De grote zorgen van het internationale artsencollectief (SEGM) over genderrichtlijn WHO |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Artsencollectief bezorgd over genderrichtlijn Wereldgezondheidsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de reeks geuite zorgen van het internationale artsencollectief Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) over de werkwijze en de inhoudelijke koers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Ik deel de zorgen niet van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) met betrekking tot de ontwikkeling van de Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en genderdiverse personen door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De WHO heeft voor samenstelling van de richtlijnontwikkelingsgroep (guideline development group – GDG) de gebruikelijke procedure gevolgd, in lijn met het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling2. Al in juni 2023 heeft WHO een lijst van de eerste 14 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van twee weken. Vervolgens heeft WHO in december 2023 de lijst van alle 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van drie weken.
Om tegemoet te komen aan de zorg dat de laatstgenoemde periode van publieke consultatie gedeeltelijk met de kerstdagen overlapte en de vele vragen die zijn binnengekomen, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen. Het is nog niet duidelijk wanneer ontwikkeling van de richtlijnen zal zijn afgerond. Ten slotte heeft WHO aangegeven dat deze richtlijnen zich specifiek richten op volwassenen en niet op kinderen noch tieners.
Voor wat betreft de inhoudelijke koers geldt dat de richtlijnontwikkelingsgroep bestaand onderzoek zal analyseren en aan de hand daarvan zal adviseren welke behandelingen de beste gezondheidsuitkomst hebben voor trans- en genderdiverse personen. Hierbij zal specifiek gekeken worden naar de volgende vijf punten:
Deelt u de mening dat bij het ontwikkelen van internationale richtlijnen aan professionals royaal gelegenheid moet worden geboden om in de voorbereidingsfase een inbreng te leveren?
Ja.
Vindt u het zorgvuldig dat de WHO in de week voor de kerstdagen 2023 de plannen bekendmaakte om vervolgens de openbare consultatie al te sluiten op 8 januari 2024? Was u op de hoogte van deze procedure en in hoeverre is die met organisaties in Nederland gedeeld? Zo ja, wanneer, op welke wijze en hoe is hierop vervolgens gereageerd?
De gevolgde procedure is conform de WHO-brede standaard die gehanteerd wordt voor alle richtlijnontwikkelingen. Het uitzetten van openbare consultaties verloopt niet via lidstaten, maar via het eigen netwerk van WHO. Al in juni 2023 is een eerste lijst namen van geselecteerde experts gedeeld voor publieke consultatie waarop inbreng mogelijk was. Vervolgens heeft de WHO in december 2023 de volledige lijst van 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor publieke consultatie. Naar aanleiding van de vele vragen omtrent de publieke consultatie voor de volledige lijst met experts, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen tot en met 2 februari 2024.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de SEGM over de inhoudelijke koers van de WHO en de indruk dat reeds vooraf het stimuleren van geslachtsaanpassing als uitgangspunt lijkt te gelden? Deelt u de mening dat alle relevante wetenschappelijke gegevens bij het ontwikkelen van (internationale) richtlijnen met betrekking tot «genderinclusieve zorg» serieus gewogen moeten worden, ook kritische bijdragen inzake medische behandelingen bij minderjarigen?
Ik deel de zorgen van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) niet, zoals reeds toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
De ontwikkeling van deze richtlijnen met betrekking tot de gezondheid van trans- en genderdiverse personen is in lijn met het mandaat van de WHO, dat zich richt op het bereiken van het hoogst mogelijke niveau van gezondheid wereldwijd voor iedereen.
Waar de term transgender verwijst naar mensen wiens genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht dat hen bij de geboorte is toegewezen, verwijst de term genderdivers naar mensen die zich niet identificeren volgens een binair concept van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Derhalve is geslachtsaanpassing niet per definitie het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze richtlijnen.
Zoals voorgeschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling betrekt de WHO alle relevante wetenschappelijke bewijslast in de analyses die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van deze Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en gender diverse personen. Na de initiële ontwikkeling zullen de richtlijnen aan een peer review worden onderworpen, waarbij partijen uit verschillende invalshoeken worden uitgenodigd. Ik vind het uiteraard van groot belang dat dit gebeurt, omdat het essentieel is voor de ontwikkeling van hoog kwalitatieve richtlijnen.
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van vraag 2 hebben deze richtlijnen geen betrekking op de zorg voor minderjarigen. De WHO heeft dit ook bevestigd in de berichtgeving over deze richtlijnontwikkeling.3
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid van de panels van de WHO gewaarborgd wordt? Vindt u het wenselijk dat het wegen van wetenschappelijke gegevens gebeurt door personen die zich actief uitspreken voor geslachtsaanpassing of die zelfs voor belangenorganisaties actief zijn?
De WHO selecteert een diverse groep van technische experts, beoogd gebruikers van de richtlijn, personen die te maken krijgen met de aanbevelingen van de richtlijn, wetenschappelijke experts en andere technische experts waar nodig.
Zij worden geselecteerd op basis van hun kennis, kunde en ervaring en de WHO houdt bij de samenstelling van de groep rekening met de geografische spreiding en genderbalans. Deze mensen doen hun werk op persoonlijke titel. Zij worden door de WHO gescreend en gewogen in de mate waarin zij een nuttige, professionele bijdrage kunnen leveren aan de discussie. Vervolgens worden de namen van geselecteerde personen met hun CV’s gepubliceerd, zodat eventuele zorgen omtrent hun kandidatuur door het brede publiek en geïnteresseerde organisaties kunnen worden gemeld. Naar aanleiding van eventuele meldingen, heroverweegt de WHO de selectie en presenteert de uiteindelijke lijst. Dit proces is standaard voor alle richtlijnontwikkelingen en wordt beschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling.
De meeste wetenschappers hebben een professioneel onderbouwde publieke mening over het terrein waar ze aan werken. Zij worden ook geselecteerd op hun vermogen hun persoonlijke mening te scheiden van de wetenschappelijke gegevens die ze bestuderen. Diversiteit binnen de geselecteerde richtlijnontwikkelingsgroep verkleint de kans op een tunnelvisie en draagt zorg voor het scherp ondervragen van elkaars analyses. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zal het werk van de richtlijnontwikkelingsgroep nog worden onderworpen aan een peer review. Ook organisaties of invalshoeken die niet vertegenwoordigd zijn in de richtlijnontwikkelingsgroep, zullen hiervoor worden uitgenodigd. Ik vertrouw erop dat dit gestandaardiseerde proces leidt tot een correcte weging van het bestaande wetenschappelijk bewijs.
Kunt u bevestigen en borgen dat de richtlijnen van de WHO geen beperking kunnen betekenen van de ruimte voor (medische) professionals in Nederland om verantwoorde afwegingen te maken, zéker wanneer het minderjarigen en jongvolwassenen met genderdysforie betreft?
Ik benadruk nogmaals dat deze richtlijnen geen betrekking hebben op de zorg voor minderjarigen.
De richtlijnen van de WHO kunnen vrij gebruikt worden door medische professionals om hun protocollen voor behandelingen te ontwikkelen. Zij zijn daartoe vrij naast de richtlijnen van de WHO ook andere bronnen te gebruiken.
In Nederland wordt zorg geboden op basis van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch4 en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg5. Geen enkele richtlijn of protocol beperkt medische professionals om een verantwoorde afweging te maken voor de individuele patiënt die zij behandelen. Welke afweging wordt gemaakt is uiteindelijk een zaak tussen de patiënt en de behandelaar.
Het is van belang hierbij te weten dat op dit moment binnen Nederland de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch loopt. Zoals ik uw Kamer al eerder heb gemeld, heeft mijn voorganger ZonMw de opdracht gegeven tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (Kennisinstituut), en zal binnenkort worden opgeleverd. Bij de evaluatie zal gekeken worden naar actualiteit en implementatie van de bestaande kwaliteitsstandaard. In de evaluatie worden op verzoek van mijn ministerie onder andere de volgende thema’s meegenomen:6 1) ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot «depathologisering» van genderincongruentie;7 2) rol van de huisarts bij hormoonbehandeling;8 3) nazorg na geslachtsbevestigende behandelingen of ingrepen; en9 4) de ontwikkeling en groei van netwerken voor transgenderzorg.
Bent u bereid om namens Nederland, als lid van de WHO, bij de WHO aan te dringen op ruimere mogelijkheden voor de volwaardige inbreng van professionals en organisaties, onder andere door een serieuze verlenging van de consultatietermijn?
Naar aanleiding van uw vragen heeft mijn ministerie contact gehad met de betrokkenen bij de WHO om een en ander te duiden. Inmiddels heeft de WHO de publieke consultatietermijn reeds verlengd tot en met 2 februari 2024.
De Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome. |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke stappen bent u wanneer van plan te zetten om te beoordelen of het zinvol is een amendementsvoorstel rond het misdrijf agressie in te dienen, zoals beschreven in de Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome?1
Met het oog op de Herzieningsconferentie, die ten behoeve van de in 2010 in Kampala aangenomen amendementen inzake het misdrijf agressie zal worden georganiseerd in 2025, zal in de komende maanden de discussie over de Kampala-amendementen in diverse gremia worden gevoerd.
Het Nederlandse standpunt in deze discussie is ongewijzigd: vanaf het begin van de onderhandelingen over het Statuut van Rome in de jaren ’90 heeft het Koninkrijk der Nederlanden zich een voorstander betoond van het toekennen van dezelfde rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof (ISH) over het misdrijf agressie als over de overige drie in het Statuut opgenomen kernmisdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven). Het kabinet blijft dit standpunt zowel in bilateraal als in multilateraal verband uitdragen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het CAVV advies «rechtsmacht en immuniteiten bij het berechten van het misdrijf agressie».2
In de appreciatie3 van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma4 – die op 19 januari 2023 werd ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken en waarin de regering werd verzocht om het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15 bis – heeft het kabinet aangegeven de ontwikkeling van het internationale draagvlak voor het amenderen van het Statuut van Rome op dit punt nader te zullen onderzoeken, om vervolgens in de loop van 2024 te beoordelen of het zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. In dat kader neemt Nederland deel aan de door Duitsland opgerichte Group of Friends for the Strengthening of the ICC’s Jurisdiction over the Crime of Aggression. Deelname aan deze Group of Friends biedt de gelegenheid om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld en van de reikwijdte van de inhoudelijke discussies die worden gevoerd over een eventueel amendementsvoorstel.
Bent u van plan zelf stappen te zetten of initiatieven te ontplooien om draagvlak onder andere landen te zoeken voor de indiening van een dergelijk voorstel? Zo ja, welke zijn dit?
Duitsland heeft in dit verband het initiatief genomen door het oprichten van de Group of Friends. In lijn met staand beleid en met de reactie op de hierboven genoemde motie van het lid Sjoerdsma steunt Nederland dit initiatief. Naast deelname aan de Group of Friends, is het kabinet op dit moment echter niet van plan om zelf verdere stappen te zetten of initiatieven te ontplooien, omdat deze Group of Friends voldoende gelegenheid biedt om met alle relevante partijen een inhoudelijke discussie te voeren en om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld.
Klopt het dat dit amendementsvoorstel erover zou gaan het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15bis?
De discussies over een eventueel amendementsvoorstel spitsen zich inderdaad primair toe op artikel 15 bis van het Statuut van Rome. Deze bepaling heeft betrekking op de voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf agressie, in de gevallen waarin een situatie door een staat die partij is bij het Statuut bij de Aanklager wordt aangegeven (State Party referral), of in de gevallen waarin de Aanklager uit eigen beweging een onderzoek opent (proprio motu).
Hoe verhoudt het mogelijk alsnog nemen van actie zich tot het ontraden van de aangehouden motie-Sjoerdsma (21 501-02, nr. 2588) die Nederland verzocht zich in te zetten voor amendering van het Statuur van Rome op artikel 15bis?2
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. In de appreciatie van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma heeft het kabinet aangegeven het opportuun te achten om in de loop van 2024 te beoordelen of het, gelet op de ontwikkeling van het internationale draagvlak, zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. De motie is slechts ontraden voor zover deze moest worden gelezen als een verzoek aan de regering om reeds voor een dergelijke beoordeling een voorstel tot wijziging van artikel 15 bis van het Statuut van Rome aan de depositaris van het Statuut voor te leggen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van negatieve effecten op relaties met voor de Nederlandse veiligheid belangrijke bondgenoten die geen partij zijn bij het Strafhof, zoals de Verenigde Staten, als artikel 15bis in werking zou treden?
Het opstarten van een procedure die gericht is op het wijzigen van artikel 15 bis van het Statuut van Rome zou zowel bij staten die partij zijn bij dit Statuut, als bij staten die geen partij zijn bij dit Statuut – zoals de Verenigde Staten – tot weerstand kunnen leiden. Hoewel het ongewis is of een dergelijke procedure uiteindelijk succesvol zal zijn, zou reeds het opstarten daarvan al op korte termijn het ongewenste effect kunnen hebben dat de verbeterde relatie tussen het ISH en de Verenigde Staten onder druk komt te staan. Dergelijke risico’s zullen door het kabinet worden meegewogen bij de uiteindelijke beoordeling van de opportuniteit van (het steunen van) het indienen van een amendementsvoorstel.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor het Strafhof nog verder onder druk komt te staan wanneer artikel 15bis wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
De huidige regeling in artikel 15 bis van het Statuut van Rome is een moeizaam bereikt compromis en tegen die achtergrond moet rekening worden gehouden met het feit dat de inzet voor een amendering van artikel 15 bis niet door alle verdragspartijen en derde staten zal worden verwelkomd.
Tegelijkertijd is er onder de verdragspartijen ook steun om de huidige regeling inzake de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie gelijk te trekken met de rechtsmacht over de andere kernmisdrijven. Zo wordt door meerdere staten betreurd dat het ISH door de huidige regeling geen rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie dat in en tegen Oekraïne wordt gepleegd door onderdanen van de Russische Federatie. Daarnaast zijn verschillende staten van mening dat er überhaupt geen overtuigende inhoudelijke argumenten kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie aanzienlijk beperkter is dan de rechtsmacht van het ISH over de overige in het Statuut van Rome opgenomen kernmisdrijven. Zij streven daarom vanuit het oogpunt van accountability naar het gelijktrekken van de regeling inzake de rechtsmacht over het misdrijf agressie met de regeling inzake de rechtsmacht over de overige kernmisdrijven, waardoor ook verwijten van selectiviteit en dubbele standaarden minder kracht zullen krijgen.
Welke gevolgen de uitbreiding van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie onder het huidige gesternte zal hebben voor het draagvlak voor het Strafhof zal in de komende maanden nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het Strafhof de bestaande taken beter zou kunnen uitvoeren in plaats van de bevoegdheden van het Strafhof verder uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, conform de in artikel 90 van de Grondwet neergelegde opdracht. Het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven en het bijdragen aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die de daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk kunnen stellen, zijn belangrijke prioriteiten van het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid, zoals ook neergelegd in de beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde. Het ISH is een cruciale organisatie in deze strijd tegen straffeloosheid en daarom blijft het kabinet zich actief inzetten voor het uitbreiden van het aantal partijen bij het Statuut van Rome en voor het vullen van de lacunes in de rechtsmacht van het Strafhof.
Hoe beoordeelt u werking van artikel 15bis in combinatie met artikel 8bis lid 2 (f)?
Volgens het Statuut van Rome kan er uitsluitend sprake zijn van het misdrijf agressie (begaan door een individu) als er tevens sprake is van een daad van agressie (begaan door een staat). Door middel van de Kampala-amendementen uit 2010 is in het eerste lid van artikel 8 bis een definitie van het misdrijf agressie toegevoegd aan het Statuut van Rome. Voor de toepassing van deze definitie in het eerste lid, wordt in het tweede lid van artikel 8 bis aangegeven wat er wordt verstaan onder een «daad van agressie».
In artikel 8 bis, tweede lid, sub f, wordt «het feit dat een Staat toestaat dat zijn grondgebied, dat hij aan een andere Staat ter beschikking heeft gesteld, door die andere Staat wordt gebruikt om een daad van agressie te plegen tegen een derde Staat» als een opzichzelfstaande «daad van agressie» aangemerkt. Of deze daad van agressie (begaan door een Staat) ook het misdrijf agressie (begaan door een individu) oplevert, zal in het licht van de concrete omstandigheden van het geval door het ISH moeten worden beoordeeld op basis van de definitie die is neergelegd in het eerste lid van artikel 8 bis. Zo moet er volgens het eerste lid onder meer sprake zijn van een daad van agressie «die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending (manifest violation) vormt van het Handvest van de Verenigde Naties».
Door middel van de Kampala-amendementen zijn daarnaast de artikelen 15 bis en 15 ter aan het Statuut toegevoegd, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden het ISH rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie. Dat is op grond van deze artikelen enkel het geval indien zowel de slachtofferstaat als de agressorstaat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie hebben aanvaard, of indien de situatie waarin dit misdrijf lijkt te zijn begaan door de VN-Veiligheidsraad – handelend onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest – wordt verwezen naar de Aanklager van het ISH.
Zou bovenstaande combinatie kunnen betekenen dat Europese NAVO-bondgenoten, zoals Nederland of Duitsland, in beeld kunnen komen als «medeplichtige» aan het misdrijf agressie, indien bijvoorbeeld de Verenigde Staten een militaire operatie uitvoeren die volgens het Strafhof geen volkenrechtelijk mandaat heeft en zij daarbij mogelijk gebruiken maken van in Europa opgeslagen wapens en reservedelen of militaire bases in Europa, zoals bijvoorbeeld vliegbasis Ramstein?
Voor de omstandigheden waaronder staten medeplichtig kunnen zijn aan een internationaal onrechtmatige daad, zoals een daad van agressie, verwijs ik naar de Kamerbrief van 12 januari 2024 houdende de zienswijze van het kabinet op het concept van medeplichtigheid.6
Staten kunnen niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden op basis van het internationaal recht en het strafrechtelijke concept van medeplichtigheid geldt dus niet tussen staten. Zoals hierboven al aangegeven, ziet artikel 8 bis, tweede lid, sub f, niet op medeplichtigheid, maar op de vraag of een staat een daad van agressie heeft gepleegd.
In hoeverre kunnen activiteiten van staten worden aangemerkt als agressie als ze voortkomen uit de Responsibility to Protect?
De handelingen van staten kunnen volgens het Statuut van Rome worden aangemerkt als daad van agressie wanneer deze voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 8 bis, tweede lid, waarin ook een lijst met concrete gedragingen is opgenomen. In algemene zin gaat het om het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het VN-Handvest.
Volgens het kabinet bestaan er drie mogelijke rechtsgronden voor het gebruik van geweld door staten. Dit zijn het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest, een mandaat verleend in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad of een uitnodiging of toestemming van de staat waar geweld gebruikt wordt. Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake humanitaire interventie7, is het kabinet van mening dat humanitaire interventie, dan wel geweldgebruik op basis van de Responsibility to Protect-doctrine, op dit moment geen uitzondering vormen op het interstatelijk geweldverbod.
Volgens het kabinet is geweldgebruik in het kader van de‘Responsibiliy to Protect alleen mogelijk met een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. Dit is ook opgenomen in het einddocument van de VN-wereldtop in 2005 en verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.
In hoeverre betekent (het voorbereiden van) een amendementsvoorstel rondom het misdrijf agressie dat een groot beslag zal worden gelegd op de beschikbare financiën van het Strafhof, die daardoor niet voor andere zaken kunnen worden ingezet?
Een eventuele amenderingsprocedure zal niet of nauwelijks een beslag leggen op de beschikbare financiën van het Strafhof. Krachtens het besluit van de in 2010 in Kampala georganiseerde Herzieningsconferentie zal uiterlijk op 17 juli 2025 – zeven jaar na de activering van de (beperkte) rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie – een Herzieningsconferentie moeten worden georganiseerd waar de Kampala-amendementen worden geëvalueerd, ongeacht de vraag of er tijdens die evaluatie ook een amendement op het Statuut zal worden behandeld. Het behandelen, aannemen en ratificeren van amendementen is daarnaast een kwestie voor de verdragspartijen en niet voor het Strafhof.
