Het bericht dat gemeenten uitbreidingsvergunningen voor nertsenhouderijen goedkeuren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbod en tóch meer nertsen erbij, Gemert-Bakel en Laarbeek keuren uitbereiding goed?1
Ja.
Is het waar dat sinds de rechtbank de Wet op het verbod op de pelsdierhouderij (hierna: de wet) heeft geschorst alleen al in Noord-Brabant zes gemeenten vergunningen hebben verleend voor het houden van duizenden volwassen nertsen en er in Brabant in totaal bijna 15.000 volwassen nertsen bij zijn gekomen?
Ik kan bevestigen dat in de provincie Noord-Brabant sinds de inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij op 15 januari 2013 in totaal voor acht bedrijven omgevingsvergunningen zijn afgegeven voor de uitbreiding van het aantal dieren. In totaal gaat het, sinds 15 januari 2013, om bijna 15.000 moederdieren. Dit is het totaal van uitbreidingsvergunningen minus een aantal ingetrokken vergunningen. De provincie Noord-Brabant kan niet bevestigen of de kooien voor het aantal vergunde dieren ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Zijn er andere gemeenten buiten Noord-Brabant waar er nertsenhouderijen bij zijn gekomen of waar uitbreidingen hebben plaatsgevonden sinds de wet is geschorst?
Het is nog niet bekend of in Noord-Brabant sprake is van daadwerkelijke realisatie van de omgevingsvergunningen voor uitbreiding. Het valt niet uit te sluiten dat er buiten de provincie Noord-Brabant nertsenhouderijen zijn bij gekomen dan wel zijn uitgebreid sinds het moment dat de wet buiten werking was gesteld. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het College van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat stelt niet de instrumenten te hebben om de ongewenste nieuwe vestiging of uitbreiding van nertsenhouderijen te voorkomen?
Het verlenen van omgevingsvergunningen is een bevoegdheid van gemeenten met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt echter wel dat gemeenten bij de vormgeving van hun bestemmingsplannen rekening kunnen houden met de Wet verbod pelsdierhouderij (26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2718). Deze rechtszaak ging over een bestemmingsplan waarin alleen bestaande pelsdierhouderijen waren toegestaan. Het bestemmingsplan bood, gelet op de Wet verbod pelsdierhouderij, geen ruimte voor nieuwe pelsdierhouderijen. De Afdeling achtte dit toelaatbaar. De Afdeling overwoog dat aan de Wet verbod pelsdierhouderij weliswaar geen ruimtelijk motief ten grondslag ligt, maar dat de gemeente rekening mocht houden met de ruimtelijke gevolgen van die wet en de gevolgen van de wet voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dat de Wet verbod pelsdierhouderij door de rechtbank Den Haag buiten werking was gesteld, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. De gemeente mocht, aldus de Afdeling, belangrijke betekenis toekennen aan het door de wetgever beoogde verbod op pelsdierhouderijen.
Wat kunt u, nu de wet tijdelijk buiten werking is gesteld, doen om de uitbreiding van nertsenhouderijen te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij. De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) kan in cassatie gaan bij de Hoge Raad.
Wanneer verwacht u een definitieve uitspraak in de beroepsprocedure die u heeft aangespannen tegen het opschorten van de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport Stop met kiloknallen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het rapport «Stop met kiloknallen» van Wakker Dier, waaruit blijkt dat kiloknallers zorgen voor dierenleed in de vleesindustrie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de notitie van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) in opdracht van Wakker Dier, waaruit blijkt dat de dalende opbrengst heeft geleid tot a) het houden van meer dieren per bedrijf, b) het houden van meer dieren per vierkante meter en c) het verhogen van de productie per dier?2
De notitie van het LEI beschrijft op een objectieve wijze de (bedrijfseconomische) ontwikkelingen in de Nederlandse vleesvarkens- en vleeskuikenhouderij in de periode 1980 – 2013.
Deelt u de conclusies van EFSA 2012 dat het verhogen van de productie per dier nadelige gevolgen heeft voor het dierenwelzijn, zoals bijvoorbeeld meer spenen per zeug fokken om zo meer biggen te werpen met hogere biggensterfte tot gevolg, het fokken van kippen die hun eigen gewicht niet meer kunnen dragen, het fokken van koeien op meer melk waardoor koeien welzijnsproblemen ondervinden zoals vruchtbaarheidsproblemen en uierontsteking? Zo nee, waarom niet?3
Naast verhoogde productie is een groot aantal factoren van invloed op het welzijn van dieren zoals bezettingsdichtheid, voeding, huisvesting, ingrepen en transport. Het EFSA-rapport waar u naar refereert gaat over varkens. Daarin staat dat er sprake is van verminderd welzijn wanneer er niet voldoende productieve spenen zijn voor deze extra biggen. De stuurgroep bigvitaliteit heeft ten doel de biggensterfte terug te dringen en zet erop in dat een zeug de biggen ook zelf moet kunnen grootbrengen en daarvoor voldoende spenen heeft. Of de ontwikkeling naar een grote toom per zeug maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming. Ik ben hierover in gesprek met de stuurgroep bigvitaliteit. Voor mijn standpunt over verhogen van de productie per melkkoe verwijs ik u naar mijn brief van 14 juli 2015 over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Bent u bereid tot regelgeving die grenzen stelt aan de verhoging van de productie per dier ten behoeve van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 14 juli jl. zal ik geen norm stellen aan de melkgift per koe. Ook ben ik niet voornemens voor andere diersoorten normen op te stellen.
Een houder is verantwoordelijk voor het welzijn van zijn dieren. Hij heeft er belang bij dat zijn dieren, ouders en nakomelingen, gezond en vitaal zijn, ook bij verhoging van de productie. Hij kan daaraan bijdragen door het kiezen van bepaalde rassen, goede huisvesting, goed management. Ik zie de fokkerij als een kans en mogelijkheid om verdere stappen te zetten naar een duurzame veehouderij. Ook fokkerijorganisaties en de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij hebben een verantwoordelijkheid te nemen in deze.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het Compendium voor de Leefomgeving dat het houden van meerdere dieren per vierkante meter leidt tot een verminderde weerstand en een hogere infectiedruk, waardoor boeren meer antibiotica gingen gebruiken met het gevolg dat er anno 2015 sprake is van antibioticaresistentie met grote risico’s voor de volksgezondheid? Bent u met ons van mening dat een effectieve maatregel binnen het antibioticabeleid het verminderen van de dierbezetting is? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te treffen? Zo nee, waarom niet?4
De veehouderijsectoren hebben de afgelopen jaren een stevige daling in het antibioticumgebruik gerealiseerd. Hiervoor zijn diverse maatregelen door de sectoren ingevoerd. Deze zijn veelal bedrijfsspecifiek van aard. Een goede diergezondheid vraagt om een bedrijfsspecifieke aanpak waarbij meerdere factoren worden betrokken, in plaats van eendimensionale maatregelen sector breed. In de Kamerbrief van 27 mei 2015 (Kamerstuk 29 638, nr. 200) is per sector aangegeven welke maatregelen zij oppakken om een verdere daling in het gebruik te realiseren. In deze brief is tevens aangegeven dat de komende periode benut wordt om het beleid te reflecteren en te komen tot een vervolgbeleid voor de komende 5 jaar. Met dit vervolgbeleid zullen bestaande en nieuwe maatregelen ingevoerd worden gericht op de vermindering van resistentie, verdere daling in het gebruik en verdere verbetering van de diergezondheid.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Inspecteur Generaal-NVWA en conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat het prijsbeleid van supermarkten voedselfraude in de hand werkt en dat voedselschandalen een onoverkomelijk gevolg zijn van de lage marges die de vleesketen hanteert?5 6 7
In mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) heb ik reeds aangegeven dat ik het onwenselijk vind dat supermarkten aanbiedingen voor vlees hanteren, waarbij het product zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. Dergelijke aanbiedingen kunnen leiden tot extra prijsdruk in de keten (onder meer boer en slachterijen). Ik deel de zorg hierover. Daarnaast kan het gebruik van aanbiedingen van vlees een signaal zijn dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees, een redelijke prijs moet worden betaald. Daar komt bij dat wanneer de marges te klein worden, er druk kan ontstaan om de grenzen van het wettelijk minimum op te zoeken, zowel in termen van dierenwelzijn als voedselveiligheid.
Mijn beleid is gericht op een markt gestuurde verduurzaming van de productie en consumptie van vlees die maatschappelijk gedragen wordt (brief van 6 juni 2014, Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Het initiatief ligt primair bij het bedrijfsleven en bij de consument. Vanuit de overheid wordt dit ondersteund, onder andere met de pilot in de agrofoodsector over een gedragscode eerlijke handelspraktijken.
Tevens gaf ik in mijn brief van 14 januari 2015 aan dat met het CBL en de overige organisaties die deel uitmaken van de Alliantie Verduurzaming Voedsel (FNLI, KHN, LTO en Veneca), in de Agenda Verduurzaming Voedsel 2013–2016 afgesproken is dat vanaf 2020 al het vlees dat in Nederland wordt aangeboden op duurzame wijze geproduceerd is. Prijsafspraken als zodanig maken hier geen onderdeel van uit, maar wel dat een eerlijke prijs voor de producent onderdeel is van duurzaamheid. Ook gaf ik aan in gesprek te zullen gaan met verschillende grote supermarkten met als doel te komen tot afspraken over het uitbannen van het stunten met vlees. Op 29 januari 2015 heb ik met enkele supermarkten en de branchevereniging Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) gesproken over het goedkoop aanbieden van vlees. In het gesprek heb ik benadrukt dat een dergelijke strategie niet past in tijden van vleesschandalen en ook niet bij de gezamenlijke wens tot verduurzaming van de vleesketen. In het gesprek werd bevestigd dat er sprake is van een gedeelde wens om te komen tot (verdere) verduurzaming van de vleesketen. Daar hoort prijsvorming en het effect daarvan in de keten bij. Tevens voer ik met enkele individuele supermarkten gesprekken hierover.
Mijn standpunt omtrent het verbieden van vlees onder de kostprijs heb ik reeds uiteengezet in mijn brief van 6 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 789). Zoals ik in die brief heb aangegeven verwacht ik geen positief effect van een wettelijk verbod op de verkoop onder de inkoopprijs.
Erkent u dat het produceren van goedkoop vlees onwenselijk is omdat dit een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn? Bent u bereid om de verkoop van vlees onder de kostprijs te verbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken betreffende het door u aangekondigde convenant kiloknallers? Bent u bereid om de bulkproductie van goedkoop vlees, bestemd voor de export, uit te faseren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Duizenden kalveren die langzaam stikken tijdens en na de slacht van de moederkoe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u het Duitse ARD-programma gezien waaruit blijkt dat in Duitsland 18.000 drachtige koeien per jaar worden geslacht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel drachtige koeien op jaarbasis in Nederlandse slachthuizen worden geslacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hier wordt geen registratie van bijgehouden. Drachtige dieren mogen op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is.
Onderschrijft u de kritiek van Duitse dierenartsen dat, bij het slachten van drachtige koeien, ongeboren kalveren een langzame verstikkingsdood van soms wel twintig minuten moeten ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Ongeboren kalveren zijn voor hun zuurstofvoorziening afhankelijk van de zuurstofaanvoer via de placenta, en hebben geen zelfstandige ademhaling of ademhalingsreflex). Bij het slachten van het moederdier zullen de dieren als gevolg van het wegvallen van de zuurstofvoorziening komen te overlijden.
