende de uitvoering wordt door het Rijksvastgoedbedrijf risicogestuurd getoetst op de werkwijze en het naleven van de processen door de opdrachtnemer. Daarnaast is dit onderwerp van gesprek in de voortgangsoverleggen met de opdrachtnemer en wordt de opdrachtnemer – indien noodzakelijk – gewezen op het strikt naleven van de wettelijke en contractuele bepalingen. Bij een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
Heeft er contact plaatsgevonden met de Belastingdienst vanuit het horizontaal toezicht waar het Ministerie van VRO danwel BZK onder valt, om deze situatie met de Belastingdienst te bespreken?
Het Rijksvastgoedbedrijf kan melden dat de Belastingdienst contact heeft opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf.
Vindt u het voorstelbaar dat er überhaupt zelfstandigen werkzaam kunnen zijn op de bouwplaats van het Binnenhof, zonder onder gezag van een werkgever te staan, aansprakelijk voor eigen handelen, en geheel vrij om eigen werkzaamheden vorm te geven?
Ja. Daar waar het mogelijk is om voor eigen rekening en risico te werken, en waar geen sprake is van gezag, kunnen zelfstandigen worden ingezet. Dat geldt ook voor de renovatie van het Binnenhof. In algemene zin geldt dat van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten geborgd. Dat betekent overigens niet dat er geen ruimte is voor zelfstandigen binnen de Rijksoverheid.
Wat is de rol, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van aannemer Heijmans en bemiddelaar Magnet in de naleving van wet- en regelgeving?
Zie antwoord op vraag 5.
Gaat u eventuele fiscale- en arbeidsrechtelijke schade verhalen op deze (onder)aannemers?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten van het Rijksvastgoedbedrijf geborgd. Bij constatering van een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
Zou u deze vragen één voor één willen beantwoorden?
Ja.
De Joint Letter of Intent met Tata Steel, de fors hogere uitstoot van Tata Steel, staalslakken en de forse salarisverhogingen van directieleden bij Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Christine Teunissen (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omgevingsdienst ziet fors hogere uitstoot Tata Steel in 2024»1?
Wat vindt u ervan dat Tata Steel Nederland (TSN) vorig jaar van meerdere stoffen significant meer heeft uitgestoten dan de jaren ervoor? Wat verklaart exact de toename van de uitstoot van benzeen, lood, nikkel en zink?
In hoeverre is deze hogere uitstoot te wijten aan het feit dat de uitstootmeting van beide kooksgasfabrieken is meegenomen in 2024?
Wat betekenen deze resultaten voor de aanzeggingsprocedure van de provincie? Klopt de aanname dat de overtredingen bij de Kooksgasfabriek 2 niet zijn beëindigd en dat intrekking van de vergunning een stap dichterbij is gekomen?
Wat betekent de grotere uitstoot van grotendeels zeer zorgwekkende stoffen voor de gezondheid van omwonenden?
Waren deze cijfers al bekend toen de Joint Letter of Intent (JLoI) met TSN werd ondertekend?
Wat is er met het advies «Geef meer duidelijkheid over de effecten van de transitie op emissie van de zeer zorgwekkende stoffen en neem de doelstellingen in het advies van de Expertgroep over» van de Expertgroep Gezondheid IJmond gedaan?
Waarom is het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond om een reductie van 90% voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), benzeen en een selectie aan metalen op te nemen niet opgenomen in de JLoI, terwijl dit volgens de expertgroep zorgt voor een grote verlaging van gezondheidsrisico’s? Kunt u deze keuze onderbouwen zonder dat de gezondheidseffectrapportage is afgerond?
Bent u bekend met het artikel «Salaris van Tata-directie verdubbeld, terwijl medewerkers geen kerstpakket meer krijgen?»2
Wat vindt u van dit nieuws?
Vindt u het eerlijk dat de salarissen van de directie van TSN omhoog zijn gegaan terwijl er op de werkvloer op kerstpakketten, overwerkmaaltijden en koffie wordt bezuinigd?
Wat vindt u ervan dat de directie hogere salarissen krijgen, terwijl eerder dit jaar diezelfde directieplannen bekend maakte om één op de vijf werknemers te ontslaan?
Wat ziet u als een gepaste beloning voor de bedijfsleiding, zoals dat in de JLoI is geformuleerd, en vallen de huidige bonussen in die range?
Bent u bekend met het bericht «Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld»3?
Klopt het dat op zeker 216 plekken in Nederland staalslakken zijn gebruikt? Was u bekend met elk van deze gevallen? Hoeveel locaties verwacht u dat er nog meer boven water komen? Bent u dit volledig in kaart aan het brengen?
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten, zoals Muiden, Amstelveen, Texel, Den Haag en Heusden, al proactief staalslakken hebben verwijderd, bijvoorbeeld bij paden of hofjes in woonwijken of in de buurt van speelplaatsen en scholen? Stimuleert u andere gemeenten om in dergelijke gevallen hetzelfde te doen? Hoe moeten gemeenten dit bekostigen?
Bent u voornemens om een saneringsplan op te stellen voor de plaatsen waar staalslakken het meest acute gevaar vormen? Bent u in gesprek met provincies en gemeenten die al maatregelen aan het nemen zijn?
Wanneer is het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de veilige toepassingen van staalslakken afgerond? Deelt u de opvatting dat, gezien de schaal van dit probleem, er eerst onomstotelijk moet zijn vastgesteld dat de toepassingen veilig zijn en dat daarom een tijdelijk totaalverbod vanuit het voorzorgsprincipe de juiste weg is?
Wat gebeurt er met de staalslakken die naar de Baltische Staten geëxporteerd worden? Hoe worden ze daar toegepast?
Bent u bekend met het artikel «Waar komen verwijderde staalslakken terecht? Geen zicht op»4?
Klopt het dat er geen zicht op is waar verwijderde staalslakken terechtkomen?
Gaat u dit inzichtelijk brengen om te voorkomen dat de problemen steeds verplaatst worden?
Kunt u nogmaals uiteenzetten hoe het precies zit met de ontbindende voorwaarden die in de JLoI over staalslakken zijn opgenomen? Waarom zei u tijdens het commissiedebat Leefomgeving en externe veiligheid dat deze voorwaarden er niet toe leidt het kabinet zich terughoudend zal opstellen ten opzichte van staalslakken?
Kunt u toelichten wat artikel 15, vierde lid, van de JLoI over de CO2-heffing en staalslakken precies betekent voor toekomstig beleid op deze terreinen? Wat zou een verhoging van de CO2-heffing (juridisch) betekenen voor de maatwerkafspraken? Wat zou een totaalverbod op staalslakken betekenen voor de maatwerkafspraken?
Klopt het dat er met artikel 15, vierde lid 4, feitelijk afspraken gemaakt worden die gaan gelden voor alle bedrijven in Nederland? Waarom levert u op deze aspecten geen maatwerkmaatregelen, bijvoorbeeld op de manier zoals beschreven in de aangenomen motie-Thijssen (Kamerstuk 29 826, nr. 236)? Bent u het ermee eens dat deze bepaling in artikel 15, vierde lid, betekent dat bedrijven die bij u hebben aangegeven niet verder te willen praten over verduurzaming wel dit belastingvoordeel (het afschaffen van de CO2-heffing) krijgen?
Kunt u exact uiteenzetten welke maatregelen u aanvullend heeft genomen na het advies van Arbeid, Mens, Verzuim en Inzetbaarheid (AMVI) in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond en welke adviezen u specifiek niet heeft overgenomen? Kunt u in een overzicht ingaan op wat u met elk van de adviezen en aanbevelingen uit het AMVI-advies heeft gedaan?
Wat betekent het maximum subsidiebedrag van twee miljard euro door de Rijksoverheid? Betekent dit dat de eventuele meerkosten van de uitvoering van de adviezen van de gezondheidseffectrapportage (GER) per definitie voor de rekening van TSN zijn?
Waarom is het doel voor TSN om over te zijn op groene waterstof en biomethaan pas gesteld in 2047? Hoe verhoudt dit zich tot de deadline van de uitgifte van ETS-rechten die is gesteld in 2040? Hoe verhoudt zich dit tot aangenomen moties (Kamerstukken 29 826, nrs. 186 en 187)?
Welke juridische waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken om er zeker van te zijn dat TSN van aardgas over gaat op groene waterstof? Hoe wordt lock-in voorkomen?
Waarom wordt er ook ingezet op Carbon Capture & Storage (CCS), naast de overgang van aardgas op groene waterstof? Is CCS nog nuttig als de fabriek overgaat op groene waterstof? Zo nee, betekent CCS dan niet een lock-in voor het maken van staal met aardgas?
Wat zijn de totale kosten om eerst 15 jaar lang staal te maken met aardgas en CCS en daarna 15 jaar groen staal te gaan maken (met groene waterstof) in vergelijking met 30 jaar lang groen staal maken (met groene waterstof)? Kunt u bij dit antwoord werken met verschillende IEA en PBL-scenario’s voor de CO2-prijs, aardgasprijs, prijs van groene waterstof en prijs van CCS?
Waarom heeft u de aangenomen motie-Thijssen c.s. over de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 307) niet als harde voorwaarde opgenomen in de JLoI? Heeft u dit wel besproken met Tata? Wat was het antwoord van TSN? Wat zijn de kosten om deze adviezen wel op te volgen?
Wat is de uitstoot van alle schadelijke stoffen op dit moment en op basis van welke gegevens zijn de afspraken over emissiereductie in 2030 gemaakt? Zijn de metingen van deze emissies onafhankelijk gedaan? Kan het zijn, zoals in het eerdergenoemde artikel, dat later blijkt dat emissies toch weer hoger zijn? Zijn de door het RIVM gemeten deposities buiten het TSN-terrein verklaarbaar met de op dit moment bekende emissies? Zo nee, waar komt het verschil door?
Is er in de afspraken ook rekening gehouden met de waarschuwing van de Expertgroep Gezondheid IJmond dat de emissies in de bouwfase kunnen toenemen? Kunt u in een tabel aangeven wat de emissies en andere overlast jaarlijks gaat zijn van nu tot 2032?
Waarom gaat TSN verder onderzoek doen naar ultrafijnstof? Waarom is niet afgesproken dat het RIVM verder onderzoek gaat doen naar de uitstoot van ultrafijnstof? Waarom wordt de Expertgroep Gezondheid IJmond niet gevraagd om op basis van een eventueel RIVM-onderzoek naar fijnstof advies te geven over de gezondheidseffecten van fijnstof en hoe deze effecten te verminderen? Wordt fijnstof meegenomen in de GER?
Wat zijn de gezondheidseffecten van de schadelijke stoffen die nog wel uitgestoten mogen gaan worden? Wat is het cumulatieve gezondheidseffect van deze emissies? Kunt u dit weergeven in DALY’s (Disability Adjusted Life Years), zoals ook de Expertgroep Gezondheid IJmond doet? Hoe vergelijkt dit gezondheidseffect zich met een gemiddelde stad in Nederland?
Wanneer verwacht u dat de GER af zal zijn? Waarom vraagt u geen advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond naar aanleiding van de GER? Hoe gaat de GER invloed hebben op de bindende afspraken die u wilt maken met TSN? Wanneer vindt u de uitkomsten van de GER op de maatwerkafspraken voldoende?
Wat zegt u tegen omwonenden die de afgelopen jaren meerdere RIVM-rapporten hebben gelezen over hun leefomgeving die stellen dat de lucht rond TSN ongezond is? Welke concrete gezondheidswinst kunt u garanderen aan de omwonenden?
Is de toename van het hergebruik van staal tot 30% in 2030 in lijn met de aangenomen motie-Kröger/Thijssen over de circulariteitsdoelen (Kamerstuk 29 826, nr. 186)?
Is in de JLoI afgesproken dat alle grondstofvelden worden verkapt?
Onderschrijft u dat de passage in de JLoI "TSN to do its utmost to ensure that TSN will continue to generate the cash flow needed to complete the Projects" een financiële prikkel geeft aan TSN om kosten te reduceren waardoor mogelijk arbeidsvoorwaarden kunnen verschralen en maatregelen ter bescherming van de omgeving en omwonenden kunnen verminderen? Als TSde aangekondigde reorganisatie van afgelopen april niet doorzet, vindt u dan dat TSN voldoet aan dit stuk van de JLoI? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot vindt u dat de «final instalment» minimaal moet zijn, die wordt overmaakt als de CGP2 en BF7 gesloten zijn? Wat is de rationale achter dit bedrag?
Wat is de rekensom achter de 200 miljoen euro die de Staat bereid is te lenen om de overstap naar biomethaan of groene waterstof mogelijk te maken? Hoe waarschijnlijk is het dat dit bedrag voldoende is om de lock-in van aardgas te voorkomen? Als TSN geen gebruik maakt van de lening en niet overgaat op biomethaan of groene waterstof, wat gebeurt er dan?
