Het bericht 'Lale Gül overweegt toekomst in de politiek om beveiligd te blijven: 'Enige hoop'' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hoe reflecteert u op de informatie waaruit blijkt dat mevrouw Gül destijds is benaderd om in het stelsel te worden opgenomen en dat, ondanks het uitblijven van veranderingen in aard dan wel frequentie van de dreigingen, deze beveiliging plotseling is stopgezet?1
Indien de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van mening is dat beveiliging niet langer hoeft plaats te vinden op het niveau dat men eerder noodzakelijk achtte, op welke wijze worden betrokkenen hierop voorbereid?
Wat is volgens u het verschil tussen dreigingsniveau 2 en dreigingsniveau 3?
Vanaf welk moment vormt het openbaarmaken van diverse persoonlijke gegevens voor de NCTV dan wel de politie aanleiding om bepaalde (veiligheids)maatregelen te treffen?
Deelt u de mening dat online bedreigingen kunnen overgaan in daadwerkelijk fysiek geweld?
Deelt u de mening dat een personeelstekort nimmer een reden mag zijn om noodzakelijke beveiligingsmaatregelen niet (langer) in te zetten?
Bent u bereid om samen met relevante veiligheidsactoren, zoals de NCTV en de politie, opnieuw met mevrouw Gül in gesprek te gaan teneinde te komen tot een oplossing waar alle betrokkenen mee uit de voeten kunnen? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
De beëindiging van persoonlijke beveiliging door de NCTV |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat de beveiliging van schrijfster Lale Gül wordt stopgezet, terwijl zij nog steeds te maken heeft met (online) bedreigingen?1
Kunt u aangeven of de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) standaardcriteria hanteert bij de beslissing om persoonsbeveiliging te beëindigen?
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt, welke criteria zijn dat precies?
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend luidt, waarom niet?
Houdt de NCTV rekening met het feit dat online bedreigingen kunnen omslaan in fysieke acties? Zo ja, op welke manier?
In hoeverre worden eerdere incidenten, zoals de recente arrestaties van personen die bedreigingen hebben geuit of concrete plannen zouden hebben gehad om de bedreigde iets aan te doen, standaard meegewogen in de beoordeling om persoonsbeveiliging voort te zetten of te beëindigen?
Welke mogelijkheden hebben personen om bezwaar te maken tegen een besluit tot beëindiging van hun beveiliging? Wie beoordeelt dit bezwaar? Binnen welke termijn wordt zo’n bezwaar behandeld? Heeft een eventueel bezwaar opschortende werking tot er een beslissing op het bezwaar genomen is?
Hoe waarborgt de Staat dat mensen die vanwege hun werkzaamheden of publieke uitingen een verhoogd risico lopen, voldoende beschermd blijven, ook wanneer hun persoonsbeveiliging (deels) wordt beëindigd? Wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen verschillende typen publieke functies zoals bijvoorbeeld journalisten, opiniemakers, politici, activisten, et cetera?
Welke alternatieve beschermingsmaatregelen worden in dat geval aangeboden wanneer persoonsbeveiliging wordt beëindigd, zoals: a. versterkte digitale beveiliging; b. veilige of anonieme huisvesting; c. ondersteuning bij veiligheidsplannen in de privé en werkomgeving of d. psychologische ondersteuning vanwege veiligheidsdreiging?
In hoeverre zijn deze maatregelen structureel beschikbaar en op welke wijze wordt de betrokkene hierover geïnformeerd?
Is er op dit moment voldoende capaciteit en structurele financiering voor persoonsbeveiliging en dreigingsbeoordeling bij de NCTV en betrokken diensten? Zo nee, welke tekorten ziet u en wat is er volgens u nodig om dit op peil te brengen? Speelt capaciteit een rol bij de beslissing om persoonsbeveiliging in individuele gevallen te beëindigen?
In hoeveel gevallen is in de afgelopen vijf jaar persoonsbeveiliging stopgezet terwijl er volgens de betrokkene(n) nog sprake was van aanhoudende dreiging? In hoeveel van deze gevallen is op een later moment toch opnieuw persoonsbeveiliging ingesteld? En hoe vaak bleek achteraf dat de dreiging inderdaad niet was afgenomen?
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De sluiting van het Joods Hospice Immanuel wegens veiligheidsrisico’s |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Foort van Oosten (VVD), Bruijn |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van 17 november 2025 dat het Joods Hospice Immanuel zijn werkzaamheden tijdelijk moet staken omdat er geen veilige tijdelijke locatie gevonden kan worden?1
Deelt u de zorg dat dit een buitengewoon zorgelijk signaal is over de positie van Joodse instellingen in Nederland en dat zelfs aan het einde van het leven is een Joodse plek niet meer vanzelfsprekend is?
Klopt het dat de politie, bij monde van de wijkagent aldaar, heeft geadviseerd dat de veiligheid van het hospice op de beoogde locatie in Amsterdam Nieuw-West niet kon worden gegarandeerd? Welke factoren lagen aan deze inschatting ten grondslag?
Hoe beoordeelt u het feit dat in een Nederlandse stad een zorginstelling met een Joodse signatuur wordt belemmerd in het uitvoeren van haar taak vanwege veiligheidsrisico’s? Acht u deze situatie passend bij de verantwoordelijkheid van de overheid om alle burgers en instellingen te beschermen?
Hoe luidt uw oordeel over de huidige beveiligingsaanpak voor Joodse instellingen? Is deze toereikend? Zo nee, welke verbeteringen zijn nodig om te voorkomen dat instellingen in de zorgsector hun werk niet kunnen voortzetten?
Bestaan er duidelijke landelijke richtlijnen voor politie en gemeenten voor het beoordelen van veiligheidsrisico’s bij religieuze of levensbeschouwelijke instellingen? Zo nee, bent u bereid dergelijke kaders te ontwikkelen om te zorgen voor een consistente en zorgvuldige aanpak?
Welke mogelijkheden ziet u om het hospice op korte termijn te ondersteunen bij het realiseren van een veilige tijdelijke locatie, het treffen van passende beveiligingsmaatregelen en/of het beperken van financiële schade?
Welke stappen bent u bereid te nemen om te waarborgen dat Joodse instellingen, waaronder die in de zorg, hun werkzaamheden in Nederland ongestoord en veilig kunnen blijven uitvoeren?
Het Joods Hospice Immanuel dat tijdelijk moet sluiten omdat geen veilige locatie gevonden kan worden |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hospice moet minstens zes maanden dicht»?1
Wat is de onderbouwing van een negatief veiligheidsadvies voor een beoogde tijdelijke locatie in Amsterdam-Nieuw-West van het Joodse Hospice Immanuel?
Wat vindt u ervan dat het Joods Hospice Immanuel om veiligheidsredenen geen tijdelijk onderdak kan vinden?
Welke maatregelen uit de nationale strategie antisemitismebestrijding gaan ervoor zorgen dat een hospice zoals Immanuel wel een veilige plek kan vinden?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Joodse gemeenschap ongeacht de locatie veilig kan leven?
Bent u bereid om met de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg in overleg te treden over de gevolgen van de tijdelijke sluiting voor het Joods Hospicle Immanuel? Zo ja, wilt u daarbij de financiële consequenties zoals gevolgen voor de subsidie betrekken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te kijken of het «Veiligheidsfonds voor bescherming Joods leven» een soelaas kan bieden voor het Joods Hospice Immanuel?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Het bericht dat een Hamas-fan die betrokken was bij de terreuraanval van 7 oktober opduikt bij een pro-Palestijnse sit-in Amsterdam |
|
Geert Wilders (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het bericht «Hamas-fan die bij bloedbad 7 oktober was duikt op bij sit-in Amsterdam»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Al-Khatib die eigenhandig het geweld tijdens de terreuraanval van 7 oktober 2023 filmde, het moorden toejuichte en die Hamas openlijk verheerlijkt Nederland fluitend is binnengelopen zonder dat iemand hem tegenhield?
Het kabinet is er alles aan gelegen om de Nederlandse democratische rechtsstaat en vrijheden te beschermen tegen terrorisme en extremisme. Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Eventuele deelname aan deze terroristische organisatie is dan ook strafbaar en publieke steunbetuigingen aan Hamas worden met grote zorg bezien.
Ten aanzien van dat laatste werkt het kabinet aan een wetsvoorstel om zowel het verheerlijken van terrorisme als het openlijk betuigen van steun aan een terroristische organisatie strafbaar te stellen.
Tegelijkertijd geldt onverminderd dat het toepassen van strafrechtelijke of vreemdelingenrechtelijke maatregelen uitsluitend kan plaatsvinden binnen de wettelijke kaders en op basis van concrete feiten en toetsbare aanwijzingen. Indien er vermoedens zijn van strafbare feiten of wanneer er een rechtsgrond bestaat voor een inreisverbod of ongewenstverklaring, is het aan de daartoe bevoegde diensten om op basis van beschikbare informatie te beoordelen of er acties ondernomen moeten worden. Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraken.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een gevaarlijke Hamas-terrorist hier vrij rondloopt en mee kan doen aan antisemitische demonstraties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de nationaliteit en verblijfsstatus van Al-Khatib? Is hij op dit moment nog in Nederland? Zo ja, waarom is deze terroristenlover niet allang aangehouden en het land uitgegooid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel Hamas-aanhangers en terroristen lopen er op dit moment nog meer ongehinderd rond in Nederland? Graag een exact aantal en hun status.
Over exacte aantallen kan ik geen uitspraken doen. In het meest recente jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) staat wel beschreven dat Hamas al jaren actief is in Europa om financiële steun te verwerven.2 In Duitsland en Denemarken werden sinds eind 2023 meerdere personen aangehouden op verdenking van lidmaatschap van Hamas.
Deelt u de conclusie dat onze open grenzen een levensgevaarlijke uitnodiging is voor islamitisch terrorisme en dat dit beleid direct moet stoppen?
Om misbruik van migratiestromen en asielprocedures tegen te gaan is de afgelopen jaren door alle betrokken organisaties in de migratieketen, zowel in de dagelijkse praktijk als door middel van diverse onderzoeken, intensief aandacht besteed aan het onderkennen van signalen die de nationale veiligheid kunnen raken, alsmede het evalueren hiervan.
Het kabinet is niet bereid de grenzen te sluiten voor asielzoekers of immigranten op basis van herkomst uit zogenoemde «islamitische landen». Een dergelijke maatregel zou in strijd zijn met Nederlandse, Europese en internationale rechtsnormen, waaronder het verbod op discriminatie en het uitgangspunt dat asielverzoeken individueel worden beoordeeld.
Wel neemt het kabinet onverkort maatregelen om de toelating van personen die een risico voor de nationale veiligheid kunnen vormen te voorkomen. Daartoe worden bestaande bevoegdheden, zoals inreisverboden, ongewenstverklaringen en veiligheidschecks, actief ingezet en verder geoptimaliseerd. Het kabinet blijft inzetten op een streng, rechtvaardig en handhaafbaar asiel- en migratiebeleid binnen de rechtsstatelijke kaders.
Bent u eindelijk bereid de grenzen te sluiten voor asielzoekers en immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe luidt uw reactie op de artikelen «Leider sadistisch onlinenetwerk vast op verdenking van terrorisme»1 en «Sadistische online chatgroepen actief, verdachte vast op terrorisme-afdeling»?2
Ik heb met afschuw kennisgenomen van de berichtgeving. De online wereld moet een veilige omgeving zijn voor iedereen. Het is dan ook onacceptabel dat dergelijke netwerken azen op (kwetsbare) kinderen en volwassenen, waarbij platformen worden misbruikt om hun ideeën te verspreiden en hun netwerken te versterken.
Wat kunt u delen over de internationale omvang van het sadistisch onlinenetwerk «764» en daarbij de Nederlandse «tak» en vergelijkbare online chatgroepen?
In Nederland heeft de politie op dit moment zicht op meerdere betrokkenen (verdachten, deelnemers en slachtoffers). Een deel daarvan is geïdentificeerd. De aard van het fenomeen leidt ertoe dat het lastig is om uitspraken te doen over de omvang in Nederland, maar dat het fenomeen zich niet beperkt tot onze landsgrenzen, staat vast.
Ook kan ik over de internationale omvang van het netwerk helaas geen uitspraken doen. Het netwerk van 764-gerelateerde groepen wordt gezien als een onderdeel van «The Com» (The Community). Dit is een fluïde internationale online gemeenschap van op criminaliteit gerichte groepen, individuen en kanalen. Binnen bepaalde «764»-groepen is (het verheerlijken van) geweld en seksueel misbruik een doel op zich. In enkele gevallen speelt ideologie een rol bij leden van deze groepen, maar in andere gevallen lijkt dit niet of minder het geval. Daarnaast vinden de activiteiten binnen deze netwerken plaats op besloten online kanalen waarop weinig zicht is. Ook verschijnen of verdwijnen er continu nieuwe groepen. Een afbakening maken van het netwerk blijkt hierdoor ingewikkeld.
Het WODC heeft in een aantal studies aangegeven dat de omvang van dit soort verborgen fenomenen niet betrouwbaar te schatten is.3 Zo doen slachtoffers waarschijnlijk niet altijd aangifte of melding bij de politiediensten. Bovendien kan het zo zijn dat niet alle incidenten op de juiste wijze worden herkend en gerelateerd aan dit fenomeen.
Ziet u de noodzaak om de omvang van extremistische uitingen op digitale platformen systematisch in kaart te brengen, wat nu, zo constateert een recent rapport van The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS), in Nederland niet gebeurt?3 Zo ja, hoe wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het systematisch in kaart brengen van de omvang van extremistische uitingen is op dit moment bijzonder ingewikkeld. Extremistische en terroristische groeperingen misbruiken online platformen, waaronder sociale media platformen, om propaganda te verspreiden en in stand te houden, nieuwe leden te rekruteren en zelfs aanslagen voor te bereiden. Hierbij wordt ook veel gebruik gemaakt van besloten chatgroepen op platformen, waarbij de detectiemogelijkheden beperkt zijn. Deze netwerken zijn verder, zoals hierboven benoemd, fluïde; dat wil zeggen dat er continu nieuwe online groepen verschijnen of verdwijnen en dat verspreiders van extremistische uitingen vaak eenvoudig nieuwe accounts kunnen aanmaken.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) werkt middels de Versterkte Aanpak Online aan een gecoördineerde aanpak van specifiek online extremisme en terrorisme. Daarin wordt intensief samengewerkt met partners binnen het veiligheidsdomein, maar ook in het jeugddomein en met de online platformen. In Nederland geeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) uitvoering aan de Verordening Terroristische Online-Inhoud (TOI-verordening) en is bevoegd om terroristische content te detecteren en deze te laten verwijderen of ontoegankelijk te laten maken. Voor het aanpakken van zeer onwenselijke, maar niet strafbare content is de overheid afhankelijk van de inzet van internetplatformen zelf. Zij dragen een verantwoordelijkheid om de online veiligheid van hun gebruikers te waarborgen. Nog voor het einde van het jaar zal ik in de voortgangsbrief Versterkte Aanpak Online nader ingaan op de verdere ontwikkelingen in de aanpak van online extremisme en terrorisme.
Hebben Openbaar Ministerie, politie en inlichtingendiensten voldoende capaciteit en mogelijkheden om inzicht te krijgen in de chatgroepen, daders op te sporen en slachtoffers te beschermen? Wat is er nodig zodat zo snel mogelijk meer daders worden opgespoord en slachtoffers de hulp krijgen die ze nodig hebben? Welke stappen bent u van plan hierin te zetten?
Het kabinet vindt het belangrijk dat er voldoende capaciteit is om digitale misdrijven, waaronder strafbare vormen van extremisme, te bestrijden. De bestrijding van deze misdrijven is complex en vereist zowel technologische expertise als samenwerking op nationaal en internationaal niveau.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet op basis van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) onderzoek naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Het is daarbij belangrijk dat de AIVD meegroeit met het steeds diverse wordende dreigingslandschap. Het kabinet heeft aangekondigd dat de Wiv 2017 moet worden herzien. Dat is nodig om beter aan te sluiten bij de benodigde versterking van slagkracht en wendbaarheid van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). In de wetsherziening zal ook uitdrukkelijk aandacht worden besteed aan het actualiseren van benodigde grondslagen voor samenwerking met partners, medeoverheden, kennisinstellingen en bedrijven. Over de voorgenomen wijzigingen van dat wetsvoorstel bent u geïnformeerd via de hoofdlijnennotitie over de herziening van de Wiv.5
Binnen de politie wordt samengewerkt tussen teams op het gebied van contra-terrorisme, online seksueel kindermisbruik en hightech crime. De politie ontplooit daarnaast, waar mogelijk samen met ketenpartners, diverse activiteiten om het fenomeen breder onder de aandacht te brengen en zo bij te dragen aan betere herkenning en registratie. Daarnaast wordt geïnvesteerd in kennis en vaardigheden bij politie op het gebied van digitale opsporing.
Om overheidsprofessionals te ondersteunen bij het signaleren van dit fenomeen heeft het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) een specifieke training ontwikkeld.
