De mogelijkheid niet langer heel Nederland aan te wijzen als kwetsbare zone in het kader van de Nitraatrichtlijn |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat Nederland ervoor heeft gekozen om geen specifieke kwetsbare zones aan te wijzen, maar het gehele grondgebied als kwetsbaar te beschouwen in het kader van de Nitraatrichtlijn?1
Kunt u bevestigen dat de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn, zoals vastgelegd in het Actieprogramma Nitraatrichtlijn, enkel van toepassing zijn op kwetsbare zones?2
Kunt u bevestigen dat ook de maximale hoeveelheid uit te rijden mest van 170 kilogram per hectare per jaar, zoals per 1 januari 2026 geldig vanwege de afschaffing van de derogatie, enkel van toepassing is op kwetsbare zones?
Kunt u bevestigen dat Nederland de lijst van kwetsbare zones kan herzien, zodat niet langer het gehele grondgebied, maar slechts een deel daarvan als kwetsbare zone geldt?3
Kunt u bevestigen dat Nederland dit herzieningsbesluit eenzijdig kan nemen, dit enkel aan de Europese Commissie (EC) hoeft te melden en hiervoor dus geen toestemming nodig heeft van de EC?
Kunt u bevestigen dat Nederland dus de mogelijkheid heeft om de strengere mestnormen die per 1 januari 2026 zullen gelden, evenals andere verplichtingen voortvloeiende uit de Nitraatrichtlijn, van toepassing te laten zijn op een kleiner grondgebied dan momenteel het geval is? Deelt u de mening dat dit de problemen van veel Nederlandse boeren aanzienlijk zou kunnen verlichten?
Klopt het dat u over een eventuele wijziging van de Nederlandse lijst met kwetsbare zones advies heeft gevraagd aan de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM)?
Kunt u dit advies per ommegaande aan de Kamer doen toekomen, indien dit antwoord bevestigend luidt?
Bent u bereid de Nederlandse lijst met kwetsbare zones zo spoedig mogelijk te herzien, om zo de problemen van veel Nederlandse boeren aanzienlijk te verlichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen?
Kunt u deze vragen, gezien het feit dat de nieuwe mestnormen per 1 januari 2026 ingaan, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen één week beantwoorden?
De vogelgriep |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel van 26 november 2025, waarin wordt beschreven dat er in Europa nog nooit eerder zoveel wilde vogels besmet waren met vogelgriep?1
Kunt u uiteenzetten hoeveel pluimvee Nederland heeft en wat de precieze pluimveedichtheid is? Kunt u daarbij aangeven hoe zich dit verhoudt tot andere landen met een grote pluimveesector, zowel binnen als buiten Europa?
Acht u het verantwoord dat pluimvee in hoge dichtheden wordt gehouden, wetende dat dit het risico vergroot op het ontstaan en de verspreiding van hoog-pathogene vogelgriepvirussen?
Wat zijn de concrete vervolgstappen die u overweegt te nemen gezien deze risicovolle situatie? Is het inkrimpen van de pluimveesector een maatregel die u overweegt te treffen?
Worden er met andere landen gesprekken gevoerd over het wereldwijd inkrimpen van de pluimveesector?
Deelt u de mening dat het bevorderlijk is om het aantal pluimveebedrijven in waterrijke gebieden sterk te verminderen, gezien het feit dat veel pluimveebedrijven in waterrijke gebieden staan, waar veel watervogels leven die het hoog-pathogene virus meedragen?
Gezien het feit dat in voorgaande jaren grote populaties wilde vogels gedecimeerd zijn door hoog-pathogene vogelgriepvarianten en virusexperts aangeven dat het subtype dat nu in allerlei varianten rondwaart niet meer uit te roeien is bij wilde vogels, hoe wilt u voorkomen dat er nieuwe subtypen in de pluimveehouderij ontstaan waarbij dit eveneens gebeurt?
Acht u de eerder aangekondigde maatregelen (Kamerstuk 28 807, nr. 310 en Kamerstuk 28 807, nr. 311) nog steeds voldoende, gezien de recente ontwikkelingen?
Erkent u dat veel vogelpopulaties in een slechte staat van instandhouding zijn, ook vogelsoorten die gevoelig zijn voor vogelgriep? Deelt u de mening dat, boven op de huidige inspanningen, extra inspanningen nodig zijn om de effecten van de vogelgriep op deze soorten op te vangen? Bent u van plan om deze kwetsbare vogelpopulaties verdere bescherming te bieden? Zo ja, hoe?
Gezien het feit dat u in uw Kamerbrief van 1 december 2025 (Kamerstuk 28 807, nr. 311) spreekt over een verhoging van het risiconiveau voor mensen die voor hun werk met besmette dieren in aanraking komen, welke maatregelen, behalve monitoring, bent u bereid te nemen om dit risiconiveau niet verder te verhogen?
Ziet u in dat overdraagbaarheid naar de mens een potentieel nieuwe pandemie kan betekenen? In hoeverre heeft u maatregelen voorbereid om dit te voorkomen?
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Het doodschieten van een wolf. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Wat ging er door u heen toen u kennisnam van het bericht van provincie Utrecht dat op de Utrechtse Heuvelrug een wolf is doodgeschoten?1
Kunt u bevestigen dat de jager op het moment van schieten niet met zekerheid kon vaststellen of het om wolf Bram, het dier waarvoor een afschotvergunning is verleend, ging?
Kunt u bevestigen dat het verboden is om een beschermd dier te doden wanneer op het moment van schieten onduidelijk is of voor dat specifieke dier een afschotvergunning is afgegeven? Zo nee, hoe wordt dan voorkomen dat beschermde dieren onnodig worden gedood?
Welke sancties staan op het doden van beschermde wolven, waarvoor geen afschotvergunning is verleend?
Kunt u bevestigen dat handhavend zal worden opgetreden, omdat op het moment van schieten onduidelijk was of voor de wolf een afschotvergunning is verleend? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat tevens handhavend zal worden opgetreden als blijkt dat niet wolf Bram, maar een andere wolf is doodgeschoten? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt dit met de wet?
Bent u bereid om provincie Gelderland per direct op te roepen om de afschotvergunning voor wolf Hubertus in te trekken om te voorkomen dat meer wolven worden doodgeschoten, terwijl blijkbaar niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het om het juiste dier gaat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Het artikel 'Kippenboeren zitten klem door vogelgriep en stikstof. Hoe verder?' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kippenboeren zitten klem door vogelgriep en stikstof. Hoe verder?»?1
In het artikel wordt gesproken over een vaccin tegen het vogelgriepvirus voor kippen dat door de European Medicines Agency (EMA) is goedgekeurd, is dit goedgekeurde vaccin wellicht een «mRNA-vaccin»?
Betreft dat misschien dit door de EMA goedgekeurde (mRNA-)vaccin, gezien het feit dat er wordt gesproken over één pluimveehouderij in Nederland die zijn kippen heeft gevaccineerd?
Waar worden de eieren van deze pluimveehouderij in Nederland verkocht? Kan de Nederlandse consument op de verpakking zien dat de kippen die deze eieren hebben gelegd met dit (mRNA-)vaccin zijn gevaccineerd? Zo nee, waarom wordt dit voor de Nederlandse consument (bewust?) verborgen gehouden?
Vindt u het belangrijk dat consumenten goed kunnen worden geïnformeerd over het voedsel dat ze eten?
Vindt u het belangrijk dat, zeker als consumenten daar prijs op stellen, pluimveehouders, te allen tijde, vrij zijn om aan te geven, op hun pak eieren, of de eieren wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Zo nee, waarom niet? Waarom mogen consumenten niet weten of eieren wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de volgende zin in het genoemde artikel: «Je wit niet, zegt hij, dat in andere landen eieren op de markt worden gebracht van kippen die «ongevaccineerd» zijn, als een soort keurmerk.?»; waarom zou men dat niet willen? Wat is erop tegen om consumenten, die dat graag willen weten, in staat te stellen te achterhalen of de eieren op hun bord wel of niet afkomstig zijn van gevaccineerde kippen? Hoe gaat u deze consumenten beschermen en garanderen dat Nederlandse pluimveehouders, die dat willen, op hun doosje eieren wel degelijk kunnen (blijven) aangeven dat de eieren afkomstig zijn van (on)gevaccineerde kippen?
Het door de Kamer geëiste verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij, dat de minister nog altijd niet heeft ondertekend, waardoor tijdige inwerkingtreding in gevaar komt. |
|
Joost Eerdmans (JA21), Sandra Beckerman , Dion Graus (PVV), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL), Anne-Marijke Podt (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Klopt het dat u het verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij nog altijd niet hebt ondertekend, zoals gemeld door RTL, waardoor het onzeker is of het verbod per 1 januari 2026 in werking zal treden, terwijl dit eerder wel is toegezegd?1
De stukken zijn gereed voor de laatste stappen in de besluitvorming. Omdat het kabinet demissionair is, is het standaard gebruik dat het nader rapport en het ontwerpbesluit aan de ministerraad worden voorgelegd waarna deze zullen worden aangeboden aan het Kabinet van de Koning. Binnen het kabinetsbeleid over de vaste verandermomenten zie ik ruimte om gebruik te maken van een uitzonderingsgrond op de vaste invoeringstermijn van twee maanden, waardoor inwerkingtreding op 1 januari 2026 een mogelijkheid blijft.
Gaat u alsnog uitvoering geven aan de heldere opdracht van de Kamer en ervoor zorgen dat het verbod per 1 januari 2026 in werking kan treden? Zo ja, wanneer gaat u het verbod tekenen?
Zoals ik in mijn brief aan de TK van 27 november 2025 heb geschreven (Kamerstuk 2025D48643), is het streven dat inwerkingtreding op 1 januari 2026 zal plaatsvinden. Hiervoor heb ik voortdurend de benodigde stappen gezet.
Kunt u deze vragen uiterlijk maandag 1 december 2025 beantwoorden?
Ja.
Het uitblijven van een verbod op stroomstootapparatuur in de veehouderij |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Renate den Hollander (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten waarom u tegen de wens van de Kamer in gaat door niet het verbod op de toegezegde datum naar de Kamer te sturen?1
Begin dit jaar is het ontwerpbesluit voor een verbod op het gebruik elektrische veedrijfmiddelen bij dieren in de veehouderij ter notificatie aan de Europese Commissie voorgelegd. Gedurende de stand-still van 3 maanden heb ik geen opmerkingen van de Europese Commissie ontvangen, daarmee is de standstill-periode geëindigd.
Ik heb daarna advies bij de Afdeling advisering van Raad van State aangevraagd. De streefdatum van inwerkingtreding op 1 juli 2025 is helaas niet gehaald, omdat ik nog het advies van de Afdeling advisering van Raad van State afwachtte. Op 28 juli 205 is het advies van de Afdeling advisering openbaar gemaakt2.
Naar aanleiding van het ontvangen advies van de Raad van State heb ik vervolgens nog wijzigingen verwerkt in het ontwerpbesluit en de bijbehorende nota van toelichting. Dit proces heeft enige tijd in beslag genomen.
Omdat het kabinet demissionair is, is het standaard gebruik dat het nader rapport en het ontwerpbesluit aan de ministerraad voor akkoord worden voorgelegd waarna deze zullen worden aangeboden aan het Kabinet van de Koning. Binnen het kabinetsbeleid over de vaste verandermomenten zie ik ruimte om gebruik te maken van een uitzonderingsgrond op de vaste invoeringstermijn van twee maanden, waardoor inwerkingtreding op 1 januari 2026 een mogelijkheid blijft.
Kunt u toelichten waarom er nog steeds geen wetsvoorstel naar de Kamer is gestuurd, ondanks de lang verstreken termijn van 1 juli 2025?