Onderschrijft u dat, om eventueel gebruik te maken van het genoemde clawback mechanisme, het nodig is dat de Staat inzicht heeft in de rendementen die gemaakt worden en dus ook in de geldstromen tussen TSN en Tata Steel Limited (TSL)? Heeft u dit ook besproken met TSN en TSL? Hoe gaan zijn inzicht geven in de bedrijfsvoering?
Hoe is de 600 miljoen euro berekend voor additionele maatregelen voor gezondheids- en milieuwinst?
Welke scenario’s heeft u gezien die aantonen dat met de voorgenomen investeringen TSN tot de meest concurrerende Europese staalproducenten zal behoren? Welke aannames zijn daarbij gedaan voor de prijzen van CO2, kolen, ijzererts, gas, wind op zee, groene waterstof, etc.? Hoe verhoudt dit zich tot de prijs van zonne-energie in Zuid-Europa en Noord-Afrika ofwel kan TSN concurreren met dergelijke locaties gezien de lage kosten van zonne-energie?
Wat wordt bedoeld met de potentiële «coal ban»?
Kan het huidige stikstofslot ervoor zorgen dat TSN niet kan gaan bouwen aan de nieuwe fabrieken?
Het bericht 'Vacatures voor renovatie Binnenhof duiden op schijnzelfstandigheid' |
|
Bart van Kent , Jimmy Dijk |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten van de Aannemersfederatie, FNV & CNV dat er sprake is van schijnzelfstandigheid bij de renovatie van het Binnenhof?1
Deze berichten zijn ons bekend, maar het Rijksvastgoedbedrijf herkent zich niet in de berichtgeving. Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten geborgd. Dat betekent overigens niet dat er geen ruimte is voor zelfstandigen binnen de Rijksoverheid. Daar waar het mogelijk is om voor eigen rekening en risico te werken, en waar geen sprake is van gezag, kunnen zelfstandigen worden ingezet.
Bij het Rijksvastgoedbedrijf, noch bij de voor het Binnenhof door het Rijksvastgoedbedrijf gecontracteerde aannemers, zijn meldingen ontvangen van de bonden. Daarnaast hechten het Rijksvastgoedbedrijf en de aannemers eraan dat de vakbonden wanneer de wens daartoe bestaat, een bezoek kunnen brengen aan de bouwplaats. Er is geen verzoek ontvangen van FNV en CNV om een bezoek te brengen aan de bouwplaats. Op de bouwplaats van het Binnenhof gelden veiligheidsmaatregelen, waardoor deze niet vrij toegankelijk is. Dit geldt voor meer bouwplaatsen in Nederland. Vanwege de veiligheidsbeperkingen is het maken van een afspraak voorafgaand aan het verkrijgen van toegang tot de bouwplaats noodzakelijk. Van een van de aannemers hebben wij vernomen dat op 27 oktober jl. contact is opgenomen. Dit heeft nog niet geleid tot een afspraak om de bouwplaats te bezoeken.
In algemene zin is het kabinet van mening dat de Rijksoverheid zelf het goede voorbeeld moet geven bij de uitvoering van beleid en zich aan geldende wet- en regelgeving moet houden. In dat kader wordt het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk naar nul afgebouwd, voor 1 januari 2026. Hiervoor is eerder ook een circulaire ontwikkeld, waarmee ieder departement is opgeroepen om in hun inhuurbestand bij te houden wat de ondernemingsvorm van een inhuurkracht is. Over de voortgang van het afbouwen van het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen bij de Rijksoverheid wordt u op korte termijn geïnformeerd door de Minister van BZK.
Hoe is het mogelijk dat schijnzelfstandigheid zich voordoet op een bouwplaats van het Rijksvastgoedbedrijf terwijl het Rijk tegelijkertijd zich inzet om schijnzelfstandigheid te beperken?
Zie het antwoord op vraag 1. Bij het Rijksvastgoedbedrijf zijn geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend. Van de gecontracteerde aannemers wordt ook verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Bij een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
Kunt u inzage geven in hoe de aanbesteding is verlopen met de verschillende bedrijven waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid?
Over de renovatie van het Binnenhof wordt uw Kamer geïnformeerd met halfjaarlijkse voortgangsrapportages. In deze rapportages wordt ook ingegaan op de contractering. In de Kamerbrief van 23 november 2016 (Kamerstuk 34 293, nr. 31) is toegelicht dat het project renovatie Binnenhof geheim is verklaard in de zin van de Aanbestedingswet 2012. Dit mede gebaseerd op het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het geheim verklaren heeft als doel om informatie bij een zo klein mogelijke groep van marktpartijen te houden. Dit heeft onder meer tot gevolg dat werkzaamheden voor de renovatie door het Rijksvastgoedbedrijf aan een of meer partijen worden opgedragen zonder dat een aanbestedingsprocedure wordt gevolgd.
Bij hoeveel werknemers is er sprake van schijnzelfstandigheid op het Binnenhof, mocht u geen concrete getallen hebben, dan graag een schatting?
Er zijn bij het Rijksvastgoedbedrijf geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend.
Hoelang is er al sprake van schijnzelfstandigheid? Is dit al vanaf het begin van de renovatie in 2021 of is dit op een later moment pas geïnitieerd?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om de schijnzelfstandigheid op het Binnenhof tegen te gaan zoals is afgesproken binnen de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA)? Hoe gaat specifiek de handhaving worden verbeterd?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten van het Rijksvastgoedbedrijf geborgd middels een aantal uniforme bepalingen. Gedurende de uitvoering wordt door het Rijksvastgoedbedrijf risicogestuurd getoetst op de werkwijze en het naleven van de processen door de opdrachtnemer. Daarnaast is dit onderwerp van gesprek in de voortgangsoverleggen van het Rijksvastgoedbedrijf met de opdrachtnemer en wordt de opdrachtnemer – indien noodzakelijk – gewezen op het strikt naleven van de wettelijke en contractuele bepalingen. Bij een overtreding zullen passende maatregelen worden genomen door het Rijksvastgoedbedrijf.
In het kader van de verbetering van de handhaving is op 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium voor de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen opgeheven. Dit betekent dat de Belastingdienst weer volledig kan handhaven en weer met terugwerkende kracht naheffingen loonheffingen kan opleggen tot 1 januari 2025. Met betrekking tot de periode vóór 1 januari 2025 geldt dat Belastingdienst – met inachtneming van de vijfjaarstermijn – alleen naheffingen kan opleggen als sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet in voldoende mate is opgevolgd. Zoals eerder aangegeven in de Kamerbrief van 24 juni 2022 inzake de Kabinetsreactie rapporten ARK en ADR en daaropvolgende voortgangsbrieven werken met en als zelfstandige(n) is enkel het verbeteren van de handhaving echter niet de oplossing van het probleem rondom schijnzelfstandigheid. Daarom heeft het kabinet gekozen voor een aanpak langs drie lijnen waarin naast het verbeteren van de handhaving, een gelijker speelveld tussen contractvormen (lijn 1) en meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige (lijn 2) urgent zijn om stappen op te zetten.
Daarnaast heeft het kabinet de Kamer onlangs geïnformeerd dat de afgesproken verbetering op de handhaving van schijnzelfstandigheid wordt voortgezet en de zachte landing niet wordt verlengd2.
Bent u bekend met het signaal van zowel werkgevers- als werknemersorganisaties dat intermediairs op grote schaal schijnzelfstandigen bemiddelen in de bouw ondanks de aangekondigde en lopende wetgeving? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn aan doen? Zo nee, bent u bereid tot een rondetafelgesprek met deze organisaties?
Het kabinet voert regelmatig gesprekken met werkgevers-, werknemers en zelfstandigenorganisaties over de aanpak van schijnzelfstandigheid in den brede, maar ook als het gaat om specifieke sectoren zoals de bouw. Het doel hiervan is om tijdig signalen op te halen en met elkaar te delen. Tevens zijn er in aanloop naar de opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 – maar ook in het afgelopen jaar – veel gesprekken gevoerd met brancheorganisaties om meer duidelijkheid te geven over het aangaan van de juiste arbeidsrelatie, en te werken conform wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de bouwsector. Deze gesprekken blijven wij waar nodig ook de komende periode voeren, ook als het gaat om de bouw.
Bent u zich bewust van waar soortgelijke situaties zich nog meer afspelen waar het Rijk onderdeel van uitmaakt? Zo ja, welke plekken zijn dat? Zo nee, bent u van plan hier onderzoek naar te doen?
In algemene zin wordt er door het kabinet naar gestreefd het aantal schijnzelfstandigen binnen het Rijk zo snel mogelijk af te bouwen. Dat wil helaas (nog) niet zeggen dat er op dit moment helemaal geen sprake meer is van situaties waarbij mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Daarom zijn acties er op gericht het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen zo snel mogelijk naar nul af te bouwen, voor 1 januari 2026.
Over de voortgang van het afbouwen van het aantal (potentieel) schijnzelfstandigen bij de Rijksoverheid wordt u, conform de motie Boon, op korte termijn geïnformeerd door de Minister van BZK.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werknemers waarover het gaat zo snel mogelijk een vast contract krijgen aangeboden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn er geen gevallen van schijnzelfstandigheid bekend bij het Rijksvastgoedbedrijf. In het algemeen benadruk ik dat de renovatie van het Binnenhof een grote en complexe bouwopgave is. Hiervoor is een grote noodzaak om (specialistisch) personeel te werven en te behouden. Via aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden wordt juist ingezet op de werving van personeel.
Is hier mogelijk sprake van een fiscaal delict doordat er sprake is van een belastingschuld van de werkgever? Zo ja, is de FIOD hiervan op de hoogte en wordt er een onderzoek gestart? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst kan deze vraag op grond van zijn geheimhoudingsplicht niet beantwoorden. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat ook bij handhaving op het gebied van arbeidsrelaties het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD 2023) gevolgd wordt. Het Protocol beschrijft hoe de Belastingdienst de aanmeldingen van delicten die voor mogelijke strafrechtelijke afdoening in aanmerking komen, selecteert op het terrein van belastingen, douane en toeslagen. Als er sprake is van een fiscaal nadeel van meer dan € 100.000 en een vermoeden van opzet, wordt de zaak aangemeld.
Hoe verantwoordt u dat er bij aanbestedingen geen eisen worden gesteld ten aanzien van onderaannemers, zodat preventief al gehandhaafd kan worden op schijnzelfstandigheid?
Van ondernemingen die contracten afsluiten met de Rijksoverheid en dus ook met het Rijksvastgoedbedrijf wordt verwacht dat zij werken volgens wettelijke kaders en regelgeving. Dit is ook in de contracten geborgd.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat de kans op een ongeval hoger is voor werknemers in de flexibele schil, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt beperkt? Hoe wordt daarbij ook de toezicht verbeterd zodat ook de kleinere ongevallen, waar geen medische hulp bij nodig is, inzichtelijk worden gemaakt?2
Structureel werk zou moeten worden uitgevoerd op basis van een vast contract of een tijdelijk contract met uitzicht op vast. De realiteit is helaas dat veel structureel werk ook nog steeds wordt uitgevoerd door mensen in de flexibele schil. De werkgever hoort er primair voor te zorgen dat iedere werkende het werk gezond en veilig moet kunnen uitvoeren. Dat betekent op de werkvloer voor de werkgever mogelijk extra aandacht voor ervaring, opleiding, competenties, werkinstructies en toezicht om aan de zorgplicht te voldoen. Mede vanuit de Arbovisie 2040 wordt ingezet op nog meer bewustwording en kennis hierover richting werkgevers.
Indien er sprake is van een ernstig arbeidsongeval, is de werkgever verplicht dit te melden aan de Arbeidsinspectie. Naast deze gemelde arbeidsongevallen, dient de werkgever ook op basis van artikel 9 lid 2 van de Arbowet een lijst bij te houden van arbeidsongevallen die hebben geleid tot verzuim van meer dan drie werkdagen. Bij dit soort arbeidsongevallen hoeft geen medische hulp nodig te zijn geweest. De werkgever dient de aard en datum te registreren en de gegevens toegankelijk te maken voor deskundigen als arbodeskundigen en arbodiensten.
Deelt u de mening dat een Bouwplaats-ID een goede oplossing is om meer toezicht te krijgen in de werkzaamheden op de bouwplaats, zeker ook preventief met betrekking tot schijnzelfstandigheid. Zo ja, wanneer bent u bereid dit in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Op 30 oktober jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd dat onvoldoende rechtvaardiging bestaat om ondernemingen en werkenden via een wettelijke verplichting te onderwerpen aan een allesomvattend Bouwplaats-ID systeem. Het belang van eerlijk, gezond en veilig werk op de bouwplaats kan evenwel worden onderschreven. De brief vermeldt mogelijke alternatieven die zonder wettelijke verplichting kunnen worden gerealiseerd.