Is de huidige wet- en regelgeving effectief in het inzicht krijgen in de online extremistische kanalen, het tegengaan en verwijderen van de gruwelijke en extreme berichten, het opsporen van daders en voorkomen van en bescherming bieden aan potentiële slachtoffers? Kunt u in het kader hiervan ook reflecteren op de conclusies hierover in het rapport van HCSS?
Bij de bestrijding van illegale content ligt de nadruk in de huidige wet- en regelgeving vooral op het verwijderen of tegengaan van de content zelf. Zo bevat het huidige wettelijke instrumentarium, zoals de TOI-verordening en de Digital Services Act (DSA), duidelijke verplichtingen voor de bestrijding van terroristische en andere illegale content op online platformen. Deze instrumenten vormen een belangrijke basis voor het tegengaan van dergelijke content. Daarnaast wordt continu bezien of de huidige wet- en regelgeving aanpassing en aanscherping behoeft. Online platforms zijn zelf verantwoordelijk voor hun moderatiebeleid. Zodra zij – via eigen onderzoek of na een melding – op de hoogte raken van strafbare content, moeten zij deze prompt verwijderen. In Nederland speelt de ATKM hierbij een belangrijke rol. Wanneer de ATKM online materiaal aantreft dat zij op grond van de TOI-verordening als terroristisch beoordeelt, stuurt zij hier een verwijderingsbevel op uit. Hostingdiensten die dergelijk materiaal aanbieden en een verwijderingsbevel ontvangen, moeten dit binnen één uur verwijderen of ontoegankelijk maken. De ATKM beschikt sinds eind oktober jl. over een online meldpunt waar internetgebruikers terroristische inhoud op het internet kunnen melden.
Daarnaast houdt in Nederland de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op de naleving van de DSA door hier gevestigde tussenhandeldiensten, waaronder online platforms. Voor de zogenoemde zeer grote onlineplatforms (VLOPs), zoals Meta en TikTok, ligt het toezicht bij de Europese Commissie.
Het effectief aanpakken van de verspreiders (en mogelijke daders) van deze content is een flinke uitdaging. Zoals eerder benoemd, kunnen verspreiders vaak eenvoudig nieuwe accounts aanmaken, waardoor detectiemogelijkheden beperkt zijn. Hier ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor de online platformen zelf: zij kunnen middels onderlinge informatie-uitwisseling voorkomen dat veelplegers simpelweg van platform wisselen. In mijn structurele dialoog met de platformen benadruk ik deze verantwoordelijkheid voortdurend. Wat betreft de bescherming van (potentiële) slachtoffers, verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om hostingbedrijven verantwoordelijk te stellen als er illegale, extremistische en/of gewelddadige content of wordt verspreid via sites die door hen worden gehost? Bent u bereid om in Europees verband bijvoorbeeld te pleiten voor een stevige zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van online radicalisering is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. In Nederland zijn hostingbedrijven en online platforms op basis van de DSA en de TOI-verordening eraan gehouden om illegale content aan te pakken zodra zij hiervan op de hoogte raken. De DSA legt hen verschillende zorgvuldigheidsverplichtingen op met betrekking tot de inrichting van hun platform en de content die ermee wordt gehost en/of verspreid. Het kabinet biedt, samen met andere EU-lidstaten, continu input voor verdere verfijning van genoemde wetgeving en verdere versterking van regelgeving waar noodzakelijk. In dit licht ben ik bereid te kijken naar de wenselijkheid en de haalbaarheid van een aanvullende zorgplicht voor online platformen in Europees verband.
Aanvullend hierop zet Nederland zich in voor een versterking van het beleid ten aanzien van online radicalisering, gewelddadig extremisme en terrorisme. Nederland neemt daarbij een actieve rol binnen de Europese Unie en zal op korte termijn, samen met gelijkgezinde lidstaten, de Europese Commissie oproepen om onder meer samen met online platforms een vrijwillige gedragscode op te stellen om hen beter in staat te stellen om verspreiding van illegale content tegen te gaan.
Meent u dat online platforms voldoende doen om het ronselen van slachtoffers tegen te gaan? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, wat doet u om de bescherming van kinderen en jongeren op de platforms te vergroten?
Ik constateer dat kwaadwillenden nog steeds in staat zijn om contentmoderatie te omzeilen en extremistische of terroristische content te verspreiden en hun netwerken te onderhouden, ook op grote online platformen. Dit draagt bij aan de snelle online radicalisering en mogelijke geweldsdreiging van met name jongeren in onder andere het rechts-terroristische en jihadistische online milieu.6 Deze ontwikkelingen vind ik zeer zorgelijk en daarom blijf ik online platformen aanspreken op hun verantwoordelijkheid hierin.
De online platforms zijn zelf aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn, conform de (zorgvuldigheids-)verplichtingen uit de TOI-verordening en de DSA. De ATKM kan bedrijven verplichten online terroristisch (maar ook kinderpornografisch) materiaal te verwijderen wanneer zij dit op hun platformen aantreft. In het bijzonder verplicht de DSA online platformen ook tot het nemen van maatregelen om minderjarigen te beschermen. In dat kader heeft de Europese Commissie op 14 juli jl. richtsnoeren gepubliceerd over de bescherming van minderjarigen online, waarin wordt geadviseerd hoe online platformen een hoog niveau van privacy, veiligheid en beveiliging voor minderjarigen kunnen waarborgen.7
Om kinderen beter te beschermen in de digitale wereld, is recent de «Strategie Kinderrechten Online» tot stand gekomen en met uw Kamer gedeeld.8 Hierin zet de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uiteen hoe we kinderrechten beschermen in een digitale wereld. De aanpak richt zich onder meer op sterkere Europese regels en handhaving, betere ondersteuning voor ouders en het vergroten van de digitale weerbaarheid van kinderen.
Is er voldoende hulp en ondersteuning beschikbaar voor de slachtoffers? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat de slachtoffers alle hulp ontvangen die ze nodig hebben?
Ja, er is voldoende hulp en ondersteuning beschikbaar voor slachtoffers die hier een beroep op (willen) doen. Zo kunnen slachtoffers, indien zij dit wensen, gebruik maken van gratis hulp en ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland (SHN). Dat kan op zowel praktisch als emotioneel gebied en er kan, in geval van een strafzaak, juridische ondersteuning worden geboden. Indien meer gespecialiseerde hulp nodig is, wordt een slachtoffer door SHN doorverwezen naar gespecialiseerde instanties. Ook kunnen slachtoffers zich wenden tot de anonieme hulplijn Helpwanted van Offlimits. Helpwanted is een hulplijn voor online grensoverschrijdend gedrag. Minderjarige slachtoffers, maar ook bijvoorbeeld ouders en docenten, kunnen bij deze voorziening terecht voor informatie en advies. In het geval van illegale content kan Helpwanted een melding maken bij online dienstverleners, zoals platforms, met wie zij goede contacten onderhouden.
Op welke manier bent u van plan de bewustwording bij ouders te verhogen om alert te zijn en het gesprek aan te gaan met hun kinderen over het onderwerp? Hoe wordt aan ouders ondersteuning geboden?
De zeer schadelijke online netwerken manifesteren zich op veel plekken op het internet, en de activiteiten die er uit voort kunnen komen variëren van doxing, hacken en simkaart-fraude tot aanzetten tot automutilatie of (extremistisch) geweld. Vanuit politie, psychiatrie, onderwijs, jeugdzorg en andere instanties wordt een urgente noodzaak gevoeld meer zicht te krijgen op alle aspecten van de COM-netwerken en de verschillende disciplines samen te brengen.
Waar het gaat om radicalisering richting extremistisch of terroristisch geweld, vormt de lokale aanpak een essentieel onderdeel van de kabinetsinzet. Hierbij is altijd sprake van maatwerk.
Het versterken van digitale weerbaarheid is een belangrijke pijler binnen de preventieve aanpak van online radicalisering, waarbij passende en effectieve interventies op lokaal niveau van groot belang zijn. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zet binnen de Actieagenda Integratie en Open en Vrije Samenleving sterk in op de preventie van (online) radicalisering en het vergroten van digitale weerbaarheid. Een onderdeel hiervan is het faciliteren en ontwikkelen van bewustwordingscampagnes. SZW heeft vanuit de Actieagenda ook aandacht voor jongerenwerkers, zodat zij (online) radicalisering kunnen herkennen en voorkomen. Hierbij zet SZW in op het vergroten van bewustwording, kennis en handelingsperspectief, rekening houdend met nieuwe online fenomenen en ontwikkelingen. Zo organiseerde de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS), onderdeel van SZW, in samenwerking met het Nationale Jeugdinstituut (NJi) een webinar voor onderwijs- en jeugdprofessionals.
Ook wordt vanuit het Ministerie van BZK ingezet op het ondersteunen van ouders in de digitale opvoeding. Onlangs startte de meerjarige publiekscampagne Blijf in Beeld. Via jouwkindonline.nl wordt informatie over mediaopvoeding en praktische handvatten voor ouders geboden, waaronder de richtlijn voor gezond schermgebruik.
Scholen spelen eveneens een belangrijke rol in het signaleren van problemen die samenhangen met de online leefwereld van leerlingen. Zij kunnen ondersteuning inschakelen wanneer zij merken dat er iets speelt. Het «niet-pluisinstrument» van Stichting School en Veiligheid helpt onderwijspersoneel om de juiste stappen te zetten als ze denken dat er iets aan de hand is. Daarnaast wordt met het wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs, dat bij uw Kamer is ingediend, een vertrouwenspersoon verplicht voor elke school, zodat leerlingen laagdrempelige hulp ter beschikking hebben. In het bredere kader van kindermishandeling en huiselijk geweld investeert het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook in scholing voor samenwerkingsverbanden, specifiek gericht op de rol van Veilig Thuis en de meldcode en werkt aan het structureel onder de aandacht brengen op scholen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.9
Meent u dat er voldoende bewustwording en alertheid is bij instanties zoals scholen, jeugdzorg en jongerenwerkers? Zo nee, hoe werkt u aan het verhogen van die bewustwording en alertheid?
Zie antwoord vraag 9.
Het voorkomen van een terroristische aanslag met een drone op politici in België. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat in België een jihadistisch geïnspireerde aanslag met een mogelijk explosief op een drone is verijdeld, waarbij premier Bart De Wever, doelwit was?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen. Laat ik vooropstellen dat iedere aanslagpoging afschuwelijk is en altijd impact heeft op onze democratische rechtsstaat. Zeker in de gevallen dat het een aanslagpoging betreft op een publieke ambtsdrager raakt dit de fundamenten van onze democratische rechtsstaat.
Deelt u de mening dat dit soort aanvallen de fundamenten van de democratische rechtsstaat raken, juist vanwege het gericht zijn op publieke ambtsdragers?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u signalen dat er in Nederland sprake is van vergelijkbare dreiging waarbij drones mogelijk worden ingezet door extremistische of terroristische netwerken?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) van juni 2024 is aandacht besteed aan de inzet van drones voor terrorisme. In algemene zin hebben extremisten en terroristen al jarenlang interesse in het gebruik van drones en 3D printen voor verschillende doeleinden, waaronder aanslagen. Buiten Europa maken terroristische organisaties soms gebruik van drones om verkenningen of aanvallen uit te voeren. Verder roepen terroristische organisaties, zoals ISIS en Al Qa’ida, sympathisanten op tot het plegen van aanslagen in Europa, ook door middel van het gebruik van drones. Tot op heden komen aanslagen met een drone echter nauwelijks voor. Aanslagplegers in Europa handelen vaak alleen en maken daarbij doorgaans gebruik van aanslagmiddelen die eenvoudig te verkrijgen en te gebruiken zijn, zoals een steekwapen of een voertuig. De inzet van een drone met explosieven is relatief complex en ligt daardoor minder voor de hand.
Heeft u signalen dat extremistische netwerken in Nederland beschikken over of experimenteren met 3D-printers en andere middelen om op eigen initiatief drones of explosieven te vervaardigen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt het gebruik van drones door criminele of terroristische groeperingen in Nederland momenteel actief gemonitord door politie, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) of inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
Over het algemeen geldt dat de AIVD onderzoek kan verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. De AIVD kan doorgaans, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken. De politie heeft in het algemeen aandacht voor alle aanslagmiddelen die groepen of individuen willen verwerven of gebruiken. Verder kent de politie een gespecialiseerd team dat zich vooral bezighoudt met het tegengaan van de dreiging van drones. Vanuit de NCTV wordt het gebruik van drones door criminele of terroristische groeperingen in Nederland niet (operationeel) gemonitord, aangezien de NCTV geen operationele dienst is en hier geen wettelijk kader voor heeft. Wel kan de NCTV trends en fenomenen signaleren, analyseren en duiden als dit bijdraagt aan het coördineren van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Wanneer deze trends en fenomenen invloed hebben op het dreigingsniveau worden deze opgenomen in het halfjaarlijks gepubliceerde DTN, zoals dat ook vanaf juni 2024 is gebeurd voor het thema drones (Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland, juni 2024).
Zijn er concrete maatregelen, protocollen of scenario’s beschikbaar om drones die worden ingezet voor terroristische doeleinden tijdig te detecteren en uit te schakelen, met name in de nabijheid van politici, journalisten, rechters, officieren van justitie, andere functionarissen of gevoelige infrastructuur?
Ja, er zijn maatregelen, protocollen en scenario’s beschikbaar. Vanwege veiligheidsoverwegingen doe ik hier in het openbaar nooit uitspraken over. Wel wil ik benadrukken dat, waar dat nodig wordt geacht, in samenwerking met partners op verschillende niveaus de benodigde maatregelen worden getroffen en voortdurend wordt verkend of aanvullende stappen en/of beleid noodzakelijk zijn ten behoeve van een passende reactie.
Acht u de bestaande wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones toereikend in het licht van de opkomst van dit type dreiging? Zo nee, welke aanpassingen overweegt u?
Nederland is gebonden aan Europese wet- en regelgeving die voorwaarden stelt om een veilige civiele vlucht uit te voeren. De regering heeft beleid ontwikkeld gericht op de bestrijding en detectie van ongewenste drone activiteiten. Hiertoe zijn maatregelen opgesteld en wordt er in het kader van kennisdeling en expertiseonderhoud op zowel nationaal als Europees niveau samengewerkt met betrokken partners om te anticiperen op dit type dreigingen. In het licht van de recente ontwikkelingen wordt onderzocht of aanvullende stappen nodig zijn ten behoeve van de inzet van counter-drone maatregelen.
Op welke wijze wordt er met onze buurlanden samengewerkt om wet- en regelgeving rondom het bezit en gebruik van drones effectiever te handhaven? Bent u bereid in een aankomende JBZ-raad de toename van de dreiging door drones aan de orde te stellen?
Zoals onder vragen 3 en 4 aangegeven hebben extremisten en terroristen in het algemeen al jarenlang interesse in het gebruik van drones. De dreiging om met een drone een aanslag te plegen niet toegenomen. Nederland werkt nauw samen met buurlanden via bilaterale en Europese afspraken om passende wet- en regelgeving te maken voor de veilige vluchtuitvoering met drones. Voor ongewenste drones is tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) van de Raad van de Europese Unie op 13 en 14 oktober jl. gesproken over de aanpak en detectie van ongewenste drone activiteiten, op initiatief van Duitsland. Er is stilgestaan bij de dreiging die uitgaat van drones, door zowel statelijke als niet-statelijke actoren, en opgeroepen tot verdere samenwerking waar het gaat om detectie van- en verdediging tegen drones. De komende periode zal de Europese samenwerking hierop verder vorm krijgen, via de JBZ-Raad maar ook in Defensieverband. Het volledige verslag van de JBZ-raad is apart aan uw Kamer verzonden.
Het voornemen om ‘antifa’ als terroristische organisatie aan te merken. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 19 september jl. waarin diverse deskundigen, waaronder prof. Edwin Bakker en prof. Beatrice de Graaf, stevige kritiek uiten op de aangenomen motie om «antifa» als terroristische organisatie aan te merken?1
Ja hier heb ik kennis van genomen.
Kunt u bevestigen dat in Nederland het aanwijzen van organisaties als terroristisch uitsluitend gebeurt op basis van internationale sanctielijsten van de Europese Unie en de Verenigde Naties, of op basis van een rechterlijke uitspraak of een rapport van de veiligheidsdiensten?
Onze vrijheden en democratische rechtsstaat zijn een kostbaar bezit. Het is van groot belang dat deze zo goed mogelijk worden beschermd. Nederland kent dan ook een sterke bescherming van de vrijheid van organisatie en vereniging. Tegelijkertijd zien we dat er organisaties in Nederland zijn die misbruik maken van deze vrijheden, bijvoorbeeld doordat zij terroristische activiteiten ondersteunen. Het kabinet is er alles aan gelegen om tegen dergelijke organisaties op te treden.
De beoordeling of er sprake is van een terroristische organisatie is in een strafzaak voorbehouden aan de rechter. Het moet gaan om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon, waarbij het oogmerk van dat samenwerkingsverband is gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Wetboek van Strafrecht (Sr) en die zijn begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk. Dit wordt op basis van feiten en omstandigheden door de rechter beoordeeld.
