De mensenrechtensituatie in Libië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Libische Internal Security Agency (ISA) tien internationale humanitaire ngo’s heeft opgedragen te stoppen met hun werk?1
Dit bericht heeft mij bereikt.
Bent u bekend met de aantijgingen van de ISA dat deze ngo’s bijdragen aan de omvolking van Libië? Zo ja, wat vindt u van deze aantijging?
Ik ben bekend met de publicatie van de persverklaring van de ISA, waarin zij onder meer stellen dat ngo’s omvolking tot doel hebben. Deze opvatting deel ik niet. Daarnaast draagt deze aantijging bij tot het inperken van de humanitaire ruimte en verergert deze de moeilijkheden waarin de internationale humanitaire ngo’s zich reeds bevinden. Het hoofd van ISA is sinds de publicatie van dit bericht gearresteerd.
In onze communicatie richting Libiërs blijf ik het belang van bescherming van migranten benadrukken, alsmede de belangrijke rol die ngo’s spelen in het migratiemanagement in Libië. Voortzetting van het werk van deze ngo’s is daarmee ook in het directe Libische belang.
Wat vindt u ervan dat de Libische autoriteiten, met wie de Europese Unie (EU) nauw samenwerkt op het gebied van migratiebeheer, belangrijke internationale mensenrechtenorganisaties criminaliseren?
Internationale mensenrechtenorganisaties doen belangrijk werk in Libië. Zij leveren essentiële diensten aan migranten en vluchtelingen in Libië, mede gefinancierd door Nederland en de Europese Unie. Het is dan ook zeer zorgelijk dat de Libische autoriteiten hun werk en inzet criminaliseren. Ik verwerp deze typering door de Libische autoriteiten. Deze organisaties hebben de volledige steun van Nederland om hun werk voort te zetten.
Welke stappen bent u bereid in bilateraal en in EU-verband te nemen om de Libische autoriteiten dit besluit te laten terugdraaien?
Nederland is in contact met ngo’s die door de maatregelen getroffen zijn. De ambassade in Tripoli brengt de situatie op in alle mogelijke gesprekken met de Libische autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland een brief medeondertekend die op initiatief van de VN-missie in Libië UNSMIL is gericht aan de Libische autoriteiten. In deze brief worden ernstige zorgen geuit over de situatie van de ngo’s en de migranten die zij helpen.
De Nederlandse ambassade in Tripoli heeft over dit onderwerp gesprekken gevoerd met de relevante Libische autoriteiten, waaronder de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken. In deze ontmoetingen zijn bovengenoemde zorgen overgebracht.
Welke steun verleent Nederland op dit moment aan het werk van internationale mensenrechtenorganisaties in Libië?
Nederland financiert momenteel enkele mensenrechtenorganisaties vanuit het Mensenrechtenfonds en het Shiraka programma. Dit zijn zowel Libische als niet-Libische organisaties. Deze steun is onderdeel van de brede mensenrechtenagenda die Nederland wereldwijd heeft.
Daarnaast is Nederland, samen met Zwitserland en UNSMIL, covoorzitter van de internationale werkgroep mensenrechten en internationaal humanitair recht. Deze werkgroep is onderdeel van het in het 2019 opgerichte Berlijn-proces. Vanuit deze rol kaart Nederland mensenrechtenschendingen aan en verleent steun waar dat kan aan mensenrechtenverdedigers en -organisaties. Dit is via openbare verklaringen en via diplomatie achter de schermen.
Bent u bereid om aanvullende steun te verlenen aan deze organisaties, zoals diplomatieke steun, relocatie van personeel of financiering van juridische bijstand? Zo nee, waarom niet?
In overleg met de getroffen ngo’s is het verzoek om druk te blijven houden op de Libische autoriteiten. Dit zal Nederland niet nalaten. Waar mogelijk stelt Nederland zich beschikbaar op voor hulpverzoeken en bescherming.
Bent u ook bekend met het bericht dat Rusland haar inzet op mensensmokkel in Libië heeft vergroot?2
Dit bericht heeft mij bereikt. Rusland breidt zijn bestaande activiteiten en invloed in Libië al langere tijd gestaag uit. Deze ontwikkeling lijkt sinds de val van het Assad-regime in Syrië door te zetten. De smokkelroutes van wapens, drugs en mensen zijn complex en ondoorzichtig, maar kunnen door deze geïntensiveerde Russische inzet worden versterkt. Nederland blijft de situatie nauwgezet monitoren.
Met al het voorgaande in het achterhoofd, staat u daadwerkelijk nog achter uw besluit om de ambassade in Tripoli te sluiten? Zo ja, vindt u de actuele ontwikkelingen dan niet bijzonder zorgwekkend?
Het kabinet heeft, in lijn met de bredere bezuinigingsmaatregelen op het postennet, besloten om de ambassade in Libië te sluiten. Dit zware besluit is genomen na zorgvuldige afweging van verschillende factoren, waaronder de operationele kosten van de ambassade inclusief de hoge kosten voor beveiligingsmaatregelen ter bescherming van ons personeel.
De situatie in Libië op het gebied van migratie en veiligheid blijft voor Nederland van groot belang. Het kabinet erkent bovendien de zorgen over de mensenrechtensituatie in het land. Hoewel de diplomatieke aanwezigheid in Libië wordt beëindigd, behoudt Nederland de diplomatieke betrekkingen en samenwerking, en blijven we ons ook zonder permanente diplomatieke presentie in Tripoli inzetten om Nederlandse belangen te behartigen en zorgen te adresseren. De precieze invulling van deze samenwerking wordt op dit moment verder uitgewerkt.
Het stopzetten van grootschalige voedselhulp in Ethiopië |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Verenigde Naties (VN)-voedselhulp aan 650.000 ondervoede vrouwen en kinderen in Ethiopië wordt stopgezet vanwege tekortschietende financiering?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit zeer zorgelijke bericht, dat zal leiden tot ernstig toenemende honger en ondervoeding in dit grote land?
Dit is inderdaad een zorgelijk bericht omdat 3,6 miljoen mensen in Ethiopië niet langer toegang hebben tot voedselhulp in de komende weken als er niet snel extra geld beschikbaar komt.
Kunt u nader aanduiden welke concrete consequenties (omvang en impact) het stoppen van dit grote voedselprogramma zal hebben in dit kwetsbare land?
Het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de VN heeft genoemde voedselhulp aan 650.000 ondervoede vrouwen en kinderen in Ethiopië inmiddels noodgedwongen stopgezet. In totaal zullen in de komende weken 3,6 miljoen mensen in Ethiopië toegang tot levensreddende voedselhulp verliezen, tenzij er op zeer korte termijn extra financiering gevonden wordt.
De tekorten in financiering hebben er tevens toe geleid dat het WFP de voedselhulp voor een miljoen vluchtelingen in Ethiopië heeft moeten reduceren (tot 60% van rantsoen). De voedselhulp voor 800.000 intern ontheemden is teruggebracht (tot 80% van rantsoen). Vanaf juni heeft het WFP ook niet meer de middelen om vluchtelingen met cash transfers te ondersteunen, en in-kind voedselhulp staat eveneens onder druk als er geen nieuwe financiering wordt gevonden.
In hoeverre heeft dit tevens impact op de fragiele vrede in Tigray en de humanitaire impact van de daar gevoerde oorlog? Hoe weegt u die gevolgen?
De tekorten als gevolg van het afschalen van levensreddende voedselhulp zullen impact hebben op de meest kwetsbaren in Ethiopië. De situatie in de Tigray-regio verdient daarbij bijzondere aandacht vanwege de gevolgen van de burgeroorlog in Noord-Ethiopië, die met name die regio trof. Spanningen in Tigray zijn nog altijd hoog, onder meer omdat er vele honderdduizenden intern ontheemden zijn, die door voortslepende politieke onenigheid niet naar huis kunnen.
Het is mogelijk dat stopzetten van hulp aan deze groep mensen de interne spanningen nog verder zal doen oplopen, en daarmee de vrede in Tigray verder onder druk zal komen te staan. De Nederlandse ambassade in Ethiopië monitort deze situatie nauwgezet en is betrokken bij gesprekken over de-escalatie, en het voorzien in de noden van de bevolking.
Hoeveel geld is er precies tekort voor het betreffende voedselprogramma en wat is er nodig om de grootste consequenties op te vangen?
Het WFP gaf eerder aan dat voor de periode april – september 2.025 USD 222 miljoen nodig is voor levensreddende hulp aan de meest kwetsbare mensen in Ethiopië. Voor een aanzienlijk deel hiervan is nog geen dekking gevonden, vandaar dat WFP nu hulp prioriteert en reduceert.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om bij te dragen aan voortgang van dit grootschalige voedselprogramma? Bent u bereid om dit te verkennen en om daaraan zo mogelijk vanuit Nederland bij te dragen?
In 2025 draagt Nederland EUR 60 miljoen bij aan het WFP wereldwijd. Het is aan het WFP om te bepalen waar deze hulp het meest effectief kan worden ingezet, op basis van waar de noden het grootst zijn. Ook draagt Nederland EUR 9 miljoen bij aan het Humanitaire Fonds voor Ethiopië dat eigen prioriteiten kan stellen gebaseerd op acute noden.
Grote bezuinigingen op het Agency for International Development van de Verenigde Staten (USAID) hebben een enorme impact op humanitaire financiering wereldwijd. Dit betekent dat er door organisaties als WFP moeilijke keuzes gemaakt moeten worden, niet alleen in Ethiopië maar ook in andere humanitaire crises als Soedan, Jemen en de Democratische Republiek Congo. Nederland heeft het budget voor humanitaire hulp op peil weten te houden, maar het is voor Nederland onmogelijk om forse wereldwijde reducties in levensreddende hulp te compenseren.
Welke mogelijkheden liggen er op Europees vlak om de ingrijpende consequenties van de tekortschietende financiering te verkleinen? Bent u bereid dit te verkennen?
Door de flexibele manier van financieren kunnen Nederlandse bijdragen door de humanitaire organisaties meteen worden ingezet waar de noden het hoogst zijn, ook of juist wanneer andere bijdragen wegvallen.
Daarnaast spreekt Nederland in allerlei verschillende fora, waaronder in EU-verband, met verschillende donorlanden en organisaties over de impact van het wegvallen van veel humanitaire financiering als gevolg van forse bezuinigingen op USAID. Daarbij wordt specifiek gekeken naar crises die voor humanitaire financiering grotendeels afhankelijk zijn van Amerikaanse fondsen. De problematiek in Ethiopië speelt evenzeer in andere landen waar basale, levensreddende hulp dreigt te worden gestaakt of al gestopt is.
Fors minder financiering voor humanitaire hulp betekent dat er prioriteiten moeten worden gesteld en hervormingen nodig zijn, gericht op een efficiënter humanitaire hulpsysteem. De EU brengt inmiddels in kaart wat de gevolgen zijn van het wegvallen van onder andere Amerikaanse fondsen, en stelt een strategie op voor EU-actie. De EU-financiering voor Ethiopië is voor 2.025 EUR 46 miljoen.
Bent u bereid om contact te leggen met andere Europese landen om te bezien of en in hoeverre er een oplossing is te vinden voor deze financiële problemen met betrekking tot de meest basale levensbehoeften voor talloze vrouwen en kinderen in Ethiopië? Zo ja, op welke wijze kunt u dit vormgeven en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Fransen willen Amerikanen 'wetenschappelijk asiel' verlenen' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fransen willen Amerikanen «wetenschappelijk asiel» verlenen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het Franse voorstel om Amerikaanse wetenschappers een vluchtelingenstatus te geven en hen op die manier langdurige visa te kunnen verschaffen?
Gezien het grote belang van wetenschappelijk talent voor Europa, kijk ik met interesse naar de inzet van de verschillende lidstaten om internationale wetenschappers aan te trekken. Lidstaten hebben binnen het EU-brede toetsingskader voor de toelating van internationale wetenschappers een zekere ruimte voor eigen invulling.2 Aanvullend op het migratiebeleid hebben lidstaten ook de nodige mogelijkheden om al dan niet aantrekkelijk te zijn voor internationaal talent. Iedere lidstaat heeft derhalve zijn eigen context waarbinnen toelating en verblijf van internationale wetenschappers worden geregeld en het is niet aan mij om specifiek beleid van andere landen te beoordelen.
Worden Amerikaanse wetenschappers en onderzoekers volgens u bedreigd in hun persoonlijke en wetenschappelijke vrijheid door de regering-Trump?
Laat mij vooropstellen dat ik, zoals ook aangegeven in mijn beleidsbrief, pal voor de academische vrijheid sta. Het kabinet onderschrijft dat belang volledig. De komende tijd bekijk ik samen met het wetenschapsveld en kijkt ook het veld zelf hoe we deze belangrijke waarden nationaal en internationaal nog beter kunnen blijven beschermen dan we nu al doen.
Ik houd de ontwikkelingen in de Verenigde Staten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek nauw in de gaten en spreek hierover met wetenschappers in eigen land, en ook met collega’s in Europese landen.
Welke concrete stappen onderneemt u – en heeft u reeds ondernomen – om Amerikaanse wetenschappers en onderzoekers aan te trekken richting Europa, al dan niet naar Nederland in het specifiek?
In Europa trek ik samen met de Europese Commissie en de andere lidstaten op om onderzoekstalent aan te trekken richting Europa. Hiertoe worden uiteenlopende maatregelen genomen. Een voorbeeld is de € 500 miljoen die de Europese Commissie heeft vrijgemaakt voor het initiatief «Choose Europe for Science», zoals 5 mei jl. aangekondigd. Een ander voorbeeld is het voorstel van de Europese Commissie voor een Vaardigheidsunie waarin een nieuwe aanpak wordt voorgesteld die het onderwijs-, opleidings- en werkgelegenheidsbeleid verenigt rond een gemeenschappelijke visie op het concurrentievermogen. Onderdeel daarvan zijn maatregelen om de aantrekkingskracht van de EU op talent te vergroten. Hierover is uw Kamer in april jl. geïnformeerd.3 De maatregelen zijn aanvullend op de inzet om Europa een aantrekkelijke plek voor onderzoek en innovatie te maken via de Europese Onderzoeksruimte. Door in te zetten op de ambitie om te komen tot een eengemaakte markt voor onderzoek en innovatie wordt het Nederlands en Europese concurrentievermogen en onze strategische autonomie versterkt. De komende tijd blijf ik hierover op Europees niveau in gesprek.
Voor het aantrekken van internationaal wetenschappelijk talent naar Nederland stelt het kabinet via NWO € 25 miljoen beschikbaar voor een afgebakend en gericht financieringsinstrument.4 Het is voor het concurrentievermogen, de strategische autonomie en de weerbaarheid van Europa en Nederland essentieel dat wij wetenschappers van topniveau blijven aantrekken. Dit instrument werk ik op dit moment verder uit in samenwerking met NWO en UNL. Uw Kamer wordt hierover voor de zomer nader geïnformeerd.
Hoeveel wetenschappers uit de Verenigde Staten zijn op dit moment van plan om hun werk voort te zetten aan Nederlandse kennisinstellingen of universiteiten? Zijn er al Amerikaanse wetenschappers verhuisd en aangesteld?
Ik heb op dit moment geen specifieke informatie over de aanstellingen van wetenschappers in combinatie met waar ze vandaan komen of wat hun voornemens zijn.
Welke verdere mogelijkheden ziet u – kijkend naar de Franse initiatieven – om wetenschappelijk talent uit Amerika aan te trekken naar Europa, dan wel naar Nederland in het specifiek?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het (versneld) verhogen van de Europese onderzoeks- en wetenschapsbudgetten, zoals Horizon Europe?
Het kabinet onderschrijft het belang van investeren in onderzoek en innovatie, mede ter versterking van de internationale concurrentiekracht. Dit volgt ook uit recente rapporten zoals die van Draghi5, Letta6 en Heitor7, zij benadrukken de noodzaak van investeren in onderzoek en innovatie. De Europese Commissie komt rond deze zomer met de eerste voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader na 2028. De Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën hebben in maart van dit jaar de inzet hiertoe op hoofdlijnen met uw Kamer gedeeld. Nederland zet in op het versterken van het huidige en toekomstige Europees concurrentievermogen waarbij een coherente basis voor onderzoek, technologie en innovatie nodig is als fundament. Deze inzet is in lijn met het vision paper op het volgende kaderprogramma, dat het kabinet in oktober met de Kamer heeft gedeeld, waarin onderschreven wordt dat een ambitieus Europees kaderprogramma voor onderzoek en innovatie onmisbaar is voor een sterk concurrentievermogen.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het versnellen van visaprocedures voor Amerikaans talent in cruciale sectoren en wetenschappers in het algemeen?
De Commissie zal later dit jaar een visumstrategie presenteren die ook maatregelen zal omvatten ter ondersteuning van de komst van excellente studenten, onderzoekers en gekwalificeerde professionals van buiten de EU. Ik kan daar op dit moment niet op vooruitlopen.
Bent u tevens bereid om het versnellen van visaprocedures in nationaal verband te bepleiten?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Welke concrete stappen zet u in nationaal en Europees verband om Amerikaanse diploma’s versneld te erkennen?
In Europees verband wordt de erkenning van diploma’s overgelaten aan de lidstaten. In Nederland is de bevoegdheid om diploma’s te erkennen belegd bij onderwijsinstellingen en werkgevers. In Amerika behaalde bachelor- en mastergraden worden vergelijkbaar geacht met de bachelor- en mastergraden in het hbo en wo. Onderwijsinstellingen en werkgevers zouden een Amerikaans diploma dus al direct moeten kunnen erkennen.
Bent u voorstander van het opzetten van een grootschalige wervingscampagne om Amerikaans talent aan te trekken richting Europa, dan wel specifiek richting Nederland?
Het versterken van het concurrentievermogen en de brede welvaart vraagt om hoogwaardig onderzoek, technologie en innovatie. Het aantrekken en behouden van wetenschappelijk talent is daarom van groot belang voor Europa en Nederland. In voorgaande antwoorden heb ik verwezen naar verschillende maatregelen die hiertoe worden genomen. De € 25 miljoen die het kabinet via NWO heeft vrijgemaakt voor het financieringsinstrument voor het aantrekken van excellente wetenschappers naar Nederland is hier een belangrijk voorbeeld van, net als de op 5 mei jl. aangekondigde € 500 miljoen voor het initiatief «Choose Europe for Science» van de Europese Commissie.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De mogelijke uitlevering van een Amerikaanse vrouw |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van moord verdachte Amerikaanse verbleef wekenlang in aanmeldcentrum Ter Apel»?1
Ja.
Heeft Nederland een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten ontvangen?
Uw vraag ziet op een individuele zaak. Over lopende strafrechtelijke procedures kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bekend met het feit dat de doodstraf in South Carolina nog steeds wordt uitgevoerd?
Ja.
Staat er op het misdrijf waarvan de betreffende vrouw verdacht wordt de doodstraf?
Uw vragen zien op een individuele zaak. Over lopende strafrechtelijke procedures kan ik geen uitspraken doen.
In algemene zin kan ik het volgende opmerken. In bepaalde landen kan de doodstraf worden opgelegd voor specifieke delicten. Volgens de Nederlandse Uitleveringswet wordt een persoon niet uitgeleverd als op het feit waarvoor uitlevering wordt gevraagd de doodstraf staat, tenzij voldoende is gewaarborgd dat die straf, bij een eventuele veroordeling, niet ten uitvoer wordt gelegd.
Er moet dus een specifieke garantie zijn afgegeven dat de doodstraf in de betreffende zaak niet wordt opgelegd, dan wel niet wordt uitgevoerd. Dit geldt zowel bij uitlevering voor strafexecutie als voor strafvervolging.
Uitlevering is volgens het Nederlandse recht slechts mogelijk op grond van een verdrag tussen twee of meer staten. De voor Nederland geldende uitleveringsverdragen voorzien allemaal in de zogenaamde doodstrafexceptie.
Op grond van de toepasselijke uitleveringsverdragen tussen de Verenigde Staten (VS) en Nederland, zal Nederland bij uitleveringsverzoeken van de VS de voorwaarde stellen dat, indien in de VS mogelijk de doodstraf is gesteld op het feit waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, de doodstraf niet aan de opgeëiste persoon wordt opgelegd, of indien de VS om procedurele redenen niet aan deze voorwaarde kan voldoen, de voorwaarde dat de doodstraf, indien deze wordt opgelegd, niet wordt uitgevoerd. Indien de VS instemt met de uitlevering onder deze voorwaarde, is de VS verplicht die voorwaarde na te leven. Indien de VS de voorwaarde niet aanvaardt, dan zal Nederland in lijn met nationale wetgeving, verdragen en (Europese) jurisprudentie, de uitlevering weigeren.
Bent u voornemens om, in lijn met onder andere de Uitleveringswet en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, een uitleveringsverzoek te weigeren wanneer er een risico is dat de vrouw de doodstraf wordt opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het overleg tussen de minister van Buitenlandse Zaken met de Indiase minister van Buitenlandse Zaken |
|
Jan Paternotte (D66), Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de opvatting dat uw bericht op X van 1 april 2025 over de ontmoeting met de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken de indruk wekt dat extra samenwerking met India om onze strategische autonomie op kritieke grondstoffen te versterken – en daarmee geopolitieke risico’s te verkleinen – niet is besproken?