Het artikel ‘Arbeidsinspectie luidt noodklok over misstanden bij asbestsaneringen’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel?1
Bent u bekend met de recente signalen van de Arbeidsinspectie waaruit blijkt dat een derde van de asbestinspectiebedrijven hun werk niet goed uitvoert?
Klopt het dat er woningen «asbestvrij» verklaard worden terwijl er nog gevaarlijke resten aanwezig zijn en zo ja, hoe beoordeelt u de ernst van deze situatie?
Klopt het dat saneringsbedrijven zelf mogen kiezen welk bureau hun werk controleert?
Vindt u het wenselijk dat er op deze manier sprake kan zijn van commerciële afhankelijkheid tussen saneerders en inspecteurs?
Hoe beoordeelt u het risico dat controleurs bewust soepel controleren om meer opdrachten te krijgen in lijn met het waarborgen van de volksgezondheid en milieubescherming?
Wat vindt u van de constatering dat meetapparatuur soms al in de auto wordt aangezet om een langere inspectieduur te simuleren?
Deelt u de mening dat dit niet slechts om slordigheid gaat, maar om bewuste fraude en mogelijk milieudelicten?
Wie is momenteel verantwoordelijk voor de bescherming van bewoners en omwonenden bij asbestsaneringen en vindt u dat deze verantwoordelijkheid voldoende belegd is?
Klopt het dat de Raad voor Accreditatie voornamelijk op papier controleert en zo ja, acht u dat toereikend gelet op de risico’s van ondeugdelijke inspecties?
Is er monitoring of registratie van gevallen waarin bewoners of bouwvakkers gezondheidsklachten hebben opgelopen nadat een woning onterecht als asbestvrij is verklaard?
Kunt u inzicht geven in het aantal gevallen waarin bewoners of bouwvakkers gezondheidsklachten hebben opgelopen nadat een woning onterecht als asbestvrij is verklaard?
Deelt u de analyse dat de menselijke maat ontbreekt in het huidige systeem van toezicht, en dat burgers hierdoor onnodig risico lopen?
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om het toezicht fundamenteel te verbeteren?
Hoe kijkt u aan tegen het idee om inspecties zoveel mogelijk weg te halen bij commerciële belangen?
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van verplichte rotaties van keuringsbedrijven?
Hoe kijkt u aan tegen het openbaar maken van de resultaten van asbestinspecties?
Hoe kijkt u aan tegen het beter beschermen en uitrusten van inspectiediensten voor onafhankelijk toezicht?
Bent u bereid om een actieplan naar de Kamer te sturen waarin wordt uitgewerkt hoe dit systeem wordt verbeterd vóórdat er meer slachtoffers vallen?
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken te beantwoorden?
De publicatie 'Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities' |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op de publicatie «Understanding Anti-Christian Hate Crimes and Addressing the Security Needs of Christian Communities» van het OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR)?1
Hoe beoordeelt u het feit dat, sinds het ODIHR begon met rapporteren over anti-christelijke haatmisdrijven, incidenten uit meer dan dertig OSCE-landen zijn gerapporteerd? Meent u dat er voldoende aandacht is voor het aanpakken van anti-christelijke haatmisdrijven, zowel op nationaal als internationaal niveau?
Welke lessen trekt u in het bijzonder uit deze publicatie voor de nationale situatie? Kunt u concreet aangeven welke opvolging u aan aanbevelingen uit de publicatie geeft?
Ziet u ook in Nederland intolerantie jegens christenen? Op welke manier geeft u opvolging aan de aanbeveling om bewustwordingscampagnes en activiteiten te ontwikkelen en te implementeren om bewustwording en begrip van de intolerantie jegens christenen te vergroten?
Op welke manier draagt u bij aan het opbouwen van vertrouwen tussen christelijke gemeenschappen en overheden? Ziet u dat dat vertrouwen toeneemt? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is daarvan de oorzaak en welke concrete stappen zet u om het vertrouwen te vergroten?
Deelt u de constatering dat er onderraportage en onderregistratie plaatsvindt van (anti-christelijke) haatmisdrijven? Geldt dat ook voor Nederland? Welke concrete stappen zet u, in lijn met de aanbevelingen, om het aantal haatmisdrijven beter in beeld te krijgen?
Op welke manier vraagt u op internationaal niveau aandacht voor anti-christelijke haatmisdrijven, ook in landen waar christenvervolging niet of minder aanwezig lijkt te zijn? Is dit regelmatig onderdeel van gesprek? Zo nee, bent u bereid om hier meer aandacht aan te geven in uw bilaterale contacten?
Het bericht “Meer plek in verpleeghuizen, ouderen worden liever thuis verzorgd” |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Bruijn , Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer plek in verpleeghuizen, ouderen worden liever thuis verzorgd»?1
Ja, ik ken deze artikelen.
Kent u het artikel van «Een koekje bij de koffie – dat kost zo 75 euro per maand in de commerciële ouderenzorg»2?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of de in het NOS-artikel genoemde leegstand is vastgesteld in reguliere verpleeghuizen, of ook in commerciële verpleeghuizen waar wonen en zorg gescheiden zijn?
Ik ontvang signalen uit het veld dat er sprake is van minder vraag naar zorg dan op basis van de demografische trends verwacht had mogen worden. Er is momenteel geen zicht op het aantal leegstaande plekken in reguliere en commerciële verpleeghuizen omdat daarvan geen registratie bestaat.
Kunt u uitleggen waaruit het genoemde onderzoek bestaat waarin het RIVM aanvullend onderzoek doet naar de stijgende leegstand in verpleeghuizen?
Om inzicht te krijgen in de verminderde vraag naar ouderenzorg heb ik het RIVM gevraagd om hiernaar onderzoek te doen. Het RIVM zal onderzoeken of (en zo ja, in welke mate) sprake is van vraaguitval, welke verklaringen daarvoor zijn en of sprake is van tijdelijke of structureel verminderde vraag. De verwachting is dat het onderzoek voor de zomervakantie van 2026 gereed is.
Wordt in dit onderzoek van het RIVM ook meegenomen dat het aantal commerciële verpleeghuizen met scheiding van wonen en zorg toeneemt, en dat dit mogelijk bijdraagt aan de leegstand in reguliere verpleeghuizen?
Ja.
Onderzoekt het RIVM de mogelijke consequenties van de leegstand van reguliere en commerciële verpleeghuizen?
Uit het onderzoek zal eerst moeten blijken in welke mate sprake is van verminderde vraag en (zo ja) of deze een structureel karakter heeft.
Onderzoekt het RIVM ook wat de consequenties voor het zorgpersoneel zijn door door de leegstand in verpleeghuizen?
Het laatste onderdeel van het onderzoek gaat over hoe de vraag naar ouderenzorg zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Dit heeft ook een relatie met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Welk vangnet biedt u aan verpleeghuizen die in financiële problemen komen door langdurige en aanzienlijke leegstand (lege bedden)?
Leegstand kan ontstaan als een gevolg van een verschil tussen vraag en aanbod van specifieke vormen van zorg en heeft onder andere te maken met (veranderende) voorkeuren van mensen en het ontstaan van alternatieve vormen van zorgverlening. Het is aan bestuurders van zorginstellingen en de zorgkantoren is om binnen hun werkgebied/regio in te spelen op veranderingen. Met het onderzoek door het RIVM wil ik deze partijen meer houvast bieden bij de keuzes die ze moeten maken.
Wat doet u als door leegstand financiële problemen ontstaan bij reguliere verpleeghuizen die specifieke zorg geven zoals, reablement, revalidatie en crisisopnames?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het feit dat het aantal commerciële verpleeghuizen in de afgelopen jaren fors is gegroeid? En kent u het huidige aantal commerciële instellingen en het aantal bedden hierbij?
Ik herken dat de groei van de verpleeghuiszorg in de afgelopen jaren vooral plaats heeft gevonden buiten de intramurale zorginstellingen op basis van scheiden van wonen en zorg in mpt (modulair pakket thuis), pgb (persoonsgebonden budget) en vooral vpt (volledig pakket thuis). De leveringsvorm van de geleverde zorg wordt centraal geregistreerd binnen de Wlz, maar niet de rechtsvorm van de zorginstellingen die deze zorg leveren. Daarmee heb ik geen inzicht in de groei van commerciële instellingen.
Bent u ervan op de hoogte dat bij commerciële verpleeghuizen met gescheiden wonen en zorg, het onderdeel wonen vaak in handen is van grote investeringsmaatschappijen of beursgenoteerde bedrijven?
Ik ben me ervan bewust dat commerciële verpleeghuizen met gescheiden wonen en zorg in handen kunnen zijn van investeringsmaatschappijen en beursgenoteerde bedrijven.
Bent u ervan op de hoogte dat bij de commerciële verpleeghuizen, met scheiden van wonen en zorg, voor het wonen vaak extreme huurprijzen gevraagd worden, zoals 2.500 euro voor een appartement van 25m2 en 1.200 euro aan servicekosten?
Ik ben me ervan bewust dat er een grote variëteit is aan zorgwoningen, met ook een grote variëteit aan oppervlakte, huurprijzen en servicekosten. Het is aan zorgkantoren en aan cliënten zelf om de zorg en het wonen daar in te kopen waar zij een goede prijs/kwaliteit verhouding krijgen.
Kunt u uitleggen of zorgwoningen waarbij wonen en zorg gescheiden zijn onder de huurwet vallen? Waarom wel of waarom niet?
In beginsel geldt dat een woonruimte met een kwaliteit waarmee die volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS) gereguleerd zou zijn, onder de huurprijsbescherming valt. Daarmee zijn wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur van toepassing. Voor zorgwoningen geldt dat in het geval de component «zorg» overduidelijk de overhand heeft ten aanzien van de component «wonen», de reguliere huurprijsbescherming (en daarmee het WWS) niet van toepassing is. Als «wonen» de overhand heeft, kan voor deze component op basis van het WWS een maximale huurprijsgrens bepaald worden. Voor de servicekosten die «wonen» aangaan, geldt dat die bepaald moeten worden aan de hand van het Besluit servicekosten. Dit hoeft daarmee niet de totale prijs te zijn die de bewoner betaalt, omdat de component «zorg» op een andere manier bepaald wordt.
Nederland kent een grote variatie aan zorgwoningen. Van intensieve intramurale zorg voor zorgbehoevende bewoners met een WLZ-indicatie tot een zelfstandige bewoner op leeftijd die slechts behoefte heeft aan een gelijkvloerse woning met lage drempels. Ik ga niet in op individuele gevallen, maar grijze gebieden hierbinnen zijn onvermijdelijk. Het moge duidelijk zijn dat ik excessen wil uitbannen zonder goede initiatieven te dwarsbomen. Ik ben daarom voornemens om samen met de Minister van VRO met de sector in gesprek te gaan over het demarqueren van een duidelijke scheidslijn tussen welke zorgwoningen wel en niet onder de huurprijsregulering vallen. Dit moet op een zorgvuldige wijze gebeuren waarbij eerlijke huurprijzen gevraagd worden zonder zorgwoningen onrendabel te maken. Daar hoort ook een gesprek bij over hoe de zorgwoningen die wél onder de huurprijsregulering vallen in het stelsel gereguleerd worden.
Kunt u aangeven of het volgende voorbeeld onder de huurwet valt: een geclusterde zorgflat (met 24-uurszorg), met 30 appartementen van elk 25m2, met een gezamenlijke ruimte van 150m2, een huurprijs van 2.500 euro en 1.200 euro aan servicekosten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid te onderzoeken of er commerciële verpleeghuizen zijn die met de woon- en servicecomponent de huurwet overschrijden?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke manier bent u van plan regie te houden op het aantal bedden in zowel commerciële als niet-commerciële verpleeghuizen, zodat leegstandproblematiek wordt voorkomen?
Zie antwoord op vraag 8 en 9.
De structurele overlast van groepen jongeren in Heemskerk en Beverwijk |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Groepen jongeren veroorzaken al jaren overlast in Heemskerk en Beverwijk, dit is wat er speelt»?1
Is het waar dat Beverwijk en Heemskerk al jaren te maken hebben met ernstige jeugdoverlast? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is van een structureel probleem en niet van een aantal losstaande incidenten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Beschikt u over gegevens of andere aanwijzingen dat gemeenten zoals Beverwijk en Heemskerk te maken met hebben met bovengemiddeld veel sociaaleconomische problemen waaronder, naast meer jeugdoverlast, tevens een krappere woningmarkt, verhoudingsgewijs lage inkomens of hogere werkloosheid?
