Het bericht ‘Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boetes elk jaar omhoog, behalve voor dierenleed in slachthuizen»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat boetes voor overtredingen in slachthuizen al sinds 2012 niet meer zijn verhoogd?
De boetebedragen in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn sinds de inwerkingtreding daarvan in 2013 niet meer aangepast.
Ik vind het belangrijk dat de hoogte van boetes voor overtredingen voldoende afschrikwekkend zijn. Daarom wil ik ten eerste een inflatiecorrectie toepassen op de hoogte van boetecategorieën voor bedrijven. Hiertoe zal ik een wijzigingsbesluit in procedure brengen.
De inflatie is in de periode van 2013 (het jaar waarop het Besluit in werking is getreden) tot en met 2023 met 28,1%2 gestegen. Dat betekent dat de huidige boete van 2500 € voor overtreding van onder meer regels voor het doden van dieren in een slachthuis, na correctie voor inflatie, ruim 3200 € zal bedragen voor een enkele overtreding. Ik wil deze correctie doorvoeren voor alle boetecategorieën.
Ik vind echter dat enkel een inflatiecorrectie onvoldoende is. Elk incident waarbij het dierenwelzijn bij slachthuizen in het geding is, is er een te veel. Dat moet beter, en de sector is aan zet om dit te bewerkstelligen. Daar waar de sector dat niet doet, moet de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) stevig in kunnen grijpen. Ik heb diverse maatregelen genomen om het NVWA toezicht op de vleesketen te versterken (Kamerbrief 28 286, nr. 1294 en Kamerbrief 28 286, nr. 1335), waaronder de 3 strikes out aanpak en de inzet op cameratoezicht (zie hierover ook het antwoord op vragen 9 en 10). Om ervoor te zorgen dat boetes ook voor grotere bedrijven voldoende afschrikwekkend zijn, wil ik de mogelijkheid creëren om aan deze grote bedrijven, zoals bijvoorbeeld de grote slachthuizen, hogere boetes op te leggen. Dit vergroot de slagkracht van de NVWA om dierenwelzijnsnormen af te kunnen dwingen. Zie voor een nadere toelichting hierover mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven wat op dit moment de hoogtes van de boetebedragen zijn en kunt u daarnaast een reflectie geven op deze bedragen?
In het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren zijn de volgende 5 boetecategorieën vastgelegd:
Daarnaast geldt dat, als het economisch voordeel dat behaald is door een overtreding de hoogte van een van de boetecategorieën aanmerkelijk overschrijdt, de Minister van LNV een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste de categorie 5.
In het Besluit worden omstandigheden gespecificeerd die aanleiding kunnen geven om deze genoemde basisbedragen te verhogen of te verlagen. Zo kan de boete, indien risico’s of gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, dierenwelzijn, diergezondheid of milieu gering zijn of ontbreken, worden gehalveerd; bij ernstige risico’s of gevolgen kan het bedrag worden verdubbeld. Recidive is een andere boeteverhogende omstandigheid: als een overtreder binnen vijf jaar nadat voor een overtreding een bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden opnieuw die overtreding begaat, wordt het boetegedrag verhoogd met het bedrag van de eerder opgelegde bestuurlijke boete. Dat betekent dat een overtreder aan wie een boete van € 2.500 is opgelegd en die binnen vijf jaar nadat die boete onherroepelijk is geworden eenzelfde overtreding begaat, een boete krijgt van € 5.000, de boete voor de derde overtreding is € 7.500 enzovoorts.
In de praktijk kunnen met name partijen die onder permanent toezicht staan, zoals slachterijen, met de toepassing van de recidivebepaling te maken krijgen.
Ik heb in 2022 een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van de bestuurlijke boete. Uit het onderzoeksrapport van Berenschot blijkt dat de bestuurlijke boete een afschrikwekkend effect heeft. Het rapport signaleert dat boetes zwaar kunnen uitvallen voor kleine bedrijven en relatief licht zijn voor grote bedrijven. Slachterijen, zo meldt het rapport, geven aan dat de boetes door de samenloop van permanent toezicht en toepassing van de recidive-bepaling zeer hoog kunnen oplopen. Ik heb u dit rapport vergezeld van mijn reactie in mei 2023 toegestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1294).
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 vind ik het van belang dat de boetes voldoende afschrikwekkend zijn.
Deelt u de mening dat het uitblijven van verhogingen en de huidige hoogte voor een perverse prikkel kan zorgen bij slachthuizen, waarmee wordt afgedaan aan de hoge standaard waaraan we deze bedrijven moeten houden?
Als ik de vraag goed begrijp, bedoelt u met een «perverse prikkel» dat het voor slachthuizen bij de huidige hoogte van de bestuurlijke boetes kan lonen om overtredingen te begaan. Het met de overtreding te behalen voordeel zou groter kunnen zijn dan het verschuldigde boetebedrag.
Ik vind het belangrijk dat de hoogte van de boetes voorkomt dat een dergelijke perverse prikkel bestaat. Overtredingen ten aanzien van dierenwelzijn en/of voedselveiligheid zijn onacceptabel en mogen niet lonen. Ik acht een juiste interventiemix van bestraffende bestuurlijke boetes en corrigerende interventies cruciaal om naleving te bewerkstelligen. Bestuurlijke boetes zorgen vaak voor een «wake up call» door een kortstondige negatieve financiële prikkel. Corrigerende interventies kunnen langduriger effecten hebben waardoor bijvoorbeeld een verbeterde cultuur van een bedrijf leidt tot betere naleving. Een recent voorbeeld is de aanpak die de NVWA heeft ontwikkeld voor verscherpt toezicht (waaronder de «3 Strikes Out-aanpak», zie hierover ook het antwoord op vraag 9) bij slachthuizen die herhaaldelijk in overtreding zijn.
Vindt u de huidige boetetarieven afdoende afschrikwekkend? Zo nee, bent u bereid om de boetes op te hogen conform een tarief dat afdoende afschrikwekkend is en bedrijven aan voorgenoemde hoge standaard kunnen worden gehouden?
Boetes kunnen relatief zwaar uitvallen voor kleine bedrijven en particulieren (zoals kinderboerderijen/ hobbyboeren) en relatief licht zijn voor grote bedrijven (zoals grote slachthuizen). Tegelijkertijd worden boetes als gevolg van «boetestapeling» door toepassing van de recidivebepaling door slachterijen als hoog ervaren.
Er is daarom een behoefte vanuit de toezichthouder om maatwerk te kunnen leveren. Om daarin te kunnen voorzien pas ik, zoals ik eerder heb aangegeven, het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren aan (Kamerstuk 18 286, nr. 1294).
Ik wil dat hogere boetes (naast een door te voeren inflatiecorrectie) aan grote bedrijven, zoals grote slachthuizen, kunnen worden opgelegd, om te garanderen dat boetes ook voor deze slachthuizen voldoende afschrikwekkend zijn. Daarvoor onderzoek ik op welke wijze de omzetgerelateerde boete in de boeteregelgeving beter uitvoerbaar kan worden gemaakt. Het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren biedt de mogelijkheid om, zoals aangeven in het antwoord op vraag 3, een omzetgerelateerde boete op te leggen als het economisch voordeel dat behaald is door een overtreding aanmerkelijk hoger is dan de aangewezen boetecategorie. Dit geldt voor alle categorieën. De uitvoerbaarheid van het opleggen van deze omzetgerelateerde boete is voor verbetering vatbaar. Het voorgeschreven vaste percentage en het ontbreken van voldoende mogelijkheden tot maatwerk kunnen zorgen voor niet proportionele boetes. Daarnaast onderzoek ik of het boetebedrag van categorie 3, dat kan worden opgelegd bij overtreding van regels voor het doden van dieren in een slachthuis verder (naast de inflatiecorrectie) kan worden verhoogd voor slachthuizen, zonder dat dit leidt tot buitenproportionele boetes voor kleine slachthuizen en zelfslachters.
Kunt u aangeven wanneer u deze ophoging inregelt, indien u bereid bent om de boetes op te hogen? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar om het aangepaste besluit in juli 2025 in werking te laten treden. Het vergt helaas enige tijd om de voor een dergelijk besluit noodzakelijke processtappen te doorlopen. In de tussentijd streef ik ernaar om overtredingen van bepaalde welzijnsregels door slachthuizen in een hogere boetecategorie te plaatsen, zoals omschreven in het antwoord bij vraag 5.
Deelt u de mening dat er met de benoemde tijd tussen de geconstateerde overtreding en het opleggen van de boete, een onevenredige discrepantie bestaat met de tijd tot wanneer de boete wordt ontvangen?
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd, ziet de NVWA er als eerste op toe dat de overtreder de overtreding beëindigt. De interventie die de toezichthouder ter plekke inzet, is passend bij de overtreding. Hier gaat direct een corrigerende werking vanuit. Een voorbeeld van zo’n corrigerende interventie is dat de NVWA de slachtband stil legt of de slachtsnelheid verlaagt. Daarnaast kan de NVWA besluiten om ook een Rapport van Bevindingen (RvB) op te maken. De NVWA streeft ernaar om de afhandeling van RvB’s binnen de termijn van 13 weken af te ronden. Deze termijn werd de afgelopen jaren vaak niet behaald. Ik ben net als de inspecteur-generaal van de NVWA van mening dat met een spoedige afhandeling de overtreder beter de link legt tussen de overtreding en de ontvangen boete. De NVWA werkt er dan ook hard aan om de overtreder binnen de wettelijke termijn van dertien weken te laten weten welke sanctie wordt opgelegd. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Zo ja, kunt u aangeven waardoor het zo lang moet duren voordat boetes worden ontvangen en bent u voornemens om doorlooptijd te verkorten? Zo nee, waarom niet?
De reden voor de lange doorlooptijden is een combinatie van de zorgvuldigheid waarmee een afweging gemaakt wordt en de druk op de beschikbare capaciteit. Eind 2023 is de NVWA een project gestart om de doorlooptijden te verkorten. Zo wordt de toezichthouder optimaal ondersteund bij het maken van een RvB, is de samenwerking in de afhandeling geoptimaliseerd en wordt gericht capaciteit ingezet om de voorraad weg te werken. De NVWA doet er alles aan om de RvB’s die na 15 januari 2024 zijn opgemaakt, binnen 13 weken af te ronden.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie van van de leden Van Campen/Eerdmans (Kamerstuk 28 286, nr. 1249), waarbij de Kamer pleit voor een strengere procedure langs het three-strikes out principe?
De «3 Strikes Out-aanpak» is vanaf 1 december 2023 onderdeel van het verscherpt toezicht in slachthuizen en ingebed in het reguliere handhavingsbeleid. Inmiddels zijn in januari en februari bij twee verschillende roodvleesslachthuizen strikes vastgesteld. In een brief heb ik de Kamer geïnformeerd over welke overtredingen in ieder geval onder «3 Strikes Out» vallen (Kamerstuk 28 286, nr. 1315). Als bij deze ondernemers voor de derde keer in 2 jaar een overtreding uit die lijst wordt geconstateerd, is het bedrijf «out» en worden de erkenningen van deze bedrijven geschorst. Deze ondernemers hebben dus één strike achter hun naam staan, moeten een verbeterplan indienen en zijn ook onder verscherpt toezicht geplaatst (Kamerbrief 28 286, nr. 1335).
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel Cameratoezicht in slachthuizen, wat volgens de beantwoording van de feitelijke vragen over de begroting LNV 2024 binnenkort in consultatie zou moeten gaan? Wordt met dit wetsvoorstel ook de mogelijkheid van artificial intelligence in slachthuizen geregeld, waarmee bij toezicht meer kan worden gekeken naar dierenwelzijn in de hele bedrijfsvoering, dan enkel naar incidenten?
Ik verwacht dat het ontwerp-wetsvoorstel cameratoezicht in slachthuizen en verzamelcentra in het voorjaar in consultatie gaat. In het ontwerp-wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om regels te kunnen stellen over de toepassing van kunstmatige intelligentie, algoritmes en sensortechnologie om camerabeelden beter te kunnen selecteren en te analyseren. Er zijn reeds verschillende van deze «slimme» camerasystemen in ontwikkeling om bedrijven te helpen, dierenwelzijn structureel beter te borgen in hun bedrijfsvoering. Ik ga ervan uit dat deze technologieën op termijn ook van meerwaarde zullen zijn voor het toezicht van de NVWA. De toepassing van kunstmatige intelligentie en algoritmes zal conform het implementatiekader «verantwoorde inzet algoritmes» plaatsvinden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Ik heb ernaar gestreefd om de antwoorden zo snel mogelijk, binnen de gebruikelijke termijn aan uw Kamer te sturen. Helaas is dat niet gelukt vanwege de benodigde afstemming tussen de betrokken diensten bij het opstellen van de antwoorden.
De illegale spieringvisserij in de Waddenzee. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vissers halen meer dan 20 ton aan «verboden» vis uit Waddenzee»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er in januari van dit jaar al meer dan 23 ton spiering uit de Waddenzee is gevist zonder dat daar een natuurvergunning voor is afgegeven?
Het vissen op spiering met het sleepnet in dit Natura 2000-gebied is zonder vergunning niet toegestaan. Het is volstrekt onacceptabel dat een aantal vissers toch, ondanks de kenbaarheid van dit verbod, deze visserij zeer bewust lijken te ondernemen. Mijn toezichthouders hebben deze visserij waargenomen en gerapporteerd. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft drie vissers hierop formeel gewaarschuwd. Bij verdere overtredingen zullen uiteraard vervolgstappen ondernomen worden.
Welk gevolg is er gegeven aan de uitspraak die op 6 december 2023 werd gedaan door Rechtbank Midden-Nederland, waarin de natuurvergunningen voor spieringvisserij op acht locaties in de Waddenzee als niet voldoende onderbouwd werden verklaard? Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat op deze grote schaal illegaal gevist wordt zonder dat hierop wordt gehandhaafd?2
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft geconstateerd dat de visserijbedrijven wiens eerdere natuurvergunning voor de spieringvisserij zijn vernietigd door de rechtbank, deze uitspraak respecteren. In zoverre geven zij dus gevolg aan de uitspraak. De vergunningplicht geldt uiteraard algemeen, ook voor vissers en visserijbedrijven die niet eerder om een natuurvergunning hebben verzocht.
Mij zijn drie concrete gevallen van ogenschijnlijk doelbewuste visserij op spiering, zonder geldige natuurvergunning, bekend. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn hierop inmiddels passende actie gezet. De Minister voor Natuur en Stikstof zal die actie continueren bij voortgaande visserij.
Bent u bekend met het feit dat garnalenvissers hun netten hebben aangepast om op spiering te kunnen vissen?
Vanuit twee kaders bestaan specifieke verplicht aan te houden maaswijdtes voor de uitvoering van de garnalenvisserij. Vanuit de garnalenvergunning die is uitgeven op basis van de Visserijwet is een maaswijdte van minimaal 16 mm verplicht. Deze verplichting geldt dus altijd voor de garnalenvisserij. In de gedoogbeschikking voor het vissen op garnalen met het sleepnet alsmede met het bordennet op specifieke locaties in diverse Natura 2000-gebieden zonder vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (inmiddels opgegaan in de Omgevingswet) is een maaswijdte van minimaal 20 mm in het gehele net en 22 mm in de kuil van de netten (de laatste 150 rijen van de mazen) verplicht. Dit laatste geldt dus alleen voor de garnalenvissers die onder de gedoogbeschikking in de Waddenzee vissen. Niet elk van de bewuste vissers heeft zich aan de vanuit deze gedoogbeschikking verplichte minimummaaswijdte gehouden, afgaande op de door henzelf ingevoerde data in het verplichte logboek. Mede daarom zullen de toezichthouders de komende periode hier fysiek gericht toezicht op houden.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de Vogelbescherming dat de garnalenvissers een bepaalde vistechniek gebruiken, waardoor er geen sprake is van bijvangst maar van bewuste vangst van spiering?
Aan garnalenvissers is vanuit de Visserijwet een vergunning verleend voor het gebruik van enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen, zonder specificatie van soorten die daarmee wel of niet, en in welke hoeveelheden, mogen worden bijgevangen. Dit bemoeilijkt een eventueel oordeel of er sprake is van bijvangst dan wel een bewuste vangst van spiering. Het specifieker vaststellen van de vergunning wordt meegewogen voor het lange termijnperspectief. Om bijvangst in de garnalenvisserij te beperken, is de zeeflap een verplicht onderdeel van het garnalenvistuig. De betreffende garnalenvissers maakten hier gebruik van.
Los van de specifieke vistechniek die men mogelijk hanteert, vinden zowel ik als de Minister voor Natuur en Stikstof vooral de gekozen locaties voor het vissen op garnalen zeer opmerkelijk. De spuikommen bij Den Oever en Kornwerderzand zijn geenszins een reguliere locatie om op garnalen te vissen in de Waddenzee. De spuikommen zijn immers circa 25 meter diep. Garnalenvisserij vindt doorgaans op ondiepere locaties plaats waar met klossen aan het sleepnet de garnalen die zich in de zeebodem bevinden opgeschrikt worden. In combinatie met de aangelande hoeveelheden aan vangsten en de verhouding daarin tussen spiering en garnaal is in de optiek van de Minister voor Natuur en Stikstof een natuurvergunning voor spieringvisserij een vereiste.
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de gehanteerde vistechnieken op de Waddenzee en maatregelen om de bijvangst van spiering zoveel mogelijk te beperken?
De betrokken toezichthouders zijn in hun waarnemingen alert op de specifieke vispatronen, exacte vislocaties, gehanteerde netconfiguraties en algehele uitvoering van deze visserijen die de betreffende vissers hanteren. Die analyses worden vastgelegd en zijn mede basis voor de dossiervorming richting vervolgstappen in optreden hiertegen.
Wat vindt u van het feit dat het Kornwerderzand één van de plekken is waar intensief wordt gevist, terwijl dit een gebied een voorgenomen visserijvrije zone is? Geldt dit ook nog voor andere gebieden?
Bij de spuisluizen van Kornwerderzand is nog geen visserijvrije zone van toepassing. De besluitvorming hierover is nog in voorbereiding. Over de stappen die hierin zijn genomen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45). In de beantwoording op vraag 8 ga ik hier nader op in. Hoewel er dus nog geen visserijvrije zones zijn ingesteld, is de spieringvisserij in het Natura 2000-gebied Waddenzee, en dus ook op deze locaties, niet toegestaan.
Welk gevolg is er gegeven aan de beleidsvoornemens om visserij nabij vismigratievoorzieningen waaronder stuwcomplexen in de Afsluitdijk aan te pakken, zoals staat vermeld in de brief gestuurd op 3 juli 2020 naar aanleiding van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 29 664, nr. 197) uit 2019?3
Uw Kamer is geïnformeerd over het beleidsvoornemen voor het instellen van een generieke visserijvrije zone van 250 meter bij alle vismigratievoorzieningen, bij de sluizen van de Afsluitdijk aan de zeezijde een zone van 1.000 meter en bij het Haringvlietsluis aan de zeezijde een zone van 1.500 meter (Kamerstuk 29 664, nr. 204).
Op 8 december 2020 heeft de Kamer de motie Lodders (Kamerstuk 33 450, nr. 82) aangenomen die verzoekt dat er wordt afgezien van het instellen van generieke visserijvrije zones en dat in plaats daarvan tot visserijvrije zones op maat wordt gekomen om de impact op de sportvisserij te verminderen. Per brief van 20 april 2021 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze invulling zou worden gegeven aan de motie (Kamerstuk 29 675, nr. 200).
Naar aanleiding hiervan is in het commissiedebat zee- en kustvisserij op 30 juni 2021 over het onderwerp gesproken (Kamerstuk 29 675, nr. 207). Hierbij is toegezegd om met Sportvisserij Nederland in overleg te gaan om te kijken of voor bepaalde categorieën wateren kleinere visserijvrije zones ingesteld kunnen worden. De Kamer is hierover per brief van 9 juni 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 207). Als gevolg hiervan is dus opnieuw bekeken welke omvang de visserijvrije zones op welke locaties zouden moeten krijgen en conform de motie Lodders is aan Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders verzocht hier een gezamenlijk gedragen advies over uit te brengen. Dit advies is recent afgerond en zal worden betrokken in de definitieve besluitvorming over de instelling van visserijvrije zones. De Kamer is hierover laatstelijk per brief van 1 maart 2023 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45).
Kunt u verklaren waarom de visserijvrijezones niet in de loop van 2021 zijn ingevoerd, zoals in de brief van 3 juli 2020 was aangekondigd?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het invoeren van de visserijvrije zones die in 2024 plaats zal vinden volgens de brief gestuurd door de Minister op 1 maart 2023?4
Ik heb in de beantwoording op vraag 8 toegelicht welke processtappen reeds zijn doorlopen. Het maatwerkadvies van Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders wordt nu beoordeeld om te bepalen in welke mate dit advies kan worden overgenomen om tot een afbakening van de visserijvrije zones te komen die de trekvissen voldoende beschermen. Op korte termijn zal ik de resultaten van het traject met Sportvisserij Nederland delen met de Tweede Kamer en bekendmaken hoe ik vervolg zal geven aan het instellen van visserijvrije zones.
De verkoop van illegaal gefokte dieren met ernstige erfelijke aandoeningen via Marktplaats. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op Marktplaats talloze advertenties zijn aangetroffen waarin kittens van het ras Scottish Fold en aanverwante kruisingen worden aangeboden?1
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om te fokken met Scottish Fold katten, omdat deze dieren continu ernstig lijden vanwege erfelijke afwijkingen?
Ja, het is op grond van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren verboden om te fokken met katten met vouworen (waaronder Scottish Fold katten), omdat deze katten drager zijn van een gen dat zorgt voor kraakbeenafwijkingen in het hele lichaam. Hierdoor krijgen ze op latere leeftijd ernstige gezondheidsproblemen, zoals kreupelheid en pijn. Ik vind het vreselijk dat deze dieren nog steeds worden gefokt.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van House of Animals blijkt dat in drie maanden tijd via meer dan honderd advertenties Scottish Fold kittens zijn aangeboden?
Uit het onderzoek blijkt helaas dat een verbod op het fokken met katten met vouworen onvoldoende effectief is. Daarom werk ik ook aan een houdverbod voor deze katten.
Hoe verklaart u dat fokkers deze illegaal gefokte dieren nog steeds kunnen verkopen via online handelsplatformen, zoals Marktplaats?
Deze dieren kunnen worden verkocht via online handelsplatformen, omdat het momenteel nog toegestaan is om Scottish Fold katten te houden, kopen en voor de verkoop aan te bieden. Online handelsplatformen hebben geen verplichting om na te gaan of de aangeboden kittens legaal zijn gefokt. Voor een online handelsplatform is het ook niet mogelijk om op basis van een advertentie vast te stellen of de aangeboden kittens illegaal zijn gefokt.
Herkent u de signalen dat advertenties voor Scottish Fold kittens op Marktplaats niet adequaat worden verwijderd, in tegenstelling tot andere op het platform verboden producten, zoals sigaretten?
De verkoop en aankoop van dieren op Marktplaats is in beginsel toegestaan als de handel hierin niet is verboden door nationale of internationale wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld sinds 1 juli 2023 de online verkoop van tabak en e-sigaretten verboden. Advertenties voor Scottish Fold kittens zijn dat niet. De vergelijking tussen sigaretten en Scottish Fold kittens kan dan ook niet gemaakt worden.
Deelt u de mening dat Marktplaats hiermee ernstig dierenleed faciliteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het zijn de fokkers van deze katten die dit ernstige dierenleed veroorzaken voor hun eigen (financiële) gewin.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2023 113 waarschuwingsbrieven en 227 naleefbrieven heeft verstuurd naar fokkers van Scottish Fold katten?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat al zeker 10 jaar verboden is te fokken met dit soort katten, geen tijd meer is voor waarschuwingen, maar dat er meteen moet worden ingegrepen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het artikel uit het Besluit houders van dieren dat gaat over het fokken met gezelschapsdieren is inderdaad op 1 juli 2014, dus bijna 10 jaar geleden, in werking getreden. Het betreft hier echter een open norm, waarbij pas meer recent duidelijk is geworden2 en gecommuniceerd3, 4 dat het fokken met katten met vouworen een overtreding van dit artikel is. Daarom is het niet gek dat er op dit moment waarschuwingen worden verstuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar, naar aanleiding van advertenties op Marktplaats, handhavend opgetreden bij fokkers van Scottish Fold katten?
De NVWA heeft in 2023 naar aanleiding van advertenties op Marktplaats 113 officiële waarschuwingen en 227 naleefbrieven verstuurd naar fokkers van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold katten.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar de betaalgegevens en/of de advertentiehistorie van verkopers van Scottish Fold katten gevorderd?
Vanaf juni 2023 verstuurt de NVWA officiële waarschuwingen naar aanbieders van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold. Ten behoeve van het kunnen versturen hiervan is gestart met het vorderen van gegevens bij banken. In 2023 heeft de NVWA bij Marktplaats 201 keer de advertentiehistorie en bankrekeningnummers gevorderd van verkopers van vouwoorkatten zoals de Scottish Folds. Daarnaast heeft de NVWA de naam, adres en woonplaats (NAW)-gegevens van adverteerders 130 keer opgevraagd bij de banken.
Welke mogelijkheden ziet u om de handhaving te verbeteren en ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken?
