Het bericht ‘Duitsland scherpt reisadvies voor VS aan, Franse wetenschapper met kritiek op Trump geweigerd’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kunt u de eerder ingediende schriftelijke vragen van het lid Dassen (Volt) over het bericht «Duitsland scherpt reisadvies voor VS aan, Franse wetenschapper met kritiek op Trump geweigerd»1 met spoed, vóór het einde van deze week, beantwoorden?
De vragen worden zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoord.
De berichten dat KaFra Housing winst maakt op de huisvesting voor asielzoekers |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA), Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het bedrijf KaFra Housing asielzoekers huisvest op plekken die oorspronkelijk bedoeld waren voor arbeidsmigranten?1
In algemene zin is niet ongebruikelijk dat COA-locaties huurt van marktpartijen voor het realiseren van opvang. Echter, ik doe mijn uiterste best om duurdere vormen van noodopvang in hotels en op cruiseschepen zo snel mogelijk af te bouwen.
Het bericht beschrijft verder de gezamenlijke inzet van KaFra Housing, de gemeente Peel en Maas en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers om opvang te realiseren in Maasbree. Deze inzet is passend binnen de opgave die de gemeente heeft in het kader van de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen. Daarnaast is deze locatie beschikbaar gesteld toen er een acuut tekort aan opvangplekken dreigde.
Bent u op de hoogte van de huisvestingslocaties van KaFra Housing in Venlo en Maasbree waar asielzoekers worden gehuisvest? Zo ja, wat is hiervan het proces geweest?2
Ja. De afgelopen jaren was er een groot tekort aan opvangplekken en is aan gemeenten gevraagd om met spoed opvangplekken beschikbaar te stellen. Verder volgt uit de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen dat gemeenten opvangvoorzieningen voor asielzoekers aan het COA beschikbaar stelt. Het COA is in het verlengde van deze taak met de gemeente Peel en Maas en potentiële locaties in gesprek gegaan. Hieruit is de locatie in Maasbree naar voren gekomen.
Ten aanzien van de locatie in Venlo geldt dat de gemeente deze locatie inzet voor de opvang van Oekraïense ontheemden. Beide locaties passen binnen de, voor opvang geldende, financiële kaders.
Is het volgens u wenselijk dat, nadat een vergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten is verstrekt en deze onherroepelijk is, het mogelijk is om het bestemmingsplan aan te passen en hier asielzoekers te huisvesten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De omgevingswet maakt het mogelijk om (tijdelijk) af te wijken van een omgevingsplan. Deze flexibiliteit in de toedeling van functies aan locaties in de fysieke ruimte is een groot goed. Verder heb ik er geen bezwaren tegen dat een locatie voor arbeidsmigranten wordt ingezet voor de opvang van andere groepen. Sterker nog, de samenwerking met Kafra Housing en Otto Workforce biedt ook een kans om de asielzoekers te stimuleren om aan het werk te gaan. Hierdoor krijgen asielzoekers een zinnige dagbesteding, dragen ze bij aan de Nederlandse economie en kunnen ze ook een bijdrage leveren aan de kosten van de opvang.
Dragen gemeenten bij aan de financieren van de huisvestingslocaties van KaFra? Zo ja, met welk bedrag en hoe liggen die bedragen in relatie tot andere huisvestingsorganisaties voor asielzoekers? Mochten hier geen gegevens van zijn, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Bij de opvang van asielzoekers is het COA de contractpartij en is er in dit geval geen bijdrage vanuit de gemeente. Bij de opvang van Oekraïense ontheemden heeft de gemeente afspraken gemaakt met de aanbieder van vastgoed. De kosten hiervoor krijgen ze via het ministerie vergoed.
Op sommige locaties wordt opvang van asielzoekers gecombineerd met huisvesting van andere aandachtsgroepen – of bijvoorbeeld studenten. In deze gevallen is het logisch dat bijvoorbeeld een gemeente – of een woningbouwcorporatie een bijdrage gevraagd wordt.
Kloppen volgens u de constateringen dat de huisvestingskwaliteit op verschillende plekken abominabel slecht is voor arbeidsmigranten? Sluit u uit dat misstanden zoals bij huisvestingslocaties voor arbeidsmigranten nu voorkomen in de locaties waar nu asielzoekers worden geplaatst? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Iedereen heeft recht op goede huisvesting tegen een redelijke prijs. Dat is niet anders wanneer het gaat om tijdelijk verblijf in Nederland voor werk. Er zijn situaties in Nederland bekend waar de omstandigheden bij huisvesting voor arbeidsmigranten slecht zijn. Dit is een onwenselijke situatie.
Er is geen aanleiding om misstanden te vermoeden op de locaties die via Kafra Housing worden aangeboden. Alle locaties die COA huurt worden getoetst aan het Programma van Eisen van het COA, waardoor de kwaliteit wordt gewaarborgd.
De gemeente is verantwoordelijk voor de opvang van Oekraïense ontheemden en ziet hierbij toe dat de locatie voldoet aan de eisen die hiervoor gelden.
Wat is uw reactie op de quote van oprichter van KaFra Housing, Frank van Gool, dat vluchtelingen en statushouders een nieuwe «markt» zijn?3 Vindt u dat het huisvesten van asielzoekers bovenal een publieke aangelegenheid is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt dat het in sommige gevallen niet te voorkomen is dat COA samenwerkt met een marktpartij die enige winst nastreeft. Hierbij geldt dat noodopvanglocaties die op korte termijn beschikbaar worden gesteld en voor een beperkte termijn beschikbaar zijn vaak duurder zijn per nacht dan bijvoorbeeld reguliere locaties die het COA langdurig kan exploiteren.
Het is mijn ambitie om dure noodopvangvoorzieningen zo snel mogelijk af te bouwen door in te zetten op het verminderen van de instroom, het bevorderen van de uitstroom naar gemeenten en het verduurzamen van het opvanglandschap.
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat publiek geld wordt aangewend om KaFra Housing winstgevende opvang te laten faciliteren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de huisvestingslocaties van KaFra Housing waar asielzoekers geplaatst zijn om inzage te krijgen in de woonomstandigheden? Indien deze informatie al beschikbaar is, wilt u deze delen met de Kamer?
De locaties die genoemd worden in Venlo en Maasbree staan bekend als kwalitatief goede opvanglocaties. Alle locaties van KaFra Housing voldoen aan de Stichting Normering Flexwonen (SNF-)norm, die kwaliteitsnormen stelt aan de huisvesting van arbeidsmigranten Een nader onderzoek acht ik niet noodzakelijk.
Bent u bereid met belanghebbende partijen in gesprek te gaan en indien nodig maatregelen te treffen om deze constructies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven is noodopvang met een beperkte looptijd in de regel duurder dan reguliere opvang van het COA. Het is mijn ambitie om de duurdere vormen van noodopvang snel af te bouwen. Tegelijkertijd heeft het COA nu een grote behoefte aan opvangplekken, de afbouw moet gefaseerd zijn en gepaard gaan met het uitbreiden van de reguliere capaciteit.
In hoeverre kunnen de werkzaamheden van KaFra gecategoriseerd worden als een verdienmodel zoals gedefinieerd in de aangenomen motie-Dijk?4 Bent u van plan de motie op te volgen en deze praktijken te doen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of er sprake is van een unieke casus of is dit volgens u een praktijk die veelvuldig in Nederland plaatsvindt? Bent u bereid een onderzoek te starten naar soortgelijke constructies waarin er sprake is van commerciële huisvesting van asielzoekers met slechte woonomstandigheden?
Ik herken niet het beeld dat geschetst wordt dat er asielzoekers met slechte woonomstandigheden op deze locaties worden opgevangen. Zoals eerder aangegeven huurt het COA door het hele land locaties voor de opvang van asielzoekers. Deze locaties worden getoetst aan het Programma van Eisen van het COA, waardoor de kwaliteit wordt gewaarborgd. Voor de locaties waar dit onvoldoende het geval is werken we aan het afstoten hiervan.
Zijn er arbeidsmigranten werkzaam in de locaties van KaFra die werkzaamheden uitvoeren ten dienste van de asielzoekers? Wie zorgen er bij de locaties voor de beveiliging, catering, schoonmaak, groenonderhoud en reparaties? Via welke werkgever of uitzender voeren de werknemers deze werkzaamheden uit?
Het COA verzorgt het personeel voor de opvang en de begeleiding op de locatie in Maasbree. In het contract met Kafra Housing is opgenomen dat de organisatie enkele beheer en reparatiewerkzaamheden uitvoert. Er zijn geen signalen bekend van misstanden bij het uitvoeren van deze werkzaamheden.
De toekomst van hospicezorg |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het hospiceDe Vier Vogels in Rotterdam moet sluiten?1
Ik vind het bijzonder spijtig dat alle mensen die bij het hospice betrokken zijn, geconfronteerd worden met deze voorgenomen beslissing om de deuren te sluiten. Ik wil dan ook mijn dank uitspreken aan alle toegewijde vrijwilligers en betrokkenen die zich jarenlang hebben ingezet om mensen een waardig levenseinde te bieden.
Heeft u contact gehad met het hospice over de knelpunten in de bekostiging en mogelijkheden om het hospice toch open te houden? Betreurt u eveneens dat het sluiten van een hospice een abrupt einde maakt aan een jarenlang opgebouwd netwerk van vrijwilligers, zorg- en welzijnsorganisaties en de buurt?
De sluiting van het hospice is inderdaad bijzonder spijtig voor alle mensen die bij het hospice betrokken zijn. Vanuit het Ministerie van VWS is contact opgenomen met het hospice, met koepelorganisatie Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg Nederland (VPTZ Nederland) en met zorgverzekeraar Zilveren Kruis. Uit deze contacten begrijp ik dat verschillende factoren een rol spelen bij de voorgenomen beslissing om het hospice te sluiten, zoals personele problemen die tot extra kosten hebben geleid, een verouderd pand met hoge energiekosten en geen mogelijkheid tot renoveren/uitbreiden, de gemiddelde bezettingsgraad, het aantal vrijwilligers en uiteindelijk nog de dagtarieven. Koepelorganisatie VPTZ heeft in aanloop naar dit besluit al verschillende alternatieven verkend met het hospice, maar helaas bleken toen alle mogelijkheden uitgeput. Zorgverzekeraar Zilveren Kruis is niet bij deze gesprekken betrokken geweest en wil graag in gesprek met de organisatie om te kijken of er toch nog oplossingen mogelijk zijn voor bijvoorbeeld een doorstart in een andere vorm.
Is de hospicezorg in de regio Rotterdam toereikend als dit hospice sluit, gezien het feit dat in 2024 al meer dan de helft van de hospices in die regio gasten heeft moeten weigeren?
VPTZ Nederland heeft recent contact gehad met verschillende Bijna Thuis Huizen in Rotterdam. Er zijn bij hen op dit moment geen zorgen over het opvangen van extra cliënten als gevolg van de sluiting van De Vier Vogels. In Rotterdam ligt de bezettingsgraad en het aantal keren dat mensen niet kunnen worden opgenomen iets onder het landelijk gemiddelde. Bovendien is er vorig jaar een uitbreiding geweest met vier bedden bij een hospice in de regio. De verwachting is dan ook dat de sluiting niet tot acute problemen leidt, maar dat er wel meer hospicebedden nodig zullen zijn in de toekomst.
Herkent u de problematiek van niet-kostendekkende dagtarieven bij bijna-thuis-huizen met 24-uurs verpleegkundige zorg en in het bijzonder bij kleinschalige hospices met minder dan vijf bedden?
Signalen dat niet tot kostendekkende tarieven is gekomen, hebben zorgaanbieders doorgegeven aan VPTZ Nederland. Ik vind het van groot belang dat thuiszorgorganisaties en zorgverzekeraars afspraken maken om tot passende zorg te komen, zodat cliënten de noodzakelijke zorg kunnen blijven ontvangen in hun laatste levensfase. In mijn brief van 14 maart jl. heb ik hierop gereageerd en aangegeven dat ik gesprekken organiseer tussen zorgprofessionals, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om te bezien wat er nu precies aan de hand is, in hoeverre dit om een gerichte oplossing vraagt en welke andere oplossingen mogelijk zijn.
Uit deze gesprekken bleek tot nu toe het volgende. Afgelopen jaar hebben de branchepartijen en beroepsgroepen betrokken bij de hospicezorg gezamenlijk gekeken naar een nieuwe financiering van de hospicezorg. Hierbij is op grond van een duiding van het Zorginstituut Nederland een onderscheid gemaakt tussen2 High Care Hospices (HCH) en palliatieve units en3 Bijna Thuis Huizen (BTH’s). Dit heeft tot de volgende wijzigingen geleid:
High care hospices factureerden in 2024 per individuele indicatie van een klant. Per 2025 vallen zij onder het integraal dagtarief ELV PTZ (eerstelijnsverblijf palliatieve terminale zorg). Het ELV PTZ maximumtarief 2024 was € 407,92; in 2025 is dit maximumtarief € 589,14 geworden, een stijging van ruim 44%. Het maximumtarief voor de ELV PTZ is gebaseerd op het normatieve element van 6,6 uur verpleging en verzorging. In de inkoop spreken zorgverzekeraars passende tarieven af met de hospices. Sommige zorgverzekeraar houden er in de inkoopafspraken ook rekening mee of zorgaanbieders de 6,6 uur extra verpleging en verzorging per patiënt waar gaan maken. Desalniettemin gaan de HCH er fors op vooruit ten opzichte van de tarieven in de wijkverpleging.
Een BTH is in beginsel een burgerinitiatief met vrijwilligers. Vrijwilligers zijn in belangrijke mate verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Een externe thuiszorgorganisatie levert de verpleegkundige en verzorgende zorg, vergelijkbaar met de thuissituatie. Professionals spelen enkel een aanvullende rol voor de noodzakelijke verpleegkundige of medische zorg. Voorheen werden deze uren op naam van de cliënt geïndiceerd en gedeclareerd. Op verzoek van zorgaanbieders die (medische) zorg in BTH’s verlenen is afgesproken om te gaan werken met een dagtarief. Een wijkverpleegkundige levert namelijk aan meerdere cliënten zorg in hetzelfde huis. Een dagtarief is dan passender en zorgt voor minder administratieve lasten voor de wijkverpleegkundige. Het dagtarief is een gemiddelde prijs waarbij rekening is gehouden met variatie tussen patiënten en variatie per dag. Daarnaast is het gebaseerd op alle dagen zorg die de wijkverpleegkundigen aan alle patiënten in het huis hebben geleverd. Het dagtarief scheelt administratie voor de zorgaanbieder, maar vraagt ook om inkomsten en uitgaven niet per dag of patiënt te bekijken maar naar het totaal per jaar. Het dagtarief is geïntroduceerd om de administratieve lasten te verlagen, maar zorgverzekeraars laten weten de nodige signalen te ontvangen dat het verschillend uitpakt. En soms tot onbedoelde problemen leidt. Dat lijkt te maken te hebben met de grote verschillen tussen BTH’s. Er is een beperkt aantal huizen met twee kamers en een beperkt aantal huizen met tien kamers, gemiddeld heeft een BTH 4 à 5 kamers. Er zijn huizen waar de wijkverpleegkundige een deel van de dag aanwezig is en huizen waar 24/7 wijkverpleegkundigen aanwezig zijn. Er zijn huizen met veel vrijwilligers en huizen met weinig vrijwilligers. BTH’s zien dit ook in en willen werken aan een toekomstbestendige organisatie en inrichting met passende zorg, maar dit heeft tijd nodig.
Zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en branches gaan nu verder in gesprek om voor de korte termijn een oplossing voor de financiering te vinden en voor de langere termijn te voorkomen dat een situatie als vorig jaar zich opnieuw voordoet.
Bent u bekend met het onderzoek van Berenschot dat in kaart heeft gebracht dat er tussen 2022 en 2040 minimaal 375, en waarschijnlijk 650, extra hospicebedden nodig zijn? Hoe kijkt u aan tegen de sluiting van hospices in het licht van deze toenemende vraag naar hospicebedden?2
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek, dit is in het kader van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) uitgevoerd. Het tekort aan bedden in algemene zin heeft dan ook zeker mijn aandacht.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat er meer hospicebedden verdwijnen?
Binnen het NPPZ II is samen met hospicekoepels het project Versterken Hospicezorg gestart om voldoende beschikbare en kwalitatief goede hospicezorg te realiseren. Verschillende zorgaanbieders hebben regionale afspraken gemaakt over beschikbare bedden en capaciteit, zodat een cliënt in het juiste hospice, de juiste zorg ontvangt. De eerste fase van het project liep tot eind 2024. Op dit moment zijn op basis van de resultaten vervolgacties gestart per regio. Zodat elke regio voldoende hospicezorg beschikbaar heeft.
Bent u zich ervan bewust dat de coalitiemiddelen van het kabinet Rutte-IV, van in totaal 150 miljoen euro voor versterking van palliatieve zorg en (daarmee) het nationaal programma palliatieve zorg, tot en met 2026 lopen? Wat onderneemt u om ook middelen te reserveren voor na 2026?
Ja, daar ben ik mij van bewust. Over eventuele aanvullende middelen na 2026 wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
Hoe ver bent u met een verkenning van een wijziging in de bekostigingssystematiek voor de subsidieregeling palliatieve terminale zorg en geestelijke verzorging, zodat deze gebaseerd wordt op het verwachte aantal cliënten in plaats van het aantal cliënten in het verleden? Zet u zich ervoor in dat volgend jaar de subsidie per cliënt gelijk blijft als dit jaar?
Na de zomer van 2025 start een integrale evaluatie van de subsidieregeling, waarin ook de bekostigingssystematiek voor de inzet van vrijwilligers wordt meegenomen. Ik verwacht de eindrapportage begin 2026, op basis daarvan wordt een besluit genomen over eventuele wijzigingen in de systematiek. Daarnaast zet ik mij in voor voldoende middelen voor de subsidieregeling; hierover wordt een besluit genomen in het kader van het totale financiële plaatje bij de voorjaarsbesluitvorming.
Deelt u de zorg dat de tot nu toe incidentele middelen voor de (versterking van) palliatieve zorg niet voldoende zijn om toekomstbestendige palliatieve en terminale zorg te garanderen en om de inbedding in de samenleving van hospicezorg te bestendigen? Zet u zich ervoor in om structureel voldoende middelen te reserveren?
Goede en passende palliatieve zorg als vanzelfsprekend onderdeel van de reguliere zorg vind ik belangrijk. Daaraan wordt momenteel gewerkt in diverse programma’s, projecten en regionale trajecten. Door met de partijen in het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord afspraken te maken kan een belangrijke versnelling van de ingezette beweging naar palliatieve zorg als onderdeel van reguliere zorg plaatsvinden. En worden de resultaten van de nu lopende activiteiten structureel ingebed in de zorg en het sociaal domein. Voortbouwend op deze resultaten en de borging daarvan, wordt momenteel samen met alle betrokken partijen gewerkt aan een toekomstvisie en een langjarige agenda. Over eventuele aanvullende middelen voor palliatieve zorg en palliatieve terminale zorg wordt een besluit genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming.
De bescherming van persoonsgegevens van militairen op apps |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Persoonsgegevens honderden militairen zichtbaar via sportapp Strava»?1
Ja.
Hoe lang bent u al op de hoogte dat apps zoals Strava de veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar brengen?
In 2018 heeft Defensie haar beleid voor het gebruik van dergelijke applicaties aangescherpt nadat een bedrijf een wereldwijde heatmap publiceerde waarop ook activiteiten van Defensie zichtbaar waren. Hierop waren onder meer de locaties van militaire bases zichtbaar.
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er al sprake is van het combineren van openbare of gelekte informatie over militairen door kwaadwillenden? Op welke schaal vindt dit plaats?
In brede zin is het aannemelijk dat locatiegegevens van militairen in handen zijn van andere partijen. Uit het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren2 van november 2022 (bijlage bij Kamerbrief 4341330) blijkt dat statelijke actoren, waaronder China, op grote schaal persoonsgegevens verzamelen. Deze gegevens komen zowel uit open bronnen (zoals sociale media) als gesloten bronnen (door hacks). Ook in Nederland is deze vergaring van informatie waargenomen. Dat is een zorgelijke ontwikkeling waar ik me bewust van ben. Daarom zet ik me in om het cyberbewustzijn en de cyberveiligheid te vergroten.
Deelt u de mening dat privacybescherming van militairen in direct verband staat met hun persoonlijke veiligheid en de nationale veiligheid?
Ja. Militairen vormen een doelgroep waarvan privégegevens en locatiegegevens waardevol zijn voor (vooral) statelijke actoren. Het onbewust delen van deze gegevens door militairen in een operatiegebied kan risico’s opleveren voor zowel de eigen veiligheid, als de operationele veiligheid. Daarom worden militairen die op uitzending gaan vooraf en tijdens de missie gewezen op de risico’s daarvan. Mede vanwege deze risico’s zijn vele applicaties, waaronder fitness-applicaties, niet togestaan op defensieapparatuur. De applicaties kunnen echter wel op de privéapparatuur worden geïnstalleerd, hetgeen door Defensie niet kan worden verboden. Het gebruik van privéapparatuur is in sommige situaties dan ook aan restricties onderhevig. Defensie besteedt verder veel aandacht aan de bewustwording van de risico’s.