Mocht een eventueel amendement op het Statuut in 2025 worden aangenomen, dan zal vervolgens de inwerkingtreding van dat amendement naar alle waarschijnlijk nog jarenlang op zich laten wachten. Pas op het moment dat het Strafhof na de inwerkingtreding van het amendement een (voorbereidend) onderzoek opent naar een vermeend misdrijf van agressie waar het op basis van het amendement rechtsmacht over heeft, zullen er daadwerkelijk kosten worden gemaakt. Het Strafhof mag namelijk uitsluitend budget aanvragen voor daadwerkelijke onderzoeken en strafzaken.
Hoe beoordeelt u het risico dat een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het Strafhof in plaats van via een ad-hoc tribunaal (conform de oproepen van onder andere Oekraïne zelf en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa) te berechten, kan zorgen voor verdeeldheid onder Westerse landen, omdat bijvoorbeeld het VK en Frankrijk de toevoeging van het misdrijf agressie aan het Statuut van Rome niet gesteund hebben en dus waarschijnlijk niet open zullen staan voor een nog verdere uitbreiding hiervan via artikel 15bis?
Het kabinet ziet een eventuele amendering van het Statuut van Rome niet als een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het ISH te berechten. Het is immers nog ongewis of er voldoende internationaal draagvlak voor een dergelijke amendering zal bestaan en bovendien zal de inwerkingtreding daarvan veel tijd in beslag nemen. Een eventuele amendering van het Statuut van Rome is bedoeld om op (middel)lange termijn een lacune in de rechtsmacht van het ISH te vullen, zodat er in de toekomst geen sprake hoeft te zijn van de oprichting van mogelijke ad hoc agressietribunalen.
In de komende maanden zal worden geïnventariseerd hoe het internationale draagvlak voor een amendering van het Statuut van Rome zich sinds de Herzieningsconferentie in Kampala heeft ontwikkeld en of de steun van staten voor de oprichting van een ad hoc agressietribunaal voor de Russische agressie tegen Oekraïne ook zal leiden tot steun voor het op termijn uitbreiden van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie.
Kunt u toezeggen, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, geen vervolgstappen te zetten inzake de amendering van artikel 15bis of andere artikelen van het Statuut van Rome, zoals Nederland diplomatiek verbinden aan de indiening van een amendementsvoorstel of het organiseren van initiatieven om actief draagvlak te creëren voor amendering, zonder dat de Kamer voorafgaand over de Nederlandse inzet nader is geïnformeerd en hierover een debat heeft plaatsgevonden?
Ja. Als het kabinet het initiatief wil nemen om een amendementsvoorstel in te dienen voor behandeling tijdens de Herzieningsconferentie in 2025 – of als het kabinet zich diplomatiek wil verbinden aan de indiening van een dergelijk amendementsvoorstel – dan zal het kabinet de Kamer daarover tijdig informeren, zodat de Kamer kan besluiten of daarover een debat moet worden gevoerd.
Het gevangenschap van en de rechtszaak tegen journalist en uitgever Jimmy Lai in Hongkong |
|
Tom van der Lee (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «VS en VK roepen op tot vrijlating Hongkongse mediamagnaat Jimmy Lai» en «Hong Kong court upholds media mogul Jimmy Lai’s sedition charge in national security trial» van 22 december jl.?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het hele proces tegen Jimmy Lai door de Chinese autoriteiten, dat sinds 2019 gaande is, een regelrechte aanval is op vrijheid van meningsuiting en indruist tegen fundamentele beginselen van persvrijheid?
Samen met 23 andere landen heeft Nederland in het kader van de Media Freedom Coalition grote zorgen uitgesproken over de voortgaande aanvallen op de persvrijheid in Hongkong en de onderdrukking van onafhankelijke lokale media (verklaring d.d. 29 december 2023).3 Ook de EU heeft via X verklaard de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten te betreuren (bericht d.d. 18 dec). Nederland, de EU en de Media Freedom Coalition hebben eerder al hun grote zorgen uitgesproken over de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily en de arrestatie van eigenaar Jimmy Lai en staf en journalisten van de krant en andere mediaorganisaties.
Deelt u ook de mening dat het proces tegen Jimmy Lai een schending is van het verdrag «Sino-Britse gezamenlijke declaratie» uit 1984 inzake de situatie van Hongkong, waarbij de Chinese autoriteiten beloofden burgerrechten en democratie in Hongkong te respecteren en tot 2047 geen verandering aan te brengen in het beleid van de centrale regering in Beijing ten aanzien van het autonome Hongkong? Zo ja, welke stappen bent u, op Europees niveau en met uw Britse ambtsgenoot, bereid te ondernemen om China te committeren aan deze internationale afspraak?
De rechtszaak tegen Jimmy Lai maakt onderdeel uit van een bredere campagne van onderdrukking van vrijheid van meningsuiting in Hongkong. Met het gebruik van de nationale veiligheidswetgeving wordt de autonomie van Hongkong en de rechten en vrijheden zoals die zijn beloofd aan de inwoners van Hongkong in de Chinees-Britse gezamenlijke verklaring van 1984 ondermijnd. Nederland zal zich hierover blijven uitspreken en maakt deel uit van een groep van landen die de rechtszaken bijwoont en monitort die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Bent u bereid om zich achter de VS en het Verenigd Koninkrijk te scharen en publiekelijk op te roepen tot vrijlating van Jimmy Lai en sepot van de rechtszaak jegens hem?
In de Media Freedom Coalition verklaring van 29 december 2023, ondertekend door Nederland en 23 andere landen, worden de aanklachten tegen Jimmy Lai en andere journalisten veroordeeld en worden de Hongkongse autoriteiten opgeroepen zich aan hun internationale verplichtingen, waaronder bescherming van mensenrechten, te houden. Nederland zal hier in samenwerking met deze coalitie van gelijkgezinde landen, waaronder de VS en het VK, aandacht voor blijven vragen.
Het uitleveringsverdrag dat Nederland heeft gesloten met Marokko |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is het doel van het recent getekende uitleveringsverdrag tussen Marokko en Nederland?
Het doel van bilaterale uitleveringsverdragen is het vestigen van een rechtsgrondslag voor de uitlevering van personen tussen de verdragsluitende partijen om de vervolging en de tenuitvoerlegging van opgelegde vrijheidsstraffen mogelijk te maken. Het recent ondertekende uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 2024, 1) sluit daarbij aan bij andere uitleveringsverdragen.
Wat is de directe aanleiding voor het uitleveringsverdrag?
Er zijn verschillende aanleidingen voor het sluiten van een bilateraal uitleveringsverdrag met Marokko. De bestrijding van grensoverschrijdende ernstige ondermijnende criminaliteit vergt dat het Koninkrijk der Nederlanden verdragen op het gebied van de strafrechtelijke samenwerking sluit met derde landen die voor het welslagen van die bestrijding belangrijke bijdragen kunnen leveren. Marokko behoort tot die landen. Het Koninkrijk heeft met Marokko in het verleden al verdragen gesloten over de wederzijdse rechtshulp en de overdracht van gevonniste personen. Een uitleveringsverdrag past daarbij. In het bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 november 2022 aangeboden Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 64) zijn beide landen overeengekomen over een uitleveringsverdrag te gaan onderhandelen. Verbetering van de onderlinge betrekkingen is hierbij ook van belang geweest.
Klopt het dat ook verdachten straks makkelijker uitgeleverd kunnen worden aan het Marokkaanse regime? Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarin dit zich zou kunnen voordoen? Over welke misdrijven gaat het?
Het verdrag maakt, behoudens enkele uitzonderingen, uitlevering mogelijk voor alle strafbare feiten waarvoor krachtens het recht van beide staten een gevangenisstraf van een jaar of een langere duur kan worden opgelegd, of als het gaat om tenuitvoerlegging van een straf, het strafrestant ten minste zes maanden bedraagt. De uitleveringsrelatie met Marokko was voorheen alleen gebaseerd op multilaterale verdragen die uitleveringsbepalingen bevatten. Deze bepalingen beperken de uitlevering tot specifieke strafbare feiten die in het desbetreffende verdrag regeling vinden, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit. Delicten waarbij geen verband is met de onderwerpen waarin multilaterale verdragen voorzien, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit, kunnen thans geen aanleiding geven tot uitlevering. Het betreft een groot aantal categorieën strafbare feiten, variërend van levensdelicten tot vermogenscriminaliteit. Ook bevat het verdrag op maat gemaakte afspraken over de formaliteiten rondom uitlevering, zoals termijnen en wijze van aanlevering van documenten. Het verdrag heeft geen gevolgen voor de geldende uitleveringsprocedures in het Koninkrijk, zoals die in het geval van Nederland zijn neergelegd in de Uitleveringswet.
Wat is uw opvatting over de werking van de Marokkaanse rechtspraak? Zijn de standaarden van de Marokkaanse rechtspraak op hetzelfde niveau als de Nederlandse rechtspraak? Indien dit niet het geval is, vindt u het dan verstandig om een dergelijk uitleveringsverdrag te sluiten?
Ik onthoud mij van een oordeel over de Marokkaanse rechtspraak. Bij het sluiten van uitleveringsverdragen is geen sprake van een algemeen geldende minimumstandaard. Tevoren wordt geïnventariseerd welke strafrechtelijke samenwerking er met de betrokken staat is, hoe deze samenwerking loopt, en hoe deze zich wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zou moeten ontwikkelen. Bezien wordt bij welke multilaterale verdragen voor strafrechtelijke samenwerking de desbetreffende staat partij is, en of er uit de samenwerking op die grondslag tekortkomingen voortvloeien die kunnen worden ondervangen met een bilateraal verdrag. Vervolgens wordt bezien bij welke internationale mensenrechtelijke verdragen de desbetreffende staat partij is, en of er sprake is van voortdurende structurele schendingen van de rechten van verdachten. Ten aanzien van Marokko heeft het Koninkrijk toepassing gegeven aan dit beleid. In de memorie van toelichting op het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het verdrag zal in detail over al deze punten verantwoording worden afgelegd.
Heeft u in de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot uw zorgen geuit over het Marokkaanse rechtssysteem en de onterechte veroordeling van mensenrechtenactivisten en journalisten? Zo ja, wat heeft u gezegd? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met mijn Marokkaanse ambtgenoot heb ik, gezien de bijzondere aanleiding voor het bezoek aan Marokko, benut om het wederzijdse belang van de verdere ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking en de directe ondermijning door drugscriminaliteit van onze rechtsstaat te onderstrepen.
Heeft u de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot benut om zich uit te spreken over de onterechte veroordeling van journalist Omar Radi? Heeft u de aantijging ontkracht dat Radi een spion van Nederland zou zijn?
Ik verwijs de leden allereerst graag naar mijn antwoord op vraag 5. Wat de zaak van heer Radi betreft, verwijs ik de leden graag naar hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken daarover, mede namens mij, heeft medegedeeld in het schriftelijk overleg met de Tweede Kamer over het Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 78).
Heeft de Minister garanties afgedwongen zodat Nederlandse activisten zich geen zorgen hoeven maken om gevangen genomen te worden op basis van hun kritiek op de Marokkaanse overheid als zij naar Marokko afreizen, gelet op eerdere voorbeelden zoals de zaak Saïd Chaou?
Dergelijke garanties kunnen in elk geval niet in algemene zin een plaats krijgen in een uitleveringsverdrag, ongeacht de staat die het betreft. Een uitleveringsverdrag bevat immers enkel afspraken over de uitlevering van personen tussen staten. In algemene zin is het zo dat indien de uitlevering moet worden geweigerd omdat er naar het oordeel van de Nederlandse autoriteiten sprake is van een politiek delict, of een daarmee samenhangend delict, die weigering niet wegneemt dat de autoriteiten van de verzoekende staat de opgeëiste persoon kunnen blijven vervolgen en ook aanhouden, wanneer deze persoon op vrijwillige basis naar het verzoekende land afreist.
Is het onder dit verdrag mogelijk om mensen die worden verdacht van – of veroordeeld zijn voor – kritiek op het Marokkaanse regime aan Marokko uit te leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u verzekeren dat er geen onterecht veroordeelde Marokkaanse journalisten of activisten die zich hebben uitgesproken tegen het Marokkaanse regime worden uitgeleverd en een onterechte gevangenisstraf moeten uitzitten?
Ik verwijs de leden graag naar het antwoord op vraag 8.
Kent u het bericht «Succes op klimaattop Dubai dreigt volgens natuurbeschermers uit te draaien op ramp voor bossen»?1
Ja.
Klopt het dat verbranding van hout (houtige biomassa/houtpellets) meetelt voor het op de COP28 afgesproken doel om de hernieuwbare energie capaciteit te verdrievoudigen in 2030? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat houtige biomassa meetelt voor het op de COP28 afgesproken doel om de hernieuwbare energie capaciteit te verdrievoudigen in 2030. Mondiaal zijn landen echter wel verplicht om onder het Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change, UNFCCC) hun koolstofvoorraden in bos te monitoren en hierover te rapporteren. Als deze koolstofvoorraden afnemen (door bijvoorbeeld de inzet van houtige biomassa), leidt dit tot emissies in het land van herkomst en wordt dus de CO2-emissie opgenomen als verandering in het landgebruik. In de beantwoording van vraag 3 zet ik uiteen wat het kabinet vindt van de inzet van biogrondstoffen voor energietoepassingen.
Deelt u de mening dat meer hernieuwbare energie goed is maar niet in de vorm van houtige biomassa, omdat het verbranden van hout voor energie leidt tot ontbossing en afname van de CO2-opslagcapaciteit van bossen? Vindt u het ook heel zorgwekkend dat fossiel massaal dreigt te worden ingeruild voor het verbranden van hout, terwijl dit op geen enkele manier duurzaam is?
Net als uw Kamer kijkt het kabinet kritisch naar de inzet van biogrondstoffen voor energietoepassingen. Daarom heeft het kabinet, conform Duurzaamheidskader biogrondstoffen, besloten geen subsidies meer beschikbaar te stellen voor het gebruik van biogrondstoffen voor elektriciteitsopwekking en laagtemperatuur warmte en in te zetten op het opbouwen van hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen in de chemie en bouw. Alleen duurzame biogrondstoffen kunnen bijdragen aan een klimaatneutrale en circulaire samenleving. Dit wordt onderschreven door rapporten van het IPCC, PBL en de SER. In Europa zorgt de REDIII ervoor dat er strenge duurzaamheidseisen worden gesteld aan biogrondstoffen die gebruikt worden in Europa, ook als deze hun oorsprong buiten Europa hebben. Mondiaal waarborgt de UNFCCC ervoor dat landen hun koolstofvoorraden in bos monitoren en rapporteren. Als deze koolstofvoorraden afnemen, dan zullen deze landen hierop worden afgerekend in hun klimaatdoelstellingen.
Kent u de brandbrief van 25 internationale natuur- en bosbeschermingsorganisaties aan de delegatieleider bij de COP28 namens de EU – Eurocommissaris voor klimaatbeleid, de heer Hoekstra – waarin zij oproepen om de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie aan te scherpen door biomassaverbranding voor energie uit te sluiten?2
Ja.
Klopt het dat de Eurocommissaris deze oproep naast zich neer heeft gelegd en houtige biomassa «geen onderwerp van discussie was» en «niet in het mandaat» zat waarmee hij in Dubai op pad is gestuurd? Zo ja, hoe kan dit? Zo nee, hoe zit het dan?
Of de Eurocommissaris de oproep naast zich neer heeft gelegd, kan ik niet beoordelen. Het belang van het stoppen van ontbossing is door de Eurocommissaris wel benoemd in de onderhandelingen over de global stocktake.3 Het klopt dat, in de gesprekken die zijn gevoerd over de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie, houtige biomassa geen onderwerp van discussie was. De gesprekken gingen met name over hoe we er collectief voor zorgen dat er de komende jaren veel meer wordt geïnvesteerd in kosteneffectieve vormen van hernieuwbare energie zoals zon- en windenergie.
Gezien uw toezegging aan de Kamer dat Nederland zich in Brussel inzet om deze trend grootschalige kap van bomen en bossen voor het gebruik van biomassa binnen de Europese Unie, met als gevolg het afnemen van de CO2-opslagcapaciteit van de Europese bossen te keren3, heeft u namens Nederland binnen de Europese Unie aangedrongen op het uitsluiten van biomassaverbranding voor energie binnen de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u hiermee bereikt?
Op 8 januari 2022 heb ik uw Kamer toegezegd om mij in Europa in te blijven zetten voor verdere aanscherpingen van de duurzaamheidscriteria voor het gebruik van biogrondstoffen. Met als resultaat de herziening van de richtlijn voor hernieuwbare energie (RED III), waarin strenge eisen worden gesteld over het duurzaam beheren van bossen, met oog voor natuurbescherming, biodiversiteit en de langetermijn productiecapaciteit van bossen. Daarnaast stelt de REDIII strenge eisen aan de monitoring van LULUCF-sectoren, waaronder dat koolstofvoorraden behouden en verbeterd worden, en oogst niet groter is dan aanwas. Voor Europese bossen, waar de vraag aan refereert, zouden strengere mondiale eisen daarom geen verschil maken. Immers die worden al gereguleerd door de strenge eisen die de REDIII stelt. Bij het bepalen van het onderhandelingsmandaat voor de COP is geen discussie geweest over de inzet van biogrondstoffen.
Wilt u toezeggen om bij de klimaattop van volgend jaar er alles aan te doen om biomassaverbranding voor energie uit te sluiten van de mondiale doelstelling voor hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Met de uitkomst van COP28 hebben alle partijen bij het Parijs Akkoord zich gecommitteerd aan het verdrievoudigen van de mondiale hernieuwbare energie capaciteit. Een dergelijk besluit aanpassen vereist instemming van al die landen. De inspanningen van die landen richten zich met name op het verbeteren van samenwerking tussen overheden, private partijen en internationale financiële instellingen met als doel de juiste omstandigheden te creëren voor de benodigde investeringen in schone vormen van hernieuwbare energie, zoals zon- en windenergie. Daar wil ik me de komende tijd op richten, onder meer in mijn rol als vicevoorzitter van de ministeriële bijeenkomst van het Internationaal Energie Agentschap in februari.
Klopt het dat energiebedrijf RWE haar twee kolencentrales volledig wil ombouwen naar biomassacentrales en de CO2 wil afvangen en onder de grond wil stoppen (een vorm van BECCS – bio-energie in combinatie met het afvangen en opslaan van CO2)?
RWE heeft in diverse persberichten, waaronder het bericht van 20 juni 20235, aangegeven dat het de bedoeling is «om in de Amer- en Eemshavencentrale van RWE, CO2 van duurzame, biogene oorsprong te hergebruiken en op te slaan» en dat «de planning is om, mits technisch en economisch haalbaar, vanaf 2030 negatieve emissies en groene CO2te produceren.»
Bent u van plan voor dit project een vergunning en/of subsidie te verstrekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De eventueel aan te vragen vergunningen zullen door het desbetreffende bevoegd gezag moeten worden beoordeeld en al dan niet afgegeven. Dat is niet aan mij, maar aan de gemeente en provincie. De Europese Commissie zal in 2026 een rapport uitbrengen met mogelijkheden en voor- en nadelen van het belonen van negatieve emissies middels het EU ETS. Nationale stimulering van negatieve emissies wordt op dit moment nader uitgewerkt met inachtneming van het duurzaamheidskader biogrondstoffen, de Richtlijn Hernieuwbare Energie, de beschikbaarheid van biogrondstoffen en de behoefte aan vervanging van fossiele koolstof door niet-fossiele koolstof.
Heeft u de BECCS maatregel uit het voorjaarspakket klimaat inmiddels nader uitgewerkt (Aanhangsel handelingen 2022/23, 3178)? Kunt u de uitwerking met de Kamer delen?
De nadere uitwerking van de maatregel voor negatieve emissies vindt op dit moment plaats. Hierbij worden verschillende instrumenten bezien, waarbij onder andere techniekneutraliteit een belangrijk uitgangspunt is. Daarna zullen eventuele voorstellen worden gedaan aan de Kamer.