Om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken is het ook nodig om de vraag naar deze dieren te stoppen. Daarom heb ik in de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken» d.d. 20 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1288) aangegeven een houd- en vertoningsverbod te willen voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken. In de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 13 juli 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1303) heb ik aangegeven zo snel mogelijk een houdverbod in te voeren voor katten met vouworen. Momenteel wordt dit houdverbod vormgegeven. Zoals aangegeven in de verzamelbrief dierenwelzijn van 24 januari 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) verwacht ik dit voorjaar de internetconsultatie te starten.
De in voorbereiding zijnde nationale en in het EU-voorstel «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) opgenomen identificatie- en registratieplicht (I&R) voor katten zal toezichthouders beter in staat stellen om een fokker te traceren, te achterhalen of een dier illegaal in Nederland is gefokt, en/of illegaal (voor de leeftijd van de verplichte rabiës-vaccinatie, 15 weken) is geïmporteerd.
Daarnaast is in het EU-voorstel (COM/2023/769 final) een artikel opgenomen waarin staat gesteld dat exploitanten van fokbedrijven ervoor moeten zorgen dat fokstrategieën niet leiden tot het ontstaan van genotypen en fenotypen met schadelijke gevolgen voor het welzijn van honden en katten of van hun nakomelingen. Voor de effectiviteit van dit voorschrift is het van belang dat de gedelegeerde bevoegdheden hieromtrent ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de verordening opgesteld worden. Ik dring er in de raadswerkgroepen dan ook op aan dat dit op korte termijn gebeurt voor de kenmerken waarover nu al wetenschappelijk onderbouwd stelling kan worden genomen, zoals brachycefale dieren, katten met vouworen en bepaalde designer breeds5.
Bent u bereid om er bij Marktplaats op aan te dringen dat ze advertenties van dieren die in Nederland niet mogen worden gefokt sneller gaan verwijderen? Zo ja, op welke manier gaat u dit waarborgen?
Nee, het is niet doenlijk om op basis van foto's van een dier vast te stellen of deze al dan niet illegaal is gefokt.
Bent u bereid om strengere regels op te stellen voor de online verkoop van levende dieren?
De voornoemde «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) zal hier naar verwachting mogelijkheden toe bieden. In dit voorstel worden maatregelen voorgesteld om de handel in honden en katten via online platforms beter te reguleren, onder andere door een EU-brede verplichting tot identificatie en registratie (I&R) van honden en katten, en een verplichte controle op deze I&R voordat een advertentie geplaatst kan worden. Online platforms worden daarnaast verplicht om bij advertenties voor honden en katten een waarschuwing te plaatsen waarin het belang van verantwoord houderschap wordt benadrukt.
Daarnaast ziet de Digitaledienstenverordening (Digital Servies Act, EU 2022/2065), die sinds 17 februari 2024 van kracht is, toe op verdere zorgvuldigheidsverplichtingen voor online marktplaatsen die relevant zijn voor online verkoop van levende dieren zoals een verbeterde traceerbaarheid van handelaren. Deze ontwikkelingen maken dat ik momenteel geen aanleiding zie tot strengere nationale regelgeving.
Welke andere mogelijkheden zijn er, tot het houdverbod voor katten met vouworen in werking treedt, om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats?
Op korte termijn zie ik geen andere mogelijkheden om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats. Dat laat onverlet dat ik ook wil dat deze katten niet meer worden aangeboden op Marktplaats, en ik mij daar voor inzet middels het houdverbod.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De vreselijke import van kalfjes uit Ierland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat dacht u toen u zag dat de Nederlandse kalversector ook in 2023 wéér meer kalfjes uit Ierland naar Nederland heeft gehaald – een «recordaantal» van meer dan 106.000 kalfjes – ondanks uw gesprekken met de sector over deze ontwikkeling, die ook u zorgwekkend heeft genoemd?1,2,3
De toename van het transport van ongespeende kalveren van Ierland naar Nederland in 2023 past niet bij mijn inzet om in EU-verband – onder andere bij de herziening van Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) – te komen tot een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren. Deze transporten kan ik echter niet verbieden vanwege de regels omtrent vrij verkeer van goederen en de transportverordening die langeafstandstransporten van ongespeende kalveren onder voorwaarden toelaat. Dit moet EU-breed worden aangepakt. Daarom zet ik daar op in; zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat u al jaren zegt een verbod te willen op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals de piepjonge Ierse kalfjes die tot wel 50 uur onderweg zijn naar Nederland, waarbij uit onderzoek van Eyes on Animals, L214 en Ethical Farming Ireland bij herhaling is gebleken dat de dieren ernstig worden mishandeld op Franse «rustplaatsen» waar kalfjes worden geschopt, geslagen met stokken en peddels en worden voortgesleept aan hun staart, oren en benen?4
Ik ben inderdaad een groot voorstander van een verbod op langeafstandstransporten (>8 uur) voor jonge ongespeende dieren en ik zet mij hier op Europees niveau voor in. Zie ook mijn inzet voor het voorstel voor de herziening van de transportverordening, uiteengezet in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).
Kunt u bevestigen dat de veewagens waarmee jonge kalfjes uit Ierland worden vervoerd geen systemen aan boord hebben, waaruit deze kalfjes melk kunnen drinken?
Veewagens waarmee jonge ongespeende kalveren worden vervoerd hebben meestal geen drinksystemen aan boord waar de kalveren melk uit kunnen drinken. Er zijn een aantal bedrijven die dergelijke systemen wel hebben ontwikkeld en Ierland heeft deze eind oktober 2023 getest aan boord van de Roll-on-Roll-off-boot (waarbij de veewagen met daarin de dieren aan boord van de boot wordt geladen) van Ierland naar het vaste land van Europa en de kalveren ook een week gemonitord op de bestemming op het vaste land van Europa. Op dit moment worden de resultaten van die test geanalyseerd door de Ierse onderzoeksinstelling Teagasc. In 2024 voert Teagasc mogelijk nog meer onderzoek uit op dit onderwerp. Mijn departement onderhoudt nauw contact met de Ierse collega’s om deze ontwikkelingen goed te volgen.
Kunt u bevestigen dat elk transport met ongespeende kalfjes per boot van Ierland naar het Europese vasteland in principe de Europese regels overtreedt, aangezien de kalfjes tijdens de 19 uur durende overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk geen melk kunnen drinken in de veewagens waarin zij blijven staan?
Ieder transport met dieren moet voldoen aan de eisen die daaraan worden gesteld door de transportverordening. Dat betekent dat ook aan de regels omtrent voederen en drenken moet worden voldaan. Ik vind het heel belangrijk dat er – naast een verbod op lange afstandstransporten van ongespeende dieren – duidelijke regels zijn voor het drenken en voederen van dieren tijdens het transport. Daarom zet ik mij in het kader van de nieuwe transportverordening hiervoor in. Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om toezicht te houden op de naleving van de (huidige) transportverordening. In dit geval checkt de Competente Autoriteit van Ierland onder ander de planning van deze transporten voorafgaande aan het transport. Als deze niet in orde is, dan mag het transport niet worden uitgevoerd. Mijn departement heeft hierover contact met de Ierse collega’s, die aangeven dat deze transporten worden uitgevoerd volgens de regels in de Transportverordening.
Bent u bereid om opnieuw contact op te nemen met de Ierse autoriteiten en hen te wijzen op het feit dat zij goedkeuring geven aan transporten die niet zouden mogen worden goedgekeurd en hen met klem te verzoeken daar zo snel mogelijk mee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
De Ierse autoriteiten zijn ervan op de hoogte dat ik geen voorstander ben van deze transporten. Zo heb ik in oktober 2023 nog naar mijn Ierse collega benadrukt dat deze transporten van Ierland naar Nederland eindig zijn en dat Ierland zelf voor deze kalveren moet zorgen in de toekomst.
Bent u bereid om, als de Ierse autoriteiten vervolgens nog steeds weigeren te stoppen met het goedkeuren van deze transporten, de Europese Commissie te verzoeken een EU-inbreukprocedure tegen Ierland te starten? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de transportverordening door EU-lidstaten5. Nederland vertrouwt erop dat de Europese Commissie een lidstaat aanspreekt als door die lidstaat de transportverordening niet of niet voldoende wordt nageleefd en daarbij beziet of een inbreukprocedure in de rede ligt. Ik zal de Europese Commissie daarom niet verzoeken om een inbreukprocedure tegen Ierland te starten.
Kunt u bevestigen dat ook de drenksystemen waar kalfjes tijdens transport water uit zouden moeten kunnen drinken, vaak niet geschikt zijn? Kunt u bevestigen dat u hiervan al jaren op de hoogte bent, aangezien andere EU- lidstaten door Nederland meermaals zijn gewezen op de noodzaak van flexibele spenen waar kalfjes uit kunnen drinken, zonder dat dit heeft geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU? Wat gaat u hieraan doen?
Metalen bijtnippels – waarmee de meeste veewagens zijn uitgerust – zijn ongeschikt voor ongespeende kalveren. Deze dieren kunnen daar niet goed uit drinken. In Nederland controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of veewagens die ongespeende kalveren vervoeren zijn uitgerust met flexibele spenen. Nederland heeft inderdaad andere EU-lidstaten meermaals op de noodzaak van deze flexibele spenen gewezen. Helaas heeft dit vooralsnog niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU. Drinksystemen maken onderdeel uit van de position paper van de Vught-groep waar Nederland onderdeel vanuit maakt. De Vught-groep roept daarmee de Europese Commissie onder andere op om in de herziene Transportverordening duidelijkere regels te stellen over waaraan de drinksystemen voor ongespeende dieren moeten voldoen. Dit is in de huidige Transportverordening onvoldoende duidelijk omschreven. Ik zal mij ervoor inzetten dat een verplichting op geschikte drinksystemen voor ongespeende kalveren duidelijk wordt opgenomen in de herziening van de Transportverordening.
Heeft u gezien dat door Ierse kalverexporteurs nu voor de zoveelste keer wordt gesproken over het onzalige plan om kalfjes op het vliegtuig te zetten?5 Veroordeelt u dit nog steeds?6 Op welke wijze gaat u dit kenbaar maken aan de Ierse autoriteiten?
Ja, dit heb ik gezien. Ik ben van mening dat transport van ongespeende kalveren per vliegtuig ook dierenwelzijnsrisico’s kent, zoals extra stressfactoren (laad- en losmomenten en onbekende geluiden, geuren en bewegingen die bij vliegverkeer horen). De Ierse autoriteiten zijn op de hoogte van mijn standpunt in deze.
Kunt u bevestigen dat de kalversector en de VanDrie Group weliswaar op papier hebben beloofd om voor 2026 een einde te maken aan de import van kalfjes uit Ierland, maar in de praktijk jaar na jaar weer meer dieren naar Nederland slepen?7
Ja, ik kan bevestigen dat de import van kalfjes uit Ierland jaarlijks toeneemt. VanDrie Group had in het MVO-jaarverslag 2020 opgenomen dat het bedrijf voor 2026 zou stoppen met import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland. In het verslag van 2021 is dit jaartal niet meer opgenomen.
Kunt u bevestigen dat u al vele jaren zegt hierover in gesprek te gaan met de kalversector en hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Wat hebben deze gesprekken volgens u concreet opgeleverd?
Er lopen inderdaad al jaren gesprekken met de kalversector. Deze gesprekken zijn moeizaam, maar de kalversector zet stappen in de goede richting. Zo heeft de sector het voornemen om vanaf 2026 kalveren minimaal tweemaal daags te voeren met melk met een maximaal tijdsinterval van 14 uur, ook tijdens vervoer van melkvee- naar kalverhouder. De sector geeft tevens aan de import van kalveren uit Oost-Europa te stoppen. Omdat ik deze stappen nog niet ambitieus genoeg vind, zet ik me tegelijkertijd in Europa in voor strengere regels omtrent het vervoer van jonge ongespeende kalveren om verdere vooruitgang te stimuleren. Daarnaast werk ik aan een bestrijdingsplan voor de dierziektes BVD (Bovine Virale Diarree) en IBR (Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis, in de volksmond ook wel koeiengriep genoemd), dat ook de kalversector raakt en het transport van kalveren vanuit andere lidstaten naar Nederland beperkt. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over het tijdpad van de IBR-en BVD-bestrijding in Nederland. Uiteraard is de kalversector ook betrokken bij het traject rondom de dierwaardige veehouderij.
Erkent u dat de Kamer bij herhaling zeer duidelijk heeft gemaakt dat er een einde moet komen aan deze vreselijke transporten kalfjes, gelet op de aangenomen moties van de PvdD- en D66-fracties?8
Ja, dat erken ik.
Wat gaat u doen als de kalversector niet levert en de Ierse autoriteiten de regels blijven negeren om dit dierenleed tegen te gaan?
Ik vind het belangrijk dat dieren te allen tijde op een dierwaardige manier worden behandeld, zeker kwetsbare dieren zoals ongespeende kalveren. Daarom zet ik me op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren, zoals aangegeven in het BNC fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Ik word daarbij gesteund door het EFSA-rapport van 202210.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
Het artikel ‘Baasje van ‘barbaarse’ bijthond lijkt van aardbodem verdwenen’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Baasje van «barbaarse» bijthond lijkt van aardbodem verdwenen»?1
Ja.
Hoe gaat u de teugels aanhalen om de veroordeelde dader te vinden die door de rechter verantwoordelijk wordt gehouden voor de brute dood van zevenjarig hondje Puc? Is de politie bereid om een opsporingsbericht hiertoe uit te doen?
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft aan dat het bij deze zaak niet gaat om een strafrechtelijke veroordeling maar om een civiele veroordeling. Het civiele recht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Een gedupeerde kan een schadevergoeding eisen door het instellen van een civiele procedure op grond van een onrechtmatige daad. Als de rechter de schadevergoeding toewijst, vindt de inning van de schadevergoeding plaats door vrijwillige betaling door de veroordeelde of door tenuitvoerlegging van dat vonnis met hulp van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder kan beslag leggen op de bezittingen en op het vermogen van de veroordeelde.
Bent u het met de stelling eens dat straffeloosheid in dit soort gevallen niet door de beugel kan en mogelijk zal leiden tot nieuw agressief bijtgedrag?
De Minister van Justitie en Veiligheid stelt dat het evident is dat straffeloosheid in dit soort gevallen niet door de beugel kan. De Minister geeft aan het minstens zo belangrijk te vinden dat wordt ingezet op preventie, en dat effectieve maatregelen worden ingezet om bijtincidenten te voorkomen. Afgelopen december jl. heeft Minister Adema van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in een Kamerbrief vijf maatregelen voorgesteld om bijtincidenten aan te pakken (Kamerstuk 28 286, nr. 1322). Deze worden op dit moment verder uitgewerkt en zijn er onder meer op gericht om nieuwe gevallen van ernstige bijtincidenten te voorkomen.
Kunt u aangeven om hoeveel zaken het gaat waarbij de eigenaar van een veroordeelde bijthond het vonnis van de rechter niet nakomt, waardoor slachtoffers geen gerechtigheid krijgen?
De Rechtspraak houdt geen cijfers bij over zaken waarbij eigenaren van een bijthond het vonnis van de rechter niet nakomt.
Bent u nog steeds voornemens om een landelijk meldpunt bijtincidenten in te stellen, zoals u aangaf in uw Kamerbrief op 18 december 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1322)?
Ja, ik ben voornemens een landelijk meldpunt in te richten waar iedereen in Nederland melding kan maken van signalen van gevaarlijk hondengedrag en bijtincidenten.
In hoeverre bent u voornemens het zogeheten «Landelijk Honden Dossier», waarbij onder andere bijtincidenten van honden kunnen worden bijgehouden, intensiever onder de aandacht van gemeenten te brengen, gezien het feit dat uit onderzoek van EenVandaag blijkt dat sinds 2021 slechts 50 van de 342 gemeenten bijtincidenten in hun eigen gemeente registreren?2
Mijn inzet is om in Nederland een betere registratie van gevaarlijk gedrag van honden en (bijt)incidenten door honden te realiseren. Het is belangrijk dat gemeenten incidenten registreren en het is dan ook te betreuren dat veel gemeenten nog niet zijn aangesloten bij het «Landelijk Honden Dossier». Ik blijf gemeenten daarom oproepen om zich hierbij aan te sluiten. Ondertussen werk ik ook aan een landelijk meldpunt. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Bent u het met de stelling eens dat bij de verkoop van potentieel gevaarlijke hondenrassen, of de zogeheten «hoogrisico-hond» met grotere bijtkracht, preventieve maatregelen getroffen moeten worden, maar dat we ook moeten voorkomen om iedere nieuwe hondeneigenaar te verplichten een cursus te volgen?
Ik ben van mening dat een verplichte cursus vóór de aanschaf van elk type hond belangrijk is bij het aanpakken van bijtincidenten. Onvoldoende kennis over de behoeften, het gedrag en welzijn van honden is namelijk een van de voornaamste redenen voor het ontstaan van bijtincidenten.
Een cursus zou toekomstige hondeneigenaren bij de aanschaf van een hond kunnen helpen om een betere afweging te maken, zodat de gekozen hond bij hun persoonlijke (leef) situatie past. Ook zal een eigenaar die zich bewust is van signalen van honden, zoals ongenoegen, angst of stress, hen in staat stellen hun hond veilig te begeleiden of te behoeden voor mogelijk bijtgedrag van anderen.
Kunt u aangeven hoeveel honden die vóór 2013 zijn aangeschaft, nog niet geregistreerd zijn, gezien het feit dat het sinds 2013 wettelijk verplicht is dat iedere hondenbezitter zijn hond laat registreren bij een hondendatabank?
Er is geen compleet beeld van het aantal niet geregistreerde honden dat is aangeschaft vóór 2013.
Kunt u aangeven wanneer u de Kamer de uitgewerkte voorstellen van 18 december j.l. toezendt (Kamerstuk 28 286, nr. 1322)?
Ik ben gestart met de uitwerking van de voorgestelde maatregelen om bijtincidenten aan te pakken. Het betreft meerdere, ingrijpende maatregelen waarvan de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid nader zal worden onderzocht. De Kamer zal na de zomer worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Het leven en lijden van konijnen in de vleesindustrie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u de nieuwe beelden zag, waarop is te zien hoe konijnen in de vleesindustrie lijden aan verwondingen, schurft, ontstekingen aan hun oren en ogen en hoe zij neurologische verschijnselen vertonen («draainek» of «scheve kop») waardoor ze niet of nauwelijks meer rechtop kunnen staan?1
Laat ik voorop stellen dat de «burgerinspecties» waarover stichting Animal Rights in haar bericht spreekt illegaal zijn, niet kunnen en niet mogen. Ongeacht de doelen of motieven die er aan deze incidenten ten grondslag liggen vind ik iedere vorm van geweld en opzettelijke vernieling van andermans eigendom niet te rechtvaardigen en onacceptabel en veroordeel ik.
De beelden vind ik uiteraard verschrikkelijk om te zien en dat doet mij ook wat. Zoals ik heb aangegeven2, vind ik dat dieren meer zijn dan een object of eigendom, het zijn levende wezens met een eigen waarde, los van de (gebruiks-)waarde die de mens er aan toekent. Deze intrinsieke waarde van dieren is vastgelegd in de Wet dieren en vormt dan ook het uitgangspunt van mijn beleid. We dienen met respect met ze om te gaan, ze goed te behandelen en goede huisvesting en verzorging te bieden, van fok tot slacht.
Heeft u gezien dat de dieren op deze beelden leven op kale spijlen in de kooien waarin zij zijn opgesloten, zonder de voorgeschreven plastic «welzijnsmatjes» of «afleidingsmateriaal» en zonder mogelijkheid om te schuilen?2 Wat vindt u hiervan?
Ik vind het belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd door de houders van dieren. De welzijnsmatjes en schuilmogelijkheden zijn geen wettelijke vereisten. De sector heeft zelf een plan van aanpak huisvesting opgesteld waarover uw Kamer 14 april 2022 is geïnformeerd4. Via dat plan van aanpak verplichten de houders zich om in de loop naar 2030 te voldoen aan bovenwettelijke huisvestingsvereisten. De welzijnsmatjes en schuilmogelijkheden maken hier ook onderdeel van uit.
Hoe vaak zijn de hierboven genoemde overtredingen geconstateerd in de afgelopen vijf jaar?
Vanaf 2019 tot en met 2023 zijn bij drie inspecties bij konijnenhouderijen overtredingen gevonden op de eisen van huisvesting en afleidingsmateriaal.
Kunt u bevestigen dat uit door Stichting Animal Rights opgevraagde NVWA-inspectierapporten tussen 2017 en 2022 blijkt dat bij de helft van de inspecties melding is gemaakt van ernstige ziektes, óók als de inspecties akkoord werden bevonden?
Bij een aantal inspecties hebben inspecteurs geconstateerd en vastgelegd dat er sprake was van dierziektes op het geïnspecteerde bedrijf. De aanwezigheid van dierziekte(n) op een locatie is geen overtreding van een voorschrift. Hierbij is het bijvoorbeeld van belang dat een houder tijdig veterinaire hulp inschakelt indien nodig. Daarom kan het zijn dat deze inspecties wel akkoord zijn bevonden.
Kunt u bevestigen dat overtredingen als het niet aanhouden van een dag-nacht ritme door middel van verlichting in de stallen, het onjuist registreren van het aantal dode dieren en het onjuist of onvolledig administreren van medicatie, zijn afgedaan met een waarschuwing?
Ja, deze inspecties zijn, door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), met een officiële waarschuwing afgedaan.
Voor bovenstaande overtredingen kunnen volgens het Specifiek Interventiebeleid5 meerdere interventies worden toegepast. Indien de overtredingen ernstig en/of structureel van aard zijn kan een bestuurlijke boete en eventuele corrigerende interventies worden opgelegd. Indien deze overtredingen licht en/of incidenteel van aard zijn, kan worden gekozen voor een officiële waarschuwing. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden ter plaatse.
Kunt u verklaren waarom er geen sancties worden opgelegd bij deze overtredingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Heeft u op de beelden gezien dat er verschillende dode dieren tussen de levende dieren lagen?
Ja, dit heb ik gezien.
Is de sterfte onder vleeskonijnen nog steeds 17,2 procent, zoals uw voorganger eerder schreef?3
Voor konijnenhouders is een goede zorg voor dieren het uitgangspunt. Elke houder dient uitval van de konijnen te registeren in de eigen administratie. Bij een uitvalspercentage hoger dan 10% dient de houder de dierenarts te consulteren met als doel het percentage te verlagen. Centrale registratie van uitval is echter niet verplicht en ik heb daarom geen cijfers over de uitval. Momenteel zet de konijnensector zet zich in om deze sterftecijfers centraal vast te leggen, dit doen zij samen met Wageningen Economic Research (WEcR).
Om de zorg voor jonge dieren in beeld te brengen is de Zorgwijzer ontwikkelt, deze geeft houders inzicht in diergezondheid en dierenwelzijn en biedt houders de mogelijkheid om cijfers met elkaar te vergelijken. Ervaring, onder andere uit het antibioticadossier, leert dat een dergelijke vergelijking houders intrinsiek motiveert verder te verbeteren. Vanaf 2025 wordt de deelname aan de Zorgwijzer, via het Integrale Keten Beheersing (IKB) systeem, verplicht voor konijnenhouders.
Kunt u bevestigen dat dit neerkomt op meer dan 381.000 dode dieren per jaar met 34.696 moederkonijnen die gemiddeld zes tot zeven keer per jaar worden geïnsemineerd en gemiddeld 6,8 nestjes moeten werpen van gemiddeld 9,4 jongen?4 Zo nee, op welke cijfers komt u dan uit?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Er is mij geen actueel sterftepercentage van konijnen bekend.
Kunt u bevestigen dat dit betekent dat bij ieder van de 34 bedrijven met konijnen iedere dag opnieuw gemiddeld 30 dode dieren in de kooien liggen?
Zie mijn antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger geraakt was door beelden van dierenleed in de Nederlandse veehouderij en dat zij in beelden uit de konijnenhouderij uit 2019 aanleiding zag om de sector hierop aan te spreken en aan te dringen op verbetering?5
Ja.
Wat vindt u ervan dat in het jaar dat hierop volgde, 2020, slechts één dierenwelzijnscontrole is uitgevoerd in de konijnenhouderij en dan ook niet op eigen initiatief, maar pas nadat er een melding binnen kwam bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
Er is in 2020 één controle op welzijn uitgevoerd bij een bedrijf met konijnen die voor productie gehouden worden naar aanleiding van een melding. Daarnaast zijn er dat jaar nog 4 inspecties uitgevoerd in de konijnenhouderij in het kader van de naleefmeting diergeneesmiddelen, die is uitgevoerd in de periode 2019–2020. Hoewel deze inspecties een andere insteek hebben, zouden eventuele evidente welzijnsovertredingen daarbij zijn opgemerkt.
Heeft u zelf de indruk dat er sinds 2019 iets is verbeterd? Zo ja, wat en waar baseert u dit op?
Ja, de sector zet stappen op verschillende onderwerpen, zoals op antibiotica, huisvesting en de zorg voor jonge dieren.
In de Verzamelbrief Dierenwelzijn van april 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) werd u geïnformeerd over het plan van aanpak huisvesting, opgesteld door de vakgroep konijnenhouderij van LTO Nederland. Dit plan bevat een viertal onderdelen op het gebied van huisvesting die bijdragen aan het verbeteren van dierenwelzijn voor alle konijnen gehouden voor productie. De vier onderdelen betreffen; (stal)klimaat en calamiteiten, omgevingsverrijking, comfort voor opfokvoedsters en leefruimte voor zowel vleeskonijnen als voedsters. In 2030 zal elke konijnenhouder, door middel van een puntensysteem, moeten voldoen aan de vereisten opgenomen in dit plan van aanpak. Eind 2025 dient elke konijnenhouder minimaal de helft van het totaalaantal punten behaald te hebben. Borging verloopt via het private kwaliteitssysteem.