Deelt u de mening dat, vanuit het veiligheidsperspectief voor Nederlandse militairen, maximale privacybescherming op online platforms noodzakelijk is?
Ja. Defensie heeft echter geen zeggenschap over privéapparatuur en het privégebruik van het Internet. Defensie richt zich hierbij dus vooral op advisering en voorlichting.
Op welke manier doet u aan advisering en voorlichting voor militairen over online veiligheid? Welke regels gelden er voor zowel werk- als privé telefoongebruik? Verschilt dit tussen militairen in Nederland en uitgezonden militairen?
Defensie informeert en traint militairen actief over (cyber)veiligheid van het gebruik van mobiele apparatuur. Elke militair doorloopt jaarlijks een training inzake militaire basisvaardigheden (MBV) en sinds twee jaar is aan die training een module cyberveiligheid toegevoegd.
Daarnaast is een Handboek Cyberveilig Gedrag uitgebracht, dat regels en aanbevelingen uiteen zet voor het gebruik van zowel privé als defensietelefoons. Een speciale cyberapplicatie is eveneens geïntroduceerd om militairen te informeren over cyberveiligheid. Elke defensiemedewerker heeft toegang tot deze applicatie.
Defensie heeft controle over de werktelefoons en kan daardoor bepaalde applicaties weren. Voor privételefoons is deze controle niet mogelijk, tenzij een militair op missie wordt gestuurd. In dat geval worden militairen geïnformeerd over de specifieke regels en risico's van telefoongebruik in het operatiegebied. Bovendien kunnen er tijdens een inzet aanvullende beveiligingseisen en restricties gelden voor zowel defensie- als privéapparatuur, om de veiligheid te waarborgen.
Bent u bereid tot meer dwingende maatregelen, zoals het verbieden van sportapps en andere apps die de privacy van militairen schaden op militair terrein? Zo nee, waarom niet?
Op Defensieapparatuur zijn reeds bepaalde applicaties verboden waardoor deze niet geïnstalleerd en gebruikt kunnen worden. Om de digitale veiligheid van militairen te blijven waarborgen, monitort en analyseert Defensie continu de nieuwste technologische ontwikkelingen om eventuele risico's te identificeren. Wanneer nodig worden mitigerende maatregelen getroffen en worden de veiligheidsprotocollen bijgesteld en verbeterd.
Op apparaten die niet beheerd worden door Defensie is het stellen van dwingende maatregelen niet mogelijk. Zoals aangegeven werkt Defensie via training en opleiding aan het veiligheidsbewustzijn van haar medewerkers.
Welke acties heeft u ondernomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen, ook na eerdere berichtgeving en Kamervragen over de privacygevolgen van datingapps en sportapps?2 3
Naar aanleiding van de eerdere berichtgeving en Kamervragen rondom het gebruik van dergelijke applicaties (2018), is het beleid aangescherpt. Bepaalde applicaties kunnen niet worden geïnstalleerd op defensieapparatuur. Voor de overige maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 7.
Hebben de acties die u heeft genomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen effect gehad? Kunt u dit onderbouwen?
Kenmerkend van het nemen van maatregelen ter verhoging van de informatiebeveiliging en de cybersecurity is, dat het lastig is om de effectiviteit te bepalen. Het is daarom van groot belang om constant alert te zijn op bestaande en nieuwe kwetsbaarheden en dreigingen, en op basis van risicoanalyses gepaste maatregelen te treffen.
Bent u bekend met het onderzoek van de KU Leuven uit 2022, waaruit blijkt dat eerdere oplossingen van Strava vooral tot schijnveiligheid leiden?4
Ja. Het onderzoek onderstreept het belang van de door Defensie getroffen maatregelen.
Welke technische mogelijkheden ziet u om de veiligheid van militairen beter te beschermen bij het gebruik van sportapps, datingapps of andere apps die hun data verzamelen?
Indien wordt gesignaleerd dat een bepaalde applicatie een risico vormt voor Defensie, wordt beoordeeld of deze applicatie beschikbaar gesteld kan worden. Op defensieapparatuur zijn maatregelen getroffen dat, indien een applicatie niet toegestaan is en de applicatie toch wordt geïnstalleerd, de defensieomgeving wordt geblokkeerd. Privéapparatuur is niet in beheer van Defensie en door Defensie kan dan ook technisch niet worden afgedwongen welke applicaties worden gebruikt en welke websites worden bezocht. Om risico’s op dit gebied toch te mitigeren, besteedt Defensie aandacht aan het veiligheidsbewustzijn van de defensiemedewerkers.
Is het mogelijk om te achterhalen, al dan niet in overleg met Strava, of de openbare profielen van militairen mogelijk door kwaadwillenden zijn bekeken?
Juridisch gezien is dit niet mogelijk omdat Defensie geen grond heeft om deze persoonsgegevens op te vragen. De gegevens zijn vanaf privéapparatuur gegenereerd en volgens de AVG niet in te zien door Defensie. Daarnaast is het praktisch onuitvoerbaar om logbestanden van bezoeken op openbare profielen van militairen te onderzoeken op een bezichtiging van dat profiel door een mogelijk kwaadwillende actor.
In hoeverre zijn militairen die een gesloten account hebben echt veilig? Welke derde partijen hebben toegang tot de informatie die Strava verzamelt, ook als een account gesloten is? Waaruit blijkt dit?
Defensie beschikt niet over deze gegevens. De applicatie mag niet op defensieapparatuur worden geïnstalleerd. Indien de militair een dergelijke applicatie toch wil installeren, volgt een waarschuwing om de applicatie te verwijderen. Indien dat niet gebeurt, zal de telefoon voor de defensieomgeving worden geblokkeerd.
Ziet u gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie aanleiding om het beleid rondom het gebruik van Amerikaanse apps door militairen te heroverwegen en aan te scherpen?
De onvoorspelbare geopolitieke situatie biedt aanleiding om scherp te zijn op alle factoren die een potentieel risico vormen voor nationale, operationele en persoonlijke veiligheid. Dit beperkt zich niet tot apps afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma. De maatregelen die nu gelden voor gebruik van externe apps blijven van kracht. Indien blijkt dat een app een risico vormt voor Defensie dan kan de app worden geweerd. Dit is niet gebonden aan een specifiek land.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk drie dagen vóór het commissiedebat «Hybride dreigingen en maatschappelijke weerbaarheid» beantwoorden?
Nee, zoals gemeld in het uitstelbericht welke verzonden is op 8 april6, is in verband met de omvang en complexiteit van de vragen dit niet mogelijk gebleken.
Het Duitse reisadvies voor de Verenigde Staten |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanscherping van het Duitse reisadvies voor de Verenigde Staten, waarin reizigers worden gewaarschuwd voor «arrestatie, detentie in afwachting van uitzetting, en uitzetting»?1
Ja.
Zijn er gevallen bekend van Nederlanders die sinds 20 januari 2025 door de Amerikaanse autoriteiten gearresteerd zijn, gedetineerd zijn in afwachting van uitzetting, of reeds uitgezet zijn? Zo ja, wat heeft u gedaan om hen bij te staan?
Er zijn geen gevallen bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederlanders die vanwege de verscherpte controle op de inreisregels bij het inreizen naar de Verenigde Staten in de problemen zijn gekomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ziet daarnaast in algemene zin geen toename gevallen van arrestatie, detentie in afwachting van uitzetting, of uitzetting van Nederlanders in de Verenigde Staten sinds 20 januari jl. Indien dit zich voordoet, wordt reguliere consulaire bijstand verleend. Vanwege de privacy van betrokkenen kan ik hier verder geen uitspraak over doen.
Maakt u zich zorgen over de recente gevallen van detentie en uitzetting van Europeanen in de Verenigde Staten? Zo ja, heeft u uw zorgen aangekaart bij de Amerikaanse autoriteiten?
Ik ken de details van deze recente gevallen niet en kan er daarom geen verdere uitspraken over doen of conclusies uit trekken. Wel is het Ministerie van Buitenlandse Zaken alert op risico’s voor Nederlanders en adviseert alle Nederlanders zorgvuldig het aangepaste reisadvies van 25 maart jl. te lezen.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om zorgen bij de Amerikaanse autoriteiten aan te kaarten. De Amerikaanse autoriteiten zijn goed op de hoogte van de Nederlandse positie.
Ik vind het spijtig en een stap achteruit dat de Amerikaanse overheid op 20 januari jl. heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.
Ziet u aanleiding om, net als de Duitse autoriteiten, het reisadvies voor de Verenigde Staten aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies voor de Verenigde Staten aangepast om Nederlanders onder andere te informeren dat de Amerikaanse overheid de controle op de inreisregels voor buitenlandse bezoekers heeft aangescherpt en heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.
De tweemaandelijkse rapportage zero-emissiezones en de gevolgen voor ondernemers en over de vervolgafspraken met brancheorganisaties |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kunt u, als u spreekt over geen noemenswaardige problemen bij de invoering van zero-emissiezones, de term noemenswaardig definiëren?1 2
Met de term «noemenswaardig» wordt bedoeld dat iets belangrijk genoeg is om gemeld te worden in de tweemaandelijkse rapportage die met de Kamer gedeeld wordt.
Hoe rijmt u de bewering dat gemeenten geen noemenswaardige problemen ervaren bij de invoering van zero-emissiezones met uw uitspraak dat de precieze impact op ondernemers die niet aan de eisen voldoen en mogelijk in de knel komen, lastig is vast te stellen?
De monitoring is gebaseerd op data van één maand, waardoor het nog niet mogelijk is de precieze impact van de zero-emissiezones vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de zero-emissiezones op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
De eerste rapportage betreft de eerste maand na de invoering van de zero-emissiezones, nl. januari 2025. Tijdens deze periode gold een boetevrije periode waarin slechts waarschuwingsbrieven zijn verzonden en nog geen boetes zijn uitgedeeld. Uit de rapportage blijkt dat er in deze periode geen signalen zijn geweest van impact op de levering van goederen en diensten. Zoals verzocht in de motie-Veltman3 blijven we dit monitoren en zullen we hierover rapporteren in de tweemaandelijkse rapportage als hier effecten optreden.
Verzamelen de gemeenten informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones? Zo nee, hoe weten gemeenten wat de effecten van de zero-emissiezones zijn op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
Ja, gemeenten verzamelen informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers. Dit doen zij ten eerste door het analyseren van de gegevens over voertuigen vanuit de camerasystemen, het aantal verstuurde waarschuwingsbrieven en het aantal verleende/afgewezen ontheffingen. En ten tweede door gesprekken, bijeenkomsten en (online) communicatiecampagnes. Gemeenten geven aan dat hun ervaring is dat er op dit moment voldoende ruimte is binnen het beleid om ondernemers die zich bij hen melden een oplossing te bieden. De signalen vanuit de gemeenten worden meegenomen in de rapportages.
Heeft u naast informatie van gemeenten ook informatie opgehaald bij ondernemers en ondernemersorganisaties om de gevolgen van de zero-emissiezones voor ondernemers die niet aan de eisen voldoen of ondernemers die anderszins in de knel komen in kaart te brengen? Zo ja, waarom is dit dan niet in uw brief opgenomen? Zo nee, waarom heeft u niet met ondernemers of ondernemersorganisaties gesproken?
Ja, er is structureel overleg met verschillende brancheorganisatie die aangesloten zijn bij het convenant. Hierin zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van zero-emissiezones, en ook is de opzet van deze monitoring gedeeld en besproken. Hierbij horen Transport en Logistiek Nederland (TLN), Evofenedex, RAI vereniging, BOVAG, TechniekNL, OnderhoudNL, AannemersfederatieNL (AFNL), Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) en Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG). Verder zijn er losse gesprekken gevoerd met VNO en Ondernemend Nederland (ONL). De signalen vanuit deze organisaties en hun achterban zijn meegenomen in de brief.
Verder is in aanloop naar de invoering van de eerste zero-emissiezones via verschillende kanalen, zoals brieven en online campagnes, gecommuniceerd om ondernemers bewust te maken van de invoering van de zones, hen te helpen in actie te komen en te onderzoeken wat dit voor hen betekent. Zij kunnen voor vragen en informatie terecht op www.opwegnaarzes.nl. Zoals in de brief beschreven, zijn via deze website in januari 2025 ruim 16.000 gesprekken met ondernemers gevoerd via de AI-chatbot. Ook zijn er in diezelfde maand via email 487 vragen van ondernemers binnengekomen en beantwoord.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is om met ondernemersvertegenwoordigers te overleggen over de impact van zero-emissiezones op ondernemers? Zo ja, kunt u in de toekomstige tweemaandelijkse updates over de impact van zero-emissiezones informatie uit gesprekken met ondernemersorganisaties opnemen?
Daar ben ik het mee eens en dat zal net als in de brief over januari 2025 in de komende rapportages worden meegenomen.
Bent u bekend met het feit dat, als gemeenten lokale ontheffingen invoeren boven op de landelijke ontheffingen, zij geen gebruik mogen maken van de landelijke infrastructuur ter afhandeling van aanvragen voor lokale ontheffingen?
Ik ben bekend met het feit dat gemeenten voor eventuele extra lokale ontheffingen een eigen infrastructuur moeten inrichten. Daarbij wil ik benadrukken dat een eigen infrastructuur alleen geldt voor de eventuele extra gehanteerde ontheffingen en niet voor de ontheffingen die voor álle gemeenten gelden en door álle gemeenten via het centraal loket worden verwerkt. We blijven streven naar een zo geharmoniseerd mogelijk beleid, waarin ontheffingen voor alle gemeenten gelden, en blijven hierover met gemeenten in gesprek. Dit is ook onderdeel van de afspraken die worden gemaakt in de Uitvoeringsagenda Zero-emissiezones.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk maken van een landelijke ontheffing voor marktkooplieden leidt tot een onevenredige last voor marktkooplieden die in meerdere gemeenten actief zijn, maar nu in iedere gemeente een ontheffing moeten aanvragen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Marktkooplieden kunnen, net als andere ondernemers, gebruikmaken van de overgangsregelingen, vrijstellingen, en landelijke geldende ontheffingen. Marktkooplieden kunnen deze ontheffingen bij één Centraal Loket aanvragen. Als extra handreiking hebben sommige gemeenten hier een lokale ontheffing voor de marktkooplieden aan toegevoegd om het hen gemakkelijker te maken waar mogelijk of bijvoorbeeld omdat de lokale politiek dit verzoek heeft gedaan.
Bent u het ermee eens dat dit gemeenten ontmoedigt om lokaal soelaas te bieden aan de ambulante handel in de vorm van ontheffingen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Gemeenten bepalen zelf of zij een extra lokale ontheffing voor de ambulante handel hanteren, maar geven tegelijk ook aan dat juist het landelijke systeem van overgangsregelingen, vrijstellingen en ontheffingen voldoende ruimte biedt om ook deze groep ondernemers te helpen.
Kunt u aangeven wanneer gemeenten van mening zijn dat er «lokaal aanleiding is» om de boetevrije periode te verlengen? Welke mening heeft u hier zelf over?
Dat kan bijvoorbeeld in het kader van de lokale politiek besloten worden, zoals in Nijmegen is gebeurd. De gemeenteraad heeft daar verzocht om een langere boetevrije periode te hanteren. In Leiden is naar aanleiding van afspraken met de lokale ondernemersvereniging bepaald dat de boetevrije periode een maand langer duurt. De afspraak dat vanwege lokale aanleiding een langere boetevrije periode kan gelden, is in goed overleg gemaakt waardoor ik hier achter kan staan.
De wetenschappelijke onderbouwing voor en weerlegging van de zogeheten “hockeystick” grafiek van het IPCC |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat tijdens het debat over over de Klimaat-en Energieverkenning op 11 maart 2025 aan u werd gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van McIntyre en McKitrick, waarin zij de onderbouwing voor de zogeheten «hockeystick» grafiek van Mann – zoals overgenomen door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 1999 – met wetenschappelijke argumenten weerleggen?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u daarop verwees naar het Global Temperature Report for 2024 van Berkeley Earth, dat volgens u juist een wetenschappelijke onderbouwing voor deze grafiek van het IPCC zou geven?2
Ja
Erkent u dat in het rapport, zoals genoemd in vraag 2, op geen enkele wijze wordt verwezen naar deze grafiek van het IPCC, al was het maar omdat deze grafiek een tijdspanne bestrijkt van duizend jaar terwijl het rapport van Berkeley Earth zich slechts baseert op cijfers vanaf het jaar 1850?
Ja
Waarom verwees u in antwoord op de vraag, zoals genoemd in vraag 1, naar een rapport dat deze vraag niet beantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ook Berkeley Earth concludeert dat de Aarde momenteel de hoogste gemiddelde temperatuur heeft sinds 1850 en Berkeley Earth is opgericht vanuit de wens om een aantal zorgen over de data weg te nemen. Oprichters Richard en Elizabeth Muller geloofden dat rigoureuze wetenschap veel van de vragen rond de nauwkeurigheid van de wereldwijde temperatuurregistraties kon oplossen.
Gedurende de twee jaar na de oprichting heeft een toegewijd team wetenschappers de gegevens over de oppervlaktetemperatuur op aarde opnieuw geanalyseerd en vijf belangrijke punten van zorg aangepakt: dataselectie, gegevensaanpassingen, de kwaliteit van meetstations, het stedelijke hitte-eiland- effect en de afhankelijkheid van complexe klimaatmodellen.
De bevindingen toonden aan dat geen van deze bezwaren een significante invloed had op de opwarmingstrend op lange termijn in de historische temperatuurregistratie.
In plaats daarvan bevestigden de bevindingen dat de opwarmingstrend kan worden verklaard door stijgende CO2-niveaus als gevolg van antropogene koolstofemissies.
Erkent u dat de grafiek van het IPCC een van de belangrijkste pijlers is onder (internationaal) klimaatbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, één specifieke grafiek niet. IPCC-rapporten als geheel zijn wel een belangrijke bron voor klimaatbeleid omdat ze de best beschikbare wetenschap vertegenwoordigen en rigoureuze review ondergaan, en de samenvattingen voor beleidsmakers door overheden worden goedgekeurd.
Bent u het ermee eens dat kritiek op het wetenschappelijk gehalte van de grafiek van het IPCC daarom uiterst serieus zou moeten worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gefundeerde kritiek moet uiteraard serieus worden genomen. Kritiek van McIntyre en McKitrick op de hockeystickgrafiek is echter al uitgebreid weerlegd (zie ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op de wetenschappelijke kritiek van McIntyre en McKitrick op de grafiek van het IPCC? Kunt u hierbij in elk geval ingaan op de analyse dat in het onderzoek van Mann verouderde en dubbele datareeksen zijn gebruikt; op de analyse dat de statistische methode van Mann zodanig is dat de grafiek de vorm van een hockeystick krijgt, ongeacht welke data men erin stopt; en op de opgeschoonde data van McIntyre en McKitrick, die een grafiek opleveren van temperatuurschommelingen – met inderdaad een toename vandaag de dag, maar een die niet groter is dan een stijging in de vijftiende eeuw?
Het artikel van McIntyre en McKitrick is 20 jaar oud en al uitgebreid weerlegd (onder andere in hetzelfde tijdschrift, Geophysical Research Letters, en hier samengevat: What evidence is there for the hockey stick?).
Een onafhankelijke beoordeling van de hockeystick van Mann et al. werd uitgevoerd door het National Center for Atmospheric Research. Zij reconstrueerden temperaturen met behulp van verschillende statistische technieken (met en zonder de statistische methode van Mann et al.). Hun resultaten wezen op iets andere temperaturen in het begin van de 15e eeuw. Ze bevestigden echter de belangrijkste resultaten van de originele hockeystick – dat de opwarmingstrend en de temperaturen van de afgelopen decennia ongekend zijn in ten minste de afgelopen 600 jaar.
Sinds het artikel over de hockeystick uit 1999, is de wetenschap van de paleoklimatologie bovendien verder gegaan. Sinds 1999 zijn er veel onafhankelijke reconstructies van temperaturen in het verleden gemaakt met behulp van een verscheidenheid aan proxy-gegevens, waaronder koralen, stalagmieten, boomringen, boorgaten en ijskernen, en een aantal verschillende methodologieën. Ze komen allemaal op hetzelfde resultaat uit – dat de afgelopen decennia de warmste waren in de afgelopen 500 tot 2.000 jaar (afhankelijk van hoe ver de reconstructie teruggaat).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn beantwoorden?
Ja
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting»?1
Ja.
