Extra windturbines op land |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2024 reeds 39 terawattuur (TWh) aan hernieuwbare energie op land is gerealiseerd, terwijl de doelstelling uit het Klimaatakkoord ligt op 42 TWh (waarvan 35 TWh wind op land en grootschalige zon, en 7 TWh zon op daken)? Kunt u bevestigen dat het met de reeds geplande projecten en de autonome groei van zonne-energie nagenoeg zeker is dat de resterende 3 TWh tussen 2025 en 2030 wordt gerealiseerd?
Ja. In de Monitor RES 2024 van het PBL staat dat per 1 oktober 2024 al 29,8 TWh uit wind op land en grootschalige zon-PV was gerealiseerd. Het CBS becijfert voor 2023 circa 9,1 TWh uit kleinschalige zon-PV. Samen opgeteld is dat afgerond 39 TWh hernieuwbare elektriciteit op land.
Klopt het dat de directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag in 2050 wordt geschat op 273 TWh volgens het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE), en dat deze productie voorziet in de volledige directe vraag vanuit industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 een indicatieve directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag van ongeveer 273 TWh. Dit werkgetal dekt de volledige directe behoefte van industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit. Het is een inschatting (geen bindend doel) en kan bij komende actualisaties van de KE-nota en het Nationaal plan energiesysteem (NPE) worden herzien als nieuwe inzichten over elektrificatie, energiebesparing of vraagverschuiving beschikbaar zijn.
Klopt het dat de aanvullende elektriciteitsbehoefte in 2050 voornamelijk voortkomt uit de productie van waterstof en waterstofgerelateerde grondstoffen, en dat deze bij behoud van de huidige (2024) productiecapaciteit als volgt wordt ingeschat: Totaal: circa 500 TWh?
Ja, dit is een inschatting van de toekomstige energievraag in het NPE die gebruikt wordt om de ontwikkeling van het systeem te beschrijven. Deze inschattingen bevatten onzekerheden en zullen daarom periodiek herijkt worden, voor het eerst bij de actualisatie van het NPE in 2026.
Verwacht u dat de productie van groene bunkerbrandstoffen, e-kerosine, ammoniak en grondstoffen voor de chemische industrie door middel van elektriciteit uit Nederland kostentechnisch kan concurreren met landen die beschikken over meer zon, wind en ruimte?
De toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland kent onzekerheden, onder andere vanwege mogelijk lagere elektriciteitskosten in landen binnen en buiten de EU. Met name zeer elektriciteits-intensieve productiestappen kunnen het moeilijk krijgen, zoals de productie van synthetische brandstoffen en grondstoffen voor de chemie. Vanuit verschillende toekomstverkenningen lijkt het beeld te ontstaan dat daarvoor in toenemende mate gebruik zal worden gemaakt van geïmporteerde, op waterstof gebaseerde halffabricaten zoals methanol en ammoniak. Door deze halffabricaten te importeren in plaats van hier te produceren kan het voornaamste deel van het mogelijke elektriciteitskostennadeel worden weggenomen. Daarbij kan de rest van de productiestappen wel in Nederland plaatsvinden, zodat er behoud is van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en strategische autonomie. Zoals het kabinet recent in een uitvoerige appreciatie van een CE-Delft verkenning heeft aangegeven1 moet een toekomstvisie op de basisindustrie er rekening mee houden dat de energietransitie kan uitmonden in gedeeltelijke import. Hierbij heeft het kabinet aangegeven dat daarbij2 ook nog grote onzekerheden te plaatsen zijn, waaronder het ontwikkeltempo van technologie in de benodigde transitieroutes. Daarnaast spelen andere factoren een belangrijke rol in de vestigingskeuze van duurzame industriële productie en zien we op dit moment elders ter wereld nog nauwelijks opbouw van productiecapaciteit voor hernieuwbare waterstofdragende halffabricaten. Het kabinet zal de mogelijke implicaties van import uitwerken in een update van het NPE.
Verwacht u, indien de productiekosten van bijvoorbeeld bunkerbrandstoffen voor scheepsvaart in Nederland aanmerkelijk hoger zijn, dat schepen nog in Nederland gaan bunkeren of dat ze dat bijvoorbeeld onderweg doen, bijvoorbeeld in Egypte dat inzet op deze markt met steun van de Europese Unie?
Het is mogelijk dat een (deel van de) bunkervraag zich verplaatst naar havens buiten Nederland wanneer de productiekosten van alternatieve bunkerbrandstoffen hier structureel hoger liggen dan in concurrerende hubs zoals bijvoorbeeld Egypte. Studiemodellen (o.a. PBL-Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050) laten een brede bandbreedte zien: de bunkervraag in Nederlandse zeehavens kan in 2050 uiteenlopen van circa 200 tot 410 PJ, afhankelijk van prijsconcurrentie, de beschikbaarheid van infrastructuur en de (frequentere) bunkerbehoefte bij brandstoffen met lagere energiedichtheid. De uiteindelijke omvang wordt bepaald door prijsverschillen (vooral de elektriciteits- en CO2-component in e-fuels), beschikbare haven- en bunkercapaciteit en EU-regelgeving (FuelEU Maritime, ETS). Het Nationaal Plan Energiesysteem gaat daarom uit van een mix van binnenlandse productie en import om in de resterende bunkervraag te voorzien.
Kunt u bevestigen dat volgens het NPE de beschikbare duurzame opwekcapaciteit in 2050 als volgt is geraamd: Totaal: 556 TWh?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 deze richtgetallen.
Kunt u bevestigen dat de directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050 kan worden ingevuld met een optimale mix van wind op zee, kernenergie en zonne-energie (exclusief wind op land), samen goed voor 506 TWh?
Het geprojecteerde opwekkingspotentieel van ongeveer 556 TWh uit wind op zee, kernenergie en zonne-energie overstijgt in theorie de geraamde directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050. Belangrijke kanttekening daarbij is dat het hier gaat om richtgetallen met beleidsinzet op maximale aanbodontwikkeling, zodat er voldoende ruimte is om tegenvallers op te vangen. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van onder meer ruimtelijke mogelijkheden, ecologische randvoorwaarden, netcapaciteit en marktcondities.
Kunt u bevestigen dat vijf windturbines van 5 megawatt (MW) in het binnenland gemiddeld ongeveer evenveel elektriciteit opwekken als één 15 MW turbine op zee, vanwege de hogere windsnelheden en vollasturen op zee?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen als een globale benadering. Op basis van gemiddelde vollasturen wekt een 15 MW windturbine op zee ongeveer evenveel elektriciteit op als vijf 5 MW windturbines op land. Het gaat hierbij om een rekenregel om het verschil in productieprofiel en schaalgrootte inzichtelijk te maken; de werkelijke productie kan variëren door locatie-specifieke omstandigheden zoals lokale windsnelheden, type turbine en opstellingsconfiguratie.
Kunt u bevestigen dat het volledig benutten van de wind-op-land potentie van 50 TWh neerkomt op meer dan een verdubbeling van de huidige productie (circa 21 TWh), en dat hiervoor circa 1.933 extra windmolens van 5 MW nodig zijn (uitgaande van 3.000 vollasturen)?
Indien boven op de huidige productie van circa 21 TWh nog 29 TWh met windenergie op land zou moeten worden opgewekt, dan komt dat inderdaad neer op ongeveer 1933 windturbines van 5 MW uitgaande van 3000 vollasturen. De genoemde 50 TWh is een indicatief richtgetal over de potentiële doorgroei van wind op land en geen doelstelling. Bij het formuleren van daadwerkelijke doelstellingen wordt namelijk ook rekening gehouden met factoren zoals ruimtelijke inpassing, andere projecten en beperkingen in de praktijk.
Klopt het dat deze turbines, vooral in het binnenland, hoger dan 250 meter moeten zijn om economisch te kunnen concurreren met wind op zee?
Nee. Een tiphoogte boven ± 250 m kan de business-case van een binnenlandse windturbine verbeteren, maar is geen harde voorwaarde om economisch te kunnen concurreren met wind op zee. Hoe hoger de rotor, hoe hoger en constanter de windsnelheid; daardoor neemt de productie toe en dalen de kosten per kWh. Dit verklaart de trend naar steeds hogere turbines. In Nederland staan op land nog géén turbines hoger dan 250 m. Toch leveren bestaande projecten al elektriciteit tegen kosten die, inclusief netwerkaansluiting, nog altijd onder die van nieuwe wind op zee liggen. Daarnaast kan lokale windenergie helpen bij het verminderen van de hoeveelheid elektriciteitsnetten die nodig is om de energie naar de plekken te brengen waar de vraag is. Daarmee worden kosten bespaard voor de maatschappij en kunnen deze bijdragen aan het verminderen van netcongestie.
Kunt u bevestigen dat deze 1.933 extra windmolens op land theoretisch vervangen kunnen worden door 411 windmolens op zee van 15 MW (uitgaande van 4.700 vollasturen), en dat deze op zee ongeveer 410 vierkante kilometer aan ruimte innemen (circa 0,72% van de Nederlandse Noordzee, minder dan 10% van de in het NPE genoemde potentie)?
Theoretisch is dit correct. Echter, een belangrijk onderdeel van de bronnenstrategie in het NPE is dat wordt ingezet op meerdere bronnen tegelijk, om te voorkomen dat tegenvallende ontwikkelingen bij één van de opties leidt tot stilstand. Daarnaast is de benodigde energie-infrastructuur voor wind op zee vanzelfsprekend vele malen hoger dan voor wind op land en ook deze energie-infrastructuur vraagt ruimte voor bijvoorbeeld aanlanding en transport.
Kunt u bevestigen dat zolang we nog bijstook van gascentrales hebben, windenergie op land relatief meer CO2-uitstoot veroorzaakt dan wind op zee vanwege het ongunstigere productieprofiel (het waait minder vaak op land dan op zee) en de daarmee samenhangende behoefte aan gascentrales voor bijstook?
Het effect op de CO2-uitstoot hangt vooral af van het totale aandeel hernieuwbare opwek. Verschillende bronnen zoals wind op zee, wind op land en zonnepanelen dragen daaraan bij in verschillende profielen die allemaal elkaar in meer of mindere mate aanvullen. Zowel wind op land als wind op zee verdringen dus fossiele bronnen. Beide dragen bij aan een emissiearme elektriciteitsmix. De verschillen tussen verschillende technieken spelen daarbij een hele kleine rol. Door, naast wind op zee en zonnepalen, ook in te zetten op wind op land zorgen we voor een kostenefficiënte transitie naar een CO2-vrij energiesysteem.
Kunt u deze extra uitstoot kwantificeren?
Zie ook antwoord 12. Een precieze inschatting van verschillende effecten is niet te geven. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV 2024) laat wel zien dat het realiseren van meer wind op land doorgaans leidt tot een lagere totale CO2-uitstoot.
In de toekomst is hiervoor extra opslag capaciteit nodig in batterijen met hogere kosten, maar kunt u bevestigen, dat er voorlopig geen zicht op is dat periodes van Dunkelflaute met batterijen op te vangen zijn?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen. De huidige batterijtechnologie, en ook de ontwikkelingen op korte termijn zijn primair geschikt voor het opvangen van kortdurende (urenschommelingen) in vraag en aanbod. Meerdaagse periodes van weinig zon én wind (ofwel Dunkelflaute) vragen om flexibiliteitsopties die op langere tijdsschalen functioneren, zoals demand-response, lange termijn opslag, internationale elektriciteitshandel middels import/export en regelbaar vermogen.
En kunt u kwantificeren hoeveel elektriciteit we inmiddels exporteren in 2025 en welk percentage dit is van de hoeveelheid opgewekte elektriciteit via wind- en zon op land?
Voor 2025 zijn deze cijfers nog niet bekend. Voorlopige CBS-cijfers over 2024 laten zien dat Nederland in dat jaar een netto elektriciteitsexport van circa 4 TWh had (bruto export ≈ 24 TWh, bruto import ≈ 20 TWh). Ter vergelijking: de binnenlandse productie uit wind- en zonne-energie op land bedroeg in 2024 ongeveer 40–42 TWh. Hoeveel van de daadwerkelijke export gevolg is van wind- en zon op land is lastig vast te stellen. Tot slot zorgt import en export binnen Noordwest-Europa ook voor een betrouwbaar binnenlands energiesysteem.
Is er ooit een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd waarin wind op zee, wind op land en verhoogde import en export met elkaar zijn vergeleken, zodat de politiek op basis van een transparant maatschappelijk debat een gemotiveerde keuze kan maken?
Er is in het verleden geen aparte MKBA gedaan voor de vergelijking van wind op zee en wind op land. Het kabinet ziet geen toegevoegde waarde om dit apart te doen. Er loopt al een breed pakket aan programma’s die de maatschappelijke kosten/baten en systeemimpact van verschillende technologiekeuzes in kaart brengen (en in het verleden in beeld hebben gebracht):
Een generieke MKBA zou grotendeels overlappen met bovengenoemde trajecten en voegt momenteel geen unieke inzichten toe. Het kabinet zal de Tweede Kamer tijdig en integraal informeren over de bevindingen en de implicaties voor beleidskeuzes zodra relevante mijlpalen in de trajecten worden bereikt.
