Het bericht ‘Verguisde stalvloer tegen stikstofuitstoot kan stoppende boer in de weg zitten’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verguisde stalvloer tegen stikstofuitstoot kan stoppende boer in de weg zitten»?1
Ja.
Klopt het dat melkveehouders met een emissiearme vloer (meestal) niet voor de piekbelastersregeling in aanmerking komen?
Ook een melkveehouder met een emissiearme vloer kan voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Berekeningen in de tool, AERIUS Check, worden gemaakt op basis van meerdere factoren, waaronder de emissiefactoren per huisvestingssysteem zoals vastgesteld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Andere aspecten die hierbij meewegen zijn de grootte van het bedrijf en de afstand tot een Natura2000-gebied.
Zo ja, waarom geldt er voor hun een aftrek, terwijl in de brief van 30 juni 2023 wordt bevestigd dat de emissiearme stalvloeren van voor 2021 niet werken?
Binnen het kader van de aanpak piekbelasting en de Lbv wordt uitgegaan van de emissiefactoren zoals ze golden op het moment van inregelen van de tool en die op dit moment nog steeds gelden. In de Kamerbrief van 30 juni 20232 is aangegeven dat bij de onderzochte melkveevloeren de reductie van ammoniakemissie die verwacht zou worden volgens de emissiefactoren in bijlage 1 van de Rav in de praktijk helaas niet wordt gehaald. Dit heeft uiteindelijk consequenties voor de emissiefactoren die voor deze stalsystemen zijn vastgesteld. In genoemde brief wordt nader op deze consequenties ingegaan, waaronder op het proces voor de aanpassing van de emissiefactoren voor de emissiearme vloeren in melkveestallen. De emissiefactoren zijn op dit moment nog niet aangepast.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, worden berekeningen in AERIUS Check gemaakt mede op basis van emissiefactoren per huisvestingssysteem zoals vastgesteld in bijlage 1 van de Rav. Ik onderzoek momenteel wat de mogelijkheden zijn om binnen het kader van de aanpak piekbelasting en de Lbv onzekerheden over deelnamemogelijkheden weg te nemen.
Om hoeveel extra verborgen piekbelasters gaat het?
Om te toetsen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting, moet iedere ondernemer zelf gegevens invoeren in de tool. Er wordt niet gewerkt met een lijst. Om deze reden is ook niet precies te zeggen hoeveel bedrijven extra voldoen aan de drempelwaarde als met een hogere emissiefactor gerekend zou worden.
Ik heb het RIVM gevraagd om bij benadering te bepalen om hoeveel bedrijven het zou kunnen gaan. Deze informatie is nodig bij de verdere verkenning van de mogelijkheden.
Wat is het gevolg als boeren in het systeem invoeren dat ze een emissiearme vloer hebben die niet werkt? Klopt het dat ze alleen een melding krijgen dat hun vloer (mogelijk!) niet werkt, maar verder niets?
De tool doet geen uitspraken over de werking van een stalsysteem. De gebruiker vult zelf de aanwezige emissiebronnen in, waarbij voor stalsystemen automatisch de emissiefactor van ammoniak uit bijlage 1 van de Rav wordt toegepast. Het systeem rekent vervolgens met die emissie. Hierbij wordt een waarschuwing weergegeven dat de werking van sommige staltypen, en daarmee de berekende emissie, onzeker is.
Hoe groot is het effect op de beleidsresultaten, voor de natuur, als we bepaalde feitelijke piekbelasters niet uitkopen en andere die in de praktijk minder uitstoten wel?
Elke ondernemer die ervoor kiest om zijn of haar bedrijf te beëindigen, levert een bijdrage aan het herstel van de natuur. Het niet-beëindigen van ondernemingen die feitelijk wel voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting heeft een remmend effect op de opbrengst van de aanpak.
Waarom is er dan nog een aftrek voor emissiearme vloeren gezien de conclusies van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) uit 2019 dat de emissiearme vloeren niet werken nu zijn bevestigd? Moet die aftrek niet nul zijn, zoals het onderzoek concludeert?
In de Kamerbrief van 30 juni jl. is de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de stikstof-fosfaatverhouding in mest bij de excretie en bij het afvoeren van het bedrijf. Dit was één van de vervolgacties op het advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en opslagen» van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). Het onderzoek is een verificatie van een studie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit 2019. In de Kamerbrief van 30 juni 20233 ingegaan op het proces voor aanpassing van de emissiefactoren voor emissiearme vloeren in melkveestallen. De emissiefactoren zijn op dit moment nog niet aangepast. Ik onderzoek momenteel wat de mogelijkheden zijn om binnen het kader van de aanpak piekbelasting en de Lbv onzekerheden over deelnamemogelijkheden weg te nemen.
Hoeveel melkveehouders hebben via de niet-werkende staltechniek een vergunning voor uitbreiding gekregen?
Provincies zijn het bevoegd gezag voor het verlenen van natuurvergunningen. Intern salderen is niet vergunningplichtig op dit moment. Dit betekent dat veehouders niet in alle gevallen toestemming hebben hoeven vragen voor uitbreiding. Daardoor is niet inzichtelijk om hoeveel en welke melkveehouders het precies gaat.
Hoeveel subsidie is hiervoor verstrekt en hoeveel hebben boeren zelf geïnvesteerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8, is niet inzichtelijk om hoeveel en welke melkveehouders het hier precies gaat. Zonder deze gegevens is het niet mogelijk om te achterhalen of en zo ja, hoeveel subsidie er voor investeringen in deze staltechnieken verstrekt is door het Rijk of door andere overheden.
Tot hoeveel extra vee en/of emissie heeft dit geleid?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 en 9, is niet inzichtelijk om hoeveel en welke melkveehouders het hier precies gaat. De emissie kan daarnaast verschillen per locatie, afhankelijk van de locatie specifieke omstandigheden. De feitelijke emissie kan hierdoor per individueel bedrijf anders zijn, waardoor het niet mogelijk is om een landelijk beeld te geven.
In de monitoring van de totale depositie op de natuur wordt door het RIVM gerekend met de feitelijke emissie. Op dit proces heeft het CBS onderzoek dus geen invloed.
Is dit een groter of een kleiner probleem dan de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders, die ook te goeder trouw, maar onterecht mochten uitbreiden?
Dit zijn twee verschillende zaken die slecht met elkaar te vergelijken zijn. De PAS-meldingen betreft activiteiten waarvoor ten tijde van het PAS een meldingsplicht gold. Uit de PAS uitspraak volgt dat voor deze activiteiten niet had kunnen worden volstaan met een melding en dat deze activiteiten alsnog een vergunning nodig hebben. De toepassing van emissiearme stallen in de afgelopen jaren heeft daarentegen geleid tot in rechte vaststaande vergunningen.
Lopen deze boeren het risico dat hun vergunning wordt ingetrokken?
Verleende Wnb-vergunningen waar geen rechtsmiddel meer tegen open staat (dus waar geen bezwaar of beroep meer mogelijk is), zijn onherroepelijk en staan in rechte vast. Deze bieden rechtszekerheid voor de agrariër en zijn er daarvoor in principe geen gevolgen. De Wet natuurbescherming kent artikel 5.4 om vergunningen ambtshalve of op verzoek in te trekken. De provincies zijn op grond van deze wet het bevoegde gezag om te beslissen over aanvragen voor vergunningen en het wijzigen of intrekken daarvan.
Bent u voornemens de piekbelastersregeling alsnog open te stellen voor de verborgen piekbelasters met een niet-werkende stal? En andere beëindigingsregelingen?
Ik onderzoek momenteel of er mogelijkheden zijn om op korte termijn duidelijkheid te bieden aan de ondernemers die het betreft. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw kamer op korte termijn informeren, in ieder geval ruim voor het sluiten van de openstellingsperiode van de Lbv (1 december 2023). De ondernemers die het betreft, adviseer ik om in gesprek te gaan met een zaakbegeleider van de aanpak piekbelasting. Meer informatie over het aanvragen van een zaakbegeleider is beschikbaar op de website aanpakpiekbelasting.nl.
Kunnen de fabrikanten van deze stallen aansprakelijk worden gesteld en de directies strafrechtelijk vervolgd, net als bij de sjoemeldiesels?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vergelijkbare Kamervragen van het lid Bromet (GL)4 is de problematiek rond de werking van emissiearme stalsystemen in de praktijk niet te vergelijken met het dieselschandaal. Uit eerder onderzoek van WUR5 is gebleken dat het nodige mis is met de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit heeft betrekking op zowel het ontwerp, de beoordeling en het gebruik van deze stalsystemen. Het rapport benadrukte de noodzaak om de effectiviteit van de werking van emissiearme stalsystemen fors te verbeteren en deed daartoe ook aanbevelingen. In de Kamerbrief van 25 november 20226 is geschetst hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen.
Bij een aansprakelijkheidsstelling moet kenbaar zijn dat door het doen of nalaten van een ander schade is geleden. Het is aan de koper van een emissiearm stalsysteem om de fabrikant eventueel aansprakelijk te stellen.
Herinnert u zich de aangehouden motie-Eppink/Koerhuis (Kamerstuk 31 936, nr. 1074) over in overleg met de sector de omvang en samenstelling van een structureel fonds voor het verduurzamen van de luchtvaart bepalen?
Ja, ik ken de motie en heb deze destijds ontraden. Zoals al eerder aangegeven heeft het kabinet op dit moment helaas geen extra structurele middelen voor dit doel. Daarom is deze motie ontraden. Vanuit het Nationaal Groeifonds wordt met incidentele middelen geïnvesteerd in de verduurzaming van de luchtvaart. In april 2022 is vanuit het Nationaal Groeifonds in totaal 383 miljoen euro toegekend aan het project Luchtvaart in Transitie. Hiervan is 264 miljoen euro onvoorwaardelijk en 119 miljoen euro voorwaardelijk toegekend.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de coalitieafspraak om de opbrengst van de verhoging van de vliegticketbelasting deels te gebruiken voor de verduurzaming van de luchtvaart en de vermindering van leefomgevingseffecten?
De opbrengsten van de vliegbelasting gaan naar de algemene middelen van de begroting. Daaruit kunnen verduurzamingsmaatregelen gefinancierd worden.
Er is, zoals in de beantwoording van vraag 1 te lezen valt, incidenteel geld ingezet voor de verduurzaming van de luchtvaart vanuit het Nationaal Groeifonds. Er is helaas geen dekking om een deel van de opbrengsten van de vliegbelasting structureel en meer direct in te zetten voor dit doel. Uiteraard worden mogelijkheden om verduurzaming van de luchtvaart te stimuleren goed in de gaten gehouden.
Bent u het ermee eens dat er, aangezien de vliegticketbelasting structurele inkomsten zijn, de mogelijkheid is om een structureel verduurzamingsfonds voor de luchtvaart op te richten?
Dit is op het moment niet mogelijk. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn er momenteel geen aanvullende financiële middelen beschikbaar voor dit doel.
Welke stappen heeft u tot op heden genomen om een structureel verduurzamingsfonds voor de luchtvaart op te richten?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Hoeveel extra opbrengst verwacht u de komende jaren, gelet op het feit dat de opbrengst van de verhoging van de vliegbelasting voor de algemene middelen is ingeboekt op 400 miljoen euro per jaar?1 Bent u voornemens om dit extra bedrag in te zetten voor de verduurzaming van luchtvaart?
In de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2023 is aangegeven dat de verhoging van de vliegbelasting per 1 januari 2023 leidt tot een budgettaire opbrengst van ongeveer 354 mln. euro in 2023 en oploopt tot 416 mln. euro per jaar structureel vanaf 2025. De opbrengsten van de vliegbelasting (inclusief de verhoging van de vliegbelasting) gaan conform de startnota en begrotingsregels naar de algemene middelen.
Bent u, gezien uw oordeel op de aangehouden motie-Koerhuis/Eppink – waaruit geen inhoudelijke bezwaren sprak anders dan het ontbreken van financiële dekking – bereid om een structureel verduurzamingsfonds voor de luchtvaart op te richten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn op dit moment geen financiële middelen voor dit fonds. Er is dan ook geen nut om een fonds op te zetten: daarmee worden verwachtingen geschapen bij de luchtvaartsector die de overheid niet waar kan maken.
Vertraging in de groenstaalplannen van Tata steel |
|
Raoul Boucke (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) aan Tata Steel over de voortgang van het project HeraCless-Groen Staal?1
Ja.
Onderschrijft u de zorgen die de OD NZKG uit over de planning op hoofdlijnen voor het HeraCless-Groen Staal project?
Ja.
Hoe kijkt u naar de vertraging die Tata Steel nu al oploopt bij het uitvoeren van de planning op hoofdlijnen van het HeraCless-Groen Staal project?
Het HeraCless-Groen Staalproject kan bijdragen aan het verminderen van de uitstoot van CO2 en andere emissies die effect hebben op gezondheid en milieu. Vertraging is daarom zeer ongewenst.
Tata Steel geeft aan zich ongewijzigd in te zetten voor hun ambitie naar Groen Staal, maar wil zich nader oriënteren op de optimale scope. Om die reden is de volgende fase in het vergunningentraject vertraagd. Wat het effect op het project als geheel gaat zijn, is op dit moment niet bekend. Gelet op de doelstelling van de eerder afgesloten Expression of Principles (Kamerstuk 32 813, nr. 1082) om voor 2030 betekenisvolle CO2-reductie en gezondheidswinst te realiseren, zijn de Minister van EZK en ik intensief in gesprek met het bedrijf. Het is de gezamenlijke ambitie om dit jaar nadere stappen te zetten.
Bent u het met de OD NZKG eens dat zowel voor het toezicht als voor de omgeving een uitgewerkte en betrouwbare planning onmisbaar is? Bent u het met de OD NZKG eens dat in een dergelijke planning realistische tijdspaden moeten worden opgenomen voor het indienen en beoordelen van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD), de milieueffectrapportage (MER) en de vergunningsaanvraag? Wanneer kunnen we een dergelijke planning verwachten?
Ik ben het eens met de OD NZKG dat een uitgewerkte en betrouwbare planning nodig is voor het slagen van het project. Het is belangrijk dat realistische tijdspaden worden opgenomen voor het indienen en beoordelen van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD), de milieueffectrapportage (MER) en de vergunningsaanvraag. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij Tata Steel. Ik steun de oproep van de OD NZKG aan Tata Steel dat een nieuwe planning zo snel als mogelijk wordt afgegeven.
Ziet u mogelijkheid om de OD NZKG te ondersteunen bij het mobiliseren van voldoende expertise voor het MER en vergunning proces rondom het project HeraCless-Groen Staal en bent u voornemens dit te doen?
Ik vind het belangrijk dat de OD NZKG voldoende capaciteit en kennis heeft zodat het proces van vergunningverlening op een goede manier en binnen de wettelijke termijnen kan plaatsvinden. Dat geldt overigens ook voor het vergunningsproces bij andere maatwerkbedrijven. De Minister van EZK werkt in het kader van de maatwerkaanpak samen met de provincies en omgevingsdiensten aan een plan om met middelen uit het klimaatfonds een tijdelijke impuls te geven om extra expertise op te bouwen in de vorm van een expertpool. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 14 juni een specifieke uitkering van 3 miljoen euro aan de provincie Noord Holland uitgekeerd, waarmee zij als bevoegd gezag tijdelijk een deel van de capaciteitsuitbreiding bij de OD NZKG kunnen bekostigen. Verder komt er met ingang van de Omgevingswet per 1 januari 2024 de mogelijkheid voor het heffen van leges voor aanvragen van omgevingsvergunningen voor het onderdeel milieu. De provincie Noord-Holland kan met deze legesinkomsten de kosten voor vergunningverlening dekken.
Kunt u toelichten hoe en in hoeverre Tata Steel bezig is met het verkrijgen van groene energie voor hun groenstaalplannen? Werkt Tata Steel bijvoorbeeld, eventueel in consortia, aan de ontwikkeling van wind op zee en elektrolysers? Of zal Tata Steel op de eigen terreinen meer hernieuwbare energie gaan opwekken ten behoeve van de groenstaalplannen?
Tata Steel verkent, voor zover mij bekend, diverse opties om in haar toekomstige behoefte van groene energie te voorzien. De afwegingen en keuzes hierin, bijvoorbeeld eigen productie van groene waterstof met electrolysers (op eigen terrein of elders), participeren in wind op zeekavels en/of het op de markt vastleggen van energieleveringen, zijn aan het bedrijf. De overheid faciliteert in de infrastructuur voor groene energie als onderdeel van de maatwerkafspraken. Definitieve keuzes hierin zijn, voor zover mij bekend, nog niet gemaakt door Tata Steel.
Bent u bekend met de website www.spotdegifwolk.nl waarop inmiddels (op basis van camera’s) melding is gemaakt van 91 gifwolken bij kooksfabriek 1 en 2 en bij hoogoven 7?
Ja.
Deelt u de mening dat de OD NZKG opvolging moet geven aan alle serieuze meldingen van het door Tata uitstoten van kankerverwekkende stoffen?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de OD NZKG. Alle omgevingsdiensten in Nederland, dus ook de OD NZKG, hebben een wettelijke taak en dienen vanuit die verantwoordelijkheid toezicht te houden. Hiertoe behoort het opvolging geven aan, en het beoordelen en onderzoeken van meldingen, om te bepalen of er sprake is van een overtreding.
Het toezicht in Nederland is over het algemeen risicogericht georganiseerd. Dat geldt voor milieu-inspectiediensten, en andere toezichthouders, zo ook voor de OD NZKG. Deze manier van werken zorgt ervoor dat problemen die er vanuit milieu, gezondheid en/of veiligheid het meest toe doen met prioriteit worden behandeld. Daar wordt de inzet en capaciteit van inspecteurs en analisten dus op ingezet. Zo wordt voorkomen dat inspecteurs tijd besteden aan zaken die achteraf bijvoorbeeld niet aangepakt kunnen worden, omdat ze geen overtreding zijn of niet leiden tot overlast voor bewoners.
Meldingen die de OD NZKG van verschillende organisaties zoals Greenpeace, Frisse Wind of individuele bewoners ontvangt, helpt de OD NZKG bij het prioriteren van capaciteit en inzet. De OD NZKG geeft aan niet over iedere melding individueel een inhoudelijke terugkoppeling aan de melder te kunnen geven. De OD NZKG heeft daarom op haar website een FAQ geplaatst2 waarin informatie wordt gegeven over hoe de OD NZKG handhaaft bij de Kooksgasfabrieken van Tata Steel.
Indien de OD NZKG knelpunten ervaart in de capaciteit bespreekt de OD NZKG dit met het haar opdrachtgever, in dit geval het bevoegd gezag provincie Noord-Holland.
Hoe beoordeelt u berichten dat de OD NZKG inmiddels aangeeft niet alle meldingen van uitstoot van rauwe kooks door Tata meer te kunnen verwerken?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat de OD NZKG voldoende capaciteit heeft om alle meldingen van rauwe kooks te verwerken en waar mogelijk dwangsommen op te leggen?
Zoals u weet voert de OD NZKG vergunnings-, toezichts- en handhavingstaken uit in mandaat van de Provincie Noord Holland. Het is primair aan de provincie Noord-Holland en de OD NZKG om te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om deze taken zorgvuldig uit te voeren. Ik ben me ervan bewust dat uw Kamer belang hecht aan voldoende capaciteit om de taken goed uit te voeren. Hierover blijf ik met de provincie Noord-Holland in gesprek.
Klopt het dat Tata inmiddels vier dwangsommen heeft gekregen en dat bij nog elf dwangsommen sluiting van de vervuilende onderdelen volgt?
Voor het beantwoorden van deze vragen heb ik contact opgenomen met de OD NZKG. Bij Tata Steel ontstaan soms ongare kooks, hetgeen niet is toegestaan conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Op 19 september jl. heeft de OD NZKG een derde Last Onder Dwangsom (LOD) opgelegd voor het ontstaan van ongare kooks aan Tata Steel van € 100.000,– per overtreding met een maximum van € 1.500.000,–. Tata Steel wordt met dit besluit wederom verplicht het ontstaan van ongare kooks te vermijden. Inmiddels hebben er drie verbeuringen (geen vier) plaatsgevonden (stand 28 juni 2023) van deze LOD.
De OD NZKG verkent wat er vanuit handhaving mogelijk is, wanneer de dwangsom na 15 verbeuringen is volgelopen. Daarbij wordt ook gekeken of het mogelijk is om de vergunning van de kooksgasfabrieken in te trekken. De provinciale staten van Noord-Holland worden binnenkort geïnformeerd over de voortgang op basis van een procesupdate; hierin wordt ook opgenomen de verwachting wanneer het onderzoek is afgerond. De huidige inzichten zijn dat het intrekken van de vergunning voor deze fabrieken op basis van alleen de ongare kooks juridisch lastig is. Los daarvan zal de OD NZKG volharden in de handhaving van de plicht om ongare kooks te vermijden.
Kunt u bevestigen dat omgevingsdiensten volledige vrijheid en discretie hebben bij het handhaven en de consequenties daarvan?