Daarnaast kan de Minister van Buitenlandse Zaken bij voldoende aanwijzingen van betrokkenheid bij terroristische activiteiten, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. Voldoende aanwijzingen zijn onder meer:
De instelling van een onderzoek of vervolging door een bevoegde instantie wegens een terroristische activiteit of poging daartoe, of de deelname aan- of het vergemakkelijken van een dergelijke activiteit, met name door financiering;
Een veroordeling door de rechter voor voorgenoemde feiten;
Een ambtsbericht van de AIVD dat geloofwaardige indicaties bevat van betrokkenheid van een persoon of organisatie bij een terroristische activiteit of poging daartoe.
Het plaatsen van personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme is een vergaande en ingrijpende maatregel die een zorgvuldig proces vereist. Alleen wanneer wordt voldaan aan de juridische vereisten voor een dergelijke plaatsing, zal een persoon of organisatie op de nationale sanctielijst terrorisme worden geplaatst.
Op internationaal niveau kunnen de Verenigde Naties en de Europese Unie sancties opleggen aan personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden. Het EU-terrorisme sanctieregime (GS9312) is ter implementatie van VN Veiligheidsraad Resolutie 1373 (2001).
Personen, groepen en entiteiten kunnen worden toegevoegd aan de sanctielijst behorend bij het EU-terrorisme sanctieregime (GS931) als hiervoor sprake is van een grondslag in een nationale beslissing van een bevoegde instantie van een lidstaat van de EU. Die nationale beslissing moet betrekking hebben op de inleiding van een onderzoek of een vervolging wegens een terroristische daad, poging tot het plegen van een dergelijke daad, of de deelname aan of het vergemakkelijken van een dergelijke daad, op grond van bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen, dan wel om een veroordeling wegens dergelijke feiten. Indien sprake is van een dergelijke nationale beslissing, kan de Raad van de EU besluiten de persoon, groep of entiteit op de sanctielijst van GS931 te plaatsen. Voordat de Raad tot een plaatsing overgaat, moet het verifiëren of de nationale beslissing aan een aantal voorwaarden voldoet. De door de bevoegde instantie vastgestelde feiten dienen overeen te komen met terroristische handelingen zoals gedefinieerd in GS931 en de plaatsing van een persoon, groep of entiteit gebaseerd op de sanctielijst dient gebaseerd te zijn op recente feiten. Een bevoegde instantie kan in principe instanties van derde staten omvatten. Daarbij geldt de aanvullende voorwaarde dat de nationale beslissing genomen dient te zijn met inachtneming van de rechten van de verdediging en het recht op een effectieve rechterlijke bescherming. Plaatsing van een persoon, groep of entiteit op de sanctielijst van het EU-terrorisme sanctieregime geschiedt op basis van eenparigheid van stemmen («unanimiteit») in de Raad.
Plaatsing op de nationale en/of EU-sanctielijst terrorisme heeft tot gevolg dat de tegoeden en economische middelen van de betreffende persoon, groep of entiteit worden bevroren en dat er een verbod is op de beschikbaarstelling van tegoeden en economische middelen aan deze persoon, groep of entiteit. Plaatsing van een persoon, groep of entiteit op de EU-terrorisme sanctielijst heeft tot gevolg dat die persoon of organisatie van rechtswege in Nederland is verboden (artikel 2:20, vierde lid, BW en artikel 10:122 BW indien het een buitenlandse corporatie betreft).
Deelt u de analyse dat een motie die oproept om «antifa» als terroristische organisatie te bestempelen, voorbijgaat aan dit rechtsstatelijk kader en daarmee verwachtingen wekt die juridisch niet uitvoerbaar zijn?
Nederland heeft door de jaren heen (inter)nationaal en lokaal een robuust netwerk van samenwerkende professionals met expertise en wettelijke bevoegdheden opgebouwd om aanslagen te voorkomen en extremisme en terrorisme tegen te gaan. Dit is verankerd in de Nationale Contraterrorisme strategie 2022–2026.3 Gelet op de grote impact van terrorisme en extremisme op de gehele samenleving, kent het beleid verschillende verregaande en ingrijpende maatregelen. Voor al deze maatregelen geldt dat de voorwaarden om een dergelijke maatregel op te kunnen leggen wettelijk zijn vastgelegd. Een besluit moet altijd gedegen (juridisch) worden onderbouwd op basis van feiten, waarbij ook de proportionaliteit en subsidiariteit wordt meegewogen. Vervolgens kunnen deze besluiten getoetst worden door de rechter.
Het plaatsen van personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme of EU of VN sanctielijst terrorisme is één van de vergaande en ingrijpende maatregelen. Per persoon, groep of organisatie wordt nauwgezet gekeken naar de omstandigheden en aanwijzingen. Daarbij is en blijft maatwerk geboden. Een dergelijk besluit kan enkel worden genomen als aan de wettelijke vereisten voor plaatsing is voldaan, zie ook de beantwoording van vraag 2.
Gelet op bovenstaande is de motie door de Minister-President ontraden. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over het stemgedrag van Kamerleden. Het is aan het kabinet om een appreciatie te geven op moties en bij een aangenomen motie – binnen de wettelijke kaders – zorgvuldig te kijken naar de mogelijkheden om de motie uit te voeren. Dat is ook het geval bij onderhavige motie, waarbij het kabinet nauwgezet kijkt naar de omstandigheden en aanwijzingen en deze toetst aan de – hierboven toegelichte – wettelijke eisen. Over de uitkomsten hiervan zal ik uw Kamer voor het kerstreces per brief informeren.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor de rechtsstaat wanneer Kamermeerderheden oproepen tot maatregelen die haaks staan op vijftig jaar antiterrorismebeleid, zoals door prof. De Graaf benoemd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten hoe u voorkomt dat politieke druk of morele paniek aanleiding kan geven tot het nemen van stappen die het fundament van de Nederlandse rechtsstaat ondermijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u in dit licht de proportionaliteit en doelmatigheid van het in de motie gevraagde beleid?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het risico reëel dat het labelen van een brede, losse beweging als «terroristisch» juist kan leiden tot verdere radicalisering, doordat gematigde stemmen buitenspel worden gezet en extremere individuen meer ruimte krijgen, zoals prof. Bakker waarschuwt?
In onze democratische rechtsstaat is de vrijheid van meningsuiting een groot goed. In een gezonde democratie moet het debat stevig gevoerd kunnen worden op de inhoud, waarbij juist ook ruimte is voor van de meerderheid afwijkende, tegendraadse of minder alledaagse standpunten of ideeën. Opvattingen mogen schuren of zelfs choqueren. Daarentegen zijn er wel grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, namelijk daar waar de wet wordt overtreden.
Wanneer sprake is van extremisme en terrorisme zal het kabinet altijd streng optreden binnen de wettelijke kaders. Als er voldoende feitelijke informatie voorhanden is dat een persoon of organisatie zich bezighoudt met terroristische activiteiten en bijvoorbeeld op de nationale sanctielijst terrorisme zou moeten worden geplaatst, zal het kabinet daar dan ook toe overgaan. Aangezien het een ingrijpende en verregaande maatregel betreft, blijft maatwerk geboden en worden alle omstandigheden meegewogen. Met een dergelijk zwaarwegend besluit gaat het kabinet niet lichtvaardig om.
Het is niet aan mij om de ontwikkelingen in de Verenigde Staten te duiden.
Kunt u reflecteren op de vergelijking die deskundigen trekken met ontwikkelingen in de Verenigde Staten, waar volgens hen de uitholling van de rechtsstaat mede begon met het lichtvaardig bestempelen van tegenstanders als «terroristen»?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het uitvoeren van de aangenomen motie in strijd met de Nederlandse rechtsstaat en met de geldende juridische kaders voor aanwijzing van terroristische organisaties? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan en hoe gaat u met de uitvoering van deze motie om? Zo nee, waarom niet? Welke juridische grondslag ziet u wél voor uitvoering?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat aan ISIS-gelieerde terroristen christenen onthoofden en kerken platbranden in Afrika |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat in Mozambique en Congo aan ISIS-gelieerde terroristen christenen onthoofden en kerken platbranden?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Mozambique onlangs meerdere dorpen zijn aangevallen door terroristen, waarbij «ongelovige» christenen het doelwit waren?
Sinds 2017 wordt de noordelijke provincie Cabo Delgado in Mozambique geconfronteerd met gewelddadige conflicten veroorzaakt door extremistische groeperingen. Hoewel de veiligheidssituatie sinds de grootschalige aanvallen in 2021 aanzienlijk is verbeterd, hebben zich de afgelopen weken opnieuw meerdere gewelddadige incidenten voorgedaan. Deze aanvallen, waaronder enkele die door de Islamitische Staat (IS) zijn opgeëist, vonden plaats in verschillende delen van de provincie, onder meer in de zuidelijk gelegen districten Chiúre en Ancuabe.
De slachtoffers van deze aanvallen en de daarbij horende criminele activiteiten, zoals plunderingen, ontvoeringen en het innen van illegale tolgelden, behoren tot diverse religieuze en niet-religieuze groepen, onder wie christenen, moslims en personen zonder religieuze overtuiging.
Deelt u de analyse van het Middle East Media Research Institute (MEMRI) dat er inmiddels een stille genocide plaatsvindt gericht op christenen in Afrika? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse wordt niet gedeeld. De slachtoffers van de onder twee genoemde aanvallen en criminele activiteiten behoren tot diverse religieuze en niet-religieuze groeperingen, waaronder ook maar niet alleen christenen.
Het vaststellen van genocide is complex, aangezien aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag moet worden voldaan. Dit houdt in dat sprake moet zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Daarnaast geldt voor het misdrijf genocide een hoge bewijslast. Volgens het beleid van het kabinet zijn bij dergelijke kwalificaties uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zwaarwegend. Daarom is het kabinet in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Dit geldt ook voor deze situatie. Het kabinet erkent en betreurt het geweld en blijft zich sterk maken voor de bescherming van religieuze vrijheid en de naleving van mensenrechten.
Wat doen de Nederlandse diplomatieke posten in Afrika om het brute geweld van de ISIS-terroristen, en andere jihadistisch tuig, tegen christenen te monitoren?
Nederlandse ambassades in Afrika monitoren geweld van onder andere ISIS en andere jihadistische en terroristische groeperingen nauwgezet en werken samen met lokale en internationale partners om te bepalen of en op welke wijze Nederland een bijdrage aan bestrijding hiervan kan leveren. In de jaarlijkse Mensenrechtenrapportage (sinds 2024 Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorderapportage, zie Kamerstuk 2025D25289) wordt gerapporteerd over de Nederlandse inzet op de prioritaire mensenrechten thema’s waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging. Ook zet het kabinet zich in om de grondoorzaken van het geweld in internationaal verband aan te pakken. Via het Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA) ondersteunt Nederland bijvoorbeeld in onder meer Nigeria, Ethiopië, Mali en Oeganda interreligieuze dialoog en lokale vredesinitiatieven, gericht op het verminderen van spanningen en het vergroten van weerbaarheid tegen extremisme.
Welke mogelijkheden ziet u om het gruwelijke geweld tegen christenen in Afrika de komende tijd op de internationale de agenda te plaatsen?
Nederland blijft het geweld tegen alle geloofsgroepen in Afrika en elders actief agenderen in bilaterale contacten en multilaterale fora, waaronder de EU en de VN-Mensenrechtenraad. Daarbij wordt samengewerkt met gelijkgezinde landen en gebruikgemaakt van netwerken zoals de International Religious Freedom or Belief Alliance. Via deze kanalen pleit Nederland voor naleving van het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, betere bescherming van religieuze minderheden en versterkte internationale inzet op conflictpreventie.
Het bericht ‘TikTok-kalifaat lokt piepjonge kinderen in val’. |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «TikTok-kalifaat lokt piepjonge kinderen in val» in De Telegraaf van 6 augustus 2025?1
Ja
Klopt het dat propaganda zolang het geen directe oproep tot geweld bevat in principe geen illegale content is?
Of online materiaal illegaal is, hangt af van Nederlandse en Europese wetgeving. Zo definieert de Europese Verordening inzake het tegengaan van terroristische online-inhoud (TOI-verordening) terroristische inhoud als online materiaal dat terroristische daden verheerlijkt, aanzet tot of instrueert, of oproept tot deelname aan terroristische activiteiten. Propaganda van terroristische organisaties, waaronder onthoofdingen, voldoet in algemene zin aan deze definitie en kan leiden tot inzet van bevoegdheden door de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Op basis van de TOI-verordening kan de ATKM deze content laten verwijderen of ontoegankelijk laten maken. Terroristische content moet na het ontvangen van een verwijderbevel binnen één uur verwijderd worden. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld, waarbij de context altijd wordt meegenomen. De ATKM werkt hierin nauw samen met haar partners om de aanpak van terroristische content verder te versterken.
Klopt het dat het tonen van terroristische daden, zoals onthoofdingen, in veel gevallen eveneens niet als illegale content wordt aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat dit type content, hoewel juridisch mogelijk «legaal» ernstige psychologische en ideologische schade kan toebrengen aan met name minderjarigen?
Ik deel de zorgen rond dit type content en de impact die dit met name kan hebben op minderjarigen. Deze worden ook onderstreept in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland2 en de publicatie van de AIVD «Een web van haat – De online grip van extremisme en terrorisme op minderjarigen»3. Zij zijn in een vormende levensfase wat hen ontvankelijker kan maken voor zorgelijke ideologieën die sterke, duidelijke antwoorden lijken te bieden op complexe vragen.
Hoe wordt binnen het kader van de Digital Services Act (DSA) omgegaan met online content die valt onder de categorie «legal yet harmful»?
Ik maak mij zorgen over de verspreiding van «legal yet harfmul»-content, omdat deze content kan bijdragen aan het online radicaliseringsproces en aan de normalisering van extremistisch gedachtegoed. De aanpak van dergelijke content is complex, omdat deze raakt aan de vrijheid van meningsuiting. De DSA hanteert regels voor platformen op het gebied van het tegengaan van illegale content, maar verbiedt «legal yet harmful» content als zodanig niet. De DSA verplicht zeer grote online platforms (Very Large Online Platforms – VLOPS) zoals Meta, X en TikTok, wel om te onderzoeken of het ontwerp of de werking van hun dienst en de daaraan verbonden systemen zogenaamde systeemrisico’s met zich meebrengt. Daarbij gaat het om eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op fundamentele rechten (zoals menswaardigheid, non-discriminatie, privacy en vrijheid van meningsuiting), schade aan het maatschappelijke discours en de integriteit van verkiezingen. Ook «legal yet harmful» content kan dergelijke systeemrisico’s met zich meebrengen. Als dergelijke risico’s bestaan, dan moeten zeer grote online platformen maatregelen nemen om die risico’s te mitigeren. Risico-mitigerende maatregelen kunnen bijvoorbeeld zijn dat zulke content niet (meer) wordt versterkt door de aanbevelingsalgoritmes van het platform of dat content wordt voorzien van een label en extra informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een link naar officiële bronnen of een korte toelichting op het label.
Aangezien IS een terroristische organisatie is en op de terrorismelijst staat, zal de ATKM IS-propaganda, gelet op de criteria voor terroristische content in de TOI-verordening, als terroristisch en dus illegaal beoordelen. In de praktijk ziet de ATKM daarom vaak voldoende grond om tot de uitvaardiging van verwijderbevelen te komen.
Valt de verspreiding van IS-propaganda via TikTok en andere platforms zoals beschreven in het Telegraaf-artikel onder dit «legal yet harmful»-begrip?
Zie antwoord vraag 5.
Voert u gesprekken met de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) over manieren om sneller of steviger tegen dergelijke content op te treden?
De ATKM is een cruciale organisatie in de strijd tegen online terrorisme waarmee het Ministerie van Justitie en Veiligheid regelmatig constructief contact heeft. De ATKM kan verwijderbevelen sturen op basis van de TOI-verordening4. De ATKM kan enkel optreden tegen online materiaal dat terroristisch of kinderpornografisch van aard is. Dit brengt uitdagingen met zich mee in de aanpak van «online materiaal dat niet als zodanig kan worden gekwalificeerd, zoals «legal yet harmful» content. Daarom vraag ik in Europees verband voortdurend aandacht voor de (on)mogelijkheden rondom wet- en regelgeving inzake «legal yet harmful» content in het kader van terrorisme en extremisme en trek daarin samen met de ATKM op. De ATKM staat bovendien in goed contact met haar Europese collega-diensten over de mogelijkheden in de gezamenlijke aanpak van deze problematiek. Omdat de afbakening in welke gevallen precies sprake is van «legal yet harmful» content in de praktijk complex is, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) eerder gevraagd te onderzoeken of het haalbaar is een duidingskader voor dit type content te ontwikkelen. Een dergelijk kader kan platformen helpen maatregelen te treffen tegen dergelijke content. Het onderzoek is naar verwachting voor het einde van het jaar gereed. De resultaten zal ik met uw Kamer delen. Op dit moment voert het WODC bovendien een wetsevaluatie uit op de uitvoeringswet verordening terroristische online-inhoud. Daarin wordt de juridische reikwijdte van verwijderbevelen onderzocht, waaronder de juridische mogelijkheid en wenselijkheid van bevoegdheden ten aanzien van «legal yet harmful» materiaal. Deze evaluatie is naar verwachting volgend jaar gereed. Ook hiervan worden de resultaten met uw kamer gedeeld.