Zo nee, bent u bereid hier alsnog opdracht toe te geven met uitwerking van verschillende scenario’s?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe geeft u invulling aan de passage in de regeringsverklaring / wens voormalige regeringspartijen waarin wordt gesteld dat windmolens bij voorkeur niet op land worden gerealiseerd en dat woningbouw voorrang moet hebben op windmolens op land?
In het regeerprogramma is opgenomen dat in nieuw te bestemmen gebieden woningbouw voor windturbines gaat – als er sprake is van concurrentie om grond. Bij het vaststellen van de regionale energiestrategieën (RES) wordt door lokale overheden rekening gehouden met verschillende andere belangen en ruimtelijke opgaven zoals woningbouw. De lokale overheden hebben hierbij de regie. Het kabinet neemt het uitgangspunt uit de regeringsverklaring mee in de samenwerkingsafspraken met de decentrale overheden die gemaakt worden over onder andere windenergie op land in het kader van de nieuwe interbestuurlijke samenwerking voor na 2030. Deze afspraken worden gemaakt om wonen, werken en verplaatsen mogelijk te maken. Lokale opwek kan hierbij een oplossing zijn voor netcongestie en kan dus als kans gezien worden. De ruimte in Nederland is schaars, het rijk en de medeoverheden kijken hoe de ruimtelijke puzzel het beste gelegd kan worden. Om de druk op land te verlichten zet het kabinet ambitieus in op verdere opschaling van wind op zee. Na de zomer verschijnt een actieplan dat de route schetst voor blijvende capaciteitstoename na 2030.
Kunt u toelichten waarom richting burgers kernenergie is gepresenteerd als alternatief voor wind op land, terwijl nu – in strijd met de afspraken in het Klimaatakkoord – desalniettemin wordt ingezet op uitbreiding van windenergie op land, ondanks het behalen van de oorspronkelijke doelstelling van 35 TWh?
Het kabinet kiest voor een brede mix van CO2-vrije bronnen – wind op land, wind op zee, zon én kernenergie – om het energiesysteem robuust en betaalbaar te maken. Door ambitieus in te zetten op wind op zee en kernenergie is er minder hernieuwbare opwek op land nodig. Kernenergie levert stabiele baseload en verlaagt de behoefte aan grootschalige opslag en flexibiliteit. Evenwel zal kernenergie maar een deel van onze elektriciteitsbehoefte kunnen invullen. De eerste grote kerncentrales worden na 2035 verwacht; commerciële SMR’s waarschijnlijk pas na 2035. Wind en zon op land zijn op dit moment de goedkoopste vormen van hernieuwbare opwek en kunnen helpen om lokale of regionale ambities, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw of economie, te realiseren. In de Kamerbrief decentrale ontwikkeling van het energiesysteem3 heeft het Kabinet onlangs beschreven waarom het lokaal zoveel mogelijk combineren van vraag en aanbod wenselijk is. En om diezelfde reden is verder groei van hernieuwbare opwek op land, daar waar vraag is en deze niet conflicteert met woningbouw, ook gewenst.
Kunt u bevestigen dat de aanleg van windparken op zee momenteel stagneert, onder meer door achterblijvende electriciteitsvraag, terwijl TenneT al heeft geïnvesteerd in de benodigde infrastructuur («stopcontacten op zee»)?1
De aanleg van windparken op zee staat inderdaad onder druk. De hogere financieringskosten, druk op internationale toeleveringsketen en onzekerheid over het tempo van vraagontwikkeling maken dat investeringsbeslissingen minder snel worden genomen en tenders dreigen te mislukken. Daarom komt kabinet dit najaar met een actieplan wind op zee. Spoedig ontvangt u ook het wind infrastructuurplan Noordzee waarin onder andere wordt geduid dat TenneT voorinvestereert om de benodigde infrastructuur tijdig gereed te hebben.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van wind op land het verdienmodel op zee potentieel ondermijnt en investeringsrisico’s met zich meebrengt voor de overheid, TenneT en de wind op zee-bouwers/-exploitanten?
Er bestaat in algemene zin een negatief effect op de business case van windparken als er meer windparken bij komen, dit effect wordt ook wel het kannibalisatie-effect genoemd. Dit effect zal met name gelden tussen windparken op zee onderling en in mindere mate ook voor nieuwe windparken op land. Echter, in veel gevallen leidt verdere doorgroei van hernieuwbare opwek zowel op land als op zee nog steeds tot lagere systeemkosten en dus lagere maatschappelijke kosten, hetgeen betekent dat het wenselijk is om te zorgen dat de business case voor windenergie gezond blijft.
Kunt u aangeven hoe het kan dat provincies en gemeenten zich nog steeds beroepen op Regionale Energie Strategieën-doelen (RES) die zon- en wind op land moeten legitimeren terwijl binnen de oorspronkelijke RES-opdracht wind op zee expliciet uitgesloten was, maar er nu binnen het Programma Verbindingen Aanlanding Wind Op Zee (VAWOZ) wordt onderzocht hoe wind op zee ook tot diep in het binnenland, zoals Limburg, kan worden aangevoerd?
De Regionale Energiestrategieën (RES’en) en het Programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) bedienen twee verschillende soorten elektriciteitsvraag: respectievelijk de decentrale vraag uit bijv. de gebouwde omgeving, utiliteit, lokale bedrijfsterreinen etc. en die van de (grote) industrie.
De RES’en zijn, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, gericht op het realiseren van ten minste 35 TWh zonne- en windenergie op land vóór 2030. Deze opwek isessentieel, onder meer om pieken in warmtepompen en laadpalen op te vangen, netverliezen te beperken en regionale verduurzaming te ondersteunen. Provincies en gemeenten beroepen zich dus terecht op hun RES-doelen, ook nu wind op zee groeit.
Het Programma VAWOZ verkent daarentegen of wind-op-zee-stroom ook diep landinwaarts kan worden aangevoerd – bijvoorbeeld richting Limburg – om daar grootschalige industriële vraag te bedienen. Zulke diepe aanlandingen zijn technisch en economisch complex en zijn pas zinvol als de industriële vraag voldoende groot is. Er is dus géén sprake van overlap, maar van aanvulling.
Bent u bekend met het bericht «Trump wil duizenden illegalen naar Guantánamo Bay sturen, ook Nederlanders»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichten hierover in de pers. Kort na het verschijnen van de berichten heeft de woordvoerder van het Witte Huis Leavitt op X gemeld dat het om «fake news» gaat.
Op basis van de laatste informatie lijkt het bericht dat de Trump administratie zich voorbereidt op de overplaatsing van buitenlanders die illegaal in de VS verblijven naar de Amerikaanse basis in Guantánamo Bay voorbarig.
Er zijn ook geen indicaties dat de Verenigde Staten voornemens is Nederlandse staatsburgers uit te zetten via Guantánamo Bay.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is om mensen, zonder enige vorm van proces, vast te zetten in het detentiecentrum in Guantánamo Bay?
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Trump-regering geen contact met de Nederlandse overheid heeft opgenomen om u op de hoogte te stellen van de opsluiting van Nederlanders?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vragen naar het antwoord op vraag 1
Heeft u naar aanleiding van deze berichtgeving zelf al contact opgenomen met uw Amerikaanse collega om aan te geven dat van de opsluiting van Nederlanders op deze manier geen sprake kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij de ambassade en consulaten in de Verenigde Staten (VS) bekend om welke personen het gaat? En wordt reeds bijstand aan deze Nederlanders verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, samen met Europese collega’s, duidelijk te maken aan de VS dat het zonder proces vastzetten van EU-burgers in Guantánamo Bay consequenties met zich mee zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, gezien de urgentie, deze vragen voor vrijdag 13 juni om 12.00 uur beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen zal binnen de daarvoor geldende termijn plaatsvinden.
Het bericht ‘Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000»?1
Ja. Dit artikel is verschenen naar aanleiding van de Kamerbrief die ik op 11 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2.
In hoeverre was het volgens u voorzienbaar dat de wachtlijst voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-claimbeoordeling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) in deze mate (naar verwachting) zal gaan oplopen?
Vorig jaar heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de achterstanden de komende jaren weer zullen gaan oplopen en dat deze oploop niet binnen het huidige stelsel opgelost kan worden. Daarvoor is het verschil tussen de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te groot. Er is een herziening van het stelsel nodig om de problematiek op te lossen3. Ik heb destijds niet expliciet gemaakt wat de prognose voor de komende jaren was, maar dat heb ik nu wel gedaan omdat deze dermate negatief is.
Dat de achterstanden zo zouden oplopen als ik in de brief van 11 juni jl. heb geschetst, had ik niet voorzien. Het aantal beoordelingen dat UWV de komende jaren kan doen neemt fors af doordat UWV-artsen die als zelfstandige voor UWV werken vanaf dit jaar niet meer in zal huren. UWV is deze inhuur momenteel aan het afbouwen. Daarnaast worden er meer mensen ziek, die uitvallen op hun werk en een beroep moeten doen op het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit komt doordat er meer mensen werken en de AOW-leeftijd stijgt, waardoor de verzekerde populatie toeneemt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen als gevolg van post-covid en psychische klachten.
Herkent u de observatie dat het tekort aan verzekeringsartsen al langere tijd speelt bij het UWV?
Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid staat al een aantal jaar onder druk. Vanaf 2015 is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten en is er sprake van een mismatch. De achterstanden van sociaal-medische beoordelingen zijn de afgelopen jaren opgelopen en lopen nog steeds op. De afgelopen periode heb ik daarom verschillende maatregelen genomen om de oploop van de achterstanden te dempen en om de negatieve gevolgen die daardoor optreden te beperken. Meest recent heb ik bij de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar extra middelen geregeld om UWV te ondersteunen bij de omslag naar sociaal-medische centra (SMC’s). Ook ben ik voornemens de 60-plusmaatregel opnieuw in te voeren van 1 september 2025 tot 1 september 2027. Tot slot ben ik voornemens het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten structureel en binnenwettelijk te maken.
Deelt u in dat geval de mening dat het tekort aan verzekeringsartsen een gegeven is waar het UWV ook zélf beter op moet sturen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat UWV zelf ook beter moet sturen op het slim inzetten van de beschikbare verzekeringsartsen. Daarnaast blijft de mismatch van sociaal-medische beoordelingen het resultaat van de vraag naar beoordelingen enerzijds en het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren met de beschikbare capaciteit anderzijds. UWV kan slechts beperkt sturen op de vraag, en er zijn al jaren actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken, op te leiden en te behouden. UWV werkt daarnaast hard aan de vormgeving van SMC’s. Deze transitie is erop gericht om kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te realiseren in de sociaal-medische dienstverlening. Er ligt voor UWV de komende jaren een belangrijke opgave om te sturen op de verdere ontwikkeling van SMC’s. Om ervoor te zorgen dat UWV deze inspanning kan doorzetten, zijn in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt, structureel € 36 miljoen. Het geld dat ik hiermee investeer is niet vrijblijvend; ik heb met UWV een prestatieafspraak gemaakt die ziet op het verhogen van de productiviteit, zodat ik inzicht krijg in de effecten van de investering. Ik blijf daarnaast in gesprek met UWV hoe deze doelstelling ook past binnen alle maatregelen om de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening te verbeteren.
Hoe verklaart u dat slechts 72 fte's aan zzp-artsen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 20% van het totaal aantal claimbeoordelingen?
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 FTE aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd (10%). Extern ingehuurde artsen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 20% van het totaal aantal WIA-claimbeoordelingen, maar beslaan minder dan 20% van de artsencapaciteit. Dit komt doordat extern ingehuurde artsen bijna volledig ingezet worden bij de WIA-claimbeoordeling en minder bij overige sociaal-medische beoordelingen. De andere beoordelingen die UWV verricht zijn onder andere voor de Wajong en Ziektewet. Als gekeken wordt naar het aandeel van extern ingehuurde artsen van het totaal aantal sociaal-medische beoordelingen, ligt dat percentage rond de 8%.
Bent u bereid om met het UWV in gesprek te gaan over hoe een oplossing kan worden gevonden voor de uitstroom van verzekeringsartsen op zzp-basis als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium? Zo niet, waarom niet?
Ik ben doorlopend met UWV in gesprek over oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA). UWV doet er alles aan om betreffende verzekeringsartsen te behouden. De artsen die bij UWV werken via een ZZP-constructie hebben meerdere keren een aanbod gekregen om bij UWV in dienst te treden. Dit aanbod blijft de komende tijd van kracht.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen in aanvulling op het bestaande strategische personeelsplan van het UWV om het capaciteitsprobleem binnen de sociaal-medische dienstverlening terug te dringen?
De maatregelen die ik neem zijn erop gericht om de druk op UWV te verlichten door de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te dempen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl., hanteert UWV al jarenlang diverse wervingsstrategieën om artsen aan te trekken. Dit omvat onder meer het uitbreiden van coschappen, een proef met het werven van artsen uit het buitenland, actieve werving via sociale media, de inzet van professionele wervingsbureaus en ambassadeurs, aanwezigheid op beurzen en uitgebreide mogelijkheden voor artsen om binnen UWV mee te lopen.