Ja. Hiervoor zijn de omgevingsdiensten mede opgericht. Op grond van de wet- en regelgeving hebben omgevingsdiensten hun eigen verantwoordelijkheid en moeten op feitelijke en objectieve criteria onafhankelijk handelen op basis van eigen bevindingen.
Klopt het dat de ultieme consequentie kan zijn dat Tata Steel installaties moet sluiten? Hoe zou dat proces eruit zien?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe zal u de motie-Boucke (Kamerstuk 29 826, nr. 183) uitvoeren? Deelt u de mening dat het «zo snel als mogelijk» overgaan tot groenstaalproductie niet hetzelfde betekent als «op het tempo van Tata Steel»? Wat is voor u «zo snel mogelijk»?
De Minister van EZK heeft tijdens het Kamerdebat van 25 mei jl. in reactie op de motie Boucke aangegeven deze als volgt te interpreteren: in de maatwerkafspraken kijken we wat we extra kunnen doen op het gebied van CO2-reductie, en zeker in het geval van Tata Steel ook op het gebied van leefomgeving en gezondheid, en kijken we op welke manier we dat borgen.
De uitwerking is vervolgens als volgt. Conform deze interpretatie is de inzet om net als met andere maatwerkbedrijven afspraken tussen het bedrijf en de overheid uiteindelijk vast te leggen in juridisch bindende maatwerkafspraken. Eventuele financiële bijdragen zijn altijd aan voorwaarden verbonden, in het bijzonder de EU-staatssteunregels.
Het proces om tot juridisch bindende maatwerkafspraken te komen ziet er als volgt uit: na een Expression of Principles (EOP) wordt een Joint Letter of Intent (JLOI) opgesteld, waarin de ambities in concretere intenties en afspraken kunnen worden uitgewerkt. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om inspanningsverplichtingen van de Staat jegens het maatwerkbedrijf en andersom. Inspanningsverplichtingen zijn (op de inspanning) juridische afdwingbare verplichtingen.
De JLOI wordt waar nodig uitgewerkt in bindende maatwerkafspraken, zoals bijvoorbeeld een subsidiebeschikking in combinatie met een (uitvoerings)overeenkomst. Met bindende maatwerkafspraken worden juridisch bindende afspraken bedoeld, in de zin dat over en weer verplichtingen worden aangegaan, die in rechte afdwingbaar kunnen zijn. Het kan daarbij gaan om verschillende soorten afspraken en verplichtingen, die ook van karakter en in hardheid kunnen verschillen. Dit hangt mede af van onder meer de aard, de tijdhorizon en de omstandigheden van de verscheidene projecten
Zoals ook bij vraag drie aangegeven is vertraging ongewenst. De Minister van EZK en ik zijn dan ook intensief in gesprek over de nadere oriëntatie van Tata en de vertraging van de volgende fase van het vergunningentraject. Het is de gezamenlijke ambitie om dit jaar nadere stappen te zetten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Hagen c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 239) die oproept of er vooruitlopend op het groenstaalproject extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de Kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de roadmap?
Mede naar aanleiding van de Motie-Hagen is in de herziene EOP van 15 juli 2022 met Tata Steel afgesproken dat zij onderzoek zal doen naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie vóórafgaand aan de transitie in 2030. Afgelopen jaar is regelmatig met de provincie Noord-Holland en het bedrijf gesproken over de voortgang hiervan. Helaas heeft dit op dit moment nog niet tot concrete resultaten geleid. Dit blijft onderdeel van de gesprekken met Tata Steel.
Los daarvan verschijnt na de zomer het Proof of Concept van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin o.a. wordt ingegaan op het kwantitatief verband tussen de emissies van Tata Steel en gezondheidsrisico’s (zie mijn brief van 28 juni 2023, Kamerstuk 2023Z12250). Daarnaast ben ik bezig met het oprichten van een expertgroep (zie Kamerstuk 29 826 / 28 089 nr. 175). De expertgroep zal adviseren over de vraag welke gezondheidswinst behaald zou moeten worden en welke maatregelen genomen zouden kunnen worden om dit te bereiken. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in de onderhandelingen over de eventuele maatwerkafspraak.
Bent u bekent met het bericht dat de twee cokesgasfabrieken van Tata steel per direct onder verscherpt toezicht komen?2
Ja.
Wat zal dit verscherpte toezicht precies inhouden? Op welke «extra maatregelen» wordt hier gedoeld op het moment dat er onvoldoende verbetering optreed?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik contact opgenomen met de OD NZKG. In het kader van het verscherpt toezicht wordt door de OD NZKG een aantal verbeteringen geëist bij de kooksgasfabrieken. Zo moet onder andere het aantal ongewone voorvallen omlaag, het naleven van wet- en regelgeving verbeteren en alle onderhoud tijdig plaatsvinden. Tata Steel moet hiervoor een verbeterplan opstellen dat door de OD NZKG zal worden beoordeeld.4 (informatiebrief (odnzkg.nl) Indien het verscherpt toezicht niet tot de noodzakelijke verbetering leidt, kan de OD NZKG conform de Landelijke Handhavingstrategie (LHS) extra handhavingsmaatregelen treffen.
De stikstofuitstoot van Schiphol |
|
Derk Jan Eppink (JA21), Pieter Omtzigt , Caroline van der Plas (BBB), Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bepalen drempelwaarde piekbelasters-aanpak» van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin een lijst staat met bedrijven uit de sectoren «industrie en energievoorziening» die bovenin de lijst van 3.001 piekbelasters vallen?1
Ja. Dit onderzoek is in opdracht van het Ministerie van LNV uitgevoerd en vormt de basis voor de gekozen drempelwaarde van de aanpak piekbelasting.
Is het u ook opgevallen dat «Schiphol», dat in eerdere lijsten tweede stond, niet op de lijst van 30 grootste piekbelasters in 2019 en 2020 (coronajaar) voorkomt?
De bedrijven uit tabel 2 van voornoemde rapportage zijn alle bedrijven uit de sectoren Industrie en Energievoorziening die in 2019 en/of in 2020 voldoen aan de drempelwaarde. Bedrijven uit de sector Verkeer en Vervoer, waar Schiphol onderdeel van uitmaakt, zijn niet betrokken bij het opstellen van deze tabel.
Bij de eerdere lijst waarnaar verwezen wordt, de top 100 grootste uitstoters van stikstofoxiden, is geen onderscheid gemaakt tussen sectoren.
Valt Schiphol onder de definitie «industrie en energievoorziening», die het RIVM in het rapport hanteert? Kunt u de definitie geven?
Schiphol valt in de Emissieregistratie onder de sector Verkeer en Vervoer en is om die reden niet betrokken bij het opstellen van de tabel met bedrijven uit de sectoren industrie en energievoorziening. Meer informatie over de verdeling in sectoren en bijbehorende definities is te vinden in het methoderapport van de Emissieregistratie2.
Welke andere bedrijven of hubs vallen buiten de definities en zijn dus niet meegenomen in de lijst van grootste piekbelasters?
Tabel 2 uit het onderzoek bevat alleen bedrijven uit de sectoren Industrie en Energie, zoals ingedeeld door de Emissieregistratie. De Emissieregistratie onderscheidt in totaal 14 sectoren waaronder, naast industrie, energie en landbouw bijvoorbeeld ook Verkeer en Vervoer of de Bouw. Omdat de aanpak piekbelasting zich richt op ondernemingen in de landbouw, industrie of energiesector, zijn bedrijven die actief zijn in de overige sectoren geen onderdeel van het RIVM-rapport. Meer informatie over de verdeling in sectoren is te vinden op de website van de Emissieregistratie3. Voor deze andere sectoren worden ook maatregelen getroffen onder andere vanuit de duurzaamheidsopgave. In het kader van het wegverkeer zet het kabinet met een (breed) pakket aan (inter)nationale en lokale maatregelen bijvoorbeeld in op een verdere daling van stikstofemissies in het wegverkeer. Voorbeelden hiervan zijn de voortdurende aanscherping van de Europese emissienormen NOX voor nieuwe voertuigen en Europese CO2 normen voor wegvoertuigen. De industrie moet voldoen aan vergunningeisen of eisen die vastgelegd zijn in algemene regels, gebaseerd op beste beschikbare technieken (BBT). De aanpak piekbelasting voor de industrie is hier aanvullend op. Daarnaast geldt voor een deel van de industrie het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen ETS.
Kunt u aangeven hoeveel depositievracht Schiphol had in 2019 en 2020 en met welke twee punten op figuur 1 overeenkomt?
Een exact inzicht in de depositievracht is nu niet beschikbaar. Gezien de omvang van de activiteiten op het terrein van Schiphol en het aantal vliegbewegingen van en naar de luchthaven, is de verwachting dat Schiphol in beide jaren voldoet aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting.
Klopt het dat Schiphol en het luchtverkeer in het Aerius-model geen enkele depositie op de Veluwe veroorzaken omdat er een afkapgrens is, verder dan 25 kilometer van de bron is er geen depositie meer, en omdat luchtverkeer boven de 900 meter niet meetelt in het Aerius-model?
Dat klopt niet. De maximale rekenafstand van 25 kilometer geldt voor berekening van de depositiebijdrage van een individuele bron of een individueel project. In de totale (landelijke) depositie die het RIVM jaarlijks berekent, worden alle emissiebronnen, ook de luchtvaart, landsdekkend doorgerekend. Dit betekent dat ook de depositiebijdrage van luchtvaart op de Veluwe is berekend. Daarbij worden de emissies van luchtvaart betrokken tot een hoogte van 3.000 meter. Daaraan liggen inhoudelijke argumenten ten grondslag die zijn toegelicht op de website van het RIVM4. Het RIVM kalibreert de totale berekende deposities aan de hand van metingen. Deze kalibratie betekent dat de beperkte deposities die afkomstig zijn van emissies boven de 3.000 voet, zijn verdisconteerd in de totale deposities die RIVM rapporteert.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens dat hoger vliegt dan 3.000 voet relatief beperkt bijdraagt aan de totale stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Uit een rapport van de Commissie m.e.r. en het RIVM5 volgt dat deze bijdrage gemiddeld over Nederland ongeveer 0,01% bedraagt. Meer uitgebreide informatie over de bijdrage van de luchtvaart aan de totale stikstofdeposities is te vinden in de factsheet Luchtvaart en stikstof6. De feiten en cijfers in deze factsheet zijn geverifieerd door het RIVM.
Kent u de berekeningen dat tussen de 70 en 92 procent van de stikstofdepositie van de luchtvaart wereldwijd en in Nederland dus buiten de modellen blijft?2
Ja, ik ben bekend met de studie. In deze studie van de TU Delft is de bijdrage van de luchtvaart aan de stikstofdeposities in beeld gebracht, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de depositiebijdrage van wereldwijde emissies in de LTO-cyclus (Landing Take-Off) en de emissies buiten de LTO-cyclus (cruise)8.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 betrekt RIVM in de berekeningen de emissies van vliegverkeer binnen de LTO-cyclus tot een hoogte van 3000 voet. Dit betekent niet dat de bijdrage van de luchtvaart boven 3.000 voet buiten beeld blijft in de gerapporteerde deposities, aangezien het RIVM de berekende deposities kalibreert aan de hand van metingen.
Door het RIVM is in 2020, ten behoeve van het Advies luchtvaartsector van het Adviescollege Stikstofproblematiek9, voor de situatie in Nederland in beeld gebracht wat de depositiebijdrage is van vliegverkeer tot 3.000 voet (LTO-fase) en boven 3.000 voet (non-LTO). Hieruit blijkt dat vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens tot een hoogte van 3.000 voet gemiddeld 0,1% bijdraagt aan de gemiddelde deposities in Nederland. De depositiebijdrage van overig vliegverkeer boven 3.000 voet (hoofdzakelijk Europees en mondiaal vliegverkeer van vliegtuigen die niet in Nederland landen of opstijgen) is door het RIVM ingeschat op ongeveer 0,9%.
Hoeveel procent van de depositie die het luchtverkeer in Nederland veroorzaakt blijft volgens u buiten de modellen? Kunt u daar een zo nauwkeurig mogelijke schatting van maken?
In de totale (landelijke) depositie die het RIVM jaarlijks berekent en rapporteert zijn de deposities afkomstig van alle luchtvaartemissies verdisconteerd. Er blijft dus niets buiten de modellen, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 7.
Hoeveel stikstofdepositie, in 2019, 2020, 2021 en 2022, veroorzaakt de luchtvaart volgens het Aerius-model op Natura 2000-gebied de Veluwe?
In de RIVM-berekeningen van de totale depositie op Natura 2000-gebieden is 2020 het meest actuele jaar. Voor de jaren 2021 en 2022 zijn nog geen gegevens beschikbaar.
Uit de RIVM-berekeningen blijkt dat de activiteiten op Nederlandse luchthavens en de vliegbewegingen van en naar deze luchthavens tot een hoogte van 3.000 voet in 2018 gemiddeld 2,3 mol/ha/jaar (ca. 0,1%) bijdroegen aan de totale gemiddelde deposities op de Veluwe. In 2019 was dit 2,5 mol/ha/jaar (ca. 0,1%) en in 2020 1,6 mol/ha/jaar (ca. 0,1%). De meest actuele data is te raadplegen op de website van het RIVM10.
Hoeveel stikstofdepositie, in 2019, 2020, 2021 en 2022, veroorzaakt de luchtvaart in het echt op Natura 2000-gebied de Veluwe?
De berekende depositiebijdragen op de Veluwe zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 zijn de berekende bijdragen van vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens tot een hoogte van 3.000 voet.
In het eerdergenoemde rapport van de Commissie m.e.r. en het RIVM11 is aangegeven dat de emissie boven de 3.000 voet van het vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens een depositie binnen Nederland veroorzaakt die kleiner is dan 10% van de depositie veroorzaakt onder de 3.000 voet door datzelfde vliegverkeer. In dit rapport is ook aangegeven dat er geen modellen beschikbaar zijn om de depositiebijdrage van vliegtuigemissies boven 3.000 voet lokaal voldoende betrouwbaar in beeld te brengen.
Bent u, met het oog op natuurherstel, geïnteresseerd in de echte stikstofdepositie of in de stikstofdepositie van het Aerius-model?
De daadwerkelijke situatie in de natuur is altijd leidend. Mede daarom zijn er in Nederland ruim driehonderd meetpunten in Natura 2000-gebieden. De met het model berekende waarden worden geijkt aan de meetresultaten om de feitelijke situatie zo goed mogelijk weer te geven.
Denkt u dat dat de natuur wordt beïnvloed door de theoretische stikstofdepositie van het Aerius-model of door echte stikstofdepositie?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is de reden dan, dat Schiphol niet voorkomt in het RIVM-rapport?
Het RIVM-rapport is opgesteld ter onderbouwing van de drempelwaarde voor de aanpak piekbelasting. Deze aanpak richt zich op ondernemingen uit de landbouw en uit de industrie. Het Ministerie van LNV heeft hiervoor het RIVM gevraagd de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland van hoog naar laag te sorteren. De depositie van het 3001ste bedrijf bepaalt de maat die gebruikt is voor het bepalen van de drempelwaarde.
Het doel van dit onderzoek was dus vooral het kunnen bepalen van een drempelwaarde. Hierbij is ervoor gekozen om naast de veehouderijen alleen industriële bedrijven te betrekken, omdat daarvoor in algemene zin de beste emissiegegevens voorhanden zijn via de Emissieregistratie. Dit is ook in lijn met het advies van de heer Remkes12.
Omdat de aanpak piekbelasting zich richt op bedrijven uit de landbouw en uit de industrie, zijn bedrijven binnen de sector Verkeer en Vervoer, waar luchtvaart onder valt, dus niet betrokken in het rapport. Dat neem niet weg dat binnen deze sector ook wordt gewerkt aan reductie van stikstofemissies. Dit gebeurt onder andere via het steeds verder aanscherpen van internationale emissienormen en beprijzing. Specifiek voor luchtvaart kiest het kabinet voor een aanpak waarmee geluidsoverlast en de uitstoot van onder meer stikstof en ultrafijnstof wordt verminderd. Er wordt een sectorbrede aanpak uitgewerkt gericht op een stapsgewijze reductie van de stikstofuitstoot door de luchtvaart.
Schiphol heeft een plan uitgewerkt om de stikstofuitstoot te beperken, onder andere door de elektrificatie van de grondoperaties. Met de reductie van het aantal vliegtuigbewegingen waartoe het kabinet in juni 2022 heeft besloten, wordt een extra stap gezet in de beperking van die uitstoot, naast andere maatregelen die nodig zijn voor het verminderen van de stikstofdepositie en het verkrijgen van een natuurvergunning.
Is er overleg geweest over Schiphol, KLM en/of luchtvaart in het RIVM-rapport tussen RIVM en ministeries, zoals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)? Zo ja, kunt u beschrijven hoe en als er schriftelijke documenten over bestaan, die aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen overleg geweest tussen het RIVM en de betrokken ministeries over het al dan niet betrekken van Schiphol in het rapport. Het Ministerie van LNV heeft een aanpak piekbelasting voor de agrarische sector en industrie ontwikkeld en de uitvraag bij het RIVM daarop gebaseerd.
Herinnert u zich de toezegging om alle stikstofruimte die is opgekocht door ministeries, staatsbedrijven en publiekrechtelijke rechtspersonen de afgelopen drie jaar voor 1 juli 2023 aan de Kamer te doen toekomen en wilt u die toezegging gestand doen?
Ik heb aangegeven dat deze informatie-uitvraag wordt meegenomen in de evaluatie extern salderen, die op dit moment wordt uitgevoerd. Als de evaluatie is afgerond, zal ik de Kamer over de resultaten informeren. Naar aanleiding van toezeggingen aan de heer Omtzigt13 en de heer Boswijk14 heb ik een deel van de informatie versneld uitgevraagd. Deze heb ik in de voortgangsbrief stikstof met de Kamer gedeeld.15
Kunt u de concept stikstofvergunning en de concept milieuvergunning van Schiphol aan de Kamer doen toekomen en aangeven wat de stand van zaken is rondom beiden?
Ik ben het bevoegd gezag voor de aanvraag van Schiphol voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. Vanwege de mogelijke negatieve gevolgen van stikstof voor Natura 2000-gebieden, is stikstofdepositie één van de facetten waarop de aanvraag om een natuurvergunning wordt getoetst. De ontwerpvergunning heeft in het kader van een zienswijzeprocedure ter inzage gelegen van 16 februari tot en met 29 maart 2021 en is nog steeds voor een ieder te raadplegen16.
De ingediende zienswijzen en een advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage waren voor mij aanleiding om Schiphol te verzoeken de ingediende aanvraag aan te vullen. Een afschrift van dit aanvullingsverzoek heeft uw Kamer ontvangen17. Schiphol heeft aan dit verzoek voldaan. De ingediende aanvullingen worden op dit moment zorgvuldig getoetst. Besluitvorming over de aanvraag zal zo spoedig mogelijk maar met de vereiste zorgvuldigheid plaatsvinden.
De (aanvullingen op de) passende beoordeling voor de door Schiphol aangevraagde natuurvergunning en alle relevante onderliggende informatie worden openbaar gemaakt zo spoedig mogelijk nadat een definitief besluit op de aanvraag is vastgesteld. Daarover wordt de Kamer op dat moment geïnformeerd.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Miljardenschade door chemische uitstoot Shell en industrie in Rotterdamse haven» en «Duizenden doden, ieder jaar opnieuw: dit kost de chemische industrie in de Rotterdamse haven» van Follow The Money?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de verontreinigende lucht die veroorzaakt wordt door chemische bedrijven leidt tot de genoemde maatschappelijke schade? Welke maatregelen gaat u treffen om de schade te verminderen of compenseren?
Ik vind het belangrijk dat de leefomgeving schoon en gezond is. Wat betreft emissies is het uitgangspunt dat bedrijven primair zelf verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat er geen schadelijke uitstoot plaatsvindt. Via vergunningverlening, toezicht en handhaving worden nadere eisen gesteld aan emitterende bedrijven. Dit draagt bij aan een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, naast ook de aanpak via andere instrumenten zoals de plannen voor de fysieke leefomgeving.
Ik zet daarnaast in op de doorontwikkeling en verbeterde uitvoerbaarheid van het chemische stoffenbeleid en werk daar onder meer aan in het Impulsprogramma Chemische Stoffen. Ik zal u zoals toegezegd dit najaar informeren over de voortgang en eerste resultaten van dit programma.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen, zodat de overheid aan haar zorgplicht voldoet en de gezondheid van alle Nederlanders beschermt tegen de uitstoot van deze bedrijven?
Zoals ik aangaf in het antwoord bij antwoord op vraag 2 worden via het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving nadere eisen gesteld aan emitterende bedrijven en werk met het Impulsprogramma Chemische Stoffen aan de doorontwikkeling en verbeterde uitvoerbaarheid van het chemische stoffenbeleid.