Er is geen wetsvoorstel dat naar de Kamer zal worden verstuurd. Het verbod wordt door middel van een algemene maatregel van bestuur vormgegeven. Het ontwerp van die AMvB is in het kader van de voorhang aan de Kamers voorgelegd. Voor de stappen die daarna hebben plaatsgevonden verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Zijn er op dit moment juridische bezwaren of beperkingen, bijvoorbeeld door de Europese Commissie of andere instanties die de publicatie vertragen? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u toelichten op welke manier het verbod technisch of financieel niet uitvoerbaar is, gezien er verder geen reden is om de wens van de Kamer niet te honoreren?
Er zijn op dit moment geen juridische bezwaren of beperkingen die in de weg staan aan de bekendmaking van het verbod.
Kunt u de Kamer volledig informeren over de stand van zaken met betrekking tot het verbod?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke rol zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben bij toezicht op de naleving van het verbod zodra het van kracht is?
De NVWA is de bevoegde autoriteit voor het toezicht op het gebruik van elektrische veedrijfmiddelen.
Tegelijkertijd ligt de verantwoordelijkheid voor het naleven van wet- en regelgeving in de eerste plaats bij de bedrijven zelf. Voor het welzijn van de dieren is het cruciaal dat medewerkers die met dieren omgaan goed opgeleid zijn en zich bewust zijn van hoe menselijk handelen het dierenwelzijn kan beïnvloeden. Ik verwacht van de sectorpartijen dat zij in deze voorwaarden voorzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat overtredingen effectief kunnen worden bestraft en dat herhaling wordt voorkomen?
Omdat overtredingen op dit verbod fysiek en op heterdaad vastgesteld moeten worden, heeft de NVWA in haar handhaafbaarheid-, uitvoerbaarheid- en fraudebestendigheidstoets aangegeven dat dit verbod slechts beperkt handhaafbaar is. Daarbij komt dat bij het laden en lossen van dieren bij nationale transporten (waar deze wetswijziging betrekking op heeft), geen toezichthouder van de NVWA aanwezig is, omdat bedrijven niet verplicht zijn deze transporten aan de NVWA te melden. De NVWA heeft daardoor geen zicht op wanneer deze transporten plaatsvinden.
Welke alternatieven voor het gebruik voor stroomstoten, zoals diervriendelijke methoden, ondersteunt uw ministerie en hoe stimuleert u de sector om die alternatieven te implementeren?
Alternatieven voor het voortdrijven van dieren zijn onder meer opdrijframmelaars, drijfschotten, plastic zakken, vlaggen en stokken met plastic linten. Onderzoek van de Amerikaanse professor Temple Grandin heeft aangetoond dat ongewenst stilvallen van dieren zoveel mogelijk kan worden voorkomen, door logische looplijnen en het creëren van een rustige omgeving tijdens het laden. Dit omvat bijvoorbeeld ook het vermijden van afleidingen zoals reflecties, en het voorkomen van geluidsoverlast. Deze hulpmiddelen worden in de praktijk al gebruikt, naast het gangbare elektrische veedrijfmiddel en zijn binnen de sector reeds bekend.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met transporteurs, veehouders en andere betrokkenen over de overgang naar alternatieven vóór de inwerkingtreding van het verbod?
Sinds 2021 hebben gesprekken met de sector plaatsgevonden over alternatieven voor het elektrisch veedrijfmiddel. Deze gesprekken hebben niet kunnen voorkomen dat nieuwe incidenten met onjuist gebruik van de elektrische veedrijfmiddel geconstateerd werden, die ook het nieuws haalden. Om die reden heeft mijn voorganger het verbod aangekondigd3. De totstandkoming van dit verbod, en het feit dat hieraan gewerkt werd, is al geruime tijd bekend binnen de sector en dit is ook meermaals in gesprekken met de sector langsgekomen. Van de sector verwacht ik dat zij zich actief zullen blijft inzetten om het gebruik van de eerder beschreven alternatieven te stimuleren.
Kunt u uiterlijk binnen drie weken het wetsvoorstel naar de Kamer sturen voor behandeling?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u uiterlijk binnen drie weken deze vragen beantwoorden?
Ja.
Het Trouw-artikel ‘Wat hebben Nederlandse landbouwbedrijven op een beurs in Rusland te zoeken? ‘Voedsel is een mensenrecht’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Marieke Vellinga-Beemsterboer (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat meerdere Nederlandse landbouwbedrijven deelnemen aan een landbouwbeurs in Krasnodar en actief blijven op de Russische markt?1
Deelt u de mening dat Nederland op elke mogelijke manier zou moeten voorkomen dat Nederlandse bedrijven, direct of indirect, bijdragen aan de economische weerbaarheid van de Russische oorlogsmachine?
Deelt u de mening dat de export van landbouwmachines de Russische landbouwsector versterkt en daarmee de weerbaarheid van het land vergroot?
Hoe duidt u het feit dat de export van landbouwmachines met bijna 10 miljoen is gestegen tussen 2021 en 2023?
Hoe beoordeelt u het morele argument van Nederlandse bedrijven dat «voedsel geen wapen mag zijn» richting Rusland, in het licht van recente cijfers van het Verenigde Naties World Food Program (WFP), waaruit blijkt dat als gevolg van de Russische oorlog inmiddels naar schatting vijf miljoen Oekraïners kampen met voedselonzekerheid?2
Heeft u in kaart gebracht of Nederlandse landbouwmachines en -technologie vallen binnen de sectoren waarvoor Rusland sterk afhankelijk is van Europa, zoals benoemd in de Europese Unie (EU)-lijst van exportverboden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Heeft u zicht op de wijze waarop Nederlandse bedrijven opereren op de Russische markt, bijvoorbeeld via lokale dochterondernemingen of distributeurs, en dat via deze constructies wordt bijdragen aan sanctie-ontwijking?
Bent u bereid met de betrokken bedrijven in gesprek te gaan over de morele implicaties van hun aanwezigheid op de Russische markt en hen te verzoeken hun activiteiten te heroverwegen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Landbouw- en Visserijraad op 9 december 2025?
Het risico van resistente schimmels door het gebruik van landbouwgif |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat het volgende week World Antimicrobial Awareness Week is, een week waarin aandacht wordt gevraagd voor antimicrobiële resistentie en voor het stimuleren van goede praktijken waarmee deze resistentie kan worden voorkomen?1
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Pointer (KRO-NCRV) van 2 november 2025 over resistente schimmels, in het bijzonder Aspergillus fumigatus, en de grote gevaren voor de volksgezondheid? Wat is uw reactie hierop?
Bent u ermee bekend dat het gebruik van dezelfde werkzame middelen in én de landbouw én geneesmiddelen (kruis)resistentie tot gevolg kan hebben, waarbij bijvoorbeeld schimmels resistent worden tegen de werkzame stof en de effectiviteit van geneesmiddelen daardoor sterk afneemt?
Bent u ermee bekend dat de Tweede Kamer al in 2014 een motie heeft aangenomen waarmee de regering werd opgeroepen om landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken van de markt te halen?2
Heeft u voldoende zicht op welke middelen er in landbouw (gaan) worden gebruikt, waarbij dit een risico is? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze middelen?
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie (EU) een middel met dezelfde werkzame stof als het beloftevolle geneesmiddel Olorofim op de nominatie heeft staan om te worden toegelaten als landbouwgif?
Kunt u bevestigen dat u zich volgens het Nationaal Actieplan AMR 2024–2030 in de EU inzet om dergelijk gebruik te voorkomen en de werking van dit mogelijk levensreddend medicijn veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen onderneemt Nederland binnen de EU en richting de Europese Commissie om de toelating van landbouwgif met deze stof te voorkomen?
Bent u van mening dat de maatregelen uit het Nationaal Actieplan voor het terugdringen van antimicrobiële resistentie 2024–2030 voldoende effectief en concreet zijn in het bestrijden van dergelijke dubbeltoepassing in landbouw en geneeskunde? Zo ja, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u dat?
Heeft u gezien dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in Pointer stelt dat het binnen de huidige Europese wetgeving nauwelijks mogelijk is om toelatingen van antischimmelmiddelen te weigeren, ook wanneer nationale volksgezondheidsrisico’s evident zijn? Onderschrijft u dit? Wat vindt u hiervan?
Hoe verklaart u dat in Frankrijk zeer schadelijke pesticiden, die in de EU zijn toegelaten, wel op nationaal niveau werden verboden en dat een poging om het middel Acetamiprid weer toe te laten werd zelfs tegengehouden door de Franse Grondwettelijke Raad?3
Heeft u gezien dat een petitie tegen de toelating van dit landbouwgif in een korte tijd miljoenen handtekeningen haalde in Frankrijk? Wat zegt dit volgens u over het maatschappelijke draagvlak voor wetgeving om burgers beter te beschermen tegen landbouwgif?
Hoe verklaart u dat Frankrijk dit soort middelen wel verbiedt, maar Nederland niet?
Bent u bereid om in de World Antimicrobial Awareness Week met maatregelen te komen om de toelating van landbouwgif dat resistente schimmels kan veroorzaken te verbieden, en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk gedurende de World Antimicrobial Awareness Week beantwoorden?
De rondrazende vogelgriep en de grote risico’s voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bruijn , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Maakt u zich ook zorgen over het toenemende aantal uitbraken van vogelgriep en over het feit dat er sinds begin oktober zo’n 450.000 kippen en fazanten in de veehouderij zijn vergast?1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van virologen en hoogleraren die stellen dat «vogelgriep kan zorgen voor een nieuwe pandemie met de omvang van de coronacrisis», maar dan «dodelijker» en dat die pandemie op elk moment zou kunnen uitbreken?2,3
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid is van de overheid, en met name de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om risico’s op een nieuwe pandemie zoveel mogelijk in te perken en daarmee de gezondheid van Nederlanders te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat commissie-Bekedam al 3,5 jaar geleden adviseerde om de risico’s op zoönosen te beperken, maar dat veel van de belangrijkste aanbevelingen nog steeds niet zijn uitgevoerd?
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat Nederland extra kwetsbaar is voor vogelgriep door de hoge dichtheid van (pluim)veehouderijen? Zo nee, waarom niet?4
Onderschrijft u de constatering van de commissie-Bekedam dat de Nederlandse vee-industrie zelf een belangrijk risico vormt voor het ontstaan en verspreiden van zoönosen, vanwege het enorme aantal dieren dat op een klein oppervlak wordt gehouden en de hoge concentratie van stallen? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich dat de commissie-Bekedam nadrukkelijk adviseerde om het aantal veehouderijen en het aantal dieren in de veehouderij te beperken?
Kunt u bevestigen dat het toenmalige kabinet aankondigde te willen toewerken naar een verbod op nieuwvestiging van pluimveebedrijven in pluimveedichte en waterrijke gebieden en een verbod op uitbreiding in die risicogebieden (Kamerstuk 28 807, nr. 291)?
Klopt het dat was aangekondigd dat er eerst een impactanalyse zou worden gedaan en dat deze eind 2023 naar de Kamer zou komen, maar dat deze er nog altijd niet is? Hoe verklaart u dit?
Hoeveel pluimveebedrijven zijn er sinds het advies van de commissie-Bekedam nieuw gevestigd in pluimveedichte en waterrijke gebieden en hoeveel pluimveebedrijven zijn uitgebreid in deze gebieden?
Hoeveel kippen, eenden, fazanten, kalkoenen en andere dieren in de veehouderij zijn er sinds het advies van Bekedam vergast?
Deelt u het inzicht dat het uitblijven van maatregelen, in afwachting van een analyse over de impact voor de vee-industrie, heeft geleid tot extra dierenleed én vergrote risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat verder uitstel van deze maatregelen zeer ongewenst is, gezien de grote risico’s van vogelgriep voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de commissie-Bekedam maar ook het Europees Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) hebben aanbevolen om de dichtheid van pluimvee en pluimveehouderijen te verlagen, zowel in waterrijke gebieden als daarbuiten? Wat heeft u met deze aanbeveling gedaan?5
Wanneer gaat u de maatregelen die in 2021 zijn geadviseerd en in 2023 zijn aangekondigd eindelijk doorvoeren?