Wat is de score voor de sociaaleconomische status van gemeenten, wijken en buurten (CBS SES-WOA) voor gemeenten, wijken en buurten in de IJmond?
Deelt u de mening dat er naast noodmaatregelen om de acute onrust te bestrijden en de daders aan te pakken er ook een bredere samenhangende aanpak nodig is om sociaaleconomische uitdagingen in de IJmondgemeenten het hoofd te bieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er behalve voor de grotere steden ook voor kleinere gemeenten in een regio zoals de IJmondgemeenten waar sprake is van een structureel slechte sociaaleconomische situatie ondersteuning vanuit het Rijk mogelijk zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een dergelijke regio ook als een kwetsbaar gebied in het kader van Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) aangewezen zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het programma Preventie met Gezag ook ter beschikking zou moeten komen aan gemeenten die in een regio gezamenlijk beleid te voeren op jeugdoverlast, veiligheid en preventie? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsreactie op het adviesrapport STOER en de uitvoering van het amendement-Welzijn (fatale beslistermijnen bij omgevingsvergunningen) |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het eindrapport van de adviesgroep STOER «Woningbouw: sneller, meer, goedkoper» en van uw eigen kabinetsreactie van 10 oktober 2025 waarin u namens het kabinet stelt dat «besluitvorming binnen wettelijke termijnen» en «versnelling van bezwaar- en beroepsprocedures» noodzakelijk zijn om de woningbouwopgave te halen?
Ja1
Erkent u dat de adviesgroep STOER expliciet adviseert om de zogenoemde lex silencio positivo (van rechtswege verleende vergunning) te introduceren bij woningbouwprojecten, als effectief middel om bestuurlijke traagheid te voorkomen en voorspelbaarheid te vergroten?
Ja, dit is een onderdeel van het advies.
Zo ja, deelt u dan de conclusie dat dit advies inhoudelijk verder gaat dan het amendement-Welzijn (Kamerstuk 36 512, nr. 98), dat alleen voorziet in een fatale beslistermijn bij omgevingsvergunningen?
De invoering van de lex silencio positivo voor de technische bouwactiviteit en de invoering van het amendement-Welzijn zouden beide verstrekkende gevolgen hebben, maar in verschillende richtingen. Er is dus niet aan te geven welke optie verder gaat. Bij de invoering van de lex silencio positivo ontstaat bij termijnoverschrijding van rechtswege een vergunning. Daarbij blijft echter de gemeente als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de bekendmaking daarvan, voor afhandeling van bezwaar- en beroepsprocedures, en voor toezicht en handhaving op de bouwactiviteit. Deze optie kan voor de technische bouwactiviteit inhoudelijk vergaand zijn omdat voorafgaande beoordeling van de aanvraag ontbreekt, wat bij de technische bouwactiviteit voor woningbouw als risicovol wordt beschouwd (zie ook het antwoord op vraag 10). Het amendement zou ervoor zorgen dat de Minister van VRO bij termijnoverschrijding als bevoegd gezag geheel verantwoordelijk wordt voor de beslissing op de vergunningaanvraag inclusief bezwaar- en beroepsprocedures, toezicht en handhaving. Bezien vanuit de bestuurlijke verhoudingen en de uitvoeringspraktijk is die optie meer ingrijpend.
Waarom kondigt u, zonder invoeringstoets, een novelle aan om het amendement-Welzijn terug te draaien, terwijl zowel de adviesgroep STOER als het kabinet zelf vaststellen dat te late besluitvorming door overheden een van de grootste oorzaken is van vertraging in woningbouwprojecten?
Zoals aangekondigd in mijn brief aan de Eerste Kamer2 van 26 augustus jl. is er, naar aanleiding van het amendement-Welzijn samen met de medeoverheden een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) uitgevoerd. Die UDO heb ik toegezonden als bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting aan de Eerste Kamer.3 Deze UDO is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd. Op basis van de UDO kom ik tot de conclusie dat dit amendement niet tot versnelling van de vergunningverlening zal leiden, terwijl er wel significante gevolgen zijn voor de uitvoeringspraktijk en het disproportioneel ingrijpt in de bestuurlijke verhoudingen. Om die reden is mijn analyse dat het wetsvoorstel op dit onderdeel reparatie behoeft door het schrappen van dit onderdeel. Daartoe is een novelle op het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting opgesteld die van 3 tot 17 oktober in consultatie is geweest.4 Uit de consultatie is gebleken dat dit onderdeel van het voorstel kan rekenen op steun van het IPO en de VNG.
Bent u ervan op de hoogte dat deze vertragingen ontwikkelaars en woningcorporaties ieder jaar weer luttele miljarden kost, geld dat daardoor dus niet aan meer nieuwe woningen uitgegeven kan worden?
Ik deel de opvatting dat alle vertragingen in de woningbouw ongewenste financiële consequenties kunnen hebben. Uit de UDO blijkt echter dat in meer dan 95% van de gevallen waar het amendement op ziet, tijdig wordt besloten op de vergunningaanvragen. De vertraging in de woningbouw ziet dus niet primair op deze fase. Ik zet in op versnelling in alle fasen van het bouwproces. Ik richt mij op versnelling in de voorfase door middel van publiek-private samenwerking, waarbij marktpartijen goed zicht houden op de voortgang en gezamenlijk zoeken naar werkbare oplossingen. Op die manier kunnen projecten sneller worden losgetrokken. Het sturen op doorlooptijden wordt daarbij een standaardvoorwaarde bij gebiedsontwikkelingen en projecten waarbij het Rijk betrokken is. De resultaten van de pilots met parallel plannen worden opgeschaald naar landelijk niveau.
Om de fase van planvorming en vergunningverlening te versnellen, zet ik in op een structurele versterking van de uitvoeringskracht bij gemeenten. Dit gebeurt door het beschikbaar stellen van extra financiële middelen en het versterken van kennis. In de fase na de vergunningverlening voorziet het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting in procedurele versnellingen van de beroepsprocedure bij woningbouwzaken, wat kan leiden tot een tijdwinst van maximaal een jaar. Dit zorgt ervoor dat sneller duidelijkheid ontstaat over de voortgang van woningbouwprojecten. Tot slot kan ook de bouwfase worden versneld door meer in te zetten op innovatie en industrieel bouwen, waarbij minder arbeidskrachten nodig zijn. Het doel is dat in 2030 de helft van alle woningen industrieel wordt gebouwd.
Wat vindt u ervan dat overheden hier de oorzaak van zijn en bent u bereid uw verantwoordelijkheid te nemen om deze vertragingen te stoppen?
Mijn beeld is veeleer dat vertraging van de woningbouw veroorzaakt wordt door een samenstel van factoren. Een belangrijke sleutel om versnelling te realiseren is een goede samenwerking tussen overheden en marktpartijen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 neem ik maatregelen in alle fases van de woningbouw om versnelling te realiseren.
Kunt u aangeven op welke feitelijke of juridische gronden u meent dat uitvoering van het amendement-Welzijn risico’s zou opleveren voor kwaliteit of zorgvuldigheid, en waarom deze risico’s zwaarder wegen dan het maatschappelijke belang van het versnellen van de bouw van 100.000 woningen per jaar in de wetenschap dat we in een diepe wooncrisis zitten die zeer ontwrichtend is en tot woonstress leidt bij honderdduizenden woningzoekers?
Uit de UDO blijkt dat het amendement significante gevolgen heeft voor onder andere de uitvoeringspraktijk, met daarbij risico’s voor de kwaliteit en zorgvuldigheid van de behandeling. Zo kan het amendement leiden tot aanzienlijke complexiteit voor de afhandeling van vergunningaanvragen. Zo behouden gemeenten (en provincies) hun advies- en instemmingsrechten als de bevoegdheid verschuift naar het Rijk. Het betreft advies- en instemmingsrechten voor andere vergunningplichtige activiteiten die tegelijk met de technische bouwactiviteit zijn aangevraagd. Daarnaast is nog steeds lokale kennis nodig voor de beoordeling van de aanvraag en het toezicht op de naleving. Bijvoorbeeld kennis over de bodemgesteldheid. Dit kan leiden tot extra overleg, onzekerheid over verantwoordelijkheden en extra vertraging.
Gemeenten signaleren bovendien dat zij onder druk van een fatale termijn vaker onvolledige aanvragen zullen moeten afwijzen of strategisch kunnen handelen om het verlies van bevoegdheid te voorkomen. Het amendement vergroot daarnaast juist de onvoorspelbaarheid, omdat een gemeente onbevoegd wordt als zij niet tijdig besluit en de bevoegdheid op dat moment – zonder dat daarvoor een duidelijke signalering bestaat – verschuift naar de Minister van VRO. De UDO signaleert in dit verband het risico op onbevoegde vergunningverlening op één of enkele dagen na de fatale termijn. Daarnaast doorkruist het amendement de systematiek van het interbestuurlijk toezicht. Normaal gesproken houden provincies toezicht op gemeenten en kunnen zij ingrijpen bij structurele taakverwaarlozing.
Deze risico’s wegen niet op tegen de mogelijke voordelen, aangezien uit de UDO blijkt dat het amendement in de praktijk niet zal leiden tot versnelling van de woningbouw en zelfs op onderdelen tot extra vertraging kan leiden.
Bent u het ermee eens dat uw eigen passage in de kabinetsreactie – «Besluitvorming binnen de wettelijke termijn is noodzakelijk om vertraging te voorkomen en voorspelbaarheid te vergroten» – in feite een beleidsmatige erkenning vormt van de noodzaak van fatale termijnen, en dat het niet uitvoeren van het amendement hiermee in strijd is?
Uiteraard is het standpunt van het kabinet dat overheden wettelijke beslistermijnen moeten respecteren. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven waarom het amendement niet bijdraagt aan versnelling en ik het noodzakelijk vind dit onderdeel van het wetsvoorstel via een novelle te schrappen. Uit de UDO blijkt dat in meer dan 95% van de gevallen tijdig wordt besloten op de vergunningaanvragen voor de (technische) bouwactiviteiten, waar het amendement op ziet. Daar waar niet tijdig wordt besloten wil ik vooral gemeenten in staat stellen om tijdig te besluiten op vergunningaanvragen, door versterking van de capaciteit.
Deelt u de conclusie van de adviesgroep STOER dat door cumulatie van regelgeving en langdurige vergunningprocedures de voorbereidingstijd van woningbouwprojecten gemiddeld zeven jaar bedraagt, en dat een halvering daarvan tot drieënhalf jaar haalbaar is bij toepassing van het voorgestelde maatregelenpakket, inclusief harde termijnen? Zo ja, waarom laat u dan een van de meest directe maatregelen om die versnelling te bereiken (fatale beslistermijnen) buiten beschouwing?
Ik deel de conclusie dat er tijdswinst te behalen valt in alle fases van de woningbouw en dat stapeling van regelgeving onderdeel is van het probleem. Om die reden heeft het kabinet een groot aantal adviezen van de adviesgroep STOER overgenomen en neem ik maatregelen, zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht.
Kunt u uiteenzetten hoe u het kabinetsvoornemen om «besluitvorming binnen wettelijke termijnen» te waarborgen denkt te realiseren zonder een juridische stok achter de deur zoals de fatale beslistermijn?
Ik ben allereerst van mening dat gemeenten vooral in staat moeten worden gesteld om tijdig te besluiten op een vergunningaanvraag door versterking van de uitvoeringskracht van gemeenten. Hierover zijn eind 2024 op de Woontop afspraken gemaakt met de desbetreffende medeoverheden. Verder kan ik wijzen op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, die in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb is ingevoegd. Deze regeling biedt aanvragers een rechtsmiddel als de wettelijke termijnen van besluitvorming worden overschreden. Onder andere doordat de gemeente van rechtswege een dwangsom kan verbeuren als na ingebrekestelling door de aanvrager alsnog niet tijdig wordt beslist.
Erkent u dat de lex silencio positivo, zoals door STOER voorgesteld, juridisch verenigbaar is met de Omgevingswet en Europese regelgeving, mits adequate waarborgen voor veiligheid en gezondheid blijven gelden? Zo ja, kunt u toelichten waarom u desondanks kiest voor een novelle in plaats van voor uitvoering?
