Het bericht “Woonbootbewoners tussen wal en schip” |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woonbootbewoners tussen wal en schip»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Deelt u de mening dat mensen die een hypotheek kunnen betalen ook een hypotheek zouden moeten kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
De regels met betrekking tot de maximale hypotheek die een consument kan krijgen op basis van zijn inkomen zijn vastgelegd in de regeling hypothecair krediet. In deze regels wordt geen onderscheid gemaakt tussen een hypotheek voor een woonboot of een hypotheek voor een woning op land. Het feit dat een consument een hypotheek op een woonboot op basis van de regelgeving kan krijgen, betekent niet dat een kredietverstrekker een dergelijke hypotheek ook moet verstrekken. Het staat kredietverstrekkers vrij te bepalen welke (hypotheek)producten zij aan consumenten willen aanbieden en welke voorwaarden zij hieraan verbinden.
Deelt u de mening dat banken ook maatwerk moeten (kunnen) blijven bieden? Zo nee, waarom niet? Wat is ervoor nodig zodat banken ook maatwerk kunnen blijven bieden bij de hypotheekverstrekking?
De Regeling Hypothecair Krediet biedt hypotheekverstrekkers veel ruimte om aan hun klanten maatwerk te bieden, mits voldoende onderbouwd kan worden dat dit verantwoord is. Ik moedig kredietverstrekkers aan om van de mogelijkheden voor maatwerk gebruik te maken wanneer dit in het klantbelang is. Mijn beeld is niet dat de regelgeving het aanbieden van maatwerk ontmoedigt. Ik blijf hierover in dialoog met de sector en ben bereid, indien regelgeving aantoonbaar het aanbieden van maatwerk in de weg staat, hier opnieuw naar te kijken.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat er nog maar één aanbieder van hypotheken voor woonboten is?
Zijn er op dit moment concrete initiatieven in de markt om naast Rabobank ook hypotheken voor woonboten aan te gaan bieden, nu ING per 1 oktober 2016 stopt met het aanbieden van nieuwe hypotheken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn mij geen concrete signalen bekend dat nieuwe aanbieders op korte termijn zullen toetreden. Een mogelijke oorzaak is dat het aanbieden van woonboothypotheken in commerciële zin relatief onaantrekkelijk is door de geringe hoeveelheid woonboten in combinatie met een complex verstrekkingsproces dat veel specifieke kennis vereist, onder andere over lokale regelgeving. Hier komt bij dat de taxatie van de waarde en het bepalen van de zekerheid van de ligplaats van de woonboot complex en bewerkelijk is vergeleken met hypotheekverstrekking voor meer gangbare woonvormen.
Er heeft op verzoek van onder meer de leden van de VVD-fractie al overleg plaats gevonden met de bankensector over het onderhavige probleem; hoe kijken de banken c.q. hypotheekverstrekkers aan tegen hun zorgplicht in het kader van deze ontwikkeling en hoe past dit volgens de hypotheekverstrekkers in hun motto «klantbelang centraal»? Wat is de sector bereid om te gaan doen?
Ik heb de wenselijkheid van meerdere aanbieders benadrukt in gesprekken met de sector. In deze gesprekken heeft ING aangegeven dat bestaande hypotheekcontracten voor woonboten blijven doorlopen en dat ING de huidige klanten blijft bedienen. Daarnaast heeft Rabobank aangegeven dat zij actief blijft in dit marktsegment. Ik vind het aan kredietverstrekkers zelf om gemaakte keuzes aan hun klanten en aan de maatschappij uit te leggen en te verantwoorden hoe dit past het streven om het klantbelang centraal te stellen.
Wat zijn volgens de banken c.q. hypotheekverstrekkers de knelpunten bij het aanbieden c.q. verstrekken van hypotheken voor woonboten?
De sector wijst er op dat woonboothypotheken complexe nicheproducten zijn, als gevolg van de benodigde specifieke kennis. Aangezien het aantal woonboten in Nederland daarnaast ook beperkt is, blijkt het in de praktijk moeilijk voor aanbieders om op commercieel aantrekkelijke wijze woonboothypotheken aan te bieden.
Welke wet- en regelgeving (ook niet financiële) knelt bij het verstrekken van hypotheken voor woonboten, waardoor er nog maar slechts één aanbieder over is? Welke ruimte kan er concreet in de wet- en regelgeving geboden worden zodat het aantrekkelijker c.q. makkelijker wordt om hypotheken voor woonboten te gaan verstrekken dan wel dat er meer nieuwe toetreders komen?
In de wet- en regelgeving voor hypotheekverstrekking zie ik geen knelpunten die de verstrekking van hypotheken voor woonboten belemmeren. Er lijken daarom op dit moment geen mogelijke aanpassingen in financiële wet- en regelgeving te zijn die de hypotheekverstrekking aan woonbooteigenaren bevorderen. Op andere terreinen is er geen sprake van wet- en regelgeving die het aanbieden van woonboothypotheken belemmert. Er zijn juist enkele stappen gezet die tot doel hebben om de positie van woonboten te versterken. Recent heb ik als verduidelijking van de Woningwet, de Wet Verduidelijking Voorschriften Woonboten2 naar uw Kamer gestuurd waarmee de bouwkundige staat van woonboten beter wordt geregeld. Tevens werk ik momenteel aan een wet die huurbescherming biedt voor ligplaatsen. Deze wet ligt momenteel ter consultatie en zal waarschijnlijk nog voor het einde van het jaar naar de Kamer gestuurd worden. Het is denkbaar dat de grotere zekerheid die deze wet biedt, op bescheiden wijze bijdraagt aan de financierbaarheid van woonboten. De terugtrekkende beweging van aanbieders lijkt echter primair veroorzaakt door marktontwikkelingen die niet aan de regelgeving raken.
Bent u bereid om de komende drie maanden vanaf 1 oktober 2016 de ontwikkelingen te monitoren met betrekking tot de markt voor hypotheken voor woonboten (vraag en aanbod) en de gevolgen daarvan en de Tweede Kamer daarover in januari 2017 te rapporteren?
Ik heb de ontwikkelingen de afgelopen maanden actief gevolgd en zal dit de komende periode ook blijven doen. Zodra zich relevante ontwikkelingen voordoen zal ik u hierover informeren.
De praktijk van verhuurdersverklaringen |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verhuurdersverklaringen die veel verhuurders verplicht vragen van nieuwe huurders?
Ja.