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Landbouwgif in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending gezien van KASSA over pesticiden in populaire snoepgroenten voor jonge kinderen?1
Deelt u de bezorgdheid van toxicoloog Scheepers van de Radboud Universiteit over de door Pesticide Action Network Netherlands (PAN-NL) gevonden hormoonverstorende en voor de voorplanting giftige pesticiden in deze producten?
Kunt u bevestigen dat jonge kinderen extra gevoelig zijn voor blootstelling aan gif, omdat hun lichaam (met name hersenen, hormoonstelsel, immuunsysteem en voortplantingsorganen) nog in volle ontwikkeling zijn? Zo nee, op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan?
Klopt het dat op basis van twee adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding nog steeds twijfel bestaat over de adequaatheid van de bestaande waarden voor de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van landbouwgiffen en residuen, met het oog op de bescherming van de gezondheid van zuigelingen en peuters, zoals in de richtlijn 2006/125/EG is vermeld?
Klopt het dat voor een potje voeding voor een peuter van drie jaar een pesticidenorm is gesteld van maximaal 0,01 milligram per kilogram op basis van deze zorgen over pesticiden?
Klopt het dat op verse snoepgroente, veel gegeten in die leeftijd, tot wel soms 10 milligram per kilogram of meer residu (MRL) van bepaalde pesticiden mag zitten, dus 1000 keer zoveel?
Kunt u bevestigen dat het schadelijk effect van een residu op een verse snoeptomaat hetzelfde is als dezelfde hoeveelheid residu op een tomaat in een potje peutervoeding? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Bent u bereid wetgeving hierop aan te passen zodat voor specifieke producten die gericht zijn op kinderen altijd deze veilige «babynorm» geldt? Zo nee, waarom niet en op welk concreet recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich dan op?
Indien u hier niet toe bereid bent, bent u dan bereid met supermarkten afspraken te maken zodat zij voor deze producten deze veilige norm hanteren bij hun inkoopbeleid? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid jonge ouders en zwangere vrouwen te adviseren zoveel mogelijk gebruik te maken van onbespoten of biologische producten? Zo nee, waarom niet en waarom laat u ouders en kinderen bewust extra risico lopen met hun gezondheid?
Klopt het dat de Europese Commissie (EC), het Europees parlement en de lidstaten al in 2009 overeenkwamen dat er een uitfasering moest komen op hormoonverstorende pesticiden, behoudens enkele uitzonderingen, gezien hun mogelijke langdurige en onherstelbare schadelijke effecten, zelfs bij een lage blootstelling?
Kunt u aangeven voor hoeveel van de als hormoonverstorend geclassificeerde pesticiden de toelating sindsdien is ingetrokken en hoeveel nog steeds een toelating hebben in Nederland?
Kunt u aangeven wat de meest voorkomende redenen zijn dat bepaalde als hormoonverstorend geclassificeerde stoffen nog steeds een toelating hebben?
Kunt u deze redenen afwegen tegen de risico’s voor de gezondheid voor onder andere jonge kinderen en daarbij aangeven of u het terecht vindt dat deze stoffen nog steeds zijn toegelaten?
Wat vindt u ervan dat er meerdere pesticiden met PFAS in snoepgroenten voor kinderen zijn gevonden?2 3
Kunt u bevestigen dat kinderen een lager lichaamsgewicht hebben, waardoor ze sneller te veel PFAS binnenkrijgen en dit ertoe kan leiden dat het immuunsysteem minder goed werkt?
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de gezondheid van kinderen in gevaar wordt gebracht doordat ze groenten eten die zijn bespoten met pesticiden met PFAS? Zo nee, waarom niet?
Bent u ermee bekend dat Denemarken onlangs heeft besloten om de toelating van 23 landbouwgiffen in te trekken omdat ze PFAS bevatten?4
Is er verschil in de feitelijke situatie tussen Nederland en Denemarken waarom in Denemarken een verbod op pesticiden met PFAS wel als wenselijk en haalbaar is beoordeeld door de regering en in Nederland (vooralsnog) niet?
Bent u bereid om alsnog op zeer korte termijn het besluit van Denemarken te volgen en de toelating van pesticiden met PFAS zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat op de Nederlandse snoeppaprika’s van Lidl een verdacht reprotoxische pesticide werd gevonden (spirotetramat) die in Nederland verboden is in de paprikateelt? Hoe verklaart u dit?
Hoeveel van de duizenden inspecties pesticiden die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks doet, zijn de afgelopen vijf jaren gedaan bij snoepgroenten, welke stoffen zijn gevonden en hoeveel keer werd de «babynorm» van 0,01 milligram per kilogram overschreden, graag per jaar uitgesplitst?5
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ernstig dierenleed bij transporten van honderdduizenden zieke en kwetsbare biggetjes naar Zuid-Europa |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u de uitzending van Nieuwsuur gezien en de beelden die zijn gemaakt door Stichting Eyes on Animals, waarin transporten van zieke en kwetsbare biggetjes van Nederland naar Zuid-Europa zijn gevolgd – een lot dat jaarlijks honderdduizenden biggetjes moeten ondergaan alleen maar omdat het goedkoper is om de dieren daar te slachten?1
Hoe beoordeelt u deze beelden?
Wat vindt u ervan dat kwetsbare biggetjes met afwijkingen, zoals breuken, groeiproblemen, aangebeten oren of abcessen, vanwege economische belangen op jonge leeftijd op transport worden gezet naar slachthuizen in Kroatië, Italië en Spanje?
Bent u ermee bekend dat deze transporten 18 tot 24 uur duren, de zieke en kwetsbare biggetjes gedurende de hele reis in overvolle vrachtwagens verblijven en geen toegang hebben tot voedsel en geen of zeer beperkte toegang tot water?
Heeft u ervan kennisgenomen dat de onderzoekers van Eyes on Animals hebben waargenomen dat biggetjes in de vrachtwagens wanhopig naar water zoeken, zoveel honger hebben dat ze het zaagsel eten en over elkaar heen lopen? Wat vindt u hiervan?
Bent u ermee bekend dat de voorzitter van de Productenorganisatie Varkenshouderij (POV) in reactie op de beelden liet weten «niets schokkends» te hebben gezien?
Heeft u kennisgenomen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) juist stelt dat op de beelden overtredingen te zien zijn, zoals dat varkens met grote abcessen in overvolle transportwagens worden getransporteerd, met het risico dat andere varkens op deze abcessen trappen of liggen, wat voor het dier zelf zeer pijnlijk is?
Hoe verklaart u dat de varkenssector zelf zegt niets schokkends op de beelden te zien en daarmee aangeeft dat de praktijken op deze beelden normaal zijn, terwijl de NVWA juist aangeeft dat er sprake is van overtredingen van de transportwetgeving?
Bent u bereid om de varkenssector te corrigeren en erop te wijzen dat er wel degelijk schokkende en onacceptabele praktijken te zien zijn op de beelden? Zo nee, waarom niet?
Heeft u gezien dat de NVWA, vanwege gebrek aan capaciteit, de varkenssector zelf heeft gevraagd om een goede voorselectie te doen van de biggen die op transport worden gezet?
Vindt u dit een verstandig besluit, aangezien de sector zelf aangeeft van mening te zijn dat dit dierenleed niet schokkend is, en dit weinig vertrouwen schept dat zij zelf streng zullen toezien op dierenwelzijn?
Kunt u aangeven welke sancties of maatregelen de NVWA heeft opgelegd aan de transportbedrijven en varkenshouderijen naar aanleiding van de overtredingen die in beeld zijn gebracht door Eyes on Animals?
Hoe verklaart u dat ondanks het toezicht en de regelmatige berichtgeving over het structurele dierenleed bij diertransporten, ernstige overtredingen blijven plaatsvinden?
Bent u bereid om de omvang van de varkenssector aan te passen op de toezichtcapaciteit van de NVWA, zodat de NVWA wel ordentelijk toezicht kan houden op het welzijn van dieren en daarmee kan voorkomen dat dit ernstige lijden blijft plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat Nederland actief een systeem in stand houdt waarin jonge dieren die ziek en kwetsbaar zijn honderden of zelfs duizenden kilometers worden vervoerd om te worden geslacht in andere landen omdat dit daar iets goedkoper is, met grote gevolgen voor het welzijn van de dieren zelf?
Kunt u bevestigen dat de Kamer de regering al jarenlang oproept om diertransporten drastisch in te perken, waaronder een verbod op transporten die langer dan zes uur duren, een forse daling van het aantal diertransporten, geen diertransporten naar landen buiten Europa, een verlaging van de maximumtemperatuur en een einde aan transporten op zee (Kamerstuk 36 755, nr. 31, Kamerstuk 28 286, nr. 1348, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605 en Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507)?
Klopt het dat het hoogst onzeker is dat de herziening van de Europese Transportverordening gaat voldoen aan de kaders die zijn gesteld door de Kamer, zoals verwoord in deze verschillende aangenomen moties, en dieren op transport naar verwachting ernstig zullen blijven lijden?
Bent u bereid om deze beelden persoonlijk aan de Europese Commissie en de landbouwministers van andere lidstaten te laten zien met daarbij de klemmende oproep om dergelijke transporten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het de taak is van de Minister die verantwoordelijk is voor dierenwelzijn om maatregelen te treffen als blijkt dat dieren in de veehouderij structureel lijden en de huidige wetgeving en handhaving onvoldoende is om hier een einde aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u zelf op de korte termijn doen om een einde te maken aan het lijden van deze biggetjes, aangezien we weten dat wachten op wetgeving vanuit de Europese Unie naar alle waarschijnlijkheid niet gaat leiden tot een fatsoenlijke bescherming van dieren en een einde aan dit structurele leed?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het artikel 'Sleutelrol voor Nederland in Europese lobby voor versoepeling regels gentech-voedsel' |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sleutelrol voor Nederland in Europese lobby voor versoepeling regels gentech-voedsel» van Argos en de bijbehorende documentaire «Stille strijd om ons zaad»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel en de uitzending van Argos over het NGT-voorstel.
Herinnert u zich de aangenomen motie van het lid Hertzberger c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 81), waarin de regering wordt verzocht zich in te zetten voor een interpretatie van de nieuwe genomische technieken (NGT)-verordening die voorkomt dat er patenten kunnen worden verleend op zowel conventioneel als genetisch geïntroduceerde eigenschappen?
Ja, ik ben bekend met deze aangenomen motie. De Minister van EZ heeft deze motie overeenkomstig de toezegging2 uitgevoerd en heeft u geïnformeerd over zijn inzet op deze motie3.
Hoe beoordeelt u de in het artikel beschreven actieve Nederlandse lobby voor versoepeling van NGT-regels, inclusief het weglaten van risicobeoordeling en etikettering bij NGT-gewassen, in het licht van deze en andere aangenomen moties die juist pleiten voor strikte kaders en bescherming van publieke belangen?
Het Ministerie van LVVN heeft voorafgaand aan de publicatie van het artikel en de uitzending van Argos van 7 september 2025 antwoord gegeven op de door Argos gestelde vragen. Argos heeft de antwoorden op die vragen niet inhoudelijk in het artikel verwerkt of deze behandeld in de uitzending. De antwoorden zijn bij het artikel als een weerwoord van het Ministerie van LVVN opgenomen. In die antwoorden licht ik toe dat de beleidsinzet in Brussel door mijn ambtenaren plaatsvindt conform het BNC-fiche en aangenomen moties over het NGT-voorstel.
Kunt u toelichten hoe uw ministerie en andere betrokken ministeries de uitvoering van deze Kameruitspraken hebben gewaarborgd in de Nederlandse inzet binnen de besloten triloog op 14 oktober 2025? Kunt u daarbij specifiek aangeven welke inzet is gepleegd om patenteerbaarheid van NGT-eigenschappen te voorkomen?