Daarnaast werk ik momenteel aan een reactie op het rapport «Industrie en Omwonenden» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), waarin staat dat er meer oog moet zijn voor gezondheid bij emissies van schadelijke stoffen. Ik ben hierover in gesprek met mede-overheden, omwonenden van de in het rapport genoemde bedrijven en andere stakeholders, waaronder de bedrijven zelf. De kabinetsreactie op dit rapport zal naar verwachting in oktober aan u worden verzonden, waarin ik aan u laat weten welke stappen ondernomen gaan worden.
Ziet u dit bericht, samen met het rapport van UNICEF3, als oproep om gezondheidsrisico’s als gevolg van de blootstelling aan industriële emissies van omwonende kinderen te beperken? Zo nee, waarom niet?
De huidige Europese en nationale wetgeving heeft als doel om de grootschalige emissies van de grote industrie te voorkomen, en als dat niet mogelijk is, deze te beperken. Ook is er nationaal beleid en wetgeving van kracht die grenzen stelt aan de maximale concentraties van stoffen waaraan omwonenden mogen worden blootgesteld als gevolg van industriële activiteiten. Voor zeer zorgwekkende stoffen geldt dat de uitstoot van deze stoffen, en daarmee de blootstelling van omwonenden, moeten worden geminimaliseerd. Dit beleid is gericht op het verbeteren van de leefomgeving van alle omwonenden en is niet specifiek gericht op één leeftijdscategorie, maar ik onderschrijf uiteraard dat het belangrijk is dat kinderen kunnen opgroeien in een situatie waarin zij aan zo min mogelijk gezondheidsrisico’s worden blootgesteld. De toepasselijke eisen worden regelmatig aangescherpt, bijvoorbeeld bij het actualiseren van de Europese Best Available Technology Reference documenten die van toepassing zijn op grote, industriële installaties. Tevens vinden periodiek aanscherpingen plaats van toepasselijke blootstellingsnormen. Bijvoorbeeld in het kader van de nu lopende aanscherping van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijn.
Hoe apprecieert u de economische schade die industriële luchtverontreiniging veroorzaakt in België?
De grootschalige uitstoot van industriële bedrijven in Nederland verwaait deels naar het buitenland en de uitstoot van buitenlandse industrie, waaronder de Belgische industrie, verwaait deels naar Nederland. Het is duidelijk dat deze gezamenlijke grootschalige emissies de Europese gemeenschap als geheel geld kosten en schade kunnen toebrengen aan het milieu en de gezondheid van mensen. Het Europese beleid is er daarom op gericht om de uitstoot zo veel mogelijk terug te dringen op basis van het toepassen van de beste, beschikbare technieken en door het stellen van normen voor maximale concentraties in lucht, water en bodem. De Europese doelstelling, die ook door het kabinet wordt onderschreven, is om de vervuiling in 2050 zo ver teruggedrongen te hebben dat er geen schade wordt toegebracht aan gezondheid en natuurlijke ecosystemen.
Bent u van mening dat de huidige emissieregistratie van het RIVM voldoende is om gezondheidsrisico’s te voorkomen?
De Emissieregistratie is het fundament voor het opstellen, uitvoeren en monitoren van emissiegerelateerd milieubeleid op zowel nationale als regionale schaal. Het registreren van emissies leidt niet in zichzelf tot het voorkomen van gezondheidsrisico’s, wel vormt het een belangrijke bijdrage aan het voeren van effectief milieubeleid met als doel het realiseren van zo veel mogelijk gezondheidswinst voor mens en milieu.
Het voornaamste doel van de Emissieregistratie is het monitoren van emissies naar bodem, water en lucht ten behoeve van het opstellen van rapportages en publicaties op internationaal, nationaal en regionaal gebied. Het gaat daarbij vooral om het inzichtelijk maken van nationale emissietotalen en trendontwikkeling. De ruimtelijk verdeelde emissiedata geeft een bruikbare indicatie van het beeld op landelijk en regionale schaal, maar is niet nauwkeurig genoeg om op lokaal schaalniveau vergaande conclusies te trekken. Wel kunnen deze data gebruikt worden voor het uitvoeren van verschillende gezondheidskundige analyses, zoals bijvoorbeeld het bereken van gerealiseerde gezondheidswinst in het kader van het Schone Lucht Akkoord.
Ziet u een mogelijkheid om in gesprek te gaan met het RIVM om meer stoffen te registreren en meetmethodes sneller te ontwikkelen?
In het kader van de jaarlijkse opdrachtverlening wordt, samen met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, meerdere keren per jaar het gesprek gevoerd met het RIVM over de uit te voeren taken en het vaststellen van de meerjarenstrategie. Belangrijk uitgangspunt is dat de Emissieregistratie voldoet aan de minimale vereisten ten aanzien van te registreren stoffen die volgen uit (internationale) wet- en regelgeving, waaronder het minimaal aantal te registreren stoffen. Doel van de meerjarenstrategie is dat de doelmatigheid van de Emissieregistratie behouden blijft. In dat kader ben ik bijvoorbeeld met het RIVM in overleg over het opnemen van ultrafijn stof in de Emissieregistratie, en het ontwikkelen van de benodigde meet- en modelleringsmethodes.
Daarnaast wordt er door het RIVM gewerkt aan een ZZS-emissiedatabase, waarin bedrijven hun emissies van ZZS (Zeer Zorgwekkende Stoffen) zullen gaan registreren. Ook wordt in het kader van opvolging van het OVV rapport «Industrie en omwonenden» bekeken of meer registratie van stoffen gewenst is.
Hoe beoordeelt u dat Shell, BP en Exxon wel aan de emissienormen voldoen, maar de gezondheid van omwonende klaarblijkelijk niet voldoende beschermd wordt? Ziet u aanleiding tot het aanvullen en aanscherpen van de normen?
De grootste emissies van grote industriële bedrijven bestaan uit verbrandingsemissies die vrijkomen uit hoge schoorstenen. De vervuiling die daarbij vrijkomt (met name stikstofoxiden, zwaveloxide en fijn stof) draagt honderden kilometers ver. Deze vervuiling heeft gezondheidseffecten binnen heel Europa, maar heeft geen exclusief effect op direct omwonenden. Daarnaast komen bij bedrijven emissies vrij op lage hoogte die kunnen zorgen voor blootstelling van omwonenden aan schadelijke stoffen. Aan zowel de uitstoot uit de schoorstenen als de uitstoot op lage hoogte worden Europese en nationale eisen gesteld. Deze eisen worden op periodieke basis aangescherpt.
De bestaande emissienormen dragen bij aan het bevorderen van een gezonde leefomgeving (water, bodem, lucht). Duidelijk is echter dat er meer nodig is om een gezonde leefomgeving te garanderen. Het in antwoord op vraag 3 aangehaalde OVV-rapport, waar ik een reactie op voorbereid, wijst daar ook op. Een maatregel die al is genomen is de minimalisatieplicht voor de uitstoot van zogenaamde Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) door vergunningplichtige bedrijven. Uitgangspunt hierbij is dat het voor deze stoffen onvoldoende is te voldoen aan een bestaande emissienorm: de emissies moeten worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk geminimaliseerd.
In het Impulsprogramma Chemische Stoffen dat op 16 december jl. aan de Tweede Kamer is gestuurd4 zijn diverse projecten opgenomen om een impuls te geven aan het verder voorkomen en terugdringen van vervuiling van het milieu door gevaarlijke chemische stoffen. Met dit programma zal een verdere bescherming van omwonenden worden gerealiseerd. Zo is het project «Versterking VTH-stelsel – Try-out ZZS» opgezet om bevoegde gezagen via specifieke kennis te ondersteunen en zo de uitvoeringspraktijk te verbeteren. Ook wordt gekeken naar de cumulatie van stoffen in de leefomgeving en de daarmee samenhangende risico’s die die stoffen met zich brengen als ze tegelijkertijd in het milieu terecht komen. Doel is om betere handvatten voor vergunningverleners te ontwikkelen die het mogelijk maken om via maatregelen in vergunningen en maatwerkvoorschriften rekening te houden met de cumulatie van stoffen en effecten. De eerste uitkomsten van deze projecten worden dit najaar verwacht en uiteraard zal ik de Kamer daarover informeren. Bij de komende aanpassing van de EU-stoffenverordening REACH zal cumulatie meegenomen worden bij het vaststellen van veilige grenswaarden en ook dat kan leiden tot het aanscherpen van normen.
Ziet u ruimte voor kwaliteitsonderzoek, herziening en eventuele aanscherping van de vergunningverleningen voor deze bedrijven?
Ja, die ruimte is er. Vergunningverlening, toezicht en handhaving bij industriële bedrijven vallen onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegde gezagen, in dit geval de provincie. Regelmatig wordt door het bevoegd gezag bezien of verleende vergunningen nog actueel zijn, en worden vergunningen aangescherpt in reactie op veranderingen in wet- en regelgeving, onder invloed van nieuwe beste, beschikbare technieken die op de markt zijn gekomen of als er nieuw inzicht is ontstaan over de emissies van bedrijven. Het is aan de provincie als bevoegd gezag om te besluiten over kwaliteitsonderzoek, herziening en eventuele aanscherpingen van deze vergunningen.
In het kader van het verbeteren van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) wordt er binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP) voor milieu gewerkt aan het versterken van de effectiviteit en slagvaardigheid van de omgevingsdiensten.
Bent u van mening dat de huidige vergunningverlening voor zeer zorgwekkende stoffen nog in orde is, gebaseerd op de huidige gezondheidskosten van omwonenden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 8 gaat het emissiebeleid inzake Zeer Zorgwekkende Stoffen uit van een minimalisatieplicht. Dit is het strengst mogelijke emissieregime buiten het stilleggen van betreffende bedrijven. Dit beleid is passend vanuit het oogpunt van de schadelijkheid van deze stoffen. Bedrijven dienen aan hun bevoegde gezagen inzicht te geven in de wijze waarop zij met deze verplichting omgaan, onder meer via het opstellen van vermijdings- en reductieprogramma’s. In het Impulsprogramma Chemische Stoffen is een project opgenomen ter verbetering van de uitvoering daarbij en ik verwacht de Kamer dit najaar over dit project te kunnen informeren.
Ziet u kansen om milieuwetgeving optimaal te benutten om zo strengere vergunningen te verlenen, en zo de gezondheid van omwonenden te waarborgen?
Zoals in het antwoord bij vraag 9 aangegeven, valt vergunningverlening bij industriële bedrijven onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bevoegde gezagen, in dit geval de provincie. In het Schone Lucht Akkoord zijn afspraken gemaakt met decentrale overheden, waaronder alle provincies, om scherp te vergunnen met als doel om zo de luchtverontreinigende emissies en de hiermee samenhangende gezondheidseffecten te verlagen en zodoende de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit doet het bevoegd gezag door de strengst mogelijke emissie-eisen te hanteren bij het verlenen of actualiseren van vergunningen.
Bent u bereid om u op Europees niveau in te zetten om milieukwaliteitsnormen voor de overige milieugevaarlijke stoffen wettelijk vast te stellen?
Binnen Europa gelden milieukwaliteitsnormen voor lucht, oppervlaktewater, grondwater en drinkwater. In Nederland zijn er (nationale) normen voor lucht (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau – MTR), oppervlaktewater, grondwater en drinkwater (Milieukwaliteitsnorm – MKN). Nederland werkt op dit moment in Europa op verschillende manieren aan de aanscherping van de milieukwaliteitsnormen. In het domein luchtkwaliteit zet Nederland zich in voor een aanscherping van de luchtkwaliteitsnormen in de herziening van de Richtlijn Luchtkwaliteit, en voor een verdere verbetering van de Richtlijn Industriële Emissies, onder meer door ook daar de uitstoot van Zeer Zorgwekkende Stoffen specifiek te adresseren. Dit ook met het oog op het tegengaan van grensoverschrijdende belasting. Daarnaast zet Nederland zich in voor verdere harmonisatie en duidelijke normen voor waterkwaliteit in het raamwerk van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Zijn de gemeenten rondom de chemische bedrijven in de Rotterdamse haven op de hoogte van de gezondheidsrisico’s in hun omgeving? Zo ja, is informatie rondom de risico’s beschikbaar voor de omwonenden?
Alle gemeenten in de Rijnmondregio, Goeree-Overflakkee, de GGD Rotterdam-Rijnmond, de provincie Zuid-Holland, het Havenbedrijf Rotterdam en DCMR Milieudienst Rijnmond werken samen in het platform «Staat van Rijnmond». Dit platform bundelt, bewerkt en presenteert data van en over de Rijnmondgemeenten op het gebied van het milieu en de leefomgeving. DCMR is de uitvoerende partij.
Door Deltalinqs (de ondernemersvereniging van de haven- en industriële bedrijven in de Mainport Rotterdam) en het havenbedrijfsleven worden periodiek omgevingsdialogen met omwonenden georganiseerd. Hierin worden ontwikkelingen bij de haven en ervaringen van omwonenden besproken. Zo is tijdens de laatste omgevingsdialoog gesproken over gezondheid door de GGD.
Hoe apprecieert u de uitspraak dat lage dosissen van fijnstof, zwaveldioxide en stikstofdioxide sterker kankerverwekkend zijn dan incidentele hoge dosissen? Bent u bereid om onderzoek te doen naar de risico’s van de dosissen van deze stoffen?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik het RIVM geraadpleegd. De impact op de gezondheid van langetermijnblootstelling aan lagere concentraties zijn in het algemeen ernstiger dan de effecten van korte termijn piekconcentraties.
Dat wil echter niet zeggen dat langetermijnblootstelling aan een lage dosering luchtverontreiniging erger is dan langetermijnblootstelling aan een hoge dosering. Juist lage doseringen kunnen door het menselijke immuunsysteem makkelijker onschadelijk worden gemaakt dan hoge doseringen. Het is wel zo dat bepaalde stoffen bij lage doseringen kunnen ophopen in organen en daarmee op termijn een effect kunnen sorteren.
Neemt u ontwikkelingen zoals benoemd in de berichten mee in de actualisatie van de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord?
In het algemeen worden bij de herziening van de uitvoeringsagenda ontwikkelingen op het gebied van luchtkwaliteit van de afgelopen jaren meegenomen. Bij het publiceren van de uitvoeringsagenda zal worden stilgestaan bij wat er is aangepast in de herziening en waarom.
Deelt u de mening dat berichten zoals deze aantonen dat de huidige houding van het kabinet onvoldoende opvolging geeft aan de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen?4 Zo nee, waarom niet?
Deze berichten onderstrepen het belang van een goed werkend VTH-stelsel. De commissie Van Aartsen heeft aanbevelingen geformuleerd om het VTH-stelsel te versterken. Met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Openbaar Ministerie, provincies, gemeenten en omgevingsdiensten werk ik in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) samen aan de opvolging van deze aanbevelingen. Over de voortgang van het IBP VTH bent u voor de zomer geïnformeerd6. Daarnaast spreek ik met de stelselpartners over zaken die buiten het IBP VTH vallen. Hierbij neem ik actie als de situatie erom vraagt.
Bent u van mening dat omgevingsdiensten en het bevoegd gezag genoeg ondersteuning ontvangen vanuit het ministerie en het Rijk om ervoor te zorgen dat zij hun VTH-taken kunnen uitvoeren?
Als het gaat om financiële ondersteuning worden de omgevingsdiensten gefinancierd door de provincies en gemeenten met gelden uit het Provincie- en Gemeentefonds. Daarnaast hebben alle omgevingsdiensten vorig jaar een specifieke uitkering ontvangen. Deze specifieke uitkering wordt bekostigd vanuit de 18 miljoen euro die het coalitieakkoord structureel reserveert voor de versterking van het VTH-stelsel. De specifieke uitkering wordt door de omgevingsdiensten gebruikt voor de inzet en ondersteuning van activiteiten van het IBP VTH. Daarnaast werk ik met alle in het antwoord op de vorige vraag genoemde partijen samen in het IBP VTH aan de versterking van het VTH-stelsel. Hierbij wordt gekeken naar verbetering van de informatie-uitwisseling, datakwaliteit en kennisinfrastructuur. Ook via deze weg wordt ondersteuning aan omgevingsdiensten het bevoegd gezag gegeven.
In hoeverre bent u bereid om u op basis van dit bericht in te zetten om verder te investeren in de ontwikkeling van het VTH-stelsel om zo kennis, ervaring en de capaciteit van de omgevingsdiensten te verbeteren?
Samen met alle partijen in het IBP VTH werk ik hard aan de versterking van het VTH-stelsel. Zo wordt in pijler 4 (Kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt) van het IBP VTH gewerkt aan kennisopbouw, kennisdeling en uitbreiding van de capaciteit van omgevingsdiensten.
Deelt u de mening dat de IPPC/Europese kwaliteitsnormen voor luchtkwaliteit niet robuust genoeg zijn om gezondheidsschade te voorkomen? Zo ja, ziet u een mogelijkheid om de richtlijnen gelijk te stellen aan de WHO-advieswaardes?
Er is nog geen drempelwaarde van luchtvervuiling bekend waaronder geen gezondheidsschade voorkomt. Zo treden er zelfs onder de WHO-advieswaarden gezondheidseffecten op. De WHO-advieswaarden zijn leidend voor mijn beleid op luchtkwaliteit. Dit is voor mij niet hetzelfde als deze advieswaarden overnemen als Europese grenswaarden. Op 15 mei7 heb ik een brief gestuurd over de inzet van Nederland in de Raad met betrekking tot de richtlijn Luchtkwaliteit. Daarin heb ik aangegeven dat het doel is: tijdig een ambitieuze, maar haalbare richtlijn die leidt tot verdere verbetering van de luchtkwaliteit in Europa, en dus ook in Nederland. Daarnaast sturen we met het Schone Lucht Akkoord op gezondheidseffecten en houden wij daarmee zicht op het eindresultaat dat wij willen bereiken: schone en gezonde lucht voor iedereen.
Naar voorbeeld van Frankrijk en België in verzet komen tegen klimaatpaus Timmermans |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat Frankrijk en België in verzet komen tegen klimaatpaus Timmermans?1
Ja.
Vreest u net als uw Belgische collega De Croo voor het risico op een tweede juridische stikstofcrisis in ons dichtbevolkte en nu nog economisch sterke gebied en het «overladen van de kar»? Kunt u in uw beantwoording een reactie geven op de uitspraken van De Croo en specifiek zijn stellingname dat we met extra stikstofnormen, nieuwe regels voor biodiversiteit en wetgeving voor natuurherstel in een situatie terechtkomen dat er zoveel regels zijn, dat onze industrie het niet meer aankan?
Het kabinet vindt, evenals premier De Croo, dat bij het vaststellen van nieuw beleid er goed gekeken moet worden naar wat de draagkracht is op het gebied van landbouw, economie en industrie, klimaat en woningbouw. Hier moet in het bijzonder oog voor zijn wanneer er al stringente regelgeving bestaat op een bepaald gebied. Nederland maakt zich daarom, bijvoorbeeld in de onderhandelingen over de natuurherstelverordening, waarvan het de algemene doelen onderschrijft, zodoende hard voor het omzetten van het verslechteringsverbod in een inspanningsverplichting en het afzwakken van de bindende doelen voor 2040 en 2050.
Bent u in navolging op de Franse president Emmanuel Macron en dé Belgische premier Alexander De Croo bereid om de pauzeknop in te duwen met nog meer groene EU-wetgeving? Graag een gedetailleerd antwoord.
Voor het kabinet staat de groene transitie niet ter discussie. Om tot een toekomstbestendig Nederland te komen, moeten we ook in Europees verband stappen nemen. Wel is het hierbij zaak om in de onderhandelingen over EU-wetgeving de Nederlandse belangen duidelijk naar voren te brengen. Daarbij zal het kabinet door middel van de BNC-fiches de Kamer altijd meenemen in het zorgvuldig wegen van de EU-voorstellen.
'Ede bedenkt eigen regeling om boerenbedrijven uit te laten breiden: ‘Boeren perspectief bieden’' |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ede bedenkt eigen regeling om boerenbedrijven uit te laten breiden: «Boeren perspectief bieden»» en ««Ik ga ervan uit dat het mag»: zo wil deze wethouder in Ede zonder Landbouwakkoord alvast beginnen met stikstofreductie»?1, 2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de constructie die Ede gebruikt om nieuwe vergunningen uit te geven in lijn met de regels?
De gemeente Ede heeft in mei het «Concept interimbeleid agrarische bedrijfsontwikkelingen Ede» vastgesteld. Hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden, die betrekking hebben op de stikstofuitstoot door melkveehouderijen en intensieve veehouderijen, de gemeente voortgang wil maken met het vaststellen van bestemmingsplanherzieningen om bedrijfsontwikkelingen te kunnen realiseren. De gemeente is daarvoor ook het bevoegd gezag. De provincie Gelderland is met de gemeente Ede in overleg over de voorgenomen bestemmingsplanherzieningen. Het beleid van de gemeente Ede gaat niet over het verlenen van natuurvergunningen.
Hoe risicovol vindt u het dat Ede vooral lijkt te sturen op emissieverlaging op basis van staltechnieken, nu deze vaak niet werken en de Regeling ammoniakemissie en veehouderij (RAV) beoordeling van nu bekende systemen mogelijk heel anders gaat uitpakken?