De ATKM is een relatief jonge toezichthouder. Het is belangrijk dat zij de tijd krijgt om verder te groeien en een ervaren autoriteit te worden op het gebied van de bestuursrechtelijke aanpak van online terroristisch en kinderpornografisch materiaal. Samen kijken we hoe we het beleid tegen online terrorisme verder kunnen ontwikkelen en hoe de ATKM – binnen haar wettelijke taken – daaraan kan bijdragen.
Wat zijn volgens u de belangrijkste belemmeringen in de huidige wet en regelgeving bij de bestrijding van online radicalisering, zeker wanneer deze zich buiten het strafrechtelijke kader voltrekt?
Het huidige wettelijke instrumentarium, zoals de Digital Services Act (DSA) en de TOI-verordening, stelt duidelijke grenzen aan de aanwezigheid van terroristische en illegale content op onlineplatformen. Deze instrumenten vormen een belangrijke basis voor het tegengaan van illegale content.
Desalniettemin blijft online radicalisering toenemen. Bij de bestrijding van illegale content ligt de nadruk in de huidige wet- en regelgeving vooral op het verwijderen of tegengaan van de content zelf, terwijl de verspreiders van deze content daarmee niet altijd effectief worden aangepakt. Verspreiders kunnen vaak eenvoudig nieuwe accounts aanmaken, waardoor maatregelen deels hun werking verliezen.
De detectiemogelijkheden online zijn beperkt. Hoewel de ATKM effectief kan optreden tegen terroristische content, heeft de ATKM alleen bevoegdheden op open platformen. Op dit moment hebben alleen de AIVD en (bij strafbare feiten) de politie onder voorwaarden bevoegdheden om kennis te nemen van content in besloten groepen, terwijl juist dit de groepen zijn die door terroristen en extremisten veelvuldig worden benut om hun gedachtegoed te verspreiden.
Ook de vraag of geduid kan worden wanneer bepaalde uitingen «legal yet harmful» zijn, is een blijvend aandachtspunt. De afbakening hiervan is complex. Zoals hierboven vermeld onderzoekt het WODC of het haalbaar is een duidingskader voor dit type content te ontwikkelen en evalueert het WODC de Nederlandse uitvoeringswet terroristische online inhoud. Daarin wordt ook de juridische reikwijdte van verwijderbevelen onderzocht, waaronder de juridische mogelijkheid en wenselijkheid van bevoegdheden ten aanzien van «legal yet harmful» materiaal.
Ten slotte zijn er belemmeringen ten aanzien van vroegsignalering in het lokale domein. Gemeenten hebben in Nederland een cruciale rol in de preventie en aanpak van radicalisering, maar hebben beperkte bevoegdheden om online radicalisering te signaleren. Hierdoor zijn zij in veel gevallen afhankelijk van signalen vanuit de politie of de inlichtingendiensten om een lokale persoonsgerichte aanpak te kunnen starten. Het is van belang dat zorgelijke signalen in een zo vroeg mogelijk stadium binnenkomen en geschikte preventieve maatregelen getroffen kunnen worden. Daarom wordt bekeken of de huidige wettelijke kaders, in combinatie met het wetsvoorstel gegevensvergaring openbare orde dat 4 juli jl. in internetconsultatie is gegaan, voldoende grondslag bieden aan politie en veiligheidsdiensten om signalen die zij ontvangen uit het open of besloten online domein tijdig met gemeenten en/of de weegploeg5 te delen.
Hoewel ik mij zal blijven inzetten voor een sterke aanpak, is het belangrijk om te benadrukken dat dit onderwerp zeer complex is en niet alle knelpunten (direct) weggenomen kunnen worden.
Hoe beoordeelt u de opbrengsten van het in 2025 afgeronde project Procom in het licht van de actuele zorgen over online radicalisering via platforms als TikTok, mede gelet op de aangenomen motie Michon-Derkzen van 19 december 2024 waarin is verzocht om een overzicht van de resultaten en juridische belemmeringen?2
Het Project Online Content Moderatie (PrOCoM) heeft bijgedragen aan het versterken van de aanpak van illegale content in het algemeen. Het project was niet specifiek gericht op online radicalisering of terrorismebestrijding. De ontwikkelde instrumenten kunnen wel bijdragen aan het tegengaan van illegale terroristische inhoud. Met de oprichting van de publiek-private samenwerking is een structureel overlegplatform tot stand gekomen, onder neutraal voorzitterschap van het Platform van de InformatieSamenleving (ECP), waar publieke en private partijen uitdagingen, zorgen en ontwikkelingen op het gebied van online content moderatie met elkaar kunnen bespreken. Deze bredere dialoog ondersteunt de gezamenlijke aanpak van diverse vormen van ongewenste en illegale online content. Voor het domein van terrorismebestrijding kan dit vooral als aanvullend worden beschouwd aangezien de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) reeds langere tijd contacten onderhoudt met online platformen over deze problematiek.
In hoeverre bieden de inzichten uit Procom handvatten voor een nationale of Europese aanpak van legal yet harmful-content, zoals jihadistische propaganda gericht op minderjarigen?
Daar waar het de inzet van meerdere stakeholders betreft, biedt het overlegplatform onder voorzitterschap van ECP, zoals geschetst in het antwoord op vraag 9, de mogelijkheid om op nationaal niveau met verschillende partijen verder de dialoog te voeren over passende maatregelen om «legal yet harmful» content tegen te gaan.
Daarnaast is Nederland een actief lid van het EU Internet Forum. Het EU Internet Forum is een samenwerkingsverband waar EU-lidstaten, EU-instellingen en online platformen samenkomen om terroristische en onwenselijke, waaronder «legal yet harmful», online content tegen te gaan. Het EU Internet Forum heeft onder andere een handboek borderline content ontwikkeld, waarin definities, casestudies en concrete voorbeelden worden beschreven die online platformen en contentmoderatoren helpen contentmoderatie aan te scherpen. Het EU Internet Forum is ook het forum waar Nederland in samenspraak met gelijkgezinde landen de platformen wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van deze problematiek en waar draagvlak wordt gecreëerd voor aanvullende maatregelen.
Hoe ondersteunt u docenten en scholen bij het herkennen en melden van signalen van online radicalisering, met name wanneer minderjarigen worden blootgesteld aan verheerlijking van IS?
Gelet op de grote uitdagingen waar we voor staan is het van belang om als overheid samen met andere partijen op te trekken bij het tegengaan van online extremisme en terrorisme. Het is noodzakelijk dat maatschappelijke partijen, overheden, rechtshandhavingsautoriteiten en de internetsector samenwerken en ieder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid en rol pakt.
Ook docenten en scholen kunnen hier een rol in spelen. Ik ondersteun daarom gemeenten in het opleiden van docenten om signalen van (online) radicalisering te kunnen herkennen en hiernaar te handelen, onder andere door het beschikbaar stellen van trainingen. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering heeft de serious game «Botsende Ideeën» speciaal ontwikkeld voor docenten die met extreme uitspraken, radicale ideeën of polarisatie te maken kunnen krijgen in hun werk en willen weten hoe daarmee om te gaan. Een workshop online radicalisering is op dit moment in ontwikkeling.
Daarnaast biedt de Stichting School en Veiligheid (SSV) ondersteuning, kennis en informatie aan zoals het Niet-pluis instrument en de E-learning Dialoog onder Druk. Met de E-learning Dialoog onder Druk krijgen docenten concrete ondersteuning bij het voeren van lastige gesprekken in de klas. Het Niet-pluis instrument kan worden ingezet als een jonge leerling gedrag vertoont dat bij de docent het gevoel oproept dat er iets niet in orde is. Dit kan helpen bij doorverwijzen en melden.
Welke juridische en beleidsmatige mogelijkheden ziet u om content die «legal yet harmful» is en met name gericht is op het aanwakkeren van kalifaatverheerlijking onder jongeren actief in te perken?
Ik onderken de zorgen over online uitingen die, hoewel juridisch toegestaan, maatschappelijk schadelijk kunnen zijn. De juridische ruimte om hiertegen op te treden is echter beperkt, omdat het aanpakken van zogenoemde «legal yet harmful»-content direct raakt aan fundamentele rechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting. Het beschermen van die vrijheid is een grondrecht dat bij iedere beleids- en wetsontwikkeling nadrukkelijk in acht wordt genomen. Daarom zet ik mij in om online radicalisering tegen te gaan, maar altijd binnen de kaders van deze fundamentele rechten en vrijheden.
Ik blijf mij inzetten op preventie, educatie en samenwerking met lokale en internationale partners, binnen de kaders van de wet.De inzichten van PrOCoM bieden daarbij handvatten voor een nationale aanpak, terwijl deelname aan het EU Internet Forum handvatten biedt voor de internationale aanpak, zoals ook geschetst in het antwoord op vraag 10. Daarnaast kijken wij uit naar de uitkomsten en aanbevelingen van het eerdergenoemde WODC-onderzoek, die van groot belang zullen zijn voor eventuele verdere beleidsontwikkeling op dit terrein.
Wie is primair aan zet om te interveniëren in de online dynamiek waarin jongeren worden blootgesteld aan extremistische content, voordat sprake is van strafbare feiten?
Het tegengaan van online extremisme en terrorisme is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Online platformen hebben hierin een bijzondere rol, omdat zij als aanbieders en beheerders van de digitale infrastructuur direct kunnen ingrijpen in de online dynamiek. Zij zijn in eerste instantie aan zet om te zorgen dat hun gebruikers online veilig zijn. De DSA legt zorgvuldigheidsverplichtingen op aan online platformen om bij te dragen aan het creëren van een veilige online omgeving. Met de platformen blijven we in dialoog over de uitdagingen die daarmee samenhangen. Daarnaast werk ik aan effectieve interventiemogelijkheden die deze online dynamieken kunnen verstoren en zoeken we de samenwerking op met de sector, zoals de ReDirect-methode. Met de ReDirect-methode worden gebruikers die online zoeken naar terroristische of extremistische content geconfronteerd met een informatieveld om hen door te geleiden naar online hulp.
Welke concrete stappen heeft u gezet of bent u bereid te zetten om de door de ATKM bepleite gecoördineerde aanpak met politie, jeugdzorg, gemeenten en platforms te organiseren, zolang duidelijke strafrechtelijke kwalificaties vaak ontbreken?3
De NCTV werkt middels de Versterkte Aanpak Online aan een gecoördineerde aanpak van specifiek online terrorisme en extremisme, waarvan ik uw Kamer recentelijk van op de hoogte heb gebracht8. Daarin wordt intensief samengewerkt met partners binnen het veiligheidsdomein, maar ook in het jeugddomein en met de online platformen. Samen met gemeenten zet ik in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van jongeren via lesprogramma’s, waarin jongeren kritisch leren denken, om te gaan met desinformatie en online bedreigingen. Met de online platformen bekijk ik, zoals geschetst in het antwoord op vraag 10 en 13, waar interventiemogelijkheden in online dynamieken nodig en mogelijk zijn.
Bij signalen van radicalisering richting extremisme of terrorisme kunnen personen worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. Het is van groot belang om te zorgen dat signalen van radicalisering worden herkend door eerstelijnsprofessionals, ook als het gaat om online radicalisering. Met ketenpartners is bekeken of de bestaande aanpak daarin voldoende is en hoe we knelpunten rondom signalering – ook in het online domein – kunnen wegnemen. Samen met ketenpartners gaan wij de komende periode de mogelijke oplossingen uitwerken. Zo wordt onder meer bekeken of de huidige wettelijke kaders voldoende mogelijkheden bieden aan bijvoorbeeld de politie om signalen uit het online domein met gemeenten en/of de weegploeg te delen.
Tot slot ondersteun ik onze lokale partners in het vergroten en versterken van het netwerk, waaronder op het gebied van signalering en kennis en vaardigheden over online radicalisering. Denk hierbij aan bijeenkomsten, de eerdergenoemde trainingen van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering en de online symbolenbank. Daarnaast zit Nederland samen met Frankrijk een internationale werkgroep voor om ervaringen uit te wisselen en concrete handvatten te ontwikkelen voor de preventie van online radicalisering, waar zowel lokale professionals als handhavingsautoriteiten aan deelnemen.
Kunt u deze vragen nog voorafgaand aan het commissiedebat Terrorisme en Extremisme van 3 september 2025 beantwoorden?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
De ‘student encampment for Palestine’ op de Universiteit van Amsterdam |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de oproep van begin mei 2025 van Samidoun om deel te nemen aan een «student encampment for Palestine» die van 2 tot 20 juni plaatsvond op de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam (UvA)?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel en zeer zorgelijk is dat een organisatie als Samidoun, die in andere landen is verboden wegens banden met terreurbewegingen, in Nederland openlijk betrokken is bij en oproept tot demonstraties op universiteitscampussen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin vindt het kabinet organisaties en verenigingen die in Nederland steun uitspreken voor terroristische organisaties, extremisme en terrorisme bevorderen en geweld verheerlijken absoluut verwerpelijk. Extremistische uitingen, zoals haatzaaien, opruiing en aanzetten tot geweld horen niet thuis in onze democratische rechtsstaat.
Zoals u begrijpt kan er niet op individuele casuïstiek in worden gegaan, zo ook niet waar het gaat over de specifieke betrokkenheid van organisaties bij demonstraties, omdat hiermee in de bevoegdheid van de lokale driehoek, te weten de burgemeester, de politie en het Openbaar Ministerie, wordt getreden. Het verbieden van organisaties valt onder het civielrechtelijke domein. Het is aan het Openbaar Ministerie om een verzoek tot het verbieden van een rechtspersoon te doen bij de rechter. Uiteindelijk is het aan de rechter om een organisatie te verbieden.
Tevens heeft het kabinet, conform het Regeerprogramma 2024 en in reactie op verschillende moties, waaronder de motie Yeşilgöz c.s.1, een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop andere landen met eerdergenoemde type organisaties omgaan. Op 15 mei jl. is uw Kamer hierover geïnformeerd.2 Uit de verkenning volgt dat andere landen interessante instrumenten hebben om dergelijke organisaties aan te pakken. Dit biedt aanknopingspunten voor nader onderzoek. Hierover zal de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer in het najaar van 2025 nader informeren.
Hoe beoordeelt u de prominente rol van Samidoun bij deze demonstraties, mede in het licht van de kabinetswens om via het Openbaar Ministerie (OM) een verbod op deze organisatie te laten uitspreken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier biedt het door het kabinet aangekondigde wetvoorstel Strafbaarstelling verheerlijken terrorisme handvaten om de betrokkenheid van eventuele terroristische organisaties bij dit soort demonstraties en bezettingen aan te pakken?
Het kabinet geeft uitvoering aan het Regeerprogramma 2024 door het verheerlijken van terrorisme (inclusief de verspreiding van terroristische boodschappen) en het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties strafbaar te stellen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel is recent in consultatie gegeven. Verheerlijkende of steun betuigende boodschappen kunnen bijdragen aan radicalisering en het plegen van (terroristisch) geweld, door de anderen ontvankelijk te maken voor deze ideeën. De voorgestelde strafbaarstellingen onderstrepen het gevaar dat (denkbeelden van) terroristische organisaties veroorzaken in onze maatschappij en het belang dat dit kabinet hecht aan de bescherming van de nationale veiligheid en democratische rechtsstaat.
Het Wetboek van Strafrecht kent op dit moment verschillende strafbaarstellingen waarmee in het openbaar gedane uitingen, waaronder ook het tonen van bepaalde afbeeldingen of symbolen, strafrechtelijk aangepakt kunnen worden, zoals opruiing (tot terroristische misdrijven), groepsbelediging en het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen mensen. De voorgenomen strafbaarstelling van het verheerlijken van terroristische misdrijven waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld en van het openlijk betuigen van steun aan een terroristische organisatie vormt een aanvulling op het bestaande wettelijke instrumentarium. Het prijzen van terroristisch geweld wordt zelfstandig strafbaar, ook wanneer anderen niet direct worden opgeroepen tot het plegen van geweld. Dat is nu nog niet het geval. Daarnaast wordt het strafbaar om in het openbaar steun te betuigen aan een verboden terroristische organisatie. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het in het openbaar dragen van kleding met symbolen of logo’s van zo’n organisatie.
Of deze nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen die bij demonstraties in het openbaar worden gedaan, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Dit is ter beoordeling van het Openbaar Ministerie en, indien strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld, aan de rechter. Daarbij kan ook worden onderzocht of er betrokkenheid is geweest van bepaalde organisaties of groeperingen, en zo ja, hoe die betrokkenheid strafrechtelijk dient te worden gekwalificeerd. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een strafbare vorm van deelneming, zoals medeplegen of uitlokking.
