Effecten van de Europese Green Deal op de landbouwopbrengst. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de studie van Wageningen University & Research (WUR) naar de gevolgen voor de opbrengst van landbouwgewassen van de Europese Green Deal?1
Ja.
Hoe waardeert u de uitkomst van deze studie dat de maatregelen uit de Europese Green Deal met betrekking tot het terugbrengen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest er waarschijnlijk toe zullen leiden dat de opbrengst van landbouwgewassen afneemt, wat op zijn beurt zal leiden tot prijsstijgingen, minder Europese export en meer import van agrarische producten van buiten Europa?
Net als eerder uitgebrachte, soortgelijke studies, vind ik ook deze studie nuttig. Dit omdat ze bijdraagt aan inzichten over productie, prijzen, inkomen van de boer, de EU agro-handelsbalans, de rol van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), maar ook over de verduurzaming.
Echter, ook deze studie is beperkt in scope omdat ze, net als andere studies, niet de effecten berekent van de gehele van Boer tot Bordstrategie (BtB), laat staan van de Green Deal als geheel. Zo worden slechts enkele doelstellingen van de BtB in de studie eruit gelicht en doorgerekend en ontbreekt bijvoorbeeld het effect van de halvering van voedselverspilling en -verlies in de EU in 2030, net als het effect van de meeste andere maatregelen die de BtB aankondigt. Ook de synergie-effecten van het totaal aan aangekondigde maatregelen uit de BtB en de maatregelen uit Biodiversiteits- en Bodemstrategieën zijn niet meegenomen in de doorrekening. Volgens de eerder gepubliceerde JRC-studie2 kan dat ook niet, omdat er geen modellen voor bestaan en veel data ontbreken. Daarnaast is er niet gekeken naar het Europese Fit-for-55 wetspakket van de Europese Commissie, waarin 14 (wets)voorstellen worden gedaan om in 2030 een Europese emissiereductie van 55% te realiseren ten opzichte van 1990. Dit alles maakt dat ook deze studie weliswaar nuttige informatie biedt, maar als zodanig geen solide basis vormt voor concrete beleidsconsequenties of -keuzes.
Deelt u de mening dat de door de onderzoekers verwachtte gemiddelde productiedaling van tussen 10 en 20 procent en de daaruit volgende verhoogde schaarste, prijsstijgingen en negatieve gevolgen voor het inkomen van boeren ongewenst zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven kan ik aan de kwantitatieve uitkomsten van de specifieke studie, vanwege de onvermijdelijke beperkingen aan de reikwijdte ervan, geen concrete beleidsconsequenties verbinden. Er is echter in algemene zin wel wat te zeggen over de genoemde effecten. Het kabinet streeft naar kringlooplandbouw en ondersteunt de noodzakelijke transitie naar een duurzamer voedselsysteem, ook op Europees niveau. Daarbij sluit ik niet uit dat er als gevolg van deze transitie verschuivingen in prijs en/of productie zullen ontstaan, met mogelijk negatieve gevolgen voor het inkomen van de boer. Daarom is mijn inzet erop gericht om de positie van de boer te verbeteren en het verdienvermogen van agrarisch ondernemers in en na transitie te versterken. Gelukkig herken ik die inzet op hoofdlijnen ook in de BtB van de Europese Commissie. Met bepaalde maatregelen van de BtB wordt bijvoorbeeld al ingezet op de aanbevelingen van de WUR-studie waarnaar het lid Boswijk verwijst. Zo werkt de Commissie aan een voorstel om de regels voor o.a. toepassing van nieuwe veredelingstechnieken te herzien. Verder heeft de Commissie onlangs een in de BtB aangekondigd voorstel gepubliceerd dat koolstoflandbouw moet bevorderen en daarmee een mogelijkheid kan bieden voor boeren om een aanvullend inkomen te verwerven. Voorts wordt gewerkt aan de in de BtB aangekondigde herziening van de regels die de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van micro-organismen, als alternatief voor chemische gewasbeschermingsmiddelen, moet verbeteren. Ook is sinds begin 2021 een Europese verordening van toepassing die gericht is op het bevorderen van markttransparantie in de keten en waarmee boeren beter inzicht kunnen verwerven in hun positie ten opzichte van andere ketenpartners. Tot slot werkt de Commissie in het kader van de BtB aan de herziening van de mededingingsregels en wordt de implementatie van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken gemonitord.
Deelt u tevens de mening dat deze studie laat zien dat het van belang is om meer aandacht te besteden aan de gevolgen van de Green Deal voor de voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is van belang om goed oog te hebben en houden voor goed onderbouwde en breed gedeelde signalen over de verschillende mogelijke effecten, inclusief die op voedselzekerheid, van de Green Deal.
Op welke wijze gaat u zich er op Europees niveau voor inzetten om negatieve effecten op de voedselzekerheid te voorkomen?
Ik ga mij inzetten voor een integrale implementatie van de Green Deal, waaronder de BtB, en zal elk individueel voorstel dat de Commissie onder de vlag van de Green Deal uitbrengt op zijn merites beoordelen, inclusief de mogelijke consequenties ervan. Zoals gebruikelijk zal ik uw Kamer per voorstel over mijn voorgenomen inzet informeren, onder andere via het BNC-fiche.
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor het wegnemen van wettelijke barrières voor nieuwe teelttechnieken zoals in de studie wordt aanbevolen?
Zoals ik hierboven reeds heb vermeld, werkt de Commissie aan een door haar in de BtB aangekondigd voorstel om de wetgeving voor de toepassing van nieuwe veredelingstechnieken te herzien. Ik zie dit als een belangrijke stap voor de verruiming van de toepassing van nieuwe verdelingstechnieken, die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan maatschappelijke en duurzaamheidsdoelen.
Wat vindt u van de conclusie uit deze studie waarin staat dat deze maatregelen uit de Green Deal, omdat zij leiden tot minder productie, ertoe zullen leiden dat er extra landbouwgrond buiten de EU nodig zal zijn, en dat de studie laat zien dat deze indirecte verandering in landgebruik in elk scenario aanzienlijk (miljoenen hectaren) is?
Hiervoor geldt hetzelfde als mijn antwoord bij vraag 2. Omdat de studie niet de effecten van de gehele van Boer tot Bordstrategie (BtB) en andere onderdelen van de Green Deal berekent, is het moeilijk om de kwantitatieve conclusies ervan als absoluut te beschouwen. Zoals gezegd ontbreekt bijvoorbeeld het effect van de halvering van voedselverspilling en – verlies in de EU in 2030 en van de meeste andere maatregelen die de BtB aankondigt. Ook de synergie-effecten van het totaal aan aangekondigde maatregelen uit de BtB en de maatregelen uit Biodiversiteits- en Bodemstrategieën zijn niet meegenomen in de doorrekening. Blijft wat mij betreft over dat de studie wijst op mogelijke effecten en dat dat op zich nuttig is. Zoals gezegd zal ik elk voorstel dat de Commissie onder de vlag van de Green Deal uitbrengt op zijn merites beoordelen en de kamer over mijn voorgenomen inzet o.a. via het BNC-fiche informeren.
Is er wat u betreft voldoende aandacht voor deze «weglekeffecten» die kunnen ontstaan als gevolg van de landbouwmaatregelen uit de Green Deal?
Zowel de Europese Commissie, de Raad als het Europees Parlement zijn zeer scherp op mogelijke «weglekeffecten» van de Green Deal in algemene zin. Wat betreft mogelijke specifieke effecten als gevolg van de landbouwmaatregelen uit de Green Deal zal dat nog moeten blijken, aangezien er nog geen wetsvoorstellen zijn gedaan of concrete landbouwmaatregelen zijn voorgesteld. Zoals ik hierboven reeds heb vermeld ga ik mij inzetten voor een integrale implementatie van de Green Deal, waaronder de BtB, en zal ik elk voorstel dat de Commissie onder de vlag van de Green Deal uitbrengt op zijn merites beoordelen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat nationale of Europese maatregelen om de landbouw te verduurzamen ertoe leiden dat productie zich verplaatst naar landen buiten de EU, waardoor negatieve effecten op het gebied van klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit alsnog op kunnen treden? Hoe kunnen dergelijke weglekeffecten worden voorkomen en op welke wijze zult u daar bij de verdere uitwerking van de maatregelen uit de Green Deal aandacht voor vragen?
Ja, ik deel de mening dat we moeten voorkomen dat de verduurzaming van de landbouw in de EU tot negatieve effecten op het gebied van klimaat en biodiversiteit leidt. Nederland en de EU zetten daarom in op wereldwijde verduurzaming van handelsketens. Internationale handelsketens van agrogrondstoffen of gewassen die voor Nederland en de wereld essentieel zijn, en waar geen goede alternatieven voor bestaan, zijn echter een gegeven. Afhankelijk van het product, de wijze van vervoer en ook het seizoen waarin het product geproduceerd wordt, kan het zijn dat productie buiten de EU efficiënter en beter voor het milieu en biodiversiteit kan zijn. We zien bijvoorbeeld nu al dat Nederlandse producenten en agrarische ondernemers voor bepaalde seizoenen of producten een productielocatie buiten de EU hebben.
Om weglekeffecten te voorkomen die zorgen voor negatieve impact op klimaat en biodiversiteit zal ik met mijn Europese collega’s in gesprek gaan welke mogelijke instrumenten tot onze beschikking staan. Op dit moment vinden er gesprekken plaats over het zogenaamde «Carbon Border Adjustment Mechanism». Dit mechanisme moet voorkomen – middels tarifering aan de EU grenzen – dat er producten van buiten de EU binnenkomen die minder duurzaam zijn en de duurzame EU producten weg concurreren.
Klimaatbanen |
|
Bouchallikh , Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Erkent u dat het gebrek aan handen voor de uitvoering van alle klimaatambities de achilleshiel is van het regeerakkoord?
Dit kabinet heeft grote ambities op het terrein van klimaat en investeert fors in een duurzame toekomst voor Nederland. Zoals vaak het geval is bij grote publieke investeringen is het absorptievermogen van de arbeidsmarkt dan een essentieel aandachtspunt. De miljarden die dit kabinet vrijmaakt voor de stikstof- en klimaatopgave moeten worden omgezet in concrete projecten en daarvoor zijn voldoende vakmensen – zoals ook in het Coalitieakkoord wordt gesignaleerd – cruciaal: nu, en zeker ook op weg naar 2050.
In eerste instantie is het aan werkgevers om te zorgen voor voldoende gekwalificeerd personeel, en de daarvoor benodigde stappen te zetten. Denk aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, het verhogen van de lonen, het creëren van een sterke leercultuur en/of job-carving1 om mensen aan te trekken. Tegelijkertijd heeft de overheid een rol in het beter doen functioneren van de arbeidsmarkt, zeker wanneer een maatschappelijke uitdaging zoals de klimaat- en energietransitie in het geding komt. Op het moment lijkt matching op de markt niet voldoende tot stand te komen en dat maakt dat een tekort aan handen een knelpunt kan zijn voor de uitvoering van de klimaatplannen van het kabinet.
Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Hierbij kan worden gekeken naar manieren om werkenden/werkzoekenden en werkgevers beter bij elkaar te brengen (onder andere via van-werk-naar-werk begeleiding via regionale mobiliteitsteams), om (meer) werken aantrekkelijker te maken, of om arbeidsproductiviteit te verhogen, bijvoorbeeld door scholing en technologische innovatie te stimuleren. Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio’s, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over onze inzet om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Om welke sectoren en/of beroepen maakt u zich het meeste zorgen?
Krapte op de arbeidsmarkt is op dit moment een breed probleem waar vrijwel alle sectoren mee te maken hebben: van logistiek tot de bouw en van zorg tot ICT.
Afgaande op voorwerk van de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing (onderdeel van het Klimaatakkoord), data van het UWV3 en onderzoek van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs (SBB)4 ontstaat een beeld van waar de problematiek naar verwachting het grootst is. Binnen de klimaatopgave zijn tekorten vooral nijpend in de sectoren elektriciteit, industrie en gebouwde omgeving. Specifieke beroepsgroepen waar het om gaat zijn onder andere elektriciens, monteurs industriële machines en installaties, productieplanners en loodgieters/installateurs gawalo (gas, water en loodgieter). Op het Dashboard Klimaatbeleid is vorig jaar voor het eerst een integraal overzicht gemaakt van voor de klimaatopgave essentiële beroepen en het aantal openstaande vacatures voor die beroepen.5
Hoeveel gerichte opleidingstrajecten voor zij-instromers lopen er nu in het land? Hoeveel mensen worden op dit moment via een dergelijk traject omgeschoold? Wat is er nodig om meer van dit soort trajecten op te starten? Is er landelijke regie op al deze trajecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van alle opleidingstrajecten voor zij-instromers, die gericht zijn op de energietransitie. Werkgevers, private opleiders en onderwijsinstellingen zijn vrij om opleidingstrajecten te starten en de inhoud van de trajecten vorm te geven. Het is momenteel ook niet bekend hoeveel mensen een gericht opleidingstraject voor zij-instromers volgen. Het kabinet gaat aan de slag om hier meer inzicht in te krijgen.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat voldoende mensen zich gaan laten omscholen?
Werkenden en werkzoekenden voeren in principe zelf regie op hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen. Ondersteunend is er vanuit het Rijk een uitgebreid LLO-instrumentarium dat erop is gericht om mensen in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt, een sterke leercultuur te creëren en het stimuleren van eigen regie bij individuen.6 Het kabinet vindt het belangrijk om- en bijscholing breed toegankelijk te maken en zet in op permanente scholing. In het coalitieakkoord is afgesproken om bovenop de bestaande middelen vier keer 125 miljoen euro beschikbaar te stellen. De komende tijd wordt nader uitgewerkt hoe dit budget precies zal worden besteed. Daarnaast is er dit jaar ook budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek».
Een belangrijke randvoorwaarde voor omscholing is een toegankelijk en flexibel scholingsaanbod voor volwassenen. In dit kader wordt onder meer ingezet op mbo-certificaten voor onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt. In het hbo kent men FastSwitch, een omscholingsplatform van de hogescholen waarin zij samenwerken om zowel werkenden als niet-werkenden versneld om te scholen met baangarantie naar een van de kraptesectoren techniek, IT, zorg en onderwijs.
Relevant voor de klimaattransitie is bovendien het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. In reactie op de motie Amhaouch (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 38) wordt gewerkt aan een aanvalsplan en wordt binnenkort uitgebreider ingegaan op de effectiviteit van initiatieven ter bevordering van arbeidsaanbod in de techniek.
Bent u bereid om daarbij ook onorthodoxe maatregelen te overwegen, bijvoorbeeld door het verlies van inkomen bij mensen te compenseren als zij kiezen voor omscholing naar een klimaatberoep?
De opgave die er ligt is fors. Tegelijkertijd is de rol van de overheid in sturing op de arbeidsmarkt beperkt: werkenden en werkzoekenden voeren zelf regie op hun loopbaan en werkgevers zullen zich doorgaans inspannen om voldoende personeel aan te trekken of op te leiden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld gunstige lonen of omscholingstrajecten aanbieden. In de praktijk zien we dit nu al veel gebeuren, bijvoorbeeld bij netbeheerders.
Het kabinet gaat de komende tijd met betrokken partijen in gesprek om in kaart te brengen welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen om te zorgen dat we het tekort aan technische vakmensen terugdringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de opties die hieruit naar voren komen. Eventueel beleid moet wel breed ervaren belemmeringen wegnemen en iets toevoegen aan inspanningen van werkgevers en werkenden, in plaats van die inspanningen te vervangen. We gaan bovendien goed kijken naar de samenhang met de algemene beleidsinzet rondom krapte, aangezien ook andere maatschappelijk belangrijke sectoren met krapte te maken hebben. Eventuele aanvullende acties zullen worden meegenomen in het te ontwikkelen Actieplan Groene Banen. Over de totale aanpak wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd naar aanleiding van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128).
Welke acties zijn er tot nu toe voortgekomen uit de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing Klimaatakkoord?
In de taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing bij het Klimaatakkoord werkt een grote groep stakeholders (o.a. sociale partners, onderwijs, ministeries en decentrale overheden) samen om te zorgen voor voldoende vakkrachten voor de energietransitie. Behalve op meer instroom richt de taakgroep zich op een adequaat scholingsaanbod, goede arbeidsmarktinformatie, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en het betrekken van werklozen en mensen in die fossiele branches hun baan verliezen. Zo heeft elk van de vijf klimaattafels inmiddels een aanpak opgezet rond arbeidsmarktknelpunten die de uitvoering van het Klimaatakkoord in die sector belemmeren. In de gebouwde omgeving is de samenwerking Mensen Maken de Transitie operationeel gemaakt, waarin uitvoerende partijen werken aan voldoende personeel voor de verduurzaming van huizen en aan slimme werkwijzen om het werk goed te organiseren rond beschikbare menskracht. Er zijn voorbereidingen getroffen om de aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer te koppelen aan Mensen Maken de Transitie. Ook is met bedrijven en brancheorganisaties in de energiesector is het zogeheten «Plan-E» opgesteld, gericht op instroom in de elektriciteitssector inclusief de regionale coördinatie die daarvoor nodig is. Tot slot is op het terrein van arbeidsmarktinformatie is een klimaatdashboard opgesteld, waarvoor UWV periodiek kraptecijfers aanlevert en het Planbureau voor de Leefomgeving en het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt prognoses opstellen.
Hoe worden mensen op dit moment gestimuleerd om zich te om te scholen naar een klimaatberoep? Kunt u daarbij uitsplitsen naar jongeren die nog moeten kiezen voor een opleiding en mensen die zich mogelijk willen laten omscholen?
Veel beroepen die van belang zijn voor de energietransitie zijn technische banen. Veel werkgevers en onderwijsinstellingen betrokken bij de energietransitie presenteren om- en bijscholingsaanbod voor werkenden en werkzoekenden7 in de techniek. Het Rijk stimuleert mensen via het Techniekpact met de regionale samenwerkingsverbanden, zoals de Techniekcollectie in Limburg, om zich om te scholen naar een beroep in de techniek en ICT. Verder zijn er diverse maatschappelijke initiatieven om mensen gericht te stimuleren zich om te scholen naar een klimaatberoep of een studie gericht daarop.
Informatie over de keuzemogelijkheden is ook belangrijk. Leerwerkloketten, de regionale mobiliteitsteams en UWV wijzen mensen op beroepen in de tekortsectoren waaronder beroepen in de techniek. Daarnaast hebben het UWV, de MBO Raad, SBB en de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding een inspiratiekaart opgesteld voor bij- en omscholing naar kansrijke beroepen via het mbo, met speciale aandacht voor klimaatbanen. Deze inspiratiekaart kan mensen helpen om te kiezen voor een klimaatbaan.8
Op het landelijk platform voor hoger onderwijs FastSwitch besteedt het label Be an Engineer, gericht op de techniek, ook bijzondere aandacht aan de energietransitie. Zie verder het antwoord op vraag 4 over wat het Rijk doet om mensen te stimuleren om zich om te scholen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector?1
Het is belangrijk om leerlingen en studenten in staat te stellen een goed onderbouwde studiekeuze te kunnen maken. Daarbij is goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in het onderwijs van belang. Het Expertisepunt LOB heeft over arbeidsmarktinformatie en LOB al diverse informatieproducten beschikbaar gesteld. Op de portal KiesMBO kunnen (aankomende) mbo-studenten terecht voor onafhankelijke studie- en beroepskeuze-informatie. Het geeft een objectief beeld van de arbeidsmarkt na het behalen van een mbo-diploma waaronder informatie over salaris en kans op stage en werk. Verder stimuleert het Techniekpact mensen om te kiezen voor de techniek en financiert OCW het programma «Meer meisjes in de techniek». Via dit programma werken scholen samen met de MBO Raad en VHTO, aan de werving en het behoud van meisjes in de technische opleidingen.
In aanvulling hierop verkent het Ministerie van OCW hoe uitvoering kan worden geven aan de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector. Daarbij wordt gekeken hoe in het voortgezet onderwijs en mbo voorlichting aan leerlingen en studenten wordt gegeven over opleidingen en beroepen, en de mate waarin arbeidsmarktperspectieven van beroepen daarbij aandacht krijgen.
Wat zijn de meest voorkomende belemmeringen voor mensen om zich om te scholen naar een klimaatberoep? Wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
De werkloosheid is op dit moment laag. Ook andere sectoren kennen tekorten, wat zij-instroom naar een klimaatberoep bemoeilijkt.
Op persoonlijk vlak kunnen er belemmeringen zijn om te investeren in eigen scholing en ontwikkeling, zoals negatieve leerervaringen uit het verleden, een gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen of persoonlijke problemen. Ook kunnen er praktische belemmeringen zijn, zoals het gebrek aan ondersteuning vanuit de werkgever, tijd en financiering.10
Daarnaast begint (inter)sectorale mobiliteit bij de huidige werkgever. Een werkgever moet hiervoor openstaan en dit zowel via een cao of via het HR-beleid stimuleren. Dit vergt een investering vanuit de werkgever, want een zij-instromer vergt meer inzet op begeleiding terwijl de capaciteit door de tekorten onder druk staat. Tegelijkertijd moet ook een zij-instromer investeren in een scholingstraject. Een optimaal van-werk-naar-werktraject (of van niet-werk naar werk) heeft de risico’s, en daarmee de belemmeringen, optimaal verdeeld tussen zij-instromer, werkgever en eventueel opleider.
Verder constateert het kabinet ook andere belemmeringen, zoals:
Zie verder antwoord 4 en 7 voor een overzicht van bestaand beleid om deze belemmeringen weg te nemen.
Herkent u dat voor veel mensen de belemmering van scholing is dat salaris tijdens scholing niet wordt betaald? Welke rol ziet u daarin voor de werkgever en welke voor de overheid?
Dat beeld herkennen wij gedeeltelijk. Er bestaan verschillende belemmeringen die mensen kunnen ervaren om te investeren in hun eigen scholing en ontwikkeling, waaronder praktische belemmeringen zoals gebrek aan financiële middelen (zie vraag 9).
Belemmeringen kunnen sterk verschillen per persoon. Werkgevers zijn in de eerste plaats aan zet om deze weg te nemen, in samenspraak met werkenden/werkzoekenden (zie vraag 5). Een goed voorbeeld van werkgevers die hierin hun verantwoordelijkheid nemen vind ik het feit dat diverse netbeheerders11 eigen omscholingstrajecten aanbieden waarin werkenden kunnen worden om- of bijgeschoold.
Een interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Een BBL-student heeft een contract bij een bedrijf en leert het merendeel van de tijd binnen dat bedrijf. Daarnaast is hij of zij gemiddeld nog 1–2 dagen op school. Op deze manier leert iemand direct de vaardigheden in de praktijk én is er sprake van een inkomen. In het hoger onderwijs werkt FastSwitch vanuit een «Match&Go»-aanpak waarbij de omscholer eerst wordt geholpen aan een arbeidscontract met passend salaris dat direct of na een korte scholingsperiode ingaat. Na de match start de omscholer met een leerwerktraject op maat.
Een andere interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Omscholingsregeling voor kansrijke beroepen in de ICT en techniek. Wanneer een werkgever iemand omschoolt en daarvoor gebruik maakt van deze subsidieregeling ontvangt een werknemer inkomen. De werkgever en werknemer moeten namelijk (minimaal) tijdens de looptijd van het omscholingstraject een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.