Op basis van de geldende internationale wetenschappelijke opinie, conform de OIE, wordt aanbevolen, indien bij de slacht een ongeboren vrucht wordt aangetroffen, deze ongemoeid in de uterus te laten tot deze als gevolg van zuurstofgebrek overleden is. Recent worden er vraagtekens bij geplaatst of dit inderdaad in alle stadia van de dracht de meest diervriendelijke optie is.
Samen met mijn Duitse, Deense en Zweedse collega heb ik recent aan de EFSA advies gevraagd op welke wijze het aanbieden van drachtige dieren voor de slacht het beste teruggedrongen kan worden. En áls drachtige dieren desondanks toch geslacht worden, hoe dan het beste met de ongeboren vrucht omgegaan kan worden. De EFSA werkt momenteel aan deze vragen, en zal uiterlijk 30 november 2016 hierover rapporteren2. Op basis van de EFSA rapportage zal ik met mijn collega’s overleggen welke passende maatregelen gewenst zijn.
Ook heb ik recent Wageningen UR/Livestock Research opdracht gegeven hiernaar onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan tevens input leveren aan de EFSA-studie.
Bent u bereid, in navolging van uw Duitse collega, tot een verbod op het slachten van drachtige koeien? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Welke belangen verzetten zich tegen een verbod?
Er is in Duitsland geen verbod op het slachten van drachtige dieren. Op basis van de transportverordening (Vo (EG) 1/2005) mogen dieren niet vervoerd worden indien de dracht 90% of verder gevorderd is. Er wordt tussen de verschillende betrokken partijen momenteel wel gesproken om overeen te komen om geen drachtige dieren aan te voeren op het slachthuis gedurende de laatste drie maanden van de dracht. Het Duitse ministerie beziet hiervoor de mogelijkheid voor uitbreiding van de regelgeving voor nationale transporten. Voor internationale transporten is het niet mogelijk de transportverordening nationaal uit te breiden.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik recent aan EFSA advies gevraagd en Wageningen UR opdracht gegeven voor onderzoek. Op basis hiervan zal ik bezien welke maatregelen gewenst zijn. Ik zal daarbij de uitkomsten van het overleg en de mogelijkheden die in Duitsland worden bezien voor aanpassing van de nationale wetgeving, betrekken.
Bent u bereid om samen met uw Duitse collega te pleiten voor een verbod op het slachten van drachtige koeien in de gehele Europese Unie? Zo ja, bij welke gelegenheid ziet u die kans? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van uw Duitse collega, het huidige vervoersverbod voor drachtige koeien uit te breiden naar drie maanden voor de uitgerekende kalverdatum? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het openen van een Hy-Care stal voor vleesvarkens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hy-Care concept ook voor vleesvarkens»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gaat om een stalconcept waarbij varkens op onnatuurlijke wijze gehouden worden in plastic bakken, die bovenop elkaar te stapelen zijn, waarbij de varkens in bakken op een lopende band naar de boer vervoerd worden voor het uitvoeren van een castratie, het knippen van de staart of de behandeling van ziekten?
Ik heb mij laten vertellen dat het gaat om een gangbare varkensstal waar elementen van het Hy-Care concept worden onderzocht op onder andere diergezondheidseffecten met biggen die afkomstig zijn uit de Hy-Care zeugenstal en biggen uit gangbare zeugenstallen. Het betreffen elementen zoals het werken met coatings en gladde materialen met als belangrijk doel een hygiënischere leefomgeving voor het varken en de ondernemer. Verder verwijs ik u naar de antwoorden van de Staatssecretaris van Economische Zaken op Kamervragen van lid Thieme over dit houderij-concept voor de kraamzeug en haar biggen (TK vergaderjaar 2013–2014, nr. 1109).
Klopt het dat u 25 september a.s. een omstreden Hy-Care stal voor vleesvarkens in Bladel gaat openen?
Nee. Op 1 september heb ik de veehouder laten weten niet op de uitnodiging voor het openen van de stal in te gaan.
Hoe verantwoordt u uw steun aan een stalconcept waarbij varkens op mechanische en onnatuurlijke wijze gehouden worden, terwijl in de beantwoording van eerdere vragen gesteld wordt dat deze stal verdere industrialisatie tot gevolg kan hebben?2
Het ontwikkelen van nieuwe houderijconcepten is de verantwoordelijkheid van de sector. Zoals ook aangegeven in het antwoord van de Staatssecretaris van 3 februari 2014 (TK vergaderjaar 2013–2014, nr. 1109) moet men zich hierbij houden aan de vigerende regels die gelden voor dierenwelzijn, diergezondheid, antibiotica en milieu. Of een dergelijk technologische ontwikkeling maatschappelijk en ethisch geaccepteerd wordt, zal voor de sector een belangrijk aandachtspunt moeten zijn bij verdere verduurzaming.
Gaat u, in het licht van de stelling van het kabinet dat «verdere industrialisatie van de intensieve veehouderij onwenselijk is», de ontwikkeling van dit omstreden stalconcept binnen het antibioticabeleid in de zeugen- en varkenshouderij ontmoedigen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid uw toezegging om deze stal te openen in te trekken in het licht van de maatschappelijke en ethische acceptatie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze toezegging nooit gedaan.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen voor 26 september a.s. naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Dat is helaas niet gelukt.
De waarschuwing voor massasterfte van herten in de Oostvaardersplassen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waarschuwing voor massasterfte herten Oostvaardersplassen»?1
Ja.
Hoe duidt u de waarschuwing dat er mogelijk 5.000 herten zullen verhongeren in het betreffende gebied? Wat zijn de kosten die hiermee samen zullen hangen?
In het aangehaalde bericht wordt gesproken over de mogelijke sterfte van 2.000 grote grazers van de in totaal 5.000 grote grazers in het Oostvaardersplassengebied. Het aantal van 2.000 is een schatting van de Vereniging Het Edelhert bij de eerstkomende strenge winter. Bij een gemiddelde winter overlijdt ongeveer 30% van de populatie, wat weer aangevuld wordt door de geboorte van jongen in het voorjaar. Het zogeheten vroeg-reactief beheer biedt de beheerder de mogelijkheid om in te spelen op natuurlijke ontwikkelingen en zowel bij een strenge als bij een milde winter controle te behouden. Het vroeg-reactief beheer, dat na het advies van de commissie Gabor (Kamerstuknummer 32 563, nr. 1) door Staatsbosbeheer in de Oostvaarderplassen is ingevoerd, heeft als doel heeft het minimaliseren van onnodig lijden van de grote grazers. Zo worden er geen gezonde dieren afgeschoten en is er steeds een goed zicht op het dierenwelzijn. De kosten van dit beheer vormen onderdeel van de reguliere beheerkosten van het gebied.
Deelt u de visie dat het experimentele beheersplan is mislukt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar mijn brief van 12 maart (Kamerstuknummer 32 563, nr. 54), waarin ik heb aangegeven van mening te zijn dat Staatsbosbeheer zorgvuldig met de kudden in het gebied omgaat en daarbij rekening houdt met het welzijn van de populaties grote grazers. Dat heb ik nader toegelicht in de beantwoording van het schriftelijk overleg over de Oostvaardersplassen van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 563, nr. 56).
Bent u bereid in te zetten op de verkoop van alle grazers zodat de onzalige situatie, zoals we die nu al enige jaren kennen, resoluut wordt opgelost? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn brief van 12 maart jl. (Kamerstuknummer 32 563, nr. 54). De Beheers Advies Commissie Oostvaardersplassen (BAC) is in grote lijnen positief over het gevoerde beheer, waarin een evenwicht is gevonden tussen natuurlijke ontwikkeling van de populatie en het voorkomen van onnodig lijden van de edelherten, konikpaarden en Heckrunderen in de winterperiode. Daarbij speelt ook mee dat de kudden van belang zijn voor het behalen van de doelen van het Natura 2000-beheerplan voor de Oostvaardersplassen en vormen op zichzelf ook onderdeel van het ecosysteem van dit gebied.
Een nieuw rekenmodel om de verspreiding van Q-koorts te voorspellen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weermodel voorspelt verspreiding Q-koorts»?1
Ja.
In hoeverre dient dit model nog verder ontwikkeld te worden om ingezet te kunnen worden bij een uitbraak van Q-koorts? Hoeveel tijd zal hier nog voor nodig zijn?
Met het Q-koorts weermodel kunnen experts, indien de locatie van de bron bekend is, inzichtelijk maken welke gebieden blootgesteld worden aan Coxiella burnetii, de bacterie die Q-koorts veroorzaakt. Met het model kunnen ook blootstellingen op verschillende adressen (postcodes) met elkaar vergeleken worden.
Het is niet mogelijk de kans op infectie bij blootgestelde mensen te berekenen. Daarvoor zijn gegevens nodig over de hoeveelheden bacteriën die tijdens een uitbraak in de lucht terecht komen (emissie). Dit is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de infectie op het bedrijf en de hoeveelheid ventilatie.
Het RIVM, de Universiteit Utrecht, het Centraal Veterinair Instituut en het NIVEL doen gezamenlijk onderzoek naar de effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden. Eén van de doelen is het bepalen van de mate van emissie van diverse ziekteverwekkers vanuit boerderijen. De concentratie Coxiella burnetii kan echter niet worden gemeten, aangezien de concentraties in afwezigheid van een epidemie zeer laag zijn.
Voor het volledig operationaliseren van een Q-koorts model dat de verspreiding in kaart brengt én de infectiekans berekent, zouden data in het buitenland verzameld moeten worden. Het is daarom nu nuttiger het model verder te ontwikkelen voor andere luchtoverdraagbare ziekteverwekkers.
Hoeveel verdere ontwikkeling is nog nodig om dit model ook voor andere zoönosen in te kunnen zetten? Hoeveel tijd zal hier nog voor nodig zijn?
Het weermodel is inzetbaar voor alle luchtoverdraagbare ziekteverwekkers, inclusief zoönosen. De mate van toepasbaarheid hangt echter af van de gegevens die beschikbaar zijn over de specifieke ziekteverwekker. Deze gegevens omvatten (1) de mate van emissie, (2) de mate van overleving van de ziekteverwekkers in de lucht, en (3) de beschikbaarheid van een infectiekansenmodel, specifiek voor iedere ziekteverwekker of groep van ziekteverwekkers.
Gegevens over de mate van overleving in de lucht zijn van belang omdat sommige ziekteverwekkers veel minder goed in de lucht overleven dan andere. Binnen het VGO-project worden hiervan ook gegevens verzameld, die eenvoudig in het weermodel ingepast kunnen worden.
De benodigde tijd om dit model inzetbaar te maken voor andere ziekteverwekkers is sterk afhankelijk van de beschikbare data. Als er geen data zijn, duurt het één tot twee jaar per ziekteverwekker voor het uitvoeren van metingen, waarna de verdere analyses en modellering uitgevoerd kunnen worden. De verzameling van gegevens zal de komende jaren worden uitgevoerd voor een aantal ziekteverwekkers, zodat het model daarvoor compleet is en inzetbaar wordt.
Bent u bereid om, indien nodig, ondersteuning te bieden bij de verdere ontwikkeling van dit model?
Het RIVM heeft de afgelopen jaren expertise opgebouwd in het modelleren van de verspreiding van luchtoverdraagbare ziekteverwekkers. Momenteel voert het RIVM in een samenwerkingsverband het eerder genoemde VGO-project uit. Ook wordt nog een aantal door ZonMW gefinancierde projecten uitgevoerd op het gebied van zoönosen die tot extra kennis leiden en bijdragen aan de verdere ontwikkeling van dit model.