Het bericht op X betreft slechts een fragment van de onderwerpen die aan bod zijn gekomen in de ontmoeting die plaatsvond met de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken. Tevens vond een uitgebreide ontmoeting plaats met de Nationaal Veiligheidsadviseur van Premier Modi. Diplomatieke besprekingen en opkomen voor Nederlandse belangen staan niet gelijk aan de inhoud van een bericht op X.
Deelt u de mening dat het opbrengen van urgente geopolitieke problemen door de Minister van Buitenlandse Zaken bij officiële bezoeken extra gewicht en urgentie aan een vraagstuk geeft?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de grote geopolitieke risico’s die voortvloeien uit de afhankelijkheid van China op kritieke grondstoffen vereisen dat niet alleen de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, maar ook de Minister van Buitenlandse Zaken nauw bij dit dossier betrokken is?
Ja. De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp werken ook op dit terrein nauw samen.
Ziet u India als een strategische partner om het wereldwijde Chinese overwicht op kritieke grondstoffen tegen te gaan? Herkent u het potentieel van zowel India's eigen grondstoffenvoorraden, de internationale positie die het heeft en de potentie van India in de verwerking van kritieke grondstoffen?
Ook India onderkent de toenemende noodzaak tot diversificatie van internationale grondstoffenketens. Daarbij richt India zich op het verhogen van nationale winning en verwerking van grondstoffen, aankoop van grondstoffen uit andere landen en opbouw van recyclingcapaciteiten. Deze inzet is vergelijkbaar met de doelstellingen die het kabinet nastreeft als onderdeel van de Nationale Grondstoffenstrategie en Europese Kritieke Grondstoffenverordening. Het aankomende strategisch partnerschap tussen Nederland en India biedt kansen tot samenwerking ter vergroting van weerbaarheid en vermindering van afhankelijkheden. De mogelijkheden voor specifieke samenwerking op kritieke grondstoffen worden op dit moment actief door India en Nederland onderzocht.
Heeft u tijdens uw overleg met de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken besproken hoe India een rol kan spelen in het beperken van Chinese invloed op onze kritieke grondstofketens?
Er is tijdens het bezoek gesproken over samenwerking met India ten aanzien van economische veiligheid en diversificatie van afhankelijkheden. Het vertrouwelijke karakter van dergelijke gesprekken verdraagt zich niet goed met een volledige publieke weergave.
Bent u van mening dat er voldoende urgentie gelegd wordt tijdens dergelijke overleggen op het onderwerp van strategische autonomie en het afbouwen van afhankelijkheden op kritieke grondstoffen?
Ja. Zowel bilateraal als binnen de EU wordt dit onderwerp actief besproken.
Deelt u de mening dat de noodzaak van aanvullende samenwerking met India op kritieke grondstoffen consequent op alle diplomatieke en politieke overleggen moet worden geagendeerd? Zo ja, hoe wordt dit momenteel vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet besteedt ook in de contacten met India aandacht aan het verhogen van weerbaarheid en vermindering van risicovolle strategische afhankelijkheden en zal dit blijven doen.
Het artikel 'Local fossil fuel ad ban as a catalyst for global change' gepubliceerd in Nature Climate Change op 21 maart 2025 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Local fossil fuel ad ban as a catalyst for global change» gepubliceerd in Nature Climate Change, waarin het verbod op fossiele reclame in Den Haag wordt besproken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van organisaties zoals Reclame Fossielvrij, Greenpeace, de Social Tipping Point Coalitie, wetenschappers, zorgverleners en VN-secretaris-generaal António Guterres dat de alomtegenwoordige aanwezigheid van fossiele reclame een belangrijke barrière vormt voor het verminderen van CO2-emissies?
De stellingname van de genoemde organisaties en personen is in lijn met het eerdere wetenschappelijke advies Een verbod op fossiele reclame essentieel, maar niet voldoende2 dat mijn voorganger in 2023 aan de Kamer heeft aangeboden. Ook daarin werd betoogd dat fossiele reclame de transitie naar een duurzame samenleving kan tegenwerken.
Bent u het eens met de auteurs dat reclameverboden voor fossiele brandstofproducten en -diensten relatief lage kosten en weinig implementatie-eisen hebben voor overheden in vergelijking met andere klimaatbeleidsalternatieven?
Zoals aangegeven in de eerdere brief aan de Kamer3 met daarin een appreciatie van twee wetenschappelijke publicaties van de VU en de UvA over het verbieden van fossiele reclames, is het belangrijk om een eventueel verbod zo in te richten dat het in lijn met verdragsrechtelijke verplichtingen proportioneel, robuust en effectief toegespitst, afgebakend en onderbouwd kan worden. Zonder een dergelijke uitwerking zijn de gevolgen van een eventueel verbod qua economische impact en regeldruk niet goed in te schatten. Het is dus prematuur om, zoals de auteurs doen, te stellen dat een verbod met relatief lage kosten en implementatie-eisen gepaard zal gaan.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling in het artikel dat er momenteel een «window of opportunity» is voor fossiele reclameverboden en bent u bereid om in deze «window of opportunity» in te stappen?
Bij de stelling in het artikel dat er een «window of opportunity» zou zijn voor het instellen van fossiele reclameverboden in Europa wordt gewezen op een recent opinieonderzoek in 13 Europese landen waaruit blijkt dat in die landen de steun voor een EU-breed verbod op reclame in de openbare ruimte van «emissions-heavy products and services» groter is dan het verzet. De in het onderzoek gebruikte definitie is te algemeen om gebruikt te kunnen worden als basis voor eventuele beleidsmaatregelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 bestaat er momenteel geen eensluidende, breed gedeelde en ook juridisch geaccepteerde definitie van fossiele reclame.
Deelt u de mening dat een verbod op fossiele reclame, doordat het de vrijheid van consumenten om fossiele brandstofproducten of -diensten te consumeren niet beperkt, waarschijnlijk relatief meer acceptatie zal vinden bij burgers en hoe weegt u het feit mee dat uit recente data uit diverse EU-landen blijkt dat de steun voor een EU-breed verbod op fossiele reclame bijna twee keer zo groot is als het niveau van verzet ertegen?
Zonder gegevens die deze stellingname onderbouwen is dit speculatie. Bovendien zal een dergelijk effect ook afhangen van de wijze waarop een verbod zal worden vormgegeven en wat het bereik hiervan is. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat geen enkele losstaande maatregel de uitdagingen kan oplossen?
Ja, dat is ook wat in het hierboven genoemde wetenschappelijke advies wordt aanbevolen. Een losstaand, enkelvoudig verbod op fossiele reclames is niet voldoende om een positieve spiraal in gang te zetten, zo stellen de auteurs. Beleid dat duurzame keuzes en gedragingen faciliteert wordt door hen noodzakelijk geacht. Het nieuwe Klimaatplan voorziet in de uitwerking van een aanpak duurzaam leven die onderzoekt hoe duurzame keuzes voor de consument in brede zin haalbaar, aantrekkelijk en acceptabel gemaakt kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel dat, hoewel geen losstaande maatregel de veelzijdige uitdagingen van klimaatverandering zal oplossen, fossiele reclameverboden een aantrekkelijke kans bieden voor overheden om actie te ondernemen?
Zie antwoord op vraag 6.
Waarom is een verbod op fossiele reclame als een optie om gedragsverandering te stimuleren niet in het uiteindelijke klimaatplan opgenomen, aangezien in de reacties op het klimaatplan 2025–2035 een verbod op fossiele reclame is aangevoerd als een optie om gedragsverandering te stimuleren? Kunt u onderbouwen waarom deze maatregel, ondanks de eerdere overweging, niet is opgenomen in het definitieve klimaatplan?
In een aantal reacties op het ontwerpKlimaatplan is aangegeven dat het bij gedragsverandering niet alleen moet gaan om het stimuleren van de consumptie van duurzame producten en diensten, maar ook om het afremmen van de consumptie van niet-duurzame producten en diensten. In het Klimaatplan wordt een «aanpak duurzaam leven» aangekondigd, waarin voor de tien meest CO2-besparende consumentenkeuzes onderzocht wordt welk flankerend beleid nodig is om consumenten effectief te ondersteunen bij duurzamer leven. De selectie van tien keuzes is gebaseerd op onderzoek van PBL, Milieu Centraal en TNO. Hierbij zal, in lijn met de genoemde reacties, zowel naar stimulerende als naar afremmende maatregelen gekeken worden.
Hoe rijmt de constatering in het voornoemde klimaatplan dat er een taak ligt voor overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om duurzame keuzes te faciliteren en te kijken naar prikkels die aanzetten tot niet-duurzaam gedrag (p.35) met het achterwege laten van maatregelen tegen fossiele reclame, die juist dergelijk niet-duurzaam gedrag kan stimuleren?
Er ligt inderdaad een belangrijke taak voor overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om duurzame keuzes te faciliteren. Zij creëren namelijk met elkaar de omgeving waarin een bepaalde duurzame keuze wel of niet haalbaar, aantrekkelijk en acceptabel is. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven vraagt de inrichting van zo’n omgeving echter om een brede benadering. De «aanpak duurzaam leven» die in het Klimaatplan wordt aangekondigd voorziet hierin. Met deze aanpak wordt door middel van gedragsinzichten verder onderzocht wat nodig is om mensen, gefaciliteerd door overheden en bedrijven, duurzame keuzes te laten maken. Daarbij zal ook gekeken moeten worden naar prikkels die aanzetten tot niet-duurzame keuzes, zoals communicatie gericht op consumenten.
Bent u bereid om, in lijn met de adviezen van TNO, WRR, OBL, Rli en nu ook CE Delft in het nieuwste rapport « True Pricing van consumptiegoederen Van verborgen kosten naar zichtbare prijzen» dat in uw opdracht is verricht, alsnog stappen te zetten om fossiele reclame te reguleren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, 8 en 9 heeft het kabinet in het nieuwe Klimaatplan de start van een «aanpak duurzaam leven aangekondigd». Met deze aanpak wordt door middel van gedragsinzichten verder onderzocht wat nodig is om mensen, gefaciliteerd door overheden en bedrijven, duurzame keuzes te laten maken. De communicatie en informatievoorziening over de milieu impact van producten en diensten zal hierbij ook bekeken worden.
Hoe verhoudt de conclusie in uw brief van 16 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1438) met een kabinetsappreciatie van twee wetenschappelijke publicaties van de VU en de UvA over het verbieden van fossiele reclames, dat «een nationaal verbod niet per definitie onmogelijk is, maar er doen zich nog diverse juridische uitdagingen en onzekerheden voor die invoering op afzienbare termijn niet opportuun maken », zich met de conclusies van diezelfde auteurs dat juist goed aan de juridische voorwaarden voor een dergelijke verbod kan worden voldaan?
Zoals in de genoemde Kamerbrief aangegeven, is er, anders dan de vraag veronderstelt, geen sprake van een eenduidig verbod op fossiele reclame. De auteurs van beide artikelen hanteren zelf ook twee verschillende definities van fossiele reclame. Dat er geen vastomlijnde definitie van fossiele reclame is, maakt het debat, maar ook het onderzoek naar de juridische haalbaarheid van een verbod, ingewikkeld. De reikwijdte van het begrip «fossiele reclame» is namelijk bepalend voor de toepasselijke juridische randvoorwaarden. Een breed vormgegeven reclameverbod heeft potentieel invloed op uiteenlopende producten en diensten waarvoor verschillende Europeesrechtelijke kaders kunnen gelden. Een eventueel verbod op fossiele reclame is, zoals gezegd, juridisch gezien niet onmogelijk, maar de uitdaging zit in het in lijn met verdragsrechtelijke verplichtingen proportioneel, robuust en effectief toespitsen, afbakenen en onderbouwen van een nationaal verbod op fossiele reclame.
Bent u bereid om op korte termijn (voor de zomer) met deze academici in gesprek te gaan om eventuele beren op de weg naar een verbod op fossiele reclame weg te nemen?
Het kabinet is altijd bereid de dialoog met de wetenschap te faciliteren. Het ministerie zal daarom indien gewenst ambtelijk het gesprek aangaan met deze en andere academici die zich met dit vraagstuk bezig houden. De insteek van zo’n gesprek moet dan gericht zijn op het verkrijgen van een gedeeld beeld over de juridische randvoorwaarden die zijn verbonden aan een eventueel invoeren van een verbod op fossiele reclame. Dit alles zonder vooruit te lopen op de wenselijkheid van een dergelijk verbod.
Hoe verhoudt de in voornoemde brief door u benoemde beleidsinhoudelijke redenen om niet tot een reclameverbod over te gaan en dat u onderbouwt door het wetenschappelijke advies »Een verbod op fossiele reclame essentieel, maar niet voldoende» aan te halen zich tot de conclusie van de auteurs van het rapport dat een verbod essentieel is en dat de fossiele reclames het huidige klimaatbeleid en bijbehorende transitie ondermijnen?
Het kabinet onderschrijft de keuze in het wetenschappelijke advies voor een genuanceerde oplossingsrichting: een losstaand, enkelvoudig verbod op fossiele reclames is niet voldoende om een positieve spiraal in gang te zetten, er zal tegelijk ook sprake moeten zijn van faciliterend beleid dat duurzame keuzes voor consumenten in brede zin ook haalbaarder, aantrekkelijker en acceptabeler maakt. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Bent u het eens met de redenering die ook geldt voor andere reclameverboden en -beperkingen, zoals het verbod op reclame voor tabak dat als het beleid is om vanwege een nijpend probleem vermijdbaar gebruik van «product x» te ontmoedigen, dan moeten we geen reclames meer toestaan die vermijdbaar gebruik van «product x» juist promoten?
In de genoemde Kamerbrief heeft het kabinet aangegeven dat er ook duidelijke verschillen zijn met de reclameverboden en -beperkingen voor tabak die ook in EU-richtlijnen zijn opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de omstandigheid dat het product (tabak) slecht voor de volksgezondheid is, verslavend is en dat met name jongeren gevoelig zijn voor de tabaksreclame. Bovendien is het reclameverbod voor tabak zeer specifiek toegespitst op een identificeerbaar product. Dit zijn aspecten die niet of in mindere mate van toepassing zijn op een verbod op fossiele reclame. Verboden of beperkingen zoals die van tabaksreclame kunnen daarom niet zonder meer als voorbeeld dienen voor een fossiel reclameverbod.
Kunt u reageren op het bericht van één van de auteurs van het hiervoor genoemde rapport waarin uw kabinetsappreciatie als volgt werd geduid: «Heel ongemakkelijk wanneer een studie waar je aan mee hebt gewerkt, door de Minister gebruikt lijkt te worden om precies het tegenovergestelde te suggereren dan wat de studie stelt»?2
Het kabinet herkent zich niet in deze uitspraak, zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2, 6 en 13 wordt het advies waaraan de genoemde auteur heeft meegewerkt gewaardeerd en meegenomen in het beleid.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het vervolg ten aanzien van de zaak van Tent of Nations en effectieve bescherming van Palestijnen |
|
Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger over de zaak van Tent of Nations?1 Klopt het dat de zaak van Tent of Nations, die al langer dan dertig jaar loopt, het langstlopende landregistratieproces in Israël is?
Ja, ik ben bekend met deze antwoorden. Het is niet te verifiëren of de zaak van Tent of Nations het langstlopende landregistratieproces bij het Israëlische Hooggerechtshof is.
Heeft u, zoals toegezegd bij het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken in februari, bij de Europese Unie (EU)-Israël Associatieraad Minister Sa’ar aangesproken op de zaak Tent of Nations? Zo ja, wat was de reactie van Minister Sa’ar?
Tijdens de EU-Israël Associatieraad heb ik geen mogelijkheid gehad om de zaak van Tent of Nations op te brengen. In recent contact met Minister Sa’ar heb ik Tent of Nations opgebracht en verzocht hij om nadere achtergrond. Die heb ik hem verschaft.
Is er inmiddels duidelijkheid gegeven waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt en waarom er opnieuw vertraging is? Zou u deze kwestie opnieuw en met spoed kunnen aankaarten bij de Israëlische autoriteiten?
Het is niet duidelijk waarom de beoordeling van de stukken zo lang duurt. De rechtszaak over het landregistratieproces loopt nog steeds, zo was er op 25 maart jl. opnieuw een zitting van de militaire rechtbank. Nederland blijft de zaak van Tent of Nations met regelmaat onder de aandacht brengen van de Israëlische autoriteiten. Dit gebeurt op politiek en ambtelijk niveau, zowel vanuit Den Haag als via de ambassade in Tel Aviv en vertegenwoordiging in Ramallah.
In eerdere beantwoording gaf het kabinet aan dat uit gesprekken met de Coordination of Government Activities in the Territories (COGAT) bleek dat het aanleggen van de twee wegen in de buurt van de Tent of Nations niet is toegestaan en dat COGAT stelde hierop zullen handhaven; is dit inmiddels gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Het aanleggen van de twee wegen in de buurt van Tent of Nations is inderdaad niet toegestaan. Dit is bevestigd door het Israëlische Hooggerechtshof op 8 oktober 2024 en op 6 februari 2025 door de districtsrechtbank in Jeruzalem. De uitspraak van 6 februari 2025 van de districtsrechtbank stelt dat de wegen zijn aangelegd op land in privéeigendom. Net als in de uitspraak van 8 oktober 2024 van het Hooggerechtshof, stelt de districtsrechtbank dat de wegen binnen zestig dagen verwijderd moeten worden. COGAT heeft tot op heden geen actie ondernomen naar aanleiding van deze uitspraken, hetgeen ik afkeur.
De familie Nassar heeft geen andere pressiemiddelen dan de lopende juridische processen en hun internationale contacten. Nederland wijst de Israëlische autoriteiten geregeld op de verantwoordelijkheid gerechtelijke beslissingen te handhaven, waaronder inzake Tent of Nations.
Klopt het dat het Hooggerechtshof op 8 oktober 2024 de uitspraak heeft gedaan dat de staat Israël de wegen moest verwijderen binnen zestig dagen en dat als de staat in gebreke zou blijven, de familie Nassar naar de Civil Court in Jeruzalem zou kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat op 6 februari 2025 bij de Civil Court de uitspraak werd gedaan dat het land waar de wegen zijn aangelegd inderdaad aan de familie Nassar toebehoren? Indien dat zo is, kan het kabinet dan bij COGAT en Israëlische autoriteiten ook op directe naleving aandringen? Welke pressiemiddelen heeft de familie indien aan de uitspraak geen gehoor wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u ook dat er meer constructies en wegen worden gebouwd en de incidenten toenemen? Kan u opnieuw met spoed contact opnemen met COGAT om te handhaven en de illegale structuren te verwijderen en te zorgen voor feitelijke bescherming aan de eigenaren van het gebied en hun bezoekers?
Sinds 7 oktober 2023 is een groei en toename van nederzettingen waarneembaar op de Westelijke Jordaanoever, ook in het gebied rondom de Tent of Nations. Dergelijke nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht. Bovendien bemoeilijken zij een duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict, waarvoor een door beide partijen gedragen tweestatenoplossing voor het kabinet de basis blijft. Het kabinet keurt het Israëlisch nederzettingenbeleid ten stelligste af. Nederland blijft de zaak van Tent of Nations met regelmaat onder de aandacht brengen van de Israëlische autoriteiten, en wijst hen daarbij op hun verantwoordelijkheid om de familie Nassar, hun land en gasten te beschermen.
Erkent u dat door te lang te wachten een feitelijk onomkeerbare situatie dreigt te ontstaan en dat dit, in afwachting van een definitieve uitspraak, zeer onwenselijk is? Kan u COGAT wijzen op hun eerdere toezegging om op te treden en verzoeken dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhouden de antwoorden van uw ambtsvoorganger dat volgens het bezettingsrecht de Israëlische militaire commandant verantwoordelijk is voor de veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking zich tot de afspraken die tussen de Israëlische autoriteiten en de Palestijnse Autoriteit (PA) zijn gemaakt en de verschillende rollen ten aanzien van Area A, B, C? Kan het kloppen dat de praktische afspraken niet te verklaren zijn vanuit het bezettingsrecht, maar juist uit de lex specialis, voortvloeiend uit afspraken die rond de Oslo-akkoorden zijn gemaakt?
De afbakening van de bevoegdheden tussen de Palestijnse veiligheidssector en de Israëlische autoriteiten is vastgelegd in de zogenaamde Israëlisch-Palestijnse interim-overeenkomst over de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook (Oslo II, 1995), met name in Bijlage I (het protocol over veiligheidszaken). De verdeling is als volgt:
Daarnaast bestaat nog het Hebronprotocol (1997). Dit regelt de gedeeltelijke overdracht van Hebron aan de PA, maar bevestigt opnieuw dat de Palestijnse politie niet in Area C mag opereren.
Ten slotte is er een aantal informele afspraken over de coördinatie tussen de Palestijnse en Israëlische veiligheidstroepen, die onder andere worden gefaciliteerd door the Office of the Security Coordinator, een Amerikaans-geleid samenwerkingsverband waaraan Nederland bijdraagt.