Hoe staat u tegenover het idee van een werkgarantiefonds waarmee werknemers met behoud van inkomen worden omgeschoold en begeleid naar de banen van de toekomst?
Het is belangrijk om de capaciteit en middelen voor overheidsbeleid doelmatig in te zetten. Op een krappe arbeidsmarkt met grote behoefte aan (technisch geschoold) personeel zullen veel werkenden (zeker vanuit de fossiele industrie) ook zonder extra overheidsondersteuning elders aan het werk kunnen. Tijdelijk verlies van inkomen kan immers ook worden gecompenseerd door werkgevers, of gedragen door werkenden zelf. Een werkgarantiefonds waarbij de overheid inkomen compenseert en daarmee de arbeidsmarktpositie versterkt van werkenden die ook nu al kansrijk zijn, is daarom niet doelmatig. Het ligt meer voor de hand om te blijven kijken naar brede toegankelijkheid van omscholingsprogramma’s en de aantrekkelijkheid van de klimaatsector voor werkenden.
Coronabesmettingen in het gevangeniswezen en maatregelen om het virus buiten te houden, zoals 2G |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is op dit moment de stand van zaken met aantallen coronabesmettingen in het gevangeniswezen en maatregelen om het virus zoveel mogelijk buiten te houden?
Op dit moment is er sprake van 199 besmettingen in het gevangeniswezen (peildatum 16 februari jl.). Voor de meest recente maatregelen die binnen het gevangeniswezen, de forensische zorg en de justitiële jeugdinrichtingen worden genomen ten aanzien van COVID-19 verwijs ik u naar de Kamerbrief Coronamaatregelen van 31 januari jl.
Herkent u de onvrede onder gedetineerden en achterblijvers die van mening zijn dat de zoveelste lockdown hen hard raakt en zeer beperkt in het contact? Hoe weegt u in deze fase van de pandemie de ingewikkelde balans tussen enerzijds het zoveel mogelijk buiten houden van het virus, en aan de andere kant het menselijk houden van het gevangenisregime en het respecteren van rechten van gedetineerden en hun bezoek?
Ja, deze signalen herken ik zeker. Ik realiseer mij dat het zowel voor gedetineerden als achterblijvers zwaar is. Dit geldt ook voor het personeel van DJI.
Vanaf de start van de pandemie heeft DJI het volgende doel nagestreefd: het zoveel mogelijk beperken van besmettingen door het virus buiten de deuren te houden. Daarbij is DJI zich er altijd van bewust geweest dat de noodzakelijke maatregelen grote impact hebben op zowel de leefbaarheid als de bedrijfsvoering binnen de justitiële inrichtingen. Met de komst van de Omikron-variant, die enerzijds besmettelijker maar anderzijds ook minder ziekmakend lijkt, vindt er nu een kentering plaats naar «leren leven met de pandemie». In dat kader zijn de maatregelen in Nederland versoepeld en wordt door het kabinet nagedacht over een langetermijnstrategie.1 Ook DJI denkt in dat kader na over scenario’s voor de komende maanden en de lange termijn. Daarin zoekt DJI naar een goede balans tussen zorg en veiligheid aan de ene kant, en leefbaarheid aan de andere kant.
Waar mogelijk zal DJI de maatregelen verder versoepelen. Het kabinetsbeleid en de adviezen van het RIVM zijn hierin leidend. Ik informeer uw Kamer begin maart over de stand van zaken.
Klopt het dat het bezoek zonder toezicht slechts door kan gaan als de gedetineerde én het bezoek volledig is gevaccineerd (bewijs van twee vaccinaties én een booster) of de afgelopen twee maanden besmet is geweest met het coronavirus? Wat is hiervoor de rechtvaardiging, waarom is een negatieve test niet langer voldoende?
Nee, dit klopt niet. Het bezoek zonder toezicht kan doorgaan op voorwaarde dat de gedetineerde een negatieve zelftest heeft en het bezoek een bewijs van een negatieve antigeensneltest van maximaal 24 uur oud kan overleggen. Daarnaast is het ook mogelijk om bezoek zonder toezicht te laten doorgaan als zowel de gedetineerde als het bezoek meer dan een week geleden een boosterprik kregen of minder dan 8 weken geleden een coronabesmetting hebben doorgemaakt.
Klopt het dat dit feitelijk neer komt op het zeer omstreden en niet effectieve 2G? Waarom is dit, ondanks het maatschappelijke en politieke debat hierover, nu al ingevoerd in het gevangeniswezen?
Nee, dit klopt niet. Zie voor toelichting op het huidige beleid het antwoord op vraag 3.
Welke wettelijke basis is er voor deze 2G-systematiek in de inrichtingen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u kritisch bekijken en nogmaals wegen welke coronamaatregelen in het gevangeniswezen effectief en noodzakelijk zijn, en niet verder zouden moeten gaan dan in de rest van de samenleving, zoals nu bijvoorbeeld met 2G?
Met betrekking tot coronamaatregelen binnen DJI zijn het kabinetsbeleid en de RIVM-richtlijnen leidend. Bij ieder nieuw weegmoment van het kabinet maakt ook DJI opnieuw de balans op.2 DJI monitort de situatie in de inrichtingen en kijkt daarbij naar aantallen besmettingen, quarantaines, maar ook werkdruk, ziekteverzuim, capaciteit en leefbaarheid. Op basis daarvan worden de noodzakelijke maatregelen bepaald. Daarbij vindt een afweging plaats zoals in antwoord op vraag 2 geschetst. Over de actuele situatie wordt uw Kamer begin maart geïnformeerd.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Chaos bij budgetbeheer Plangroep |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de chaotische situatie binnen schuldhulpverlener en budgetbeheerder Plangroep, waar geen gehoor wordt gegeven als klanten contact zoeken, leefgeld te laat wordt uitbetaald en rekeningen van klanten door Plangroep niet worden betaald?1 2 3
Het is mij bekend dat Plangroep fouten heeft gemaakt. Cliënten dreigden daarvan de dupe van te worden. Dat is altijd ongewenst, maar omdat deze mensen financieel kwetsbaar zijn, vind ik de fouten ernstig. Op 8 december 2021 heeft de toenmalige Staatssecretaris van SZW hierover Kamervragen van het lid Kat (D66) beantwoord.4 Hij heeft daarbij onder meer gemeld dat Plangroep in overleg met de betrokken gemeenten met de cliënten contact heeft opgenomen om de fouten te herstellen.
Vindt u het ook zorgwekkend dat Plangroep nagenoeg onbereikbaar is voor de mensen die financieel afhankelijk zijn van deze organisatie, en daardoor niet altijd op tijd hun leefgeld krijgen, waardoor zij de huur en boodschappen niet kunnen betalen?
Hier zijn evident fouten gemaakt. De mensen die het betreft rekenen erop dat hun financiën in goede handen zijn. De fouten zullen hard zijn aangekomen zijn, omdat schulden dreigden te ontstaan op basisvoorzieningen, zoals huur en energie.
Klopt het verder dat er een verbod is op het afsluiten van gas, water en elektra indien een klant een schuldhulpregeling heeft? Zo ja, hoe kan het dan gebeuren dat in de genoemde casus in de Radar-uitzending 1) wordt gesproken over het afsluiten van de verwarming van een klant van Plangroep?
Het klopt dat de levering van elektriciteit of gas aan een kleinverbruiker niet mag worden beëindigd wegens wanbetaling als er betalingsachterstand is of wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening. Dat is geregeld in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Ik roep de gemeentelijke schuldhulpverlening op om samen met de cliënt en het energiebedrijf direct een oplossing door te voeren.
De levering van drinkwater mag niet worden beëindigd als dat voor de kleinverbruiker zeer ernstige gezondheidsrisico’s tot gevolg zou hebben. Dat staat in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater. Daarin is ook geregeld dat de leverancier voorafgaand aan afsluiting bewaarmiddelen levert en de kleinverbruiker in de gelegenheid stelt die te vullen met drinkwater om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Op grond van convenantafspraken met gemeenten schorten drinkwaterleveranciers incassomaatregelen op als klanten schuldhulpverlening hebben geaccepteerd. Vergelijkbare convenantafspraken hebben energieleveranciers met gemeenten gemaakt.
Kunt u aangeven bij welke gemeenten Plangroep actief is als budgetbeheerder? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel mensen afhankelijk zijn van Plangroep als budgetbeheerder?
Ik heb niet de informatie om deze vraag te beantwoorden. Gemeenten hebben de taak om schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente te geven. Ze kunnen ervoor kiezen de hulp uit te besteden. Welke gemeenten uitbesteden en om hoeveel cliënten dat gaat, wordt niet geregistreerd.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat klanten door de chaos bij Plangroep financieel nog eens extra in de problemen komen en daardoor mogelijk extra schulden moeten maken?
Gelukkig hebben de betrokken gemeenten samen met Plangroep maatregelen genomen. De cliënten, veelal kwetsbare burgers, mogen uiteraard niet extra in de problemen komen.
Kunt u toelichten wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor schulden die door slecht handelen van de budgetbeheerder zijn ontstaan? Vindt u het ook onterecht dat de klanten van budgetbeheerders, zoals bij Plangroep, op dit moment de dupe hiervan zijn met oplopende schulden?
De betrokken gemeenten zijn verantwoordelijk voor het oplossen van de schulden, die door fouten van de schuldhulpverlening zijn ontstaan. Cliënten mogen niet de dupe worden.
Welke verantwoordelijkheid hebben gemeenten, volgens bijvoorbeeld de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, om gedupeerde mensen door Plangroep te ondersteunen? Vindt u ook dat gemeenten die Plangroep als budgetbeheer hebben ingeschakeld voor mensen met schulden een actievere rol dienen te spelen in het oplossen van de problemen van de mensen waarvan de rekeningen nu niet worden betaald?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening geeft gemeenten de taak schuldhulpverlening te geven aan de inwoners van de gemeente. Gemeenten kunnen ervoor kiezen de hulp uit te besteden, maar ze blijven verantwoordelijk.
Gaat u in samenwerking met gemeenten er zorg voor dragen dat klanten bij Plangroep die te maken hebben met extra kosten en schulden door de chaos bij Plangroep financieel worden gecompenseerd?
Het doet mij goed dat het oplossen van de knelpunten en het compenseren van eventuele extra kosten en schulden is opgepakt door de betrokken gemeenten en Plangroep.
Klopt het verder dat rechters, via de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), mensen in de schulden richting budgetbeheerders sturen?
Nee, dat klopt niet. Budgetbeheer kan tijdens schuldhulpverlening worden ingezet. Daar is de rechter niet bij betrokken. De rechter krijgt een rol als het niet lukt met schuldhulpverlening de schulden op te lossen. Aan de rechter kan dan om een dwangakkoord worden gevraagd om schuldeisers tot medewerking te dwingen of de rechter kan om toelating tot de wettelijke schuldsanering (Wsnp) worden gevraagd. In veel gevallen heeft de cliënt dan al budgetbeheer. Als er geen budgetbeheer is, zal de rechter daar niet naar doorverwijzen. In uitzonderlijke situaties vindt de rechter het raadzaam dat de cliënt in het kader van een Wsnp-traject beschermingsbewind aanvraagt. Beschermingsbewind is een andere – verdergaande en minder vrijblijvende – maatregel dan budgetbeheer.
Zo ja, vindt u het daarom ook zorgwekkend dat mensen in de schulden via de rechter naar bijvoorbeeld Plangroep zijn gestuurd en vervolgens dieper in de problemen zijn geraakt?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 9 stuurt de rechter mensen met schulden niet naar een budgetbeheerder. Budgetbeheer wordt door de gemeentelijke schuldhulpverlening ingezet. Dit neemt niet weg dat ik de kwaliteitsborging van dienstverlening aan financieel kwetsbare mensen heel belangrijk vind. In mijn antwoord op vraag 16 licht ik het Kwaliteitskader schuldhulpverlening toe.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat indien mensen met schulden door een rechter naar een budgetbeheerder worden gestuurd deze alleen naar budgetbeheerders worden gestuurd die goede kwaliteit laten zien? Zou het mogelijk om alleen budgetbeheerders met voldoende kwaliteit hiervoor in zetten?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u meer inzicht geven in de bedrijfsstructuur van Plangroep? Klopt het dat Plangroep onderdeel is van een commerciële Human Resource (HR)-dienstverlener? Ziet u ook het risico dat Plangroep, als onderdeel van een commerciële dienstverlener, het maken van winst boven kwaliteit van dienstverlening en service stelt?
Over de bedrijfsstructuur van Plangroep heb ik geen informatie, anders dan de openbare informatie die bijvoorbeeld op de website van Plangroep te vinden is. Gemeenten zorgen voor de kwaliteit en de continuïteit van de schuldhulpverlening. Een deel van de gemeenten kiest voor uitbesteden aan een gespecialiseerde instelling of voor samenwerking met andere gemeenten, omdat deze manieren van uitvoering de kwaliteit en continuïteit ten goede kunnen komen. U kunt hierbij denken aan een kleine gemeente met beperkte uitvoeringscapaciteit of aan de schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers waar specifieke kennis voor nodig is. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening schrijft voor dat alleen uitbesteed mag worden aan een organisatie die zich «blijkens haar doelstelling of werkzaamheden richt op schuldhulpverlening».5
Bent u het eens dat het beter is om de schuldhulpverlening en het budgetbeheer als taak van de overheid te zien en dus op te nemen in het publieke domein?
Schuldhulpverlening en budgetbeheer, vaak onderdelen van schuldhulpverlening, zijn opgenomen in het publieke domein. Dat is nodig, omdat mensen met schulden kwetsbaar zijn en het risico lopen verder in de financiële problemen te raken. Zij moeten daarom eenvoudig hulp kunnen krijgen van goede kwaliteit. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening schrijft voor dat gemeenten schuldhulpverlening geven aan de inwoners van de gemeente. Commerciële schuldbemiddeling is verboden in Nederland. Schuldbemiddeling, het namens de schuldenaar in contact treden met de schuldeisers om de schulden op te lossen, mag alleen gedaan worden door bij wet aangewezen organisaties, zoals gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of instellingen, die zich in opdracht van en voor rekening van gemeenten met schuldbemiddeling bezighouden. Ook is het niet toegestaan schuldbemiddeling aan te bieden als impliciet of expliciet onderdeel van budgetbeheer.6 Budgetbeheer als zelfstandige (commerciële) dienstverlening is wel toegestaan. Budgetbeheer is relevante dienstverlening voor een veel grotere groep burgers en bedrijven en niet noodzakelijk gekoppeld aan financiële problemen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze chaotische toestanden in de toekomst kunnen ontstaan?
De rijksoverheid blijft gemeenten ondersteunen bij de kwaliteitsborging van schuldhulpverlening. Belangrijke stap is dat alle gemeenten en hun uitvoeringsorganisaties gaan voldoen aan het Kwaliteitskader schuldhulpverlening. De beste dienstverlening voor de cliënt staat centraal in het Kwaliteitskader. Zie ook de toelichting in het antwoord op vraag 16. Als onderdeel van het Kwaliteitskader wordt elke drie jaar de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening geaudit. Het kwaliteitskader zorgt voor continue verbetering van de dienstverlening en het vakmanschap van de hulpverleners.
Zijn er bij u ook andere problemen met budgetbeheerders en schuldhulpverleners, die door gemeenten worden ingezet, bekend? Klopt het dat er ook problemen zijn met bereikbaarheid van de ABN AMRO bewindvoerdersdesk en de ING bewindvoering?
Bij mij zijn geen andere problemen met schuldhulpverlening en in het bijzonder budgetbeheer bekend. Voor wat betreft de bereikbaarheid van de ABN AMRO bewindvoerdersdesk en de ING bewindvoering ga ik ervan uit dat u doelt op problemen die bewindvoerders ondervinden met de betaalrekeningen van sommige mensen die onder bewind zijn gesteld. Dat signaal is mij bekend en wordt besproken in het Landelijk Platform Schuldenbewind. De inzet is dat de bewindvoerdersorganisaties en banken samen afspraken maken over het beschikbaar houden van betaalrekeningen tegen redelijke kosten voor bewindvoering.
Bent u bereid om, samen met gemeenten, harde afspraken over kwaliteit, dienstverlening en service te maken met commerciële dienstverleners die budgetbeheer en schuldhulpverlening aan kwetsbare mensen aanbieden?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening vereist dat gemeenten de nodige maatregelen nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de integrale schuldhulpverlening wordt uitgevoerd.7 Dit geldt ongeacht of gemeenten zelf schuldhulpverlening aan hun inwoners aanbieden, dit geheel of gedeeltelijk uitbesteden of samen met andere gemeenten de schuldhulp geven. Om te zorgen dat overal in Nederland duidelijk is wat mensen met schulden van de gemeente kunnen verwachten, heeft de VNG bestuurlijke uitgangspunten geformuleerd voor de toegang en de kwaliteit van schuldhulpverlening.8 Deze uitgangspunten zijn het vertrekpunt voor het Kwaliteitskader van de NVVK (vereniging financiële hulpverleners), waaraan sinds dit jaar gemeenten en hun uitvoeringsorganisaties worden getoetst.9 In het kader van de Brede Schuldenaanpak heeft het Ministerie van SZW de ontwikkeling en de implementatie van het Kwaliteitskader financieel ondersteund.10 Het Kwaliteitskader is de actualisatie van de al veel langer bestaande Gedragscode en Modules Schuldhulpverlening van de NVVK. Ik zal met gemeenten nagaan hoe het kwaliteitskader in de praktijk werkt en of het voldoende waarborgen biedt.
Is er een kwaliteitskeurmerk voor budgetbeheerders? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
De kwaliteitsborging van budgetbeheer is onderdeel van het in antwoord op vraag 16 toegelichte Kwaliteitskader.
Het bericht 'Mantelzorgers en professionals moeten het samen zien te rooien, ‘maar overheid moet dan ook iets bieden’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mantelzorgers en professionals moeten het samen zien te rooien, «maar overheid moet dan ook iets bieden»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het Maastricht Universitair medisch Centrum+, het MUMC+, een «mantelzorgacademie» heeft? Vindt u dit een goede ontwikkeling? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Als eerste ga ik in op wat het Maastricht Universitair medisch centrum aangeeft wat de Academie is en waarom zij dit zijn begonnen. Daarna geef ik aan hoe ik aankijk tegen dit initiatief.
De Academie voor patiënt en mantelzorger (in spreektaal de «Mantelzorgacademie», hierna de Academie)) geeft aan te willen bijdragen aan dat mensen in hun thuissituatie zorg kunnen ontvangen die nodig is om zo lang mogelijk zelfstandig, veilig en «gezond» te kunnen blijven wonen. En vooral zelf de regie houden en niet afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van formele zorg. Naast zorgprofessionals, spelen met name patiënten en ook hun mantelzorgers een rol bij het langer thuis wonen van hun naasten door het bieden van hulp en ondersteuning. Al in de spreekkamer of tijdens klinische opname wordt samen met de patiënt gekeken naar het zoveel mogelijk behouden van de eigen regie vanuit de context en persoonlijke situatie van de patiënt. De focus bij de Academie ligt dan ook vooral op het trainen van de patiënt en is altijd op vrijwillige basis. Op dit moment wordt ongeveer 85% van de trainingen gegeven aan patiënten en 15% aan mantelzorgers. Als de patiënt de handeling niet zelf kan uitvoeren, maar bijvoorbeeld wel een partner, dan wordt deze betrokken in de af te wegen context en vervolgens getraind. De genoemde Academie voor patiënt en mantelzorger biedt de mogelijkheid om eenvoudige zorghandelingen aan te leren door het geven van informatie, adviezen, scholingen en ondersteuning bij vragen. Ook geeft de academie handreikingen voor het aanleren van praktische vaardigheden die belangrijk zijn voor deze zorgtaken.
Ik vind dat dit initiatief past bij het beleidsdoel om mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te laten wonen en vooral de eigen regie te behouden. Voor alle doelgroepen die ondersteuning en zorg nodig hebben geldt dat thuis blijven wonen vaak de voorkeur heeft, omdat zij hier een hoge kwaliteit van leven ervaren. In een vertrouwde en prettige omgeving met sociale contacten en controle over eigen leven. Wat de Academie aanbiedt is een manier om dit te faciliteren. Belangrijke aspecten daarbij vind ik dat het op vrijwillige basis is en dat het om eenvoudige zorghandelingen gaat.
Waarom is het academisch ziekenhuis in Maastricht met de mantelzorgacademie begonnen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat op het lesprogramma medische verrichtingen staan zoals antibiotica toedienen via een infuus, wondverzorging en katheterzakken wisselen?
Volgens de Academie gaat het in de basis om eenvoudige handelingen als ogen druppelen en steunkousen aantrekken of het leren werken met een e-health applicatie. Ook wondverzorging en katheterzakken wisselen zijn relatief eenvoudige handelingen die sommige patiënten met de juiste training en begeleiding en in de juiste context (motivatie, informed consent) zelf uit kunnen voeren, eventueel met ondersteuning van de thuiszorgorganisatie.
Antibiotica toedienen via een infuus is een complexere handeling. Momenteel wordt er door de Academie nog aan gewerkt om de protocollen hiervoor te beschrijven (samen met thuiszorgorganisatie Envida) m.b.t. kwaliteit en veiligheid. Vanuit verschillende disciplines wordt, mede op basis van wetenschappelijke literatuur, uitvoerig gekeken naar welke competenties een patiënt en/of mantelzorger moet bezitten om een dergelijke handeling uit te voeren. Pas als die protocollering rond is start een pilot met relatief jonge patiënten die zonder deze training enkele maanden in het ziekenhuis zouden moeten verblijven met de bijbehorende impact op hun kwaliteit van leven. De Academie benadrukt dat ook hier weer geldt dat het altijd maatwerk is, op verzoek van de patiënt, op basis van vrijwilligheid en altijd onder toezicht. Ter verdere verheldering: het gaan niet om het aanleggen van het infuus (dat wordt door een zorgprofessional gedaan), maar het toevoegen van antibiotica aan het infuus.
Wat vindt u van de stellingname, dat door dit soort opleidingen de formele zorg bepaalt wat de informele zorg moet gaan doen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven, dient het vertrekpunt te zijn dat het aanleren van eenvoudige zorghandelingen aan patiënten en hun mantelzorgers op hun verzoek en op vrijwillige basis gebeurt. Dit doet niets af aan de beschikbaarheid en verantwoordelijkheid van de formele zorg en ondersteuning.
Is bekend of wordt er onderzocht in hoeverre mantelzorgers druk ervaren om bepaalde handelingen te leren en uit te voeren omdat anders moeder, vader, broer, zus, kind langer in het ziekenhuis blijft liggen?
Het leveren van goede zorg aan een patiënt binnen en buiten het ziekenhuis staat voorop. Bij de overweging of een patiënt ontslagen kan worden uit het ziekenhuis wordt meegenomen welke formele en informele zorg thuis geboden kan worden.
Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar de verschillende activiteiten van de Academie door een promovendus. Er wordt momenteel niet specifiek gekeken naar de ervaren druk van de mantelzorg, omdat de focus ligt op de patiënt. Op dit moment wordt ongeveer 85% van de trainingen gegeven aan patiënten en 15% aan mantelzorgers. Alle patiënten die worden getraind krijgen tevens een vragenlijst ter evaluatie. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd hoe belangrijk de eigen regie voor hen is op een schaal van één tot tien. Ook worden er vragen gesteld over hoe veilig ze zich voelen om een bepaalde handeling na een training bij zichzelf uit te voeren.