Het structurele tekort aan verzekeringsartsen maakt het noodzakelijk om ook te kijken naar aanpassingen in de organisatie en vormgeving van het werk, bijvoorbeeld middels taakdelegatie- en ondersteuning.
Deelt u de mening dat preventie een centrale plek moet krijgen in ons arbeidsongeschiktheidsstelsel? Zo ja, op welke wijze?
Ja, preventie is van groot belang voor de houdbaarheid van ons ziekte- en arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld preventie van uitval door werk en om preventie van instroom in ons stelsel. De regels op het terrein van arbeidsomstandigheden beogen dat iedereen gezond en veilig werkt en dat mensen niet ziek worden of overlijden door hun werk en geen arbeidsongeval krijgen. Daar werkt het kabinet hard aan. De naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, zoals het hebben van een actuele Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak, blijft met name in het mkb achter. Daarom wordt bijvoorbeeld onderzocht welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren meer werk te maken van preventie, zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken en doden op en door werk vermindert. De SER roept ook op tot versterking van preventie en betere uitvoerbaarheid en effectiviteit van arboregels. De Staatssecretaris Participatie en Integratie zal u over dit SER-advies in het najaar nader informeren.
Door risico’s vroegtijdig te signaleren en maatregelen te nemen voordat gezondheidsklachten ontstaan, kunnen verzuim en arbeidsongeschiktheid worden voorkomen. Preventieve arbeidsgerelateerde zorg is daarbij cruciaal. Via het subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg wordt een impuls gegeven aan nieuwe ideeën, werkwijzen en samenwerkingen op het terrein van arbozorg, met focus op preventie en blijvende resultaten. Als iemand door ziekte is uitgevallen, wordt door de werkgever en werknemer samen er alles aan gedaan om te zorgen dat iemand op een duurzame manier terug kan keren naar werk. Dat geldt ook voor de re-integratieverplichtingen van ZW-gerechtigden met UWV of bij eigenrisicodragerschap samen met de voormalige werkgever. Ook de voorgenomen beleidsagenda duurzame inzetbaarheid draagt bij aan het voorkomen van uitval door werk.
Hoe is het UWV volgens u in staat om enerzijds om te gaan met dit toenemende capaciteitsprobleem en anderzijds de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening weer op orde te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. en bij het antwoord op vraag 3, tref ik diverse maatregelen om de achterstanden minder snel te laten oplopen. Ik vind het van groot belang dat de capaciteitsproblemen niet ten koste gaan van de kwaliteit. Om die reden heb ik met UWV afgesproken dat er dit jaar nog geen productiviteitsverbetering wordt verwacht van de investeringen in de ontwikkeling van de SMC’s. Op deze manier probeer ik UWV zo goed mogelijk in staat te stellen om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve problematiek het hoofd te bieden.
Acht u het waarschijnlijk dat dit toenemende capaciteitsprobleem in de toekomst weer zal leiden tot nieuwe fouten in sociaal-medische beoordelingen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om dit te voorkomen?
Het is nooit volledig te voorkomen dat er (nieuwe) fouten gemaakt worden. De diverse maatregelen zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. helpen om de impact van de capaciteitsproblemen zoveel mogelijk te beperken. Om het risico op fouten in de toekomst te beperken werkt UWV aan het herstel van gemaakte fouten, en structurele verbeteringen in kwaliteitsbewaking. In de voortgangsbrief over de verbeteraanpak WIA wordt u hierover binnenkort nader geïnformeerd.
Het bericht ‘Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers’ |
|
Don Ceder (CU), Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers»?1
Herkent u het contrast dat in het artikel wordt geschetst tussen de gedragscodes van de universiteit en het intimiderende gedrag van studenten en medewerkers? Wat is uw reactie daarop?
Deelt u de typeringen van de universiteiten over incidenten als «het debat kan soms schuren» en «demonstraties kunnen gepaard gaan met ongemak»?
Kunt u toelichten in hoeverre de handhaving van gedragscodes door universiteiten door u wordt gevolgd of geëvalueerd?
Op welke manier spreekt u instellingen aan op eventuele nalatigheid ten aanzien van sociale veiligheid?
Kunt u garanderen dat de universiteiten een veilige plek zijn om te werken en te studeren en welke acties onderneemt u?
Welke concrete maatregelen zijn er getroffen of worden overwogen om de veiligheid van studenten en medewerkers beter te waarborgen op universiteiten?
Wat vindt u ervan dat de Tweede Kamer al meermaals aan de bel heeft getrokken over dergelijke incidenten, maar dat dit patroon van intimidatie en verstoring blijft bestaan en welke stappen gaat u nemen?
Het bericht ‘Zedendelinquenten werkten mogelijk in kinderopvang en taxibranche door blunder justitie’ |
|
Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Waarom is in vijf van de zes gevallen van een verdenking van een zedendelict geen vervolging ingesteld? Betrof dit een gebrek aan bewijs, een sepotbeslissing op andere gronden of is sprake geweest van een andere afweging?1
In lijn met het opportuniteitsbeginsel beslist het Openbaar Ministerie (OM) te allen tijde zelf of wordt overgegaan tot de vervolging van een strafbaar feit. Het is dan ook niet aan mij om in te gaan op de afwegingen die het OM in individuele gevallen maakt en de uitkomsten van deze afwegingen. In het algemeen kan het OM afzien van vervolging indien op grond van het onderzoek geconcludeerd moet worden dat niet vervolgd kan worden omdat een veroordeling niet haalbaar is (technisch sepot) of indien een vervolging (technisch) mogelijk is, maar op gronden aan het algemeen belang ontleend onwenselijk is (beleidssepot). In de vijf gevallen waarbij er sprake was van een verdenking van een zedendelict en geen vervolging is ingesteld, ging het om technisch sepots.
Zijn ouders van kinderen die in opvang zaten op een locatie waar een medewerker verdacht is (geweest) van een zedenmisdrijf geïnformeerd over deze verdenking, zodat zij het gedrag van hun kinderen actief konden monitoren op mogelijke aanwijzingen van slachtofferschap? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn Kamerbrief van 6 juni jl. is toegelicht, heeft de Justitiële Informatiedienst (Justid) in de periode 2018–2025 drie signalen over personen die werkzaam zijn in de kinderopvang gerelateerd aan zedenzaken niet doorgezet naar Justis. Justis heeft onderzocht of deze personen op basis van het signaal een risico vormden voor de uitoefening van hun functie en heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Justis heeft daarom geen kennisgeving verstuurd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).2 Dit betekent dat andere partijen niet zijn geïnformeerd over de betreffende personen.
Kunt u concreet aangeven welke soorten overtredingen en misdrijven leiden tot het weigeren of intrekken van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) in de context van de kinderopvang?
In de kinderopvang wordt gewerkt met een kwetsbare groep die zo goed mogelijk beschermd moet worden. De personen die werkzaam zijn in de kinderopvang zijn belast met de zorg en het welzijn van kinderen. Ook hebben zij een voorbeeldfunctie en kunnen zij invloed uitoefenen op de aan hen toevertrouwden door middel van hun gedragingen.
Justis beoordeelt het risico voor de samenleving van het strafrechtelijk verleden in verband met het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd. Daarbij betrekt Justis ook de omstandigheden van het geval, waaronder het tijdsverloop na het delict, de afdoening van het delict en het belang van de aanvrager. Dat maakt elke beoordeling van een VOG-aanvraag maatwerk. Een seksueel misdrijf leidt in beginsel tot het weigeren van de afgifte van een VOG voor het werken met kinderen. Er geldt hiervoor een verscherpt toetsingskader. De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Ook gewelds- en vermogensdelicten en overtredingen van de Opiumwet of machtsmisbruik, zoals afpersing en chantage, kunnen een gevaar vormen voor de veiligheid in de kinderopvang. Daarom weegt Justis deze feiten zwaar mee in de beoordeling.
In het ene geval waarin een vervolging voor een zedenmisdrijf in de taxibranche heeft plaatsgevonden: is dit zedendelict gepleegd tijdens de werkzaamheden in de taxibranche, jegens een klant of in een andere context?
Vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. In het algemeen kan ik aangeven dat in de VOG-beoordeling wordt onderzocht in welke context het delict gepleegd is en dat er in de beoordeling zwaar gewicht wordt toegekend aan delicten gepleegd in de functie en/of context waarvoor een VOG wordt aangevraagd.
Zijn de 477 personen die mogelijk nog werkzaam zijn in de kinderopvang of taxibranche inmiddels allemaal gescreend op relevante antecedenten, en zo ja, zijn werkrelaties, ouders en/of cliënten van deze personen op de hoogte gesteld van mogelijke risico’s?
Alle personen die mogelijk nog werkzaam zijn in de kinderopvang en de taxibranche zijn inmiddels gescreend door Justis. Voor nadere informatie over de herbeoordeling en de aantallen verwijs ik u graag naar mijn brief van 24 juni jl.3
In de kinderopvang is het proces continue screening gevolgd conform de Handleiding continue screening kinderopvang. In vijf gevallen heeft dit geleid tot een kennisgeving. Alle partijen in de keten zijn geïnformeerd over deze signalen. Dit betreft DUO, Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), gemeenten en houders van een kinderopvanglocatie. Bij de vijf gevallen hebben houders en/of gastouderbureaus vervolgens gepaste actie ondernomen. Dit kan betekenen dat de betreffende personen op non-actief zijn gezet, de toegang is ontzegd of dat de gastouderopvang op verzoek van het gastouderbureau is gestaakt totdat een nieuwe VOG kan worden verstrekt.
Het is aan houders van een kinderopvanglocatie om ouders te informeren, zodra duidelijk is dat een persoon geen nieuwe VOG krijgt en wordt ontslagen of de relatie tussen het gastouderbureau en de gastouder officieel wordt beëindigd. Wanneer en hoe dit wordt gedaan is aan de houder om af te wegen.
Justis heeft voor negen chauffeurs in de taxibranche een signaal verstuurd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft deze signalen doorgezet aan Kiwa Register, waarop Kiwa Register deze chauffeurs heeft verzocht om een nieuwe VOG aan te vragen. Als de VOG niet verleend wordt, wordt de chauffeurskaart van deze persoon ingetrokken. Iedere taxi moet beschikken over een boardcomputer. Voor bediening hiervan is de chauffeurskaart nodig. Als de chauffeurskaart is ingetrokken, kan de betreffende chauffeur niet meer werken in de taxibranche. Wanneer de ILT informatie heeft over de werkgever van de chauffeur, dan wordt deze geïnformeerd.
Bent u bekend met het bericht «Medische misstanden in Nederlandse gevangenissen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van soortgelijke casussen waarbij aan gedetineerden niet of niet tijdig medische zorg is verleend? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen het gaat?
Ja.
Gedetineerden worden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben. Ik neem alle signalen, zoals beschreven in het Misstandenboek, zeer serieus.
Zorgverlening blijft echter zowel binnen als buiten DJI mensenwerk, waarbij fouten gemaakt kunnen worden met soms zeer ingrijpende gevolgen. Uitgangspunten voor DJI zijn transparantie over eventuele fouten, het leren van fouten en het voor de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen ervan. DJI maakt hierbij gebruik van instrumenten zoals die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd. Voor een uitgebreide reactie op het misstandenboek verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief ontwikkelingen gevangeniswezen2.
Ten aanzien van de vraag om hoeveel gevallen het gaat; dit aantal is mij niet bekend. Er vindt calamiteitenonderzoek plaats wanneer er sprake is van een calamiteit in de zorgverlening. In deze analyses wordt geen differentiatie gemaakt op het niet (tijdig) verlenen van medische zorg. DJI ontvangt analyses van de calamiteitenonderzoeken, die worden gebruikt om te leren en zo nodig verbeteringen door te voeren om toekomstige incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. Tevens worden deze onderzoeken met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gedeeld.
Zoals ook aangekondigd in de hierboven genoemde brief heeft DJI het Misstandenboek aangeboden aan de IGJ. De IGJ is verantwoordelijk voor het toezicht op de medische zorg bij DJI.
Herkent u het beeld dat medische zorg in detentie wordt uitgesteld omdat de staat de verantwoordelijkheid overneemt van de zorgverzekeraar en daardoor «alles wat uitgesteld kan worden, uitgesteld wordt»? Zo ja, hoe wordt bepaald welke zorg «uitstelbaar» is?
Nee, dat beeld herken ik niet. Zorgprofessionals werken bij DJI volgens de beroepsnormen en kaders zoals die ook voor de medische zorg in de maatschappij gelden. Er is geen beleid dat DJI-artsen andere beroepsinhoudelijke medische afwegingen zouden moeten maken dan andere artsen.
In het Vademecum, dat elk jaar wordt opgesteld aan de hand van het basis zorgverzekeringspakket in de vrije maatschappij, beschrijft DJI welke (para) medische en mondzorg verstrekkingen geboden worden. Hierin staat dat de zorgprofessional een rol speelt in de kostenbeheersing van de gezondheidszorg binnen DJI. Dit kan de indruk geven dat zorgprofessionals het kostenaspect zwaarder mee laten wegen in hun oordeel om zorg te bieden dan dat zij buiten DJI zouden doen. Dat is echter niet het geval.