In de Porthos-brief van 25 november jl.3 heeft het kabinet de conclusie getrokken dat natuurvergunningen alleen nog onder striktere voorwaarden verleend kunnen worden. Alleen zo hebben ondernemers een vergunning die zeker is en kunnen we zo veel mogelijk voorkomen dat de Natura 2000-gebieden erop achteruit gaan. Het probleem voor toestemmingverlening voor emissiearme stalsystemen is dat de beoogde stikstofreductie op individueel bedrijfsniveau onvoldoende zeker is, waardoor niet zeker is dat dat de natuur er niet verder op achteruit gaat.
Voor agrarische ondernemers die van plan zijn om een nieuw emissiearm stalsysteem te bouwen, betekent dit dat zij een passende beoordeling moeten uitvoeren. Deze passende beoordeling zal met zekerheid aan moeten tonen dat er geen significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden te verwachten zijn als toestemming wordt verleend voor de gevraagde activiteit en deze daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
De gemeente stelt in haar interimbeleid, dat gericht is op het tegengaan van een eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van het omschakelen naar een emissiearme stalsysteem, een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om bestemmingsplanherziening goedgekeurd te krijgen. Een bestemmingsplangoedkeuring omvat echter niet een toestemming voor een natuurvergunning die ook vereist is om de gevraagde bedrijfswijzigingen te kunnen realiseren. Het bevoegd gezag, de provincie Gelderland, zal moeten beoordelen of de bedrijfswijziging voldoet aan de wet- en regelgeving voor natuurvergunningen. Er mag alleen toestemming worden verleend voor (uitbreiding van) een veehouderij als zeker is dat de beschermde natuur daardoor geen schade oploopt.
Is het wenselijk dat gemeenten op eigen houtje vergunningen voor nieuwe stallen uitgeven, in een regio waar de veehouderij juist heel fors moet krimpen?
Met het interimbeleid wordt geen beleid gemaakt voor het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming of de Omgevingswet. Ook verleent de gemeente Ede geen natuurvergunningen. Daarvoor is de provincie Gelderland het bevoegd gezag. Het beleid is gericht op stikstofreductie bij planologische besluitvorming.
Is het mogelijk dat hiermee valse verwachtingen voor de toekomst worden gewekt voor veehouders die mogelijk hun bedrijf moeten beëindigen in plaats van te investeren?
De gemeente stelt in haar concept interimbeleid dat dit beleid wil aansluiten bij toekomstig rijks- en provinciaal beleid voor het landelijk gebied. Het interimbeleid wordt nog afgestemd met de provincie Gelderland om vast te stellen dat het past binnen de Gelderse Maatregelen Stikstof en de Gelderse gebiedsprogramma’s.
Is het mogelijk dat hiermee nieuwe juridische feiten worden gecreëerd die tot nieuwe problemen leiden?
Dat zie ik niet. Met het voorgenomen beleid van de gemeente wil zij juist aansluiten bij toekomstig Rijks- en provinciaal beleid voor het landelijk gebied. Het gaat daarbij om interimbeleid in afwachting van het Rijks- en provinciaal beleid. Daarnaast zal in een vergunningverleningsprocedure de provincie Gelderland, het bevoegd gezag, per geval beoordelen of een natuurvergunning verleend kan worden.
Hoe wenselijk is het dat gemeenten buiten de Provinciale Programma’s Landelijk Gebied (PPLG’s) en het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) dit soort verstrekkende keuzes voor de toekomst van dit gebied maken?
Dat gemeenten actief willen meedenken bij het creëren van beleid rond het toekomstbestendig gebruik van het landelijk gebied is iets wat volledig past bij de gebiedsgerichte aanpak van het NPLG en de PPLG’s. Het is heel goed dat de gemeente Ede deze rol nu al zo proactief oppakt, zeker gezien het aantal veehouderijen in deze gemeente. Daarbij is het wel van belang dat gemeenten afstemming zoeken met de provincies en beleid formuleren dat in ieder geval strookt met de landelijke doelen. De gemeente Ede is ook een actieve deelnemer in het Gelderse gebiedsprogramma. Voor de uitvoering van gebiedsprogramma’s vragen de provincies middelen aan uit het Transitiefonds. Om van deze middelen gebruik te kunnen maken is het nodig dat gemeentelijke voorstellen (inclusief bijvoorbeeld planschadevergoedingen) worden opgenomen in de provinciale gebiedsprogramma’s. Die afstemming ontstaat daarmee vanzelf.
Zijn er middelen voor het Rijk of provincies om gemeenten te hinderen nieuwe vergunningen voor nieuwe stallen uit te geven?
In een vergunningprocedure voor het realiseren van nieuwe stallen zal de initiatiefnemer bij de gemeente een omgevingsvergunning aan moeten vragen waarbij de natuurvergunning kan aanhaken. In dat geval moet de gemeente bij de provincie een verklaring van geen bedenking (een vvgb) vragen op basis waarvan de provincie in kan stemmen met de gevraagde activiteit. Het is ook mogelijk dat de initiatiefnemer apart een natuurvergunning bij de provincie aanvraagt. De provincie zal per geval beoordelen of een vvgb dan wel een aparte natuurvergunning verleend kan worden. In de beantwoording van vraag 4 is aangegeven dat met het interimbeleid geen beleid wordt gemaakt voor het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming of de Omgevingswet. Het beleid is gericht op stikstofreductie bij planologische besluitvorming.
Voor wat betreft het vaststellen van bestemmingsplannen hebben in eerste instantie de provincie en waar aan de orde het Rijk de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen tegen het ontwerpbestemmingsplan. Daaropvolgend kunnen zij, als provinciale respectievelijk nationale belangen niet op een doeltreffende manier in het door de gemeente vastgestelde plan worden behartigd, een reactieve aanwijzing geven. In dat geval treedt het gedeelte van het bestemmingsplan waartegen de reactieve aanwijzing is gericht, niet in werking en moet het bestemmingsplan conform de reactieve aanwijzing worden vastgesteld. Onder de Omgevingswet kan het Rijk en de provincie een ander bestuursorgaan instrueren over de inhoud van bijvoorbeeld een bestemmingsplan (onder de Omgevingswet genoemd «omgevingsplan»). Dit kan door middel van instructieregels of instructies.
De Engbertsdijksvenen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel ««Onvoorstelbare» actie van Staatsbosbeheer leidt tot woede in Kloosterhaar: «Dit valt niet uit te leggen»»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom Staatsbosbeheer ervoor kiest om het leemdepot in het natuurgebied zelf (in moerasgebied) aan te leggen?
Van Staatsbosbeheer begrijp ik dat het leem nodig is voor natuurherstelwerkzaamheden in het betrokken natuurgebied. Na een grondige analyse van de mogelijke depotlocaties is deze locatie als best beschikbare locatie aangewezen. De gemeente Twenterand heeft omgevingsvergunningen verleend voor het depot. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunningen is tevens door een extern onderzoeks- en adviesbureau een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarbij onder andere is gelet op de vereisten vanuit de ruimtelijke ordening en op de effecten op flora en fauna. Ook veiligheid, overlast voor de omgeving en bereikbaarheid zijn afgewogen. Ik ben mij bewust van het feit dat de activiteiten van Staatsbosbeheer het herstel van dit beschermde natuurgebied tot doel hadden. Dat Staatsbosbeheer, samen met provincie en gemeente, bezig is om de natuur in het gebied te herstellen ondersteun ik. Tegelijkertijd vraag ik mij af of met betrekking tot het leemdepot ook anders, en met meer oog voor de natuur, gehandeld had kunnen worden. Dit heb ik bij Staatsbosbeheer aangekaart en Staatsbosbeheer heeft, in overleg met provincie Overijssel, besloten diepgaand onderzoek te gaan doen naar de ontstane situatie van het leemdepot in de Engbertsdijksvenen. Dit onderzoek gaat door een onafhankelijk extern onderzoeksbureau zorgvuldig worden uitgevoerd en moet gaan valideren wat er precies gebeurd is. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek ga ik vervolgens het gesprek aan met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer. Ik wil met hen afspraken maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Heeft Staatsbosbeheer voorafgaand aan de storting van leem in beeld gebracht welke flora en fauna op die plek aanwezig waren?
In de hiervoor genoemde ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunningaanvraag is aandacht besteed aan het aspect flora en fauna en is toentertijd geconcludeerd dat de aanleg en het gebruik van het tijdelijke gronddepot past binnen de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de bescherming van flora en fauna.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat dit stukje Natura 2000-gebied niet zo bijzonder en kwetsbaar is dat het beschermd moe(s)t worden? Zo ja, wat zegt dit dan over de rest van het Natura 2000-gebied?
Nee, die conclusie valt hier niet uit te trekken. Natura 2000-gebieden zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming.
Bent u ermee bekend dat de Engbertsdijksvenen overbelast zijn door stikstofuitstoot?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er, ondanks deze overbelasting, toestemming wordt verleend aan Staatsbosbeheer om extra stikstof uit te stoten?
Het leem is nodig voor natuurherstelmaatregelen die noodzakelijk zijn om de aanwezige habitats in stand te houden. Uitvoering van natuurherstel is vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Om die reden waren de activiteiten in kwestie mogelijk. Op basis van wat ik nu heb gelezen over deze kwestie, vraag ik mij wel af of hier ook anders, en met meer oog voor de natuur, gehandeld had kunnen worden. Als gezegd ga ik daarover, aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, het gesprek aan met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer. Ik wil met hen afspraken maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Waarop is de vergunningverlening voor de stikstofuitstoot van de machines, die worden gebruikt voor transport en aanleg van het leemdepot, gebaseerd?
Voor het depot zijn omgevingsvergunningen nodig. Deze zijn verleend door de gemeente Twenterand. Het leem is bedoeld voor natuurherstelmaatregelen en die vallen onder de vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Zie over het gebruik van die vrijstelling ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Hoe kan Staatsbosbeheer het behoud en herstel van de natuur in dit moerasgebied waarborgen?
Staatbosbeheer beheert het gebied in overeenstemming met de instandhoudingsdoelen waarvoor het gebied is aangewezen en voert samen met de provincie Overijssel natuurherstelwerkzaamheden uit om de natuur in de Engbertsdijksvenen te behouden en te herstellen. Door middel van monitoring wordt gevolgd of er sprake is van behoud en ook of verbetering optreedt. Er is een natuurdoelanalyse opgesteld voor het gebied waarin de huidige staat van de natuur staat beschreven. In de Engbertsdijksvenen zijn om verschillende redenen nog beperkt maatregelen uitgevoerd. Het Natura 2000-beheerplan Engbertsdijksvenen bevat de maatregelen die zullen worden uitgevoerd en tot behoud en herstel van de natuur moeten leiden.
Kan Staatsbosbeheer garanderen dat het gebied waar het depot is aangelegd weer in originele staat wordt achtergelaten en zo ja, wanneer?
Ja, Staatsbosbeheer heeft mij verzekerd dat dit zal gebeuren wanneer het leem gebruikt is voor de natuurherstelwerkzaamheden. Na afronding van de natuurherstelwerkzaamheden wordt het depot ontmanteld en het stuk land weer in originele staat achtergelaten. De verwachting is dat de werkzaamheden eind 2026 afgerond zullen zijn, waarna de oude situatie wordt hersteld.
Wie heeft de ophoging van het gebied tijdens het broedseizoen toegestaan en waarom?
Het depot is ingericht in 2018 en sindsdien zijn er in fasen verschillende partijen leem in het depot gereden. Dit is niet tijdens het broedseizoen gebeurd. Wel heeft de afwerking van het depot tijdens het broedseizoen plaatsgevonden in verband met de vele regenval die voor het broedseizoen heeft plaatsgevonden waardoor het vanuit veiligheidsredenen en draagkracht van de grond niet mogelijk was om deze werkzaamheden eerder uit te voeren. Er is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van nesten op het depot. Die waren niet aanwezig en zijn dan ook niet verstoord tijdens deze werkzaamheden, zo heeft Staatsbosbeheer mij verzekerd.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat Staatsbosbeheer niet heeft gemerkt dat er ook vervuild puin werd gestort?
Het puin dat is gestort bestaat uit gerecycled materiaal. Volgens de daarvoor geldende wettelijke normen mag daarin een laag percentage niet-steenachtige materialen bijgemengd zijn (1%). Vooralsnog bestaat er geen aanwijzing dat het gebruikte materiaal niet aan de normen zou voldoen, Staatsbosbeheer hanteert een norm van 0,1% en is dus strenger dan de wettelijke norm. Aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek moet (opnieuw) blijken dat er geen aanwijzing bestaat dat het gebruikte materiaal niet aan de normen zou voldoen.
Hoe wordt de kwaliteit van de aangeleverde gronden gecontroleerd?
Alle geleverde partijen grond zijn getoetst conform het Besluit Bodemkwaliteit en voldoen aan de achtergrondwaarde.
Heeft Staatsbosbeheer inzichtelijk gemaakt wat dit project betekent voor de flora en fauna in de Engbertsevenen op de korte en lange termijn?
Ja, voor het natuurherstel is een inrichtingsplan opgesteld, zijn hydrologische onderzoeken uitgevoerd en is tevens een ecologische analyse gedaan.
Hoe gaat Staatsbosbeheer in de toekomst dit soort schade voorkomen?
De schade waarnaar in het artikel wordt verwezen is het uitspoelen van leem in de Friese Koelen. Een deel van het leem heeft onbedoeld weg kunnen spoelen door langdurige regenval en het ontbreken van voldoende voorzorgsmaatregelen om regenwater af te voeren. Omdat leem in de Friese Koelen is gespoeld, is het oppervlaktewater vertroebeld. Om dit in de toekomst te voorkomen zijn de volgende maatregelen getroffen: a) er zijn sloten gegraven rondom de plaats waar het leem is opgeslagen zodat eventuele uitspoeling in de sloot komt en niet in de Friese Koelen (de sloot kan eenvoudig worden schoongemaakt) en b) de vorm van de opslagplaats is aangepast, waardoor water alleen nog afstroomt via de gegraven sloot. Als gezegd wil ik, aan de hand van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, in gesprek met de provincie Overijssel, de gemeente Twenterand en Staatsbosbeheer, onder meer om afspraken te maken om dergelijke situaties te voorkomen.
Wordt er naast de positieve invloed van het opbrengen van deze grond ook rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen en zo ja, welke?
Eventuele negatieve gevolgen zijn er naar verwachting niet. Er worden kades hersteld als hydrologische herstelmaatregelen. Het leem wordt gebruikt voor de binnenzijde van de nieuwe kades, om daarmee hun waterdoorlatendheid tot een minimum te beperken. Tevens worden de diepe sloten met dit leem gedempt om hiermee de wegzijging naar de ondergrond te voorkomen.
Zijn er nog meer vergelijkbare projecten gepland en zo ja welke, waar en wanneer?
Ja, in de hoogveengebieden Bargerveen en Fochteloërveen zijn of worden vergelijkbare werkzaamheden uitgevoerd. Zo nodig zal ik op basis van de uitkomsten van het onafhankelijk extern onderzoek, afspraken maken met Staatsbosbeheer en de betrokken provincie en gemeente om vergelijkbare situaties in deze gebieden te voorkomen.
Zijn de gevolgen van de aanleg van dit depot meegenomen in de natuurdoelanalyse van het betreffende gebied?
De natuurdoelanalyse gaat over de stand van de natuur. De aanleg van dit depot is hierop niet van invloed.
De publicatie van het onderzoek van Investico en EenVandaag in het bericht 'Een groenstrook is niet genoeg' |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een groenstrook is niet genoeg»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat één op de vijf kinderen last heeft van astma door luchtvervuiling en circa 100.000 kinderen lessen volgen op scholen naast drukke snelwegen? Hoe bent u van plan ouders te informeren over de gezondheidsgevaren van de luchtkwaliteit waaraan hun kinderen blootgesteld worden?
Het is belangrijk dat iedereen, dus ook kinderen, schone lucht kan inademen, ook op school. Vanuit het Schone Lucht Akkoord is in januari 2023 een advies uitgebracht hoe gemeenten moeten omgaan met ruimtelijke inrichting in relatie tot gevoelige bestemmingen4. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar mensen die gevoelig zijn voor luchtvervuiling langdurig blijven, zoals scholen en kinderdagverblijven. Gevoelige mensen zijn onder andere kinderen (<18 jaar), ouderen (>65 jaar), mensen met luchtwegaandoeningen zoals astma, mensen met hart- en vaataandoeningen, mensen met diabetes, en zwangeren (vanwege de risico’s voor de ongeboren kinderen).
De bevoegdheid voor het plaatsen van (gevoelige) bestemmingen ligt bij gemeenten. Die hebben immers de lokale kennis hierover en het is belangrijk dat zij hun GGD betrekken bij zulke besluiten. Vanuit mijn verantwoordelijkheid breng ik het SLA advies over dit onderwerp onder de aandacht van de gemeenten in Nederland zodat zij hierover in gesprek kunnen met bewoners.
Door de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord en via inzet voor bronbeleid in nieuwe normen in Europa pakken we luchtvervuiling aan de bron aan. Het voorkomen van luchtvervuiling aan de bron leidt uiteindelijk naar de meeste gezondheidswinst.
Deelt u de mening dat het uitermate belangrijk is dat de luchtkwaliteit niet leidt tot ongelijke gezondheidsbescherming op basis van de welvarendheid? Welke concrete maatregelen gaat u treffen, zodat de overheid aan haar zorgplicht voldoet, en de luchtkwaliteitsplannen de gezondheid van alle Nederlanders beschermen?
Met de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord zet ik samen met de aangesloten gemeenten en provincies stappen om de luchtkwaliteit overal te verbeteren. Wij nemen hiertoe veel concrete maatregelen die direct op de bron van vervuiling effect hebben, zoals een roettest in de APK, aanscherping van de regels voor industrie, luchtkwaliteitseisen in aanbestedingen en walstroom voor de scheepvaart. Deze maatregelen voorkomen dat emissies ontstaan en leiden tot de meeste gezondheidswinst.
In het Schone Lucht Akkoord zetten wij ons extra in voor zogenoemde hoogrisicogroepen: hoog blootgestelde groepen en hoog gevoelige groepen. Dit moet leiden tot kleinere verschillen in blootstelling tussen mensen in verschillende delen van ons land. Het SLA heeft het Advies Bescherming Hooggevoelige Groepen in januari uitgebracht en dat breng ik onder de aandacht van de gemeenten in Nederland. Gemeenten van het SLA zijn nu aan zet om beleid ter bescherming van gevoelige groepen te maken. Ik breng dit advies ook onder de aandacht van gemeenten die nog niet bij het Schone Lucht Akkoord zijn aangesloten, die niet verplicht zijn om het over te nemen. Hiermee geef ik ook invulling aan de motie Hagen5.
Ook zijn wij met het SLA bezig met pilots om een aanpak voor hoogblootgestelde gebieden uit te werken dat handvatten voor overheden moet geven om de gezondheidswinst op locaties met de hoogste belasting te borgen.
Bent u van mening dat de huidige richtlijn over luchtkwaliteit en adviesafstanden voor gevoelige bestemmingen voldoende is om gezondheidsrisico’s te voorkomen?
Het huidige Besluit gevoelige bestemmingen gold sinds 2009 maar is in de praktijk weinig toegepast, vooral omdat het alleen gaat over situaties met (dreigende) overschrijdingen van de EU-normen terwijl die nu in de praktijk bijna overal worden gehaald.
Het besluit gevoelige bestemmingen vervalt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is in het Schone Lucht Akkoord gewerkt aan een nieuw Advies Bescherming Hooggevoelige Groepen dat januari dit jaar is uitgebracht. Hiermee kunnen gemeenten gevoelige bestemmingenbeleid invoeren en toepassen om gezondheidsrisico’s te voorkomen.
In hoeverre biedt de nieuwe informatie over de schadelijkheid van lage niveaus van langdurige blootstelling aan fijnstof en stikstofdioxide kansen voor aanpassingen van het huidige emissiebeleid?
Het klopt dat lagere concentraties van luchtvervuilende stoffen zoals stikstofdioxide en fijnstof meer gezondheidseffecten veroorzaken dan tot voorheen werd aangenomen. Dit hebben instituten zoals de WHO, de Gezondheidsraad en het RIVM in kaart gebracht. Daarom zijn de nieuwe WHO-advieswaarden van 2021 lager bijgesteld. De Europese luchtkwaliteitsrichtlijn wordt nu herzien, mede op basis van deze inzichten.
Ziet u een mogelijkheid om wetgeving over vervanging van luchtbehandelingssystemen te herwaarderen, zodat de regels passen bij de gevoeligheid van locaties? Zo nee, waarom niet?