In hoeverre wordt er rekening gehouden met draagkracht en draaglast van mantelzorgers? Is er sprake van maatwerk?
De Academie geeft aan dat er altijd rekening gehouden wordt met draagkracht en draaglast van mantelzorgers en dat het dus altijd maatwerk is. Het verwijzen naar een training bij de Academie voor patiënt en mantelzorger begint vanuit de spreekkamer. De arts oordeelt op basis van de context en de wens van de patiënt om autonomie te behouden of een training aan de orde kan zijn. Vanuit deze informed consent vindt doorverwijzing plaats naar de Academie. Tijdens het trainen van de vaardigheid of het leren gebruiken van een e-health-applicatie vindt dan een tweede moment van afwegen plaats, waarbij wordt gekeken of de patiënt, eventueel samen met zijn mantelzorger, in staat is de handeling veilig en goed uit te voeren.
Hierbij geeft de Academie aan dat het daarbij niet alleen gaat om oudere patiënten die nu al (deels) afhankelijk zijn van een zoon, dochter of partner in de rol mantelzorger, maar juist ook om vitale (jonge) patiënten die midden in het leven staan en graag de regie in eigen handen houden en zelf willen bepalen hoe ze hun leven invullen. Ze willen niet afhankelijk zijn van derden, anders dan hun partner.
Deelt u het uitgangspunt dat het verrichten van medische handelingen door mantelzorgers altijd onder juridische verantwoordelijkheid van een professionele zorgverlener moet gebeuren?
Als iemand beroepsmatig handelt geldt op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) dat de in de wet opgenomen voorbehouden handelingen alleen mogen worden uitgevoerd door personen die volgens de wet bevoegd zijn. Zelfstandig bevoegde zorgverleners mogen, als zij daartoe bekwaam zijn, zelfstandig de bij het beroep horende voorbehouden handelingen uitvoeren. Niet-zelfstandig bevoegde zorgverleners mogen als zij daartoe bekwaam zijn alleen in opdracht van een zelfstandig bevoegde zorgverlener een voorbehouden handeling uitvoeren.
Als iemand niet beroepsmatig voorbehouden handelingen uitvoert dan is de Wet BIG niet op hem van toepassing. Dat is bijvoorbeeld het geval als een patiënt bij zichzelf, een ouder bij zijn kind of een mantelzorger bij een ander, een voorbehouden handeling uitvoert, zoals het inspuiten van insuline of het inbrengen van een sonde. Ook in al deze gevallen is het belangrijk dat degene die de handeling uitvoert, over voldoende kennis en vaardigheid beschikt om de voorbehouden handeling uit te voeren. Bij mantelzorg gaat het om zorgverlening die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Een mantelzorger handelt aldus niet beroepsmatig.
Kunt u aangeven hoe dit bij het academisch ziekenhuis in Maastricht geregeld is?
Zoals onder vraag 7 reeds aangegeven begint het volgens de Academie in de spreekkamer. De arts bespreekt de mogelijkheid om zelf handelingen te leren of e-healthapplicaties te gebruiken met de patiënt. Als de arts zich ervan vergewist heeft dat het dat veilig kan (informed consent) vraag de arts de training aan. De Academie verzorgt de training waarbij nadrukkelijk ook centraal staat of de patiënt en/of zijn mantelzorger samen in staat zijn om de handeling veiligheid en adequaat uit te voeren.
Het gaan uitvoeren van meer complexere handelingen zal worden gedaan in voorbereiding met zowel medisch specialisten, de thuiszorg als andere betrokken (zorg)professionals. Dit proces wordt geprotocolleerd en vastgelegd.
Wat vindt u van de suggestie om meer flexibele zorg te organiseren waarbij zowel formele als informele zorg meebewegen op dat wat nodig is, waarbij meer sprake is van een gelijkwaardige verhouding tussen informele zorg en formele zorg?
Mijn voorganger heeft samen met de VNG, MantelzorgNL, Zorgverzekeraars Nederland en VNO/NCW een gezamenlijk landelijke aanpak voor mantelzorgondersteuning heb opgesteld:Samen sterk voor mantelzorg. Deze aanpak richt zich onder andere op het verbeteren van het samenspel tussen mantelzorgers en (zorg)professionals. Door een betere samenwerking voelt de mantelzorger zich gehoord en gesteund en kan overbelasting worden voorkomen. Het verbeteren van het samenspel tussen formele en informele zorg zal de komende kabinetsperiode blijvend aandacht krijgen.
Onrecht in de bijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek «Vogelvrij in de verzorgingsstaat» van Platform Investico met onder meer artikelen in Trouw1, De Groene Amsterdammer2 en EenVandaag3?
Ja.
Kunt u een overzicht geven welke gemeenten coulanter optreden met betrekking tot het vrijstellen van giften in de bijstand?
Individuele gemeenten kunnen gebruik maken van hun beleidsvrijheid met betrekking tot giften. Ik ga ervan uit dat gemeenten dit binnen de kaders van de wet doen. Er wordt niet bijgehouden hoe iedere gemeente dit doet.
Hoe staat het met de uitvoering van motie Jasper van Dijk cs4 voor een landelijke vrijstelling om giften tot 1.200 euro in de bijstand te realiseren? Hoe staat het met de voorbereiding van dit wetsvoorstel? Wat is de kortst mogelijke termijn waarop dit wetsvoorstel ingevoerd kan worden?
De aangenomen motie vraagt inderdaad om aanpassing van de wet. Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Van Kent5 is het middelenbegrip binnen de Participatiewet complex. Dat laat ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de casus Wijdemeren zien, waarbij boodschappen uiteindelijk niet onder giften als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet bleken te vallen. Het met de motie beoogde doel om mensen in de bijstand meer ruimte te bieden, vraagt daarom om een bredere, niet uitsluitend op giften geënte, blik op de middelenparagraaf binnen de wet. De signalen over in de knel komende bijstandsgerechtigden neem ik zeer serieus en ik deel uw zorgen op dit gebied. Daarom werk ik, met de inbreng van gemeenten, burgers en andere betrokkenen, aan een beleidsplan. Hierin wordt gekeken naar korte en langere termijn oplossingen. Recent heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de verdere uitwerking van dit beleidsplan6. De uitwerking van deze motie neem ik daarin mee.
Bent u aanvullend op deze motie ook bereid om naast het wettelijk vrijstellen van giften van 1.200 euro ook giften voor de betaling van een studie of rijbewijs volledig vrij te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen die aanspraak willen maken op de bijstand hun rechtsbescherming deels in moeten inleveren? Kunt u toelichten welke rechtsbescherming mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, hebben en kunt u bovendien een overzicht geven op welke punten de rechtsbescherming voor mensen in de bijstand minder is dan personen die geen bijstand ontvangen?
Alle burgers hebben de mogelijkheid om een beschikking die hen raakt via bezwaar- en beroep op juridische juistheid te laten toetsen. De rechtsbescherming voor bijstandsgerechtigden en niet-bijstandsgerechtigden is in die zin gelijk. Waar het artikel spreekt over het inleveren van rechtsbescherming doelt het op de verschillende verplichtingen die op een bijstandsgerechtigde rusten en het feit dat – zo hij deze verplichtingen schendt – de bewijslast bij hem ligt om aan te tonen dat deze schending geen gevolgen heeft voor zijn recht op bijstand. In de herijking van het handhavingsbeleid wordt ook expliciet bekeken of dergelijke verplichtingen redelijk verdeeld zijn tussen de betrokkene en het overheidsorgaan.
Kunt u zich voorstellen dat onaangekondigde huisbezoeken in het kader van van mogelijke bijstandsfraude een grote impact hebben op mensen in de bijstand?
Ik kan me voorstellen dat het voor mensen best schrikken kan zijn als de gemeente onverwacht aan de deur staat. Ook kan het moment van het bezoek niet goed uitkomen. Dit kan ervoor zorgen dat mensen het bezoek als onprettig ervaren. Desalniettemin kan een onaangekondigd bezoek noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te verifiëren, bijvoorbeeld om uit te sluiten dat bepaalde zaken verhuld kunnen worden, waar dat bij een voorafgaande aankondiging wel mogelijk zou zijn. Daarmee wordt dit controlemiddel minder effectief.
Kunt u aangeven hoe vaak onaangekondigde huisbezoeken in gemeenten plaatsvinden? Op basis van welke wetsartikelen is het toegestaan om deze onaangekondigde huisbezoeken uit te voeren? Zijn er wettelijke voorwaarden waaraan een onaangekondigd huisbezoek dient te voldoen?
Voor het afleggen van een huisbezoek bestaat een toereikende wettelijke grondslag gelet op het samenstel van de artikelen 17 en 53 a van de Pw, bezien in samenhang met artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden.
In dit verband zijn in de jurisprudentie diverse waarborgen ontwikkeld, zoals het «informed consent»-vereiste. Daarbij geldt dat de belanghebbende toestemming moet geven voor een huisbezoek en deze ook kan weigeren. Van «informed consent» – letterlijk geïnformeerde toestemming – voorafgaande aan een huisbezoek is pas sprake, indien de toestemming van belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over de reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor (verdere) verlening van bijstand heeft. Indien een redelijke grond voor het huisbezoek aanwezig is, dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Indien de redelijke grond niet aanwezig is, dient medegedeeld te worden dat weigering geen gevolgen heeft voor de bijstand. De bewijslast ten aanzien van «informed consent» bij een huisbezoek berust bij het college. Ik heb geen inzicht in de aantallen onaangekondigde huisbezoeken die gemeenten uitvoeren.
Welke wettelijke gronden liggen er om op basis van waterverbruik een bijstandsuitkering te korten?
Op grond van artikel 64 eerste lid onderdeel m van de Participatiewet mogen gemeenten gegevens opvragen over waterverbruik bij de instanties die in het kader van de openbare nutsvoorziening energie en water leveren. De mate van watergebruik kan voorts als bewijs dienen om aan te tonen dat een persoon niet in de woning maar elders verblijft. Het is vaste jurisprudentie dat een gemeente ervan uit mag gaan dat een woning onbewoond is als het verbruik onder de 7 kubieke meter per jaar ligt. Ter vergelijk: het gemiddeld verbruik van een eenpersoonshuishouden bedraagt 52m³. Het is vervolgens aan de bijstandsgerechtigde om aannemelijk te maken dat hij op het desbetreffende adres verblijft. Slaagt hij hier niet in, dan kan dit uiteindelijk tot gevolg hebben dat het recht op bijstand wordt ingetrokken, op grond van artikel 40 Pw.
Bent u het eens dat het onredelijk is om van mensen in de bijstand te verwachten dat zij tot vijf jaar hun administratie volledig dienen bij te houden met als risico dat zij gekort worden op hun bijstand en daar bovenop een boete moeten betalen?
Personen zijn niet verplicht om een administratie te bewaren. Desalniettemin is het in zijn algemeenheid iedereen aan te raden om een administratie bij te houden. Zo hanteert de Belastingdienst bijvoorbeeld een termijn van vijf jaar waarbinnen de dienst kan terugkijken en nader bewijs kan opvragen.
Een bijstandsgerechtigde wordt in beginsel enkel om het overleggen van recente stukken gevraagd. Daarbij wordt conform de uit jurisprudentie voortvloeiende lijn van de CRvB voor bankafschriften een termijn van zes weken tot maximaal drie maanden aangehouden7. Komt uit de stukken of andere signalen een redelijk vermoeden van schending van de inlichtingenplicht naar voren dan kan de gemeente om stukken vragen die verder terug zijn gelegen. Dit alles voor zover de gevraagde stukken noodzakelijk zijn in relatie tot het signaal van schending van de inlichtingenplicht.
Bent u bereid om maatregelen te nemen waardoor gemeenten soepeler om kunnen gaan met deze administratieplicht?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uiteenzetten wat wordt verstaan onder «redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand» (artikel 17, lid 1 Participatiewet) op de hoogte van hun bijstand?
Wat valt onder «redelijkerwijs van invloed» als bedoeld in artikel 17, eerste lid, Participatiewet (de zgn. inlichtingenplicht) is niet exact aan te geven; het hangt af van de omstandigheden van het geval. Er is geen limitatieve opsomming. Het is aan het college om te beoordelen of informatie relevant is voor het recht op bijstand of de arbeidsinschakeling. Dikwijls heeft het betrekking op de middelen waarover een persoon beschikt of gaat beschikken en over zijn woon- en leefsituatie. Vaak verstrekt het college bij aanvang van de bijstand aan de bijstandsgerechtigde informatie over de verplichtingen, waaronder de inlichtingenplicht. De CRvB heeft geoordeeld dat omdat deze verplichting een open norm betreft, van het college niet kan worden verwacht dat het op voorhand alle concrete situaties benoemt waarmee een bijstandsgerechtigde te maken kan krijgen en die deze moet melden.
Zoals eerder gemeld werk ik momenteel aan een beleidsplan. In het traject wat ter voorbereiding van dit plan vorig jaar is gestart, zijn op meerdere plekken knelpunten aangegeven met betrekking tot de werking van de inlichtingenplicht. Die zien enerzijds op de achter de inlichtingenplicht schuilgaande complexiteit en anderzijds op de hoge terugvorderingen die schending van deze verplichting tot gevolg kunnen hebben.
In het reeds aangehaalde beleidsplan zoek ik daarom naar een combinatie van maatregelen, waardoor hardheden en onduidelijkheden binnen de uitvoering van de wet beter kunnen worden voorkomen.
Bent u het eens dat dit begrip veel onduidelijkheid kan opwerpen voor mensen in de bijstand maar ook voor gemeenten die moeten werken met de Participatiewet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het eens dat deze onduidelijkheid ertoe leidt dat mensen in de bijstand bij het geringste foutje fors worden afgestraft?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe oordeelt u verder dat gemeenten de inlichtingenplicht vaak zelfs nog strenger toepassen dat wettelijk noodzakelijk?
Gemeenten hebben een bepaalde beleidsvrijheid bij de uitvoering van de Participatiewet, maar bij de invulling van die beleidsvrijheid wordt vaak gekeken naar hoe de rechtspraak met bepaalde casussen omgaat. Een aantal bepalingen binnen de Participatiewet is strikt of heeft in de uitvoering een strikte uitleg gekregen, deels doordat in de jurisprudentie verankerde grenzen (wat mag), in de uitvoering hun weg hebben gevonden als «wat moet».
Daarbij past de nuancering dat niet elk oordeel per definitie verplicht tot een gelijksoortig handelen in een vergelijkbare casus. Feit is echter ook dat het voor gemeenten soms onduidelijk is wat wel en niet is toegestaan binnen de grenzen van de wet, waardoor men voor de zekerheid de regels strikter interpreteert dan noodzakelijk. In het traject tot verbetering van de Participatiewet wil ik meer helderheid creëren rond de kaders waarbinnen gemeenten beleidsvrijheid hebben, om een automatische keuze voor een strikte uitleg in de toekomst te voorkomen.
Herkent u het beeld dat gemeenten vanwege het risico op terugvorderingen van het Rijk de inlichtingenplicht bewust strenger interpreteren dan noodzakelijk?
Nee, dit beeld herken ik niet. Dit omdat er geen sprake is van terugvorderingen op het budget als gevolg van de mate van handhaving van de inlichtingenplicht. De Participatiewet wordt namelijk gefinancierd vanuit het Macrobudget Participatiewetuitkeringen. Dit macrobudget wordt vervolgens op basis van een objectief verdeelmodel verdeeld over de gemeenten. Over- en onderbesteding van dat budget komt ten laste of bate van de gemeente. Om eventuele onzekerheden bij gemeenten hierover weg te nemen zal ik in de volgende gemeentefonds circulaire hier extra aandacht aan besteden.
Bent u bereid om deze onzekerheid voor gemeenten met betrekking tot terugvorderingen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u daarom bereid om meer duidelijkheid te geven wat wordt verstaan onder «redelijkerwijs van invloed», zodat gemeenten en mensen in de bijstand meer duidelijkheid krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het tevens eens dat het onredelijk is dat mensen in de bijstand al als fraudeur worden aangemerkt indien er alleen een «bewijsvermoeden» is? Op basis van welk wetsartikel is dit gebaseerd?
Het begrip «fraude» is in de sociale zekerheid niet wettelijk gedefinieerd. Vooropgesteld wordt dus dat in de sociale zekerheid mensen niet wettelijk worden aangemerkt als fraudeur. Bovendien hebben de voormalige staatssecretarissen van SZW in hun brieven over handhavingsbeleid in de sociale zekerheid8 reeds aangegeven dat het niet de bedoeling is dat een persoon zomaar als fraudeur wordt bestempeld, en dat er ook geen voornemen is om een dergelijke definitie te gaan introduceren. Ook ik zie dit als een belangrijk onderwerp.
Wel is in de memorie van toelichting bij de «Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» (Fraudewet) het begrip uitkeringsfraude nader toegelicht als «Er is sprake van uitkeringsfraude als een verwijtbare overtreding van deze verplichting resulteert in onverschuldigde betaling van de uitkering.»9 Om van uitkeringsfraude te kunnen spreken onder die definitie moet dus sprake zijn van een geconstateerde overtreding. Dat is niet het geval indien enkel sprake is van een vermoeden.
Klopt het dat er een verschil is tussen het strafrecht en bestuursrecht met betrekking tot begrip «fraudeur»? Wat is de afweging om het begrip fraudeur in het bestuursrecht strenger te laten zijn dan in het strafrecht?
Het begrip «fraudeur» is noch in het bestuursrecht, noch in het strafrecht gedefinieerd. In de sociale zekerheid wordt de term uitkeringsfraude gehanteerd in gevallen waarbij is vastgesteld dat er sprake is geweest van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht, die heeft geresulteerd in het verkrijgen van een uitkering terwijl daar geen recht op bestond.
Wat heeft u gedaan met de kritiek van de Raad van State uit 2020 dat de Participatiewet het begrip fraudeur veel te breed is en versmald dient te worden?
De Raad van State heeft deze kritiek gegeven bij het wetsvoorstel «Wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets». Bij brief van 16 november 2021 heeft de voormalige Staatssecretaris van SZW aan de Eerste Kamer laten weten dat dit wetsvoorstel ingetrokken zal worden. De reden daarvoor was dat vanuit verschillende trajecten gewerkt wordt aan de stappen die nodig zijn om te komen tot meer menselijke maat en vertrouwen in de Participatiewet en de stappen die nodig zijn om de handhaving in de sociale zekerheid beter in balans te brengen. De wijzigingen die met het wetsvoorstel werden voorgesteld zullen in die trajecten worden meegenomen, waardoor de inhoudelijke samenhang en effecten tussen de verschillende maatregelen beter kunnen worden bezien. De kritiek die de Raad van State had is daarmee niet van de baan, zoals ook is aangegeven in de eerdergenoemde brieven over het handhavingsbeleid in de sociale zekerheid. Ik neem de kritische opmerkingen van de Raad van State mee in de trajecten rond handhaving in de sociale zekerheid in brede zin en de Participatiewet in het bijzonder.
Bent u na de vele schrijnende voorbeelden van mensen die vanwege het feit dat zij als fraudeur zijn bestempeld hun leven in de soep zien lopen, en de kritiek van de Raad van State, bereid om nu wel om het begrip «fraudeur» aan te passen?
Zoals in de brief van 23 november 2021 aangegeven,10 is er op dit moment geen noodzaak om het begrip «fraude» in de sociale zekerheid wettelijk te definiëren. Wel blijf ik deze vraag bezien in het kader van de herijking van de handhaving en ga ik ten aanzien van het begrip «fraude» aandacht besteden aan mijn communicatie hierover.
Kunt u ingaan op de stelling van hoogleraren Sacker en Vonk dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zich te makkelijk verschuilt achter strenge wetgeving? Welke mogelijkheden heeft de CRvB om redelijker en billijker te toetsen?
Ik ken de door aangehaalde discussie over mogelijkheden binnen de rechtspraak om besluiten explicieter op hun redelijkheid te toetsen. Het past echter niet als Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen om mij in deze discussie te mengen. Ik zal de gedachtevorming binnen de aangehaalde discussie wel betrekken bij het eerder aangehaalde traject rond de Participatiewet.
Bent u bereid om, zoals de CRvB bepleit, de harde plicht tot terugvordering uit de wet te halen?
Terugvorderen wordt niet zonder reden gedaan. Een betrokkene heeft te veel uitkering ontvangen. Tegelijkertijd leiden de beperkte mogelijkheden om af te zien van een terugvordering in de praktijk tot knelpunten. Zoals aangegeven in de brief van 23 november 2021, is het terugvorderingsbeleid een expliciet onderdeel van de herijking van het handhavingsbeleid. Ook tijdens de begrotingsbehandeling van SZW 2022 op 2 december 2021 is aandacht besteed aan deze problematiek. Recent heeft de Christenunie, samen met D66, CDA, SP, GroenLinks en PvdA, een initiatiefwetsvoorstel aangekondigd waarin deze problematiek ook geadresseerd wordt.11 Ik zie dit voorstel met veel interesse tegemoet.
Therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van 16 januari jl. «Keta kan «revolutionair» middel zijn tegen depressie, maar er zijn ook zorgen»1 en het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica – een pleidooi voor centrale aansturing»?2
Ja.
Herkent u dat er in Nederland 300.000 tot 450.000 patiënten zijn met een therapieresistente psychiatrische stoornis?
Bent u het ermee eens dat onderzoek nodig is naar effectieve therapieën om deze doelgroep te helpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit onderzoek te bevorderen?
Ja, hiermee ben ik het eens. Wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe interventies en de toepasbaarheid daarvan voor de geestelijke gezondheidszorg is van groot belang. Alleen bewezen effectieve zorg kan namelijk onderdeel zijn van het basispakket. De bewijsvoering is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur die ten grondslag ligt aan de beschrijving van zorg in kwaliteitsstandaarden. Om goed en structureel onderzoek te doen en de opgedane kennis te implementeren heb ik tot 2026 35 miljoen euro ter beschikking gesteld voor het Onderzoeksprogramma ggz dat loopt via ZonMw. Het Onderzoeksprogramma ggz sluit aan bij het Bestuurlijk akkoord ggz 2019–2022 en bij een groot deel van de onderwerpen uit de aangedragen onderzoeksagenda’s van ggz-partijen. Het richt zich daarom de komende jaren op klinisch toegepast onderzoek en vraagstukken uit de praktijk. Daarnaast worden grotere, multidisciplinaire onderzoeken gestimuleerd.
Bent u het ermee eens dat er hoopgevende resultaten zijn in het therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen of heeft u reeds ondernomen om deze resultaten vervolg te geven?
Het is mij bekend dat verschillende onderzoeken naar het therapeutisch gebruik van psychedelica gunstige resultaten laten zien, zoals bijvoorbeeld onderzoek naar MDMA bij posttraumatische stressstoornis (PTSS). De meeste van deze middelen bevinden zich nog in de onderzoeksfase. Het beoordelen van de studieresultaten is niet aan mij.
Verdere stappen om vervolg te geven aan deze onderzoeksresultaten zijn aan de veldpartijen. Dit betreft onder andere het doen van het benodigde onderzoek, het doorlopen van het registratietraject om het middel goedgekeurd te krijgen, en het opstellen van richtlijnen en protocollen voor toepassing van de behandeling.