Het Nederlandse kabinet is niet direct betrokken bij de trilogen voor het NGT-voorstel. Deze worden gevoerd door het voorzitterschap van de Raad, op dit moment Denemarken. Wel zorgt het voorzitterschap voor terugkoppeling van de uitkomsten van de trilogen naar de Raad met alle lidstaten. Het kabinet heeft zich voorafgaand aan het bereiken van het Raadsakkoord ingezet conform het antwoord op de motie om in het NGT-voorstel een oplossing te bereiken dat octrooirechten geen blokkade zijn voor toegang tot genetische eigenschappen voor veredelaars en transparantie voor veredelaars te bieden in het octrooilandschap binnen de veredeling.
Hoe verhoudt het resultaat zich tot het Commissie milieubeheer, klimaat en voedselveiligheid (ENVI)-compromis van het Europees Parlement, dat octrooien op NGT-planten en -producten uitsluit? Steunt Nederland dit standpunt nog steeds actief in de onderhandelingen?
Het onderwerp octrooien is alleen nog verkennend besproken in de trilogen. Er zijn nog geen nieuwe voorstellen gedaan om een compromis te sluiten.
Is het waar dat zorgen van kleinere veredelaars en maatschappelijke organisaties structureel minder prioriteit kregen in de Nederlandse onderhandelingsinzet, zoals wordt gesuggereerd in het artikel? Zo nee, kunt u dat onderbouwen met concrete voorbeelden van hoe deze belangen zijn meegenomen?
Het vorige kabinet heeft een brede consultatie van stakeholders uitgevoerd over dit onderwerp en heeft een belangenafweging gemaakt in het BNC-fiche4. Hierin beschrijft het kabinet dat met het NGT-voorstel wordt beoogd om NGTs juist toegankelijk te maken voor alle veredelaars. Daarnaast respecteert het kabinet de wens van de biologische sector om vrij te blijven van NGT-planten. Ook is de inzet van het kabinet, mede door inbreng van maatschappelijke organisaties zoals de Natuur & Milieufederatie Noord-Holland en IUCN-NL, dat voor NGT-planten waarvan het niet waarschijnlijk is dat deze met conventionele veredeling tot stand kunnen komen (NGT-categorie 2 planten), een proportionele risicobeoordeling uitgevoerd moet worden.
Erkent u dat een toename van patenten op NGT-gewassen het risico met zich meebrengt van belemmering van veredelingsvrijheid, juridisering van de sector en machtsconcentratie bij enkele grote zadenbedrijven, zoals in het artikel wordt beschreven? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om een octrooi aan te vragen op een NGT-gewas of plantenras. Wel is het mogelijk om een octrooi aan te vragen op een technisch proces om een planteneigenschap in te brengen. Sinds 2017 geldt dat octrooien die worden aangevraagd voor eigenschappen die met behulp van genetische technieken worden geïntroduceerd, uitsluitend bescherming bieden voor eigenschappen die met behulp van die genetische technieken worden geïntroduceerd en niet voor dezelfde eigenschap die via traditionele veredeling tot stand is gekomen. Ik erken dat er zorgen leven over een mogelijke toename van octrooien en de gevolgen daarvan voor veredelingsvrijheid en concurrentie, en ik kijk ook kritisch naar het gebruik van octrooirecht in de plantenveredeling. Echter gaat het op dit moment om veronderstellingen en zijn duidelijke gevolgen van octrooien in de plantenveredeling niet aangetoond. Ik wacht de in 2026 geplande publicatie van de studie van de Europese Commissie over intellectueel eigendom in de plantenveredeling af. Deze studie zal een basis vormen voor het verdere gesprek over dit onderwerp.
Gezien de grote meerderheden die moties zoals de motie-Hertzberger c.s. hebben gekregen houdt u er rekening mee dat de Kamer u mogelijk per motie zal verzoeken om tegen een resultaat te stemmen waarin de oproepen tot heldere etikettering, voor keuzevrijheid en tegen octrooien van eigenschappen niet voldoende zijn gewaarborgd? Kunt u toezeggen gehoor te geven aan een dergelijk verzoek?
Ik zie het Raadsakkoord als een mooi compromis waarin heldere etikettering, keuzevrijheid en octrooien in de plantenveredeling op een proportionele manier worden gewaarborgd. Uiteraard zal ik eventuele nieuwe wensen van de Kamer zorgvuldig wegen, rekening houdend met de proportionaliteit en (juridische) uitvoerbaarheid van een dergelijke motie en in het licht van internationale verplichtingen van Nederland.
Kunt u toezeggen de Kamer tijdig te informeren over aankomende stemmingen zodat er voldoende gelegenheid is om uw inzet in Europa in lijn te brengen met de wens van een democratische meerderheid?
Ik informeer uw Kamer altijd over stemmingen in de Landbouw- en Visserij Raad middels de geannoteerde agenda, dit zal ik blijven doen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voordat er nieuwe overleggen plaatsvinden?
Ik heb uw vragen één voor één en met spoed beantwoord. Echter loopt het Europese proces altijd door, ik kan daarom niet garanderen dat er geen overleggen plaatsvinden in een bepaalde periode. In deze periode is het onderwerp Nieuwe Genomische Technieken niet besproken in de Landbouw- en Visserij Raad.
Het massaal doden van straathonden in Marokko voor het WK voetbal |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Judith Tielen (VVD), Rummenie , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Door het WK voetbal van 2030 zijn de straathonden van Marokko nu al vogelvrij»?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het krantenartikel waar u op doelt.
Was u ermee bekend dat straathonden in Marokko massaal worden gedood voor het WK voetbal, onder andere door vergiftiging via voedsel of injecties, door doodschieten, doodknuppelen, verbranden of dumpen in massagraven, soms zelfs nog levend?2
Het kabinet heeft dit gelezen in de berichtgeving van de NRC.
Wat ging er door u heen toen u las dat honden bloedend worden achtergelaten, «spartelend en schreeuwen van de pijn, waarna ze wegrotten in de brandende zon»?
Uiteraard vindt het kabinet dat moet worden voorkomen dat dieren gewond raken en pijn lijden.
Heeft u ervan kennisgenomen dat dierenorganisaties alternatieve hulp hebben aangeboden, zoals sterilisatie en vaccinatie, maar dat dit wordt geweigerd door de Marokkaanse regering? Wat vindt u hiervan?
Het staat voorop dat het kabinet vindt dat waar mogelijk diervriendelijke oplossingen moeten worden gezocht voor zwerfdieren. De behandeling van zwerfdieren in Marokko betreft een interne Marokkaanse aangelegenheid. Het kabinet heeft begrepen dat de Marokkaanse autoriteiten vasthouden aan het officiële beleid van vangen-steriliseren-vaccineren en terugzetten.
Heeft u gezien dat de Marokkaanse regering in plaats daarvan werkt aan een nieuwe wet die het strafbaar maakt om voedsel, onderdak of zorg te bieden aan straathonden? Deelt u de mening dat dit volledig ingaat tegen de intrinsieke waarde van dieren? Zo nee, waarom niet?3
Als dat inderdaad het geval is dan zou dat haaks staan op de intrinsieke waarde van dieren zoals we die in Nederland kennen.
Onderschrijft u de conclusie van de World Organisation for Animal Health dat het op grote schaal doden van honden ineffectief is en mogelijk zelfs contraproductief, hetgeen bovendien is bevestigd door de Eurocommissaris voor dierenwelzijn?4, 5
Het op grote schaal ruimen van zwerfhonden kan inderdaad de prevalentie van rabiës/hondsdolheid in de hand werken, omdat het de vaccinatiegraad kan verlagen (doordat gevaccineerde dieren uit de populatie verdwijnen). De WOAH stelt ook dat euthanasie als enige maatregel geen effect heeft, maar dat de zwerfhondenproblematiek alleen kan worden aangepakt door een combinatie van maatregelen gericht op het borgen van diergezondheid, – welzijn en verantwoord houderschap. Het kabinet onderschrijft deze aanpak. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van Kamervragen over straathonden in Turkije (Kamerstuk 2024Z12225) heeft deze gecombineerde aanpak er (waarschijnlijk) toe geleid dat Nederland momenteel vrij is van zwerfhonden.
Bent u bereid om hierover op korte termijn met Marokko, bilateraal of in Europese Unie (EU)-verband, in gesprek te gaan en daarbij het doden van straathonden nadrukkelijk ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een interne Marokkaanse aangelegenheid. Het kabinet werd geïnformeerd dat in Marokko onlangs nationale wetgeving werd aangenomen rondom de behandeling en opvang van zwerfhonden en dat er o.a. plannen zouden zijn om vóór het einde van 2025 het aantal opvangcentra voor zwerfhonden uit te breiden.
Bent u bereid om bij de Marokkaanse regering onder de aandacht te brengen hoe de Nederlandse zorgplicht voor dieren is ingericht en daarbij duidelijk te maken dat deze aanpak juist leidt tot minder problemen met straatdieren dan het massaal doden van honden en het criminaliseren van hulp aan deze dieren? Zo nee, waarom niet?
De indruk bestaat bij het kabinet dat de Marokkaanse autoriteiten reeds bekend zijn met de diverse methoden om de overlast van zwerfhonden aan te pakken, waaronder diervriendelijker methoden. Daarnaast is het feit dat Nederland momenteel vrij is van zwerfhonden lastig terug te leiden naar een enkele maatregel als de zorgplicht. Zoals aangegeven bij Vraag 6 is dit waarschijnlijk het gevolg van een combinatie van maatregelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen en het Deense verbod daarop |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Deense onderzoek waaruit blijkt dat de PFAS-verbinding TFA (trifluorazijnzuur) makkelijk uitspoelt naar het milieu en daarmee drinkwaterbronnen bedreigt? Hoe kijkt u naar die conclusies?1
Denemarken heeft de Europese Commissie en alle lidstaten geïnformeerd over het besluit om de toelating van deze middelen in te trekken. Het Ctgb bestudeert het onderzoek waarop dit besluit is gebaseerd om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie. Het is vervolgens aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, te bepalen of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen.
Hoe kijkt u naar het besluit dat door Denemarken is genomen om 23 bestrijdingsmiddelen, die het schadelijke afbraakproduct TFA vormen, per direct te verbieden vanwege de risico’s voor het grondwater en de drinkwatervoorziening?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang duurt het voordat het College voor de toelating van gewasbeschermingingsmiddelen en biociden (Ctgb) het genoemde onderzoek en het daaropvolgende besluit in Denemarken heeft bestudeerd, zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat Gewasbeschermingsmiddelen op 3 september jongstleden?
Het Ctgb bestudeert het Deense onderzoek momenteel zorgvuldig en dat kost tijd. Vanwege de hoeveelheid werk en complexiteit van het dossier kan het Ctgb nog niet aangeven wanneer dit is afgerond. Zodra er een besluit is genomen door het Ctgb zal ik uw Kamer hierover informeren.
Wanneer gaat u de Kamer verder informeren over de analyse van het Ctgb en het mogelijke besluit dat daaruit volgt?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zijn al deze middelen in Nederland nog steeds toegestaan terwijl het Ctgb al eerder om een snelle Europese herbeoordeling vroeg?
Het Ctgb heeft aangedrongen op een snelle Europese herbeoordeling van de betreffende werkzame stoffen omdat nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar is over het afbraakproduct TFA. Deze nieuwe informatie zorgt voor een strengere norm voor TFA bij de beoordeling van risico’s voor het grondwater. Om vervolgens te bepalen of nog aan deze norm voldaan wordt is aanvullende informatie nodig of werkzame stoffen inderdaad TFA produceren en hoeveel TFA dan wordt gevormd en uitspoelt naar het grondwater. Deze informatie wordt gegenereerd in de Europese stofbeoordeling.