Het amendement over fatale termijnen heeft geen betrekking op een vergunning van rechtswege bij termijnoverschrijding, maar betreft verschuiving van het bevoegd gezag van gemeente naar het Rijk bij termijnoverschrijding. Europese regelgeving verzet zich voor sommige vergunningaanvragen tegen de lex silencio positivo. Zo vereisen de mer-richtlijn en het Verdrag van Aarhus een voorafgaande inhoudelijke beoordeling dan wel een uitgebreide voorbereidingsprocedure bij besluiten met aanzienlijke milieugevolgen. Europese regelgeving verzet zich niet tegen de lex silencio positivo bij een aanvraag om alleen een «technische» bouwactiviteit. Het kabinet is desondanks geen voorstander van herinvoering van de lex silencio positivo bij een vergunningaanvraag voor een technische bouwactiviteit. Door de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is voor woningbouw alleen nog een vergunning nodig voor een technische bouwactiviteit voor niet-grondgebonden woningen. Voor dergelijke projecten wordt vergunningverlening van rechtswege zonder voorafgaande toetsing aan de technische eisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving als te risicovol wordt beschouwd. In het antwoord op vraag 3 heb ik toegelicht waarom ik reparatie van het bovengenoemde amendement nodig acht.
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van STOER en de kabinetsreactie, alsnog uitvoering te geven aan het amendement-Welzijn, eventueel in de vorm van een pilotregeling of gefaseerde invoering, zodat de effecten in de praktijk kunnen worden gemonitord?
Uit de UDO is gebleken dat het amendement niet zal leiden tot versnelling van de woningbouw en op onderdelen leidt tot extra vertraging. Daarnaast heeft het negatieve gevolgen voor de uitvoeringspraktijk en grijpt het disproportioneel in op de bestuurlijke verhoudingen. Om die reden vind ik het noodzakelijk te voorzien in reparatie door via de novelle dit gewijzigde onderdeel te schrappen. Ik zie daarom geen aanleiding voor een pilotregeling of een gefaseerde invoering. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid het door de Tweede Kamer aangenomen amendement-Welzijn, in het licht van zowel het rapport STOER als de kabinetsreactie van 10 oktober 2025, intact te laten en de invoering daarvan te ondersteunen?
Ik vind het niet wenselijk dat dit gewijzigde onderdeel van het wetsvoorstel in werking treedt om de redenen die ik onder meer in mijn antwoorden op de vragen 4 en 12 heb genoemd.
Bent u bereid om vóór de plenaire behandeling van de Wet versterking regie op de volkshuisvesting in de Eerste Kamer een invoeringstoets te laten uitvoeren naar de praktische en juridische werking van de fatale beslistermijn, inclusief de verwachte effecten op bouwsnelheid, voorspelbaarheid en uitvoeringscapaciteit bij gemeenten?
Ik heb inmiddels via een uitvoeringstoets decentrale overheden (UDO) de uitvoeringseffecten en juridische werking in kaart gebracht, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van pilots in diverse gemeenten in het land waar zelfs gewerkt wordt aan een vergunning in één dag?
Ik ben er mee bekend dat diverse gemeenten door uitgebreide voorbereiding en vooroverleg in de voorfase voorkomen dat een plan vaker terug wordt gestuurd naar de tekentafel waardoor uiteindelijk de besluitvorming kan worden versneld.
Wilt u hierop reflecteren in het licht van het amendement van lid Welzijn die stelt dat binnen de wettelijke termijn van 8 weken met mogelijkheid van verlenging binnen de wet van 6 weken en vindt u dit dan ook meer dan voldoende tijd om de omgevingsvergunning binnen de gestelde termijn af te ronden?
Zoals ik heb begrepen wordt in de pilots gebruik gemaakt van conceptueel bouwen. Als de bouwlocatie bekend is en de bouwwerken worden gestandaardiseerd kan ik me voorstellen dat het vergunningentraject flink versneld kan worden en ruimschoots binnen de wettelijke termijnen afgerond kan worden. Zulke processen onderschrijf ik ten volste.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat het vooroverleg tussen gemeenten en ontwikkelaars verbetert, zodat er geen «garbage in, garbage out» situatie optreedt omdat problemen die niet in het vooroverleg worden opgelost onnodig overgetankt worden naar de aanvraag omgevingsvergunning, die daardoor niet binnen de gestelde wettelijke termijn afgewikkeld wordt?
Via het programma Uitvoeringskracht Woningbouw, dat ik samen met IPO en VNG start, werken we aan praktische adviezen aan gemeenten en woningbouwpartners om planprocedures te versnellen en vereenvoudigen. Actief delen van goede voorbeelden uit de praktijk is daar onderdeel van.
Hoe kijkt u in algemene zin naar deze inefficiënte werkwijze rond het vooroverleg en de omgevingsvergunning?
Laat ik voorop stellen dat er altijd wel ergens zaken beter en sneller kunnen, maar in algemene zin herken ik mij niet in uw beeld dat de werkwijze rondom het vooroverleg en de omgevingsvergunning bij alle gemeenten inefficiënt is. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een nulmeting uitgevoerd, waarin onder andere is gekeken naar de doorlooptijden van het vooroverleg en de omgevingsvergunning. Hier kwam uit naar voren dat de gemiddelde doorlooptijd van het vooroverleg 82 dagen (11,7 weken) bedroeg. Bij de behandeling van een omgevingsvergunning, met de reguliere procedure was de gemiddelde doorlooptijd 49,5 dagen (7,1 weken), terwijl de wettelijke behandeltermijn 8 weken bedraagt.5 Hoe dit onder de Omgevingswet uitpakt kan ik op dit moment nog niet aangeven.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er sprake is van meer kansrijke omgevingsvergunningsaanvragen, zodat gemeenten hun schaarse capaciteit niet op kansloze aanvragen hoeven in te zetten?
Het merendeel van de omgevingsvergunningsaanvragen is al kansrijk. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een nulmeting uitgevoerd, waarin naar voren kwam dat onder het voormalige regime van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ruim 90% van de aanvragen om omgevingsvergunning die werden ingediend bij gemeenten leidden tot een vergunning. De overige 10% kende een andere uitkomst.6 Hoe de verhouding tussen verleende en afgewezen aanvragen onder de Omgevingswet uitpakt kan ik op dit moment nog niet aangeven. Daarnaast draagt het nieuwe Omgevingsloket ook nadrukkelijk bij aan het vergroten van het aantal kansrijke omgevingsvergunningsaanvragen. In het Omgevingsloket kan een initiatiefnemer, op één locatie, de voor hem of haar relevante regelgeving vinden en daar zodoende beter rekening mee houden voorafgaand aan het indienen van een omgevingsvergunningsaanvraag. Tot slot speelt ook hier een goed en efficiënt ingericht vooroverleg een belangrijke rol in, omdat in het vooroverleg niet kansrijke omgevingsvergunningaanvragen eruit gefilterd kunnen worden, dan wel kunnen worden aangepast/aangevuld tot kansrijke omgevingsvergunningsaanvragen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het artikel 'Noodpakket vaak te duur voor mensen in armoede, ze hebben die spullen nu al dagelijks nodig' van 17 oktober 2025 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Vindt u het rechtvaardig dat het huidige beleid ervan uitgaat dat iedereen financieel in staat is om een noodpakket aan te schaffen?1
Erkent u dat mensen met lage inkomens of schulden vaak al moeite hebben om aan hun dagelijkse basisbehoeften te voldoen, en dat het advies om een noodpakket samen te stellen voor hen onhaalbaar is?
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is dat de overheid (gedeeltelijk) voorziet in noodpakketten voor huishoudens met een laag inkomen?
Hoe voorkomt u dat beleid over «zelfredzaamheid» onbedoeld leidt tot extra druk of stigmatisering van mensen die in armoede leven?
Acht u het realistisch dat mensen in armoede naast hun dagelijkse lasten ook middelen kunnen reserveren voor noodvoorbereiding?
Welke alternatieven ziet u om de weerbaarheid van kwetsbare huishoudens te vergroten zonder dat dit extra financiële lasten met zich meebrengt?
Waar ligt volgens u de prioriteit: in het stimuleren van individuele noodpakketten of in het structureel versterken van bestaanszekerheid zodat mensen überhaupt de ruimte hebben om zich voor te bereiden op noodsituaties?
Welke rol ziet u voor maatschappelijke organisaties, lokale initiatieven en gemeenten in het ondersteunen van huishoudens met lage inkomens bij noodvoorbereiding?
In de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van uw ministerie is voor het jaar 2026 een periodieke rapportage voor het thema armoede en schulden geagendeerd, bent u bereid om bij deze evaluatie ook het noodpakket voor mensen in armoede en schulden te betrekken?
Hoe meet u of beleid rond weerbaarheid daadwerkelijk effect heeft bij de meest kwetsbare groepen in de samenleving?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De geestelijke verzorging bij de politie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u zich ervan bewust dat het politievak morele vorming van politiemensen vereist om goed politiewerk te leveren en op de been te blijven? Hoe is morele vorming van politiemensen nu expliciet en systematisch ingebed in de initiële opleiding en vervolgopleiding?
Om goed politiewerk te kunnen uitoefenen, is een professionele beroepsidentiteit belangrijk. Dit vormt het morele kompas van de politiemedewerker. De basispolitieopleiding niveau 4 (PO21) is erop gericht om de aspirant voor te bereiden op de uitoefening van de politietaak. Dit betekent dat de aspirant tijdens de opleiding kennis en vaardigheden opdoet en een professionele beroepsidentiteit ontwikkelt waar het politiewerk om vraagt. De ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit loopt als een rode draad door de hele basispolitieopleiding heen. Hiervoor is onder andere een geïntegreerd weerbaarheidsprogramma ontwikkeld. Om in aanmerking te komen voor het diploma moet de aspirant aantonen de kennis en vaardigheden te beheersen en een professionele beroepsidentiteit te hebben verworven. Ook in de bacheloropleidingen politieleider, politieagent, wijkagent en rechercheur is de ontwikkeling van een professionele beroepsidentiteit en morele weerbaarheid een vast onderdeel van het curriculum. Daarnaast wordt er in diverse leiderschapsopleidingen aandacht besteed aan moreel leiderschap. Voor politiemedewerkers die zich verder willen verdiepen in morele weerbaarheid biedt het vakspecialistisch politieonderwijs mogelijkheden tot het volgen van aanvullende trainingen en cursussen.
Bent u ermee bekend dat politiemensen bovengemiddeld vaak te maken hebben met geweld, maatschappelijke spanningen, leed en de dood en dat dit leidt tot verhoogde risico’s op morele verwonding, posttraumatische stressstoornis (PTSS) en uitval? Hoe wordt hierin structureel voorzien door middel van geestelijke verzorging, anders dan psychologische hulpverlening?
Het streven van de politieorganisatie is dat politiemedewerkers zo veilig en gezond mogelijk hun werk kunnen uitvoeren. Hierbij ondersteunt de politie als werkgever haar medewerkers door een breed pakket van maatregelen. De werkgever biedt een politiemedewerker waar nodig zorg, aandacht en ondersteuning. De Zorgwijzer1 geeft een overzicht van het zorg- en ondersteuningsaanbod voor politiemedewerkers. Een voorbeeld hiervan is het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), dat laagdrempelig ondersteuning biedt aan politiemedewerkers die een heftige gebeurtenis hebben meegemaakt. Het TCO bestaat uit politiemedewerkers die getraind zijn om gesprekken te voeren met hun collega’s. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan preventie, zoals de Gezond Werken app. In deze app zijn tips, oefeningen en achtergrondinformatie op diverse thema´s opgenomen.
Naast ondersteuning op het gebied van fysieke en mentale gezondheid, is er in het brede pakket ook aandacht voor zingeving. Bij politiemedewerkers kunnen er in en door het politiewerk existentiële en ethische vragen opkomen. Politiemedewerkers kunnen hierin worden ondersteund door de geestelijk verzorgers. De geestelijk verzorgers maken deel uit van de Veilig en Gezond Werken (VGW) teams in de eenheden en zijn toegankelijk voor alle politiemedewerkers. Dit levert een bijdrage aan duurzame inzetbaarheid en aan goed politiewerk.
Waarom is er voor de krijgsmacht wel structureel geestelijke verzorging ingebed met voldoende capaciteit en is dit bij de politie nog altijd niet op vergelijkbare schaal gerealiseerd, terwijl beide beroepen structureel blootstaan aan existentiële en morele belasting?
De rollen van geestelijk verzorgers bij politie en Defensie zijn verschillend. Militairen worden over de hele wereld uitgezonden. Bij elke uitzending gaan er geestelijk verzorgers mee vanuit diverse denominaties. Dit leidt tot verschillen in inrichting en schaalgrootte ten opzichte van de politie. In tegenstelling tot uitgezonden defensiemedewerkers kunnen politiemedewerkers gebruik maken van levensbeschouwelijke en religieuze steun in hun persoonlijke netwerk en/of religieuze gemeenschap. Deze steun is beschikbaar naast de steun van de geestelijke verzorgers in de eenheden.
Bij de politie is de geestelijke verzorging structureel ingebed. Conform de afspraak in het arbeidsvoorwaardenakkoord sector politie 2018–2020 is de geestelijke verzorging uitgebreid naar 15 fte, zodat er ten minste 1 fte per eenheid beschikbaar is.