Krijgen onderwijsinstellingen met de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme handvaten om in te kunnen grijpen bij het tonen van symbolen van terroristische organisaties op en rondom universiteitsgebouwen en andere onderwijsinstellingen? Zo ja, op welke manier dan? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel wenselijk zou moeten zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is het afhankelijk van de omstandigheden van het geval of de nieuwe strafbaarstellingen kunnen worden toegepast op uitingen die bij demonstraties in het openbaar worden gedaan. Daarom kan er op dit moment niet vooruit worden gelopen op de vraag of het wetsvoorstel onderwijsinstellingen handvatten biedt. Wel is het zo dat instellingen op basis van de wet en hun huis- en gedragsregels afwegen wat wel en niet kan op privéterrein van hun instelling. De onderwijsinstellingen hebben afgesproken dat, indien zij van mening zijn dat er sprake is van een gepleegd strafbaar feit, er altijd aangifte wordt gedaan bij de politie. Het is aan het Openbaar Ministerie en, indien vervolging wordt ingesteld, aan de rechter om te bepalen of er in het concrete geval sprake is geweest van strafbare feiten.
Deelt u de analyse dat deze bezetting, net als eerdere rellen en bezettingen, het onderwijsproces ontregelt en de autoriteit van het universiteitsbestuur ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
De besturen op de instellingen spannen zich dagelijks in om hun verantwoordelijkheid voor de organisatie en continuïteit van het primaire proces in een veilige leer- en werkomgeving in te vullen. Dat betekent niet dat er geen incidenten plaatsvinden. In de praktijk komen besturen voor lastige dilemma’s te staan wanneer zij geconfronteerd worden met gebeurtenissen, incidenten of bezettingen waarbij zij het evenwicht moeten vinden tussen het demonstratierecht, de academische vrijheid en de continuïteit van onderwijs en onderzoek in een veilige leer- en werkomgeving. Door het stellen van heldere regels (waaronder de gezamenlijke «Richtlijn protesten») en deze te handhaven, de inzet van onder andere risicogericht toegangsbeleid, en inzet op verbetering van de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek, ziet de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat de weerbaarheid van instellingen tegen verstoringen het afgelopen jaar is verhoogd. In de Kamerbrief van 3 juli jl. over veiligheid op universiteiten en hogescholen wordt hierop ingegaan en in de bijlage wordt door de koepels toegelicht hoe zij dit doen.3
Bent u van mening dat zolang er geen beslissing is genomen over een eventueel verbod op Samidoun, onderwijsinstellingen aangemoedigd moeten worden om afstand te nemen van deze organisatie en aanwezigheid ervan op hun instelling te weren?
Het is zaak dat het debat over de aanwezigheid van Samidoun op de campussen door de academische gemeenschap zelf op het scherpst van de snede gevoerd wordt. Het is aan de besturen van instellingen om dit debat te faciliteren en hierover te besluiten. Uiteraard zijn zij hierop aanspreekbaar. In de bijlage bij de Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen wordt een toelichting gegeven over welke mechanismen van escalatie er mogelijk zijn wanneer protesten op universiteiten of hogescholen uit de hand lopen of de veiligheid van studenten en medewerkers gevaar loopt.
Verder is voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De organisatie Samidoun spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties. De organisatie Samidoun legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Ook spreekt de organisatie actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Dergelijke uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Zo heeft dit er in oktober 2024 toe geleid dat een lid van deze organisatie vreemdelingrechtelijk gesignaleerd werd. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Zoals gezegd is er in onze rechtsstaat ruimte om scherpe discussies te voeren en hiertoe bijeenkomsten te organiseren, maar altijd binnen de grenzen van de wet.
Bent u bereid om onderwijsinstellingen te informeren over waarom andere landen Samidoun op de terrorismelijst hebben staan en dat het onwenselijk is dat zulke organisaties de sfeer en het debat op onderwijsinstellingen domineren en sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er nu geen landelijke richtlijnen bestaan over hoe om te gaan met dit soort bezettingen? Zo nee, welke richtlijnen zijn er dan? Zo ja, bent u het eens met de stelling dat de aangekondigde escalatieladder een dergelijke richtlijn moet vormen waarin concrete verantwoordelijkheden worden vastgelegd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 hebben universiteiten en hogescholen gezamenlijk de «richtlijn protesten» opgesteld. Deze richtlijn is ingebed in escalatiemogelijkheden bij veiligheidssituaties, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de in het antwoord op vraag 7 en 8 genoemde Kamerbrief en bijlagen.
Heeft u of uw ambtenaren, vooruitlopend op de aangekondigde escalatieladder, steeds contact gehad met de UvA over de handhaving van huisregels en het inschakelen van politie bij dergelijke acties?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het afgelopen jaar regelmatig gesproken met bestuurders van universiteiten en hogescholen, waaronder ook de UvA en hierbij ook vertegenwoordigers uit het veiligheidsdomein uitgenodigd over de omgang met demonstraties en bezettingen en onderlinge samenwerking. In de Kamerbrief over veiligheid op universiteiten en hogescholen en bijlage van de koepels wordt ingegaan op de handhaving van huisregels en de samenwerking met de veiligheidsketen.
Deelt u de mening dat studenten die zich schuldig maken aan illegale bezetting, vernieling of het verhinderen van onderwijs in het uiterste geval moeten kunnen worden geschorst of hun recht op studiefinanciering kunnen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Als de huisregels en ordemaatregelen van instellingen worden overtreden kunnen instellingen op basis van artikel 7.57h van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) maatregelen nemen tegen studenten, waaronder het tijdelijk of definitief ontzeggen van de toegang of in het uiterste geval beëindiging van inschrijving. Indien instellingen overgaan tot ontzegging of opschorting van de inschrijving van een student, vervalt ook het recht op studiefinanciering. Inschrijving is immers een vereiste om studiefinanciering te kunnen ontvangen. Het vervallen van het recht op studiefinanciering is daarbij een gevolg van de stopzetting van de inschrijving en geen op zichzelf inzetbare strafmaatregel.
De terroristische brandstichting bij kippenslachterij Plukon en het openlijk dreigen met nieuwe aanslagen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brandstichting bij kippenslachterij Plukon in Blokker, waarbij negen vrachtwagens en een busje in vlammen opgingen, en van het feit dat op het terrein het logo van het Animal Liberation Front (ALF) werd aangetroffen?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat een woordvoerder van het Animal Liberation Front tegenover de media openlijk de verantwoordelijkheid lijkt op te eisen en daarbij stelt: «Wij gaan in de toekomst eventueel nog meer van dit soort acties doen»? Wat vindt u van dit openlijke dreigement van nog meer aanslagen, terwijl ze eerder ook al betrokken waren bij brandstichtingen, stalbezettingen, inbraken en vernielingen?
Elke vorm van geweld of eigenrichting is absoluut onacceptabel. Wij hebben kennisgenomen van het incident via de media en de organisatie die in de mediaberichten wordt genoemd. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) doen op dit moment onderzoek naar het incident. Zoals u begrijpt kunnen we niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
Deelt u de opvatting dat hier sprake is van georganiseerd terroristisch geweld tegen bedrijven in de voedselketen, met als doel het afdwingen van politieke of ideologische verandering door angst en ontwrichting te zaaien?
Elke vorm van geweld of eigenrichting is absoluut onacceptabel. Op dit moment loopt het onderzoek van de politie onder gezag van het OM. In het belang hiervan kunnen geen nadere mededelingen worden gedaan.
Wel kan in algemene zin aangegeven worden dat alleen incidenten waarbij sprake is van het (voorbereiden van het) plegen van op mensenlevens gericht geweld of het veroorzaken van maatschappij-ontwrichtende schade, door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) worden geduid als terroristisch.
De NCTV doet zelf geen onderzoek naar groepen of personen, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat er geen aantoonbare geweldsdreiging van de Nederlandse dierenrechtenbeweging uitgaat. De laatste jaren is het beeld dat gewelddadige acties van dierenrechtenextremisten, zoals brandstichting, vrijwel niet voorkwamen. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend. Dit betekent onder meer dat er met interesse wordt gekeken naar de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek naar de toedracht van de brand. Ook zullen wij, zoals toegezegd door de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het mondelinge vragenuur van 1 juli 2025, de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), Vee&Logistiek Nederland en de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) uitnodigen voor een gesprek over de ontwikkelingen en welke mogelijke acties ondernomen kunnen worden.
Ten aanzien van de bredere links-extremistische beweging beschrijft de AIVD in het jaarverslag van 2024 dat er bij de links-extremistische beweging als geheel, waar ook dierenrechtenextremisten onder vallen, geen grotere bereidheid is waargenomen om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties over diverse onderwerpen harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Ook de AIVD stelt dat het grootste deel van de linkse actie-scene in zich nog altijd op activistische wijze blijft uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Bent u het eens met de stelling dat dit niets meer met activisme te maken heeft, maar valt onder terrorisme, zoals ook door Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) omschreven: «Het uit ideologische motieven (voorbereiden van het) plegen van op mensenlevens gericht geweld, of het veroorzaken van maatschappij-ontwrichtende schade, met als doel (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen, maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen en/of politieke besluitvorming te beïnvloeden»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het ALF in Nederland nog steeds niet aangewezen als terroristische organisatie, terwijl deze groep in bijvoorbeeld de Verenigde Staten wél op terrorismelijst staat?
De politie doet onder gezag van het OM op dit moment onderzoek naar de toedracht van de brand. We kunnen daar niet op vooruitlopen.
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. Voldoende aanwijzingen zijn onder meer de instelling van een onderzoek of vervolging door een bevoegde instantie wegens een terroristische activiteit, een veroordeling door de rechter of een ambtsbericht van de AIVD dat geloofwaardige indicaties bevat van betrokkenheid van een persoon of organisatie bij een terroristische activiteit of poging daartoe.
Het plaatsen van personen of organisaties op de sanctielijst is een vergaande en ingrijpende maatregel. Per persoon of organisatie wordt nauwgezet gekeken naar de omstandigheden en de aanwijzingen. Daarbij is en blijft maatwerk geboden.
De Verenigde Staten hanteert twee terrorismesanctielijsten, zijnde de lijst van Foreign Terrorist Organisations en Specially Designated Global Terrorists. ALF staat niet op deze beide lijsten.
Welke concrete stappen onderneemt u om te voorkomen dat dit soort extremisten opnieuw toeslaan, bij Plukon of bij andere bedrijven in de voedselketen?
Ten eerste willen we benadrukken dat dergelijke gewelddadige acties altijd onacceptabel zijn. Als bepaalde acties of gedragingen van een (rechts-)persoon een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit opleveren, kan het OM besluiten tegen deze (rechts)persoon strafrechtelijke vervolging in te stellen.
Wij begrijpen dat ongewenste activiteiten op het eigen erf of bedrijf grote impact hebben op ondernemers. Tegelijkertijd ligt de eerste verantwoordelijkheid om hiertegen op te treden bij de ondernemer zelf. Waar mogelijk biedt de overheid ondersteuning.
De strafrechtelijke onderzoeken van politie en het OM zullen in die gevallen de toedracht moeten uitwijzen. Als bepaalde acties of gedragingen de lat van extremisme of terrorisme halen, dan kunnen personen ook worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Hoeveel brandweermensen zijn op zondag 16 juni 2025 ingezet om deze opzettelijk veroorzaakte brand onder controle te krijgen, en uit hoeveel posten of kazernes zijn zij opgeroepen?
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord meldt dat er acht blusvoertuigen en een aantal ondersteunende en/of specialistische eenheden zijn ingezet. Het gaat hierbij om ongeveer 80 brandweermensen vanuit ongeveer 10 brandweerkazernes uit Noord-Holland Noord. De Veiligheidsregio laat tevens weten dat de hulpverleners geen risico liepen op instorting van het gebouw, omdat deze niet in brand stond. De rookontwikkeling was niet bijzonder gevaarlijk. Er was kortstondig mogelijk explosiegevaar doordat een bovengrondse zuurstoftank werd aangestraald door de brand. Dit gevaar bleek snel geweken door adequate inzet van de brandweer. Preventief zijn drie woningen kort ontruimd. De risico’s waren niet groter dan bij een «normale» inzet, hoewel risico’s natuurlijk inherent zijn aan dit soort incidenten. De gehoorde ontploffingen kwamen vermoedelijk door knallende autobanden.
Welke risico’s hebben deze hulpverleners gelopen tijdens het bestrijden van deze brand, die terroristen hebben gesticht om de samenleving angst aan te jagen? Is daarbij sprake geweest van instortingsgevaar, gevaarlijke rookontwikkeling of explosiegevaar?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de brand gesticht is vlak bij een zuurstofopslagtank, waardoor een groot gebied ontruimd moest worden en de hulpverleners door deze terroristische actie een nog veel groter risico gelopen hebben dan bij een «normale» inzet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft deze inzet geleid tot onderbezetting op andere kazernes of uitstel van hulp bij andere noodmeldingen in de regio? Zo ja, bij hoeveel meldingen en wat waren de gevolgen voor andere burgers? Wordt bij een eventuele vervolging van deze terroristen ook rekening gehouden met het risico en het leed dat ze op deze manier in de rest van de samenleving veroorzaken?
De inzet heeft niet geleid tot een beperkingen voor de noodhulpverlening in de omliggende regio. Uiteraard kost de inzet brandweercapaciteit, maar veiligheidsregio Noord-Holland Noord beschikt over een fijnmazig netwerk van brandweerposten. Met dank aan dit netwerk en de grote hoeveelheid brandweervrijwilligers is geen sprake geweest van dekkingsproblematiek.
De politie en het OM doen onderzoek doen naar het incident. In algemeenheid geldt dat alle relevante feiten en omstandigheden een rol kunnen spelen bij de vervolgingsbeslissing van het OM.
Wordt bij een vervolging ook rekening gehouden met het feit dat chauffeurs soms overnachten in hun vrachtauto en dat daarvan ook hier sprake had kunnen zijn?
Zoals we bij de beantwoording onder vraag 10 aangaven kunnen alle relevante feiten en omstandigheden een rol spelen bij de vervolgingsbeslissing van het OM.
Deelt u de zorg dat dit soort terroristische acties niet alleen de voedselketen ontwrichten, maar ook een direct gevaar vormen voor hulpverleners en de veiligheid van alle Nederlanders?
Alle Nederlanders en – in het bijzonder onze hulpverleners – moeten te allen tijde beschermd worden tegen elke vorm van geweld. Zoals reeds aangegeven loopt het onderzoek van politie en OM en kunnen we hier niet op vooruitlopen.
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord meldt ten aanzien van het gevaar voor de hulpverleners dat de inzet van hulpverleners gepaard kan gaan met risico’s. Het risico is afhankelijk van verschillende factoren. De Veiligheidsregio deelt de zorg dat wanneer bewust een gevaarsetting wordt gecreëerd dit van invloed kan zijn op de veiligheid van hulpverleners en burgers. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord werkt met een uitgebreid vakbekwaamheidsprogramma dat is afgestemd op de actualiteit. Hiermee worden de hulpverleners goed voorbereid op verschillende scenario’s.
Welke strafrechtelijke stappen zijn er inmiddels gezet om de daders op te sporen en te vervolgen? Wordt vervolging overwogen wegens terrorisme, brandstichting met gevaar voor mensenlevens, en/of opruiing?
Zoals reeds aangegeven doen de politie en het OM onderzoek naar het incident. We kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
Zijn er inmiddels ook verdachten in beeld en/of aangehouden? Indien ja: wat is hen ten laste gelegd?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om de personen en netwerken achter deze dreigingen intensiever te monitoren en vervolgen, ook als zij zich ophouden op social media of in zogenaamde «activistische netwerken»?
De NCTV heeft geen grondslag om onderzoek te doen naar personen of organisaties, maar duidt fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De AIVD heeft op basis van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) als taak onderzoek te doen naar organisaties en personen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. De AIVD doet onderzoek naar verschillende vormen van extremisme, zoals links- en rechts-extremisme. De AIVD kan echter, op basis van de Wiv 2017, geen uitspraken in het openbaar doen op welke wijze onderzoek wordt gedaan.
Of vervolging wordt ingesteld tegen een (rechts-)persoon is aan het OM. Als het OM van oordeel is dat jegens een (rechts-)persoon sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit kan het vervolging instellen.
Naar aanleiding van eerdere incidenten in de landbouwsector heeft de politie in afstemming met het OM een handelingskader opgesteld met (operationele) handvatten dat is bedoeld voor intern gebruik bij de politie. Zie voor een nadere toelichting het antwoord op vraag 17.
Deelt u de mening dat ook oproepen tot dit soort geweld, en het verheerlijken daarvan, strafbaar moeten worden gesteld en stevig vervolgd dienen te worden?
Oproepen tot geweld past op geen enkele wijze in onze democratische rechtsorde. Het oproepen tot geweld kan strafbaar zijn als opruiing. Of er sprake is van een opruiende uiting hangt onder meer af van de context waarin de desbetreffende uiting is gedaan, evenals de kennelijke bedoeling van de uiting, de doelgroep waarop de uiting kennelijk was gericht en de plaats of gelegenheid waar de uiting wordt gedaan. De politie doet onder gezag van het OM op dit moment onderzoek naar het incident. We kunnen daar niet op vooruitlopen. Het is aan het OM om vervolgingsbeslissingen te nemen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om voedselproducenten, hun medewerkers, hulpverleners en de samenleving beter te beschermen tegen dit soort extremistisch geweld?