Deelt u de stelling uit het artikel dat het besluit de noodzaak toont van de herziening van uitkeringen, belastingkortingen en toeslagen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak laat zien dat het goed is om meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting. Als een werkende ziek of arbeidsongeschikt raakt, ontvangt hij of zij een uitkering. Deze uitkering is een percentage van het laatstgenoten bruto inkomen tot een maximumbedrag. Het exacte percentage is afhankelijk van het uitkeringsregime waar hij of zij mee te maken krijgt. In aanvulling daarop, verliest deze persoon het recht op arbeidskorting over de uitkering. Hierdoor wordt het netto inkomen in dat geval nog lager en het verschil in inkomen vanwege de arbeidsongeschiktheid in verhouding met het laatstgenoten bruto inkomen nog groter. In onze brief illustreren wij dit aan de hand van een hypothetische situatie.2 Een fundamentele aanpassing van de arbeidskorting vergt tijd, heeft budgettaire gevolgen en heeft voldoende draagvlak nodig. Het kabinet kiest er wel voor om de samenloop van uitkering, heffingskortingen (zoals de arbeidskorting) en toeslagen te verkennen.
Kunt u inzicht geven in de inkomensdaling van gedeeltelijk arbeidsongeschikten in het slechtste scenario bij het schrappen van de arbeidskorting vanaf 2027?
Naar aanleiding van het oordeel van de Hoge Raad verandert het kabinet de regels rondom de samenvoegbepaling en daarmee ook de arbeidskorting. Als de werkgever de socialezekerheidsuitkering betaalt gaat deze niet langer onderdeel vormen van de grondslag voor het berekenen van de hoogte van de arbeidskorting.3 Wij beseffen ons dat het besluit voor de groep mensen die het betreft, onrechtvaardig kan voelen en dat dit besluit forse negatieve inkomensgevolgen kan hebben. Het besluit is dan ook niet lichtvaardig genomen. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit. Dit gemiddelde bedrag is inclusief de groep die er voordeel van gaat ondervinden, hierdoor zal de daling in netto inkomen van de groep die er nadeel van gaat ondervinden gemiddeld hoger liggen dan netto 3.000 euro per jaar.
Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt het meest negatief uit voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, gebruikmaken van de samenvoegbepaling en ook recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief hangt de IACK namelijk – net als de arbeidskorting – af van het arbeidsinkomen. Door het samenvoegen van uitkering en loon telt de uitkering mee als arbeidsinkomen en kan er een hoger recht op IACK, en in veel gevallen ook een hoger recht op arbeidskorting ontstaan. Hierbij moet worden benadrukt dat dit slechtste scenario waarschijnlijk zeer uitzonderlijk is. De mensen waarvoor de samenvoegbepaling wordt toegepast moeten dan een inkomen uit uitkering en inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking hebben zoals de voorbeelden in Tabel 1. Bovendien moet er worden voldaan aan de voorwaarden voor de IACK (de persoon moet een minstverdiener of alleenstaande zijn met thuiswonende kinderen jonger dan 12 jaar). Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoeveel mensen die nu gebruikmaken van de samenvoegbepaling ook recht hebben op IACK.
Het nadeel is het grootst voor mensen met een heel klein arbeidsinkomen en een hogere uitkering. In 2027 bereikt de arbeidskorting een maximum van € 5.892 bij een inkomen van € 47.319.4 Bij dat inkomen is ook de IACK maximaal en kunnen alle heffingskortingen verzilverd worden.5 Tabel 1 laat het brutonetto traject zien voor iemand met een inkomen van € 47.319 waarbij de uitkering als gevolg van de samenvoegbepaling tot het arbeidsinkomen wordt gerekend, en de gevolgen bij aanpassing van de samenvoegbepaling.
Vóór het aanpassen van de samenvoegbepaling is het niet relevant welk deel van het inkomen loon is en welk deel bestaat uit een uitkering. Het geheel wordt samengevoegd en belast alsof het arbeidsinkomen is. Bij het totale inkomen ontstaat in de huidige situatie (d.i. vóór aanpassen samenvoegbepaling) een maximaal recht op arbeidskorting en IACK (zie Tabel 1). Na aanpassing van de samenvoegbepaling verliest deze persoon het recht op arbeidskorting en IACK over de uitkering. In de (theoretische) situatie waarin het arbeidsinkomen minimaal is (€ 1) verliest de belastingplichtige het volledige recht op arbeidskorting en IACK, een nadeel van ruim € 8.800 in 2027 (scenario 1).
Aan de tabel is ook nog een tweede scenario toegevoegd waarin het arbeidsinkomen gelijk is aan het inkomen waarbij de IACK begint op te bouwen (€ 6.464 in 2027). In die situatie bedraagt het nadeel ruim € 8.300, omdat dan nog wel een beperkt recht op arbeidskorting blijft bestaan, namelijk over het gedeelte van het inkomen dat daadwerkelijk arbeidsinkomen is.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 1
€ 6.464
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 47.318
€ 40.855
Belastbaar inkomen
€ 47.319
€ 47.319
€ 47.319
Belasting box 1
€ 16.953
€ 16.953
€ 16.953
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 2.212
€ 2.212
€ 2.212
Arbeidskorting
€ 5.892
€ 0
€ 505
IACK
€ 2.985
€ 0
€ 0
Totaal betaalde belasting
€ 5.864
€ 14.741
€ 14.236
Netto-inkomen
€ 41.455
€ 32.578
€ 33.083
Verschil
– € 8.877
– € 8.372
In welke gevallen kan het schrappen van de arbeidskorting gunstig uitpakken voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten?
Het scenario waarin uitkeringsgerechtigden erop vooruit gaan door aanpassing van de samenvoegbepaling komt beperkt voor. Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt gunstig uit voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die met hun totale inkomen (inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking + uitkering) in het afbouwtraject van de arbeidskorting zitten én een niet te hoge uitkering hebben. De voorbeelden in Tabel 2 illustreren dit. Een belastingplichtige met een totaal inkomen van € 57.319 krijgt in 2027 € 5.241 arbeidskorting als het inkomen wordt samengevoegd. Als het inkomen niet wordt samengevoegd kan het recht op arbeidskorting oplopen tot maximaal € 5.892 (in het voorbeeld is dat bij een uitkeringshoogte van € 10.000, scenario 1). Voor belastingplichtigen met een relatief hoge uitkering zal het recht op arbeidskorting wel dalen als de samenvoegbepaling wordt aangepast (scenario 2). Dit is de grootste groep. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 47.319
€ 27.319
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 10.000
€ 30.000
Belastbaar inkomen
€ 57.319
€ 57.319
€ 57.319
Belasting box 1
€ 20.707
€ 20.707
€ 20.707
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 1.594
€ 1.594
€ 1.594
Arbeidskorting
€ 5.241
€ 5.892
€ 5.135
Totaal betaalde belasting
€ 13.871
€ 13.220
€ 13.977
Netto-inkomen
€ 43.448
€ 44.099
€ 43.342
Verschil
€ 651
– € 106
Welke mogelijkheden ziet u om deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten zo goed mogelijk te begeleiden naar de inkomensdaling vanaf 2027?
Het kabinet realiseert zich goed dat de wijziging grote financiële gevolgen heeft voor mensen die die nu wel arbeidskorting ontvangen over hun socialezekerheidsuitkering. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat uitkeringsgerechtigden die door het besluit worden geraakt tijdig te informeren, zodat zij niet worden geconfronteerd met een te abrupte inkomensdaling. Dat zal niet in alle gevallen goed mogelijk zijn. Voor welke uitkeringsgerechtigden het UWV een werkgeversbetaling doet is bekend. Niet iedereen die de uitkering krijgt uitbetaald door de werkgever, krijgt echter te maken met de aanpassing van de samenvoegbepaling. Daarvoor is het ten eerste van belang of er in dezelfde periode naast de uitkering wordt gewerkt én ten tweede of de werkgever voor die periode het loon en de uitkering samenvoegt. Hier zijn geen volledige gegevens over beschikbaar. Daarnaast gaat de aanpassing vanaf 2027 in. Dat houdt in dat de groep die nu een werkgeversbetaling ontvangt, waarschijnlijk niet volledig aansluit met de groep die vanaf 2027 een werkgeversbetaling krijgt en op dat moment geraakt wordt door de aanpassing. Het is zodoende een uitdaging om de groep uitkeringsgerechtigden die door dit besluit wordt geraakt te informeren. Het kabinet treedt daarom in gesprek met werkgevers, het UWV en de Belastingdienst om te kijken welke manieren er zijn om deze groep zo goed als mogelijk in beeld te brengen en zo snel mogelijk te informeren.
Wat is uw duiding van de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 sinds 2001?
Bij de invoering van de arbeidskorting in 2001 is in de memorie van toelichting een tweetal doelen opgenomen. Compensatie voor de gemaakte arbeidskosten en het bevorderen van arbeidsparticipatie. In de loop der tijd is de focus van de arbeidskorting steeds meer te komen liggen op het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Het doel om arbeidsparticipatie te stimuleren is bijvoorbeeld terug in te zien in de opbouw van de arbeidskorting. Dit leidt tot een lagere marginale druk voor inkomens in het opbouwtraject, waardoor het lonender is om meer te werken. Dat de nadruk steeds meer ligt op het arbeidsparticipatiedoel in plaats van de kostenvergoeding is terug te zien in de afbouw van de arbeidskorting naar nihil. Immers, werkenden met een hoger inkomen ontvangen door deze afbouw minder of geen arbeidskorting, maar zij hebben niet per definitie minder arbeidskosten dan werkenden met een lager inkomen. Ook in de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 is terug te zien dat het doel van stimuleren van de arbeidsparticipatie meer naar de voorgrond is getreden.
Hoe verhoudt het afschaffen van de arbeidskorting voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de eenverdienersproblematiek in algemene zin en specifiek ten aanzien van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek?
De alleenverdienersproblematiek ziet op een groep eenverdienerhuishoudens die door een samenloop van fiscaliteit, toeslagen en sociale zekerheid een lager besteedbaar inkomen heeft dan een paar in de bijstand. Dit komt voornamelijk doordat de betrokken groep eenverdienerhuishoudens door een hoger bruto inkomen minder recht op toeslagen heeft. Het gaat jaarlijks om circa 6.000 eenverdienerhuishoudens. Het kabinet vindt deze situatie onwenselijk en heeft daarom een fiscale oplossing geïntroduceerd in de vorm van een belastingkorting voor eenverdieners met een laag inkomen.6 Beoogd wordt om deze oplossing per 2028 in werking te laten treden.7 Ter overbrugging naar deze fiscale oplossing voeren gemeenten sinds begin 2025 de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek uit.
Door de voorgenomen aanpassing van de samenvoegbepaling in de arbeidskorting kan het aantal huishoudens in de alleenverdienersproblematiek tussen 2027 en 2038 toenemen.8 Door de aanpassing zal een groep uitkeringsgerechtigden minder arbeidskorting ontvangen dan in de huidige situatie. Omdat het verschil tussen het netto en bruto inkomen hierdoor toeneemt, neemt voor eenverdienerhuishoudens binnen deze groep uitkeringsgerechtigden de kans op de alleenverdienersproblematiek toe. De eenverdienerhuishoudens die als gevolg van de aanpassing in 2027 in de alleenverdienersproblematiek terechtkomen, kunnen voor dat jaar aanspraak maken op de tegemoetkoming op grond van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek.
Hoeveel huishoudens dit precies zal betreffen, is echter niet bekend. Van deze personen is de specifieke huishoudsituatie niet bekend, en dus ook niet in welke mate hier sprake is van eenverdienerhuishoudens. De verwachting is dat het zal gaan om een klein deel van de jaarlijks 11.000 uitkeringsgerechtigden die nu nog arbeidskorting over hun uitkering berekend krijgen. Niet veel uitkeringsgerechtigden zullen aan alle noodzakelijke huishoudkenmerken voldoen. Om na de aanpassing in de alleenverdienersproblematiek terecht te komen, moet de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een partner hebben die geen of een klein inkomen heeft. Daarnaast moet de baanomvang van de uitkeringsgerechtigde klein zijn en moet de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering binnen bepaalde grenzen liggen. Van alle personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2023 werd minder dan 1% geraakt door de alleenverdienersproblematiek. Voor mensen met ook inkomen uit werk – zoals de 11.000 betrokkenen bij de aanpassing – is dit percentage nog kleiner.
Hoe verhoudt het besluit om de arbeidskorting af te schaffen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de geldende Europese wet- en regelgeving over sociale zekerheid?
De arbeidskorting is een fiscale maatregel. Werkenden krijgen deze korting op het bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekering dat zij moeten betalen. De Europese wet- en regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid ziet niet op fiscale maatregelen.
De hervatte Israëlische aanvallen op Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
Klopt het dat Israël eenzijdig het staakt het vuren met Hamas geschonden heeft?1
Ja. Dit geschiedde nadat onderhandelingen over verlenging van de eerste fase van het op 19 januari 2025 ingetreden staakt-het-vuren faalden.
Wat houdt het «aandringen», in uw reactie op X van 18 maart, in?2 Welke acties heeft u concreet ondernomen, naast deze tweet, die onder dit «aandringen» worden verstaan? Door wie is dit aandringen gebeurd, bij wie, hoe vaak, en op welke momenten? Kun u daar een compleet antwoord op geven?
Waar mogelijk tracht Nederland invloed uit te oefenen bij betrokken landen voor de terugkeer naar een staakt-het-vuren en tot een overeenkomst te komen gericht op de vrijlating van alle gegijzelden, directe en ongehinderde toegang van humanitaire hulp, en het definitief staken van de gewelddadigheden. Deze boodschap draagt het kabinet uit in alle relevante contacten, zowel op ambtelijk als politiek niveau. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken geregeld contact gehad met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken om zorgen te bespreken en kritische boodschappen over te brengen.
Sinds de verbreking van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. is de situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever snel verslechterd. De aanhoudende illegale blokkade van humanitaire hulp en elektriciteit zorgt voor grootschalig leed. Dit noodzaakt het kabinet om verdere stappen te nemen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daarom op 6 mei 2025 aan Hoge Vertegenwoordiger Kaja Kallas laten weten dat Nederland een evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord noodzakelijk acht. Hierover is uw Kamer per brief geïnformeerd (32 623, nr. 352).
Waarom is na deze nieuwe aanval en schending van het staakt het vuren door Israël niet overgegaan op het instellen van sancties n.a.v. het geweld in Gaza? Kunt u dat toelichten?
Nederland blijft via diplomatieke weg benadrukken dat alle partijen zo snel mogelijk moeten terugkeren naar een staakt-het-vuren. Nederland weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden om de situatie op de grond te verbeteren. Dat gebeurt achter de schermen maar ook publiekelijk via verklaringen, in bilateraal verband of samen met gelijkgezinde landen. De ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april jl. is hier een voorbeeld van. Voor het kiezen van instrumenten om invloed uit te oefenen gelden geen vaste criteria; per geval wordt beoordeeld wat het meest effectief is.
Wat moet er gebeuren voordat u overgaat op tot het instellen van sancties tegen de Israëlische regering n.a.v. het geweld in Gaza? Zijn hier criteria voor gesteld? Welke criteria zijn dat? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u op enig moment in het afgelopen jaar overwogen om sancties op te leggen tegen Israël n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden om de situatie op de grond te verbeteren. Hier liggen ook ambtelijke adviezen aan ten grondslag waarbij op voorhand geen opties worden uitgesloten. In algemene zin wordt bij de optie van sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een afweging moet worden gemaakt tussen het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Adviezen hierover betreffen deze elementen en worden om die reden niet gedeeld. Openbaarmaking daarvan zou de onderhandelingspositie van Nederland ondermijnen en raken aan diplomatieke betrekkingen.
Heeft u ambtelijke adviezen ontvangen over de mogelijkheid tot het instellen van sancties richting Israël n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo ja, mogen wij die ontvangen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het inzetten van honger en seksueel geweld als wapen en het collectief straffen van een bevolking oorlogsmisdaden zijn?
Het opleggen van collectieve straffen is als zodanig niet apart strafbaar gesteld als oorlogsmisdrijf in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ISH). Wel is collectieve bestraffing van beschermde personen verboden volgens artikel 33 van het Vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd. In het Statuut van Rome inzake het ISH is het in een internationaal gewapend conflict opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering als oorlogsmisdrijf strafbaar gesteld (artikel 8, tweede lid, onder b, sub xxv). In aanvulling daarop heeft de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties) op 6 december 2019 een amendement op het Statuut van Rome aangenomen, waarin dit ook als oorlogsmisdrijf strafbaar wordt gesteld in gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn (artikel 8, tweede lid, onder e, sub xix). Een dergelijk amendement dient door de individuele verdragspartijen geaccepteerd te worden. In het geval van de Palestijnse Gebieden is het amendement nog niet in werking getreden, wat niet afdoet aan het eerder genoemde artikel 8, tweede lid, onder b, sub xxv. Ook het inzetten van seksueel geweld als wapen kan een schending zijn van het humanitair oorlogsrecht en onder omstandigheden ook als oorlogsmisdrijf worden aangemerkt.
Bent u van mening dat de regering van Israël in Gaza honger en seksueel geweld als wapen heeft ingezet en/of de bevolking collectief van Gaza collectief heeft gestraft in het afgelopen jaar? Kunt u dat toelichten?
Het kabinet heeft meermaals en duidelijk aangegeven dat het door Israël tegenhouden van humanitaire hulp indruist tegen het humanitair oorlogsrecht en heeft Israël hier ook op aangesproken. Mede om deze ontwikkelingen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 6 mei de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Kaja Kallas, medegedeeld dat Nederland een evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord noodzakelijk acht. Hierbij is tevens aangegeven dat Nederland, hangende de evaluatie, niet zal instemmen met de verlenging van het EU-Israël Actieplan (zie ook het antwoord op vraag3.
De humanitaire blokkade staat ook op gespannen voet met de afspraken die hierover zijn gemaakt onder andere in de VN Veiligheidsraad-resolutie 2417 daterend uit 2018. Deze resolutie veroordeelt het uithongeren van een burgerbevolking als methode van oorlogsvoering. In lijn met resolutie 2417 wijst Nederland Israël consequent op zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet roept op tot zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek, naar onder meer de feitelijke omstandigheden, zodat een bevoegde rechter hierover een uitspraak kan doen.
Heeft u in het afgelopen jaar overwogen om het Europese Unie (EU) Associatieverdrag met de regering van Israël op te schorten n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 6 mei aan Hoge Vertegenwoordiger, Kaja Kallas, laten weten dat Nederland een evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord noodzakelijk acht. Het Nederlands verzoek zal op 20 mei tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken besproken worden.
Heeft u ambtelijke adviezen ontvangen over de mogelijkheden tot het opschorten van het EU Associatieverdrag met de regering van Israël n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo ja, mogen wij die ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 5, 6 en 9. Omdat de adviezen aangaande het EU-Associatieakkoord informatie bevatten over de positie van Nederland en andere lidstaten in een EU-interne discussie worden deze stukken niet openbaar gemaakt. De openbaarmaking zou de betrouwbaarheid van Nederland als partner kunnen schaden en daarmee raken aan de Nederlandse diplomatieke betrekkingen.
Heeft u in het afgelopen jaar overwogen om wapenexport en import en ander defensiematerieel van en naar Israël op te schorten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet toetst iedere aanvraag voor de uitvoer van militaire goederen per geval aan de Europese wapenexportcriteria. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp ontvangt daartoe van de Minister van Buitenlandse Zaken een buitenlandpolitiek advies dat gebaseerd is op een ambtelijke toetsing aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole. Daarin wordt ook geadviseerd over de risico’s die al dan niet gepaard gaan met de betreffende transactie. Daar waar een duidelijk risico bestaat dat militaire goederen gebruikt worden voor ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
In het kader van het in kaart brengen van alle handelingsperspectieven inzake de situatie in de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever en de bredere regio heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp na 7 oktober 2023 ook informatie ontvangen over het opschorten van de uitvoer van militaire goederen naar Israël. Gelet op de zorgvuldige individuele toetsing van vergunningaanvragen, ziet het kabinet geen reden voor het bij voorbaat opschorten van alle uitvoer naar Israël. Zoals u bekend steunt dit kabinet het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël. Om te kunnen voorzien in zijn legitieme wens tot zelfverdediging moet Israël ook kunnen beschikken over de daartoe noodzakelijke militaire middelen. Het huidige toetsingsbeleid volstaat om ongewenste transacties te voorkomen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ook de voorzieningenrechter van het Gerechtshof in Den Haag op 13 december 2024 in de zaak Al-Haq c.s. tegen de staat oordeelde dat de Staat voldoet aan de (internationaalrechtelijke) verplichtingen ten aanzien van het beoordelen van vergunningaanvragen en dat er zodoende geen reden is voor de Staat om een algeheel exportverbod op militaire en dual-use goederen op te leggen.
Omdat deze ambtelijke adviezen concurrentiegevoelige informatie bevatten, worden deze niet met uw Kamer gedeeld. Daarnaast zou het delen van deze adviezen de Nederlandse diplomatieke betrekkingen kunnen raken.
Wat betreft de aanpassingen van de algemene vergunningen voor het uitsluiten van Israël als eindbestemming is uw Kamer op 7 april jl. per Kamerbrief (Kamerstuk 22 054, nr. 454) geïnformeerd.