Net zoals in de vrije maatschappij is er een veelheid aan factoren die meespelen in de overweging van zorgprofessionals. De kosten- en doelmatigheidsaspecten van zorg zullen in het Vademecum worden verduidelijkt, volgens de lijn «deze overwegingen zijn hetzelfde als in de vrije maatschappij».
Hoe kan het dat gedetineerden soms meerdere dagen zonder noodzakelijke medicatie zitten of verkeerde medicijnen krijgen toegediend?
Vooropgesteld, ik betreur het ten zeerste indien dit zich voordoet. Gedetineerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de medische zorg krijgen die zij nodig hebben.
Er is binnen elke penitentiaire inrichting een medische dienst, bestaande uit in ieder geval psychiaters, psychologen, artsen en justitieel verpleegkundigen. De apotheek zorgt ervoor dat de juiste medicatie en dosis in afgesloten medicijnzakjes per persoon worden geleverd. Verpleegkundigen zorgen ervoor dat de medicatie op de juiste afdelingen terecht komt. De PIW’ers reiken de voorverpakte medicatie uit. Zij hebben hiervoor een e-learning medicatietoediening gedaan. Hiermee zijn zij bekwaam om medicatie te verstrekken. Het verstrekken van medicatie is geen voorbehouden handeling die alleen door zorgprofessionals mag worden gedaan.
De medische diensten van de inrichtingen hebben daarnaast altijd toegang tot medicatie door middel van een noodvoorraad in de inrichting, de reguliere apotheek (kantoortijden) en dienstapotheek (buiten kantoortijden). Zo nodig kan met een spoedrit noodzakelijke medicatie snel vanuit de apotheek in de inrichting komen, ook in de avond en nacht.
Waarom worden gedetineerden die om medische hulp vragen niet direct in contact gebracht met een arts of verpleegkundige?
Gedetineerden hebben dagelijks toegang tot medische zorg. Gedetineerden kunnen hun zorgvragen indienen via zogenoemde sprekersbriefjes. Justitieel verpleegkundigen beoordelen de urgentie van een hulpvraag om te bepalen hoe snel en door wie iemand behandeld moet worden, zoals dit in een huisartsenpraktijk ook gebeurt. Zij plaatsen gedetineerden op het spreekuur van de zorgprofessional die het best passend is bij de zorgvraag. Dit kan de verpleegkundige zelf zijn, de huisarts of bijvoorbeeld de tandarts. Spoed- of acute zorg wordt direct verleend.
Tijdens kantooruren is de medische dienst altijd aanwezig in de PI. In de avond-, nacht-, en weekenduren is altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. In deze avond-, nacht- en weekenduren dient de PIW’er/complexbeveiliger altijd de arts te bellen bij zorgvragen van gedetineerden. Indien er bijzonderheden zijn, geeft de medische dienst een nachtoverdracht mee aan de PIW’ers/complexbeveiliger.
Kunt u reflecteren op de poortwachtersfunctie van penitentiaire inrichtingswerkers (PIW), die zonder medische opleiding medicijnen verstrekken of beoordelen of een arts nodig is?
Een PIW’er of complexbeveiliger beoordeelt niet of een gedetineerde een arts nodig heeft. PIW’ers/complexbeveiligers dienen tijdens avond, nacht en weekenduren in het geval van een zorgvraag altijd de dienstdoende arts te raadplegen. Indien er bijzonderheden zijn, geeft de medische dienst een nachtoverdracht mee aan de PIW’ers/complexbeveiliger. Uit cijfers blijkt dat de arts tijdens de avond, nacht en weekenduren veelvuldig consulten op locatie houdt (enkele honderden keren per jaar per vrouweninrichting).
De PIW’ers reiken de voorverpakte medicatie uit en zien toe op inname. Zij hebben hiervoor de bovengenoemde verplichte e-learning «veilig omgaan met medicatie» gevolgd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hebben alle PIW'ers een cursus gehad om adequaat op te treden bij medische vragen? Hoeveel van de nieuwe medewerkers die het afgelopen jaar zijn aangenomen zijn hierop getraind?
PIW’ers en complexbeveiligers bellen bij medische vragen altijd de arts of schakelen met de medische dienst, zie ook het antwoord op vraag 6. Dit protocol is onderdeel van de basisopleiding. Executief personeel is opgeleid en bevoegd om levensreddende handelingen te verrichten in kader van Bedrijfshulpverlening (BHV).
Zijn er medewerkers die zonder het volgen van een cursus wél medicijnen verstrekken aan gedetineerden? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Het volgen van een cursus voor medicijnverstrekking is verplicht. Tot het afronden van de e-learning is het voor een PIW’er niet toegestaan om medicatie uit te delen.
Acht u het wenselijk dat in de avonduren en weekenden geen medisch personeel aanwezig is en PIW's verantwoordelijk zijn voor medische zorg?
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5 is er in de avond-, nacht-, en weekenduren altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. De PIW’er en complexbeveiliger belt altijd de arts bij zorgvragen van gedetineerden.
Herkent u het beeld dat klachten van vrouwelijke gedetineerden niet altijd serieus worden genomen? Wat wordt er gedaan om dit te verbeteren?
Dit beeld herken ik in zijn algemeenheid niet. Dat wil niet zeggen dat er geen verkeerde inschatting van klachten kan plaatsvinden door de zorgprofessional.
Een aantal zaken rondom de medische zorg kan zeker verbeterd worden, zoals opgenomen in de reactie op het Misstandenboek van Bureau Clara Wichmann in de zevende voortgangsbrief ontwikkelingen gevangeniswezen.3
Ik vind het zeer belangrijk dat klachten serieus worden genomen, van alle gedetineerden. De afgelopen periode is er meer aandacht geweest voor de positie van (jong)volwassen vrouwen in detentie. Zowel bij de herijking van de visie op het gevangeniswezen als bij de ontwikkeling van nieuwe behandel- en detentieconcepten door DJI zal de (vormgeving van) detentie van (jong)volwassen vrouwen een specifiek focuspunt zijn.
DJI zal zich met interne en externe partners herbezinnen over (jong)volwassen vrouwen in geslotenheid. Mede naar aanleiding van de verschillende rapporten die zijn verschenen op dit onderwerp, zoals het rapport van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «ingesloten vrouwen in beeld» en het Misstandenboek van Bureau Clara Wichmann. Zoals hiervoor aangegeven, stuurt DJI het misstandenboek toe aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Gedetineerden kunnen zorgvragen indienen bij de medische dienst. Wanneer een gedetineerde een klacht heeft over het medisch handelen van een zorgverlener, dan volgt eerst een bemiddelingsgesprek met het hoofd zorg of een andere functionaris. Als dit gesprek niet tot een acceptabele uitkomst leidt, dan stuurt het hoofd zorg de klacht door naar de medisch adviseur (of tandheelkundig adviseur indien van toepassing). Als de gedetineerde het niet eens is met de uitspraak van de medisch of tandheelkundig adviseur, dan kan hij/zij in beroep gaan bij de RSJ. Een gedetineerde mag ook afzien van het bemiddelingsgesprek, dan wordt de klacht direct doorgeleid.
Als een gedetineerde een klacht heeft die gaat over de organisatie van zorg of toegang tot zorg, dan kan deze ingediend worden bij de Commissie van Toezicht. Ook hierbij geldt dat wanneer de gedetineerde het niet eens is met de uitspraak van de Commissie van Toezicht, hij/zij in beroep kan gaan bij de RSJ.
In hoeverre kunnen vrouwelijke gedetineerden op dit moment met medische klachten bij vrouwelijke PIW’ers terecht? Kunnen zij vragen naar een vrouwelijke medewerker als zij dat wensen?
Medische zorgvragen worden door PIW’ers direct bij medische dienst neergelegd.
Een diverse teamsamenstelling is een prioriteit voor DJI. Ook in vrouwengevangenissen streeft DJI naar een goede balans tussen mannelijk en vrouwelijk personeel. Hier wordt bij werving en selectie en samenstelling van de teams op gestuurd. Daarmee kan echter niet gegarandeerd worden dat er altijd een vrouwelijke PIW’er op de afdeling is.
Wanneer wordt beoordeeld of iemand detentieongeschikt is wegens medische klachten? Waarom gebeurt dit niet voorafgaand aan de detentie?
Indien specialistische zorg noodzakelijk wordt geacht verwijzen de huisarts, verpleegkundig specialist of tandarts van DJI naar de specialist. Als het vermoeden bestaat dat de benodigde zorg niet in of vanuit detentie kan worden gerealiseerd, kan de casemanager op verzoek van de medische dienst, de gedetineerde zijn/ haar advocaat of de medische dienst een detentiegeschiktheidsonderzoek of een strafonderbreking aanvragen.
Detentiegeschiktheidsonderzoeken kunnen ook voorafgaand aan detentie worden aangevraagd. Wanneer iemand nog niet gedetineerd is, kan deze persoon zelf een detentiegeschiktheidsonderzoek aanvragen.
Kunt u reflecteren op de druk op de bezetting in het gevangeniswezen en de verhoogde kans op fouten op onder andere medisch gebied? Is er een relatie tussen gevangenissen waar «code zwart» geldt en het aantal fouten dat wordt gemaakt?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een verhoogde kans op fouten op medisch gebied als gevolg van de druk op de bezetting in het gevangeniswezen. Tijdens kantooruren is de medische dienst altijd aanwezig in de PI. In de avond-, nacht-, en weekenduren is altijd een huisarts telefonisch bereikbaar die binnen 1 uur op locatie kan zijn. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u in dit kader ook reageren op het eerdere standpunt van de directeur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dat «vrouwengevangenissen een tekortschietende kopie zijn van mannengevangenissen» en er meer rekening moet worden gehouden met de specifieke behoeften van vrouwen in detentie?2
Verschillende rapporten, zoals van de universiteit Leiden5 en de RSJ6, laten zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen. Zowel bij de herijking van de visie op het gevangeniswezen als bij de ontwikkeling van nieuwe behandel- en detentieconcepten door DJI zal de (vormgeving van) detentie van (jong)volwassen vrouwen een specifiek focuspunt zijn.
Het bericht dat de kraamzorg in Nederland onder druk staat |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de kraamzorg in Nederland onder druk staat?1
Beseft u dat de huidige werkdruk, slechte werkomstandigheden en magere vergoeding ervoor zorgen dat het vak van kraamverzorger steeds onaantrekkelijker wordt?
Beseft u dat de tekorten in de kraamzorg die daardoor zijn ontstaan ervoor zorgen dat mensen steeds vaker niet de juiste zorg voor hun pasgeboren baby kunnen krijgen?
Beseft u dat het dringend nodig is om zo snel mogelijk de werkdruk, werkomstandigheden en vergoeding te verbeteren voor zorgverleners in de kraamzorg?
Wat bent u van plan om de crisis in de kraamzorg aan te pakken?
Het bericht ‘Remco S. loopt nog altijd vrij rond in India na de moord op José’ |
|
Eric van der Burg (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Remco S. loopt nog altijd vrij rond in India na de moord op José»?1
Deelt u de mening dat Remco S. kan worden uitgeleverd aan Nederland zodat hij hier kan worden berecht? Zo ja, acht u dat wenselijk of stelt u het op prijs dat betrokkene in India wordt berecht en na veroordeling daar zijn straf uitzit?
Is er diplomatiek contact geweest tussen India en Nederland over de zaak, en zo ja, wat heeft dat contact opgeleverd?
Hoe vaak is sinds de inwerkingtreding van het uitleveringsverdrag met India een verzoek aan India gericht en hoe vaak heeft India een verzoek tot uitlevering aan Nederland gericht?
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een uitleveringsverzoek aan India en hoe vaak wordt een uitleveringsverzoek afgewezen?
Welke stappen zijn de afgelopen jaren gezet om de informatiepositie van slachtoffers en nabestaanden te verbeteren, zodat zij periodiek worden geïnformeerd over de voortgang van zaken waarin is verzocht om uitlevering van een verdachte?
Hoe wordt voorkomen dat een verdachte kan reizen met het paspoort van eeneiige tweelingbroer? Onder welke omstandigheden kan ook de eeneiige tweelingbroer worden gesignaleerd?
Bent u bereid met de nabestaanden in deze zaak in gesprek te gaan mochten zij dat wensen?
Kunt u aangeven op welke termijn slachtoffers en nabestaanden van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die zijn gepleegd buiten de Europese Unie in landen zoals India een tegemoetkoming kunnen krijgen uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven en kunt u de Kamer hierover voor het commissiedebat over slachtofferbeleid op 18 juni 2025 informeren?
De aanstaande Tussenevaluatie Wet herziening partneralimentatie en de nog altijd bestaande ongelijkheid op de arbeidsmarkt tussen vrouwen en mannen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente cijfers die aantonen dat de arbeidsmarktpositie van vrouwen achterblijft bij die van mannen?1
Bent u tevens bekend met de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die aantonen dat dit in nog grotere mate geldt voor vrouwen met een chronische ziekte of beperking, oudere vrouwen en vrouwen met een migratieachtergrond, die over het algemeen minder makkelijk toegang hebben tot de arbeidsmarkt?2
Kunt u toelichten op welke wijze deze cijfers en trends worden meegewogen in de aankomende tussenevaluatie van de Wet herziening partneralimentatie?