Er komt een Staatscommissie die de status van XTC (MDMA) in het kader van de volksgezondheid onderzoekt en advies uitbrengt over de voor- en nadelen van medicinaal gebruik, met inbegrip van een analyse vanuit verschillende disciplines van risico’s voor de gezondheid, preventie en de Europese context en relevante verdragen. In het tweede kwartaal van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de inrichting van de Staatscommissie.
Kunt u aangeven hoe Nederland het voorbeeld kan volgen van de versnelde toelating door de Amerikaanse FDA (breakthrough therapy status) van psychedelica voor therapieresistente depressies, suïcidaliteit en posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Tegen welke knelpunten loopt Nederland aan en welke stappen zijn nodig om deze knelpunten te overkomen?
Veelbelovende behandelingen kunnen bij de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) breakthrough therapy status krijgen, waarbij de FDA hulp en advies biedt om dergelijke producten te ontwikkelen (zoals gebeurt met psilocybine bij ernstige depressie en MDMA bij PTSS). In de EU en in Nederland kunnen partijen in een vroegtijdig stadium wetenschappelijk en regulatoir advies vragen aan het Europees Medicijnagentschap (EMA) of het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) over de stappen die noodzakelijk zijn om een handelsvergunning voor een product te krijgen en over mogelijke versnelling van het proces van ontwikkeling tot geneesmiddel.
Knelpunten in het ontwikkelingsproces kunnen zitten in beperkte financiële mogelijkheden dergelijk klinisch onderzoek te doen en in de doorontwikkeling tot een volwaardig (geregistreerd) product voor de patiënt. Hier speelt ook mee dat deze psychedelica zelf veelal niet patenteerbaar zijn en in die zin niet binnen het standaard ontwikkel- en verdienmodel passen. De mogelijk hoge kosten voor de therapeutische behandeling met deze middelen (door het totaal aantal uren die de therapeuten maken bij de behandelsessies) kunnen ook een knelpunt zijn voor opname in het basispakket. Wat betreft het beschikbaar maken van een behandeling voor patiënten is ook de beoordeling voor vergoeding door de zorgverzekeraars van belang. Hierover kunnen partijen in gesprek met bijvoorbeeld het Zorginstituut of de zorgverzekeraars.
Het platform Future Affordable and Sustainable Therapies (www.FAST.nl) wordt in Nederland opgezet als expertise centrum dat hulp kan gaan bieden in de ontwikkeling van toekomstige behandelingen. Bovendien helpt FAST met coördineren van publieke investeringen op dit terrein.
Met de oprichting van FAST wordt in Nederland een belangrijke impuls gegeven om knelpunten te identificeren en oplossingsrichtingen te ontwikkelen.
In Nederland staan deze psychedelica, met uitzondering van ketamine, op de lijsten van de Opiumwet. In Nederland is het feit dat deze stoffen onder de Opiumwet vallen – in tegenstelling tot veel andere landen – geen belemmering om er onderzoek naar te doen. Voor onderzoek moet wel een ontheffing worden aangevraagd.
Herkent u het feit dat zonder centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica er risico’s ontstaan, zoals zelfstandig experimenteren door patiënten of commerciële exploitatie waarbij het patiëntenbelang niet voorop staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze risico’s te mijden?
Ja, die risico’s zie ik ook. Daarom is het goed dat veldpartijen, zowel uit het onderzoeksveld, als bijvoorbeeld GGZ-instellingen, nu initiatief nemen tot samenwerking. Zoals zij ook zelf stellen in het manifest «Therapeutisch gebruik van psychedelica», kunnen zij een kader ontwikkelen voor deze nieuwe vorm van behandeling, onder andere door middel van goede richtlijnen, standaarden en protocollen. Daarnaast kunnen er door de samenwerkende partners centrale afspraken gemaakt worden over opleiding van therapeuten. Door op deze zorgvuldige manier een kader te ontwikkelen met oog voor beschikbaarheid, betaalbaarheid en doelmatigheid van de behandeling, en onder bewaking van de kwaliteit, blijven de belangen van deze kwetsbare doelgroep zoveel mogelijk gewaarborgd.
Daarnaast is het van belang dat het risico van zelfstandig experimenteren door patiënten wordt tegengegaan door middel van voorlichting. Over de risico’s van het gebruik van MDMA en psychedelica is veel informatie te vinden, bijvoorbeeld op de website of via de infolijn van drugsinfo.nl.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent om te nemen of reeds heeft genomen om centrale aansturing op implementatie en onderzoek naar therapeutisch gebruik van psychedelica te garanderen?
Ik acht het van belang dat onderzoek naar het therapeutisch gebruik van psychedelica en implementatie op de meest zorgvuldige manier gebeuren, waarbij het doel is om voor deze kwetsbare doelgroep van EPA-patiënten nieuwe behandelingen te bieden die effectief, toegankelijk en betaalbaar zijn. Centrale aansturing op onderzoek en implementatie is aan de medische beroepsgroepen om vorm te geven. Daarnaast loopt bij ZonMw een aantal onderzoeken (zie antwoord op vraag 8). Ik ben bereid hierbij een faciliterende en adviserende rol te spelen. Vanuit mijn ministerie hebben hiervoor reeds oriënterende gesprekken plaatsgevonden met onderzoekers en GGZ-organisaties.
Kunt u een overzicht geven van onderzoeken naar therapeutisch gebruik van psychedelica zoals psilocybine, mdma en ketamine die met (behulp van) rijksfinanciering plaatsvinden? Kunt u aangeven op welke manier u voortgang en implementatie van deze onderzoeken monitort?
Ik kan u rapporteren over de volgende onderzoeken die lopen bij ZonMw:
Voortgang en implementatie van deze onderzoeken wordt gemonitord vanuit ZonMw. Daarnaast is er vanuit de IGJ (en Farmatec) zicht op welke partijen onderzoek doen waarbij een ontheffing is aangevraagd.
Hoe reflecteert u op de kans die Nederland kan pakken om voorloper te zijn in onderzoek naar en implementatie van therapeutisch gebruik van psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg? Kunt u aangeven welke plannen u heeft om deze kans te pakken?
Voor mij staat voorop dat deze en andere potentiële innovatieve behandelingen op een veilige manier bereikbaar worden voor de doelgroep. Nederland is een van de landen die vooroplopen met onderzoek naar psychedelica in de geestelijke gezondheidszorg. Ook kan Nederland een voortrekkersrol spelen op het gebied van het ontwikkelen van de juiste kaders, het beperken van risico’s en het vormgeven van opleidingen voor therapeuten. Ik ben er voorstander van dat de kennis die de veldpartijen opdoen op deze terreinen, gedeeld wordt met andere landen. Nederland kan in Europees en internationaal verband aanjager zijn van samenwerking op dit terrein. Nederland kan daarnaast aandacht vragen voor het wegnemen van barrières voor het doen van onderzoek. In het kader van de Commissie voor verdovende middelen (CND) van de Verenigde Naties blijf ik pleiten voor het wegnemen van belemmeringen voor therapeutisch gebruik en het doen van onderzoek naar middelen die op de lijsten van de drugsverdragen van de Verenigde Naties staan.
Het bericht 'Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Familiebedrijf Balk Shipyard in Chinese handen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat een oer-Hollands familiebedrijf, dat sinds 1798 bestaat, wordt overgenomen door een Chinese investeringsmaatschappij?
Directeur Balk geeft in het bericht aan dat hij groeimogelijkheden ziet voor zijn familiebedrijf. Hij wil zijn activiteiten in Nederland uitbreiden maar heeft zelf niet de middelen voor de noodzakelijke investeringen. Ik waardeer het positief dat de overname door een nieuwe investeerder maakt dat deze werf kan groeien en dat betrokken partijen vertrouwen hebben in de groeimogelijkheden binnen deze voor Nederland belangrijke sector. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer informeren over hoe ik deze en andere industriële bedrijven wil faciliteren in de doorontwikkeling met strategisch industriebeleid.
In hoeverre past een dergelijke overname in het (maak)industrie- en familiebedrijvenbeleid dat het kabinet voert of voor ogen heeft en bij slimme, strategische industriepolitiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of behalve de Zhongying International Holding Group nog andere partijen, binnen Nederland of binnen Europa, geïnteresseerd of kandidaat waren om Balk Shipyard te helpen doorgroeien? Indien u dit niet weet, wilt u dit nagaan?
De directie van Balk Shipyard heeft mij laten weten dat in de zoektocht naar nieuwe investeerders meerdere opties serieus zijn onderzocht.
Welke financieringsinstrumenten zijn er voor bedrijven in de maritieme maakindustrie, zoals Balk Shipyard, om te kunnen groeien?
Voor bedrijven in de maritieme maakindustrie zijn als generieke financieringsregelingen de Borgstelling MKB-Kredieten (BMKB) en de Garantiefaciliteit Ondernemingsfinanciering (GO) beschikbaar. Dit zijn kredieten waarbij de staat garant staat voor een deel van het bedrag. De BMKB biedt een overheidsborgstelling tot en met EUR 1,35 miljoen, deze wordt door financiers ingezet bij financieringen tot ca. EUR 5 miljoen. De GO faciliteit biedt een 50% staatsgarantie op leningen tussen de EUR 1,5 – 150 miljoen.
Verder wordt met het Dutch Future Fund (DFF) geïnvesteerd in andere risicokapitaalfondsen zodat via die investeringsfondsen de beschikbare hoeveelheid kapitaal voor Nederlandse innovatieve groeibedrijven wordt vergroot. Ten slotte kunnen ondernemers met duurzame investeringsprojecten ook bij Invest-NL terecht.
Welke informatie heeft u over de Zhongying International Holding Group? Waar is dit bedrijf gevestigd, welke personen en/of partijen zitten hierachter? In welke sectoren en landen heeft de Zhongying International Holding Group nog meer geïnvesteerd? Heeft deze investeringsmaatschappij nog meer investeringen of overnames gedaan in Nederland? Indien ja, welke?
Het kabinet verzamelt geen informatie over vestigingslocaties, bedrijfs- en/of eigendomsstructuren van bedrijven zolang dit niet is vereist voor wet- en regelgeving. Ik heb daarom geen informatie over in welke sectoren en landen de Zhongying International Holding Group investeert en of de investeringsmaatschappij meer investeringen of overnames in Nederland heeft gedaan.
Is of wordt deze overname getoetst, bijvoorbeeld in het kader van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, die met terugwerkende kracht zal gelden vanaf peildatum 8 september 2020?
Het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) ziet toe op twee categorieën ondernemingen: vitale aanbieders en bedrijven op het gebied van sensitieve technologie. Balk Shipyard is geen aanbieder van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook lijkt het er gezien de aard van de onderneming op dat zij geen eigenaar zijn van, dan wel controle hebben over of directe toegang tot sensitieve technologie. Mocht er wel sprake zijn van sensitieve technologie met risico’s voor de nationale veiligheid, dan kan de overname met terugwerkende kracht worden getoetst bij inwerkingtreding van de wet.
Hoezeer verwacht u dat deze overname op korte of (middel)lange termijn gevolgen zal hebben voor de (internationale) positie van de Nederlandse maritieme sector, waarover u in de kabinetsbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland»2 schrijft dat Nederland leidend is in clusters als agrofood, de maritieme sector en de machinebouw en dat het verleden als zeevarende natie zich nog altijd vertaalt in een vooraanstaande positie in de maritieme sector?
In de loop van de tijd zijn meerdere toonaangevende Nederlandse jachtenbouwers overgenomen door buitenlandse investeerders. Deze investeringen hebben veelal de verdere groei van de betreffende bedrijven mogelijk gemaakt, hun concurrentiepositie versterkt en daarmee bijgedragen aan de sterke internationale positie van de Nederlandse maritieme maakindustrie. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat dit in het geval van Balk Shipyard anders zou zijn. Dat neemt niet weg dat we wel goed oog moeten hebben voor de bredere internationale uitdagingen waar de Nederlandse (maritieme) maakindustrie mee te maken heeft op het gebied van onder andere kennisbescherming, een gelijk speelveld, verduurzaming en digitalisering. Het kabinet onderhoudt hierover goede contacten met de sector onder meer op basis van het Maritiem Masterplan.
Welke afspraken zijn er met Zhongying International Holding Group gemaakt over bijvoorbeeld vestiging in Nederland, op Urk, investeringen in de regio en behoud van werkgelegenheid?
De overname van Balk Shipyard betekent niet dat bedrijfsactiviteiten naar het buitenland worden verplaatst. Het is juist de intentie van de overname om de Nederlandse activiteiten van de werf uit te breiden. Het is aan de betrokken partijen zelf om eventueel nadere uitspraken te doen over de afspraken die gemaakt zijn bij de overname.
Hoe groot is het risico dat Balk Shipyard, als gevolg van de groeiambities, alsnog uit Urk zal vertrekken? Wat is in dat kader de stand van zaken met betrekking tot de aanleg van een buitendijkse haven die hiervoor nodig zou zijn?
Balk Shipyard heeft mij laten weten de voorgenomen groei in Urk te willen realiseren. De buitendijkse haven geeft ondernemers zoals Balk Shipyard de gewenste ruimte om te groeien en te innoveren. Afgelopen zomer is het hernieuwde inpassingsplan van de Provincie Flevoland vastgesteld en dit plan ligt nu bij de Raad van State. De zitting is op 17 februari 2022. De aanbesteding kan beginnen zodra het inpassingsplan onherroepelijk wordt. Er is overeenstemming over het gebruiken van de benodigde gronden buitendijks van het Rijk en het waterschap. Ook is er overeenstemming met de ondernemers, waaronder Balk Shipyard, die zich op de haven willen vestigen.
Bent u bereid zich er maximaal voor in te spannen dat Balk Shipyard op Urk blijft en daarmee bedrijvigheid, kennis, innovatie en werkgelegenheid voor Nederland behouden blijven? Indien ja, op welke manieren?
Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat Balk Shipyard zijn activiteiten in Nederland vanwege de overname zou beëindigen.
Kunt u aangeven hoe het kabinet denkt een maritiem cluster als het Maritiem Cluster Urk de voorwaarden te kunnen bieden door te groeien, ondersteund door onder andere de Regio Deal Noordelijk Flevoland, zonder speelbal te worden van internationale, geopolitieke ontwikkelingen?
De Nederlandse maritieme sector, inclusief het cluster Urk, heeft internationaal een sterke positie dankzij een groot aantal ondernemende, innovatieve bedrijven en toonaangevende kennisinstellingen. Het kabinet ondersteunt deze sector, onderdeel van de Topsector Water en Maritiem, heel nadrukkelijk. Zo is onlangs nog via de R&D-regeling mobiliteitssectoren EUR 52,9 mln. toegekend voor de ontwikkeling van emissieloze technologie voor schepen waarmee in de toekomst internationaal het verschil gemaakt kan worden. Meer lokaal dragen Rijk en regio met de Regio Deal Noordelijk Flevoland EUR 30 mln. bij om de brede welvaart in de regio te verbeteren. Het gaat hier nadrukkelijk om het versterken van de duurzame economische kansen van Noordelijk Flevoland, met een investering van EUR 14,5 mln. in het Maritiem Cluster Urk, waaronder de fysieke ingrepen aan de buitendijkse servicehaven en binnendijks bedrijventerrein, innovatie en talentontwikkeling. In de Regio Deal wordt tevens inhoudelijk en financieel bijgedragen aan de verbreding van de economie in het gebied door te investeren in smart mobility. Om internationaal te concurreren is echter ook een gelijk speelveld nodig. Het kabinet volgt daarom actief de potentiële bedreigingen hiervan en spant zich in om deze waar mogelijk te bestrijden.
Het bericht 'Nog deze maand besluit nodig over waterstofsubsidies' |
|
Silvio Erkens (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd door Energeia?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat afgelopen zomer vijfentwintig waterstof projecten door de overheid zijn geselecteerd en dat deze zijn ingediend voor de Important Project of Common European Interest (IPCEI) waterstof? Klopt het dat er sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen zijn geweest en dat er geen geld beschikbaar is gesteld voor de projecten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken Klimaat in september 2020 een interessepeiling georganiseerd in het kader van IPCEI-waterstof waarbij 83 projectvoorstellen zijn ingediend. Hieruit zijn 25 Nederlandse projecten gekozen die als kansrijk werden beschouwd om deel nemen aan het Europese matchmakingproces voor de eerste golven. Deze stap is gezet op verzoek van de Europese Commissie en de Duitse overheid die het IPCEI-waterstof proces coördineert voor de deelnemende lidstaten aan de IPCEI.
Vervolgens zijn de gekozen projecten op basis van het Europese matchmaking proces per thema geclusterd en is door de Duitse Coördinatie en de deelnemende lidstaten – in samenwerking met de Europese Commissie – besloten om met twee zogenaamde IPCEI-golven te beginnen, te weten de golven technologie en de decarbonisatie van de industrie, waarbij de laatste zich richt op de productie van hernieuwbare waterstof (elektrolyse capaciteit). Voor deze twee golven heeft de Nederlandse overheid op 31 augustus 2020 13 projecten geselecteerd – vier projecten in de golf technologie en negen in de golf decarbonisatie van de industrie – om mee te doen aan de zogenaamde pre-notificatie fase van het Europese IPCEI-staatssteunproces. De Nederlandse bedrijven zijn vanaf het begin van het proces op de hoogte gebracht van de onzekerheden ten aanzien van het beschikbaar komen van nationaal budget.
Op 21 september 2021 is door het kabinet in de Miljoenennota 2022 bekend gemaakt dat er 35 miljoen beschikbaar zal komen ten behoeve van cofinanciering van een aantal Nederlandse waterstof projecten. Het is mijn inzet om deze 35 miljoen vooralsnog beschikbaar te stellen aan projecten in de IPCEI technologie golf en die door Nederland gepre-notificeerd zijn bij de Europese Commissie.
Momenteel wordt gewerkt aan de aanpassing van de IPCEI-subsidieregeling waarvan de intentie is dat die zo snel mogelijk zal worden opengesteld. Op grond van de selectie van de aanvragen die zijn ingediend, kan dan een definitieve selectie van Nederlandse project(en) voor deze eerste IPCEI technologie golf worden gemaakt die mee kunnen doen in het verdere Europese IPCEI staatssteuntraject.
Het pre-notificatie proces voor de tweede golf is op dit moment gaande. De Europese Commissie en de lidstaten bespreken in dit proces op informele en vertrouwelijke basis de gepre-notificeerde projectvoorstellen. Daarbij wordt gekeken of de projecten voldoen aan de criteria van het IPCEI-steunkader, dat voor projecten die activiteiten omvatten op het terrein van bijzonder innovatief onderzoek, ontwikkeling of innovatie en/of eerste industriële toepassing onder meer bepaalt dat alleen de «eerste industriële toepassing» subsidiabel kan zijn waarbij het dient te gaan om de opschaling van proeffaciliteiten, demonstratie-installaties of de allereerste uitrusting en faciliteiten die de fasen ná de proeflijn – met inbegrip van de testfase en het opschalen van de serieproductie – omvatten, maar niet de massaproductie of de commerciële activiteiten. Er is veel behoefte vanuit het bedrijfsleven dat er snel een besluit genomen wordt over het wel of niet toekennen van financiële middelen voor deelname aan de tweede golf decarbonisatie van de industrie. Tot nu toe is het besluit over het beschikbaar maken van middelen uitgesteld tot de komst van een nieuw coalitieakkoord en het daarin opgenomen belang van waterstof in de energietransitie. Het besluit om nu ook daadwerkelijk middelen voor de tweede golf beschikbaar te stellen hangt af van welke fases van de productie projecten subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden. Hierover zal de Europese Commissie de komende tijd meer duidelijkheid moeten verschaffen. Ik zal mij inzetten voor een spoedige en zorgvuldige definitieve selectie van projecten.
De aanmelding voor ronde twee van het IPCEI-proces is binnenkort. Klopt het dat als er vóór deze datum geen geld beschikbaar wordt gesteld voor de aangemelde projecten, deze projecten zich niet kunnen aanmelden voor ronde twee van het IPCEI-proces? Hoe apprecieert u dit?
De negen projecten uit de tweede golf kunnen niet genotificeerd worden als er geen nationale middelen beschikbaar zijn. De datum van notificatie is nog onbekend. Naar verwachting is dit binnen enkele maanden. Het notificatiemoment wordt niet alleen door Nederland zelf bepaald, maar is een gezamenlijk besluit van alle deelnemende lidstaten en is afhankelijk van de snelheid waarmee de Europese Commissie de pre-notificatiefase afrond.
De subsidiebehoefte voor de tweede golf is veel groter dan voor de eerste golf. Het definitieve subsidiebedrag hangt sterk af van de definitieve projectvoorstellen. In de position paper aangeboden door de gelegenheidscoalitie van bedrijven en provincies aan het Ministerie van EZK, waar in het Energeia artikel naar wordt verwezen, wordt gevraagd om een tijdig besluit te nemen over het beschikbaar stellen van middelen voor Nederlandse waterstofprojecten in het kader van IPCEI. Dat is ook mijn inzet.
Zodra van de kant van de Europese Commissie duidelijkheid ontstaat over welke fases van de projecten van de tweede golf subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden zal het kabinet besluiten over het wel of niet beschikbaar stellen van financiële middelen en het aanpassen van de IPCEI-subsidieregeling zoals dat ook voor de eerste golf technologie wordt gedaan. Overigens zal naast het besluit over het beschikbaar komen van middelen deelname aan de notificatie fase ook afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven en de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen.
Kunt u toezeggen dat u gaat proberen te voorkomen dat deze projecten niet door kunnen gaan naar ronde twee van het IPCEI-proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het kabinet zal zich de komende tijd blijven inzetten om Nederlandse projecten mee te laten lopen in het EU-IPCEI-proces. Deelname aan de notificatie fase zal afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven, de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen en het nog te nemen besluiten van het kabinet over de besteding van de in het regeerakkoord gereserveerde middelen voor de vroege fase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.
Deelt u de mening dat de IPCEI-classificatie van deze bedrijven de opschaling van de Nederlandse waterstofambities vergemakkelijkt en daarom wenselijk is? Kunt u toelichten welke voordelen u ziet?
Ja. De IPCEI-classificatie zou de realisatie van bovengenoemde waterstofprojecten en daarmee de Nederlandse waterstofambities kunnen vergemakkelijken, aangezien het IPCEI-staatssteunkader de Nederlandse overheid in staat stelt de subsidiabele activiteiten van deze projecten te ondersteunen. Dit kader biedt de overheid meer ruimte voor ondersteuning dan normaal gesproken is toegestaan, al is de precieze ruimte voor ondersteuning van projecten in de tweede golf nog onbekend. Verder zou een IPCEI-classificatie relatief snel zekerheid voor bedrijven kunnen geven. Indien de negen projecten uit de tweede golf niet zouden worden genotificeerd, dan kan bezien worden of deze projecten alsnog in een latere golf mee kunnen doen. Overigens is een IPCEI niet de enige route voor ondersteuning, de overheid werkt momenteel aan meerdere instrumenten om waterstofprojecten te ondersteunen, waaronder het opschalingsinstrument waterstof.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 21 januari aanstaande beantwoorden?
Ik heb er alles aan gedaan deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De interne afstemming vereiste echter enige tijd, waardoor de ambitieuze deadline niet gehaald is. Ik vraag uw begrip hiervoor.