Schoolbesturen in het primair onderwijs zijn verantwoordelijk voor onderhoud van hun scholen en in beginsel dus ook voor het onderhoud en eventuele vervanging van luchtbehandelingssystemen. Schoolbesturen krijgen jaarlijks middelen vanuit de lumpsum, waarmee zij budget kunnen reserveren voor onderhoudswerkzaamheden aan luchtbehandelingssystemen. Veel scholen met luchtbehandelingssystemen hebben al een onderhoudscontract met installateurs die onderhoudswerkzaamheden uitvoeren. Daarnaast heeft OCW in samenwerking met Ruimte-OK een handreiking gemaakt over optimale ventilatie waar ook aandacht wordt gevraagd voor onderhoud6.
Bent u van plan om gevoelige locaties op de hoogte te stellen van de GGD-richtlijn en de gezondheidsrisico’s van vervuilde lucht?
Het SLA heeft het Advies Bescherming Hooggevoelige Groepen in januari uitgebracht en dat breng ik onder de aandacht van de gemeenten in Nederland. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor de inrichting van hun ruimte. Vanuit hun bevoegdheid en kennis over de lokale situaties kunnen zij actie ondernemen. Hierbij kunnen ze ook advies inwinnen bij hun GGD over de gezondheidsrisico’s bij huidige en toekomstige gevoelige bestemmingen.
Deelt u de mening dat de Europese kwaliteitsnormen voor luchtkwaliteit niet robuust genoeg zijn om gezondheidsschade te voorkomen?
De huidige EU-richtlijn wordt nu herzien en naar verwachting worden de normen aangescherpt. Er is nog geen drempelwaarde van luchtvervuiling gevonden waaronder geen gezondheidsschade voorkomt. Zo treden er zelfs onder de WHO-advieswaarden ook gezondheidseffecten op. Daarom sturen wij met het Schone Lucht Akkoord op gezondheidswinst en houden wij daarmee zicht op het eindresultaat dat wij willen bereiken: schone en gezonde lucht voor iedereen.
In hoeverre bent u bereid om zich op Europees niveau opnieuw in te zetten om de richtlijnen gelijk te stellen aan de WHO-advieswaardes?
De WHO-advieswaarden zijn leidend voor mijn beleid op luchtkwaliteit. Dit is voor mij niet hetzelfde als deze advieswaarden overnemen als Europese grenswaarden. Op 15 mei heb ik een brief7 gestuurd over de inzet van Nederland in de Raad met betrekking tot de richtlijn Luchtkwaliteit. Daarin heb ik aangegeven dat het doel is: tijdig een ambitieuze, maar haalbare richtlijn die leidt tot verdere verbetering van de luchtkwaliteit in Europa, en dus ook in Nederland.
Kunt u een tijdpad schetsen waarin de WHO-normen worden behaald conform de motie van de leden Bouchallikh en Van Esch?2 Welke maatregelen kunt u nemen om te verzekeren dat het beleid nagestreefd wordt?
Mijn streven is om bij het vaststellen van de SLA-uitvoeringsagenda 2024–2030 op te nemen in welk tempo en met welke tussenstappen wij in Nederland naar de WHO-advieswaarden toe kunnen werken. Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op dat traject.
Welke concrete maatregelen kunt u treffen om de aanpak voor de luchtkwaliteitsdoelen van beleidsterreinen te harmoniseren? Hoe betrekt u in die harmonisering het onderzoek «Inventarisatie van benodigde maatregelen om WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit in 2030 te realiseren»3 van het RIVM, waarin de mogelijke maatregelen voor verschillende ministeries uiteen zijn gezet? Hoe werkt u in dezen met de andere ministeries samen?
Ik ben met medeoverheden en andere ministeries in gesprek over de uitkomsten van het RIVM-onderzoek naar de WHO-advieswaarden. Met hen verken ik welke aanvullende stappen we samen kunnen zetten. Ik kan daar nog niet op vooruitlopen. De resultaten neem ik op in de uitvoeringsagenda 2024–2030 van het Schone Lucht Akkoord.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat alle gemeenten de middelen hebben om beleid te voeren om de doelstellingen van het Schone Lucht Akkoord te behalen?
Alle gemeenten in Nederland kunnen bij het Schone Lucht Akkoord aansluiten. Inmiddels zijn dat bijna 100 gemeenten met ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking.
Via het Schone Lucht Akkoord kunnen gemeenten en provincies financiering voor emissieverlagende projecten aanvragen, via de Specifieke Uitkering Schone Lucht Akkoord. Ook delen de deelnemende overheden kennis en ervaringen met elkaar, om successen en voorbeelden te delen en om knelpunten bij de uitvoering te overbruggen.
Wij rapporteren elk jaar over de uitvoering van de SLA-maatregelen en elke twee jaar over het geprognosticeerde doelbereik. Op basis van die resultaten kijken wij of er extra inzet nodig is om de uitvoering en onze doelen te realiseren. De voortgangsmeting van maart 2022 liet zien dat het Schone Lucht Akkoord tot nu toe op koers ligt, mits de maatregelen volledig worden uitgevoerd en op voorwaarde dat het klimaat- en stikstofbeleid niet ongunstig voor de luchtkwaliteit wordt geformuleerd.10
Methaanemissies in Turkmenistan |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Mind-boggling» methane emissions from Turkmenistan revealed»?1
Ja.
Klopt het dat de methaanuitstoot van de grootste twee olie/gasvelden van Turkmenistan optelt tot een uitstoot van 366 Mton CO2-equivalenten en dat deze uitstoot dus ruim twee keer zoveel is als de totale uitstoot van broeikasgassen in heel Nederland in 2021, namelijk 172 megaton CO2-equivalenten?
De berekende 366 megaton CO2-equivalente emissies (Mton CO2-eq) van de methaanuitstoot van de grootste twee olie- en gasvelden van Turkmenistan uit het artikel is gebaseerd op een bepaalde omrekeningswaarde van het broeikaseffect van methaan naar dat van CO2. Er is hierbij gerekend met de Global Warming Potential (GWP) 20 waarde, en niet met de gebruikelijke GWP-100 waarde (waar het Nederlandse uitstootcijfer van 172 Mton CO2-eq op is gebaseerd). Rekenen met een GWP-20 waarde betekent dat het effect van broeikasgassen wordt omgerekend naar het effect van CO2 op basis van de bijdrage over een periode van 20 jaar in plaats van 100 jaar. Omdat methaan een sterk broeikasgas is met een relatief korte levensduur is het effect in de atmosfeer in vergelijking met CO2 over een periode van 20 jaar veel sterker (81 keer zo sterk) dan 100 jaar (29 keer zo sterk). Om de twee uitstootcijfers te kunnen vergelijken moeten we deze in dezelfde GWP-waarde bekijken. Op basis van de GWP-100 waarde is de Turkmeense methaanuitstoot circa 128 Mton CO2-eq en dus minder dan de nationale uitstoot van Nederland van 172 Mton CO2-eq. Dat neemt niet weg dat het nog steeds om een enorme uitstoot gaat.
Deelt ui de mening dat een ambitieuze inzet op reductie van relatief eenvoudig te vermijden methaanuitstoot wereldwijd een belangrijke stap is in de internationale klimaataanpak, zoals ook overeengekomen in de Global Methane Pledge? Bent u bereid zich er voor in te zetten dit een belangrijk speerpunt te maken in de onderhandelingen bij de COP28 in de Verenigde Arabische Emiraten?
Reduceren van methaanuitstoot maakt inderdaad onderdeel uit van een effectieve internationale klimaataanpak, via de nationale klimaatplannen van landen (NDC’s) en via de Global Methane Pledge. Er zijn hierbij inmiddels al meer dan 150 landen aangesloten. Nederland zet zich er in EU-verband voor in, onder meer tijdens COP28, dat het doel van de Global Methane Pledge- het reduceren van de mondiale methaanuitstoot met 30% in 2030 ten opzichte van het niveau van 2020 – wordt gehaald. Ook zet Nederland er in zijn klimaatdiplomatie op in om meer landen zich te laten aansluiten bij de Global Methane Pledge.
Daarnaast geeft de EU financiële steun aan het Methane Alert and Response System (MARS), een initiatief van het VN-Milieuprogramma (UNEP) dat is gericht op het vroegtijdig detecteren van grote methaanemissies en het aanpakken hiervan in samenwerking met partners, zoals het International Methane Emissions Observatory (IMEO), de door UNEP gelanceerde Climate and Clear Air Coalition en bedrijven aangesloten bij het Oil and Gas Methane Partnership 2.0.
Op welke wijze kan Nederland, alleen of in Europees verband, druk uitoefenen om deze methaanemissies te reduceren, wetende dat dit vrij eenvoudig en zeer kosteneffectief mogelijk is? Welke expertise kan Nederland en/of Europa inzetten om landen zoals Turkmenistan hierbij te helpen? Welke expertise is er vanuit de olie- en gassector aanwezig om dit probleem te helpen oplossen?
Het kabinet vindt het belangrijk om, met internationale partners, in kaart te brengen hoe de methaanemissies in Turkmenistan kunnen worden verminderd en of hierbij concrete assistentie kan worden aangeboden. Hiervoor is het allereerst zaak om de dialoog over methaanemissies (verder) aan te gaan met de Turkmeense autoriteiten, zoals ook reeds wordt gedaan door UNEP en de EU. Methaanemissiereductie is voor de EU een prioriteit in de energiesamenwerking met Turkmenistan, naast onder meer het bevorderen van hernieuwbare energie. Afgelopen november organiseerde de EU-delegatie in Asjchabat een conferentie over beide onderwerpen. Ter opvolging hiervan wordt gewerkt aan een gezamenlijk energieprogramma, dat volgend jaar van start moet gaan. Nederland zal deze methaan-problematiek ook opbrengen in de eigen bilaterale contacten met de Turkmeense autoriteiten en daarbij aangeven dat bij verschillende Nederlandse bedrijven expertise is voor het detecteren en tegengaan van methaanlekkages bij de productie en opslag van olie en gas, alsook in het gasleidingnetwerk.
OP 29 mei jl. heeft VS-klimaatgezant John Kerry gesproken met de Turkmeense president Serdar Berdimuhamedov over het belang van internationale samenwerking om klimaatverandering tegen te gaan, inclusief door het reduceren van methaanemissies2. VS-buitenlandminister Antony Blinken heeft dit onderwerp tevens besproken met zijn Turkmeense ambtgenoot Rashid Meredov op 24 april jl. bij diens bezoek aan Washington.3
Welke rol zou de Verenigde Arabische Emiraten als gastheer en organisator van de COP28 kunnen spelen in het bewegen van Turkmenistan (en andere landen) op dit punt?
Als gastland en organisator van COP28 is de Verenigde Arabische Emiraten er veel aan gelegen om een succes te maken van COP28. Als één van de prioriteiten geeft de VAE aan dat ze de wereld op koers willen brengen naar het 1,5 graden doel en dat is niet mogelijk zonder ook methaanemissies aan te pakken. Zowel de VAE als Nederland behoren tot de ruim 150 ondertekenaars van de Global Methane Pledge en COP28 biedt een goede gelegenheid om gezamenlijk te bespreken wat er meer nodig is – zowel op politiek als technisch niveau – om op basis van dialoog en samenwerking grote bronnen van methaanemissies aan te pakken, zoals die in Turkmenistan.
Bent u ook bereid de Verenigde Staten te wijzen op hun verantwoordelijkheid om methaanemissies te reduceren, aangezien de VS na Turkmenistan de grootste uitstoter van methaan is?
President Biden en EU-Commissievoorzitter Von der Leyen waren respectievelijk namens de VS en de EU gezamenlijk de initiatiefnemers van de Global Methane Pledge. Dit maakt het commitment van de VS bij methaanemissie-reductie duidelijk.
Het bericht 'Populariteit van SUV’s drukt gewicht Nederlandse auto omhoog (en vertraagt daling uitstoot)' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw appreciatie van het nieuwsbericht «Populariteit van SUV’s drukt gewicht Nederlandse auto omhoog (en vertraagt daling uitstoot)»?1
De strekking van dit artikel in de Volkskrant is dat de toename van de populariteit van de «sports utility vehicles» (hierna SUV/SUV’s) het gewicht van de personenauto’s in het Nederlandse wagenpark verhoogt en dat dit de daling in de (CO2-) uitstoot vertraagt. Ik herken het beeld dat auto’s steeds zwaarder worden, maar ik vind het te eenzijdig uiteengezet dat dit enkel komt door de SUV’s. Bij mijn antwoord op vraag 2 licht ik dit verder toe.
Vindt u het steeds groter en zwaarder worden van de gemiddelde Nederlandse auto een negatieve ontwikkeling?
Het steeds groter en zwaarder worden van de gemiddelde Nederlandse auto met een verbrandingsmotor heeft een negatief effect op de CO2-uitstoot. De komst van volledig elektrische auto’s heeft echter een zeer positief effect op de CO2-uitstoot. Volledig elektrische auto’s zijn relatief ook vaak zwaarder dan auto’s met een verbrandingsmotor, dat is vooral verklaarbaar vanwege het extra gewicht van de tractieaccu. Het groter en zwaarder worden van auto’s heeft daarnaast ook een negatieve impact op de (parkeer)ruimte in woonwijken en op wegen.
Echter, ongeacht de SUV-trend is de gemiddelde voertuigmassa van alle typen personenauto’s met verbrandingsmotor toegenomen de afgelopen jaren, onder meer vanwege betere en uitgebreidere veiligheidssystemen en ook door het toepassen van elektrificatie in combinatie met verbrandingsmotoren (o.a. hybride technieken en batterijpakketten). Die laatste ontwikkeling heeft deels ook geleid tot veiligere en schonere voertuigen met een verbrandingsmotor in ons wagenpark.
Wordt de daling van de totale CO2-uitstoot van het Nederlandse wagenpark afgeremd door de groei van grotere voertuigen zoals de «Sports Utility Vehicle» (SUV)?
Het ligt in de rede om te veronderstellen dat grotere en zwaardere voertuigen meer energie verbruiken en daarmee meer CO2-uitstoten (zie ook mijn antwoord op vraag 10). Omdat er geen bij wet vastgestelde definitie van een SUV is (zie mijn antwoorden op vraag 4 en 5) kunnen we alleen schattingen geven op de vraag of SUV’s de CO2-uitstoot van het Nederlandse wagenpark hebben afgeremd en zo ja, hoeveel.
Hoe wordt bepaald welke voertuigen in de Europese Unie of Nederland een SUV zijn en wordt hierbij ook onderscheid gemaakt met bijvoorbeeld een «Multiple Purpose Vehicle» (MPV) ofwel een familieauto?
In de EU zijn voertuigtypes vastgelegd in de Verordening2 «Goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens». Een SUV is geen officiële Europese voertuigcategorie. In de voorgenoemde Verordening wordt wel gebruik gemaakt van de categorie «off-road vehicle (ORV)» met als Europese aanduiding «G». Voor de «multiple purpose vehicle» (MPV) bestaat er wel een aparte voertuigcategorie (carrosseriecode AF).
Houdt de overheid hier data (bijvoorbeeld het aantal geregistreerde voertuigtypes) over bij?
De RDW heeft toegang tot deze informatie, maar registreert niet actief hoeveel voertuigen er van een bepaald type op de Nederlandse wegen rijden.
Welke (onbenutte) mogelijkheden en instrumenten hebben de Rijkoverheid (bijvoorbeeld via belastingen), provincies (bijvoorbeeld via de opcenten) of gemeenten (bijvoorbeeld via parkeervergunningen of -tarieven) om te sturen op het gewicht of de grootte van een auto?
Het Rijk stuurt met de autobelastingen op drie manieren op het gewicht of de grootte van een auto:
De Provincies innen zogenaamde «opcenten» via de motorrijtuigenbelasting (MRB) van het Rijk. Provincies kunnen met dit instrument niet zelf differentiëren in het gewicht of de grootte van een personenauto. Zij zijn gehouden om de MRB-systematiek van het Rijk te volgen.
Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet parkeertarieven en parkeervergunningen onder andere afhankelijk stellen van de ingenomen oppervlakte. Dit biedt gemeenten theoretisch de mogelijkheid om te sturen op de grootte van een auto. Voor zover mij bekend wordt dit niet toegepast door Nederlandse gemeenten. Ik acht dit ook niet als een reëel instrument vanwege de handhaving van een dergelijke differentiatie in de praktijk.
Acht u het noodzakelijk om de groei van grotere en zwaardere voertuigen af te remmen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe doet u dat en vindt u het instrumentarium waar naar gevraagd wordt onder vraag 6 toereikend?
Nee, als overheid sturen we via de maatregelen zoals genoemd in het antwoord op vraag 6. Dat instrumentarium vind ik toereikend. Het staat mensen vrij om uiteindelijk hun eigen keuze te maken bij de aanschaf van hun auto.
Zijn er landen bij u bekend die actief sturen op het stimuleren van het bezit en gebruik van kleinere auto’s of het ontmoedigen van grote en zwaardere auto’s? Zo ja, hoe doen deze landen dat?
Ik heb op dit moment geen informatie of andere landen naast fiscaal beleid specifiek sturen op het stimuleren van bezit en gebruik van kleinere auto’s en het ontmoedigen van grote en zwaardere voertuigen. Op dit moment zie ik daar ook geen aanleiding toe, omdat we in Nederland naast de in het antwoord op vraag 6 geschetste maatregelen niet sturen op het ontmoedigen van grote en zwaardere auto’s. Als die aanleiding in de toekomst wel ontstaat, zal ik kijken naar eventuele effectieve beleidsmaatregelen van andere landen.
Maakt de overheid onderscheid in voertuigtypes bij (dodelijke) verkeersongevallen? Zo ja, blijkt hieruit dat grotere voertuigen vaker of minder vaak betrokken zijn verkeersongevallen?
Bij de registratie van verkeersongevallen met motorvoertuigen in het bestand geregistreerde ongevallen in Nederland (BRON) wordt indien mogelijk het kenteken van de betrokken voertuigen geregistreerd. Als een kenteken is geregistreerd dan bestaat de mogelijkheid om deze registratie te koppelen met voertuiggegevens uit het kentekenregister van de RDW, waaronder de voertuigcategorie (carrosseriecode AF) en gewichtsklasse. Als bij een ongeval meerdere voertuigen betrokken waren kan daarmee echter nog niet achterhaald worden welk voertuig de veroorzaker van het ongeval was, en of de voertuigcategorie of het gewicht een rol heeft gespeeld bij het ongeval en de ernst daarvan. Dit kan alleen achterhaald worden als specifieker onderzoek naar het betreffende ongeval wordt gedaan.
Resulteert het weggebruik van een SUV tot meer uitstoot van fijnstof, bijvoorbeeld omdat de auto zwaarder is of de banden groter? Hoe zit dat met andere stoffen?
Het weggebruik van grotere en zwaardere voertuigen met verbrandingsmotor resulteert vooral in de uitstoot van meer CO2 aangezien deze voertuigen ten opzichte van kleinere modellen meer brandstof verbruiken. De grootte van een voertuig heeft niet veel invloed op de uitstoot van andere stoffen zoals dieselroetdeeltjes (Pm/Pn), stikstofoxiden (NOx), koolwaterstoffen (HC) en koolmonoxide (CO). Dit komt omdat alle moderne voertuigen met verbrandingsmotor voorzien zijn van systemen voor behandeling van uitlaatgassen zoals driewegkatalysatoren voor benzineauto’s en roetfilters en SCR-katalysatoren voor dieselauto’s. Indien de uitlaatgasnabehandeling van deze systemen goed functioneert dan is de uitstoot van vervuilende stoffen in de uitlaat zeer laag. Dit geldt voor zowel kleine, lichte als ook voor grote, zware auto’s. Elektrische auto’s hebben geen uitstoot aan uitlaat.
Bij grotere, zwaardere voertuigen en bij grotere, bredere banden komt in de praktijk gemiddeld meer bandenslijpsel en fijnstof vrij dan bij kleinere, lichtere auto’s met kleinere, smallere banden. Het Rijk adviseert automobilisten de banden goed op spanning te houden door deze elke twee maanden te controleren. Hiermee wordt onnodige slijtage voorkomen. Bovendien helpt het om in de lente en zomer niet door te blijven rijden op winterbanden, omdat deze bij hogere temperaturen harder slijten dan zomer- of allseasonbanden. Tot slot zijn nieuwe banden voorzien van een Europees bandenlabel waarop de prestaties van de band staan aangegeven. De Europese Commissie heeft aangekondigd dat op termijn ook de bandenslijtage op het label zal worden opgenomen zodat de automobilist kan kiezen voor banden die minder hard slijten.
Op welke manieren stuurt de EU of Nederland op de energie efficiëntie van voertuigen? Bestaan hier normen voor? Zo nee, vindt u het wenselijk dat hier normen voor komen?
Zowel de EU als Nederland hebben maatregelen genomen om de energie-efficiëntie van voertuigen te stimuleren. Zo hebben Europese CO2-normen voor voertuigen geleid tot een daling van het brandstofverbruik. In Nederland stimuleren we energie-efficiënte voertuigen daarnaast door ons BPM-systeem en subsidiëren we elektrische auto’s, die per definitie energie-efficiënter zijn dan auto’s met verbrandingsmotor. Tot slot zorgen energielabels voor extra bewustzijn bij consumenten, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken bij de aanschaf van een nieuwe auto. De genoemde maatregelen hebben de afgelopen jaren bijgedragen aan een efficiëntievergroting van voertuigen.