Kunt u garanderen dat geestelijke verzorging bij de politie met een beschermd beroepsgeheim en onafhankelijk van de hiërarchie is ingericht, vergelijkbaar met geestelijke verzorging bij de krijgsmacht? Zo nee, hoe wordt dan de vrijplaats beschermd en de noodzakelijke vertrouwensband gewaarborgd?
Iedere politiemedewerker kan een afspraak maken met een geestelijk verzorger zonder dat hiervoor toestemming of tussenkomst van een ander, zoals een leidinggevende, nodig is. Door de geheimhoudingsplicht (art. 272 Sr.) en het verschoningsrecht (art. 218 Sv.) biedt de geestelijk verzorger een veilige plaats waar politiemedewerkers vrijuit kunnen spreken. Ook zijn de geestelijk verzorgers bevoegd zich vrij in de politieorganisatie te bewegen wanneer dit voor de uitvoering van hun functie wenselijk of noodzakelijk is. Hiermee wordt de noodzakelijke vertrouwensband met de politiemedewerker gewaarborgd.
Is er sprake van een langetermijnvisie op de structurele inbedding van geestelijke verzorging bij de politie die de vrijplaats van geestelijke verzorging garandeert, vergelijkbaar met de structurele inbedding bij de krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Cordaan en Amsterdam UMC stoppen na zeven jaar met Wijkkliniek in Zuidoost’ |
|
Agnes Joseph (BBB) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van Cordaan en Amsterdam UMC om per december 2025 te stoppen met de wijkkliniek in Amsterdam Zuidoost, ondanks positieve uitkomsten en brede waardering voor het zorgconcept?1
Ja, ik ben bekend met dit besluit.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze sluiting voortkomt uit een verschil in visie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, en niet uit bijvoorbeeld negatieve resultaten of kwaliteit van zorg?
Het besluit van Cordaan om te stoppen met de wijkkliniek heeft te maken met meerdere factoren. De betrokken partijen hebben verschillende visies op de verdere doorontwikkeling van het concept, bijvoorbeeld over de locatie waar de zorg geleverd moet worden en wie de regiebehandelaar moet zijn. Daarnaast spelen ook organisatorische en financiële overwegingen een rol.
Ik vind het belangrijk dat partijen gezamenlijk tot één gedragen visie komen, gebaseerd op onderzoek en passend bij de landelijke ambitie voor toekomstbestendige ouderenzorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op zorgvuldige contractering en gaat, samen met het Zorginstituut (ZiNL), in gesprek met Cordaan, Zilveren Kruis en het Amsterdam UMC om te begrijpen wat er is gebeurd en welke lessen hieruit kunnen worden getrokken.
Het sluiten van de wijkkliniek in Amsterdam betekent niet dat het zorgconcept als geheel stopt. Zorgverzekeraars geven aan dat er brede steun is voor opschaling, waardoor wordt gewerkt aan een toename van het aantal wijkklinieken van vijf naar tien in 2026.
Komt het vaker voor dat succesvolle zorgconcepten worden beëindigd vanwege beleidsmatige verschillen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Wat zegt dit over de stabiliteit en continuïteit van innovatieve zorgvormen?
Ik vind innovatie in de zorg belangrijk, met name als dit bijdraagt aan passende zorg. De overheid zet zich hier actief voor in. Vijf overheidspartijen zetten zich via het platform «Zorg voor Innoveren» in om informatie en ondersteuning aan zorginnovatoren te bieden. Daarnaast biedt de NZa veel ruimte om te experimenteren met innovatie binnen hun regels. Wanneer de innovatie aantoonbaar resulteert in betere, goedkopere en/of efficiëntere zorg, kijkt de NZa naar manieren waarop het zorgconcept opgenomen kan worden in de regels.
In 2019 deed de NZa onderzoek waaruit bleek dat 78% van de experimenten overgaat naar zorg die structureel wordt bekostigd. Dit toont dat wanneer een experiment met een innovatieve zorgvorm van start gaat, de kans op continuïteit groot is. Data over redenen van het niet slagen van experimenten op landelijk niveau is niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het verdwijnen van de wijkkliniek een verlies is voor de acute ouderenzorg in een kwetsbare wijk als Gein, en dat dit haaks staat op het streven naar passende zorg dichtbij huis?
Het verdwijnen van de wijkkliniek in Amsterdam betekent niet dat er onvoldoende zorg beschikbaar zal zijn. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat er voor de gehele regio, niet alleen voor de wijk Gein, ook na 1 december voldoende capaciteit zal zijn voor de opvang van kwetsbare ouderen. Hierover is contact geweest met zorgverzekeraars, die op hun beurt contact hebben gehad met zorgaanbieders (verpleeg- en verzorgingshuizen, ziekenhuizen, huisartsen en de ambulancedienst).
Daarnaast is er stedelijke beschikbaarheid van tijdelijk verblijf op verschillende locaties in de regio. Ter illustratie: recent is een transferafdeling geopend2 met 29 bedden in het Amsterdam UMC (locatie AMC in Zuidoost). Ik ga ervan uit dat daarmee voldoende beschikbaarheid geborgd is, in lijn met de zorgplicht van verzekeraars.
Hoe past het sluiten van de wijkkliniek binnen het streven naar passende zorg, zoals verwoord in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA)?
Het zorgconcept van de wijkkliniek heeft veel potentie om passende zorg te bieden aan ouderen. Het is daarbij belangrijk om te kijken wat die passende zorg dan is. Daarom zijn er meerdere wijkkliniek proeftuinen. Ik zie dat andere wijkkliniek proeftuinen wel doorgaan en vanuit de praktijk verder input leveren om samen te bepalen wat passende zorg in de acute ouderenzorg is.
In afspraken uit het IZA en AZWA zetten we daarnaast in op goed afgestemde zorg thuis vanuit de eerstelijnszorgprofessionals als dat na opname nodig is. We bouwen daarbij in de wijk aan hechte wijkverbanden waarin ten minste de huisarts, wijkverpleging, apotheker en professional uit het sociaal domein samenwerken. Daardoor kan gezorgd worden dat als een patiënt weer naar huis komt het ook snel duidelijk is wat bijvoorbeeld van een huisarts of wijkverpleegkundige nodig is om de patiënt passend te ondersteunen.
Bent u bereid om binnen het AZWA te verkennen hoe wijkgerichte ouderenzorgconcepten zoals de wijkkliniek structureel kunnen worden ondersteund en beschermd tegen voortijdige beëindiging?
Zoals eerder aangegeven verdwijnt het zorgconcept wijkkliniek niet. Er is brede steun voor opschaling, zorgverzekeraars zetten zich in om het aantal wijkklinieken te vergroten van vijf naar tien in 2026.
Tijdens het bekostigingsexperiment revalidatie- en herstelzorg wordt deze zorgvorm geëvalueerd en wordt bepaald welke vorm van bekostiging het meest passend is. Daarmee wordt toegewerkt naar structurele bekostiging.
Bent u bereid om conform uw uitspraak tijdens het commissiedebat over acute zorg op 25 september 2025, «Als je acute zorg nodig hebt, dan moet je daar goede toegang toe hebben en dan moet je erop kunnen vertrouwen dat je goede zorg krijgt»2, actief aan te dringen bij de betrokken zorgverzekeraars op het openhouden van de wijkkliniek als acute voorziening voor kwetsbare ouderen in Amsterdam Zuidoost?
Acute zorg moet altijd van goede kwaliteit en toegankelijk zijn voor iedereen die acute zorg nodig heeft. Het is aan de zorgverzekeraars om ervoor te zorgen dat dit gewaarborgd blijft middels de zorgplicht. De NZa ziet hierop toe.
Het past niet bij mijn rol om zorgverzekeraars te dwingen zorg te contracteren bij specifieke zorgaanbieders. Ik vind het hierbij uiteraard van belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van acute zorg niet in het geding komt. Zoals aangegeven in vraag 4, is dit voor de regio gewaarborgd.
Kunt u toezeggen om in overleg te treden met zorgverzekeraars, Cordaan, Amsterdam UMC en de gemeente Amsterdam om te bezien hoe het concept van de wijkkliniek structureel behouden kan blijven?
Het sluiten van de wijkkliniek van Cordaan betekent niet dat het zorgconcept wijkkliniek verdwijnt. De NZa en ZiNL pakken hier hun systeemverantwoordelijke rol door samen in gesprek te gaan met Cordaan en Zilveren Kruis als respectievelijk zorgaanbieder en zorgverzekeraar, en met het Amsterdam UMC als betrokken partner. Zij onderzoeken gezamenlijk wat er is gebeurd en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de informatie die in deze gesprekken wordt opgehaald, zorgverzekeraars en zorgaanbieders behulpzaam is bij de doorontwikkeling van deze zorgvorm. Ook draagt dit bij aan het ontstaan van een gemeenschappelijke visie op wijkkliniekzorg. Uiteraard laat ik mij goed informeren door NZa en ZiNL over de uitkomsten van de gesprekken.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de randvoorwaarden zet ik mij in om de noodzakelijke voorwaarden voor het bekostigingsexperiment revalidatie- en herstelzorg mogelijk te maken. Binnen dit experiment kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars deze zorgvorm verder ontwikkelen, waarbij wordt toegewerkt naar structurele bekostiging.
Aanvallen van Hamas op Palestijnen in Gaza |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat Hamas sinds en rond het ingaan van het staakt-het-vuren de aanval heeft geopend op meerdere Palestijnen in de wijk Sabra in Gaza-stad en meerdere Palestijnen heeft geëxecuteerd? Hoeveel mensen zijn hierbij omgekomen?
Na het ingaan van het staakt-het-vuren keerde Hamas zichtbaar terug op straat in Gaza. Op sociale media circuleren beelden waarop te zien is hoe acht geblinddoekte mannen in Gaza-stad worden geëxecuteerd. Het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over de exacte aantallen mensen die zijn geëxecuteerd. Het lijkt echter te gaan om tientallen executies. Onder druk van bemiddelende partijen bij het staakt-het-vuren zijn de executies op deze publieke wijze gestopt.
Klopt het dat Hamas-strijders zich bij deze aanval verschuilden in ambulances? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet dat? Is deze tactiek in de afgelopen twee jaar vaker ingezet?
Het kabinet kan dit specifieke incident niet eigenstandig verifiëren. In algemene zin veroordeelt het kabinet uiteraard dergelijk misbruik van civiele (hulp)middelen door Hamas.
Bent u bekend met de gezamenlijke oproep van de clans in Gaza?1 Hoe beoordeelt u deze oproep?
Het kabinet heeft deze oproep niet kunnen verifiëren.
Klopt het dat de woordvoerder van de veiligheidstroepen van de Palestijnse Autoriteit de uitspraak heeft gedaan dat Hamas nu de basis legt voor een burgeroorlog in Gaza?2 Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Woordvoerder Anwar Rajab heeft inderdaad een dergelijke uitspraak gedaan. Het kabinet deelt de opvatting dat Hamas het grootste obstakel vormt voor de implementatie van het vredesplan van president Trump. De ontwapening en ontmanteling van Hamas zijn dan ook cruciaal om orde en veiligheid in de Gazastrook te bewerkstelligen. Uit mijn recente gesprekken met mijn collega’s uit de regio maak ik op dat deze zienswijze breed binnen de regio wordt gedeeld.
Kan het kabinet zich in internationaal verband inzetten voor de veiligheid van onder andere de Dughmush clan en voorkomen dat buitengerechtelijke executies plaatsvinden? Hoe kan het kabinet in internationaal verband de veiligheid van verschillende clans, minderheden en Palestijnen in het algemeen in Gaza aankaarten?
Het belangrijkste voor het bijdragen aan de bescherming van de burgerbevolking in Gaza is dat het staakt-het-vuren standhoudt, en dat er zicht komt op een duurzame oplossing van het conflict. Het vredesplan dat op 13 oktober is ondertekend biedt daarvoor nu momentum. Het is zaak dat er afspraken worden gemaakt over de volgende fases van het plan: o.a. de totstandkoming van een internationaal ondersteund en technocratisch overgangsbestuur in Gaza en de ontwapening van Hamas. Dit zal niet gemakkelijk zijn. De inspanningen van het kabinet zijn erop gericht dit plan te laten slagen. Hiervoor bracht ik begin november een bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden. Daar sprak ik onder meer de Amerikaanse Generaal Frank die leiding geeft aan het Civil Military Coordination Center(CMCC). Dit centrum is opgezet om de implementatie van het vredesplan van Trump te ondersteunen. Het kabinet plaatst twee tijdelijke civiele experts bij dit centrum. Daarnaast draagt het kabinet bij aan de EU missies EUBAM Rafah en EUPOL COPPS, en werkt het in EU-verband aan sancties tegen Hamas. Ook heeft het kabinet sinds 7 oktober 2025 zo’n EUR 94 miljoen beschikbaar gesteld specifiek voor humanitaire hulp aan de Gazastrook, en EUR 25 miljoen voor het versterken van medische capaciteit in Gaza en de omliggende landen. Tot slot kijkt het kabinet hoe het kan bijdragen aan de wederopbouw van de Gazastrook. Zo zal Nederland samen met een aantal andere landen mede-gastheer zijn van een conferentie in Kaïro over dit onderwerp.