De konijnensector heeft sinds begin 2022 een plan van aanpak antibioticumgebruik en aanpak hoog gebruikende bedrijven. Hiermee is afgelopen jaar een goed resultaat behaald zowel in algemene reductie als in reductie van het aantal hoog gebruikende bedrijven. In de brief Stand van zaken veterinair antibioticumbeleid (Kamerstuk 29 683, nr. 275), die uw Kamer op 24 augustus 2023 heeft ontvangen, kunt u dit terug vinden. Ten opzichte van 2021 is in 2022, het gebruik van antibiotica in de konijnensector gedaald met 32,4%. De konijnensector laat hiermee het laagste gebruik zien, sinds de start van de monitoring door de SDa (2016).
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2020 liet weten in gesprek te gaan met de konijnensector over het centraal registreren van het aantal konijnen dat sterft in de stallen? Hoe kan het dat hier op zijn vroegst pas vanaf 2025 mee zal worden gestart?6
Ja, dit herinner ik mij. Zie mijn antwoord op vraag 8.
Zou u het volgende dierwaardig noemen: konijnen die moeten leven in een kooi, zonder ruimte om te rennen, graven, schuilen of knagen, dag en nacht in een ammoniaklucht doorbrengend, waarbij de mannetjes die worden gehouden voor hun zaad in hun eentje in kooien zitten, net als (een groot deel van) de moederdieren op het moment dat zij geen jongen hebben? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1321) werk ik aan een dierwaardige veehouderij waar alle dieren, worden gehouden volgens de 6 leidende principes van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA). Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de stappen die hierop worden ondernomen. De focus ligt nu bij de 4 grote sectoren maar op termijn zullen ook de overige sectoren, waaronder de konijnensector, worden betrokken.
Zou u zelf nog konijnenvlees eten na het zien van deze beelden?
De beelden die ik heb gezien vind ik treurig. Het feit dat deze beelden zijn gemaakt, betekent niet dat deze beelden representatief zijn voor de gehele sector. Hierdoor kan ik geen algemene conclusie trekken over de gehele konijnensector. Daarnaast doen mijn persoonlijke wensen en behoeftes er in deze niet toe.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die overwegen om (met kerst) konijnenvlees te eten, weten wat ze eten en wat voor lijden hier achter schuilt?
Het is aan mij regels te stellen waar de huisvesting van konijnen aan moet voldoen. En ik stel de NVWA in staat om hier toezicht op te houden. Ik vind het belangrijk dat burgers informatie kunnen opdoen over het voedsel dat zij kopen zodat zij zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Om die reden ondersteun ik het Voedingscentrum, die hier uitwerking aan geeft.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om de vragen binnen de daarvoor gestelde termijn te beantwoorden, uw Kamer is hierover geïnformeerd op 11 januari j.l.
Het wetenschappelijke vangstadvies voor tong |
|
André Flach (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zware teleurstelling over tong-tAC»1?
Ja.
Waar heeft u uw uitspraken in de Kamer op gebaseerd dat de kans reëel is dat er in 2025 helemaal niet meer op tong gevist kan worden als je niet zou kiezen voor 60 procent reductie van het tongquotum en dat Wageningen Marine Research dit gezegd zou hebben?
Zoals in de Kamerbrief met het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van
10-12 december jongstleden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1610) aangegeven, heb ik mijn eerdere toelichting in het debat van 7 december jongstleden genuanceerd. De situatie die ik heb willen schetsen is dat volgens schattingen van ICES in het vangstadvies voor 2024 het paaibestand van tong op dit moment niet in overeenstemming is met het niveau van maximale duurzame opbrengst (maximum sustainable yield, MSY). De schatting van ICES stelt dat het voortplantingsvermogen van tong in gevaar is. Het niet volgen van het hoofdadvies van ICES (-60%) zou een negatief effect kunnen hebben op toekomstige vangstadviezen en mogelijk zelfs kunnen leiden tot een verdere daling in het vangstadvies voor 2025.
Is de veronderstelling juist dat als de korting van 60 procent gehalveerd zou worden (34 procent-scenario ICES) de kans op een nul-vangstadvies voor 2025 nog steeds heel klein is, aangezien ook dan sprake is van een stijging van het paaibestand naar het Blim-niveau?
Bij een daling van de vangst met 34% ten opzichte van de TAC voor 2023 groeit volgens de modelvoorspelling van ICES de biomassa van tong tot net onder het limiet niveau waarbij de voortplanting in gevaar kan komen (Blim). Het herstel van het tong-bestand zal dan langzamer gaan.
Hoe kan het dat herhaaldelijk gedreigd is met een nul-vangstadvies onder verwijzing naar Wageningen Marine Research, terwijl het instituut zelf hier anders over denkt?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens in de toekomst zorgvuldig te communiceren over wat wel en niet wetenschappelijk is vastgesteld?
Ik streef er altijd al naar op een zorgvuldige manier te communiceren en zal dit ook blijven doen.
De controle op visfraude door de NVWA |
|
Ines Kostić (PvdD), Laura Bromet (GL), Tjeerd de Groot (D66), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de rechterlijke uitspraak van 1 december 2023 inzake het beroep van ClientEarth en LIFE tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over de controle op visfraude?1
Ja.
Deelt u de conclusies van de rechter op 1 december 2023, die stelt dat «de NVWA signalen heeft dat binnen de Nederlandse zeevisserij wordt gefraudeerd en dat regels mogelijk structureel niet worden nageleefd?»
Ik heb regulier contact met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de controle en handhaving van de visserijsector en in deze gesprekken deelt de NVWA ook signalen over fraude en niet-naleving van regelgeving in de visketen. Dergelijke signalen zijn door de NVWA ook geuit in de Integrale Ketenanalyse (IKA) Visketen, die ik op 5 september 2022 met de Tweede Kamer heb gedeeld (Kamerstuk 29 675, nr. 218). De IKA-visketen geeft mij waardevolle inzichten in de risico’s die de visketen met zich meebrengt. Deze helpen mij om ook de juiste aandacht hier aan te geven tijdens de transitie naar een duurzame visserijsector.
Deelt u eveneens de constatering van de rechter dat «niet [wordt] betwist dat het toezicht op die regels niet aan de daarvoor geldende normen voldeed»?
Samen met de NVWA werk ik continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht om aan de Europese regels voor visserijcontrole te voldoen en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Het blijft echter een uitdaging om de uitvoering aan te laten sluiten op de Europese wet- en regelgeving. Dit gaat nog niet op alle aspecten goed. Dit heeft ertoe geleid dat er sinds 2021 twee inbreukprocedures van de Europese Commissie lopen die betrekking hebben op het Nederlandse toezicht op de visserijsector. Hierbij gaat het om de controle en handhaving van weging, het transport en de traceerbaarheid van vis en het toezicht op de aanlandplicht. Mede naar aanleiding van deze inbreukprocedures is er sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving in de visserijsector, wat ook geleid heeft tot een uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat de inbreukprocedures betrekking hebben op bepaalde elementen van toezicht en handhaving in de visserijsector en niet op het gehele controle- en handhavingssysteem. Op dit moment is er al veel vooruitgang geboekt in het verbeteren van de handhaving en blijf ik in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van beide procedures. Ook het onderhandelingsproces over nieuwe wet- en regelgeving kan er soms toe leiden dat de Europese regelgeving onvoldoende aansluit bij de uitvoering in elke lidstaat afzonderlijk. Bovendien worden er in deze onderhandelingen vaak uitzonderingsbepalingen vastgesteld. Deze maken de handhaving complexer. Daarom blijft ik mij in Brussel inzetten voor handhaafbare, fraudebestendige en uitvoerbare regelgeving.
Bent u er van op de hoogte dat de vissoorten makreel, horsmakreel en blauwe wijting, die in grote hoeveelheden aanlanden in Nederland, al jaren worden overbevist?2
Voor de westelijke horsmakreel zijn in 2021 en 2022 de totale vangstmogelijkheden (TACs) vastgesteld in lijn met het wetenschappelijk advies, echter voor 2023 en 2024 werd een nulvangstadvies gegeven en is er een zogenoemde bijvangst TAC vastgesteld. Met deze bijvangst TAC is het doel dat het bestand zich kan herstellen, maar dat deze vis ook beperkt bijgevangen kan worden en niet een visserij die niet gericht op deze soort vist wordt stilgelegd.
In 2024 is een benchmark gepland voor het model dat ten grondslag ligt aan dit vangstadvies, waarbij gekeken zal worden naar de methode achter bestandinschattingen voor de westelijke horsmakreel en de daaruit volgende adviesbepalingen. Deze ontwikkeling wordt op de voet gevolgd.
Voor makreel en blauwe wijting heeft de EU haar TACs de afgelopen jaren ook in lijn vastgesteld met het wetenschappelijk advies. De afgelopen jaren is er geen overeenstemming bereikt over de verdeelsleutel per visbestand tussen de Kuststaten (EU, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Faeröer eilanden, Groenland, IJsland en de Russische Federatie). Om dit in de toekomst te voorkomen zullen onderhandelingen over de verdeling voor Atlanto-Scandian haring, makreel en blauwe wijting gecontinueerd worden.
Wat is uw reactie op de bewering dat, volgens ClientEarth, mogelijk een derde van de Europese visvangst voor haring, (hors)makreel en blauwe wijting niet goed wordt gecontroleerd, omdat het via Nederland naar binnenkomt?3
In de beantwoording op vraag 3 heb ik aangegeven dat er naar aanleiding van inbreukprocedures sinds 2021 een versterkte aandacht voor toezicht en handhaving is in de visserijsector, die ook geresulteerd heeft in uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA. Een deel van deze capaciteit is toebedeeld aan het fysieke toezicht op het aanlanden van bevroren vis. Er wordt continu hard gewerkt om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren om aan de Europese standaarden te voldoen.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle op de visvangst de overbevissing op deze vissoorten mogelijk in de hand speelt?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk om de regels over duurzame visstand na te leven. De controle op de visvangsten is onder andere bedoeld om overbevissing te voorkomen en eventuele tekortkomingen vergroten de kans hierop. De controle en handhaving wordt daarom risico-gebaseerd ingericht om de risico’s zo klein mogelijk te maken. Overigens wordt, zoals eerder in de beantwoording op Kamervragen is aangegeven (Kamerstuk, 21 501, nr. 32), een aandeel niet of door fraude foutief aangelande vis meegewogen bij het vaststellen van de wetenschappelijke vangstadviezen door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES). Hierdoor leiden eventuele tekortkomingen bij de controles niet direct tot overbevissing van bepaalde vissoorten, omdat een toename of afname in onjuist geregistreerde visvangst direct terug te zien in de adviezen.
Deelt u de mening dat overbevissing een reëel gevaar is voor de onderzeese natuur en ecosystemen, zoals ook wordt geconcludeerd in het OSPAR Quality Status-rapport van 2023?4
ICES-rapportages hebben aangetoond dat er eind vorige eeuw sprake was van overbevissing op bepaalde vissoorten in de ecoregio «Greater North Sea». Echter, sindsdien is er veel veranderd. Een toenemend aantal commerciële vissoorten wordt op dit moment bevist binnen de marges van MSY. Vissen op MSY-niveau is één van de doelstellingen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), dat onder andere is gericht op het duurzaam exploiteren van visbestanden op basis van wetenschappelijke adviezen van ICES. Dit niveau is mede bereikt doordat er maatregelen genomen zijn. Denk hierbij aan het instellen van technische visserijmaatregelen waardoor er selectiever gevist kan worden. Bepaalde visserijactiviteiten kunnen nog steeds een negatief effect op bepaalde mariene habitats en soorten hebben, zoals ook blijkt uit het Quality Status-rapport van 2023. Daarom is het belangrijk dat er gewerkt blijft worden aan innovaties en maatregelen om de visserijdruk op bepaalde ecosystemen te verlagen.
Zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord werkt Nederland aan het instellen van instandhoudingsmaatregelen om 15% van de Noordzee te sluiten voor bodemberoerende visserij in 2030. Op dit moment zijn instandhoudingsmaatregelen van kracht in 5% van de Noordzee (Kamerstuk 36 360 XIV, nr. 6). Daarnaast is het belangrijk om meer kennis en gegevens te verkrijgen als het gaat om bijvangst, de impact van visserij op visbestanden en het voedselweb. Nederland zet zich daarom in om in internationaal verband meer kennis te ontwikkelen om zo waar nodig maatregelen te kunnen treffen voor een verdere verduurzaming van de visserij.
Bent u het ermee eens dat er bij gebrekkige controle op visfraude een ongelijk speelveld ontstaat tussen grote vissersbedrijven en kleine vissersbedrijven, waarin vooral die laatste groep wordt benadeeld?
Laat ik voorop stellen dat fraude niet acceptabel is en dat het noodzakelijk is dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Door fraude ontstaat er een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Dit is ongeacht de omvang van hun bedrijf. Vissers die wel handelen volgens de geldende wet- en regelgeving worden hierdoor onterecht benadeeld. Het systeem van controle- en handhaving is erop gericht om fraude te bestrijden en het naleefgedrag in de visserijsector te bevorderen, zodat het gelijkspeelveld tussen alle vissers gewaarborgd blijft.
Bent u het ermee eens dat gebrekkige controle duurzame vissers ook disproportioneel benadeelt? Zo ja, wat moet er veranderen in de controle om het Noordzee-akkoord na te leven?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangeef ontstaat er door fraude een ongelijk speelveld tussen vissers die zich wel houden aan de geldende wet- en regelgeving en diegene die dat niet doen. Het is voor alle vissers noodzakelijk om de bestaande regels na te leven, ongeacht of een duurzame of meer gangbare vangstmethode wordt gebruikt.
Bent u het ermee eens dat zonder adequate controle vangstcertificaten onbetrouwbaar worden?
De controles zijn gericht op het ontdekken van onvolkomenheden. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat iets, in dit geval vangstdocumentatie, automatisch onbetrouwbaar is als er geen controle heeft plaatsgevonden.
Er vindt 100% documentencontrole plaats van vangstdocumenten van visserijproducten die met containerschepen via Nederland voor het eerst worden aangeboden binnen Europa. Bij onvolkomenheden wordt altijd contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten van het betreffende derde land en wordt er vervangende vangstdocumentatie vereist voordat vrijgave van goederen tot de Europese markt wordt verleend.
De controle van vangstdocumenten van visserijproducten die via vissersvaartuigen in Nederland voor het eerst worden aangeland wordt uitgevoerd middels een 100% documentencontrole en vindt plaats middels een vergelijking tussen het gewicht zoals aangegeven op de vangstdocumentatie en het door de marktdeelnemer vastgestelde aanlandgewicht. Indien het weegresultaat klopt met de resultaten op de ontvangen vangstdocumentatie wordt de partij geregistreerd en vrijgegeven voor de handel op de Europese markt. Indien de weegresultaten niet overeenkomen met de beschikbare vangstdocumentatie dient de visser een vervangend vangstdocument aan te leveren of aan te vragen bij de bevoegde autoriteit van het betreffende derde land met daarop de gecorrigeerde weegresultaten die zijn vastgesteld tijdens de eerste aanlanding. Pas als een vervangend vangstdocument wordt overlegd met daarop de vastgestelde gewichten tijdens de eerste aanlanding wordt de partij vrijgegeven voor de handel op de Europese markt.
In 2021 bleek dat slechts twee inspecteurs verantwoordelijk zijn voor het toezicht houden op de Nederlandse pelagische visserij.Hoe is daar vervolgens op gehandeld?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben vaart gemaakt met de structurele uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA en hebben veel inzet gepleegd om het zogenoemde steekproef- en controleplan goedgekeurd te krijgen. Concreet heeft dit geleid tot een structurele uitbreiding van de NVWA met 9,7 fte voor het toezicht op de zeevisserij. De nieuw toegevoegde capaciteit aan fte’s zijn binnen de NVWA inmiddels volledig inzetbaar en beschikbaar voor de volgende inspectietaken:
Welke concrete verbeteringen heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) sinds 2021 aangebracht om visfraude tegen te gaan?
De NVWA werkt continu aan het verbeteren van de kwaliteit van het toezicht en daarmee aan de effectiviteit om fraude tegen te gaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van risicoanalyses gebaseerd op beschikbare visserijdata. Er vindt continue optimalisatie van deze risicoanalyses plaats. Daarnaast vergt het opleiden en het na- en bijscholen van het personeel ook de nodige inzet. De NVWA onderneemt interventies op het moment dat fraude wettig en overtuigend kan worden vastgesteld.
Kan u bevestigen dat de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert?
De controle-inzet van de NVWA is daarop gericht. De vraag of de NVWA de visvangst nu volledig volgens de EU-voorschriften controleert is moeilijk te beantwoorden, omdat er altijd nieuwe situaties kunnen ontstaan in de praktijk. De voorschriften zijn complex, wat de handhaving ook complex maakt. Er zal altijd ruimte zijn voor verbetering. Daarnaast ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over mogelijke verbeteringen om de lopende inbreukprocedures tot een goed einde te brengen. Verder verwijs ik naar de beantwoording op vraag 23.
Kan u bevestigen dat de werkwijze voor het controleren van visvangst op basis van steekproeven is herzien en in lijn is met de EU-regelgeving?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het nieuwe steekproefplan is in september 2022 goedgekeurd door de Europese Commissie.
Is er extra budget vrijgemaakt in 2023 en 2024 om de controle op de visvangst te verbeteren?
Zoals ik in de beantwoording op vraag 3 heb aangegeven is sinds 2021 structureel budget vrijgemaakt voor de uitbreiding van de capaciteit bij de NVWA in het visserijdomein. In de afgelopen jaren is in Europees verband gewerkt aan een herziening van de controleverordening (Verordening (EG) nr. 1224/2009). Dit heeft geleid tot een wijzigingsverordening die op 20 december 2023 is gepubliceerd. De inwerkingtreding zal in de komende tijd op verschillende momenten plaatsvinden. Met de herziening van de controleverordening zullen de komende jaren de bestaande controletaken van de NVWA worden uitgebreid. In aanloop naar de uitvoering van de verschillende controletaken zal gekeken worden of en zo ja welke aanvullende middelen nodig zullen zijn om ook in de toekomst de controle en handhaving in het visserijdomein te laten voldoen aan de Europese normen. Daarnaast wordt momenteel ook de bestuursrechtelijke handhaving in het visserijdomein mogelijk gemaakt. De wet wordt daar op aangepast.
Is de bezetting van de NVWA momenteel voldoende op orde om de visvangst die via Nederlandse havens komt te controleren? Kunt u toelichten waarom wel, dan wel niet?
De bezetting is voldoende op orde om in de Nederlandse havens de noodzakelijke controles uit te voeren, ik verwijs hiervoor ook naar de beantwoording van de vragen 11, 12 en 13 en 15. Komende tijd zal bij de implementatie van de herziene controleverordening gekeken worden wat er nodig is om dit ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
Wat is, in het licht van de benchmarks die de Europese Unie (EU) voorschrijft, volgens u de gewenste bezetting bij de NVWA op het controleren van de visvangst?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 16 acht ik de huidige bezetting bij de NVWA voor het controleren van de visvangst voldoende, waarbij mijn inzet de afgelopen jaren groter is geweest dan in de studie van Deloitte over de benodigde capaciteit bij de NVWA werd aanbevolen (Kamerstuk 33 835, nr. 171). Zoals ik in de beantwoording op vraag 15 heb aangegeven zal bij de implementatie van de herziene controleverordening opnieuw beoordeeld moeten worden of en zo nodig welke aanvullende capaciteit nodig is.
Voelt u een extra verantwoordelijkheid om de controle op de visserij op orde te hebben, aangezien Nederland een bijzondere positie heeft als groot import- en exportland in de sector?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid om Europese en internationale afspraken na te komen en te voldoen aan het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Door de omvang van de import en export in Nederland van visserijproducten is het belangrijk dat Nederland zich hiervoor inzet. Dat neemt niet weg dat Nederland zich onder elke omstandigheid moet inzetten om te voldoen aan Europese wet- en regelgeving.
Hoe verschilt het Nederlandse controlesysteem voor de visserijsector van die van andere Europese landen? In welke landen lukt het om de visvangst beter te controleren? Is er geregeld overleg en samenwerking met deze landen om het Nederlandse toezicht te verbeteren?
Controle en handhaving behoren tot een exclusieve Europese competentie, dat betekent dat vaststelling van regelgeving op Europees niveau plaatsvindt en voor alle lidstaten gelijk is. Voor visserijcontroles is dit grotendeels vastgelegd in de controleverordening en de illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO) visserij verordening (Verordening (EG) nr. 1005/2008). Bevordering van harmonisatie tussen de lidstaten vindt plaats door afstemming onder leiding van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) of in de regionale groepen. Waar mogelijk wordt samenwerking gezocht met andere lidstaten. Er blijven echter verschillen bestaan tussen de zeebassins, vlootsamenstellingen en type visserijen waarmee ook in de controle en handhaving rekening gehouden moet worden. Elk land heeft hierdoor een eigen nationale opgave wat betreft de controle en handhaving van de visserijsector.
Op welke manier is het toezicht op het naleven van visquota’s en de handel daarvan nu ingericht? Hoe intensief is de samenwerking met toezichthouders uit andere EU-landen?
Er is toezicht op het naleven van visquota’s via het nationale benuttingsoverzicht. Belanghebbenden ontvangen dit overzicht wekelijks. Maandelijks vindt aanlevering van de vangstopgaven plaats bij de Europese Commissie. Op basis van de aangeleverde vangstopgaven kan de Europese Commissie aansturen op een sluiting van een visserij of vragen om aanvullende maatregelen door een lidstaat om een overschrijding te voorkomen.
De internationale handel (ruilen) van visquota heeft als doel de benutting op peil te houden en eventuele overschrijdingen bij te ruilen. Veelal vinden onderhandelingen over ruilvoorstellen plaats tussen de producentenorganisaties van de lidstaten voordat deze op overheidsniveau worden voorgelegd. De kennisgeving aan de Europese Commissie vindt in geval van een internationale ruil met een lidstaat plaats door deze in te voeren in het Europese systeem.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft als uitvoeringsinstantie contact met zowel de sector als buitenlandse overheden en is verantwoordelijk voor het beheer van visquota. Bij het ontvangen van een ruilvoorstel vindt altijd een controle plaats of het binnen de nationale benutting past. De handel van visquota én gecontingenteerde visbestanden wordt in de nationale administratie nauwkeurig bijgehouden waarbij de producentenorganisaties elke twee weken een overzicht ontvangen met actuele visquota en transacties.
Heeft u advies of opmerkingen ontvangen van de Europese Directeur-Generaal van Maritieme Zaken en Visserij over tekortkomingen van het toezicht in Nederland?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 13 ben ik momenteel nog in gesprek met de Europese Commissie over het verloop van de inbreukprocedures. Als onderdeel van deze procedure heb ik adviezen en opmerkingen ontvangen vanuit de Commissie voor het verbeteren van het toezicht op de visserijsector in Nederland. Deze adviezen en opmerkingen zijn vertrouwelijk. Samen met de NVWA werk ik om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan deze aanbevelingen.
Herkent u signalen dat de NVWA niet op tijd voldoet aan Wet open overheid (Woo)-verzoeken? Bent u het ermee eens dat deze vertragingen het lastig maken om toezicht te houden op de controle op visvangst?
De Wet open overheid (Woo) is een belangrijk instrument voor transparantie door de overheid. Het is daarom belangrijk dat verzoeken binnen de daartoe wettelijk gestelde termijn afgehandeld dienen te worden, zodat verzoekers waar mogelijk beschikking krijgen over de gevraagde informatie. Tegelijkertijd is de uitvoering van de Woo door de grote volumes aan informatie in de praktijk soms lastig. Daar worstelen veel bestuursorganen mee. De NVWA blijft zich inzetten om aan de wettelijke termijnen te voldoen, zodat de gevraagde informatie zo snel mogelijk beschikbaar komt.
Vindt u het wenselijk, gezien het feit dat de NVWA als enige de verantwoordelijkheid draagt om controles uit te voeren op grote hoeveelheden vis, dat de transparantie van haar werk toeneemt? Hoe gaat u daarvoor zorgen?
De NVWA ziet dat de samenleving steeds meer betrokken is bij haar werkzaamheden. Het zorgt ervoor dat de NVWA het werk zichtbaar, open en transparant maakt. In het jaarbeeld doet de NVWA publiekelijk verslag van de belangrijkste resultaten en gebeurtenissen in het afgelopen jaar. In de IKA-visketen heeft de NVWA in 2022 benoemd welke risico’s de visketen met zich meebrengt en doet zij aanbevelingen voor het inrichten van het toezicht. Verder geldt er vanuit de controleverordening elke vijf jaar een rapportageverplichting richting de Europese Commissie over de uitvoering van de controlemaatregelen uit de controleverordening. De Commissie stelt op basis van de door de lidstaten ingediende verslagen en haar eigen waarnemingen om de vijf jaar een verslag op dat moet worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad. Op deze en andere manieren probeert de NVWA de transparantie van haar werkzaamheden te vergroten.
Heeft u periodiek overleg met de NVWA over het toezicht op de visvangst? Zijn de signalen over visfraude besproken en is hier sindsdien adequaat op gehandeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er mondelinge toezeggingen gedaan door het Ministerie van LNV of door de NVWA over het verbeteren van de controle op de visserij?