We kunnen ons goed voorstellen dat dergelijke acties grote impact kunnen hebben op eenieder die betrokken is. Zeker wanneer deze acties mensen bij de uitvoering van hun werk in gevaar brengen, waaronder voedselproducenten, hun werknemers en hulpverleners, is dit absoluut onaanvaardbaar en mag dit nooit gebeuren. In navolging van eerdere incidenten in de landbouwsector heeft de politie in afstemming met het OM een handelingskader (gemeld via brief aan uw kamer op 20 mei 2019 door mijn voorganger) opgesteld vanwege de impact van acties rondom dierenrechten en dierenwelzijn die mogelijk strafbaar zijn en/of de openbare orde verstoren. Het bevat een handelingskader met (operationele) handvatten en is bedoeld voor intern gebruik bij de politie. In geval van incidenten kan het handelingskader gedeeld worden met de lokale driehoeken. Dit handelingskader is in september 2023 verrijkt met een paragraaf waarin wordt beschreven hoe benadeelden gewezen dienen te worden op de mogelijkheid van het doen van aangifte van huis-, lokaal of erfvredebreuk (artikel 138 Sr). We benadrukken hier dan ook graag nogmaals het belang van aangifte doen in deze situaties.
Het is vervolgens aan het OM om, afhankelijk van de omstandigheden, te bepalen of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd. Verder is het aan de rechter voorbehouden om daar een oordeel over te vellen.
Met de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) is tevens afgesproken dat de wederzijdse informatie-uitwisseling wordt geïntensiveerd, en was er een vast contactpunt bij de politie aangesteld om de samenwerking en de landbouworganisaties te optimaliseren. Dit contactpunt was in 2019 bij de Landelijk Eenheid, Dienst Landelijke Informatieorganisatie, van de politie ingericht en de contactgegevens destijds zijn doorgestuurd naar de verschillende brancheorganisaties. Echter doordat er sinds de oprichting geen meldingen bekend zijn bij dit contactpunt is besloten dit contactpunt in 2023 weer op te heffen in verband met andere prioritieten van de Dienst Landelijke Informatieorganisatie van de Landelijke Eenheid. In het gesprek waarvoor de sectorpartijen worden uitgenodigd zullen we ook met deze partijen zelf bespreken of er behoefte is aan het opnieuw instellen van zo’n contactpunt en waar dit ingericht zou kunnen worden.
Wat betreft het beschermen van hulpverleners meldt de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord dat hun hulpverleners een uitgebreid vakbekwaamheidsprogramma kennen dat is afgestemd op de actualiteit. Hiermee worden zij goed voorbereid op verschillende scenario’s.
Bent u bereid om, samen met veiligheidsregio’s, gemeenten en sectorpartijen – een risicobeoordeling te maken van potentiële doelwitten in de voedselketen en passende preventieve beveiliging te ondersteunen?
Gezien het feit dat het normbeeld rond de dierenrechtenbeweging al enkele jaren voornamelijk activistisch is (zie het antwoord op vraag 4), is een dergelijke risicobeoordeling op dit moment niet opportuun. De incidenten van dit jaar zijn nog in onderzoek bij politie en OM en zijn mogelijk uitzonderingen op dit beeld. Mogelijk wijzen de recente incidenten op een opleving van extremisme uit die hoek. De NCTV volgt de ontwikkelingen rondom dit fenomeen nauwlettend. Op het moment dat er zich ontwikkelingen voordoen waarbij uitingen worden gedaan of acties plaatsvinden vanuit de dierenrechtenbeweging die de lat van gewelddadig extremisme (of zelfs terrorisme) halen, dan zal de NCTV hierover rapporteren. Daarnaast stellen de veiligheidsregio’s een regionaal risicoprofiel op. Op basis van het regionaal risicoprofiel bereiden de veiligheidsregio’s zich voor op incidenten en crisis.
Los van de toedracht is het begrijpelijk dat dit soort incidenten zorgen opleveren voor de getroffen bedrijven, hun naasten en andere personen die actief zijn in de sector. Onlangs hebben de sectorpartijen LTO, POV en Vee & Logistiek Nederland de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid per brief op de hoogte gebracht van de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Agro-Intimidatie, dat zij begin dit jaar hebben opgezet om boeren, veetransporteurs en veehandelaren een laagdrempelige manier te bieden om melding te maken van hun persoonlijke ervaringen met treiterij, intimidatie en bedreiging. Ook hebben zij in een vervolgbrief aangegeven graag in gesprek te gaan over de actuele situatie rondom dierenrechtenactivisme- en extremisme. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 zullen we deze organisaties uitnodigen voor een gesprek.
De terreurdreiging vanuit Pakistan en de Nederlandse wapenexport naar dat land. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het NRC-artikel van 20 mei 2025 waaruit blijkt dat Nederland de op één na grootste wapenexporteur naar Pakistan is?1
Het kabinet is bekend met het genoemde artikel. De titel van het artikel geeft echter een wat vertekend beeld. De genoemde Nederlandse positie is het resultaat van enkele eenmalige exporten met een hoge transactiewaarde. Over een langere periode ligt het Nederlandse aandeel aanzienlijk lager.
Kunt u reflecteren op de belangenafweging omtrent de wapenexport naar Pakistan, in het bijzonder gezien herhaaldelijke kritiek van de Verenigde Naties, de Europese Unie en de Verenigde Staten op de vermeende steun van Pakistan aan jihadistisch terrorisme, en de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse en Europese internationale positie?2 3 4
Elke individuele vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB). Zo ook vergunningaanvragen voor de uitvoer van dergelijke goederen naar Pakistan. Binnen deze toetsing gaat criterium 6 specifiek in op de houding van een land ten opzichte van de internationale gemeenschap en het internationaal recht. Daarin is onder meer aandacht voor de houding van het ontvangende land ten opzichte van terrorisme. Criterium 7 van het Gemeenschappelijk Standpunt is gericht op het risico dat goederen terecht komen bij ongewenste eindgebruikers. Bij het toetsen van deze en de overige criteria wordt de aard van het goed in relatie tot eventueel waargenomen punten van zorg beoordeeld. In dat proces worden alle relevante ontwikkelingen in het land van eindbestemming op het moment van toetsing meegenomen. Indien uit die beoordeling duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik volgen wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Bent u zich ervan bewust dat het Pakistaanse leger, waaraan Nederland militaire goederen levert, jihadisten eert die zijn omgekomen bij de Indiase vergeldingsactie met staatsbegrafenissen en militaire eerbewijzen?5 6 Deelt u de mening dat een staat die terroristen faciliteert, beschermt én eert, per definitie uitgesloten moet worden van militaire handelssamenwerking met Nederland?
Er zijn geen objectieve of verifieerbare bronnen beschikbaar die de juistheid van deze berichtgeving kunnen onderbouwen. Zie voor een toelichting op het Nederlandse wapenexportbeleid het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de risico’s dat Nederlandse exporten van militaire goederen naar Pakistan, zoals de € 27,2 miljoen aan radarsystemen in mei 2024 en de € 69 miljoen in 2017, kunnen bijdragen aan de capaciteit van terroristische groeperingen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 wordt elke vergunningaanvraag per geval zorgvuldig getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole. Wanneer er duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik bestaan wordt een vergunningaanvraag afgewezen. In bovengenoemde gevallen, met de Pakistaanse marine als eindgebruiker van de goederen, was dit niet aan de orde. Na zorgvuldige toetsing, waarbij aan alle criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt positief is getoetst, zijn bovengenoemde vergunningaanvragen toegewezen. De afgelopen jaren zijn evenwel ook diverse vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Pakistan afgewezen gelet op een geconstateerd risico op ongewenst eindgebruik.
Welke controlemechanismen hanteert Nederland om te voorkomen dat militaire goederen, direct of via het Pakistaanse leger, in handen van jihadistische netwerken vallen? Acht u die afdoende, gezien de aantoonbare verwevenheid met terreur?
Zie het antwoord op vraag 2. Bij eventuele zorgen kan er in de EU-raadswerkgroep conventionele wapenexportcontrole (COARM) uitgebreider worden ingegaan op bepaalde casuïstiek en worden overlegd met andere EU-lidstaten. Ook is er bij elke vergunningaanvraag een eindgebruikersverklaring van de ontvangende partij benodigd waarin de omschrijving van het eindgebruik staat vermeld en waarin door de eindgebruiker wordt verklaard het te ontvangen goed niet in strijd met deze verklaring in te zetten. Het kabinet is van mening dat bovengenoemde instrumenten voldoende waarborgen voor een gedegen controle bieden.
Bent u bereid om volledige transparantie te bieden over alle exporten van militaire goederen vanuit Nederland naar Pakistan van de afgelopen vier jaar (2021–2025), inclusief bedragen en goederen, gezien de onthullingen dat eerdere exporten zoals die van € 27,2 miljoen in 2024 niet aan de Kamer zijn gemeld? Zo ja, kunt u dat in deze beantwoording aangeven?7
Kerngegevens van elke afgegeven vergunning, waaronder vervaldatum en vergunde waarde, worden gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. Ook wordt de Kamer bij nieuwe vergunningaanvragen voor de definitieve uitvoer van complete militaire systemen met een waarde van boven de € 2.000.000 naar niet EU-, NAVO- en daaraan gelijkgestelde landen8, conform het op 10 juni 2011 per brief gemelde aangescherpte wapenexportbeleid (Kamerstuk 2010–2011, 22 054, nr. 165) en de motie van het lid El Fassed c.s. van 22 december 2011 over verlaging van de drempelwaarde voor de versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen naar € 2.000.000 (Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181), op zo kort mogelijke termijn geïnformeerd.
De door u genoemde vergunning met een omvang van € 27,2 miljoen had betrekking op het plaatsen van radarsystemen op schepen waarvoor eerder een vergunning was afgegeven. Op moment van afgifte werd geconcludeerd dat deze transactie niet kwalificeerde voor versnelde rapportage, omdat de genoemde systemen onderdeel uitmaakten van schepen waarvoor in 2022 een vergunning ter waarde van € 110.740.000,- was afgegeven. Uit nader onderzoek is echter gebleken dat er bij de vergunningaanvraag uit 2022 op het moment van toetsing per abuis de onjuiste afweging is gemaakt dat er geen Kamerbrief nodig was. De transactie betrof de uitvoer van delen van schepen waarmee in Roemenië door de ontvangende partij schepen werden gebouwd met als eindgebruiker de Pakistaanse marine. Ten tijde van de afgifte van genoemde vergunning is geconcludeerd dat deze buiten de reikwijdte van de kaders voor versnelde rapportage viel, omdat het ging om een uitvoer in delen. Deze rapportage had wel in aanmerking had moeten komen voor versnelde rapportage gelet op het feit dat de uit te voeren delen gezamenlijk volledige systemen vormden. De betreffende aanvraag is uiteraard wel getoetst aan de EUGS-criteria en over de afgegeven vergunning is ook gerapporteerd via de reguliere rapportage.
Hieronder staat een overzicht van alle afgegeven vergunningen voor uitvoer van militaire goederen vanuit Nederland naar Pakistan in de afgelopen vier jaar (2021–2025). Hierbij zijn alleen nieuwe vergunningen voor definitieve uitvoer meegenomen in de tabel (verlengingen/vervangingen van eerder toegewezen vergunningen voor definitieve uitvoer en vergunningen tijdelijke uitvoer zijn niet in de tabel opgenomen). In 2025 zijn er nog geen vergunningen verleend. Daarnaast zijn in de beschreven tijdsperiode alleen vergunningen verleend met de Pakistaanse marine als eindgebruiker van de goederen. Er zijn geen vergunningen verleend voor uitvoer naar andere onderdelen van de Pakistaanse krijgsmacht.
21-11-2024
Onderdelen marinevliegtuigen en helikopters t.b.v. onderhoud.
€ 500.000
21-11-2024
Onderdelen marinevliegtuigen en helikopters t.b.v. onderhoud.
€ 1.500.000
06-06-2024
Delen van radarsystemen
€ 926.020
22-05-2024
Radarsystemen
€ 27.261.100
19-12-2023
Onderdelen radarsystemen
€ 189.147,-
20-09-2023
Uitlaatgassensysteem voor militaire vaartuigen
€ 485.600
28-09-2023
Onderdelen marinevliegtuigen en helikopters t.b.v. onderhoud.
€ 1.000.000
20-09-2023
Uitlaatgassensysteem
€ 485.600
26-08-2022
Delen en technologie van patrouillevaartuigen
€ 110.740.000
26-08-2022
Vergunning tussenhandel (samenhangend met bovenstaande aanvraag)
€ 110.740.000
Hangt samen met bovenstaande aanvraag.
26-08-2022
Training en kennisoverdracht voor marineschepen
€ 2.345.241
Hangt samen met bovenstaande twee aanvragen.
28-04-2022
Reserveonderdelen marineschepen
€ 75.000
10-11-2021
Onderdeel marinevliegtuig t.b.v. onderhoud
€ 9.640
05-07-2021
Printplaat marineschip
€ 6.800
27-05-2021
Radarsysteem
€ 108.730
14-01-2021
Reparatiewerkzaamheden marinedeuren
€ 0
Betrof alleen technische bijstand, geen levering goederen.
Welke signalen heeft de Nederlandse overheid ontvangen van de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken tijdens diens recente werkbezoek aan Nederland over de wapenexport naar Pakistan? Hoe serieus neemt de Nederlandse regering deze signalen en welke concrete stappen gaat de Nederlandse regering nemen om hier gehoor aan te geven?
Het kabinet doet geen uitspraken over de inhoud van diplomatieke gesprekken met andere landen.
Kan het kabinet aangeven of er brede signalen zijn dat de situatie in Kashmir repercussies heeft voor de sociale cohesie in Nederland, bijvoorbeeld voor de hindoegemeenschap zoals de Telegraaf schrijft op 23 mei 2025?8
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat de situatie in Kashmir repercussies heeft gehad voor de sociale cohesie in Nederland.
Het bericht 'AIVD, beschuldigt Iran van liquidatiepogingen Haarlem en Madrid' |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe kijkt u naar het bericht dat Iran verantwoordelijk zou zijn voor twee liquidatiepogingen in Nederland volgens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?1
De conclusie van de AIVD, dat Iran waarschijnlijk verantwoordelijk is voor liquidatiepogingen in Haarlem en Madrid, is zeer zorgwekkend. Het kabinet vindt alle vormen van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel.
Hoe reflecteert u, in het licht van de vermeende liquidatiepogingen, op het eerdere bezoek van de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland en de antwoorden die hierover door u op eerdere kritische vragen gegeven zijn?2
Zoals in de eerdere beantwoording gesteld, blijven de contacten met Iran essentieel gezien de geopolitieke belangen die op het spel staan, waaronder het Iraanse nucleaire programma, de Iraanse militaire steun aan Rusland, de steun aan gewapende en/of terroristische groeperingen in het Midden-Oosten, alsook de bedreiging door Iran van de veiligheid van Israël en de beschietingen op Israël van april en oktober 2024. Daarnaast staan er specifieke Nederlandse belangen op het spel en blijft Nederland aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie in Iran.
Het gesprek met de Iraanse Minister tijdens diens tussenstop op Schiphol in november 2024 diende bovenstaande belangen ten behoeve van Nederland en onze bondgenoten.
Hoe veel dergelijke liquidatiepogingen in Europa zijn bij u bekend?
Uw vraag betreft het kennisniveau en het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarover worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
Hoe zal het kabinet zich extra inzetten voor het onderzoek naar de opdrachtgever van de liquidatiepogingen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zet het kabinet zich in om de Iraanse diaspora in Nederland te beschermen tegen het huidige Iraanse regime?
Binnen de Rijksbrede aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging (of: statelijke inmenging) wordt onder coördinatie van de NCTV voortdurend en op basis van het dreigingsbeeld bezien wat mogelijk is om dit soort inmengingsactiviteiten door statelijke actoren te voorzien, verstoren, verijdelen en/of mitigeren. Daar waar het de fysieke veiligheid van individuele personen betreft, kan ik in algemene zin zeggen dat waar het nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie ook beveiligingsmaatregelen kunnen worden getroffen. In het openbaar worden hier verder geen uitspraken over gedaan.
Welke aanvullende veiligheidsmaatregelen kunt u instellen om dergelijke acties van het Iraanse regime tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is er besproken met de Iraanse ambassadeur die door u op het matje geroepen is?
Met de ambassadeur zijn de zeer zorgwekkende conclusies uit het AIVD jaarverslag gedeeld aangaande de attributie van de recente liquidatiepoging op een in Nederland wonende Iraniër. Daarbij is benadrukt dat Irans betrokkenheid bij dergelijke zaken volstrekt onacceptabel is.
Klopt het dat u zelf niet bij het gesprek met de Iraanse ambassadeur aanwezig was? Zo ja, geeft het niet meer gewicht om bij zulke zware gevallen de ambassadeur op het niveau van de Minister te ontbieden, waarom is hier niet voor gekozen?