Op het vlak van de import van militaire goederen geldt dat Defensie, vanwege de toegenomen dreiging en de veroudering van het huidige materieel, op zeer korte termijn behoefte heeft aan het beste materieel om de taken van de krijgsmacht te kunnen blijven uitvoeren. Dit is noodzakelijk voor de veiligheid van Nederland en Europa. Voor bepaalde capaciteiten komt het beste materieel uit Israël. Tegelijkertijd beoogt het kabinet strategische afhankelijkheden te verminderen, en de Europese defensie-industrie te versterken. Sinds vorig jaar weegt het Ministerie van Defensie de herkomst – Nederlands of Europees – zwaarder mee bij aanschaf, evenals tijdige beschikbaarheid.
Heeft u ambtelijke adviezen ontvangen over risico’s van wapenexport naar Israël en/of de mogelijkheden tot het opschorten daarvan? Zo ja, wanneer? Zo ja, mogen wij die ontvangen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is uw reactie op protesten van burgers, waaronder familie van gijzelaars, die protesteren tegen het besluit van premier Netanyahu en zijn regering om de oorlog met Hamas te hervatten?3
Het is begrijpelijk dat Israëliërs, die vragen om de terugkeer van gijzelaars en een einde aan het geweld in Gaza, demonstreren tegen hun regering. Naar mening van het kabinet dient het staakt-het-vuren te worden hervat; dat is tot nu toe het meest effectieve middel gebleken om gijzelaars vrij te krijgen en een einde te maken aan het geweld.
Deelt u de kritiek van de demonstranten en familie dat hiermee de vrijlating van de gijzelaars in gevaar wordt gebracht? Kunt u dat toelichten?
Voor de vrijlating van alle gijzelaars blijft het cruciaal dat alle partijen zo snel mogelijk terugkeren naar een staakt-het-vuren en dat onderhandelingen worden hervat. Nederland blijft dit bij alle partijen benadrukken.
Constaterende dat u op 19 maart 2025 u op X stelde dat u de situatie heeft «besproken» met uw collega’s van Israël, Egypte, Qatar en Turkije4; hoe lang duurde dit gesprek? Wat is er met wie besproken? Wat was de uitkomst van deze gesprekken? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
In de week van 18 maart heeft de Minister van Buitenlandse Zaken twee keer gesproken met zijn Israëlische collega en daar het u bekende standpunt over de blokkade van humanitaire hulp en het verbreken van het staakt-het-vuren overgebracht. Ook sprak de Minister met zijn Egyptische en Qatarese collega’s over de kansen om beide partijen tot serieuze onderhandelingen te bewegen voor een staakt-het-vuren, gezien hun bemiddelende rol. Met deze landen onderhoudt Nederland een brede relatie en heeft daarom geregeld contact. Ook sprak de Minister met zijn Turkse ambtsgenoot, o.a. over de positie van Hamas. Nederland houdt ondertussen contact met de Verenigde Staten over de situatie.
Het artikel 'Hongarije neemt wet aan die Pride-mars verbiedt' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hongarije neemt wet aan die Pride-mars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verbieden van Pride-marsen in strijd is met de Europese waarden van vrijheid en democratie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest en de mensenrechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden. Ook heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring2 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten.
Keurt u het wettelijk verbieden van Pride-marsen in Hongarije af?
Ja.
Keurt u het voornemen van de Hongaarse regering om mensen die Pride bijwonen een boete van 500 euro op te leggen en om gezichtsherkenningssoftware te gebruiken om deelnemers te identificeren af?
Ja.
Welke boodschap heeft u overgebracht of brengt u over aan de Hongaarse regering?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft deze zorgen reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X3 en ik heb deze zorgen gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. Zie ook het antwoord op vraag 2, voor wat betreft de BeNeLux-verklaring in de Raad van Europa en de oproep aan de Europese Commissie voor benodigde vervolgactie.
Bent u bekend met het voornemen van de burgemeester van Boedapest om Pride dit jaar alsnog doorgang te laten vinden?
Ja.
Bent u bereid om uit protest tegen deze wet zelf deel te nemen aan de Pride-mars in Boedapest? Zo nee, waarom niet?
De Pride staat gepland op 28 juni as., dat geeft voldoende tijd voor een zorgvuldige afweging ten aanzien van deelname namens Nederland, in nauw contact met andere EU lidstaten. Ikzelf ben niet voornemens hieraan deel te nemen.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden? Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Ja. Ik vind het goed dat de lokale kerken gebruikmaken van de mogelijkheid de problematiek rond huisvesting van kerken bij de gemeente ter sprake te brengen.
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Ik betreur het idee dat kerken door ruimtegebrek hun belangrijke maatschappelijke functie niet zouden kunnen vervullen en dat erediensten hierdoor niet kunnen worden gehouden. Bij dit ruimtegebrek gaat het echter om een veel breder probleem dat niet alleen kerkelijke gemeenschappen treft. Schaarste aan (huur)ruimte heeft dan ook de aanhoudende aandacht van dit kabinet.
Tegelijkertijd gaat het waarschijnlijk niet alleen om schaarste aan ruimte, maar ook om betaalbaarheid en de concurrentie tussen religieuze organisaties en andere organisaties met een maatschappelijke functie. Daarnaast bestaat de trend dat steeds meer kerkgebouwen leeg komen te staan of hun religieuze functie verliezen. Om deze ontwikkeling in kaart te brengen en een visie te vormen over de toekomst van deze kerkgebouwen kunnen gemeenten een kerkenvisie opstellen. In een kerkenvisie kan een gemeente keuzes maken over welke bestemming een kerk bij verlies van religieus gebruik houdt of krijgt, bijvoorbeeld behoud van de bestaande maatschappelijke bestemming of woningbouw. Het behoud van de maatschappelijke bestemming maakt het mogelijk dat een andere geloofsgemeenschap zich kan vestigen in het kerkgebouw.
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam, een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving, bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke initiatieven zullen verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6 van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten te houden?
Het uitgangspunt van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is dat eenieder in Nederland vrij is om een geloof of levensovertuiging te hebben, te verlaten, te veranderen of niet te hebben en daarnaar te handelen en/of te leven volgens de voorschriften van het geloof of de levensovertuiging. De overheid heeft een verplichting om de uiting van godsdienstvrijheid toe te staan (tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dat niet te doen) en om dit, waar mogelijk, te faciliteren.
Artikel 6 van de Grondwet legt de overheid echter geen resultaatsverplichting op om voldoende fysieke ruimte beschikbaar te maken voor het houden van erediensten. De verdeling van ruimte is een samenspel van overheden, private partijen en burgers. De ruimte in Nederland is schaars en er zijn veel verschillende partijen die om extra ruimte vragen. Gemeenten kunnen er in hun ruimtelijk beleid expliciet voor kiezen rekening te houden met het belang van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, maar hoeven dat niet te doen.
Ongeacht de vraag of betrokken partijen bij de verdeling uiteindelijk expliciet rekening houden met de belangen van geloofsgemeenschappen, mag het recht dat in artikel 6 van de Grondwet wordt beschermd in ieder geval niet illusoir worden gemaakt. Het is belangrijk dat er na de verdeling van de fysieke ruimten voldoende mogelijkheid is om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uit te oefenen. In het uiterste geval staat de weg naar de rechter open om te laten toetsen of de bij de verdeling betrokken partijen recht hebben gedaan aan dit uitgangspunt.
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat houdt in dat de overheid geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis mag voortrekken of voorschrijven. De overheid bemoeit zich niet met de inhoud van de godsdienst of levensovertuiging of met de wijze waarop de godsdienst of levensovertuiging wordt beleden. Omgekeerd hebben religieuze organisaties geen formele positie binnen de overheidsorganisatie. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat verbiedt de overheid niet om de uitoefening van een godsdienst of levensovertuiging te faciliteren, bijvoorbeeld door gebedsruimten beschikbaar te maken of door subsidies te verlenen voor activiteiten die een niet-religieus, publiek doel hebben.
Daartoe heeft de overheid echter geen verplichting. Of en in hoeverre contacten worden onderhouden met religieuze en levensbeschouwelijke gemeenschappen is in de eerste plaats een politieke overweging, die in belangrijke mate op lokaal niveau moet worden gemaakt. Wanneer gemeenten beslissen om de uitoefening van godsdienstvrijheid en levensovertuiging actief te faciliteren, is het wel van belang dat de gemeente neutraal handelt: regelgeving en beleid mogen geen onderscheid maken tussen gemeenschappen op basis van de inhoud van het geloof of de levensovertuiging.
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen kerk en staat»?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders gaat zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Het is niet aan mij om het college op zijn verantwoordelijkheden aan te spreken; die taak ligt bij de gemeenteraad. Wel doe ik als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties handreikingen om gemeenten te helpen bij het opstellen en uitvoeren van beleid ten aanzien van geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen. Hiertoe heeft mijn ambtsvoorganger bijvoorbeeld in 2019 het Tweeluik religie en publiek domein gepubliceerd.3
Vanuit het programma Toekomst Religieus Erfgoed van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden gemeenten daarnaast ondersteund bij de totstandkoming, uitvoering en implementatie van kerkenvisies door middel van publicaties, handreikingen en bijeenkomsten.
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?3 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst onder druk zet?
Ja dat herinner ik me. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 8 is toegelicht, is het aan het lokale gezag om af te wegen hoe beschikbare (huur)ruimten worden verdeeld. Ik kan niet treden in de beoordeling van deze afweging.
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
De uitoefening van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mag niet onevenredig onder druk komen te staan door ruimtegebrek. Tegelijkertijd geeft deze vrijheid geen absoluut recht op het verkrijgen van fysieke ruimte voor belijdenis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, spelen bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten meerdere belangen mee en is de verdeling van ruimten een samenspel tussen overheden, marktpartijen en burgers. Betrokken partijen kunnen ervoor kiezen de belangen van geloofsgemeenschappen voorop te stellen bij het maken van beslissingen, maar hebben daartoe geen verplichting. Zij kunnen er ook voor kiezen beschikbare ruimten voor andere doeleinden in te zetten dan voor de geloofsbelijdenis. Dat is in beginsel toegestaan, mits dit beleid neutraal is ten aanzien van alle geloofsgemeenschappen en het beleid de uitoefening van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging niet illusoir maakt.
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol in spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 toegelicht, gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Die rol vervul ik onder andere door het uitbrengen van verschillende handreikingen, zoals het Tweeluik religie en publiek domein. Er hebben zich sinds de publicatie van het Tweeluik in 2020 geen wijzigingen voorgedaan die een herijking van de handreiking op dit moment noodzakelijk maken.
Daarnaast maak ik met de jaarlijkse bijeenkomst van het Platform Gemeenten en Mensenrechten lokale bestuurders, politici en beleidsmedewerkers bewust van de gevallen waarin gemeentelijk beleid raakt of kan raken aan (de uitoefening van) grondrechten. Tijdens de bijeenkomst gaan gemeenten met elkaar in gesprek over het waarborgen van grondrechten in lokale regelgeving en beleid en worden goede voorbeelden gedeeld van het omgaan met mensenrechtelijke thema’s, zoals het recht op volkshuisvesting, het demonstratierecht en anti-discriminatie.
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet bouwt aan leefgemeenschappen, waarin onder ander gewoond, gewerkt, vrijwilligerswerk gedaan en gerecreëerd wordt. Het inpassen van voorzieningen voor geloof is onderdeel van een samenleving. Het is niet aan de rijksoverheid om nationaal te sturen op het inpassen voor voorzieningen voor het uitoefenen van godsdienstvrijheid. Het lokale bestuur maakt zelf deze afwegingen in het ruimtelijk beleid, in samenspraak met betrokken burgers en marktpartijen.
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid (in hoedanigheid van Minister van Eredienst) ziet op het onderhouden van contacten met geloofs- en levensbeschouwelijke gemeenschappen, met als doel het bevorderen van de goede samenwerking tussen het Rijk en deze gemeenschappen. De Minister van Eredienst heeft geen wettelijke rol of bevoegdheden bij het verdelen van beschikbare (huur)ruimten.
Het voortouw voor bepaalde onderwerpen op het terrein van religie en levensbeschouwing is bij verschillende departementen belegd. Zoals hiervoor toegelicht gaat het lokale gezag zelf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van (de huisvesting van) geloofsgemeenschappen en heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel een ondersteunende rol bij het waarborgen van grondrechten op lokaal niveau. Voor vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen is, naast het lokale gezag, de Minister van BZK aanspreekpunt voor dit onderwerp. Daarnaast kunnen gemeenschappen gebruikmaken van de consultatiemogelijkheden, zoals de terinzagelegging van de Nota Ruimte. Indien vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenschappen de huisvesting van deze gemeenschappen willen aankaarten in het reguliere overleg met de Minister van Eredienst zal deze Minister hen verwijzen naar de lokale overheden of eventuele signalen hierover onder de aandacht brengen van de Minister van BZK, omdat deze de contacten onderhoudt met gemeenten.
Het bericht 'Artsen zien dagelijks gevaar voor patiëntveiligheid door ICT-problemen' |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel van de NOS, en zo ja, hoe kijkt u aan tegen het feit dat vrijwel alle medisch-specialisten (97 procent) zeggen dat patiënten risico's lopen omdat elektronische patiëntendossiers niet met elkaar communiceren?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel. Dit is precies waar de urgentie ligt en waarom ik regie heb genomen op het ontwikkelen van een visie en strategie én op het uitvoeren van de stappen die daarin uitgestippeld staan. Het richt de spotlight op een breed gedragen ambitie in de zorg; het komen tot een betere databeschikbaarheid. Het Ministerie van VWS werkt daarom samen met betrokkenen er hard aan om een toekomstbestendig gezondheidsinformatiestelsel te realiseren. Dat is een stelsel waarin de juiste mensen, op het juiste moment en op de juiste plek over de juiste gezondheidsgegevens kunnen beschikken. Het bouwen van dit stelsel is echter een grote opgave met veel complexe, samenhangende onderdelen. Deze opgave is onder te verdelen in drie blokken: 1. wetgeving, 2. «de basis op orde» (de onderlinge infrastructuur) en 3. eigen regie en zeggenschap voor de burger. Ik neem hierin regie, maar doe dit samen met het veld. Ondertussen spoor ik zorgaanbieders aan om stappen vooruit te nemen; ga bijvoorbeeld al aan de slag met de kwaliteit van de data in de eigen systemen. Het is tijd om gekozen beleid naar de praktijk te brengen en daar heeft VWS de hulp van het zorgveld en Zorg-ICT-leveranciers hard bij nodig.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de risico's op dit soort fouten alleen maar toenemen als er niets verandert vanwege de dubbele vergrijzing die nu gaande is?
Als er niets zou veranderen neemt inderdaad het risico op dit soort fouten vanwege de dubbele vergrijzing toe. Daarom zet ik – samen met het veld – nu al in op de implementatie van de gegevensuitwisselingen uit de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) ten behoeve van interoperabiliteit. En ik zet in op de programma’s voor de Basis op Orde (Landelijk dekkend netwerk, Generieke functies, eenheid van Taal, etc.), zoals genoemd in de Kamerbrief Agenda databeschikbaarheid in de zorg2. Daarmee zetten we de eerste stappen om risico’s op fouten én administratieve lasten te verminderen.
Waarom hebben de diverse afspraken van de afgelopen jaren niet geleid tot compleet beschikbare informatie?
Het Ministerie van VWS heeft in samenwerking met het veld de Nationale visie en strategie op het gezondheidsinformatiestelsel3 ontwikkeld met als doel volledige databeschikbaarheid in 2035. Dat is nog ver weg en om grip te houden op dat proces geeft de NVS structuur en richting aan deze complexe verandering in een drietal stappen, plateaus genoemd. Samen met het veld ben ik nu hard bezig om de diverse afspraken uit plateau 1 van de NVS te realiseren, wat voltooid moet zijn in 2026. Dit houdt onder andere in dat de gegevensuitwisselingen conform de Wegiz geïmplementeerd zijn en de randvoorwaarden hiervoor zoals de prioritaire generieke functies gerealiseerd zijn.
Het huidige gezondheidsinformatiestelsel is mede vanwege de complexe sectorale opbouw met eigen informatiesystemen nu nog onvoldoende geschikt om op een goede manier informatie tussen zorgverleners uit te wisselen. Daarvoor moet eerst de basis op orde worden gebracht. Dit betekent onder andere dat een landelijk dekkend netwerk als basisinfrastructuur moet worden gerealiseerd. Dit kost tijd en daarom realiseren we samen met het zorgveld waar nodig tijdelijke kortetermijnoplossingen, zoals voor de gegevensuitwisseling beeldbeschikbaarheid.
Wat is de voortgang van het «Actieplan zorg-ICT-markt»? Hoe staat het met het streven om eind 2025 de marktwerking op de zorg-ICT-markt verbeterd te hebben?2
Eerder heeft mijn voorganger een voortgangsbrief5 over het Actieplan zorg-ICT-markt aan Uw Kamer gestuurd. De gezamenlijke inzet van zorgverleners, koepels, ICT-leveranciers, brancheorganisaties, toezichthouders en andere partijen in het zorgveld is essentieel om elektronische gegevensuitwisseling en databeschikbaarheid in de zorg te verbeteren. In deze brief wordt de voortgang van een aantal interventies benoemd, onder andere:
Dit zijn ook de acties waarop ik op dit moment met veldpartijen concrete stappen zet. Ik laat mij hierbij onder meer inspireren door de onlangs door de NZa gepubliceerde verkenning Sturing op kwaliteit en betaalbaarheid zorg-ict.
In beginsel heeft het Actieplan zorg-ICT-markt een looptijd van drie jaar, 2023 tot en met 2025. In de voortgangsbrief die dit najaar verstuurd zal worden zal ik een overzicht opnemen van de resultaten. Daarbij zal ook worden ingegaan op het vervolg van het Actieplan en welke nieuwe acties aanvullend nodig zijn om de marktwerking op de zorg-ICT-markt verder te verbeteren.
Hoe kijkt u aan tegen de positie van ICT-leveranciers?
De inzet van ICT-leveranciers is hard nodig om de doelstellingen uit het actieplan zorg-ICT-markt te behalen. Ik vind het belangrijk om samen met de zorg-ICT-leveranciers te kijken naar hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en dit samen met hen te verwoorden in gedragscode/convenant.
Hoe kijkt u aan tegen de administratieve lasten en het onnodig gebruik van zorg die dubbele onderzoeken veroorzaken door geen of te late gegevensdeling?
Ik ben van mening dat de administratieve lasten en het onnodig uitvoeren van dubbele onderzoeken onder andere worden veroorzaakt door geen of te late gegevensdeling. Daarom is mijn doel dat zorgverleners in 2030 maximaal 20% van hun tijd aan zinnige administratie besteden. Dat gaat in brede zin over niet meer onnodig overtypen en in dit geval zelfs om het voorkomen van onnodig gebruik van zorg.
Wat is de stand van zaken van de overgenomen motie van de leden Rikkers-Oosterkamp en Krul over regie houden op de ontwikkeling van gebruiksvriendelijke systemen voor patiëntgegevens?3
Het ontwikkelen van gebruiksvriendelijke systemen voor patiëntgegevens is nadrukkelijk onderdeel van de doelstellingen van de Nationale visie en strategie voor het gezondheidsinformatiestelsel (NVS). Om dit goed vorm te kunnen geven moet eerst de Basis op Orde op orde zijn. Pas daarna kan echt focus worden gelegd op de gebruiksvriendelijkheid van applicaties. Dit staat dus met name op de agenda voor plateau 2 van de NVS. Het Ministerie van VWS voert regie op het uitvoeren van de NVS, waarbij we het belangrijk vinden om dit in afstemming te doen met betrokken partijen, waaronder zorg-ICT-leveranciers, zorgverleners en patiënten. Met de publicatie van de NVS (de Visie in april 2023 en de Strategie in december 2024) en het regie nemen en houden op de uitvoering ervan, beschouw ik de motie als afgedaan.
Hoe kijkt u naar tijdelijke oplossingen die mogelijk ook al op de korte termijn geïmplementeerd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld de «Landelijke tijdlijn voor beeldbeschikbaarheid», en kunt u toezeggen om ervoor te zorgen dat dergelijke kortetermijnoplossingen worden geïmplementeerd?
Ik werk aan grondige en structurele verbetering ten behoeve van het gezondheids-informatiestelsel en de NVS biedt hiervoor een meerjarig perspectief. Onderdeel hiervan is zeker ook om waar dat mogelijk is ook op de korte termijn de zorg te verlichten. Zo heb ik, voor de Landelijke tijdlijn voor beeldbeschikbaarheid, in lijn met de wens van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) en in afstemming met betrokken partijen, besloten een tijdelijke oplossing voor beeldbeschikbaarheid te faciliteren. Dit heb ik gedaan omdat deze tijdelijke oplossing op korte termijn de problemen in de zorg op beeldbeschikbaarheid voor een groot deel oplost. Daarnaast wordt er ook hard doorgewerkt aan een structurele oplossing voor beeldbeschikbaarheid, die voldoet aan de eisen en standaarden vanuit de WEGIZ en de EHDS en zo mogelijk gebaseerd op internationale standaarden. Tegelijkertijd is het zorgveld aan zet om zowel de tijdelijke als structurele oplossingen samen met hun leveranciers en andere belanghebbenden te implementeren.