Overweegt u alternatieven voor BECCS om de vraag naar biogrondstoffen te verminderen?4 Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Volgens IPCC, IEA en PBL zijn we afhankelijk van koolstofverwijdering voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen, omdat sommige sectoren moeilijk te vermijden emissies zullen houden die gecompenseerd dienen te worden. Koolstofverwijdering kan via bijvoorbeeld BECCS, DACCS, en vastlegging in bomen, bodem en producten worden gerealiseerd. Waar bij fossiele verbranding koolstof uit de bodem wordt onttrokken via fossiele brandstoffen om uiteindelijk in de atmosfeer te belanden, wordt bij BECCS koolstof uit de atmosfeer onttrokken via biogrondstoffen om uiteindelijk onder de bodem op te slaan. BECCS verlaagt dus de concentratie koolstofdioxide in de atmosfeer en draagt daarmee bij aan het tegengaan van klimaatverandering. BECCS kan dus een techniek zijn die bijdraagt aan het realiseren van negatieve emissies.
Biogrondstoffen spelen een belangrijke rol in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire samenleving. Duurzame biogrondstoffen kunnen primaire abiotische grondstoffen vervangen en zo de milieu-impact verlagen. Gelet op de schaarste van biogrondstoffen is het belangrijk dat biogrondstoffen gecascadeerd en zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Er zijn echter stromen van biogrondstoffen (zoals bijvoorbeeld rioolwaterzuiveringsslib of afvalstromen uit bioraffinageprocessen) waarvoor een meer hoogwaardige toepassing dan verbranding (nog) niet mogelijk of te duur is. De inzet van deze reststromen biedt een mogelijkheid voor de realisatie van koolstofverwijdering via BECCS.
Het kabinet werkt aan het opschalen van hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen in de bouw (via de Nationale Aanpak Biobased Bouwen8) en in de chemie (met o.a. de nationale circulaire plasticsnormering) waarbij koolstofverwijdering kan worden gerealiseerd door, respectievelijk, de opslag van koolstof in biobased bouwmaterialen en CO2-afvang en -opslag bij biochemie- of bioraffinageprocessen. Onderdeel van de transitie van de landbouw is de zoektocht naar nieuwe verdienmodellen. De energie- en grondstoffentransitie bieden nieuwe kansen zoals de productie van biogrondstoffen voor biobased bouwmaterialen en de chemie, en het leveren van reststromen voor de productie van groen gas. De productie van biogrondstoffen kan naast de primaire inkomsten uit de verkoop ervan mogelijk ook secundaire inkomsten uit de verkoop van koolstofcertificaten opleveren.
De maatregel voor negatieve emissies uit het voorjaarspakket Klimaat is niet gelimiteerd tot Bio Energy and Carbon Capture and Storage (BECCS), maar zal techniekneutraal worden ingevuld. Hierbij bekijkt het kabinet op welke manier negatieve emissies techniekneutraal en zo efficiënt en rechtvaardig mogelijk kunnen worden gestimuleerd. Naast BECCS zijn er andere technieken denkbaar die negatieve emissies (koolstofverwijdering) kunnen bewerkstelligen. Bijvoorbeeld de afvang en opslag van biogene CO2 uit raffinageprocessen, opslag van CO2 in bodem, bomen of materialen of afvang van CO2 direct uit de atmosfeer.
Kunt u toelichten op welke manier de toepassing van BECCS volgens u bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering, een circulaire economie en de transitie naar kringlooplandbouw?5
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat negatieve emissies volgens de SER «ook langs andere wegen [dan BECCS] mogelijk [zijn] die beter passen binnen een circulaire economie of kringlooplandbouw, zoals door bosaanplant en door vastlegging van koolstof in de bodem en in producten tijdens de gebruiksfase. Waar alternatieven voor negatieve emissies mogelijk zijn zoals bijvoorbeeld bij koolstofopslag in de bodem, verdienen deze dan ook serieuze overweging»?6 Wat is uw reactie hierop? Hoe geeft u hier invulling aan?
In het rapport «Biomassa in Balans» geeft de SER aan dat vanuit klimaatperspectief toepassingen die negatieve emissies genereren hoogwaardiger zijn dan vergelijkbare alternatieven zonder deze negatieve emissies, omdat deze meer zekerheden bieden op het behalen van de klimaatdoelen. De SER geeft aan dat deze negatieve emissies gerealiseerd kunnen worden door verbranding van biogrondstoffen of het produceren van biobrandstoffen voor transport, in combinatie met de ondergrondse opslag van CO2 (BECCS). Vervolgens stelt het rapport conform uw vraagstelling dat «negatieve emissies ook langs andere wegen mogelijk zijn, die beter passen binnen een circulaire economie of kringlooplandbouw. Zoals door bosaanplant en door vastlegging van koolstof in de bodem en in producten tijdens de gebruiksfase.» Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 en 12 zijn negatieve emissies onmisbaar voor het realiseren van de klimaatdoelstellingen en zet het kabinet hier dan ook op in. Uit onderzoek van o.a. het PBL10 blijkt dat de combinatie van bioenergie met afvang en opslag van CO2 (BECCS) en het afvangen van CO2 in het productieproces van biobrandstoffen het grootste potentieel hebben voor negatieve emissies in Nederland. Negatieve emissies kunnen ook via andere technieken bereikt worden, die volgens het PBL ook in Nederland relevant zijn.
Kent u het bericht «Plan ombouw kolencentrales met CO2-afvang ontlokt nieuwe strijd om biomassa: «Fnuikend voor de bossen»»?7
Ja.
Erkent u dat er ook voor BECCS gigantische hoeveelheden houtpellets moeten worden geïmporteerd en verbrand, inclusief bijbehorend risico op luchtvervuiling, ontbossing, verlies van biodiversiteit en CO2-opslagcapaciteit?
BECCS, de afvang en opslag van biogene koolstof bij bioenergie, kan diverse vormen aannemen. Bijvoorbeeld verbranding van biogrondstoffen in energiecentrales en daarbij behorende afvang van de biogene CO2 om koolstofverwijdering te bereiken, maar ook de afvang en opslag van biogene koolstof bij bijvoorbeeld raffinageprocessen. In het tweede geval is er bijvoorbeeld geen sprake van de verbranding van houtpellets en in het eerste geval hoeft dat ook niet persé het geval te zijn. Bij toepassingen van koolstofverwijderingstechnieken wordt het duurzaamheidskader biogrondstoffen gehanteerd. Hierdoor wordt geborgd dat het gebruik van biogrondstoffen niet leidt tot onacceptabele consequenties voor de natuur en biodiversiteit en dat duurzame biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet.
Erkent u dat wetenschappers zoals Timothy Searchinger van Princeton University waarschuwen dat BECCS helemaal niet klimaatneutraal is of zelfs negatieve emissies oplevert, omdat «wanneer hout wordt geoogst, gaat ten minste de helft van de koolstof van de boom verloren en vervliegt in de lucht. Ook bij het drogen van hout en het maken van pellets gaat koolstof verloren.»? Wat is uw reactie hierop?
Het is nagenoeg onvermijdelijk dat bij de oogst en verwerking van biogrondstoffen koolstof vrijkomt. Dat neemt niet weg dat de langdurige opslag van biogene koolstof wel leidt tot koolstofverwijdering, omdat koolstof uit de korte keten verplaatst wordt naar lange termijnopslag. Dit is zelfs het geval als een deel van de koolstof van biogene oorsprong tijdens het proces weer in de atmosfeer vervliegt en dus in de korte keten blijft. Uiteraard is het van belang om gehanteerde processen zo efficiënt mogelijk in te richten, zodat deze maximaal doeltreffend zijn. Voor het gebruik van biogrondstoffen geldt in Nederland het duurzaamheidskader biogrondstoffen, naast de geldende EU wet- en regelgeving.
Erkent u dat BECCS een peperdure, onbewezen techniek is?
Nee. De inzet van biogrondstoffen bij energiecentrales wordt door marktpartijen zelf op dit moment al toegepast in bepaalde energiecentrales in Nederland. Het is dus haalbaar en blijkt in de praktijk toepasbaar. CCS, de opslag van CO2, is een bewezen techniek die in het buitenland al plaatsvindt en waar ook in Nederland vergevorderde plannen voor zijn. De combinatie van die twee, inzet van bioenergie en de afvang en opslag van de biogene CO2 daaruit, BECCS, betreft een techniek die op relatief korte termijn haalbaar kan zijn om koolstofverwijdering mee te bereiken. Dat wordt bevestigd door o.a. het PBL. Dat geldt overigens ook voor andere technieken van koolstofverwijdering. Sommige andere koolstofverwijderingstechnieken staan juist nog in de kinderschoenen.
Hoe kunt u gezien het bovenstaande volhouden dat BECCS niet in strijd is met uw beleidsinzet dat het verbranden van houtige biomassa voor elektriciteitsopwekking een laagwaardige toepassing is en zo snel mogelijk moet worden uitgefaseerd?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het gebruik van houtige biomassa voor energiedoeleinden zo snel mogelijk wordt afgebouwd en dat biogrondstoffen zo hoogwaardig mogelijk ingezet worden aan de hand van de cascaderingsladder en in lijn met het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Deze beleidsinzet wordt ook meegenomen in de uitwerking van de maatregel voor negatieve emissies.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja. In verband met leesbaarheid zijn vraag 11 en 12 gezamenlijk beantwoord.
Het onderzoek naar het overlijden van een Nederlandse staatsburger in Gaza |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoeveel weken is het inmiddels geleden dat premier Rutte de Israëlische regering vroeg om opheldering over de dood van de 33-jarige Nederlandse Islam al-Ashqar uit Doorn in Gaza door Israëlisch militair optreden?
Op 22 oktober jl. bereikte ons het verdrietige nieuws dat de Nederlandse Islam al-Ashqar in Gaza om het leven was gekomen in Gaza. Vanaf dat moment hebben wij het overlijden van Islam al-Ashqar herhaaldelijk opgebracht bij de Israëlische autoriteiten. Bijvoorbeeld tijdens het bezoek van demissionair Minister-President Rutte aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 23 oktober, inmiddels zeven weken geleden. Diezelfde dag vroeg ook ik opheldering aan mijn Israëlische counterpart. In mijn contact met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Eli Cohen, op 12 december jl. heb ik gevraagd of er al meer duidelijkheid is.
Hebt u inmiddels uitleg ontvangen van de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet en hoe kwalificeert u het uitblijven van die uitleg?
De Israëlische autoriteiten hebben toegezegd alle beschikbare inlichtingen die in relatie staan tot deze verdrietige gebeurtenis aan ons te overhandigen. Op dit moment zijn deze nog niet ontvangen. Ik begrijp en deel uw behoefte aan meer duidelijkheid in deze zaak. Het kabinet blijft hierop aandringen bij Israël.
Hoe vaak, wanneer en op welk niveau hebt u inmiddels bij de Israëlische regering aangedrongen op uitleg?
Ik kan u verzekeren dat het overlijden van Islam al-Ashqar veelvuldig en tot het hoogste niveau is opgebracht bij de Israëlische autoriteiten, zowel op politiek als (hoog)ambtelijk en diplomatiek niveau. Het kabinet zal dit blijven doen totdat er meer duidelijkheid is.
Klopt het dat de Israëlische krijgsmacht bij bombardementen die het uitvoert vooraf een (schriftelijke) inschatting maakt van doelwitkeuze en te verwachten nevenschade en dat na inzet een (schriftelijke) vorm van een battle damage assessment wordt opsteld? Zo ja, waarom is de Israëlische regering dan niet in staat de door de premier gevraagde opheldering te geven?
Voor zover bekend is de besluitvorming over de doelwitkeuze tijdens militaire operaties door de Israëlische krijgsmacht onderhevig aan interne juridische toetsing, gebaseerd op de informatie die beschikbaar is onder de omstandigheden van dat moment. Daarnaast stelt Israël na afloop van militaire operaties naar verluidt «battle damage assessments» op. Deze stukken zijn echter vertrouwelijk en worden niet met andere landen gedeeld. Zoals aangegeven blijft het kabinet bij de Israëlische regering aandringen op opheldering over de dood van Islam al-Ashqar.
Is er meer duidelijkheid over het aantal Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) die zich nog in Gaza bevinden?
De afgelopen tijd hebben meerdere Nederlanders de Gazastrook kunnen verlaten. Buitenlandse Zaken heeft samen met collega’s van het Ministerie van Defensie de doorreis naar Nederland verzorgd. Buitenlandse Zaken onderhoudt op het moment van schrijven actief contact met 11 personen in Gaza met de Nederlandse nationaliteit en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders. Aangezien de situatie elk moment kan veranderen, zijn deze cijfers op moment van publicatie mogelijk achterhaald.
Deelt u de mening dat het een schandaal is dat deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) Gaza nog niet hebben kunnen verlaten?
Het kabinet zet samen met andere EU-lidstaten en landen in de regio alles op alles om alle buitenlanders zo snel mogelijk veilig uit de Gazastrook te krijgen. De mogelijkheden voor het veilig verlaten van de Gazastrook zijn echter sterk afhankelijk van hoe de veiligheidssituatie zich ter plaatse ontwikkelt.
Kan het kabinet in detail uiteenzetten welke stappen het heeft ondernomen om deze Nederlanders (en Nederlandse ingezetenen) uit Gaza te krijgen en van wie of welke partijen het tegenwerking ondervindt?
Buitenlandse Zaken onderhoudt actief contact met Nederlanders in Gaza die zich hebben aangemeld via de BZ Informatieservice. Op basis van de door Nederland gedeelde informatie worden door autoriteiten van Egypte en Israël lijsten opgesteld, die uiteindelijk op Facebook worden gepubliceerd, zodat personen die zich in de Gazastrook bevinden weten dat zij kunnen uitreizen. Soms worden personen niet op deze lijsten geplaatst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio onderhouden actief contact met partners in de regio en zetten zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen, ook in EU-verband, voor in dat alle overige bij ons bekende Nederlanders, en hun kerngezinsleden, en verblijfsvergunninghouders zo snel mogelijk de Gazastrook kunnen verlaten. Gelet op de zeer uitzonderlijke en schrijnende situatie in Gaza heeft het kabinet deze week besloten deze ondersteuning ook te bieden aan personen in Gaza met een via de geëigende procedure van de IND verkregen positief besluit voor gezinshereniging. Bij de opvang na de grenspassage werkt Nederland nauw samen met EU-partners, in het bijzonder België.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, bij voorkeur voor het debat over de Europese top op 12 december aanstaande?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De vervolging van een christelijke vrouw in Nigeria wegens vermeende godslastering en de brute moord op een christelijke studente door een groep islamitische medestudenten |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u ons informeren over de stand van zaken in de vervolging van Rhoda Jatau, die gevangen zit omdat ze haar afschuw had uitgesproken over de moord op de christelijke studente Deborah Yakubu in mei 2022 in de Nigeriaanse deelstaat Sokoto?1
Rhoda Jatua is op 8 december jl. op borgtocht vrijgelaten. Ze zat in gevangenschap sinds mei 2022. De rechtszaak tegen haar, aangespannen door de Nigeriaanse deelstaat Bauchi, loopt nog. Voor haar borgtocht hebben verscheidene organisaties, waaronder de Christian Association Nigeria en de Nigeria Inter-Religious Council, met wie de Nederlandse ambassade nauwe banden onderhoudt, zich ingespannen.
Wat is exact de beschuldiging tegen Rhoda Jatau en op grond van welke feiten is die beschuldiging gedaan? Klopt het dat zij het risico loopt op de doodstraf?
Rhoda Jatua is gearresteerd nadat zij een video deelde in een WhatsApp group waarin de moord van Deborah Yakubu werd veroordeeld. Zij is aangeklaagd voor 1) het aanzetten tot schending van de openbare orde 2) beledigen van / aanzetten tot minachting van religie, 3) cyber stalken. Volgens partners van de Nederlandse ambassade in Abuja zijn deze beschuldigingen gebaseerd op het delen van de video. Indien zij schuldig wordt geacht kan zij veroordeeld worden tot de doodstraf.
Wordt in Nigeria de doodstraf geëist en voltrokken in godslasteringszaken?
De doodstraf wordt geëist in Nigeria, ook voor gevallen van godslastering. De doodstraf is echter niet voltrokken op burgers sinds 2016.
Heeft Nederland, in het kader van de inspanningen voor de afschaffing van de doodstraf in het algemeen en in blasfemiezaken in het bijzonder, Nigeria aangesproken? Bent u bereid bilateraal of in multilateraal verband Nigeria aan te spreken op de vervolging van Rhoda Jatau? Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt Nigeria regelmatig, in zowel bilateraal als multilateraal verband o.a. tijdens de EU-Nigeria mensenrechtendialoog, aan over het belang van het beschermen van mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en geloofsovertuiging, het tegengaan van straffeloosheid en de afschaffing van de doodstraf. o.a. tijdens de EU-Nigeria mensenrechtendialoog.
Klopt het dat de deelnemers aan de lynchpartij op Deborah Yakubu niet zijn vervolgd wegens moord en ook verder straffeloos zijn gebleven? Zo ja, bent u bereid de Nigeriaanse autoriteiten hierop aan te spreken?
Er zijn twee verdachten gearresteerd naar aanleiding van de dood van Deborah Yakubu in mei 2022. In januari 2023 zijn de verdachten vrijgesproken omdat de politie in de deelstaat Sokoto herhaaldelijk niet bij de zittingen verscheen. De politie in deelstaat Sokoto zou sindsdien de verdachten wederom aan het opsporen zijn. Volgens het maatschappelijk middenveld zou er een gebrek aan bewijs en data zijn wat het identificeren van verdachten bemoeilijkt. Nederland treedt niet in de rechtsgang in een ander land.
Klopt het dat er in het algemeen een praktijk is van straffeloosheid als het gaat om moordzaken met vermeende blasfemie als rechtvaardiging? Ziet u een rol voor de Nederlandse speciaal gezant voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging om dit probleem aan te kaarten bij de Nigeriaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en geloofsovertuiging is een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, zo ook voor het werk van de Nederlandse ambassade in Abuja. Zo steunt Nederland financieel lokale organisaties die zich inzetten voor vrijheid van religie en geloofsovertuiging. De Nederlandse ambassade onderhoudt een breed netwerk met religieuze actoren en andere belangrijke spelers uit het maatschappelijk middenveld. In multinationaal verband kaart de Nederlandse Speciale Gezant voor Religie en Levensovertuiging de zorgen aan in de intergouvernementele Freedom of Religion or Belief (FoRB)-fora waar Nederland lid van is, zoals de International Religious Freedom or Belief Alliance en de International Contact Group on FoRB.
Kan de lynchpartij op Deborah Yakubu worden beschouwd als een misdrijf tegen de menselijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan Nederland doen om straffeloosheid van dergelijke misdaden tegen te gaan?
Justitie in Nigeria is hier in eerste instantie toe verplicht, op basis van de mensenrechtenverdragen waar Nigeria partij bij is. Als de lynchpartij van een dergelijke omvang is dat er sprake is van een misdrijf tegen de menselijkheid of indien deze plaatsvond in connectie met het gewapend conflict dat in Nigeria woedt, dan is in beginsel ook het Internationaal Strafhof bevoegd – zij het dat zij enkel in actie kunnen komen indien Nigeria «unwilling or unable» is om zelf een onderzoek uit te voeren en vervolging in te stellen. Voor wat NL doet verwijs ik naar antwoord op vraag 4 en 6.
Het verzoek om voorbehoud en een parlementaire behandeling van de wijziging van de IHR van de WHO |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u zich de brief herinneren van de Voorzitter, van 5 juli 2023, aan de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, verwijzend naar het verzoek van dertig leden van de Tweede Kamer om een voorbehoud voor en een parlementaire behandeling1 van de wijziging van de International Health Regulations van de WHO?
Ja.
Is de brief die de Minister van Buitenlandse Zaken naar aanleiding van dit verzoek van deze dertig leden naar de WHO had moeten sturen ook daadwerkelijk verstuurd?
Ja, vanzelfsprekend.
Zo ja, kunt u deze brief, al dan niet vertrouwelijk, ter inzage geven en aangeven wanneer deze naar de WHO is verstuurd en door de WHO is ontvangen?