Deelt u de opvatting dat de verkorting van de alimentatieduur het risico vergroot dat vrouwen structureel financieel benadeeld worden?
Heeft u inzicht in hoeveel gescheiden vrouwen na afloop van de alimentatietermijn afhankelijk worden van overheidsvoorzieningen? Zo nee, hoe gaat dat inzicht verkregen worden?
Deelt u de zorg dat door de verkorting van de alimentatieduur het risico ontstaat dat de minder welvarende partner onvoldoende tijd krijgt om deze achterstand in te lopen en een beroep moet doen op sociale voorzieningen zoals de bijstand en dus overheidsmiddelen?
Deelt u de opvatting dat dit een ongewenste ontwikkeling is vanuit het perspectief van publieke uitgaven en lasten?
Kunt u toelichten op welke wijze in de tussenevaluatie wordt onderzocht of de verkorte alimentatietermijn leidt tot hogere instroom in de bijstand?
Wordt binnen de evaluatie ook onderzocht of partners na het huwelijk de achterstand op de arbeidsmarkt daadwerkelijk hebben kunnen inhalen?
Heeft u inzicht in de sociaaleconomische gevolgen van het ontbreken van co-ouderschap voor de financiële zelfstandigheid van vrouwen?
Deelt u de mening dat bij de evaluatie van de Wet herziening partneralimentatie aandacht moet worden besteed aan de vraag of de werkelijkheid reflecteert met het uitgangspunt dat co-ouderschap de norm is? Hoe vaak worden hiervan afwijkende afspraken gemaakt? Als die gegevens er niet zijn, hoe zullen die worden verkregen?
Weet u op welke wijze bij de evaluatie aandacht zal worden besteed aan de effectiviteit van de in wet opgenomen afwijkende afspraken in het tegengaan van onrechtvaardige uitkomsten? Zo nee, hoe zal dat inzicht verkregen worden?
Heeft u inzicht in de sociaaleconomische gevolgen voor ongehuwde partners met kinderen, ongehuwde samenwonenden waarvan één partner mantelzorg verleent en andere vormen van ongelijke verdeelde zorgtaken na relatiebeëindiging?
Op welke wijze wordt deze groeiende groep ongehuwden betrokken bij de tussenevaluatie van de wet?
Bent u bereid om, als de tussenevaluatie daar aanleiding toe geeft, de hardheidsclausule te herzien en te overwegen om een ruimer toetsingskader te hanteren zodat meer groepen daaronder zouden kunnen vallen, hetgeen ook een wens is van bureau Clara Wichmann?3 Zo nee, waarom niet?
De Nationale Crisisstructuur |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Is de Nationale Crisisstructuur momenteel actief?
Nee
In welke perioden is deze crisisstructuur actief geweest sinds september 2016? Kan de Kamer, per onderwerp («crisis») waarvoor de Nationale Crisisstructuur is geactiveerd de «reden van activering», de «periode van activering» en de namen van de personen of instanties die het besluit hebben genomen tot activering van de Nationale Crisisstructuur ontvangen?
Het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) en het Nationaal Handboek Crisisbeheersing vormen het kader waarin afspraken over de inrichting en werkwijze van de nationale crisisstructuur zijn vastgelegd1. In een situatie waarbij de nationale veiligheid in het geding is of kan zijn, of die anderszins een grote uitwerking op de maatschappij heeft of kan hebben, kan het gewenst zijn dat de Rijksoverheid op politiek-bestuurlijk niveau zorgdraagt voor coördinatie van en besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Veelal gaat het om situaties, waarbij de reguliere besluitvormingsstructuren en procedures niet toereikend zijn. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad bestaat daarvoor de MCCb die in de bedoelde situaties bijeengeroepen kan worden.
De Minister van Justitie en Veiligheid is coördinerend Minister voor crisisbeheersing en voorzitter van de MCCb tenzij de Minister-President beslist zelf voor te zitten. De MCCb wordt op hoog-ambtelijk niveau geadviseerd door de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb), voorgezeten door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). ICCb en MCCb vormen de kern van de nationale crisisstructuur. Iedere Minister of Staatssecretaris kan de Minister van Justitie en Veiligheid verzoeken de MCCb in vergadering bijeen te roepen. De Minister van Justitie en Veiligheid besluit over het verzoek in overeenstemming met de Minister-President, en na overleg met de Minister of Staatssecretaris die als eerste verantwoordelijk is voor de aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft.
Het instellingsbesluit en het Handboek zijn beide eind 2022 herzien en geactualiseerd. Bij die herziening is in het Handboek de afspraak opgenomen dat de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd over het bijeenroepen van de MCCb.
De nationale crisisstructuur is sinds 2016 in zes situaties volledig, dat wil zeggen tot en met de MCCb, geactiveerd geweest.
Op 18 maart 2019 vond een tramaanslag plaats op het oktoberplein in Utrecht. Omdat het een aanslag betrof met een vermoedelijk terroristisch motief is na besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister-President de MCCb bijeengeroepen. Op 19 maart 2019 is in de MCCb besloten de nationale crisisstructuur te deactiveren.
Vanaf 9 maart 2020 was de nationale crisisstructuur actief voor de aanpak van het coronavirus. De MCCb is voor het eerst op 3 maart 2020 bijeen geweest. Het besluit tot inzet van de nationale crisisstructuur werd genomen door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister-President, na overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De activering vond plaats vanwege de brede maatschappelijke consequenties van het coronavirus op het gebied van de volksgezondheid en de samenhangende sociale, financiële en economische effecten. Op 3 juli 2020 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en de MCCb vervangen door een Ministeriële Commissie Covid-19 (MCC-19). De laatste MCCb vond plaats op 24 juni 2020.
In juli 2021 kampte de provincie Limburg met omvangrijke wateroverlast. De impact van de wateroverlast was enorm. Zowel op 15 juli als op 16 juli zijn de ICCb en de MCCb bijeengekomen. De verdere afwikkeling, waaronder de toepassing van de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) vond plaats buiten de crisisstructuur.
Vanaf 9 maart 2022 is de nationale crisisstructuur actief geweest voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne. Het activeren van de structuur voor crisisbesluitvorming was noodzakelijk voor het op korte termijn kunnen samenbrengen van alle disciplines zoals huisvesting, zorg, onderwijs, werk en veiligheid. Per 10 mei 2022 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en is overgegaan op een specifieke structuur voor Opvang ontheemden Oekraïne.
Vanaf 17 juni 2022 is de nationale crisisstructuur actief geweest om de doorstroom en uitstroom in de migratieketen te verbeteren. Activering van de crisisstructuur was noodzakelijk omdat de situatie in de gehele migratie-keten (in-, door- en uitstroom) zeer onder druk was komen te staan. Hierbij zijn bij herhaling mensen opgevangen in tenten en de buitenlucht. Deze situatie maakte het noodzakelijk om tijdelijk op hoog ambtelijk en politiek-bestuurlijk niveau coördinatie en besluitvorming ten aanzien van doorstroom in de migratieketen in te richten. Per 22 september 2022 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en ging de coördinatie over naar een specifieke crisisstructuur.
Naar aanleiding van ontwikkelingen in het Midden-Oosten werd op 22 juni 2025 na besluit daartoe van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister-President en na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken de MCCb bijeengeroepen. In de MCCb is besloten tot actieve ondersteuning van gestrande Nederlandse reizigers in de regio en om daarbij tot georganiseerd vertrek over te gaan.
Is de Kamer geïnformeerd over de activeringen sinds 2016? Zo ja, hoe en wanneer heeft dit plaatsgevonden?
Ja. Over de tramaanslag in Utrecht en de inzet van de nationale crisisstructuur is uw Kamer per brief geïnformeerd op 21 maart en 24 april 20192. Voorts heeft u een rapportage met een evaluatie van het functioneren van de nationale crisisstructuur naar aanleiding van de tramaanslag ontvangen3. Over de activering van de nationale crisisstructuur voor het coronavirus is uw Kamer per brief geïnformeerd op 13 maart 20204. Over de situatie rondom de wateroverlast in Limburg is uw Kamer per brief geïnformeerd op 16 juli 20215. Op 16 juli is ook een bericht op Rijksoverheid.nl geplaatst dat er crisisoverleg (MCCb) heeft plaatsgevonden6. Over de inzet van de nationale crisisstructuur voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne is uw Kamer per brief geïnformeerd op 8 maart 20227. Over de inzet van de nationale crisisstructuur voor de verbetering van de doorstroom in de migratieketen bent u per brief van 17 juni 2022 geïnformeerd8.
Over de besluitvorming in de MCCb naar aanleiding van ontwikkelingen in het Midden-Oosten over de ondersteuning van gestrande Nederlandse reizigers in de regio en om over te gaan tot georganiseerd vertrek bent u geïnformeerd per brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 juni 20259.
Worden er notulen gemaakt van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)? Zo ja, kunt u de notulen van deze vergaderingen die hebben plaatsgevonden aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zowel van de ICCb als van de MCCb wordt verslag gedaan inclusief een besluitenlijst, waarin de conclusies zijn opgenomen. De MCCb is een ministeriële commissie. Ten aanzien van hetgeen besproken wordt of geschiedt in de MCCb bestaat een geheimhoudingsplicht (zie artikel 26, eerste en derde lid, Reglement van orde van de ministerraad). Verslagen en besluitenlijsten van de MCCb worden niet openbaar gemaakt. De besluitenlijst van de MCCb wordt ter goedkeuring vastgesteld door de ministerraad. De besluitenlijst van de ministerraad wordt na afloop gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. De ICCb is, als voorportaal van de MCCb, een hoog-ambtelijke commissie. Verslagen en besluitenlijsten daarvan zijn vertrouwelijk en worden als regel niet openbaar gemaakt. In zijn algemeenheid is het zo dat uw Kamer langs reguliere lijnen wordt geïnformeerd over de besluitvorming die plaatsheeft in zowel ICCb’s als MCCb’s.
Naast Kamerbrieven zijn er vanwege de acute aard van de crisissituaties veelal ook persconferenties en nieuwsberichten op www.rijksoverheid.nl waarbij het algemene publiek wordt geïnformeerd.
Zijn het Nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) momenteel operationeel? Zo ja, op welke thema’s richten het NCC en het NKC zich momenteel? Kunt u de vergaderverslagen van de periode januari 2022 tot heden met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) zijn staande organisaties die niet alleen tijdens activeringen van de nationale crisisstructuur actief zijn10. Het NCC vervult permanent op 27/4 basis de functie van interdepartementaal coördinatiecentrum en knooppunt van en voor de informatievoorziening op nationaal niveau bij een (dreigende) crisis. Het ondersteunt de nationale crisisstructuur en betrokken partijen met informatiemanagement, kennis en voorzieningen. Het richt zich ook op preparatie (o.a. landelijke crisisplannen) en op beleidsvorming in het landelijke crisisdomein.
Het LOCC is onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en maakt deel uit van de nationale crisisstructuur. Het ondersteunt permanent hulpdiensten en crisisorganisaties bij bovenregionale incidenten, crises of rampen, of bij de dreiging daarvan. Het LOCC wordt bemensd door vertegenwoordigers van hulpdiensten en crisispartners zoals Politie, Brandweer, Defensie, GGD GHOR, veiligheidsregio’s en gemeenten.
De NCTV kent een staande afdeling Communicatie. Indien er sprake is van een (dreigende) crisis kan er een Nationaal Kernteam Communicatie worden ingesteld.
Het NCC en het NKC richten zich, afgezien van beleidsvorming en preparatie van crisisbeheersing in den brede op actuele thema’s als de weerbaarheid van de samenleving.
Zowel in als vanuit het NCC en het LOCC wordt veelvuldig overleg gevoerd. Dit behoort tot de dagelijkse gang van zaken van de organisaties. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij dan wel leiden tot documenten die uw Kamer ontvangt in de vorm van Kamerbrieven, nota’s, rapportages etc.
Kunt u de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn binnen de zes weken termijn en afzonderlijk beantwoord.
Zorgen over Chinese spionage via diplomatieke posten |
|
Jan Paternotte (D66), Laurens Dassen (Volt), Tom van der Lee (GL), Derk Boswijk (CDA), Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «White House warns No 10 on China embassy» in The Sunday Times van 8 juni 20251, waarin Amerikaanse inlichtingendiensten ernstige zorgen uiten over spionagerisico’s verbonden aan de grote Chinese ambassade in Londen?
Ja.
Raken de datacenters in Londen en het kabelverkeer naar de financiële instellingen in de «City» in uw ogen naast Amerikaanse ook Nederlandse belangen? Zo nee, waarom niet?