De evaluatie van de bestrijdingsaanpak van de AI uitbraak van 15 november 2014 |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het evaluatierapport bestrijdingsmaatregelen van de vogelgriepuitbraken H5N8, zoals toegezegd, vóór de zomer door Berenschot opgeleverd?1 Wanneer ontvangt de Tweede Kamer dit evaluatierapport, inclusief beleidsreactie? Indien dit rapport niet is opgeleverd, wat is de reden dat het niet gereed is?
Het opstellen van het evaluatierapport heeft meer tijd gekost dan voorzien. Het rapport wordt deze maand afgerond. Ik zal uw Kamer het rapport, voorzien van mijn beleidsreactie, na afronding toesturen.
Onderschrijft u de urgentie van een tijdige evaluatie voor pluimveehouders nu er weer een trekseizoen voor de deur staat?
Bij een evaluatie zijn zowel tijdigheid als zorgvuldigheid van belang. De deskundigengroep Pluimveeziekten is op 1 september jl. bij elkaar geweest en heeft onder andere over de vogeltrek geadviseerd. Ik zal u mijn reactie op dit advies, samen met het verslag van de bijeenkomst van de Deskundigengroep, deze maand sturen.
Deelt u de mening dat er, gezien recente uitbraken van hoog pathogene vogelgriep in Duitsland en Engeland, haast is geboden bij implementatie van maatregelen om de verspreiding van vogelgriep te minimaliseren en bij een uitbraak van vogelgriep de negatieve gevolgen zo klein mogelijk te houden? Deelt u de mening dat de te nemen maatregelen effectief en zo min mogelijk belastend voor de sector moeten zijn?
De maatregelpakketten voor verschillende vogelgriepscenario’s staan beschreven in het Beleidsdraaiboek Aviaire Influenza 2.02. Bij de totstandkoming van dit draaiboek is de pluimveesector uitgebreid geconsulteerd. De deskundigengroep Pluimveeziekten heeft tijdens de bijeenkomst op 1 september jl. ook over de standstill geadviseerd. Ik zal mijn reactie op dit advies ook deze maand aan uw Kamer sturen.
Worden de recente ervaringen met vogelgriep uitbraken in het buitenland meegenomen bij de opvolging van het evaluatierapport? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij besluiten over vogelgriep betrek ik altijd recente ervaringen, maar ook recent vergaarde kennis. De bovengenoemde evaluatie heeft alleen betrekking op de uitbraak van hoogpathogene vogelgriep in het najaar van 2014 in Nederland.
Bij de recente uitbraak in Duitsland, in een pluimveerijk gebied, zijn geen aanvullende maatregelen doorgevoerd (zoals bijvoorbeeld 72 uur stand still, vervoersgeboden) zoals we die in Nederland wel kennen, kunt u zich hierin vinden? Zo niet, bent u bereid op Europees niveau afspraken te maken bij een mogelijke uitbraak van vogelgriep zodat ondernemers met een gelijke aanpak worden geconfronteerd? Zo nee, waarom niet?
Vogelgriep is een dierziekte waarvoor een Europese bestrijdingsplicht geldt. In de Europese regelgeving staan de (minimum)maatregelen, die een lidstaat moet nemen bij een uitbraak van een vogelgriep (richtlijn 2005/94). Nederland is een pluimveedicht land met grote exportbelangen. De hoogpathogene variant van vogelgriep is zeer besmettelijk voor gevogelte. Voor kippen is deze variant dodelijk. Vogelgriep is een zoönose, wat betekent dat de besmetting van dier op mens kan worden overgebracht. De maatregelen die zijn genomen, zijn gericht geweest op het zo effectief mogelijk bestrijden van de uitbraak. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 staan de maatregelenpakketten beschreven in het Beleidsdraaiboek. Zoals aangegeven ontvangt u de evaluatie na afronding van het rapport.
Deelt u de mening dat concrete maatregelen ter voorkoming/bestrijding van vogelgriep met het oog op komend trekseizoen zo snel mogelijk dienen te worden doorgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het slecht gaat met weidevogels als grutto’s, scholeksters en veldleeuweriken |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw «plan de campagne» om de weidevogelstand te herstellen?1
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik in reactie op de motie Grashoff-Leenders (TK 33 348, nr. 130) toegezegd met provincies in gesprek te gaan en gezamenlijk te bekijken welke ideeën voor landschappen er zijn. Daarbij zal het hele thema van agrarisch natuurbeheer, gemeenschappelijk landbouwbeleid en de synergie tussen landschappen en weidevogels betrokken worden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Waar heeft het huidige beleid in uw analyse gefaald om de weidevogels te beschermen?
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) heeft in zijn rapport, getiteld «Onbeperkt houdbaar, naar een robuust natuurbeleid» (mei 2013) kritiek geleverd op de effectiviteit en invulling van het agrarisch natuurbeheer. Met de invoering van het nieuwe, collectieve stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer komen de provincies en ik voor een groot deel tegemoet aan die kritiek. Zie ook mijn reactie op het Rli-rapport van 6 juni 2013 (TK 33 576 nr. 3), en mijn brief van 30 juni 2014 over de stand van zaken van de voorbereiding op het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, dat vanaf 1 januari 2016 in werking moet treden (TK 33 576, nr. 17).
Heeft u een gestructureerd programma om de verschillende oorzaken van de achteruitgang van weidevogels (verlies aan habitat, intensivering van de agrarische sector en gebruik van gevaarlijk gif) tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Is het uw bedoeling dat uw beleid intensivering van de agrarische sector bewerkstelligt (zoals nu de melkveehouderij)?Zo ja, waarom? Is intensivering van de agrarische sector een onbedoeld bijeffect van uw beleid? Indien dit laatste het geval is, hoe wilt u dan omgaan met negatieve effecten van deze intensivering voor mens, dier en milieu? Denkt u dat intensivering mogelijk is zonder negatieve bijeffecten?
Mijn beleid is erop gericht de kaders, onder meer op het gebied van (dier)gezondheid, dierenwelzijn en milieu, vast te leggen waarbinnen de agrarische sector zich duurzaam kan ontwikkelen. Daarbij dragen de veehouderijketens mede verantwoordelijkheid voor een verantwoorde duurzame ontwikkeling. Binnen die kaders hebben ondernemers de vrijheid te kiezen voor een type bedrijfsvoering dat het beste bij hen past.
In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) is een van de ambities om soortenrijkdom op eigen grond te herstellen. Daarmee is behoud van onder meer weidevogels onderdeel van de duurzaamheidsagenda van de veehouderij. Voorts kijk ik met de sector hoe verbetering van de situatie voor weidevogels gestimuleerd kan worden vanuit de nationale enveloppe die voortkomt uit het Europese pakket voor de melkveehouderij- en varkenssector.
Wat is uw reactie op het bericht dat de weidevogels ernstig bedreigd worden door de koeienexplosie?2
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden van 9 september 2015 op de vragen die het lid Grashoff naar aanleiding van het genoemde artikel heeft gesteld (2015D32807).
Kunt u een reactie geven op de door o.a. de Vogelbescherming geconstateerde toenemende verschraling van het landschap?
Ik verwijs u naar mijn brief van 10 september jl. over de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ik blijf met de vergroening en het stimuleren van agrarisch natuurbeheer, lokale initiatieven en landschapsontwikkeling en -behoud werken aan een gevarieerd en aantrekkelijk landschap met de bijbehorende biodiversiteit.
Wat gaat u doen om de verschraling van het landschap tegen te gaan, en welke kwantitatieve gegevens heeft u over deze landschapsverschraling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u bewerkstelligen dat boeren in hun maaibeleid meer rekening houden met weidevogels, en hoe gaat u de effecten van dit beleid meten? Welke acties heeft u in het verleden ondernomen, en met welke resultaten?
Maaibeleid en graslandsamenstelling zijn belangrijke aspecten van een agrarische bedrijfsvoering waarin ruimte is voor weidevogels. Met name het maaibeleid is de laatste decennia een belangrijk onderdeel geweest van de overeenkomsten tussen overheid en agrariërs in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Juist het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer biedt de deelnemers de mogelijkheid om met flexibele maaidata te werken, aangepast aan de situatie in het veld.
Maaibeleid en graslandsamenstelling zitten als volgt in het nieuwe stelsel. Collectieven van agrariërs geven in een gebiedsaanvraag bij de provincie aan waar ze binnen kerngebieden leefgebieden willen realiseren. De collectieven maken op hun beurt afspraken met de deelnemende agrariërs over de wijze waarop die leefgebieden gerealiseerd gaan worden. Die afspraken kunnen ook bepalingen bevatten over maaibeleid en graslandsamenstelling.
Meting van de effecten van het nieuwe stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebeurt in het kader van de monitoring en evaluatie van de afspraken tussen Rijk en provincies in het natuurpact.
Hoe wilt u meer bloemrijk grasland bewerkstelligen, en hoe gaat u de effecten van dit beleid meten? Welke acties heeft u in het verleden ondernomen, en met welke resultaten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de meetbare effectiviteit van agrarisch natuurbeheer de laatste jaren is verbeterd?
De inspanningen van Rijk en provincies zijn er op gericht om per 1 januari 2016 een nieuw stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer te introduceren dat tot een meetbaar betere effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer leidt.
Kunt u zich vinden in het volgende citaat van Geert Mak: «Veel koeien zetten praktisch geen poot meer buiten, want die staan in hun megastallen bij de melkrobot. En er zijn meer beesten uit het buitengebied verdwenen. Doordat het waterpeil de laatste jaren extreem laag wordt gehouden zodat de boeren met hun maaimachines zo vroeg mogelijk het land in kunnen, blijven de weidevogels steeds vaker weg. Die hebben niets te zoeken op een grond die hard is als steen. Dáárom is het overal zo stil. En de laatste vogels worden onthoofd door maaiende boeren. «Er zijn boeren genoeg die van vogels en de natuur houden maar moet je sommige eens door het land zien raggen. De jonge vogelkopjes vliegen je om de oren. Er is een wild plan om een gigantisch monument voor de grutto op te richten, ergens boven een snelweg.»?3
De heer Mak beschrijft vanuit zijn eigen perceptie en gevoel de ontwikkelingen op het gebied van intensivering van de agrarische bedrijfsvoering en de teruggang van het aantal weidevogels. Ik onderschrijf de zorgen over die teruggang, die uit deze tekstpassage spreken. Ik kan me echter niet vinden in de toonzetting van de heer Mak waar het gaat om de werkhouding en werkwijze van boeren. Die doen geen recht aan de zorgvuldigheid die zoveel boeren betrachten bij het omgaan met weidevogels op hun land.