Het is mij niet duidelijk op wat voor toezeggingen in welk kader u hier doelt. In mijn communicatie met betrokkenen draag ik eenzelfde lijn uit, zoals ook weergegeven in mijn appreciatie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr. 220).
Heeft de Nederlandse overheid via andere wegen dan de NVWA signalen gekregen dat er mogelijk niet goed wordt gecontroleerd op de binnenlandse vishandel?
Mijn ambtenaren hebben contact met mensen die werkzaam zijn in de gehele visserijketen. Zij spreken regelmatig met de producentenorganisaties, afslagen, visserijgemeenten en individuele vissers. Ook de naleving van wet- en regelgeving en de controle in de visserijsector komen in deze gesprekken ter sprake. Mochten er dergelijke signalen worden afgegeven dat de controle op punten tekortschiet, dan worden deze gedeeld met de NVWA, zodat zij hier indien nodig op kunnen acteren om het toezicht te verbeteren.
Zo ja, hoe gaat u zo snel mogelijk deze signalen onderzoeken en rechtzetten?
Zie het antwoord op vraag 26.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
De gevolgen van de korting op het tongquotum |
|
André Flach (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de grote onvrede in de visserijsector over verloop van het overleg tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk over onder meer het tongquotum?1
Ja, ik heb kennis genomen van de zorgen die leven onder de visserijsector. In mijn contacten met de sector en in de bestuurlijk overleggen (BO’s) van 19 december 2023 en 25 januari jongstleden zijn deze zorgen aan de orde gekomen.
Is de hoge korting op het tongquotum door Nederland in de overleggen met de Europese Commissie en het Verenigd Koninkrijk geagendeerd als apart bespreekpunt? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie voert namens de EU-lidstaten de bilaterale onderhandelingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk. Nederland zit zodoende als lidstaat niet aan de onderhandelingstafel met het Verenigd Koninkrijk. Ook in de Landbouw- en Visserijraad is dit geen apart agendapunt maar onderdeel van de bespreking van de voortgang van de onderhandelingen in kader van de vangstmogelijkheden. Wel heb ik in Landbouw- en Visserijraden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1582 en kenmerk 2023Z20651) en overleggen met de Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1602) de hoge korting op de vangstmogelijkheden voor tong meermaals onder de aandacht gebracht en mijn zorgen over de sociaaleconomische gevolgen hiervan aangekaart. Ook heb ik bij de vaststelling Verordening Vangstmogelijkheden 2024 voor de Atlantische Oceaan en Noordzee een verklaring afgegeven over de sociaaleconomische gevolgen van de overeengekomen vangstmogelijkheden voor tong (kenmerk 2023Z20651).
Kunt u een inschatting geven van de sociaaleconomische gevolgen van de afgesproken korting van 60 procent op het quotum voor de tongvisserij op de Noordzee?
De uiteindelijke effecten zijn van meerdere factoren afhankelijk. Zo is het afhankelijk van hoe hoog de uiteindelijke vangstmogelijkheden gaan zijn zoals ook aangegeven in het verslag van de Landbouw en Visserijraad van december (kenmerk 2023Z20651) maar zal het effect ook verschillen tussen individuele vissers. In het BO van 19 december jl. heb ik richting de sector aangegeven dat ik de komende tijd meer duidelijkheid wil krijgen over deze effecten. Naar aanleiding van het bestuurlijk overleg van 25 januari jl. is naar voren gekomen dat er nog aanvullende vragen aan Wageningen Economic Research (WEcR) gesteld zullen worden om meer inzicht te krijgen in de bedrijfseconomische ontwikkelingen en toekomstperspectief.
Deelt u de analyse dat de genoemde korting, naast de saneringsregeling, het einde van nog meer visserijbedrijven zal betekenen?
Het is niet mogelijk om de gevolgen van de hoge korting inzichtelijk te maken voor individuele vissers. Dit is bijvoorbeeld mede afhankelijk van het aandeel contingenten wat een visser in zijn bezit heeft. Zoals aangegeven in het verslag van de Landbouw en Visserijraad van december (kenmerk 2023Z20651) blijf ik met de sector in gesprek over de gevolgen van deze afgenomen vangstmogelijkheden. Tevens laat ik WEcR verder analyse doen naar de gevolgen. Wanneer dit rapport wordt opgeleverd, zal ik de Kamer hier verder over informeren.
Wordt ervoor gezorgd dat nog voor 2024 de quota van gesaneerde kotters ter beschikking worden gesteld aan actieve visserijbedrijven? Kunt u een indicatie geven van de omvang hiervan?
Zoals aangegeven in de brief van 22 juli (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1455) zullen de vangstmogelijkheden van de vrijgekomen contingenten van de gesaneerde vaartuigen in 2024 beschikbaar gesteld worden voor de overgebleven vissers, waaronder de tongvissers. Deze vangstmogelijkheden worden in 2024 in beheer gegeven aan de producentenorganisaties (PO’s) op basis van hun vangsten in 2023. Voor tong betreft dit circa 24% van de totale te gecontingenteerde hoeveelheid. Het is aan de PO’s om vervolgens de vrijgekomen vangstmogelijkheden te verdelen over hun leden. Op deze manier wil ik er voor zorgen dat er geen vangstmogelijkheden ongebruikt blijven. Momenteel lopen nog juridische bezwaarprocedures over een aantal vervallen contingenten. Desondanks worden deze vangstmogelijkheden wel in beheer gegeven van de PO’s overeenkomstig met de uitvoeringsregeling en kunnen verdeeld worden door de PO’s over hun leden. Zowel de sector als ik hebben in het gesprek gedeeld dat het van belang is dat deze contingenten ter beschikking komen aan actieve vissers. Vanuit de PO’s zal hierin een gezamenlijke lijn worden opgesteld hoe hier invulling aan te geven. Tijdens het BO van 25 januari jl. heeft de sector hun voorstel voor de verdeling van de gesaneerde contigenten met mij besproken. Ik blijf met de sector in gesprek om te waarborgen dat deze ter beschikking komen van de actieve vissers.
Welke mogelijkheden ziet u binnen de bestaande stillig- en liquiditeitsregeling en daarbuiten voor financiële ruggensteun voor visserijbedrijven om 2024 te overbruggen?
De subsidiabiliteitsperiode van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) loopt af op 31 december 2023. Alle subsidies moeten zijn uitgekeerd voor 31 december 2023 om nog gefinancierd te kunnen worden onder de BAR. Een uitbreiding van de huidige stillig- en liquiditeitsregeling is daarmee geen optie. De staatssteunkaders voor visserij en aquacultuur bieden op dit vlak weinig ruimte voor een snel te realiseren regeling voor financiële ruggensteun. Er zijn een aantal opties voor zo’n regeling, te weten: de-minimisregeling, vrijstellingsverordening, EMFAF en notificeren. De route van een de-minimisregeling kan maar eens per drie jaar worden ingezet en is afgelopen voorjaar gebruikt voor de overbruggingsregeling. Onder de BAR zijn de stillig- en liquiditeitsregeling ingericht, maar deze regelingen zijn genotificeerd bij de Europese Commissie. Dit proces kan tot anderhalf jaar duren en biedt daarmee dus geen soelaas. De vrijstellingsverordening biedt geen ruimte voor een stilligregeling. De enige optie die overblijft is een stilligregeling onder het EMFAF, maar die is aan strenge voorwaarden verbonden. Het is op dit moment nog niet duidelijk of de huidige situatie voldoet aan deze strenge voorwaarden. Daarbij wil ik benadrukken dat de wenselijkheid van financiële ruggensteun voor mij afhankelijk is van een duidelijker beeld van de sociaal economische effecten van de vastgestelde vangstmogelijkheden voor tong.
Wordt eventueel ongebruikt budget voor de saneringsregeling visserij verschoven naar de stillig- en liquiditeitsregeling?
Ja, dit is al gebeurd. De stilligregeling is tweemaal opgehoogd vanuit ongebruikt budget van de saneringsregeling. Alle aanvragers die in aanmerking kwamen voor de stillig- of liquiditeitsregeling en aan de voorwaarden voldoen zijn hiermee geholpen.
Gaat u ervoor zorgen dat uitgebreid nader onderzoek wordt gedaan naar de oorzaken van de veronderstelde achteruitgang van het tongbestand en de huidige onzekerheden in International Council for the Exploration of the Sea (ICES)-modellen?2
Begin 2024 zal ICES het model achter het advies evalueren en waar nodig herzien op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten. Ik heb geen invloed op de inbreng van deze exercitie. Ik heb meermaals het belang van een tijdige afronding van deze benchmark benoemd omdat ik het van belang acht dat de uitkomst meegenomen kan worden in de vangstadviezen voor 2025.De uit te voeren benchmark zal in principe geen herziening van het vangstadvies voor 2024 opleveren.
Kunt u inzicht geven in de onderzoeken die worden gedaan naar de cumulatieve gevolgen van (het bouwen van) windparken op zee voor het ecosysteem van de Noordzee en vispopulaties?
Het Rijk zet via verschillende wegen in op onderzoek naar de ecologische effecten van de uitrol van windenergie op zee (WOZ). Via het Wind op zee ecologisch programma (Wozep) wordt onderzoek gedaan naar de directe impact van WOZ op beschermde soorten zoals zeevogels en bruinvissen, maar ook bredere ecosysteem effecten. Dit gebeurt op cumulatieve schaal, nationale maar ook internationale windparken worden hierin meegenomen. Nederland loopt hierin wereldwijd voorop. Daarnaast kijkt het programma Monitoring-Onderzoek-Natuurversterking-Soortbescherming (MONS) naar de impact van veranderd gebruik op de Noordzee, breder dan alleen de impact van WOZ. Deze onderzoeken zijn op het Noordzeeloket te vinden. Het is goed om hierbij te vermelden dat bovenstaande onderzoeken op dit moment niet commerciële vissoorten betrekken. Ik ben aan het verkennen welke mogelijkheden er zijn om binnen de bestaande onderzoeksprogramma’s aandacht te geven aan commerciële soorten, waaronder de tong.
Wordt er onderzoek gedaan naar de gevolgen van stroomkabels in zee voor de migratie van vis?
Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de impact van elektromagnetische velden op vissen. Het betreft hier projecten die kijken naar de impact op kraakbeenvissen en bentische vissen zoals het project Elasmopower en WMR onderzoek naar de effecten van elektromagnetische velden op benthische vissen3. Ook hebben er eerder onderzoeken plaatsgevonden in dit kader zoals het TenneT onderzoek naar de exportkabel van windmolenpark Borssele4 en het monitoringsprogramma naar het Offshore windmolenpark Egmond aan Zee5. Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar de effecten van elektromagnetische velden op migratiepatronen van vis6.
Hoe waardeert u de uitspraak van een Wageningen Marine Research (WMR)-onderzoeker dat «als het voorzorgsprincipe serieus gehanteerd zou worden […] er op grond van de Europese Kaderrichtlijn Marien en de resultaten van het laatste Quality Status-rapport van OSPAR geen windmolen meer gebouwd [zou] worden»?3
Bij de uitrol van Wind Op Zee (WOZ) worden zorgvuldig verschillende onderzoeken verricht zoals locatieonderzoek, en vindt toetsing op soorten- en gebiedsbescherming plaats. Het Ministerie van LNV heeft grenzen gesteld aan de impact om het behoud van het ecosysteem te waarborgen. Er zijn nog veel onzekerheden in de impact van WOZ en daarom wordt gewerkt met worst-case scenario’s en modellen om aan de veilige kant te zitten. Hiermee wordt dus wel degelijk gehoor gegeven aan het voorzorgsprincipe. Verschillende belangen worden afgewogen bij het gebruik op de Noordzee, waaronder de ontwikkeling van duurzame energie, noodzakelijk vanwege de klimaatverandering en vermindering van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Wel ben ik mij er van bewust dat er met deze ontwikkeling een ruimtelijk vraagstuk is ontstaan voor andere gebruikers, zoals vissers. Om deze reden moet het belang van voedselwinning in specifieke gebieden zorgvuldig worden afgewogen tegenover andere belangen. Tot slot wil ik aangeven dat er aanwijzingen zijn dat de uitrol van WOZ ook positieve gevolgen voor het mariene ecosysteem, onder andere voor bodemfauna en vispopulaties, kan brengen. Gezien overig gebruik binnen windparken minder plaatsvindt, fungeren zij als zogenaamde «veilige haven». Dit zijn langlopende onderzoeken in het kader van Monitoring Onderzoek Natuurversterking Soortenbescherming, waar echter nog geen definitief uitsluitsel op is te geven.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het beoordelingskader van ICES voor offshore-wind op ecosystemen en de visserij?
Binnen ICES is er ook aandacht voor effecten van Offshore wind op ecosystemen en visserij. Dit is onder andere belegd in de ICES werkgroep Working Group on Offshore Wind Development and Fisheries. Wageningen Marine Research is hierbij betrokken vanuit Nederland. Ontwikkelingen rondom onderzoek naar een dergelijk beoordelingskader vinden op dit moment plaats.
Het bericht 'Varkensboer die voor miljoenen is uitgekocht, wil op andere plek uitbreiden' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de in het artikel beschreven situatie, waarbij een uitgekochte varkenshouder elders zijn bedrijf uitbreidt?1
De varkenshouder waar het artikel betrekking op heeft, heeft gebruikgemaakt van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden – ook wel bekend als Maatregel gerichte aankoop (hierna: MGA) – om een veehouderijlocatie te beëindigen. Op grond van een voorwaarde uit de MGA mag een deelnemer niet elders in Nederland een veehouderij vestigen of overnemen, ook niet via een deelneming van de veehouder in een vennootschap, samenwerkingsverband of anderszins (het zogenoemde doorstartverbod). Een veehouder mag een bestaande veehouderijlocatie, die op het moment van aanvraag van de MGA al op zijn naam stond, voortzetten en, binnen de bestaande wettelijke kaders, uitbreiden.
Op grond van aan mij door provincie Noord-Brabant verstrekte informatie breidt de stoppende varkenshouder uit het artikel zijn bedrijf niet elders uit maar betreft de uitbreiding een ander bedrijf, namelijk het bedrijf van zijn broer, waar de stoppende varkenshouder bedrijfsmatig niet bij betrokken is.
In hoeverre geldt voor de landelijke opkoopregelingen dat de in Brabant ontstane situatie, waarbij een uitgekochte ondernemer elders een (familie-)bedrijf uitbreidt, kan worden voorkomen?
Net als in de MGA is ook in de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) een doorstartverbod als voorwaarde verbonden aan subsidieverstrekking. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven mag een veehouder een bestaande locatie voortzetten en uitbreiden, mits deze locatie al op het moment van subsidieaanvraag op zijn of haar naam stond (of de betreffende veehouder al deelnemer was in de vennootschap, het samenwerkingsverband of anderszins).
Indien uw inschatting is dat een dergelijke situatie zich ook kan voordoen rondom de landelijke opkoopregelingen, deelt u dan de mening dat dit zeer onwenselijk is omdat publiek geld dan kan worden gebruikt voor het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten?
Het doorstartverbod vloeit voort uit het Europese steunkader, waar de landelijke beëindigingsregelingen door de Europese Commissie aan getoetst zijn. Deze regelingen laten ruimte voor het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten in bepaalde gevallen, in het bijzonder op een andere bestaande locatie, zoals aangeduid in het antwoord op vraag 2. De regelingen bieden een subsidie voor veehouders die een locatie van hun bedrijf beëindigen maar bevatten geen voorschriften voor de concrete aanwending van die subsidie. De subsidie kan bijvoorbeeld worden aangewend voor het aflossen van een lening, maar ook voor investeringen in een ander bedrijf of voor de uitbreiding van een andere bestaande locatie voor zover dat is toegestaan binnen de regeling.
Daarbij heeft de veehouder ook de mogelijkheid om gebruik te maken van de latente ruimte binnen de voor die bestaande locatie aanwezige vergunning. Om uit te kunnen breiden, is echter meer nodig dan alleen de juiste vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Zo dient een veehouder te beschikken over voldoende productierecht voor melkvee, varkens en/of pluimvee en kan er in bepaalde gevallen ook een milieuvergunning/omgevingsvergunning nodig zijn om een uitbreiding mogelijk te maken. Voor de productierechten geldt dat wanneer een ondernemer gebruik maakt van een stoppersregeling, het merendeel van de productierechten wordt doorgehaald. Als een ondernemer dus besluit locatie A te beëindigingen via een beëindigingsregeling en locatie B wil uitbreiden, zal hij of zij productierechten van een andere ondernemer moeten overnemen (die bijvoorbeeld krimpt). Dankzij deze subsidievereisten daalt met de beëindigingsregelingen het aantal productierechten dat in Nederland beschikbaar is voor het houden van melkvee, varkens en pluimvee en wordt daarmee geborgd dat er sprake is van een blijvende daling van de stikstofdepositie.
In hoeverre geldt dat een ondernemer niet elders een soortgelijk bedrijf begint (het «beroepsverbod»), een voorwaarde die voortvloeit uit de Europese voorwaarden voor staatssteun waar de opkoopregelingen onder vallen wanneer er sprake is van een reeds afgegeven vergunning voor een bedrijf elders, zoals het geval is in Brabant?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gold in de MGA als voorwaarde voor een aankoop dat de uitgekochte veehouder niet elders in Nederland een veehouderij mag vestigen of overnemen.
Ook bij de Lbv-plus en de Lbv is sprake van een verbod voor deelnemers aan deze regelingen om elders dezelfde activiteit te starten door een veehouderijlocatie te vestigen of over te nemen. De reikwijdte van dat verbod is expliciet vermeld in de toelichtingen bij de regelingen (paragraaf 5.4.4 en paragraaf 8), zoals die zijn gemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie. Zoals ook aangegeven in voorgaande antwoorden kunnen deelnemers dus hun bedrijf op andere bestaande locaties voortzetten. Die voortzetting is naar zijn aard afhankelijk van de mogelijkheden die de vergunningen van betrokkene daarvoor bieden.
Vindt u het nodig om bij het vervolg van de landelijke opkoopregelingen ook oog te hebben voor reeds afgegeven vergunningen, waarmee het mogelijk is om de bedrijfsvoering op die andere vergunning toch voort te zetten?
De landelijke beëindigingsregeling hebben tot doel de stikstofdepositie die door individuele veehouderijlocaties wordt veroorzaakt op overbelaste en voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden te beëindigen. Het aangrijpingspunt van de landelijke beëindigingsregeling is daarmee de individuele veehouderijlocatie. De voorwaarden voor subsidieverstrekking (criteria, vereisten en vergoedingen) zien om die reden uitsluitend op de veehouderijlocatie waarvoor subsidie wordt verleend, niet op andere veehouderijlocaties die tot dezelfde onderneming behoren. Daarmee zou zich immers de situatie kunnen voordoen dat ook eisen worden gesteld aan een veehouderijlocatie die buiten de doelgroep van de betreffende regeling valt.
Hoe verhoudt het potentieel aan stikstofreductie door de opkoopregelingen zich tot het totaal aan ongebruikte vergunde stikstofruimte in Nederland?
Er is geen compleet beeld van latente ruimte in natuurvergunningen. Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Omtzigt (De Groep-lid Omtzigt) (Kamerstuk 2022–2023 Aanhangsel 1670) schat ik, op basis van een door onderzoeksbureau Sweco uitgevoerde desk research, de omvang van latente ruimte in de agrarische sector in tussen de 25% en 40% van de verleende natuurvergunningen.
Ingebruikname van latente ruimte is onwenselijk, omdat het een risico kan vormen voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Een veehouder heeft echter meer nodig dan alleen ruimte in zijn natuurvergunning om te komen tot een uitbreiding op een locatie. Zo dient een veehouder te beschikken over voldoende productierecht voor melkvee, varkens en/of pluimvee en kan er in bepaalde gevallen ook een milieuvergunning («omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit») nodig zijn om een uitbreiding mogelijk te maken.
Ik onderken het risico van ingebruikname van latente ruimte voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarom heb ik in de Kamerbrief van 25 november 2022 de aanpak van latente ruimte aangekondigd, onder meer door herinvoering van een natuurvergunningplicht voor intern salderen. Begin 2023 heb ik daartoe een conceptwetsvoorstel in consultatie gebracht. Dat voorstel bevatte ook de in het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV aangekondigde aanscherping van de stikstofdoelen.2 In oktober 2023 heeft het lid Akerboom een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om, indien de wetswijziging voor de aanscherping van de stikstofdoelen niet bij de Tweede Kamer wordt ingediend, het onderdeel voor de herintroductie van de vergunningplicht voor intern salderen wel zo snel mogelijk voor te leggen aan de Raad van State en vervolgens naar de Kamer te sturen.3 Deze motie is door de Kamer verworpen.4 Los daarvan geven de reacties uit de internetconsultatie aanleiding om te bezien welk instrument het beste aansluit bij het doel om grip te krijgen op latente ruimte en zekerheid bij natuurvergunningen. Daarbij kijk ik ook naar eventuele alternatieven voor de vergunningplicht. Ik wil de keuzes die hierover gemaakt kunnen worden, overlaten aan een volgend kabinet.
Het is nog te vroeg om een prognose te geven van de reductie van de ammoniakemissie en stikstofdepositie die met de Lbv en Lbv-plus gerealiseerd kan worden. Pas op het moment dat meer zekerheid bestaat over het aantal en het soort veehouderijlocaties (zoals ligging ten opzichte van overbelaste en voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, sector en omvang) dat daadwerkelijk overgaat tot definitieve en onherroepelijke beëindiging is het mogelijk om tot een onderbouwde prognose te komen.
Verwacht u dat met het huidige openstellingsbudget alle geïnteresseerde ondernemers zouden kunnen worden uitgekocht? Zo nee, hoe veel meer budget is daarvoor nodig in 2024?
De interesse voor de vrijwillige beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus is groot. Om alle aanvragen die aan de voorwaarden voldoen te kunnen honoreren zijn extra middelen nodig. Ik maak me sterk voor het vinden van deze middelen. Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren.
De mestderogatie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In de derogatiebeschikking is duidelijk opgenomen dat u per 1-1-2024 de nutriënten verontreinigde (NV)-gebieden moet hebben aangewezen. Erkent u dat u een serieus risico op Brussels ingrijpen neemt door deze gebieden nog niet te hebben aangewezen?
Erkent u dat u veehouders hiermee onnodig lang in onzekerheid houdt en mogelijk opzadelt met onnodig hoge kosten wanneer Brussel zelf de regie neemt? Zo ja, wat is uw beleid om veehouders vertrouwen te geven?
Met de bekendmaking van de regeling is voor landbouwers duidelijk welke nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden) zijn aangewezen. Hiermee implementeer ik de voorwaarden vanuit de derogatiebeschikking tijdig voor 1 januari 2024.
Het proces om te komen tot de (door mij gewenste gedetailleerde) aanwijzing van NV-gebieden vergde tijd, mede i.v.m. het noodzakelijke overleg met de Europese Commissie. Juist ook vanwege de ingrijpendheid van de maatregelen die gelden voor NV-gebieden wilde ik dat we de gebieden zo gedetailleerd mogelijk konden aanwijzen, zodat de gebieden worden aangewezen waar de maatregelen door de agrariërs ook echt nodig zijn en effect hebben.
Ik realiseer me dat de maatregelen een grote impact hebben op de agrarische bedrijfspraktijk. Vanwege die ingrijpendheid zal ik de agrariërs in de NV-gebieden helpen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat de waterkwaliteit in deze gebieden op orde komt. Dit wil ik doen met advies van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet en het ophalen van best practices in de praktijk en bij waterschappen. Vervolgens zal ik actief de boeren in deze gebieden hierover informeren.
Bent u bereid om de bufferzones rond Natura 2000-gebieden, die u per 1-1-2024 moet toepassen, te baseren op maatwerk waarbij u zich vanuit het oogpunt van doeltreffendheid enkel focust op habitattypen waarvan de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden en niet op gehele Natura 2000-gebieden?
Met de aanwijzing van de derogatievrije zones rond Natura 2000-gebieden geef ik uitvoering aan de voorwaarde in de derogatiebeschikking, dat met ingang van 1 januari 2024 ook geen derogatievergunning meer mag worden verstrekt voor percelen die binnen een bufferzone liggen rondom de grens van een Natura 2000-gebied waar de kritische stikstofbelasting voor stikstofdepositie wordt overschreden. De voorwaarde uit de derogatiebeschikking ziet dus op het hele Natura 2000-gebied waar de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. De derogatiebeschikking biedt geen ruimte om hiervan af te wijken door enkel te focussen op habitattypen in het Natura 2000-gebied waar de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden.
Op basis van een advies van Wageningen Environmental Research (WEnR) heb ik een zone vastgesteld rondom de Natura 2000-gebieden waar de KDW wordt overschreden. De Natura 2000-gebieden die het betreft zijn opgenomen in bijlage 5 van mijn Kamerbrief van 5 december over de voortgang implementatie derogatiebeschikking mest en implementatie van met nutriënten-verontreinigde gebieden (Kamerstuk 33 037, nr. 521) en in bijlage II bij de op 19 december gepubliceerde regeling (Stcrt. 2023, 34882).
Welke maatregelen treft u om de mestexcretie in 2025 zoveel mogelijk in overeenstemming te laten zijn met het dan geldende excretieplafond? Bent u bereid om hierbij alles in het werk te stellen om een generieke korting te voorkomen en om bedrijven die door willen te ontzien?