Bovengenoemde bilaterale afspraken dienen bezien te worden in de context van het humanitair oorlogsrecht, waaronder het Vierde Verdrag van Genève. Op grond van artikel 47 van dit verdrag kan de burgerbevolking in bezet gebied niet de beschermingen van het verdrag worden ontnomen door enige verandering die voortvloeit uit afspraken tussen de bezettende macht (Israël) en de autoriteiten van het bezette gebied (Palestijnse Autoriteit). Volgens het bezettingsrecht is de bezettende macht verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in het bezette gebied. De Oslo-akkoorden doen hieraan niet af, zoals ook blijkt uit het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 2024.2
Herinnert u zich het antwoord van uw ambtsvoorganger dat Israëlische politiebureaus zich geregeld in gesloten nederzettingen bevinden, die Palestijnen alleen mogen betreden na goedkeuring en onder begeleiding? Bent u bereid om de Israëlische regering aan te spreken op het feitelijk mogelijk te maken van het doen van aangifte op bereikbare locaties?
Ja, ik ben bekend met dit antwoord. Het is belangrijk dat Palestijnen aangifte kunnen doen. In de praktijk is dit niet eenvoudig, vanwege de vele beperkingen die Palestijnen ondervinden om naar politiebureaus in nederzettingen te kunnen reizen. Het kabinet blijft de Israëlische autoriteiten aanspreken op de situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever en wijst op Israëls internationaalrechtelijke verplichtingen.
Kunt u uiteenzetten welke afspraken er zijn gemaakt tussen de PA en de Israëlische autoriteiten ten aanzien van de veiligheid en bescherming van Palestijnse burgers in Area C? Zou u hierbij ook specifiek in kunnen gaan op afspraken ten aanzien van de mogelijkheid voor Palestijnen om ongehinderd aangifte te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt ten aanzien van de rollen van de Palestijnse politie en de Israëlische autoriteiten en de afbakening van de verschillende bevoegdheden? Zou u, indien deze er zijn, kunnen verwijzen naar documenten waarin deze afspraken zijn vastgelegd?
Zie antwoord vraag 9.
Het voorgenomen staatsbezoek aan Kenia en schendingen van de mensenrechten |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat er reeds 22.458 mensen de petitie tegen het staatsbezoek aan Kenia op 18 maart hebben ondertekend?1
Ja.
Hoe reageert u op de zorg van veel (veelal jonge) Kenianen dat het staatsbezoek van het koningspaar en de Ministers zal worden gezien als steunbetuiging aan president Ruto, die onderworpen is aan hevige kritiek vanwege mensenrechtenschendingen in Kenia?
Een staatsbezoek is geen persoonlijke steunbetuiging aan een staatshoofd, maar een bezoek van Nederland – met de Koning als hoogste vertegenwoordiger – aan een ander land en zijn inwoners. Met dit bezoek markeerden Nederland en Kenia 60 jaar nauwe en goede diplomatieke betrekkingen, en gingen beide landen in dialoog over zowel de lichtpunten als de zorgpunten. Zo ben ik samen met het Koninklijk Paar onder meer in gesprek gegaan met jongeren over de huidige situatie in Kenia. Ook heeft het Koninklijk Paar een bezoek gebracht aan het Keniaanse Hooggerechtshof, waarbij een ontmoeting plaatsvond met de Chief Justice, mw. M. Koome.
Deelt u deze zorgen over de ernstige schendingen van mensenrechten in Kenia sinds de grootschalige protesten in de zomer 2024 en het hardhandige optreden daartegen door het regime van Ruto, waarbij meer dan 40 jonge Kenianen om het leven kwamen?
Ja, deze zorgen deel ik en die zijn tijdens het bezoek overgebracht aan de Keniaanse autoriteiten en besproken met het maatschappelijk middenveld.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat het staatsbezoek extra legitimiteit geeft aan een regering die zich recent schuldig heeft gemaakt aan dergelijke repressie?
De Keniaanse regering is democratisch gekozen en het Hooggerechtshof heeft de verkiezingsuitslag bevestigd. Het bezoek heeft geen extra legitimiteit aan deze regering gegeven.
Hoe ziet u de betrokkenheid van president Ruto bij het verkiezingsgeweld in Kenia in 2007–2008, waarbij meer dan 1000 Kenianen om het leven kwamen, en waarvoor Ruto is aangeklaagd door het ICC voor misdaden tegen de mensheid?
In 2016 heeft het Internationaal Strafhof besloten dat de zaak tegen president Ruto moest worden beëindigd, omdat de aanklager onvoldoende bewijs had gepresenteerd op basis waarvan de verdachte zou kunnen worden veroordeeld. De Nederlandse regering respecteert de uitspraken van de rechters van het Internationaal Strafhof.
Bent u bereid om zich in Kenia krachtig uit te spreken tegen het regime van president Ruto, en ook een signaal af te geven richting de Keniaanse jongeren dat de internationale gemeenschap toekijkt? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek heb ik mijn zorgen over de mensenrechtensituatie overgebracht in de gesprekken met mijn ambtsgenoot. Daarnaast heeft Nederland zich al meermaals uitgesproken over de situatie, zowel in 2024 ten tijde van de demonstraties, als later in gesprekken met Keniaanse autoriteiten, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Kenia in februari jl.
De persverklaring van de Koning bij aanvang van het bezoek en het gesprek dat het Koninklijk Paar en ikzelf hebben gevoerd met jongeren zie ik ook als belangrijke signalen richting de Keniaanse jongeren: de internationale gemeenschap hoort jullie zorgen.
Kunt u aangeven of en hoe mensenrechten centraal staan in de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Kenia, en hoe dit tot uiting zal komen tijdens het staatsbezoek?
Nederland heeft een brede relatie met Kenia. Deze relatie omvat onder meer handel en investeringen, veiligheidssamenwerking, ontwikkelingshulp en multilaterale samenwerking. Kenia speelt een leidende rol in Oost-Afrika, zowel economisch als politiek. Het land biedt toegang tot snelgroeiende markten. Daarnaast fungeert het als een belangrijk knooppunt voor handel en investeringen. Kenia is daarom voor Nederland, net als voor veel andere landen, een sleutelspeler in de regio en daarbuiten.
Mensenrechten komen regelmatig aan de orde in de betrekkingen tussen Nederland en Kenia. De Nederlandse inzet in Kenia op dit gebied richt zich op: vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en onafhankelijke journalistiek; vrijheid van religie en levensovertuiging; gelijke rechten voor vrouwen en meisjes; mensenrechtenverdedigers; gelijke rechten voor de LHBTIQ+ gemeenschap; bevorderen van internationale rechtsorde en strijd tegen straffeloosheid. Verder zijn zowel Nederland als Kenia op dit moment lid van de VN mensenrechtenraad.
De ambassade ondersteunt een aantal organisaties die zich inzetten voor medische- en juridische ondersteuning van slachtoffers van (politie)geweld en organisaties die zich inzetten voor mensenrechtenverdedigers. Nederland ondersteunt ook programma’s die zich richten op het bevorderen van jongerenparticipatie in de politiek.
Mensenrechten en de rechtsstaat kwamen daarnaast terug in de politieke consultaties die ik met mijn Keniaanse ambtgenoot heb gevoerd. Verder kwam het onderwerp terug in de persverklaring van de Koning en tijdens zijn toespraak bij het staatsbanket op de eerste dag, in een groepsgesprek met jongeren, en tijdens een bezoek aan het Hooggerechtshof en andere ontmoetingen.
Bent u bereid om in overleg met andere EU-lidstaten en internationale partners gezamenlijk op te treden tegen mensenrechtenschendingen in Kenia en hierover publiekelijk stelling te nemen?
Ja, dit zal Nederland blijven doen. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld ten tijde van de protesten samen met een aantal gelijkgezinde landen een verklaring uitgebracht over het buitensporige geweld.
Kunt u deze vragen, elk afzonderlijk, zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat over de Raad Buitenlandse Zaken op donderdag 13 maart aanstaande?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De noodzaak voor het opstellen van een Amerikastrategie |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat destijds (2018) enkele van de redenen voor het opstellen van zowel een specifieke strategie tegenover China als een specifieke strategie tegenover Rusland waren: dat dit beide landen zijn die een grote rol spelen op het wereldtoneel op militair, economisch en politiek terrein, dat de invloed van beide landen op deze terreinen grote gevolgen heeft voor de positie van Nederland en de EU, dat men gebaat is bij goede economische en politieke betrekkingen met deze landen maar dat deze betrekkingen in toenemende mate onder druk staan, dat helderheid over de wijze waarop Nederland en de EU inspelen op de veranderende betrekkingen met deze landen van groot belang is en dat daarom een actuele, geïntegreerde, heldere en toekomstbestendige strategie tegenover beide landen niet kan ontbreken?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ondanks het feit dat afgelopen weken de verhoudingen tussen Nederland en de Europese Unie (EU) enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds onder druk zijn komen te staan, de inzet moet zijn de goede onderlinge economische, politieke en militaire betrekkingen te behouden?
Het kabinet deelt de opvatting dat goede betrekkingen met de Verenigde Staten (VS) voor Nederland en voor de EU van cruciaal belang zijn. Zonder de militaire bijdrage van de VS kan op dit moment geen invulling worden gegeven aan onze collectieve veiligheid zoals die vorm krijgt in de NAVO. Politiek, economisch en militair geldt dat de EU en de VS samen sterker staan in de wereld. Het kabinet zet zich daarom in voor een constructieve samenwerking met de Amerikaanse regering, zowel bilateraal als binnen EU-verband.
Hoe ziet u in dit verband de ogenschijnlijke handreiking van de Amerikaanse president Trump aan de Russische president Poetin van de afgelopen weken?
Sinds het begin van de grootschalige Russische invasie in 2022 is de Verenigde Staten een cruciale partner voor Oekraïne. De nieuwe Amerikaanse regering zet in op een spoedig einde aan de gevechten. President Trump heeft aangegeven te willen sturen op een overeenkomst en voorziet daarbij een rol als bemiddelaar. Naar mening van het kabinet is Amerikaanse betrokkenheid bij een duurzame vredesovereenkomst essentieel, naast betrokkenheid van Europa. Amerikaanse betrokkenheid vereist dat Europa de bereidheid toont veel meer verantwoordelijkheid te nemen en significante investeringen te doen in eigen veiligheid, defensie en weerbaarheid.
Het kabinet zal samen met andere Europese bondgenoten blijven uitdragen dat onze belangen gemeenschappelijk zijn en dat Amerikaanse steun voor Oekraïense en Europese veiligheid onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Tegelijkertijd draagt het kabinet uit dat Rusland de agressor is in deze oorlog, en Oekraïne het slachtoffer van die agressie. Het kabinet zet in op rechtvaardige en duurzame vrede waarbij Oekraïne onderhandelt op basis van een positie van kracht. Daarbij is de boodschap van Nederland richting de Verenigde Staten en andere internationale partners om koers te houden ten aanzien van Oekraïne, en in te blijven zetten op vrede door kracht in plaats van oorlog door zwakte.
Hoe ziet u in dit verband de ogenschijnlijke bedreigingen van de Verenigde Staten omtrent een mogelijke Amerikaanse terugtrekking uit de NAVO?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe ziet u in dit verband de veranderde houding van de Amerikaanse president Trump jegens de veiligheidsinfrastructuur van Europa?
De nieuwe Amerikaanse regering heeft zijn toewijding aan de NAVO herbevestigd, onder meer tijdens de bijeenkomst van de NAVO-Ministers van Defensie op 13 februari 2025. De VS verwacht wel dat de Europese bondgenoten meer verantwoordelijkheid nemen voor de Europese veiligheid, en wijst in dat kader onder andere op de toezeggingen die zijn gedaan tijdens de NAVO Top van Wales in 2014. Gelet op deze duidelijke oproep en de huidige verslechterde Europese veiligheidssituatie, acht het kabinet het, zoals eerder gesteld, van groot belang dat Europese landen meer verantwoordelijk nemen voor hun veiligheid en defensie. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de VS een cruciale rol speelt binnen de huidige veiligheidsinfrastructuur van Europa, en acht het daarom belangrijk om de VS betrokken te houden. Amerikaanse steun voor Oekraïense en Europese veiligheid blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden. De VS vindt daarbij in Europa 30 bondgenoten die economisch en militair met de VS samenwerken en dat zullen blijven doen.
Artikel 5 van het NAVO-verdrag staat. Het samen realiseren van een collectieve afschrikking en verdediging, zoals verankerd in artikel 5, is een prioriteit van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom extra middelen beschikbaar gemaakt voor defensie en roept ook andere bondgenoten op te voldoen aan de NAVO-norm om 2% van het bruto binnenlands product te besteden aan defensie. Tegelijkertijd benadrukt de NAVO dat bondgenoten de komende jaren meer zullen moeten gaan uitgeven aan defensie om de collectieve afschrikking en verdediging op peil te houden. De verwachting is dat een besluit hierover zal voorliggen tijdens de NAVO-top in juni. Het kabinet zal daarover voor de NAVO-top een standpunt innemen en uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het van groot belang is helderheid te hebben over de wijze waarop Nederland en de EU inspelen op de veranderende betrekkingen met de Verenigde Staten, en dat daarom een actuele, geïntegreerde, heldere en toekomstbestendige strategie met betrekking tot de Verenigde Staten nodig is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om een Amerikastrategie, naar voorbeeld van de al bestaande Chinastrategie en Ruslandstrategie, op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de opvatting dat het belangrijk is om duidelijk te zijn over de Nederlandse inzet, zeker in het licht van de veranderde inzet van de nieuwe Amerikaanse regering. Tegelijkertijd is het kabinet niet voornemens een Amerikastrategie te schrijven. De VS is onze bondgenoot en partner en de inzet van het kabinet t.a.v. de trans-Atlantische relatie zoals eerder met uw Kamer gedeeld3 blijft onverminderd staan.
De Nederlandse inzet is gericht op de voorzetting van de goede betrekkingen tussen Nederland, de EU, en de VS, en waar mogelijk het versterken hiervan. Het is belangrijk om goede relaties aan te gaan met de nieuwe regering en de samenwerking op thema’s van wederzijds belang voort te zetten, zowel in bilateraal als multilateraal verband. Dat is belangrijk voor onze veiligheid en welvaart. Het kabinet blijft zich inspannen voor een constructieve dialoog om onze standpunten over het voetlicht te brengen, ook over de zaken waar we het niet eens zijn. Dit is ook de inzet van het kabinet in Europees verband, waarbij het kabinet onderstreept dat het belangrijk is dat de EU eensgezind optrekt.
Zoals o.a. in antwoord op vraag 4 en 5 aangegeven, is duidelijk dat de veranderende geopolitieke verhoudingen, en daarin de veranderende Amerikaanse koers t.a.v. bijvoorbeeld Europese veiligheid, betekenis hebben voor Europa en Nederland. Het is evident dat deze dynamiek beleidswijzigingen van het kabinet kunnen vragen. Indien dit het geval is, zal het kabinet uw Kamer daarover informeren.
De ontwikkelingen omtrent de strategische partnerschappen tussen de Europese Unie en Jordanië, Libië, Polen en Griekenland |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Welke formele rol speelt de nieuw aangestelde Commissioner for the Mediterranean, Dubravka Šuica, bij het strategisch partnerschap? Welke relatie is er tussen dit partnerschap en het New Pact for the Mediterranean?
Commissaris Dubravka Šuica is onder meer verantwoordelijk voor het ontwikkelen van brede partnerschappen in de Middellandse Zee-regio, zoals vermeld in de aan haar gerichte opdrachtbrief van de voorzitter van de Europese Commissie.1 Als zodanig was zij, samen met de Hoge Vertegenwoordiger, vanaf haar aantreden verantwoordelijk voor het voeren van de onderhandelingen over het strategische en brede partnerschap met Jordanië en ondertekende zij namens de Commissie de gezamenlijke verklaring over dit partnerschap op 29 januari jl. Zowel voor het aangaan van de onderhandelingen, als de ondertekening van de verklaring, ontving de Commissie formele goedkeuring van de Raad. De Commissie is ook verantwoordelijk voor een deel van de uitwerking en implementatie van het partnerschap, onder meer door programma’s binnen EU-instrumenten als het NDICI (het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking) en macro-financiële bijstand voor te stellen, en deze programma’s na aanname te implementeren en te monitoren. Daarnaast onderhoudt de EU een politieke dialoog met Jordanië, waaronder de Associatieraad, die wordt voorgezeten door de Hoge Vertegenwoordiger en waaraan de Commissaris deelneemt.
Zoals aangekondigd in het Commissiewerkprogramma zullen de Commissie en de hoge vertegenwoordiger dit najaar A New Pact for the Mediterranean publiceren. Dit zal een nieuw beleidskader vormen voor de benadering van de EU ten aanzien van het Zuidelijk Nabuurschap. Het kabinet vindt het belangrijk dat het aangaan en versterken van strategische en brede partnerschappen met landen in de regio, zoals Jordanië, centraal staat in deze benadering.
Kunt u inzage geven hoeveel financiële steun naar (samenwerking rondom) grensmanagement, mensensmokkel en mensenhandel gaat vanuit de Europese Unie? Worden er ook andere vormen van ondersteuning gebieden rondom deze onderwerpen vanuit de Europese Unie? Welke vormen zijn dit?
Het partnerschap tussen de EU en Jordanië, inclusief besluitvorming over financiële steun voor de samenwerking op grensbeheer, mensensmokkel en mensenhandel, zal de komende tijd verder worden uitgewerkt. Op dit moment wordt via twee steunmaatregelen onder de Europese Vredesfaciliteit, van 10 en 13,5 miljoen euro, bijgedragen aan de versterking van de capaciteit van het Jordaanse leger om de noordelijke en oostelijke grenzen te beheren. Deze maatregelen zijn complementair aan de operationele steun voor grensbeheer (10 miljoen euro) die wordt voorzien in de EU-programmering van 2024 in Jordanië.2 Ook lopen sinds 2019 twee projecten, van 5,5 en 5 miljoen euro, om de coördinatie tussen Jordaanse instanties te versterken ten behoeve van het beheer van grensovergangen. Daarnaast zijn onderhandelingen tussen Frontex en Jordanië gaande om een werkregeling, een formele verdere vorm van samenwerking, overeen te komen. Ook heeft Frontex in het kader van een breder project enkele activiteiten ontwikkeld ten behoeve van capaciteitsopbouw op het gebied van grensbeheer in Jordanië.
Kunt u inzage geven in de rol van Europese agentschappen, specifiek EASO, Frontex en Europol, bij het partnerschap?
Het Europees Asiel Agentschap (EUAA, voorheen EASO) ontplooit geen activiteiten in Jordanië. Frontex werkt in het kader van EU4Bordersecurity-project samen met Jordanië (zie antwoord op de vorige vraag). EUROPOL is niet actief in Jordanië, maar onderhandelt al enige jaren over een werkregeling, een formele verdere vorm van samenwerking. Daarnaast is EUROPOL/CEPOL actief op het gebied van capaciteitsopbouw ten aanzien van aanpak georganiseerde misdaad, waaronder mensenhandel en -smokkel. Het partnerschap zal de komende tijd, zoals ook aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, verder worden uitgewerkt, waaronder op het vlak van migratie. Momenteel is nog onduidelijk of daarin een extra rol voorzien zal zijn voor de agentschappen. Lidstaten worden hierin betrokken via de verschillende instellingen van de agentschappen, zoals de Raad van Bestuur.
Welke rol ligt er voor Nederland in de «implementation roadmap under the Jordan-EU Association Agreement framework» waarover de Europese Commissie communiceert? Wat is de inzet van Nederland hierin?
De implementation roadmap zal de komende tijd worden uitgewerkt door de EU en Jordanië. Naar verwachting zullen de lidstaten hierbij betrokken worden. In de uitwerking van het partnerschap zal het kabinet aandacht vragen voor de opvang, terugkeer en herintegratie van vluchtelingen, grensbeheer, steun voor de hervormings- en moderniseringsagenda van Jordanië, samenwerking op het gebied van veiligheid, voldoende aandacht voor mensenrechten, goed bestuur en de rechtsstaat, en samenwerking op het gebied van water, landbouw, en private sectorontwikkeling.
Kunt u met de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Nederland spant zich er in Europees verband voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken en dat eventuele zorgen op dit vlak onderdeel zijn van de dialoog met partnerlanden») in het achterhoofd terugkomen op de toezegging om huidige monitoring te delen met de Kamer zoals is gecommuniceerd rondom de motie van het lid Boomsma, Kamerstuk 36 600 XX, nr. 24?
Met de kabinetsappreciatie op de IOB-evaluatie van het mensenrechtenbeleid,3 heeft het kabinet voldaan aan de toezegging van de Minister van Asiel en Migratie aan de Tweede Kamer van 7 november jl. om «schriftelijk terug te komen op welke procedures er zijn bij het maken van migratiedeals voor het borgen van mensenrechten».
Kunt u inzage geven in welke voorwaarden Nederland inzet binnen het EU-Jordanië partnerschap, met in het achterhoofd de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Ook bepleit Nederland dat macro-financiële bijstand dient te voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden, waaronder mensenrechten, de rechtstaat, effectieve democratische mechanismen, een hervormingsagenda en een link met het IMF-programma»)?