Zoals gebruikelijk is de ambassadeur op hoogambtelijk niveau ontboden.
Welke diplomatieke en relationele gevolgen verbindt u aan deze liquidatiepogingen?
U bent hierover vertrouwelijk geïnformeerd.
Samidoun |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de bijdrage van Jessica Roitman op LinkedIn1 en het bericht «The Palestinian prisoners movement: on the frontlines of resistance. A teach in with Samidoun about the history»?2
Ja
Aangezien de komst van Mohammed Khatib, de coördinator van Samidoun Europa, eerder door u is verboden: bent u van plan ook deze teach-in van Samidoun donderdag 27 februari 2025 op de UvA te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Welke bijeenkomsten plaatsvinden op instellingen en met welke sprekers, is ter beoordeling van de instelling als onderdeel van de wettelijk geborgde academische vrijheid, zolang dit past binnen de kaders en grenzen van de wet. Vanuit OCW heeft afstemming plaatsgevonden met de UvA. De UvA heeft aangegeven dat deze bijeenkomst niet via de officiële kanalen is aangemeld en dat Samidoun niet welkom is op de UvA. Zij hebben de organisatoren van de bijeenkomst (de afzender van de instagram post) via hun sociale mediakanalen laten weten dat de bijeenkomst niet door mag gaan.
Voor het organiseren van een teach-in geldt dat deze bijeenkomst moet voldoen aan academische standaarden. De UvA heeft de organisatoren van de bijeenkomst aangegeven dat zij open staan om een teach-in op een andere manier te faciliteren – zonder de aanwezigheid van Samidoun- waarbij deze academische standaarden wel worden gewaarborgd.
De Tweede Kamer heeft enkele maanden geleden een motie aangenomen om Samidoun ook in Nederland op de terreurlijst te plaatsen. Wat is hieromtrent de stand van zaken?3
Zoals in de beantwoording van de vragen van het lid Diederik van Dijk (SGP)4 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over het bericht «Hamas’s extensive network in Europe exposed in a new series of reports» (ingezonden 17 oktober 2024) werd toegelicht, dienen er voldoende aanwijzingen te zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten en dient er een link met de Nederlandse rechtsorde te zijn alvorens zij op de nationale sanctielijst terrorisme kunnen worden geplaatst. Onderbouwing hiervoor kan bijvoorbeeld gevonden worden in een door het Openbaar Ministerie ingesteld strafrechtelijk onderzoek, een strafrechtelijke veroordeling of een ambtsbericht van de AIVD. Het is hierbij van belang om te benadrukken dat het aan zowel het Openbaar Ministerie en de AIVD zelf is om de afweging te maken of en wanneer het opportuun is een onderzoek te starten.
Conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)5 is de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gegaan met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het Openbaar Ministerie om (organisaties als) Samidoun te verbieden. Het gesprek dat inmiddels heeft plaatsgevonden heeft bevestigd dat het Openbaar Ministerie op dit moment geen informatie heeft die kan bijdragen aan een verzoek om verbodenverklaring bij de rechter of plaatsing op de sanctielijst.
Organisaties die geweld en haat verheerlijken hebben geen plek in onze samenleving. Zoals in het regeerprogramma staat blijft de Minister van Justitie en Veiligheid zich inzetten om optredens van organisaties die nauw verbonden zijn met organisaties die elders in de EU verboden zijn wegens een link met terroristische groeperingen te voorkomen. In dit kader loopt er een uitvraag binnen de EU waarbij informatie wordt opgehaald over de wijze waarop andere landen dergelijke organisaties tegen gaan. Aan de hand daarvan wordt onderzocht of aanvullende wetgeving nodig en mogelijk is om de genoemde organisaties binnen onze wettelijke kaders te verbieden. Als uit deze inventarisatie blijkt dat er nog onvoldoende middelen zijn om effectief op te kunnen treden, zullen we passende aanvullende maatregelen nemen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer dit voorjaar hierover verder.
Wilt u deze vragen met spoed, uiterlijk morgen 26 februari 2025, beantwoorden?
Het bericht 'De Vonk nodigt omstreden pro-Palestijnse activist Khatib uit voor politiek evenement' |
|
Joost Eerdmans (JA21), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De Vonk nodigt omstreden pro-Palestijnse activist Khatib uit voor politiek evenement»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het problematisch dat na meerdere universiteiten ook een politieke partij de zeer omstreden Mohammed Khatib uitnodigt en wil laten spreken op haar bijeenkomst?
Voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De heer Khatib, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorisme sanctielijst van de Europese Unie staan. Betrokkene heeft ook actief zijn steun uitgesproken voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Dit heeft er in oktober 2024 toe geleid dat betrokkene vreemdelingrechtelijk gesignaleerd staat. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Er is in onze rechtsstaat ruimte om scherpe discussies te voeren en hiertoe bijeenkomsten te organiseren, maar altijd binnen de grenzen van de wet. Een politieke partij is zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die zij organiseren en ook zij wordt geacht te zorgen dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en – in het bijzonder – die gelden voor een beoogd spreker.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de Mohammed Khatib fysiek dan wel online kan spreken bij bijeenkomsten in Nederland en specifiek de bijeenkomst op 13 januari 2025?
Er zijn verschillende mogelijkheden om personen die naar Nederland willen komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden fysiek te weren. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenstverklaring door de IND. De Minister van Asiel en Migratie heeft, in samenspraak met mij, de betrokkene op 25 oktober 2024 gesignaleerd. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Deze signalering is nog steeds van kracht.
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan ik op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod.
Verder zijn uitingen die in de fysieke wereld strafbaar zijn, ook online strafbaar. Zo kan het Openbaar Ministerie, zodra blijkt dat er (vermoedelijk) strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om online sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen online uiten. Ook heeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal de bevoegdheid verwijderbevelen te sturen indien er online terroristische content wordt verspreid. Die content dient dan binnen één uur te worden verwijderd. Het recht op vrijheid van meningsuiting biedt tegelijkertijd een hoge mate van bescherming voor (online) uitingen, ook als deze op veel weerstand in de samenleving stuiten. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de rechter bij de beoordeling van de proportionaliteit van het fysiek weren van sprekers ook de omstandigheid meeweegt dat sprekers nog steeds de mogelijkheid hebben om uitlatingen op een andere wijze te delen, zoals online.2
Ik deel uw mening dat wanneer in het kader van de openbare orde en nationale veiligheid een spreker de toegang tot Nederland is geweigerd, het eveneens onwenselijk is dat diegene online spreekt. Daarom spoor ik de internetsector aan meer te doen om het internet veilig te houden. Gezien de dreiging van online extremisme en terrorisme is het namelijk van belang dat de internetsector naast bestaande wet en -regelgeving, proactieve maatregelen treft om deze dreiging tegen te gaan. Om dit te bevorderen zal ik in Europees verband inzetten op het verkennen van een zorgplicht, waardoor het instellen van proactieve maatregelen mogelijk sneller gerealiseerd kan worden. Daarnaast zet ik in op het weerbaarder maken van internetgebruikers tegen deze online extremistische boodschappen. Over deze inspanningen heb ik uw Kamer recent geïnformeerd middels de nadere uitwerking Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.3
Tegelijkertijd zie ik ook dat deze maatregelen niet altijd voldoende zijn om te voorkomen dat extremistische sprekers hun schadelijke boodschappen online verspreiden. Ik wil de komende tijd verkennen of er in het kader van nationale veiligheid mogelijkheden zijn om het handelingsperspectief te verbreden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Deelt u de mening dat wanneer er een inreisverbod geldt voor een persoon het eveneens onwenselijk is dat deze persoon online op een bijeenkomst kan spreken? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om in de toekomst te voorkomen dat dit plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u voornemens uitvoering te geven aan de motie van het lid Eerdmans c.s. over er alles aan te doen om sprekers met extremistische boodschappen de toegang tot Nederland te ontzeggen zolang het netwerk Samidoun nog niet verboden is?2
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden en die daarmee een gevaar vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid, is in Nederland geen plaats. Zoals op verschillende momenten met uw Kamer is gewisseld, is het kabinet er daarom alles aan gelegen om op te treden tegen deze sprekers.5 Conform Europese en nationale regelgeving kunnen personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, belet worden om toegang te krijgen tot Nederland. Dit dient per geval te worden beoordeeld. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Dit is staande praktijk en zet het kabinet voort.
Bent u bereid om met de burgemeester van Amsterdam in gesprek te gaan om te voorkomen dat Mohammed Khatib zowel online als offline kan spreken?
Ik wijs nogmaals op het feit dat betrokkene staat gesignaleerd en dat betekent dat hij zal worden geweerd indien hij Nederland wil betreden of hier wordt aangetroffen. Daarbij is het aan de organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Voor wat betreft het online weren van sprekers verwijs ik naar de beantwoording van vragen 3, 4 en 7. Tot slot wil ik opmerken dat, gelet op de eerdere extremistische uitlatingen van de heer Khatib, ik het onwenselijk acht dat hem een podium wordt geboden.
Ontbreken er in uw optiek nog juridische instrumenten om sprekers met extremistische boodschappen structureel en blijvend te weren? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Ondanks weren vissersschepen: ‘Nederlandse vishandel spekt Russische oorlogskas’' |
|
Wim Meulenkamp (VVD), Eric van der Burg (VVD) |
|
Rummenie , Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ondanks weren vissersschepen: «Nederlandse vishandel spekt Russische oorlogskas»»?1
Ja.
Klopt het dat de Russische vis export als miljardenindustrie de op drie na grootste industrie is voor Rusland? Is het waar dat 20% van de Russische vis export via Nederland loopt?
Het klopt niet dat de Russische visexport de op drie na grootste industrie is voor Rusland. De Russische uitvoer van vis bedroeg in 2022 met USD 6,69 mrd. op een totale uitvoer van USD 486 mrd. ongeveer 1,4%. Exportsectoren die groter waren in 2022 zijn: Minerale brandstoffen 64,4%, Waardevolle stenen en edelmetalen 5,68%, IJzer en staal 4,24%, Kunstmest 3,85%, Aluminium 1,97%, Hout 1,69%, Koper 1,52%, Granen 1,44%.2
Deze vis werd voornamelijk geëxporteerd naar Azië (China 29%, Japan 16,8%, Zuid Korea 14,4%). Naar Nederland werd 1,4% van de Russische vis geëxporteerd.3 Wel kan het zijn dat Russische vis die naar elders in de wereld wordt geëxporteerd vervolgens alsnog via Nederland wordt verhandeld.
Via de havens van Nederland wordt Russische witvis zowel de EU in geïmporteerd als overgeslagen en doorgevoerd naar derde landen. Volgens het recentelijk door de Universiteit van Wageningen gepubliceerde rapport De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband4 bedroeg voor Nederland de totale importwaarde van vis en zeevruchten uit Rusland EUR 96,1 miljoen voor 2023. Deze (wit)vis wordt in Nederland, evenals import elders in Europa, verwerkt in de voedselketen voor consumptie.
De Rijksoverheid beschikt niet over harde cijfers betreffende de waarde en/of de verdiensten van Rusland van uit Rusland afkomstige witvis die in Nederlandse havens «in transit» wordt overgeslagen door handelspartijen in de wereldvoedselketen.
Klopt het dat Nederland door het faciliteren van een belangrijke Russische inkomstenbron, zoals vis, de Russische oorlogseconomie steunt?
Er gelden nog geen EU-sancties tegen de import of overslag van Russische witvis. In de EU is Nederland welzeker bereid dit aan te kaarten. De mate waarin de Europese en Nederlandse consument door de consumptie van in de EU verwerkte vis van Russische herkomst een bron is voor de inkomsten van de Russische staat die gebruikt wordt voor de financiering van hun agressieoorlog in Oekraïne is, zoals blijkt uit gegevens uit het antwoord op vraag 2, relatief beperkt. Al is niet uit te sluiten dat de Russische staat inkomsten ontvangt uit (belasting)heffingen op deze vorm van export. Over de waarde en/of de verdiensten van Rusland van uit Rusland afkomstige witvis die in Nederlandse havens «in transit» wordt overgeslagen door handelspartijen in de wereldvoedselketen beschikt de Rijksoverheid niet over harde cijfers.
Hoe valt het faciliteren van de Russische visexport te rijmen met de Nederlandse steun aan Oekraïne?
Nederland blijft Oekraïne onverminderd en actief politieke, militaire, financiële en morele steun leveren in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zolang als dat nodig is. In totaal is er EUR 17,1 miljard aan militaire en niet-militaire hulp aan Oekraïne toegezegd. Zoals bekend is de inzet van het kabinet ten aanzien van de voortdurende Russische oorlog gericht op enerzijds het zoveel mogelijk steunen van Oekraïne en anderzijds het vergroten van de druk op Rusland om zijn agressie te beëindigen. Voor het kabinet liggen daarbij voor aanvullende sancties alle opties op tafel. Zwaarwegende humanitaire belangen, zoals de wereldwijde voedselzekerheid, zijn hierbij wel steeds een randvoorwaarde. Dit laatste is van belang voor het mondiale draagvlak voor EU-sancties en de bredere steun aan Oekraïne. Met uitzondering van sancties op luxegoederen als kaviaar en schelpdieren, alsook uitvoerbeperkingen op enkele goederen waarmee Rusland de eigen sector (technologisch) kan ontwikkelen (waaronder bloembollen), is handel in landbouwproducten om die reden relatief buiten schot gebleven van EU sancties. Wat Nederland betreft moeten echter alle soorten sancties worden overwogen.
Kunt u toelichten waarom de invoer van Russische vis niet onder Europese Unie (EU)-sancties valt?
De EU wil met de sancties in tegenstelling tot Rusland voedsel en voedselvoorziening niet instrumentaliseren voor politieke doeleinden op een manier die de wereldwijde voedselzekerheid in gevaar brengt. Daarom zijn voedselproducten tot nu toe veelal uitgesloten om geen ongewenste gevolgen te hebben voor de voedselzekerheid. Dat laatste wordt tevens van belang geacht voor het draagvlak voor EU-sancties alsook de bredere steun van Oekraïne. Wat Nederland betreft moeten echter alle opties voor sancties op tafel liggen.
Kunt u toelichten waarom de invoer van schelpdieren en kaviaar wel gesanctioneerd zijn door de EU?
Het importverbod op kaviaar en schelpdieren (o.a. oesters) betreft zeer specifieke luxe exportproducten van Rusland waar de politieke doelstelling in de vorm van het verminderen van het verdienvermogen van Rusland de impact op de voedselvoorziening overstijgt, zo is binnen de EU geredeneerd.
Kunt u toelichten waarom de Verenigde Staten (VS) wel kiest om de invoer van Russische vis te sanctioneren? Waarom heeft de EU niet in lijn gehandeld met de VS bij het sanctioneren van vis?
De VS is minder afhankelijk van Rusland dan de EU voor de import van vis.5 Sanctioneren van vis heeft daarmee voor de VS mogelijk minder gevolgen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van vis. Voor Nederland liggen alle opties voor aanvullende sancties op tafel. Dit mits de wereldwijde voedselzekerheid wordt gewaarborgd. Daarbij verschilt de situatie voor Europa, dat veel meer vis consumeert dan het zelf produceert en voor de eigen visconsumptie in aanzienlijke mate afhankelijk is van import uit derde landen, waaronder Rusland. Zie voor meer handelsgegevens bijvoorbeeld het onlangs gepubliceerde rapport «EU Seafood Supply Synopsis 2024». Rusland is (naast Noorwegen) wereldwijd een grote leverancier van witvis aan de EU. Deze witvis wordt verwerkt in de EU visverwerkende voedselketen in voedselproducten (o.a. vissticks, kibbeling en lekkerbek, of onverwerkt kabeljauw, schelvis, schol).
Ziet u een grotere rol voor Nederland weggelegd binnen de EU voor het tegengaan van Russische export door onze bijzondere rol als doorvoerland?
Nederland speelt in Europees verband een zeer actieve rol als het gaat om het instellen van sancties die het Russische verdienvermogen raken. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingspositie en van het voor de effectiviteit van sancties noodzakelijke verrassingseffect om in meer detail op de Nederlandse onderhandelingspositie in te gaan. In het algemeen kan gezegd worden dat voor Nederland in principe alle opties op tafel liggen, waarbij wel per geval de effectiviteit van de voorgestelde maatregel moet worden afgewogen tegen andere zwaarwegende belangen. Of Nederland een bijzondere rol heeft door haar grote havens doet daar niets aan af.
Ziet u mogelijkheden in de EU om Russische vis alsnog op de EU-sanctielijst te laten plaatsen? Zo niet, zijn er mogelijkheden om de Russische export van vis bilateraal of multilateraal tegen te gaan, buiten de EU om?
Voor het kabinet liggen alle opties voor aanvullende sancties op tafel om de druk op Rusland verder te verhogen. Daarbij gelden de randvoorwaarden van leveringszekerheid, juridische houdbaarheid en unanimiteit. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen cs.6 is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden door de Europese Commissie tot een importverbod op Russische witvis. Van belang is daarbij dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. Daarnaast is Rusland sinds eind 2023 uitgesloten van de Europese autonome tariefpreferenties op visproducten die in aanmerking komen voor een verlaagd WTO-tarief in het belang van de Europese Unie.