Het Deense onderzoek levert voor 6 stoffen aanvullende informatie op over de vorming van TFA. Het Ctgb bestudeert deze informatie om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie en de in Nederland toegelaten middelen. Voor overige stoffen die mogelijk TFA produceren moet de benodigde informatie over TFA nog worden gegenereerd door middel van onderzoek. Een brede Europese aanpak op stofniveau heeft de voorkeur boven een nationale aanpak op middelniveau, omdat alle werkzame stoffen die mogelijk TFA produceren hiermee zo snel mogelijk met Europees geharmoniseerde methodes kunnen worden beoordeeld. De Europese Commissie is van mening dat de beoordeling van het afbraakproduct TFA in de lopende herbeoordelingen moet worden geadresseerd en maant lidstaten die een stof beoordelen die mogelijk TFA produceert tot een snelle afronding van de (her)beoordeling
Waarom wordt het middel «Luna Sensation» van Bayer, dat fluopyram bevat, wel verboden wegens risico’s voor boeren, bijen en vogels, maar mogen negen andere fluopyram-houdende middelen nog steeds worden toegepast?
Het middel Luna Sensation bevat twee werkzame stoffen: fluopyram en trifloxystrobin. De aanleiding van de herbeoordeling van het middel Luna Sensation was de herbeoordeling van de stof trifloxystrobin. De werkzame stof fluopyram wordt momenteel Europees herbeoordeeld. Wanneer deze herbeoordeling is afgerond, start het Ctgb met de herbeoordeling van toegelaten middelen op basis van fluopyram.
Dringt u er bij het Ctgb op aan dat de herbeoordelingen van deze negen middelen op zeer korte termijn worden uitgevoerd, zodat deze schadelijke stoffen niet langer in het milieu terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Zodra de Europese herbeoordeling van fluopyram is afgerond zal het Ctgb, conform toelatingsprocedure, starten met de herbeoordeling van de betreffende middelen. De werkzame stof fluopyram is daarnaast één van de stoffen uit het Deense onderzoek over TFA. Op dit moment bestudeert het Ctgb wat deze informatie betekent voor de Nederlandse situatie. Ik heb hierbij vertrouwen in de deskundigheid van het Ctgb als Nederlandse toelatingsautoriteit.
Waarom mogen bestaande voorraden van «Luna Sensation» nog worden opgebruikt tot juli 2026 terwijl dit besluit is genomen vanwege de risico’s voor mens en natuur? Deelt u de opvatting dat het gebruik ervan dan per direct moet worden gestopt?
Het Ctgb stelt de aflever- en opgebruiktermijnen van gewasbeschermingsmiddelen vast conform het besluit beleidsregel respijttermijnen voor gewasbeschermingsmiddelen2. Deze termijnen geven de sector de mogelijkheid om naar alternatieven te zoeken en eventuele voorraden kunnen worden afgeleverd en opgemaakt. De duur van de respijttermijn is afhankelijk van de ernst van de risico’s, omvang van de voorraad, het gebruiksseizoen en de mate waarin de keten is verrast en de mogelijkheden om de gevolgen van de intrekking op te vangen. De wettelijke vastgestelde maximum duur van respijttermijnen is 6 maanden voor afleveren en 12 maanden daarbovenop voor opgebruik (totaal maximaal 18 maanden). Het Ctgb heeft voor Luna Sensation beperkt respijt gegeven van in totaal 12 maanden (aflever- en opgebruiktermijn beide 6 maanden).
Heeft u gesprekken met de drinkwaterbedrijven en milieuorganisaties die al veel langer waarschuwen voor de milieu en gezondheidsrisico’s van PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen?
Ja, ik heb gesprekken gevoerd met de vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) over PFAS-houdende gewasbeschermingsmiddelen.
Deelt u de opvatting dat er voldoende wetenschappelijk onderzoek is over de risico’s van PFAS om PFAS-houdende bestrijdingsmiddelen van de markt te halen? Zo ja, per wanneer kan de Kamer een verbod verwachten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Ik heb vertrouwen in het toelatingssysteem waarbij alle toegelaten middelen zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. Hierbij zijn de stoffen Europees beoordeeld aan de hand van Europees geharmoniseerde beoordelingskaders en worden middelen nationaal toegelaten waarbij gekeken wordt naar de specifieke toepassing en naar de nationale omstandigheden. Een middel mag pas op de markt komen als wetenschappelijk is aangetoond dat dit veilig kan worden toegepast. Op het moment dat nieuwe relevante wetenschappelijk informatie beschikbaar komt over een stof zal worden bekeken of een eerdere beoordeling van een stof of middel moet worden herzien.
Naar aanleiding van het genoemde onderzoek van Denemarken is nieuwe informatie beschikbaar gekomen over de afbraak van zes werkzame stoffen tot TFA en de uitspoeling hiervan naar grondwater. Het Ctgb bestudeert momenteel het onderzoek waarop het besluit is gebaseerd om te bepalen wat dit betekent voor de Nederlandse situatie en of er aanleiding is om de in Nederland toegelaten middelen op basis van deze stoffen tussentijds opnieuw te beoordelen. Het is aan het Ctgb om, als aangewezen toelatingsautoriteit, eventueel vervolgstappen te bepalen.
Het toevoegen van agri-PV aan landbouwgrond. |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Heijnen |
|
|
|
|
Bent u van mening dat de landelijke overheid agri-PV, een techniek die landbouwgrond combineert met zonnepanelen om zowel duurzame energie op te wekken als voedsel te produceren, dient te stimuleren?
Agri-PV is een combinatie van landbouw en het opwekken van zonne-energie waarbij een zonnepark wordt aangelegd op de aanwezige cultuurgrond. Agri-pv kan bijdragen om de doelen op het gebied van energietransitie te behalen. Daarbij is volgens het kabinet van belang dat hiervoor de meest passende beleidsinstrumenten ingezet worden, zoals bijvoorbeeld subsidieregelingen.
Klopt het dat de Belastingdienst bij het toekennen van de landbouwvrijstelling een interpretatie hanteert waarbij enkel landbouwgrond die voor 90% dienstbaar is aan het eigen landbouwbedrijf in aanmerking komt voor de landbouwvrijstelling?
Ja, dat klopt. De waardeverandering van landbouwgrond die geheel of nagenoeg geheel dienstbaar is aan het eigen landbouwbedrijf komt in aanmerking voor de landbouwvrijstelling.1 Dat de grond geheel of nagenoeg geheel dienstbaar moet zijn aan het eigen landbouwbedrijf volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad.2 In percentages uitgedrukt betekent dit dat de grond voor minimaal 90% wordt aangewend in het kader van het landbouwbedrijf.
Voor de toepassing van de landbouwvrijstelling wordt onder landbouwbedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op – kort gezegd – het voortbrengen van producten van akkerbouw, van weidebouw of van tuinbouw, of op het in het kader van de veehouderij fokken, mesten of houden van dieren.3
Klopt het dat alleen grond die nimmer ten behoeve van zonnepanelen gebruikt wordt in aanmerking komt voor de landbouwvrijstelling?
Het is afhankelijk van de feitelijke situatie of de landbouwvrijstelling kan worden toegepast. Zoals in antwoord 2 aangegeven, komt de waardeverandering van landbouwgrond die geheel of nagenoeg geheel (dus voor ten minste 90%) wordt aangewend in het kader van het eigen landbouwbedrijf in aanmerking voor de landbouwvrijstelling. Het opwekken van energie valt niet onder de wettelijke definitie van het landbouwbedrijf.
Voor grond in gemengd gebruik – bijvoorbeeld wanneer op het gehele perceel zonnepanelen zijn geplaatst waar schapen onder de panelen door kunnen lopen – geldt dat deze grond niet in aanmerking komt voor toepassing van de landbouwvrijstelling. In deze situatie kan namelijk niet worden voldaan aan de voorwaarde dat de landbouwgrond geheel of nagenoeg geheel wordt aangewend in het kader van het landbouwbedrijf. Als de funderingspalen en de zonnepanelen bijvoorbeeld op een (aparte) strook van het perceel zijn geplaatst, dan wordt, voor de bepaling of de grond geheel of nagenoeg geheel in het eigen landbouwbedrijf wordt gebruikt, gekeken naar het feitelijke gebruik per vierkante meter en niet naar het perceel in het geheel. In de regel zal gekeken worden naar de oppervlakte van het perceel dat in gebruik is voor agrarische doeleinden en de oppervlakte van het perceel dat niet in gebruik is voor agrarische doeleinden. De grond waarop funderingspalen en zonnepanelen zijn geplaatst komen niet in aanmerking voor de landbouwvrijstelling, omdat de productie van energie niet onder de wettelijke definitie van landbouwbedrijf valt. Het laten grazen van dieren onder de panelen doet daar – zoals hiervoor aangegeven – niet aan af. De grond wordt dan gemengd gebruikt en daarmee kan niet meer worden voldaan aan de voorwaarde dat de grond geheel of nagenoeg geheel wordt aangewend in het kader van het eigen landbouwbedrijf.
Afhankelijk van de situatie is het mogelijk dat een deel van het perceel in aanmerking komt voor de landbouwvrijstelling, wanneer voor dat deel wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de wet. Zo komt de cultuurgrond die niet ten behoeve van de zonnepanelen wordt gebruikt normaliter in aanmerking voor de toepassing van de landbouwvrijstelling (mits ook wordt voldaan aan de overige wettelijke voorwaarden). De eigenaar van de grond, de agrarische ondernemer, beschikt over de gegevens die kunnen dienen om vast te stellen of de grond geheel of nagenoeg geheel dienstbaar is aan het eigen landbouwbedrijf. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikt over gegevens die zijn aangeleverd door de agrarische ondernemers zelf. Deze gegevens worden ingevoerd voor de gecombineerde opgave, de zogenoemde meitelling, ten behoeve van onder andere subsidieaanvragen. De agrarische ondernemer geeft hiermee aan hoeveel grond hij in gebruik heeft voor agrarische doeleinden. Een van de vragen in dit formulier is of er energieproductie plaatsvindt op zijn landbouwgrond. Als de agrariër funderingspalen en zonnepanelen op het perceel heeft, dient hij hiermee rekening te houden bij het aanleveren van gegevens bij RVO. Deze gegevens zijn ook bij de Belastingdienst bekend.
Hoe wordt überhaupt vastgesteld welk percentage van het perceel agrarisch wordt benut?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de ruimte onder eventuele zonnepanelen meegenomen als grond dienstbaar aan het eigen landbouwbedrijf/hoofdactiviteit van de agro-ondernemer?
Zoals in de antwoorden 3 en 4 aangegeven is het afhankelijk van de feitelijke situatie of kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de grond geheel of nagenoeg geheel gebruikt wordt in het kader van het landbouwbedrijf. Voor de grond waarop de funderingspalen en de zonnepanelen zijn geplaatst geldt dat deze niet wordt gebruikt in het kader van het landbouwbedrijf, maar dat de grond dient voor de productie van energie. Dat geldt in beginsel ook voor de ruimte onder de zonnepanelen, daarbij wordt de feitelijke situatie beoordeeld.
Zo nee, waarom kan voor de vrije grond onder de zonnepanelen geen beroep worden gedaan op de landbouwvrijstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de vrije grond onder de zonnepanelen en funderingspalen bij een aanvraag voor toekenning van de landbouwvrijstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het toevoegen van agri-PV aan landbouwgrond, als waardevolle bijdrage in de energietransitie, voortaan geen negatieve fiscale effecten meer heeft voor boeren?
Het ligt niet voor de hand om de reikwijdte van de landbouwvrijstelling te verbreden waardoor naast de waardeverandering van de grond bij voorzetting van de aanwending ervan in een landbouwbedrijf ook de waardeverandering als gevolg van de exploitatie van een zonnepark is vrijgesteld. Een verruiming past niet bij het doel van de landbouwvrijstelling, draagt bij aan een verdere complexiteit van het belastingstelsel (afbakeningsproblematiek) en heeft budgettaire consequenties. Bovendien vergt een verruiming een wetswijziging en dit is op korte termijn niet te realiseren. De landbouwvrijstelling is vorig jaar geëvalueerd als niet doeltreffend en niet doelmatig. Het ligt in dat kader niet voor de hand om deze regeling verder uit te breiden naar andere activiteiten, waar deze regeling vanuit zijn oorsprong niet voor is bedoeld. Tot slot zal bij verruiming van de regeling afstemming met de Europese Commissie noodzakelijk zijn over de vraag of een dergelijke verruiming van de landbouwvrijstelling tot (ongeoorloofde) staatssteun leidt.