De maatregelen die ik nu reeds genomen heb – voorlopig afzien van het actualiseren van de excretieforfaits voor melkvee en voorlopig afzien van het openstellen van de fosfaatbank – richten zich op het voorkomen dat de mestproductie toe kan nemen. Dit is een eerste stap om de mestproductie in 2025 zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met het dan geldende nationale mestproductieplafond. Het effect van deze maatregelen en de resultaten van de Lbv en Lbv-plus op het doelbereik zullen door mij gemonitord worden en zo nodig zullen extra aanvullende maatregelen getroffen moeten worden. Over deze extra aanvullende maatregelen, zoals de mate van verhoging van het afromingspercentage bij overdracht van fosfaatrechten, ga ik het gesprek aan met sectorpartijen. Insteek daarbij is het voorkomen van een generieke korting op fosfaatrechten om te voldoen aan de mestproductieplafonds uit de derogatiebeschikking. Voorts verwijs is u naar mijn brief van 5 december jl. over dit onderwerp.
Bent u zich ervan bewust dat de afbouw/verlies van derogatie voor de veehouderij met bijbehorende gevolgen ertoe leidt dat komend jaar gezinsbedrijven acuut in financiële problemen komen?
Ik ben mij ervan bewust dat de derogatiebeschikking een grote impact heeft op de agrarische sector en op individuele bedrijven (zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer van 28 september 2022 (Kamerstuk 33 037, nr. 480)). Daarnaast heeft het koude en natte voorjaar geleid tot minder afzetmogelijkheden voor dierlijke mest en een toename van de mestafzetkosten. Ter uitvoering van de moties van de leden Van Campen c.s. en Boswijk c.s. (Kamerstukken 33 037, nr. 468 en nr. 469) heb ik Wageningen Economic Research (WEcR) opdracht gegeven de economische effecten van de maatregelen uit de derogatiebeschikking voor verschillende typen melkveebedrijven in beeld te brengen. Ik streef ernaar dit onderzoek medio januari 2024 naar de Tweede Kamer te sturen.
Kunt u aangeven wat de additionele kosten zijn voor een doorsnee melkveehouder die het gevolg zijn van de afbouw/verlies van derogatie in combinatie met het verlies aan grond door het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) (bufferstroken)?
De additionele kosten voor mestafzet ten gevolge van de derogatiebeschikking zullen sterk uiteenlopen per melkveebedrijf. Deze zijn onder andere afhankelijk van de bedrijfsstructuur, het management en de regio waar het bedrijf zich bevindt. Ik verwijs u naar het onderzoek genoemd in het antwoord op vraag 5, dat ik naar verwachting medio januari 2024 naar de Tweede Kamer zal sturen.
Erkent u dat de huidige financiële situatie van veehouderijbedrijven, mede veroorzaakt door de afbouw/verlies van derogatie, ertoe leidt dat deze bedrijven geen financiële slagkracht meer overhouden om de door de overheid beoogde transitie in te zetten? Zo ja, wat gaat u voor deze bedrijven doen?
Zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 30 252, nr. 77) is het verdienvermogen van agrarische ondernemers een cruciale factor voor het laten slagen van de transitie naar een duurzame landbouw. Ter uitvoering van ook de motie van de leden Thijssen en Bromet (Kamerstuk 36 200, nr. 38), heb ik het in het antwoord op vraag 5 genoemde onderzoek door WEcR uitgezet naar de economische en milieueffecten van mogelijke maatregelpakketten die inspelen op de beleidsopgaven voor natuur, klimaat en waterkwaliteit en op mogelijke transitiepaden. Vervolgens wordt nagegaan welk type ondersteunende instrumenten vanuit markt en overheid potentie hebben om de landbouwbedrijven in de transitie te ondersteunen. Ik streef ernaar dit onderzoek medio januari 2024 naar de Tweede Kamer te sturen. Het is ter overweging aan het volgende Kabinet of, en zo ja, welke maatregelen getroffen moeten worden.
Bent u zich er van bewust dat de huidige situatie op de mestmarkt als gevolg van de afbouw van derogatie in combinatie met overige factoren als oplopende rentestanden ertoe leidt dat vooral jonge ondernemers financieel naar de afgrond worden gedrukt en hiermee onze toekomstige voedselmakers en beheerders van het landschap worden verloren? Wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het belangrijk dat jonge ondernemers behouden blijven in de agrarische sector. Ik zet mij in voor jonge boeren, onder andere met de jonge boerenregeling en ook fiscaal wordt bedrijfsoverdracht gefaciliteerd. Tegelijkertijd heb ik geen mogelijkheden om bepaalde algemene bedrijfsomstandigheden, zoals verhoging van de mestafzetkosten, te veranderen voor specifieke doelgroepen, zoals jonge boeren. Ik ben wel voornemens om in 2024 het steuninstrument vestigingssteun jonge landbouwers open te stellen. Hiervoor wordt vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 25.000 euro per jonge landbouwer gefinancierd. In mijn Kamerbrief van september (Kamerstuk 30 252, nr. 128) heb ik de Kamer geïnformeerd om 100 miljoen euro aan het steuninstrument toe te voegen.
Deelt u de mening dat de huidige afbouw/verlies van derogatie te snel gaat ten opzichte van de gehele transitie van de landbouw waardoor er nu bedrijven op «omvallen» staan?
Nederland heeft sinds 2006 een derogatie op de Nitraatrichtlijn verkregen. Bij het opnieuw verlenen van de derogatie werden daar steeds meer voorwaarden aan verbonden, omdat de waterkwaliteit in Nederland onvoldoende verbeterde. Hoewel het kabinet zich tot het uiterste heeft ingespannen voor het verkrijgen van een volledige nieuwe derogatie, heeft de Europese Commissie in de derogatiebeschikking voor de periode 2022–2025 een afbouwpad van de derogatie opgenomen en aan deze afbouwende derogatie strenge voorwaarden verbonden. Ik ben mij bewust van het korte tijdpad waarmee bedrijven geconfronteerd worden en de impact hiervan op de bedrijfsvoering.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om de daling van de gebruiksnorm voor N-dierlijk minder snel te laten dalen zodat er een transitiepad met perspectief ontstaat voor de agrarische sector?
Zowel het afbouwpad voor dierlijke mest als de korting op de totale stikstofgebruiksnorm in NV-gebieden die in de beschikking zijn opgenomen zijn bindend, ik zie geen ruimte om daarvan af te wijken.
Bent u bereid om de subsidiebedragen van de regeling «subsidie behoud graslandareaal» te herzien in het licht van de explosief gestegen mestafvoertarieven? En bent u bereid om in de berekening van het subsidiebedrag per tien kilogram stikstof uit te gaan van het actuele wettelijke forfaitaire stikstofgehalte van rundveedrijfmest in plaats van het oude forfait?
Ik ben mij ervan bewust dat de kosten voor het afzetten van dierlijke mest zijn gestegen vanwege de afname van de mestplaatsingsruimte. De Subsidieregeling behoud grasland is bedoeld als tegemoetkoming in een deel van de extra kosten die derogatiebedrijven moeten maken als gevolg van de afbouw van de derogatie en is erop gericht landbouwers te stimuleren derogatie aan te vragen om daarmee het graslandareaal van deze bedrijven te behouden. In de regeling wordt uitgegaan van een forfaitaire vergoeding van twintig euro per tien kg stikstof uit dierlijke mest per hectare terugval in de mestplaatsingsruimte. De berekening van deze vergoeding is gebaseerd op informatie van WEcR over mestafzetprijzen uit het bedrijveninformatienet (BIN) van 2020. Hierbij is rekening gehouden met het stikstofgehalte in een ton melkveemest zoals vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest en mineralencijfers (WUM). Op dit moment zie ik binnen het beschikbare budget voor de regeling (ca. 130 miljoen euro) en binnen de kaders van de Europese de-minimissteunvoorwaarden geen ruimte om de subsidiebedragen te verhogen, ondanks de toegenomen kosten voor mestafzet.
Bent u ermee eens dat de strikte definitie van het «geen aanspraak kunnen maken op een derogatievergunning» als uitsluitingsgrond binnen de regeling «subsidie behoud graslandareaal» onevenredig is voor bedrijven waarbij slechts een klein percentage van het areaal buiten Natura 2000-gebied of een waterwingebied ligt? Bent u bereid dit te herzien?
Ook bedrijven die een klein percentage van het areaal buiten een Natura 2000-gebied, een derogatievrije zone rondom een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebied hebben liggen, kunnen onder voorwaarden voor de subsidie in aanmerking komen. Om hiervoor in het kalenderjaar 2024 in aanmerking te komen, moeten zij in 2021 of 2022 en ook in 2023 een derogatievergunning hebben gehad en opnieuw derogatie aanvragen en verkrijgen. De subsidie die een landbouwer ontvangt is afhankelijk van de mate van terugval in de mestplaatsingsruimte door afname van de derogatienorm en het aantal hectare dat in feitelijk gebruik is bij het bedrijf. Deze bedrijven ontvangen daarom voor de percelen in Natura 2000-gebied, derogatievrije zone rondom een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebied een hogere vergoeding.
Erkent u dat het toekomstperspectief in de melkveehouderij voor een belangrijk deel afhankelijk is van de investeringen die gedaan kunnen worden in innovaties en de inzet van extra grond? Zo ja, ziet u mogelijkheden om extra investeringen mogelijk te maken binnen de komende begrotingsstaat Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?
Naast investeringen in innovaties, waarvan de werkzaamheid en de milieu-impact kan worden geborgd, zijn langjarige vergoedingen voor ecosysteemdiensten en verlaging van de grondkosten belangrijk voor het toekomstperspectief van melkveebedrijven. Zoals u hebt kunnen lezen werden juist in het landbouwakkoord hierover afspraken gemaakt. Het is nu aan het volgende kabinet om te overwegen of er aanvullend op de LNV-begroting maatregelen moeten worden genomen.
Bent u het ermee eens dat mede door overheidsingrijpen de melkveehouderijsector de laatste acht jaar veel heeft moeten inleveren, zoals de generieke korting van 8,3 procent, de afbouw van de derogatie en de introductie van de bufferstroken en dat mede hierdoor het toekomstperspectief zwaar onder druk staat?
Ik ben mij ervan bewust dat de impact van overheidsingrijpen omwille van Europese kaders en natuur- en milieudoelen (waaronder waterkwaliteit) groot is op het boerenerf. Ten aanzien van het toekomstperspectief van melkveebedrijven verwijs ik naar mijn antwoord op voorgaande vragen.
Bent u bereid om het de hoeveelheid stikstofbemesting per hectare de komende jaren te verruimen om de sector de gelegenheid te bieden om de aanpassingen in de bedrijfsvoering over een periode van tien jaar te realiseren?
Zoals u terecht opmerkt in vraag 1 en 2 is er een reëel risico op ingrijpen van de Europese Commissie wanneer Nederland zich niet aan de voorwaarden uit de derogatiebeschikking alsmede andere EU-regelgeving houdt. Daar valt ook de 20% verlaging van de stikstofgebruiksnorm onder, die in de NV-gebieden zal plaatsvinden. Ook de gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest is gebonden aan Europese kaders (170 kg N/ha/jaar of voor bedrijven met een derogatievergunning in 2024 en 2025 nog de hogere derogatienorm). Ik zie daarnaast geen ruimte om de stikstofgebruiksruimte in andere gebieden te verhogen, omdat de Nitraatrichtlijn ook voorschrijft dat waterverontreiniging door nitraten uit de landbouw dient te worden verminderd en voorkomen. Een toename van de stikstofbemesting boven het huidige niveau is daarmee niet in lijn.
Als blijkt dat er door verouderde gegevens met betrekking tot de bijdrage van de landbouw onterecht gebieden zijn aangewezen als nutriënten-verontreinigd, wanneer herziet u dan deze gebieden?
De aanwijzing van de NV-gebieden geldt in ieder geval voor de duur van de derogatiebeschikking, 2024 en 2025. Deze aanwijzing en daarmee de geldende maatregelen in deze gebieden, staat hiermee vast voor de komende twee jaar. Voorts verwijs ik u naar de gelijktijdig verzonden brief aan uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) over dit onderwerp.
Betekent dit dat wanneer blijkt dat de bijdrage van de landbouw in de actuele cijfers lager blijkt dan 19 procent, de korting van uiteindelijk 20 procent totaal stikstof wordt teruggedraaid?
De aanwijzing van de NV-gebieden geldt in ieder geval voor de duur van de derogatiebeschikking, 2024 en 2025. Deze aanwijzing en daarmee de geldende maatregelen in deze gebieden, staat hiermee vast voor de komende twee jaar. Voorts verwijs ik u naar de gelijktijdig verzonden brief aan uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de vaste commissie voor LNV over dit onderwerp.
Waarom wordt met 19 procent aandeel zonder buitenlandse bronnen gerekend, terwijl het om het totaal van nutriënten in water gaat? Wat zou het percentage drempelwaarde-aandeel zijn als de overige bronnen wel worden meegerekend?
Het percentage drempelwaarde-aandeel van de landbouw is in de derogatiebeschikking vastgesteld op 19%, hiervan kan niet worden afgeweken. Om alle agrariërs in Nederland op dit punt gelijkwaardig te behandelen, is de buitenlandse belasting – evenals de inlaat vanuit Rijkswateren – bij de bepaling van de bijdrage van de landbouw in de verontreiniging van het oppervlaktewater niet meegewogen in de totaalsom. Ik heb hiertoe in afstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstraat (I&W) besloten.
De gevolgen van het aalverbod op vissen met de ankerkuil in grote wateren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is de veronderstelling juist dat het aalverbod ook van toepassing is op vissen met de ankerkuil in grote wateren als de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, terwijl hier geen sprake is visserij op de aal en ook niet van bijvangst van aal?1
Op basis van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20232 is de aalvisserij in de kustwateren, waaronder de Eems-Dollard, de Waddenzee en de Westerschelde, gesloten voor zes maanden. Hierbij is er enige ruimte voor de lidstaten om die periode zelf te bepalen, rekening houdend met het migratiepatroon van aal. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 20243 is dit ook bepaald. In Nederland is de gesloten periode op basis hiervan vastgesteld op 1 september tot 1 maart en nationaal opgenomen in de Uitvoeringsregeling zeevisserij.
Op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 is het in de gesloten periode verboden om op aal te vissen of aal onbedoeld mee te vangen. In de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 is het weliswaar niet meer verboden aal onbedoeld mee te vangen, maar moeten lidstaten wel alle redelijke inspanningen leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Gebruik van een vistuig in de gesloten aalperiode kan dus alleen worden toegestaan als uit onderzoek duidelijk is dat hiermee geen aal kan worden gevangen, of hooguit als incidentele bijvangst. Daarom zijn alle vistuigen die bedoeld zijn om op aal te vissen, of die geschikt zijn om aal onbedoeld mee te kunnen vangen in die periode in de Nederlandse wateren verboden. Dit geldt ook voor de ankerkuil.
Waarom is het aalverbod in de Uitvoeringsregeling visserij op alle typen ankerkuil van toepassing verklaard, terwijl de ankerkuil die gebruikt wordt in het rivierengebied door het aanbrengen van onder meer inkelingen aangepast is op de aalvisserij en de ankerkuil die gebruikt wordt in onder meer de Eems-Dollard, Waddenzee en Westerschelde dergelijke inkelingen niet heeft en niet geschikt is voor aalvangst?
In de visserijregelgeving is slechts één type ankerkuil gedefinieerd en dat is de ankerkuil die is opgenomen in artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij als aalvistuig. Er is geen definitie van een ankerkuil specifiek voor het gebruik in de kustwateren waar geen aal mee kan worden (bij)gevangen.
Klopt het dat bij het vissen met de ankerkuil tijdens het Wageningen Marine Research project (Eems, Waddenzee) hoegenaamd geen aal is (bij)gevangen?2
Het project waar u op doelt is onderdeel van een lopend onderzoek met als doel om kennis over pelagische soorten te verzamelen. In deze specifieke toepassing van de ankerkuil waarbij dit vistuig hoog in de waterkolom wordt toegepast, in combinatie met de specifieke locaties waar dit onderzoek is uitgevoerd, wordt inderdaad nauwelijks aal bijgevangen. Maar als dit vistuig op een andere wijze wordt toegepast dan in het specifieke onderzoek, of op andere locaties in de Waddenzee dan kan wel bijvangst van aal plaatsvinden. Daarom mag dit vistuig niet worden gebruikt in de gesloten periode voor aalvisserij en is nog specifiek onderzoek nodig om te komen tot een ankerkuil met specificaties waarbij in alle toepassingen aalvangst slechts als incidentele bijvangst mogelijk is.
Klopt het dat Duitse visserijbedrijven de ankerkuil zonder inkelingen wel mogen gebruiken, terwijl sprake is van dezelfde Europese aalverordening, omdat de regelgeving zich in Duitsland richt op het niet mogen (bij)vangen van aal?3
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven hoe in Nederland de gesloten periode voor aal is geregeld. Ook voor Duitsland geldt op dezelfde wijze als in Nederland de regelgeving dat geen visserij mag plaatsvinden in de gesloten periode waarbij aal kan worden gevangen. Deze bepaling, die EU breed van toepassing is, heeft zowel betrekking op gerichte vangst van aal als op bijgevangen aal. De regelgeving ziet dus op het niet mogen vangen van aal, waarbij in Nederland is bepaald dat als vistuigen meer dan incidenteel aal kunnen bijvangen deze vistuigen dan niet gebruikt mogen worden. Wanneer echter uit onderzoek blijkt dat bijvangst slechts incidenteel kan plaatsvinden dan kan dit vistuig wel worden toegepast. Mogelijk geldt dit in de Duitse visserijsituatie voor de ankerkuil.
Is de veronderstelling juist dat de Europese aalverordening gebruik van ankerkuilen zonder inkelingen, waarmee in principe geen aal kan worden (bij)gevangen, tijdens de gesloten periode voor de aalvisserij niet verbiedt?
De Aalverordening ((EU) nr. 1100/20076) bevat geen verboden voor bepaalde vistuigen. Op grond van deze verordening hebben lidstaten sinds 2009 nationale aalbeheerplannen opgesteld. In het Nederlandse aalbeheerplan is een gesloten periode voor aalvisserij ingesteld door hiervoor een verbod op het gebruik van aalvistuigen in deze periode in te stellen. Daarnaast is op grond van de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2023 voor kustwateren en het zeegebied een verbod op zowel de vangst als bijvangst van aal van toepassing. In Nederland is dit verbod ingevuld door aan te sluiten op het reeds langer van toepassing zijnde verbod op het gebruik van aalvistuigen op grond van de Aalverordening, omdat met deze vistuigen hoe dan ook aal kan worden gevangen, hetzij als hoofdvangst, hetzij als bijvangst. Als met onderzoek kan worden onderbouwd dat een vistuig zodanig kan worden aangepast dat aalvangst met dit vistuig nauwelijks meer mogelijk is dan kan dit vistuig worden toegestaan in de gesloten periode. Hiervoor is dan een wetenschappelijke onderbouwing nodig en ook de regelgeving zal hier dan op moeten worden aangepast. Voor de ankerkuil ben ik voornemens om hiervoor onderzoek te starten.
Bent u bereid op kortst mogelijke termijn de regelgeving zo aan te passen dat onderscheid wordt gemaakt tussen de genoemde typen ankerkuil, waarbij ruimte wordt geboden voor genoemde ankerkuilen zonder inkelingen (in de kustwateren en zeearmen) en waarbij in principe geen aal kan worden bijgevangen, dan wel dat hiervoor ontheffingen worden afgegeven?
Het is op grond van de EU-verordeningen inzake vangstmogelijkheden en de Uitvoeringsregeling zeevisserij alleen mogelijk om een aangepaste ankerkuil toe te staan in de gesloten periode voor aal, als er geen aal mee kan worden (bij)gevangen of dat deze vangst verwaarloosbaar is. Als aal kan worden bijgevangen met de ankerkuil, zou het toestaan van dit vistuig niet in overeenstemming zijn met de verplichting van lidstaten uit de EU-verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2024 om redelijke inspanningen te leveren om incidentele bijvangst van aal zo veel mogelijk te beperken en waar mogelijk uit te bannen. Een specifiek aangepaste ankerkuil voor andere soorten dan aal zal daarom goed omschreven en gedefinieerd moeten worden. Onderzoek is nodig om tot een zodanige omschrijving en een hierbij horende onderbouwing te komen waaruit blijkt dat met de aangepaste ankerkuil geen (bij)vangst van aal meer kan plaatsvinden. Een belangrijke voorwaarde is daarbij ook dat het toezicht en de handhaving van het gebruik van dit vistuig in de gesloten periode uitvoeringstechnisch haalbaar moet zijn. Ik wil mij in het komend jaar er voor inzetten dat de mogelijkheden hiervoor binnen de gestelde kaders worden onderzocht en uitgewerkt.
Het bericht 'Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de wanhoop van 25 garnalen- en mesheftenvissers, zoals geuit in het nieuwsartikel «Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied»?1
Ik besef dat dit vissers gaat raken. Dat is pijnlijk. Daarom probeer ik in de uiteindelijke vormgeving van het pakket zoveel mogelijk rekening te houden met deze belangen. Vissers die schade zouden lijden als gevolg van een eventuele gebiedssluiting, kunnen een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming. Ook verken ik mogelijkheden voor andere flankerende maatregelen.
Waarom heeft u de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uitstellen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1572) niet uitgevoerd, aangezien daar nadrukkelijk in is gevraagd om uitstel van het verbod op bodemberoerende visserij «totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel bijdraagt aan het herstel van de natuurwaarden»?
Op 4 oktober heb ik uw Kamer laten weten hoe ik gevolg heb gegeven aan de motie van het lid Van der Plas2. Ik heb het Toegangsbeperkend Besluit (hierna: TbB) niet per 5 oktober 2023 inwerking laten treden. Ik heb aangegeven dat ik de dialoog ruimte wilde geven om te komen tot een alternatief pakket aan maatregelen. Ik heb verder gemeld dat ik 31 december 2023 een TbB zal instellen. Op dit laatste kom ik terug. Ik acht het van belang om meer tijd te nemen om tot een zorgvuldig en evenwichtig maatregelenpakket te komen.
Wat betreft het punt omtrent herstel van natuurwaarden en metingen die laten zien dat maatregelen daaraan bijdragen is het noodzakelijk om tot een robuust en juridische voldoende zeker pakket aan maatregelen te komen. Daarbij kunnen we geen risico’s lopen. Het is evident dat als het doel van de natuurcompensatie een kwaliteitsverbetering is, dat een gebied dan zoveel mogelijk met rust gelaten dient te worden en dat effecten van gebruik op het habitat moeten worden voorkomen. Ik vind het belangrijk dat als er een gebied wordt gesloten we goed monitoren wat effecten daarvan zijn zodat we zicht krijgen op het daadwerkelijke herstel.
Hoe rijmt u de dreiging om alsnog 24.550 hectare visgrond te sluiten in de Voordelta met de toezegging aan de Kamer om overeenstemming te zoeken over een alternatief compensatiepakket met maatregelen (Kamerstuk 29 664, nr. 208)?
Ik heb op 4 oktober aan de Kamer aangegeven dat als blijkt dat er overeenstemming binnen bereik is, ik het TbB daarop aanpas. Betrokken partijen, waaronder de visserijsector, de natuur- en milieuorganisaties, het Havenbedrijf Rotterdam en het Ministerie van IenW/Rijkswaterstaat, hebben zich de afgelopen maanden tot het uiterste ingespannen om tot een breed gedragen pakket met compensatiemaatregelen te komen. Ik heb gemerkt dat de wil er echt was om er samen uit te komen. Helaas is dat niet volledig gelukt. Het is nu aan mij om maatregelen te nemen om de natuurcompensatie te realiseren. Hiertoe ben ik juridisch gehouden. Ik zal het TbB niet per 31 december 2023 instellen en meer tijd nemen om te komen tot een zorgvuldig besluit.
Deelt u de mening dat een compromis met zo’n harde dreiging geen «overeenstemming» kan worden genoemd, maar eerder chantage?
Om een open en transparant dialoogproces te hebben, was het relevant om duidelijk te zijn over welke gebied gesloten zou gaan worden als partijen er toch niet uitkomen. Betrokken partijen hebben zich tot het uiterste ingespannen om er samen uit te komen. Ik zie op dit moment geen beweging meer en dit brengt mij tot de conclusie dat we er ook niet uit gaan komen. Ik zal de laatste ingebrachte voorstellen en de belangen van alle partijen meewegen in mijn uiteindelijke keuze voor het pakket aan maatregelen.
Hoe verantwoordt u de dreiging van het sluiten van deze visgronden met de toezegging aan de vissers dat er zou mogen blijven worden gezien, die is gedaan bij het aanwijzen van de Voordelta als compensatiegebied voor de Tweede Maasvlakte? In hoeverre acht u het rechtvaardig dat de visserij alsnog moet opdraaien voor de uitbreiding van de Rotterdamse Haven? Hoe schat u de gevolgen van dit besluit in voor het vertrouwen in de overheid door vissers en de gemeenschappen om hen heen?
Voor uitbreiding van de Tweede Maasvlakte zijn natuurcompensatiemaatregelen getroffen in de Voordelta. De visserij is hierbij zoveel als mogelijk ontzien. Dertien jaar lang heeft monitoring op de natuurontwikkeling plaatsgevonden en helaas is de constatering geweest dat de beoogde natuurcompensatie niet aantoonbaar is gerealiseerd. Omdat dat niet is aangetoond, dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden om aan die juridische verplichting te voldoen. Het is pijnlijk dat ik een TbB moet nemen in de Voordelta waardoor de visserijsector ook geraakt wordt door de natuurcompensatie opgave. Echter ik ben juridisch gehouden om compensatiemaatregelen te treffen. De natuur moet gecompenseerd worden en ik zie geen andere mogelijkheid dan door een deel van het gebied zoveel mogelijk met rust te laten.