In hoeverre heeft deze situatie invloed op het Amerikaanse vredesplan en de stabiliteit in Gaza?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2025?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Cordaan en Amsterdam UMC stoppen met Wijkkliniek' |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Bruijn , Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht uit Skipr «Cordaan en Amsterdam UMC stoppen met Wijkkliniek»?1
Ja.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht dat de wijkkliniek in Amsterdam ZuidOost per 1 december 2025 verdwijnt?
Ik ben op 8 oktober 2025 door Zorgverzekeraars Nederland geïnformeerd over het stoppen van de wijkkliniek in Amsterdam Zuidoost.
Bent u ervan op de hoogte dat het doel van de wijkkliniek was om ouderen met een acute, medische zorgvraag te behandelen in een omgeving die voor hun herstel beter is dan een ziekenhuis?
De wijkkliniek heeft als doel om acute medische zorg en herstelgerichte ondersteuning te bieden aan ouderen. Ik zie veel waarde in het concept van de wijkkliniek. Onderzoek2 toont aan dat deze vorm van zorg effectief is en onnodige ziekenhuisopnames voorkomt. Het concept wordt inmiddels succesvol toegepast bij andere zorgaanbieders zoals ZZG Zorggroep, Pantein en De Zorgcirkel. Het is daarom belangrijk onderscheid te maken tussen de landelijke ontwikkeling van het concept wijkkliniek en de specifieke situatie van Cordaan in Amsterdam. Het stoppen van de wijkkliniek in Amsterdam betekent niet dat het concept als geheel verdwijnt.
Wat is uw reactie op het bericht dat de zorgverzekeraars deze acute, medische zorg alleen willen inkopen als het wordt aangeboden als onderdeel van een geriatrische revalidatie-afdeling van de verpleging, verzorging en thuiszorg (vvt), die gesitueerd is in ziekenhuizen met een spoedeisende hulp (SEH) en dus niet meer in een verpleeghuis, zoals nu nog het geval is?
Het afgelopen jaar heeft een evaluatie van het zorgconcept plaatsgevonden als onderdeel van het leren en verbeteren met de proeftuinen wijkkliniek door het projectteam wijkkliniek. De bevindingen zijn gepubliceerd in «Recente ontwikkelingen leernetwerk acute ouderenzorg – proeftuinen wijkkliniek»3.
Zorgverzekeraars hebben op basis van deze evaluatie en de data-analyse van de kosten de conclusie getrokken dat het wenselijk is dat de wijkkliniek is gepositioneerd nabij een spoedeisende hulp. Dit voorkomt dat er ambulancevervoer nodig is voor de verplaatsing van de patiënt.
Uit de evaluatie van zorgverzekeraars blijkt dat de locatie van de wijkkliniek nadrukkelijk niet binnen een ziekenhuis hoeft te zijn. Het heeft juist de voorkeur dat deze zorgvorm aangeboden wordt in een setting waar ook andere vormen van ouderenzorg worden geleverd. Dit betreft vaak verpleeghuizen met afdelingen eerstelijnsverblijf (Elv) en/of geriatrische revalidatiezorg (Grz).
Wat is uw reactie dat de zorgverzekeraars vinden dat de specialist ouderenzorg verantwoordelijk moet zijn voor de behandeling en daartegenover Cordaan en Amsterdam UMC vinden dat verantwoordelijkheid juist bij een medisch specialist moet liggen, zoals een klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde, aangezien het om acute medische ouderenzorg gaat?
Ik vind het belangrijk dat partijen tot één gedragen visie komen, gebaseerd op onderzoek en passend bij de landelijke ambitie voor toekomstbestendige ouderenzorg. Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven heeft er een evaluatie van het zorgconcept wijkkliniek plaatsgevonden. Uit deze evaluatie blijkt dat de specialist ouderengeneeskunde (SO) de functie van regiebehandelaar kan vervullen, ook voor de complexe wijkkliniekzorg. Hieruit blijkt ook dat consultatie van een klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde daarbij wenselijk is. Voor de complexere wijkkliniekzorg vinden de proeftuinen medebehandeling van een klinisch geriater of internist ouderengeneeskunde noodzakelijk.
Wat is uw reactie op het feit dat de zorgverzekeraars en Cordaan/ AmsterdamUMC er niet uit zijn gekomen om de wijkkliniek in Amsterdam ZuidOost te behouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zie ik veel waarde in het concept van de wijkkliniek. Het vormt een positieve stap in de beweging naar passende zorg.
Het besluit van Cordaan om te stoppen met de wijkkliniek in Amsterdam heeft te maken met meerdere factoren. De betrokken partijen verschillen van inzicht over de verdere doorontwikkeling van het concept, onder meer over de locatie waar deze zorg moet plaatsvinden en wie de regiebehandelaar is. Daarnaast spelen ook organisatorische en financiële overwegingen mee.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op zorgvuldige contractering en gaat samen met het Zorginstituut Nederland (ZiNL), in gesprek met Cordaan, Zilveren Kruis en het Amsterdam UMC om te begrijpen wat er is gebeurd en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden.
Kunt u uiteenzetten op welke onderdelen de beleidswijziging van de zorgverzekeraars overeenkomt met het rapport van Zorginstituut Nederland over «Kortdurende zorg in het tijdelijk verblijf en thuis», en op welke punten deze daarvan afwijkt?
In het advies van het ZiNL wordt aangegeven dat het wenselijk is dat er wordt toegewerkt naar één tijdelijk verblijf voor kortdurende zorg in de Zvw. Dit omvat niet alleen de wijkkliniek, maar ook Grz en Elv. Het aanbieden van deze zorgvormen op één locatie voorkomt verplaatsing van patiënten wanneer op- of afschalen van zorg nodig is.
De regiebehandelaar in de wijkkliniek kan wat betreft het ZiNL een SO of medisch specialist zijn. De zorgverzekeraars zien de SO als regiebehandelaar, eventueel met de medische specialist als medebehandelaar.
Wat is uw reactie op het feit dat sluiting van de wijkkliniek ertoe leidt dat ouderen vaker in het ziekenhuis worden opgenomen, terwijl dit juist leidt tot duurdere zorg en onnodige druk op de tweedelijnszorg?
Het stoppen van één aanbieder verandert niets aan de ambitie om onnodige ziekenhuisopnames bij ouderen te voorkomen. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3 wordt het zorgconcept inmiddels succesvol toegepast bij andere zorgaanbieders. De komende tijd wordt het zorgconcept verder opgeschaald. Zorgverzekeraars geven aan zich in te spannen om in 2026 het aantal proeftuinen uit te breiden van vijf naar tien. Hierdoor is de verwachting dat landelijk minder ouderen onnodig opgenomen worden in een ziekenhuis.
Wat is uw reactie op de dreiging dat het unieke zorgconcept van de wijkkliniek en daarmee toekomstgerichte zorg, gericht op de vergrijzing, verdwijnt?
Zoals eerder in het antwoord op vraag 8 sta ik achter het concept van de wijkkliniek en wordt dit concept juist verder opgeschaald.
Bent u bereid zich maximaal in te zetten voor het behoud van de wijkkliniek? Zo nee, wat zijn hiervoor de overwegingen? Zo ja, welke concrete stappen worden daarbij overwogen?
Het concept wijkkliniek is in mijn ogen een belangrijke toevoeging aan het aanbod van revalidatie- en herstelgerichte zorg. Dit moet, in een gedragen visie door zorgverzekeraars, aanbieders en patiënten, een vaste plek krijgen. Tijdens het bekostigingsexperiment revalidatie- en herstelzorg, wordt deze zorgvorm geëvalueerd en wordt bepaald welke vorm van bekostiging het meest passend is. Daarmee wordt toegewerkt naar structurele bekostiging.
Illegale gokaanbieders die zich richten op jongeren |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Illegale gokaanbieders paaien Nederlandse jongeren»? Hoe luidt uw reactie op de bevinding dat minderjarigen zich moeiteloos kunnen registreren bij verschillende illegale online casino’s?
Ja, ik heb kennisgenomen van genoemd artikel. Ik vind het heel zorgelijk dat minderjarigen zo makkelijk toegang hebben tot illegale online kansspelen. Illegale aanbieders voelen zich niet gebonden aan regels en bieden doorgaans geen waarborgen voor bescherming, zoals het beletten dat minderjarigen kunnen gokken. Daarom is een belangrijk doel van mijn beleidsinzet om dit aanbod en de toegang tot dit aanbod tegen te gaan.
De zorgelijke cijfers over minderjarigen en jongvolwassenen die deelnemen aan kansspelen, benadrukken hoe belangrijk het is om in te zetten op het voorkomen van gokschade, zoals ook is aangegeven in de brief over de visie op het kansspelbeleid, die op 14 februari 2025 aan uw Kamer is gestuurd.1 In deze brief zijn ook maatregelen aangekondigd om de Wet kansspelen op afstand (Wet koa) te herzien. De nieuwe visie kent als belangrijkste doelstelling het beschermen van burgers tegen schade door gokken, met specifieke aandacht voor jongvolwassenen en minderjarigen. Daarnaast wordt ingezet op intensievere bestrijding van het illegale aanbod en deelname daaraan. Dit doe ik door aanvullende instrumenten voor handhaving in wet- en regelgeving te creëren. De Kansspelautoriteit (Ksa) zet ook specifiek in op het beschermen van minderjarigen en jongvolwassenen en heeft dit als prioriteit opgenomen in haar Toezichtsagenda 2025.
Naast wijziging van de wet- en regelgeving en handhaving door de Ksa wordt ingezet op preventieve maatregelen, zoals gerichte bewustwordingsactiviteiten om met name jongvolwassenen en hun omgeving bewust te maken van de risico’s van gokken. Daarbij worden ook vanuit het Verslavingspreventiefonds onverminderd initiatieven mogelijk gemaakt of ondersteund en wordt hierop verder geïntensiveerd. Zoals door mijn voorganger is aangegeven in zijn brief van 3 juli 2025 is Verslavingskunde Nederland (VKN) gevraagd om in hun programma «preventie en vroegsignalering van verslavingsproblematiek» aandacht te hebben voor de groei van gokken onder minderjarigen. Daarbij werkt VKN onder meer nauw samen met gemeenten en wordt ook ingezet op het tegengaan van gokproblematiek. VKN gaat bekijken of en hoe zij in hun bestaande preventietrajecten meer aandacht kan hebben voor het voorkomen van gokken onder minderjarigen.
Er loopt voorts een aantal onderzoeken naar gokgedrag onder jongeren. Zo doet de Ksa verdiepend onderzoek naar deelname van minderjarigen aan online kansspelen bij legale aanbieders. De vraag hoe minderjarigen deelnemen aan online kansspelen zal tevens worden meegenomen in het onderzoek Perspectief van Nederlanders op kansspelen 2025 dat dit jaar wordt opgeleverd.
Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds, in samenwerking met ZonMW, het programma «Preventie voor kansspelverslaving» gefinancierd, waarbinnen een programma zich specifiek richt op onderzoek naar kwetsbare spelers.
Tot slot werk ik in het kader van de verbreding van verslavingspreventie naar het tegengaan van gokschade samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Ksa aan een strategische meerjarenagenda bescherming tegen gokschade ter opvolging van de werkagenda verslavingspreventie kansspelen.2
Hoe luidt uw reactie op de bevinding dat minderjarigen geld kunnen storten naar online casino’s vanaf een jongerenrekening?
De bevinding dat een minderjarige geld kan storten naar illegale online casino’s, zoals in het nieuwsbericht is beschreven, vind ik uitermate zorgelijk. Jongeren behoren tot een kwetsbare groep die extra gevoelig is voor de verleidingen van gokken. Dit geldt in het bijzonder voor minderjaren, voor wie het om die reden ook verboden is om te gokken. Ik vind dat een minderjarige geen geld moet kunnen storten bij online casino’s en mijn inzet is erop gericht om dit te voorkomen. Samen met de Ksa bezie ik op welke wijze dit efficiënt en effectief kan worden tegen gegaan en zet ik in op preventiebeleid zoals in het antwoord op vraag 1 omschreven.