Deelt u de mening dat een betere communicatie tussen patiëntendossiers niet alleen de patiëntveiligheid verbetert, maar ook bijdraagt aan betere netwerkzorg, betere communicatie en minder administratieve lasten?
Die mening deel ik zeer zeker. Dit is precies wat ik wil bereiken door te werken aan betere databeschikbaarheid. En ik zou ook graag willen aanvullen dat dit ook bijdraagt aan meer arbeidsplezier, waardoor er een grotere kans is dat zorgverleners ook daadwerkelijk zorgverlener willen blijven.
In hoeverre heeft netwerkzorg, wat tijd en dus personeel kan vrijspelen, een rol in uw doelstelling om de personeelstekorten op te lossen?
Het aanpakken van de personeelstekorten heeft mijn grootste prioriteit. Daarvoor zet ik in langs de drie lijnen uit het regeerprogramma: 1) halveren van de administratietijd tot maximaal 20%, 2) de juiste inzet van medewerkers door gebruik van slimme innovaties en 3) het bevorderen van vakmanschap en werkplezier. Hoewel het stimuleren van netwerkzorg geen expliciete pijler is binnen deze aanpak, erken ik zeker dat netwerkzorg een bijdrage kan leveren aan het optimaal inzetten van personeel. Immers, via netwerkzorg, weten zorgprofessionals elkaar slimmer en efficiënter te vinden door samen te werken. Dit werkt tijdbesparend. Daarbij draagt deze nieuwe manier van werken op veel fronten bij aan kwaliteit van zorg én het werkplezier van professionals.
In welke mate speelt communicatie tussen patiëntendossiers mee in uw doelstelling om de administratieve lasten te halveren?
Dat speelt in zeer grote mate mee in die doelstelling. Doordat het nu vaak niet mogelijk is om zorginformatie over patiënten uit te wisselen tussen zorgverleners, zijn zij tot wel 4 uur per dossier bezig om dit over te typen. Door gegevensuitwisseling tussen zorgverleners mogelijk te maken, wordt dit overtypen verleden tijd en kan dit via een druk op de knop. Daarmee is er meer tijd beschikbaar voor daadwerkelijke zorg.
Kunt u toezeggen om regie te nemen in dit proces en invulling te geven aan het hoofdlijnenakkoord?4
Dat kan ik u toezeggen. Ik neem regie en zie toe op de uitvoering van de NVS door het Ministerie van VWS en in samenwerking met het zorgveld. Dit doen wij door onder andere regie te nemen op de ontwikkeling van de benodigde wetgeving, landelijke infrastructuur, standaardisatie en implementatie. Dit moet ertoe leiden dat de juiste stappen worden gezet en de juiste technische én juridische basis wordt gelegd om te komen tot volledige databeschikbaarheid, die kan rekenen op het vertrouwen van zorgverleners en burgers.
Hoe gaat u borgen dat alle elektronische patiëntendossiers (epd’s) ook daadwerkelijk gebruiksvriendelijk worden en voor zorgprofessionals voelen als één epd?
Voor zorgaanbieders is het belangrijk dat ze beschikken over alle relevante gezondheidsgegevens van een patiënt of cliënt, ongeacht welke zorgverlener deze gegevens heeft vastgelegd. Hiervoor moet data uitgewisseld kunnen worden tussen zorgaanbieders. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om dat mogelijk te maken. Dat doe ik door landelijke afspraken, standaarden en voorzieningen vast te leggen, die de uitwisseling tussen de verschillende ICT-systemen in de zorg tot stand brengt. Daarnaast is gebruiksvriendelijkheid van systemen ook onderdeel van de doelstellingen van de nationale visie en strategie. Bij het realiseren daarvan werk ik nauw samen met zorg-ICT-leveranciers en zorgverleners. Het is uiteindelijk aan de zorgaanbieder zelf te kiezen welk systeem zijn of haar voorkeur heeft om gegevens in te zien en op te slaan. Dat is ook logisch, omdat de zorgaanbieders zelf het beste weten welke systeem het beste werkt voor hun organisatie.
Kunt u toezeggen om een kwartiermaker aan te stellen die met mandaat alle zorgaanbieders en ICT-leveranciers kan dwingen de afspraken na te komen?
Nee. Ik heb geschikte mensen in huis. Ik heb regie genomen over het verbeteren van de informatievoorziening en doe dit vanuit de Nationale visie en strategie voor het gezondheidsinformatiestelsel (NVS). Het Ministerie van VWS zet zich reeds op verschillende manieren in om de beweging te maken naar databeschikbaarheid. We coördineren diverse programma’s, stimuleren de samenwerking tussen sectoren en subsidiëren organisaties die bijdragen aan databeschikbaarheid, zoals de CumuluZ-coalitie en maken keuzes ten aanzien van standaarden en generieke functies. Met deze acties en regie ben ik van mening dat het aanstellen van een kwartiermaker op dit moment niet nodig is en geen toegevoegde waarde zal hebben.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat «Digitale ontwikkelingen in de zorg» van donderdag 10 april a.s.?
Zeker.
De sloop van de woonwijk Mrija voor 1000 Oekraïners in Vlaardingen |
|
Michiel van Nispen (SP), Sandra Beckerman (SP) |
|
Barry Madlener (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen vanuit de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap Delfland voor de sloop van een hagelnieuwe woonwijk voor een waterzuiveringsinstallatie waarover de Oekraïense bewoners een petitie aan de Kamer hebben overhandigd?1
Ja
Wat vindt u van de grote zorgen die zijn geuit door deze groep Oekraïners, en een kleine duizend omwonenden, al in een eerdere petitie voor behoud van de wijk, over hoe de oorlog zal eindigen in Oekraïne en dat velen van hen woonden in een gebied dat nu door Rusland is bezet?
Ik kan mij die zorgen voorstellen. De grootschalige oorlog in Oekraïne duurt al ruim drie jaar, het verloop van de oorlog blijft onzeker. Het is essentieel om voorbereidingen te treffen voor de lange termijn ten aanzien terugkeer en verblijf. Hierover is uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd.1
Ziet u hierin ook de verantwoordelijkheid voor u gezien het feit dat de wijk Mrija ook volledig is betaald met Rijksmiddelen?2
Het Ministerie van Asiel en Migratie financiert en faciliteert gemeenten bij de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Daartoe zijn middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en exploitatie van opvanglocaties. Bij aanvang van het project in de zomer 2022 was bekend dat op deze locatie ontheemden voor een periode van in beginsel twee jaar (tot maximaal 5 jaar) opgevangen zouden worden, destijds een lang inzetbare locatie. De gemeente Vlaardingen heeft de eerste ontheemden in september 2022 opgevangen. Vanaf mei 2023 verbleven de eerste ontheemden in Mrija. Op dit moment verblijven ca. 1000 ontheemden op de deze opvanglocatie. De gemeente heeft resp. circa 25 mln. voor de realisatie van de locatie en tussen de 55–60 mln. euro ontvangen voor de exploitatie van de opvanglocatie. Laatstgenoemde compensatie voor exploitatie is het totaal ontvangen normbedrag per beschikbaar bed dat elke gemeente ontvangt over de looptijd van de opvang. Een aanvullend deel van de gemaakte transitiekosten zijn door de gemeente ook uit dit bedrag gedekt. Dit paste binnen de gemaakte afspraak. Vlaardingen heeft aangegeven dat er geen sprake is van sloop en dat de gemeente zich inspant om de woningen in de regio te laten te herplaatsen en wanneer dit niet lukt om, met hulp van het Rijk, landelijk te kijken of er interesse is in overname van deze woningen.
De verantwoordelijkheid van de vervolgkeuzes na het vervullen van de opvangfunctie van deze wijk ligt bij de gemeente.
Klopt het dat het Rijk hier een voorname rol in heeft, zowel op het gebied van water en infrastructuur, als wel het woningbouwaspect, als wel de verantwoordelijkheid voor de opvang van Oekraïners in Nederland?
Het klopt dat het Rijk een voorname rol heeft op het gebied van water en infrastructuur. Het Rijk is daarin echter niet de enige. Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. In dat licht is, op grond van artikel 133 van de Grondwet, de zuivering van stedelijk afvalwater zowel krachtens artikel 1 van de Waterschapswet als in artikel 2.17 van de Omgevingswet toebedeeld aan de waterschappen, waaronder het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Rijk heeft met de uitvoering van die verplichting geen directe betrokkenheid.
De zorg voor de materiële en immateriële opvang van ontheemden is, sinds inwerkingtreding van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne, bij het college van BenW belegd en wordt door het Rijk gefinancierd. In antwoord 3 staat dit nader toegelicht.
Vanuit het perspectief van woningbouw is het van belang dat woningen worden behouden voor de woningvoorraad. Het Rijk wil zich ook daarvoor inspannen, onder meer door ondersteuning in het vinden van nieuwe locaties voor de woningen. Een gemeente die een woningbouwproject heeft waarin deze flexwoningen passen, kan hiervoor subsidie aanvragen bij het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om zo de business case te ondersteunen.
Bent u tevens bekend met de brief vanuit Stichting Groeiend Verzet richting het Hoogheemraadschap Delfland en de gemeente Vlaardingen waarin meerdere bezwaren over de sloop van de wijk Mrija worden gedeeld? Zo ja, kunt u hierop reflecteren?3
De gemeente Vlaardingen heeft aangegeven bekend te zijn de brief en de genoemde bezwaren.
Naar aanleiding van deze Kamervragen en gezien de verantwoordelijkheid van de gemeente voor de vervolgkeuzes heb ik enkel kennisgenomen van de genoemde brief.
Bent u het met de Stichting Groeiend Verzet, en mede ondertekenaars dhr. de Geus en dhr. Habekotte, eens dat de sloop van deze woningen een grote kapitaalvernietiging is, gezien het feit dat deze woningen nog lang mee kunnen gaan en gezien het feit dat deze pas 3 jaar oud zijn?
Zie antwoord 2 voor de rol van het Ministerie van AenM bij de opvanglocatie.
Vanzelfsprekend vinden de betrokken partijen, inclusief het Rijk, het van belang dat woningen worden behouden voor de woningvoorraad. De gemeente Vlaardingen heeft aangegeven dat er geen sprake is van sloop en dat de gemeente zich inspant om de woningen in de regio te laten te herplaatsen en wanneer dit niet lukt om, met hulp van het Rijk, landelijk te kijken of er interesse is in overname van deze woningen. Daarbij biedt het Rijk financiële ondersteuning. Een gemeente die een woningbouwproject heeft waarin deze flexwoningen passen, kan hiervoor subsidie aanvragen bij het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om zo de business case te ondersteunen. Op die manier worden de woningen toegevoegd aan de woningvoorraad elders.
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Staatssecretaris dhr. van der Burg die, bij de opening van de wijk Mrija voor langdurige opvang oorlogsvluchtelingen, nog lang voor het raadsbesluit was uitgesproken, over de opvang Oekraïners zei: «voor hoe langer hoe beter het is»? Is dit ook uw opvatting?
Ik ben bekend met deze uitspraak.
Het kabinet zet maximaal in op de ondersteuning van terugkeer van ontheemden, wanneer dat kan. Daarnaast roep ik ontheemden, die dat kunnen, op om in eigen onderdak te voorzien.
Ziet u, met het oog op de grote woningnood in Nederland, dat deze sloop hier op geen manier recht aan doet en de sloop van kostbare woningen medio 2026 zeer ongewenst is, zeker ook omdat ze op termijn ook lokale jonge woningzoekenden in kunnen worden gehuisvest?
Vanzelfsprekend vinden de betrokken partijen, inclusief het Rijk, het van belang dat woningen worden behouden voor de woningvoorraad. De gemeente Vlaardingen heeft aangegeven dat zij zich inspant om de woningen in de regio te laten herplaatsen en wanneer dit niet lukt, om landelijk te kijken of er interesse is in overname van deze woningen. Op die manier worden de woningen toegevoegd aan de woningvoorraad elders. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bekend met het advies over reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport van de Commissie voor de Milieueffectrapportage van 9 oktober 2024? Kunt u specifiek reflecteren op het advies waarin de gedeeltelijke (gefaseerde) nieuwbouw in combinatie met renovatie/opwaardering van de bestaande AWZI, mogelijk milieuvoordelen kan opleveren ten opzichte van nieuwbouw en dat bestaande onderdelen kunnen worden gerenoveerd? Zo ja, wat is uw mening over dit advies?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft kennisgenomen van het advies. De zuivering van stedelijk afvalwater is een taak van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap van Delfland is een decentrale overheid. Het is daarom aan dat Hoogheemraadschap om te bepalen waar en op welke wijze dat het beste kan gebeuren. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u reageren op de uitspraak van dhr. Poppe van Stichting Groeiend Verzet dat voor de woonwijk Mrija een tijdelijke omgevingsvergunning van kracht is, maar het bevoegd gezag een wettelijke mogelijkheid heeft dit te verlengen tot tien jaar of zelfs langer?
De bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente, waarbij het kan gaan om een geval waarvoor advies van de gemeenteraad nodig is. De geldingsduur van een eerder verleende tijdelijke omgevingsvergunning kan alleen worden verlengd op de grondslag van een daartoe strekkende aanvraag van de vergunninghouder. Het bevoegd gezag kan daartoe dus niet ambtshalve besluiten. Wat betreft de inhoudelijke beslissing op een mogelijke aanvraag, is het niet aan een Minister om te treden in de door het college te maken afweging over een eventueel langer durende inpassing in de lokale leefomgeving.
Als het gaat om de bouwtechnische eisen die gelden voor de tijdelijke bouwwerken zelf zijn andere eisen van toepassing dan die voor permanente bouwwerken. Het gaat dan om gebouwen met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 15 jaar op dezelfde locatie. Gebouwen die na afloop van de die termijn nog blijven staan moeten alsnog voldoen aan de nieuwbouweisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat voor het verstrijken van de toegestane instandhoudingstermijn de noodzakelijke aanvullende voorzieningen moeten worden getroffen.
Klopt de inschatting dat ongeveer 100 miljoen euro, voor bouw en sloop, in rook opgaat als de plannen voor de nieuwe waterzuiveringsinstallatie worden doorgezet en de woningen en de gehele boven en ondergrondse infrastructuur dus weg moeten en wat ook betekent dat de huidige zuivering gesloopt gaat worden? Wat zijn de totale kosten van bouw en sloop van de wijk Mrija en wat zijn de kosten van sloop van de huidige zuivering? Acht u deze, bij een ander beleid met vernieuwing zuivering op de huidige locatie met behoud van Mrija, onnodige kosten maatschappelijk verantwoord? Zo ja, op grond van welke argumenten?
Bij de besluitvorming over Mrija is steeds het uitgangspunt geweest dat het deel van de wijk op het terrein dat nodig is voor de nieuwe AWZI na 3 jaar zou worden opgeheven. Het Hoogheemraadschap Delfland geeft aan dat de waterzuiveringsinstallatie op het einde van zijn capaciteit en levensduur is en vervangen moet worden om de gevraagde capaciteit te kunnen verwerken en te voldoen aan alle wettelijke eisen op het gebied van zuivering en veiligheid. Het hoogheemraadschap van Delfland heeft van 2020 tot 2022 de verkenning uitgevoerd voor de afweging tussen renovatie en nieuwbouw. Daarbij is een integrale afweging gemaakt. Kosten van beide opties zijn daarin meegewogen. In september 2022 heef het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap van Delfland gekozen voor nieuwbouw. Nieuwbouw op de locatie Vergulde Hand West heeft hierbij de voorkeur van het Hoogheemraadschap doordat nieuwbouw de mogelijkheid biedt om te voldoen aan de gestelde eisen nu en in de toekomst en daarnaast de continuïteit van de zuivering tijdens de bouw geborgd is. Dat is op de huidige locatie niet gegarandeerd.
Zie antwoord 3 voor de gemaakte kosten door het Rijk voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne op deze locatie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap Delfland over het voorkomen van deze mogelijke sloop van Mrija en om genoemde alternatieve plannen uit te werken, omdat dit ook direct de agenda op meerdere gebieden van het Rijk raakt?
In de afgelopen periode hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen het Ministerie van AenM en de gemeente Vlaardingen over de toekomst van Mrija. Het is niet aan een Minister om te treden in de door het college te maken afweging over deze inpassing in de lokale leefomgeving.
Zoals eerder aan gemeenten gecommuniceerd nodig ik hen uit om businesscases in te dienen bij de Nationale Opvang Organisatie (NOO), ook als deze complex zijn. Deze businesscases worden per geval bekeken, ook om te bezien of een passende oplossing mogelijk is.
Het bericht ‘De slapers worden wakker’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De slapers worden wakker»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat het uitsluiten van slapers blijkbaar het kenmerk is van de Wet toekomst pensioenen?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De belangen van alle deelnemers, waaronder de slapers, zijn bij de transitie naar de nieuwe pensioenregeling geborgd. Dat geldt zowel in de arbeidsvoorwaardelijke fase als in de implementatiefase. Om te beginnen komen de werkgever en werknemer (of sociale partners op collectief niveau) de wijziging van de pensioenovereenkomst overeen en besluiten zij of zij het pensioenfonds verzoeken om in te varen. Zij behartigen daarbij zowel de belangen van de actieve deelnemers (werknemers) als ook die van de gewezen deelnemers (ook wel slapers genoemd) en gepensioneerden.
De gemaakte keuzes, de overwegingen en berekeningen worden vastgelegd in een zogenoemd transitieplan. Het transitieplan bevat voorts de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie. Vervolgens beoordeelt het pensioenfonds of het de opdracht, inclusief (indien van toepassing) het invaarverzoek, van sociale partners kan uitvoeren. Het pensioenfonds kan dit besluit pas nemen nadat er een eigenstandige evenwichtige belangenafweging door het pensioenfondsbestuur heeft plaatsgevonden. Het pensioenfondsbestuur richt zich daarbij op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Het pensioenfondsbestuur zorgt ervoor dat de hiervoor genoemde belanghebbenden zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn. Kortom, in het gehele besluitvormingsproces rondom de pensioentransitie worden de belangen van alle betrokkenen meegewogen, ook die van gewezen deelnemers.
Is er volgens u tot nu toe voldoende invulling gegeven aan de in het artikel genoemde passage uit de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen dat slapers net als gepensioneerden het recht hebben gehoord te worden bij de transitie en dat pensioenfondsen en sociale partners dit moeten faciliteren? Zo ja, waar blijkt dit uit in de praktijk?
Aanvullend op de bestaande governance waarbinnen reeds checks and balances zijn ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen, is er een zestal aanvullende collectieve waarborgen opgenomen ten behoeve van het proces van de pensioentransitie.
De introductie van het hoorrecht over het transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke fase voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden (hierna: verenigingen) vormt één van deze collectieve waarborgen. Het hoorrecht betreft een recht met een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. Met andere woorden, het is aan sociale partners om zich voldoende in te spannen om het hoorrecht onder de aandacht te brengen bij gepensioneerden en gewezen deelnemers. Het is vervolgens aan hen zelf om tot de oprichting van een vereniging te komen en zich als hoorrechtvereniging te melden. Het feit dat er geen overgrote meerderheid is geweest waar één of beide verenigingen zich hebben gemeld, zegt daarmee niets over de werking van het hoorrecht. Het is immers een besluit van de gewezen deelnemers (of van de gepensioneerden) om zich al dan niet te verenigen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat er bij de gewezen deelnemers geen interesse is om zich te verenigen. Gewezen deelnemers blijven doelgroepen die lastig te activeren zijn. Vanuit een positieve gedachte is eveneens te veronderstellen dat een evenwichtige belangenafweging door de sociale partners kennelijk voldoende heeft plaatsgevonden waaraan het hoorrecht in de beleving van gewezen deelnemers geen extra toevoeging heeft kunnen geven en die deelnemers daarom niet de wettelijke mogelijkheid hebben benut om van het hoorrecht gebruik te maken.
Kunt u inzicht geven in de ervaringen van de slapers van de koplopers (Loodsen, APG & PWRI) met het invaren per koploper?
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in pensioenfondsspecifieke situaties en/of hier een oordeel over te geven. Het door u gevraagde inzicht kan ik daarom niet verschaffen. Voor de ervaringen van gewezen deelnemers met het hoorrecht in algemene zin verwijs ik u naar de onderzoeken die ik afgelopen najaar heb laten uitvoeren. Daartoe is door Ipsos I&O een peiling uitgevoerd naar de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht en heeft EY Adviseurs B.V. een survey en een aantal casestudy’s uitgevoerd. Over de bevindingen van deze onderzoeken bent u geïnformeerd door middel van de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024.2
Deelt u de mening dat de slapers een kwetsbare groep zijn in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, omdat zij anders dan gepensioneerden geen vaste plek hebben in het pensioenbestuur en verantwoordings- of belanghebbendenorgaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Zowel de sociale partners als het pensioenfondsbestuur richten zich bij het vervullen van hun taken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en de implementatiefase op de belangen van alle betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Ze zorgen ervoor dat deze groepen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen, juist ook binnen het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur.