Zoals reeds genoegzaam is gebleken uit de beantwoording van vraag 1 van de vragen van het lid Pouw-Verweij (BBB) op 29 november 2023, waarnaar u hieronder verwijst, heeft Nederland de Directeur-Generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in een diplomatieke nota op 16 augustus 2023 ervan in kennis gesteld dat de wijzigingen van de Internationale Gezondheidsregeling 2005 (IHR) van 18 mei 2022 hangende de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure in de Staten-Generaal worden verworpen. De WHO heeft Nederland diezelfde 16 augustus 2023 een ontvangstbevestiging doen toekomen. De diplomatieke nota kan desgewenst vertrouwelijk aan uw Kamer ter inzage worden aangeboden.
Weet u wat er na het ontvangen van de brief door de WHO is gebeurd met het verzoek van de betreffende dertig leden van de Tweede Kamer? Is er over deze brief en het verzoek contact opgenomen door de WHO met de Nederlandse overheid? Zo ja, wie bij de rijksoverheid heeft hierover contact gehad en wat is de uitkomst van dit contact geweest?
Nederland heeft als reactie op zijn brief op 16 augustus 2023 een ontvangstbevestiging van de WHO ontvangen. Er is daarnaast een ontmoeting geweest tussen de WHO en de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Genève, waarbij nader is toegelicht dat een uitdrukkelijke parlementaire goedkeuringsprocedure wordt gevolgd die niet voor het verstrijken van de bezwaartermijn op 1 december 2023 zou zijn afgerond.
Kunt u uitleggen waarom de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas op 29 november 2023, in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Pouw-Verweij, melding maakt van «voorbereidingen» van een «nationale goedkeuringsprocedure»? Waarom is de Tweede Kamer hierover niet eerder geïnformeerd, niet in de laatste plaats aangezien de deadline voor het aantekenen van bezwaar en voorbehoud is vastgesteld op 1 december 2023?
Aangezien dertig leden van de Tweede Kamer kenbaar hebben gemaakt uitdrukkelijke parlementaire behandeling te wensen van de wijzigingen, is ruim voor het verstrijken van de bezwaartermijn van 1 december 2023 kenbaar gemaakt aan de WHO dat Nederland de wijzigingen hangende de nationale uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure verwerpt. Er zijn gelijktijdig voorbereidingen getroffen voor de uitdrukkelijke parlementaire goedkeuring van de wijzigingen, zoals (een deel van) de Kamer wenselijk heeft geacht en dat kenbaar heeft gemaakt overeenkomstig artikel 10.4 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en ingevolge artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Het directe gevolg van dit verzoek (23 908 R1519, nr. 162) is dat de (Rijks)ministerraad wordt gevraagd in te stemmen met het opstarten van de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure. Het wetgevingsproces is vanzelfsprekend een zorgvuldige procedure die goed voorbereid dient te worden. Het opstellen van de goedkeuringsstukken neemt tijd in beslag. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de termijnen van in dit geval de Rijksministerraad, aangezien de Internationale Gezondheidsregeling geldt voor het gehele Koninkrijk.
Kunt u verduidelijken welke «voorbereidingen» er op dit moment worden getroffen, waar deze precies voor nodig zijn en wanneer deze zullen worden afgerond, zodat de parlementaire behandeling kan starten?
Het verzoek tot de uitdrukkelijke goedkeuring brengt met zich mee dat de Kamer de wijzigingen van het verdrag behandelt als een voorstel van rijkswet. Dit voorstel van rijkswet dient voorbereid te worden. Vanzelfsprekende voorbereidingen als het opstellen van de goedkeuringsstukken zijn reeds in aanloop naar de Rijksministerraad van 24 november 2023 afgerond, in overeenstemming met de termijnen die het Ministerie van Algemene Zaken daartoe hanteert. Na instemming van de Rijksministerraad met het opstarten van de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure van de IHR-wijzigingen zijn de stukken conform de uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure bij verdragen, die in grote lijnen overeenkomt met de Nederlandse wetgevingsprocedure, aanhangig gemaakt bij de Raad van State van het Koninkrijk voor advies.
Indien er geen brief is verstuurd om het verzoek om een voorbehoud van het Nederlandse parlement kenbaar te maken aan de WHO, waarom niet? Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid de regels hieromtrent heeft overtreden en op basis van welke rechtsgronden dit is gebeurd?
Deze vragen zijn blijkens de eerder genoemde beantwoording van de vragen van het lid Pouw-Verweij op 29 november 2023 alsmede bovenstaande antwoorden niet van toepassing.
Klopt het dat de WHO hiermee bovendien haar eigen wetten en regels overtreedt door lidstaten actief en bewust niet en/of zeer verkapt, te informeren over procedures en beslissingen? Kunt u bovendien uitleggen waarom het Nederlandse kabinet de WHO niet actief controleert op het naleven van deze wetten en verplichtingen richting de lidstaten en geen proactieve houding aanneemt in het bewaken van de Nederlandse bestuurlijke en soevereiniteit?
Het hier geschetste beeld herken ik niet en is mijns inziens onjuist. De samenwerking tussen Nederland en de WHO ervaar ik als constructief en van belangrijke meerwaarde. De vragen staan een inhoudelijke beantwoording in de weg.
De illegale handel in traditionele medicijnen, gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA), waaruit blijkt dat er nog steeds op grote schaal traditionele medicijnen worden verkocht, waarin bedreigde en beschermde diersoorten zijn verwerkt: de neushoorn, tijger, pangolin en luipaard?1
Ik ben bekend met het onderzoek van EIA »Investing in Extinction How the global financial sector profits from traditional medicine firms using threatened species», waarin wordt gesteld dat minstens 88 traditionele Chinese geneesmiddelen delen van pangolin (schubdier) en luipaard bevatten en dat sommige van deze medicijnen ook delen van tijger en neushoorn bevatten.
Wist u dat er in tenminste 88 traditionele medicijnen en producten delen van luipaarden en pangolins worden gebruikt, gefabriceerd door 72 Chinese bedrijven en onder licentie van de Chinese Overheid (National Medical Products Administration of China)? Zo ja, kunt deze producten weren van de Nederlandse en Europese markt?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van EIA, dat dit stelt. De luipaard en de pangolin vallen onder CITES appendix I. Dit betekent dat commerciële handel in producten die luipaard en pangolin bevatten internationaal verboden is. Producten die delen van deze soorten bevatten kunnen dus niet legaal op de Europese markt terecht komen. Hier wordt op gehandhaafd.
Bent u het eens met de conclusies van de onderzoekers dat als we niets doen, deze bedreigde dieren dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
De impact van illegale internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (illegal wildlife trade) is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Het CITES-verdrag beschermt soorten om uitsterven in het wild door internationale handel te voorkomen. Nederland heeft als handelsland hier een grote verantwoordelijkheid in en acteert daar ook op.
Kent u het artikel «Drugshandelaren controleren nu ook de illegale handel in goud, tijgers en hardhout»?2
Ja.
Deelt u de mening dat illegale handel in bedreigde wilde dieren en planten, onder meer gedreven door een toenemende vraag naar traditionele medicijnen die zijn gemaakt van bedreigde dier- en plantsoorten, niet duurzaam is, temeer daar uit onderzoek blijkt dat deze handel in toenemende mate in handen is van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel zeker de mening dat illegale handel – in welke vorm en omvang ook – in bedreigde wilde dieren en planten niet duurzaam is. Het vormt een grote bedreiging voor de mondiale biodiversiteit.
Deelt u de mening van onderzoeker Van Uhm dat dit soort criminaliteit op grootschalige wijze de natuur vernietigt, zodat dit feitelijk ecocide is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit onder de aandacht brengen op internationale gremia?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5. In het kader van CITES wordt nationaal, Europees en internationaal samengewerkt om illegale handel tegen te gaan. Nederland committeert zich aan het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking3. Binnen CITES is er blijvende aandacht voor het tegengaan van internationale illegale handel en gelieerde vraagreductie. Tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP19, 11–25 november 2022) is er een aantal besluiten genomen die onder meer toezien op het gebruik van de «CITES Guidance on demand reduction strategies to combat illegal trade in CITES-listed species», regionale trainingsseminars en lokale pilotprojecten op het gebied van vraagreductie. Nederland steunt deze besluiten. Nederland heeft in dit kader onlangs de CITES besluiten m.b.t. demand reduction to combat illegal trade financieel ondersteund met een bedrag van $ 90.000 USD met als doel internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Daarnaast heeft Nederland deelgenomen aan de CITES Big Cat Task Force. De Task Force heeft onder meer maatregelen geïdentificeerd om – naast de CITES soortspecifieke maatregelen – de samenwerking tussen vraag, aanbod en transitlanden te versterken om de illegale handel in soorten grote katachtigen adequaat aan te pakken. Nederland blijft zich inzetten voor een goede inbedding van deze maatregelen binnen CITES.
Deelt u de mening dat het van enorm belang is dat de World Health Organization (WHO) een standpunt inneemt of een uitspraak doet over het gebruik van bedreigde dier- en plantsoorten in traditionele medicijnen, gezien de conclusies van bovenstaande onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiervoor te doen?
De WHO ziet de traditionele geneeskunde als een belangrijke aanvulling op de reguliere gezondheidszorg, met name in gebieden waar het de toegang tot zorg kan vergroten. De WHO heeft in de WHO traditional medicine strategy (2014–2023, verlengd tot 2025) aandacht voor biodiversiteit en bedreigde diersoorten, en vindt het belangrijk dat traditionele medicijnen voldoen aan internationale verdragen over biodiversiteit en bedreigde diersoorten.
Nederland zal blijven benadrukken dat de bescherming van biodiversiteit en bedreigde diersoorten op de juiste manier wordt meegenomen in de te ontwikkelen Global traditional medicine strategy 2025–2034.
Kunt u aangeven in welke internationale gremia en fora u dit jaar aandacht heeft gevraagd voor illegale handel in bedreigde en beschermde diersoorten en de link met zoönosen, conform uw toezegging in antwoord op vragen van Partij voor de Dieren?3
Tijdens de WHA in mei 2023 is de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 besproken en is het besluit genomen om de strategie tot 2025 te verlengen. Ook is besloten aan de 78ste WHA-vergadering in 2025 een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 voor te leggen. Door Nederland werd, zoals aan de Kamer toegezegd, daarbij het belang van de volksgezondheid, waaronder het risico op zoönosen, en de bescherming van biodiversiteit benadrukt.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is er tijdens de CITES CoP19 een aantal besluiten genomen die tot doel hebben om internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Nederland steunt deze besluiten.
Kunt u aangeven wat u heeft ingebracht over illegale handel van traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten, tijdens de eerste WHO Traditional Medicine Global Summit, die plaatsvond op 17 en 18 augustus jongstleden?
De toenmalige Minister van VWS was in India voor een werkbezoek en voor de G20 Health Ministers bijeenkomst (18–19 augustus), maar heeft niet deelgenomen aan dit WHO-overleg. Namens Nederland is er geen inbreng geweest.
Wat gaat u eraan doen om traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde dieren, te agenderen tijdens de World Health Assembly in mei 2024?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de World Health Assembly in 2024. Het is niet meer mogelijk onderwerp voor de WHA te laten agenderen. De agenda van de WHA wordt bij de Uitvoerende Raad vastgesteld. Voorstellen voor de agenda moeten in september worden ingediend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat andere landen zich ook uitspreken tegen het gebruik van dit soort medicijnen, waarvan de productie een extra aanslag betekent op bedreigde dier- en plantsoorten en daarmee een bedreiging vormt voor de biodiversiteit?
Waar opportuun, zal ik het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit en bedreigde dier- en plantsoorten blijven benadrukken.
Kunt u bevestigen dat u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik» niet ondersteunt? Wat maakt dat u meent dat het RIVM geen gelijk heeft?4
In de verkennende studie van het RIVM wordt geconstateerd dat kruidenpreparaten gezondheidsrisico’s met zich kunnen meebrengen.
Kruidenpreparaten die geen geneesmiddelen zijn vallen onder de Warenwet. Deze producten moeten voldoen aan de EU-regelgeving die geldt voor alle levensmiddelen, zoals de voorschriften voor veiligheid, etikettering, hygiëne en additieven. Er is geen specifieke Europese regelgeving voor kruidenpreparaten. In het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten zijn enkele nationale voorschriften opgenomen, die vooral betrekking hebben op de veiligheid ervan.
Zoals ook aangegeven in brief over de Aanpak veiligheid voedingssupplementen die op 14 december 2020 naar uw Kamer is gestuurd, is Nederland er voorstander van dat op Europees niveau meer geharmoniseerde regelgeving komt voor de veiligheid van voedingssupplementen en kruidenpreparaten. Op nationaal niveau wordt gewerkt aan uitbreiding van de negatieve lijst van kruiden in het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. Omdat voor veel kruiden onvoldoende gegevens bekend zijn over de risico’s op schadelijke effecten is regulering ervan zowel op Europees als nationaal niveau, in de praktijk complex.
Het Voedingscentrum en NVWA wijzen consumenten op de mogelijke gezondheidsrisco’s van kruidensupplementen. Recent heeft de NVWA nieuwsitems ontwikkeld voor hun website en op social media om hier extra de aandacht op te vestigen.
Hoe staat het met de bewustwordingscampagne die u dit jaar zou ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten? Wanneer deelt u deze met de Kamer?
Zoals aangekondigd in de beantwoording van vragen over de aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan (5 september 2023, 2023Z11324)6 zal ik voortbouwend op al ingezette acties (die doorlopend plaatsvinden) en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten.
De campagne kent verschillende onderdelen en doelgroepen en de Nederlandse inzet is zowel nationaal/Europees als internationaal. Daarnaast is er binnen de Meld Misdaad Anoniem campagne Wildlifecrime de samenwerking aangegaan met de brancheorganisatie voor de luchtvrachtindustrie (ACN). Begin 2024 vindt er verder overleg plaats met de Europese Commissie om te kijken naar een gezamenlijke bewustwordingscampagne over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten in het kader van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Ik zal uw Kamer halverwege 2024 verder informeren over de vorderingen en initiatieven.
De deelname van een Hamas-handlanger aan een Nederlandse handelsmissie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pro-Hamas-activist Abou Rashed mocht deelnemen aan Nederlandse handelsmissie in Qatar»?1
Klopt het dat Abou Rashed deelnam aan de handelsmissie naar Qatar in 2020? Zo ja, in welke hoedanigheid?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. In het kader van handelsmissies kunnen deelnemers zakelijk contacten uitnodigen. Er is geen uitnodiging verstrekt door de Nederlandse overheid. Abou Rashed was toehoorder bij programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Wie heeft deze Hamas handlanger uitgenodigd om deel te nemen aan de handelsmissie? Met welk doel schoof hij aan bij de delegatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Hamas-activist en fondsenwerver Abou Rashed ooit enige adviserende rol gehad binnen de Nederlandse overheid? Zo ja, welke?
Nee, er is geen informatie of indicatie die wijst op een adviserende rol van de heer Abou Rashed voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Bij welke ontmoetingen was Abou Rashed tijdens de handelsmissie aanwezig? Wat was zijn inbreng tijdens die ontmoetingen?
De heer Abou Rashed was op introductie van één van de missiedeelnemers aanwezig bij programmaonderdelen van de handelsmissie. Het betrof een presentatie van Nederlandse missiedeelnemers, een netwerkreceptie, een bezoek aan Qatar University, een bezoek aan de Qatar Olympic Committee en een ronde tafel bijeenkomst. Abou Rashed was toehoorder bij deze programmaonderdelen, hij had geen rol en was ook geen deelnemer aan de handelsmissie.
Hoe kan het dat een Hamas handlanger, die van Hamas-leider Haniyeh een onderscheiding kreeg, voor de handelsmissie werd uitgenodigd?
De ambassade en het ministerie waren niet betrokken bij het uitnodigingsbeleid.
Bij een handelsmissie kunnen deelnemers zakelijke contacten uitnodigen. Daarbij kan het voorkomen dat zij zich kort van tevoren aanmelden of zich pas ter plekke als toehoorder melden. Een toetsing van zakelijke contacten en toehoorders op individueel niveau is praktisch niet uitvoerbaar, mede vanwege de grote aantallen. De aanwezigheid van de heer Abou Rashed bij onderdelen van de handelsmissie was niet voorzien en achteraf gezien zeer ongelukkig.
De handelsmissie naar Qatar is georganiseerd door een zogenoemd Partners-International-Business-cluster (PIB): dit is een groep van Nederlandse bedrijven. Deze activiteiten worden georganiseerd met financiële steun van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het Orange Sports Forum (OSF) coördineerde dit PIB-cluster, deze handelsmissie en de werving van deelnemers. De ambassade ondersteunde het OSF bij de totstandkoming van het programma.
Kunt u aangeven waarom deze man – die publiekelijk al sinds 2010 met Hamas werd geassocieerd – mocht aanschuiven bij de ambassadeur?
Zie antwoord vraag 6.
Wat was er op het departement bekend over Abou Rashed en zijn banden met Hamas, op de vooravond van de handelsmissie?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er ten aanzien van Abou Rashed ooit ambtsberichten of waarschuwingen van de AIVD op het departement terecht gekomen?
De AIVD doet geen uitspraken over individuele gevallen of individuele rapportages.
Is er Nederlands belastinggeld via Abou Rashed en/of tussenpersonen bij de terroristen van Hamas beland? Kunt u dat uitsluiten?2
Voor zover bekend bij het ministerie is er geen Nederlands belastinggeld naar Abou Rashed gegaan noch via hem naar Hamas gegaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Hamas handlangers zomaar uitgenodigd worden, of aanschuiven, bij Nederlandse handelsmissies?
We blijven ons uiterste best doen dit in de toekomst te voorkomen. Vooropgesteld wordt dat beoogde deelnemers aan een handelsmissie voorafgaand aan de missie een procedure dienen te doorlopen onder regie van de RVO. Handelsmissies georganiseerd door de RVO staan open voor inschrijving door ondernemingen of instellingen die ingeschreven staan in het handelsregister van de bevoegde Kamer van Koophandel in Nederland. De inschrijver dient bij aanmelding aan te geven kennis te hebben genomen van de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hiernaar te handelen. Meer informatie over de voorwaarden voor inschrijving van een handelsmissie is te vinden op de website van de RVO.3
De visumverlening aan en bezoek van Taliban-vertegenwoordiger Abdul Bari Omar aan Nederland |
|
Nico Drost (CU), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van het Taliban-regime een visum voor Nederland krijgt?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger van de VN-lidstaat Afghanistan.
De desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, dat vervolgens is verstrekt door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO en bevestiging van deelname door het Ministerie van VWS vormden een ondersteuning in de toekenning van het visum. Ook wordt gecheckt of aanvragers op signalerings- en/of sanctielijsten staan.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod opgelegd hebben gekregen. Tegen betrokkene is geen inreisverbod uitgevaardigd, hij is niet op een sanctielijst geplaatst en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Op welk niveau is deze beslissing binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken genomen? Heeft u het besluit zelf goed gekeurd? Bent u bereid alle documenten van het ministerie betreffende de aanvraagprocedure, al dan niet geanonimiseerd, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Op elke visumaanvraag wordt beslist namens de Minister van Buitenlandse Zaken op grond van een mandaatregeling. Dat geldt dus ook voor deze aanvraag.
Van individuele visumaanvraagdossiers wordt geen informatie gedeeld. Aan uw verzoek kan derhalve niet worden voldaan.
Wie heeft Abdul Bari Omar uitgenodigd en waarom?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst. De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan.
Hoe kan het dat Minister Kuipers een ontmoeting had met deze Taliban-vertegenwoordiger en met hem op de foto is gegaan?
Minister Kuipers had geen afspraak met deze deelnemer. Echter na afloop van de bijeenkomst wilde een aantal deelnemers met Minister Kuipers op de foto. De vertegenwoordiger van Afghanistan was daar één van. De Nederlandse organisatie was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de Afghaanse deelnemer een Taliban functionaris was.
Bent u bekend met de reactie van het Duitse Auswärtiges Amt dat zegt dat het Taliban-regime niet erkend wordt en er geen normalisering van de betrekkingen kan plaatsvinden?1 Waarom bent u wel tot normalisering overgegaan door het verlenen van een visum aan deze Taliban-vertegenwoordiger?
Ja, ik ben bekend met deze reactie, en deel deze. De afgifte van een visum aan de betrokkene betekent geenszins normalisering van relaties met het Taliban regime in Afghanistan.