Het verdwijnen van de traditie van Paas- en Vreugdevuren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de eerste Paasvuren al dreigen te sneuvelen door de rigide stikstofregels die een eeuwenoude traditie de nek omdraaien?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u ermee bekend dat bouwers van Paas- en Vreugdevuren aan veel te ingewikkelde vergunningsaanvragen worden onderworpen waardoor Paas- en Vreugdevuren vogelvrij zijn verklaard en sneuvelen zodra 'groene moraalridders' het voor het zeggen krijgen, zoals nu in de provincie Overijssel? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?2, 3, 4
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat er een vergunningplicht geldt indien een plan of project significant negatieve effecten op een of meer Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Indien er sprake is van significant negatieve effecten moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen. Provincies zijn bevoegd gezag voor de vergunningverlening.
Er heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de provincie Overijssel. Daaruit blijkt dat deze provincie ondersteuning biedt om de ruim 200 geïnventariseerde paasvuren in deze provincie doorgang te laten vinden. De provincie heeft aangegeven dat het merendeel van deze vuren door kan gaan. Naar verwachting geldt voor 10 tot 20 vuren dat ze alleen kunnen doorgaan bij verplaatsing of verkleining.
Deelt u de mening dat de traditie van Paas- en Vreugdevuren het verdient om te worden beschermd? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze traditie te beschermen, zodat deze voor toekomstige generaties behouden blijft? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden?
Ik deel de mening dat tradities belangrijk zijn. De leden Van der Plas en Eppink hebben het kabinet verzocht om met de provincies als bevoegd gezag in gesprek te gaan over het zo veel mogelijk toestaan van paasvuren, en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming biedt om rekening te houden met culturele omstandigheden (motie van de leden van der Plas en Eppink over het behoud van de traditie van Paasvuren, Kamerstuk 34 682, nr. 121, ingediend 23 februari 2023).
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 moet ook bij tradities geldende wet- en regelgeving in acht worden genomen. Uit een gesprek tussen LNV en provincies is gebleken dat de betreffende provincies bereid zijn om tegemoet te komen aan initiatiefnemers zodat de vuren zo veel mogelijk door kunnen gaan. Daardoor kunnen ruim 200 Paasvuren doorgang vinden. In 10 tot 20 gevallen is dit niet mogelijk op de locatie of in de omvang die een initiatiefnemer voor ogen staat. Het is dan aan de initiatiefnemer om het vuur te verplaatsen, te verkleinen of ervan af te zien. De provincies kijken bij de uitvoering van de Wet natuurbescherming via deze weg optimaal naar de mogelijkheden om de traditie in stand te houden.
Het bericht 'Ministerie betaalde al 15.000 euro aan actiegroep Lelystad Airport: ‘Dit is van de zotte’' |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ministerie betaalde al 15.000 euro aan actiegroep Lelystad Airport: «Dit is van de zotte»»?1
Ja.
Wat is de reden dat ervoor wordt gekozen om dwangsommen te betalen in plaats van aan het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo-verzoek) van Stichting Laagvliegen te voldoen? Kunt u uitleggen hoeveel capaciteit u hiervoor nodig heeft en wanneer u denkt wel genoeg capaciteit te hebben om aan het Woo-verzoek te voldoen, indien een personeelstekort daadwerkelijk de reden van de vertraging is?
Vanwege de complexiteit en de omvang van het verzoek heeft het de nodige tijd gekost te achterhalen om welke bestanden het daadwerkelijk ging. Het blijkt daarnaast niet eenvoudig om bestanden van deze omvang ter beschikking te stellen. Ik betreur het dat het langer heeft geduurd dan de daarvoor geldende wettelijke termijnen, waardoor er een dwangsom is opgelegd. Inmiddels heeft er overleg plaatsgevonden met de indieners van het Woo-verzoek. Afgesproken is dat gelet op de omvang van de bestanden deze de komende periode gefaseerd gepubliceerd zullen worden.
Kunt u exact aangeven op welke manier u de Nationale Emissiereductie Commitments (NEC)-richtlijn ten aanzien van het al dan niet verplicht rapporteren over emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus interpreteert?
Zie antwoord op vraag 4.
Hoe interpreteert u de zinsnede: «The following memo-items shall also be included: 1A3ai(ii) International aviation cruise (civil) 1A3aii(ii) Domestic aviation cruise (civil)» in de NECD 2016/2.284 review guidelines voor 2022 die op 4 maart 2022 zijn gecommuniceerd?
Voor het antwoord op de vraag of er een juridische verplichting bestaat voor het rapporteren van de luchtvaartemissies boven de 3.000 voet, moet in eerste instantie worden gekeken naar de tekst in de National Emission Ceilings (NEC) Directive (2016/2284/EU). Hierin staat in Bijlage IV dat de lidstaten hun nationale emissie-inventarissen moeten opstellen met gebruikmaking van de methoden die zijn vastgesteld door de partijen bij het LRTAP-verdrag (EMEP/EEA Reporting Guidelines). Hierin worden de landen verzocht gebruik te maken van het EMEP/EEA-richtsnoer voor de inventarisatie van emissies van luchtverontreinigende stoffen (EMEP/EEA Guidebook).
Het gebruik van de Guidelines is dus juridisch bindend, het gebruik van de Guidebook niet. In de Guidelines staat: «Cruise emissions from domestic and international aviation shall not be included in national totals. These cruise emissions should be reported separately as memorandum items in the annex I reporting template.»
Het gebruik van «should» in plaats van «shall» duidt erop dat het geen juridische verplichting betreft. Dat er vervolgens in de Review Guidelines 2022 wel met «shall» wordt gewerkt – want dat is waar de vraag aan refereert – doet hier niets aan af. De Review Guidelines zijn in opdracht van de Europese Commissie door een extern bureau opgesteld met als doel dat alle leden van het review team hetzelfde toetsingskader gebruiken. De Review Guidelines zijn niet officieel vastgesteld via comitologie en bevatten daarom ook geen bindende bepalingen. De review die in 2022 is uitgevoerd, heeft dan ook niet geleid tot een aanbeveling dat Nederland de luchtvaartemissies boven de 3.000 voet wel zou moeten rapporteren.
Los van de vraag of het rapporteren van deze emissies wel of niet juridisch verplicht is, heeft de Tweede Kamer inmiddels al de toezegging2 ontvangen dat deze emissies voortaan in de jaarlijkse emissie-inventarisatie zullen worden meegenomen. De eerstvolgende rapportage komt naar verwachting begin 2024 beschikbaar, met daarin als memo-item de emissies over 2022.
Bent u bekend met de volgende alinea uit artikel 18 van de NEC-richtlijn: «De lidstaten stellen de voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze richtlijn en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.»?
De alinea uit artikel 18 is een standaard bepaling, waaraan lidstaten moeten voldoen, maar die niet als zodanig geïmplementeerd behoeft te worden.
Hoe is artikel 18 in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd? Wat zijn de vastgelegde sancties en wanneer worden die toegepast?
Voor de implementatie van deze richtlijn is het Besluit uitvoering EG-richtlijn nationale emissieplafonds, van 15 november 2004, opgesteld. Hierin staat dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de verplichtingen tot het opstellen en actualiseren van inventarissen en prognoses. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) voert deze taak in opdracht van de Minister uit. Het besluit bevat verder geen sanctiebepalingen.
Artikel 18 verplicht ertoe te voorzien in sancties op overtreding van nationale bepalingen die zijn vastgesteld ter implementatie van de richtlijn. Artikel 18 is niet geïmplementeerd, dit is niet noodzakelijk want sanctionering geschiedt in Nederland in het kader van de geldende regelgeving (bestuurlijke herstelsancties of strafrechtelijke sanctioneringsmogelijkheden) en vergunningverlening. (Zie hierover de wijziging van het Besluit van 24 oktober 2017 tot wijziging van het Besluit uitvoering EG-richtlijn nationale emissieplafonds, Staatsblad 2017, 422.)
Welke sancties heeft Nederland staan op onvolledige rapportage of het niet rapporteren van memo-items, conform de overeengekomen NEC-richtlijn Scope of Review?
Deze verplichtingen zijn gericht tot de lidstaten. Hiervoor geldt artikel 18 van de NEC-richtlijn niet. De Minister van IenW moet zorgen voor volledige rapportages. Doet de Minister van IenW dat niet, dan stelt de Europese Commissie Nederland in gebreke en kan Nederland voor het Hof van Justitie van de Europese Unie worden gedaagd.
Wat als uit de rapportage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) inderdaad blijkt dat de totale emissie van de luchtvaart aanzienlijk meer is dan waar nu vanuit wordt gegaan? Wat betekent dit voor de huidige stikstofaanpak?
Tot dusverre rapporteert Nederland alleen de emissies die op grond van de NEC-richtlijn verplicht moeten worden gerapporteerd, Dit betreffen de emissies binnen de start en landingscyclus tot 3.000 voet. De NOX-emissies boven 3.000 voet worden momenteel door het RIVM in beeld gebracht en deze emissies zullen vanaf 2024 worden toegevoegd aan de rapportage. De totale gerapporteerde NOX-emissies zullen daardoor hoger zijn dan tot dusverre is gerapporteerd.
Dit heeft geen consequenties voor de huidige stikstofaanpak. De depositiebijdrage van NOX-emissies van vliegverkeer boven 3.000 voet zijn verdisconteerd in de totale deposities, omdat de berekende totale deposities worden gekalibreerd aan de hand van metingen.
Verder draagt het vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens dat hoger vliegt dan 3.000 voet relatief beperkt bij aan de totale stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Uit onderzoek van de commissie m.e.r. en het RIVM volgt dat deze bijdrage gemiddeld over Nederland ongeveer 0,01% bedraagt3. Meer uitgebreide informatie over de bijdrage van de luchtvaart aan de totale stikstofdeposities is te vinden in de factsheet Luchtvaart en stikstof4. De feiten en cijfers in deze factsheet zijn geverifieerd door het RIVM.
Kloppen de berekeningen van Samenwerkende Actiegroepen Tegen Laagvliegen (SATL) waaruit blijkt dat de bijdrage van de luchtvaart aan de totale uitstoot van stikstof in Nederland zonder afkapgrens van 3.000 voet niet twee procent maar elf procent is? Deelt u de mening dat dit een aanzienlijk verschil is?
Het RIVM berekent hoeveel stikstof van vliegtuigen in Natura 2000-gebieden in Nederland neerslaat. Het RIVM kijkt daarbij tot een hoogte van 3.000 voet (ruim 900 meter) naar de uitstoot en neerslag van vliegtuigen die landen en opstijgen van Nederlandse luchthavens. Deze vliegtuigen dragen ongeveer 0,1% bij aan de gemiddelde stikstofneerslag in Natura 2000-gebieden (ongeveer 2 mol per hectare per jaar).
De neerslag van vliegtuigen per natuurgebied is afhankelijk van de ligging ten opzichte van de luchthavens en vliegroutes en varieert van enkele tienden tot maximaal 13 mol per hectare per jaar.
Van het vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens dat hoger vliegt dan 3.000 voet is de neerslag in Natura 2000-gebieden relatief beperkt. Uit onderzoek van de commissie m.e.r. en het RIVM volgt dat deze bijdrage ongeveer 0,01% bedraagt.5
Deelt u de mening dat deze manier van berekenen, namelijk met afkapgrenzen zoals 25 kilometer of 3.000 voet, geen eerlijk beeld geeft van de bijdrage van individuele bedrijven of sectoren aan de totale uitstoot in Nederland en dat het daarmee een aanpak gebaseerd op evenredige bijdrage van iedere sector in de weg staat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 is de depositie afkomstig van emissies boven de 3.000 voet verdisconteerd in de totale deposities en is het aandeel in de totale deposities van vliegverkeer boven 3.000 voet van en naar Nederlandse luchthavens relatief beperkt (gemiddeld 0,01%).
De maximale rekenafstand van 25 km geldt voor projectspecifieke depositieberekeningen in het kader van de toestemmingsverlening onder de Wet natuurbescherming. Voor de berekening van de totale deposities op natuurgebieden geldt geen maximale rekenafstand en wordt voor alle type bronnen landsdekkend gerekend. De berekeningen geven inzicht in het aandeel van elke sector aan de totale deposities. De maximale rekenafstand staat daarmee een evenredige en evenwichtige bijdrage van elke sector aan het oplossen van de stikstofproblematiek niet in de weg. Zie hiervoor ook de Kamerbrief van de Minister van IenW van 10 februari 20236.
CO2-verwijdering |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «The State of Carbon Dioxide Removal»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de conclusie uit het rapport dat er een groot gat is tussen de huidige hoeveelheid CO2-verwijdering (CDR) die voorkomt in de klimaatplannen van landen en de hoeveelheid CDR die nodig is om de klimaatdoelen van Parijs te halen?
Die conclusie is geen verrassing. Niet alleen omdat de emissiekloof een bekende zorg is in internationaal klimaatbeleid, maar ook omdat CO2-verwijdering (carbon dioxide removal, CDR) in scenario’s die voldoen aan de klimaatdoelen van Parijs vooral in de tweede helft van deze eeuw plaatsvindt. Klimaatplannen in de vorm van Nationally Determined Contributions (NDC’s) richten zich daarentegen vooralsnog op 2030, en houden daardoor niet vanzelfsprekend rekening met de benodigde investeringen op de korte termijn voor dit soort langere-termijn-maatregelen. De conclusie mag dan geen verrassing zijn, het benadrukt nog eens het belang van het dichten van de «gaten», ook dit specifieke gat.
Wat is uw reactie op de constatering uit het rapport dat momenteel slecht een miniem deel (0,002 GtCO2 per jaar) van CO2-verwijderingsmaatregelen bestaat uit nieuwe CDR-methoden zoals bioEnergy with Carbon Capture Storage (BECCS), biochar en Direct Air Carbon Capture and Storage (DACCS), maar dat een sterke groei van deze methoden (met tenminste een factor 30 in 2030 en factor 1300 in 2050) nodig is om de klimaatdoelen te halen?
Het is goed verklaarbaar waarom slechts een miniem deel van CO2-verwijderingsmaatregelen bestaat uit nieuwe CDR-methoden, om de eenvoudige reden dat deze methoden «nieuw» zijn ten opzichte van «conventionele» methoden, zoals bosaanplant en landbeheer. Scenario’s laten zien dat toepassing van deze nieuwe methoden vooral in de tweede helft van de eeuw nodig zal zijn. Het rapport geeft echter ook aan dat CDR geen «silver bullet» is: scenario’s die de opwarming tot ruim onder 2 graden beperken laten naast CDR ook vergaande emissiereducties zien. Er zijn scenario’s die toepassing van nieuwe CDR vermijden, maar die laten nog sterkere emissiereducties zien die nu niet haalbaar lijken. Dit zou betekenen dat 1) emissies nog verder en sneller gereduceerd dienen te worden, om afhankelijkheid van CDR en de bijbehorende risico’s zoveel mogelijk te beperken, 2) «conventionele» CDR nog verder opgeschaald dient te worden, en 3) «nieuwe» CDR extra stimulering behoeft om de nodige opschaling te realiseren. Daar zetten we in de EU ook op in, onder andere met het vrijwillige certificeringskader voor koolstofverwijdering (zie het BNC-fiche2) en de LULUCF-verordening. Hierbij moet aangemerkt worden dat de genoemde factoren (30, 1.300) indrukwekkend zijn, maar hierbij moet wel in het achterhoofd gehouden worden dat het startpunt laag ligt.
Deelt u de conclusie dat het van belang is om al in de komende tien jaar substantiële stappen te maken op het gebied van CDR/negatieve emissies om de verdere uitrol in de periode tot 2050 en verder mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is het cruciale decennium voor klimaatbeleid, en dat geldt ook voor CDR. Dit soort ontwikkelingen vergen namelijk tijd. Wat we nu in gang zetten heeft consequenties voor wat na 2030 (on)mogelijk is. En wat er na 2030 nog kan, wordt bepaald door de voorbereiding en investeringen die we nu doen.
Bent u het eens met de stelling dat de kennis en technologie voor het realiseren van negatieve emissies al aanwezig zijn, maar dat er een duidelijke beleidsvisie vanuit de rijksoverheid nodig is om snel tot grootschalige ontwikkeling te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denk u met een dergelijke beleidsvisie te kunnen komen?
Voor een deel van de CO2-verwijderingsmethoden is de kennis en technologie inderdaad al aanwezig, maar voor een aantal nieuwere methoden is meer onderzoek, ontwikkeling en demonstratie nodig. Zie hiervoor ook de eerder aan uw Kamer aangeboden «Quickscan behoefte naar een onderzoeksprogramma gericht op negatieve CO2-emissie»3. Ik deel de stelling dat beleidsvisie en -ontwikkeling van Rijkswege nodig is en de logische landingsplaats hiervoor is het nieuwe Klimaatplan dat in 2024 wordt vastgesteld. Ik zal uw Kamer in maart een brief sturen over de uitwerking van de beleidsagenda op Klimaatneutraliteit waarvan het beleid ten aanzien van negatieve emissies onderdeel is en de stappen die het kabinet in 2023 en 2024 zet om tot die beleidsagenda te komen. Momenteel loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar de rol van negatieve emissies in de transitie naar netto nul broeikasgasemissies in 2050, waarbij gekeken wordt naar zowel de behoefte aan negatieve emissies en hoe die ontwikkelt over de tijd als de mogelijke routes waarmee die negatieve emissies kunnen worden ingevuld. De resultaten van dit onderzoek zullen bijdragen aan de ontwikkeling van de beleidsvisie en daarna het instrumentarium op dit thema. Onderdeel van het beleid betreft daarbij niet alleen de inzet in Nederland op bijvoorbeeld technologieontwikkeling, maar ook de Nederlandse inzet op zowel Europees als mondiaal niveau.
Kunt u in dit kader tevens inhoudelijk reageren op het manifest van de Taskforce Negatieve Emissies, waarin onder andere wordt gepleit voor de ontwikkeling van een routekaart voor negatieve emissies, ondersteuning en stimulering van de technologieën en het creëren van een markt en daarbij aangeven op welke wijze u hier samen met de sector aan gaat werken?2
Net als het manifest laat het rapport «The State of Carbon Dioxide Removal» zien dat ondersteuning en stimulering van technologieën en een markt cruciaal zijn voor de langeretermijndoelen voor CDR (het manifest en het rapport hanteren overigens wel voor een deel afwijkende definities van CDR). Een routekaart kan daarbij helpen. Er is niet één sector voor negatieve emissies, omdat er veel verschillende methoden zijn. Met alle betrokken sectoren zal ik in gesprek blijven over de nodige maatregelen. Dit doen we ook in Europees verband: we zullen zowel naar samenwerkingsmogelijkheden kijken, bijvoorbeeld rond de Noordzee, als blijven bijdragen aan het Europese certificeringskader voor koolstofverwijdering. Daarbij is het doel namelijk de inzet van hoogwaardige koolstofverwijdering te versnellen en aan te moedigen, greenwashing te beperken en zowel private als publieke financieringsmiddelen te stimuleren.
Welke stappen zet u al op het gebied van beleid en concrete maatregelen om een snelle en substantiële groei van CDR/negatieve emissies richting 2030 en 2050 mogelijk te maken?
In EU-verband werken we hieraan via het vrijwillige certificeringskader voor koolstofverwijdering en de LULUCF-verordening, en mondiaal via de onderhandelingen over Artikel 6 van het Parijsakkoord. In Nederland hebben we de SDE++-regeling verbreed om niet alleen hernieuwbare energie, maar alle projecten die emissies reduceren in aanmerking te laten komen voor subsidie, waaronder bijvoorbeeld CO2-afvang en -opslag (CCS). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen biogene en fossiele CO2.
Welke rol voorziet u voor CDR/negatieve emissies in de aanvullende klimaatmaatregelen waar u dit voorjaar over zult besluiten?
Bij de voorjaarsbesluitvorming, gericht op de doelen voor 2030, wordt gebruik gemaakt van een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO). Daarbij liggen alle opties op tafel. De mogelijkheden voor negatieve emissies buiten wat al via de SDE++ wordt gefinancierd lijken beperkt voor 2030. Voor verdere ontwikkelingen ten aanzien van CDR/negatieve emissies zal de beleidsagenda in het tweede Klimaatplan dat in 2024 wordt vastgesteld landen (zie ook vraag 5).
Deelt u de mening dat dit rapport duidelijk maakt dat er ook in Nederland meer gericht beleid nodig is op het gebied van nieuwe CDR-methoden en dat daarvoor in ieder geval een langetermijndoel voor negatieve emissies en het stimuleren van negatieve-emissietechnologieën, zoals voorgesteld in de motie van de leden Bontenbal en Erkens, noodzakelijk zijn?3 Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Ik kom hierop voor het eerst bij u terug in de brief die ik in maart van dit jaar aan uw Kamer zal sturen over de uitwerking van de beleidsagenda op Klimaatneutraliteit. Ik wil er ook op wijzen dat het door u aangehaalde rapport ook concludeert dat we vanwege de onzekerheden niet te afhankelijk moeten worden van CDR en daarom volop moeten blijven inzetten op snellere, en verregaande emissiereductie.