Het bericht ‘Moordenaar broer kroongetuige gaf tot moord Peter R. lezingen in gevangenis’ |
|
Ulysse Ellian (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Moordenaar broer kroongetuige gaf tot moord Peter R. lezingen in gevangenis»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een tot 28 jaar celstraf veroordeelde moordenaar, die volgens het gerechtshof als «kil, berekend en genadeloos» werd omgeschreven, lezingen mag geven in de gevangenis?
Als eerste wil ik opmerken dat ik mij zeer goed kan voorstellen dat de berichtgeving verbazing heeft gewekt bij en pijnlijk was voor de nabestaanden. Dat betreur ik zeer. Terugkijkend is door DJI geconcludeerd dat er bij de besluitvorming over deze activiteit voor deze gedetineerde onvoldoende rekening is gehouden met de maatschappelijke impact van het delict waarvoor betrokkene is veroordeeld en de belangen van de nabestaanden.
Binnen het gevangeniswezen werken mensen aan een veilige re-integratie van alle gedetineerden. Dat geldt ook voor gedetineerden die tot een lange straf zijn veroordeeld en die op deze wijze door de rechter zijn omschreven.
Voor iedere gedetineerde wordt een persoonlijk Detentie en Re-integratieplan (D&R-plan) opgesteld. Het uitgangspunt is dat de tijd in detentie zinvol wordt benut. In het D&R-plan wordt beschreven hoe – met inachtneming van veiligheidsrisico’s, gedrag van de gedetineerde en slachtofferbelang – stappen gezet kunnen worden die bijdragen aan een veilige terugkeer. Het D&R-plan wordt tussentijds geëvalueerd en indien nodig aangepast. Voor langgestraften wordt bekeken welk traject wanneer kan worden ingezet. Als de straf nog lang duurt, gaat het om afgewogen, kleine stapjes, zoals activiteiten met een volstrekt intern karakter en met toezicht door medewerkers van de gevangenis. De keuze over toekennen van vrijheden tijdens detentie of wanneer re-integratieactiviteiten worden aangeboden, wordt altijd afgewogen op basis van de drie genoemde criteria: veiligheidsrisico’s, gedrag en slachtofferbelangen. In deze casus zijn in het kader van re-integratie groepsgesprekken opgezet. Deze gesprekken zijn tevens bedoeld als preventie-activiteit door andere gedetineerden er bewust van te maken van het feit dat in zeer ernstige zaken ook zeer zware straffen worden opgelegd. Deze groepsgesprekken vonden plaats met toezicht en met vooraf door de inrichting geselecteerde gedetineerden.
Nadat tweemaal een groepsgesprek met negen gedetineerden per gesprek had plaatsgevonden, vond de aanslag op Peter R. de Vries plaats. Deze gebeurtenis gaf aanleiding om terug te komen op het eerdere besluit om toestemming te geven voor de gesprekken. De moord op Peter R. de Vries deed inzien dat bij de besluitvorming te weinig rekening was gehouden met de maatschappelijke context van het delict waarvoor deze gedetineerde is veroordeeld en dat het effect van deze activiteit op de nabestaanden niet juist is ingeschat.
Waarom kan iemand die op deze wijze is omschreven door de rechter lezingen geven over resocialisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke criteria worden gehanteerd bij het selecteren van gedetineerden die in het kader van resocialisatie lezingen of andersoortige activiteiten voor medegedetineerden mogen organiseren?
Het D&R-plan is leidend bij het mogen uitvoeren van activiteiten in het kader van re-integratie. Het opstellen van het D&R-plan is maatwerk. Daarbij worden telkens veiligheidsrisico’s, het gedrag van de gedetineerde en slachtofferbelangen gewogen. Voor een onderdeel als dit is ook van belang dat de activiteit ten goede komt aan het inzicht van betrokkene in zijn handelen, dat hij tot inkeer komt en dat zijn motivatie geloofwaardig wordt geacht.
Waarom worden meerdere gedetineerden uit de Top 600 bij elkaar gezet, die nota bene gekozen werden door Shurandy S., tijdens een dergelijke activiteit?
Er waren geen gedetineerden uit de top 600 bij de groepsgesprekken aanwezig.
Hoe denkt u dat deze gang van zaken overkomt op de nabestaanden van de vermoorde Reduan B. en op slachtoffers in het algemeen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb opgemerkt betreur ik de gang van zaken zeer en kan ik me goed voorstellen dat deze gebeurtenis en de berichten in de media grote impact hebben op nabestaanden en op slachtoffers in het algemeen. Ik sta pal voor het beschermen van slachtofferbelangen en hecht aan het welbevinden van slachtoffers en nabestaanden. Daarom wordt er in het gevangeniswezen veel aandacht besteed aan slachtofferzorg en activiteiten als herstelbemiddeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gewetenloze moordenaars zoals Shurandy S. geen invloed kunnen uitoefenen op andere gedetineerden en ervoor te zorgen dat de selectie bij resocialisatieprojecten in de gevangenis zorgvuldig zal plaatsvinden?
Ook voor de zwaarste categorie gedetineerden wordt een D&R-plan vastgesteld met zorgvuldig geselecteerde activiteiten. Tijdens de uitvoering van het traject wordt de gedetineerde gemonitord om te voorkomen dat andere gedetineerden negatief kunnen worden beïnvloed. Ervaringen uit deze casus worden gebruikt om de afwegingen die worden gemaakt tijdens het traject verder te verbeteren. Door te leren van deze gebeurtenis zal de weging van de maatschappelijke context en slachtofferbelangen steeds beter tot zijn recht komen bij de keuzes die gemaakt worden binnen de inrichting.
De opzegging van de overeenkomsten van de standplaatsen op de camping Het Berkenven |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht inzake de opzegging van de overeenkomsten van de standplaatsen op de camping Het Berkenven?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat mensen mentaal instorten als zij te horen krijgen dan hun verblijf gesloopt wordt?
Ik begrijp dat dit vervelend nieuws is voor de standplaatshouders. Ik verwacht van gemeenten en eigenaren dat zij zorgvuldig handelen, indien dit aan de orde is.
Weet u dat deze opzegging betekent dat volwassenen en kinderen dakloos worden gemaakt?
Het klopt dat er op dit vakantiepark permanente bewoning heeft plaatsgevonden. De gemeente heeft de nieuwe eigenaar hierop geattendeerd. De eigenaar heeft aangegeven er zorg voor te dragen dat er geen mensen dakloos worden als gevolg van de herstructurering van het park. De eigenaar begeleidt actief de permanente bewoners naar alternatieve huisvesting. Op het moment van contact met de gemeente zijn naar ik begreep slechts nog enkele recreatiewoningen bewoond. Het merendeel van de bewoners heeft reeds andere huisvesting gevonden. Voor de resterende bewoners wordt door de eigenaar gezocht naar een oplossing. Er bevinden zich geen minderjarigen meer op het vakantiepark. De gemeente heeft aangegeven geen aanwijzingen te hebben dat er mensen dakloos zijn geworden als gevolg van deze ontwikkeling.
Ik heb de gemeente opgeroepen om samen met de eigenaar van het park te voorkomen dat er mensen op straat komen te staan.
Hoeveel kinderen worden er dakloos gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat minderjarige kinderen gezien het Kinderrechtenverdrag niet zo maar op straat gezet mogen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja. Dit betekent echter niet dat een huisuitzetting automatisch in strijd met het Kinderrechtenverdrag is. Er dient gezorgd te worden voor passende alternatieve opvang dan wel huisvesting. Op grond van artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag hebben ouders de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind, waar huisvesting een belangrijk onderdeel van is. Staten die partij zijn bij het Kinderrechtenverdrag dienen wel, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen te nemen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken.
Er bevinden zich naar ik begrepen heb geen minderjarigen meer op het vakantiepark.
Klopt het als de wethouder laat weten dat de gemeente geen invloed op de plannen heeft?
De overname van het vakantiepark Berkenven en de opzegging van de overeenkomsten is in de eerste plaats een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen de standplaatshouders en de parkeigenaar. De juridische basis hiervoor ligt in het Burgerlijk Wetboek en de overeenkomsten tussen de standplaatshouders en de eigenaar. Formeel kan een gemeente hierin niet treden.
Wel heeft de wethouder een moreel appel gedaan richting de eigenaar om zorg te dragen dat er geen mensen op straat komen te staan. De eigenaar heeft daar gehoor aan gegeven.
Deelt u de mening dat de gemeente voor deze bewoners dient op te komen en wat vindt u ervan dat de gemeente tot op heden niet thuis geeft?
Zie antwoord vraag 6.
Wat betekent het voor de juridische positie van deze mensen als de gemeente in kwestie heeft meegewerkt aan het inschrijven van deze mensen op deze camping in de Basisregistratie Personen en heeft de gemeenten niet automatisch een zorgplicht dan wel huurdersbescherming gecreëerd nu zij niet tegen permanente bewoning gehandhaafd heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op grond van de Wet basisregistratie personen is de gemeente verplicht om een betrokkene in de Basisregistratie Personen (BRP) in te schrijven op het adres waar hij of zij (feitelijk) woonachtig is. Ook mensen die permanent wonen op een vakantiepark waar dit niet is toegestaan moeten dus in de BRP worden ingeschreven. Er kunnen geen rechten of plichten in relatie tot permanente bewoning worden ontleend aan een inschrijving in de BRP.
De gemeente heeft aangegeven dat de bewoners van het park ten tijde van de inschrijving een brief is gestuurd waarin in is aangegeven dat permanente bewoning van het park niet is toegestaan.
Wie heeft er een herhuisvestingsplicht in deze kwestie en vindt u, indien de gemeente bij permanente bewoning niet gehandhaafd heeft, dat de gemeente een herhuisvestingsplicht heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er bestaat geen herhuisvestingsplicht in gevallen van permanente bewoning op een vakantiepark waar dat niet is toegestaan. Die plicht ontstaat ook niet als de gemeente niet gehandhaafd heeft. Uiteraard is het belangrijk dat mensen niet op straat komen te staan. De nieuwe eigenaar heeft aangegeven hiervoor zorg te zullen dragen. Ik heb de gemeente opgeroepen om toe te zien dat dit ook gebeurt en dit te voorkomen.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de gemeente Tubbergen?
Naar schatting van de gemeente is dat tussen de 1 en 2 jaar. Ik vind het ongewenst dat woningzoekenden lang op de wachtlijst moeten staan voor zij een sociale huurwoning toegewezen krijgen. Daarom zijn verschillende maatregelen genomen om de bouw van nieuwe woningen te versnellen en de druk op de woningmarkt te verlagen. Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar de brief van 5 oktober 2021.2
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor een sociale huurwoning in de omliggende gemeenten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat kan de gemeente doen om de standplaatshouders op de camping Het Berkenven te beschermen en wat kunt u nu al doen om standplaatshouders zoals de standplaatshouders op Het Berkenven te beschermen?
Recent zijn twee moties aangenomen van de SP. Met deze moties wordt de regering verzocht onderzoek te doen naar het opkopen van vakantieparken door investeerders en de gevolgen hiervan voor natuur, ruimtelijke ordening en de huidige gebruikers. Deze moties zijn aangenomen. Daar deze twee moties nauw verbonden zijn, is besloten om middels één onderzoek beide moties in uitvoering te brengen. Mijn collegaminister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben dit inmiddels samen opgepakt.
In dit onderzoek zal gekeken worden naar de instrumenten die medeoverheden tot hun beschikking hebben om dit proces van opkopen te beïnvloeden. Hierbij zal ook gekeken worden of de rechten van recreanten (juridisch) voldoende geborgd zijn wanneer een park van eigenaar verandert en of er aanpassingen aan wet- en regelgeving noodzakelijk zijn. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af. Ik verwacht uw Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over de resultaten te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat mensen die aantoonbaar permanent op deze en/of andere campings verbleven automatisch huurdersbescherming (moeten) krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Is deze extra stikstof als gevolg van sloop gevolgd door nieuwbouw gezien de reeds aanwezige stikstofcrisis wenselijk nu dit op grote schaal in vele vakantieparken gebeurt?
Zie antwoord vraag 12.
Kunnen we nu concluderen dat standplaatshouders letterlijk en figuurlijk in de kou worden gelaten nu vakantieparken massaal worden opgekocht? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat mensen tijdens de winter zonder passend alternatief niet op straat gezet mogen worden?
Ja. Ik vind het inderdaad onwenselijk dat mensen op straat terecht komen, zeker in de winter en tijdens de coronapandemie waarin wij ons bevinden. Ik roep daarom gemeenten op om bij herstructurering van een recreatiepark oog te hebben voor de vervolghuisvesting van mensen die permanent in een recreatiewoning wonen, vooral als het hierbij gaat om mogelijk kwetsbare groepen zoals ouderen of kinderen.
Deelt u de mening dat mensen nooit en al helemaal niet tijdens de coronapandemie zonder passend alternatief op straat gezet mogen worden?
Zie antwoord vraag 16.
Waar moeten gezien de zwaar overspannen woningmarkt de mensen van Het Berkenven die daar permanent wonen naar toe?
De bewoners van het park zullen elders een woning moeten vinden. Dit is het merendeel van de bewoners ook gelukt. De resterende bewoners worden geholpen om vervolghuisvesting te vinden.
Bent u gezien het groot aantal voorbeelden reeds bereid om in te grijpen?
Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Vindt u het rendement dat deze roofinvesteerders willen maken belangrijker dan het dak boven het hoofd van de huidige standplaatshouders?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Deelt u de mening dat iemand die permanent in een huis op deze camping verblijft dat huis aan mag aanmerken als diens leefomgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben mij bewust van het feit dat de sloop van een recreatiewoning, vooral als daar permanent gewoond wordt, ingrijpend is voor standplaatshouders. De rechten die benoemd worden in bovenstaande vragen zijn evenwel niet absoluut. Inbreuken daarop zijn toegestaan voor zover die noodzakelijk en proportioneel zijn. Uit artikel 8 eerste lid, van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het recht op behoorlijke huisvesting zoals onder meer opgenomen in artikel 11 van het Internationaal verdrag inzake de economische, sociale en culturele rechten (OIVESCR)vloeit voorts een procedurele eis voort: een bewoner die geconfronteerd wordt met het verlies van zijn woning moet de mogelijkheid hebben de proportionaliteit van de maatregel door een onafhankelijke rechter te laten toetsen.
De verplichtingen die voortvloeien uit deze rechten, zijn primair verplichtingen voor de overheid. Maar ook burgers, bedrijven en woningcorporaties moeten zich ten opzichte van (andere) burgers aan mensenrechten houden vanwege de horizontale werking die veel van deze rechten hebben. Dat betekent dat ook voor bedrijven geldt dat zij bij de sloop van woningen rekening moeten houden met de rechten op opvang, familieleven en huisvesting van hun huurders. Of de verhuurder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de huurders, is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen.
Deelt u de mening dat de sloop van iemands permanente verblijf een inbreuk in de levenssfeer van deze bewoner is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat de sloop van iemands permanente verblijf een inbreuk op het recht op behoorlijke huisvesting van deze bewoner is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u zich voorstellen dat oudere bewoners hun sociale netwerk op de camping zien verdwijnen als zij gedwongen worden om naar elders te verhuizen?
Ik kan mij dat voorstellen.
Heeft de nieuwe dan wel de oude eigenaar een (zorg)plicht om in kaart te brengen wat de mogelijke gevolgen van de sloop kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen. De eigenaar zal moeten handelen binnen die kaders.
Kunt u zich voorstellen dat de mensen op de camping Het Berkenven een gemeenschap vormen?
Ja.
Hoe moet het met de ouderen die daar van elkaar afhankelijk zijn?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 18.
Deelt u de mening dat de sloop van standplaatsen die een gemeenschap vormen ook als sloop van één geheel te worden gezien?
Ik begrijp dat de sloop van standplaatsen veel voor mensen kan betekenen.
Is het mogelijk dat deze standplaatshouders gezondheidsschade kunnen oplopen nu hun ontspanningsmogelijkheid dan wel dak boven het hoofd ontnomen wordt?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Is hier sprake van een gedwongen huisuitzetting? Zo nee, in welke gevallen met betrekking tot de camping Het Berkenven zou hier wel sprake van zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, hiervan is geen sprake. Op het moment van contact met de gemeente zijn slechts nog enkele objecten bewoond. Voor de resterende bewoners wordt door de eigenaar gezocht naar een oplossing. Indien men er niet in slaagt om tot een bevredigende oplossing te komen kan uiteindelijk over gegaan worden tot gedwongen uitzetting. Ik heb de gemeente opgeroepen om samen met de eigenaar van het park te voorkomen dat er mensen op straat komen te staan.
Bent u voorstander van een rechterlijke toets om te bepalen of in dit soort gevallen mensenrechten en/of huurderbescherming geschonden worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik het eerdergenoemde onderzoek naar het opkopen van vakantieparken zal gekeken worden of de rechten van recreanten (juridisch) voldoende geborgd zijn wanneer een park van eigenaar verandert en of er aanpassingen aan wet- en regelgeving noodzakelijk zijn.
Belangrijk om hierbij aan te geven is dat huurders van vakantiewoningen niet vallen onder de huurbescherming.
Deelt u de mening dat het hier meer gaat dan alleen het woongenot van recreanten, aangezien mensen nu afhankelijk zijn van vakantieparken om te kunnen voorzien in een primaire levensbehoefte namelijk een dak boven het hoofd?
Permanente bewoning gaat inderdaad om meer dan alleen recreëren. Ik begrijp dat mensen wiens woonbehoefte niet vervuld wordt op de reguliere woningmarkt een vakantiewoning zien als dat alternatief. Daarom roep ik gemeenten in dit soort situaties ook op om permanente bewoners te ondersteunen bij het vinden van passende woonruimte elders. In het geval van vakantiepark Berkenven is dit voor overgrote meerderheid van de bewoners ook al gelukt.
Er wordt door verschillende groepen gebruik gemaakt van vakantieparken voor permanente bewoning. De keuze van iemand om permanent te gaan wonen op een vakantiepark is sterk afhankelijk van iemands persoonlijke situatie. Uiteraard speelt ook de beschikbaarheid van passende en betaalbare woonruimte daarin een rol. Daarom zet ik mij maximaal in om het woningtekort zo snel mogelijk terug te dringen.
Daarbij moet wel gezegd worden dat beschikbaarheid niet de enige factor is die hierin mee weegt. Dat een persoon kiest voor een vakantiewoning in plaats van een reguliere woning, betekent niet dat er geen enkel ander alternatief beschikbaar is. Persoonlijke woonwensen en voorkeuren spelen hierin ook een belangrijke rol.
Vindt u het ook schrijnend dat kinderen en ouderen hier extra hard door geraakt worden?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 16 en 17.
Hoeveel mensen zijn er landelijk in 2021 al gedupeerd door het roofgedrag van deze investeerders?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Begrijpt u waarom mensen een permanent verblijf op een camping zoeken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 32.
Wat zou u doen als u moet kiezen tussen een permanent verblijf op een camping of dakloos raken?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 32.
Is het mensenrechtelijk toegestaan dat mensen hun woning op deze camping moeten verlaten als zij geen betaalbaar alternatief hebben en daardoor dus dakloos raken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dakloosheid acht het kabinet een belangrijke mensenrechtenkwestie. Dat mensen dakloos raken doordat zij hun huis moeten verlaten, acht het kabinet zeer onwenselijk. Bij de beslissing om de huur op te zeggen, dient de verhuurder – in het kader van de proportionaliteitsweging die het recht op bescherming van de woning en het familie- en privéleven van hem verlangt – onder meer mee te wegen of een huurder (in feite) permanent in de recreatiewoning woont, of er betaalbare alternatieven voorhanden zijn en wat de persoonlijke situatie is van de huurder en van degenen die van hem afhankelijk zijn. Dit betekent niet dat de verhuurder verplicht is om alternatieve woonruimte te bieden. Wel betekent dit dat een verhuurder grote terughoudendheid moet betrachten om huurovereenkomsten op te zeggen als er een risico op dakloosheid van de betreffende personen bestaat.
Deelt u de mening dat de overheid haar zorgplicht verzaakt heeft als deze mensen hun toevlucht moeten zoeken naar een woning op een camping? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Artikel 22 van de Grondwet bepaalt dat bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp van zorg is voor de overheid. Dat wil niet zeggen dat de overheid iedereen in Nederland te allen tijde van een huis naar keuze moet voorzien. Wel betekent dit dat de overheid beleid moet voeren dat erop is gericht te voorzien in voldoende woongelegenheid. Dit heeft volop de aandacht van dit kabinet. Daarbij is het bewonen van een recreatiewoning niet noodzakelijkerwijs een uit nood geboren keuze.
Hoeveel schade is er op deze camping inmiddels aan de natuur inclusief dieren toegebracht?
Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om toe te zien op de aanpassingen aan het park en de eventuele gevolgen die dit heeft voor de omgeving.
Wat vindt u ervan dat de huidige huurders geconfronteerd worden met een opzegging van de huurovereenkomst terwijl hen beloofd is dat de verandering van eigenaar geen snelle gevolgen zou hebben?
De desbetreffende toezegging is bij mij, noch bij de gemeente, bekend. Daar komt bij dat – ook in het geval dat er inderdaad een toezegging is gedaan – het hierbij gaat om een privaatrechtelijke aangelegenheid waarin ik, noch de Minister van EZK, kan treden.
Wat vindt u van het feit dat deze standplaatshouders slechts een paar maanden de tijd krijgen om hun mooie chalet/caravan af te breken dan wel te verplaatsen?
De voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomsten is vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de standplaatshouder en de eigenaar van het park. De zorgplicht van de verhuurder wordt in deze overeenkomst vormgegeven. Het gaat dan om voorwaarden voor opzegging, de opzegtermijnen en regelingen ter compensatie.
Als een standplaatshouders de indruk heeft dat er onredelijk gehandeld wordt kan deze zich voor een onafhankelijk oordeel tot de rechter wenden, in sommige gevallen is er ook een geschillencommissie waartoe men zich kan wenden. Het is niet aan mij, of aan mijn collegaminister van EZK, om te beoordelen of de verhuurder zich in dit geval aan de afspraken en voorwaarden heeft gehouden.
Deelt u de mening dat opzegging van de overeenkomsten extra wrang is voor mensen die net heel veel geld geïnvesteerd hebben en dus onredelijk is?
Zie antwoord vraag 41.
Vindt u het redelijk om van bewoners te eisen dat ze binnen één maand hun standplaats dienen te ontruimen om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming in de verhuiskosten van 300 euro?
Zie antwoord vraag 41.
Deelt u de mening dat de voorgestelde tegemoetkoming in de verhuiskosten ad 300 euro onvoldoende is en deelt u de mening dat deze voorgestelde tegemoetkoming in de verhuiskosten geen recht doet aan de werkelijke schade c.q. kosten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 41.
Deelt u de mening dat de nieuwe eigenaar, Engbertsdijkvenen Recreatie BV, dan wel de oude eigenaar de (zorg)plicht heeft om standplaatshouders te wijzen op hun rechten en plichten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 41.
Wat vindt u ervan dat de nieuwe eigenaar, Engbertsdijkvenen Recreatie BV, slechts 300 euro als compensatie vergoedt?
Zie antwoord vraag 41.
Hoeveel standplaatshouders hebben die 300 euro uitbetaald gekregen?
De eigenaar heeft aan de gemeente laten weten dat er maatwerk-afspraken zijn gemaakt tussen de eigenaar en de standplaatshouders. De precieze vorm van compensatie verschilt dus.