Wat heeft u gedaan om de bedreiging van insectenetende vogels door Neonicotinoïden tegen te gaan, nadat in wetenschappelijke publicaties het verband is vastgesteld tussen hoge concentraties Neonicotinoïden in oppervlaktewater, en de teruggang in het aantal insectenetende vogels?4
Ik verwijs u naar mijn brief van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 276) over Imidacloprid en vogelpopulaties en naar mijn brief van 10 april 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 304) over mijn inzet ten aanzien van neonicotinoïden. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de herbeoordeling van de neonicotinoïden door het Ctgb naar aanleiding van het rapport van de European Academies» Science Advisory Council (EASAC) en de recente meetgegevens over Imidacloprid in het oppervlaktewater.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat in Nederland geen landbouwgif meer wordt gebruikt dat een bedreiging vormt voor bijen en insectenetende vogels?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Weer hoge bijensterfte in Nederland’ |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het verdubbelen van de bijensterfte naar 18% afgelopen winter?1
De Nederlandse winterbijensterfte is volgens de voorlopige cijfers van Coloss (EU-monitoring) weliswaar hoger dan vorig jaar, maar nog steeds lager dan het gemiddelde van de laatste tien jaar (20%). Nederland loopt in Europees opzicht niet uit de pas met het EU-gemiddelde op dit punt (18%).
Overigens betreft het Europese Coloss-bijensterftecijfer voor Nederland van afgelopen winter 14%. Dit is het percentage dode volken na de vorige winter.
De analyse van mogelijke verklaringen voor de hogere bijensterfte is nog niet afgerond.
Kunt u reageren op de studie van bijenonderzoeker Van der Zee, die concludeert dat de hoge aantallen dode bijen verband houden met het gebruik van het insecticide Thiacloprid («als we die stof bij de bijenvolken vonden, was de kans op sterfte in de winter significant hoger»)?
Deze studie is enkele jaren geleden uitgevoerd als onderdeel van het toenmalige BIJ-1-programma en was gericht op de winter(bijen)sterfte van 2011–2012. Het wetenschappelijke artikel hierover is zomer 2015 gepubliceerd.
Inmiddels weten we door aanvullend multifactorieel onderzoek dat winterbijensterfte beïnvloed wordt door meerdere factoren, waarvan de vier belangrijkste zijn: bijenziekten (Varroamijt), voedselgebrek voor bijen, imkerpraktijk en gewasbeschermingsmiddelen.
Ook zijn de laatste jaren verdere stappen gezet rond bijen en neonicotinoïden, zoals diepgaand politiek en maatschappelijk overleg (Actieprogramma Bijengezondheid), het ingrijpen in toelatingen waaronder het verbod voor sommige toepassingen, inperken van toelatingen en aanvullende risicobeperkende maatregelen voor neonicotinoïden, zowel in de EU als nationaal.
In het belang van de bijengezondheid en ten behoeve van onderbouwde besluitvorming op dit complexe onderwerp ondersteun ik financieel op dit moment een meerjarige verdiepende onafhankelijke studie naar de belangrijkste factoren achter bijensterfte (Surveillance Bijengezondheid).
Bent u bereid tot een totaalverbod van voor bijen gevaarlijke bestrijdingsmiddelen (Neonicotinoïden, Fipronil) op korte termijn?
Op 10 april 2015 is uw Kamer geïnformeerd dat het Ctgb is verzocht om te bezien of het rapport van de European Academies» Science Advisory Council (EASAC) over neonicotinoïden aanleiding geeft tot ingrijpen in de toelating van middelen gebaseerd op deze stoffen (Kamerstuk 27 858, nr. 304). Daarover wordt uw Kamer per brief voor het einde van het kerstreces geïnformeerd.
Bent u bereid tot een totaalverbod, dan wel herbeoordeling van Thiacloprid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2013 het CLM (een onafhankelijk kennis- en adviesbureau op het gebied van landbouw, voedsel, natuur en milieu) in opdracht van Greenpeace de reikwijdte van het Europese verbod op de drie Neonicotinoïden (clothianidin, thiamethoxam en imidacloprid) heeft onderzocht, en concludeerde dat dit door de vele uitzonderingen slechts zo’n 15% van het gifgebruik omvatte2? Heeft u actuele cijfers over de teruggang in het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland en in Europa? Zo nee, wat gaat u doen om deze cijfers voor de Kamer inzichtelijk te maken? Welke cijfers zijn wel beschikbaar over het gebruik van Neonicotinoïden in Nederland?
Ja.
Op de website van het CBS zijn gebruiksgegevens beschikbaar (uitgedrukt in kg werkzame stof) voor onder andere neonicotinoïden. Zie CBS (tot en met 2012): website CBS.3
Kunt u aangeven hoeveel Thiacloprid in Nederland jaarlijks werd gebruikt in 2004 tot en met 2014? Zo nee, welke gegevens zijn wel beschikbaar over het gebruik van het middel Thiacloprid?
Sinds het op de markt komen van middelen op basis van de werkzame stof thiacloprid in 2004 geeft het CBS de volgende gebruiksgegevens, die op de website beschikbaar zijn (uitgedrukt in kg werkzame stof). In 2004 bedroeg het gebruik 320 kg, in 2008, 7.954 kg en in 2012, 11.654 kg.
Herinnert u zich dat u in het verleden heeft aangegeven niet tot een totaal verbod op Neonicotinoïden over te willen gaan uit vrees voor juridische claims van producenten van Neonicotinoïden? Kunt u hier een juridische onderbouwing van geven, waarbij u ook aangeeft welke eerdere zaken en jurisprudentie er geweest zijn, waarbij u tevens aangeeft voor welk bedrag aan schadeclaims gevreesd wordt?
Ik verwijs hiervoor naar de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264) en 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858 nr. 303). Verder informeer ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces over de beoordeling van het Ctgb over het rapport van het EASAC over neonicotinoïden.
Een voorbeeld van eerdere zaken of jurisprudentie waarbij het door u genoemde aan de orde is gekomen is er niet, omdat een dergelijk besluit niet eerder is genomen.
Erkent u dat voor bijen gevaarlijk landbouwgif ook gevaarlijk is voor vogels, zoals onder andere blijkt uit bekroond onderzoek van de Radboud Universiteit en eerdere onderzoeken van Tennekes?3
Aangaande het onderzoek van de Radboud Universiteit (Hallmann et al. 2014) is uw Kamer op 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858 nr. 276) per brief geïnformeerd.
De betreffende eerdere onderzoeken van Tennekes (2010) zijn reeds, waar relevant, binnen de Nederlandse herbeoordeling van neonicotinoïden in 2011 meegenomen. Ook hierover is uw Kamer per brief op 14 juli 2011 geïnformeerd.
Ziet u de verhoogde bijensterfte en de achteruitgang van de weidevogelpopulatie als bewijs voor falend Europees en Nederlands beleid?
Nee. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over de Nature publicatie aangaande imidacloprid en de afname van vogelpopulaties (Kamerstuk 27 858 nr. 276).
Kunt u helder uiteenzetten in welk artikel volgens u een causaal verband (versus een aanwijzing of een correlatie) wordt vereist bij de verschillende procedures (reguliere procedure, noodprocedure)?
Zoals ook in de brieven aan uw Kamer van 14 mei 2013 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 707), 17 april 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 264), 27 oktober 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 276) en 30 maart 2015 (Kamerstuk 27 858, nr. 303) is aangegeven, volgt uit het Europese en nationale juridisch kader dat er – om in te grijpen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen – aanwijzingen moeten bestaan, die wetenschappelijk onderbouwd zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria (artikel 4, artikel 28 en artikel 29 van de Verordening (EC) 1107/2009) voor respectievelijk werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen, waardoor er onaanvaardbare risico’s ontstaan. Óf er moet in de huidige toelatingen aantoonbare aanleiding zijn voor een ernstig risico dat ingrijpen met een noodmaatregel gerechtvaardigd is. In Nederland is het Ctgb de bevoegde autoriteit om te toetsen of er ingegrepen moet worden in de toelating aan de hand van bepaalde gegevens. Daarbij toetst het Ctgb uiteraard ook de wetenschappelijke kwaliteit van die gegevens.
Wanneer komt de herbeoordeling Neonicotinoïden door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) naar aanleiding van meetgegevens in het oppervlaktewater naar de Kamer, zoals eerder toegezegd?
Hierover zal ik uw Kamer voor het einde van het kerstreces informeren per brief.
Wanneer krijgt de Kamer de uitkomst van uw verzoeken aan het CTGB en de European Food Safety Authority (EFSA) om de meest recente studies van de Europese Academies te bekijken met de vraag of dit tot een herbeoordeling kan leiden?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Worden we de melkvee-industrie ingerommeld' |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een reactie geven op de analyse van Wouter van der Weijden, Directeur Stichting Centrum voor Landbouw en Milieu, dat grondgebonden bedrijven de dupe worden van de door u voorgestelde invoering van fosfaatrechten?1
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 2 juli jongstleden (Kamerstuk 33 979, nr. 98) heb ik met LTO Nederland, de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) overeenstemming bereikt over de hoofdlijnen van het nieuwe instrumentarium. Stichting Natuur & Milieu (SNM) heeft benadrukt in te willen zetten op grondgebondenheid en ruimte voor extensieve bedrijven.
In de komende periode zal ik in nauw overleg met genoemde organisaties werken aan de nadere uitwerking van het stelsel. Het Netwerk Grondig is toegevoegd aan deze groep organisaties, waarmee ik uitvoering geef aan de aangenomen motie Smaling (TK 21501–32, nr. 854). Ik zal uw Kamer informeren zodra er meer duidelijkheid bestaat over de wijze waarop invulling gegeven wordt aan het stelsel van fosfaatrechten. Ik acht het niet opportuun om, vooruitlopend op het overleg met betrokken partijen, nu uitspraken te doen over de wijze waarop het stelsel van fosfaatrechten mogelijk uitpakt voor verschillende type bedrijven.
Is het waar dat grondgebonden melkveehouders straks fosfaatrechten moeten kopen als ze meer koeien willen houden, ook als ze zelf voldoende grond hebben om de mest van de extra koeien op kwijt te kunnen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat hiermee de grondgebonden melkveehouderijen de dupe worden van «de brutale groeiers»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat grondgebonden bedrijven op extra kosten worden gejaagd door de snelle groeiers en de hieropvolgende opeenstapeling van regelgeving na de afschaffing van het melkquotum?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om het in te voeren fosfaatrechtensysteem zo te repareren dat grondgebonden bedrijven en grondgebonden groei worden ontzien?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u dat het in de rede ligt om de zwaarste lasten van het fosfaatrechtensysteem neer te leggen bij de meest intensieve bedrijven? Zo ja, hoe gaat u dat vorm geven?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u het idee dat regionale kringlopen voor de melkveehouderij wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u in het fosfaatrechtensysteem de regionale kringlopen bevorderen?
Ik onderschrijf de wenselijkheid van regionale kringlopen. De productie van ruwvoer en de afzet van dierlijke mest in de regio beperkt het aantal vervoersbewegingen over grotere afstanden en vermindert de noodzaak tot import van ruwvoer uit andere landen. Zoals toegezegd per brief van 29 maart van dit jaar (Kamerstuk 33 979, nr. 73) ben ik om die reden ook in gesprek met sectororganisaties om te bezien hoe de vorming van regionale kringlopen verder kan worden versterkt.
Het stelsel van fosfaatrechten stuurt op de fosfaatproductie in de melkveehouderij, niet op de afzet van dierlijk mest of de regionale teelt van ruwvoer.
Hoe wilt u in het fosfaatrechtensysteem omgaan met melkveehouders die grotendeels grondgebonden zijn en een kleiner deel van de mest van hun bedrijf kwijt kunnen in de regio, bijvoorbeeld in een straal van 30 kilometer?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een reactie geven op het risico dat de heer Van der Weijden schetst, namelijk dat de melkveehouderij verandert in een melkvee-industrie?