Bent u bereid alsnog naar een dialoog te zoeken met de visserijsector, zonder dreigementen van sluiting van visgronden, waar wordt gezocht naar echt alternatieve oplossingen voor het sluiten van visgronden?
LNV is sinds 2020 in gesprek met verschillende partijen om te komen tot een pakket aan maatregelen Inmiddels ligt er een rechterlijke uitspraak waartoe ik mij moet verhouden. Daarom is in februari een intensief dialoogproces gevoerd waar onder andere de visserijsector en de natuur- en milieuorganisaties aan deel hebben genomen. Als er betere alternatieven zouden zijn geweest, die aan alle belangen tegemoet komen, zouden die zijn ingebracht. Helaas is geen volledige overeenstemming bereikt over een samenhangend pakket van maatregelen. Dit noodzaakt mij om over de maatregelen te besluiten.
De voorgenomen gebiedssluiting voor de visserij in de Voordelta |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat visserijbedrijven zich in een wurgtang voelen zitten in het overleg over mogelijke gebiedssluiting in de Voordelta1?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ik ben me erg bewust van het gevoel dat leeft bij de visserij.
Deelt u de analyse dat het sluiten van belangrijke visgebieden voor zuidwestelijke visserijbedrijven grote gevolgen zal hebben voor het voortbestaan van deze bedrijven, zoals ook aangegeven door verschillende gemeenten en de provincie Zeeland?
De sluiting van een deel van de Voordelta voor visserij zal gevolgen hebben voor visserijbedrijven. Om die gevolgen zo beperkt mogelijk te houden, heb ik maximaal ruimte gegeven aan betrokken partijen, waaronder visserij-organisaties en natuur- en milieuorganisaties, om gezamenlijk tot overeenstemming te komen over een alternatief pakket aan maatregelen voor de natuurcompensatie.
Klopt de weergegeven gang van zaken waarbij de vissers min of meer gedwongen worden akkoord te gaan met 70 procent gebiedssluiting, omdat anders de compensatie zou worden verlaagd?
Nee, die weergave klopt niet. Inzet van de dialoog was om te komen tot een breed gedragen pakket aan maatregelen, waaronder afspraken over de te sluiten gebieden. Om een open en transparant dialoogproces te hebben, was het relevant om duidelijk te zijn over welke gebied gesloten zou gaan worden als partijen er toch niet uitkomen. Dat betrof onder andere een gebied van 24.500 ha. in de Voordelta. Dit is ca 30% van het gehele Natura 2000-gebied Voordelta. Nu partijen er niet volledig uitgekomen zijn, is het aan mij om hier alsnog invulling aan te geven. Ik neem daarbij de argumenten en belangen die in de dialoog zijn gedeeld zo goed mogelijk mee.
Acht u dit een redelijke werkwijze, mede in het licht van het feit dat visserijbedrijven part noch deel hebben aan de aanleg van de Tweede Maasvlakte?
Voor uitbreiding van de Tweede Maasvlakte zijn in 2008 natuurcompensatiemaatregelen getroffen in de Voordelta. De visserij is hierbij zoveel als mogelijk ontzien. Dertien jaar lang heeft monitoring op de natuurontwikkeling plaatsgevonden en helaas is de constatering geweest dat de beoogde natuurcompensatie niet aantoonbaar is gerealiseerd. Omdat dat niet is aangetoond, dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden om aan die verplichting te voldoen. Het is pijnlijk dat ik een toegangsbeperkend besluit moet nemen in de Voordelta waardoor de visserijsector ook geraakt wordt door de natuurcompensatie opgave. Echter ik ben juridisch gehouden om compensatiemaatregelen te borgen. De natuurschade moet gecompenseerd worden en ik zie geen andere mogelijkheid dan door een deel van het gebied zoveel mogelijk met rust te laten.
Is de veronderstelling juist dat eventuele nadeelcompensatie moet worden verdeeld over alle Nederlandse visserijbedrijven met een vergunning om in de Voordelta te vissen, terwijl een deel van deze bedrijven amper in de Voordelta komt en dit ten koste gaat van de zuidwestelijke visserijbedrijven die juist vaak in de Voordelta vissen?
Vissers die schade zouden lijden als gevolg van een eventuele gebiedssluiting, kunnen een aanvraag indienen voor compensatie. De nadeelcompensatie is beperkt tot onevenredige schade en tot schade die verder gaat dan normaal maatschappelijk risico.
Waarom bent u juridisch gezien nog steeds aansprakelijk voor de natuurcompensatieopgave van het Havenbedrijf Rotterdam, terwijl de afgesproken inspanningsverplichting al is gerealiseerd?
De 10% ecologische kwaliteitsverbetering voor het habitat permanente overstroomde zandbanken die in 2008 is afgesproken was een resultaatsverplichting. Die kwaliteitsverbetering is blijkens monitoring niet gerealiseerd. Havenbedrijf Rotterdam is als vergunninghouder aansprakelijk voor de natuurcompensatie. Omdat het Havenbedrijf niet in staat is om gebieden te sluiten heb ik daarin ook een verantwoordelijkheid. Het Rijk heeft in 2008 een overeenkomst gesloten met het Havenbedrijf Rotterdam waarin is afgesproken dat de uitvoering van de maatregelen voor risico en rekening van het Rijk is. Daarnaast ben ik systeemverantwoordelijk voor de natuurwetgeving die robuuste en degelijke compensatie vraag en moet ik verantwoording afleggen aan de Europese Commissie.
Wat gaat u doen om recht te doen aan de wens van de Kamer (motie Van der Plas, Kamerstuknummer 21 501-32, nr. 1572) om het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uit te stellen totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel daadwerkelijk bijdraagt aan herstel van de natuurwaarden?
In het dictum van de motie wordt het kabinet verzocht het voorgenomen visserijverbod vanaf 5 oktober van bodemberoerende visserij in de Voordelta uit te stellen. Dat heb ik gedaan. Ik ben echter ook gehouden aan de uitvoering van de rechterlijke uitspraak tot dat de hoogste bestuursrechter anders oordeelt in het door mij ingestelde hoger beroep.Ik ben daarom voornemens een Toegangsbeperkend Besluit in werking te laten treden. Ik neem echter meer tijd om tot een evenwichtig pakket met maatregelen te komen. Uit wetenschappelijk onderzoek2 blijkt dat het zoveel mogelijk met rust laten van de bodem nodig is om maximale kwaliteitsverbetering te krijgen van het zeebodemleven. Daadwerkelijke metingen van de effecten van sluitingen kunnen pas plaatsvinden als het gebied gesloten is. Ik vind het belangrijk dat er goede monitoring plaatsvindt van het daadwerkelijke herstel. Daar zal ik dan ook op inzetten.
Deelt u de mening dat als sprake is van natuurcompensatie voor economische ontwikkeling van het Havenbedrijf Rotterdam, er tenminste sprake moet zijn van ruimhartige nadeelcompensatie?
Omdat nadeelcompensatie geen volledige schadevergoeding betreft (zie het antwoord op vraag 5), wordt er gekeken naar mogelijkheden voor flankerende maatregelen. Die maatregelen worden uitgewerkt binnen de staatssteunkaders en vergen goedkeuring van de Europese Commissie. Ik wil zoveel mogelijk recht doen aan de belangen van de vissers. Omdat ik dat zorgvuldig wil doen, zal ik hier meer tijd voor nemen.
Komen de kosten voor de nadeelcompensatie voor rekening van het Havenbedrijf Rotterdam?
In de eerder genoemde overeenkomst tussen het Rijk en het Havenbedrijf Rotterdam is afgesproken dat de uitvoering van de maatregelen voor risico en rekening van het Rijk is. Er is wel een financiële voorziening gerealiseerd voor eventuele risico’s van het Projectmainport Rotterdam. Ik verken of deze middelen daarvoor ingezet kunnen worden.
Hoe kan een eventueel besluit gebaseerd worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming – waarmee het ingezet wordt als instandhoudingsmaatregel (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn) – en tegelijkertijd dienen als compenserende maatregel (artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn), terwijl de Europese kaders het verbieden om maatregelen zowel als instandhoudingsmaatregel en als compenserende maatregel in te zetten? Klopt het dat de verplichte compensatie voor de havenaanleg dus moet voortvloeien uit de vergunning (artikel 2.8, zevende lid, Wet natuurbescherming) en niet gebaseerd kan worden op artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming?
De noodzakelijke natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte is als instandhoudingdoelstelling opgenomen in het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Voordelta. Ik ben gehouden om instandhoudingsmaatregelen te treffen om die doelstelling te halen. Het toegangsbeperkingsbesluit als bedoeld in artikel 2.5 Wet natuurbescherming is zo’n instandhoudingsmaatregel. Compenserende maatregelen moeten inderdaad aanvullend zijn aan hetgeen al nodig is om behoud van de natuur te borgen en de overige instandhoudingsdoelstellingen te halen. Daarom zijn maatregelen ter verbetering van de kwaliteit in een aanvullend gebied buiten de Voordelta onderdeel van het pakket.
Is de veronderstelling juist dat EU richtsnoeren aangeven dat de doeltreffendheid van compenserende maatregelen op wetenschappelijke basis aangetoond moet worden?
Dit is juist. Vanuit de wetenschap is het schadelijke effect van bijvoorbeeld garnalenvisserij op habitat permanent overstroomde zandbanken (H1110B) aangetoond. Door deze effecten te beperken krijgt het habitat de kans om zich ongestoord, maximaal te ontwikkelen. Door de natuurlijke omstandigheden, waaronder de dynamiek in delen van het gebied, is het niet zeker dat 10% wordt gehaald. De natuur laat zich niet voorspellen. Daarom wordt dat percentage losgelaten. Ik zet in op goede monitoring wanneer de maatregelen zijn genomen. Deze kwaliteitsverbetering is bedoeld als compensatie. Dit zal aan de Europese Commissie worden voorgelegd.
Hoe kan de doeltreffendheid van gebiedssluiting de Voordelta worden aangetoond als in het eerdere ontwerpbesluit juist wordt aangegeven dat de Voordelta een heel dynamisch gebied is met jaar op jaar wisselende populaties flora en fauna, waarbij het zeer moeilijk wetenschappelijk vast te stellen is of een kwaliteitsverbetering van tien procent wordt gerealiseerd, gerelateerd aan de situatie voor 2008? Hoe groot is het risico dat over een aantal jaar opnieuw blijkt dat het effect van genomen maatregelen onvoldoende duidelijk is en nieuwe maatregelen worden afgedwongen?
Zie antwoord vraag 11.
Is de veronderstelling juist dat gebiedssluiting voor bodemberoerende visserij niet nodig is voor het realiseren van de behoudsdoelstelling voor habitattype H1110?
Dat zal uit de evaluatie van het N2000-beheerplan moeten blijken. Een gedeeltelijke gebiedssluiting voor alle bodemberoerende visserij volgt nu uit de (juridische) compensatieverplichting.
Welke alternatieven voorstellen hebben op tafel gelegen of liggen op tafel? Hoe kijkt u tegen deze alternatieve voorstellen aan?
Eerder is gekeken naar kwantitatieve compensatie door het creëren van H1110B (opspuiten van lager gelegen delen tot een diepte van maximaal 20 m). Beoordeeld werd dat dat tot onvoldoende robuuste natuurcompensatie zou leiden. Daarom is in de dialoog kwalitatieve compensatie het uitgangspunt geweest. Het beperken van de impact van de bodemberoerende visserij is dan aan de orde. Er zijn verschillend voorstellen voor oppervlakten, ligging en maatregelen aan de orde geweest. Waarbij draagvlak van partijen, effectieve kwaliteitsverbetering en juridische houdbaarheid belangrijke criteria waren.
Gaat u tenminste de mesheftenvisserij uitzonderen van het bodembeschermingsgebied, aangezien de effecten van deze visserij minimaal zijn, zoals aangegeven in het Natura2000-beheerplan Noordzeekustzone?
Er wordt net als voor de garnalenvisserij en andere gebruikers gekeken naar de minst slechte oplossing waarbij de natuurcompensatie geborgd blijft. Daarnaast zal de wettelijk vereiste nadeelcompensatie gaan gelden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zo min mogelijk gebieden worden gesloten voor de visserij en dat het voortbestaan van zuidwestelijke visserijbedrijven wordt niet bedreigd?
Bij het nemen van maatregelen, in het bijzonder het bepalen van ligging van het te sluiten gebied, ben ik gehouden om de verschillende belangen van de gebruikers van het gebied, waaronder die van de visserij, te betrekken.Waardevolle visgebieden probeer ik zoveel mogelijk open te houden, maar de benodigde compensatie vraagt wel om sluiting van zoveel mogelijk aaneengesloten gebied met voldoende ecologische potentie. Ik ben me ervan bewust dat dit nadelig is voor visserij en zal hiervoor de wettelijk vereiste nadeelcompensatie borgen en verken andere flankerende maatregelen.
De herkomst van het Blauwtongvirus in Nederland. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente perspublicatie «Adema: schade blauwtong te klein voor compensatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uw uitingen in de perspublicatie onhoudbaar en meedogenloos zijn in het licht van de ongeveer 30.000 schapenlevens die blijkens het BVNL-onderzoeksrapport reeds verloren zijn gegaan door de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Zoals het is verwoord komt de tekst koel en afstandelijk over. De context waarin ik deze uitspraak heb gedaan is in het artikel mijns inziens onvoldoende meegenomen. Ik heb in het interview het volgende gezegd. Blauwtong is nog steeds aanwezig in Nederland. De virusdruk gaat naar beneden, maar het blijft nog steeds een groot verlies voor de houders. Op dit moment is ten aanzien van de totale schapenpopulatie 5% doodgegaan door blauwtong. Ik heb daarbij inderdaad gezegd dat dit nog relatief beperkt. Wat ik daarmee wilde zeggen is dat die 5% op dit moment nog van een dusdanig niveau is dat dit verlies, hoe ernstig ook, het voortbestaan van de schapensector niet op het spel zet. Dat kan echter volgend jaar anders zijn. Daarbij heb ik ook gezegd dat die 5% gaat over de hele sector; voor individuele houders is het verlies soms wel 40% geweest, wat voor die houders heel ernstig is. Dat realiseer ik mij terdege, en daarom blijf ik met de schapensector in gesprek, mede omdat de sector wil kijken hoe ze in het kader van solidariteit met elkaar kunnen komen tot een oplossing. Het beste perspectief voor de sector is een vaccin, dus daar zet ik nu vol op in.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus serotype 3?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bij de onderhavige Kamervragen gevoegd onderzoeksrapport met als titel «Blauwtong uitbraak in Nederland 2023»? Is er aanleiding voor onafhankelijk onderzoek? Of voor een eerste oriëntatie?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport. Er wordt geadviseerd verder onderzoek te doen naar de herkomst van het virus.
Zoals bij elke ernstige dierziekte-uitbraak in Nederland wordt onderzoek gedaan naar de bron van de ziektekiem, de herkomst ervan en mogelijke route van introductie op de besmette locatie. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door de NVWA, in samenwerking met Wageningen Bioveterinary Research (WBVR), die immers de informatie over de karakteristieken van de ziektekiemen heeft.
Zoals eerder aangegeven is de BTV3 variant die in Italië voorkomt een andere variant dan die nu in Nederland circuleert. In andere EU lidstaten kwam, voor de eerste uitbraak in Nederland, dit serotype evenmin voor. Uit andere landen in de wereld is geen informatie bekend over het voorkomen van deze variant van het serotype. Dat betekent dat de kans dat er ooit een bron wordt gevonden, die gelinkt kan worden met het type dat nu in Nederland tot zoveel uitbraken heeft geleid, erg klein is.
In de brief aan de Tweede Kamer van 16 november 2023 (Kamerstuk 30 669, nr. 24) ben ik ingegaan op het verzoek van lid Van Haga waarin onder andere wordt verzocht onderzoek te laten uitvoeren naar de herkomst van de blauwtongvarianten (Kamerstuk 35 334, nr. 270). In die brief heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie gevraagd om een inschatting te maken van de kans van introductie van en een besmetting met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. Ik zal nog bekijken of nader onderzoek daarnaar zinvol is en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven. Het verslag van deze discussie is bijgevoegd.
Vindt u ook dat het ter gelegenheid van de eerdere schriftelijke vragen genoemd onderzoeksrapport van de Wageningen University & Rearch (WUR) «Emergence of bluetongue virus serotype 3 in the Netherlands in September 2023», waaraan uw antwoorden op de eerdere Kamervragen in overwegende mate lijken te zijn ontleend, op heden niet is peer reviewed, zodat het gelet op de aard en ernst van de betrokken materie onverantwoord is om daaraan stellige conclusies te ontlenen? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Er is door WBVR, het nationaal referentielaboratorium voor BT, een artikel over BVT3 geschreven dat in september 2023 op de site van bioRxiv is gepubliceerd. Zoals vermeld op de website is dit artikel niet beoordeeld door andere wetenschappers, niet voorgelegd voor peer-review, zoals meestal wordt gedaan bij wetenschappelijke publicaties. Dat laat onverlet dat het artikel wetenschappelijk solide is en dat het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd volgens de hoge standaarden, die WBVR en zijn medewerkers hanteren, is uitgevoerd. Ik twijfel daarom niet aan de kwaliteit ervan en de conclusies van deze publicatie. Ik onderschrijf de stelling niet dat het onverantwoord is om daaraan stellige conclusies te ontlenen. WBVR is een gerenommeerd instituut, de onderzoekers (en het ondersteundend personeel) zijn hoog-gekwalificeerd en internationaal erkend als experts. Daarnaast wordt WBVR geregeld door een externe auditcommissie gecontroleerd en beoordeeld op wetenschappelijke kwaliteit en is er een onafhankelijke Adviescommissie Wettelijke onderzoekstaken die tweemaal per jaar de publicaties en werkplannen van WBVR op hoofdlijnen kan beoordelen.
Vindt u ook dat, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, aan de hand van de in het WUR-onderzoeksrapport aangehaalde genetische informatie niet de stellige conclusie gerechtvaardigd is dat de afvalbalen uit Italië niet de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland, omdat een vergelijking is gemaakt met oude genomen waarvan de geografische oorsprong lastig is vast te stellen, terwijl een recent genoom afkomstig uit Rome (Italië) ten onrechte niet in het WUR-onderzoeksrapport is meegenomen en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Nee. WBVR is alleen op de hoogte van serotypen en varianten die openbaar zijn gemaakt. WBVR heeft onder deze bekende serotypen geen BTV3-varianten gevonden die een grote mate van gelijkenis vertonen met de variant die nu in Nederland circuleert.
De vergelijking van het Nederlandse BTV3-isolaat is gemaakt met sequenties (genetische samenstelling) die bekend zijn in de internationale NCBI database (National Center for Biotechnology Information3). WBVR heeft van het Italiaanse zusterinstituut (Istituto Zooprofilattico Sperimentale; IZS Teramo), nog informeel, sequenties gekregen van recente BTV3-isolaten uit 2022 die gevonden zijn op Sardinië. Deze leken op de isolaten van 2016 en 2021 van Tunesië en die van 2018 op Sardinië, die wel in de NCBI database stonden en ook meegenomen in de analyse. Deze gegevens zijn nog niet gepubliceerd in het publieke domein. Ik onderschrijf de stelling dat een recent isolaat (genoom) niet is meegenomen in de analyse daarom niet.
Bent u ermee bekend dat de verplaatsing van (sperma en embryo’s van) herkauwers strikt is gereguleerd en voorzien van maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van blauwtongvirus serotype-3, zodat nagenoeg is uitgesloten dat blauwtongvirus serotype-3 in Nederland is geïntroduceerd door de ontvangst of verwerking van (sperma of embryo’s van) herkauwers uit Italië?3
Ja. Ik wil daarbij wel opmerken dat nooit kan worden uitgesloten dat er virus wordt meegebracht met een bepaald transport. Een nulrisico bestaat niet.
Vindt u ook dat het handelsverkeer tussen Nederland en Italië enerzijds en andere Europese landen en Italië anderzijds (op grote schaal) slechts in zoverre verschillend is dat in Nederland afval wordt ontvangen en verwerkt dat afkomstig is uit Italië, terwijl (i) de afvalbalen uit Italië voor een groot deel bestaan uit organisch materiaal (nat en groen), (ii) knutten die reeds zijn besmet met blauwtongvirus serotype-3 dat virus kunnen overdragen op hun eitjes, (iii) een knut zich in ongeveer één maand tijd ontwikkelt van eitje tot larve en volwassene, (iv) de eitjes onder meer worden gelegd in aarde, mest en organisch materiaal, zodat (v) de conclusie is gerechtvaardigd dat de eitjes en larven van besmette knutten, met de afvalbalen uit Italië in Nederland zijn gekomen, waarna (vi) de eitjes en larven zich zullen hebben ontpopt tot knutten die blauwtongvirus serotype-3 (verder) hebben verspreid door zelfstandig te vliegen naar andere locaties of zich met de wind te laten meedragen en zo ja, waarom of, zo nee, waarom niet?4 5 6 7
Tot de dag van vandaag is er geen verband gevonden tussen BTV3-virussen in Italië en de variant die in Nederland is aangetroffen. Daarnaast is ook nooit aangetoond dat er verticale transmissie, van volwassen knut op eitjes, heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat het voor virusoverdracht nodig is dat volwassen vrouwelijke knutten (Culicoides) levend meegekomen zijn met een transport.
Nederland krijgt afval uit Italië en de suggestie is gedaan dat met dit afval met blauwtongvirus besmette knutten in Nederland gebracht zouden zijn. Er zijn veel routes en vervoersbewegingen mogelijk waarmee (besmette) knutten het land in kunnen worden gebracht. Dat geldt niet alleen voor afvaltransporten, maar ook voor bijvoorbeeld vliegtuigen en reizigersvervoer. De kans dat een virus meelift en dat de introductie ervan vervolgens resulteert in een besmetting hangt van vele factoren af, en die verschillen per lidstaat en zelfs per regio. Zo hangt de kans op besmetting onder andere samen met de dichtheid en aantal knutten en het aantal gevoelige gastheren zoals schapen. Een vergelijking tussen lidstaten is daarom erg moeilijk te maken.
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introducties van en besmettingen met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of verder onderzoek daarnaar meer inzicht biedt, en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven, bijvoorbeeld door het plaatsen van knuttenvallen. Het blauwtongvirus wordt niet overgedragen via eitjes en larven, dus import van eitjes, larven of poppen in GFT-afval vormt geen risico voor insleep van blauwtongvirus.Het rapport van de Deskundigengroep Dierziekten stuur ik met deze brief aan de Tweede Kamer.
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten minste met zich meebrengt dat allesbehalve kan worden uitgesloten de afvalbalen uit Italië de bron kunnen zijn van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Een bepaalde besmettingsroute kan maar zelden worden uitgesloten. Het is echter niet waarschijnlijk, omdat er weinig verwantschap is tussen de BTV3-varianten in Italië en de huidige in Nederland circulerende BTV3-variant. De kans dat de route wordt opgehelderd is zeer klein.
Vindt u ook dat het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden in de zevende en achtste vragen, bovendien met zich meebrengt dat aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek behoort te worden verricht naar de bron van de uitbraak van blauwtongvirus serotype-3 in Nederland en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
In de brief van 16 november (Kamerstuk 35 334, nr. 270) heb ik aangegeven dat ik invulling wil geven aan de ingediende motie. Daarom heb ik als eerste stap een aantal experts op het gebied van entomologie en epidemiologie heb gevraagd om een inschatting te maken van de kans op introductie van en besmettingen met BTV-serotypen in Nederland en Noordwest Europa. We zullen beoordelen of onderzoek daarnaar meer inzicht kan bieden en zo ja op welke wijze dit kan worden vormgegeven.
Vindt u ook dat het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u is zojuist voorgehouden in de zevende en achtste vragen, ten slotte met zich meebrengt dat (i) door de ontvangst van de afvalbalen uit Italië sprake is van een situatie die voor anderen gevaarlijk is, zodat (ii) de publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) Staat der Nederlanden, Provincie Noord-Holland of gemeente Amsterdam is/zijn gehouden om relatief eenvoudige en economisch behapbare veiligheidsmaatregelen te treffen door bijvoorbeeld monsters te (doen) nemen van de afvalbalen uit Italië, bij gebreke waarvan (iii) de genoemde publiekrechtelijke rechtsperso(o)n(en) mogelijk onrechtmatig handelt/handelen jegens de betrokken risicogroep(en)? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?8
Het vervoer gebeurt conform de daarvoor geëigende regelgeving. Er is voor mij geen reden om een standaard controlemaatregel uit te voeren.