De waardering van onderzaai als rustgewas |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) wordt gesteld dat een combinatie van een vroege teelt met een vanggewas dat uiterlijk 1 september is ingezaaid, in aanmerking kan komen als rustgewas, en dat dit ruimte lijkt te bieden voor onderzaai van een vanggewas?
Op de website van de RVO wordt uitgelegd hoe een combinatie van een korte/vroege teelt gevolgd door een vroeg ingezaaid vanggewas als rustgewas kan voldoen. Er wordt daarbij ook aangegeven dat het vanggewas na de oogst van de hoofdteelt wordt ingezaaid. Ik ben het daarom niet eens dat deze rustgewasbeschrijving ruimte biedt voor het onderzaaien van een vanggewas.
Deelt u de mening dat onderzaai van een vanggewas in mais, mits uitgevoerd conform de genoemde voorwaarden (tijdige zaai vóór 1 september en oogst hoofdgewas vóór 1 september), een evenwaardige, zo niet betere bijdrage levert aan het beperken van nitraatuitspoeling en aan bodemkwaliteit dan nazaai?
Ja, een geslaagde onderzaai van een vanggewas in combinatie met een uitspoelingsgevoelige teelt als maïs kan zeer effectief zijn in het voorkomen van nitraatuitspoeling in het najaar. Daarom is bij de verplichting tot het inzaaien van een vanggewas na maïs op uiterlijk 1 oktober zowel onderzaai als nazaai toegestaan.
Waarom wordt onderzaai van vanggewassen wel positief gewaardeerd binnen het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) als eco-activiteit vanwege de positieve effecten op bodem en milieu, maar tegelijkertijd uitgesloten als rustgewas binnen de mestwetgeving en bouwplanverplichting?
Het tijdig inzaaien van een vanggewas heeft een ander doel dan het roteren met rustgewassen. Waar een vanggewas voornamelijk in de winter het perceel bedekt en in die periode overgebleven stikstof opneemt en vasthoudt voor het volgende gewas, wordt met het telen van een rustgewas een teeltjaar van intensieve teelten onderbroken en gewerkt aan het verbeteren van de bodemkwaliteit op de lange termijn. Hierdoor wordt de bodem minder gevoelig voor uitspoeling. Daarnaast zijn rustgewassen niet-uitspoelingsgevoelige gewassen.
De eco-activiteit «onderzaai vanggewas» richt zich op de ontwikkeling van het vanggewas. Zowel voor de eco-activiteit «rustgewassen» als de verplichte rotatie met rustgewassen voor het mestbeleid geldt dat het onderzaaien van een vanggewas bij de teelt van maïs niet als rustgewas wordt gezien.
Kunt u bevestigen dat het huidige beleid ertoe leidt dat boeren in bepaalde gevallen een goed ontwikkelde onderzaai moeten vernietigen om daarna alsnog een vanggewas na te zaaien, puur om te voldoen aan de wettelijke definitie van een rustgewas? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Nee, dit is geen gevolg van het huidige beleid, maar een keuze van de landbouwer. Er is een ruime keuze in rustgewassen om te voldoen aan de verplichte rotatie met rustgewassen. De combinatie van een vroege teelt gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas is daar één van.
Deelt u de mening dat het vernietigen van een bestaande onderzaai, om daarna opnieuw in te zaaien, indruist tegen het streven naar minder grondbewerking, betere bodemkwaliteit en minder nitraatuitspoeling?
Het klopt dat het beter is om een jaar een andere teelt dan maïs telen, bijvoorbeeld gras. Met het onderzaaien van een vanggewas voldoet de landbouwer aan de verplichting tot het inzaaien van een vanggewas op uiterlijk 1 oktober. Naast het vroegtijdig inzaaien van een vanggewas is het roteren met een rustgewas nodig voor verbetering van de bodem- en waterkwaliteit.
Kunt u toelichten waarom in de huidige interpretatie van de regelgeving de volgorde van zaaien (ná oogst) blijkbaar belangrijker wordt geacht dan het doel en het effect (bodembedekking, nitraatbinding en bodemkwaliteit) van het vanggewas?
De combinatie van korte (groente) teelten c.q. vroeg geoogste gewassen gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas (inzaai in juli-augustus) is destijds door de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (hierna: CDM) aangewezen als niet-uitspoelingsgevoelige teelt en is daarom aangewezen als rustgewas. Het gaat daarbij om teelten uit de vollegrondsector, zoals wortelen en sla waarbij vaak meerdere oogsten per jaar kunnen plaatsvinden. Maïs met onderzaai is door de CDM niet als niet-uitspoelingsgevoelige teelt aangewezen, en wordt daarom niet toegestaan als rustgewas.
Bent u bereid om, in het kader van de aangekondigde actualisatie van de lijst rustgewassen in het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, specifiek de combinatieteelt van onderzaai in mais te laten beoordelen door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet, inclusief verschillende oogstscenario’s (voor 1 september, voor 1 oktober en na 15 oktober)?
Voor het opstellen van de geactualiseerde rustgewaslijst krijgt de sector de mogelijkheid om alle gewassen, of in dit geval een combinatie van gewassen, aan te bieden voor beoordeling door de CDM. Zoals aangekondigd in het concept 8e actieprogramma, ben ik voornemens de CDM advies te vragen over een afweegkader voor het vaststellen van rustgewassen. Op basis van dat afweegkader kan vervolgens worden beargumenteerd waarom een gewas wel of niet als rustgewas kan worden ingezet.
Kunt u tevens toezeggen dat de criteria voor rustgewassen in de toekomst meer zullen aansluiten bij het beoogde milieudoel (minder uitspoeling, betere bodem) in plaats van bij een starre technische interpretatie van zaai- en oogstdatum?
Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven, ben ik van plan de CDM advies te vragen over een afweegkader voor het vaststellen van rustgewassen. Aan de hand van dit afweegkader is het voornemen de lijst met rustgewassen te herzien. Met deze systematiek wordt geborgd dat met de invulling van de lijst met rustgewassen het beoogde milieudoel van de gewasrotatie, het verbeteren van bodem- en waterkwaliteit, wordt nagestreefd.
Welke mogelijkheden ziet u om voor het jaar 2026 en daarna, beleidsmatig meer samenhang te brengen tussen de GLB-waardering van onderzaai als eco-activiteit en de erkenning van onderzaai binnen de mestwetgeving als rustgewas?
Het betreft hier twee verschillende maatregelen, het vroegtijdig inzaaien van een vanggewas en de rotatie met rustgewassen. Uitvoering van beide maatregelen is nodig voor het behalen van de waterkwaliteitsdoelen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om, met ingang van het teeltjaar 2026, de wet- en regelgeving aan te passen, zodat niet langer alleen de zaaidatum ná de oogst doorslaggevend is, maar dat ook een combinatie van een vroege teelt met tijdige onderzaai vóór 1 september erkend kan worden als rustgewas?
Nee, op dit moment wordt maïs met onderzaai niet gezien als rustgewas. Alleen wanneer deze combinatie op basis van het nog op te stellen afweegkader in het kader van het 8e actieprogramma voldoet als rustgewas, zal deze combinatie vanaf 2027, in de volgende rotatie periode, eventueel kunnen worden toegestaan.
De aanwezigheid van de staatssecretaris bij het Rivierkreeftendiner en het aangekondigde verbod op het levend koken van kreeften en krabben |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat u afgelopen dinsdag aanwezig was bij het zogenoemde Rivierkreeftendiner?1 Heeft u daar zelf kreeft gegeten?
Ik kan bevestigen dat ik aanwezig was bij dit diner. De focus van het diner zag op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften. Op dit diner werd ook rivierkreeft geserveerd, en die heb ik gegeten.
Kunt u bevestigen dat u momenteel werkt aan de uitvoering van een door de Kamer aangenomen motie van de leden Kostic en Graus (Kamerstuk 28 286, nr. 1362) waarin de regering wordt opgedragen een verbod in te voeren op het levend koken van kreeften en krabben? Kunt u tevens bevestigen dat het de planning is om dit verbod binnen één jaar in werking te laten treden (Kamerstuk 28 286, nr. 1377)?
Ja, ik werk momenteel aan de uitvoering van deze motie en verwijs naar de brief van 15 januari jl. waarin ik uw Kamer over de uitvoering van deze motie heb geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1377). Zoals ik in deze brief heb aangegeven ben ik dit jaar -2025- bezig met een verkenning hoe dit verbod zo goed mogelijk vorm te geven. Dit jaar gebruik ik met name om, in afstemming met de horecasector, tot afspraken te komen over alternatieve methoden die praktisch toepasbaar zijn in horecakeukens. 2026 zal in het teken staan van het wijzigen van de regelgeving.
Eind dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken en over de verdere planning van dit verbod, ook wat betreft de inwerkingtreding van dit verbod. Conform de motie zal dit in ieder geval eerder zijn dan binnen 4 jaar, waarbij mijn inzet erop gericht is de regelgeving al volgend jaar te wijzigen zodat het verbod in 2026 in kan gaan.
Herinnert u zich dat u eerder aan de Kamer heeft geschreven dat kreeften pijn voelen wanneer zij levend worden gekookt (Kamerstuk 28 286, nr. 1377) en dat u in een debat heeft geïmpliceerd dat levend koken geen «humane dodingsmethode» is?2
Ja, dat herinner ik mij en dat onderschrijf ik ook nu.
Kunt u aangeven op welke wijze de kreeften bij het Rivierkreeftendiner zijn gedood?
Het is mij niet bekend op welke wijze de rivierkreeften zijn gedood, die tijdens dit diner zijn geserveerd.
Acht u het gepast dat u als verantwoordelijk Staatssecretaris deelneemt aan een diner waar dieren op een manier worden gedood die u zelf eerder als pijnlijk hebt omschreven en waarvoor u, op verzoek van de Kamer, een verbod uitwerkt, indien de kreeften bij het diner levend zijn gekookt?
Als Staatssecretaris ben ik ook verantwoordelijk voor de regelgeving rondom invasieve exoten. Zoals in antwoord 1 beschreven lag de focus van dat diner op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften, daarom was ik aanwezig.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak voor het aangekondigde verbod als de verantwoordelijk bewindspersoon die het moet invoeren, kort voor de ingangsdatum publiekelijk bijdraagt aan een diner waar kreeften levend zijn gekookt?
Zoals benoemd in vraag 4 ben ik niet op de hoogte van de toegepaste dodingsmethode. En zoals hierboven benoemd lag de focus van dit diner op de bestrijding van uitheemse rivierkreeften.
Momenteel ben ik in gesprek met de horecasector om tot afspraken te komen die ook werkbaar zijn in de praktijk van de horecakeuken. Ik wil dit proces zorgvuldig doorlopen. Daarnaast dient ook regelgeving te worden aangepast. Dit traject zal dan ook enige tijd vergen. Ik wil wel benadrukken dat ik mij ervoor inzet dat het verbod in 2026 van kracht wordt.
Heeft u er tijdens het diner bij stilgestaan dat de kreeften ernstig hebben geleden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven ben ik niet bekend met de bereidingswijze én lag de focus van het diner op de bestrijding van de uitheemse rivierkreeften. Het lijden van kreeften is een probleem dat breder speelt in de horeca. Om die reden hecht ik aan een zo spoedig mogelijke afhandeling van de motie van de leden Kostic en Graus
Kunt u toezeggen dat u, in ieder geval zolang u nog Staatssecretaris bent, geen kreeften en krabben meer zult eten die levend zijn gekookt? Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter dit verbod en zal daarom zo spoedig mogelijk de motie van de leden Kostic en Graus uitvoeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Machtsvorming via overnames in de huisdierenbranche |
|
Sandra Beckerman |
|
Rummenie , Vincent Karremans (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de huisdierenbranche een groeiende markt is die steeds meer op de radar staat van beleggers?