Welke plicht hebben verhuurders om zorgvuldig om te gaan met het verzamelen en beoordelen van gegevens voor de afgifte van verhuurdersverklaringen? Welke informatie en kennis mogen verhuurders voor deze verklaringen gebruiken en welke niet?
De Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) regelt de plichten van de verantwoordelijke (hierna verhuurder) inzake het gebruik van persoonsgegevens van betrokkene (hierna aspirant-huurder). Zo dient de verhuurder de persoonsgegevens van de aspirant-huurder – voor de afgifte van verhuurdersverklaringen – op een behoorlijke en zorgvuldige wijze te verzamelen en te beoordelen.
De verhuurdersverklaring betreft een schriftelijke informatieverstrekking omtrent het betalings- en bewoningsgedrag van de aspirant-huurder bij de vorige verhuurder(s). De verhuurder mag deze informatie – op basis van de Wbp – alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden gebruiken. Verhuurders vragen verhuurdersverklaringen niet alleen ter eigen bescherming (betaalgedrag, bewoningsgedrag) maar ook ter bescherming van de omwonende huurders (overlastgedrag) waarvoor de verhuurder de plicht heeft «het rustig woongenot» te leveren.
Hoe moet een verhuurder een negatieve verhuurdersverklaring onderbouwen? Op welke manieren kan een huurder zich verzetten tegen een negatieve verhuurdersverklaring?
De Wbp regelt dat de verhuurder de verhuurdersverklaring – ongeacht of deze positief dan wel negatief is – op een behoorlijke en zorgvuldige wijze dient te onderbouwen. De aspirant-huurder heeft het recht om correctie van zijn persoonsgegevens te vragen. Dit houdt in dat de aspirant-huurder zijn verhuurder mag vragen zijn persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen. De aspirant-huurder kan om correctie vragen als zijn of haar gegevens:
Het correctierecht is niet bedoeld voor het corrigeren van professionele indrukken, meningen en conclusies, zoals een verhuurdersverklaring, waarmee de aspirant-huurder het niet eens is. Wel mag de aspirant-huurder van de verhuurder verwachten dat deze in ieder geval de schriftelijke mening van de aspirant-huurder toevoegt aan de verhuurdersverklaring. Dat kan vooral een oplossing bieden bij situaties waarbij het om niet objectief vast te stellen feiten gaat. De aspirant-huurder kan daarmee in overleg treden met de verhuurder van de woning waarvoor hij belangstelling heeft. Deze kan vervolgens beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden hij de huurwoning wil aanbieden. Hierbij zijn verschillende opties denkbaar. Zo kan de verhuurder in het huurcontract specifieke bedingen opnemen waarin bepaald gedrag als ongewenst wordt gedefinieerd en wordt verboden, zodat het de aspirant-huurder vooraf duidelijk is dat hij een huuropzegging riskeert indien hij dat ongewenste gedrag vertoont.
Hoe lang mogen verhuurders negatieve ervaringen met een huurder mee laten wegen na het constateren hiervan en hoe lang is een verhuurdersverklaring geldig? Bestaat hiermee het risico dat men op basis van een probleem in het verleden tot in lengte van jaren geen verhuurdersverklaring kan krijgen en daardoor niet kan verhuizen? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor bestaat in de wet geen specifieke termijn. In de Wbp is opgenomen dat persoonsgegevens niet langer bewaard mogen worden dan nodig is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verzameld of vervolgens zijn verwerkt.
Als de aspirant-huurder een negatieve verhuurdersverklaring dan wel geen verhuurdersverklaring heeft, betekent dat niet per definitie dat hem geen woning wordt toegewezen. Het is uiteindelijk aan de verhuurder om te beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden deze een huurwoning wil aanbieden. Zoals in Antwoord 3 aangegeven, biedt – in onderhavige situaties – een huurcontract met aanvullende voorwaarden een mogelijke oplossing. Een verhuring van een woning is afhankelijk van de bereidheid tot overleg van beide partijen en een huurovereenkomst kan alleen tot stand kan komen door wilsovereenstemming van deze partijen. Daardoor is het niet uitgesloten dat een aspirant-huurder (tijdelijk) geen beter alternatief heeft dan niet verhuizen of te zoeken naar een huurwoning van een andere verhuurder.
Mogen alle verhuurders een nieuwe huurder zondermeer weigeren als hij geen positieve verhuurdersverklaring kan overleggen? Zo nee, welke zorgvuldigheidseisen hebben zij hierbij te volgen?
De verhuurders en aspirant-huurders zijn wettelijk niet verplicht om een verhuurdersverklaring te vragen respectievelijk te verstrekken. De verhuurders die dit wel als voorwaarde stellen hebben de facto de keuze om geen huurovereenkomst met de potentiële huurder af te sluiten. Hierover bevat het Burgerlijk Wetboek of de Huisvestingswet geen bijzonderheden en het eisen van een verhuurdersverklaring is ook niet per definitie in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Ziet u ook dat een negatieve verhuurdersverklaring vergaande gevolgen kan hebben? Vindt u in dit licht de rechtsbescherming voor huurders voldoende, zowel richting de verhuurder die de negatieve verklaring afgeeft als richting de potentiële verhuurder die op basis daarvan geen huurcontract aangaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in Antwoord 5 aangegeven, betekent een negatieve verhuurdersverklaring niet per definitie dat de verhuurder de aspirant-huurder weigert. De verhuurder is vrij om te beoordelen of en zo ja onder welke aanvullende voorwaarden deze een huurwoning wil verhuren. Zoals in Antwoord 4 aangegeven, is het afhankelijk van de bereidheid tot overleg van beide partijen om in betreffende situaties tot een adequate oplossing te komen. Daarmee is het niet uitgesloten dat een aspirant-huurder (tijdelijk) geen beter alternatief heeft dan niet verhuizen of een huurwoning van een andere verhuurder te zoeken.
De verhuurdersverklaring is niet in strijd met de letter dan wel ratio van de wet. De verhuurders en aspirant-huurders zijn wettelijk niet verplicht om een verhuurdersverklaring te vragen respectievelijk te verstrekken. Een huurovereenkomst kan alleen tot stand komen door wilsovereenstemming van beide partijen. Een verhuurder heeft de facto het recht eisen te stellen bij het toewijzen van een huurwoning, mits deze eisen redelijk en billijk zijn. Gelet op het voorafgaande acht ik de rechtsbescherming voor de aspirant-huurders voldoende.