Het bericht Garnalenvloot moet binnen 9 maanden aan stikstofnorm voldoen, 'te snel' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Garnalenvloot moet binnen 9 maanden aan stikstofnorm voldoen, «te snel»?»1
Ja.
Klopt het dat garnalenvissers al ruim 20 jaar onder bestaand gebruik vallen en waarom zou dat bij een nieuwe aanvraag voor de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) eenzijdig moeten worden gewijzigd?
De garnalenvisserij wordt al jarenlang consistent aangemerkt als een activiteit waarvoor steeds opnieuw een beoordeling op de effecten op de beschermde natuur moet plaatsvinden omdat zij onder andere in omvang en beschikbaar visgebied steeds (iets) wijzigt. De garnalenvisserij wordt dus niet als bestaand gebruik gezien.
Wat is de bijdrage van de totale scheepvaart aan stikstofuitstoot en -depositie en wat is daarvan de bijdrage van de garnalenvloot?
De totale depositiebijdrage van de sectorgroep Scheepvaart is 51 mol/ha/jaar (ca. 3,5% van de totale depositie). Dit is de gemiddelde depositie op stikstofgevoelige natuur, berekend op basis van het gekarteerd oppervlak.
De garnalenvloot is een zeer klein deel van deze sectorgroep. Er kan geen exact getal worden gegeven voor de bijdrage van de gehele garnalenvloot.
Erkent u dat het tijdspad onrealistisch is? Wat ziet u als oplossing daarvoor, ook vanuit praktisch en uitvoerbaar oogpunt?
Het huidige tijdspad is in mijn ogen realistisch en uitvoerbaar. Er zijn specifieke redenen aanwezig om te kiezen voor een dergelijke beperkte gedoogperiode om de garnalensector de ruimte te geven over te schakelen op emissiereducerende maatregelen. De nadere inhoudelijke motivatie is opgenomen in de afgegeven gedoogbeschikking.
Hoe legitimeert u het overnemen van ad-hocmaatregelen op deze termijn?
Ik ben van mening dat het plaatsen van een katalysator en het afgeven van een gedoogbeschikking geen ad-hoc maatregel is maar een goede oplossing om de garnalenvloot een verduurzamingsslag te laten maken.
Wil het kabinet dat de garnalenvloot met een verplichte katalysator (nog) minder stikstof maar meer ammoniak gaat uitstoten?
Volgens opgave van de fabrikant worden de motoren zo afgesteld dat er geen ammoniak uit de uitlaat komt.
Waarom heeft het kabinet tot 2030 de tijd om aan de wettelijk vastgelegde stikstofdoelen te voldoen, maar moet de garnalenvloot binnen negen maanden aan deze eis voldoen?
Het betreft hierbij het verschil tussen de verantwoording van de lidstaat en projectbeoordelingen in het kader van toestemmingverlening.
De lidstaat (de rijksoverheid en provincies) is verantwoordelijk om maatregelen te treffen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen (artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn) en passende maatregelen (preventief) ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn). Voor elk plan of project geldt dat wanneer deze afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied (artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn).
Is het niet eerlijker om aan de vloot verplicht te stellen dat men bij vervanging van de motor de schoonste motor van dat moment moet gebruiken met een deadline in 2030?
De inzet van een katalysator is geen opgelegde verplichting of eis vanuit de toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming. De sector heeft er zelf voor gekozen om met de, door mij gesubsidieerde, inzet van een katalysator de vergunbare visruimte te vergroten. Ook zonder deze inzet kunnen de garnalenvissers in de Natura 2000-gebieden actief blijven (mits uiteraard vergund), maar wel beperkter.
Vissers kunnen zich laten vergunnen op een bedrijfsvoering met èn zonder inzet van de katalysator. De intentie vanuit de sector en het ministerie is wel om zoveel mogelijk garnalenvissers direct te kunnen vergunnen op een bedrijfsvoering met katalysator. Maar zij hebben dus een terugvaloptie (zonder katalysator) die zij ook kunnen aanvragen.
Beseft u dat de garnalenvloot, bestaande uit circa 180 schepen, niet binnen negen maanden in zijn totaliteit terecht kan bij de scheepswerven die we in Nederland hebben en dat ook de materialen voor deze 180 schepen niet voldoende op voorraad zijn om dit binnen negen maanden te kunnen doen?
Ik ga ervan uit dat een commerciële sector die wist dat deze maatregel er aan kwam in staat is in negen maanden de schepen uit te laten rusten met een katalysator. Indien ze hier niet in slagen kan er nog wel gevist worden in de betreffende Natura 2000-gebieden (onder verwijzing naar mijn antwoord op de vragen 7 en 8), maar uiteraard ook buiten de Natura 2000 gebieden.
Wat is de onderbouwing om dezelfde eisen niet aan de containerschepen die langs Natura 2000-gebieden varen op te leggen en wat vindt u van de ongelijke behandeling die daaruit voortvloeit?
De containerschepen die van en naar Nederlandse havens varen zijn opgenomen in de (natuur)vergunning van de aangaande terminal/bedrijfslocatie, tot het moment dat deze schepen zijn opgegaan in het heersende vaarbeeld. Voor dit traject geldt hetzelfde beoordelingsregime als bij de garnalenvloot. Daarbuiten is het effect van de schepen verdisconteerd in de totale (landelijke) depositie waarvoor het Rijk verantwoordelijk is.
Bij een projectbeoordeling gaat het om de mogelijke verslechtering die een project veroorzaakt (i.e. effecten die er zonder het project niet zouden zijn). De aard van de projecten maakt deze beoordeling bij industriële projecten anders dan bij de garnalenvisserij.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Stikstofproblematiek van 8 februari 2023 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat provincie Overijssel weigert om het kabinetsbeleid stikstof uit te voeren |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Wat vindt u van de eerste versie van het Provinciaal Programma Landelijk Gebied (PPLG) dat de provincie Overijssel onlangs heeft vastgesteld?1
Ik ben blij dat de provincie Overijssel met voortvarendheid aan de slag is gegaan met haar startversie voor een provinciaal gebiedsprogramma voor het landelijk gebied. Er spreekt ambitie en urgentie uit om op 1 juli 2023 samen met gebiedspartners te komen tot een uitvoerbaar en breed gedragen gebiedsprogramma. De 1 juli-versie van het provinciale gebiedsprogramma zal, net als voor de andere provincies, getoetst worden door de ecologische autoriteit en door het Rijk integraal beoordeeld worden. In mijn brief van 25 november over de voortgang van het Nationaal Programma Landelijk Gebied heb ik dit proces toegelicht (Kamerstuk 35 334, nr. 105).
Kunt u bevestigen dat de provincie Overijssel nu al aangeeft het doel om de stikstofuitstoot in 2030 te hebben gehalveerd niet te willen halen en het zelfs mogelijk acht dat ze het doel in 2035 nog niet hebben gehaald? Zo ja, wat vindt u hiervan?2
Nee, dat kan ik niet bevestigen. De provincie geeft blijk van gevoel van urgentie, wat aansluit bij de urgentie die het kabinet voelt. Het kabinet heeft als doelstelling dat in 2030 op 74 procent van het areaal stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de kritische depositiewaarde niet meer overschreden is. De provincies hebben hiertoe een indicatieve provinciale stikstofopgave meegekregen. De provincie Overijssel geeft aan dat wellicht meer tijd nodig is om de provinciale doelen te halen. Het kabinet heeft eerder aangegeven, conform het advies-Remkes («Wat wel kan»)3, dat op afgesproken ijkmomenten (in 2025 en 2028) de voortgang wordt beoordeeld. Mocht dan blijken dat natuurherstel voldoende op koers ligt én er dwingende inhoudelijke redenen zijn om iets meer tijd te nemen, moet daar ruimte voor zijn. Mochten er geen dwingende inhoudelijke redenen zijn, dan is de provincie gehouden zijn doelen te halen en daar indien nodig extra inzet op te plegen.
Kunt u bevestigen dat de provincie Overijssel dreigt om het landelijke stikstofbeleid niet uit te voeren, zolang het kabinet niet miljarden euro’s extra uittrekt voor de provincie? Zo ja, wat vindt u hiervan?3
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Het kabinet voert hierover goed overleg met alle provincies, en dus ook met Overijssel, ook over de daarvoor benodigde middelen uit het transitiefonds.
Onderschrijft u dat het voor de bescherming van de natuur noodzakelijk is dat provincies vasthouden aan het doel voor 2030? Zo ja, bent u bereid om aan de provincies mede te delen dat dit doel niet onderhandelbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de doelen voor 2030, zowel vanuit de noodzaak om de natuur in Nederland te herstellen alsook om vergunningsverlening weer verder mogelijk te maken. Om de doelen voor natuur, klimaat en water te halen moeten we zo snel mogelijk aan de slag. Dat gevoel voor urgentie spreekt ook uit de eerste versie van het gebiedsprogramma van Overijssel. Het kabinet houdt zich vast aan het advies van Remkes. Die heeft geadviseerd om vast te houden aan het doel voor 2030 om 74% van het stikstofgevoelig areaal onder de kritische depositiewaarde (KDW) te hebben. Zoals u weet, is er een wetsvoorstel tot wijziging van de Omgevingswet in voorbereiding om de stikstofdoelstelling (omgevingswaarde) ook wettelijk te versnellen van 2035 naar 2030. Daarnaast worden er, conform het advies-Remkes, in 2025 en 2028 ijkmomenten ingebouwd. Mocht blijken dat op deze ijkmomenten natuurherstel voldoende op koers ligt én er dwingende inhoudelijke redenen zijn om iets meer tijd te nemen, dan moet hier ruimte voor zijn.
Erkent u dat er een onwerkbare situatie wordt gecreëerd wanneer provincies op eigen initiatief, via het PPLG, landelijke doelen loslaten en hogere budgetten eisen en weigeren om het landelijke stikstofbeleid uit te voeren wanneer deze eisen niet worden ingewilligd?
Het kabinet is in gesprek met alle provincies over de mogelijkheden om de landelijke doelstellingen te halen met bijpassende maatregelen en middelen. Van weigering om met de opgave aan de slag te gaan, is geen sprake. Na aanlevering van de gebiedsprogramma’s zal er een integrale beoordeling plaatsvinden waaronder op doelbereik. Deze beoordeling is mede bepalend voor het beschikbaar stellen van middelen uit het transitiefonds.
Wat bent u van plan om te doen wanneer meerdere provincies extra geld gaan eisen en hiermee het in het regeerakkoord afgesproken bedrag wordt overschreden?
Dan moeten de plannen worden bijgesteld om binnen de middelen die beschikbaar zijn te zorgen voor voldoende doelbereik. Naast de middelen in het Transitiefonds zijn er ook andere middelen beschikbaar, zoals het Klimaatfonds, het programma Natuur, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en eigen middelen van provincies.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat provincies de gestelde stikstofdoelen gaan halen om zo te voorkomen dat de natuur verder verslechtert?
Provincies en Rijk werken goed samen en houden elkaar goed op de hoogte van de voortgang. In maart en april ga ik zelf met elke provincie in gesprek over de voortgang van de provinciale gebiedsprogramma’s en het NPLG. Na aanlevering van de gebiedsprogramma’s zal er een ex ante-evaluatie op doelbereik plaatsvinden. Mede op basis hiervan zal ik door individuele afstemming en samenwerking bekijken wat er nodig is om de onontkoombare doelstellingen van het NPLG te behalen. De eerste versies van de gebiedsprogramma’s en het NPLG zullen een startpunt zijn voor een langjarig cyclisch en iteratief proces, waarin Rijk en provincies samen met gebiedspartijen aan de slag gaan met de uitvoering, van en met elkaar leren, bijstellen en bijsturen.
Bent u bereid om zelf de regie en verantwoordelijkheid te nemen om de stikstofcrisis op te lossen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik neem daarin de regie door het stellen van heldere doelen, kaders, het beschikbaar stellen van generieke maatregelen en middelen en het monitoren van planvorming en planrealisatie. Indien nodig stuur ik bij. Daarbij zijn maatschappelijke partners, medeoverheden en Rijk allen vanuit hun eigen bevoegdheden verantwoordelijk voor het oplossen van de stikstofcrisis. Ik hecht eraan dat het inzetten van maatregelen zoveel als mogelijk gebiedsgericht wordt ingevuld met de gebiedspartners.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja, waarbij ik een keer uitstel heb gevraagd voor beantwoording.
Het bericht 'Schiphol gaf al ruim 16 miljoen euro uit in jacht op stikstofrechten' |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schiphol gaf al ruim 16 miljoen euro uit in jacht op stikstofrechten»?1
Ik ben bekend met dat bericht.
Klopt het dat Schiphol inderdaad voor reeds 16 miljoen euro boerderijen of stikstofrechten van boerderijen heeft opgekocht?
Schiphol heeft mij bericht dat zij agrarische bedrijven (gedeeltelijk) heeft aangekocht. Op basis van indicatieve berekeningen gaat Schiphol ervan uit dat er als gevolg van deze transacties bij de door haar aangevraagde activiteiten voor de luchthaven Schiphol geen toename is van stikstofdepositie. Op het moment dat de door Schiphol uitgevraagde validatie op deze berekeningen is afgerond kan definitief worden vastgesteld of de volledige opgave is gemitigeerd of
dat er nog aanvullende externe maatregelen nodig zijn. Uiteraard zal ik dat als bevoegd gezag, nadat de passende beoordeling op dit punt is aangevuld, ook toetsen.
Klopt het dat Schiphol voornemens is om nog meer boerderijen of stikstofrechten van boerderijen op te kopen?
Nee zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn uw ministeries betrokken bij deze transacties? Was u hiervan op de hoogte? Is hier overleg over gevoerd, toestemming verleend of instemming gesuggereerd?
Het is belangrijk dat Schiphol voldoet aan de wet- en regelgeving en in het bezit komt van een natuurvergunning. Het handelen van Schiphol is in lijn met het uitgangspunt dat initiatiefnemers in het kader van een aanvraag om een natuurvergunning zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren, bijvoorbeeld door extern te salderen. Dit uitgangspunt heeft het kabinet ook richting initiatiefnemers, waaronder Schiphol, uitgedragen. Zie bijvoorbeeld de Kamerbrief van 4 oktober 2019, Kamerstuk 32 670, nr. 167). De regels die voor extern salderen gelden, zijn vastgelegd in beleidsregels (Stcrt 2020, 52486) en zijn voor alle initiatiefnemers gelijk, en gelden dus ook voor Schiphol.
Van enige betrokkenheid van de ministeries bij de transacties is geen sprake.
Hoe beziet u het opkopen van boerderijen door de Schiphol Group in het licht van de aangenomen Kamermoties hierover?2
Er komt nog een afzonderlijke reactie op de moties. Zonder hierop vooruit te willen lopen, merk ik wel op dat richting Schiphol steeds is gecommuniceerd dat de luchthaven zo snel mogelijk over de vereiste natuurvergunning dient te beschikken en daarvoor, zo nodig, de nodige maatregelen dient te treffen. Schiphol heeft geen uitzonderingspositie en is steeds gewezen op haar eigen verantwoordelijkheid voor een natuurvergunning.
Niettemin herkent het kabinet de wens van de moties om meer regie te hebben over de inzet van stikstofruimte. Daarom is in de Kamerbrief van 25 november jl. aangegeven dat de insteek van het kabinet is om steviger regie te voeren op het uitgeven van stikstofruimte aan prioritaire projecten van nationaal belang, waaronder PAS-meldingen. Zo zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte en het aanscherpen van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen. Ook worden de mogelijkheden uitgewerkt om in het kader van gebiedsprocessen met voorrang te sturen op gebruik van emissieruimte en om een voorkeursrecht te vestigen op grond met een agrarische functie.
De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment in het kader van de Wet natuurbescherming is toegestaan om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan.
Hoe en wanneer gaat u uitvoering geven aan deze Kamermoties?
Zie antwoord op vraag 5.
Is de aankoop definitief? En zo nee, bent u voornemens hierop te handelen?
Er zijn private transacties gesloten. Ik kan daar niet in treden. Het staat Schiphol, net als andere initiatiefnemers, vrij om private transacties aan te gaan. De regels voor extern salderen zijn voor alle ondernemingen gelijk.
Hoe gaat u voorkomen dat Schiphol zoals aangekondigd nog meer boerderijen opkoopt, voordat er een nationale stikstofbank is, of er afspraken zijn over de verdeling van stikstofruimte?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 7.
Klopt het dat overheden die boerderijen op willen kopen in het kader van natuurherstel achter het net vissen, omdat Schiphol niet is gebonden aan de regels voor staatssteun en dus meer mag bieden?
Op dit moment is het in het kader van de Wet natuurbescherming toegestaan om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen. Er is nu geen stikstofbank waaruit een initiatiefnemer kan putten. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan.
Echter, zoals u weet willen we meer regie krijgen over de aankoop en inzet van stikstofrechten. Aan dat nieuwe beleid wordt nu gewerkt, waarbij ook de wettelijke mogelijkheden om een voorkeursrecht te vestigen worden verkend. Daarnaast zet het kabinet in op het realiseren van een stikstofbank waarin de vrijvallende stikstof wordt geregistreerd.
Zo ja, vindt u het wenselijk dat een staatsbedrijf op deze manier concurreert met het algemeen belang of het overheidsbelang?
Zie antwoord op vraag 9; van oneerlijke concurrentie met overheden is geen sprake. Daarnaast staat de Minister van Financiën als aandeelhouder op afstand. Het is aan het bestuur van Schiphol om zorg te dragen voor operationele aangelegenheden. Het voldoen aan wet- en regelgeving en het aanvragen van een natuurvergunning zijn dergelijke operationele aangelegenheden.
Welke andere bedrijven kopen boerderijen op om zo aan stikstofruimte te komen? Zit hier ook industrie bij? Of alleen andere landbouwbedrijven? Is hier een overzicht van?
Extern salderen is nu een gangbare wijze om een natuurvergunning te verkrijgen.
Uit de Tussenbalans extern salderen met veehouderijen, die op 25 november jl. met uw Kamer is gedeeld, is gebleken dat het grootste deel van deze transacties (meer dan 70%) binnen de agrarische sector heeft plaatsgevonden.
Het bericht dat een steenwolfabriek in Roermond twee keer zoveel stikstof mag uitstoten als andere fabrieken |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steenwolfabriek in Roermond mag van de provincie twee keer zoveel stikstof uitstoten als andere fabrieken»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u bevestigen dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakvervuiler van Nederland is? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het artikel en hoe verhoudt dit zich tot de nieuw aangekondigde aanpak (brief 2022D50106) van het kabinet richting de industrie in het kader van stikstofreductie?
Het klopt inderdaad dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakuitstoter is (data voor het jaar 2020). Dit is na te gaan op de website van de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl).
Het kabinet is van mening dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen zal zijn bijdrage moeten leveren. Daarom heeft het kabinet in de brief van 10 februari jl. aan de Tweede Kamer over de Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders de aanpak piekbelasters industrie nader toegelicht2. De aanpak zal zich richten op ongeveer 35 industriële bedrijven. Met Rockwool zijn in dat kader, in samenwerking met de betrokken ministeries en het bevoegd gezag, reeds eerste verkennende gesprekken gevoerd. De bijdrage van de industrie in Nederland aan de totale stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur (zowel NOx als ammoniak) bedraagt rond de 2%. Zoals in de door u genoemde brief is aangegeven, vindt het kabinet dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen, dus ook Rockwool, zal zijn bijdrage moeten leveren.
Klopt het dat in februari 2020 een nieuwe omgevingsvergunning is verleend door de provincie Limburg aan Rockwool? Klopt het dat hier is gekozen om de maximale Europese norm te hanteren van maximaal 60mg/m3 ammoniak?
Voor de beantwoording van de vragen 3 tot en met 7 heb ik informatie ingewonnen bij de provincie Limburg, die als bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving.
In februari 2020 is door de provincie Limburg inderdaad een nieuwe omgevingsvergunning verleend aan Rockwool. Het klopt ook dat in die vergunning de maximale Europese norm voor ammoniakuitstoot is gehanteerd voor de meeste emissiepunten.
Klopt het dat in 2020 ook al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30mg/m3 ammoniak? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Een installatie met een omvang als de installatie bij Rockwool is een zogenaamde IPPC-installatie, waarvoor regelgeving geldt op basis van de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE). De te vergunnen uitstoot wordt bepaald door Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze zijn voor verschillende activiteiten vastgelegd in Europese referentiedocumenten (BREF’s). In de desbetreffende BREF («het maken van glas» uit 2013) staat dat de totale ammoniakemissie van de gecombineerde vormings-, uithardings- en afkoelingsfase van minerale wol tussen 30 en 60 mg/Nm3 mag liggen. Voor de ammoniakemissie van de uithardoven geldt een bandbreedte van 20–60 mg/Nm3.