De voorwaarden voor steun in het kader van het EU-Jordanië partnerschap hangen af van het instrument in kwestie.
De Commissie heeft een nieuwe macro-financiële bijstand (MFB) aan Jordanië van 500 miljoen euro aangekondigd binnen het EU-Jordanië partnerschap. Dit komt bovenop de MFB van 500 miljoen euro waarover uw Kamer in mei 2024 reeds is geïnformeerd.4 Zoals gebruikelijk voor MFB is de vrijgave van tranches strikt afhankelijk van de voortgang van zowel het IMF-programma als een aantal aanvullende beleidsmaatregelen, waarover de Commissie en de Jordaanse autoriteiten overeenstemming moeten bereiken en die in een memorandum van overeenstemming (MoU) moeten worden opgenomen. Het IMF-programma richt zich op het versterken van de economische stabiliteit en het bevorderen van duurzame groei. Het programma omvat maatregelen zoals fiscale hervormingen, verbetering van het investeringsklimaat en versterking van het sociale vangnet om kwetsbare bevolkingsgroepen te beschermen. De onderhandelingen over het MoU zijn nog niet begonnen, maar zullen aansluiten bij de hervormingen van het IMF en bij het vorige MoU. Hierbij kan gedacht worden aan hervormingen op het gebied van economisch bestuur, waaronder het beheer van de overheidsfinanciën en de belastingdienst; sociaal en arbeidsmarktbeleid; en bestuur en bestrijding van fraude, corruptie en het witwassen van geld. Het kabinet zet in op de gebruikelijke voorwaarden voor MFB, namelijk eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en effectieve democratische mechanismen, een hervormingsagenda en link met het IMF-programma.
Steun onder het NDICI dient verstrekt te worden in lijn met de doelstellingen vastgesteld in de NDICI-Verordening, waaronder «het ontwikkelen van bijzondere versterkte partnerschappen en nauwere politieke samenwerking met de landen van het Europese nabuurschapschapsbeleid» zoals Jordanië.5 Ook dienen NDICI-middelen stabiliteit, goed bestuur, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten in de nabuurschapsregio te bevorderen. Het kabinet hecht eraan dat NDICI-middelen effectief en binnen de kaders van internationaal en humanitair recht worden besteed en blijft bij de Commissie benadrukken dat de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie in het ontvangende land wordt versterkt. Zoals gemeld in de kabinetsappreciatie over het rapport van de Europese Rekenkamer over het EUTF zal het kabinet er bij de Europese Commissie ook op aandringen om procedures inzichtelijk te maken voor het melden van en het geven van follow-up aan aantijgingen van mensenrechtenschendingen en het eventueel opschorten van EU-steun.6
Wat betreft steunmaatregelen onder de Europese Vredesfaciliteit, waaronder de in november 2024 aangenomen steunmaatregel voor Jordanië,7 hecht het kabinet aan stevige waarborgen, waaronder rapportage en onafhankelijke monitoring. Dergelijke waarborgen hebben tot doel het adequaat gebruik van middelen en het garanderen van respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht.
Voor al deze instrumenten geldt dat indien niet aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan, de steun kan worden opgeschort.
Naast het partnerschap met Jordanie is er afgelopen jaar een partnerschap opgezet tussen de Europese Unie en Libanon. Kunt u inzage geven in de huidige invulling van het partnerschap tussen de Europese Unie en Libanon en de inzet van Nederland?
Tijdens haar bezoek aan Libanon op 2 maart 2024 kondigde de voorzitter van de Commissie een steunpakket aan van 1 miljard euro tot 2027. Hiervan is inmiddels 500 miljoen euro geprogrammeerd middels de aanname van een speciale maatregel gericht op steun voor kwetsbare Libanezen en Syrische vluchtelingen8 en een meerjarig actieplan.9 In lijn met de inzet van het kabinet draagt de EU hiermee bij aan opvang in de regio, verbeterd grensbeheer en de veiligheid en stabiliteit van Libanon. Ook heeft de EU als onderdeel van het steunpakket financiering gereserveerd voor duurzame oplossingen voor Syrische vluchtelingen, inclusief de ondersteuning van terugkeer naar Syrië voor vluchtelingen die daartoe besluiten.
De belangrijkste kaders van de relaties tussen de EU en Libanon betreffen het Associatieakkoord (2006) en de partnerschapsprioriteiten (2016). In het kader daarvan, en van bovengenoemd steunpakket, vindt een dialoog plaats met de onlangs aangetreden Libanese regering, zoals recent tijdens het bezoek van Commissaris Šuica aan Beiroet. Van een strategisch en breed partnerschap tussen de EU en Libanon is vooralsnog geen sprake.
Bent u op de hoogte van de recente ontdekking van een massagraf met de lichamen van ten minste 28 migranten uit Sub-Sahara Afrika in het zuidoosten van Libië?
Ja.
Kunt u in VN-verband een oproep doen om een nieuwe Fact-Finding Mission on Libya te starten?
In reactie op de aanhoudende en ernstige schendingen van mensenrechten in Libië, evenals het gebrek aan vermogen van de nationale autoriteiten om effectief hiertegen op te treden, heeft de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties op 22 juni 2020 de Fact-Finding Mission on Libya (FFM) in het leven geroepen op initiatief van de Libische autoriteiten. Het primaire doel van de FFM was het onderzoeken van de mensenrechtensituatie in Libië sinds 2016, met een bijzondere focus op het vaststellen welke actoren verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal recht. Het mandaat van de FFM is afgelopen op 23 april 2023.
De recente ontdekkingen van massagraven in het zuidoosten van Libië hebben brede aandacht van zowel de internationale gemeenschap als de Libische autoriteiten. Deze massagraven worden momenteel onderzocht door de Libische autoriteiten, met de steun van internationale experts. Het onderzoek staat onder leiding van de Libische procureur-generaal. Om het lopende onderzoek niet te doorkruisen en de efficiëntie van bestaande inspanningen niet te ondermijnen is Nederland op dit moment geen voorstaander van oproepen tot een nieuwe FMM. Een nieuwe FFM resolutie gesteund door de Libische autoriteiten is bovendien in de huidige politieke context naar verwachting een onrealistische uitkomst.
Hoe beoordeelt u het recente advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over de versterking van de governance aanpak mensenhandel, en hoe zal dit worden geïmplementeerd in het huidige beleid?
Wij hebben met interesse kennisgenomen van het advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen over de governance van de aanpak van mensenhandel. Naar ditzelfde vraagstuk wordt op dit moment ook onderzoek gedaan door het WODC. Parallel hieraan voert het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken met bestuurders over de vraag op welke wijze aan het advies opvolging kan worden gegeven. Uw Kamer wordt naar verwachting hierover in de loop van dit jaar geïnformeerd.
Welke maatregelen neemt de regering om de identificatie en bescherming van slachtoffers van mensenhandel onder migranten en asielzoekers in Nederland te verbeteren, met name degenen die via Libië zijn gereisd?
Alle betrokken uitvoeringsorganisaties in de vreemdelingenketen hebben een verantwoordelijkheid en rol om signalen van mensenhandel te identificeren om slachtoffers tijdig te herkennen, zodat zij de bescherming kunnen krijgen waar zij recht op hebben. Op dit moment wordt in het kader van het Actieplan programma Samen Tegen Mensenhandel onder actielijn 3 gewerkt aan een betere vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Zo wordt er een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden van het loskoppelen van de vaststelling van slachtofferschap en het strafrechtelijk onderzoek naar verdachten van mensenhandel. De implicaties voor het vaststellen van slachtofferschap die worden genoemd in het rapport «Migranten als verdienmodel: Mensenhandel op de migratieroute door Libië» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel worden ook meegenomen in deze verkenning.
Is deze assessment reeds afgerond en, zo ja, kan deze openbaar worden gemaakt? Zo nee, wat is de reden voor eventuele vertraging?
Op dit moment wordt er in de EU gesproken over de mandaatherziening van EUBAM Libië, met het oog op besluitvorming over een mogelijke verlenging van het missiemandaat dat in juni dit jaar afloopt. Als onderdeel van de mandaatherziening van EUBAM vindt een strategic review van de missie plaats. Deze wordt niet openbaar gemaakt.
Op welke wijze wordt in deze review getoetst of EUBAM Libya effectief bijdraagt aan stabiliteit, grensbeheer en rechtsstatelijkheid in Libië?
Het mandaat van EUBAM Libië is gericht op het versterken van de capaciteit van de relevante Libische autoriteiten en agentschappen ten behoeve van grensmanagement, de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder mensenhandel en mensensmokkel, en terrorismebestrijding. De komende maanden zal de EU zich buigen over de strategische mandaatherziening van EUBAM Libië, met het oog op besluitvorming over een mogelijke verlenging van het missiemandaat. Als onderdeel van de mandaatherziening van EUBAM vindt de komende maanden een strategic review van de missie plaats. In deze review zal de politieke relevantie van het mandaat worden getoetst in de context van de bredere EU inzet in Libië. Ook zal worden bekeken of het mandaat nog altijd goed aansluit bij de behoeften van de Libische autoriteiten en of er andere factoren zijn die de operationele activiteiten en de effectiviteit van de missie zouden kunnen beïnvloeden.
Wordt in de beoordeling van EUBAM Libya ook rekening gehouden met recente berichten over de vondst van massagraven in Libië en de mogelijke betrokkenheid van gewapende groepen?
De strategic review van EUBAM Libië richt zich in algemene zin op de politieke relevantie en uitvoerbaarheid van het mandaat, zoals beschreven in antwoord op vraag 13. De massagraven die recent zijn gevonden bevinden zich buiten het geografische werkgebied van EUBAM – dat zich op dit moment hoofdzakelijk tot Tripolitania beperkt – en in delen van het land waar de internationaal erkende regering geen de facto controle uitoefent. Wel verzorgt EUBAM, als onderdeel van haar mandaat op grensmanagement en grensoverschrijdende criminaliteit, dit jaar trainingen aan onder andere forensische experts. Deze expertise kan worden ingezet voor de identificatie van slachtoffers in graven.
Kunt u aangeven wanneer het actieplan dat volgens de procedure rondom het Schengenevaluatiemechanisme volgt op de evaluatie wordt gepubliceerd?1 Bespreekt Nederland met Polen de concrete verbeterpunten zoals genoemd in de samenvatting van de Schengenevaluatie, specifiek aanbeveling 13, 14, 15 en 16? Kunt u hierop reflecteren, met in het achterhoofd de beantwoording van de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («De Europese Commissie heeft een belangrijke rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van monitoring en naleving van geldende wet- en regelgeving, dit gebeurt onder meer aan de hand van het Schengenevaluatiemechanisme»)?
De Schengenevaluatieverordening kent een uitgebreid mechanisme voor de opvolging van aanbevelingen naar aanleiding van een evaluatie. Lidstaten dienen binnen de daarvoor gestelde deadlines een actieplan op te stellen en daar kunnen andere lidstaten opmerkingen over indienen. De Commissie beoordeelt samen met het evaluatieteam de toereikendheid van een actieplan.11 De Schengenevaluatie van Polen is in maart-april 2024 uitgevoerd. De verwachting is dat het actieplan van Polen binnenkort door de Raad zal worden besproken. Nederland zal ten behoeve van deze bespreking in de Raad het actieplan van Polen op zijn merites beoordelen en daarbij aandacht hebben voor de verbeterpunten uit de Schengenevaluatie en de specifieke bovengenoemde aanbevelingen.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn voor Frontex om dergelijke signalen te onderzoeken aangezien er geen Frontex medewerkers werkzaam zijn aan de Pools-Belarussische grens, met in het achterhoofd de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Daarnaast kunnen eventuele signalen van pushbacks via het klachtenmechanisme bij het Fundamental Rights Bureau van Frontex aangekaart worden. Deze signalen worden dan onderzocht en de conclusies worden geadresseerd in de Management Board waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn.»)?
Lidstaten zijn in beginsel zelf verantwoordelijk waar het de uitvoering van grenstoezicht conform Europese wetgeving betreft. Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien. Daarnaast levert het Agentschap op verzoek van Polen wel ondersteuning aan de Poolse buitengrenzen, waaronder de grens met Belarus. In de Europese Grens- en Kustwacht Verordening zijn verschillende mechanismen opgenomen om grondrechten in Frontex operaties te waarborgen, zoals een onafhankelijke grondrechtenfunctionaris, een adviesforum, toezichthouders voor de grondrechten, en klachten- en rapportagemechanismen. Waar het de operationele inzet door Frontex betreft monitort de grondrechtenfunctionaris van Frontex de naleving van grondrechten door het Agentschap, onder andere door onderzoek te doen naar activiteiten ontplooid door Frontex. Signalen van vermeende misstanden kunnen via het klachtenmechanisme bij de grondrechtenfunctionaris van Frontex worden gemeld. Indien er uit gezamenlijke operaties meldingen volgen van vermeende misstanden, worden deze via het zogeheten Serious Incident Report Mechanisme direct gedeeld met de grondrechtenfunctionaris. Wanneer er sprake is van mogelijke schendingen van grondrechten informeert de grondrechtenfunctionaris de uitvoerend directeur. Ook rapporteert de grondrechtenfunctionaris aan de leden van de Raad van Bestuur.
Kunt u aangeven welke signalen van pushbacks over de gehele Europese Unie wel zijn besproken tijdens het Frontex Management Board van 22 en 23 januari («Tijdens de Management Board van 22 en 23 januari 2025 zijn geen signalen van pushbacks aan de Poolse buitengrens geagendeerd»)?
Het is niet aan Nederland om hierover uitspraken te doen, temeer omdat de grondrechtenfunctionaris de mogelijkheid moet hebben om nader onderzoek te kunnen doen naar signalen om deze te kunnen verifiëren. Nederland heeft in de bijeenkomst van 22 en 23 januari jl. aandacht gevraagd voor het belang van onderzoek naar mogelijke mensenrechtenschendingen aan de buitengrenzen. Signalen van pushbacks kunnen via het klachtenmechanisme bij de grondrechtenfunctionaris van Frontex worden gemeld. Deze signalen worden dan onderzocht en de conclusies worden geadresseerd in de Raad van Bestuur waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn. Het is de rol van de grondrechtenfunctionaris om onafhankelijk onderzoek te doen en hierover te rapporteren. Voor een breder inzicht in de activiteiten van het grondrechtenbureau verwijzen wij u naar het jaarrapport dat de grondrechtenfunctionaris opstelt en waarin de voornaamste bevindingen zijn opgenomen. Het rapport over 2024 wordt dit voorjaar verwacht.
Wanneer zal de Kamer geïnformeerd worden over de opvolging van het rapport zoals gevraagd in de schriftelijke vragen ter voorbereiding op de informele JBZ raad van afgelopen januari? Wordt hierin meegenomen welke concrete stappen het Ministerie van Asiel en Migratie zal ondernemen naar aanleiding van dit feitenonderzoek? Wanneer wordt er een beslissing verwacht over de verlenging van het moratorium op terugkeer naar Griekenland?2
Uw Kamer is in de brief Diverse onderwerpen op het gebied van migratie van 11 maart jl. geïnformeerd over de opvolging van het feitenonderzoek uitgevoerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.13
De mogelijke herbenoeming van de VN Speciaal Gezant mevrouw Albanese |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken) weigert omstreden VN-rapporteur Albanese te ontvangen»?1
Ja.
Bent u, gezien recente veroordelingen van haar publieke uitingen, alsmede formele weigeringen om mevrouw Albanese te ontvangen, bezorgd over de gevolgen die de omstreden uitlatingen van mevrouw Albanese hebben voor de status en het gezag van de Verenigde Naties (VN)?
Speciaal Rapporteurs zijn aangesteld door de VN-Mensenrechtenraad (MRR) om als onafhankelijke deskundigen onderzoek te doen naar een bepaald thematisch mensenrechtenonderwerp of landensituatie en daarover aan de Raad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) te rapporteren. Ze werken op persoonlijke titel, zijn onbezoldigd en zijn niet in dienst van de Verenigde Naties (VN). Ze spreken derhalve formeel niet namens de VN. Vanwege deze opzet zijn de gevolgen voor de status en het gezag van de VN in formele zin beperkt. Evenwel is de koppeling van Speciaal Rapporteurs met het VN-systeem ontegenzeggelijk en dienen zij zich daarom ook te houden aan de VN-gedragscode voor Speciaal Rapporteurs. In het geval van mevrouw Albanese staan diverse van haar uitlatingen op sociale media haaks op die gedragscode, wat het kabinet afkeurt en bij haar bezoek aan Nederland is overgebracht.
Vindt u dat dergelijke uitlatingen passen bij de standaarden die gelden voor het uitoefenen van een functie in een uiterst gevoelige en complexe omgeving?
In algemene zin hecht het kabinet sterk aan zowel de onafhankelijkheid van Speciaal Rapporteurs als aan het belang dat deze hun werk kunnen doen zonder druk of tussenkomst van VN-lidstaten. Speciaal Rapporteurs hebben echter ook een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen vanuit hun functie geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Nederland keurt deze uitingen af en heeft Speciaal Rapporteur Albanese hier meermaals op aangesproken, meest recentelijk in februari 2025. Indien nodig zal Nederland zijn zorgen over de impact van bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese opnieuw onder haar aandacht brengen.
Bent u van oordeel dat het optreden van de huidige rapporteur mevrouw Albanese in overeenstemming is met de eisen van de Code of Conduct for Special Procedures Mandate-Holders van de VN, onder andere ten aanzien van objectiviteit en onafhankelijkheid?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode (code of conduct) die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Dat geldt dus ook voor Speciaal Rapporteur Albanese. Klachten over het functioneren van een Speciaal Rapporteur, of vermoedelijke schending van de gedragscode, kunnen worden ingediend bij de voorzitter van het zgn. coördinatie comité van VN-mandaathouders. Deze klachten worden vertrouwelijk behandeld door dit comité. Het coördinatie comité rapporteert jaarlijks in algemene zin aan de VN-Mensenrechtenraad over het functioneren van Speciaal Rapporteurs. Indien het coördinatie comité besluit dat er sprake is van een overduidelijke, structurele schending van de gedragscode, kan dit worden doorverwezen naar de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad. Het is dan aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad hoe dit wordt voorgelegd aan de leden van de VN-Mensenrechtenraad.
Hoe verloopt de formele procedure om te komen tot de (her)benoeming van speciaal rapporteurs van de Mensenrechtenraad?
Na de instelling van het betreffende mandaat, in een door de VN-Mensenrechtenraad aangenomen resolutie, wordt er een vacature online gezet. Het staat individuen vrij hierop te reageren. Uit elk van de vijf regionale groepen van de VN wordt een ambassadeur van een land, dat op dat moment lid is van de VN-Mensenrechtenraad, op persoonlijke titel afgevaardigd in een «consultative group». Deze groep voert selectiegesprekken en brengt vervolgens een publiek advies uit aan de voorzitter van de Raad met een top drie van kandidaten (in volgorde van voorkeur). De voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad draagt vervolgens één kandidaat voor aan de 47 leden van de VN-Mensenrechtenraad. Bij geen bezwaar gaat de VN-Mensenrechtenraad akkoord, door middel van consensus, met de benoeming voor een termijn van drie jaar. Het komt zelden voor dat de VN-Mensenrechtenraad bezwaar maakt tegen het besluit van de voorzitter. De benoemingstermijn kan met drie jaar verlengd worden tot een maximum van zes jaar. Deze verlenging geschiedt via een stilzwijgende instemming van de Raad mits er geen gegrond bezwaar is. Uitzonderingen op een verlenging zijn: 1) duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslagneming door de Speciaal Rapporteur zelf, of 3) beëindiging van het betreffende mandaat, via een aangenomen resolutie. De formele procedure van de (her)benoeming van de Speciaal Rapporteurs is vastgelegd in resolutie A/HRC/PRST/OS/14/2.2
Welke inbreng heeft Nederland in het verleden gehad als het gaat om de benoeming van de speciaal rapporteur voor de Palestijnse gebieden?
Tijdens de benoeming van mevrouw Albanese in de functie van «VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden bezet sinds 1967» was Nederland lid van de VN-Mensenrechtenraad en heeft net als alle andere leden ingestemd met de voorgestelde benoeming (middels consensus). Nederland was geen lid van de «consultative group» en dus ook niet betrokken bij de selectieprocedure.
Klopt het dat het mandaat van mevrouw Albanese in mei 2022 is gestart voor de duur van drie jaren?
Ja.
Is de Mensenrechtenraad voornemens het mandaat van mevrouw Albanese te verlengen?
De herbenoeming is momenteel voorzien in de laatste week van de 58e zitting van de VN-Mensenrechtenraad (31 maart tot en met 4 april 2025). Zoals in antwoord 5 uiteengezet, kan een herbenoeming plaatsvinden indien er geen sprake is van 1) een duidelijke schending van de VN-gedragscode, 2) ontslag van de Speciaal Rapporteur zelf of 3) beëindiging van het betreffende mandaat. Mevrouw Albanese kan in de Raad momenteel rekenen op brede politieke steun. Het kabinet steunt haar eventuele herbenoeming niet.