Het internationale financiële systeem kent een grote verwevenheid. Dit geldt ook voor Nederlandse financiële instellingen en activiteiten hiervan in het Verenigd Koninkrijk. Hiermee kunnen de in het artikel genoemde risico’s en belangen potentieel ook de Nederlandse financiële sector en daarmee Nederlandse belangen raken. Dit blijven we monitoren en waar nodig zal erop worden ingespeeld.
Aangezien de Nederlandse financiële sector nauw verweven is met die van het Verenigd Koninkrijk, onder meer via grensoverschrijdend betalingsverkeer, Nederlandse fintechbedrijven zoals Adyen, Britse banken met EU-hoofdkantoren in Nederland zoals NatWest, en Nederlandse banken met een vestiging in de City zoals ING, hoe beoordeelt u de mogelijke impact van Chinese interceptie van dataverkeer in Londen op de veiligheid en integriteit van Nederlandse financiële instellingen en transacties?
In het algemeen begrijpt het kabinet de zorgen aangaande Chinese spionage. Via uitgebreide spionageprogramma’s probeert China aan hoogwaardige technologie, kennis en data te komen. Ook heeft China de intentie om te spioneren bij de Nederlandse overheid en politieke doelwitten. China vormt volgens de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten dan ook een van de grootste cyberdreigingen tegen Nederland en diens nationale (veiligheids)belangen, waaronder de financiële sector.
Het kabinet heeft verschillende maatregelen genomen om de weerbaarheid van financiële instellingen te vergroten. Zo moet de financiële sector voldoen aan de Europese verordening digitale operationele weerbaarheid (DORA) die hen onder andere verplicht om de IT-systemen op orde te hebben en deze regelmatig te testen en de risico’s uit de volledige toeleveranciersketen in beeld te brengen. Daarnaast kunnen vitale instellingen ondersteuning krijgen van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) in het geval van grootschalige uitval en/of verstoring. Ook kennen deze instellingen een sectorale crisisstructuur die bestaat uit DNB, AFM en het Ministerie van Financiën.
Begrijpt u de zorgen van de Amerikaanse inlichtingendiensten over Chinese spionage, specifiek bij het innemen van posities in dataverkeer in Londen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat een soortgelijk risico ook in Nederland kan spelen, gezien de Nederlandse rol als knooppunt van internetverkeer (zoals via de AMS-IX) en als belangrijk Europees financieel centrum?
Er zijn overal ter wereld grote en kleine internetknooppunten waarover een enorme hoeveelheid data wordt gerouteerd. AMS-IX is een van deze grote knooppunten. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken eerder de diensten van AMS-IX in Nederland vitaal verklaard. Met deze vitaalverklaring is AMS-IX verplicht om onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) veiligheidsmaatregelen te nemen om risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen. Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) is aangesteld als toezichthouder op basis van de Wbni.
Het vitaal verklaren van organisaties wordt momenteel wettelijk vastgelegd in de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke). Bedrijven die hieronder als vitaal (kritieke entiteit) worden aangewezen, zullen ook vallen onder de nieuwe Cyberbeveiligingswet (Cbw). Deze zal de Wbni vervangen. De Cbw vereist onder meer dat organisaties passende en evenredige risicobeheersmaatregelen nemen ter bevordering van hun digitale weerbaarheid. Deze zorgplicht is gericht op het voorkomen en beperken van incidenten met gevolgen voor netwerk- en informatiesystemen.
Kunt u aangeven of er in Nederland sprake is van vergelijkbare diplomatieke vestigingen of geplande uitbreidingen door de Volksrepubliek China? Zo ja, wordt daarbij een veiligheidsanalyse uitgevoerd, inclusief risico’s op digitale interceptie of fysieke toegang tot infrastructuur?
Voor alle ambassades in Nederland geldt dat voor een fysieke uitbreiding een verzoek gedaan moet worden bij het gastland. Er ligt momenteel geen verzoek voor uitbreiding van de Chinese ambassade in Nederland.
Kunt u aangeven of – sinds het aantreden van president Trump – China ook in Nederland de omvang van de diplomatieke aanwezigheid aan het uitbreiden is? Zo ja, om welke toename in het aantal uitgezonden diplomaten gaat het?
Er is geen sprake van een uitbreiding van het aantal Chinese diplomaten in Nederland sinds het aantreden van President Trump in de Verenigde Staten.
Wordt er momenteel door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of andere diensten structureel gekeken naar de combinatie van diplomatieke aanwezigheid en de nabijheid van vitale infrastructuur?
De AIVD en MIVD doen onderzoek naar de dreiging vanuit statelijke actoren tegen de nationale veiligheid. Indien de diensten een dreiging voor de nationale veiligheid constateren, zullen zij partners in staat stellen om hierop te handelen en de Kamer via de geëigende kanalen hierover te informeren. Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de onderzoeken of werkwijze van de diensten.
De NCTV heeft een regierol in de cyclus vitaal en de aanpak Statelijke Dreigingen. Departementen hebben als onderdeel van de cyclus vitaal al aandacht voor mogelijke risico’s binnen hun sectoren. Onder de eerdergenoemde Wwke worden departementen verplicht een risicobeoordeling te uit te voeren. In het proces van risicobeoordelingen voor kritieke infrastructuur wordt een breed palet aan risico’s beoordeeld, zo ook diplomatieke aanwezigheid.
Bent u bereid om dit onderwerp op Europese Unie (EU)-niveau te agenderen, met als doel gezamenlijke richtlijnen voor risicoanalyse bij diplomatieke nieuwbouw van landen met een bewezen trackrecord op het gebied van cyber- en economische spionage, zoals Rusland, China en Iran? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is geen sprake van dergelijke nieuwbouwplannen in Nederland. Nederland brengt de uitdagingen uit China regelmatig op binnen de EU, bijvoorbeeld als het gaat om de Chinese steun voor Rusland en de cyberdreiging afkomstig uit China. De betreffende problematiek zal hierin worden meegenomen.
Het bericht ‘Europese Unie stelt in gelekt rapport zélf oorlogsmisdaden in Gaza vast, toch blijft het stil over sancties tegen Israël’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europese Unie stelt in gelekt rapport zélf oorlogsmisdaden in Gaza vast, toch blijft het stil over sancties tegen Israël»?1
Kunt u reconstrueren wanneer het eerste moment was dat u op de hoogte werd gebracht van het bestaan van een Europees rapport over grove Israëlische schendingen van het internationaal humanitair recht in Gaza?
Kunt u in het bijzonder reflecteren op de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2024 die u voor het eerst bijwoonde als Minister van Buitenlandse Zaken? Was u toen al bekend met het bestaan van het rapport?
Kunt u met name ingaan op het feit dat er in het gelekte rapport staat dat het rapport geschreven is in november 2024, maar dat het een «update» is van het paper dat reeds op 22 juli 2024 voor de Raad Buitenlandse Zaken was gedeeld?
Klopt het dus dat u vanaf het prille begin van uw ambtstermijn op de hoogte was van het rapport en de inhoud ervan?
Is dit rapport daarnaast opgesteld in aanloop naar de voorbereiding van de EU-Israël-Associatieraad, zoals in het Verslag Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli 2024 te lezen valt? Zo ja, klopt het dan dat dit rapport nota bene is opgesteld als gevolg van het bijeenroepen van de EU-Israël Associatieraad door Nederland op 27 mei 2024? Zo ja, waarom heeft u er al die tijd niets mee gedaan?
Wat vindt u ervan dat het rapport spreekt van «zeer serieuze aantijgingen» door «legitieme, onafhankelijke en onpartijdige organisaties» dat Israël internationale misdrijven begaat? Wat vindt u, als gastland van het Internationaal Strafhof en het Internationaal Gerechtshof, van de constatering op dezelfde pagina dat er een «overheersend klimaat van straffeloosheid» is? Is een dergelijke constatering voldoende voor u om te zeggen dat de EU een onderzoek naar naleving van het Associatieakkoord met Israël moet starten?
Wat vindt u ervan dat het rapport constateert dat de oproepen van de EU om het internationaal humanitair recht te respecteren, niet in acht zijn genomen door Israël? Denkt u dat daar wellicht mee gesuggereerd wordt dat er acties in plaats van oproepjes nodig zijn? Vreest u anders ook, in lijn met het rapport, dat «zonder onmiddellijke actie, Gaza dreigt uit te groeien tot de grootste door mensen veroorzaakte catastrofe van deze eeuw»?
Wat vindt u ervan dat het rapport spreekt van schendingen van het internationaal humanitair recht die oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid kunnen constitueren?
Wat vindt u ervan dat er wordt verwezen naar de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof (IGH) uit 2004 en de conclusie dat Israël zich niet op «het recht op zelfverdediging» kan beroepen als het te maken krijgt met een gewapende aanval vanuit de gebieden die het zelf illegaal bezet?
Wat vindt u er bovendien van dat er staat dat zelfs als er een beroep op zelfverdediging gedaan wordt, dit proportioneel en noodzakelijk moet zijn omdat het anders verboden represailles betreft? Kunt u daarop reflecteren in het licht van de uitspraken die de Nederlandse Commandant der Strijdkrachten al in juni 2024 deed over «disproportioneel» gebruik van geweld door Israël?
Kunt u reageren op het feit dat het rapport uitgebreid reflecteert op Israëls collectieve bestraffing van Palestijnen; het inzetten van uithongering als oorlogswapen; marteling en inhumane behandeling van Palestijnse gevangenen; ernstige misdrijven tegen Palestijnse kinderen; het blokkeren van internationale humanitaire hulp; aanvallen op Palestijnse ziekenhuizen; grootschalige en systematische aanvallen op de Palestijnse burgerbevolking met een disproportioneel aantal dode vrouwen en kinderen; gedwongen verplaatsing van Palestijnen; gedwongen verdwijning van Palestijnen; aanvallen op internationale en Palestijnse humanitaire hulpverleners; dehumaniseren van Palestijnen door uitspraken van politieke en militaire leiders in Israël; etc.?
Wat vindt u ervan dat het rapport reflecteert op de plicht van EU-lidstaten in het licht van de Advisory Opinion van het IGH en zegt dat ze zich dienen te onthouden van het aangaan van economische handelsbetrekkingen met Israël met betrekking tot de illegaal bezette Palestijnse gebieden of delen daarvan die de onwettige aanwezigheid van Israël in het gebied kunnen versterken; zich te onthouden van het vestigen en onderhouden van diplomatieke missies in Israël die bijdragen aan de erkenning van Israëls illegale aanwezigheid in de illegaal bezette Palestijnse gebieden; stappen te nemen om handels- of investeringsrelaties te voorkomen die bijdragen aan het in stand houden van de illegale situatie die door Israël in de illegaal bezette Palestijnse gebieden is gecreëerd; de verplichting om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de verkoop en levering van militair materieel aan Israël te voorkomen; en de verplichting om ervoor te zorgen dat Israël het internationaal humanitair recht naleeft?
Kunt u bevestigen dat er op 23 juni gestemd zal worden over opschorting van het akkoord met Israël?
Kunt u bevestigen dat Nederland voor een opschorting zal stemmen?
Kunt u bevestigen of het artikel 2-onderzoek al is afgerond en door Nederland is ingezien? Zo ja, wat is de samenvatting ervan?
Indien het onderzoek waar u om heeft gevraagd nog niet af is, denkt u dan dat het iets wezenlijk anders zal bevatten dan een review van alle bestaande documentatie van schendingen van het internationaal recht door Israël? Zo nee, waarom was dit rapport dan niet afdoende om de opschorting van het associatieakkoord te bepleiten? Wat wilde u nog exact onderzocht hebben terwijl de omvang van het leed van de mensen in Gaza met de dag kolossaler werd?
Gaat u maatregelen met gelijkgezinde EU-landen tegen Israël treffen indien landen zoals Duitsland of Hongarije tegen opschorting van het akkoord stemmen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat achter de schermen gewerkt wordt aan een verzachtende tussenoplossing waarbij Israël extra humanitaire toegang verleent in aanloop naar 23 juni, waarna de EU kan zeggen dat er «vooruitgang» is en er tegen de opschorting wordt gestemd? Vindt u dit ook immorele en duivelse diplomatie?
Vreest u niet alleen voor de geloofwaardigheid van Europa op het gebied van mensenrechten, maar ook voor die van Nederland en die van uzelf indien u niet duidelijk stelt dat het associatieakkoord opgeschort moet worden?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval vóór het plenaire debat over de Staat van de Europese Unie?
Het riante wachtgeld voor de opgestapte PVV-bewindslieden |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen (SP) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat ex-politici een zeer royale wachtgeldregeling krijgen voor de duur van twee jaar?
Het gebruik van de term «wachtgeld» leidt in mijn optiek tot onjuiste beeldvorming. Bewindspersonen ontvangen ambtshalve op grond van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) een uitkering na het aftreden. Deze uitkering is bedoeld als tijdelijke overbrugging naar een nieuwe betaalde functie met toereikende inkomsten. Daarom is er ook een sollicitatieplicht die vergelijkbaar is met die van werknemers. Er moet actief worden gezocht naar een nieuwe werkkring. Er is dus geen sprake van «wacht’geld. In Appa komt deze aanduiding dan ook in het geheel niet voor.