Melkveehouders zijn gehouden aan vigerende wet- en regelgeving op het gebied van onder andere milieu, dierenwelzijn en diergezondheid. Daarnaast is de melkveehouderij op sectorniveau nog steeds grotendeels grondgebonden. Dit grondgebonden karakter is noodzakelijk om maatschappelijk draagvlak te behouden en te versterken. De AMvB grondgebonden groei melkveehouderij, die per 1 januari 2016 van kracht wordt, heeft juist tot doel dit grondgebonden karakter te behouden.
De omvang van individuele melkveehouderijen laat al decennia lang een autonome groei zien en bedraagt gemiddeld momenteel 85 melk- en kalfkoeien (2014). Van de melkveebedrijven in Nederland heeft 1,7% een omvang van 250 melk- en kalfkoeien of meer. Ik verwijs u hiervoor tevens naar mijn brief van 14 juli jl. met de beantwoording van de vragen over de gevolgen van de stijging van de Nederlandse melkproductie (Kamerstuk 33 979, nr. 99).
Gezien de gemiddelde omvang van Nederlandse melkveebedrijven en de hoge mate van grondgebondenheid van de sector deel ik de uitspraken van de heer Van der Weijden dan ook niet.
Onderschrijft u dat het onwenselijk is als de melkveehouderij transformeert in een melkvee-industrie? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Onderschrijft u het pleidooi van de Noordelijke Gedeputeerden die een duurzamer en grondgebonden systeem van fosfaatrechten bepleiten? Kunt u een reactie geven?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u een reactie geven op de constatering van de Noordelijke Gedeputeerden dat grondgebonden bedrijven financieel worden gestraft, terwijl ze juist duurzame en milieuvriendelijke keuzes maken?
Zie antwoord vraag 11.
Onderschrijft u de analyse van de heer Van der Weijden dat met de kringloopwijzer (welke nu door de zuivelbedrijven wordt ingevoerd) het permanent opstallen, de aankoop van ruwvoer en langere ketens worden gestimuleerd?
Nee. Uit een recente analyse door Wageningen-UR van 700 ingevulde Kringloopwijzers over het jaar 2013 blijkt dat zowel met weidegang als met volledig opstallen goede resultaten geboekt kunnen worden: «Ook met weidegang zijn goede resultaten te behalen in de KringloopWijzer. Zelfs nog beter dan bij opstallen. Het heeft allemaal te maken met de uitvoering op het bedrijf».3
Bent u bereid te overleggen over aanpassing van de kringloopwijzer opdat het opstallen en langere ketens niet worden gestimuleerd en er breder gekeken wordt naar maatschappelijke meerwaarde en de circulaire economie?
De KringloopWijzer is een privaat initiatief van de zuivelketen en Wageningen-UR. De KringloopWijzer is een rekeninstrument dat op basis van invoer van kringloop gerelateerde gegevens de bedrijfs- en milieuprestaties op (agrarisch) bedrijfsniveau berekent en presenteert. De KringloopWijzer biedt ondernemers inzicht in de kringloop op hun bedrijf en draagt bij aan de circulaire economie door te sturen op een maximale benutting van de op het eigen bedrijf beschikbare nutriënten.
Bent u bereid de gevolgen (betreffende onder andere duurzaamheid, regionalisering, dierenwelzijn, schaalvergroting en de economische positie van familiebedrijven) van invoering van fosfaatrechten te laten onderzoeken met een quick scan?
In mijn brief van 2 juli jl. heb ik uiteengezet waarom productiebeperkende maatregelen in de melkveehouderij onontkoombaar zijn. Tevens heb ik, op verzoek van uw Kamer, de meest reële opties geanalyseerd om de fosfaatproductie in de melkveehouderij zodanig te reguleren dat het sectorplafond van de melkveehouderij niet wordt overschreden en daarmee de derogatie niet in gevaar wordt gebracht. Het stelsel van fosfaatrechten stuurt van de beschreven opties het meest direct op de productie van fosfaat en daarmee op het fosfaatproductieplafond. Een quick scan naar de gevolgen van de invoering van fosfaatrechten op duurzaamheid, regionalisering, dierenwelzijn, schaalvergroting en de economische positie van familiebedrijven zal niet resulteren in een andere conclusie op dat punt.
Kent u het artikel «Aansprakelijkheid Nederlandse Staat voor schade fosfaatrichtlijn»3 waarin Sieta van Keimpema van de Dutch Dairymen Board stelt dat melkveehouders de staat juridisch aansprakelijk kunnen stellen voor schade door de fosfaatrichtlijn en denkt u dat een gang naar de rechter kans van slagen heeft?
Het aangekondigde stelsel van fosfaatrechten is noodzakelijk ter implementatie van de Nitraatrichtlijn en ter voldoening aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de door de Europese Commissie aan Nederland verstrekte derogatie. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de aangekondigde maatregelen onrechtmatig zouden zijn.
Wilt u reageren op de stelling van Frank Verhoeven van Boerenverstand4 dat zowel de kringloopwijzer als het stelsel van fosfaatrechten verdere verhoging van de melkproductie per koe en het afstoten van jongvee stimuleert?
In mijn brief van 2 juli jl. heb ik uiteengezet waarom de keuze voor fosfaatrechten de voorkeur verdient boven enkele andere alternatieven. Daarbij heb ik onder meer aangegeven dat een stelsel van dierrechten een onwenselijke prikkel kan uitlokken om te sturen op een hoge melkproductie per koe. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor diergezondheid en -welzijn.
Het stelsel van fosfaatrechten zorgt niet voor zo’n extra prikkel om de melkproductie per koe te verhogen.
Bedrijven met melkvee krijgen fosfaatrechten toegekend voor melk- en kalfkoeien, jongvee jonger dan 1 jaar en jongvee ouder dan 1 jaar. Dit brengt met zich mee dat individuele melkveehouders er voor kunnen kiezen om de opfok van jongvee uit te besteden en de daarmee vrijvallende fosfaatrechten te benutten voor het houden van melkkoeien. Echter, op nationaal niveau geeft dit geen ruimte voor een forse toename van het aantal melkkoeien. Immers, de ondernemer waaraan de opfok van jongvee wordt uitbesteedt moet voor het houden van dit jongvee ook over afdoende fosfaatrechten beschikken.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de melkproductie per koe dusdanig wordt opgevoerd dat dit ten koste gaat van de gezondheid of de levensduur van de koe en hoe voorkomt u dat er hierdoor verkeerde prikkels in de fosfaatregels komen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 17, alsmede naar de eerder genoemde brief van 14 juli jl.
Bent u bereid systematisch aan de Kamer te rapporteren hoe de mate van grondgebondenheid in de melkveehouderij zich jaarlijks ontwikkelt?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek rapporteert jaarlijks over de fosfaatproductie en de plaatsingsruimte in de melkveehouderij. Op basis van die gegevens kan de mate van grondgebondenheid vastgesteld worden. Ik zeg uw Kamer toe hierover te rapporteren zodra hierover nieuwe gegevens beschikbaar zijn.
Vindt u dat het hele proces van totstandkoming van de Melkveewet (met de lange onzekerheid over het toegestane doorgroeitempo, het gesteggel over wet versus Algemene Maartregel van Bestuur, en nu zo kort daarna een reparatie op die wet) bijdraagt aan het imago en de levensvatbaarheid van de melkveesector? Moet op uw memoires gewacht worden voordat u toegeeft dat dit proces niet op de juiste manier is ingezet en voornamelijk geleid heeft tot ergernis, zowel bij de melkveehouders die kleinschalig willen blijven, als de gefrustreerde uitbreiders die nu hun investering niet kunnen terugverdienen?
Ik heb uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, per brief van 12 december 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 80) het mestbeleid voor de periode vanaf 2015 geschetst. Met die brief heb ik aangegeven dat, met het vervallen van de melkquotering per 1 april 2015, er binnen de milieurandvoorwaarden die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn kansen zijn voor economische ontwikkeling van de melkveehouderij, zowel voor grondgebonden als voor niet-grondgebonden bedrijven, binnen de milieurandvoorwaarden van de Nitraatrichtlijn.
Dit is per 1 januari van dit jaar bekrachtigd met de inwerkingtreding van het stelsel verantwoorde groei melkveehouderij. In diezelfde brief heb ik al aangegeven dat «wanneer uit de monitoring van de mestmarkt blijkt dat de feitelijke fosfaatproductie in enig jaar het plafond van 2002 overschrijdt, [...] nadere productiebegrenzende maatregelen aan de orde» zijn.
Die situatie is nu aan de orde. Ik kan mij daarom dan ook niet vinden in de stelling van het lid Smaling dat het proces niet op de juiste manier is ingezet.
Het bericht ‘Weidevogels ernstig bedreigd door koeienexplosie’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de zorgen van de Vogelbescherming over de snelle toename van het aantal koeien in Nederland en de gevolgen voor de biodiversiteit?1
De achteruitgang van de weidevogels wordt veroorzaakt door een aantal verschillende factoren, waarvan de intensiteit van het gebruik van grasland er één is. De intensiteit van het gebruik van grasland heeft een relatie met de omvang van de melkveehouderij, waarover ik u per brief van 2 juli jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr. 98).
Kunt u aangeven hoeveel extra koeien en kalveren in Nederland er zijn bijgekomen na de afschaffing van het melkquotum en wat de verwachte toename is voor dit jaar?
Op basis van het Identificatie- en Registratie (I&R) register voor runderen is het aantal vrouwelijke runderen (koeien, pinken en kalveren) van 1 april 2015 tot en met 1 juli 2015 met 57.744 toegenomen. Dat is een toename van 1,8 procent. De verwachting is dat in de tweede helft van dit jaar een geringere stijging van het aantal melkkoeien zal plaatsvinden na het bekend worden van de referentiedatum voor de fosfaatrechten en als gevolg van de daling van de melkprijs.
Bent u voornemens om bij het fosfaatrechtenstelsel en het stikstofbeleid aanvullende voorwaarden te stellen ter bescherming van de biodiversiteit, in het bijzonder voor de weidevogels? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het stelsel van fosfaatrechten kan geen aanvullende voorwaarden omvatten die specifiek zien op de bescherming van weidevogels. De Meststoffenwet, waarin het stelsel van fosfaatrechten zal worden opgenomen, heeft tot doel de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te beschermen tegen verontreiniging met nutriënten (stikstof, fosfaat) uit de landbouw. Indirect is de biodiversiteit daarbij gebaat. De Meststoffenwet heeft echter de bescherming van weidevogels niet als doel. Daartoe zijn andere beleidsinstrumenten meer geëigend. Zo hebben boeren in de gebieden die belangrijk zijn voor weidevogels de mogelijkheid om zich door middel van overeenkomsten in het kader van het agrarisch natuurbeheer actief in te zetten voor het behoud van weidevogels.
Deelt u de mening dat extensivering van het agrarisch gebruik van een significant deel van de weidegronden nodig is om onze weidevogels te redden? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, welke andere aanpak stelt u zich voor om de weidevogelstand te beschermen?
Extensivering van bepaalde vormen van agrarisch gebruik is een van de maatregelen die helpen om de omgeving beter geschikt te maken voor weidevogels. Het belangrijkste instrument voor de verbetering van de weidevogelstand is het weidevogelbeheer in de zogenoemde kerngebieden in het kader van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit weidevogelbeheer gebeurt collectief door boeren uit een streek, die de vereiste maatregelen in samenhang nemen.
Tijdens het wetgevingsoverleg over de Natuurbeschermingswet heb ik toegezegd uw Kamer een brief te sturen over mijn visie op de aanpak van de teruglopende weidevogelstand. In die brief zal ik nader ingaan op deze vraag.