Bij het vragen van advies aan het verantwoordingsorgaan/ belanghebbendenorgaan verstrekt het bestuur een overzicht van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben. Daarnaast houdt de raad van toezicht zicht op de evenwichtige belangenafweging waar ook aandacht uitgaat naar de positie van slapers. Op al deze wijzen wordt geborgd dat de belangen van alle betrokkenen worden meegewogen in de advisering en besluitvorming.
Bent u het eens met de stelling dat de uitkomst van het worst-worst-case-scenario van de slapers van Gasunie niet per se bezwaarlijk is? Zo ja, waarom?
Sociale partners en pensioenfondsbesturen dragen, in afstemming met de verantwoordings- cq belanghebbendenorganen, ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de keuzes die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling.
Dit betekent dat het pensioenfonds het transitieplan van sociale partners – waarin de ondergrenzen van het verwacht pensioen staat beschreven – betrekt bij de eigen besluitvorming over de opdrachtaanvaarding en het eventuele verzoek tot invaren. De uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het risicoprofiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het oog op dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een collectief beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen, omdat zij over veel menselijk kapitaal beschikt. Dit kan dan bijvoorbeeld het geval kan zijn bij jonge deelnemers zoals bij pensioenfonds Gasunie.
Kunt u op basis van de constatering van De Nederlandsche Bank inzicht geven in welke pensioenfondsen in hun berekeningen komen tot «relatief grote transitie-effecten» voor jonge slapers, en wat deze effecten betekenen voor het opgebouwde pensioen van de jonge slapers?
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in de pensioenfondsspecifieke situaties en/of hierover een oordeel te geven. In algemene zin kan worden gesteld dat uit de eerste ervaringen van pensioenfondsen die beogen in te varen, een behoefte bleek aan nadere handvatten over hoe invulling gegeven kan worden aan de onderbouwing van de evenwichtigheid van de transitie. DNB heeft daarom een good practice gepubliceerd waarmee pensioenfondsen op een gestructureerde wijze invulling kunnen geven aan de wettelijke eisen bij deze onderbouwing.3
In deze good practice wordt specifiek ingegaan op het verklaren en onderbouwen van transitie-effecten bij jonge slapers.
Onderstreept u het belang dat (jonge) slapers goed vertegenwoordigd zouden moeten worden bij de transitie, juist vanwege deze relatief grote transitie-effecten in de berekeningen van pensioenfondsen? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te realiseren?
Dat belang onderstreep ik. Hierbij merk ik op dat de belangen van alle deelnemers meegewogen moeten worden in de verschillende besluitvormingsfases. In aanvulling op de bestaande governance is er, als een van de aanvullende waarborgen, een hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers geïntroduceerd in de arbeidsvoorwaardelijke fase. Of de gewezen deelnemers hier uiteindelijk gebruik van maken is aan hen.
Hoe reflecteert u in dat licht op het verloop van het hoorrecht van de slapers bij Gasunie?
Het is aan de sociale partners die de pensioenregeling en de transitie daarnaartoe bij Gasunie vormgeven, om invulling te geven aan het hoorrecht. Daar geef ik geen oordeel over. Wel zijn er wettelijke kaders waaraan voldaan moet worden. Zo is bepaald dat de werkgever, indien een hoorrechtvereniging een oordeel heeft gegeven, moet aangeven wat hij met dit oordeel heeft gedaan. De wijze waarop is vormvrij. Dat kan zoals in het geval van Gasunie, ook, via het transitieplan.
Bent u het eens dat de passage uit het artikel «sociale partners hebben echter weinig gedaan met het hoorrecht en dat hoeven ze feitelijk ook niet te doen» blootlegt waarom het hoorrecht niet kan worden gezien als adequate vervanging van het buitenwerking stellen van het individueel bezwaarrecht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet met deze stelling eens. Dit is een onvolledige weergave van de wettelijke waarborgen voor een evenwichtige belangenafweging. Om te beginnen wil ik opmerken dat de belangen van gewezen deelnemers (en gepensioneerden) ook door de sociale partners binnen de arbeidsvoorwaardelijke fase worden meegewogen in het evenwichtige besluitvormingsproces. Daarbij bevatten de hoorrechtverenigingen alleen de inbreng van gewezen deelnemers (of gepensioneerden). Dit terwijl de sociale partners naast de belangen van de actieve werknemers, daarbovenop ook de belangen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden behartigen. Zodoende kan de belangenafweging door een hoorrechtvereniging enerzijds en de sociale partners anderzijds anders uitpakken. De wet vraagt om een evenwichtige belangenafweging voor alle groepen deelnemers.
Daarnaast kent de Pensioenwet een zestal extra collectieve waarborgen, waaronder het hoorrecht, ten behoeve deze belangen in het proces van de pensioentransitie. Volledigheidshalve benoem ik dat verband allereerst de opdrachtaanvaarding, waarbij het pensioenfonds een eigen afweging maakt ten aanzien van het verzoek van sociale partners tot invaren. Ten tweede is er sprake van een versterking van de rol van fondsorganen, waarbij het pensioenfondsbestuur bij een negatief advies van het verantwoordingsorgaan, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, het voornemen tot invaren dient te heroverwegen. Ten derde is er een expliciete rol voor het interne toezicht weggelegd. In aansluiting op hun bestaande goedkeuringsrechten heeft de Raad van Toezicht daarbij een goedkeuringsrecht op het voorgenomen besluit tot invaren. Ten vierde heeft de toezichthouder DNB, net als bij een reguliere collectieve waardeoverdracht, een verbodsbevoegdheid. Daarmee kan DNB een invaarverbod opleggen. En tot slot bestaat er de mogelijkheid tot geschillenbeslechting.
Het bericht “Asielzoekers die overlast geven of crimineel zijn komen op speciale lijst, maar aanvraag loopt door: teller staat op ruim 1180” |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers die overlast geven of crimineel zijn komen op speciale lijst, maar aanvraag loopt door: teller staat op ruim 1.180»?1
Ja.
Hoe vaak moet een asielzoeker een incident veroorzaakt hebben in een asielzoekerscentrum om op de Top-X-lijst geplaatst te worden? Worden hierbij alle type incidenten meegenomen, of alleen de meest serieuze?
Vreemdelingen komen in aanmerking voor de Top-X aanpak indien een vreemdeling binnen de bezetting van het COA valt en daarnaast aan één of meer van onderstaande criteria voldoet. De vreemdeling:
Een (gestelde) alleenstaande minderjarige bewoner (amv) wordt aangedragen bij drie geregistreerde agressie incidenten (fysiek) in de afgelopen twaalf maanden of wanneer de bewoner door COA-medewerkers wordt aangedragen in verband met onacceptabel gedrag met een (zeer) grote impact op medewerkers, medebewoners en/ of omgeving.
Hoeveel incidenten met overlastgevende asielzoekers zijn er in 2024 door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geregistreerd? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Over incidenten waar bewoners van COA-locaties bij betrokken zijn, wordt jaarlijks gerapporteerd in de incidentenmonitor die door het WODC wordt opgesteld. De monitor van 2023 is in juni 2024 gepubliceerd.2 Het streven is dat de monitor over 2024 voor het zomerreces wordt gepubliceerd.
Hanteert het COA, en hanteren de ketenpartners die op asielzoekerscentra (azc's) werkzaam zijn, een beleid waarbij het melden en registreren van incidenten zoveel mogelijk wordt gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
Alle inzet van het COA is erop gericht om op iedere opvanglocatie alle incidenten te registreren. Alle medewerkers volgen een verplichte training Incidenten en maatregelen en op elke locatie zijn er minimaal twee contactpersonen veiligheid die bijdragen aan de kwaliteit van de incidentenregistratie. Incidenten worden op uniforme wijze geregistreerd binnen het daarvoor ingerichte informatiesysteem van het COA. Het registeren van incidenten en het borgen van de kwaliteit van die registraties is een onderwerp waar vanuit het COA op diverse manieren doorlopend aandacht aan wordt besteed.
Incidenten kunnen van verschillende aard zijn en worden door COA ook als zodanig vastgelegd. Incidenten kunnen een geringe tot zeer grote impact hebben op anderen.
Conform het ketenbrede incidentenprotocol sturen ketenpartners, waaronder COA, IND, DTenV, meldingen inzake ernstige incidenten door naar het departement. Deze meldingen worden achteraf openbaar gemaakt in de vorm van een samenvatting.
Naast de incidenten bij COA kunnen ook verstoringen van de openbare orde of strafbare feiten buiten de opvanglocatie plaatsvinden. Deze worden geregistreerd door de politie.
Deelt u de mening dat het registreren van COA-incidenten waarbij asielzoekers betrokken zijn essentieel is om overlast, geweld en elke andere vorm van onwenselijk gedrag door asielzoekers te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Registratie van incidenten die op COA opvanglocaties plaatsvinden door het COA is van belang om normerend op te treden. Daarnaast is het van belang voor een goede dossieropbouw en daarmee het kunnen opleggen van verdere maatregelen, zoals plaatsing in de verscherpte toezichtlocatie, procesbeschikbaarheidslocatie of handhavings- en toezichtlocatie.
Bent u bereid om naar aanleiding van een toezegging aan lid Rajkowski in het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 maart 2025, over de registratie en de Top-X lijst, in gesprek te gaan met het COA zodat incidenten altijd geregistreerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, is alle inzet van het COA erop gericht om op iedere opvanglocatie alle incidenten te registreren en heeft dit onderwerp doorlopende aandacht.
Worden alle incidenten die het COA registreert op dit moment vanwege de potentiële impact op de verblijfsstatus of verblijfsaanvraag doorgegeven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 registreert het COA verschillende type incidenten. Daaronder vallen ook incidenten met geringe impact, zoals het overtreden van huisregels bij het niet schoonhouden van de eigen woonruimte. Niet alle incidenten die het COA registreert, hebben impact op de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling.
Voor wat betreft vreemdelingen die in aanmerking komen voor de Top-X aanpak, gaat het in de regel om zware dan wel stelselmatige overlastgevers. Deze personen worden periodiek besproken in het lokaal ketenoverleg waar de organisaties in de asielketen in gezamenlijkheid een individuele Top-X aanpak bepalen.
De Kwalificatierichtlijn vereist dat, als een vreemdeling internationale bescherming nodig heeft, er sprake moet zijn van een veroordeling vanwege een ernstig misdrijf of een bijzonder ernstig misdrijf om een asielvergunning te kunnen weigeren of intrekken. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december 2024.3
Deelt u de mening dat alle COA-incidenten waarbij asielzoekers zijn betrokken gedeeld moeten worden met de IND, en dat juridische belemmeringen die dit onmogelijk maken zo spoedig mogelijk moeten worden weggenomen?
Het is niet doelmatig om alle incidenten met de IND te delen. Lichte incidenten zoals overtreding huisregels zijn immers niet aan te merken als strafbare feiten en hebben geen verblijfsrechtelijke consequenties. Dit laat onverlet dat dergelijke incidenten wel door COA worden geregistreerd met het oog op het opleggen van een maatregel (zoals o.a. het inhouden van leefgeld) om het gedrag te corrigeren. Overlastgevende incidenten die door het COA bij de IND worden gemeld kunnen in het kader van de pilot procesoptimalisatie met prioriteit worden opgepakt om in ieder geval de procedure te bespoedigen en de duur van het verblijf in de opvang te beperken. Het moet daarbij wel gaan om een kansarme aanvraag. Ook zwaardere incidenten hebben niet altijd verblijfsrechtelijke consequenties, zoals toegelicht in antwoord op vraag 7. Zij leiden conform voornoemde criteria wel tot selectie voor de Top-X aanpak, die met de IND wordt besproken in een lokaal ketenoverleg om een individuele aanpak te bespreken.
Klopt het dat de kwalificatierichtlijn op dit moment een soepelere eis hanteert voor het afwijzen van een verblijfsvergunning asiel in het geval van subsidiaire bescherming?
Ja. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in voornoemde brief van 18 december 2024.
Maakt Nederland op dit moment gebruik van het toegestane onderscheid tussen verdragsvluchtelingen en asielzoekers die recht hebben op subsidiaire bescherming bij het afwijzen van de aanvraag en het intrekken van de verblijfsvergunning asiel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel aangiften zijn er in 2024 gedaan tegen asielzoekers die betrokken waren bij een COA-incident? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Het aantal aangiften tegen asielzoekers valt op die manier niet uit het politiesysteem te herleiden. Voor het aantal geregistreerde verdachten van misdrijven verwijs ik uw Kamer naar de jaarlijkse Incidentenmonitor van het WODC. De monitor over 2024 wordt naar verwachting voor het zomerreces gepubliceerd.
Hoe verhoudt het aantal geregistreerde COA-incidenten zich tot het aantal gedane aangiften?
Zie antwoord vraag 11.
Hanteert het COA, en hanteren de ketenpartners die op azc’s werkzaam zijn, een beleid waarbij het doen van aangifte tegen asielzoekers die betrokken zijn bij een COA-incident zoveel mogelijk wordt gestimuleerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom benadruk ik dit in gesprek met het COA en wordt het doen van aangifte gestimuleerd. Bewoners die slachtoffer worden van een strafbaar feit worden door COA-medewerkers gewezen op de mogelijkheid om aangifte te doen, waarbij COA toegankelijke informatie verstrekt. Indien COA-medewerkers slachtoffer zijn van een strafbaar feit, worden zij intern geïnstrueerd om aangifte te doen onder vermelding van Veilige Publiek Taak (VPT). De politie en het Openbaar Ministerie (OM) geven hoge prioriteit aan de opvolging van VPT-aangiften. De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en OM vormen hiervoor het kader. Deze afspraken gaan over de opsporing en vervolging van agressie en geweld gericht tegen mensen met een publieke taak. Recent zijn de ELA geëvalueerd en deze evaluatie geeft een duidelijk kader om met alle betrokken partijen met de knelpunten binnen de VPT-aanpak aan de slag te gaan en daarbij ook de ELA te herzien. Binnen dit traject wordt ook gekeken naar verbeterpunten in het aangifteproces.
Hoe verklaart u het feit dat de Top-X-lijst geen evenredige afspiegeling is van de verspreiding van asielzoekers over Nederland? Komt dit doordat het COA geen eenduidig beleid voert wat betreft het melden van COA-incidenten en het doen van aangifte tegen asielzoekers die betrokken zijn bij COA-incidenten?
Verschillende factoren zijn van invloed op het feit dat in bepaalde gemeenten relatief veel Top-X overlastgevers, en in andere gemeenten relatief weinig Top-X overlastgevers voorkomen. In grote mate hangt dit samen met de spreiding van COA-locaties in Nederland, het aantal asielzoekers dat op een COA-locatie verblijft en de samenstelling van de bezetting op een COA-locatie. Ook een georganiseerde politie-inzet kan mede bepalend zijn voor een hoog aantal politieregistraties in een bepaalde gemeente in een specifieke periode. Grote steden en gemeenten kunnen ook een bepaalde aantrekkingskracht hebben. Pleegplaatsen hoeven niet dezelfde plaatsen te zijn waar de vreemdeling verblijft.
De uniformiteit van het registreren van incidenten door COA of het landelijke beleid om aangifte te doen bij strafbare feiten staat hierbij niet ter discussie.
Deelt u de mening dat het doen van aangifte tegen asielzoekers in het geval van COA-incidenten zoveel mogelijk moet worden gestimuleerd vanwege de veiligheid van het personeel in de asielketen, de veiligheid van inwoners rond azc's en de consequenties die aangiften kunnen hebben op de verblijfsstatus van asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom wijs ik in gesprek met COA voortdurend op het belang van aangifte doen en goede dossieropbouw, wat ook door COA wordt gestimuleerd.4
Bij hoeveel aangiften tegen asielzoekers heeft het Openbaar Ministerie (OM) in 2024 besloten om de zaak te seponeren of af te doen met een strafbeschikking? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Over de door het Openbaar Ministerie afgehandelde misdrijven en de wijze van afdoening verwijs ik uw Kamer naar voornoemde Incidentenmonitor.
Hanteert het OM het beleid alle asielzoekers waartegen aangifte is gedaan vanwege de mogelijke gevolgen voor de verblijfsstatus voor de rechter moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het OM zet ten aanzien van overlastgevende asielzoekers die misdrijven plegen in op lik-op-stuk. Denk daarbij aan de inzet van (super)snelrecht en directe tenuitvoerlegging van de sanctie (veelal een gevangenisstraf). Of dit in een concreet geval mogelijk is hangt af van de omstandigheden en is aan de officier van justitie.
Deelt u de mening dat het cruciaal is dat elke asielzoeker waartegen aangifte is gedaan vanwege de veiligheid van Nederland en de gevolgen die een veroordeling kan hebben voor de verblijfsstatus voor de rechter moet verschijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17. Het is aan het OM om te bepalen of een zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Het kabinet mengt zich hier niet in.
Hanteert de IND het beleid dat er bij een veroordeling wegens een ernstig of bijzonder ernstig misdrijf automatisch een intrekkingszaak wordt opgevoerd of dat er automatisch wordt onderzocht of de verblijfsaanvraag zo spoedig mogelijk kan worden afgewezen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een statushouder of asielzoeker bij (onherroepelijk) rechtelijk vonnis is veroordeeld voor een misdrijf wordt er altijd onderzocht of respectievelijk de asielvergunning ingetrokken kan worden of de verblijfsaanvraag asiel afgewezen kan worden op grond van openbare orde.
Als betrokkene moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, kan de vergunning alleen worden geweigerd of ingetrokken als er sprake is van een «bijzonder ernstig misdrijf». Daarnaast moet er ook sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap.
Als de vreemdeling geen verdragsvluchteling is maar wel in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Een van de veroordelingen moet daarnaast betrekking hebben op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert. In beide gevallen moet ook het Unierechtelijk openbare orde criterium worden getoetst. Daarnaast moeten beide gevallen evenredig zijn aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook moet er in het geval van een intrekking aan de glijdende schaal worden voldaan.
Hoeveel asielzoekers zijn in 2024 veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
De termen «ernstig misdrijf» en «bijzonder ernstig misdrijf» komen uit de Kwalificatierichtlijn en zijn niet verbonden aan bepaalde categorieën uit onze strafwetten. De IND beoordeelt dit per geval aan de hand van alle juridische en feitelijke elementen. De gevraagde aantallen zijn als zodanig niet uit de systemen te herleiden. Wel is er inzage in het aantal zaken waarin een (bijzonder) ernstig misdrijf verblijfsrechtelijke consequenties heeft (zie antwoord op vraag 22 en5.
Over de door het OM en de rechtbank afgehandelde misdrijven door asielzoekers verwijs ik uw Kamer verder naar voornoemde Incidentenmonitor. Daarin wordt per delictcategorie aangegeven hoeveel zaken door het OM en de rechtspraak zijn afgehandeld.
Hoeveel asielzoekers zijn in 2024 veroordeeld voor een ernstig misdrijf? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Zie antwoord vraag 20.
Voor hoeveel asielzoekers had een veroordeling voor een bijzonder ernstig misdrijf in 2024 verblijfsrechtelijke consequenties (intrekking of afwijzing)? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
De IND kan verblijfsvergunningen asiel intrekken of aanvragen afwijzen indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. In 2024 zijn 20 asielvergunningen ingetrokken en 70 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde. In 2023 zijn om die reden 10 asielvergunningen ingetrokken en 20 asielaanvragen afgewezen. Vanaf 2024 is het mogelijk om openbare orde tegen te werpen als de aanvraag ook op inhoudelijke gronden wordt afgewezen. Dit heeft geresulteerd in een groter aantal afwijzingen van asielverzoeken op grond van de openbare orde.
Voor hoeveel asielzoekers had een veroordeling voor een ernstig misdrijf in 2024 verblijfsrechtelijke consequenties (intrekking of afwijzing)? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Zie antwoord op vraag 22.
Bestaat er naast de mogelijkheid om een verblijfsvergunning in te trekken of af te wijzen vanwege een veroordeling nog een andere mogelijkheid binnen het huidige vreemdelingenrecht om verblijfsrechtelijke consequenties aan overlastgevend of openbare orde verstorend gedrag te verbinden? Zo ja, wat is hiervoor de juridische grondslag?
Nee, er zijn – zo lang de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden uit de Kwalificatierichtlijn om voor bescherming in aanmerking te komen – geen andere gronden om een verblijfsvergunning in te trekken of te weigeren dan een veroordeling voor een voldoende ernstig strafbaar feit.