Hoe beoordeelt u een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Bent u voornemens zich in te spannen om een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese te voorkomen?
Zoals geschetst in het antwoord op vraag 3 hebben Speciaal Rapporteurs een groot publiek bereik en daarmee een belangrijke verantwoordelijkheid om bij hun publieke uitingen en in hun functie als Speciaal Rapporteur geen persoonlijke politieke meningen te verkondigen. Diverse uitingen van Speciaal Rapporteur Albanese op sociale media staan haaks op de gedragscode. Het kabinet keurt deze uitingen af. Afkeuring over opvattingen of rapportages van Speciaal Rapporteurs bespreekt Nederland in eerste instantie met de Rapporteur zelf en/of in de VN-Mensenrechtenraad. Het kabinet steunt eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese niet.
Is u bekend hoe andere landen zich verhouden tot een eventuele herbenoeming van mevrouw Albanese? Pleegt u overleg met landen over deze kwestie?
Mevrouw Albanese kan rekenen op aanzienlijke internationale steun voor haar werk. Op dit moment is alleen van Israël bekend dat het zorgen heeft over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze zorgen zijn gedeeld met Nederland tijdens een gesprek met de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur tijdens het High Level Segment van de VN-Mensenrechtenraad, eind februari 2025. Israël is momenteel geen lid van de VN-Mensenrechtenraad. Daarnaast zijn er verschillende landen, onder andere Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten, die de afgelopen jaren net als Nederland zorgen hebben geuit over bepaalde uitlatingen van Speciaal Rapporteur Albanese. Deze landen hebben zich tot nu toe echter niet uitgesproken over de herbenoeming van Speciaal Rapporteur Albanese.
Welke inspanningen gaat u leveren om te bevorderen dat de opvolger van mevrouw Albanese handelt in lijn met de gedragscode van de VN?
Alle Speciaal Rapporteurs zijn gebonden aan een VN-gedragscode die onafhankelijkheid, onpartijdigheid en de hoogste integriteit voorschrijft. Waar nodig zal Nederland zorgen over het handelen overbrengen aan de betreffende Speciaal Rapporteur.
Kunt u deze vragen apart en vooraf aan de relevante vergadering van de VN mensenrechtenraad beantwoorden?
Ja.
Het Israëlische plan om inwoners van Gaza te laten emigreren naar o.a. Westerse landen |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Israëlische overheid een plan voorbereidt om inwoners van Gaza die dat willen, te laten vertrekken naar andere landen?1
Ja.
Ik ga niet in op de gevolgen van een speculatief plan. Uw vragen heb ik – waar mogelijk – daarom in algemene zin beantwoord.
Erkent u dat Gazanen die op de vlucht zijn voor oorlog of geweld, het meest gebaat zijn bij opvang in de eigen regio?
Opvang in de regio heeft altijd de voorkeur van het Nederlandse kabinet. Dit om de instroom in Nederland te beperken en ervoor te zorgen dat mensen makkelijker terug kunnen naar hun eigen land wanneer het daar weer veilig is. De Nederlandse overheid zet dan ook in op versterking van opvang in de regio.
Dit geldt ook voor Gazaanse asielzoekers die Gaza verlaten.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid dat een aanzienlijk deel van de Gazanen zich naar Europa, en mogelijk ook naar Nederland, zal begeven?
Zie het antwoord onder 1.
Welke sociaaleconomische gevolgen verwacht u van een eventuele instroom van Gazanen in Nederland, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting, zorg, onderwijs en sociale voorzieningen?
Het kabinet is van mening dat de huidige toestroom van hoge aantallen asielzoekers en nareizende gezinsleden een te grote druk legt op de voorzieningen, waaronder huisvesting, het onderwijs en de zorg. Het kabinet streeft naar een meer beheersbare situatie en treft daarom maatregelen om de asielinstroom en het aantal nareizigers in Nederland te verlagen. Deze maatregelen zijn aangekondigd in het regeerprogramma2 en nader uitgewerkt in de brief aan uw Kamer van 25 oktober 2024.3
Welke sociaal-culturele gevolgen verwacht u van een eventuele instroom van Gazanen in Nederland, gelet op de culturele verschillen tussen Gaza en Nederland en de reeds bestaande spanningen in ons land tussen verschillende bevolkingsgroepen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat koste wat kost voorkomen moet worden dat Nederland wordt geconfronteerd met een instroom van asielzoekers uit Gaza, vanwege de zeer nadelige sociaaleconomische en sociaal-culturele gevolgen voor ons land? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 4.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat Nederland juridisch verplicht is om inwoners van Gaza die naar Nederland willen komen om hier asiel aan te vragen, toe te laten op ons grondgebied?
Het is afhankelijk van de situatie of Nederland verplicht is om een asielzoeker toegang te verlenen tot Nederland. Wanneer iemand asiel aanvraagt in de lucht- of zeehaven waar iemand Nederland binnenkomt, dan behandelt de IND de aanvraag in de zogeheten grensprocedure. Iemand verblijft dan in een gesloten opvanglocatie in de buurt van luchthaven Schiphol en heeft geen formele toegang tot Nederland, tenzij er een positieve beslissing volgt, of de rechter een beroep op een afwijzende beslissing gegrond verklaart.
Nederland is verder niet verplicht om personen te faciliteren naar Nederland te komen om hier asiel aan te kunnen vragen.
Kunt u bevestigen of ontkennen of Gazanen die in Nederland asiel aanvragen, daar in beginsel recht op hebben?
De IND beoordeelt elke asielaanvraag individueel en aan de hand van het geldende asielbeleid en de actuele informatie over de situatie in een betreffend land.
Voor Gaza geldt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag van een (staatloze) Palestijn die stelt onder het mandaat van de UNRWA4 te vallen, de IND altijd eerst toetst aan de uitsluitingsgrond artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. Wanneer de vreemdeling onder de reikwijdte van artikel 1D valt, is relevant of UNRWA daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 26 juni 20245 wordt voor Gaza aangenomen dat dat niet langer zo is. Dit heeft tot gevolg dat aan «UNRWA-Palestijnen» uit Gaza de uitsluitingsgrond artikel 1D niet kan worden tegengeworpen, en dat de vluchtelingenstatus moet worden toegekend. In bijlage bij de genoemde Kamerbrief is meer informatie over artikel 1D te vinden.
Voor de beoordeling van overige asielaanvragen van personen uit Gaza, geldt dat voor Gaza een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn wordt aangenomen.
Vanzelfsprekend is de IND alert op signalen die wijzen op handelingen zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingverdrag of die wijzen op een risico voor de nationale veiligheid.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een krachtig signaal af te geven dat Nederland onder geen beding bereid is om Gazanen op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord onder 1.
Welke maatregelen treft u om te voorkomen dat asielzoekers uit Gaza, via welke route dan ook, naar Nederland kunnen komen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, treft het kabinet de nodige maatregelen om de instroom van asielzoekers te beperken en om opvang in de regio te stimuleren.
Bent u bereid om er bij uw ambtsgenoten in andere Europese landen op aan te dringen dat zij ook aansturen op opvang van vluchtelingen uit Gaza in de eigen regio, en maatregelen treffen om te voorkomen dat zij in die desbetreffende landen worden opgevangen?
Nederland werkt samen met de EU om vluchtelingenstromen naar Europa te beperken en te beheersen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja
De situatie in de Democratische Republiek Congo en de rol van de Europese Unie |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Op wat voor manier zet het kabinet zich in om effectief, in gezamenlijkheid met internationale partners, te reageren op de humanitaire crisis die gaande is in de Democratische Republiek Congo (DRC)?
Dankzij de flexibele financiering van Nederland kunnen hulporganisaties snel reageren op crises en hulp bieden waar die het hardst nodig is. Zo kon het Verenigde Naties (VN)-noodhulpfonds, Central Emergency Response Fund (CERF), waarvan Nederland een donor is, op 26 januari 2025 direct 19,1 miljoen dollar vrijmaken voor de acute noodsituatie in de DRC en was UNICEF in staat om meteen te reageren op een cholera uitbraak. Ook maakte de Dutch Relief Alliance (DRA) op 6 februari 2025 EUR 3 miljoen vrij voor hulp in Oost-Congo en steunde Nederland in 2024 het humanitaire landenfonds in de DRC met een bijdrage van EUR 10 miljoen. Ook in 2025 zal Nederland aan het humanitaire landenfonds bijdragen.
Verder zet Nederland zich via diplomatieke kanalen in voor een einde aan het geweld in Oost-Congo en een terugkeer naar de regionale vredesprocessen. Zo vroeg de Minister van Buitenlandse Zaken recent aan zijn Rwandese ambtsgenoot in een telefoongesprek aandacht voor de humanitaire situatie in Oost-Congo, en pleitte hij tijdens de Europese Unie (EU) Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 24 februari 20251 voor een staakt-het-vuren in de DRC. Ook heeft Nederland in multilateraal verband middels de International Contact Group for the Great Lakes (ICG) in verklaringen op 25 januari en 19 februari 2025 grote zorgen geuit over de humanitaire situatie in Oost-Congo en aangegeven dat humanitaire hulp zonder enige vertraging of voorwaarden toegelaten moet worden.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de humanitaire situatie in de DRC van de bevriezing van USAID door president Trump, een organisatie die verreweg de grootste donor aan het land is, en in 2023 alleen al 5,3 miljoen Congolezen bereikte met humanitaire hulp?
In 2024 bedroeg de bijdrage van de VS aan humanitaire hulp in de DRC 68% van het totaal. De gevolgen van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten worden momenteel in kaart gebracht. Nederland bespreekt met andere donoren hoe de humanitaire inzet onder deze nieuwe omstandigheden zo efficiënt mogelijk kan verlopen.
Kunt u specifiek ingaan op de dringende zorgen van vrouwenorganisaties over wijdverbreid seksueel geweld in het oosten van de DRC en grote tekortkomingen op het gebied van bescherming en sociale basisvoorzieningen? Wat zijn de gevolgen van het bevriezen van USAID voor de vele vrouwen die van Amerikaanse financiering afhankelijk zijn voor veilige abortuszorg, bescherming, en nazorg na gendergerelateerd seksueel geweld?
De gevolgen van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten worden nog in kaart gebracht. Wel is al duidelijk dat door de geweldsuitbraken in Oost-Congo vrouwen en kinderen vaker slachtoffer worden van seksueel geweld. De hogere noden leiden tot meer vraag naar reeds schaarse sociale basisvoorzieningen. Het wegvallen van USAID programma’s kan leiden tot verdere schaarste en minder voorspelbare toegang tot deze diensten, waaronder op het gebied van veilige abortuszorg, bescherming en nazorg. Daarnaast kan het er voor zorgen dat diversifiëring van toeleveringsketens nodig is, bijvoorbeeld voor pep-kits (kits met antivirale medicijnen die ingenomen kunnen worden nadat mensen risico hebben gelopen op een Hiv-infectie) en anticonceptie. Als onderdeel van bredere inzet op mondiale gezondheid, blijft het kabinet zich inspannen voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, juist ook in conflictgebieden waar deze hulp hard nodig is.
Kunt u specifiek ingaan – in acht nemend dat USAID in 2024 medicijnen en andere levensreddende middelen verzorgde voor 11 miljoen inwoners van de DRC – op de dringende zorgen van gezondheidsorganisaties, die zien dat essentiële hiv-medicijnen niet meer de juiste mensen bereiken door het wegvallen van USAID?
UNAIDS geeft aan dat het door USAID gefinancierde PEPFAR programma (US President’s Emergence Plan for AIDS Relief) in de DRC grotendeels stil is komen te liggen. De toekomst van PEPFAR is op dit moment nog niet duidelijk. Als onderdeel van het BHO beleid blijft Nederland zich inzetten tegen de verspreiding van infectieziektes. De preventie en behandeling van hiv-aids voor vrouwen, meisjes en risicogroepen wordt onderdeel van Nederlandse inzet via het maatschappelijk middenveld.
Klopt het dat door het wegvallen van de steun vanuit USAID de risico’s op het versnellen van besmettingen van cholera sterk verhoogd is? Hoe schat u het risico in op de uitbraak van andere mogelijk dodelijke ziektes, zoals mpox en ebola? Welke risico’s brengt dit met zich mee op het gebied van pandemieën voor Europa en Nederland? Welke maatregelen zijn er volgens uw ministerie nodig om die risico’s te beperken?
De impact van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd stop te zetten is nog niet duidelijk. Zie ook het antwoord op vraag 2. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geeft aan dat de gezondheidssituatie door het recente geweld heel zorgwekkend is. Veel mensen in Goma zijn aangewezen op vervuild water uit het Kivu-meer. Ook zijn veel van de 128 mpox patiënten die tijdens gewapende gevechten de behandelcentra in Goma ontvluchtten nog niet teruggevonden. Door het geweld is surveillance van ziekte-uitbraken moeilijk en door de uitval van de elektriciteitsvoorziening komt de gekoelde distributieketen van vaccins en medicijnen in gevaar. Al dit tezamen verhoogt de kans op ziekte-uitbraken. Zo werden in het Buhimba district in Goma binnen een week 70 nieuwe cholerapatiënten gemeld, waarvan 80% afkomstig was uit vluchtelingenkampen in Noord-Kivu. Ziektes stoppen niet aan de grens. Met name toegang tot goede gezondheidsdiensten voor vrouwen, meisjes en kwetsbare groepen zijn van belang. Dit vergroot de kans dat ziektes vroegtijdig worden ontdekt en verkleint de kans op pandemieën. Daarom blijft het Kabinet hier wereldwijd in investeren.
Hoe zullen deze gevolgen van de bevriezing van USAID verergerd worden met de bezuinigingen op humanitaire hulp die plaatsvinden in de EU en haar lidstaten, waaronder Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet het kabinet een rol voor de EU als het gaat om het opvangen van mogelijk negatieve consequenties voor de al nijpende situatie in de DRC van het bevriezen van USAID? Is het kabinet het eens dat dit niet alleen een kwestie is van solidariteit, maar dat het ook in het Europese belang is, met het oog op geopolitiek, gezondheid en economie?
In EU-verband wordt momenteel in kaart gebracht wat de impact zal zijn van de aankondiging om de financiering van USAID programma’s wereldwijd grotendeels stop te zetten. De impact op ontvangende landen en organisaties, hoe dat raakt aan EU-belangen en -programma’s en wat daarbij het handelingsperspectief is, maakt hier onderdeel van uit.
Bij welke vorm van ontwikkelingssamenwerking hoort volgens u de prioriteit te liggen in de DRC?
Nederland heeft geen bilaterale ontwikkelingshulprelatie met de DRC. Wel draagt Nederland bij aan het bevorderen van veiligheid en stabiliteit in Oost-Congo en de bredere regio via het regionale Grote Merenprogramma. Zoals op 20 februari jl. in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp aan de Tweede Kamer gemeld, zal dit programma worden afgebouwd. Dat zal op verantwoorde wijze gebeuren. Wel wordt er blijvend humanitaire hulp geboden aan DRC, zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat Nederlandse en Europese bedrijven een verplichting hebben om bij inkopen van grondstoffen ook rekening te houden met potentiële negatieve effecten op de lokale bevolking van de handelspartner?
Het kabinet verwacht dat Nederlandse bedrijven ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wanneer Nederlandse (en Europese) bedrijven boven bepaalde drempelwaarden de zogeheten conflictmineralen (goud, tin, tantaal en wolfraam) importeren hebben zij, op basis van de Europese Conflictmineralenverordening (Verordening 2017/821), een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dat betekent dat zij potentiële negatieve effecten op mens en milieu in hun waardeketens moeten identificeren en waar mogelijk tegen moeten gaan. In het artikel van de Verordening over verslaglegging en evaluatie is opgenomen dat ook de effecten ter plaatse moeten worden meegenomen. Uit de eerste evaluatie2 gepubliceerd eind 2024 kwam naar voren dat er meer tijd en data nodig zijn om de effecten op lokale stakeholders vast te kunnen stellen. Na dit eerste review zal de Verordening elke drie jaar geëvalueerd worden. In Nederland houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht op de Verordening.
Kunt u een beeld schetsen van de omstandigheden in de mijnbouw in de DRC, specifiek in het gebied onder controle van M23?
Met betrekking tot de winning van conflictmineralen in Oost-Congo is het relevant een onderscheid te maken tussen grootschalige mijnbouw en artisanale kleinschalige mijnbouw (ASM). In de provincies waar M23 zijn invloed uitbreidt is vooral de ASM winning van goud, tin, tantaal en wolfraam relevant en als bron van inkomsten tevens een grondoorzaak van het voortdurende conflict.
De situatie in de ASM is ondanks jarenlange inspanning van lokale actoren en internationale partners zeer complex. Deze sector is grotendeels informeel en vindt in Oost-Congo onder andere plaats in afgelegen gebieden waar de overheid geen effectieve controle heeft. Misstanden zoals aanwezigheid van of controle door niet-statelijke en statelijke gewapende groeperingen in de mijnen, geweld, corruptie en ernstige schendingen van mensenrechten waaronder vrouwenrechten en ook kinderarbeid worden veelvuldig gerapporteerd. Inkomsten uit de mijnen worden gebruikt voor conflictfinanciering, en controle over de mijnen geven aanleiding tot conflict en spanningen, bijvoorbeeld over land- en exploitatierechten. Ook de werkomstandigheden in de mijnbouw, sociale impact zoals de positie van vrouwen en milieu-impact zijn zorgpunten.
Ondersteuning vanuit donoren, internationale partners, ngo’s en bedrijven voor formalisatie, certificerings- en traceerbaarheidsinitiatieven brengen verbetering in specifieke mijnbouwgemeenschappen. Tegelijkertijd wijzen onderzoeken uit dat schaalbaarheid vaak ontbreekt en er op veel plekken nog geen sprake is van een betere veiligheidssituatie of van betere mijnbouwpraktijken.3 Private certificeringsmechanismes worden omzeild en er vindt «vervuiling» van schone ketens plaats. Ook is het een probleem om de mijnwerkers eerlijk te laten delen in de verdiensten van verantwoorde productie, en worden kosten van certificering vaak gedragen door de actoren aan het begin van de keten. Internationale bedrijven blijven daarom huiverig om ASM grondstoffen, ook al zijn ze gecertificeerd, in te kopen. Het kabinet volgt ontwikkelingen in de regio en de situatie in de mijnbouw.
Bent u bekend met het oordeel van de VN dat Rwanda de facto controle heeft over M23? Wat is de beoordeling van Nederland en de Europese Unie?
Nederland deelt de visie van de VN over de Rwandese steun aan M23, zoals ook bewezen in rapporten van de VN Group of Experts. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) en de EU hebben verklaard dat de opmars van M23 en de aanwezigheid van Rwandese troepen op Congolees grondgebied een schending van het internationaal recht en het VN Handvest betekent. Tijdens de VN Veiligheidsraad op 21 februari jl. werd dan ook resolutie 2773 unaniem aangenomen, met als belangrijkste punten een oproep aan M23 om gewelddadigheden te staken en zich onmiddellijk terug te trekken uit Goma, Bukavu en andere veroverde gebieden. Ook wordt Rwanda in deze resolutie opgeroepen steun aan M23 te staken en Rwandese troepen van DRC grondgebied terug te trekken. De VNVR sprak ook de mogelijkheid uit tot opleggen van aanvullende maatregelen om het bovenstaande te bewerkstelligen.
Nederland spreekt Rwanda bilateraal, via de EU, en via de International Contact Group for the Great Lakes (ICG) aan op zijn steun voor M23 en zijn schending van de soevereiniteit van de DRC door de aanwezigheid van duizenden Rwandese militairen op Congolees grondgebied. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met de oproep van 64 organisaties, voornamelijk uit de Democratische Republiek Congo, aan de Europese Unie om het Memorandum of Understanding met Rwanda ter waarde van 900 miljoen te annuleren vanwege de steun van het land aan de rebellengroep?1 Wat vindt Nederland dat de Europese reactie moet zijn op deze oproep?
Ja wij zijn bekend met deze oproep. De brief5, onderschreven door het maatschappelijk middenveld uit zowel de EU als uit de DRC, roept op het partnerschap tussen de EU en Rwanda op het gebied van kritieke grondstoffen op te schorten, de beoordeling van strategische projecten onder de CRMA in Rwanda te pauzeren, anti-corruptie en beheer van de mijnbouwsector in de DRC te bevorderen en in te zetten op transparantie en accountability in de grondstoffenketen.
Het grondstoffenpartnerschap met Rwanda is in de vorm van een niet-bindend Memorandum of Understanding (MoU). Daarin wordt gesteld dat het partnerschap beoogt bij te dragen aan de transparantie, traceerbaarheid en het versterken van de strijd tegen de illegale handel in grondstoffen in de regio. Het partnerschap ziet specifiek toe op het aanpakken van illegale handel en witwassen. Het MoU dient zodoende als vertrekpunt voor de dialoog met Rwanda over deze zorgen. De 900 miljoen euro waarnaar verwezen wordt in de vraag is niet direct verbonden met het MoU, dit budget is in den brede beschikbaar gesteld onder de Global Gateway-inzet met Rwanda, hierbij worden investeringen gedaan in de gezondheidssector, agrofood en educatie. Momenteel wordt in EU-verband gesproken over mogelijke opschorting van het MoU, als onderdeel van maatregelen richting Rwanda om de steun aan M23 en de recente opmars in Oost-Congo te veroordelen. Tijdens de EU RBZ op 24 februari 2025 heeft Nederland gepleit voor een schorsing van het MoU als één van de mogelijke maatregelen tegen Rwanda. Wel benadrukt Nederland dat maatregelen als deze hand in hand moeten gaan met politiek dialoog op hoog niveau.