De duur van een Appa-uitkering is afhankelijk van individuele omstandigheden. Dat wil overigens niet zeggen dat de uitkering ook telkens voor de gehele duur wordt uitbetaald. Het is een vangnetvoorziening. Nieuwe inkomsten worden met de uitkering verrekend. De Appa-uitkering is het enige vangnet voor politici die aftreden, terwijl er vanwege de vertrouwensregel geen waarborgen gelden zoals bij werknemers. Ik ga hier bij de beantwoording van vraag 2 en 3 nader op in.
Deelt u de mening dat de voormalige PVV-bewindslieden, nu zij uit zichzelf – vrijwillig – het kabinet hebben verlaten, verwijtbaar werkloos zijn? Zo ja, deelt u de mening dat zij af zouden moeten zien van hun wachtgeld, aangezien burgers ook geen recht op een uitkering hebben als er sprake is van verwijtbare werkeloosheid?
Die mening deel ik niet. Het begrip «verwijtbare werkloosheid» geldt in het kader van de Werkloosheidswet. Deze wet is echter niet van toepassing op bewindspersonen. Voor politieke ambtsdragers geldt een specifiek uitkeringsrecht op grond van de Appa, dat vanwege de vertrouwensregel bewust geen verwijtbaarheidstoets kent. De vertrouwensregel wil zeggen dat bewindspersonen op elk moment moeten kunnen aftreden als de volksvertegenwoordiging geen vertrouwen meer heeft in de betreffende ambtsdrager.
Ontslagbescherming is vanwege die vertrouwensregel ongewenst bij politiek en bestuur: zij moeten juist van het ene op het andere moment kunnen aftreden. Dat is een groot verschil met werknemers waar het ontslagsysteem juist gericht is op het voorkomen van willekeur en onterecht ontslag. Daarom zijn er voor hen allerlei waarborgen van een wettelijke ontslagbescherming. De WW is het sluitstuk van dat ontslagsysteem voor werknemers, terwijl de Appa het enige vangnet is voor politieke ambtsdragers. Een verwijtbaarheidstoets verhoudt zich dus niet met het karakter van een politieke functie.
Overigens is de verwijtbaarheidstoets in de WW ook versoepeld:
Bent u bereid de huidige wachtgeldregeling voor oud-politici helemaal af te schaffen en oud-politici ook gewoon onder de Werkloosheidsuitkering te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid de uitkeringsregeling voor oud-politici af te schaffen. Bewindspersonen zijn mensen die voltijds in de politiek bezig zijn voor het algemeen belang. Om integriteitsredenen is het niet gewenst dat zij naast hun politieke ambt hun oude baan of bedrijf behouden. Zij hebben dus een vangnet nodig als hun politieke werk ophoudt. Een politiek ambt is een bij uitstek tijdelijke functie die door de vertrouwensregel nog verder kan worden bekort. Een bewindspersoon moet te allen tijde zelf – zonder zorg over het recht op een uitkering – de politieke afweging kunnen maken of hij of zij het ambt nog wil blijven uitoefenen. Voor een goede werking van onze democratie mag het al dan niet krijgen van een uitkering geen rol spelen in de politieke afweging van de politieke ambtsdrager om af te treden. Als er voor politieke ambtsdragers onder deze omstandigheden geen vangnet is, kunnen alleen welgestelde mensen politiek bedrijven. Terwijl het uitgangspunt is dat iedereen in de Nederlandse samenleving een politiek ambt moet kunnen vervullen. Tijdens de uitkeringsperiode geldt er een sollicitatieplicht en de betrokkenen worden door re-integratiebureaus begeleid naar werk. Daarmee wordt de kans significant vergroot dat betrokkene niet gedurende de hele periode gebruik zal hoeven maken van dit vangnet.
Doordat politieke ambtsdragers vanwege de vertrouwensregel op elk moment moeten kunnen aftreden, is kort gezegd, het verschil als volgt: een werknemer kan niet zomaar worden ontslagen en de politiek ambtsdrager moet juist «zomaar» kunnen worden ontslagen. Dit verschil leidt tot de volgende verschillen in ontslagbescherming tussen (overheids)werknemers en politieke ambtsdragers:
Dat een eigenstandige uitkeringsregeling van groot belang is voor politieke ambtsdragers, is eerder in de integrale visie rechtpositie politieke ambtsdragers («Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie») uiteengezet (Kamerstukken II 2014/15 28 479, nr. 73).
Ik roep nog in herinnering dat het initiatiefvoorstel-Van Raak Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, dat beoogde politieke ambtsdragers onder de werking van de socialezekerheidswetgeving van werknemers te brengen, door de initiatiefnemer is ingetrokken (Kamerstukken II 2017/18 32 023, nr. 4). Vermeldenswaard is dat ook in dit wetsvoorstel – in afwijking van de WW – voor de aanspraak op een werkloosheidsuitkering geen verwijtbaarheidstoets was opgenomen.
De uitspraak van de rechter ten aanzien van het ambtsbericht inzake Syrië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter inzake de openbaarmaking van het algemeen ambtsbericht over Syrië?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die stelt dat u op grond van het Europese Unierecht en het nationale recht verplicht bent om het algemeen ambtsbericht inzake Syrië te overleggen?
Het kabinet is de uitspraak aan het bestuderen en zal deze betrekken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten.
Kunt u zo snel mogelijk voldoen aan de uitspraak van de rechter en het nieuwe ambtsbericht inzake Syrië, indien bekend, alsnog openbaar maken?
Het nieuwe ambtsbericht Syrië is op 6 juni jl. bij het Woo-besluit openbaar gemaakt.
Bent u voornemens in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak? Zo ja, waarom?
De uitspraak betreft een tussenuitspraak in een vreemdelingrechtelijke procedure. Het eventueel instellen van hoger beroep is eerst aan de orde indien de rechtbank een einduitspraak heeft gedaan. Dit ligt op de weg van het Ministerie van Asiel en Migratie.
Deelt u de constatering van de rechter dat het evident is «dat de openbaarmaking van een algemeen ambtsbericht, de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in het algemeen niet in gevaar zal brengen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat u daarmee niet meer voldoet aan de enige uitzonderingsgrond voor het niet openbaar maken van ambtsberichten?
Per ambtsbericht dient te worden vastgesteld of er al dan niet uitzonderingsgronden van toepassing zijn. In het geval van het nieuwe ambtsbericht Syrië heb ik geconcludeerd dat er geen uitzonderingsgronden op grond van de Woo zijn om de informatie niet openbaar te maken.
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 2 worden de overwegingen in de tussenuitspraak op dit moment bestudeerd door het kabinet. De genoemde artikelen maken hier onderdeel van uit en zullen ook worden betrokken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten. Het is aan de Minister van Asiel en Migratie onder wiens verantwoordelijkheid onderhavige gerechtelijke procedure valt om te reageren op de tussenuitspraak.
Het besluit om ambtsberichten voortaan niet meer te publiceren blijft staan. Ik heb aangegeven dat Woo-verzoeken volgens de geldende procedures en criteria worden behandeld. Op basis van de juridische kaders van de Woo is het ambtsbericht Syrië op verzoek openbaargemaakt.
Klopt het dat de Unierechtelijke en nationale rechtelijke verplichtingen die aangehaald worden door de rechter in deze zaak ook van toepassing zijn op alle andere landen waar uw ministerie een algemeen ambtsbericht voor opstelt? Zo ja, bent u voornemens om uw eerder aangekondigd beleid om algemene en thematische ambtsberichten voortaan niet meer actief openbaar te maken in te trekken? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom de aangehaalde Unierechtelijke verplichtingen, waaronder artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten, artikel 10 van richtlijn 2013/32, artikel 12 van richtlijn 2013/32 en artikel 23 van richtlijn 2013/32 niet van toepassing zouden zijn op uw onlangs aangekondigd beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke adviezen en inzichten heeft u eerder gesteld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om ambtsberichten actief openbaar te maken?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en kunt dat doen voor het commissiedebat JBZ-Raad 12–13 juni 2025 te Luxemburg (vreemdelingen- en asielbeleid) van 11 juni 2025?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
COA-locaties |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer een complete lijst doen toekomen met alle (reguliere en tijdelijke) COA-locaties waar asielzoekers worden opgevangen, zowel nu als in de toekomst (dus de beoogde opvanglocaties waarvoor met de gemeente een bestuursovereenkomst is gesloten maar die nog niet in bedrijf zijn ook graag apart vermelden op deze lijst)? Kunt u per locatie aangeven hoeveel asielzoekers er nu verblijven of in de toekomst gaan verblijven? Kunt u per locatie aangeven in welk jaar, voor bestaande locaties die al in bedrijf zijn, de locatie is geopend of, voor beoogde opvanglocaties, de bestuursovereenkomst tot stand is gekomen?
Hoeveel gerechtelijke procedures zijn er de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per jaar) aangespannen tegen (de komst van) asielzoekerscentra (van het COA)?
Hoeveel juridische kosten heeft het COA de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per jaar) moeten maken voor de bovengenoemde procedures?
Het bericht dat Netanyahu de bewapening van aan ISIS-gerelateerde groepen in Gaza heeft goedgekeurd |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Israel arming ISIS-affiliated militia in Gaza, ex-defense chief claims; Netanyahu: Fighting Hamas «in various ways»» van Haaretz, d.d. 5 juni 2025?1
Ja.
Keurt u deze bewapening af? Zo nee, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet is dat er een onmiddellijk staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas nodig is om de gijzelaars vrij te krijgen, om massaal meer hulp te kunnen geven aan de noodlijdende bevolking in de Gazastrip en om te zorgen dat er een einde komt aan de vijandelijkheden. Daarbij is het van belang dat Hamas en aanverwante groepen geen rol krijgen bij het toekomstig bestuur van de Gazastrook en dat zij worden ontwapend.
Het kabinet kan niet eigenstandig vaststellen of de berichtgeving over de bewapening van met Hamas rivaliserende lokale groepen die al dan niet zijn geaffilieerd met ISIS klopt, maar erkent dat deze berichten zorgelijk zijn. Het kabinet keurt dan ook de bewapening van die groeperingen af.
Als de berichtgeving klopt, bent u bereid om Netanyahu op de Europese sanctielijst te zetten vanwege bewapening van terroristische organisaties? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe zie ik op dit moment geen aanleiding, aangezien de veronderstelde verbinding tussen de lokale groepen en ISIS niet is vastgesteld.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor 12 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord en zo snel mogelijk met de Kamer gedeeld.
Herinnert u zich de documentaire «Zitten en zwijgen», Videoland 20231 en het rapport van de inspectie Justitie en Veiligheid waarin de geconstateerde misstanden, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag en zedenmisdrijven van gevangenisbewaarders richting gedetineerde vrouwen, werden bevestigd?2
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat deze misstanden plaats konden vinden, en dat dit een grove schending is van het vertrouwen dat gedetineerden, het personeel en de hele samenleving moeten kunnen hebben in het gevangeniswezen waar de situatie zeer onveilig was voor mensen die aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd?
Vindt u dat kort na deze publicaties voldoende erkenning is uitgesproken over de misstanden die zijn vastgesteld? Is daar naar uw mening ook voldoende opvolging aan gegeven? Hoe kan het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) nergens te bekennen was toen ze zo onder vuur lagen, maar enkel Minister Weerwind het woord lieten voeren? Was het niet passend geweest als ook DJI zich had laten horen?
Kunt u bevestigen dat verdachte medewerkers die uiteindelijk ook zijn veroordeeld destijds niet werden ontslagen maar met vaststellingsovereenkomst uit dienst vertrokken? Vindt u dat verstandig? Klopt het dat dit vertrek daardoor ook niet op de zogeheten «voorvallenlijst» hoefde te worden opgenomen?
Heeft u kennis genomen van de documentaire serie «Dubbel gestraft»?3
Wat is uw reactie op de medewerkers uit het gevangeniswezen die bevestigen dat er sprake is van een angstcultuur om zaken naar buiten te brengen maar dat er veel aan wordt gedaan om het imago van DJI te beschermen en de vuile was binnen te houden? Herkent u dit?
Hoe kan het dat de medewerker die deze misstanden aan de orde stelde, die beschouwd kan worden als een klokkenluider, zijn baan kwijt is geraakt en nergens bij DJI meer terecht kan? Verdient zo iemand niet eerder een schouderklopje en waardering dan het verwijt een verrader en disloyaal aan de organisatie te zijn?
Klopt het dat een van de beloftes was om een aandachtsfunctionaris, een soort vertrouwenspersoon, aan te stellen? Klopt het dat deze persoon, die veel tijd besteedde aan het luisteren naar gedetineerden en kritisch was op de directie, al na 10 maanden is weggestuurd door DI door de samenwerking te beëindigen? Hoe kan dit? Is er al een nieuwe aandachtsfunctionaris en zo niet. Hoe lang heeft dit geduurd?
Hoe wordt bij DJI voorkomen dat degene waar een klacht over gaat, bijvoorbeeld een inrichtingswerker, ook direct of indirect degene is die deze in ontvangst moet nemen?
Wat is uw reactie op de bevindingen over de staat van de medische zorg in detentie?