Bent u van mening dat een verklaring die zulke vergaande gevolgen voor huurders heeft, wettelijk gebonden moet zijn aan zorgvuldigheidseisen, rekening moet houden met gedragsveranderingen en open moet staan voor een vorm van beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen?
Verhuurders zijn gebonden aan zorgvuldigheidseisen bij het hanteren van verhuurdersverklaringen. De Wbp regelt immers dat de verhuurders op een behoorlijke en zorgvuldige manier om dienen te gaan met het verzamelen en beoordelen van persoonsgegevens van aspirant-huurders. Het is aan de verhuurder om te beoordelen of en zo ja onder welke voorwaarden deze een huurwoning wil verhuren. De verhuurdersverklaring vormt een hulpmiddel voor de verhuurders om eventueel risicogedrag van de aspirant-huurders vooraf te beoordelen en dit is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zoals ik in Antwoord 2 heb aangegeven, heeft de aspirant-huurder een correctierecht indien de verhuurdersverklaring onjuiste feitelijke informatie bevat. Bovendien kan de aspirant-huurder vragen schriftelijk zijn mening aan de verhuurdersverklaring toe te voegen. Ik zie dan ook geen aanleiding wetgevende of andere maatregelen te nemen.
Het bericht dat er meer mensen onder de brug slapen. |
|
Renske Leijten (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het alarm van de Pauluskerk in Rotterdam dat er weer meer mensen onder de brug slapen?1
Met ds. Couvée van de Pauluskerk ben ik van mening dat, hoewel dakloosheid wellicht nooit zal verdwijnen, het probleem van dakloosheid in Nederland zo klein mogelijk moet zijn. Gemeenten, woningbouwcorporaties, zorgverleners en verzekeraars spannen zich hier met elkaar voor in.
Hoewel er geen recent gedetailleerd onderzoek is naar dakloosheid, is wel bekend dat de oorzaken divers zijn. Een zeer belangrijke oorzaak is het hebben van schulden, maar bijvoorbeeld ook verslaving, psychiatrische problemen of een echtscheiding kunnen reden van dakloosheid zijn. De financiële en economische crisis sinds 2008 heeft ongetwijfeld ook bijgedragen aan de stijging van het aantal door het CBS geregistreerde dak- en thuislozen.
Een daling van het aantal huisuitzettingen door woningcorporaties leidt niet automatisch tot minder dakloosheid, omdat de verandering in het aantal daklozen niet alleen van deze huisuitzettingen afhangt. Het kan bijvoorbeeld ook zijn dat mensen die in de crisis hun baan kwijt raakten en hun huur niet meer konden betalen niet gewacht hebben op een huisuitzetting. Ook het uit huis gaan van jongeren bij problemen in het gezin, zonder dat sprake is van huisuitzetting, kan hebben bijgedragen aan een stijging van de dakloosheid. De stijging kan tevens veroorzaakt zijn doordat het in periode van crisis moeilijker is om weer uit de situatie van dakloosheid te komen. Overigens is niet bekend hoeveel mensen vanuit de private huursector dakloos zijn geworden en of er daar ook sprake is van een daling van het aantal huisuitzettingen.
Hoe verklaart u, naast de woningnood, de stijging van 74% van het aantal daklozen in zes jaar tijd en hoe ziet u uw betrokkenheid in de oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat het aantal daklozen is toegenomen terwijl het aantal huisuitzettingen door woningcorporaties al twee jaar op rij is verminderd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel «scheve huisjes» zijn er momenteel in Nederland en wat doet u om het aantal te vergroten en gemeenten hiertoe aan te zetten, zodat mensen een dak boven hun hoofd krijgen en overlast wordt voorkomen?
Het aantal «scheve huisjes» of «skaeve huse» wordt niet landelijk bijgehouden. Het is aan (centrum)gemeenten om met opvanginstellingen en woningcorporaties voor hun populatie te kijken welke aanpak het meest passend is en welke woonvormen daarvoor nodig zijn. Soms zijn dat «skaeve huse», regelmatig ook reguliere woningen met een «Housing First-programma». Belangrijk is dat de situatie van betrokkenen het uitgangspunt vormt.
Vindt u het verantwoord dat de gemeente Rotterdam de voorraad betaalbare huurwoningen met 20 duizend wil verminderen, terwijl volgens de Pauluskerk er dagelijks ongeveer 400 mensen op straat slapen in die stad?4
De woonvisie, waarin bovengenoemd voorstel staat, is eerder dit jaar in de gemeenteraad van Rotterdam behandeld. Zij besloot om op 30 november 2016 een raadgevend referendum over de woonvisie te houden. Na de uitslag neemt zij in december 2016 een besluit. Voor het overige verwijs ik naar de antwoorden die ik op 28 januari 2016 aan uw Kamer zond met betrekking tot de woonvisie van Rotterdam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1338).
Kunt u aangeven welke maatregelen en oplossingen zijn voortgevloeid uit de overleggen die u met de centrumgemeenten heeft gehad over de problemen in de maatschappelijke opvang? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ik heb u per brief op 5 juli 2016 (Kamerstuk 29 325, nr. 80) geïnformeerd over verschillende initiatieven die ik heb genomen rond de maatschappelijke opvang en beschermd wonen. Maatregelen en oplossingen vloeien daar ook uit voort. Zo heb ik met centrumgemeenten gesproken over het werkelijk toepassen van landelijke toegang bij de maatschappelijke opvang en het zorgen voor afdoende capaciteit.
Verschillende centrumgemeenten hebben hiertoe inmiddels verbeteracties in gang gezet. Daarnaast inventariseer ik met hen hoe tijdens de komende winterkouderegeling exacter inzicht kan worden verkregen in het feitelijke aantal buitenslapers en benodigde voorzieningen voor hen.
Tot slot zal ik centrumgemeenten een aantal inhoudelijke kaders meegeven voor de regioplannen voor Maatschappelijke Opvang en Beschermd Wonen.
Ook in het kader van de aanpak van Verwarde Personen neem ik samen met de Minister van VWS maatregelen die een sluitende aanpak bewerkstelligen en daarmee ook dakloosheid kunnen voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de aanpak van onverzekerdheid. Ook heb ik het Trimbos-instituut opdracht gegeven met een handvat te komen waarmee goede ambulante zorg en ondersteuning kan worden gerealiseerd door gemeenten en verzekeraars, zodat patiënten zelfstandig kunnen functioneren.