In overeenstemming met de oproep in de brief beogen de EU en Nederland verantwoorde winning, transparantie van grondstoffenketens en traceerbaarheid/certificering van grondstoffen uit de Grote Merenregio te vergroten en tegelijkertijd een bijdrage te leveren aan de directe veiligheidssituatie en de (werk)omstandigheden in de mijnbouw en lokale handel, zoals ook aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen van het lid Ceder met kenmerk 2025Z01800.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen van 10 december 2024, dat Europese steun aan het Rwandese leger specifiek is bedoeld voor hun inzet in Cabo Delgado, en niet als steun voor het Rwandese leger in het algemeen? Kunt u zich echter voorstellen dat álle steun aan het Rwandese leger negatief gepercipieerd wordt in de regio vanwege de vermoedelijke steun van dit leger aan M23? Voert de Nederlandse ambassade gesprekken hierover met lokale actoren en zo ja, wat komt er uit deze gesprekken?
Zoals in de beantwoording op de vragen van 10 december 2024 gemeld6, is Rwanda voor Mozambique en de EU een belangrijke veiligheidspartner die actief en met succes bijdraagt aan terrorismebestrijding in de provincie Cabo Delgado. Omdat ook Nederland belang hecht aan de veiligheid en stabiliteit van Mozambique, heeft het ingestemd met continuering van de steunmaatregel aan Mozambique via het European Peace Facility (EPF). Vanwege de verslechterde situatie in Oost-Congo en de betrokkenheid van het Rwandese leger daarbij, is in dat besluit opgenomen dat Rwanda zich constructief op dient te stellen in de regionale vredesprocessen die beogen een duurzame vrede in Oost-Congo te bereiken. Over de toekomst van de steunmaatregel wordt op dit moment in EU-verband gesproken.
De Nederlandse ambassade in Mozambique voert geen gesprekken met lokale autoriteiten over de inzet van Rwandese troepen in Mozambique noch over de activiteiten van Rwandese troepen elders in de regio. Indien met Mozambikaanse actoren gesprekken over militaire inzet plaatsvinden, gaat dat over de steun die door de EU wordt gegeven aan het Mozambikaanse leger en onder leiding van de EU ambassadeur: voorheen via het trainen van specialistische eenheden (EUTM, tot en met medio 2024) en nu via meer generieke steun aan het Mozambikaanse defensieapparaat via de EU Militaire Assistentie Missie (EUMAM). De Mozambikaanse autoriteiten laten zich blijvend positief uit over de Rwandese bijdrage aan stabiliteit in Cabo Delgado, maar hebben geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van de Rwandese militaire activiteiten in de DRC.
Bent u bekend met de berichtgeving die suggereert dat hooggeplaatste officieren in de door de EU gesteunde missie in Cabo Delgado ook worden geplaatst in het Oosten van Congo?2 Wordt deze berichtgeving onafhankelijk geverifieerd? Zo nee, kunt u zich er in Europa voor inzetten dat dit gebeurt? Wat moet de consequentie volgens u zijn als dit waar blijkt?
Ja, hier zijn wij mee bekend. Net als bij andere steunmaatregelen zijn er via het EPF monitoringsmaatregelen ingesteld om adequaat gebruik van middelen en de naleving van mensenrechten en internationaal recht te waarborgen. Wanneer sprake is van misbruik van EPF-steun, kan de EU een steunmaatregel opschorten of beëindigen. Er wordt momenteel in EU-verband gesproken over de strategische inzet in de Grote Meren regio als gevolg van recente gebeurtenissen, de EPF steunmaatregel en de naleving van internationaal recht maakt hier onderdeel van uit.
Bent u het eens met de stelling dat als Rwanda M23 inderdaad actief steunt, het tegenstrijdig beleid is om zowel op te roepen tot een verbetering van de humanitaire situatie in de DRC, maar ondertussen ook nieuwe deals te sluiten met Rwanda die negatief bijdragen aan de huidige humanitaire situatie?
Het mij niet duidelijk op welke nieuwe deals hier wordt gedoeld.
Het kabinet veroordeelt de steun van Rwanda aan rebellengroep M23, alsook de schending van de soevereiniteit van de DRC. Nederland roept Rwanda op deze steun te staken en haar troepen terug te trekken uit de DRC. Tegelijkertijd is het kabinet bezorgd over de snelle opmars van M23 in Oost-Congo en de verslechterde humanitaire situatie. Hierom roept Nederland op tot een verbetering van de humanitaire situatie en draagt het middels financiële bijdragen aan verschillende humanitaire fondsen en programma’s bij aan verlichting van humanitaire noden in Oost-Congo. Zie ook het antwoord op vraag 1 en vraag 11.
Wat is de positie van Nederland in Europese gesprekken over sancties tegen Rwanda?
Er zijn momenteel EU-sancties in werking tegen leden van M23 en functionarissen van het Rwandese leger. In EU verband is gesproken over maatregelen de druk op M23 en Rwanda te vergroten om de territoriale integriteit van de DRC en het VN-Handvest te respecteren. In de eerdergenoemde EU-verklaring van 25 januari 2025 benadrukte de Hoge Vertegenwoordiger (HV) van de Unie dat de EU alle middelen waarover zij beschikt zal inzetten om degenen die verantwoordelijk zijn voor de instandhouding van het gewapende conflict en van instabiliteit en onveiligheid in de DRC ter verantwoording te roepen. Sancties maken hier ook onderdeel van uit. Nederland heeft tijdens de RBZ op 24 februari jl. aangegeven additionele sancties te verwelkomen. Momenteel wordt in EU verband gesproken over de verdere uitwerking van het politieke besluit tijdens deze RBZ op het implementeren van additionele sancties, als na afloop aangekondigd door de HV.
Hoe zet de Europese Unie zich in om te bemiddelen tussen M23 en de regering van de DRC?
In september 2024 is een EU Speciaal Vertegenwoordiger (EUSV) voor de Grote Meren regio aangetreden. Hiermee komt tot uitdrukking het engagement van de EU om vrede, stabiliteit en duurzame ontwikkeling te bevorderen in het Grote Meren gebied.
De EUSR steunt zowel het door Angola geleide Luanda Proces, als de door het East African Community (EAC) geleide Nairobi Proces, welke er naar streeft om alle belanghebbenden, waaronder de regering van de DRC en gewapende groepen zoals M23, te betrekken bij het vinden van een vreedzame oplossing voor het conflict door middel van dialoog en onderhandelingen. Uit recente diplomatieke inspanningen door de Ontwikkelingsgemeenschap voor Zuidelijk Afrika (SADC) en de Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) is een voorstel gekomen om de Luanda en Nairobi processen samen te voegen en onder te brengen bij de Afrikaanse Unie, onder leiderschap van drie nieuwe bemiddelaars.
Hoe weegt u de opmerkingen van VN vredesmissieleider Vivian van de Perre dat MONUSCO aanloopt tegen tekorten? Hoe gaat u gehoor geven aan haar oproep aan de internationale gemeenschap om zo snel mogelijk actie te ondernemen om de situatie in de DRC te verbeteren?
De tekorten bij MONUSCO en de grote behoefte aan hulpgoederen acht Nederland zorgelijk, gegeven dat de reeds dramatische humanitaire situatie in Oost-Congo verder verslechterd. Graag verwijzen wij u voor nadere analyse van de humanitaire situatie en de tekorten bij MONUSCO naar de Kamerbrief inzake de humanitaire situatie in Oost-Congo in reactie op verzoek (kenmerk 2025Z02162/2025D07513), welke de Kamer spoedig zal toekomen.
VN vredesmissieleider Van de Perre benadrukt het belang van terugkeer naar de onderhandelingstafel, hetgeen alleen mogelijk is als de leden van de VNVR en verdere internationale gemeenschap genoeg druk uitoefenen op Rwanda en de DRC.8 Het kabinet streeft naar een hernieuwd staakt-het-vuren en een politieke oplossing voor de oorlog in Oost-Congo. Zie tevens de beantwoording op vraag 1 en vraag 11.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen voor de veiligheids- en humanitaire situatie in de DRC mocht MONUSCO zich terugtrekken?
De VN Veiligheidsraad uitte op 19 februari jl. zorgen over de impact van M23 op de effectiviteit van MONUSCO. De opmars van M23 heeft impact op de bewegingsvrijheid van MONUSCO en negatieve consequenties voor het effectief uitvoeren van het mandaat. Voor een schets van de gevolgen hiervan, evenals de gevolgen van mogelijke terugtrekking van MONSUCO voor de veiligheids- en humanitaire situatie in de DRC, verwijzen wij u naar de Kamerbrief inzake de humanitaire situatie in Oost-Congo in reactie op verzoek met kenmerk 2025Z02162/2025D07513, welke uw Kamer spoedig zal toekomen.
Deelname aan de derde vergadering van staten die partij zijn van het Verdrag inzake het verbod op kernwapens (TPNW) van 3 tot 7 maart in New York |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland geen waarnemende afvaardiging stuurt naar de derde vergadering van staten die partij zijn van het Verdrag inzake het verbod op kernwapens (TPNW) in New York komende maand?
Ja.
Deelt u de mening dat de toenemende dreigende retoriek van wereldleiders (waaronder Westerse leiders) over kernwapens juist aanleiding zou moeten zijn om het gesprek over nucleaire ontwapening breder te voeren? Zo ja, wilt u uw aanwezigheid bij de vergadering heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De toenemende frequentie waarop wereldleiders publiekelijk spreken over kernwapens hangt nauw samen met de verslechterende internationale veiligheidssituatie. Dit onderstreept wat het kabinet betreft het belang van de Nederlandse inzet voor een kernwapenvrije wereld, maar wel binnen onze bondgenootschappelijke verplichtingen en in de context van de noodzaak voor geloofwaardige afschrikking en verdediging van het NAVO-bondgenootschap. Het Non-proliferatieverdrag (NPV) blijft voor Nederland, met zijn drie gelijkwaardige pijlers ontwapening, non-proliferatie en vreedzaam gebruik van kernenergie, de hoeksteen voor deze inzet. Zoals al aan uw Kamer is gemeld in reactie op de motie Van Dijk/ Sjoerdsma, acht het kabinet hernieuwde deelname aan een vergadering van statenpartijen van het TPNW niet zinvol.1
Is het uitvoeren van de Nederlandse kernwapentaak binnen de NAVO nog steeds een reden voor het niet aansluiten bij het verdrag, zoals u schrijft in antwoord op de motie Van Dijk/Sjoerdsma (Kamerstuk 33 783, nr. 51)?
Ja.
Klopt het dat Nederland niet aan kan sluiten bij het verdrag inzake verbod op kernwapens omdat de Amerikaanse kernwapens in Volkel dan zouden moeten verplaatsen? Zo nee, waarom dan wel?
Zoals al eerder aan uw Kamer is gemeld2, is het lidmaatschap van dit verdrag niet verenigbaar met ons lidmaatschap als NAVO-bondgenoot. De NAVO is een nucleaire alliantie zolang er kernwapens bestaan. Bovendien heeft Nederland in dit bondgenootschappelijk kader een kernwapentaak. Vanwege veiligheidsredenen en op grond van bondgenootschappelijke afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Waarom «schuurt» deelname aan het TPNW volgens u met het Non-proliferatieverdrag, zoals u in eerdergenoemde kamerbrief schrijft?
Deze schuring is met name gelegen in de verschillende benadering van het ontwapeningsproces in beide verdragen. Het NPV omvat een proces waarbinnen de vijf onder het verdrag erkende nucleaire staten zich gecommitteerd hebben aan verifieerbare en onomkeerbare ontwapening, maar nucleaire wapens behouden gedurende dit proces. Dit schept de mogelijkheid het strategische evenwicht tussen de kernwapenstaten te behouden en de risico’s van eenzijdige of ongebalanceerde ontwapening te ondervangen. Het TPNW streeft naar een onmiddellijke en onomkeerbare verbanning van kernwapens en biedt deze mogelijkheid niet.
Een ander aspect betreft de controle van non-proliferatieverplichtingen door het Internationaal Atoomagentschap (IAEA). Hier legt het TPNW deelnemende landen slechts zeer zwakke verplichtingen op, op basis waarvan het IAEA de afwezigheid van illegale nucleaire programma’s niet kan controleren, terwijl landen zich onder het NPV juist hebben gecommitteerd aan het ontwikkelen van striktere inspectiemechanismen.
Welke inspanning levert het kabinet momenteel wel als het gaat om non-proliferatie en ontwapening? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze inspanning?
Zoals uw Kamer bekend, blijft Nederland zich inzetten voor alomvattende, onomkeerbare en controleerbare nucleaire ontwapening, «Global Zero». Dit is in lijn met het beleid van de NAVO en met artikel VI van het NPV. Nederland speelt zoals u weet een prominente rol binnen het NPV en in hieraan gelieerde initiatieven, zoals het Non-proliferation and disarmament initiative (NPDI). Deze rol wordt internationaal breed erkend. Het huidige internationale veiligheidsklimaat bemoeilijkt de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk. Desalniettemin blijft het kabinet gecommitteerd aan een wereld zonder kernwapens.
Omdat dit doel echter van veel spelers afhankelijk is en gekoppeld is aan de mondiale veiligheidssituatie, is het per definitie een langdurig en complex proces, met stapsgewijze, incrementele vooruitgang en soms onvermijdelijke achteruitgang. In dit proces maakt het kabinet doorlopend een afweging tussen het streven naar een wereld zonder kernwapens en de geopolitieke realiteit van het moment.
Europese financiering voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn. |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u in januari 2025 gesproken met de Eurocommissaris voor duurzaam vervoer, de heer Tzitzikostas, zoals u heeft aangekondigd in het commissiedebat Spoor op 15 januari jongstleden?
Op 19 februari is het gesprek met de heer Tzitzikostas gevoerd over onder andere de Lelylijn en Nedersaksenlijn. Het eerder geplande moment kwam te vervallen en het was helaas niet mogelijk om eerder een gesprek ingepland te krijgen. Het gesprek met de heer Tzitzikostas was prettig, waarin we afgesproken hebben om medio april uitgebreider door te praten met elkaar.
Zo ja, kunt u een verslag doen toekomen aan de Kamer van het gesprek dat u heeft gevoerd met de heer Tzitzikostas, en daarbij specifiek ingaan op datgene wat over de Lelylijn en Nedersaksenlijn is besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, bent u bereid dit gesprek zo spoedig mogelijk alsnog te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kansrijke Europese financieringsmogelijkheden ziet u voor de Nedersaksenlijn en de Lelylijn? Welke bijdrage is er mogelijk uit de Connecting Europe Facility (CEF) van € 33,7 miljard?
Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen van de heer Olger van Dijk en Pierik1 is aangegeven, kunnen Europese fondsen, zoals de structuurfondsen of specifieke programma’s gericht op infrastructuur en duurzaamheid, een financiële aanvulling vormen voor de uitvoering van een project, maar kunnen deze pas in een later stadium – tijdens verkenning of planuitwerking – van het project worden aangevraagd. Een aanvraag voor medefinanciering uit de CEF wordt na indiening beoordeeld door de Europese Commissie (hierna Commissie), waar het in praktijk ook moet concurreren tegen andere Europese projecten. De Commissie heeft bevestigd dat vanuit de Europese Unie geen toezeggingen vooraf gedaan kunnen worden over mogelijke financieringskansen van concrete infrastructuurprojecten, ook niet voor de Lelylijn en Nedersaksenlijn.
De onzekerheid over de toewijzing maakt het niet mogelijk om deze middelen nu als directe financiering/bekostiging te beschouwen. Europese fondsen moeten vooral als aanvullende bron van financiering worden gezien, die kan bijdragen aan de totale financieringsmix, maar niet als primaire dekking. Dit betekent dat voor een MIRT-faseovergang, waarvoor zicht op (een bepaald percentage) financiering is vereist, Europese fondsen over het algemeen niet kunnen worden meegerekend.
Zoals eerder in het commissiedebat MIRT van vorig jaar en in de schriftelijke beantwoording van de begrotingsvragen van 8 oktober2 vorig jaar aangegeven, zijn de middelen uit het huidige Connecting Europe Facility (CEF) grotendeels belegd. Onder de lopende EU-meerjarenbegroting 2021–2027 kunnen geen aanvragen meer ingediend worden, omdat het huidige Europese budget inmiddels vrijwel is uitgeput. Het is daarnaast nog onzeker welke financiële ruimte de nieuwe EU-meerjarenbegroting 2028–2034 zal bieden voor Europese infrastructuurinvesteringen, ook gelet op de brede wens om de Europese begroting te vereenvoudigen.
Onder het CEF-programma is er € 25,8 miljard beschikbaar voor subsidies uit het EU-budget 2021–2027 om projecten van het Trans-Europese Transportnetwerk in EU-lidstaten mede te financieren. € 11,3 miljard daarvan is voor cohesielanden. Daarmee blijft een budget over van € 14,5 miljard voor alle lidstaten en geassocieerde landen. Ter illustratie, voor de gehele huidige CEF-begrotingsronde 2021–2027, hebben projecten in heel Nederland en verspreid over alle modaliteiten een bedrag van circa € 400 miljoen ontvangen. Stel dat dit bedrag in de volgende periode gelijk blijft, dan is zelfs bij een aanzienlijke toekenning van middelen aan de Lelylijn nog een zeer groot bedrag noodzakelijk om de stap naar verkenning te kunnen zetten.
Uitdaging is daarnaast dat de Lelylijn onderdeel is van het uitgebreide netwerk, waarvoor slechts een klein deel van het budget beschikbaar is; het meeste budget zou beschikbaar komen voor het (uitgebreide) kernnetwerk waar al in 2030 aan harde doelen moet worden voldaan.
Tot slot gelden de hoogste cofinancieringspercentages voor de grensoverschrijdende delen van het netwerk, waar bij de Lelylijn slechts voor een gedeelte sprake van is. De huidige ramingen van de Lelylijn (op prijspeil 2024) gaan uit van een investering van € 13,8 miljard voor het deel Lelystad tot Groningen. In dit bedrag is de internationale component niet opgenomen. Hiervoor is aanvullend ten minste € 9 miljard nodig voor het deel Groningen-Bremen, waarvan minstens € 3 miljard in Nederland en € 6 miljard in Duitsland. Zoals ook in het commissiedebat MIRT van 25 november 2024 is aangegeven, is het deel Groningen-Bremen voor Duitsland momenteel helaas geen prioriteit. Het ministerie blijft in gesprek met Duitsland om dit onder de aandacht te brengen.
Voor de Nedersaksenlijn geldt dat het meeste budget benodigd is voor het traject tussen Stadskanaal en Emmen. Dit deel is niet op de TEN-T-kaart opgenomen en kan derhalve in de huidige structuur van het CEF, niet voor financiering in aanmerking komen. Het opnemen van Stadskanaal-Emmen in het TEN-T is ook niet opportuun, aangezien de kosten om het tracé te laten voldoen aan de TEN-T-eisen hoger zouden zijn dan de eventuele financiële bijdrage uit Europa.
Zijn er, gezien het feit dat de komende periode wordt gesproken over de invulling van het nieuwe Europese Meerjaren Financieel Kader (2028–2034), afspraken te maken over middelen voor de Nedersaksenlijn en Lelylijn, met zo mogelijk een doorkijk naar het Meerjaren Financieel Kader van 2035–2041 en daarna?
De komende tijd zal er eerst een voorstel moeten komen vanuit de Europese Commissie voor een Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028–2034. Het is nog onduidelijk wat het beschikbare budget voor de volgende periode zal zijn. Daarnaast is het nog onzeker of deze een Connecting Europe Facility programma zal bevatten in huidige vorm, gelet op de wens om de Europese begroting te vereenvoudigen. Voor de algemene MFK-inzet blijft de inzet zoals opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord (€ 1,6 miljard korting op de Nederlandse afdrachten) en Regeerprogramma leidend (het niet aangaan van nieuwe gemeenschappelijke schulden). Over de verdere standpuntbepaling ten aanzien van het MFK wordt de Kamer binnenkort nader geïnformeerd door de Ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën. Hierbij zal een integrale afweging moeten worden gemaakt tussen verschillende beleidsprioriteiten van Nederland. Hierop kan nu dus nog niet vooruitgelopen worden.
Zijn er ook andere mobiliteitsprojecten die Nederland voor Europese financiering in aanmerking wil laten komen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke Europese middelen zijn er beschikbaar voor militaire mobiliteit en ziet u mogelijkheden om Nederlandse verbindingen, zoals de Lelylijn, hieruit te financieren?