Hoe heeft het Duitse Auswärtiges Amt gereageerd op het feit dat het Nederland is geweest dat het visum verleend heeft? Welke opheldering heeft u het Amt kunnen verschaffen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze kwestie nauw contact met het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij is van Nederlandse kant benadrukt dat het visum niet verstrekt had moeten worden.
Als blijkens een reactie van uw ministerie deze Taliban-vertegenwoordiger geen visum had mogen hebben, waarom heeft hij het dan toch gekregen?2 Bent u het eens dat zeggen dat er een fout is gemaakt geen afdoende verklaring is?
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen omdat het, mede met het oog op de motie-Brekelmans3, hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Op welke manier gaat u uw excuses voor deze verkeerde beslissing overbrengen aan de nabestaanden van de in Afghanistan gevallen Nederlandse militairen?
De Taliban vertegenwoordiger had geen visum mogen krijgen. Uiteraard realiseer ik me dat zijn aanwezigheid pijnlijke herinneringen oproept voor de nabestaanden van gevallen militairen maar ook voor ieder die heeft geleden of nog lijdt onder het regime van de Taliban.
De aanwezigheid van een hoge Talibanfunctionaris op het WHO-congres in Den Haag. |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Geert Wilders (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat op het Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-congres van afgelopen week een hoge functionaris van de Taliban, het hoofd van de Afghaanse Voedsel- en Medicijnautoriteit, aanwezig was?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger van de VN-lidstaat Afghanistan.
De desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, dat vervolgens is verstrekt door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op ondersteunende documenten zoals een gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO enbevestiging van deelname door het Ministerie van VWS op naam vormden een ondersteuning bij de toekenning van het visum. Ook is gecheckt of de aanvrager op signalerings- en/of sanctielijsten staat vermeld.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod. Tegen betrokkene is geen inreisverbod uitgevaardigd, hij is niet op een sanctielijst geplaatst en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Klopt het dat, zoals Duitse media melden, Nederland aan deze man een Schengenvisum heeft afgegeven op basis waarvan hij zowel in Nederland als Duitsland activiteiten heeft kunnen verrichten?1
Ja. Bij visumverlening is de norm dat er een visum wordt verstrekt dat geldig is voor het hele Schengengebied.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat de betreffende persoon weliswaar niet op een sanctielijst stond, maar desondanks geen visum had moeten krijgen?
Ja.
Hoe ziet de gevolgde procedure eruit waaraan u refereert?2 Is de gemaakte fout een incident of is onder de huidige procedure het risico groot dat ongewenste personen een visum krijgen zolang zij niet op een sanctielijst staan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt – naast de standaard toets op sanctie- en signaleringslijsten – o.a. ook getoetst op het reisdoel, de openbare orde, binnenlandse veiligheid, volksgezondheid, de internationale betrekkingen en op de ondersteunende documenten.
Elke visumaanvraag wordt op eigen merites beoordeeld. Ook in de toekomst zal telkens worden afgewogen of er voldoende grond is voor afwijzing op grond van de bepalingen in de Visumcode.
Op welke wijze gaat u de procedure herzien en aanscherpen?
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen, omdat het, mede met het oog op de motie-Brekelmans3, hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Hoeveel en welke Talibanfunctionarissen staan er momenteel op de sanctielijst?
Onder het VN-sanctieregime m.b.t. Afghanistan staan momenteel 135 individuen en 5 entiteiten gelist. Daarnaast zijn er vijf individuele Talibanleden op de EU mensenrechtensanctielijst geplaatst voor ernstige schending van vrouwenrechten.
Indien dit een selecte groep is, bent u dan bereid deze uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Nederland speelt een actieve rol in het plaatsen van individuen die zich schuldig maken aan terreuracties op sanctielijsten. Om op de sanctielijst geplaatst te worden, is een van de vereisten dat bewezen moet zijn dat een persoon onderdeel is van een terroristische groepering die op de sanctielijst staat en/of terreuracties heeft begaan.
Het feit dat de minister van VWS op een foto stond met een Taliban-vertegenwoordiger in Den Haag |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe heeft een vertegenwoordiger van de terreurbeweging Taliban een visum kunnen krijgen om vrij door de Europese Unie (en Nederland) te kunnen reizen?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst. De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de betreffende Taliban-vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan.
Desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, hetgeen vervolgens verstrekt is door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals een gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO en de bevestiging van deelname door het Ministerie van VWS op naam vormden een ondersteuning bij de toekenning van het visum. Ook wordt gecheckt of aanvragers op signalerings- en/of sanctielijsten staan.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod. Betrokkene is niet op een sanctielijst geplaatst, en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen, omdat het – mede met het oog op de motie-Brekelmans – hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Hoe heeft deze vertegenwoordiger op een evenement van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een toegangspas kunnen krijgen? Zou u contact met het WHO kunnen opnemen hierover om uitleg te krijgen en de Kamer hier zo snel als mogelijk over te informeren?
De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de betreffende Taliban-vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan. VN-instellingen (inclusief de WHO) volgen in de regel deze praktijk en nodigen de Taliban niet uit bij hun werk.
Aangezien de WHO deze persoon wel als deelnemer had geregistreerd, heeft Nederland als gastland een toegangspas voor de bijeenkomst afgegeven. De Nederlandse organisatie was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de Afghaanse deelnemer een Taliban functionaris was. Er is contact over deze kwestie met de WHO. Het onderzoek naar hoe deze persoon een uitnodiging heeft kunnen krijgen, is nog niet afgerond.
Hoe is deze persoon de EU binnengekomen en welke lidstaat heeft hem een visum verleend?
Nederland heeft het visum verstrekt. Bij de aanvraag zijn reisbescheiden overlegd voor een vliegreis naar Nederland (Schiphol).
Waren er méér vertegenwoordigers van de Taliban (of andere terroristische organisaties) aanwezig op dit evenement? Zo ja, waarom waren überhaupt vertegenwoordigers van terreurbewegingen aanwezig op een evenement als deze?
Vanuit Afghanistan was dit de enige fysieke deelnemer. VN-instellingen (inclusief de WHO) erkennen de Taliban niet als officiële vertegenwoordiger van de lidstaat Afghanistan, en nodigen vertegenwoordigers van het huidige regime niet uit bij hun werk. Dit betekent dat de WHO de betreffende Taliban-vertegenwoordiger die aanwezig was op het World Local Productions Forum, niet had moeten uitnodigen.
Weet u waar deze Taliban-vertegenwoordiger nu verblijft? Indien dit nog altijd binnen de EU is, bent u bereid Europol te informeren hierover?
Volgens de bij het visum overlegde reisbescheiden heeft betrokkene het land inmiddels verlaten. Dit wordt bevestigd door berichten op sociale media.
Waren er ook afgevaardigden van het Iraanse regime aanwezig op dit evenement?
Er waren geen fysieke deelnemers vanuit Iran op de conferentie.
Bent u van mening dat er gevolgen voor de WHO moeten zijn voor het verlenen van toegang aan een vertegenwoordiger van een terreurgroep? Zo ja, welke gevolgen?
De WHO nodigt standaard al haar lidstaten uit voor haar bijeenkomsten, ongeacht waar deze plaatsvinden. Aangezien de VN de Taliban niet als de legitieme vertegenwoordiger voor de VN-lidstaat Afghanistan erkent had deze persoon niet uitgenodigd mogen worden door de WHO. Er is contact over deze kwestie met de WHO. Het onderzoek naar hoe deze persoon een uitnodiging heeft kunnen krijgen, is nog niet afgerond.
Waarom was niet bekend bij de Nederlandse inlichtingendienst dat een vertegenwoordiger van een terreurbeweging op de Europese sanctielijst aanwezig was in Nederland? Is hier niet vreselijk gefaald?
Nederland monitort reisaanvragen en/of -bewegingen van individuen die op sanctielijsten geplaatst staan om te voorkomen dat deze afreizen naar Nederland. Betrokkene staat niet op een sanctielijst.
Welke veiligheidsmaatregelen waren er tijdens het evenement om Onze Minister en andere aanwezigen te beschermen tegen niet alleen terreuracties maar ook tegen diplomatieke netwerkpogingen om banden met Westerse mogendheden aan te halen?
Alle reguliere veiligheidsmaatregelen verbonden aan het organiseren van een VN-vergadering in Nederland, zijn getroffen. Alle aanwezige deelnemers waren vooraf geregistreerd en kregen slechts toegang tot de bijeenkomst op basis van deze registratie en het vertoon van hun paspoort. Naar inzicht van het kabinet zijn de politici en andere deelnemers op geen enkele manier in gevaar geweest.
Welke stappen zet Nederland zodat in de toekomst vertegenwoordigers van de Taliban of andere terroristische organisaties niet meer vrij kunnen bewegen binnen de EU?
Nederland speelt een actieve rol in het plaatsen van individuen die zich schuldig maken aan terreuracties op sanctielijsten. Ook internationaal spannen wij ons hiervoor in. Om op de sanctielijst geplaatst te worden, is een van de vereisten dat bewezen moet zijn dat een persoon onderdeel is van een terroristische groepering die op de sanctielijst staat en/of terreuracties heeft begaan.
Zoals eerder aangeven is de Afghaanse Taliban niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of van de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op een sanctielijst van de VN geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en het inreisverbod.
Die VN-sancties gelden ook binnen de EU, omdat ze door de EU zijn omgezet in een besluit van de Raad en een verordening. Daarnaast zijn individuele Talibanleden op de EU mensenrechtensanctielijst geplaatst voor ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt kabinet echter wel lering uit deze gebeurtenissen, want zoals hierboven aangegeven is het van mening dat het hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Wie heeft de reis- en verblijfkosten betaald van deze Taliban-vertegenwoordiger en zijn eventuele collega’s? Hoeveel euro bedroeg dit?
Nederland heeft geen reis en verblijfskosten betaald van deelnemers aan deze bijeenkomst. Bij de Wereldgezondheidsorganisatie konden lage- en middeninkomens landen wel een economy ticket van het land van herkomst naar Nederland krijgen en werden de reis- en verblijfskosten vergoed. Het is onbekend of deze deelnemer uit Afghanistan van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dit wordt ook nog door de WHO onderzocht.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie dagen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht in Russische media inzake voorbereidingen van het Kremlin op de presidentsverkiezingen van 2024 door middel van een “lijst van vertrouwelingen” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Kremlin bezig is met het opstellen van een «lijst van vertrouwelingen» voor Poetins kandidatuur in aanloop naar de presidentsverkiezingen van 2024 die campagne zullen gaan voeren voor zijn herverkiezing?1
Ja.
Deelt u de mening dat de personen op deze lijst, bestaande uit prominenten uit verschillende regio’s van Rusland, zich ondubbelzinnig scharen achter Vladimir Poetin en dat consequenties hoort te hebben?
Het kabinet zal de ontwikkelingen met betrekking tot deze lijst blijven volgen en afhankelijk hiervan kan een afweging worden gemaakt over eventuele consequenties in EU-kader. De precieze inhoud van deze lijst en de daadwerkelijke inzet van personen die hierop zouden komen te staan is momenteel nog onbekend.
Bent u in dat kader bereid om in EU-verband persoonsgerichte sancties, zoals een inreisverbod, aan te kondigen op alle individuen uit de lijst nog voordat die publiekelijk wordt bekendgemaakt?
Het is de inzet van het kabinet om met sancties de druk op Rusland waar mogelijk nog verder op te voeren en zo de Russische oorlogsmachine te belemmeren. Daarbij liggen voor het kabinet alle opties op tafel, waarbij Nederland onverminderd een voortrekkersrol speelt in de ontwikkeling van nieuwe maatregelen. Onder de huidige sanctieregels kan eenieder die materiele steun levert aan de Russische overheid op de sanctielijst worden geplaatst. Met dit criterium geeft de EU een expliciete waarschuwing aan eenieder die zich nadrukkelijk aan het Kremlin verbindt dat dit consequenties kan hebben.
Nederland is in EU-verband continu in gesprek over de effectiviteit van bestaande maatregelen en het instellen van nieuwe sancties om de druk op Rusland verder te verhogen. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt. In algemene zin geldt echter dat individuen niet op de sanctielijst kunnen worden geplaatst nog voordat de lijst bekend is gemaakt. Sanctiemaatregelen worden op individuele basis genomen en dienen per persoon te worden onderbouwd met een gedegen bewijspakket.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De Kamervragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel 'NATO Minister Suggests Ukrainian Lives Are Cheap' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «NATO Minister Suggests Ukrainian Lives Are Cheap»?1
Ja.
Is het correct dat u op het Warsaw Security Forum de volgende uitspraak heeft gedaan? «Because they have the same interest in a way of course, supporting Ukraine is a very cheap way to make sure that Russia with this regime is not a threat to the NATO alliance.»
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich vinden in de volgende Nederlandse vertaling van de bovenstaande Engelse uitspraak: «Omdat ze in zekere zin natuurlijk hetzelfde belang hebben, is het steunen van Oekraïne een zeer goedkope manier om ervoor te zorgen dat Rusland met dit regime geen bedreiging vormt voor het NAVO-bondgenootschap»? Zo nee, wat zou dan volgens u een betere vertaling zijn?
Ja.
Wat bedoelt u precies met «a very cheap way»? Waarom is het steunen van Oekraïne een zeer goedkope manier om ervoor te zorgen dat Rusland geen bedreiging vormt voor het NAVO-bondgenootschap? Welke alternatieven heeft u hierbij in gedachten? Waarom is het steunen van Oekraïne, ten opzichte van die alternatieven, «een zeer goedkope manier» om het door u gestelde doel te bereiken?
Oekraïne voert oorlog tegen Russische agressie. De Russische oorlog in Oekraïne is de grootste conventionele landoorlog in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Deze oorlog vergt grote aantallen slachtoffers aan beide zijden. De consequenties van deze oorlog zijn groot, niet alleen voor de betrokken partijen, maar ook voor de veiligheid van Nederland, van Europa en van de wereld als geheel. Nederland en andere bondgenoten zijn geen partij in deze oorlog. Desalniettemin is het wel van groot belang voor de Europese veiligheidsarchitectuur en dus voor onze vrijheid en veiligheid, dat Rusland deze oorlog niet wint. Een andere uitkomst is voor Europa op de lange termijn veel kostbaarder. Daarom steunt Nederland Oekraïne politiek, financieel en militair. De strijd in Oekraïne is een noodzakelijke manier om de Russische opstelling in Europa en de onveiligheid die daar mee gepaard gaat het hoofd te bieden. Oekraïne brengt ontzettend grote offers en de bijdrage van Nederland en andere landen is in verhouding relatief bescheiden.
Kunnen we op basis van deze uitspraak concluderen dat de NAVO in Oekraïne een (preventieve?) proxy-oorlog tegen Rusland aan het voeren is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het correct dat u op dezelfde conferentie de volgende uitspraak heeft gedaan? «They are fighting this war, we are not fighting it.»
Ja.
Naar wie wordt in deze uitspraak door u verwezen met «They»?
De Oekraïense krijgsmacht.
Naar wie wordt in deze uitspraak door u verwezen met «we»?
Nederlandse militairen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Erdogan: Hamas is geen terroristische organisatie' |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van president Erdogan dat Hamas geen terreurgroep zou zijn, maar «een bevrijdingsgroep die strijdt om zijn land te verdedigen»?1
Ja.
Bent u het eens dat terreurgroep Hamas, die zowel in de Europese Unie als in de Verenigde Staten op de terreurlijst staat en recent een barbaarse aanslag heeft gepleegd in Israël terecht wordt aangeduid als terreurgroep en het dus verwerpelijk is dat Hamas positief geduid wordt door de Turkse president?
Zoals uw Kamer is geïnformeerd per brief op 11 oktober jl. heeft Nederland de aanval van Hamas ten sterkste veroordeeld.2 Net als de Verenigde Staten beschouwen de EU en Nederland Hamas als een niets en niemand ontziende terreurbeweging, die al in 2003 door de EU op de terrorismelijst werd geplaatst.
Bent u bereid Turkije op deze uitspraken aan te spreken en de uitspraken van president Erdogan te veroordelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de duurzame bilaterale relatie die bestaat tussen Turkije en Nederland vinden regelmatig gesprekken plaats tussen de Turkse en Nederlands autoriteiten. Deze gesprekken betreffen de bilaterale relatie in breedste zin, waaronder gespreksonderwerpen waar Nederland en Turkije van standpunt verschillen. Sinds de terroristische aanval van Hamas op 7 oktober jl. hebben de Nederlandse en Turkse autoriteiten regelmatig contact met elkaar over de situatie in Israël en de Palestijnse Gebieden. In deze gesprekken geeft Nederland onder andere aan dat het Hamas als een terroristische organisatie beschouwt, laatstelijk in een gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met haar Turkse ambtgenoot.
Bent u bezorgd over het sentiment in de Nederlandse samenleving rond de situatie in Israël en het Palestijns gebied, waarbij op demonstraties in Nederlandse grote steden dubieuze leuzen worden gescandeerd, met vlaggen wordt gezwaaid die onvrijheid symboliseren, Joodse objecten worden vernield en online haat welig tiert en ondertussen de Joodse gemeenschap zich in toenemende mate onveilig voelt en te maken heeft met onacceptabele bedreigingen? Zo ja, wat doet u actief om dit onvrije, onveilige en intimiderende klimaat tegen te gaan?
Laat vooropstaan dat elke vorm van discriminatie of haat, waaronder in dit geval antisemitisme, volstrekt onacceptabel is in Nederland. Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over antisemitisme in Nederland en is er dan ook alles aan gelegen om dit aan te pakken. Ook maakt het kabinet zich zorgen over de oplopende spanningen en polarisatie in Nederland als gevolg van de gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden. Die bezorgdheid zien we ook terug bij lokale overheden en gemeenschappen, waaronder de Joodse, Palestijnse, en Turks-Nederlandse gemeenschappen, over incidenten bij religieuze instellingen en toenemend antisemitisme en moslimhaat.
Er worden door gemeenten, maatschappelijke organisaties en het Rijk, waaronder verschillende leden van het kabinet, diverse bijeenkomsten georganiseerd om de dialoog en verbinding tussen (groepen) burgers te bevorderen. Denk hierbij aan initiatieven als de «Deel de Duif» campagne en de «Vredeswandeling». De ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse gebieden maken grote emoties los, waar ook ruimte voor moet zijn. We moeten ons ervoor inzetten dat het conflict aldaar, niet hier tussen ons in komt te staan. Het is daarom belangrijk dat we in Nederland respectvol het gesprek met elkaar blijven aangaan en verbinding blijven zoeken, ook als we het niet met elkaar eens zijn. Zo is in recente bijeenkomsten met jongeren bijvoorbeeld gesproken over wat er nodig is om elkaar hier in Nederland vast te houden. En hoe je een open en eerlijk gesprek voert, met erkenning van elkaars pijn en gevoelens van onveiligheid. Om ook dat gesprek op lokaal niveau te helpen voeren, heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 7 november 2023 een handreiking opgesteld en gedeeld met gemeenten.3
Naar aanleiding van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) alle burgemeesters in Nederland geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan deze situatie. De NCTV houdt hen hierover ook actief op de hoogte. Om hierbij te ondersteunen is er, op basis van de vragen vanuit lokale overheden ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en mogelijke demonstraties op 11 oktober 2023 door de NCTV ook een handelingsperspectief met alle burgemeesters gedeeld.4 Het doel van dit handelingsperspectief is om zoveel mogelijk escalatie te voorkomen en tegelijkertijd een eenduidig overheidsoptreden te bevorderen. Hierin wordt onder meer aangegeven dat het van groot belang is om in een vroeg stadium de verbinding met lokale bevolkingsgroepen op te zoeken om spanningen snel te kunnen onderkennen en ten aanzien van demonstraties afspraken gemaakt kunnen worden over de voorwaarden, zoals de locatie en het tijdstip. In het geval van strafbare feiten, zoals aanzetten tot haat en opruiing, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) hier onderzoek naar doen en kan het OM eventueel vervolging instellen. Het is niet mogelijk om vooraf al een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, zoals het vertoon van vlaggen. Die beoordeling is namelijk afhankelijk van de context en omstandigheden van het geval.