Wat is in inmiddels de stand van zaken in de opvangcentra en de doorstroom naar huisvesting? Welke precieze maatregelen treft u om ervoor te zorgen dat kinderen, gezinnen, zwerfjongeren en volwassenen niet onnodig lang op opvang en huisvesting moeten wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de doorstroom vanuit de maatschappelijke opvang zijn geen cijfers bekend. Zoals in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 staat, zijn de oorzaken van dakloosheid divers. De complexiteit van de problematiek zorgt ervoor dat er vaak verschillende oplossingen tegelijk moeten worden gevonden op verschillende domeinen zoals het verlenen van (GGZ-)zorg, begeleiding, schuldhulpverlening, huisvesting, het op orde krijgen van de administratie etc. Dit vraagt om een integrale aanpak en deze kan het beste op het lokale en regionale niveau worden georganiseerd. De verantwoordelijkheid voor de capaciteit in opvangcentra en de doorstroom vanuit de centra naar huisvesting ligt dan ook op deze niveaus. Door de decentralisaties in het sociale domein en de herziene Woningwet hebben gemeenten hierin meer dan voorheen de rol van regisseur. Gemeenten zijn daardoor beter in staat de keten te organiseren.
In de reactie op het eindrapport van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen6 van 23 mei jl. zijn de Minister voor Wonen en Rijksdienst en ik ingegaan op de doorstroom uit het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang. Wij verwachten dat een aantal wettelijke maatregelen zal leiden tot een betere doorstroming. Dit betreft de implementatie van de herziene Woningwet en de wet Doorstroming Huurmarkt 2015. De herziene Woningwet zal ertoe leiden dat woningcorporaties zich meer op hun kerntaak gaan richten: het huisvesten van de doelgroep. De populatie van de maatschappelijk opvang hoort daar zeker bij. Bij de Tweede Kamer ligt een voorstel tot heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd en een huurprijs hebben onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag. Deze heffingsvermindering zal naar verwachting bijdragen aan het uitbreiden van de voorraad goedkopere huurwoningen. Daarnaast wordt door Platform31, in opdracht van de ministeries van BZK en VWS, een experiment uitgevoerd waarbij wordt gekeken wat het beste werkt om de doorstroom uit de maatschappelijke opvang en het beschermd wonen te verbeteren. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden om de lokale vraag naar huisvesting van deze doelgroep beter te registreren. Op basis hiervan kunnen partijen lokale afspraken verbeteren.
Om de kwaliteit van de maatschappelijke en vrouwenopvang te verbeteren heb ik recent voor de gemeenten een kwaliteitskader ontwikkeld waardoor de geleverde kwaliteit kan worden gemonitord door gemeenten.
Welke maatregelen neemt u samen met gemeenten om te zorgen dat de capaciteit als het hulpaanbod van de maatschappelijke en vrouwenopvang voldoende toegerust is op de steeds complexer wordende multi-problematiek van mensen die in de opvang belanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangegeven waarom uw beleid niet heeft geleid tot minder daklozen en meer betaalbare en sociale huisvesting? Tegen welke zaken bent u aan gelopen, waardoor dit beleid mislukt is? Kunt u hiervan een analyse geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De verhuur van woonruimte aan studenten door “The Student Hotel” |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Student Hotels schenden huurrecht studenten» op de website van de LSVb?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Student Hotels, die in steeds meer studentensteden verrijzen, aan studenten in feite gewoon woonruimte verhuren die in aard sterk lijkt op het aanbod van studentenhuisvesters? Zo nee, waarin verschilt dit aanbod wezenlijk van elkaar?
In het geval van huur van woonruimte is in beginsel huurprijsbescherming en huurbescherming van toepassing, behalve wanneer het gaat om huur «welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is» (artikel 7:232 lid 2 BW). In dat geval geldt de huurprijsbescherming en huurbescherming van woonruimte niet, en geldt slechts wat door partijen is overeengekomen.
Bij de beoordeling of van dit «gebruik naar zijn aard van korte duur» sprake is zijn blijkens de jurisprudentie een aantal criteria van belang, waarvan de duur van de huurovereenkomst er (slechts) een is. Er geldt daarbij dus geen harde grens van 6 maanden.
Het is aan de huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of sprake is van reguliere huur van woonruimte en of daarbij vervolgens de huurprijsregelgeving wordt overschreden. Het is bij huurprijsgeschillen aan de betreffende huurders om zich in voorkomende gevallen tot de huurcommissie en indien nodig de rechter te wenden. Het rijk heeft op dit punt geen handhavende taak.
Bij geschillen over de huurbescherming bij huurbeëindiging zal het Student Hotel uitspraak van de rechter moeten vragen (de huurbescherming bij huurbeëindiging houdt in dat de huurovereenkomst niet eindigt door opzegging door de verhuurder als de huurder niet schriftelijk instemt met de opzegging, en dat in dat geval alleen de rechter de huurovereenkomst kan beëindigen; deze bescherming geldt niet voor huur van woonruimte die een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is).
Met de introductie van de nieuwe vormen van tijdelijke huur van artikel 7:271 lid 1 tweede volzin BW is het mogelijk gemaakt om woonruimte (met huurprijsbescherming) ook voor zeer korte periodes tijdelijk te verhuren. Naar verwachting zal daardoor minder snel een beroep gedaan worden dan wel gehonoreerd worden op de uitzondering van het «gebruik naar zijn aard van korte duur».
Welke rechtsbescherming ten aanzien van de huurprijs en de contractzekerheid is er voor mensen die woonruimte huren bij een Student Hotel ten opzichte van mensen die, al dan niet tijdelijk, reguliere woonruimte huren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wie of wat bepaalt of woonruimte aangeboden mag worden als hotelkamer of als regulier te huren woonruimte? Zijn daar rijksregels voor? Welke rol heeft de gemeentelijke regelgeving hierin?
Het is aan de gemeente zelf om voor een gebouw een woonfunctie of een hotelvergunning af te geven.
Deelt u de analyse dat de interesse voor langdurig wonen in een Student Hotel sterk bepaald wordt door de schaarste aan andere beschikbare woningen? Zo nee, waarom niet?
De sociale studentenhuisvesters, verenigd in Kences, hebben bij de ondertekening van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting toegezegd in de periode 2011–2016 16.000 extra studenteneenheden te realiseren. Zoals ik in mijn brief van 10 september 2015 (Kamerstukken II 2014./2015, 33 104, nr. 9) heb is dit streven behaald.