De Commissie beschikt over financieringsprogramma’s voor cofinanciering van zogenaamde dual use infrastructurele projecten, die zowel civiele als militaire mobiliteit verbeteren. Specifiek is er de CEF (Connecting Europe Facility) militaire mobiliteit subsidieregeling voor het verbeteren van infrastructuur op het TEN-T en TEN-T military mobility netwerk (dual use). Ook hier geldt dat een aanvraag getoetst moet worden door de Europese Commissie en dat het totale CEF-budget voor militaire mobiliteit beperkt is. In de begrotingsperiode 2021–2027 bedroeg dit in totaal circa € 1,7 miljard, die inmiddels volledig uitgeput is. Nederland heeft hieruit € 44 miljoen ontvangen.
Momenteel wordt door de Commissie gewerkt aan het MFK, waar ook middelen voor militaire mobiliteit onderdeel van kunnen zijn. IenW en Defensie trekken samen op om te kijken naar mogelijke projecten op de belangrijkste voor militaire mobiliteit gebruikte transportroutes.
Defensietransporten zijn voornamelijk west-oost gericht. Voor de huidige transporten worden vooral de grensovergangen in midden-Nederland gebruikt, omdat hierbij een goede aansluiting richting Oost-Europa is. Voor deze transporten biedt de verbinding Lelystad-Groningen daarmee geen meerwaarde, ook niet als omreisroute. Ook transporten vanaf Eemshaven richting het oosten zullen naar verwachting geen gebruik gaan maken van het stuk Lelystad-Groningen en gebruiken de grensovergangen in midden-Nederland. Het deel Groningen-Bremen kan voor de transporten uit de Eemshaven een potentiële omreisroute vormen. Het nadeel bij deze route is dat er minder goede aansluiting in Duitsland en verder naar Oost-Europa is. Voor de Lelylijn zijn de kansen voor financiering voor militaire mobiliteit daarmee beperkt tot het internationale deel. Daarbij geldt ook hier dat verdere verbeteringen voor de Wunderline, investeringen in Duitsland nodig zijn en dat hiervoor in Duitsland momenteel geen financiering is.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om, in gesprek met de Minister van Defensie, de Lelylijn als prioritair aan te merken voor defensietransport wegens onder andere de verbinding met Eemshaven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u in gesprek met de Europese Investeringsbank over mogelijke financiering van de Nedersaksenlijn en Lelylijn en zo ja, wat is de stand van zaken?
Nee, wanneer geld wordt ontvangen van de Europese Investeringsbank (EIB) betreft het altijd een lening met rente, waarbij conform de begrotingssystematiek de bekostiging van de terugbetaling en de rentevergoeding eerst binnen Nederland geregeld moet worden. Als er zicht is op deze bekostiging, dan kan ook zonder EIB-financiering de MIRT-verkenning opgestart worden. EIB-financiering is daarom wat het Rijk betreft geen oplossing zolang de garanties (en de schuld) voor financiering geheel bij de lidstaat (Nederland) terechtkomen. Voorts geldt dat bij de Nedersaksenlijn en Lelylijn de exploitatiekosten van de lijnen (inclusief onderhoud, rente en aflossing) groter zijn dan de exploitatieopbrengsten. Dit verschil komt ten laste van de Rijksbegroting en hiervoor is tevens geen dekking.
Zo nee, bent u bereid om zelf het gesprek aan te gaan met de Raad van Bestuur van de Europese Investeringsbank over deze opties?
Zie antwoord vraag 9.
NAVO-verplichtingen. |
|
Ralf Dekker (FVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Waarom kunnen de briefings1 die kabinetsleden hebben ontvangen over de NAVO-verplichtingen «vanwege de rubricering» niet met de Kamer worden gedeeld?
Het rubriceringsniveau van deze briefings maakt dat deze niet openbaar werden gemaakt en niet met de Kamer konden worden gedeeld.
Wat voor rubricering hebben deze presentaties ontvangen en waarom?
Het rubriceringsniveau van de briefings was minimaal Departementaal Vertrouwelijk. De opstellers van de briefings (zie antwoord 5 t/m 7) bepalen de rubricering. De rubricering is vastgesteld conform de richtlijn Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013).
Wie bepaalt de rubricering? De regering of de NAVO?
De opstellers van de briefings (zie antwoord 5 t/m 7) bepalen de rubricering.
Is de regering in staat (bereid) de briefings op verzoek van de Kamer vrij te geven? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van de Kamer heeft de regering een derubricering van deze briefings uit laten voeren. De gegeven briefings kunt u vinden in bijlages 2, 3. Bij de themasessie informatieveiligheid is geen presentatie gebruikt, vandaar dat deze niet gedeeld kan worden.
Waarom vonden de briefings plaats op het Ministerie van Algemene Zaken? Klopt het dat de briefings werden gegeven in het kader van de NAVO-verplichtingen (Ministerie van Defensie, Ministerie van Buitenlandse Zaken) door de AIVD (Ministerie van Binnenlandse Zaken) en de NCTV (Ministerie van Justitie)?
Heeft het Ministerie van Algemene Zaken wellicht een coördinerende rol gehad? Zo ja, waarom?
Zijn de briefings wellicht op initiatief van het Ministerie van Algemene Zaken georganiseerd? Zo ja, waarom?
Heeft de Minister-President zelf wellicht het initiatief genomen voor deze briefings? Zo ja, waarom? Was dit misschien op verzoek van zijn voorganger, voormalig Minister-President Rutte?
Nee.
Hoeveel briefings (in het kader van de NAVO-verplichtingen) hebben de bewindslieden in totaal ontvangen?
De drie briefings die genoemd worden in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Kan de Kamer een compleet overzicht ontvangen van alle briefings (in het kader van de NAVO-verplichtingen) die bewindslieden na hun aantreden hebben ontvangen, inclusief de namen van de bewindslieden die bij deze briefings aanwezig waren, de locatie waar de briefings plaats hebben gevonden, de instanties (AIVD of NCTV bijvoorbeeld) die de briefings hebben verzorgd en de rubricering van de briefings?
De briefings zijn door het Ministerie van Algemene Zaken geïnitieerd als introductieprogramma voor het nieuwe kabinet. Derhalve zijn de briefings, en marge van de ministerraad, op het Ministerie van Algemene Zaken gehouden.
Op 9 juli 2024 vond de themasessie informatiebeveiliging plaats, gegeven door de directeur-generaal van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst voor Ministers en Staatssecretarissen.
Op 16 juli 2024 vond een themasessie internationaal plaats, gegeven door collega’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie voor Ministers en Staatssecretarissen.
Op 16 juli 2024 is de oefening nationale crisisstructuur gehouden, begeleid door het hoofd van het Nationaal Crisiscentrum voor de Minister-President, de vicepremiers, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie.
Het rubriceringsniveau van deze briefings was minimaal Departementaal Vertrouwelijk.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken, onder andere gedaan tijdens de plenaire vergadering van 24 oktober 2024, waarin u herhaaldelijk heeft gesproken over «NAVO-verplichtingen» waar we «aan gehouden zijn» (citaat uit dit debat: «NAVO-verplichtingen, daar zijn we aan gehouden»)? U herhaalde dit recent tijdens een interview met Ongehoord Nederland toen u over deze NAVO-verplichtingen zei «De oud-premier heeft deze afspraken getekend en wij houden ons daaraan»2, tegelijkertijd laat u in de schriftelijke beantwoording aan de Kamer echter weten dat deze afspraken «niet juridisch bindend» zouden zijn, is dit niet onderling tegenstrijdig aan elkaar? Zo nee, waarom niet? Is de regering nu wel of niet aan deze (door de voormalig Minister-President getekende) getekende afspraken/verplichtingen gebonden?
Dit kabinet heeft zich gecommitteerd aan de gemaakte afspraken, derhalve zijn deze politiek bindend.
In beantwoording op vraag 9 wordt gesteld dat de weerbaarheidsdoelstellingen zouden zijn terug te vinden in de «Vilnius Summit Communiqué», waar exact zijn deze doelstellingen dan terug te vinden in dit Communiqué? Kunt u de Kamer deze doelstellingen (in plaats van een verwijzing) toesturen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het, zoals gesteld door journalist Eric van der Beek die beweert op basis van het antwoord dat hij hierover heeft ontvangen van de NAVO3, dat deze (weerbaarheids)doelstellingen helemaal niet omschreven staan in het Vilnius Summit Communiqué omdat ze volgens de NAVO «classified» zijn?
Zo nee, waarom niet en waarom schrijft de NAVO dit dan zelf in antwoord op de vraag van een journalist? Heeft de NAVO zich wellicht vergist?
Indien deze bewering van de NAVO wel correct is, waarom heeft u in antwoord op vragen naar deze doelstellingen dan verwezen naar het Vilnius Summit Communiqué waar deze dus niet in (kunnen) staan omdat ze volgens de NAVO «classified» zijn?
Kunt u een definitie geven van «weerbaarheid» en hier wellicht enkele concrete voorbeelden van geven?
In de Kamerbrief6 Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen die op 6 december jl. aan de Kamer is verstuurd, wordt weerbaarheid als volgt gedefinieerd: een solide, weerbare maatschappij kan schokken aan – ongeacht wat er op ons afkomt. Het is een maatschappij waarin overheid, publieke en private partners, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en inwoners zoveel mogelijk voorbereid zijn op maatschappelijke ontwrichting en het vermogen hebben deze te weerstaan, op te vangen en ervan te herstellen.
U schrijft in de beantwoording dat Nederland zich gecommitteerd heeft aan de NAVO-brede Resilience Objectives, heeft de Kamer hiermee ook ingestemd?
Bij de NAVO-top 2023 in Vilnius hebben de NAVO-lidstaten toegezegd de NAVO Resilience Objectives te zullen implementeren.7 Deze weerbaarheidsdoelen zijn richtlijnen voor lidstaten, elk land is zelf verantwoordelijk om hier invulling aan te geven door middel van nationaal beleid. De NAVO weerbaarheidsdoelen zijn, onder coördinatie van de NCTV, door departementen uitgewerkt. Mede aan de hand hiervan zijn doelstellingen geformuleerd in de kabinetsbrede Kamerbrief over weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen die uw Kamer in december heeft ontvangen. De volgende stap is het toewerken naar implementatieplannen. Later dit jaar volgt een tweede Kamerbrief met daarin de eerste concrete beleidsinzet van het kabinet om de weerbaarheid te vergroten.
Waarom is de huidige regering ook aan deze weerbaarheidsdoelen gecommitteerd? Waarom is de huidige regering gebonden aan een (juridisch niet bindende)afspraak («commitment») die is gemaakt door een voormalig Minister-President die bovendien is afgestraft bij de vorige verkiezingen?
Internationale samenwerking is essentieel om een antwoord te bieden op dreigingen vanuit onder meer Rusland, China en Iran. De hoogste prioriteit heeft samenwerking binnen de NAVO aan geloofwaardige afschrikking en collectieve verdediging.8 De NAVO is een internationaal bondgenootschap waar afspraken worden gemaakt die vervolgens worden vertaald naar nationale afspraken. De Resilience Objectives vormen samen met de Veiligheidsstrategie en EU-initiatieven het raamwerk voor een weerbare Nederlandse samenleving.9 Nederland heeft «een weerbare democratische rechtsorde» als een van de hoofddoelstellingen opgenomen in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dit is samen met de twee andere hoofddoelstellingen nader uitgewerkt in twaalf actielijnen.
U spreekt in dit verband, in antwoord op vraag 9, over «nationale doelen», welke nationale doelen zijn dit?
De Resilience Objectives zijn meegenomen in de weerbaarheidsopgave zoals geformuleerd in de Kamerbrief Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen die op 6 december jl. aan de Kamer is verstuurd10. Deze geven antwoord op afspraken in NAVO-verband, zoals terug te vinden is in het Vilnius Summit Communiqué, om nationale doelen te ontwikkelen.
Worden deze doelen wellicht nog bijgesteld nu we lijken toe te bewegen, onder leiding van Trump, naar vrede met Rusland? Zo nee, waarom niet?
De doelen worden momenteel niet bijgesteld.
U spreekt ook over «implementatieplannen», kan de Kamer deze plannen ontvangen?
Bondgenoten zijn vrij om de vorm van implementatieplannen zelf in te vullen. De Resilience Objectives worden onder regie van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie meegenomen in de verdere uitwerking van het weerbaarheidsbeleid tegen militaire en hybride dreigingen, waarover de Kamer middels een brief later dit jaar wordt geïnformeerd.
In uw antwoord op vraag 11 stelt u dat het «weerbaarheidsbeleid bestaat uit verschillende beleidsterreinen», welke beleidsterreinen zijn dit? Kan de Kamer een lijst ontvangen met alle beleidsterreinen waarvoor het «weerbaarheidsbeleid» van toepassing is?
Het weerbaarheidsbeleid betreft een kabinetsbrede inzet. De beleidsterreinen zijn benoemd in de kabinetsbrede Kamerbrief Weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen die op 6 december jl. aan de Kamer is verzonden. De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie zijn gezamenlijke verantwoordelijk voor de coördinatie van de overheidsbrede inzet op weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen. Alle departementen werken in de aanpak op weerbaarheid samen, maar ieder vanuit hun eigen beleidsverantwoordelijkheid.
Welke bewindslieden, behalve uzelf, zijn nog meer gebonden aan de «NAVO-doelstellingen»?
De Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid (J&V) geven aan dat het bij de NAVO Resilience Objectives voornamelijk, naast de Minister van Defensie en de Minister van J&V, de Ministers van Economische Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Justitie en Veiligheid, Klimaat en Groene Groei, Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken zijn. De overige departementen worden waar nodig aangehaakt om de doelstellingen te bereiken.
Kunt u deze vragen (in ieder geval) afzonderlijk en het liefst binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Waar van toepassing zijn de vragen afzonderlijk beantwoord. Door de overeenkomstigheden tussen enkele vragen zijn de antwoorden hierop gebundeld. Mijn excuses dat de beantwoording niet binnen de gebruikelijke termijn is verzonden. De interdepartementale afstemming heeft veel tijd gekost.
Het bericht ‘Uyghurs detained in Thailand face deportation, persecution in China’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uyghurs detained in Thailand face deportation, persecution in China»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Thailand deze Oeigoerse vluchtelingen gedurende een lange periode in detentie houdt?
Het is betreurenswaardig dat deze groep al zo lang onder erbarmelijke omstandigheden in Thailand in detentie zit.
Deelt u de grote zorgen over het feit dat Oeigoeren die vanuit Thailand naar China gedeporteerd worden in China vervolgd en opgesloten kunnen worden? Zo ja, bent u bereid om deze zorgen over te brengen aan de Thaise regering? Zo neen, waarom niet?
Ik deel deze zorgen. VN-experts bevestigden recent dat de groep Oeigoeren bij gedwongen terugkeer een reëel risico loopt op onder meer foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing.2 Ook de afgelopen jaren richtten waarschuwingen vanuit het maatschappelijk middenveld en VN-experts zich onder meer op grootschalige arbitraire detentie, dwangarbeid, beperkingen op de vrijheden van beweging, meningsuiting en religie, het recht op privacy en reproductieve rechten van Oeigoeren in China.
Met gelijkgezinde landen en UNHCR volg ik de casus al langer nauwgezet. De recente ontwikkelingen omtrent mogelijke uitzetting van de groep volg ik dan met grote aandacht en toenemende zorg. Via verschillende kanalen zet Nederland zich in om de zorgen over de mogelijke uitzetting van deze groep onder de aandacht te brengen van de Thaise autoriteiten.
Heeft u over dit onderwerp ooit contact gehad met de Thaise regering? Zo ja, wat heeft u besproken en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft op verschillende manieren, zowel mondeling als schriftelijk en zowel bilateraal als in EU-verband de dringende oproep aan de Thaise autoriteiten gedaan om de groep niet uit te leveren, de detentie te beëindigen, en – als dat niet gebeurt – de leefomstandigheden voor de groep in detentie te verbeteren en UNHCR onverkort toegang te verlenen. Daarbij is nadrukkelijk verzocht het principe van non-refoulement te respecteren vanwege de serieuze risico’s bij terugkeer naar China. De Nederlandse ambassade blijft de situatie nauwlettend volgen en staat in nauw contact met gelijkgezinde landen en UNHCR in Thailand.
Kunt u het in de sterkst mogelijke bewoording veroordelen dat de omstandigheden waaronder deze vluchtelingen worden vastgehouden dermate slecht zijn dat naar verluidt meerderen van hen, waaronder kinderen, in detentie zijn overleden? Zo ja, bent u bereid ook dit over te brengen aan de Thaise regering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op de hoogte van berichten dat er leden van deze groep Oeigoeren in detentie zijn overleden en betreurt dit ten zeerste. In gesprekken met de Thaise autoriteiten dringt Nederland er niet alleen op aan om af te zien van deportatie, maar ook om de personen vrij te laten, of – als dit niet gebeurt – de omstandigheden waarin de personen verkeren danig te verbeteren, en toegang te verlenen aan UNHCR. Nederland zal aandacht blijven houden voor deze kwestie en Thailand aanspreken zolang als dit nodig is.
Heeft u enig idee wat er gebeurd is met de 109 Oeigoeren die al in 2015 naar China waren gedeporteerd?
Door de vergaande censuur, controle op communicatiekanalen en gebrek aan transparantie van gerechtelijke procedures in China, is het moeilijk zicht te houden op groepen of individuele personen die gedwongen terugkeren naar het land. Ook onze partners uit het maatschappelijk middenveld hebben geen zicht op de situatie van deze groep. Het lot van deze 109 Oeigoeren is dan ook moeilijk te achterhalen of te bevestigen.
Welke druk kan Nederland op Thailand uitoefenen om de Oeigoeren niet naar China te deporteren? Klopt het bijvoorbeeld dat Nederland de grootste Europese Unie (EU)-investeerder in Thailand is?
Nederland brengt de kwestie via verschillende kanalen op bij de Thaise autoriteiten, zowel bilateraal als gezamenlijk met gelijkgezinde landen, zoals ook de antwoorden op vragen 4 en 5 is toegelicht. Het is juist dat Nederland de grootste EU-investeerder in Thailand is.
Kan Nederland in internationaal verband optrekken zodat landen asiel kunnen bieden aan de gedetineerde Oeigoeren, zodat deportatie naar China wordt voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Nederland trekt waar opportuun samen op met gelijkgezinde landen. In dit kader houdt Nederland ook vinger aan de pols of landen bereid zijn om personen uit deze groep asiel te verlenen. Nederland heeft dit bij diverse landen aangekaart. Er zijn nog geen signalen van landen die dit aan Thailand hebben aangeboden en waarmee de Thaise overheid heeft ingestemd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Waar het Nederland betreft gaat het Ministerie van Asiel en Migratie over hervestiging van mensen die toebehoren aan het jaarlijkse nationale quotum voor UNHCR-vluchtelingen.
Het bericht ‘Nederlandse Syriëgezant spreekt met interim-bestuur in Damascus’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse Syriëgezant spreekt met interim-bestuur in Damascus»?1
Ja.
Bent u ook bekend met de waarschuwing van de Verenigde Naties (VN) Commission of Inquiry voor Syrië dat het bewijs van internationale misdrijven niet mag worden vernietigd of gemanipuleerd omdat «dit bewijs de beste hoop van Syriërs kan zijn om de waarheid over hun vermiste familieleden te achterhalen»?2 Welke inspanningen worden er genomen om het bewijs voor mogelijke schendingen gepleegd door het Assad-regime veilig te stellen?
Ja, het kabinet is bekend met de waarschuwing van de Commission of Inquiry en we delen hun zorgen. Om de waarheid over vermiste familieleden te achterhalen en straffeloosheid van de misdrijven begaan door leden van het Assad-regime te voorkomen, is het van groot belang dat het bewijsmateriaal van deze misdrijven naar behoren wordt verzameld en geconsolideerd. Nederland draagt hier actief aan bij. Zo steunt Nederland de VN-bewijzenbank van Syrië (IIIM) zowel politiek als financieel, en heeft het voor de jaren 2024–2025 een bedrag van EUR 500.000 toegezegd. Met deze Nederlandse steun wordt de bewijzenbank in staat gesteld om bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen te blijven verzamelen. Daarnaast zet Nederland zich in de komende VN-Mensenrechtenraad (24 februari–4 april 2025) wederom in voor de verlenging van het mandaat van de Commission of Inquiry voor Syrië zodat de Commissie het onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Syrië kan blijven voortzetten. Verder steunt Nederland NGO's zoals het Syria Justice and Accountability Center (SJAC), die actief bezig zijn met het verzamelen en veilig stellen van bewijsmateriaal, alsook met het creëren van bewustwording bij de Syrische bevolking van het belang om bewijsmateriaal te beschermen. Het Internationaal Gerechtshof (IGH) heeft Syrië overigens op 16 november 2023 opgedragen effectieve maatregelen te nemen om vernietiging van bewijs gerelateerd aan eventuele schendingen van het Antifolterverdrag te voorkomen en om dergelijk bewijs te bewaren. Deze uitspraak van het IGH blijft onverminderd van kracht terwijl de zaak van Canada en Nederland tegen Syrië aanhangig is en Nederland zal, als procespartij, waar nodig een beroep op Syrië doen om dit na te komen.