Is er goed zicht op de hoeveelheid medicijnen die precies de gevangenissen ingaan en aan gedetineerden worden verstrekt? Zo niet, hoe kan dat? Zo ja, waarom is daar geen openheid over?
Klopt het dat het is voorgekomen dat gedetineerden zelf een voorraad medicatie op cel hadden? Hoe vaak is dit voorgekomen? Is dit wel toegestaan?
Wat is uw reactie op de kritiek van nabestaanden in zaken van niet-natuurlijk overlijden in detentie dat zij zo slecht geïnformeerd worden? Hoe komt dat, volgens u? Wat gaat u er aan doen dit te verbeteren?
Is er nog steeds mogelijk sprake is van relaties tussen gevangenispersoneel en de gedetineerden nu het al langer duidelijk is dat dit volstrekt ongewenst is en dit moet worden voorkomen? Hoe wordt dat op alle mogelijke manieren voorkomen?
Bent u het ermee eens dat deze vormen van machtsmisbruik door het personeel in een situatie van volledige afhankelijk voor de gedetineerden, zeer traumatiserend is voor deze vrouwen?
Kunt u zich voorstellen dat deze situatie voor gedetineerden zeer beangstigend is omdat de gedetineerde letterlijk geen kant op kan en ook nergens terecht kan?
Bent u het met advocate Hannah Handriks eens dat de gedetineerden die hun verhaal hebben gedaan en melding hebben gedaan, slechts het topje van de ijsberg is en dat veel vrouwen waarschijnlijk geen melding durven te doen uit angst voor repercussies?
Hoe is het mogelijk dat de Gedetineerden Commissie in de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis de opdracht heeft gekregen om positieve verhalen te verzamelen vanuit de gedetineerden om een «tegengeluid» te forceren in het nieuws? Vindt u dat, met mij, ook schandalig dat er op deze manier wordt omgegaan met schokkende feiten over grensoverschrijdend gedrag? Wat doe dit volgens u met het vertrouwensgevoel van de gedetineerden?
Bent u ervan op de hoogte hoe DJI omgaat met journalisten? Waarom worden vragen niet of nauwelijks beantwoord, wordt niet de gehele waarheid verteld, worden verzoeken om medewerking opzettelijk getraineerd? Bent u tevreden over de openheid die door DJI wordt geboden?
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven op welke momenten DJI van de documentairemakers vragen heeft gekregen en op welke momenten dit tot antwoorden heeft geleid? Hoe beoordeelt u de kwaliteit van deze antwoorden?
Waarom is het document met informatie en cijfers over de kosten van medische zorg de afgelopen jaren (zoals medicijnen, ziekenhuiszorg etc.), dat tot allerlei serieuze vragen leidde, omdat het ongeloofwaardige grootheden waren, verwijderd in plaats van dat er verklaringen zijn gegeven voor de onjuistheden die hier in stonden?
Klopt het dat DJI de lijst met belangrijke incidenten, nadat de makers van de serie hier kritische vragen over hadden gesteld, heeft aangepast? Wie controleert die lijsten voordat ze aan de bewindspersoon worden gemeld? Waarom zijn deze voorvallenlijsten zeer recent uitgebreid en aangepast?
Bent u het ermee eens dat in het licht van de hierboven gestelde feiten, de directie een behoorlijk rooskleurig beeld heeft geschetst van de huidige stand van zaken voor het welzijn van vrouwelijke gedetineerden?4 5
Wat zegt deze documentaire volgens u over de inspanningen van DJI om verbeteringen aan te brengen in deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag richting gedetineerden?
Was u op de hoogte van de vragen die door de documentairemaker aan u persoonlijk zijn gesteld? Hebben deze u bereikt of zijn deze bij u weggehouden?
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het voorkomen van misstanden in vrouwen gevangenissen en het bevorderen van de veiligheid van met name gedetineerde vrouwen?
Bent u het met mij eens dat deze indringende documentaire laat zien dat er zo snel als mogelijk drastische stappen moeten worden genomen om de situatie te verbeteren waarin de privacy van vrouwelijke gedetineerden daadwerkelijk wordt gehandhaafd?
Bent u van plan om richting gedetineerden meer informatie te geven over de rechten die zij hebben als zij in de PI zitten en dat zij zich altijd moeten kunnen uitspreken tegen grensoverschrijdend gedrag?
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het bevorderen van een open cultuur bij DJI waarin minder defensief gereageerd wordt op bijvoorbeeld media verzoeken en de angst- en zwijgcultuur die in sommige inrichtingen onder medewerkers heerst te veranderen?
Kunt u zich voorstellen dat ik, gelet op deze nieuwe documentaire, bepaald niet gerust ben op echte veranderingen in het gevangeniswezen, ten aanzien van de veiligheid van met name vrouwen, maar ook ten aanzien van de gewenste open cultuur waarin klokkenluiders worden beschermd en misstanden veilig kunnen worden onthuld zonder represailles, en hier voortaan eerlijk over wordt gecommuniceerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar deze angstcultuur en deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag aan te pakken bij DJI en de Kamer hierover open en transparant te informeren?
De ‘NAVO-verplichtingen’ met betrekking tot ‘pandemische paraatheid’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) bent u op de hoogte gesteld van de «NAVO-verplichtingen» met betrekking tot «pandemische paraatheid»?
Er zijn geen «NAVO-verplichtingen» met betrekking tot «pandemische paraatheid». Zodoende heeft dat logischerwijs ook nooit aan de orde kunnen zijn op welk moment en op welke wijze dan ook.
Wel vraagt de NAVO van bondgenoten om hun zorgsysteem zo in te richten dat deze voorbereid is op crisis en conflict, zodat de continuïteit van de zorg voor militairen en burgers ten alle tijden in stand gehouden kan worden. Dat is een begrijpelijke vraag, want we moeten in een dergelijke situatie goed voor onze soldaten zorgen. Infectieziekten zijn een van de dreigingen waar een weerbare zorg zich tegen moet wapenen.
Deze inzet is in lijn met de kabinetsbrede brief «Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen» die 6 december 2024 aan de Kamer is verzonden1. Daarin wordt in samenhang uiteengezet wat een weerbare maatschappij inhoudt en welke opgave er ligt om deze te bereiken. De zorg maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. In de uitwerking wordt rekening gehouden met verschillende dreigingen, zowel qua omvang als impact: (hybride) conflicten, natuurrampen of pandemieën.
Het bericht ‘UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat met de fouten in de Ziektewet nu de bingokaart van ellende vol is?
Bij UWV werken 22.000 mensen en de dienstverlening is breed en divers. Er gaat veel goed in de dienstverlening van UWV, maar op dit moment gaat er helaas te veel mis waar burgers de dupe van zijn. Dat betreur ik.
Voor UWV als geheel ligt er een grote opgave om onder meer de dienstverlening en kwaliteitsborging te uniformeren en te verbeteren. Zo worden op verschillende plekken structurele controles opnieuw ingevoerd en wordt er aan verbeteringen in het kwaliteitsmanagementsysteem gewerkt. Ik blijf de ontwikkelingen die UWV doorvoert nauwlettend volgen en houd daarbij oog voor de context en druk op de dienstverlening bij UWV. Ook zal aan de hand van de uitkomsten van onderzoek van de Algemene Rekenkamer worden gekeken naar noodzakelijke aanpassingen in de sturing, die kunnen bijdragen aan het voorkomen en/of eerder signaleren van fouten.
Vanaf welk moment waren deze fouten in Ziektewet bekend binnen het UWV zelf?
Eind 2024 is bij een risicogerichte kwaliteitscontrole het probleem binnen UWV aan het licht gekomen.
Kunt u ophelderen hoe deze fouten in de Ziektewet al sinds 2016 worden gemaakt maar pas bijna 10 jaar later openbaar zijn geworden?
Door onvoldoende borging in het ICT-systeem was het mogelijk dat het proces van inkomstenkorting niet of niet volledig werd doorlopen. Hierdoor kon de uitkeringsdeskundige de uitkering vaststellen, zonder de doorgegeven inkomsten te korten. Uitkeringsgerechtigden en werkgevers hebben inkomsten doorgegeven, maar UWV heeft deze inkomsten in een deel van de gevallen niet op de uitkering gekort. In een ander deel heeft UWV deze doorgegeven inkomsten wel gekort op de uitkering, maar heeft er geen definitieve vaststelling van de uitkering plaatsgevonden.
Bij een kwaliteitscontrole is dit aan het licht gekomen. Er is een aanvullende signalering in het systeem ingebouwd, waardoor uitkeringsdeskundigen een signaal ontvangen als het proces van de inkomstenkorting niet is afgerond. Daarnaast kwam naar voren dat er bij een (klein) deel van de Wet arbeid en zorg (Wazo) uitkeringen ten onrechte inkomsten zijn gekort. UWV heeft op dat moment maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe lang zal het duren om de lopende 3.000 Ziektewet-dossiers te controleren?
UWV en mijn ministerie zijn met elkaar in overleg over hoe we omgaan met de situaties die zich voordoen. Daarin bekijken we ook hoeveel tijd en capaciteit dit vraagt en hoe dit zich verhoudt tot de andere hersteloperaties. Zodra hier duidelijkheid over is, informeren we uw Kamer.
Wat betekent het controleren van de Ziektewet-dossiers voor de andere lopende hersteloperaties bij het UWV?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u opheldering te kunnen geven over de uitvoering en de reikwijdte van een mogelijke herstelactie?
Zodra de herstelaanpak duidelijk is, informeren we uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om uit te sluiten dat terugvorderingen aan de orde komen als mensen te veel uitkering hebben ontvangen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben met UWV in overleg over de herstelaanpak. Zoals toegezegd in het Kamerdebat over de suppletoire begroting van 17 juni jl. informeer ik uw Kamer voor het plenaire debat, uiterlijk eind september, over de actuele stand van zaken en financiële gevolgen.
Deelt u de mening dat het UWV onvoldoende is doordrongen van de gevolgen die fouten in de uitvoering kunnen hebben op mensen vanwege de reactie «Bij de uitvoering van complexe wet- en regelgeving gaan helaas soms dingen niet goed»? Zo niet, waarom niet?
Uit mijn gesprekken met UWV blijkt wel degelijk dat ook zij zich ten volle bewust zijn van de impact van fouten op mensen. Ik vind het van belang dat er snel verbeteringen worden gerealiseerd in de aansturing en de organisatie van UWV, zodat de fouten sneller in beeld zijn en het aantal fouten wordt teruggedrongen. Over de aanpak voer ik eens per drie weken overleg met het UWV. Daarbij hebben we ook oog voor de complexiteit van wet- en regelgeving en de groeiende druk op de organisatie van UWV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat over fouten bij de berekening van de ziektewetuitkeringen door het UWV?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Ja.
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Ja.
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Het was binnen de relevante onderdelen van de defensieorganisatie bekend.
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Defensie heeft regels ingesteld om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
In de Gedragsregels Defensie is de zogenaamde «afkoelperiode» vastgelegd. Deze houdt in dat Defensie voormalige medewerkers tijdens de eerste twee jaar na beëindiging van het dienstverband niet als gesprekspartner of bemiddelaar van het bedrijfsleven voor commerciële activiteiten accepteert. Defensiemedewerkers die zakelijke contacten met bedrijven onderhouden, moeten bij de vertegenwoordigers van die bedrijven navraag doen naar een eventueel verleden bij Defensie.
Op oud-defensiemedewerkers rust de verantwoordelijkheid dat zij hier transparant in zijn, zowel naar hun nieuwe werkgever als naar Defensie toe. Aanvullend geldt dat medewerkers van Defensie een geheimhoudingsplicht hebben met betrekking tot het gebruik van vertrouwelijke informatie.
Verder geldt voor alle bewindspersonen de «Gedragscode integriteit bewindspersonen». Daarbij gaat het onder meer om een geheimhoudingsplicht, het zorgvuldig omgaan met overheidsinformatie en het bewust zijn van privécontacten en eventuele daaraan verbonden integriteitsrisico’s.
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
In het geval van de uitdiensttreding van de broer van Staatssecretaris Tuinman gelden dezelfde afspraken zoals die gelden voor alle uitdienst tredende defensieambtenaren, die overstappen naar een commerciële werkgever. Deze zijn gebaseerd op de Gedragsregels Defensie, zoals hierboven toegelicht.
Verder geldt dat de Staatssecretaris terughoudend zal zijn in directe contacten met AI Armaments en dat specifieke communicatie over en/of specifieke samenwerking met AI Armaments onder de verantwoordelijkheid van de Minister valt.
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Voor alle Nederlandse burgers is het lekken van staatsgeheimen strafbaar.
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
De regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen, zoals boven benoemd, bieden waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Zoals boven toegelicht bieden de regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen. De regels en maatregelen van de Gedragscode integriteit bewindspersonen zullen onderdeel zijn van een eventuele, toekomstige evaluatie.
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
In de «Gedragscode integriteit voor bewindspersonen» zijn regels omtrent familieleden opgenomen. Daarin staat dat een bewindspersoon niet deelneemt aan de besluitvorming over zaken die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Integriteit is niet altijd in regels te vatten. Een eigen, moreel kompas is steeds van belang.