Deelt u de mening dat mensen die geïnvesteerd hebben volledig gecompenseerd zouden moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 41, 42, 43, 44, 45 en 46.
Heeft de nieuwe eigenaar van de grond die de overeenkomst met de standplaatshouder wenst op te zeggen een herhuisvestingsplicht als mensen kunnen aantonen dat ze daar permanent verblijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 9.
Wat vindt ervan dat mensen een paar weken voordat de verkoop bezegeld werd een chalet/caravan gekocht hebben en als gevolg van de voorgenomen sloop de waarde van hun chalet/caravan met 80% zagen dalen?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 41, 42, 43, 44, 45 en 46.
Deelt u de mening dat de nieuwe standplaatshouders gecompenseerd dienen te worden die door de voorgenomen sloop de waarde van hun nieuwe aankoop in rook zien opgaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 50.
Wiens plicht is het om de toekomstige standplaatshouders te informeren over een op handen zijnde verkoop van de camping?
Zie antwoord vraag 50.
Deelt u de mening dat de standplaatshouders meer zeggenschap zouden moeten krijgen als de grond onder hun standplaats verkocht wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Bij wie kunnen de standplaatshouders terecht als blijkt dat de nieuwe eigenaar praktijken erop nahoudt die niet door de beugel kunnen?
Als een standplaatshouders de indruk heeft dat de overeenkomst tussen de eigenaar en de standplaatshouder geschonden wordt kan deze zich voor een onafhankelijk oordeel tot de rechter wenden.
Belanghebbenden kunnen een verzoek om handhaving indienen bij het bevoegd gezag (de gemeente of de provincie) als zij de indruk hebben dat de sloop of uitbreiding van het park in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. In het geval dat het bevoegd gezag toestemming heeft verleend voor de sloop of uitbreiding, bijvoorbeeld in de vorm van een vergunning, dan kunnen belanghebbenden ook daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep bij de rechter indien gewenst.
Heeft de gemeente gecontroleerd op onveilige situaties op deze camping? Zo ja, hoe vaak en wat zijn de uitkomsten?
De gemeente heeft diverse keren gecontroleerd maar geen onveilige situaties geconstateerd.
Vindt u dat er zorgvuldig met de belangen van de standplaatshouders is omgegaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 41, 42, 43, 44, 45 en 46.
Zijn er zorgplichten door de oude eigenaar geschonden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 56.
Wat vindt u van het feit dat sommige standplaatshouders al 50 jaar op deze camping verblijven en nu op stel en sprong moeten vertrekken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Recreëren is voor veel mensen een belangrijke activiteit die in het teken staat van rust, reflectie en samenzijn. Ik begrijp dat recreanten gehecht zijn aan een vaste recreatieplek, zeker als zij hier al geruime tijd gebruik van maken. Het blijft echter zaak dat de verplichtingen voor de nieuwe eigenaar aangaande de sloop van (gedeelten van) het park zijn voorgeschreven in de relevante wet- en regelingeving en de onderlinge overeenkomst tussen standplaatshouder en eigenaar.
Waar het permanente bewoning betreft vind ik het wel van belang dat mensen niet op straat komen te staan, zonder alternatieve woning. Ik ben blij te horen van de gemeente dat hier zorg voor wordt gedragen door de nieuwe eigenaar. Ik verwijs uw Kamer hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Kunt u verzekeren dat deze standplaatshouders toegang tot de camping blijven krijgen totdat deze zaak beslecht is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op dit moment zijn slechts nog enkele objecten bewoond, het merendeel van de bewoners heeft een andere huisvesting gevonden. Voor de resterende bewoners wordt door de eigenaar gezocht naar een oplossing, in de tussentijd hebben de bewoners toegang toe de nutsvoorzieningen. De eigenaar heeft aangegeven zorg te dragen dat niemand op straat komt te staan.
Kunt u verzekeren dat mensen het gehele jaar door toegang tot essentiële zaken zoals gas (indien aanwezig), water, het internet en stroom blijven krijgen totdat deze zaak beslecht is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 59.
Klopt het dat er nog minimaal 17 permanente bewoners op de camping Het Berkenven zijn? Hoeveel van hen huren een chalet/caravan en hoeveel bezitten een chalet/caravan en hoeveel bezitten grond en een chalet?
Op het moment van contact met de gemeente, begin februari, zijn 2 standplaatsen in beeld die nog worden bewoond en waar nog geen oplossing voor is gevonden. De eigenaar probeert samen met de huurders te komen tot een oplossing. De overige huurders hebben zelf of in samenwerking met de eigenaar een nieuwe plek gevonden.
Klopt het dat de elektra van bewoners afgesloten werd?
Wat bij de desbetreffende gemeente bekend is, is dat dit niet bewust is gebeurd en dat de huurders inmiddels weer zijn voorzien van gas en stroomtoevoer.
Mag de nieuwe eigenaar, Engbertsdijksvenen Recreatie BV, gas- en /of stroomtoevoer in de winter afsluiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De afspraken over de gas- en /of stroomtoevoer zijn vastgelegd in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de standplaatshouder en de eigenaar van het park.
Klopt het dat de sloop gevaarlijke taferelen oplevert?
Bij de desbetreffende gemeente zijn geen signalen dat de sloop gevaarlijke situaties oplevert.
Hoe groot is de kans dat de nieuwe eigenaar, Engbertsdijksvenen Recreatie BV, niet de vereiste vergunning krijgt voor welk nieuw ontwikkelplan dan ook?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 25.
Is de nieuwe eigenaar, Engbertsdijksvenen Recreatie BV, door de gemeente gescreend? Zo ja, wat heeft de screening opgeleverd?
Nee.
Klopt het dat de nieuwe eigenaar, Engbertsdijksvenen Recreatie BV, de huidige standplaatshouders één maand extra namelijk tot 1 februari de tijd gegeven heeft om in de stacaravan te overnachten zodat zij iets meer tijd hebben om een nieuwe woning te zoeken? Zo ja, bevestigt de nieuwe eigenaar, Engbertsdijksvenen Recreatie BV, hiermee dat mensen permanent op deze camping mochten verblijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De eigenaar heeft de huurders inderdaad een maand langer de tijd gegeven om de standplaats opgeruimd achter te laten. Dit staat los van de vraag of permanente bewoning wel of niet is toegestaan op het vakantiepark.
Deelt u de mening dat de nog huidige bewoners op z’n minst veel meer tijd zouden moeten krijgen om een ander huis te kunnen zoeken dan wel de tijd krijgen om een ander plek voor de caravan te zoeken?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op 3,4 en 5.
Klopt het dat de gemeente tot voor kort naar de camping Het Berkenven verwees om te gaan wonen vanwege het enorme tekort aan woningen?
Uit navraag blijkt dat deze doorverwijzing niet bekend is bij de desbetreffende gemeente.
Bent u bereid te onderzoeken of de verkoop van de grond aan alle gestelde voorwaarden voldoet, gezien de (mogelijke) grote impact op de mensen, de natuur en de dieren?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 54.
Hoe kan het zo zijn dat verschillende mensen daar verschillende uitkeringen wel mogen ontvangen door verschillende instanties maar geen rechten hebben zodra hun verblijf gesloopt wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe dat kan hangt af van om welke uitkering het gaat en welk recht is vervallen. In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat het mogelijk is om uitkeringen te ontvangen als iemand permanent woonachtig is op een vakantiepark, ook waar dit niet is toegestaan. Hieraan kunnen dan vervolgens geen rechten worden ontleend met betrekking tot het bewonen van een vakantiewoning.
Welke rol spelen de natuurwaarden en de dieren in de voorgenomen sloop indien mensen daar permanent verblijven? Kunt u daarbij ingaan op mogelijke rechten op een groene omgeving?
Het feit dat er permanente bewoning plaatsvindt op het vakantiepark heeft geen gevolgen voor de rol van natuurwaarden en dieren bij een sloop van bestaande vakantiewoningen. Natuurwaarden zijn geborgd in vigerende wet- en regelgeving.
Artikel 21 van de Grondwet draagt de overheid op zorg te dragen voor de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Hieronder wordt wel een recht op een schoon milieu of een schoon leefklimaat begrepen alsmede – via de horizontale werking van de grondrechten – een verplichting voor bedrijven om zorg te dragen voor een schoon milieu (of in ieder geval af te zien van activiteiten die het milieu vervuilen). Van milieuvervuiling zoals hier bedoeld, is geen sprake bij het slopen en herbouwen van een vakantiepark.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat roofinvesteerders in vakantieparken steeds meer parken opkopen en de standplaatshouders het nakijken hebben?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Wat vindt u van het feit dat de nieuwe eigenaar niet eerst met de mensen in gesprek gegaan is alvorens deze een besluit tot sloop genomen heeft?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 41, 42, 43, 44, 45 en 46.
Deelt u de mening dat de voorgenomen sloop van deze camping zal leiden tot veel meer autoverkeer en/of lichtvervuiling en/of meer drukte gedurende het hele jaar aangezien het aannemelijk is dat de nieuwe (horeca)voorziening(en) ook voor niet-parkgasten bereikbaar zal zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 25.
Is de voorgenomen sloop gevolgd door nieuwbouw niet strijdig met de klimaateisen/klimaatdoelen die we in Nederland gesteld hebben aangezien deze nieuwbouw onnodig voor extra CO2 en/of stikstof uitstoot zorgt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 75.
Is renovatie duurzamer dan sloop gevolgd door nieuwbouw?
Dit verschilt per situatie.
Bieden de bestaande bestemmingsplannen genoeg mogelijkheden om deze standplaatshouders, de natuur en de dieren goed te beschermen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Kan het zo zijn dat het nog op te stellen ontwikkelplan van de nieuwe eigenaar zal stuiten op bestuursrechtelijke belemmeringen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 25.
Mogen huurovereenkomsten al opgezegd worden, terwijl er nog geen ontwikkelplan van de nieuwe eigenaar aanwezig is?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 41, 42, 43, 44, 45 en 46.
Voldoet de opzegging van de huurovereenkomsten aan alle wet- en regelgeving? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de opzegging niet deugd. Daarbij is het aan de rechter om te oordelen of een overeenkomst voldoet aan geldende wet- en regelgeving, niet aan ministers.
Is het u inmiddels ook duidelijk dat voorgenomen herstructureringen van vakantieparken/campings aan strengere voorwaarden moeten gaan voldoen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vraag 12, 13, 14 en 15.
Welke integrale (maatwerk)oplossingen biedt de gemeente Tubbergen aan de overgebleven standplaatshouders aan?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 3, 4, en 5.
Komen deze bewoners in aanmerking voor een urgentieverklaring? Kunt u uw antwoord nader toelichten
Nee. Het is aan de gemeente om te bepalen wie in aanmerking komt van een urgentieverklaring. De gemeente heeft aangegeven dat het kleine groepje personen dat op dit moment nog permanent verblijft op het vakantiepark niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring.
Wat is uw reactie op de handen zijnde ontruiming van de camping Het Berkenven ten tijde van een wooncrisis, waar gezinnen met kinderen bij betrokken zijn?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 3, 4, en 5.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Omwille van de leesbaarheid en samenhang is een beperkt deel van de antwoorden geclusterd beantwoord.
Het bericht 'Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser' |
|
Peter Valstar (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser»?1
Ja.
Wat vindt u van het onzalige plan van de Duitse regering om meer asielzoekers naar Duitsland en daarmee naar Europa te halen?
Het gaat om een denkrichting van de Duitse Minister van Binnenlandse Zaken om voortgang te boeken in de onderhandelingen over de herziening van het Europese asiel- en migratiestelsel. Aangezien er geen concreet plan voorligt, past mij terughoudendheid in mijn reactie op de berichtgeving in de Duitse media.
Klopt het, dat opvang in de regio en een fundamentele herziening van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS) onverminderd overeind staan als kabinetsbeleid?
Ja, opvang in de regio staat onverminderd overeind als kabinetsbeleid. Voor wat betreft het GEAS is in het regeerakkoord opgenomen dat het kabinet inzet op een effectief en menswaardig Europees asielbeleid. In deze kabinetsperiode werkt het kabinet aan een fundamentele herziening van het GEAS zoals voorgesteld door de Europese Commissie en neergelegd in de kabinetsappreciatie.2
Kunt u bevestigen dat het conform het kabinetsbeleid uitgesloten is dat het kabinet zich zal aansluiten bij een dergelijke «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met de huidige asiel- en opvangproblematiek?
Het aansluiten bij een «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen, is niet aan de orde.
Het huidige Franse EU-voorzitterschap werkt er hard aan om stap voor stap voortgang te boeken op onderdelen van het door de Europese Commissie op 23 september 2020 voorgestelde asiel- en migratiepact. Het kabinet steunt die aanpak en heeft dat onder andere tijdens de afgelopen informele JBZ-raad van 3 en 4 februari in Lille uitdragen. Hierbij geldt uiteraard dat het belangrijk is om in de nieuwe regels een evenwicht te vinden tussen enerzijds saamhorigheid jegens de landen die de zwaarste lasten dragen en anderzijds aan ieders verantwoordelijkheid voor een goede implementatie en toepassing van de regels – aan de grens, maar ook bijvoorbeeld de Dublinafspraken.
Het bericht ‘Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden’ |
|
Hilde Palland (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdrievoudiging van bedreigingen en geweld tegen gemeenteraadsleden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek waarin 15 procent van de raadsleden aangeeft dat ze de afgelopen raadsperiode te maken kregen met bedreiging of geweld, drie keer zoveel als bij een vergelijkbare peiling in 2015?
Geweld en bedreigingen kunnen grote negatieve impact hebben op het persoonlijk leven van raadsleden en hun gezin en kan het functioneren van raadsleden negatief beïnvloeden. Deze cijfers laten zien dat bedreiging en geweld een risico vormen voor onze democratische rechtsstaat. Het is van groot belang dat raadsleden die hiermee te maken krijgen de juiste ondersteuning krijgen. Ook moet aan de voorkant helder zijn dat agressie en intimidatie niet getolereerd wordt. Daarom zet ik me de komende tijd samen met het Netwerk Weerbaar Bestuur extra in voor normstelling, steun na een incident en opvolging richting de dader.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van het aantal gevallen van intimidatie en bedreiging, per mail of brief, via sociale media, telefonisch en op straat?
Ik vind het belangrijk om periodiek te monitoren hoe het aantal gevallen en de vorm van intimidatie en bedreiging onder raadsleden en andere decentrale politieke ambtsdragers zich ontwikkelt. Sinds 2010 laat ik daarom iedere twee jaar de Monitor Integriteit en Veiligheid2 uitvoeren. In deze monitor wordt ook gemeten op welke wijze intimidatie of bedreiging plaatsvindt en hoe zich dit ontwikkelt ten opzichte van voorgaande jaren. Op dit moment vinden de voorbereidingen plaats voor een nieuwe monitor. De resultaten hiervan deel ik voor de zomer met uw Kamer.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van het onderzoek, dat een kwart van de raadsleden die te maken had met intimidatie of bedreiging aangeeft dat het hun functioneren heeft beïnvloed (in 2015 was dat nog 15 procent)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden te onderzoeken of de nazorg en ondersteuning van bedreigde raadsleden aansluit bij de wensen en verwachtingen van raadsleden?
Ik werk nauw samen met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en andere beroeps- en belangenverenigingen van politieke ambtsdragers aan de ondersteuning en nazorg van bedreigde politieke ambtsdragers. In 2019 is hiervoor het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur opgericht. Het Ondersteuningsteam staat politieke ambtsdragers die geconfronteerd worden met vraagstukken rondom de eigen veiligheid bij met raad en daad. Daarnaast biedt het ondersteuningsteam een breed en snel in te schakelen netwerk van vakgenoten, experts en ervaringsdeskundigen. Het is bedoeld als aanvulling op de ondersteuning die in de eigen organisatie, door bijvoorbeeld griffier of burgemeester, geboden wordt.
Het ondersteuningsteam heeft in de zomer van 2021 onderzoek3 gedaan naar de ervaren ondersteuning bij veiligheidsincidenten onder politieke ambtsdragers. Dit onderzoek werd gefinancierd door het Ministerie van BZK. Daaruit blijkt dat de ondersteuning die men heeft gehad over het algemeen als positief wordt omschreven. Een meerderheid van de raadsleden (64%) beoordeelt de inhoud van de ondersteuning als voldoende of ruim voldoende nuttig.
Aan raadsleden is ook naar verbeterpunten omtrent de huidige ondersteuning gevraagd. Zij geven aan dat het bespreekbaar maken van belang is en dat hier meer aandacht aan besteed mag worden, bijvoorbeeld in de vorm van voorlichting, advies of training. Om hier opvolging aan te geven voert het Ondersteuningsteam verschillende acties uit in het kader van de «weerbare raad», zoals de inzet van regioambassadeurs en het organiseren van voorlichting aan gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders over ondersteuning en nazorg na een incident.
Uiteraard blijf ik ook graag kijken met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en andere beroeps- en belangenverenigingen hoe nazorg en ondersteuning nog beter kan aansluiten bij de wensen en verwachtingen van raadsleden en andere politieke ambtsdragers.
Welke maatregelen neemt u om intimidatie en bedreiging van raadsleden tegen te gaan, zeker waar dat hun functioneren beïnvloedt en wordt hierbij ook gedacht aan maatregelen of initiatieven naar analogie van PersVeilig of HandenAfVanHulpverleners of een overkoepelende maatschappelijke aanpak voor toenemende dreiging richting deze verschillende doelgroepen?
De maatregelen die ik samen met de partners van het Netwerk Weerbaar Bestuur neem, zijn gericht op normeren, preventie en steun en nazorg na een incident.
In het najaar van 2021 is een collectieve norm tegen intimidatie en agressie tegen decentrale politieke ambtsdragers ontwikkeld. De collectieve norm die ontwikkeld is door PersVeilig was hiervoor een van de inspiratiebronnen. Deze norm is samen met raadsleden, de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en andere politieke ambtsdragers ontwikkeld. De norm is: intimidatie en agressie zijn onacceptabel, de afspraak is dat grensoverschrijdend gedrag altijd wordt gemeld en er zo nodig aangifte wordt gedaan. Het raadslid wordt hierbij ondersteund door de griffier en burgemeester en krijgt passende nazorg. Met het uitdragen van deze norm geven we een belangrijk signaal naar de dader en de buitenwereld: bedreiging en geweld zijn onacceptabel.
Verder kunnen raadsleden gebruik maken van de kosteloze woningscan. Tijdens de woningscan brengt een veiligheidsadviseur in kaart wat de veiligheidsrisico’s zijn en gaat daarover in gesprek met het raadslid. Na een incident of bij een gevoel van onveiligheid kunnen raadsleden ook contact opnemen met het eerdergenoemde Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur.
Onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt het netwerk Weerbaarheid tegen Ondermijning opgezet. In dit netwerk in opbouw komen professionals van met name JenV en BZK bijeen en worden over de hele linie methoden en werkwijzen gedeeld om de weerbaarheid van personen, organisaties of structuren tegen ondermijning te versterken. Onderdeel daarvan is ook het versterken van de weerbaarheid van professionals/werknemers in het publieke domein en de strafrechtketen, tegen bijvoorbeeld bedreigingen van criminelen bij de uitoefening van hun werk.
Ik trek samen op met andere ministers om het signaal af te geven dat bedreiging en geweld tegen mensen met een publieke taak onacceptabel zijn. Dit wordt onder meer gedaan door agressie en geweld tegen personen met een publieke taak harder te bestraffen, zoals is vastgelegd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie.
Kan het wetsvoorstel «doxing» ook behulpzaam zijn voor raadsleden (en wethouders en burgemeesters) en wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel «doxing» tegemoet zien? Is het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens inmiddels ontvangen?
Het wetsvoorstel strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden van de Minister van Justitie en Veiligheid stelt strafbaar het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van andermans persoonsgegevens met het doel een ander te intimideren (hierna ook: strafbare doxing). Eenieder kan hiervan slachtoffer worden. Ook als raadsleden, wethouders of burgemeesters slachtoffer worden van strafbare doxing is de strafbepaling dus van toepassing.
Het advies van de AP over het wetsvoorstel is inmiddels ontvangen4 en het wetsvoorstel is aangeboden aan de Raad van State. Zo snel als mogelijk na ontvangst van het advies van de Raad van State zal de Minister van Justitie en Veiligheid het wetsvoorstel doe toekomen aan uw Kamer.
Landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «How President Ramaphosa and ANC leaders misled SA about the party’s cadre deployment committee»1 in deDaily Maverickvan 15 januari 2022 en het artikel «Comrade Judges»2 op Politics Webvan 10 januari?3
Ja.
Bent u bekend met de werkzaamheden van de Zondo Commission en het onderzoek dat het verricht naarstate capturein Zuid-Afrika?
Ja.
Bent u bekend met het gebruik door het African National Congress (ANC) vancadre deployment?
Ja.
Bent u bekend met het eerste tussenrapport van de Zondo Commission, waaruit blijkt dat de Judicial Service Commission (JSC) en de Electoral Commission (EC) in feitecaptured institutions zijn (oftewel: captured door het ANC)?
Ja. Ik heb kennis genomen van het eerste deelrapport van de Zondo Commissie waar u naar verwijst maar ik deel uw stelling niet dat daaruit blijkt dat de Judicial Service Commission (JSC) en de Independent Electoral Commission (IEC) captured institutions zijn. Zowel het eerste als het recentelijk gepubliceerde tweede deelrapport trekt geen conclusies over het functioneren van de JSC of de IEC.
Bent u ervan op de hoogte dat uit dit rapport blijkt datstate capture ook doorgang vindt onder president Cyril Ramaphosa en niet beperkt is tot het presidentschap van Jacob Zuma?
Cyril Ramaphosa heeft in februari 2018 het presidentschap van Jacob Zuma overgenomen. Het eerste en recentelijk gepubliceerde tweede deelrapport van de Zondo Commissie beschrijft gevallen van (mogelijke) corruptie en andere strafbare feiten gepleegd bij een aantal staatsondernemingen en overheidsentiteiten, m.n. door CEO’s, andere hooggeplaatste individuen en/of leden van de bestuursraden. De meeste (mogelijk) strafbare feiten die in het rapport benoemd worden zijn gepleegd vóór het aantreden van President Ramaphosa, maar het rapport bevat ook een aantal gevallen die mogelijk zijn gepleegd na zijn aantreden. De Zondo Commisse houdt in dit eerste rapport President Ramaphosa niet verantwoordelijk voor state capture en doet ook geen aanbevelingen richting het Zuid-Afrikaanse Openbaar Ministerie om verder onderzoek te doen naar zijn rol. President Ramaphosa heeft sinds zijn aantreden het aanpakken van grootschalige corruptie binnen de overheid tot speerpunt van zijn regering gemaakt en er zijn stappen genomen om het functioneren van de overheid te verbeteren.
Nu het eerste tussenrapport van de Zondo Commission heeft onthuld dat het centralised deployment committee van het ANC in feite heeft bepaald welke rechters moesten worden benoemd en dat deze instructies duidelijk zijn doorgegeven aan deployees van het ANC binnen de Judicial Service Commission (JSC), staat u nog steeds achter uw antwoorden op Kamervragen van FVD over de situatie in Zuid-Afrika4 waarin u zegt dat Zuid-Afrika onafhankelijke rechterlijke instanties heeft en uw antwoorden op Kamervragen van FVD over landonteigening zonder compensatie5 waarin u zegt dat Zuid-Afrika een sterk en onafhankelijk rechtssysteem kent? Zo ja, betekent dat dat u de bevindingen van de Zondo Commission niet accepteert?