Zoals aangegeven is er vanuit het Rijk en bij de lokale overheden verscherpte aandacht voor de zorgen en veiligheid van de gemeenschappen. Waar nodig zijn door de burgemeesters extra veiligheidsmaatregelen genomen. Over de aard van de maatregelen kunnen uit veiligheidsoverwegingen geen mededelingen gedaan worden.
Tevens is uw Kamer in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg over de situatie in Israel en Gaza op 18 november jl. geïnformeerd over hoe het kabinet zich ook in internationaal verband in zet om antisemitisme tegen te gaan.5 In 2022 heeft de JBZ-Raad al Raadsconclusies vastgesteld over het bestrijden van antisemitisme (Kamerstuk 32 317, nr. 747). Lidstaten, waaronder Nederland, werken mede op basis daarvan aan nationale actieplannen. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. De kabinetsbrede inzet zal nader worden uitgewerkt in de Nationale Strategie Antisemitismebestrijding, die uiterlijk in het voorjaar van 2024 zal verschijnen. In de JBZ-Raad van 19-20 oktober 2023 hebben de Ministers, in de lunch over de interne veiligheidsgevolgen van het conflict, uitgesproken samen te blijven werken aan de bestrijding van antisemitisme in Europa.6 De Minister van Justitie en Veiligheid sprak op 31 oktober 2023 met de Franse President Macron over de toename van antisemitisme als gevolg van het conflict. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding staat in nauw contact met zijn internationale collega’s. Zij hebben op 6 november jl. een gezamenlijk statement doen uitgaan, waarin zij onder meer hun zorgen uitspreken over de scherpe toename van antisemitisme sinds 7 oktober jl.7 Het kabinet beziet wat de meest effectieve manier is om te reageren op de meest recente ontwikkelingen en neemt daarbij motie Brekelmans/Ellian (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2752) actief mee in overweging.
Bent u het eens dat buitenlandse beïnvloeding een anti-Nederlands en anti-Westers sentiment verder kan aanwakkeren bij groepen in onze samenleving? Zo ja, welke rol speelt buitenlandse beïnvloeding momenteel bij het vergroten van de spanningen hier rond de situatie in Israël en het Palestijnse gebied? Wat doet u om deze beïnvloeding te monitoren en tegen te gaan?
In algemene zin geldt dat buitenlandse actoren geopolitiek gebeurtenissen kunnen gebruiken om spanningen in de Nederlandse maatschappij aan te wakkeren.
Indien signalen rond de gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden daartoe aanleiding geven, zal het kabinet niet aarzelen landen duidelijk aan te spreken wanneer sprake is van in dit kader grensoverschrijdend gedrag – conform de bestaande aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging.8 Deze aanpak bestaat uit 3 sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijk spoor.
Is u bekend of de visie van president Erdogan, dat Hamas een bevrijdingsgroep zou zijn, ook verspreid wordt in de 146 moskeeën van Diyanet en de twaalf Turkse weekendscholen die beiden in Nederland vanuit Turkse overheidsprogramma’s worden gefinancierd? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen met als inzet er een einde aan te maken als dit gebeurt?
Nee, dat is ons niet bekend. De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken zijn niet bevoegd onderzoek naar personen of organisaties te verrichten. Met de voortgangsbrief over de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering is uw Kamer per brief op 3 oktober 2023 hierover geïnformeerd.9
Is het kabinet al in gesprek getreden met de Islamitische Stichting Nederland (ISN) (het bestuursverband van Diyanet in Nederland) om hen te vragen afstand te nemen van de uitspraken van president Erdogan en de garantie te vragen dat dit soort boodschappen en (andere) antisemitische uitlatingen in ieder geval niet in de Nederlandse moskeeën worden verspreid? Zo ja, hoe is dit gesprek verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, is de Minister bereid dit op korte termijn alsnog te doen en hierover binnen uiterlijk twee weken terug te rapporteren aan de Kamer?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert met enige regelmaat gesprekken met diverse gemeenschappen over samenlevings- en integratievraagstukken. ISN is een van onze gesprekspartners en benadrukt in deze gesprekken dat zij een onafhankelijke en op Nederland gerichte stichting is. Ook is ISN transparant in zijn religieuze boodschap: de vrijdagpreken worden in verschillende talen (waaronder in het Turks en Nederlands) op de website van ISN gepubliceerd. Met de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Becker (VVD) over het bericht «nieuwe fatwa-service steunt islamisering», is uw Kamer hier op 6 april 2023 over geïnformeerd.10
Is het kabinet bereid dezelfde navraag te doen inzake de boodschappen die verspreid worden op de Turkse weekendscholen en de garantie te vragen dat op deze scholen niet de boodschap van president Erdogan inzake Hamas wordt herhaald, noch enig ander antisemitisch geluid te horen is en de Kamer hier binnen twee weken over terug te rapporteren?
De Ministeries Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken zijn niet bevoegd onderzoek te verrichten naar personen of organisaties. Tot op heden zijn ons geen signalen bekend over discriminerende dan wel anderszins strafbare uitingen. In het geval van strafbare feiten, zoals aanzetten tot haat en opruiing, kan het OM hier onderzoek naar doen en eventueel vervolging instellen.
Hoe staat het met de wetgeving om toezicht te kunnen houden op weekendscholen en de wetgeving om geldstromen richting organisaties als moskeeën transparant te maken zodat ingegrepen kan worden als er sprake is van problematisch gedrag zoals het verspreiden van onvrije en/of antisemitische boodschappen in moskeeën?
De Minister van Primair- en Voortgezet onderwijs heeft het wetsvoorstel «toezicht op informeel onderwijs» in voorbereiding. Uw Kamer zal hier te zijner tijd nader over worden geïnformeerd. Verder is het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) in 2020 ingediend door de Minister van Justitie en Veiligheid. Dit wetsvoorstel strekt ertoe dat maatschappelijke organisaties, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, desgevraagd inzicht geven in donaties die zij hebben ontvangen aan de burgemeester, het OM en enkele andere (overheids)instanties. In mei 2023 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid een nota van wijziging van het ingediende voorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Ook is de nota naar aanleiding van het verslag ingediend waarin de schriftelijke vragen van de Kamer zijn beantwoord. De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft besloten het voorstel aan te melden voor plenaire behandeling. Vooralsnog staat het wetsvoorstel in maart 2024 gepland voor plenaire behandeling.
Hebben u al signalen bereikt dat de positie van het Turkse regime inzake de situatie in Israël en het Palestijnse gebied spanningen oplevert binnen de Turkse gemeenschap zelf in Nederland? Hoe wordt de situatie in Israël en het Palestijnse gebied beleefd binnen de Turkse gemeenschap in Nederland?
Op dit moment zijn er bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen signalen bekend over spanningen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschappen als gevolg van de positie van de Turkse autoriteiten. Ook zijn er op dit moment geen signalen bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de Marokkaanse of Iraanse diasporagemeenschappen in Nederland het doelwit zijn van beïnvloedingsactiviteiten in het kader van het conflict tussen Israël en Hamas. Het kabinet is alert op dit soort signalen en waar nodig zal hier tegen worden opgetreden conform de bestaande aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging.11
Hoe zit dit met andere grotere gemeenschappen in Nederland met een migratieachtergrond zoals de Marokkaanse en de Iraanse? In welke mate is bij deze groepen sprake van beïnvloeding vanuit het buitenland door statelijke actoren aldaar over het conflict in Israël en het Palestijnse gebied en op welke wijze? Wat doet u hiertegen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse imam vergoelijkt Hamas-terreur in preek: «Israël wil oprukken naar Mekka»»?2
Ja, dit bericht is bekend. Het kabinet hanteert sinds 2018 een rijksbrede aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging, waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd.13 Personen uit gemeenschappen kunnen signalen van ongewenste buitenlandse inmenging delen met de overheid, zowel binnen het veiligheids- als sociale domein. In het kader van ongewenste buitenlandse inmenging is de in het artikel benoemde gebeurtenis in interdepartementaal verband niet besproken, omdat hierover vooralsnog geen signalen zijn ontvangen.
Stond deze gebeurtenis op de radar bij uw ministerie in het kader van monitoren van buitenlandse inmenging en beïnvloeding? Zo ja, welke signalen heeft u ontvangen? Welke stappen zijn gezet, na het ontvangen van deze signalen?
Zie antwoord vraag 12.
Gaat u in gesprek treden met de desbetreffende moskee om deze uitspraken te veroordelen en te horen of het bestuur van de moskee afstand doet van deze uitspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal dit gesprek gaan plaatsvinden?
Het kabinet gaat niet over de inhoud van een preek (vanwege de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst). In het geval van strafbare feiten, kunnen de politie en het OM hier onderzoek naar doen en kan het OM eventueel besluiten om vervolging in te stellen.
Is dit een Nederlandse imam met een Nederlands paspoort of een imam afkomstig uit het buitenland? In het geval dat de imam geen Nederlands paspoort heeft, waar komt de imam dan vandaan? Klopt het dan, dat in het laatste geval de tewerkstellingsvergunning van deze imam kan worden ingenomen en deze imam ongewenst kan worden verklaard en uit Nederland zal moeten vertrekken? Zo ja, bent u ook bereid om deze acties te treffen? Zo nee, welke sancties zijn in deze situatie volgens u van toepassing en gewenst?
Het kabinet doet geen uitspraken over de vreemdelingrechtelijke, dan wel nationaliteitsrechtelijke status van individuen. Over het algemeen kan ik u informeren dat iedereen die in Nederland verblijft – inclusief vreemdelingen –, zich dient te houden aan de voorwaarden die de wet stelt. Daar hoort ook bij dat personen in Nederland – inclusief vreemdelingen – geen bedreiging mogen vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Wat doet u om de islamitische gemeenschap weerbaar te maken tegen dit soort haatdragende boodschappen? Wat zijn acties vanuit het kabinet om het verspreiden van dit soort boodschappen een halt toe te roepen?
Het is van belang dat de Nederlandse samenleving weerbaar is tegen allerlei fenomenen en ontwikkelingen. De huidige ontwikkelingen in het Midden-Oosten hebben ook hun weerslag op de Nederlandse samenleving. Daarbij is het belangrijk dat we in Nederland respectvol het gesprek met elkaar blijven aangaan en verbinding blijven zoeken, ook als we het niet met elkaar eens zijn. De acties die het kabinet daartegen onderneemt, staan beschreven in het antwoord op vraag 4.
In meer specifieke zin zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het versterken van de veerkracht en weerbaarheid ten behoeve van de sociale stabiliteit. In dat kader heb ik uw Kamer op 7 juli jl. de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving doen toekomen.14 Met deze Agenda worden gemeenten, (jeugd)professionals en maatschappelijke organisaties ondersteund in het vergroten van de veerkracht en weerbaarheid van mensen in kwetsbare omgevingen. Deze inzet is generiek en preventief van aard, waarbij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteuning biedt in het herkennen van fenomenen, zoals ongewenste polarisatie, radicalisering en extremisme. Tevens worden interventies ontwikkeld voor gemeenten en professionals om de beschermende factoren te versterken. Deze zijn deze gericht op de individuele veerkracht, zoals een positieve identiteitsontwikkeling en het vergroten van digitale weerbaarheid, om mensen minder ontvankelijk te maken voor onwenselijke invloeden. Daarnaast zijn deze interventies gericht op het stimuleren van verbinding tussen en binnen gemeenschappen in onze superdiverse samenleving, om op die manier ook de collectieve veerkracht te versterken ten bevordering van een inclusieve samenleving. Doordat deze inzet generiek is, komt het de samenleving (waaronder zowel de moslimgemeenschappen als andere gemeenschappen) ten goede.
Zoals eerder in de beantwoording aangegeven, kunnen de politie en het OM in geval van strafbare feiten (zoals aanzetten tot haat, discriminatie en opruiing) strafrechtelijk onderzoek instellen.
Kunt u in aanloop naar het te ontwikkelen meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding, waarover de Kamer begin 2024 wordt geïnformeerd, extra monitoren of de beïnvloeding vanuit landen met grote migrantengemeenschappen rond de situatie in Israël en het Palestijnse gebied leidt tot onveiligheid van Nederlanders uit die gemeenschappen die het niet eens zijn met de verkondigde boodschap van de overheden aldaar? Kunt u de Kamer daarover voor het eind van het jaar een eerste update geven?
Voor een effectieve aanpak van ongewenst buitenlandse inmenging zet het kabinet onder meer in op het versterken van onze informatiepositie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen onderzoek naar (statelijke) actoren, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders. Daarbij kan worden gestuit op vormen van ongewenste buitenlandse inmenging. Op het moment dat verschillende overheidsorganisaties (waaronder de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Nationale Politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) OBI-signalen ontvangen, kunnen zij mede op basis hiervan handelen. Indien naar aanleiding van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden blijkt dat personen binnen migrantengemeenschappen in Nederland zich onveilig voelen ten gevolge van mogelijke beïnvloeding vanuit landen met grote migrantengemeenschappen in Nederland, kunnen personen uit gemeenschappen signalen hierover kwijt op verschillende plekken binnen de Rijksoverheid, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023.15
De oproep van een groep rijksambtenaren aan het kabinet inzake de oorlog tussen Israël en Hamas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Noodkreet rijksambtenaren aan kabinet: laat Israël stoppen met geweld»?1
Ja.
Beaamt u dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas, en dat rijksambtenaren de taak en verantwoordelijkheid hebben om de politieke keuzes en besluiten in dezen naar behoren uit te voeren? Vindt u deze verklaring in dat licht gepast?
Het kabinet onderschrijft dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas. De bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een politiek besluit, zij leggen hierover verantwoording af aan het parlement, en het is aan hen om daarover te communiceren. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Dit brengt grote verantwoordelijkheden met zich mee en vraagt een grote betrokkenheid naar onze maatschappij. Die betrokkenheid bij de samenleving uit zich soms ook buiten het eigen dossier of buiten het werk. Dit mag ook. Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Juist vanwege de unieke rol en positie tussen maatschappij en politiek zijn daar wel regels aan verbonden, die zijn neergelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Overigens was de brief volgens de initiatiefnemers niet opgesteld met het doel om openbaar gemaakt te worden. De brief was bedoeld om samen met gelijkgestemden hun indringende persoonlijke vragen en zorgen onder de aandacht te brengen van leden van het kabinet.
Hoe verhoudt deze verklaring zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, die stelt dat de ambtenaar zich «onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens (...) indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie (...) niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? In hoeverre is er reden om aan te nemen dat deze verklaring leidt, of kan leiden, tot een «minder goede» invulling van de functie van rijksambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Het is niet mogelijk om in algemene zin vast te stellen in hoeverre de goede vervulling van de functie van een ambtenaar in het geding is door de uiting van iemands mening, gevoelens of gedachten. Daarbij moet gekeken worden naar de specifieke situatie. Daarin worden zaken zoals de functie, taak, het onderwerp, afstand tot het onderwerp, (maatschappelijke) context, oogmerk en informatiepositie van de betrokkene ook in overweging genomen. Die concrete afweging verschilt per individu. Het intern uiten van zorgen, of het uiten van zorgen in gerichte (niet openbare) communicatie, vormt op zichzelf geen aanleiding om te veronderstellen dat een goede vervulling van een functie in redelijkheid niet zou zijn verzekerd.
Kunt u zich voorstellen dat parlementariërs die van mening zijn dat het kabinet zich inzake de oorlog tussen Hamas en Israël zeer genuanceerd opstelt, dat wil zeggen: aantoonbaar met oog voor de belangen van beide zijden, het als ongemakkelijk en ook ongepast ervaren dat rijksambtenaren met deze verklaring komen?
Het kabinet kan zich voorstellen dat ambtenaren zich geroepen voelen om zich uit te spreken over hun gevoelens bij een groot en intens onderwerp als dit. Dat mag ook binnen de grenzen zoals hierboven uiteengezet. Het kabinet kan zich niettemin ook verplaatsen in het ongemak dat dat met zich meebrengt. Dat is soms ook inherent aan het uitoefenen van grondrechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting. Beleidsvorming binnen de openbare dienst is geen spanningsloos en homogeen proces. De openbare dienst in een democratische samenleving en de concrete onderdelen daarvan moeten zekere spanningen en complicaties ten gevolge van de uitoefening van grondrechten door ambtenaren kunnen verdragen.2Tegelijkertijd is het uiteindelijk aan het kabinet om politieke besluiten te nemen en hierover verantwoording af te leggen aan het parlement. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting van de verklaring dat de Gazastrook als bezet gebied geldt, in het licht van de Israëlische terugtrekking in 2005? Zo nee, kunt u dit dan weerspreken?
Gezien de controle die Israël heeft over de Gazastrook gelden volgens het kabinet nog steeds verplichtingen voor Israël op basis van het bezettingsrecht.
Wat waren in grote lijnen de uitkomsten van de «open gesprekken» die hierover kennelijk hebben plaatsgevonden op de werkvloer? Heeft u daarbij aandacht gevraagd voor hetgeen in de voorgaande vragen naar voren is gebracht, waaronder het vanuit het parlement ervaren ongemak (vraag 4)?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict in Gaza zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. In dat kader zijn gesprekken met een brede selectie van medewerkers geïnitieerd, directeuren en andere leidinggevenden faciliteren dergelijk gesprekken met hun teams en kunnen daarbij ondersteund worden met gespreksbegeleiding.
Het optreden van de Libische kustwacht tegen bootvluchtelingen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de opnamen die zijn gemaakt van een Libische patrouilleboot die een rubberboot met vluchtelingen aan boord ramt?1 Zo ja, welke actie heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
De opnamen van Sea Watch International van 29 september jl. waarbij een Libische patrouilleboot in aanraking komt met een rubberboot zijn bij het kabinet bekend. Uit de korte opnamen op afstand kan niet worden opgemaakt wat er zich precies heeft afgespeeld gedurende dit incident. Het kabinet heeft niet vernomen dat er mensen zijn verdronken als gevolg. Ook in de IOM Missing Migrants database2 lijken er geen vermisten of doden geregistreerd naar aanleiding van bovenstaand incident. Het kabinet heeft om die reden geen verdere actie ondernomen.
Weet u of er mensen verdronken zijn als gevolg van het rammen van deze rubberboot? Heeft u hier navraag naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is dit incident voor u nu aanleiding om ervoor te pleiten dat de Europese Unie (EU) de steun aan de Libische kustwacht stopt? Zo nee, waarom niet en wat zou daar dan voor nodig zijn?
Met de steun versterkt de Commissie de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer en het versterken van legale migratie en mobiliteit. Eveneens noemt de Commissie het beschermen van mensenrechten van migranten een leidraad van alle Commissie-inzet in Libië.
Steun in conflictsituaties gaat gepaard met risico’s. Zo ook de EU-steun aan de kustwacht in Libië waarbij specifiek het risico bestaat dat steun indirect terecht komt bij personen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenhandel en -smokkel en het risico van mensenrechtenschendingen, waaronder arbitraire detentie. De Commissie tracht dergelijke risico’s te beperken met monitoring en risicoanalyses. Het kabinet acht de instrumenten van de Commissie om genoemde risico’s gerelateerd aan mensenrechtenschendingen te mitigeren momenteel echter beperkt. Het kabinet zet zich actief in voor de versterking van de instrumenten die de Commissie hiervoor ter beschikking heeft. Mede als gevolg van die inzet onderneemt de Commissie nu stappen om het waarborgen van mensenrechten te versterken en de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering beter in kaart te brengen.
Vindt u het in het algemeen verstandig om samen te werken met organisaties die mensenrechten schenden, omdat dit ruimte biedt deze aan te spreken op «vermeende» misstanden, zoals u in de beantwoording op mijn eerdere schriftelijke vragen over de mensenrechtensituatie in Libië heeft geschreven?2
Er wordt samengewerkt met autoriteiten in Libië. Dit kan bijdragen aan het bereiken van Europese en Nederlandse doelstellingen. In het geval van berichten over misstanden, biedt deze samenwerking ook de mogelijkheid om de autoriteiten daarop aan te spreken. Die gesprekken zijn effectiever naarmate er meer betrouwbare informatie beschikbaar is. Ook daarom blijft Nederland aandringen op gedegen monitoring en het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering.