Bent u van mening dat studentenhuisvesting, ook in een gespannen markt, gepaard moet gaan met volwaardige huur- en huurprijsbescherming? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat gaat u doen om de opkomst van hotel-constructies voor studenten in overspannen woningmarkten af te remmen? Welke rol spelen gemeenten en andere partners hierin?
Het is aan gemeenten om te bezien in hoeverre hotelconstructies een nuttige functie kunnen vervullen in het tijdelijk huisvesten van bijv. studenten. Zoals ik reeds in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het aan de huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of sprake is van reguliere huur van woonruimte en of daarbij vervolgens de huurprijsregelgeving wordt overschreden. Het is bij huurprijsgeschillen aan de betreffende huurders om zich in voorkomende gevallen tot de huurcommissie en indien nodig de rechter te wenden. Het rijk heeft op dit punt geen handhavende taak. En bij geschillen over huurbescherming bij huurbeëindiging is het aan de rechter om te oordelen of sprake is van reguliere huur van woonruimte (met huurbescherming) of van huur dat een gebruik betreft dat naar zijn aard van korte duur is (zonder huurbescherming).
De huisvesting van studenten in hotels |
|
Michel Rog (CDA), Erik Ronnes (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Student Hotels schenden huurrecht studenten»?1
Ja.
Klopt het dat dergelijke initiatieven ook bestaan in andere studentensteden, zoals Amsterdam, Eindhoven en Groningen?
Het Student Hotel heeft vestigingen in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Eindhoven en Groningen.
Klopt het dat die organisaties met een hotelvergunning kamers aan voornamelijk internationale studenten verhuren? Bent u ervan op de hoogte dat deze kamers vaak worden verhuurd voor een periode langer dan zes maanden en dat derhalve sprake is van een huurovereenkomst zoals vermeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek artikel 201 lid 1? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat dergelijke studenten onder het juiste wettelijke beschermingsniveau vallen?
Het Student Hotel geeft zelf aan dat ongeveer 75% van de kamers wordt bezet door internationale studenten. Het is mogelijk om voor de duur van een semester tot maximaal een jaar in het Student Hotel te verblijven. Maar ook per dag kunnen kamers worden gehuurd.
Waar u verwijst naar een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:201 lid 1 BW ga ik ervan uit dat u doelt op huur van woonruimte als bedoeld in artikel 7:232 lid 1 BW. In het geval van huur van woonruimte is in beginsel huurprijsbescherming en huurbescherming van toepassing, behalve wanneer het gaat om huur «welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is» (artikel 7:232 lid 2 BW). In dat geval geldt de huurprijsbescherming en huurbescherming van woonruimte niet, en geldt slechts wat tussen partijen is overeengekomen. Bij de beoordeling of van dit «gebruik dat naar zijn aard van korte duur is» sprake is, zijn blijkens de jurisprudentie een aantal criteria van belang, waarvan de duur van de huurovereenkomst er (slechts) een is. Er geldt daarbij dus geen harde grens van 6 maanden.
Het is aan de huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of sprake is van reguliere huur van woonruimte en of daarbij vervolgens de huurprijsregelgeving wordt overschreden. Het is aan de betreffende huurders om zich bij huurprijsgeschillen in voorkomende gevallen tot de huurcommissie te wenden en indien nodig tot de rechter. Het rijk heeft op dit punt geen handhavende taak.
Bij geschillen over de huurbescherming bij huurbeëindiging zal het Student Hotel uitspraak van de rechter moeten vragen (de huurbescherming bij huurbeëindiging houdt in dat de huurovereenkomst niet eindigt door opzegging door de verhuurder als de huurder niet schriftelijk instemt met de opzegging, en dat in dat geval alleen de rechter de huurovereenkomst kan beëindigen; deze bescherming geldt niet voor huur van woonruimte die een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is).
Met de introductie van de nieuwe vormen van tijdelijke huur van artikel 7:271 lid 1 tweede volzin BW is het mogelijk gemaakt om woonruimte (met huurprijsbescherming) ook voor zeer korte periodes tijdelijk te verhuren. Naar verwachting zal daardoor minder snel een beroep gedaan worden dan wel gehonoreerd worden op de uitzondering van het «gebruik naar zijn aard van korte duur».
Wat vindt u van de hoogte van de huurprijs die varieert tussen € 635 en € 1.100?
In beginsel is het aan partijen zelf om afspraken over de hoogte van de huurprijs te maken. Ditzelfde geldt voor het overeenkomen van servicekosten voor door de verhuurder geleverde extra service.
Wanneer het echter om een gereguleerde woning of kamer gaat dan hangt de maximale huurprijs ondermeer af van het aantal punten op basis van het woningwaarderingsstelsel. Daarnaast kunnen partijen afspraken maken over door de verhuurder geleverde service en de daarvoor overeengekomen servicekosten.
Meent u dat sprake is van valse concurrentie ten opzichte van de horecaondernemers in dergelijke studentensteden?
Voor zover er sprake is van een verblijf «naar aard van korte duur» zie ik het Student Hotel als een reguliere concurrent van reeds bestaande hotels in de betreffende studentensteden.
Bent u bekend met het feit dat de Erasmus Universiteit Rotterdam studenten verplicht in een dergelijk hotel te verblijven? Wat is uw mening daarover?
Ja daar ben ik mee bekend. Het betreft hier overigens louter de groep van eerstejaars studenten van het Erasmus University College (EUC), een kleinschalige en intensieve opleiding als bedoeld in artikel 6.7, derde lid, van de WHW. Vanwege de aard van deze opleiding zijn de activiteiten binnen en buiten het curriculum op elkaar afgestemd, wat van de studenten vraagt dat zij in het eerste studiejaar gezamenlijk wonen.
De EUC is in 2013 van start gegaan en voor de huisvestingsvraag van het EUC heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam een arrangement getroffen met The Student Hotel, wat inhoudt dat deze studenten daar gedurende 10 maanden voor € 550 per maand wonen. Elke student heeft de beschikking over een gemeubileerde kamer (inclusief eigen badkamer) en de servicekosten en alle voorzieningen (tot en met een fiets in bruikleen) van The Student Hotel zijn daarbij inclusief. In opstartfase van het EUC werkt dit arrangement voor beide partijen: de studenten kunnen – volledig ontzorgd – zich direct op hun studie storten (en kunnen vanaf het tweede studiejaar desgewenst goedkoper gaan wonen) en de Erasmus Universiteit Rotterdam kon zich de eerste jaren volledig concentreren op de goede start van haar nieuwe opleiding.