In het tussenrapport waar naar u refereert, worden naar mijn lezing geen referenties gemaakt naar, noch conclusies getrokken over, benoemingen van rechters in Zuid-Afrika.
Uit de publiekelijk gemaakte notulen van ANC deployment committee ontmoetingen tussen 2018–2020 komt naar voren dat er in één geval, in maart 2019, door de ANC deployment committeegesproken is over rechterlijke benoemingen. Uit de notulen blijkt dat de commissie aanbevelingen doet m.b.t. kandidaten voor vacatures binnen de rechtelijke macht die wat betreft het ANC deployment committeede voorkeur genieten. Daarbij zie ik geen aanleiding om te concluderen dat rechters die de voorkeur genieten van het ANC deployment committee, indien daadwerkelijk benoemd, niet onafhankelijk zouden opereren.
Ik zie geen reden om het standpunt van de Nederlandse regering aangaande het Zuid-Afrikaanse rechtssysteem te wijzigen.
Nu is onthuld dat de rechterlijke macht in Zuid-Afrika niet onafhankelijk is en, in feite, een verlengstuk is van het ANC, vindt u nog steeds dat landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika doorgang kan vinden? Heeft u er nog steeds vertrouwen in dat alle juridische procedures eerlijk zullen verlopen?
Zoals ik in eerdere antwoorden6 op Kamervragen heb gesteld, is landhervorming een nationale verantwoordelijkheid, zo ook nationale wetgeving die deze hervorming vormgeeft, waaronder de voorwaarden voor onteigening. In Zuid-Afrika is al jaren een democratisch en parlementair proces gaande waarin wetgeving die van invloed is op landonteigening, wordt behandeld. Het betreft momenteel de aanpassing van de bestaande onteigeningswet (Expropriation Act) die uit 1975 dateert. Dit wetsvoorstel dient de randvoorwaarden en procedures rondom onteigening te verduidelijken. Via openbare consultaties hebben alle belanghebbenden de kans gekregen hun mening kenbaar te maken. Het is aan het Zuid-Afrikaanse parlement om hierover te stemmen. Indien aangenomen, zal deze wetgeving, in het geval er rechtszaken over onteigening volgen, de basis zijn voor toetsing door het Zuid-Afrikaanse rechtssysteem. Dit rechtssysteem bevat diverse checks and balances.
De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten gedurende dit proces voorbij zullen gaan aan hun internationale verplichtingen. Zoals eerder in antwoorden7 op Kamervragen over dit onderwerp is gesteld, is Nederland geen voorstander van onteigening zonder redelijke of evenredige compensatie.
Bent u bereid om u harder uit te spreken tegen landonteigening zonder compensatie tegen vertegenwoordigers van de Zuid-Afrikaanse overheid, nu blijkt dat ook de rechterlijke macht in Zuid-Afrika onderhevig is aan corruptie?
Zoals ik hierboven aangeef, deel ik de conclusies die u op basis van het eerste rapport van de Zondo Commissie trekt niet. Ik zie daarom geen aanleiding voor een herziening van het Nederlandse beleid inzake landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 7.
Betekenen de onthullingen uit dit eerste tussenrapport, met het finale rapport verwacht eind februari 2022, een herziening van het Nederlands beleid omtrent landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Omgang met explosieven door overheden |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vliegtuigbom uit Tweede Wereldoorlog ontploft op strand Wassenaar»?1
Ja.
Kunt u schetsen welke stappen welke overheidsinstanties en andere betrokken actoren in deze casus en in soortgelijke gevallen doorlopen om een explosief uiteindelijk onschadelijk te maken?
Vliegtuigbommen en andere conventionele explosieven, ook wel ontplofbare oorlogsresten genoemd, worden met name gevonden door civiele bedrijven die gecertificeerd zijn om hiernaar te zoeken. Deze bedrijven informeren hun opdrachtgever die vervolgens de gemeente inlicht. Binnen de gemeente is de politie het aanspreekpunt voor explosieven. De politie heeft direct contact met het meldingsbureau van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). De EODD maakt een inschatting van de urgentie en plant vervolgens op welke termijn het explosief moet worden geruimd. Ter plekke voert de EODD de definitieve identificatie van het explosief uit, maakt in overleg met de betrokken partijen een plan voor de ruiming en verzorgt de ruiming.
Onder het begrip «ruimen» vallen alle mogelijke manieren om explosieve stoffen en voorwerpen definitief te vernietigen. Meestal houdt dit in: demonteren of gecontroleerd tot ontploffing brengen. De ruiming vindt in eerste aanleg ter plekke plaats, omdat dit de minste risico’s met zich meebrengt.
Bij elke ruiming wordt samen met de gemeente, de politie en eventueel andere partners een plan gemaakt. Hierbij is de veiligheid van ruimers van de EODD, de omwonenden, belanghebbenden, levende have, milieu en infrastructuur maatgevend voor de oplossing.
In het geval het niet veilig is het explosief ter plekke te ruimen en de EODD het explosief moet verplaatsen, vervoert zij het explosief naar de locatie waar de EODD dit wel veilig kan doen. In principe is het explosief een gemeentelijke verantwoordelijkheid en blijft het explosief binnen de gemeente. Mocht door omstandigheden de keuze voor de locatie van de ruiming vallen op een plek in een andere gemeente, dan worden betrokken gemeenten geïnformeerd door de gemeente waar het explosief is aangetroffen. De politie begeleidt het transport van het explosief.
Voordat de EODD het explosief ruimt stelt zij zeker dat dit veilig kan plaatsvinden. De EODD doet dit door restricties die mogelijk afgegeven moeten worden voor weg- lucht- en/of scheepsverkeer door te spreken met de politie, de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en indien de locatie dicht bij zee ligt de Kustwacht Nederland. De politie zorgt daarnaast voor een cordon op een veilige afstand van het springpunt.
Na afronding van de ruiming evalueren alle betrokken partijen het doorlopen proces en wordt de melding gearchiveerd bij de EODD en de politie.
Betreffende de casus waarnaar verwezen wordt onder vraag 1 is de vliegtuigbom gevonden door een gecertificeerd civiel opsporingsbedrijf. De hierboven beschreven procedure voor ruimen op een door de gemeente aangewezen locatie is doorlopen. Naast de actoren die standaard betrokken worden, is in deze casus de Kustwacht Nederland geraadpleegd, omdat de vliegtuigbom op het strand is geruimd.
Wat zijn op dit moment voor de rijksoverheid, uitvoeringsinstanties en decentrale overheden de precieze (beleids)kaders, procedures en protocollen voor het omgaan met «klasse 1-goederen» (goederen en stoffen die per definitie onder de categorie «explosieven» vallen)?2
Klasse 1-goederen zijn ontplofbare stoffen en goederen, zoals vuurwerk, vuurpijlen, munitie en wapentuigen en bommen. De term «klasse 1-goederen» heeft betrekking op voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze voorschriften staan in een Europese overeenkomst, het Accord Européen relatief au transport international de marchandises Dangereuses par Route (ADR). Het ADR is onderdeel van de Nederlandse Regeling Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen (VLG), een onderdeel van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beleidsverantwoordelijk voor de Wvgs.
Onder de Wvgs gelden verschillende uitvoeringsprotocollen en procedures voor het vervoer van bepaalde type goederen alsmede eisen aan verpakking en documentatie. Het voert te ver om deze hier uitputtend te noemen. Nadere informatie kunt u vinden op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT): https://www.ilent.nl/onderwerpen/gevaarlijke-stoffen-weg. De ILT is belast met het toezicht op de naleving van de Wvgs.
Op welke wijze wordt kennisdeling en coördinatie op dit thema vormgegeven door en tussen de betrokken departementen en instanties, waaronder de Ministeries van Defensie, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Infrastructuur en Waterstaat?
Kennisdeling en coördinatie op de omgang met explosieven in den brede, door de overheid, is afhankelijk van de problematiek die aan de orde is.
De beleidskaders die van toepassing zijn op ontplofbare oorlogsresten, zijn in het antwoord op vraag 2 beschreven. Naar andere protocollen en procedures is verwezen onder vraag 3.
Om gemeenten te helpen om hun taak te vervullen ten aanzien van specifiek ontplofbare oorlogsresten is het Kenniscentrum Ontplofbare Oorlogsresten (Kenniscentrum OO) opgericht. Het Kenniscentrum OO heeft drie kerntaken: het is ten eerste een vraagbaak voor gemeenten en biedt onder andere antwoord op vragen over het proces van opsporing, het Kenniscentrum stelt verder een afwegingskader op voor gemeenten en is verantwoordelijk voor de oprichting en uitvoering van een onderzoeksprogramma.
De oprichting van het Kenniscentrum OO is een gezamenlijk besluit geweest van partijen die een verantwoordelijkheid hebben op het gebied van ontplofbare oorlogsresten of die op een andere manier betrokken zijn bij het onderwerp.
Er is een programmaraad onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) die tot doel heeft ervoor te zorgen dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid van diverse betrokkenen voor het beleidsveld zo optimaal mogelijk vorm krijgt. In de programmaraad hebben naast het Ministerie van BZK zitting Rijkswaterstaat (verantwoordelijk voor de uitvoering van het Kenniscentrum) en de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Defensie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de politie en het Instituut Fysieke Veiligheid.
Deelt u de mening dat binnen de rijksoverheid en decentrale overheden in de loop der jaren aanzienlijke versplintering is ontstaan van verantwoordelijkheden, taken en kennis op het gebied van omgang met explosieven? Hoe wordt deze versnippering weggenomen?
Onder vraag 2 en 3 zijn de verantwoordelijkheden, taken en kennis uiteengezet. In praktische zin raakt de omgang met explosieven aan verschillende overheidsorganisaties, waaronder begrepen departementen en decentrale overheden. De kwalificatie versnippering achten wij niet van toepassing op deze thematiek.
Klopt de veronderstelling dat omgang met explosieven breder is dan opruiming van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog, zoals zwaar (illegaal) vuurwerk, en dat ook op dat vlak nog steeds sprake is van versnippering van kennis en expertise binnen de overheid?
Wij delen uw veronderstelling dat omgang met explosieven breder is dan opruiming van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Zoals eerder aangegeven is de omgang met explosieven veelomvattend en zijn daarbij verschillende overheidsdiensten betrokken. Wij herkennen ons niet in de kwalificatie versnippering die in de vraag genoemd wordt.
Wat zijn de bevoegdheden en taken van het Kenniscentrum Conventionele Explosieven (KCE)?
Het Kenniscentrum OO – oorspronkelijk was de naam KCE in gebruik, maar sinds de officiële oprichting in 2021 is de naam Kenniscentrum OO – ondersteunt gemeenten met kennis opdat werkzaamheden in de bodem veilig kunnen worden uitgevoerd.
Het Kenniscentrum OO heeft als doel kennisverspreiding. Zie ook het antwoord op vraag 4. Het is aan de gemeenten om het beleid vast te stellen over hoe om te gaan met explosieven.
In hoeverre ziet u nut of noodzaak in de oprichting van een (alternatieve) centrale autoriteit, wellicht onder regie van Defensie en/of van Justitie en Veiligheid, waar alle kennis en kunde op het vlak van klasse 1 goederen beheerd wordt ten behoeve van (andere) overheidspartijen die hierom vragen?
Daar waar de verschillende verantwoordelijkheden en beleidskaders elkaar raken weten de betrokken overheidsinstanties en departementen elkaar te vinden en vindt de nodige afstemming plaats. Wij zien dan ook geen nut in en noodzaak tot de oprichting van een centrale autoriteit.
Wat zijn op dit moment de jaarlijkse kosten voor de rijksoverheid en decentrale overheden als het gaat om omgang met explosieve goederen, zoals bijvoorbeeld het verwijderen van bommen en explosieven uit de Tweede Wereldoorlog tijdens infrastructuurprojecten? Deelt u de mening dat verdere coördinatie en centralisatie deze kosten zou kunnen reduceren?
In de afgelopen jaren zijn er jaarlijks circa 2.000 ruimingen door de EODD gedaan. Het exacte aantal per jaar wordt vermeld in het Jaarverslag Defensie. De kosten voor de ruimingen vallen binnen de kaders van de Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK) en bedragen jaarlijks € 0,5 tot € 1 miljoen. Conform het FNIK-convenant krijgt Defensie jaarlijks € 3,1 miljoen tot haar beschikking voor het verlenen van alle militaire bijstand. Verdere coördinatie en centralisatie leidt niet tot doelmatiger beleid, en daarmee dus niet tot reductie van kosten.
Gemeenten kunnen via het gemeentefonds in aanmerking komen voor een bijdrage in de gemaakte kosten voor het opsporen en ruimen van ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Het totaal aan gemaakte kosten waarvoor gemeenten een bijdrage aanvragen ligt de laatste jaren rond de € 40 miljoen per jaar.
Bent u ook bereid andere expertorganisaties te consulteren over verbetering van de samenhang, efficiëntie, effectiviteit en veiligheid van het beleid rond klasse 1-goederen?
Daar waar de verschillende beleidskaders elkaar raken weten de betrokken organisaties en departementen elkaar te vinden en vindt de nodige afstemming plaats. Dit houdt in dat, indien daar aanleiding toe is, ook andere expertorganisaties geconsulteerd worden. Maar zoals uit de beantwoording van voorgaande vragen volgt, is er geen aanleiding om expertorganisaties op dit moment te consulteren over verbetering van de samenhang, efficiëntie, effectiviteit en veiligheid van het beleid rond klasse 1-goederen.
Het bericht ‘Explosie in stal in Maarsbergen, brandweer redt twintig koeien uit de mestput’ |
|
Thom van Campen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht en van de mestexplosie?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel agrarische bedrijven in Nederland beschikken over emissiearme vloersystemen en hoeveel stalexplosies zich als gevolg van emissiearme vloeren in de afgelopen tien jaar hebben voorgedaan?
Uit de ingevulde huisvestingcijfers die door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zijn opgevraagd in het GDI 2021 (Generieke Digitale Infrastructuur) volgt dat van de 29.465 agrarische bedrijven, er 70.049 stallen zijn waarvan 2.609 zijn uitgerust met een emissiearm stalsysteem. Er zijn vier incidenten bekend waarbij een explosie heeft voorgedaan in een melkveestal met een emissiearme vloer. Elk incident is een drama voor veehouder en dier, en ik kan me goed voorstellen dat de boeren en medewerkers op het bedrijf enorm geschrokken zijn.
De incidenten zijn aanleiding geweest om onderzoek in te stellen naar de veiligheid en concentratie van mestgassen bij keldervloeren. Over de uitkomsten van het onderzoek «Veiligheid van emissiearme stalvloersystemen – in melkveehouderijen» van Antea Group en het onderzoek «Keldermetingen methaan- en ammoniakconcentraties tussenrapportage» van CLM Onderzoek en Advies, bent u per brief geïnformeerd op 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) en op 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365).
Uit de onderzoeken volgt niet dat er stalexplosies zich hebben voorgedaan als gevolg van een emissiearm vloersysteem. Een brand of explosie kan ontstaan als een ontstekingsbron zoals een vonk, in de buurt komt van een hoge concentraties methaangas. Bij elk type stalvloer, bij zowel traditionele roostervloeren als emissiearme vloeren, kunnen hoge concentraties methaangassen uit mest ontstaan. Dit risico speelt met name bij het mestmixen. Mogelijk is het risico op hoge methaanconcentraties groter bij emissiearme vloeren dan bij traditionele roostervloeren, door de beperktere luchtuitwisseling. Maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat de stalexplosies zich hebben voorgedaan als gevolg van het emissiearme vloersysteem.
Wat vindt u van bestaand onderzoek naar de effecten van langdurige opslag van mest, waarbij mest zonder zuurstof meer gassen lijkt te produceren? Kunt u een opsomming geven van de beschikbare onderzoeken die hierop toezien en bent u bereid om hier meer onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In kader van het klimaatbeleid is in 2018 het programma Integraal Aanpakken methaan en ammoniak in de veehouderij gestart.2 Hierin lopen meerdere onderzoeken die gericht zijn op het bij de bron reduceren van emissies met aandacht voor dier, voer, stal en mestopslag binnen de gehele bedrijfsvoering. Het onderzoek «Keldermetingen methaan- en ammoniakconcentraties» van CLM Onderzoek en Advies is een van de onderzoeken die is uitgevoerd in dit programma.3 Uit onderzoeken blijkt dat meerdere factoren, zoals de samenstelling van het rantsoen, de methaanemissie uit mest beïnvloeden. Onlangs is een onderzoek gestart naar de beïnvloeding van emissies uit mest. Gezien alle onderzoek dat er reeds loopt, zie ik nu geen noodzaak om meer onderzoek uit te zetten over mestopslag. Op termijn kan worden bekeken of aanvullend onderzoek nodig is over maatregelen die methaanvorming tegengaan en ophoping van methaanconcentraties voorkomen, waarbij ook gedacht kan worden aan mestopslag buiten de stal.
Herkent u de spagaat waar veehouders door regelgeving enerzijds tussen het milieubelang van emissiearme vloeren in zitten en anderzijds veiligheidsrisico’s die bij deze systemen komen kijken?
Ik herken de spagaat in zoverre dat het een zoektocht is om reductieoplossingen voor ammoniak én methaan te vinden, die integraal ook op alle andere opgaven zoals (brand)veiligheid, natuur en dierenwelzijn een positief effect hebben binnen de gehele bedrijfsvoering van de veehouder. Het is van belang om managementmaatregelen en staltechnieken beschikbaar te hebben die zorgen voor zowel emissiereductie als veiligheid op de veehouderijbedrijven voor mens en dier. Uit onderzoek van CLM komt naar voren dat er managementmaatregelen zijn die de veehouder kan nemen om de totstandkoming van hoge methaangassen, en de risico’s op stalexplosie en brand, te beperken.
Bent u bereid om met fabrikanten van deze vloeren en met de agrarische sector te kijken naar mogelijkheden om deze risico’s met innovatie en doorontwikkeling van bestaande systemen te verminderen, bijvoorbeeld met ventilatiesystemen, luchtwassers en de toepassing van onderdruk in mestkelders? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken naar methaangassen en de veiligheid bij keldervloeren door Antea Group en CLM, zijn door de Staatssecretaris van IenW, Minister van SZW en mijn voorganger al gesprekken gevoerd met betrokken partijen, waaronder stalfabrikanten en de melkveesector. Op basis hiervan is geïnventariseerd welke aanpak nodig is voor het verminderen van risico’s bij bestaande en nieuwe stalsystemen. Over deze aanpak bent u per Kamerbrief van 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365) geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat bij de introductie van de emissiearme stalvloeren onvoldoende aandacht is geweest voor de veilige toepassing hiervan? Zo ja, hoe gaat u dit alsnog borgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er voldoende aandacht is voor de veiligheid van stalsystemen met traditionele of emissiearme vloeren. Bij zowel traditionele roostervloeren als emissiearme roostervloeren kunnen hoge methaanconcentraties ontstaan, waardoor gevaarlijke situaties kunnen voorkomen. Met name bij mestmixen kunnen hoge methaanpieken voorkomen, waarbij naast gezondheidsrisico’s ook brand- en explosierisico’s zich kunnen voordoen. Uit gesprekken met betrokkenen blijkt dat dit risico al langer in de sector bekend is. Bij het stimuleren van innovaties is (brand)veiligheid een belangrijk aspect in de Subsidiemodules voor brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). Daarnaast heeft de Staatssecretaris van IenW de afspraak gemaakt dat een vloerfabrikant aan RVO moet laten weten hoe de veiligheid van de emissiearme vloer gewaarborgd is bij de aanvraag om de vloer te laten opnemen in de zogenaamde Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
Wat is uw reactie op het onderzoek van Antea Group «Veiligheid van emissiearme stalvloersystemen in melkveehouderijen»2 en op de benoemde maatregelen:
De Staatssecretaris van IenW heeft per brief van 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) mede namens mijn voorganger gereageerd op de genoemde maatregelen uit het onderzoek van Antea Group «Veiligheid van emissiearme stalvloersystemen in melkveehouderijen». In de brief is de toezegging gedaan om met betrokken partijen in overleg te gaan om te komen tot een aanpak die kan zorgen voor zowel emissiereductie als veiligheid op veehouderijen. Over deze aanpak is uw Kamer geïnformeerd op 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365).
Kunt u per maatregel – concreter dan in de eerdere Kamerbrief (Kamerstuk 29 383, nr. 3595) – ingaan of en zo ja, hoe u opvolging hieraan gaat geven? Of wanneer hier geen sprake van is, wat daarvan de reden is?
In navolging op de brief van 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) en definitieve eindrapportage «Keldermetingen methaan- en ammoniakconcentraties tussenrapportage» van CLM Onderzoek en Advies, is uw Kamer per brief van 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365) geïnformeerd over de vervolgaanpak om de veiligheidsrisico’s van hoge methaanconcentraties te kunnen voorkomen.
Wat is de stand van zaken van de eerder aangekondigde uitbreiding van eisen en voorwaarden die aan stallen worden gesteld? Wat betekent dit voor bestaande stallen en wat betekent dit voor nieuwe stallen?
In de Kamerbrief van 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) is uw Kamer over het opnemen van de voorwaarde in de Sbv voor het verbeteren van de brandveiligheid en het dierenwelzijn bij het ontwikkelen van een innovatief stalsysteem. De innovatiemodule van de Sbv is voor de derde keer opengesteld van 22 november 2021 tot 14 februari 2022 en zal naar verwachting nieuwe innovaties opleveren waarbij onder andere de brandveiligheid wordt vergroot. Voor bestaande stallen wordt in het Voorlichtingsprogramma «Boer Veilig» geïnformeerd waar je in de praktijk op kunt letten bij keldervloeren om risico’s in de praktijk te beperken.5 Dit project is geïnitieerd door NMV, LTO Nederland, NAJK en NZO samen met ZuivelNL en Stigas, om de veiligheid in de melkveehouderij te verbeteren.
Op welke wijze gaat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij de beoordeling meer letten op veiligheid? Wanneer zal de Kamer hier nader over worden geïnformeerd? Vanaf wanneer zullen (melk)veehouders dit in de praktijk gaan merken?
Een vloerfabrikant moet aan RVO laten weten hoe de veiligheid van de emissiearme vloer gewaarborgd is bij de aanvraag om de vloer te laten opnemen in de zogenaamde Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Hierover bent u in de Kamerbrief van 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365) geïnformeerd.
Het bericht dat UWV op illegale wijze wachtlijsten wegwerkt: uitkeringen worden verstrekt zonder de beoordeling van een arts. |
|
Daan de Kort (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Bart Smals (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het UWV werkt wachtlijsten op illegale wijze weg: uitkering verstrekt zonder beoordeling arts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onwettig is dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)-kantoren arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hebben toegekend zonder keuringen toe te passen?
Ik vind het onwenselijk dat dergelijke proeven zonder mijn medeweten en dat van uw Kamer worden gestart. De Raad van Bestuur van UWV heeft geconstateerd dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen en heeft aangegeven dat te betreuren.