Vindt u de 57 miljoen euro die de EU sinds 2017 heeft uitgegeven aan Support to Integrated Border and Migration Management in Libya goed besteed? Hoe succesvol vindt u de training van medewerkers van de kustwacht op het gebied van respect voor mensenrechten? Vindt u dat deze steun door kan gaan? Zo ja, waarom?
Het doel van Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL) is het opbouwen van capaciteit van Libische autoriteiten op het gebied van migratie- en grensmanagement, met name t.a.v. grensbewaking en surveillance, aanpak van mensensmokkel- en handel, en Search and Rescue (SAR) op zee en in de woestijn. Trainingen en het leveren en repareren van materieel is onderdeel van deze inzet. Sinds het begin van SIBMMIL in 2017 hebben er 110.000 zoek en reddingsacties op zee plaatsgevonden. Eveneens moet het project bijdragen aan versterkte coördinatie tussen de verschillende Libische grensautoriteiten, het versterken van de operationele samenwerking tussen Libië, de EU en andere derde landen, en het versterken van de mensenrechtensituatie voor migranten, onder andere door bij te dragen aan de mensenrechtenstandaarden van de Libische autoriteiten die onderdeel zijn van dit project. In het kader van dit programma is door het Italiaanse BZK technische training verleend aan 142 leden van het «General Administration for Coastal Security (GACS)», onder andere met betrekking tot mensenrechten. Verder zijn middels EUTF financiering tussen 2017–2022 451 medewerkers in de veiligheidssector en betrokken NGO’s getraind op het gebied van mensenrechten, conflictpreventie en goed bestuur.
Dit jaar zijn vijf SAR-schepen met Europese financiering aan de Libische kustwacht geleverd en hebben de Libische autoriteiten volgens UNHCR dit jaar (tot 21 september 2023) 10.900 individuen gered en onderschept. Volgens de Commissievoorzitter zijn de eerste effecten van deze ondersteuning zichtbaar. De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de risico's en de behaalde impact van het Support to Integrated Border and Migration Management in Libya. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten over alle migratie-gerelateerde programmering.
Wat zijn de resultaten van de trainingen die door de International Organization for Migration (IOM) aan overheidsfunctionarissen zijn gegeven op het gebied van mental health and psychological support (MHPSS)? Geven Libische overheidsfunctionarissen inmiddels MHPSS aan migranten?
IOM heeft middels het genoemde programma MHPSS-trainingssessies georganiseerd voor 342 frontlijnwerkers van o.a. de Libische overheid. Het betrof 180 mannen en 162 vrouwen. Zij zijn o.a. werkzaam bij het Ministerie van Volksgezondheid, het Ministerie van Sociale Zaken, het Ministerie van Justitie, de Libische Kustwacht en de Directorate for Combatting Illegal Migration (DCIM), verantwoordelijk voor de officiële detentiecentra. Zij ontvingen training over de belangrijkste concepten en kaders van MHPSS en psychologische eerste hulp en ondersteunende communicatie. IOM geeft aan dat deze trainingen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het beïnvloeden van de overtuigingen en werkwijze van de deelnemers. Tegelijkertijd vergt duurzame gedragsverandering een lange termijn-inzet. De komende jaren zet IOM deze activiteiten met Nederlandse steun daarom voort. Het kabinet heeft de evaluatierapporten van de trainingen opgevraagd om de impact beter te kunnen duiden.
Wat zijn de resultaten van de 237 miljoen euro die door de EU is uitgegeven aan de bescherming van en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden?
Middels het EU Trust Fund (EUTF) versterkt de EU de bescherming en weerstand van de ontheemde bevolking, humanitaire repatriëring en re-integratie van kwetsbare migranten en het ondersteunen van lokale socio-economische ontwikkelingen. Hiernaast wordt dit geld ingezet voor noodhulp aan gestrande migranten, duurzame oplossingen voor migranten en asielzoekers langs de Centraal-Mediterrane Route, het ontmantelen van criminele netwerken opererend in Noord-Afrika, het beschermen van het meest kwetsbare deel van de maatschappij tegen de COVID-19 pandemie en duurzame oplossingen voor niet-begeleide, gescheiden kinderen en familie hereniging in Libië.4
De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de impact die behaald is met besteding van deze middelen. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten.
Wat is precies het nut van onafhankelijke monitoring, waar ook door Nederland op is aangedrongen, wanneer de rapportages daarvan niet worden gedeeld? Deelt u de mening dat dit eigenlijk een gotspe is? Wat zegt het over de situatie in Libië dat deze rapporten omwille van de veiligheid van de actoren die de monitoring verrichten geheim moeten blijven? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De Commissie laat, mede op aandringen van Nederland, sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten in Libië te beoordelen. Vanwege de veiligheid van de actoren die de monitoring uitvoeren deelt de Commissie geen schriftelijke rapportages. Dit is gebruikelijk in dergelijke situaties. Nederland blijft zich inzetten bij de Commissie om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de rapportages via een mondelinge toelichting en trekt daarin op met enkele andere EU-lidstaten.
Wordt er inmiddels verder onderzoek gedaan om de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen bij misdaden tegen de menselijkheid, waaronder door derde landen, vast te stellen? Zo nee, bent u bereid hierop aan te dringen?
Nederland maakt zich steevast in bilateraal en multilateraal verband hard voor het tegengaan van straffeloosheid in Libië onder andere als co-voorzitter van de mensenrechtenwerkgroep van het Berlijnproces, in de Mensenrechtenraad en in gesprekken met Libische autoriteiten. Daarnaast ondersteunt Nederland organisaties die zich hiervoor inzetten middels documentatie van schendingen.
In februari 2011 heeft de VN-Veiligheidsraad de situatie in Libië verwezen naar de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Binnen de kaders van deze verwijzing verricht het Strafhof sinds maart 2011 onderzoek naar de vermeende internationale misdrijven die in de context van deze situatie zijn gepleegd. Eén van de onderzoekslijnen van de Aanklager van het Strafhof betreft misdrijven tegen migranten.
Daarnaast werken de nationale autoriteiten van meerdere EU-lidstaten – waaronder Nederland – samen in een Joint Team, dat gericht is op het ondersteunen van onderzoeken naar misdrijven tegen migranten en vluchtelingen. Op 7 september 2022 is ook het Parket van de Aanklager van het Internationaal Strafhof formeel lid geworden van dit Joint Team, dat tevens wordt ondersteund door Europol. Het onderzoek heeft betrekking op grensoverschrijdende misdrijven die worden gepleegd door individuen opererend in netwerken die vanuit of via Libië uitmonden in andere landen. Tot op heden heeft deze samenwerking geleid tot de arrestatie en uitlevering van twee individuen, waarna de nationale autoriteiten van respectievelijk Nederland en Italië de vervolging hebben opgepakt. Nederland zet de internationale samenwerking in het kader van het Joint Team voort.
De VN Veiligheidsraad heeft in 2011 tevens een sanctieregime op Libië van toepassing verklaard. Sindsdien monitort een Panel of Experts overtredingen van dit sanctieregime in Libië. Een van de aspecten die door dit Panel gemonitord wordt betreft de schending van internationale mensenrechtenstandaarden en internationaal humanitair recht. Als onderdeel hiervan rapporteert het Panel met regelmaat over grootschalige schendingen en verantwoordelijken, inclusief schendingen tegen migranten, meest recent in het rapport d.d. 15 september 2023.
Tot slot, het mandaat van de VN Fact Finding Mission voor Libië is in april 2023 afgelopen. Deze missie deed in brede zin onderzoek naar de mensenrechtensituatie, inclusief die van migranten, in Libië. De onderzoekskaders van deze missie waren daarom breder dan de hierboven genoemde mechanismen. Binnen de VN Mensenrechtenraad is het vanwege het internationaal krachtenveld op dit moment niet haalbaar om een nieuw breed onderzoeksmechanisme op te zetten. Wel biedt het kantoor van de Hoge Commissaris van Mensenrechten technische ondersteuning en capaciteitsopbouw aan Libië, o.a. ter verbetering van de mensenrechtensituatie, implementatie van internationale mensenrechtenverplichtingen en aanpak van straffeloosheid. Nederland blijft zich samen met gelijkgezinde landen inzetten om Libië op de agenda van de VN Mensenrechtenraad te houden.
De sluipende onderhandelingen over het WHO pandemieverdrag en de IHR |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat de regering vóór 1 december 2023 bezwaar moet aantekenen tegen voorgestelde amendementen op de International Health Regulations (IHR),1 een bindende internationale regeling voor besmettelijke ziekten en andere grensoverschrijdende bedreigingen voor de volksgezondheid? Klopt dit ook met betrekking tot voorstellen rond het pandemieverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Conform de bepalingen in artikel 59 IHR, eerste lid, hebben lidstaten 18 maanden de tijd om bij een besluit tot wijziging van de IHR, een voorbehoud te maken of om dit af te wijzen. De 18 maanden gaan lopen vanaf het moment dat de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) conform artikel 65, tweede lid van de IHR, een wijzigingsvoorstel heeft genotificeerd aan de lidstaten van de WHO, nadat dit door de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) is aangenomen. Met betrekking tot het besluit van de WHA om artikel 59 van de IHR te wijzigen, alsook de doorwerking daarvan in de artikelen 55, 61, 62 en 63, heeft de directeur-generaal van de WHO de lidstaten hiervan op 31 mei 2022 in kennis gesteld. Derhalve dienen lidstaten voor 1 december 2023 bezwaar aan te tekenen of de wijziging te verwerpen.
Nederland heeft de WHO op 16 augustus 2023 geïnformeerd dat het een voorbehoud heeft gemaakt op het door de WHA genomen besluit, aangezien er geen parlementaire goedkeuring was. De nationale goedkeuringsprocedure voor de wijziging wordt momenteel voorbereid. Mocht uw Kamer goedkeuring verlenen aan het besluit tot wijziging, dan kan ons land op grond van artikel 63 lid 1 van de IHR de verwerping van de wijziging weer intrekken, waarna dit ook voor ons land van kracht wordt.
Ten aanzien van de voorstellen rond het pandemieverdrag, is er op dit moment geen noodzaak noch mogelijkheid tot verwerping. De onderhandelingen over het verdrag zijn nog in volle gang en het uiteindelijke concept-verdrag zal na vaststelling daarvan door de WHA – conform de daarvoor geldende nationale goedkeuringsprocedure – worden voorgelegd aan de kamer.
Kunt u bevestigen dat de voorgestelde wijzigingen rond het WHO pandemieverdrag en de IHR een vergaande inbreuk teweegbrengen op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de aanpak van een toekomstige gezondheidscrisis in het bijzonder en met betrekking tot het gezondheidsbeleid in het algemeen?
De voorstellen voor een nieuw pandemieverdrag, alsook de wijzigingsvoorstellen die ingediend zijn voor de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) en waarover momenteel wordt onderhandeld, bevatten geen elementen die resulteren in vergaande inbreuken op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de bestrijding van toekomstige gezondheidscrises of met betrekking tot gezondheidszorgbeleid in zijn algemeen.
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 23 februari 20232, vinden de onderhandelingen voor beide juridische instrumenten plaats onder het uitgangspunt dat niets is besloten, tot alles is besloten. De verwachting is dat het definitieve voorstel voor het pandemieverdrag én het definitieve voorstel tot wijziging van de IHR, in mei 2024 aan de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) zullen worden voorgelegd ter vaststelling door de WHO-lidstaten.
Op basis van de op dat moment door de WHA vastgestelde inhoud van het pandemieverdrag en het besluit tot vaststelling van de wijzigingsvoorstellen op de IHR, kan ons land de beslissen om partij te worden bij het verdrag en/of de wijzigingsvoorstellen op de IHR te accepteren of deze af te wijzen.
Beide instrumenten zullen op dat moment volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement worden voorgelegd.
Bij de verdere ontwikkeling van het pandemisch instrument zal rekening worden gehouden met aangenomen moties vanuit uw Kamer.
Kunt u de Kamer nog deze maand informeren over het resultaat van de onderhandelingen over de IHR-amendementen en zo ja, wilt u aangeven welke amendementen voornamelijk technisch van aard zijn en welke wezenlijke veranderingen behelzen?
De onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) die in september 2022 door de lidstaten van de WHO zijn ingediend, zijn nog in volle gang. De verwachting is dat het totale pakket aan wijzigingen pas tijdens de Wereldgezondheidsvergadering in mei 2024 zal worden vastgesteld. Veel van de voorstellen die ingediend zijn op de IHR hebben tot doel de paraatheid en respons ten opzichte van toekomstige internationale gezondheidscrises te versterken. Dit onder meer door verbetering van surveillance en monitoring van ziekteverwekkers, het sneller delen van informatie, het versterken van nationale kerncapaciteiten, verbeterde samenwerking en coördinatie. Daarnaast zijn er ook nieuwe elementen, zoals een grotere aandacht voor gelijkheid en gelijkwaardigheid tussen rijke en arme landen wanneer het gaat om de verdeling van medische tegenmaatregelen in crisistijd en bijvoorbeeld rondom de versterking van de governance, toetsing en rapportage over naleving van de gemaakte afspraken. Het gezamenlijke doel is de IHR in de toekomst nog efficiënter te maken en de implementatie ervan te verbeteren.
Zoals hierboven aangegeven, is er in mei 2022 al één wijziging op de IHR aangenomen; de wijziging van artikel 59 van de IHR. Vanwege verwijzingen van/naar artikel 59 en doorwerking van de wijziging, gaf de juridische dienst van de WHO aan dat ook wijzigingen in artikelen 55, 61, 62 en 63 noodzakelijk waren. De wijziging ziet dus op de artikelen 55, 59, 61, 62 en 63 van de IHR.
Deze wijzigingen betreffen enerzijds inkorting van de beslistermijn voor lidstaten van de huidige 18 naar 10 maanden om ofwel een voorbehoud te maken tegen een wijziging van de IHR of om een dergelijk voorstel te verwerpen. Daarnaast wordt de termijn van inwerkingtreding van wijzigingen van de IHR teruggebracht van 24 naar 12 maanden.
Ik zal uw kamer binnen afzienbare tijd nader informeren over de stand van zaken rond beide onderhandelingsprocessen. Ik doe dit graag op een moment waarop ik u zo volledig mogelijk kan informeren. Naar mijn oordeel is er op dit moment geen urgente reden om dit voor het einde van deze maand te doen.
Welke onderhandelingspositie neemt Nederland in met betrekking tot specifieke onderdelen van de IHR en het WHO pandemieverdrag?
In beide processen vindt de Nederlandse inbreng zoveel mogelijk plaats in EU-verband en in afstemming met de overige lidstaten. De Europese Commissie voert de onderhandelingen namens de EU lidstaten voor beide instrumenten. Zoals in de brief aan uw Kamer van 23 februari 2023 aangegeven, richt Nederland zich voor beide processen vooral op enerzijds het verbeteren en versnellen van internationale samenwerking op het vlak van monitoring, surveillance en bestrijding van potentiële internationale gezondheidscrises en de verspreiding van (resistente) infectieziekten en wordt tevens een versterking van de implementatie van nationale capaciteiten ondersteund. Ons land steunt ook het principe dat bij een toekomstige pandemie er een rechtvaardigere en eerlijkere verdeling van medische tegenmaatregelen moet komen, met name ook richting ontwikkelingslanden. Om de implementatie van de afspraken in het pandemieverdrag goed te kunnen volgen, is er een adequaat rapportage- en nalevingsmechanisme nodig.
Voor de IHR geldt nog in het bijzonder dat ons land voorstander is van gerichte amendementen om het instrument en de implementatie ervan te versterken en verbeteren, zonder dat het karakter en de werking van de IHR fundamenteel veranderd.
Als de regering bezwaren aantekent, welke zijn dat? Zo nee, kunt u uitleggen waarom de regering geen overwegende bezwaren ziet om afstand te doen van wezenlijke bevoegdheden met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis?
De mogelijkheid tot het aantekenen van een bezwaar geldt momenteel alleen nog voor mogelijke nieuwe wijzigingsvoorstellen conform artikel 59 van de IHR. Voor het pandemieverdrag moet nog nader vastgesteld worden volgens welke procedures partijen bij het verdrag kunnen aantekenen tegen onderdelen van het verdrag of toekomstige wijziging daarvan. Echter, noch bij de amendementen op de IHR, noch in het proces dat zou kunnen leiden tot een pandemieverdrag, is er sprake van afstand doen van wezenlijke bevoegdheden van nationale lidstaten met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis. Ook in de toekomst zal de Directeur-Generaal van de WHO ten tijde van een internationale gezondheidscrisis aanbevelingen voor (inter-) nationale maatregelen kunnen doen.
Met het pandemieverdrag zullen WHO-lidstaten kunnen beschikken over nieuwe instrumenten en verbeterde samenwerkingsmechanismen voor en tijdens een gezondheidscrisis, zodat de wereld gezamenlijk beter voorbereid is op toekomstige pandemieën. Dit zijn belangrijke doelen die door het kabinet gesteund worden.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag welke mogelijkheden er zijn om de regering op te dragen alsnog tijdig bezwaar aan te tekenen tegen het overhevelen van bevoegdheden rond de wijziging van het WHO pandemieverdrag en het uitvoeringsverdrag IHR, die op nationaal niveau horen te blijven?
In de door WHO-lidstaten ingediende voorstellen voor een pandemieverdrag, noch in de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR), is er sprake van het overhevelen van bevoegdheden die volgens het principe van subsidiariteit beter op nationaal niveau geregeld kunnen worden.
Voor de onderhandelingstrajecten geldt dat een besluit van de Wereldgezondheidsorganisatie tot vaststelling van een pandemieverdrag, dan wel tot wijziging van de IHR, volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement zullen worden voorgelegd, alvorens ze voor ons land in werking kunnen treden.
Doet de wijze waarop u uitvoering geeft aan de motie Van Haga/Smolders, waarin de regering wordt verzocht om de Kamer minimaal tweejaarlijks over de voortgang van het pandemieverdrag te informeren, voldoende recht aan de mogelijkheid voor het parlement om tijdig invloed uit te oefenen op voorgenomen fundamentele keuzes voor het WHO pandemieverdrag en de (wijziging van de) IHR?2
De kamer is sinds de motie Van Haga/Smolders meer dan tweejaarlijks geïnformeerd over beide processen, via twee kamerbrieven, de beantwoording van Kamervragen en via mondelinge vragen.
Het Bureau van de Intergovernmental Negotiation Body (INB) waarbinnen het pandemieverdrag wordt onderhandeld, heeft kort geleden een voorstel neergelegd voor een «Negotiation Text». De eerste beraadslagingen over deze tekst vinden momenteel plaats. Ik zal uw Kamer als hierboven aangegeven, op korte termijn informeren over dit nieuwe voorstel.
Krijgt de WHO in het pandemieverdrag en na aanpassing van de IHR een «absolute and non-questionable» leiderschap, absoluut dus en zonder dat daar iets tegenin kan worden gebracht, in een situatie waarin deze organisatie verwijst naar pandemische preventie, paraatheid en / of respons?
Nee dat is niet het geval.
Wat is de houding van Nederland tegenover het toekennen van deze zelfautorisatie aan de WHO?
Er is geen sprake van zelfautorisatie aan de WHO.
Kunt u een toelichting geven op de concrete invulling en afwegingscriteria voor het concept «one health», ofwel één gezondheid, dat cruciaal is in de plannen rond de rol van de WHO inzake pandemische preventie, paraatheid en respons?
Zoals beschreven in de Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie4, is One Health een geïntegreerde, verbindende aanpak die gericht is op het duurzaam in balans brengen en optimaliseren van de gezondheid van mens, dier en ecosysteem. Aangezien vele mondiale gezondheidscrises veroorzaakt zijn door infectieziekten afkomstig van dierlijke reservoirs (zoönose, zoals SARS-CoV2, MERS, Ebola, vogelgriep, de builenpest), is het van wezenlijk belang dat zowel op het gebied van pandemische preventie alsook infectieziektesurveillance er rekening gehouden moet worden met ziekten die uit dierlijke reservoirs kunnen overspringen op mensen.