Klopt het dat transacties tussen bankrekeningen voor minderjarigen en online gokspellen geblokkeerd behoren te worden? Hoe verklaart u de bevinding dat dit desondanks wel mogelijk blijkt? Hoe kunt u deze blokkade, waar nodig samen met de bankensector, nader effectueren?
Laat ik voorop stellen dat minderjarigen niet mogen deelnemen aan kansspelen en dat ik zo veel mogelijk wil voorkomen dat dit gebeurt.
Binnen het vergunde kansspelaanbod is het kansspelaanbieders verboden een minderjarige toegang te geven tot de spelomgeving. Voor vergunde kansspelaanbieders gelden strenge wettelijke eisen voor leeftijdscontrole. Zij moeten de identiteit van een speler verifiëren en daarmee ook de meerderjarigheid van een persoon voordat zij deze mogen inschrijven. De Ksa houdt hier scherp toezicht op. Bij het aanmaken van een account bij een vergunde aanbieder moet ook de aan het account gekoppelde bankrekening worden gecontroleerd. Een bankrekening die op naam staat van een minderjarige mag niet worden gekoppeld. Daardoor is het waarschijnlijker dat minderjarigen door anderen toegang krijgen tot de spelomgeving en op andermans account gokken, bijvoorbeeld van een meerderjarige vriend of een familielid. Als dit het geval is, ligt er ook een verantwoordelijkheid bij degene die toegang tot zijn account geeft.
Er wordt van betaaldienstverleners op grond van de huidige wet- en regelgeving niet verwacht dat zij actief onderzoeken welke transacties mogelijk betrekking hebben op verboden deelname aan kansspelen en deze blokkeren. Wel kan worden verwacht dat een betaaldienstverlener een transactie redelijkerwijs blokkeert, wanneer zij weet dat het een transactie betreft die deelname aan verboden kansspelen mogelijk maakt. Op dit moment wordt onderzocht hoe betaaldienstverleners in staat kunnen worden gesteld om informatie te krijgen van transacties met illegale aanbieders.
Welke aansprakelijkheid geldt hier voor de banken zelf?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het beeld van het Keurmerk Verantwoorde Affiliates (KVA) dat minderjarigen steeds vaker doelwit zijn van online marketingcampagnes van illegale gokaanbieders?
Ik heb over het aantal minderjarigen dat reclames van illegale gokbedrijven ziet geen specifieke gegevens. Dat laat onverlet dat ik signalen hierover van organisaties als het Keurmerk Verantwoorde Affiliates serieus neem. Ik vind het zeer onwenselijk dat werving en reclame door illegale aanbieders überhaupt mensen bereikt, in het bijzonder minderjarigen en jongvolwassenen.
Naast het illegaal aanbieden zelf is het ook verboden om illegaal aanbod te faciliteren of bevorderen, zoals vermeld in het antwoord op vragen 3 en 4. De Ksa ontwikkelt momenteel binnen het huidige wettelijke kader methoden om het aanbod van illegale aanbieders terug te dringen. Daarvoor zoekt de Ksa actief de samenwerking op met partijen zoals de financiële sector, gokspelleveranciers, internetbedrijven, sociale mediaplatforms, collega-toezichthouders, vertegenwoordigers van vergunninghouders en affiliates. Deze samenwerking, genaamd de Alliantie ter bestrijding van illegale kansspelen (hierna: Alliantie), richt zich met name op het frustreren van de infrastructuur die de illegale online aanbieders gebruiken om hun illegale diensten aan te bieden. Dit sluit ook aan op de aangenomen motie Dral.3 Daarnaast is mijn inzet erop gericht om in het aangekondigde wetstraject op het gebied van kansspelen op afstand aanvullende instrumenten te scheppen, waarmee de Ksa makkelijker en sneller partijen die illegaal aanbod faciliteren kan aanspreken en ervoor zorgen dat geen toegang tot illegaal aanbod meer wordt verleend.
Deelt u de verontrusting dat illegale gokbedrijven steeds vaker minderjarigen benaderen via advertenties? Welke maatregelen gaat u ondernemen om deze illegale advertenties een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt een effectieve aanpak van reclame gericht op jongeren door illegale gokbedrijven gehinderd doordat dergelijke advertering via servers van Discord of Telegram plaats vindt? Welke maatregelen kunt u hierin nemen? In hoeverre is het mogelijk servers waarop illegaal geadverteerd wordt uit de lucht te halen?
De aanpak van reclame voor illegaal kansspelaanbod vormt een belangrijk aandachtsgebied voor de Ksa, dat zij samen met de Alliantiepartners actief oppakt. Zo wordt alle gesignaleerde illegale reclame bij de betreffende platforms door de Ksa gemeld, met als doel de zichtbaarheid van dit aanbod te verminderen. Daarnaast stimuleert de Ksa online platforms om illegale content proactief te weren van hun platforms. Tot slot verplicht de Digitale dienstenverordening (DSA) online platforms om effectieve meldkanalen voor illegale content in te richten en kortdaad te reageren op meldingen van deze kanalen. De Ksa onderhoudt hierover intensief contact met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de aangewezen toezichthouder op de DSA. De DSA biedt ook de mogelijkheid om een «trusted flagger» aan te wijzen, wat de aanpak van illegale gokcontent online verder kan versterken.4 De Ksa stimuleert organisaties om haar als toezichthouder de status van «trusted flagger» toe te kennen. Bij meerdere platforms is dit al het geval.
In de praktijk is het voor de Ksa moelijker om toezicht te houden op besloten platforms. Om beter toezicht te kunnen houden op deze platforms kan het in antwoord 6 beschreven aanvullende wettelijke instrumentarium nodig zijn om effectiever te kunnen handhaven.
Hoe luidt uw reactie op de bevinding van onderzoeksbureau Ipsos dat het percentage Nederlandse jongeren van 16- en 17 jaar dat online gokt gestegen is naar 20 procent ligt? Deelt u de mening dat dit een schrikbarend hoog aandeel is? Welke maatregelen gaat u nemen om dit percentage terug te dringen?
De in het onderzoek van Ipsos I&O geconstateerde stijging van het percentage van zestien- en zeventienjarigen dat online gokt van twaalf naar twintig procent vind ik zeer zorgwekkend.5 Het is niet duidelijk of deze jongeren illegaal hebben gegokt, of het speelaccount van een meerderjarig persoon hebben gebruikt, of dat zij de strenge identificatieplicht die bij legaal aanbod geldt hebben kunnen omzeilen. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, wordt hier momenteel onderzoek naar gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 6, treffen de Ksa en ik maatregelen om gokschade te voorkomen en illegaal aanbod en deelname daaraan tegen te gaan.
Op welke wijze gaat u jongeren die verslaafd zijn geraakt aan online gokken ondersteuning bieden? Wat is uw boodschap aan jongeren die in voorkomende gevallen veel geld zijn kwijtgeraakt door het online gokken bij illegale aanbieders? Hoe gaat u voorkomen dat nog meer jongeren verslaafd raken?
Voor jongeren die problemen hebben door gokken of zelfs verslaafd zijn geraakt aan gokken is hulp en zorg beschikbaar. Onder andere via Openovergokken.nl, een initiatief van de Ksa, is hulp te vinden. Het is daarnaast van groot belang om te voorkomen dat jongeren in de problemen raken door gokken. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik uiteengezet hoe ik inzet op betere bescherming van jongvolwassenen en minderjarigen.
Hoe luidt uw reactie op de constatering dat van de 56 miljoen euro aan boetes die de kansspelautoriteit uitschreef aan illegale casino’s, minder dan drie procent is betaald? Hoe kunt u dit verklaren? Welke actie gaat u ondernemen om deze boetes te innen?
Zoals ik in mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Boswijk (CDA) heb aangegeven, is het onacceptabel dat illegale aanbieders hun betalingsverplichtingen met betrekking tot de door de Ksa opgelegde boetes niet nakomen.6 Het is in de praktijk echter lastig om met boetes het illegale aanbod effectief te bestrijden. Deze boetes kunnen namelijk vaak niet worden geïnd vanwege complexe juridische constructies en/of vestiging van de illegale aanbieder in een land waar Nederland geen internationale afspraken mee heeft. Daarom zet de Ksa deurwaarders in om alsnog onbetaalde boetes ingevorderd te krijgen en richt de Ksa zich niet alleen op de aanbieder zelf, maar ook op de infrastructuur die illegale online aanbieders gebruiken zoals beschreven in het antwoord op vraag 6.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Nederlandse vereniging van Banken dat «jongeren bij illegale casino’s [vaak storten] met cryptovaluta of cadeaubonnen. Het gaat hier om buitenlandse bedrijven. Dit moet op EU-niveau worden bestreden»? Bent u bereid zich op Europees niveau in te spannen om deze praktijken te bestrijden? Zo ja, hoe? Welke regelgeving dient daarvoor gewijzigd te worden?
Het is mij bekend dat betalingen met cryptovaluta en cadeaukaarten bij sommige illegale partijen mogelijk zijn. Het aanbieden van kansspelen zonder vergunning is in Nederland verboden, ongeacht welke betaalmiddelen daarvoor worden aangeboden. Het illegaal aanbod wordt daarom aangepakt ongeacht de vraag of de betaalmiddelen zelf zijn toegestaan of niet. Om dit effectiever te kunnen doen is ook samenwerking benodigd met andere Europese lidstaten. Ten aanzien van kansspelen is er nog geen Europees wettelijk kader. Daarom zetten zowel de Ksa als ik ons in voor het creëren van Europese samenwerking op dit gebied.
Wat is er nog extra nodig in de reclameregelgeving zodat illegale gokadvertenties niet bij minderjarigen terechtkomen?
De reclameregelgeving voor kansspelen heeft betrekking op de vergunde aanbieders. Illegaal aanbod is verboden en daarmee is ook alle reclame voor dit aanbod verboden. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, vind ik het onacceptabel dat reclame voor illegaal aanbod mogelijk is en in het bijzonder dat deze reclame bij minderjarigen terecht komt. In dat antwoord ben ik ook ingegaan op de maatregelen waar ik op inzet.
Bent u bereid de kansspelautoriteit als toezichthouder bevoegdheden te geven om illegale casinosites zelf offline te halen? Zo ja, hoe snel realiseert u dat? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderzoek op dit moment op welke wijze de Ksa de mogelijkheid kan krijgen om websites snel op zwart te zetten. Ik kijk momenteel op welke manier dit juridisch en technisch mogelijk kan worden gemaakt. De beste optie hiervoor neem ik mee in het wetsvoorstel voor verbeteringen rond kansspelen op afstand dat ik in 2026 in consultatie wil brengen.
Wilt u uw steun aan de «Alliantie voor het Bestrijden van Illegale Online Kansspelen»? Hoe luidt uw reactie op de opmerking dat «Er op dit moment geen kabinet [is] om zich hier over te buigen; op korte termijn zoeken we met ketenpartners naar oplossingen.» Bent u bereid zo spoedig mogelijk te gaan participeren in deze alliantie?
Ik ben er voorstander van om in de aanpak van illegaal aanbod samenwerking met andere partijen te zoeken en te kijken op welke wijze, naast aanpassingen van wet- en regelgeving, illegaal aanbod bestreden kan worden. De Ksa is de onafhankelijke toezichthouder op de kansspelsector. Ik vind het logisch dat de Ksa het initiatief heeft voor de Alliantie. In deze samenwerking wordt gekeken wat mogelijk is binnen de bestaande wet- en regelgeving en is daarmee niet afhankelijk van de status van het kabinet. Waar nodig wordt uiteraard vanuit het ministerie een bijdrage geleverd aan de aanpak die met de Alliantie wordt voorgestaan.
Op welke wijze beïnvloedt de voorliggende berichtgeving – en die van zoveel andere berichten en instanties die de noodklok luiden rondom (verslaving aan) online gokken – uw mening over dit onderwerp? Wanneer is de maat vol en gaat u de legalisering van online gokken terugdraaien?
De verontrustende berichten over jongeren die online gokken en daardoor in de problemen raken vind ik zeer zorgwekkend. Dit is voor mij ook aanleiding om het ingezette wetstraject en de initiatieven daaromheen volop voort te zetten. Het terugdraaien van de legalisering vind ik echter niet de oplossing voor dit probleem en komt ook niet uit de evaluatie van de Wet koa naar voren. De evaluatie laat wel zien dat een fundamentele aanscherping van de wet- en regelgeving nodig is. Het is daarnaast juist van belang dat wordt ingezet op vroegsignalering van problemen en adequate interventies. Dat neemt niet weg dat de realiteit is dat het illegale aanbod nog altijd aanwezig is. Dit moet hard aangepakt worden. Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven is de aanpak van illegaal aanbod en partijen die illegaal aanbod faciliteren prioriteit voor mij, voor de Ksa en partners in de Alliantie.