Illegale vogelvangst in Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Een puttertje voor China», over het illegaal vangen van wilde vogels voor handel met vogelverzamelaars in Azië?1
Ja.
Bent u van plan om fraude, waarbij wordt gedaan alsof wilde vogels in gevangenschap zijn geboren, tegen te gaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is erop gericht de wildvang van inheemse vogels te bestrijden. Daartoe heb ik reeds een aantal maatregelen genomen. Zo wordt toegezien op het fokken van beschermde vogels, onder meer door de uitgifte van ringen door de Vogelbonden digitaal te laten regisseren door RVO.nl. Dat maakt het eenvoudiger om de handhaving in het buitengebied te versterken.
Voorts verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en mij van 14 oktober 2014 over de handhaving van de natuurregelgeving in het buitengebied (Kamerstuk 28 684, nr. 422) en de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 17 april 2015 over het evaluatierapport van het opleidingsprogramma voor buitengewoonopsporingsambtenaren milieu (Kamerstuk 28 648, nr. 439).
Welke maatregelen neemt u en bent u van plan te nemen om deze vorm van wildlife crime in Nederland hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er te weinig toezicht is in het buitengebied? Ziet u aanleiding en mogelijkheden om toezicht en handhaving te intensiveren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Door de huidige inzet en de lopende initiatieven voor verdere verbetering kan het toezicht en handhaving in het buitengebied nu en in de toekomst op voldoende niveau plaatsvinden.
Is het waar dat er een gebrek aan kennis en ervaring is bij opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, hoe werkt u aan een beter kennisniveau en hoe gaat u voorkomen dat kennis en expertise bij de opsporingsambtenaren verloren gaat? Zo nee, hoe verklaart u het door Jaap Reijngoud, oud opsporingsambtenaar en adviseur illegale dierenhandel, geconstateerde gebrekkige toezicht en de gebrekkige handhavingsaanpak?
Naar mijn oordeel is er bij de opsporingsambtenaren van de NVWA geen gebrek aan kennis en ervaring. De in het krantenartikel gedane uitlatingen van de heer Reijngoud wil ik voor zijn rekening laten. Ik wijs er echter wel op dat deze in het betreffende artikel niet zegt dat er een gebrek is aan kennis en ervaring bij opsporingsambtenaren van de NVWA.
De invoering van een tropenrooster voor het vervoer van slachtdieren |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de vraag van brancheorganisatie Vee & Logistiek om de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een nachtdienst in te laten stellen voor keuringen van slachtvee, zodat deze dieren niet in de hitte overdag vervoerd hoeven te worden?1
Bent u bereid dit tropenrooster in te voeren? Zo ja, gebeurt dit met onmiddelijke ingang? Zo nee, waarom niet?
De NWVA heeft tijdens de hittegolf in juli 2015 een tropenrooster ingevoerd. Hiertoe zijn de openingstijden verruimd. Van 2 tot en met 4 juli 2015 was het mogelijk om bij een aantal verzamelcentra exporten ter keuring aan te bieden tussen 04.00 en 22.00 uur. Dit is normaliter tussen 07.00 en 18.00 uur. En op 3 en 4 juli 2015 was het ook mogelijk om exporten vanaf het primaire bedrijf ter keuring aan te bieden tussen 04.00 uur en 18.00 uur. Dit is normaliter tussen 07.00 en 18.00 uur. De dieren konden ten gevolge van deze verruimde openstelling op de koelere uren van de dag worden vervoerd. Het tropenrooster heeft naar tevredenheid gewerkt.
Bent u bereid in de toekomst automatisch een tropenrooster in werking te laten treden op het moment dat de temperaturen in Nederland een bepaald niveau (dreigen te) overstijgen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en welke temperatuur zal hiervoor als basis gaan gelden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA zal bij toekomstige periodes van bijzonder warm weer een tropenrooster in werking laten treden. De NVWA is hierover in gesprek met de sector. In samenspraak zal gekomen worden tot het opstellen van een praktische, werkbare regeling, waarin afspraken over onder meer openingstijden en (buiten)temperatuur bij vervoer worden gemaakt.
Kunt u toelichten wat de status is van uw toezegging tijdens het Algemeen overleg Dierenwelzijn van 4 september 2014 waarin u het volgende stelde: «Ik kom te spreken over diertransporten en het warme weer. Uit de transportverordening vloeit voort dat de temperatuur in de transportwagen niet hoger mag zijn dan 30°C (...) Ik zal de NVWA echter vragen om samen met de sector een werkbare regeling voor te stellen, zodat er voor alle partijen meer duidelijkheid is. Die suggestie pak ik dus op»?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het beter en mogelijk deze temperatuur te verlagen naar 25°C? Zo ja, bent u bereid dit te doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het dood schieten van honden door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jager (49) uit Middelbeers schiet hondje dood, vergist zich tijdens reeënjacht»?1
Ja.
Kent u het bericht «hond doodgeschoten door jager tijdens buitenspelen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat jagers die honden verwarren met reeën respectievelijk vossen een gevaar voor hun omgeving vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vormen beide gebeurtenissen voor u aanleiding de wetgeving voor vuurwapengebruik voor hobbydoeleinden aan te scherpen?
De in de berichten beschreven voorvallen beschouw ik als zeer betreurenswaardig. Voor zover mij bekend komen dergelijke incidenten slechts sporadisch voor. Het Openbaar Ministerie heeft beide zaken in onderzoek. In afwachting van de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie zie ik op dit moment geen aanleiding om wetgeving aan te passen.
Kunt u zeggen of in beide gevallen de daders inmiddels geverbaliseerd zijn en/of tot vervolging is/ zal worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat beide voorvallen niet los gezien kunnen worden van het feit dat jagers zich kennelijk met regelmaat vergissen bij het schieten van hun prooidieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat jagers gemiddeld 3 hagelpatronen nodig hebben om 1 dier dodelijk te raken tijdens de jacht op hazen, konijnen, fazanten, houtduiven en wilde eenden, zoals blijkt uit het onderzoek van Van Bon en Boersma3 en Deltares/TNO?4 Zo nee, is er ander onderzoek beschikbaar? Welke?
Ik heb geen reden om de uitkomsten van het genoemde onderzoek in twijfel te trekken. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het onderzoek zoals genoemd in de vraagstelling te herhalen of uit te breiden.
Bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar het aantal gemaakte fouten in het jachtveld, waaronder het aantal hagelpatronen dat jagers nodig hebben om een dier te schieten, uitgesplitst per diersoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te bevorderen dat beide jagers die verdacht worden van het doden van honden zullen worden vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen heeft het Openbaar Ministerie beide zaken in onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie of er al dan niet tot vervolging wordt overgegaan en aan de rechter een eventuele strafmaat te bepalen.
Deelt u de mening dat jagers die een hond aanzien voor een ree respectievelijk een vos en een dodelijk schot afvuren op zo’n hond, per direct hun jachtacte en vuurwapenvergunning zouden moeten inleveren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De NVWA |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wilt u kennisnemen van bijgevoegde brief?1
Ja.
Wat is de noodzaak van de procedure zoals deze gevolgd wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarbij elk paardentransport naar Duitsland een NVWA transport document behoeft à € 138,59 per paard?
Als paarden in het intraverkeer gebracht worden, moeten ze aan de EU-regelgeving (RL2009/156) voldoen. Dat betekent dat bij elk grensoverschrijdend verkeer de dieren, behalve paspoorten en identificatie, ook voorzien moeten zijn van een Gezondheidscertificaat of een gezondheidsattest. De NVWA-tarieven voor het afgeven van certificaten zijn niet gebaseerd op het aantal te certificeren dieren, maar op de tijdseenheden die gepaard gaan met de certificering.
Ziet u mogelijkheden om een NVWA transportdocument voor bijvoorbeeld drie maanden in te stellen voor hobby paardenhouders of ziet u andere mogelijkheden teneinde de bureaucratie te verminderen?
De Europese regelgeving biedt geen mogelijkheden certificaten af te geven die drie maanden geldig zijn. De richtlijn geeft lidstaten echter wel de mogelijkheid toe te staan dat verkeer van paarden voor sport- en recreatieve doeleinden onder afwijkende voorwaarden kan geschieden, mits de Europese Commissie hiervan op de hoogte wordt gesteld. In de Benelux is hiervoor een Memorandum tot stand gekomen. Daardoor kunnen paarden uit deze categorie reizen tussen de Benelux-landen met alleen een geldig paspoort en identificatie. Met Duitsland is het tot op heden niet gelukt om zo'n overeenkomst te sluiten, wat betekent dat alle paarden die de grens overgaan naar Duitsland gecertificeerd moeten worden. Voor een belangrijk deel is er nog geen Memorandum met Duitsland omdat Duitsland bestaat uit verschillende Bundesländer. Een dergelijk Memorandum zou dus in principe met meerdere Bundesländer moeten worden afgesloten. Kortgeleden is echter overleg gestart met de Deutsche Reiterliche Vereinigung omdat deze heeft aangegeven te willen onderzoeken of een Memorandum niet in één keer voor heel Duitsland geregeld kan worden. Ook zij zien de voordelen van een dergelijk Memorandum voor het grensoverschrijdend verkeer van sportpaarden tussen Nederland en Duitsland. De komende maanden wordt dit verder uitgewerkt.
Bent u bereid met Duitsland te praten om te komen tot een praktische oplossing waarbij paarden niet elke keer afzonderlijk een NVWA transportdocument hoeven te krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in Brussel te praten om te komen tot een meer praktische EU-procedure?
Uitgangspunt van de procedures rond het transport van paarden tussen de
EU-lidstaten is dat alleen gezonde paarden mogen worden getransporteerd. Daarvoor is een verklaring van de bevoegde autoriteit vereist. Voordat een dergelijke verklaring wordt afgegeven dient een lichamelijk onderzoek bij het betreffende dier te worden uitgevoerd en dat kost geld. Het is met name van belang voor die transporten die van langere duur zijn, dat op grond van zowel veterinaire als welzijnscriteria wordt onderzocht of de paarden «fit for travel» zijn. Een meer praktische procedure waarbij een lichamelijk onderzoek achterwege blijft lijkt, gelet op de risico’s die dat met zich mee kan brengen, problematisch en zal bij de Europese Commissie en bij andere lidstaten op weinig steun kunnen rekenen.
Kent u het bericht «Patémakers weigeren poes in te ruilen voor muizengif» en kunt u hier een praktische oplossing voor te verzinnen?2
Ja.
Het betreffende bedrijf houdt een kat in de bakkerij om muizen te bestrijden.
Het bedrijf is door de NVWA erop gewezen dat de aanwezigheid van een kat in een bakkerij verboden is. De Europese Hygiëneverordening schrijft voor dat schadelijke organismen, zoals bijvoorbeeld ongedierte als muizen, afwezig moeten zijn en dat daarvoor maatregelen getroffen moeten worden. Tevens mogen er geen huisdieren voorkomen op plaatsen waar levensmiddelen worden bewerkt, gehanteerd of opgeslagen (EG Vo 852/2004, artikel 4 uit hoofdstuk IX van bijlage II).
Het bestrijden van de overlast van de muizen is geen eenvoudige opgave, maar blijkt in de praktijk wel mogelijk. Vooral van belang is het systematisch dichten van toegangsmogelijkheden voor de muizen en het elimineren van beschikbaar nestmateriaal en eten. Daarbij is wel een gerichte aanpak vereist, met verstrekking van de juiste middelen op de juiste manier. Het raadzaam om de hulp van een professionele bestrijder in te roepen.