Hoe heeft de Speciaal Gezant voor Syrië het belang benadrukt van zorgvuldige bewijsvergaring tegen het oude regime, zoals mede is benoemd in de motie Van Baarle (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2995)?
De Speciaal Gezant heeft in zijn gesprekken in Damascus aangedrongen op het belang van gerechtigheid en verzoening en daarbij gewezen op de capaciteit en expertise die nodig is om het bewijsmateriaal op gepaste wijze te verzamelen, organiseren en gebruiken. De Speciaal Gezant heeft benadrukt dat die expertise ruimschoots aanwezig is bij de betreffende VN-instellingen en daarin gespecialiseerde (Syrisch-geleide) NGOs. De interim-regering is zich daarvan bewust en zegt gerechtigheid na te streven als belangrijk resultaat van de interim-regering voor de bevolking, maar ontbeert de capaciteit en middelen daar zelf actief gevolg aan te geven. Daarvoor vraagt zij steun aan andere landen, zoals Nederland.
Wat vindt u ervan dat cruciale documentatie uit gevangenissen zoals Sednaya naar alle waarschijnlijkheid verloren is geraakt?3 Wat zijn de kansen en mogelijkheden om het terug te vinden?
Momenteel is nog niet duidelijk in hoeverre bewijsmateriaal daadwerkelijk verloren is gegaan. Desalniettemin erkent het kabinet de zorgelijke situatie bij de Sednaya-gevangenis, waarbij het beschikbare bewijsmateriaal nog niet naar behoren wordt beschermd. Daarom zet Nederland zich, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, actief in voor het verzamelen en consolideren van bewijsmateriaal om straffeloosheid van mensenrechtenschendingen tegen te gaan.
Welke inspanningen gaat u de komende periode leveren ter uitvoering van de motie Van Baarle (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2995) om in te zetten op vervolging en bestraffing van leden van het Assad-regime, alsmede voor versterking van de bewijsbank?
De afgelopen jaren wordt de motie Van Baarle al uitdrukkelijk uitgevoerd. Nederland heeft, samen met Canada, Syrië aansprakelijk gesteld bij het Internationaal Gerechtshof. Deze zaak zal worden voortgezet. Juist nu, want waarheidsvinding en gerechtigheid zijn van groot belang voor verzoening in Syrië. Daarnaast zet Nederland zijn steun aan de VN-bewijzenbank van Syrië (IIIM) en de Commission of Inquiry voor Syrië voort (zie ook antwoord 2). De huidige situatie, waarin de roep om gerechtigheid voor de misdrijven gepleegd door het Assad-regime steeds sterker wordt, biedt kans om onze inzet op accountability verder te versterken. Denk hierbij aan het uitbreiden van financiële steun aan de IIIM en het versterken van de Commission of Inquiry. Of deze opties haalbaar en realistisch zijn, wordt momenteel bezien.
Heeft u specifiek antwoord op de vraag hoe Mazen al-Humada na zijn verblijf in Nederland in de Sednaya gevangenis is beland en is overleden? Bent u bereid om alles op alles te zetten om de toedracht te achterhalen en in te zetten op het vinden van de daders?
Ik heb kennisgenomen van het tragische bericht dat het lichaam van de heer Al Humada gevonden is en wil hierbij mijn medeleven betuigen richting de nabestaanden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft destijds geen verzoek voor consulaire bijstand ontvangen van de familie of naasten van de heer Al-Hummada. Buitenlandse Zaken heeft geen opsporingsbevoegdheid en kan geen directe rol spelen in het vinden van de daders, die bevoegdheid ligt bij de lokale autoriteiten. Desalniettemin zet het kabinet zich in den brede in om de waarheid over vermiste familieleden te achterhalen en straffeloosheid van de misdrijven begaan door het Assad-regime te voorkomen (zie ook het antwoord 2, 4 en 5).
De beschieting van het Wereldvoedselprogramma door Israëlische troepen |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de verklaring1 van het Wereldvoedselprogramma (World Food Programme, WFP) van 6 januari j.l. over de beschieting door Israëlische troepen van een duidelijk gemarkeerd WFP-konvooi in de buurt van het controlepunt in Wadi Gaza?
Ja.
Zijn personeelsleden van het Wereldvoedselprogramma volgens het kabinet humanitaire hulpverleners?
Ja, personeelsleden van het Wereldvoedselprogramma (WFP) zijn humanitaire hulpverleners.
Zijn aanvallen op humanitaire hulpverleners volgens het kabinet een overschrijding van het internationaal humanitair recht, zoals de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen?
Ja, strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Rechtstreekse aanvallen op burgers, onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten door de strijdende partijen worden ontzien en beschermd.
Is een aanval zoals die van 5 januari, waarbij Israëlische troepen minstens zestien kogels afvuurden op een duidelijk gemarkeerd en goedgekeurd konvooi van het Wereldvoedselprogramma, dan volgens het kabinet een overschrijding van het internationaal humanitair recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over alle relevante feiten. Onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake was van een schending van het internationaal humanitair recht. Vervolgens is het aan de rechter om hierover een oordeel te vellen. Dit onderzoek zal in eerste instantie door Israël zelf moeten worden uitgevoerd. Het kabinet roept Israël veelvuldig op tot naleving van zijn internationaalrechtelijke verplichtingen, zoals nader uiteengezet in het antwoord op vraag 9.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 is een directe aanval op een burgerobject of burgers (waaronder humanitair personeel) in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Volgens het WFP had het personeel toestemming van het Israëlische leger voor de betreffende hulpoperatie, maar werd het desondanks beschoten. Het is van belang dat de vragen over de naleving door Israël van het humanitair oorlogsrecht in deze situatie worden beantwoord.
Is de positie van het kabinet nog steeds, zoals gecommuniceerd door de Minister-President op de persconferentie van 13 december en herhaald in het debat over de Europese Top van 17 december, dat «het internationaal recht nog niet is overschreden»?
Het kabinet heeft aangegeven dat in elk conflict schendingen van het humanitair oorlogsrecht plaatsvinden. Er zijn aanwijzingen dat er in dit conflict schendingen van het internationaal humanitair recht hebben plaatsgevonden. Nederland veroordeelt vastgestelde schendingen van het internationaal recht, ongeacht wie de schending begaat. Zie overigens ook het antwoord op vraag 4.
Hoe rijmt die positie met de beschieting van het Wereldvoedselprogramma,’s werelds grootste humanitaire organisatie?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5. Onderzoek zal nodig zijn om alle relevante feiten boven water te krijgen en het is vervolgens aan een onafhankelijke rechter om hierover een oordeel te vellen.
Bent u bekend met de verklaring van het hoofd van OCHA, waarin wordt gesteld dat «deze incidenten deel uitmaken van een gevaarlijk patroon van sabotage en opzettelijke verstoring» en dat «inspanningen om levens te redden op een breekpunt zijn beland»2?
Ja.
Herkent en onderschrijft u deze signalen?
Hulp moet te allen tijde veilig kunnen worden gegeven aan eenieder die in nood is. Niet alleen de VN, maar ook de Rode Kruisbeweging en ngo’s konden hun werk de afgelopen maanden nauwelijks uitvoeren. De coördinatie tussen hulpverleners en militairen verliep uiterst moeizaam, wat één van de redenen was dat onvoldoende veiligheidsgaranties konden worden geboden. Nederland maakte zich daar veel zorgen over, en heeft Israël hier ook veelvuldig op aangesproken. Het recent ingegane staakt-het-vuren heeft de situatie danig doen verbeteren, en stelt hulporganisaties in staat om hun werk vrijer en veiliger uit te voeren. Nederland zet zich, gezien het belang van vrije, veilige en ongehinderde humanitaire hulp, ervoor in dat deze verbeteringen niet van tijdelijke aard zijn.
Heeft het kabinet naar aanleiding van het incident een signaal afgegeven aan de Israëlische autoriteiten of de Israëlische ambassadeur in Nederland?
Samen met andere landen en in bilaterale contacten, en conform motie-Dobbe c.s. (36 180, nr. 122), heeft het kabinet zorgen uitgesproken over de situatie en er bij de Israëlische regering op aangedrongen om internationale verplichtingen, waaronder het faciliteren van humanitaire hulp, te respecteren. Dit heeft de Minister van Buitenlandse Zaken ook gedaan in een telefoongesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Sa’ar op 13 januari 2024, kort voor de inwerkingtreding van het staakt-het-vuren. Het kabinet zal blijven benadrukken dat internationale verplichtingen moeten worden nageleefd, ongeacht hoe de situatie zich verder ontwikkelt. In de brief aan uw Kamer van 21 januari (Kamerstuk 23 432, nr. 546) heeft het kabinet zijn inzet ten aanzien van de humanitaire situatie in Gazastrook nader uiteen gezet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de voortzetting van het Commissiedebat Midden-Oosten?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met de artikelen in het Nederlands Dagblad «Aramese christenen in Syrië vrezen voor hun bestaan en erfgoed: «Massale uittocht moet worden voorkomen»»1 en de Telegraaf «Israël waarschuwt voor gevaren van «slachter» Al-Sharaa: «Westen trapt vol in de val van nieuwe Syrische leider»»2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige veiligheidssituatie voor minderheden als Aramese christenen en Koerden in Syrië?
Sinds de val van het Assad-regime op 8 december 2024 is de situatie onoverzichtelijk. Het kabinet is bekend met de berichten over vermeende bedreigingen van inwoners van Maaloula door gewapende groepen. Tegelijkertijd blijft het HTS-leiderschap oproepen tot bescherming van alle gemeenschappen, onder wie ook Aramese christenen en Koerden. Het kabinet beschikt niet over informatie die berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen Aramese christenen in Maaloula, maar we blijven dit monitoren.
Welke gevolgen verbindt u aan deze inschatting voor de Nederlandse en Europese diplomatieke inzet? Welke rol ziet u verder weggelegd voor Nederland en/of de Europese Unie (EU) in het waarborgen van constitutionele mensenrechten en een inclusieve politieke transitie naar een stabiel landsbestuur in Syrië?
Nederland benadrukt binnen de EU en in regionale contacten het belang van een door Syrië geleide inclusieve politieke transitie. In internationale fora, zoals de EU, zal Nederland blijven pleiten voor een vreedzame en inclusieve politieke transitie. Daarnaast heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen benadrukt.
Hoe beoordeelt u in dit licht de waarschuwingen van de Israëlische regering en waar blijkt dat uit in uw handelen?
Het kabinet heeft begrip voor de zorgen die Israël heeft ten aanzien van de ontwikkelingen in Syrië. Nederland benadrukt in diplomatieke contacten het belang van een door Syrië geleide inclusieve politieke transitie met respect voor mensenrechten inclusief vrouwenrechten en gemeenschappen.
In hoeverre heeft u inzicht in de betrokkenheid van minderheden bij het opstellen van een nieuwe Syrische Grondwet, waarvan Hay’et Tahrir al-Sham (HTS)-leider al-Sharaa stelt dat het moet worden voorbereid en geschreven in de komende drie jaar?3
Onderwerpen zoals een politieke transitie, een nieuwe Grondwet en verkiezingen zullen aan bod komen in een nog te organiseren Nationale Dialoog Conferentie. Deze Conferentie is door de interim-regering aangekondigd maar er is nog geen datum bekendgemaakt. De interim-regering heeft aangekondigd vertegenwoordigers van alle geledingen van de Syrische bevolking uit te zullen nodigen.
Heeft de Speciaal Gezant voor Syrië toezeggingen gekregen of afspraken gemaakt met het interim-bestuur ten aanzien van de betrokkenheid van minderheden zoals christenen bij de politieke transitie? En zo ja, welke en met welk vervolg?
In de gesprekken van de Speciaal Gezant met de interim-regering in Damascus is de positie van etnische en religieuze gemeenschappen besproken, waarbij de interim-regering heeft aangegeven een Syrië na te streven waarin alle gemeenschappen zich thuis voelen. Zij zeggen daartoe direct contact te hebben gezocht met gemeenschaps- en geestelijke leiders.
Is de situatie in Maaloula aan bod gekomen in gesprekken met het interim-bestuur? Is het de inzet van HTS de oplopende spanningen in Maaloula te temperen en een massale uittocht van christelijke families kan voorkomen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat doet u met dit gegeven?
De Speciaal Gezant voor Syrië heeft tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. gesproken over het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen, inclusief Aramese christenen. Het kabinet onderstreept het belang van een rol in het politieke proces voor alle bevolkingsgroepen, waaronder christenen. De Speciaal Gezant heeft de situatie van christenen besproken tijdens zijn bezoek. De Speciaal Gezant heeft niet specifiek de situatie in Maaloula opgebracht.
Is in het gesprek tussen de Speciaal Gezant en het interim-bestuur naast over de aanwezigheid van Iran en Rusland, ook gesproken over aanwezigheid van Turkije en de vermoedde steun van deze staat aan de Sultan Suleiman Shah Brigade?
Er is met de Syrische interim-regering in dit eerste contact niet gesproken over specifieke milities of Brigades.
Bent u bekend met de uitspraak van Al-Sharaa dat Syrië en Rusland «gemeenschappelijke strategische belangen» hebben?4 Hoe zet u zich in om te voorkomen dat Rusland zijn strategische positie in Syrië terugwint in het huidige machtsvacuüm?
Tot welke inzichten hebben de gesprekken van de Speciaal Gezant met christelijke religieuze leiders geleid? Hoe gaat de Speciaal Gezant het ontstane beeld van de situatie betrekken bij eventuele vervolggesprekken met het interim-bestuur?
In de gesprekken heeft de interim-regering benadrukt dat religieuze en etnische minderheden al eeuwen een onlosmakelijk deel van de Syrische bevolking uit maken.
De christelijke geestelijk leiders die de Speciaal Gezant sprak hebben aangegeven niet als «minderheid» aangeduid te willen worden. Ook vanuit het leiderschap van de nieuwe regering, waaronder interim-Minister voor Buitenlandse Zaken Al-Shaibani, wordt duidelijk gemaakt dat men de term «minderheden», zoals veelal gebruikt in het Westen, wil vermijden. Dit creëert onnodige separatie tussen bevolkingsgroepen. Syrische christenen willen gezien worden als gelijk onderdeel van de Syrische bevolking en aangeduid als christelijke «gemeenschap».
Het kabinet zal bij vervolgcontacten het belang van een rol in het politieke proces voor alle bevolkingsgroepen, waaronder christenen, blijven benadrukken.
Bent u bekend met berichten dat HTS het onderwijsprogramma in de door hen gecontroleerde gebieden in Syrië ingrijpend heeft gewijzigd? Kunt u bevestigen dat deze wijzigingen, zoals gerapporteerd, een sterk ideologische insteek hebben, gericht op het herschrijven van geschiedenis en religieuze interpretaties?
Ja. In een reactie heeft de Syrische interim-Minister van onderwijs, Nazir al-Qadri, aangegeven dat verwijzingen naar de rol en functie van de familie Assad zijn aangepast. Hij gaf voorts aan dat het curriculum onveranderd blijft tot nog op te zetten commissies het eens zijn over een nieuw curriculum. Het kabinet acht het van belang dat de volle breedte van etnische en religieuze gemeenschappen in Syrië bij het transitie proces en het opnieuw opbouwen van een pluriforme gemeenschap, waar ook een geaccepteerd schoolcurriculum tot behoort, betrokken worden.
Hoe beoordeelt u de aanpassing in het curriculum waarbij de verwijzing naar «zij op wie (Allah) woedend is» expliciet wordt gekoppeld aan «christenen en joden»? Wat is uw visie op het verwijderen van de Aramese Koningin Zenobia en de Aramese goden uit de geschiedenisboeken? Deelt u de zorg van vragenstellers dat met het herschrijven van geschiedenis en schoolboeken, vrijheden en een cultuur waarin minderheden zich veilig weten steeds meer beknelt raken? Wordt het Syrisch bestuur hierop aangesproken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Wat is uw reactie op de wijziging van de definitie van «martelaar,» waarbij dit nu verwijst naar iemand die sterft voor de islam in plaats van voor het vaderland? Welke gevolgen kan deze aanpassing hebben voor het bredere veiligheidsklimaat in Syrië?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u toelichten welke consequenties de afschaffing van de term «Ottomaanse bezetting» en het verwijderen van de jaarlijkse herdenking op 6 mei, waarop Syrische leiders door de Ottomanen werden geëxecuteerd, hebben?
Zie het antwoord op vraag 11.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland, binnen de EU en de Verenigde Naties (VN), om aandacht te vragen voor deze zorgwekkende ontwikkelingen?
Verschillende landen zijn sinds de val van het Assad-regime bijeengekomen om de situatie in Syrië te bespreken, waarbij werd opgeroepen tot de bescherming van de rechten van gemeenschappen. Bijvoorbeeld op 14 december 2024 in Aqaba in Jordanië en op 12 januari jl. in Riyadh in Saoedi-Arabië, maar ook binnen VN- en EU-verband. Daarnaast hebben verschillende landen een bezoek aan Damascus afgelegd voor gesprekken met het interim-bestuur, waarin het belang van de rechten van minderheden en van een inclusieve politieke transitie is benadrukt. Ook worden er, onder andere door Nederland, verschillende initiatieven ondersteund die zich richten op accountability en de bescherming van mensenrechten.
Welke rol kan Nederland spelen in het bevorderen van een toekomst waarin inclusief en feitelijk correct onderwijs in Syrië wordt hersteld?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u bevestigen dat er momenteel een avondklok van kracht is in Homs, Syrië? Zo ja, welke maatregelen nemen de Syrische autoriteiten om deze avondklok te handhaven, en wat zijn de gevolgen hiervan voor de lokale bevolking, met name voor minderheden in de stad?
Het kabinet is bekend met de beelden en de avondklok in de stad Homs. Inmiddels heeft de interim-regering op 12 januari een beperkte militaire actie in de stad Homs uitgevoerd, die op 16 januari is afgerond, gericht op elementen van het oude-regime en het vinden van wapenvoorraden. Inmiddels is de avondklok opgeheven.
Bent u bekend met videobeelden die de situatie in Homs tijdens de avondklok documenteren? Wat is de beoordeling van de impact van deze avondklok op de mensenrechten en de bewegingsvrijheid van burgers in de regio?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u op de hoogte van berichten over pamfletten waarin de Syrische autoriteiten vrouwen oproepen tot het dragen van islamitische klederdracht? Wat is de officiële reactie van de Syrische regering op deze oproep?
Ik ben op de hoogte dat er individuen zijn die een strikte hijab willen bevorderen. Het Syrisch interim-bestuur heeft eerder aangegeven dat kledingswijze een individuele keuze betreft.
Welke inspanningen levert u om de mensenrechten en vrijheden van burgers in Syrië te ondersteunen, en welk beleid is er bij situaties zoals nu al gerapporteerd in Maaloula en Homs?
Momenteel zijn er geen concrete aanwijzingen dat er specifieke minderheidsgroepen gevaar lopen onder het huidige interim-bestuur. Het kabinet benadrukt sinds de val van het Assad regime het belang van de bescherming van mensenrechten en (religieuze) gemeenschappen, zoals christenen, Koerden, Druzen en Alawieten. In internationale fora, zoals binnen de EU, zal Nederland blijven pleiten voor een vreedzame en inclusieve politieke transitie. Zo heeft Nederland tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 16 december 2024 opgeroepen tot bescherming van deze groepen. Daarnaast heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen benadrukt.
Wat doet Nederland om via internationale organisaties zoals de VN of andere mechanismen toezicht te houden op de mensenrechtensituatie in Syrië, en in hoeverre wordt de situatie in Homs daarbij geadresseerd?
Nederland zet zich al jaren in voor de verbetering van de mensenrechtensituatie in Syrië. Nederland steunt de VN-bewijzenbank van Syrië (IIIM) zowel politiek als financieel, en heeft voor 2024–2025 een bedrag van EUR 500.000 toegezegd. Met deze Nederlandse steun wordt het mechanisme in staat gesteld om bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen te blijven verzamelen. Daarnaast zet Nederland zich via de VN-Mensenrechtenraad in voor de verlening van het mandaat van de Commission of Inquiry (CoI) voor Syrië. De CoI doet sinds 2011 onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Syrië. Aangezien de CoI gemandateerd is om alle vermeende mensenrechtenschendingen in Syrië te onderzoeken, staat het de commissie vrij om ook onderzoek te verrichten naar de situatie in Homs.
Welke humanitaire hulp biedt Nederland momenteel aan kwetsbare gemeenschappen in Syrië, en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze hulp de meest getroffen bevolkingsgroepen, waaronder minderheden in Homs, bereikt?
Nederland ondersteunt al jaren bij het reageren op humanitaire noden in Syrië middels ongeoormerkte bijdragen, waardoor humanitaire organisaties snel hun middelen kunnen inzetten op basis van de grootste noden. Tevens ondersteunde Nederland specifiek in 2024 met EUR 19,2 miljoen via zowel de Dutch Relief Alliance (DRA) als VN-landenfondsen. Die steun wordt ingezet ten behoeve van de meest kwetsbare groepen. Dit kan ook gemeenschappen in Homs betreffen.