Overigens is de Erasmus Universiteit Rotterdam nu doende om meer traditionele en sobere studentenhuisvesting voor de eerstejaars EUC-studenten te vinden, zodat naar verwachting binnen afzienbare termijn een einde komt aan het huidige arrangement met The Student Hotel.
Vindt u dat dergelijke hotelkamers mee zouden mogen tellen bij de ambities rond studentenhuisvesting?
Het is aan gemeenten om te bezien in hoeverre hotelconstructies een nuttige functie kunnen vervullen in het tijdelijk huisvesten van bijv. studenten.
Het jaarlijks betalen om te kunnen reageren op sociale huurwoningen |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
Kunt u uiteenzetten of het klopt dat er jaarlijkse kosten verbonden zijn aan het registreren tot het mogen reageren op sociale huurwoningen?
Ja het klopt dat voor inschrijving in de meeste regionale woonruimteverdeelsystemen kosten zijn verschuldigd. Omdat bij de meeste systemen alle corporaties in een regio zijn aangesloten en de meeste woningzoekenden een woning zoeken in slechts één regio, hoeven zij slechts bij één woonruimteverdeelsysteem kosten te maken voor inschrijving. Soms zijn er voor een inschrijving helemaal geen kosten verschuldigd, soms alleen eenmalige inschrijfkosten, maar meestal is er sprake van eenmalige inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten. De eenmalige inschrijfkosten lopen veelal uiteen tussen ca. 0 en 30 euro en indien er verlengingskosten zijn, zijn deze gemiddeld ca. 10 a 20 euro per jaar. Dit verschilt sterk per systeem en heeft te maken met de verdeling van de kosten die met een woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen dat de betrokken gemeenten en de verhuurders zijn. Er zijn geen regels voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn.
Kunt u uiteenzetten waarom er kosten verbonden worden aan het mogen reageren op sociale huurwoningen?
Over de mate van kostendekkendheid van de tarieven is geen informatie bekend.
In het algemeen zijn de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld om de kosten te dekken die gemaakt worden om het woonruimteverdeelsysteem op te zetten, te onderhouden en draaiende te houden, of daar tenminste een bijdrage aan te leveren. Dit wordt niet alleen beperkt tot het digitale systeem (onder meer het opzetten van een website en het actualiseren met recent aanbod), maar bijvoorbeeld ook tot een klantcontactcentrum voor onder meer administratieve afhandeling van reacties en toewijzingen en het organiseren van bezichtigingen, klachtafhandeling en overige kosten, zoals kantoor en personeel. Daarnaast worden er jaarlijks opnieuw kosten gemaakt omdat de woningzoekende ieder jaar opnieuw wordt ingeschreven. Tenslotte heeft het in rekening brengen van de inschrijfkosten en met name de verlengingskosten tot gevolg dat het aantal inschrijvingen niet onnodig hoog wordt omdat het aantal niet actieve woningzoekenden en niet betrokken woningzoekenden daardoor afneemt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen.
Is er sprake van een vast jaarbedrag met betrekking tot het reageren op sociale huurwoningen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de gemiddelde prijs van het laten registreren voor het kunnen reageren op sociale huurwoningen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het jaarlijkse bedrag dat geregistreerde woningzoekende betalen, gebruikt wordt voor het dekken van administratieve kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre er administratieve kosten gemaakt worden bij het laten reageren op sociale huurwoningen?
Zie antwoord vraag 2.
Het aanmerken van woningen met een aardgasaansluiting als nul-op-de-meter woning |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken ten aanzien van uw voornemen om ook woningen met een aardgasaansluiting te kunnen erkennen als nul-op-de-meter woning en welk traject moet hiervoor nog gevolgd worden? Welke positie heeft de Kamer hier nog in?1
De wet van 18 mei 2016 tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de mogelijkheid voor verhuurder en huurder een energieprestatievergoeding overeen te komen (hierna: de Wet), maakt een energieprestatievergoeding mogelijk bij het energiezuinig maken van woningen wanneer er sprake is van een combinatie van energiebesparende en energieleverende voorzieningen aan de woonruimte. In het Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het Besluit) is dit uitgewerkt waarbij onder andere eisen worden gesteld aan de maximale warmtevraag van de woning en de minimale opwek van duurzame energie.
Zoals in de toelichting van het Besluit is aangegeven is het wenselijk meerdere technieken en concepten die vallen binnen de doelstellingen van dit Besluit om zeer energiezuinige woningen te realiseren, mogelijk te maken. Daarom is in dit Besluit een delegatiegrondslag opgenomen op grond waarvan, in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, kan worden afgeweken van de in de bijlage bij het Besluit opgenomen tabellen waarmee de maximale energieprestatievergoeding wordt berekend.
Ik ben bereid om ook voor zeer energiezuinige woningen die een aardgasaansluiting hebben een energieprestatievergoeding mogelijk te maken, waarbij voorwaarde is dat de beperkte fossiele energie die nog voor de verwarming van de woning gebruikt wordt, wordt gecompenseerd door duurzame energieopwekking. Ik wil dit doen om ruimte te geven aan verschillende technische concepten om huurwoningen vergaand te verduurzamen. Ook woningen waarbij beperkt gebruik gemaakt wordt van aardgas (via een gasaansluiting) kunnen als zeer energiezuinig in de zin van de Wet en het Besluit worden gerekend. Dit is het geval wanneer er sprake is van een zeer lage warmtevraag en de hoeveelheid op te wekken energie voldoende is voor het gebruik door de huurder.
Dat kan woningbouwcorporaties helpen in hun streven om, op zowel korte als langere termijn, op kostenefficiënte wijze de ambities ten aanzien van de energiebesparing te versnellen. Daarbij blijft het uitgangspunt voor de lange termijn een energieneutrale gebouwde omgeving.
Op 2 augustus 2016 is een internetconsultatie gestart voor een ministeriële regeling die een energieprestatievergoeding mogelijk maakt voor woningen die zijn aangesloten op het gasnet. De consultatie is gesloten op 11 september 2016. Op de consultatie hebben 19 partijen schriftelijk gereageerd. Voorwaarde voor inwerkingtreding is dat verhuurders hier gebruik van gaan maken om ambities en afspraken rond verduurzaming waar te maken.
Op 2 november 2016 spreek ik met de ondertekenaars van het Huurconvenant Energiebesparing (Aedes, Woonbond en VastgoedBelang) over de voortgang met de energiebesparing in de huursector en de doelstellingen die voor 2020 zijn gesteld. De mogelijkheden die de energieprestatievergoeding aan verhuurders kan bieden om op de korte termijn bij te dragen aan de energiebesparing zullen onderdeel van het gesprek zijn.