Naar aanleiding van vragen van RTL Nieuws heeft UWV laten weten dat in het district Zwolle een kleinschalige proef is uitgevoerd met een andere wijze van claimbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor een specifieke doelgroep. In Hengelo was er sprake van een plan dat niet is uitgevoerd. In Zwolle heeft een arbeidsdeskundige bij een groep van dertig zieke werknemers van zestig jaar en ouder een (plausibiliteits-)beoordeling gedaan. In negentien gevallen is een WIA-uitkering (WGA 80–100) toegekend gekregen zonder beoordeling door een verzekeringsarts. Daarmee is UWV afgeweken van artikel 6, eerste lid, van de WIA. In dit artikel is bepaald dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Ik deel de mening dat deze proef niet conform de wet is geweest.
Vindt u dat het mogelijk moet zijn om buitenwettelijke pilots en experimenten uit te voeren om wachtlijsten weg te werken?
Ja. Uitgangspunt is en blijft dat beleid wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. In bijzondere situaties kunnen er legitieme redenen zijn voor buitenwettelijke pilots en experimenten. Er gelden strikte kaders voor het afwijken van vigerende wetgeving. Zo is het belangrijk dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden, het buitenwettelijk beleid begunstigend is, beperkt is in tijd en dat de Tweede Kamer geïnformeerd is. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Stoffer over hetzelfde onderwerp.
Is bij u bekend of ook andere UWV-kantoren dezelfde werkwijze toepassen?
UWV heeft laten weten dat deze proef eenmalig was en op één kantoor heeft plaatsgevonden.
Als reden voor het verstrekken van uitkeringen zonder keuring, wordt in het artikel genoemd dat het gaat om het wegwerken van wachtlijsten, zijn er nog andere acties ondernomen om de wachtlijsten weg te werken? Zo ja, welke zijn dat, en passen deze binnen de wet?
Bij brief van 9 april 2021 is uw Kamer geïnformeerd over het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen en over de maatregelen die – binnen de wettelijke kaders- in gang zijn gezet.2 Ik noem hier de omslag naar een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening en een effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet. Dit knelpunt zorgt voor wachttijden en (financiële) onzekerheid bij werknemers en werkgevers. Lange wachttijden kunnen ook tot gevolg hebben dat de re-integratie later begint, waardoor de werkhervattingskansen van mensen mogelijk afnemen. De nood is hoog, en daarmee de noodzaak om nieuwe werkwijzen te bezien. In dit perspectief zie ik de pilots in Zwolle en Hengelo.
Gelet op de ingrijpende effecten die nieuwe manieren van werken met zich mee kunnen brengen, ben ik, samen met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG), in overleg met de sociale partners hoe we de consequenties van verschillende opties om het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen te verkleinen, met elkaar wegen. Zoals aangegeven in de Stand van de Uitvoering van december vorig jaar, zal ik de Tweede Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk in het voorjaar, informeren over de uitkomsten.3
Over (andere) acties die het wettelijk kader (mogelijk) te buiten gaan, heeft UWV mij niet geïnformeerd. Ik heb UWV verzocht de vraag of er andere buitenwettelijke acties zijn ondernomen te betrekken bij de evaluatie van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van de pilot, die UWV laat uitvoeren. De uitkomsten hiervan deel ik uiterlijk in het voorjaar met uw Kamer.
Welke oplossingsrichtingen ziet u nog meer voor het verder wegwerken van de wachtlijsten en welke wetswijzigingen zijn daar voor nodig?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, ben ik hierover in gesprek met UWV, NVVG en de sociale partners. Daarbij heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk in het voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit traject.
Bent u op de hoogte van het feit of eenzelfde werkwijze is toegepast bij andere uitkeringen, zoals bijvoorbeeld de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)?
Nee. UWV heeft laten weten dat eenzelfde werkwijze alleen is toegepast bij de beoordeling van WIA-aanvragen. Naar aanleiding van de bij vraag 5 genoemde evaluatie ga ik nader in gesprek met UWV over de vraag of eenzelfde werkwijze ook buiten de WIA is toegepast.
Hoe gaat u voorkomen dat in het vervolg arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden toegekend zonder dat er vooraf een keuring plaatsvindt?
UWV heeft in reactie op de berichtgeving aangeven dat deze pilot niet hadden mogen gebeuren en dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen. Ik vertrouw erop dat UWV lessen trekt uit de evaluatie die het laat doen en ik blijf hierover in gesprek met UWV.
Het artikel ‘Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden» waarin staat beschreven dat de Nederlandse politie met proefproject Athene op grote schaal onrechtmatig data verzamelde van asielzoekers?1
Ja.
Hoe reageert u op de stelling van criminoloog Maarten Bolhuis in het artikel dat Athene het risico van etnisch profileren in de hand werkte omdat er voor het daadwerkelijk analyseren van al deze data risico-indicatoren ontwikkeld dienen te worden?
Het project Athene is destijds gestart met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de informatie om de identiteit van een individuele asielzoeker vast te kunnen stellen en in een vroeg stadium signalen van terrorisme en mensenhandel en -smokkel beter te onderkennen.
Gegevensdragers van asielzoekers worden altijd eerst handmatig gecontroleerd. Vervolgens wordt op basis van deze handmatige controle bij bijvoorbeeld «verdachte informatie» besloten of een volledige uitlezing gewenst is. In deze specifieke kwestie werd als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of beelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel en -smokkel doen vermoeden. Etniciteit werd niet gebruikt als risico-indicator. Project Athene maakte het mogelijk om de uitgelezen gegevens met opsporingsinformatie met betrekking tot mensenhandel en terrorisme geautomatiseerd te vergelijken.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat het project niet alleen privacy van asielzoekers op grote schaal heeft geschonden, maar daarnaast ook uiterst inefficiënt is in het opsporen van potentiële misdadigers en terroristen? En bent u het eens dat dit soort dataverzamelingsprojecten bij asielzoekers te allen tijden voorkomen moeten worden? Kunt u dit verder toelichten?
Het is van belang dat de politie de data die zijn vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het identificatie- en registratieproces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is echter niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.2 De handmatige controle van gegevensdragers blijft daarom ook onderdeel van het identificatie- en registratieproces. De geautomatiseerde verstrekking van opsporingsgegevens aan de vreemdelingenpolitie voor vreemdelingrechtelijke taken is stopgezet, omdat een wettelijke grondslag in de Wet politiegegevens (Wpg) ontbreekt.
In 2021 zijn twintig signalen vanuit de vreemdelingenpolitie ten behoeve van een mogelijk strafrechtelijke onderzoek verstrekt. Deze signalen hebben niet geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Wel is hierdoor mogelijk de informatiepositie van de opsporing binnen de politie versterkt.
Welke maatregelen heeft u getroffen om de gemaakte fouten in Athene bij de politie te corrigeren? Zijn de gegevens gewist? Worden disciplinerende maatregelen opgelegd?
Het project is stopgezet en alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene is vernietigd. Er is geen aanleiding om disciplinaire maatregelen op te leggen.
Op welke wijze worden of zijn gedupeerde asielzoekers op de hoogte gesteld en gecompenseerd voor de onrechtmatige verzameling en verwerking van hun gegevens?
In artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn wordt – kort gezegd – bepaald dat van de aanvrager mag worden verlangd dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient.3 Deze plicht om alle relevante informatie beschikbaar te stellen is neergelegd in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van die wet de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen. Bij aanvang van het asielproces wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verplichting om met de bevoegde autoriteiten samen te werken. Bij de asielzoeker is derhalve bekend dat het afgeven van de telefoon dient tot nader onderzoek naar de inhoud daarvan.
De geautomatiseerde vergelijking heeft voor zover bekend niet tot nadelige effecten in de zin van aantoonbare (immateriële) schade geleid zodat er geen compenserende maatregelen zijn getroffen.
Gaat u openheid geven van de in het Athene gebruikte zoekmodellen en eventueel gebruikte profielen, in het kader van transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Project Athene volgde de hieronder beschreven werkwijze. Indien na een handmatige uitlezing van de telefoon aanleiding bestond om de inhoud van de telefoon diepgaander te onderzoeken, dan werden de telefoongegevens in het systeem Athene geplaatst. In het systeem werden de telefoongegevens van de vreemdeling aan de hand van bepaalde indicatoren (zoals bijvoorbeeld locaties en telefoonnummers) vergeleken met de aan AVIM verstrekte informatie uit de themaregisters contraterrorisme en mensenhandel/mensensmokkel. Indien een gegeven uit de telefoon van de vreemdeling overeenkomsten vertoonde met informatie uit de themaregisters leverde dit een «hit» op. Deze hit is derhalve het resultaat van de vergelijking. Deze hit werd vervolgens handmatig opgezocht in de telefoon en nader geduid met de originele data van de telefoon. Vervolgens werd een proces-verbaal opgemaakt waarmee het betreffende gegeven aan de opsporing kon worden verstrekt. Project Athene kende dus geen zelflerende, voorspellende of besluitvormende functie.
Welke middelen gaat u inzetten om onrechtmatige verwerking van gegevens tegen te gaan bij asielzoekers?
Gegevensverwerking van asielzoekers in het kader van het identificatie- en registratieproces moet voldoen aan de Vreemdelingenwet, dat onder het regime van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) valt. Dat betekent dat wanneer persoonsgegevens verwerkt worden, een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld dient te worden. Het doel van een DPIA is om bij de verwerking van persoonsgegevens een zo goed en duidelijk mogelijk beeld te hebben wat de risico’s zijn bij het verwerken van desbetreffende persoonsgegevens en welke risico mitigerende maatregelen genomen worden om die risico’s zoveel mogelijk te verminderen. Elke organisatie binnen de asielketen heeft een privacyfunctionaris die toezicht houdt op de naleving van de AVG. Als de gegevensverwerkingen (bijvoorbeeld indien meer persoonsgegevens dan voorheen worden verwerkt) of de effecten daarvan veranderen, dient de DPIA te worden geactualiseerd. De European Data Protection Board stelt als good practice om een DPIA iedere drie jaar te evalueren.
Welke middelen gaat u inzetten die transparantie, mensenrechten en privacy bevorderen bij het gebruik van algoritmen en dataverwerking door de politie en het ministerie in brede zin?
Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de «Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses» opgesteld.4 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het «Kwaliteitskader big data» welke specifieke vragen bevat die zijn geënt op juridische, maatschappelijke en ethische aspecten welke voortkomen uit geldende wet- en regelgeving, alsmede belangrijke waarden.5 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridische kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;6 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes – die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;7 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.8
Ten aanzien van transparantie over algoritmen nog het volgende. Op 19 januari 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Klaver c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht een algoritmeregister op te zetten waarin beschreven wordt welke algoritmen de overheid gebruikt, voor welk doel en op basis van welke datasets. Op 28 oktober jl. heeft de Tweede Kamer de motie Dassen aangenomen, waarin het kabinet gevraagd wordt om dit algoritmeregister verplicht te stellen. De Staatssecretaris van BZK heeft aangegeven dat zij begin 2022 met een brief aan de Tweede Kamer hierover komt.9
Mogelijke belangenverstrengeling bij de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Sluiting kinderhartchirurgie UMCG achterkamertjespolitiek»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op deze beschuldiging van belangenverstrengeling?
Van belangenverstrengeling is geen sprake en ik werp deze beschuldiging verre van mij. De voormalig Minister van VWS heeft op basis van diverse adviezen, rapporten en gevoerde gesprekken het besluit tot deze concentratie genomen. Zo zijn op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd met de voorzitters van de Raden van Bestuur van de betrokken universitaire medische centra, de wetenschappelijke verenigingen van zorgprofessionals, namelijk de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (VenVN) en de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NNVA), patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Daarnaast heeft de voormalig Minister van VWS gesproken met de voorzitter en leden van de visiewerkgroep «Zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen» (ZPAH) en de voorzitters van de NVK, NVT en de NVVC, de voorzitters van de patiëntenorganisaties en wetenschapsfondsen en de IGJ.
Ik ben op geen enkele manier betrokken bij de inhoudelijke totstandkoming van het besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Zijn er voor uw aanstelling als Minister op politiek niveau gesprekken gevoerd over de concentratie van zorg en in het bijzonder de concentratie van de kinderhartchirurgie? Zo ja, zijn daar notulen van en wilt u die openbaar maken?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik op geen enkele manier betrokken bij de inhoudelijke totstandkoming van het besluit van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de concentratie van de zorg voor aangeboren hartafwijkingen, anders dan als gesprekspartner op ambtelijk niveau in mijn functie van voorzitter van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC.
Klopt het dat er eerst een plan lag voor het openhouden van drie centra voor kinderhartchirurgie en wel in Leiden/Amsterdam, Rotterdam en Groningen, waar uw eigen handtekening onder staat?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de voormalig Minister van VWS op basis diverse adviezen, rapporten en gesprekken het besluit tot deze concentratie genomen. Eén van deze documenten betreft een plan op initiatief van het Academisch Centrum voor Aangeboren Hartafwijkingen (ACAHA), het Centrum Aangeboren Hartafwijkingen Amsterdam – Leiden (CAHAL), en het Universitair Medisch Centrum Groningen – Centrum voor Congenitale Hartafwijkingen (UMCG-CCH) voor de toekomst van de congenitale hartzorg binnen Nederland.
De voormalig Minister heeft niet voor dit plan gekozen omdat dit plan niet werd gedragen door alle betrokken universitaire medische centra. Ook voldeed het plan inhoudelijk niet aan de randvoorwaarde voor goede kwaliteit van zorg. Drie centra zullen niet voor patiënten in alle leeftijdscategorieën kunnen voldoen aan de volumenormen uit kwaliteitsrichtlijnen, met name bij de meest kwetsbare groep van de neonaten tot 30 dagen. Dit heeft de inspectie in haar advies ook geconstateerd en op grond daarvan geadviseerd om de interventies te concentreren in twee interventiecentra.
Klopt het dat ten tijde van dit plan het UMC Utrecht niet voldeed aan de kwaliteitscriteria en wat was het standpunt van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierover?
Dit is niet juist. De inspectie heeft bij de toenmalig Minister bevestigd dat de kwaliteit van de zorg in alle vier de centra goed is, dus ook in UMC Utrecht. Dit blijkt ook uit de kwaliteitsregistraties van de beroepsgroep.
Wat is er in de tussentijd gebeurd dat u van standpunt bent veranderd?
Ook in mijn bestuursfunctie als voorzitter van het Erasmus MC was ik nadrukkelijk voorstander van het concentreren van de hartinterventies bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Mijn standpunt is hierin niet gewijzigd. Wel heb ik destijds vanuit een andere rol en een andere positie een andere afweging gemaakt over de vraag hoe de concentratie van zorg vorm zou moeten krijgen. In mijn huidige functie als Minister van VWS heb ik een bredere verantwoordelijk om vanuit een landelijk perspectief keuzes te maken over de inrichting van de zorg voor alle inwoners van Nederland. Vanuit dit perspectief ondersteun ik het besluit van mijn ambtsvoorganger om de interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren bij twee interventiecentra. Ik ben ervan overtuigd dat dit nodig is om de kwaliteit en de continuïteit van deze hoogcomplexe zorg nu en in de toekomst in Nederland te kunnen waarborgen. Met de huidige spreiding van zorg over vier centra en vijf behandellocaties is dat niet mogelijk. De discussie over verdere concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen kent een lange geschiedenis en loopt al sinds het begin van de jaren ’90.
Er zijn vele adviezen en rapporten geschreven door de Gezondheidsraad, wetenschappelijke commissies en de inspectie. De rode draad in al deze adviezen is dat deze zorg verder geconcentreerd zou moeten worden. In het veld is er een brede consensus dat er een verandering in de inrichting van deze zorg noodzakelijk is. De voormalig Minister van VWS heeft de umc’s meermalen gevraagd met een gezamenlijk gedragen voorstel te komen. Helaas is dit niet gelukt. Het is ook een ingewikkelde vraag, omdat er voor ieder centrum personele, organisatorische en financiële gevolgen aan verbonden zijn voor zowel de organisatie als de zorgprofessionals. Gezien de onrust in het veld en het ontbreken van consensus over het toekomstperspectief, heeft de voormalig Minister van VWS deze afweging gemaakt over de toekomstige organisatie van de hartinterventies in Nederland. Concentratie betekent onherroepelijk dat sommige umc’s deze zorgfunctie in de toekomst niet meer zullen bieden. Ik begrijp dat dit voor alle betrokken zorginstellingen en zorgprofessionals, maar vooral ook voor patiënten en hun families een ingrijpende beslissing is. Een verandering in de organisatie van deze zorg is echter onontkoombaar. Zoals al eerder aangegeven is dit besluit geen eindpunt, maar de start van een fase waarin we met elkaar de kwaliteit van deze zorg naar een hoger plan tillen. Ik zal de partijen hier ondersteuning in bieden waar dat nodig en wenselijk is.
Heeft u de overlevingskansen van jonge drenkelingen meegewogen in uw besluit om de kinderhartchirurgie in Groningen te sluiten?
Voorop staat dat spoedzorg in alle regio’s gewaarborgd moet zijn. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de regio Groningen. De centra die niet zijn aangewezen als interventiecentrum blijven (kinder-)cardiologische zorg bieden en blijven dus beschikbaar voor diagnostiek, controles, onderzoeken, de voor- en nazorg en de spoedopvang.
Wat betreft de overlevingskansen van (jonge) drenkelingen geldt dat dit niet afhankelijk is van de aanwezigheid van kinderhartchirurgie in het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het meest bepalend voor de overlevingskansen is de vroegtijdige reanimatie van de patiënt buiten het ziekenhuis. Er zijn situaties dat een speciale hart-longmachine (extracorporale cardiopulmonale membraanoxygenatie of ECMO) moet worden ingezet. De inzet van een kinderhartchirurg is hierbij niet nodig. Er zijn weliswaar umc’s die de ECMO door een kinderhartchirurg laten aansluiten via het openen van de borstkas, maar in andere centra vindt aansluiting van de machine plaats op de bloedvaten in de hals of in de lies. Deze handeling kan na training door elke kinderchirurg uitgevoerd worden. Wel vraagt het mogelijk een verandering in de huidige werkwijze in de praktijk. Zoals gezegd zijn dit belangrijke aandachtspunten in de transitie.
Vindt u het verantwoord dat met de sluiting van de kinderhartchirurgie in Groningen ook de opgebouwde expertise voor heel Noord-Nederland verdwijnt, aangezien het immers logisch is dat de specialisten naar elders zullen vertrekken?
Ik wil nog eens benadrukken dat het hier alleen gaat om de concentratie van de interventies, oftewel de hartoperaties en hartkatheterisaties. Een groot deel van de zorg kan nog steeds in het eigen ziekenhuis worden geboden.
Het stoppen met interventies hoeft niet te betekenen dat kindercardiologen vertrekken. Het kinderhartcentrum in de regio kan blijven bestaan, maar voert alleen geen hartinterventies meer uit. Kinderen kunnen voor de diagnose, de controles, onderzoeken, de voor- en nazorg en de spoedopvang nog steeds terecht in het kinderhartcentrum in de eigen regio. Patiënten met een aangeboren hartafwijking en hun familie hebben een langdurige en intensieve band met hun kindercardioloog. Die blijft behouden. Enkel voor hartoperaties en katheterisaties (interventies) zullen patiënten soms verder moeten reizen naar centra met kinderhartchirurgie. Als de patiënt na de operatie stabiel is, dan kan vaak het volgende deel van het herstel na de operatie in het eigen ziekenhuis plaatsvinden.
De aanrijtijden van ambulances in Gelderland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Kent u het bericht over ambulances die onveranderd vaak te laat zijn in Zaltbommel1 en kent u ook de signalen vanuit de gemeenteraad in Zaltbommel, dat nog steeds de norm van 15 minuten aanrijtijd voor ambulances in delen van Gelderland niet wordt gehaald?2 Zo ja, welke acties zijn genomen om de aanrijtijden in de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid te verbeteren?
Ja, ik ken dit bericht. De streefnorm3 die in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen is opgenomen geldt echter voor de gehele Veiligheidsregio en niet voor afzonderlijke locaties of gemeenten. Deze streefnorm houdt in dat bij een A1-melding in 95% van de gevallen binnen 15 minuten een ambulance ter plaatse is. Voor Gelderland-Zuid was dit in 2020 inderdaad niet het geval. Uw Kamer is in september per brief4 geïnformeerd over de constatering van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat in 2020 slechts 6 van de 25 Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s) aan deze streefnorm van 95% voldeden of deze benaderden, met daarbij nadere uitleg over de oorzaken hiervoor. In deze brief werd daarbij de belangrijke kanttekening geplaatst dat de streefnorm weliswaar niet overal werd gehaald, maar dat er volgens zowel de zorgverzekeraars als de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op basis van de bij hen beschikbare informatie geen aanwijzingen zijn dat dit tot een risico heeft geleid voor de toegankelijkheid of kwaliteit van zorg.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Veiligheidsregio op vragen uit de gemeenteraad in Zaltbommel, dat er extra middelen nodig zijn om de aanrijtijden te verkorten?3
Het RIVM maakt in opdracht van het Ministerie van VWS jaarlijks een berekening van de benodigde middelen per Regionale Ambulance Voorziening (RAV) in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg. Dit rekenmodel is onder andere gebaseerd op de aanrijtijden en spreiding van de standplaatsen, zodat er voldoende middelen beschikbaar zijn om aan deze uitgangspunten te voldoen. Het referentiekader vormt de basis van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraar en RAV. De NZa en de IGJ houden respectievelijk toezicht op de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit van zorg, waarbij de streefnorm één van de factoren is waar zij hun toezicht op baseren. Of extra middelen noodzakelijk en effectief zijn in het kader van de zorgplicht en kwaliteit van zorg is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder.
Bent u bereid om voor die extra middelen te gaan zorgen of op een andere manier tot een oplossing te komen voor de aanrijtijdenproblematiek van ambulances in Gelderland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de motie Ploumen en Geleijnse uit 2019 waarin al werd geconstateerd dat toentertijd slechts drie van de 24 regio’s de toen wettelijke 15-minutennorm haalden?4
Ja.
Wat heeft de invoering van de nieuwe Regeling ambulancezorgvoorzieningen betekent voor de 15-minutennorm in heel Nederland?
De (streef)norm van 15 minuten was al opgenomen in de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg. De vervanging hiervan door de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen heeft als zodanig geen effect op de realisatie van deze streefnorm.
Hoe wordt er nu gepresteerd in de 24 regio’s als het gaat om de 15-minutennorm? Kunt u de meest recente cijfers geven?
Ambulancezorg Nederland publiceert jaarlijks op hun website de landelijke en regionale cijfers van de 25 RAV-regio’s in het Sectorkompas.7
Welke verantwoordelijkheid draagt u bij het realiseren van korte aanrijtijden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Verhoudt uw streven om de zorg te centraliseren zich wel tot het realiseren van korte aanrijtijden in heel Nederland? Zo ja, hoe dan? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat de aanrijtijden binnen de wettelijke norm blijven als de spoedeisende hulp verder weg komt te liggen?
De streefnorm voor ambulancezorg luidt: de RAV streeft er naar dat in de veiligheidsregio binnen 15 minuten responstijd 95% van de inzetten met A1-urgentie ter plaatse is.8 Deze streefwaarde heeft betrekking op de rit van de standplaats naar de plaats waar de patiënt is, niet op het vervoer van de patiënt naar het ziekenhuis. Voor de spreiding en beschikbaarheid van acute zorg in ziekenhuizen geldt de 45-minutennorm. Dit is echter geen prestatienorm voor RAV’s, maar een norm op basis waarvan de bereikbaarheid van een spoedeisende hulp wordt berekend.