Het bedrijf heeft inmiddels een antwoord van de NVWA ontvangen op de aanwezigheid van de kat, de rol van de kat en de mogelijkheden dan wel onmogelijkheden om ongedierte te bestrijden. Informatie over de bestrijding van plaagdieren, zoals muizen, is opgenomen op de website van de NVWA.
De rechtszaak van de Nederlandse Varkenshouders Vakbond (NVV) tegen de provincie Noord-Brabant |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u er bekend mee dat de Nederlandse Varkenshouders Vakbond (NVV) een rechtszaak heeft aangespannen tegen de provincie Noord-Brabant om de Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV) onderuit te halen?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat de NVV ervoor kiest om de provincie Noord-Brabant, die poogt om de intensieve veehouderij te verduurzamen middels de BZV, in de wielen te rijden door het aanspannen van deze rechtszaak?
Het is aan de NVV om zijn eigen afwegingen te maken.
Bent u van mening dat de niet-constructieve houding van de NVV in Noord-Brabant overeenkomstig is met de eigen poging van de NVV om de varkenssector te verduurzamen in de vorm van het recept voor duurzaam varkensvlees?
Nee.
Een transitie tot een zorgvuldige en duurzame varkenshouderij, die maatschappelijk gedragen wordt, is noodzakelijk. In de toekomstvisie Recept voor duurzaam varkensvlees heeft de varkensvleesketen zelf haar ambities en doelen geformuleerd voor een duurzame varkenshouderij. Ik heb de toekomstvisie van de varkensketen omarmd, waarmee zij de noodzakelijke transitie de komende jaren op een integrale wijze zal vorm geven. Ik zal de betrokken partijen in de varkensketen vanuit mijn rol en verantwoordelijkheid stimuleren tot een voortvarende aanpak en waar mogelijk en gewenst faciliteren.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe bestuursakkoord «Beweging in Brabant» van VVD, SP, D66 en PvdA en bent u bereid om spoedig met het nieuwe provinciebestuur in overleg te treden over hoe het Rijk de provincie kan bijstaan in het verduurzamen van de intensieve veehouderij?
Ja.
Ik ben in overleg met de provincie Noord-Brabant in hoeverre er naast de negende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet nog andere maatregelen nodig zijn vanuit de rol en verantwoordelijkheid van het Rijk om de provincie te ondersteunen bij de verdere verduurzaming van de veehouderij (zie ook het antwoord op vraag 5).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Brabantwet, waarmee de provincie Noord-Brabant meer juridische grondslag krijgt voor de verduurzaming van de intensieve veehouderij en de verbetering van de leefomgeving op het platteland?
De provincie Noord-Brabant heeft ten behoeve van de transitie naar een duurzame veehouderij en een betere bescherming van milieu en volksgezondheid in 2014 een verzoek gedaan om toepassing van de experimenteerbepaling van de Crisis- en herstelwet (Chw). Naar aanleiding van dit verzoek heeft het kabinet in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (negende tranche, 32 127, nr. 197) specifiek voor deze provincie desbetreffende experimenteerbepaling opgenomen, waardoor het Brabantse transitiebeleid naar een zorgvuldige en duurzame veehouderij een betere juridische onderbouwing heeft gekregen. Het besluit is op 17 maart jl. gepubliceerd en daarna in werking getreden. Op grond hiervan heeft de provincie Noord-Brabant in de Verordening ruimte regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen met het oog op «een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, mede met inachtneming van het belang om private inspanningen gericht op een duurzame en zorgvuldige veehouderij te bevorderen.» Gelet op de verruiming van de Verordening ruimte van Noord-Brabant (en de grondslag hiervoor in de Crisis- en herstelwetgeving) kan de provincie Noord-Brabant ook sturen op maatregelen gericht op een verdere verduurzaming van de veehouderij.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van Dekken over het aantrekkelijker maken van de stoppersregeling?2
Ik ben met de LTO vakgroep varkenshouderij en de NVV de mogelijkheden aan het onderzoeken om te komen tot een vitaliseringsslag naar een toekomstbestendige varkenshouderij die goed is ingepast in het landelijk gebied. Op initiatief van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) is in samenwerking met de Rabobank en mijn ministerie de Regiegroep vitale varkenshouderij ingesteld onder leiding van de heer dr. U. Rosenthal. De komende periode zal een concrete aanpak worden uitgewerkt met de betrokken partijen. Ik zal uw Kamer nader informeren wanneer er resultaten beschikbaar zijn.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel dierenaantallen en volksgezondheid? Wanneer bent u van plan dit wetsvoorstel ter behandeling aan de Kamer te sturen?
In het debat met uw Kamer van 14 januari jl. heb ik toegezegd dat ik het wetsvoorstel afrond en daarna over de intensieve veehouderij aan uw Kamer zal toezenden. Ik ben momenteel het wetsvoorstel aan het afronden en ben nog in overleg met betrokken partijen. Ik verwacht dat ik uw Kamer na de zomer het wetsvoorstel kan aanbieden.
Het toegenomen antibioticagebruik bij kippen en de antibiotica-doelstelling |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er een toename is in de hoeveelheid gebruikte antibiotica bij kippen, en dat dit de doelstelling, een daling van 70% in antibioticagebruik eind dit jaar ten opzichte van 2009, in gevaar brengt?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat in 2014 het antibioticumgebruik bij vleeskuikens is toegenomen. Dit blijkt uit de registratie van het gebruik van antibiotica door de veehouderijsectoren. Dit is gepubliceerd in het rapport van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa) over het gebruik van antibiotica bij landbouwhuisdieren in 2014. Onze reactie op dit rapport is op 27 mei 2015 aan uw Kamer gestuurd (TK 29 683, nr. 200).
De SDa geeft aan dat de stijging mogelijk het gevolg is van een meer verantwoord gebruik van antibiotica in de vleeskuikensector, waarbij vleeskuikens niet meer in de eerste levensweek (bij een laag gewicht) worden behandeld, maar op een later moment (bij een hoger gewicht wanneer er duidelijke klinische ziekteverschijnselen optreden) waardoor meer antibiotica nodig is. Of deze verschuiving de toename in afdoende mate kan verklaren, vraagt volgens de SDa nadere analyse. Overigens is de reductie in het antibioticumgebruik die de vleeskuikensector sinds 2009 heeft gerealiseerd procentueel hoger dan die van andere sectoren.
Kunt u reageren op het feit dat er grote verschillen zijn in de hoeveelheid antibioticagebruik tussen pluimveehouders? Kunt u uiteenzetten welke stappen ondernomen zullen worden om ook de pluimveehouders die nu grote hoeveelheden antibiotica gebruiken naar een vermindering in antibioticagebruik te sturen?
De SDa constateert in zijn rapport dat de verschuiving van bedrijven in het actiegebied die veel antibiotica gebruiken naar gebieden met laag antibioticagebruik stagneert. De SDa dringt erbij dierhouders en dierenartsen en alle ketenpartners op aan om extra inspanningen te leveren om het gebruik verder te reduceren. Dit advies onderschrijven wij. De stijging van het gebruik in de pluimveehouderij is zorgelijk. Wij hebben hierover gesproken met de sector. De sector deelt deze zorg, voert een analyse uit naar de achterliggende oorzaken en neemt op korte termijn maatregelen om het gebruik te verminderen, waaronder een aanscherping van de aanpak en sanctionering van bedrijven in het actiegebied en aanscherping van het verplicht verbeterplan in IKB voor bedrijven met een antibioticumgebruik in het signaleringsgebied.
Voor de langere termijn is verdere inzet op verbetering van de diergezondheid voor alle dieren nodig. Veehouders, dierenartsen en ketenpartners zijn hier primair voor verantwoordelijk. Veehouders moeten in overleg met hun dierenarts in het wettelijk verplichte bedrijfsgezondheidsplan maatregelen opnemen die de diergezondheid op het bedrijf kunnen verbeteren. In dit kader zal de vleeskuikensector een analyse maken van de kritische succesfactoren die kunnen bijdragen aan een laag antibioticumgebruik. De geïdentificeerde succesfactoren kunnen vertaald worden naar gerichte bedrijfsverbeterplannen.
Voor de overige maatregelen verwijzen we u naar de genoemde brief van 27 mei jl. In deze brief hebben wij ook toegelicht hoe wij willen komen tot vormgeving van het beleid voor de periode 2016 – 2020. Daarbij hebben we aangegeven dat verbetering van diergezondheid en preventieve diergezondheidsmaatregelen een belangrijke pijler vormen voor ons vervolgbeleid. Begin 2016 informeren wij u over de uitwerking van dit vervolgbeleid.
Overweegt u gedwongen maatregelen om de gezondheid van pluimvee (bijv. een warme vloer, lage stofhoeveelheden en makkelijk bereikbaar schoon drinkwater en gezond voer) te bevorderen, en daarmee de hoeveelheid antibioticagebruik te doen afnemen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor regelgeving invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op het feit dat met deze resultaten de doelstelling voor eind 2015 op antibioticagebied niet gehaald zal worden? Welke stappen gaat u ondernemen om deze doelstelling alsnog te halen?
Na een periode van forse reductie van het veterinaire antibioticumgebruik, is de daling van het gebruik afgevlakt. Het antibioticumgebruik in de vier grote veehouderijsectoren (inclusief vleeskuikens) is in 2014 gedaald met 4% ten opzichte van 2013. Zoals de SDa concludeert, lag het in de lijn van de verwachting dat de snelle daling in het veterinair antibioticumgebruik geleidelijk tot stilstand zou komen. De totale reductie van het gebruik in deze vier sectoren eind 2014 is 58,1% sinds 2009.
Zoals aangegeven in de brief van 27 mei jl. vinden wij de afvlakking van de daling een zorgelijke ontwikkeling. Hoewel de realisatie van de reductiedoelstelling eind 2015 lastig zal worden, blijft onze doelstelling gericht op 70% reductie van het antibioticumgebruik ten opzichte van 2009. De SDa geeft aan dat verdere reductie ook mogelijk is. Dit vergt aanvullende inspanningen van de sectoren en dierenartsen. We zijn blij dat de sectoren en dierenartsen dit oppakken en diverse maatregelen treffen om een verdere reductie te realiseren. Met de afvlakking van de daling vangt volgens de SDa echter ook een nieuwe periode aan, die vraagt om reflectie. Dit jaar benutten wij dan ook om met alle betrokken partijen het vervolgbeleid voor na 2015 vorm te geven, gericht op een verdere vermindering van risico’s van resistentievorming en resistentiespreiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 23 juni 2015?
Ja.
Het bericht “Meitelling door ruim de helft nog niet ingediend” en de brief van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meitelling door ruim de helft nog niet ingediend»?1
Ja.
Bent u daarnaast bekend met de brief van de Nederlandse Melkveehouders Vakbond aan de vaste commissie voor Economische Zaken uit de Tweede Kamer?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim de helft van de agrarische ondernemers de Gecombineerde Opgave 2015 nog niet hebben ingevuld?
De agrarisch ondernemers hebben dit jaar, mede vanwege veranderingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, een maand langer (tot en met 15 juni) de tijd om de Gecombineerde Opgave in te vullen. De ervaring leert dat de meeste aanvragen worden ingediend naarmate de deadline nadert. Desalniettemin heb ik in mijn brief van 10 april jl. opgeroepen om niet tot het laatste moment te wachten met het indienen van de aanvraag.