Vindt u ook dat de dichtheid van knuttenpopulaties in natte teeltgebieden zonder doorstromend water (10.000/m2), in vergelijking tot de dichtheid van knuttenpopulaties in regulier slootwater (100/m2), in het licht van het daarmee onlosmakelijk verknoopt gevaar van ziekteverspreiding ten minste met zich meebrengt dat nationale en internationale afspraken om meer natte natuur- en teeltgebieden te creëren moeten worden heroverwogen en zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Knutten zijn afhankelijk van geschikte gastheren voor hun bloedmaal. Knutten worden daarom vooral gezien in de omgeving van veehouderijen, dus in gebieden met veel gastheren (zoals schapen en runderen). Knuttensoorten die verspreiding van blauwtong veroorzaken komen in heel Europa voor, maar er zijn ook soorten die bijvoorbeeld alleen in Zuid Europa voorkomen. Ook is het soms zo dat in bepaalde knuttensoorten bepaalde blauwtongvirus seroptypen voorkomen. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten, waarbij wordt gekeken welke soorten besmet kunnen worden met het nu circulerende BTV3. Dit onderzoek is net gestart en resultaten zijn er nog niet. Zoals ook in mijn brief van 16 november verwoord kan klimaatverandering in de toekomst mogelijk leiden tot andere patronen, in knuttensoorten en -aantallen, de duur van de periode dat knutten actief zijn gedurende het jaar en mogelijk in de mate waarin ze infectieus zijn. Het is echter niet eenduidig. Ik onderschrijf de stelling dat de afspraken over natte natuur of teeltgebieden in verband met blauwtong moet worden heroverwogen daarom niet.
Op basis van de geciteerde bron is er geen aanleiding natuurontwikkeling te heroverwegen. Uit het rapport dat is geschreven binnen het Innovatieprogramma Veen kan niet worden afgeleid dat ziekterisico’s of overlast omhoog gaan bij vernattingsprojecten. Daar is niet aan gemeten. De hier in de vraag geciteerde aantallen (10.000 m2) hebben betrekking op monsternames binnen een praktijkproef. Die proef is niet maatgevend voor alle typen vernat gebied. In de monsters zaten veel fn uit de familie van de knutten, waar echter ook veel niet-stekende soorten onder vallen. Het is niet bekend of het ging om stekende soorten, en zo ja of dit dan mogelijk overbrengers van ziektekiemen zijn. Een onlosmakelijk verband is daarom niet aangetoond. De gedeelten uit het rapport die uitspraken doen over ziekterisico’s zijn daarmee onvoldoende onderbouwd. Het CMV voert wel, in aansluiting hierop, onderzoek uit naar knutten.
Vindt u ook dat uw antwoorden op de eerdere Kamervragen, in het bijzonder de achtste, negende en tiende vragen, gelet op het overwogene in het BVNL-onderzoeksrapport, verrijkt door hetgeen u zojuist is voorgehouden, ontoereikend zijn en heroverweging behoeven? Zo ja, waarom wel of zo nee, waarom niet?
Die vraag beantwoord ik ontkennend. Ik vind dat we alles wat redelijk is en in ons vermogen ligt hebben gedaan om de bron en transmissieroute vast te stellen. Er is geen reden te veronderstellen dat wie ook daarin nalatig is geweest. Wel heb ik de Deskundigengroep Dierziekten gevraagd naar de risico’s van besmettingen van vectoroverdraagbare ziekten in Nederland en Noordwest Europa. Het verslag heb ik bijgevoegd. De deskundigen stellen dat er nog gekeken kan worden naar vervoersstromen om inzicht te krijgen welke diersoorten en goederen het land binnenkomen via welke knutten kunnen meekomen. Dit geeft mogelijk aanleiding tot het plaatsen van knuttenvallen op specifieke concentratieplaatsen van in- en doorvoer. Het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA doet momenteel onderzoek naar het voorkomen van knutten. Ik zal in overleg met deskundigen kijken op welke wijze, risicogebaseerd, hieraan invulling kan worden gegeven.
Kunt u uitleggen waarom in de opdracht voor het fylogenetisch onderzoek aan de WUR niet is opgenomen dat men monsters uit Italië en Rome niet heeft onderzocht?
Onderzoekers in Italië doen zelf onderzoek naar blauwtongvirussen die daar voorkomen. Italië heeft gegevens van recente virusisolaten die nog niet zijn gepubliceerd met WBVR in vertrouwelijkheid gedeeld. Al deze gegevens zijn meegenomen in het onderzoek van WBVR om de voorloper van BTV3 die nu in Nederland circuleert te achterhalen. Wegens de vertrouwelijkheid van die gegevens zijn deze resultaten niet opgenomen in het betreffende manuscript.
Een vullingstoets |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens bent om bij het plaatsen van stikstofdepositieruimte in het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) op voorhand de additionaliteit wilt onderbouwen middels een zogenoemde vullingstoets?
Ja. Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit maakt het lastig om voor uitgifte van stikstofdepositieruimte te voldoen aan het additionaliteitsvereiste wat een voorwaarde is voor een houdbare vergunning (staande jurisprudentie). Ik ben met de rijkspartners en provincies in gesprek om te bezien hoe we economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk kunnen maken en tegelijk zoveel mogelijk zekerheid in kunnen bouwen dat stikstofdepositieruimte gebruikt kan worden voor toestemmingverlening.
Waarop baseert u de noodzaak van deze vullingstoets gezien het feit dat noch artikel 5.5a, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), noch artikel 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn hiertoe aanleiding geven? Waarom wenst u een strengere additionaliteitstoets dan wettelijk is vereist of uit jurisprudentie blijkt?
Het voornemen om, naast uitgifte, ook voorafgaand aan het vullen van stikstofbanken een toets op additionaliteit te doen is een beleidsmatige keuze en betekent geen verzwaring van de inhoud van de provinciale toets achteraf. De keuze voor een vullingstoets leidt ertoe dat er meer zekerheid is over de inzetbaarheid van de stikstofdepositieruimte in de stikstofbanken. Ik vind het belangrijk dat er voor gebruikers een grotere mate van zekerheid bestaat dat stikstofdepositieruimte die geregistreerd staat in een stikstofbank daadwerkelijk gebruikt kan worden ten behoeve van toestemmingverlening.
Bent u zich ervan bewust dat de vullingstoets mogelijk niets meer toevoegt of tenminste is achterhaald ten aanzien van wettelijk verplichte additionaliteitstoets op het moment van toestemmingsverlening? Hoe wilt u hiermee omgaan? Wat gebeurt er met stikstofdepositieruimte die achteraf onterecht niet in het SSRS is geplaatst en waardoor Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders nog steeds niet in aanmerking komen voor legalisatie?
Het gaat niet goed met veel natuur in Nederland. Dit beperkt de mogelijkheden om nieuwe economische en maatschappelijke initiatieven mogelijk te maken en PAS-melders te legaliseren. Gelet op het additionaliteitsvereiste, vind ik het een uiting van betrouwbaarheid van de overheid dat alleen stikstofdepositieruimte in de banken wordt opgenomen die gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Een additionaliteitstoets bij vulling borgt deze betrouwbaarheid waardoor de waarde van de stikstofbanken wordt verhoogd. Stikstofdepositieruimte die nu nog niet-additioneel is, wordt bewaard zodat het op een later moment ingezet kan worden ten behoeve van toestemmingverlening zodra additionaliteit onderbouwd kan worden. Door een additionaliteitstoets bij vulling te hanteren, kan een toets bij uitgifte eenvoudiger worden door na te gaan of er wezenlijk nieuwe inzichten zijn.
Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Waarom bent u voornemens de (voorlopige) resultaten van de natuurdoelanalyses (NDA’s) te gebruiken om de additionaliteit te onderbouwen en daarmee te bepalen of ruimte voldoet aan de vullingstoets voor het SSRS?
Bij de behandeling van aanvragen om een natuurvergunning moet bij het inzetten van depositieruimte uit een stikstofbank rekening worden gehouden met de meeste actuele inzichten over de staat van de natuur. Hier geven de NDA’s ook informatie over. Er kan uit ander onderzoek blijken dat depositieruimte wel inzetbaar is en in de stikstofbanken beschikbaar kan worden gemaakt, ook die inzichten worden meegenomen in de onderbouwing van additionaliteit.
Hoe voorkomen we dat de stikstofdepositieruimte die later uit Instrument-X in SSRS wordt geplaatst (langdurig) beschikbaar komt voor andere project in plaats van de PAS-melders, waardoor voor de PAS-melders weer minder mogelijkheden tot legalisatie overblijven?
Met de wijziging van de Regeling natuurbescherming in oktober 2023 zijn ook de afspraken over prioritering van de doelen voor de uitgifte van depositieruimte uit het SSRS gewijzigd. De nieuwe afspraken houden in dat, na pre-reservering voor de exacte benodigde ruimte voor woningbouwprojecten, de beschikbare ruimte in het SSRS als eerste voor PAS-meldingen beschikbaar is. Dat geldt ook voor depositieruimte die later bruikbaar is en in het SSRS beschikbaar komt.
Hoe verantwoordt u dat onderaan de streep dit jaar slechts een zeer beperkt aantal PAS-melders zal worden geholpen middels een legalisatie van de stikstofdepositie uit hun (terechte) melding door uw voorgenomen besluit, met name gelet op het feit dat er geen (juridische) aanleiding is voor de voorgestelde vullingstoets?
Het moment waarop een additionaliteitstoets wordt gedaan (zoals een toets bij vulling) doet mijns inziens geen afbreuk aan de hoeveelheid stikstofdepositieruimte die uit het SSRS kan worden ingezet voor vergunningverlening. Het borgt juist een mate van zekerheid dat ruimte dat geregistreerd staat, daadwerkelijk gebruikt kan worden voor toestemmingverlening. Het uitvoeren van bronmaatregelen voor stikstofreductie is essentieel voor natuurherstel en randvoorwaardelijk voor een houdbare vergunningverlening in verband met het additionaliteitsvereiste.
Ik ben van mening dat de PAS-melders moeten kunnen vertrouwen op een betrouwbare overheid die zich inzet om al het mogelijke te doen, waarbij juridische zekerheid voor juist deze groep, heel belangrijk is. Als een van de instrumenten die vergunningverlening mogelijk moet (blijven) maken, wil het Rijk dit instrument met zoveel mogelijk waarborgen omgeven. Tegelijk ben ik nog met rijkspartners en provincies in gesprek over hoe deze vullingstoets er inhoudelijk precies uit komt te zien.
Het oprichten van een brievenbusfirma in Nederland door het grootste vleesbedrijf ter wereld |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten in internationale media dat JBS SA, het grootste vleesbedrijf ter wereld, geld wil ophalen met een beursgang in de VS om verder te kunnen groeien?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
In hoeverre bent u bekend met de omvang van uitstoot van broeikasgassen door JBS SA, geschat op 288 miljoen ton CO2eq, meer dan de uitstoot van heel Spanje2 en met dat het bedrijf al meerdere keren op de vingers is getikt voor onterechte claims dat ze in 2040 CO2-neutraal zouden kunnen zijn3? Zo ja, wat vindt u van het faciliteren van groei van een bedrijf met een dusdanig grote uitstoot? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Ik ben op de hoogte van de aantijgingen richting JBS. Ik deel de zorgen van uw Kamer over negatieve effecten van bedrijven op mens en milieu en neem afstand van activiteiten en stafbare feiten die inbreuk maken op mens, dierenwelzijn en milieu. Het kabinet doet echter geen uitspraken over claims en mogelijke wetsovertredingen van individuele bedrijven.
In algemene zin kan ik aangeven dat in een toekomstbestendige economie het van belang is dat bedrijven maximale economische, maatschappelijke en sociale waarde creëren.12 Het kabinet verwacht dan ook van bedrijven die zich in Nederland willen vestigen dat zij opereren binnen planetaire grenzen en hun internationale waardeketen verduurzamen en risico’s voor mens en milieu aanpakken. In dat kader verwacht het kabinet van bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu, zoals klimaatimpact, in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Ook verwacht het kabinet dat bedrijven zich houden aan lokale wet- en regelgeving en zich onthouden van belastingontwijking.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij grootschalige ontbossing in de Amazone – uit onderzoek van de Braziliaanse overheid blijkt dat JBS bewezen tienduizenden tot honderdduizenden stuks vee heeft gekocht van boerderijen die handelen in strijd met regelgeving omtrent het voorkomen van illegale ontbossing4? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij het veroorzaken van ernstig dierenleed, waar dieren die naar het slachthuis worden gereden vele uren in extreme hitte zitten opgesloten in vrachtwagens5 en waar vastgelegd is hoe arbeiders onder meer dieren in het gezicht schopten en sloegen, biggetjes zeer gewelddadig werden gedood, en testikels werden uitgerukt6? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij corruptie – bijvoorbeeld in 2020 gaf de moedermaatschappij van JBS in de Verenigde Staten toe in 2017 ongeveer 150 miljoen dollar aan steekpenningen te hebben betaald aan Braziliaanse politici om goedkope overheidsfinanciering veilig te stellen7? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij kinderarbeid waarbij JBS in de Verenigde Staten tenminste 27 kinderen tussen 13 en 17 jaar aan het werk waren in vleesverwerkingsfabrieken en daar werkten met gevaarlijke chemicaliën en vleesverwerkingsapparatuur schoonmaakten, waarbij dit gezien werd als systemisch probleem en dus geen incidentele misstap8? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij schendingen van mensenrechten waarbij werknemers op boerderijen die aan JBS leveren naar verluid acht dollar per dag kregen en waren gehuisvest in hutten zonder toiletten of stromend water, waarbij condities deden denken aan slavernij9? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij belastingontwijking – ingeschat werd dat het Verenigd Koninkrijk meer dan 160 miljoen pond heeft misgelopen door agressieve vormen van belastingontwijking10? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij dood door schuld – families van meerdere werknemers van slachterijen van JBS in de Verenigde Staten zijn omgekomen door COVID-19 hebben rechtszaken aangespannen voor dood door schuld omdat JBS de veiligheid van werknemers doelbewust heeft genegeerd door de slachterij open te houden tijdens de pandemie11? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat dit controversiële bedrijf als onderdeel van deze beursgang een nieuwe houdstermaatschappij (ultimate holding) in Nederland wil vestigen?12
Ja, ik ben hiermee bekend.
Is er contact geweest tussen de overheid en JBS over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland? Zo ja, hoe en waarover?
Ik heb navraag gedaan bij de volgende overheidsdiensten over hun contact met JBS over de vestiging van de houdstermaatschappij in Nederland: het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Ministerie van Financiën, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de Nederlandse ambassade in Brasília en de Belastingdienst.
De Belastingdienst is het op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige voor iedereen kenbaar te maken. In algemene zin geldt wel dat ingevolge de belastingplicht er tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn.
De andere genoemde overheidsdiensten vallen niet onder de geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er geen contact geweest tussen JBS en de andere genoemde overheidsdiensten over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland.
De Netherlands Foreign Investment Agency geeft overigens aan in het verleden wel contact te hebben gehad met (andere onderdelen van) JBS. De NFIA verleent echter geen actieve ondersteuning aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies.
Op welke manier is de Nederlandse overheid actief betrokken bij grote multinationale bedrijven die hier brievenbusfirma’s willen vestigen?
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), onderdeel van RVO, dat in opdracht van het Ministerie van EZK en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bedrijven ondersteunt die zich in Nederland willen vestigen, is niet betrokken bij brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. De NFIA verleent alleen actieve hulp en ondersteuning aan bedrijven die concrete werkgelegenheid en fysieke toegevoegde waarde creëren.
Voor de Belastingdienst geldt dat het voor nog niet in Nederland actieve bedrijven mogelijk is om contact op te nemen met het aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders (APBI). Het APBI is – binnen het kader van wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid – bevoegd, na accordering van het College IFZ, tot het maken van afspraken vooraf over de fiscale aspecten van voorgenomen investeringen door een potentiële buitenlandse investeerder. Als een potentiële buitenlandse investeerder wordt aangemerkt: de investeerder die overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering in Nederland te doen die werkgelegenheid oplevert in Nederland.14
In hoeverre is voor deze steun over het algemeen voorwaardelijk dat deze bedrijven een effectief en realistisch beleid hebben voor het terugdringen van broeikasgassenuitstoot op korte termijn en niet betrokken zijn bij ontbossing, dierenleed, corruptie, kinderarbeid, mensenrechtenschendingen, belastingontwijking, dood door schuld?
De NFIA doet klantonderzoek (customer due diligence) voordat actieve ondersteuning geleverd wordt aan een bedrijf bij vestiging of uitbreiding in Nederland. Daarbij wordt ook gekeken naar risico’s voor de nationale veiligheid en naar mogelijke internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) schendingen en sancties.
De Belastingdienst houdt zich bezig met belastingheffing en de overige genoemde onderwerpen vallen daarbuiten. De Belastingdienst gaat niet in vooroverleg als belastingbesparing de doorslaggevende reden van een rechtshandeling is of als een belanghebbende op de EU-sanctielijst staat.15 Daarnaast kan erop worden gewezen dat voor vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter onder andere vereist is dat het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
Kunt u uitsluiten dat JBS de Nederlandse holding zal gebruiken om hun activiteiten met hele hoge CO2-uitstoot, die flink bijdragen aan ontbossing en andere illegale activiteiten, verder uit te breiden?
Onlangs is de EU-Verordening Ontbossingsvrije producten aangenomen. Door de eis dat relevante producten ontbossingsvrij en legaal geproduceerd moeten zijn, in combinatie met de traceerbaarheidsverplichting naar gebied van herkomst, wordt handel in producten afkomstig van illegale ontbossing uit de Amazone naar de EU geminimaliseerd. Tegelijk wordt de handel in ontbossingsvrije producten gestimuleerd door de verordening. Bovendien biedt de verordening, nadat deze per 30 december 2024 volledig van toepassing is en in Nederland is geïmplementeerd, ook een wettelijke basis om op te treden indien het verbod gericht op producten die bijdragen aan de vernietiging en aantasting van bossen binnen de EU wordt overtreden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rabobank in de top drie wereldwijd een belangrijke financier is van JBS13? Wat is uw mening over deze steun, ook met het oog op de aangenomen motie-Van Raan (Kamerstuk 35 300, nr. 58) waardoor toezichthouders aangemoedigd zouden worden de financiële stabiliteitsrisico’s van stranded assets te identificeren en aan te pakken, en de Kamer hierover terug te koppelen?
Ik ben op de hoogte van het onderzoek Banktrack naar de financieringsactiviteiten van de Rabobank in de vlees- en zuivelindustrie. Het is niet aan het kabinet om dit beleid van de Rabobank te becommentariëren. Wel zie ik in zijn algemeenheid dat een abrupte overgang naar een duurzame economie mogelijk tot een forse afwaardering van uitzettingen in niet-duurzame sectoren kan leiden. Dit zijn de zogenoemde stranded assets.Deze stranded assets zouden een risico voor de financiële stabiliteit kunnen vormen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 10 juni 2020 uw Kamer een terugkoppeling verschaft over de motie-Van Raan.17 In deze terugkoppeling gaf het kabinet aan dat het risico van stranded assets de aandacht heeft van het kabinet en de toezichthouders. Dit is nog steeds het geval. Het kabinet is doorlopend in overleg met de financiële sector en de toezichthouders over de financiëlestabiliteitsrisico’s van de duurzame transitie.
De toezichthouders hebben hier de afgelopen jaren ook belangrijke stappen in gezet. Zo heeft De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen opgeroepen om meer rekening te houden met duurzaamheidsrisico’s en hen gewezen op de risico’s van stranded assets, onder andere in het onderzoek «Op weg naar een duurzame balans» uit 2021.18 In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) een gids uitgebracht waarin zij voor de significante banken de verwachtingen uiteenzet wat betreft prudent beheer van en transparante informatieverschaffing over klimaat- en milieurisico’s binnen de huidige prudentiële regels. Van banken wordt verwacht dat ze tegen eind 2023 klimaat- en milieurisico’s hebben opgenomen in hun governance, strategie en risicobeheer en tegen eind 2024 voldoen aan alle toezichtsverwachtingen die in 2020 zijn opgesteld (zie ECB toezichtsprioriteiten 2024–2026).19 Voor pensioenfondsen, verzekeraars en beleggingsinstellingen heeft DNB op 30 maart 2023 een gids uitgebracht waarin zij aankondigt hoe zij klimaat en milieu meeneemt in het toezicht. Het beheersen van de risico’s van stranded assets is ook hier een expliciet onderdeel van.20 De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 30 maart 2023 een verkenning gepubliceerd over de klimaatrapportages van bedrijven die vanaf boekjaar 2024 moeten voldoen aan de Richtlijn duurzaamheidsrapportering. De AFM concludeert hierin dat deze bedrijven nog belangrijke stappen te zetten hebben in het geven van voldoende rekenschap van hun klimaat-gerelateerde transitieplannen en de mogelijke afwaardering van niet-duurzame activa.21
In algemene zin verwacht het kabinet ook van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Welke mogelijkheden heeft de overheid met de huidige wettelijke instrumenten om vestiging van dergelijke brievenbusfirma’s te voorkomen die de onlangs gewijzigde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Als voorkomen niet mogelijk is, hoe kan dit sterk worden ontmoedigd?
Buitenlandse bedrijven zijn vrij om zich in Nederland te vestigen. Bij het besluit van bedrijven om zich in Nederland te vestigen, spelen verschillende aspecten een rol. Een belangrijk onderdeel is de in Nederland geldende wet- en regelgeving die op een bedrijf van toepassing zal zijn.
Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt.
In december 2023 is een politiek akkoord bereikt op de Europese IMVO-richtlijn, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Na instemming met het akkoord door de Raad en het Europees Parlement en publicatie van de definitieve richtlijn start het kabinet met het implementatietraject waarin de richtlijn wordt omgezet in nationale wetgeving. Wanneer deze in werking treedt zal een deel van de Nederlandse bedrijven hieraan gehouden zijn, afhankelijk van hun omvang en omzet. Onder deze wet wordt van bedrijven verwacht dat zij risico’s op mens en milieu in de waardeketen identificeren en deze aanpakken. Daarnaast verplicht de richtlijn duurzaamheidsrapportering, ook wel bekend als de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), in de EU of EER genoteerde beursvennootschappen (met uitzondering van micro-vennootschappen), alle andere grote vennootschappen, en grote banken en verzekeringsmaatschappijen in de komende jaren tot het opstellen van een duurzaamheidsrapportering. Zij moeten inzicht geven in hun strategie en beleid over duurzaamheid, hoe zij dit implementeren en hoe zij presteren op de betreffende prestatiemaatstaven. Een accountant moet vervolgens de duurzaamheidsrapportering controleren.
Het JBS-management wenst een Nederlandse moederhoudstermaatschappij voor het bedrijf om het hele bedrijf op papier te herstructureren en verder expliciet alles verder bij het oude te laten14?; hoe verhoudt het vestigen van een dergelijke brievenbusmaatschappij zich tot het Nederlandse beleid om dit soort constructies te ontmoedigen?
De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft geconcludeerd dat, hoewel er legitieme redenen kunnen zijn voor het opzetten van een doorstroomvennootschap, een deel van de doorstroom door Nederland fiscaal of door investeringsbescherming wordt gedreven en vanuit internationaal perspectief onwenselijk is.23 Voor de motivatie van het bedrijf om een Nederlandse nv op te richten, moet ik afgaan op de uitlatingen van het bedrijf zelf. Uit de openbare informatie waar ook de vragensteller naar verwijst, maak ik op dat dit bedrijf een Nederlandse nv opricht om een duale beursnotering in Brazilië en de Verenigde Staten mogelijk te maken. Dat lijkt op zichzelf een legitiem economisch doel. De Commissie Doorstroomvennootschappen benoemt ook dat de Nederlandse vennootschap een zekere populariteit geniet bij buitenlandse multinationals bijvoorbeeld ten behoeve van een beursnotering in de Verenigde Staten.24
Als vennootschappen met weinig reële economische activiteiten echter worden gebruikt om fiscale voordelen te halen, vindt het kabinet dit onwenselijk. Het belang van doorstroomvennootschappen voor de werkgelegenheid en belastingopbrengsten in Nederland is namelijk beperkt, terwijl deze vennootschappen negatieve effecten kunnen hebben op de belastingopbrengsten van andere landen en daarmee op de internationale reputatie van Nederland. De Commissie doorstroomvennootschappen benoemt dat een internationale aanpak de voorkeur geniet.25 Het kabinet onderschrijft deze conclusie en wil zich blijven inzetten voor een EU-brede aanpak onder het richtlijnvoorstel «Unshell». Momenteel bestaat er verdeeldheid tussen lidstaten over de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland heroverwegen of nog unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Bent u bekend met de motivatie van dit vleesbedrijf om alle financiële stromen voortaan door een Nederlandse nv te laten lopen, zonder dat er verder iets verandert aan hun bedrijfsvoering? Zo ja, welke is dat en wat is uw mening hierover? Zo nee, deelt u de mening dat het relevant is om te achterhalen waarom JBS hiervoor zou willen kiezen?
Zie antwoord vraag 17.
De gruwelijke jacht op kangoeroes in Australië die nog altijd wordt gesteund in Nederland door kangoeroeproducten te importeren |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u, net als uw voorganger, de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story» bekeken, waarin de gruwelijkheden in beeld zijn gebracht die verscholen gaan achter de jacht op kangoeroes, zoals het doodslaan of hulpeloos achterlaten van jonge kangoeroes na het doodschieten van hun moeder en het gewond achterlaten van kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam zijn geraakt, omdat hun vlees niet geschikt wordt geacht voor humane consumptie? Zo ja, wat vond u hiervan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?1
Mijn ambtenaren hebben de film bekeken. Na het zien van de film in 2018 heeft mijn voorganger zorgen uitgesproken bij de Australische autoriteiten over de schrijnende onderdelen uit de documentaire. Door de Australische autoriteiten is overigens in 2018 al aangegeven dat de beelden uit de genoemde film waarschijnlijk afkomstig zijn van de niet-commerciële, recreatieve jacht en niet representatief zijn voor de commerciële jacht.2
Kunt u bevestigen dat uit het parlementaire onderzoek in New South Wales naar de commerciële jacht op kangoeroes is gebleken dat de zogenaamde gedragscode (National Code of Practice for the Humane Shooting of Kangaroos and Wallabies for Commercial Purposes) stelselmatig wordt overtreden en dat er geen enkel toezicht is, waardoor de gedragscode vrijwel volledig vrijwillig is?2
Het is aan de Australische autoriteiten toe te zien op de naleving van de gedragscode. Ik heb geen inzicht in het toezicht door de Australische overheid en of er sprake is van stelselmatige overtredingen van de gedragscode. In april 2022 heeft de regering van New South Wales een reactie op het door u genoemde parlementaire rapport gepubliceerd.4 De regering geeft een gedetailleerde reactie per aanbeveling. De regering zegt toe om verschillende opties te blijven verkennen omtrent kangoeroe management en om alle beschuldigingen van dierenmishandeling onmiddellijk te blijven melden aan de handhavingsinstanties. Ook zal de National Parks and Wildlife Service constructief blijven samenwerken met de politie om indien nodig zaken door te verwijzen. Ik heb geen inzicht in de uitvoering van de voorgenomen acties van de Australische overheid.