Waarom maakt u de keuze om ook woningen met een aardgasaansluiting als nul-op-de-meter woning te erkennen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het toestaan van een gasaansluiting zich tot de afspraken in Deal Stroomversnelling Huurwoningen en de Wet energieprestatievergoeding, waarin beoogd wordt de volledige energiebehoefte op duurzame wijze op te wekken en waarin het gebruik van fossiele brandstoffen niet kan worden gecompenseerd met extra opwekking van duurzame energie?
De deal Stroomversnelling Huurwoningen is opgesteld door een zestal woningcorporaties en vier bouwers met het doel om een groot aantal zogenaamde nul-op-de-meter (NOM) renovaties te realiseren. Deze partijen hebben onderling de afspraak gemaakt dat de woningen die zij renoveren geen aardgas meer gebruiken na renovatie. De Stroomversnelling is een koploper op het gebied van renovaties waarbij woningen zeer energiezuinig worden gemaakt. De totstandkoming van de Stroomversnelling Huurwoningen was de directe aanleiding om tot de wetgeving ten aanzien van de energieprestatievergoeding te komen. De wetgeving is zo opgesteld dat in ieder geval de NOM-concepten zoals ontwikkeld door de partijen van de Stroomversnelling hier adequaat gebruik van kunnen maken. Hierbij is het echter nooit de bedoeling geweest om uitsluitend deze NOM-concepten te ondersteunen. Ook andere initiatieven in de markt die voldoen aan de voorwaarden, zoals gesteld in de Wet en het Besluit, kunnen in aanmerking komen voor een energieprestatievergoeding. Zo nodig kunnen hier bij ministeriele regeling kaders voor worden gesteld, zoals thans zijn ontworpen voor zeer energiezuinige woningen met een gasaansluiting, waarbij de voorwaarde is dat niet duurzaam opgewekte energie gecompenseerd dient te worden met additioneel duurzaam opgewekte energie.
Bent u van mening dat de ontwikkeling van nul-op-de-meter woningen gericht is op kant en klare systemen, waarbij de volledige energievraag door middel van duurzaam opgewekte elektriciteit afgedekt wordt? Zo nee, welke andere ontwikkelingen ziet u dan die u hiermee wilt faciliteren?
Nee. Ook woningen waarbij (beperkt) gebruikt gemaakt wordt van (fossiele) energie van buiten de woning kunnen als zeer energiezuinig in de zin van de Wet en het Besluit worden gerekend. Ik zie bijvoorbeeld dat er ook zeer energiezuinige woningen zijn waarbij, naast de op de woning duurzaam opgewekte energie, (beperkt) gebruik wordt gemaakt van niet duurzame energie van buiten de woning, zoals aardgas. Via de ministeriële regeling wil ik verhuurders helpen om ook deze woningen te realiseren, zodat er meer mogelijkheden zijn om met het oog op de ambities voor de komende jaren tot energiebesparing te komen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 stel ik hierbij voorwaarden voor compensatie van de hoeveelheid gebruikt aardgas met de opwek van duurzame energie. Op deze manier is de woning niet alleen zeer energiezuinig (dus zeer goed geïsoleerd), het totale energiegebruik op de woning wordt afgedekt middels de opwek van duurzame energie. De woning is hiermee door het jaar heen per saldo energieneutraal, waarbij een gemiddeld energiegebruik van bewoners wordt meegenomen.
Voorts is uit de internetconsultatie breed de wens naar voren gekomen voor om woningen die zijn aangesloten op een extern warmtenet ook een energieprestatievergoeding mogelijk te maken. Omdat ook deze ontwikkeling goed past bij de doelstellingen van de Wet en het Besluit ben ik voornemens ook de mogelijkheid van een EPV met externe warmte op korte termijn in consultatie te brengen.
Hoe groot is de extra belasting van het elektriciteitsnetwerk, doordat er gas gebruikt blijft worden dat door de duurzame opwekking van elektriciteit op de woning gecompenseerd moet worden?
Concepten die alleen een aansluiting op het elektriciteitsnet houden (zogenaamde all-electric concepten), hebben vooralsnog een aanbodpiek van duurzame energie aan het net in de zomer en een piekvraag naar elektriciteit van het net in de winter. De piek van het aanbod van energie van een woning waarbij het gasgebruik wordt gecompenseerd met opwek in de zomer is enigszins groter. Dit komt doordat de voorgenomen regels met betrekking tot de energieprestatievergoeding een hogere opwek van duurzame energie op de woning vereisen. De piekvraag naar elektriciteit in de winter komt bij deze woningen met gas niet voor.
Welke investeringen vragen nul-op-de-meter woningen met aardgas van de netwerkbedrijven? Vindt u het aanvaardbaar dat de kosten van deze vorm van verduurzaming afgewenteld worden op de maatschappij? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?
De mate waarin netwerkbedrijven geconfronteerd worden met additionele investeringen hangt af van de lokale situatie en de wijze waarop de energietransitie binnen de gebouwde omgeving wordt vormgegeven. Woningen die aan de eisen van de concept ministeriële regeling voldoen, zijn zo goed geïsoleerd dat de energievraag gedurende het jaar relatief laag zal zijn. Het zijn met name de aanbodpieken die voldoende capaciteit van het elektriciteitsnet vragen. Dit is een breder vraagstuk ten aanzien van de toenemende decentrale opwek met behulp van intermitterende bronnen, zoals zonnepanelen. Daarnaast veronderstelt een nul-op-de-meter woning met gas een aansluiting op een gasnet. Met onder meer de netbeheerder van het gasnet zal dus goed gekeken moeten worden waar en hoelang een gasnet nog beschikbaar zal zijn. Vermeden moet worden dat er nul-op-de-meter woningen met gas worden gerealiseerd in gebieden waar duidelijk is dat op relatief korte termijn op alternatieve energie-infrastructuren zal worden overgegaan.