Inmiddels is d.d. 3 juni 2015 64% van de aanvragen binnen.
Deelt u de zorgen, onder meer geuit in de brief van de NMV van 16 mei jl., over de gang van zaken rond de informatievoorziening over de Gecombineerde Opgave 2015 vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo nee, waarom deelt u deze niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze zorgen weg te nemen?
Ik heb het uitstel voor Nederland ingevoerd zodat ondernemers langer de tijd hebben om de Gecombineerde Opgave goed en tijdig in te dienen.
RVO heeft inmiddels contact gelegd met de NMV zodat zij hun zorgen verder hebben kunnen toelichten. RVO blijft ook de komende tijd in gesprek met de sector.
Verder is de afgelopen periode veelvuldig gecommuniceerd over het uitstel van de Gecombineerde Opgave zodat alle eventueel ontstane onduidelijkheden bij ondernemers weggenomen konden worden.
Ziet u een verband tussen het feit dat ruim de helft van de agrarische ondernemers de Gecombineerde Opgave 2015 nog moet invullen en de zorgen rondom de bereikbaarheid van de RVO? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met betrekking tot de bereikbaarheid van de aanvraag-applicatie kan ik u melden dat er tussen 13 en 15 mei een aantal technische verstoringen zijn geweest. Van verminderde bereikbaarheid van de applicatie is slechts sprake geweest op de momenten van die verstoringen. Ervaring uit eerdere jaren leert dat ondernemers vaak wachten met indienen tot het laatste moment.
Het heeft de voorkeur dat ondernemers gespreid hun opgave indienen. Ik roep de ondernemers dan ook nogmaals op om niet te wachten met het indienen van de opgave.
Kunt u aangeven of het waar is dat steeds maar een beperkt aantal agrarische ondernemers kan inloggen op de RVO-site in verband met mogelijke overbelasting? Wat vindt u hiervan? Indien het niet waar is, wat kan dan de oorzaak zijn dat niet iedereen op ieder gewild moment kan inloggen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 10 april jl. zal RVO.nl bij een (te) grote druk op de aanvraag-applicatie het aantal gelijktijdige gebruikers van de applicatie maximeren om uitval van het systeem te voorkomen. Ondernemers die bezig zijn met het invullen van de Gecombineerde Opgave 2015 kunnen hun aanvraag dan afronden zonder dat het systeem uitvalt.
In het weekend van 16 en 17 mei jl. is het maximeren van het gelijktijdige gebruikers ongeveer tien keer ingezet en per keer ongeveer 10 tot 20 minuten actief geweest.
Wat is uw reactie op de zorgen bij de agrarische ondernemers dat de RVO slechts beperkt telefonisch en digitaal bereikbaar is? Deelt u de mening dat dit kan leiden tot halve, en mogelijk, foutieve informatievoorziening?
In mijn brief van 10 april jl. heb ik ondersteunende maatregelen aangekondigd
Dit betreft onder meer een verdubbeling van het aantal medewerkers klantcontact om de verwachte toename van vragen door de invoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid af te kunnen handelen. Er zijn daarnaast diverse avond- en weekendopenstellingen van het klantcontactcenter geweest. Ook tijdens Hemelvaart en Bevrijdingsdag was RVO.nl telefonisch bereikbaar. Om de bereikbaarheid voor de adviseurs en accountants maximaal te borgen heeft RVO.nl een adviseurslijn ingericht.
Deelt u de mening dat de agrarische ondernemer niet verantwoordelijk gehouden mag worden voor verkeerde en beperkte informatievoorziening vanuit de RVO? Zo ja, hoe gaat u hier rekening mee houden en hoe gaat u dit communiceren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er de afgelopen tijd zijn binnen gekomen over de RVO, specifiek in relatie tot de Gecombineerde Opgave 2015? Ziet u hier een stijging van het aantal klachten?
Kunt u aangeven hoe u de problemen bij de RVO wilt aanpakken zodat de agrarische ondernemers op basis van goede informatie en toegang de Gecombineerde Opgave 2015 kunnen invullen voor de deadline van 15 juni a.s. op een moment dat het ondernemers ook schikt (gezien de weersomstandigheden moet er vooral buiten gewerkt worden)?
Om de ondernemers ook aan de telefoon maximaal van dienst te blijven heeft het klantcontactcenter van RVO.nl in de aanloop naar 15 juni extra openingstijden. Deze zijn als volgt:
Berichten dat, tegen gemaakte afspraken in, varkenshouders weer beginnen met castreren van biggen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Geen plek meer voor de beer»1 en «Ik castreer om geen stinkvlees te krijgen»2, waaruit blijkt dat ruim 35% van de varkenshouders, die eerder niet meer castreerden, in 2014 weer met castreren van biggen begonnen zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Boerderij dat de doelstelling van de Europese Verklaring van Brussel, om in 2018 castratie in de ban te hebben, zeker niet wordt gehaald?
De ambitie om in 2018 te stoppen met castreren staat wat mij betreft recht overeind. Eind april heb ik dit onderwerp ook onder de aandacht gebracht tijdens de internationale conferentie Welzijn Varkens in Kopenhagen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Europese varkensvleesketen dat varkensvlees van niet gecastreerde varkens op basis van een kwalitatief goede en geaccepteerde geurdetectie wordt aangeboden aan de retail en de consument en om op deze wijze de marktacceptatie verder te vergroten. Ik zal me blijven inzetten om dit doel met alle betrokken stakeholders, verenigd in de stuurgroep Boars 2018, te halen zoals ook eerder genoemd in de stand van zaken beleidsbrief dierenwelzijn van 30 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr 799).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitster van de Nederlandse Vakbond Varkenshouders over het niet behalen van de Europese Verklaring van Brussel in 2018 dat de ambitie die binnen Europa is uitgesproken, geen wet is en daarom niet behaald hoeft te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat marktwerking niet het juiste instrument is om te komen tot een volledige stop op het castreren van biggen, nu blijkt dat varkenshouders in 2014 weer begonnen zijn met castreren vanwege deze marktwerking? Bent u alsnog bereid om het castreren van varkens wettelijk te verbieden zoals de aangehouden motie van het lid Thieme over een verbod op het castreren van varkens eerder voorgesteld heeft? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Ik zie nog voldoende perspectieven in de markt voor de afzet van vlees van niet-gecastreerde varkens. Ik zal niet overgaan tot een eenzijdig verbod op het castreren in Nederland. Ik ben voorstander van het aanscherpen van dierwelzijnseisen op Europees niveau, niet alleen vanwege de gevolgen voor de concurrentiepositie van de Nederlandse sectoren maar ook voor de verbetering van het dierenwelzijn in de andere lidstaten. Innovaties op het terrein van dierenwelzijn moeten deel uitmaken van onderscheidende marktconcepten en worden betaald uit de markt. Het verplicht eenzijdig aanscherpen van wettelijke eisen voor dierenwelzijn maakt het verdienmodel voor verduurzaming van de dierlijke ketens in de praktijk nagenoeg onmogelijk.
Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van Improvac (een middel om berengedrag en berengeur tegen te gaan) op diergezondheid? Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van het consumeren van, met Improvac, gevaccineerd vlees op de volksgezondheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Improvac is een wettelijk toegelaten middel, waarvan de effecten voor dier- en volksgezondheid uitgebreid zijn onderzocht. Nader onderzoek acht ik niet nodig.
Het bericht dat de ingrijpende gevolgen van Q-koorts onderschat |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het item in Nieuwsuur over Q-koorts1 en het bericht «Ingrijpende gevolgen van Q-koorts onderschat»2?
Ja.
Kunt u reageren op de conclusie van de directeur van stichting Q-support: «Men denkt: die epidemie was in 2009, dat is toch voorbij, maar de patiënt van nu wordt over het hoofd gezien»?
Voor mensen die chronische Q-koorts hebben of Q-koorts vermoeidheidssyndroom, is Q-koorts natuurlijk alles behalve voorbij. Ik roep huisartsen en specialisten op om bij onbegrepen chronische klachten ook op Q-koorts te onderzoeken. Niet alleen in Noord-Brabant maar in heel Nederland.
Bent u bereid om extra stappen te zetten om te zorgen dat ook voor de huidige problemen oog is, zoals (maar niet beperkt tot) nascholing van huisartsen en specialisten die er toe leidt dat Q-koorts eerder wordt gediagnosticeerd? Zo ja, welke stappen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoönosen, waaronder ook Q-koorts, maakt onderdeel uit van het reguliere nascholingsaanbod voor huisartsen en specialisten en ook in de opleiding wordt aandacht besteed aan zoönosen, tegenwoordig meer dan vroeger.
De publiciteit in de afgelopen periode helpt mee om Q-koorts weer op het netvlies van artsen en specialisten te krijgen. Om ook op de langere termijn zorg te dragen voor een betere herkenning van Q-koorts en hulpverlening voor de Q-koortspatient ontwikkelt Q-support met het Brabants Kennisnetwerk zoönosen een specifiek nascholingsaanbod.
Ik ga er verder van uit dat Q-support door haar activiteiten het thema Q-koorts en de gevolgen daarvan voldoende op de kaart zal zetten.
Bent u bereid om met de sector te overleggen over extra financiële middelen voor onder andere compensatie voor de groep chronische patiënten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen rol voor de overheid bij gesprekken rond financiële middelen uit de sector ter compensatie voor patiënten.
Het kabinet ziet ook geen aanleiding voor individuele financiële compensatie door de overheid en heeft in plaats daarvan, in overleg met uw Kamer, besloten tot de oprichting van de Stichting Q-support om Q-koorts patiënten te helpen. Tijdens mijn recente gesprek met de Stichting Q-uestion, de patiëntenvereniging voor patiënten met Q-koorts, gaf zij aan dat er wellicht redenen zijn om dit standpunt te heroverwegen. Zij doen ons de argumenten daaromtrent nog toekomen. Ik zal uiteraard zorgvuldig bezien of er inderdaad meer of andere inzichten zijn die het standpunt kunnen wijzigen.
Deelt u de mening dat de hulpverlening tijdens de Q-koorts epidemie te lang op zich heeft laten wachten? Deelt u de mening dat dit in de toekomst niet zo mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dat er veel behoefte is aan de hulp die nu door Q-support wordt geboden. We moeten kijken of delen van deze hulp in de toekomst ook binnen het reguliere zorgaanbod ingepast kunnen worden.
Bent u bereid een algemeen hulpfonds voor zoönosen-uitbraken op te zetten, vergelijkbaar met Q-support voor de Q-koortsuitbraak, om daarmee te voorkomen dat bij toekomstige uitbraken van zoönosen slachtoffers opnieuw lang moeten wachten op hulp? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en kunt u de Kamer van de ontwikkelingen hierin op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat een met Q-support vergelijkbare ondersteuning voor patiënten van toekomstige zoönoseuitbraken aan de orde zal zijn. Ik kan me zeker voorstellen dat uit de acties van Q-support ook voor andere patiënten binnen de reguliere zorg lering kan worden getrokken en ik heb ook begrepen dat Q-support het boven water krijgen van dergelijke algemene lessen als een van haar taken ziet. De lessen die geleerd kunnen worden uit het werk van Q-support zullen breder ingezet worden. Herkenning van en hulpverlening aan patiënten met minder bekende klachten is immers altijd van groot belang bij zoönosen maar ook bij andere (infectie)ziekten.