Wat kunt u zeggen over het voornemen om de directeur-generaal van de WHO zelfstandig te laten bepalen wanneer er een «international health development of concern», een zorgwekkende situatie dus, bestaat of mogelijk kan ontstaan, waarin hij de lidstaten min of kan dwingen om allerlei beperkende maatregelen te nemen zoals lockdowns, (camera)toezicht en andere zware maatregelen?
Op grond van artikel 12 van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) kan de Directeur-Generaal van de WHO bepalen of er naar zijn inzicht sprake is van een Public Health Emergency of International Concern (PHEIC) bij een specifieke gezondheidsbedreiging. De Directeur-Generaal baseert zich hierbij op hem beschikbare informatie, waaronder informatie zoals verstrekt door een betrokken WHO-lidstaat waar een crisissituatie zich voordoet, het beslisinstrument in annex 2 van de IHR, het advies van een «Emergency Committee» van onafhankelijke experts, wetenschappelijke inzichten en een inschatting van de risico’s voor de volksgezondheid, internationale verspreiding van een ziekte en/of mogelijke verstoring van het internationale personen en reizigersverkeer.
Op grond van artikel 15 respectievelijk artikel 16 van de IHR kan de Directeur-Generaal na het uitroepen van een PHEIC tijdelijke of staande aanbevelingen doen aan nationale lidstaten rondom te nemen maatregelen op het vlak van volksgezondheid, maar ook met betrekking tot het vervoer van reizigers en goederen. Deze aanbevelingen zijn niet bindend. Lidstaten zijn en blijven zelfstandig bevoegd om zelf te beslissen over nationale beschermingsmaatregelen, met inbegrip van eventuele maatregelen als lockdowns en (camera)toezicht.
Klopt het dat het pandemieverdrag in wording en de IHR geen mechanisme bevatten om besluiten van de WHO terzake te bevragen, bij te stellen of te stoppen?
Zowel bij de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) als het toekomstige pandemieverdrag, zijn lidstaten partij bij deze instrumenten. Lidstaten kunnen te allen tijde wijzigingsvoorstellen op de IHR indienen om de huidige bepalingen in de IHR omtrent het uitroepen van een PHEIC te veranderen. Dergelijke besluiten («decisions») worden door Wereldgezondheidsvergadering (WHA) genomen, waar alle lidstaten van de WHO zitting in hebben. Omdat de onderhandelingen over het pandemieverdrag nog in volle gang zijn, zijn de procedures rondom aanpassingen van besluiten nog niet vastgesteld.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de United States Court of Appeals for the Fifth Circuit, een federaal hof van beroep in de VS, waarin deze rechter de regering-Biden in de nasleep van het coronabeleid verbiedt om sociale mediaplatforms onder overheidsdwang aan banden te leggen wanneer daarop informatie wordt weergegeven die niet in overeenstemming is met dat beleid?3
Ja.
Wat heeft deze rechtelijke uitspraak voor de Amerikaanse situatie te zeggen voor de Nederlandse situatie, nu ook in Nederland sprake was van overheidssturing om sociale media in het gareel te krijgen?
Van de veronderstelde sturing is vanuit de overheid in Nederland geen sprake geweest. Bovendien beoordeelt de Amerikaanse rechtspraak aan haar voorgelegde rechtszaken volgens de geldende Amerikaanse wet- en regelgeving, waarmee er juridisch geen implicaties voor Nederland zijn.
Wat vindt u van het voornemen om de WHO aan lidstaten op te laten dragen wanneer en hoe informatie in de media en op sociale media moet worden gecontroleerd en bijgestuurd wanneer deze afwijkt van inzichten en het beleid van de WHO?
In het huidige voorstel van de onderhandelingstekst is een door lidstaten voorgesteld artikel opgenomen waarin overeengekomen wordt misinformatie over pandemieën tegen te gaan. In algemene zin vind ik het verstandig misinformatie tegen te gaan. In het huidige voorstel betreft het niet de WHO, maar de lidstaat die bepaalt wanneer en hoe in deze te handelen.
Bent u het ermee eens dat de nationale situatie rondom gezondheid en alles wat daarbij een rol speelt, te nemen maatregelen inbegrepen, zo specifiek nationaal is dat de grootst mogelijke terughoudendheid in acht genomen dient te worden om een internationale organisatie als de WHO daarover ook maar enige bevoegdheid te verlenen die verder strekt dan advisering aan de lidstaten?
Onze gezondheidszorg is primair nationaal georganiseerd. Dat geldt ook in belangrijke mate voor ons volksgezondheidsbeleid. Tegelijk is duidelijk dat de volksgezondheid in Nederland niet kan functioneren zonder internationale afspraken tussen landen en multilaterale organisaties, omtrent samenwerking en coördinatie. Dit geldt in belangrijke mate al voor onze samenwerking in EU-verband. Maar ook mondiaal is samenwerking noodzakelijk. Een voorbeeld is infectieziektesurveillance. Zonder afspraken over het delen van informatie over uitbraken van infectiezieken, kan een land zich niet voorbereiden, noch adequaat en tijdig reageren op mogelijke grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen wanneer die zich voordoen.
Ook is internationale coördinatie op het gebied van de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen wenselijk om sneller en effectiever te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen en deze waar mogelijk in perken. Zoals aangeven, heeft de WHO op basis van de huidige IHR alsook ook na afronding van de onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen, enkel de bevoegdheid om niet-bindende aanbevelingen te doen voor gezondheidsmaatregelen op nationaal niveau ter bestrijding van een crisis. Hetzelfde zal gelden voor bepalingen in het pandemieverdrag.
Is er een ethische of neutrale omgang mogelijk met een pandemie? Zo nee, stemt u er dan mee in dat het onverantwoord is om nationale bevoegdheden over te dragen aan een internationale organisatie als de WHO, bevoegdheden die rechtstreeks raken aan het terrein van ethisch beladen en politieke keuzes met mogelijk verreikende maatschappelijke, psychosociale en economische strekking?
Zoals hierboven reeds vermeld, betreft het helaas een misverstand dat er voorstellen voorliggen om onze nationale bevoegdheden in aanzienlijke mate over te dragen aan de WHO.
Hoe passen plannen van de zogenoemde Global Health Hub Nederland en het onlangs ondertekende Global Health Pact in de plannen van de WHO voor een pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR?
De Global Health Hub Nederland en het daarmee gepaarde pact is tijdens de lancering op 28 september jl. officieel van start gegaan. De Global Health Hub is een voornemen uit de Kabinetsbrede Mondiale Gezondheidsstrategie6. Voor het bevorderen van intersectorale samenwerking is deze Nederlandse Global Health Hub opgezet. De Global Health Hub verenigt alle relevante actoren en sectoren, zoals kennisinstituten en -platforms, academici, ngo’s, topsectoren, vernieuwers en denktanks op het gebied van verschillende facetten van mondiale gezondheid. Dit netwerk biedt (mondiale) gezondheidsactoren in Nederland de kans om krachten te bundelen en samen verder invulling te geven aan deze strategie.
Het Pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR zijn onderhandelingen die bij de WHO lopen, waarbij de Global Health Hub niet betrokken is.
Leidt het Global Health Pact tot het aanpassen van wet- en regelgeving en tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden? Als dat niet zo is, sluit u dat ook uit voor de toekomst?
Het Global Health Pact heeft niet geleid tot het aanpassen van wet- en regelgeving. Het Global Health Pact heeft tevens niet de autoriteit en/of wens om wet- en regelgeving aan te passen en/of over te gaan tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden, uiterlijk 10 november 2023?
Helaas is de beantwoording niet binnen de gevraagde termijn gelukt, zoals gemeld in de verzonden uitstelbrief. Bij deze worden de vragen alsnog een voor een beantwoord.
De actuele situatie in Israël en Gaza |
|
Kati Piri (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) Guterres voor een humanitair staakt-het-vuren? Bent u bereid om zich in Europees verband in te spannen voor een staakt-het-vuren voor de onmiddellijke verlening van humanitaire hulp aan de bevolking in de Gazastrook? Wat doet u om een humanitair staakt-het-vuren te realiseren? Is er contact binnen de Europese Unie (EU) om tot een humanitair staakt-het-vuren te komen?
Ja, ik heb kennisgenomen van de oproep van SGVN Guterres voor een humanitair staakt-het-vuren. Het kabinet is zeer bezorgd om de snel verslechterende situatie in Gaza. Zowel in Europees verband als in contacten met partners in de regio, waaronder Egypte en Jordanië zet Nederland zich in voor de ongehinderde toegang voor humanitaire hulpverleners en hulpgoederen. Daarom roepen de EU en Nederland ook op tot onmiddellijke gevechtspauzes en humanitaire corridors, zoals in de verklaring van Hoge Vertegenwoordig Borrel namens de EU op 12 november jl. In dit licht verwelkomt het kabinet het akkoord dat is bereikt over een tijdelijke gevechtspauze tussen Israël en Hamas.
Het kabinet blijft zich inzetten voor onmiddellijke, ongehinderde en voortdurende toegang voor humanitaire hulpgoederen en hulpverleners. Daarbij gaat onze aandacht naast toegang tot Gaza, ook uit naar vrijheid van beweging binnen Gaza, zodat de humanitaire hulp alle burgers kan bereiken.
Pleit u voor een onafhankelijk VN-onderzoek naar de toedracht van de explosie bij het al-Ahli Arab ziekenhuis op dinsdagavond 17 oktober waarbij honderden slachtoffers vielen? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Het kabinet heeft grote zorgen over de bescherming van de ziekenhuizen in Gaza, die een speciale status genieten. Volgens het humanitair oorlogsrecht moeten ziekenhuizen te allen tijde worden ontzien en beschermd. Tegelijkertijd mogen ziekenhuizen ook niet misbruikt worden voor militaire doeleinden. Ook het gebruik van ziekenhuizen en burgers als menselijk schild door Hamas is verwerpelijk en door de EU veroordeeld.1
Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water te krijgen. Daarom heb ik 17 oktober opgeroepen tot een onderzoek naar de oorzaak van deze tragedie. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Daarnaast wordt momenteel onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof. Nederland onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en maakt daarvoor drie miljoen euro extra vrij voor het Internationaal Strafhof
Op welke manier helpt u bij het opvoeren van internationale druk om de gijzelaars vrij te krijgen?
Nederland roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden en leeft mee met de familieleden en naasten van de gegijzelden. Ook de Europese Raad en Hoge Vertegenwoordiger Borrell namens de EU hebben Hamas opgeroepen alle gijzelaars onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten. Nederland staat hierover in contact met verschillende landen (onder andere Israël, Qatar en Egypte).
Kunt u een update geven over de huidige stand van zaken omtrent de verlening van humanitaire hulp aan de bevolking in de Gazastrook? Wat is de huidige beschikbaarheid van elektriciteit, water, voedsel, medicijnen en andere medische hulpmiddelen? Is de grens met Egypte open voor de toelevering van hulpgoederen?
Het kabinet is zich zeer bewust van de afschuwelijke berichten die sinds 7 oktober uit Gaza komen, alsmede van de zeer ernstige humanitaire situatie waarin de noodlijdende bevolking van Gaza verkeert en die ook al voor 7 oktober zeer fragiel was. Inmiddels zijn bijna 1,5 miljoen mensen ontheemd en zijn er tenminste 27.000 gewonden en 11.000 burgerslachtoffers, onder wie een bijzonder groot aantal kinderen.2 Deze berichten zijn hartverscheurend. De ondersecretaris-generaal van de VN voor Humanitaire Zaken en Noodhulp, Griffiths, noemde de humanitaire situatie «intolerable» en wees tijdens de humanitaire conferentie in Parijs op «concerns that satisfactory conditions do not exist anywhere in Gaza to ensure adequate shelter, food, water, sanitation and health». Het kabinet maakt zich zeer ernstig zorgen over de humanitaire tragedie die zich op dit moment in Gaza ontvouwt en steeds verder verergert. Volgens de Verenigde Naties ontvangt de Palestijnse burgerbevolking nog steeds niet voldoende humanitaire hulp, en dient deze zowel vanuit Israël als vanuit Egypte in veel grotere mate te worden toegelaten. Directe toevoer van de meest basale levensbehoeften, waaronder drinkwater, voedsel, medicijnen, onderdak en brandstof is van levensbelang. Inmiddels functioneren veel van de 36 ziekenhuizen in Gaza niet meer door onder andere een gebrek aan brandstof en schade door beschietingen. Meer dan 41.000 woningen zijn volgens OCHA vernield of zwaar beschadigd, dat neer komt op 45% van het totaal aantal woningen in Gaza.
Hoewel hulpkonvooien sinds 21 oktober 2023 mondjesmaat vanuit Egypte werden toegelaten, en er sinds 28 oktober een duidelijke stijging in het aantal hulpkonvooien is, zijn de geleverde middelen onvoldoende om in de basisbehoeften te voorzien. Waar er voor de oorlog dagelijks zo’n 500 vrachtwagens de Gazastrook inreden die deels humanitaire maar ook andere goederen bevatten, zijn er sinds het begin van de oorlog tot op heden nog maar iets meer dan 1.100 vrachtwagens in Gaza aangekomen.3 Deze humanitaire hulp is Gaza ingekomen via de grensovergang bij Rafah. Vooraf aan toegang wordt de inhoud van de trucks geïnspecteerd door Israël bij grensovergang Nitzana, een locatie meer dan 50 kilometer bij Rafah vandaan. Dit monitoringsproces en de extra reistijd zijn tijdrovend, hetgeen niet bijdraagt aan het kunnen voldoen aan de grote vraag. Daarnaast zijn de humanitaire faciliteiten in Gaza zwaar overbelast vanwege de hulp aan meer dan 1,5 miljoen ontheemden, en is volgens de WHO momenteel het merendeel van de ziekenhuizen en van de eerstelijnszorgvoorzieningen niet meer operationeel.4 Door het ontbreken van voorraden in ziekenhuizen in het noorden van Gaza worden complexe medische ingrepen uitgevoerd zonder verdoving of geschikte medicijnen.
Ook blijven watertekorten prangend. Doordat er in het gebied niet of nauwelijks brandstof binnenkomt, is er nauwelijks energie om water op te pompen of te zuiveren. VN OCHA spreekt van een watercrisis in Gaza: mensen staan uren in de rij en krijgen dan nauwelijks schoon (drink)water. Waterconsumptie in Gaza is 4% van het volume van voor 7 oktober 2023.5
Het kabinet zet zich in om de gevolgen van het conflict voor de burgerbevolking van Gaza zoveel mogelijk te beperken, door aan te dringen op toegang voor humanitaire hulp en het openen van de verschillende grensovergangen. Om meer gewicht in de schaal te kunnen leggen zet Nederland zich er bovendien in EU-verband voor in zoveel mogelijk eensgezind op te trekken, hetgeen onder meer leidde tot een gezamenlijke verklaring op 12 november. Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van directe, onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes, en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende bevolking in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers.6 Nederland verwelkomt in dat licht resolutie 2712 die de VN-Veiligheidsraad op 15 november heeft aangenomen.
Nederland verleent humanitaire steun waar dit kan en verkent samen met internationale partners de inzet voor het versnellen van de aanvoer van humanitaire goederen. Nederland maakte 25 miljoen euro extra vrij voor humanitaire hulp. Naast transport over land worden ook de opties voor aanvoer over zee en door de lucht onderzocht. Het marineschip Zr. Ms. Holland is richting het oosten van de Middellandse Zee gestuurd voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor (Kamerstuk 23 432, nr. 500). Indien humanitaire hulp langs deze weg aan Gaza wordt verstrekt, vindt dit plaats indachtig het toepasselijk raamwerk zoals de Oslo Guidelines. Nederland heeft daarnaast scan-capaciteit aangeboden opdat meer humanitaire goederen sneller na een noodzakelijke check Gaza in kunnen. Ook gaat Nederland helpen bij medische hulp aan patiënten uit Gaza die in Egypte worden opgevangen door onder andere medische apparatuur en hulpmiddelen te leveren.
Deelt u de mening dat het afsluiten van Gaza van elektriciteit, water, voedsel, medicijnen en andere medische hulpmiddelen in strijd is met het internationaal recht en per direct moet worden opgeheven? Bepleit u bij Israël om deze blokkades zo snel mogelijk op te heffen?
Het kabinet maakt zich zeer ernstig zorgen over de humanitaire tragedie die zich op dit moment in Gaza ontvouwt en steeds verder verergert. Volgens de Verenigde Naties ontvangt de Palestijnse burgerbevolking nog steeds niet voldoende humanitaire hulp, en dient deze zowel vanuit Israël als vanuit Egypte in veel grotere mate te worden toegelaten. Directe toevoer van de meest basale levensbehoeften, waaronder drinkwater, voedsel, medicijnen, onderdak en brandstof is van levensbelang. Inmiddels functioneren veel van de 36 ziekenhuizen in Gaza niet meer door onder andere een gebrek aan brandstof en schade door beschietingen. Meer dan 41.000 woningen zijn volgens OCHA vernield of zwaar beschadigd, dat neer komt op 45% van het totaal aantal woningen in Gaza.
Ieder land is gehouden zijn verplichtingen onder het internationaal recht na te komen. Het kabinet neemt ook nu de uitspraken van verschillende hoge VN-vertegenwoordigers onder wie de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, gerenommeerde internationale non-gouvernementele organisaties en academici over de vraag of het humanitair oorlogsrecht wordt nageleefd en of aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit wordt voldaan uiterst serieus. Een algehele blokkade van humanitaire goederen druist evident in tegen de Israëlische verplichtingen op basis van het humanitair oorlogsrecht, waaronder het bezettingsrecht, ten opzichte van de burgers en hulpverleners in Gaza. Op dit moment bereikt een beperkte hoeveelheid humanitaire hulp en essentiële goederen Gaza. De vaststelling of sprake is van een totale blokkade en daarmee schending van het humanitair oorlogsrecht, kan alleen als het kabinet beschikt over alle relevante feiten. Gezien de onduidelijke situatie ter plekke, beschikt het kabinet niet over voldoende feiten om vast te stellen dat sprake is van een algehele blokkade. Wel duidelijk is dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen. Nederland onderstreept met klem dat ook het optreden van Israël in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht, en roept Israël daarbij op tot aantoonbaar terughoudend handelen. Ook heeft het kabinet in de vele contacten met Israël sterk benadrukt dat het conform zijn verplichtingen actief duidelijk moet maken hoe het zeker stelt dat het geweldgebruik ter zelfverdediging voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Juist hiermee toont Israël nog meer het verschil tussen een legitieme staat en een terroristische organisatie als Hamas.
Dit neemt niet weg dat het tegelijkertijd zeer complex is ons een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. De reden is dat de benodigde specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen daartoe op dit moment ontbreekt. Daarnaast is er in te beperkte mate informatie over de wijze van oorlogsvoering van Hamas, hun infrastructuur in Gaza, en de grootte van de dreiging die nog steeds van Hamas uitgaat. Zo stellen Israël en de VS onder meer dat zich juist onder meerdere ziekenhuizen in Gaza commandocentra en faciliteiten van Hamas bevinden. Wel zijn de doelbewuste moordpartijen door Hamas en hun niet-onderscheidende raketaanvallen op Israëlische steden zonder meer te kwalificeren als oorlogsmisdrijven.
Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water te krijgen. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt momenteel onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof. Nederland onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en maakt daarvoor drie miljoen euro extra vrij voor het Internationaal Strafhof.
Wat is de reden dat de grens tussen Egypte en Gaza niet geopend is voor het leveren van goederen die al dagenlang aan de grens wachten? Wat doet de Nederlandse regering en wat doet de Europese Unie om bij te dragen aan een zo spoedig mogelijke opening van deze grens?
Benodigde reparaties aan de infrastructuur bij de grensovergang tussen Egypte en Gaza zorgden aanvankelijk voor vertraging van de opening. Daarnaast zorgen politieke – en veiligheidsbelangen aan zowel Egyptische als Israëlische kant voor zeer stroeve onderhandelingen, waarbij andere betrokken partijen voortdurend druk uitoefenen om de grens verder open te stellen voor het leveren van hulpgoederen. Nederland en de EU behoren tot de partijen die publiekelijk en achter de schermen druk uitoefenen om verschillende grensovergangen te openen voor humanitaire doeleinden.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen met de gewenste spoed te beantwoorden. Er is getracht zo spoedig mogelijk in de beantwoording te voorzien.