Aangezien veel consumenten niet weten dat zij Russische vis kopen, dit terwijl men hier veel bezwaar bij kan hebben, hoe weet een consument of zij wel of geen Russische vis koopt?
Op basis van de onder de Gemeenschappelijke Marktordening voor Visserijproducten verplichte informatie aan de eindverbruiker op het etiket, is in het stadium van de verkoop aan de consument het verstrekken van informatie over de vlag van het vangstvaartuig in dit stadium niet verplicht. Dit vindt dus niet tot nauwelijks plaats.
De consument wordt geïnformeerd door etiketten die op het moment van verkoop aan de eindverbruiker verplicht aanwezig moeten zijn. De consumenteninformatie op het etiket moet minimaal de volgende gegevens bevatten:
Echter, tot en met de detailhandel moet elke partij zodanig geëtiketteerd zijn dat deze traceerbaar is.
Hiervoor gelden de volgende informatie- en etiketteringsvereisten:
Informatie over een partij en de naam van het vissersvaartuig dient in het kader van de traceerbaarheid tot en met het stadium van de detailhandel dus wel aanwezig te zijn, maar is niet noodzakelijkerwijs verplicht op het etiket op het moment van de daadwerkelijke verkoop aan de consument.
Als Russische vis niet gesanctioneerd gaat worden, hoe gaat u het bewustzijn bij consumenten rondom het kopen van Russische vis vergroten?
Uit de huidige GMO-verordening volgt in Nederland wel de verplichting om het vangstgebied aan te geven op het etiket op de verpakking, maar er is geen verplichting om de vlag van het vangend schip te vermelden. En vaak vissen schepen van meerdere landen in dezelfde gebieden op dezelfde of verschillende vissoorten. Consumenten kunnen dus op basis van de etiket-informatie niet met zekerheid weten of het product door een Russisch schip gevangen is voorafgaand aan transport of verwerking in de keten. Deze regelgeving wordt wel de komende jaren geëvalueerd. In algemene zin zal de kans dat een product uit Rusland afkomstig is per product, per vissoort en per jaar verschillen en kunnen variëren tussen de 0%-75%.
Het is aan ketenpartijen zelf om indien gewenst de consument te informeren bovenop bestaande wettelijke verplichtingen en verboden.
Israëlische ongewenste inmenging |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Kunt u, zoals toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken, het onderzoek van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar de vraag of er sprake is qua vorm en inhoud van ongewenste inmenging door de Israëlische autoriteiten, op zeer korte termijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk. Dit is ook in de Kamerbrief van 29 november jl. toegelicht. Zoals in die brief aangegeven kan eventuele, aanvullende informatie via de daartoe geëigende kanalen met uw Kamer worden gedeeld. Deze informatie kan niet in het openbaar worden gedeeld omdat dit onze veiligheidsbelangen kan schaden.
Naar welke aspecten en voorvallen is er gekeken in dit onderzoek naar ongewenste inmenging? Kunt u daarop een toelichting geven, ook op de gehanteerde onderzoeksaanpak?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het onderzoek zich heeft beperkt tot het rapport waarvan de Israëlische Minister van Diaspora en Antisemitismebestrijding op social media een samenvatting heeft gedeeld, waarom is er naar andere interventies van diens ministerie of van andere Israëlische overheidsinstellingen, waarbij mogelijk ook sprake kan zijn van ongewenste beïnvloeding, geen onderzoek naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u in dat geval alsnog bereid om ook onderzoek te doen naar de aard en gevolgen van andere relevante feiten en omstandigheden, waaronder de persconferentie van premier Netanyahu en de daarin gedane beweringen rond 03.00 uur ’s nachts op 8 november 2024, het ongevraagde bezoek aan Nederland van Minister Sa’ar en de voorzitter van de Knesset, de openbaring over en interpretatie door president Herzog van zijn gesprek met onze Koning, de bewering van Minister Sa’ar dat de Nederlandse autoriteiten vooraf door Israël zouden zijn geïnformeerd over de ongeregeldheden, de persoonlijke aanval van Minister Sa’ar op de burgemeester van Amsterdam en de door media onthulde jarenlange intimidatie- en spionagecampagne van Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom weigert het kabinet te onderzoeken of, en zo ja waarom, deze feiten en omstandigheden aangemerkt moeten worden als ongewenste buitenlandse inmenging?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee kunnen worden geconfronteerd. Universele rechtsprincipes gelden altijd en overal. Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Internationale Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Er kunnen uit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Voor de overige vragen zie het antwoord op vraag 1.
Op welk niveau heeft het kabinet de Israëlische autoriteiten over de ongewenste inmenging aangesproken? Heeft u de Israëlische ambassadeur ontboden?
Het kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd dat het de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk vindt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische ambassadeur hierop aangesproken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en uiterlijk voor het debat over het Midden-Oosten op 11 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Antisemitische incidenten |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Hoeveel antisemitische incidenten zijn er gemeld in 2022, 2023 en 2024?1
De gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2023 154 meldingen over antisemitisme, ten opzichte van 69 meldingen in 2022. De politie registreerde in 2023 880 gevallen van antisemitisme, tegen 549 in 2022. Daarbinnen nam het aantal gevallen van antisemitisme waarbij sprake was van geweld of bedreiging toe. In 2023 registreerde de politie 43 gevallen van gewelddadig antisemitisme, tegen 28 in 2022. In 80 van de door de politie geregistreerde gevallen ging het antisemitisme gepaard met bedreiging, tegen 54 in 2022.
In het jaar 2022 stroomde bij het Openbaar Ministerie (OM) in totaal 94 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 61 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 33 commune delicten met een discriminatieaspect. In het jaar 2023 stroomde bij het OM in totaal 181 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 122 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 59 commune delicten met een discriminatieaspect. Deze stijging ten opzichte van 2022 kan worden verklaard door het grote aantal ingestroomde voetbalzaken, waarbij door verdachten antisemitische leuzen werden geroepen en/of via internet werden verspreid.
Meld.Online Discriminatie ontving in 2023 in totaal meer meldingen dan in 2022 mede door inzet van een campagne om meer bekendheid te verkrijgen over het meldpunt. 114 meldingen betroffen antisemitisme, tegen 16 het jaar ervoor. Dat is 24% van het totaal aantal meldingen bij dit meldpunt.
Daarnaast publiceerde het CIDI op 9 april jl. de Monitor Antisemitische Incidenten 2023. Uit de Monitor 2023 blijkt dat het aantal meldingen, vergeleken met het voorgaande jaar, toenam van 155 naar 379 gemelde incidenten (toename van 245%). Hierbij is gebruikgemaakt van de IHRA-werkdefinitie van antisemitisme.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat in 2022, 2023 en 2024 veroordeeld is wegens antisemitisme?2
Uit de cijfers van het OM komt naar voren dat 87% van de specifieke discriminatiefeiten die in 2023 aan de rechtbank werden voorgelegd door het OM tot een rechterlijke veroordeling hebben geleid. Dit gaat om 80 specifieke discriminatiefeiten. In 2023 is daarnaast voor 45 specifieke discriminatiefeiten een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM. Wanneer het gaat om commune feiten met een discriminatieaspect is in 2023 63 keer een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM.
Voor de commune feiten met een discriminatieaspect geldt dat van de 119 feiten die in 2023 instroomden bij het OM en waar hetzelfde jaar een rechterlijke uitspraak volgde, 106 feiten tot een veroordeling leidde. Hierbij kan op basis van de OM-cijfers niet worden afgeleid of de rechtbank ook aannemelijk vond dat er sprake was van een discriminatieaspect, maar heeft de rechter in ieder geval het commune delict bewezenverklaard.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Door de strafrechter in eerste aanleg zijn, in zaken waarin één of meerdere feiten waren voorzien van de maatschappelijke classificatie «discriminatie antisemitisme», in 2022 30 zaken, in 2023 45 zaken en in 2024 t/m september 35 zaken geweest waar één of meerdere feiten bewezen zijn verklaard. Dit kan gaan om allerlei soorten feiten waarbij het OM oordeelde dat sprake was van een antisemitische achtergrond. De rechter heeft niet geoordeeld over de vraag of dit echt zo was. Het initiatiefwetsvoorstel dat bij uw Kamer in behandeling is en een wettelijke strafverzwaringsgrond introduceert bij een discriminatoir aspect, zorgt ervoor dat de rechter zich expliciet moet uitspreken of het discriminatieaspect bewezenverklaard kan worden en dat dit ook zo geregistreerd kan worden.
Kunt u aangeven hoe hoog de straffen zijn die in die gevallen zijn opgelegd door de rechter of door de officier van justitie (strafbeschikking)?3
De straffen in deze zaken worden niet opgelegd puur vanwege het antisemitisme, maar voor een ander delict dat wordt gepleegd (zoals bijvoorbeeld mishandeling of vernieling) met een antisemitisch oogmerk of aspect. Gezien de zeer uiteenlopende delicten, is voor een gedegen zinvol antwoord op deze vraag apart onderzoek nodig.
Leidt een veroordeling vanwege antisemitisme tot het niet afgeven van bepaalde categorieën Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s)? Zo ja, kunt u aangeven bij welke veroordelingen welke VOG’s voor hoe lang niet worden afgegeven?
Elke VOG-beoordeling is maatwerk. Dit maakt het niet mogelijk om op voorhand aan te geven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Justis is de screeningsautoriteit die verantwoordelijk is voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Bij de VOG-screening beoordeelt Justis of het justitiële verleden van de aanvrager, indien herhaald, een belemmering vormt voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd (het zogeheten objectieve criterium). Hierbij wordt bezien of er een relatie bestaat tussen de aangetroffen feiten en de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. In elke functie kan namelijk sprake zijn van een ander risico, waarbij andere delicten relevant worden geacht. Vervolgens bekijkt Justis het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de VOG (het subjectieve criterium). Om te beoordelen of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het risico voor de samenleving, worden de omstandigheden van het geval betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Dat zijn in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Daarbij is nog van belang dat bij de VOG-beoordeling een terugkijktermijn wordt toegepast in het licht waarvan de belangenafweging plaatsvindt. De standaard terugkijktermijn is vier jaren voor volwassen en voor personen jongeren dan 23 twee jaren. Hierop geldt een aantal uitzonderingen, die zijn opgenomen in de beleidsregels.4
Leidt een veroordeling voor antisemitisme tot intrekken van de VOG van taxichauffeurs, die immers permanent gescreend worden? Zo ja, onder welke omstandigheden en zo nee, waarom niet?
Om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn, dient men te beschikken over een zogenaamde chauffeurskaart. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een chauffeurskaart is het hebben van een VOG. Nadat taxichauffeurs een VOG hebben gekregen worden zij continue gescreend. Bij de beoordeling van deze VOG-aanvraag kijkt Justis naar meerdere risico’s, waaronder geweldsdelicten of delicten die hiermee verband houden zoals veroordelingen vanwege antisemitisme. Omdat elke VOG-aanvraag maatwerk is en afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, kan niet op voorhand worden aangegeven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór 13 november 2024, 10 uur?
Ja.
Het bericht ‘Helft stichtingen en verenigingen heeft problemen bank dankzij doorgeschoten anti-terrorismemaatregelen’ |
|
Henk de Vree (PVV) |
|
Eelco Heinen (minister financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Helft stichtingen en verenigingen heeft problemen bank dankzij doorgeschoten anti-terrorismemaatregelen»?1
Ja.
Welke stappen onderneemt u om de problemen van maatschappelijke organisaties met hun bankzaken tegen te gaan?
Het betalingsverkeer moet voor iedereen toegankelijk zijn. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat het financieel stelsel wordt misbruikt door kwaadwillenden. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verwacht van poortwachters, waaronder banken, dat zij cliëntenonderzoek doen. Ik vind het van essentieel belang dat klanten geen onnodige lasten ervaren en dat banken alleen stellen en klantonderzoek doen in lijn met de risicogebaseerde aanpak. Het onderzoek van poortwachters moet risicogebaseerd zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn. De Nederlandsche Bank (DNB), de toezichthouder op de naleving van de Wwft door banken, heeft geconstateerd dat banken een meer risicogebaseerde aanpak moeten hanteren.2 Banken doen ook nu soms nog steeds meer dan de Wwft vereist en stellen in sommige gevallen ook vragen die de Wwft niet voorschrijft. De huidige aanpak leidt daardoor tot onnodige lasten. Ik vind het daarom van essentieel belang dat banken blijven inzetten op het verbeteren van hun risicogebaseerde aanpak, om onnodige problemen en uitsluiting te voorkomen. Dit verlicht de lasten voor personen en bedrijven die een lager risico opleveren. Ik begrijp dat het voor banken soms nog moeilijk is om risicogebaseerd te werk te gaan. Ik vraag hiervoor aandacht van toezichthouder de Nederlandsche Bank (DNB). DNB spreekt hierover met de banken.
Naar aanleiding van het rapport van DNB zijn banken in gesprek gegaan met verschillende sectoren. Tijdens deze gesprekken is gekeken hoe het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering beter en gerichter kan, zodat de aandacht van de banken zich richt op de grootste risico’s. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn er door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) verschillende standaarden opgesteld die banken uitgangspunten bieden voor het risicogebaseerder toepassen van de open normen uit de Wwft. De NVB heeft aangegeven dat er door banken momenteel gewerkt wordt aan de implementatie van de standaard voor de «not-for-profit» (NPO) sector. Sommige banken zijn hierin verder dan andere banken. In het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)3 wordt de voortgang van de standaarden besproken. Ik benadruk in dit overleg het belang van volledige implementatie van de standaarden door banken en zal dit ook blijven doen. Het is belangrijk dat de handvatten van de NVB worden geïmplementeerd in de praktijk, zodat klanten geen onnodige lasten ervaren. Ik ben en blijf in overleg met DNB en de NVB over de risicogebaseerde aanpak en hoe die verbeterd kan worden. Begin 2025 stuur ik uw Kamer, met de Minister van Justitie en Veiligheid, de uitwerking van het regeerprogramma op het terrein van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Een verbetering van de uitvoering van de Wwft zal ik hierin ook nadrukkelijk meenemen.
Deelt u de mening dat de huidige regelgeving doorslaat wat regeldruk betreft?
Poortwachters moeten de verplichtingen uit de Wwft risicogebaseerd uitvoeren, de Wwft geeft hier ook de ruimte voor. Banken doen dit nog onvoldoende. Ik vind het belangrijk dat klanten geen onnodige lasten ervaren. Banken moeten dus beter werk maken van de risicogebaseerde aanpak. Ook DNB concludeerde dat er ruimte is voor verbetering van de risicogebaseerde aanpak door banken. Momenteel stellen banken aan organisaties in sommige gevallen onnodige of teveel vragen. Wanneer banken daadwerkelijk een risicogebaseerde aanpak hanteren, zal dit niet meer moeten leiden tot onnodige regeldruk en verlicht het de lasten voor klanten die een lager risico opleveren. Begin 2025 stuur ik uw Kamer, met de Minister van Justitie en Veiligheid, de uitwerking van het regeerprogramma op het terrein van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Een proportionele, risicogebaseerde uitvoering van de Wwft zal ik hierin ook nadrukkelijk meenemen.
Welke stappen onderneemt u om de impact van de huidige, strenge regelgeving te verminderen?
De Wwft is gebaseerd op internationale standaarden en Europese wet- en regelgeving. De Wwft bevat veel open normen en schrijft een risicogebaseerde benadering voor. Bij de uitvoering daarvan gaat het mis: de lasten komen voort uit het feit dat banken de risicogebaseerde benadering niet voldoende toepassen. Voor mijn acties verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en de uitwerking van het regeerprogramma.
Op welke manier denkt u banken te kunnen aanmoedigen om meer risicogebaseerd te werk te gaan?
Het is primair aan DNB, de onafhankelijk toezichthouder op de naleving van de regelgeving, om met de banken het gesprek te voeren over hoe de risicogebaseerde aanpak verbeterd kan worden. DNB heeft aangegeven dat de risicogebaseerde aanpak ook de komende jaren een prioriteit blijft.4 Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 wat betreft de gesprekken die ik voer met de banken en DNB en de uitwerking van het regeerprogramma voor mijn inzet in de risicogebaseerde aanpak.
Hoe zorgt u ervoor dat banken hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en zorgen dat bankieren voor iedereen mogelijk en toegankelijk blijft?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in de samenleving mee kan doen. Dat vergt onder andere dat het betalingsverkeer en de dienstverlening van banken toegankelijk zijn. Ik spreek regelmatig in het MOB over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Naar aanleiding van het DNB-rapport «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander»5 hebben de banken een commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren en zijn zij gestart met het programma Toegankelijk Bankieren. In het MOB is afgesproken dat er in 2026 twee KPI’s behaald moeten worden: 1) de tevredenheid van consumenten in kwetsbare groepen mag maximaal 0,1 verschillen van de tevredenheid van de gemiddelde consument, 2) het aantal niet-zelfstandigen moet worden teruggebracht van 1 op de 6, naar 1 op de 7. In het MOB wordt de voortgang gemonitord.