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Limburg, om te bepalen welke eis opgenomen wordt in de omgevingsvergunning. De provincie Limburg laat weten dat niet in 2020 al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30 mg/m3 ammoniak. Een dergelijke norm is zowel technisch, juridisch als financieel niet haalbaar en daarom niet te stellen, aldus de provincie.
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning door de provincie aan Rockwool is met diverse zaken rekening gehouden. De provincie laat weten dat er in de vestiging in Roermond vooral constructieve steenwolproducten worden gemaakt, waarbij relatief veel bindmiddel wordt toegepast. Er zijn volgens het bedrijf geen milieuvriendelijkere bindmiddelen beschikbaar voor deze toepassing. Daarnaast zijn er zijn naast emissies van ammoniak ook emissies van formaldehyde en fenol. Die emissies zijn aan elkaar gerelateerd en beïnvloeden elkaar op verschillende wijzen («afwenteleffecten»). Er is door het bevoegd gezag gekozen voor het beperken van de milieubelasting in zijn geheel. Tenslotte gaat het om al bestaande productie-installaties, die zeer grote volumes lucht met verontreinigende stoffen in de atmosfeer brengen. Het bevoegd gezag geeft aan dat de mogelijkheden voor reducties vanuit dat perspectief zowel juridisch als financieel beperkt zijn.
Klopt het dat middels de afgegeven vergunning uit 2020 toestemming is gegeven voor een fenoluitstoot van twee keer de Europese norm? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dit te vergunnen in strijd met geldende Europese normering?
Het is juist dat de afgegeven vergunning uit 2020 voor vier van de twaalf emissiepunten van fenol een twee maal zo hoge concentratie toelaat dan is aangegeven in de Europese BBT-conclusies. Dit is conform de Europese regelgeving, omdat deze de mogelijkheid kent om toch een hogere emissie te vergunnen dan een waarde die als BBT wordt gezien, op grond van een cross media effectbeoordeling. Van die mogelijkheid is in dit geval gebruik gemaakt. De keuze door het bevoegd gezag voor de soepelere norm voor fenol heeft te maken met een integrale afweging voor de bescherming van het milieu in zijn geheel. Uit de beoordeling blijkt dat bij de vergunde fenolconcentratie de gerelateerde luchtemissies van formaldehyde en ammoniak per saldo zoveel mogelijk worden beperkt. Het bevoegd gezag heeft prioriteit gegeven aan het beperken van de uitstoot van deze twee stoffen, ook als daarbij de emissie van fenol hoger is.
Overigens heeft de provincie Limburg aan de vergunde norm voor fenol een onderzoeks- en rapportageverplichting gekoppeld. Het doel hiervan is Rockwool te bewegen om op de kortst mogelijke termijn wel aan de Europese BBT-conclusies voor fenol te gaan voldoen.
Klopt het dat in het Schone Lucht Akkoord (waar ook Limburg onderdeel van uitmaakt) is bepaald dat in geval van een bandbreedte voortaan voor de meest strenge optie wordt gekozen? Hoe verhoudt dit zich tot de afgegeven vergunning voor Rockwool?
In het Schone Lucht Akkoord (SLA) hebben de aangesloten partijen in januari 2020 afgesproken dat ze in nieuwe of te wijzigen vergunningen zo laag mogelijk aan de onderkant van de BREF-bandbreedtes vergunnen. De provincie Limburg heeft zich in 2021 aangesloten bij het SLA.
De afspraak in het SLA betekent niet dat automatisch een uitstoot van maximaal 30 mg/Nm3 in de vergunning komt. De onderkant van de bandbreedte is het startpunt van het gesprek tussen het bevoegd gezag en het desbetreffende bedrijf, in dit geval de provincie en Rockwool. Het uitgangspunt van het SLA is dat het bevoegd gezag niet (meer) automatisch akkoord gaat als een bedrijf in de vergunningaanvraag een uitstoot aan de bovenkant van de bandbreedte aanvraagt. Het bedrijf moet onderbouwen waarom een techniek met een emissies die meer aan de onderkant van de bandbreedte ligt niet haalbaar zou zijn. De uiteindelijke emissie-eis die in de vergunning komt te liggen, kan dus ook bij streng vergunnen volgens het SLA hoger liggen dan de onderkant van de bandbreedte.
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) heeft onlangs een zienswijze ingediend op een ambtshalve wijziging om bij Rockwool wel vergunning aan de onderkant van de bandbreedte gedaan te krijgen.
Klopt het dat er vergelijkbare bedrijven zijn die technieken gebruiken die resulteren in significant minder stikstofuitstoot? Bent u het met de vragenstellers eens dat deze technieken ook zouden moeten worden opgenomen in de Europese Best Beschikbare Technieken(BBT)-lijsten?
De provincie Limburg laat weten dat de productie van steenwol bij Rockwool anders is dan de productie van isolatiemateriaal bij andere producenten. Bovendien maakt Rockwool relatief veel zwaardere platen voor op daken en gevels, die aan hogere mechanische eisen moeten voldoen.
Ik ben het er mee eens dat het goed is om alle verschillende technieken op te nemen in de lijsten met Beste beschikbare Technieken.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het herzien van de best beschikbare technieken voor de steenwolindustrie? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiervoor zetten?
Het uitgangspunt van de Europese regelgeving is dat BREF’s iedere acht jaar worden herzien. In de praktijk is deze termijn langer, doordat herzieningen van BREF’s meer tijd kosten dan aanvankelijk gedacht, en door prioritering. Daarbij komt de beperkte capaciteit bij het European Integrated Pollution Prevention and Control Bureau (EIPPCB), gehuisvest bij het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie. Het EIPPCB organiseert en coördineert de herzieningen van BREF’s.
Er vindt op Europees niveau prioritering plaats van herzieningen van BREF’s, onder andere op basis van het potentiële effect van de herziening en beschikbare capaciteit. Iedere lidstaat maakt hierin een eigen weging. Wanneer de planning van herzieningen van BREF’s in Europa besproken gaan worden, zal Nederland beoordelen welke herzieningen van BREF’s prioriteit hebben en dit inbrengen. Nederland zet zich nu al in voor onder andere de prioritering van de herziening van de BREF IJzer en Staal.
Overigens wordt een BBT-conclusie gebaseerd op de emissieniveaus van Europese referentie-installaties. Dat betekent dat als er veel referentie-installaties zijn die aan de bovenkant van een BBT-conclusie presteren, de BBT-conclusie bij een herziening niet aangepast zal worden. In het kader van de herziening van de Richtlijn Industriële emissies (RIE) wordt gekeken naar een herzieningstermijn van BREF’s die afhankelijk is van de ontwikkelingen binnen de betreffende sectoren, waardoor normen sneller scherper kunnen worden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Rockwool over het significant terugdringen van hun stikstofuitstoot door het aanpassen van hun productieproces?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat voor kleine staalwolfabrieken al sinds 2002 een norm geldt van 30mg/m3 en dat dat deze normering bij invoering van de omgevingswet zal worden aangescherpt naar 5mg/m3?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. Voor installaties die geen IPPC-installaties zijn, en dus niet onder de RIE vallen, zijn er eisen opgenomen voor de uitstoot van ammoniak in het Activiteitenbesluit onder de Wet milieubeheer. De norm voor dit soort installaties is sinds 2003 inderdaad 30 mg/Nm3 en zal met de invoering van de Omgevingswet worden verlaagd naar 5 mg/Nm3. Wel kan het bevoegd gezag via maatwerk gemotiveerd afwijken van deze emissie-eis.
Bent u bereid om de normering voor grote staalwolfabrieken in lijn te brengen met de huidige normering voor kleine staalwolfabrieken (30mg/m3)?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. De norm van 30 mg/Nm3 geldt niet specifiek voor steenwolfabrieken maar voor alle bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit.
Voor installaties waarmee steenwol wordt gemaakt en die in grootte vergelijkbaar zijn met Rockwool geldt de Europese regelgeving, met een bandbreedte van 30 tot 60 mg/Nm3. Deze bandbreedte is zorgvuldig vastgesteld, op grond van data van andere vergelijkbare installaties. In verband met het behoud van een gelijk speelveld in Europa en de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om hier goed beargumenteerd op lokaal niveau afwegingen in te maken, wil ik in dit geval blijven bij de Europese normering. Een herziening van de BREF leidt uitsluitend tot scherpere BBT-conclusies als er voldoende soortgelijke Europese bedrijven zijn die op een lager emissieniveau presteren. Als er meerdere referentie-installaties zijn die op het niveau van Rockwool presteren, zal er niet veel veranderen. Bij de herziening van de RIE, die op dit moment loopt, pleit Nederland voor vergunnen aan de onderkant van de bandbreedte als uitgangspunt.
Op welke manier wordt er ingezet op duurzame/circulaire alternatieven voor steenwol?
Wat betreft de bouw wordt primair ingezet op generiek beleid om de milieu-impact van de gebouwde omgeving omlaag te brengen door steeds strengere eisen te stellen in de bouwregelgeving aan de milieuprestatie van een bouwwerk3. Op die manier wordt de markt gestimuleerd om te kiezen voor het produceren en toepassen van het meer milieuvriendelijke (isolatie-)materiaal en/of bouwmethoden om die eis te kunnen halen. Op Milieucentraal.nl wordt de consument de weg gewezen bij het kiezen van isolatiemateriaal4.
Daarnaast is het streven van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om op 1 januari 2024 een verhoging van de subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie – bijvoorbeeld bij biobased isolatiematerialen – in werking te laten treden voor de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), de Subsidieregeling verduurzaming verenigingen van eigenaars (SVVE) en de Subsidie verduurzaming en onderhoud huurwoningen (SVOH).
Bent u bereid om in gesprek te gaan met producenten van circulaire isolatiematerialen (vlas, hennep, katoen en schapenwol) over de problemen waar zij tegenaanlopen en hoe de overheid daarbij kan helpen, bijvoorbeeld door nieuwe/aangepaste wet- en regelgeving?
Ja, over aanpassing in de bouwregelgeving vindt altijd overleg plaats met de belanghebbende partijen in de sector.
Kunt u toezeggen dat de Nederlands Instituut voor Bouwecologie en Ecologie(NIBE)-classificatie voor isolatiematerialen van geëxpandeerde kurk, mycelium (schimmeldraden), grasvezel, hennepvezel, kalkhennepblokken, aerogel en VIP (Vacuüm Isolatie Panelen) zo snel mogelijk opgesteld wordt, zodat deze alternatieven daadwerkelijk doorgang kunnen vinden?
Het Ministerie van BZK heeft een financiële bijdrage verleend voor de uitvoering van een subsidieregeling voor (onder meer) leveranciers van biobased bouwproducten voor opname van hun producten in de Nationale Milieudatabase5. Deze subsidieregeling loopt tot eind 2023. Hiermee kan de milieu-impact van deze producten worden gewaardeerd in de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken (zie het antwoord op vraag 12).
Voor de nagestreefde verhoging van subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie wordt een classificatie ontwikkeld. Hierbij worden ook de ervaringen betrokken met de classificatie van het NIBE.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie De Groot c.s. over verdienmodel voor biobased bouwmaterialen (Kamerstuk 33 576, nr. 291) en de uitvoering van de motie Grinwis Boulakjar over aanpassing van het bouwbesluit (Kamerstuk 32 847, nr. 966)? Deelt u de mening dat als deze twee moties worden uitgevoerd er helemaal geen Rockwool-fabriek meer nodig is?
Over de uitvoering van deze moties bent u op de hoogte gesteld via brieven van de Minister van Economische Zaken en Klimaat6 en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening7.
Het kabinet deelt de genoemde mening niet, omdat een duurzame economie niet bereikt kan worden met alleen de inzet van biobased materialen. Zie ook het antwoord op vraag 12.
De Kamerbrief en het rapport Nationale aanpak Klimaatadaptie gebouwde fase 1 |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het «comply or explain»-principe dat van toepassing is op beleid- en besluitvorming voor Caribisch Nederland? Kunt u toelichten op welke wijze dit principe is toegepast op de Nationale aanpak Klimaatadaptie gebouwde omgeving? Wat was het resultaat?1
Ja, ik ben bekend met het principe van «comply or explain» dat van toepassing is op beleid- en besluitvorming voor Caribisch Nederland.
In 2016 is de Nationale Klimaatadaptatie Strategie (NAS) vastgesteld. De NAS was het Nederlandse antwoord op de oproep van de Europese Commissie om uiterlijk in 2017 een klimaatadaptatiestrategie vast te stellen. De NAS geeft een breed overzicht van de belangrijkste klimaatrisico’s voor verschillende sectoren. De gebouwde omgeving en ruimtelijke ordening zijn twee van deze sectoren. De Nationale aanpak Klimaatadaptatie gebouwde omgeving is daarmee een uitwerking van de NAS.
De NAS heeft betrekking op Europees Nederland. Daarom is er voor gekozen ook de Nationale aanpak Klimaatadaptatie gebouwde omgeving betrekking te laten hebben op Europees Nederland. De klimaatproblematiek in Caribisch Nederland is significant anders en vereist een afzonderlijk plan2. Hiervoor lopen diverse trajecten zoals eerder aan de Tweede Kamer gemeld3.
Deelt u de mening dat de door u geschetste problematiek als gevolg van klimaatverandering, evenzeer en misschien wel met een nog grotere urgentie geldt voor het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden en kunt u dit antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van klimaatverandering voor alle Nederlanders, dus ook die van de bewoners van Caribisch Nederland. Diverse rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit.
We zullen zowel in Europees als Caribisch Nederland tijdig voorbereid moeten zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Er zijn uiteraard verschillen in de aard van de gevolgen, waar de grootste urgentie ligt en de benodigde aanpak. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen.
Kunt u nader toelichten of het vaststellen van een aanpak voor klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving een rijkstaak of eilandelijke taak is? Kunt u dit nader toelichten?
De openbare lichamen zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van adaptatiestrategieën en het (ruimtelijk) sturen op een transitie naar meer weerbaarheid. Het Rijk zal de openbare lichamen hierbij ondersteunen. Dit wordt onder andere gefaciliteerd via de samenwerking op het Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) voor Caribisch Nederland, dat door zowel de openbare lichamen als BZK, IenW en LNV getekend is. In het kader van dit beleidsplan zal in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Ook is Bonaire voornemens om een Klimaattafel op te zetten om de gevolgen van klimaatverandering zo goed mogelijk op te vangen en een aanpak te formuleren die aansluit op de lokale context. De Minister voor Klimaat en Energie stelt hiervoor een kwartiermaker beschikbaar. Hierbij zal zowel mitigatie als adaptatie aan de orde komen. Het Rijk zal bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een adaptatiestrategie: in de vorm van klimaatscenario-ontwikkeling door KNMI en van klimaateffect-atlassen die de basis vormen voor de stresstesten en risicodialogen van de openbare lichamen. Ook is in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging een quickscan gedaan naar zeespiegelstijging in Caribisch Nederland.
Kunt u toelichten waarom u, zoals aangekondigd in de Kamerbrief, wel in overleg treedt met provincies, gemeenten en waterschappen, maar de openbare lichamen van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba niet in het rijtje van beoogde overlegpartners zijn opgenomen?
Zie ook het antwoord van vraag 1. Omdat er voor is gekozen de Nationale aanpak Klimaatadaptatie gebouwde omgeving betrekking te laten hebben op Europees Nederland is er overleg en afstemming geweest met de koepels van provincies, gemeenten en waterschappen. Het lag niet voor de hand de openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba te betrekken bij de aanpak van Europees Nederland. Uiteraard vindt er wel overleg en afstemming plaats daar waar het de specifieke problematiek van Caribisch Nederland betreft.
Bent u bereid om alsnog de openbare lichamen te betrekken bij de uitwerking van de aangekondigde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie ook de antwoorden van vraag 1 en 4. Het is niet passend om de openbare lichamen te betrekken bij de uitwerking van de aanpak voor Europees Nederland. Maar uiteraard wel bij de activiteiten die betrekking hebben op de specifieke problematiek in Caribisch Nederland.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft eerder dit jaar een bezoek gebracht aan Caribisch Nederland, en heeft per brief de Kamer geïnformeerd en toegezegd om een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma op te stellen voor Caribisch Nederland.2 Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de beleidsagenda Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Caribisch Nederland, welke stappen heeft u intussen gezet en wat is het verdere tijdpad?
Van 13 tot 17 juni 2022 heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een bezoek gebracht aan Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Tijdens dit bezoek is gesproken over de problemen op het terrein van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening én welke maatregelen passend zouden zijn. Dit vormde de basis voor de beleidsagenda. De concept-beleidsagenda is vervolgens in afstemming met de eilandelijke overheden opgesteld. Momenteel wordt gewerkt aan een definitieve tekst. De Kamer zal de beleidsagenda Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor Caribisch Nederland in januari 2023 ontvangen.
Eén van de aangekondigde maatregelen in de beleidsagenda is het opstellen van een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor Caribisch Nederland. In de eerste helft van 2022 is een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke inhoud van dit programma en het te voeren proces. De verkenning heeft onder andere geleid tot een voorlopige opzet met thema’s voor het programma, die is gedeeld met de departementen en de eilandbesturen. Op basis hiervan zal in de eerste helft van 2023 in samenwerking met deze partners een definitief programma worden opgesteld. Daarbij zal vanzelfsprekend ruimte zijn voor participatie en inspraak door de eilandbewoners, maatschappelijke organisaties en ondernemers. Het programma zal na de zomer van 2023 naar de Tweede Kamer worden gezonden.
De stinkende biomassacentrale in Steenwijkerland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bewoners en bijna de voltallige gemeenteraad van Steenwijkerland de stinkende biomassacentrale Ice Bear helemaal zat zijn?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar u verwijst.
Bent u bekend met het feit dat biomassa een heel slechte energiebron is en dat verbranding van hout weinig energie oplevert, waardoor netto meer CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas?
Ik ken de zorgen die leven over de laagwaardige inzet van biogrondstoffen. Daarom geeft het kabinet voor de productie van uitsluitend elektriciteit uit houtige biogrondstoffen geen nieuwe subsidies meer af en is uw Kamer in april geïnformeerd over het stoppen met het afgeven van nieuwe subsidies voor lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen.2 Om te borgen dat de inzet van biogrondstoffen verantwoord en zorgvuldig gebeurt, heeft het kabinet een integraal duurzaamheidskader gepresenteerd3. Het kabinet is van mening dat biogrondstoffen een essentiële rol spelen om de afhankelijkheid van (geïmporteerde) primaire fossiele grondstoffen en minerale delfstoffen te beëindigen, bijvoorbeeld in de chemie, de bouw en bij de productie van brandstoffen voor de lucht- en scheepvaart. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biogrondstoffen een bijdrage aan de transitie kan leveren en dat duurzame biogrondstoffen uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk moet worden ingezet. Dit wordt onderschreven door rapporten van het IPCC, PBL en de SER. Met de Uitvoeringsagenda Biogrondstoffen wordt hier uitvoering aan gegeven.
Waarom blijft de biomassacentrale Ice Bear in bedrijf, terwijl deze bewezen overlast veroorzaakt?
Voor het verbeteren van de luchtkwaliteit en het realiseren van gezondheidswinst is samenwerking tussen overheden essentieel. In het kader van het Schone Lucht Akkoord werkt het Rijk daarom samen met gemeenten en provincies aan het verminderen van luchtvervuiling. Zo is de Kamer in augustus 2022 geïnformeerd dat het Rijk de emissiegrenswaarden voor biomassacentrales aanscherpt 4. Dit zal een verwachte emissiereductie hebben op o.a. stof, stikstofoxide en ammoniak en andere stoffen die een negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit. Verder kan een gemeente door middel van het bestemmingsplan (straks omgevingsplan) gebieden aanwijzen waar geen of juist wel biomassacentrales geplaatst mogen worden. Het toezicht op biomassacentrales ligt bij het bevoegd gezag (in het geval van biomassacentrales de gemeente of provincie). Als het bedrijf de regels overtreedt kan het bevoegd gezag handhaven.
Deelt u de mening dat er geen loopje genomen dient te worden met de volksgezondheid van de bewoners van Steenwijkerland en omgeving? Zo ja, vindt u het aanvaardbaar dat bewoners indringende stank, nachtelijke geluidsoverlast en veel fijnstof in de omgeving van het bedrijf ervaren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u zich inspannen om deze stinkfabriek te sluiten? Zo ja, hoe gaat u dat concreet doen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals hierboven omschreven werken het Rijk, provincies en een groot aantal gemeenten met het Schone Lucht Akkoord samen aan het permanent verbeteren van de luchtkwaliteit in Nederland. Met het duurzaamheidskader biogrondstoffen schetst de regering de kaders waarlangs bedrijven biogrondstoffen kunnen gebruiken. Het is vervolgens aan gemeentes en provincies om vergunningen te verlenen, toezicht te houden (te beoordelen in hoeverre aan de regels is voldaan) en indien nodig te handhaven op het moment dat een bedrijf de regels overtreedt.