Biedt het Europees recht op dit moment door Nederland onbenutte ruimte om verblijfsrechtelijke consequenties aan overlastgevend of openbare orde verstorend gedrag te verbinden? Zo ja, om welke (juridische) ruimte gaat het?
Zoals aangegeven in voornoemde brief van 18 december 2024 stelt de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU hoge eisen aan de beoordeling van de vraag of internationale bescherming kan worden geweigerd of ingetrokken op grond van openbare orde. Ik heb in die brief dan ook gebruik gemaakt van de mogelijkheden die voorhanden waren.
Hoeveel verblijfsaanvragen op grond van asiel zijn in 2024 afgewezen? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 zijn 12.420 eerste asielaanvragen afgewezen. In 2023 waren dit 10.830 eerste asielaanvragen.6
In hoeveel zaken waarbij de verblijfsvergunning asiel is afgewezen is de asielzoeker of zijn gemachtigde in 2024 in beroep gegaan? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 werd in 9.220 asielzaken beroep ingesteld. In 2023 betrof dit 9.410 asielzaken. Hierbij zijn de beroepen niet-tijdig beslissen en voorlopige voorzieningen niet meegeteld. Het beroep kan zijn ingesteld door de asielzoeker of diens gemachtigde. Een zaak bij de Raad voor Rechtsbijstand kan meerdere vreemdelingen betreffen. De cijfers zijn derhalve niet een-op-een vergelijkbaar met de cijfers in antwoord 26 inzake het aantal afgewezen asielaanvragen.7
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol beroep tegen een afwijzing is aangetekend?
De gesubsidieerde rechtsbijstand in Nederland is geregeld in een forfaitair systeem dat uitgaat van onderlinge uitmiddeling van zaken waarin soms relatief meer en een andere keer juist minder inspanningen vereist zijn. Daarbij wordt uitgegaan van een puntensysteem, waarbij 1 punt in 2024 met 134,47 euro wordt vergoed. Het uitgangspunt van dit forfaitaire systeem is dat de vergoeding gebaseerd is op de gemiddelde tijdsbesteding. 1 punt moet daarmee ongeveer gelijk staan met 1 uur. Een gemachtigde krijgt 10 punten vergoed voor een beroepsprocedure. Daarmee krijgt een gemachtigde dus 1.344,47 euro (excl. BTW).
Bij een gegrond beroep wordt er door de rechter een proceskostenvergoeding vastgesteld. Bij declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand wordt de vastgestelde proceskostenvergoeding in mindering gebracht op de uit te betalen vergoeding van de advocaat (Artikel 32 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).
De vergoeding aan de gemachtigde staat los van de uitkomst van de procedure. Een belangrijke uitzondering hierop geldt voor herhaalde asielaanvragen. Voor rechtsbijstand in het kader van opvolgende asielaanvragen wordt, indien de aanvraag wordt afgewezen, een lager aantal punten toegekend dan bij inwilliging van de opvolgende aanvraag. Dit vergoedingensysteem wordt ook toegepast voor rechtsbijstand in beroeps- en hoger beroepsprocedures
Kan het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol beroep tegen een afwijzing is aangetekend binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kan deze vergoeding worden verlaagd?
Het Europees recht zelf stelt geen specifieke regels vast over de hoogte van vergoedingen voor rechtsbijstand op nationaal niveau. Het waarborgt wel het recht op een effectieve rechtsmiddel en de toegang tot de rechter, wat impliceert dat de kosten van rechtsbijstand niet onterecht belemmerend mogen zijn. Verlaging van vergoedingen mag er niet toe leiden dat de toegang tot het recht illusoir worden. Bovendien zou verlaging van de vergoeding terwijl de gemiddelde tijdsbesteding gelijk blijft, botsen met de gedachte van het forfaitaire systeem zoals genoemd onder vraag 28.
In hoeveel zaken waarbij het beroep op de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel ongegrond blijkt te zijn werd door de asielzoeker of zijn gemachtigde in 2024 hoger beroep aangetekend? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 werd in 2.400 asielzaken hoger beroep ingesteld. In 2023 betrof dit 2.240 asielzaken.8 Hierbij zijn de voorlopige voorzieningen niet meegeteld.
Het hoger beroep kan zowel zijn ingesteld door de asielzoeker of diens gemachtigde als door de IND.
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol hoger beroep tegen een afwijzing is aangetekend?
Een gemachtigde krijgt 6 punten vergoed voor een hoger beroepsprocedure. Daarmee krijgt de gemachtigde € 806,82 euro (excl. BTW). Bij een gegrond hoger beroep wordt er door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een proceskostenvergoeding vastgesteld. Bij declaratie bij de Raad voor de Rechtsbijstand wordt de vastgestelde proceskostenvergoeding in mindering gebracht op de uit te betalen vergoeding van de advocaat (Artikel 32 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).
Kan het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval succesvol hoger beroep tegen een ongegrond beroep is aangetekend binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kan deze vergoeding worden verlaagd?
Zie antwoord op vraag 29.
Hoe vaak heeft de IND in 2024 een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. aan een asielzoeker opgelegd? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 heeft de IND ongeveer 220 keer een maatregel op grond van artikel 56 Vw. aan een asielzoeker opgelegd. In 2023 heeft de IND deze maatregel 270 keer opgelegd.
De IND legt enkel een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. op aan vreemdelingen die op de HTL geplaatst worden. Statushouders kunnen ook op de HTL geplaatst worden. In de cijfers is geen onderscheid gemaakt naar verblijfsstatus.9 10
Hoe vaak is er in 2024 tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. door een asielzoeker of zijn gemachtigde beroep aangetekend? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 is ongeveer 90 keer beroep ingediend tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. In 2023 is dit ongeveer 100 keer gebeurd. Het betreft hier enkel beroepen ingediend in zaken waarin de maatregel door de IND was opgelegd.
Hoe vaak was het beroep tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw. in 2024 succesvol? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
In 2024 waren minder dan 10 beroepen ingediend tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw (opgelegd door de IND) gegrond. In 2023 waren ongeveer 20 van deze beroepen gegrond.
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval een beroep tegen een artikel 56 Vw. maatregel succesvol blijkt te zijn?
Een gemachtigde krijgt 4 punten vergoed voor een beroepsprocedure tegen een vrijheidsbeperkende maatregel. Daarmee krijgt de gemachtigde dus 537,88 euro (excl. BTW). Bij een gegrond beroep wordt er door de rechtbank een proceskostenvergoeding vastgesteld. Bij declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand wordt de vastgestelde proceskostenvergoeding in mindering gebracht op de uit te betalen vergoeding van de advocaat (Artikel 32 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000).
Hoe hoog is het bedrag waarop de asielzoeker recht heeft in het geval in beroep blijkt dat tegen hem onrechtmatig een artikel 56 Vw. maatregel is opgelegd?
Alleen de immateriële schade (het psychische nadeel van de vrijheidsbeneming/beperking) komt in aanmerking voor eventuele schadevergoeding (art. 106 Vw). Op grond van de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak worden in detentie doorgebrachte dagen volgens een vast bedrag per dag vergoed. Hierin wordt aansluiting gezocht bij het strafrecht voor de hoogte van het te vergoeden forfaitaire bedrag: € 130,= per dag in een politiecel en € 100,= per dag in een Detentiecentrum. Bij moedwillige onrechtmatige vrijheidsbeneming kan het verschuldigde bedrag worden verhoogd naar 150% (denk hier bijvoorbeeld aan de situatie waarin bewaring na een rechterlijke uitspraak niet tijdig wordt opgeheven).
Tevens kan de hoogte van het verschuldigde bedrag worden gematigd indien er sprake was van (gedeeltelijke) eigen schuld. Het is echter niet mogelijk zover te matigen, dat er helemaal geen bedrag meer verschuldigd is aan de benadeelde. Rechters gaan ervan uit dat de artikel 56 Vw maatregel, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Uit de rechtspraak volgt dat daarom wordt uitgegaan van een forfaitaire bedrag van € 25,= schadevergoeding per dag onrechtmatige vrijheidsbeperking. Hoe hoog het bedrag is dat de asielzoeker in een dergelijke geval ontvangt, hangt dus af van het aantal dagen dat sprake is geweest van onrechtmatige vrijheidsbeperking. Daarbij is geen sprake van een maximumbedrag.
Kunnen de bedragen waarop de gemachtigde en de asielzoeker recht hebben in het geval in beroep blijkt dat er tegen de asielzoeker onrechtmatig een artikel 56 Vw. maatregel is opgelegd binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kunnen deze vergoedingen worden verlaagd?
Zie het antwoord op vraag 29.
In hoeveel zaken waarbij het beroep op de oplegging van de artikel 56 Vw. maatregel ongegrond blijkt wordt door de asielzoeker of zijn gemachtigde in 2024 hoger beroep aangetekend? Hoe verhoudt zich dit tot 2023?
Zowel in 2024 als in 2023 is in minder dan 10 zaken hoger beroep ingesteld na een ongegrond beroep tegen het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw (opgelegd door de IND).
Hoe hoog is het bedrag waarop de gemachtigde van een asielzoeker recht heeft in het geval een hoger beroep tegen een artikel 56 Vw. maatregel succesvol blijkt te zijn?
Er staat geen hoger beroep open tegen een artikel 56 Vw maatregel, zie artikel 84, onder a van de Vw.
Hoe hoog is het bedrag waarop de asielzoeker recht heeft in het geval in hoger beroep blijkt dat tegen hem onrechtmatig een artikel 56Vw. maatregel is opgelegd?
Zie antwoord vraag 40.
Kunnen de bedragen waarop de gemachtigde en de asielzoeker recht hebben in het geval in hoger beroep blijkt dat er tegen de asielzoeker onrechtmatig een artikel 56Vw. maatregel is opgelegd binnen de huidige grenzen van het Europees en internationaal recht verder worden verlaagd? Zo ja, tot welk bedrag kunnen deze vergoedingen worden verlaagd?
Zie het antwoord op vraag 29.
Bent u bekend met signalen dat gemachtigden beroep aantekenen tegen afwijzingen van verblijfsvergunningen of tegen de oplegging van een artikel 56Vw. maatregel zonder dat de asielzoeker hiervan op de hoogte is of hiervoor toestemming gegeven heeft? Zo ja, mag dit volgens huidige wet- en regelgeving?
Uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat eenieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Bij advocaten wordt, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, geen schriftelijke machtiging verlangd. Het wordt voldoende geacht dat de advocaat zich als gemachtigde stelt. De rechtspraak handelt dienovereenkomstig.11
Een advocaat die zich zonder voorafgaande toestemming van de asielzoeker als diens gemachtigde stelt en rechtsmiddelen indient, handelt daarmee in strijd met de op hem rustende verplichtingen en kan daarop ingevolge de Advocatenwet worden aangesproken. Advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen.
Overigens hanteert de Raad voor Rechtsbijstand voor de kwaliteitsborging van de asielrechtsbijstand de normen uit de best practices leidraad. Hierin is onder andere opgenomen dat de advocaat duidelijk afspraken maakt met zijn cliënt, deze afspraken vastlegt en de cliënt betrekt in alle stappen van het proces.
De IND heeft aangegeven geen concrete en duidelijke aanwijzingen te hebben dat advocaten beroep aantekenen zonder dat de asielzoeker daarvan op de hoogte is. Tegelijkertijd blijft de IND alert op dergelijke aanwijzingen. Daarbij wordt nauwlettend in de gaten gehouden of signalen aanleiding geven tot onderzoek.
Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat het bekend is dat advocaten soms zonder overleg met hun cliënt pro forma beroep instellen, omdat zij hun cliënt niet tijdig kunnen bereiken om de wenselijkheid van het instellen van beroep te bespreken. Dit echter om te voorkomen dat de beroepstermijn wordt overschreden. Daarmee handelen zij in het belang van hun cliënt.
Mocht de IND het vermoeden hebben dat een advocaat niet handelt in overeenstemming met de op hem rustende verplichtingen, dan gaat de IND met deze advocaat in gesprek en betrekt daarbij zo nodig een deken van de orde van advocaten. Dit komt echter zelden voor.
Deelt u de mening dat er op dit moment sprake is van een pervers verdienmodel rondom (proces)vertegenwoordiging van asielzoekers en dat het cruciaal is dat dit verdienmodel moet worden doorbroken? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen sprake van een pervers verdienmodel rondom asielrechtsbijstand.
Zoals hierboven is aangegeven is de gesubsidieerde rechtsbijstand in Nederland geregeld in een forfaitair systeem dat uitgaat van onderlinge uitmiddeling van zaken waarin soms relatief meer en een andere keer juist minder inspanningen vereist zijn. Het uitgangspunt daarbij is dat één gewerkt uur gemiddeld overeen moet komen met één forfaitair punt in het stelsel.
Daarnaast geldt het no cure less fee principe als het gaat om een afgewezen opvolgende asielaanvraag, een ongegrond beroep of hoger beroep in een opvolgende asielaanvraag. Dit systeem is ingevoerd met als doel de behandeling van (opvolgende) asielaanvragen zo effectief, efficiënt en zorgvuldig mogelijk te laten plaatsvinden. De vergoedingen voor rechtsbijstandsverlening zijn daarbij zo aangepast dat prikkels voor nieuwe, weinig kansrijke asielprocedures zonder dat sprake is van nieuwe omstandigheden na de behandeling van eerste asielaanvraag worden weggenomen. De rechtsbijstandsverlener zal bij een opvolgende asielaanvraag daarom gestimuleerd worden een inschatting te maken van de kansrijkheid van de zaak.
Het artikel ‘Onafhankelijk milieurapport afgezwakt na druk door Schiphol’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onafhankelijk milieurapport afgezwakt na druk door Schiphol» uit het NRC van 19 maart 2025?1
Ja.
Kunt u de stelling uit het bovenstaande artikel, dat onder druk van Schiphol en uw ministerie in het onderzoeksrapport van de commissie voor de milieueffectrapportage (mer) termen zoals «onjuist» en «ten onrechte» werden veranderd in «deels niet consistent» en «discutabel», bevestigen?
Nee, er is geen sprake van het onder druk zetten van de commissie voor de mer. IenW hecht veel waarde aan de onafhankelijke adviezen en positie van de commissie mer. Conform reguliere werkwijze van de Commissie mer2 is het conceptadvies van de Commissie mer over het milieueffectrapport (MER) Nieuw Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol besproken met het bevoegd gezag en de initiatiefnemer. Op grond van de Wet open overheid is verzocht om openbaarmaking van het conceptadvies dat door de Commissie mer gedeeld is met het ministerie. Het gesprek met de Commissie mer heeft niet geleid tot een andere strekking van het advies. Wel heeft de Commissie mer op eigen gezag formuleringen in het advies aangepast.
Indien ja, kunt u aangeven welke specifieke wijzigingen door uw ministerie verlangd en doorgevoerd zijn? En daarbij ook aangeven waarom om deze wijzigingen gevraagd is?
Zie beantwoording vraag 2.
Kunt u aangeven welke gevolgen de bemoeienis van Schiphol en uw ministerie met de inhoud van het onderzoeksrapport van de commissie mer naar uw inzicht heeft voor de onafhankelijkheid van het rapport? Kunt u hierbij aangeven of naar uw mening de geloofwaardigheid van de onafhankelijkheid van het rapport in enige mate wordt aangetast?
Het ministerie heeft gereageerd op een concept-rapport. Schiphol heeft dit ook gedaan. Het is heel gebruikelijk om bij conceptadviezen en -rapporten, van de Commissie mer of van andere instanties, te kunnen reageren. Daarmee wordt de gelegenheid gegeven om feitelijke onjuistheden te markeren of zaken die niet duidelijk zijn, te verduidelijken. Het is vervolgens aan de opsteller van het advies, in dit geval de Commissie mer, om te bepalen wat te doen met de opmerkingen. Dat is ook in dit geval gebeurd.
Klopt het dat het nieuwe Luchthavenverkeerbesluit van Schiphol moet voldoen aan de gelijkwaardigheidscriteria van de Wet luchtvaart?
Ja.
Kunt u aangeven welke onderbouwing, afgezien van de in het artikel genoemde milieustudie, u heeft om hard te maken dat het voorgestelde nieuwe Luchthavenverkeerbesluit van Schiphol voldoet aan de gelijkwaardigheidscriteria?
In het MER NNHS uit 2020 is onderzocht of de situatie bij 500.000 vliegtuigbewegingen conform de regels voor preferentieel baangebruik voldoet aan de eis voor gelijkwaardige bescherming. Uit deze analyse blijkt dat aan alle gelijkwaardigheidscriteria voldaan wordt. Met de versnelde LVB-wijziging wordt het maximumaantal vliegtuigbewegingen voor het etmaal dat op Schiphol is toegestaan vastgesteld. Het anticiperend handhaven blijft in stand tot een algehele wijziging van het LVB is afgerond. Met andere woorden: de verkeersafhandeling blijft hetzelfde, en het maximum aantal vluchten gaat omlaag.
Op basis van de beschikbare informatie concludeert het kabinet daarom dat de situatie met verkeersafhandeling volgens de regels van preferentieel baangebruik en een lager maximumaantal vliegtuigbewegingen (478.000 op het etmaal, 27.000 in de nacht) voldoet aan de criteria voor gelijkwaardigheid. Overigens toetst Schiphol aan het begin van ieder gebruiksjaar in de gebruiksprognose of de milieueffecten van het verwachte gebruik van de luchthaven binnen de gelijkwaardigheidscriteria blijven. Uit die analyse blijkt dat bij de situatie met 480.000 vliegtuigbewegingen waarvan 30.000 in de nacht (op basis van het aantal slots met historische rechten) (ruim) wordt voldaan aan de criteria voor gelijkwaardigheid. Datzelfde mag dus verwacht worden voor de situatie die het kabinet wil vastleggen met 478.000 vliegtuigbewegingen waarvan 27.000 in de nacht.
Bent u van mening dat nadere onderbouwing vereist is om geloofwaardig te kunnen stellen dat het nieuwe Luchthavenverkeerbesluit van Schiphol voldoet aan de gelijkwaardigheidscriteria van de Wet luchtvaart?
Nee. Zie ook de beantwoording van vraag 6: er is voldoende informatie beschikbaar om de conclusie van het kabinet te ondersteunen.
De Duitse “Ergebnisse der Sondierungen von CDU, CSU und SPD” |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het Duitse akkoord op hoofdlijnen tussen CDU, CSU en SPD?1
Ja.
De partijen hebben afgesproken mensen met een uitkering die kunnen werken met spoed en voorrang naar werk te begeleiden; hoe spant de Nederlandse regering zich hiervoor in?
Het akkoord op hoofdlijnen heeft betrekking op het Duitse bijstandssysteem (Bürgergeld). In Nederland is de uitvoering van de bijstand en de begeleiding naar werk gedecentraliseerd naar gemeenten (colleges van burgemeester en wethouders). Hierdoor hebben gemeenten de wettelijke taak om mensen met een bijstandsuitkering te ondersteunen bij het vinden van werk. Voor de uitvoering van deze wettelijke taken ontvangen gemeenten financiering vanuit het Rijk. Daarnaast zet het kabinet een groot aantal stappen om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden naar werk worden begeleid, zoals via:
Het wetsvoorstel Participatiewet in balans2. Hiermee wordt onder andere deeltijdwerken vanuit de bijstand aantrekkelijker gemaakt.
Het wetsvoorstel «Vereenvoudiging van de banenafspraak en de quotumregeling voor mensen met een arbeidsbeperking (Wet banenafspraak»)3. Dit wetsvoorstel moet het simpeler en aantrekkelijker maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Het programma Simpel Switchen in de Participatieketen, dat het makkelijker maakt om overgangen te maken tussen uitkering, werk en verschillende vormen van werk.
De ontwikkeling van sectorale ontwikkelpaden, waarmee mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt gericht opleiden en begeleiden naar werk in sectoren met personeelstekorten.
Het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk4, waarmee de overgang van kwetsbare jongeren van school naar de arbeidsmarkt wordt verbeterd.
De versterking van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven, zodat de baankanen worden vergoot van mensen die tijdelijk of langdurig niet bij een reguliere werkgever kunnen werken.
Het verder stimuleren van beschut werk door een structurele verhoging van het budget voor beschut werk en het opstellen van een verbeteragenda om de toegankelijkheid van beschut werk te versterken.
En de vorming van regionale werkcentra, waarmee de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers wordt vereenvoudigd en verbeterd.
Is het in Nederland inzichtelijk welke bijstandsontvangers wel en niet kunnen werken? Zo nee, bent u bereid dit inzichtelijker te maken om gericht mensen naar werk te kunnen begeleiden? Zoals door te beginnen met alle nieuwe instroom hierop te toetsen en deze groep met voorrang naar werk te begeleiden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2, zijn op grond van de Participatiewet (artikel 7) het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Onderdeel van de gemeentelijke uitvoering is het verbinden van arbeidsverplichtingen aan de bijstandsuitkering. Dit betekent dat mensen die bijstand ontvangen in principe verplicht zijn om werk te zoeken of mee te doen aan activiteiten die hun kans op werk vergroten. Dit gebeurt in beginsel standaard, tenzij sprake is van een (tijdelijke) ontheffing.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een aanzienlijk deel van de mensen in de bijstand (voorlopig) niet of alleen met intensieve begeleiding en ondersteuning aan werk kan komen5. Uit die onderzoeken blijkt ook dat gemeenten binnen hun beschikbare middelen keuzes moet maken en hun ondersteuning bij arbeidsinschakeling in veel gevallen vooral richten op bijstandsgerechtigden met een grotere kans op uitstroom naar werk.
Mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt – die vaak langdurig in de bijstand zitten – worden gemiddeld minder frequent gesproken. Hierdoor hebben gemeenten minder zicht op hun mogelijkheden en belemmeringen om aan het werk te gaan.
Zijn er in Nederland uitkeringsgerechtigden die aantoonbaar kunnen werken, maar dit alsnog niet doen? Zo ja, welke consequenties ervaart deze groep hier in de praktijk van? Verschillen deze consequenties per gemeente?
Voor iedereen die valt onder de Participatiewet en die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, geldt dat men zich moet inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden, te aanvaarden en te behouden.
Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid is niet toegestaan en kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Dat is mogelijk zowel op basis van de huidige Participatiewet als op basis van de wet- en regelgeving die in voorbereiding is, zoals het wetsvoorstel Participatiewet in balans en het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Met dit laatste wetsvoorstel (en het daarop gebaseerde Maatregelenbesluit) wordt één uniform maatregelenbeleid binnen de sociale zekerheid, inclusief Participatiewet gecreëerd. Hierdoor worden verschillen tussen gemeenten en tussen gemeenten en UWV en SVB weggenomen.
Gemeenten dienen bij het (eventueel) verlagen van de uitkering vanzelfsprekend zorgvuldig rekening te houden met de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de bijstandsgerechtigde.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de christendemocraten en sociaaldemocraten om de uitkering van mensen die kunnen werken, maar herhaaldelijk werk weigeren, volledig te schrappen?
In Nederland geldt bij bijstandsverlening het uitgangspunt dat werk boven een uitkering gaat. Mensen met een bijstandsuitkering zijn daarom verplicht om werk te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden, en om gebruik te maken van re-integratievoorzieningen die hen daarbij ondersteunen. Als deze verplichtingen niet worden nagekomen – bijvoorbeeld wanneer iemand weigert algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of te behouden – is de gemeente wettelijk verplicht een maatregel op te leggen. In dat geval wordt de uitkering ten minste één maand met 100% verlaagd.
Wanneer er sprake is van recidive, dan verlaagt de gemeente de uitkering met 100% gedurende ten minste een maand en maximaal drie maanden. Hierbij moet de duur van de maatregel langer zijn dan bij de eerste overtreding. Bij de derde en verdere overtredingen geldt een maatregel van 100% verlaging van de uitkering, telkens voor een duur van drie maanden. Jurisprudentie geeft hierbij wel aan dat de uitkering een vangnetregeling is, die niet als gevolg van een eenmalig besluit blijvend geweigerd kan worden. Gemeenten moeten dus altijd zorgvuldig handelen en oog houden voor individuele omstandigheden van mensen.
Wat zou deze maatregel in Nederland betekenen voor de arbeidsparticipatie en de uitkeringslasten?
Deze maatregel zal naar verwachting weinig effect hebben op de arbeidsparticipatie en de uitkeringslasten in Nederland. Nederland kent al een maatregelenbeleid waarbij sprake is van (tijdelijk) 100%-verlaging van de bijstandsuitkering bij (herhaaldelijke) werkweigering.
Bent u bereid om in de herziening van de Participatiewet consequenties te verbinden aan structurele werkweigering, zoals het inkorten of het intrekken van een uitkering?
Zoals in antwoorden op vragen 4 en 5 aangegeven worden in de Nederlandse situatie al consequenties verbonden aan (structurele) werkweigering. Ook bij de herziening van de Participatiewet blijft het uitgangspunt gelden dat werkweigering een (tijdelijke) korting van de uitkering oplevert. Dit uitgangspunt is in lijn met het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelde uniforme handhavingsregime binnen de sociale zekerheid, dat momenteel voor advies bij de Raad van State ligt.
De aanhouding van de burgemeester van Istanbul |
|
Derk Boswijk (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat de burgemeester van Istanbul Ekrem Imamoglu en circa honderd anderen vanmorgen zijn opgepakt?
Ja.
Deelt u de mening dat de aantijgingen tegen de burgemeester politiek gemotiveerd lijken te zijn?
In een verklaring op 19 maart hebben Eurocommissaris Kos en Hoge Vertegenwoordiger Kallas erop gewezen dat van Turkije verwacht wordt dat het land de hoogste standaarden op het gebied van democratische principes naleeft, en dat de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen vragen oproept over de naleving daarvan.1 Ik ondersteun deze verklaring.
Deelt u de mening dat zulke grove schendingen van burgerlijke vrijheden en democratische en rechtsstatelijke principes niet zonder consequenties kunnen blijven?
Het is cruciaal dat het juridische proces tegen burgemeester İmamoğlu en anderen in transparantie plaatsvindt. Ik verwijs u voorts naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om deze zaak aan te kaarten bij uw Turkse collega? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op de dag van de arrestaties telefonisch contact opgenomen met mijn Turkse collega, Minister Fidan. Daarbij heb ik mijn zorgen uitgesproken over de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, waaronder burgemeesters uit deelgemeenten van Istanbul en journalisten. Ik heb tevens benadrukt dat de rechtsstaat en een sterk maatschappelijk middenveld cruciaal zijn voor de relatie van Turkije met Europese partners. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft daags na de arrestaties deze boodschap ook overgebracht bij de Turkse Vice-President Yilmaz.
Bent u voornemens om in de Europese Unie (EU) te pleiten voor concrete maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen liggen voor u op tafel?
De Europese Unie heeft, in verband met de arrestatie van burgemeester İmamoğlu en anderen, thematische consultaties met Turkije op het gebied van contraterrorisme en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid uitgesteld. Deze consultaties stonden gepland voor de week van 24 maart. In reactie daarop hebben de Turkse autoriteiten een EU-Turkije overleg over de Zwarte Zee uitgesteld. Aansluitend bij de Nederlandse zorgen volgt de EU de ontwikkelingen nauwgezet en zal nader bezien in welke mate aanvullende maatregelen passend zijn.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Ja.
Het binnendringen van stallen |
|
Thom van Campen (VVD), Caroline van der Plas (BBB) |
|
David van Weel (minister ) , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() ![]() |
Aangezien het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de uitspraak van 16 december 2024 (ECLI:NL:GHSHE:2024:4005) erop wijst dat «van wederrechtelijk binnendringen als bedoeld in art. 138 Sr volgens de Hoge Raad evenwel geen sprake [is] indien buiten twijfel is gesteld dat «dit uit anderen hoofde gerechtvaardigd is», waarbij onder andere kan worden gedacht aan het binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit uitoefenen van het demonstratierecht»; hoe interpreteert u dat er volgens de Hoge Raad geen sprake is van «wederrechtelijk» binnendringen in de zin van artikel 138 als «dit uit anderen hoofde gerechtvaardigd is», onder andere bij het uitoefenen van het demonstratierecht?
Ik heb begrip voor het ongemak dat het vonnis bij sommigen zal opleveren. Tegelijkertijd is er wel sprake van een rechterlijk en onafhankelijk vonnis dat we hebben te respecteren en dat ik als Minister ook niet inhoudelijk zal becommentariëren.
Het begrip «wederrechtelijk binnendringen» in artikel 138 Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) wordt in algemene zin geïnterpreteerd als het zonder recht of toestemming betreden van een besloten ruimte. Een besloten ruimte hoeft hiervoor niet afgesloten te zijn met bijvoorbeeld een slot.
Specifiek gaat het in dit soort situaties over twee grondrechten, het recht op eigendom en het recht om te demonstreren (wat voortkomt uit het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vereniging en vergadering). Het is aan de rechter om per geval – in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit – te beoordelen of een inbreuk op het eigendomsrecht is gerechtvaardigd binnen de context van een demonstratie. Daarbij kijkt de rechter bijvoorbeeld naar het karakter van de demonstratie en de mate van de inbreuk op het eigendomsrecht. Dat kan betekenen dat wanneer de rechter in een bepaalde situatie tot het oordeel komt dat een demonstratie binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit valt, er geen sprake is van wederrechtelijk binnendringen in de zin van artikel 138 Sr.
Het kabinet wil in algemene zin een scherper onderscheid te maken tussen ontwrichtende acties en vreedzame demonstraties. Ook bij het illegaal betreden en/of bezetten van stallen kan zo’n onderscheid aan de orde zijn. Het eerder aangekondigde onderzoek dat via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) wordt uitgevoerd verkent de mate waarin het wettelijk kader bestendigd kan worden en het handelingsperspectief voor alle betrokkenen verstevigd kan worden. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht en zullen hier naar verwachting aan bijdragen.
Meent u dat de uitzondering die de Hoge Raad toelaat ook op private verhoudingen mag worden toegepast of enkel tussen overheid en burger?
De afweging tussen grondrechten, zoals het demonstratierecht en het eigendomsrecht, kan zowel in de verhouding tussen overheid en burger als in private verhoudingen aan de orde zijn. Het is aan de rechter om in elk individueel geval te beoordelen hoe deze belangen zich tot elkaar verhouden en of er sprake is van een rechtvaardiging voor het handelen.
Deelt u de analyse dat de rechtbank blijkbaar het demonstratierecht laat prevaleren boven het eigendomsrecht? En zo ja, acht u het aanvaardbaar dat daarmee een demonstratie wordt uitgezonderd van een strafrechtelijke bepaling die bedoeld is gebruikers van onroerend goed te beschermen tegen binnendringers, zolang een rechter bepaalt dat een wederrechtelijke demonstratie gerechtvaardigd is doordat deze «binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit» blijft? Zo nee waarom niet en kunt u dit dan duiden?
Het is niet aan mij om rechterlijke uitspraken te becommentariëren.
In antwoord op eerdere Kamervragen heeft u gesteld dat «de huidige wetgeving voldoende handvatten [biedt] om op te treden bij een illegale stalbezetting,» i.e. vervolging voor huisvredebreuk (artikel 138 Sr) en verboden toegang (artikel 461 Sr), maar klopt het dat u op basis van de voorliggende uitspraak onze conclusie beaamt dat er blijkbaar sprake moet zijn van het bewezen forceren van deuren voordat de rechter uitgaat van braak en daarmee van het wederrechtelijk binnendringen? Zo nee, waarom niet en kunt u dit dan duiden?
Artikel 138 Sr vereist geen fysieke braak voor strafbaarheid. Het kan voldoende zijn als onmiskenbaar was dat de rechthebbende niet wilde dat werd binnengetreden, dan wel als degene die binnen is getreden zich niet verwijdert nadat de rechthebbende dat van hem vordert. Het artikel luidt namelijk:
Zoals in het antwoord op vraag 1 is benoemd, hangt de beoordeling of sprake is van wederrechtelijkheid af van de specifieke feiten en omstandigheden in een individuele zaak en is die beoordeling aan de rechter. Op de vraag of het toevoegen van beveiligingsmaatregelen tot een ander rechterlijk oordeel zal leiden, kan ik niet vooruitlopen. Ook daar waar wél sprake is van braak, zal nog altijd een beoordeling van feiten, omstandigheden én weging van proportionaliteit en subsidiariteit zijn. Zoals het Hof zelf aangeeft: «Indien de varkensstallen zouden zijn betreden middels braak of verbreking, zou dat afbreuk kunnen doen aan de proportionaliteit»
Zo ja, zou dat dus betekenen dat iedereen zijn of haar stal met stevige sloten moet vergrendelen, bij voorkeur inclusief camerabewaking, om te kunnen bewijzen dat er sprake is van braak en om te voorkomen dat activisten ongewenst binnentreden? Vindt u dit proportioneel en zou dit dan ook moeten gelden voor andere mensen en bedrijven in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de aanscherping van het interne politie «Handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtactivisme/-extremisme» naar aanleiding van de motie-Van Campen/Michon-Derkzen (Kamerstuk 28 286, nr. 1312) enig praktisch effect, zolang er geen sprake is van wederrechtelijk binnendringen omdat niet bewezen kan worden dat deuren zijn geforceerd of omdat er geen sloten op de deur zaten en waardoor activisten zich kennelijk succesvol kunnen beroepen op het demonstratierecht?
Het «handelingskader en de tolerantiegrenzen dierenrechtactivisme/-extremisme» biedt richtlijnen voor politieoptreden bij acties die mogelijk strafbaar zijn en/of de openbare orde verstoren. Dit kader blijft effectief, ongeacht de uitkomst van individuele zaken. Zoals in het antwoord op de vragen 4 en 5 al is toegelicht vereist artikel 138 Sr niet dat er sprake is van forcering of braak.
Bij hoeveel ordeverstorende acties waarop geen enkele strafrechtelijke sanctie volgt, bent u bereid uw standpunt te overwegen dat wetswijziging niet noodzakelijk is om het recht op eigendom te eerbiedigen en te voorkomen dat het begrip «wederrechtelijk binnendringen» verder wordt beperkt, aangezien u in de bovengenoemde beantwoording schrijft dat de huidige wetgeving voldoende handvatten heeft om op te treden bij een illegale stalbezetting?
Ik heb er begrip voor dat het voor veehouders heel moeilijk kan zijn om te worden geconfronteerd met actievoerders die zonder toestemming hun stallen betreden.
In het voorliggende geval heeft het Hof een afweging gemaakt waaruit het oordeel is gekomen dat er geen sprake is van wederrechtelijk binnendringen. In een eventueel nieuw geval zal er een nieuwe afweging moeten worden gemaakt. Er is op voorhand niet te zeggen hoe een rechter een individueel geval zal beoordelen.
Het kabinet ziet vaker dat het demonstratierecht botst met andere grondrechten en wenst daarom een scherper onderscheid te maken tussen ontwrichtende acties en vreedzame demonstraties. Ook bij het illegaal betreden en/of bezetten van stallen kan zo’n onderscheid aan de orde zijn. Het in antwoord 1 vermelde WODC-onderzoek verkent de mate waarin het wettelijk kader bestendigd kan worden en het handelingsperspectief voor alle betrokkenen verstevigd kan worden. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht en zullen hier naar verwachting aan bijdragen. Mocht dit onderzoek aanleiding geven tot aanpassingen in de wet, dan zal ik deze in overweging nemen.
Is de aanname correct dat de wet aangepast dient te worden om vast te leggen dat ook zonder het forceren van deuren sprake kan zijn van braak en daarmee het wederrechtelijk binnendringen van stallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u technisch uitleggen hoe artikel 138 Sr of een ander wetsartikel aangepast zou moeten worden om te bewerkstelligen dat rechters in de toekomst het wederrechtelijk binnendringen van huizen, erven en stallen ook bewezen kunnen verklaren zonder dat er sprake is van braak? Bent u bereid om na te gaan bij het Openbaar Ministerie waarom zij ervoor hebben gekozen om niet in cassatie te gaan tegen deze uitspraak?
Nee, omdat artikel 138 Sr al voorziet in strafbaarstelling van binnendringen zonder braak, acht ik een wetswijziging momenteel niet nodig.
Het is aan het OM om te bepalen wanneer het cassatie instelt. In algemene zin kan ik zeggen dat in cassatie niet alle inhoudelijke aspecten van een zaak worden beoordeeld, maar enkel of de lagere rechter (rechtbank of gerechtshof) het recht juist heeft toegepast.
Het bericht “Ouders ‘gaan volledig uit hun plaat’ bij kinderopvang: ‘We moeten een streep trekken’” |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders «gaan volledig uit hun plaat» bij kinderopvang: «We moeten een streep trekken»»?1
Ja.
Het artikel bericht over onacceptabele agressie van ouders richting kinderopvangmedewerkers, soms zelfs waar de kinderen bij zijn, heeft u een beeld van de schaal waarop deze agressie plaatsvindt?
Signalen over agressie door ouders hebben mij niet eerder bereikt. Naar aanleiding van de Kamervragen heb ik navraag gedaan bij verschillende sectorpartijen. Bevraagde branchepartijen en oudervertegenwoordigers konden geen sluitend beeld geven op welke schaal grensoverschrijdend (agressief) gedrag plaatsvindt. Uit een onderzoek door CNV uit 2024 onder pedagogisch medewerkers blijkt dat agressief gedrag door ouders helaas vaker voorkomt of zo wordt ervaren. Het beeld is dat het gaat om verbale agressie over bijvoorbeeld dat er geen plek is, ruildagen niet mogelijk zijn, of dat ouders het niet eens zijn met bepaalde beleidszaken rondom voeding. Ook het moeten ophalen van kinderen wanneer ze ziek zijn, wordt genoemd als oorzaak van verbale agressie. Het beeld uit het onderzoek is dat als agressief gedrag zich blijft herhalen, ondanks pogingen tot een constructieve dialoog, de opvang wordt beëindigd.
Ontvangt u ook signalen dat kinderopvangcentra beveiliging inschakelen als gevolg van grensoverschrijdend gedrag van ouders? Zo ja, vindt u dit ook onacceptabel?
Dit soort signalen heeft mij niet eerder bereikt. Maar het is evident dat grensoverschrijdend gedrag van ouders volstrekt onacceptabel is.
Wat voor maatregelen kunnen kinderopvangorganisaties treffen tegen ouders die verbaal of fysiek agressief zijn op de kinderopvang? Vindt u dat dit voldoende effectief is?
Kinderopvangorganisaties kunnen regels stellen en doen dit ook. Houders kunnen in de overeenkomst met ouders plichten voor ouders opnemen, waaronder de vereiste om zich te onthouden van agressief of ander grensoverschrijdend gedrag. Indien ouders zich niet aan de in de overeenkomst opgenomen verplichtingen houden, is dat een grond voor eenzijdige opzegging van de overeenkomst door de houder. Ik begrijp dat houders dergelijke bepalingen ook opnemen. In het geval van ernstig grensoverschrijdend gedrag is er daarnaast de mogelijkheid om aangifte te doen tegen een ouder.
Eenzijdige opzegging en aangifte zijn zware middelen met een grote impact die alleen bij ernstige situaties aan de orde kunnen zijn. Mijn inziens moet de kinderopvangorganisatie eerst inzetten op herstel van de relatie.
Verder is een duidelijk veiligheidsprotocol belangrijk. Ik verwijs ook naar de arbocatalogus van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang werkt! met tips voor houders voor het omgaan met agressief gedrag door derden. Ook kunnen kinderopvangorganisaties mogelijk leren van andere sectoren waar dit probleem al langer speelt. Ik zal met sectorpartijen bespreken wat zij verder kunnen betekenen om houders te helpen bij de omgang met grensoverschrijdend gedrag. Het laatste wat ik wil is dat pedagogisch medewerkers de sector verlaten omdat ze zich onveilig voelen.
Welke maatregelen treft u om dreiging, intimidatie en fysiek geweld op de opvang te bestraffen?
Zoals aangegeven beschikken houders over manieren om agressie tegen te gaan met als ultimum remedium ouders die zich agressief gedragen de toegang te ontzeggen tot de kinderopvanglocatie. Gegeven deze mogelijkheden zie ik op dit moment geen reden om verdere maatregelen vanuit de rijksoverheid te treffen. Wel zal ik zoals gezegd in mijn overleg met de sector aandacht vragen voor dit probleem.
Bent u bereid de kinderopvangtoeslag in te trekken bij ouders die fysiek geweld gebruiken of hiermee dreigen?
De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten als iemand kinderopvang afneemt. Indien een houder een contract met een ouder opzegt vanwege grensoverschrijdend gedrag, neemt de ouder geen kinderopvang meer af en vervalt ook het recht op kinderopvangtoeslag. Als de ouder besluit elders kinderopvang af te nemen, kan de ouder wel weer recht op kinderopvangtoeslag krijgen. Een algehele uitsluiting van het recht op kinderopvangtoeslag, vind ik een te vergaande stap. Ik zie hiertoe geen reden gezien de mogelijkheden die houders momenteel al hebben.
Bent u bereid ouders die zich aan (het dreigen met) fysiek geweld schuldig maken een kinderopvangverbod op te leggen, zoals door samen met de sector een zwarte lijst op te stellen om te voorkomen dat dit bij andere vestigingen gebeurt?
Kinderopvangorganisaties kunnen in het uiterste geval het contract met ouders beëindigen bij grensoverschrijdend gedrag. Een algeheel kinderopvangverbod vind ik een stap te ver gaan. Zeker als het ook zou gaan om gevallen waarbij na aangifte sprake is van een veroordeling door de rechter van bijvoorbeeld fysieke agressie of bedreiging. Zwarte lijsten brengen daarbij – los van mogelijke privacy technische bezwaren bij het delen van persoonsgebonden informatie – het risico van ongegronde plaatsing met zich mee. Algehele uitsluiting van kinderopvang heeft ook gevolgen voor het kind.