Heeft u ook de indruk dat er (nagenoeg) niets is gedaan met de aanbevelingen uit dit onderzoek? Zo niet, waar baseert u dit op?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de laatste organisaties die de kangoeroe-industrie op het gebied van dierenwelzijn steunden, zich officieel hebben teruggetrokken en hebben verzocht om van hun website te worden verwijderd en dat alle grote dierenbeschermingsorganisaties in Australië tegen de commerciële slacht zijn? Neemt u de zorgen van deze organisaties serieus?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Dierenwelzijn gaat mij aan het hart en ik neem de zorgen serieus.
Kunt u bevestigen dat Nederland binnen Europa nog altijd één van de grootste importeurs is van kangoeroeproducten uit Australië en dat er in 2022 minstens 153 ton kangoeroevlees is geïmporteerd, bestemd voor Nederland? Hoeveel dieren zijn dit?
Het is mij niet bekend hoeveel kangoeroeproducten uit Australië er in andere Europese landen wordt geïmporteerd. In 2022 zijn er 15 zendingen (totaal 246 ton) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. De hoeveelheid van 153 ton betreft het volume tot en met september 2022.5 Deze hoeveelheden zijn niet te herleiden naar aantallen dieren.
Hoeveel kangoeroevlees is er in 2023 tot nu toe geïmporteerd? Hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer zijn er in 2022 en 2023 geïmporteerd?
In 2023 zijn er (tot en met 26 oktober) 14 zendingen (totaal 189 ton) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. Uit de aangifte ten invoer met als land van oorsprong Australië is op basis van de daarin opgenomen gegevens niet vast te stellen of het leer van een kangoeroe of producten gemaakt van kangoeroeleer betreft. Het is dus niet vast te stellen hoeveel kangoeroeleer en producten van kangoeroeleer, zoals motorpakken of handtassen, daadwerkelijk geïmporteerd zijn.
Bent u bekend met recent onderzoek waaruit blijkt dat het overgrote deel van de Australiërs de commerciële kangoeroejacht als inhumaan beschouwt en deze niet steunt?3
Ik heb kennis genomen van de resultaten van de survey, maar de survey zelf heb ik niet ingezien. Naar ik begrijp is de survey verricht in opdracht van de ngo Kangaroo Alive 7 en uitgevoerd door Pureprofile onder 2000 deelnemers. Het onderzoeksbureau gaf desgevraagd aan dat voor de deelnemers gepoogd is op leeftijd en opleidingsniveau aan te sluiten bij de gegevens van het Australische bureau voor statistiek over de Australische bevolking. Echter, het onderzoeksbureau geeft tegelijkertijd aan dat het een selecte steekproef betreft aangezien de deelnemers zijn gerekruteerd via een zgn. proprietary partner.8 Voorts is onbekend hoe de survey precies tot stand is gekomen, welke onderzoeksmethode daarvoor gebruikt is en welke vragen zijn gesteld. Zodoende kan ik niet ingaan op de uitkomsten van het onderzoek, noch hier enige conclusies aan verbinden. Daarbij merk ik op dat het in eerste instantie aan de Australische overheid is om op dergelijke onderzoeken te reageren.
Heeft u gezien dat driekwart van de Australiërs het onacceptabel en inhumaan vindt dat jaarlijks 400.000 gezonde, pasgeboren wilde kangoeroejongen als nevenschade van de commerciële kangoeroeslacht worden doodgeslagen tegen de motorkap of aan hun lot worden overgelaten nadat hun moeder is doodgeschoten? Deelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u gezien dat twee op de drie Australiërs willen dat andere landen hun verantwoordelijkheid nemen en stoppen met het aanjagen van de wrede commerciële slachting van wilde kangoeroes, zoals eerder werd gedaan bij het instellen van het verbod op de import van bont van Canadese zeehonden?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het voor zichzelf verantwoorden dat Nederland actief bijdraagt aan deze wreedheid? Kunt u dit toelichten?
Het is uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU-lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en het dierenwelzijn.
Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Een eventueel importverbod van kangoeroeproducten kan alleen op Europees niveau geregeld worden. De Europese Commissie heeft eind vorig jaar, in antwoord op vragen van het Europees parlement, aangegeven dat zij geen grond ziet voor een dergelijk importverbod.9 In haar antwoord geeft de Europese Commissie aan op dit moment geen rechtsgrondslag te hebben om de import van kangoeroeproducten te weren vanwege dierenwelzijn. Ik deel deze analyse van de Europese Commissie.
Deelt u de opvatting dat Nederland, als één van de grootste importeurs in Europa, de verantwoordelijkheid heeft om de wens van de Australische samenleving te respecteren en een voortrekkersrol te spelen door te stoppen met de import van kangoeroeproducten, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor een Europees verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de verkenning van de juridische mogelijkheden om producten waarin bont, angorawol, dons van levend geplukte dieren of kangoeroeleer is verwerkt te weren uit Nederlandse winkels, naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Van Esch (Kamerstuk 36 254, nr. 16) (Kamerstuk 32 852, nr. 266)?
Zoals eerder door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) is aangegeven10, is het weren van dierlijke producten in kleding een uitdagende kwestie, doordat er geen gedeelde visie is in de EU ten aanzien van het weren van kleding en textiel met dierlijke oorsprong, zoals bont, dons en wol. Een verkoopverbod in de EU voor bont en bontproducten van pelsdieren is niet haalbaar zolang commerciële pelsdierhouderij in de EU is toegestaan, omdat op de interne EU-markt gelijke producten gelijk behandeld dienen te worden. Naar aanleiding van de motie van het lid Van Esch bekijk ik met de Staatssecretaris van I&W of er desondanks juridisch houdbare mogelijkheden zijn om de in de vraag genoemde producten uit Nederlandse winkels te weren. Ik streef er met de Staatssecretaris van I&W naar om de Kamer hierover in het voorjaar te informeren, in de voortgangsrapportage circulaire textiel.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Wegens overleg met diverse organisaties konden de vragen niet binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord worden.
De verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het Blauwtongvirus type 3 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten in de media over de verdenking dat de treinen met Romeins huisafval mogelijk de bron zijn van het blauwtongvirus type 3 dat momenteel in Nederland heerst?1
Ja.
Klopt het dat op 3 maart 2023 aan afvalverwerker AEB Exploitatie B.V. (AEB Amsterdam) een vergunning is verleend voor het ontvangen van afval uit de gemeente Rome per trein in balen?
Bedrijven met een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) opereren onder een omgevingsvergunning milieu, afgegeven door hun bevoegd gezag. Hierin is onder meer vastgelegd welk type en hoeveel afval de AVI mag ontvangen. Import van afval valt onder de regels van de Europese verordening overbrenging afvalstoffen (EVOA). Hiervoor moeten door het ontvangende bedrijf kennisgevingen worden gedaan bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. AEB Amsterdam heeft een kennisgeving ingediend bij de ILT voor de ontvangst van gemengd stedelijk afval uit Italië. Uit gegevens van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat de toestemming voor de EVOA-kennisgeving om het afval uit de gemeente Rome te mogen ontvangen is verleend op 24 februari 2023.
Klopt het dat er meerdere bezwaren tegen de vergunning zijn ingediend door burgers?
Als u doelt op de kennisgeving waarnaar in het antwoord op vraag 3 wordt gerefereerd dan staat daar voor burgers geen mogelijkheid voor bezwaar tegen open. Als u doelt op de omgevingsvergunning dan verwijs ik uw vraag door naar het bevoegde gezag daarvoor; in dit geval de provincie Noord-Holland.
Heeft u inzicht in deze bezwaren gehad en zo ja, waren daar bezwaren bij die verwijzen naar ecologische risico’s van de import van Romeins huisvuil?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er destijds opdracht is gegeven voor het opstellen van een risico-analyse omtrent ecologische risico’s, zoals de insleep van (onbehandelbare) ziektes, waarvan het blauwtongvirus serotype 3 er één is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was daarvan de uitslag?
Nee dat is niet gebeurd. Dat is geen onderdeel van de kennisgevingsprocedure. Deze procedure richt zich met name op vragen omtrent herkomst en samenstelling van afvalstoffen, of een bedrijf deze mag ontvangen en of in de juiste verwerkingsmethode is voorzien.
Klopt het dat sinds 2019 de Nederlandse overheid investeert in het «muggenlaboratorium» via het One Health PACT onder leiding van Marion Koopmans dat onderzoek doet naar muggen en de overdracht van virussen?
Het One Health PACT2 is een onderzoeksconsortium bestaande uit diverse academische onderzoeksinstituten en publieke organisaties, waaronder het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) maar ook opleidingsinstituten, dat onderzoek doet naar hoe Nederland beter voorbereid kan zijn op infectieziekten die overgedragen worden door steekmuggen. Het One Health PACT doet onderzoek naar humaan overdraagbare virussen en hoe de epidemiologie en transmissie daarvan beïnvloed worden door klimaat en sociale veranderingen. Het consortium wordt gefinancierd vanuit de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en deels door de consortiumpartners zelf.
Is het One Health Pact geraadpleegd voordat de vergunning werd verleend voor het treintransport van 900 ton Romeins huisvuil per week naar Amsterdam? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u het One Health Pact, wat specifiek voor het onderzoek van overdracht van virussen door muggen werd opgericht en door de overheid financieel wordt ondersteund, niet vooraf hebben geraadpleegd? Kunt u, indien dit wel is gebeurd, aangeven wat het advies was van het One Health Pact?
Nee, het One Health PACT is niet geraadpleegd. Het One Health PACT is een academisch samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met onderzoeksprojecten, dus het ligt niet voor de hand om hen te raadplegen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Gaat, of heeft, u opdracht geven aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) om monsters te nemen van het afval uit Rome, zowel in Rome als bij AEB te Amsterdam? Worden, of zijn, er vangvallen opgehangen bij zowel AEB Amsterdam als de vuilverzamelaar in Rome? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is daar of wordt daar mee begonnen?
Nee, dat is niet gebeurd want er is daar geen aanleiding toe. Het BTV serotype 3 dat op de Italiaanse eilanden Sardinië en Sicilië voorkomt (en dus niet op het vaste land van Italië, dat zijn de serotypen 1 en 4) is vergeleken met het BTV serotype 3 dat op dit moment in Nederland tot besmettingen leidt. Hoewel beide dus tot serotype 3 behoren, betreft het verschillende varianten. Dat maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we te maken hebben met een besmetting vanuit Italië.
Welke maatregelen neemt u wanneer uit die monsters blijkt dat er inderdaad sprake is van door muggen overdraagbare (onbehandelbare) ziektes?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat het (trein)vervoer van huisafval van Rome naar AEB Amsterdam de bron is van de huidige blauwtongvirus serotype 3 in Nederland? Zo ja, waarom weet u dat? Zo nee, wat gaat u op korte termijn doen om daarover uitsluitsel te krijgen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat op de site van de Wageningen University & Research (WUR) staat: «Vanaf 2007 werden nieuwe BTV-serotypen ontdekt door verbeterde en intensievere monitoringprogramma’s. Zo werd serotype 25 in Zwitserland ontdekt, serotype 26 in Kuwait en serotype 27 op Corsica (Frankrijk). Nog meer nieuwe serotypen werden ontdekt in Z-Afrika, Mongolië en Israël/Jordanië. Het serotype van deze nieuwe virussen wordt in het algemeen bepaald op basis van de genetische verwantschap en niet, zoals voor serotypen 1–24 werd gedaan, op basis van VNTs met standaard sera. Op basis van genetische verwantschap zijn er meer dan 35 BTV-serotypen bekend»?
Ja, dat staat op de website van WUR op 24 oktober 20233.
Waarom wordt het in Nederland voorkomende blauwtongvirus geschaard onder serotype 3 wanneer men in publicaties gelijktijdig beweert dat het in Nederland heersende blauwtongvirus serotype 3 slechts flarden van het Italiaanse blauwtongvirus type 3 bevat?
Binnen serotypes komen verschillende varianten voor, wat kan worden vastgesteld door Whole Genome Sequencing. Het genotyperen van serotypen gebeurt op het deel van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. Het serotype wordt bepaald door 1 van de 10 segmenten van het genoom dat codeert voor het serotype-bepalende viruseiwit. De genotypering van dit segment is uitgebreid vergeleken met beschikbare sequenties van andere BTV serotype 3-varianten; de variant in Nederland wordt overduidelijk ingedeeld bij deze groep van BTV serotype 3-varianten.
Had dit Nederlandse type blauwtongvirus dan geen eigen serotype moeten krijgen?
Nee, het gaat in Nederland over BTV serotype 3.
Hoe is vastgesteld dat de beschikbare vaccins niet werken?
In Europa is een aantal vaccins toegelaten voor andere BTV serotypes dan serotype 3. Farmaceuten en wetenschappers geven aan dat deze vaccins geen tot nauwelijks kruisimmuniteit geven voor BTV serotype 3. Dat betekent dat de vaccins die zijn toegelaten niet effectief zijn in het voorkómen van verschijnselen ten gevolge van een infectie met BTV serotype 3.
Welke gegevens heeft u omtrent het blauwtongvirus serotype 3 in Italië en in Nederland? Kunnen de Ministers deze gegevens met de Kamer delen?
Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) is het nationaal referentielaboratorium voor dierziekten in Nederland. Zij hebben virussequenties opgevraagd bij hun collega’s in onder andere Italië om het Nederlandse BTV serotype 3 mee te kunnen vergelijken. WBVR heeft vastgesteld dat de kenmerken van het BTV serotype 3 uit Nederland en Italië niet verwant zijn. De gegevens over de karakteristieken van het virus worden gedeeld met vele partijen, zoals andere kennisinstellingen en het Europees referentielaboratorium voor BTV in Madrid. De sequenties zijn ook gedeponeerd in een internationale, vrij toegankelijke databank (NCBI genbank). Ik beschik niet over de onderliggende, zeer complexe, data. Ik vertrouw op de deskundigheid van de referentielaboratoria.
Zijn er hygiëne- en ontsmettingsreglementen opgenomen in de vergunning voor het verbranden van Romeins afval? Zo ja, wat zijn deze voorschriften en hoe wordt er op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bekend niet. Het afval uit Rome is «gemengd stedelijk» afval en dat is qua samenstelling te vergelijken met bijvoorbeeld het Amsterdamse stedelijk afval dat bij AEB Amsterdam wordt verwerkt.
Klopt het dat bij import van vee naar Nederland deze dieren in quarantaine moeten? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen?
Voor het vervoeren van herkauwers vanuit landen of gebieden waar BTV voorkomt, dus ook Italië, naar Nederland gelden handelsvoorwaarden, vastgelegd in de EU-diergezondheidsverordening (Verordening (EU) 2016/429) en de onderliggende regelgeving. Deze verordening is bedoeld om te voorkomen dat dierziekten door verplaatsingen van dieren binnen de EU worden verspreid. Dit is een belangrijk uitgangspunt in het EU-dierziektebeleid en alle lidstaten zijn hieraan gebonden. Voorwaarden voor BTV zijn onder andere quarantaine, testen op aanwezigheid van virus, beschermen tegen knutten en (indien mogelijk) vaccinatie.
Is er vee-import mogelijk vanuit Italië naar Nederland? Zo ja, waarop worden deze dieren gecontroleerd? Worden er bloedmonsters genomen die onderzocht worden op aanwezigheid van blauwtongvirussen zoals het serotype 3?
Ja, er is vervoer van herkauwers vanuit Italië naar Nederland mogelijk. Daarbij gelden de EU-diergezondheidsvoorwaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen vanwege de enorme schade die er is ontstaan de vragen binnen twee weken beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt. Er is voor gekozen deze antwoorden samen met de vragen uit het schriftelijk overleg te versturen.
Bent u bereid de afvaltransporten stop te zetten totdat duidelijk is of deze Romaanse afvaltransporten de oorzaak zijn van de uitbraak van het Blauwtongvirus?
Nee, zie antwoorden op voorgaande vragen.
Het bericht 'Achttien boeren willen Veluwse boerderij kopen, maar horen al ruim een jaar niks na bod' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «boeren willen Veluwse boerderij kopen, maar horen al ruim een jaar niks na bod»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de provincie een jaar na dato nog steeds geen uitsluitsel heeft gegeven aan geïnteresseerden voor de desbetreffende boerderij en het bijbehorende gezamenlijke initiatief?
In het algemeen vind ik het wenselijk dat er zowel snel en doortastend wordt gewerkt aan de transitie van het landelijk gebied, als ook zorgvuldig wordt omgegaan met betrokken agrariërs en met juridische en financiële procedures. In dit geval is de provincie Gelderland verantwoordelijk voor de aanbestedingsprocedure van dit bedrijf. Het past mij daarom niet om nu mijn mening te geven.
Vindt u dat aankoop van deze desbetreffende boerderij en de daaropvolgende herverkaveling en met de plannen van de achttien agrariërs die nu dichtbij kwetsbare natuurgebieden zitten, met betrekking tot een bedrijfsvorm met agrarisch natuurbeheer een goede stap is voor extensivering van deze huidige bedrijven? Waarom wel of waarom niet?
De provincie is de regisseur van gebiedsaanpak. Daarin wordt bepaald wat de beste manier is om in een gebied aan de gestelde opgaven te voldoen. Extensiveren is zeker één van de mogelijkheden, maar het is niet aan mij om op voorhand een voorkeur te geven voor een gebied of voor een ondernemer en de vraag of het voorstel van deze 18 boeren het beste voorstel is in deze provinciale aanbesteding.
Deelt u de mening dat dergelijke initiatieven juist in een tijd waarin stikstofruimte hard nodig is voor legalisatie van Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders en natuurherstel voortvarend moeten worden opgepakt?
Ja.
Over welke instrumenten en mogelijkheden beschikken provincies op dit moment om zelf aan de slag te gaan met innovatie-, extensiverings-, verplaatsings- en omschakelingsmogelijkheden?
Ik beschik niet over een overzicht van alle instrumenten en mogelijkheden waarover provincies zelf beschikken om zelf aan de slag te gaan met innovatie-, extensiverings-, verplaatsings- en omschakelmogelijkheden.
Momenteel ben ik samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen bezig om een instrumentenkoffer te ontwikkelen bestaande uit reeds beschikbare instrumenten van en voor de decentrale overheden voor de uitvoering van de gebiedsprogramma’s. De instrumentenkoffer moet inzicht bieden in de belangrijkste instrumenten van het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten en hoe die toegepast kunnen worden. De instrumentenkoffer gaat niet in op de instrumenten van specifieke provincies, waterschappen en gemeenten. Begin 2024 verwacht ik de instrumentenkoffer te kunnen delen met de decentrale overheden.
En ondertussen zijn er natuurlijk genoeg instrumenten en mogelijkheden voor provincies om aan de slag te gaan. In 2022 heeft het kabinet versnellingsmaatregelen bekostigd, zodat provincies direct aan de slag konden. Enkele voorbeelden zijn:
Bij de eerste maatregelpakketten die de provincies bij de indiening van hun gebiedsprogramma’s op 1 juli hebben aangeleverd, hebben ze aangegeven op korte termijn te kunnen starten met maatregelen die extensivering, innovatie, omschakeling, en verplaatsing tot doel hebben.
Ik heb Wageningen Economic Research (WEcR) en Deltares gevraagd om te adviseren over maatregelen waarmee in 2024 gestart zou kunnen worden. Oplevering van dit advies verwacht ik medio december. Op basis van een positief advies van de kennisinstellingen over de eerste maatregelpakketten is het kabinet voornemens een nota van wijziging op de LNV-begroting bij uw Kamer in te dienen uitgaande van de begrotingsbehandeling eind januari. Zodat daarmee middelen beschikbaar kunnen komen voor deze maatregelpakketten.
Hoe zorgt u ervoor dat provincies in het kader van hun regieverantwoordelijkheid goed zijn toegerust om hun rol te pakken in de gebiedsgerichte aanpak?
De provincies nemen nu al de regie bij het opstellen van de gebiedsprogramma’s en de uitvoering van maatregelen. De in antwoord 5 genoemde instrumentenkoffer zal meehelpen om die regierol in te vullen in de gebiedsgerichte aanpak. Daarnaast heb ik ook direct contact met de provincies en IPO, als daaruit blijkt dat de regierol versterkt moet worden, dan zal ik daar zeker naar kijken.
Wanneer komt u met een duidelijke instructie waarin komt te staan aan welke ingrediënten de passende beoordeling moet voldoen om vergunningverlening op gang te brengen en een alternatief voor de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)-lijst te bieden, zodat onder meer emissiearme stalsystemen volwaardig onderdeel kunnen vormen van de oplossing voor de stikstofproblematiek?
Om de ondernemers en bevoegde gezagen te ondersteunen bij het opstellen van een passende beoordeling bij het aanvragen van een natuurvergunning, werk ik op dit moment samen met de provincies aan een handreiking. Dit is toegezegd in de Porthosbrief van 25 november jl.2 Deze handreiking moet de agrarische ondernemer in staat stellen een passende beoordeling op te stellen die een onderbouwing bevat voor het aanvragen van een natuurvergunning. In de passende beoordeling wordt onderbouwd dat een project niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van één of meer Natura 2000-gebieden. Deze handreiking moet de ondernemers handvatten bieden bij het opstellen van zo’n passende beoordeling (zoals bijvoorbeeld het doorlopen van bepaalde stappen en het aanreiken van tools die gebruikt kunnen worden) en hen de zekerheid bieden dat deze ook juridisch houdbaar is.
Bij het opstellen van de handreiking is het van belang om tot een consistente lijn te komen voor de verschillende staltypes. Daarbij zullen eerst de eenvoudigere staltypes worden uitgewerkt, om zo op een korte termijn (eind 2023) al resultaat op te kunnen leveren. Uiteraard worden ook ondernemers en andere belanghebbenden betrokken in het proces.
Ik wil hierbij vermelden dat de passende beoordeling ontzettend belangrijk is, maar geen oplossing biedt voor de beperkte werking van de emissiearme stalsystemen. Daarin zit nog een grote onzekerheid, die mede wordt veroorzaakt doordat de capaciteitsvergroting weer wordt benut als er wordt geïnvesteerd in innovatie.
Bovendien wordt nagedacht over een alternatief voor de RAV factoren vergunningverlening, bijvoorbeeld op basis van doelvoorschriften of real time meten. Voor alle alternatieven geldt dat ze juridisch houdbaar moeten zijn.
Herkent u de tijdens het rondetafelgesprek op 26 september 2023 geuite zorg van de Gelderse gedeputeerde over de beperkingen op het gebied van bestedingsmogelijkheden van budget voor legalisering van PAS-melders?
Ja.
Is het juist dat de besteding van rijksmiddelen voor deze legalisering alleen mag worden ingezet wanneer de provincies verplichtingen hiertoe zijn aangegaan in de periode van 4 augustus 2022 tot en 31 augustus 2023 ten behoeve van maatregelen die uiterlijk 28 februari 2025 zijn afgerond?
Om provinciale maatwerkmaatregelen mogelijk te maken en van de mogelijkheid gebruik te maken om het legalisatieprogramma tijdelijk te versnellen is de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp) als specifieke uitkering aan de provincies beschikbaar gesteld. Om dit te kunnen realiseren is budget naar voren gehaald uit de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv). Omdat de Rpmp als een tijdelijke versnellingsmaatregel is ingezet, zijn er in overleg met de provincies inderdaad specifieke voorwaarden gesteld. Provincies konden onder deze regeling alleen middelen aanvragen voor verplichtingen die hiertoe zijn aangegaan in de periode van 4 augustus 2022 tot en 31 augustus 2023 ten behoeve van maatregelen die uiterlijk 28 februari 2025 zijn afgerond. Het overgebleven budget wordt ingezet voor de Lbv. Met die maatregel wordt ook stikstofruimte gerealiseerd die onder voorwaarden voor PAS-melders beschikbaar is.
Zo ja, deelt u de inschatting dat de periode voor legalisering van PAS-melders helaas aanzienlijk langer zal duren dan deze periode en dat de eerdergenoemde periode waarin provincies verplichtingen aangaan voor legalisering van PAS-melders moet worden opgerekt? Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De legalisatieopgave is nog niet afgerond. Ik heb vernomen dat de provincies met een voorstel komen voor een vervolg op de Rpmp, waardoor zij ook later maatwerkmaatregelen kunnen treffen. Als ik dat voorstel heb ontvangen, zal ik daar welwillend naar kijken. Ik waardeer het zeer dat de provincies bereid zijn om proactief maatregelen te nemen om problemen voor PAS-melders op te lossen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor de aanvang van het verkiezingsreces beantwoorden?
Ja.