Ik weet niet precies hoe groot de positie van investeringsmaatschappijen op de huisdierenbranche is, maar wat ik wel zie, is dat deze sector ontzettend divers is. Denk aan dierenspeciaalzaken, groothandels, fabrikanten van diervoeding, trimsalons en dierenpensions. Wat mij opvalt, is dat er in verschillende delen van deze markt(en) niet alleen beleggers actief zijn, maar ook grote spelers uit de levensmiddelen- en farmaceutische industrie en de diergeneeskundige zorg.
Deelt u de mening dat de huisdierenbranche als verdienmodel voor beleggers op gespannen voet staat met de belangen van huisdieren en hun baasjes? Zo nee, waarom niet?
Ik snap heel goed dat er zorgen leven over de belangen van beleggers versus die van huisdieren en hun baasjes. Die twee lijken niet altijd op één lijn te zitten, en dat is begrijpelijk. Toch ben ik niet per definitie tegen overnames door investeringsmaatschappijen. Ze kunnen namelijk ook meerwaarde bieden: denk aan een efficiëntere bedrijfsvoering of het delen van backofficekosten over meerdere vestigingen, wat uiteindelijk ook huisdieren en hun eigenaren ten goede kan komen. Wat voor mij wel essentieel is, is dat er geen machtspositie ontstaat die misbruikt kan worden en dat voorkomen moet worden dat het maken van winst boven de goede zorg voor huisdieren gaat.
Deelt u de mening dat advertenties voor investeringen waarin de sterke band die mensen met hun huisdieren hebben als verdienmodel wordt gepresenteerd, bijvoorbeeld de slogan van het beursgenoteerde Pet Service Holding N.V.: «Investeer in je liefde voor huisdieren», ongewenst en misplaatst zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan ondernemingen zelf om te bepalen hoe ze met hun reclameslogans hun klanten willen aanspreken. Wel is het belangrijk dat reclame-uitingen voldoen aan de Nederlandse Reclame Code. Is dat niet het geval, dan kan een klacht worden ingediend bij de Reclame Code Commissie.
Deelt u de mening dat bedrijfsmodellen in de huisdierenbranche die gericht zijn op winst en uitbreiding via overnames van (kleinere) veterinaire apotheken, groothandels, online shops en digitale platforms om zo een monopolistische machtspositie te verkrijgen onwenselijk zijn, doorgaans tot problemen met betaalbaarheid en toegankelijkheid leiden, en in het verlengde liggen van eerder aangekaarte toestanden in de dierenzorg met betrekking tot dierenklinieken (Kamerstuk 2024D48056)?
Mensen houden veel van hun huisdier, maar het hebben van een huisdier kan hoge kosten met zich meebrengen. Steeds meer huisdiereigenaren worden geconfronteerd met deze hoge kosten en ik begrijp dat dit vragen kan oproepen over winstmarges en overnames. Tegelijkertijd is het maken van winst over het algemeen juist een kenmerk van een gezonde marktwerking en sta ik ook niet negatief tegenover uitbreiding en diversifiëring door middel van overnames. Wat mij wel zorgen baart, is als overnames vooral bedoeld zijn om een machtspositie te verwerven, met als doel die later te misbruiken. Dan raakt het niet alleen de concurrentie, maar uiteindelijk ook de het welzijn van dieren en hun eigenaren.
Overnames die boven de meldingsdrempels uitkomen, moeten gemeld worden bij de ACM. De ACM zal dan onderzoeken of de overname de mededinging zal beperken. Dit geldt momenteel niet voor de kleinere («onderdrempelige») overnames. Daarom sta ik positief tegenover het voornemen het concentratietoezicht te actualiseren, zodat ook kleinere overnames die mogelijk mededingingsbeperkende gevolgen kunnen hebben, voortaan onder het toezicht van ACM kunnen vallen. Ik heb vandaag uw Kamer hierover geïnformeerd. Overigens heeft de ACM momenteel wel de mogelijkheid om achteraf onderzoek te doen als zij het vermoeden heeft dat een onderneming misbruik maakt van een economische machtspositie (ook als deze is ontstaan door het doen van vele kleinere overnames).
Ziet u een link tussen het bovengemiddelde stijgen van de kosten voor dierenverzorging (van niet-medische maar wel deels noodzakelijke aard zoals voeding, snacks, middelen tegen vlooien en wormen, benodigdheden als een halsband of kattenbak en overige producten voor bijvoorbeeld de vacht, het gebit en de ogen van de afgelopen jaren, zoals blijkt uit het «Onderzoek naar de prijsontwikkelingen in de diergeneeskundige zorg» en de bovengenoemde bedrijfspraktijken in de huisdierenbranche»? Kunt u daar onderzoek naar laten doen, gezien het genoemde onderzoek zich toespitste op diergeneeskundige zorg en niet-medische dierenverzorging grotendeels buiten beschouwing liet? Zo nee, waarom niet?1
Ook dierenverzorgingsproducten zijn duurder geworden en dat is voor huisdiereigenaren erg vervelend, omdat zij natuurlijk het beste voor hun huisdier willen, maar tegelijkertijd ook op de kosten moeten letten. Deze prijsontwikkeling sluit aan bij de algemene ontwikkelingen van consumentenprijzen en zal deels te verklaren zijn door de inflatie, maar komt vaak door een samenspel aan factoren (grondstoffen, lonen, veranderende vraag etc). De ACM heeft onlangs aangekondigd een onderzoek te starten naar de prijzen van sommige boodschappen.2 Ik wil de resultaten van dit onderzoek graag afwachten en zie op dit moment dan ook geen aanleiding om onderzoek te laten doen naar specifiek de markt voor dierverzorgingsproducten.
Deelt u de mening dat een bovengemiddelde kostenstijging voor (deels) noodzakelijke producten voor het welzijn van huisdieren onwenselijk is en dat de kosten van noodzakelijke producten voor het welzijn van dieren daarom niet volledig aan de markt dienen te worden overgelaten?Kunt u hier een toelichting op geven?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 aangaf, zijn dierenverzorgingsproducten, net als veel andere consumentenproducten, duurder geworden. Deze ontwikkeling zal deels te verklaren zijn door de inflatie, maar ook door factoren zoals duurdere grondstoffen, lonen, vraag etc). Ik zie dat deze markt zich kenmerkt door A-merkproducten en huismerk producten, wat over het algemeen duidt op een gezonde concurrentie.
Op dit moment zie ik geen aanleiding om te onderzoeken of de marktwerking op deze markt beperkt zou moeten worden. Ook niet door bijvoorbeeld prijsmaxima in te voeren. Een dergelijke maatregel vertoont kenmerken van een planeconomie en dat kan grote nadelige effecten hebben. Denk aan het ontstaan van tekorten aan artikelen. Of juist hogere prijzen voor als aanbieders maximumprijzen gaan gebruiken als richtprijzen. Natuurlijk blijf ik alert en blijf ik de ontwikkelingen volgen.
Heeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) de laatste jaren gekeken naar overnames in de huisdierenbranche?
De ACM heeft in het verleden geen overnames in de huisdierenbranche beoordeeld.
Naar aanleiding van eerdere vragen (Kamerstuk 2024Z12157) (Kamerstuk 2024Z20371) (Kamerstuk 2025Z14873) en moties van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600-XIV, nr. 48) kijkt u naar de mogelijkheden om overnames strenger door de ACM te laten toetsen, wat is hiervan de stand van zaken en wanneer kan de Kamer hier verder bericht over verwachten?
Ik onderzoek niet de mogelijkheid om een strengere toets voor fusies en overnames in te voeren. Wel sta ik positief tegenover het voornemen het concentratietoezicht te actualiseren zodat kleinere overnames die momenteel buiten het concentratietoezicht van de ACM vallen, maar wel mededingingsbeperkende gevolgen kunnen hebben, onder het toezicht van de ACM worden gebracht. Ik heb vandaag uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welke stappen kunt u nu al met de toezichthouder zetten om machtsvorming in de huisdierenbranche te voorkomen?
Als ACM concrete signalen ontvangt dat er een onderneming is die een machtspositie inneemt in de huisdierenbranche, dan heeft de ACM de mogelijkheid om een onderzoek naar misbruik van een economische machtspositie te starten. Dit is een afweging die de ACM als onafhankelijke toezichthouder zelf neemt.
Het stikstofplan 'Bouwstenendocument emissiereductie landbouw' |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het op 10 juli 2025 door LTO, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) gepresenteerde «Bouwstenendocument emissiereductie landbouw» (het bouwstenendocument)?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in april 2025 het zogenoemde «Startpakket» presenteerde en aankondigde in augustus met een vervolg te komen? Bent u voornemens (delen van) het genoemde bouwstenendocument over te nemen? Zo ja, welke onderdelen, en hoe verhoudt dit zich tot de wettelijke natuurdoelen (Wet stikstofreductie en natuurverbetering) en rechterlijke uitspraken?2
Het kabinet heeft kennisgenomen van de voorstellen in het bouwstenendocument en is in de verschillende Catshuissessies in gesprek gegaan met de initiatiefnemers. Het bouwstenendocument is net als de andere voorstellen die het kabinet heeft ontvangen benut bij de vervolgstappen die het kabinet op Prinsjesdag heeft gepresenteerd.
Met dit vervolgpakket neemt het kabinet opnieuw aanvullende maatregelen, gericht op emissiereductie en de natuur. Deze maatregelen dragen bij aan natuurherstel en het van het slot halen van Nederland. Parallel werkt het kabinet aan het vervangen van de op de kritische depositiewaarde (KDW) gebaseerde omgevingswaarde uit de Omgevingswet, door een wettelijk verplicht programma met daarin sectorale emissiereductiedoelen.
Erkent u dat het bouwstenendocument expliciet voorstelt om wettelijke emissiedoelen te hanteren in plaats van sturing op depositie en kritische depositiewaarden (KDW’s)? Deelt u de analyse dat het loslaten van KDW-sturing op gespannen voet staat met de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, die lidstaten verplichten tot het beschermen van Natura 2000-gebieden tegen daadwerkelijke overschrijding van ecologisch onderbouwde drempelwaarden? Erkent u dat emissiesturing, zonder expliciete borging van depositiereductie onder de KDW’s, het risico in zich draagt dat het voorzorgsbeginsel uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn wordt geschonden? Zo nee, waarom niet?3
Het bouwstenendocument van IPO, LTO, NAJK, UvW en VNG stelt inderdaad voor om in plaats van sturing op depositie door middel van kritische depositiewaarden (KDW), te sturen op emissiedoelen en deze doelen te verankeren. Met het wetsvoorstel voor het schrappen van de omgevingswaarde voor de KDW wordt aan deze omslag invulling gegeven.
Het loslaten van de KDW-sturing staat niet op gespannen voet met de verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR). Op grond van die richtlijnen moeten voor de Natura 2000-gebieden instandhoudingsmaatregelen worden getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken en moeten passende maatregelen worden getroffen om verslechtering te voorkomen (artikelen 6, eerste en tweede lid, en 7 van de Habitatrichtlijn en artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn). De richtlijnen laten het aan de lidstaten om te bepalen op welke manier hieraan uitvoering wordt gegeven. Het kabinet is ervan overtuigd dat een omslag naar emissiesturing betere sturingsmogelijkheden biedt dan depositiesturing. Op bedrijfsniveau is de hoeveelheid stikstofverbindingen die wordt uitgestoten immers beter te bepalen en te sturen dan de hoeveelheid stikstofverbindingen die op een Natura 2000-gebied neerslaat.
Artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, en het daaraan ten grondslag liggende voorzorgsbeginsel, verplichten ertoe om gevolgen van een project in een voortoets te betrekken en als die gevolgen significant zijn, passend te beoordelen. Bij passende beoordelingen ten behoeve van vergunningverlening worden de gevolgen van het project beoordeeld, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke inzichten. Het loslaten van de KDW-sturing in de vorm van een omgevingswaarde levert dan ook geen risico op voor schending van de verplichtingen uit de VHR: door middel van emissiesturing kan beter worden gestuurd op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van Natura 2000-gebieden, waarnaast in de vergunningverlening de gevolgen voor de natuur van een individueel project worden getoetst.
Bent u bereid om wettelijk een bindend emissiereductiedoel én een bindend depositiedoel voor 2030 vast te leggen, conform de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de Greenpeace-zaak, die de overheid verplicht uiterlijk in 2030 minimaal 50 procent van de stikstofgevoelige natuur onder de KDW te brengen, met prioriteit voor de meest kwetsbare natuur gezien het feit dat de initiatiefnemers voorstellen om een tussendoel in 2030 te koppelen aan het reductiedoel voor 2035? Zo nee, waarom niet?4
Het kabinet zet in op een omslag van depositie naar emissie. Daarom heeft het kabinet afgelopen zomer een wetsvoorstel in consultatie gebracht waarin de op de kritische depositiewaarde (KDW) gebaseerde omgevingswaarde uit de Omgevingswet gaat en wordt vervangen door een wettelijk verplicht programma met daarin sectorale emissiereductiedoelen over de periode 2019–2035. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 22 januari 2025 geen bevel of opdracht gegeven tot het wettelijk vastleggen van een bindend emissiedoel of een bindend depositiedoel (r.o. 5.6). Het kabinet kiest ervoor om in het programma ook concrete streefwaarden op sectorniveau voor 2030 op te nemen.
Erkent u dat dergelijke instrumenten vooraf ondubbelzinnig en wettelijk moeten zijn geborgd om juridisch houdbare natuurdoelen te garanderen gezien het feit dat de initiatiefnemers van het bouwstenendocument voorzien dat, indien in 2030 blijkt dat de uitvoering onvoldoende stikstofreductie oplevert, gebruik kan worden gemaakt van dwingende maatregelen zoals wettelijke herverkaveling, intrekking van vergunningen of korting van dier- of fosfaatrechten? Zo nee, waarom niet?
Borging van de emissiereductie is van belang voor zowel natuurherstel, als voor vergunningverlening. Ik verwijs u hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 4. Om emissiereductie te borgen wordt in het wettelijk programma met sectorale emissiereductiedoelen ook voorzien in bijsturing met maatregelen indien dat nodig blijkt.
Hoe beoordeelt u de verhouding van het bouwstenendocument tot de uitspraken van de Raad van State in het stikstofdossier en tot het advies van de landsadvocaat van 22 april 2025, waarin wordt gesteld dat zonder gebiedsgerichte doorrekening van effecten en aanvullende gebiedsspecifieke bron- en natuur(herstel)maatregelen, inclusief tijdige uitvoering en borging, geen sprake kan zijn van juridisch houdbare vergunningverlening?5, 6
Het kabinet vindt het van belang dat de aanpak voldoende geborgd is en effectief bijdraagt aan emissiereductie en natuurherstel, om op die manier de vergunningverlening weer op gang te helpen. Daarom heeft het kennisconsortium (van PBL, RIVM, Deltares en WUR) in de afgelopen periode, op verzoek van het kabinet, een analyse gemaakt van de verschillende onderdelen van de aanpak. Het kabinet heeft deze analyse betrokken bij de vervolgstappen die worden genomen.
Deelt u de opvatting dat de emissiedoelstellingen in het bouwstenendocument, die zijn gebaseerd op reducties ten opzichte van 2019, in strijd zijn met de rechterlijke uitspraak in de Greenpeace-zaak? Zo nee, waarom niet?
De rechterlijke uitspraak in de Greenpeace-zaak heeft betrekking op het wettelijk stikstofdoel voor 2030, dat ziet op stikstofdepositie. Het kabinet zet echter in op een omslag van depositie naar emissie. Daarom heeft het kabinet in april sectorale reductiedoelen voor 2035 aangekondigd, die gericht zijn op emissiereductie. Dit zijn de emissiedoelstellingen waar in het bouwstenendocument naar verwezen wordt.
De sectorale reductiedoelen zijn niet in strijd met de rechterlijke uitspraak in de Greenpeace-zaak, omdat het kabinet ervoor kiest om de aanpak zodanig in te richten dat een significant deel van de te bereiken emissiereductie al in de eerste vijf jaren, dus tot 2030, wordt gerealiseerd. Aanvullend wordt ook fors ingezet op het in samenhang aanpakken van andere drukfactoren die kunnen bijdragen aan de verslechtering van Natura 2000-gebieden. In lijn met de uitspraak geeft het kabinet in de aanpak prioriteit aan gebieden met de meest urgente opgave.
Erkent u dat het plan expliciet beoogt vergunningruimte te creëren voor nieuwe economische activiteiten, zoals woningbouw, infrastructuur en uitbreiding van landbouw, en dat dit het risico met zich meebrengt dat de gerealiseerde reducties direct weer teniet worden gedaan door nieuwe stikstofuitstoot? Zo ja, hoe voorkomt u dit? Zo nee, waarom niet?
Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw, agrarisch ondernemerschap en infrastructuur, kunnen op dit moment moeilijk worden vergund. Het bouwstenenplan voorziet ook in de mogelijkheid om deze maatschappelijk gewenste ontwikkelingen weer mogelijk te maken. Daarbij is een geborgde aanpak essentieel. Vergunningverlening kan alleen plaatsvinden als activiteiten geen significante negatieve effecten hebben op de natuur, bijvoorbeeld omdat de natuur deze activiteiten kan dragen.
Heeft u bij de beoordeling van het bouwstenendocument advies gevraagd aan terreinbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer, die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het overgrote deel van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden? Zo ja, wat was hun oordeel? Zo nee, waarom niet?7
Sinds de presentatie van het startpakket in april zijn er verschillende Catshuissessies geweest waarbij het kabinet in gesprek is gegaan met terreinbeherende organisaties en andere maatschappelijke partijen. De input van terreinbeherende organisaties is betrokken bij de vervolgstappen van het kabinet.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk één voor één beantwoorden?
Ja.
Het onderzoek waaruit blijkt dat TUI bakken met geld verdient aan het lijden van dolfijnen en orka’s. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Stories of Suffering: What TUI Group isn’t telling you» van World Animal Protection?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat TUI ook in Nederland op grote schaal tickets verkoopt voor activiteiten met dolfijnen en orka’s die in gevangenschap worden gehouden?
Ik ben er inderdaad mee bekend dat TUI deze tickets verkoopt.
Heeft u gezien dat TUI onder meer tickets aanbiedt voor peddelen met in gevangenschap levende dolfijnen in Dubai, zwemmen met dolfijnen in Mexico en de Dominicaanse Republiek en shows met orka’s op Tenerife?2, 3, 4
Ja, ik heb dat gezien.
Heeft u kennisgenomen van de lange lijst aan dierenwelzijnsmisstanden in de parken, zoals hoogzwangere dieren die moeten optreden, dolfijnenkalfjes die worden gescheiden van hun moeder, oog- en huidbeschadigingen en verwondingen?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Deelt u het inzicht dat veel van deze dolfijnen en orka’s onnatuurlijk gedrag moeten vertonen en daardoor lijden en stress ervaren, zoals ook wordt ondersteund door het recente advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden (Kamerstuk 2025D23962) waarin wordt gesteld dat het erg lastig is om dolfijnen in gevangenschap te bieden wat ze nodig hebben?
Ik kan niet oordelen over shows die in het buitenland plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat veel van de activiteiten die TUI aanbiedt met orka’s en dolfijnen in Nederland verboden zijn, omdat we het niet in het belang van dierenwelzijn vinden?
Het welzijn van dieren tijdens activiteiten in een dierentuin wordt in Nederland geborgd door de aan de dierentuinvergunning verbonden voorwaarden. Voor wat de optredens in het buitenland betreft, verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het vanuit dierenwelzijnsoogpunt onacceptabel is dat orka’s en dolfijnen in gevangenschap worden gehouden en shows moeten doen, puur voor het vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het houden van shows puur voor entertainment is verboden in Nederland. Dierpresentaties worden getoetst op educatieve waarde en dieren moeten natuurlijk gedrag vertonen.
Heeft u gezien dat TUI dergelijke uitjes actief promoot, met lokkende zinnen zoals «Laat je verrassen door de aanstekelijke energie van een ontmoeting met een orka», «Een keer in je leven wil je toch met dolfijnen hebben gezwommen» en «Van ’s werelds grootste pinguïnarium tot verbluffende orka- en dolfijnenshows, je dag vliegt gewoon voorbij»? Wat vindt u hiervan?5, 6
Ja ik heb dit gezien.
Deelt u de mening van oud-Minister Adema die stelde er «onvoldoende vertrouwen» in te hebben dat publieksinteracties tussen bezoekers en wilde dieren mogelijk zijn zonder een onnatuurlijk beeld van de dieren neer te zetten? Zo nee, waarom niet en op welk onderzoek baseert u dat?7
Ja, ik deel die mening, maar dit betekent niet dat iedere publieksinteractie het welzijn van een dier schaadt.
Bent u bereid om TUI op te roepen te stoppen met de verkoop van tickets voor uitjes die gepaard gaan met dierenleed? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het de verantwoordelijkheid van TUI en de consument om zich bij de ver- en aankoop van tickets te vergewissen van ethische en dierenwelzijnsvraagstukken die er mogelijk spelen.
Bent u bereid om maatregelen te nemen zodat er een einde komt aan de Nederlandse verkoop van tickets voor dieronvriendelijke activiteiten, zoals zwemmen met dolfijnen en shows met orka’s? Zo nee, waarom niet?
De Wet dieren en andere wetten voorzien niet in een bevoegdheid om het sluiten van overeenkomsten in Nederland met betrekking tot het deelnemen aan activiteiten met dieren in het buitenland land te verbieden. Een dergelijk verbod is een belemmering van de vrijheid van handel (inclusief contractsvrijheid), en daarom niet haalbaar. Het zal ook niet effectief zijn, gezien burgers de tickets ook in het buitenland kunnen aanschaffen.
Kunt u bevestigen dat niet alleen in het buitenland, maar ook in het Dolfinarium nog shows met dolfijnen plaatsvinden die ingaan tegen het natuurlijk gedrag en het welzijn van de dieren?
In Nederland zijn voorschriften aan de vergunning verbonden waardoor er geen dierpresentaties mogen worden uitgevoerd die tegen het natuurlijk gedrag van de dolfijnen ingaan en/of het welzijn schaden.
Kunt u aangeven hoe vaak, sinds de rechterlijke uitspraak van mei over het mogelijk overtreden van de wet door het Dolfinarium, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en/of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controles hebben uitgevoerd in het park? Kunt u aangeven wat de bevindingen waren van deze controles?
Er hebben sinds de gerechtelijke uitspraak op de voorlopige voorziening geen controles plaatsgevonden bij het Dolfinarium.
Kunt u toezeggen dat door het ministerie wordt gewerkt aan aanvullende, juridisch houdbare onderbouwing, zodat alsnog kan worden ingegrepen bij de twintig showonderdelen waarmee het Dolfinarium de wet overtreedt? Zo nee, waarom niet?
De voorschriften die aan de vergunning verbonden zijn bieden voldoende mogelijkheden om handhavend op te treden in geval van overtreding.
Kunt u bevestigen dat u werkt aan een verbod op publieksinteracties in dierentuinen en het onderzoek hiervoor in het voorjaar van 2026 opgeleverd zal worden? Kunt u een tijdlijn geven met daarin de verwachte inwerkingtredingsdatum van het verbod?
Ja, ik kan bevestigen dat ik ga werken aan een onderzoek aan publiekinteracties. Als dit onderzoek afgerond is, naar verwachting in 2026, wordt er bepaald of er een verbod nodig is of niet. Publieksinteracties worden al getoetst bij het verlenen van een vergunning.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.