Duidelijk is dat vanwege de doelstellingen op het gebied van klimaat en energie, en het streven naar een energieneutrale gebouwde omgeving in 2050, zoals verwoord in het Energierapport van april 2016, er toe zal leiden dat nieuwe investeringen in gasnetten met een exploitatieperiode van meer dan 40 jaar vanwege de beperktere terugverdienmogelijkheden ongebruikelijker zullen worden. Ook is het in dat perspectief voor de hand liggend dat op enig moment een energieprestatievergoeding niet langer toepasbaar zal zijn voor concepten met fossiele energie, omdat dit ongewenste kosten voor de instandhouding van gasnetten in de hand kan werken. Met het oog hierop wordt deze regeling periodiek geëvalueerd, te beginnen in 2018 bij de reeds aangekondigde evaluatie van de Wet. De horizon die investeringen hebben, wordt daarbij vanzelfsprekend meegewogen.
Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat woningen in het kader van de energietransitie in de toekomst geen gebruik meer maken van fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dan ook niet dat de ontwikkeling van de hierbij behorende technologieën heel gericht gestimuleerd moeten worden, nu in de praktijk blijkt dat dit technologisch haalbaar is?
Het is gelet op de ambitie om een energieneutrale en CO2-arme gebouwde omgeving te realiseren in 2050 de verwachting dat in de toekomst woningen steeds minder gebruik zullen maken van fossiele energie. Op dit moment is aardgas evenwel nog de voornaamste energiebron voor de verwarming van woningen en voor het maken van warm tapwater. Het gebruik van gas zal dan ook nog vele jaren gangbaar zijn binnen de gebouwde omgeving. Het past in de ambitie van het kabinet ten aanzien van zowel energiebesparing als de opwek van duurzame energie om ruimte te bieden aan meerdere technische concepten en om energiebesparende maatregelen en maatregelen voor duurzame energieopwekking te stimuleren, zodat ook de ambitie op de korte termijn binnen bereik blijft. Zo zijn er voor energiebesparing diverse mogelijkheden voor subsidies en laagrentende leningen. De opwek van duurzame warmte met kleine apparaten (op bijvoorbeeld woningen) wordt middels de Investeringssubsidie Duurzame Energie van het Ministerie van Economische Zaken gestimuleerd. De woningen die gerenoveerd worden, zodat ze aan de eisen van de voorgenomen ministeriele regeling voldoen, zullen zeer energiezuinig zijn en leveren dus ook een substantiële bijdrage aan de vermindering van het gebruik van fossiele energie.
Ziet u het risico dat u door het toestaan van het gebruik van aardgas in nul-op-de-meter woningen de innovatie die net op gang is gekomen weer afremt, waardoor woningen voor lange tijd afhankelijk blijven van fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de energietransitie en de daarbij horende innovatie optimaal te ondersteunen?
Nee, dat risico zie ik niet. Het faciliteren van deze andere, zeer energiezuinige, concepten binnen de energieprestatievergoeding hoeft innovatie niet te belemmeren. Het zal bijvoorbeeld op het terrein van de schil juist innovatie kunnen bevorderen, omdat te verwachten is dat er op korte termijn grotere volumes kunnen worden gerealiseerd.
Ik ben overigens voornemens de Stroomversnelling en vergelijkbare initiatieven te blijven ondersteunen de komende jaren in hun pionierswerk en voortrekkersrol bij de verbreding en versnelling die zowel in de energiebesparing als in de innovatie naar nul-op-de-meter nodig is.
Het bericht "Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt" |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt» in Vastgoedjournaal van 17 augustus 2016, waarin de directeur van de Vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers (NVB) waarschuwt voor een kritiek tekort aan nieuwbouwwoningen?1
Ja.
Heeft u voorts kennisgenomen van de berichten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het aantal verleende bouwvergunningen voor nieuwbouwwoningen in 2016 fors is gedaald en dat de nieuwbouwproductie daardoor opnieuw dreigt terug te vallen tot het zeer lage niveau van 2014?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwbouwmarkt dreigt «droog te koken» door gebrek aan plancapaciteit en trage procedures? Deelt u de mening van de directeur van de NVB dat het probleem alleen effectief te bestrijden is met een voortvarende bouwplanning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan van mening dat een actievere rol van de rijksoverheid noodzakelijk is?
In de economische crisis is de woningproductie sterk gedaald. De personeelscapaciteit bij gemeenten en bouwers is in reactie hierop verminderd. Ook de plancapaciteit bij gemeenten is in de crisis gedaald. In 2016 laat het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen een terugval zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Ondanks deze terugval zijn er positieve ontwikkelingen. De kwartaalmonitor bouw van het tweede kwartaal van 2016 laat een hoog ondernemersvertrouwen zien en een toename van de werkgelegenheid. Sinds 2013 is het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen sterk toegenomen. Er zit gemiddeld anderhalf tot 2 jaar tussen het afgeven van een nieuwbouwvergunning en het opleveren van nieuwbouwwoningen. De verwachting is daarom dat het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen de komende jaren zal toenemen. In de CBS-cijfers wordt overigens geen rekening gehouden met transformatie. Transformatie van bijvoorbeeld kantoorgebouwen naar woningen wordt steeds belangrijker in het toevoegen van nieuw aanbod. Het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen geeft dus geen compleet beeld, maar wel een goede indicatie van de verwachte toename van de woningvoorraad.
De verantwoordelijkheid om de lokale vraag en woningaanbod in evenwicht te brengen ligt op decentraal niveau. Vanuit het Rijk worden gemeenten daarbij wel middels diverse maatregelen ondersteund, middels onder andere jaarlijkse gesprekken van het kabinet in het kader van het MIRT met bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit en een aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook komt er in de verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd en een huurprijs hebben onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag en worden gemeenten door het Rijk ondersteund via de mogelijkheid om expertteams («Versnellen» en «Transformatie») in te zetten. Deze teams assisteren gemeenten wanneer gebiedontwikkeling, of het omzetten van kantoren naar woningen, moeizaam verloopt, of niet van de grond komt. Daarnaast geldt ook een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u ook de analyse dat door het tekort aan nieuwe woningen de prijzen in steeds meer delen van ons land enorm stijgen, en dat dit effect niet beperkt blijft tot de koopmarkt maar ook leidt tot zeer sterke stijging van huren te beginnen in de vrije sector? Zo nee, waarom niet? Onderkent u dat door de prijsstijgingen steeds meer huishoudens financieel in de knel dreigen te komen en/of geen voor hen betaalbare woning zijn te vinden?
De woningmarkt laat sinds 2013 een sterk herstel zien. Tijdens de crisis zijn er weinig transacties geweest. Het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen tijd te maken hebben gehad met een inhaalvraag. Sinds 2013 is bovendien het consumentenvertrouwen in de huizenmarkt sterk gestegen en ook de lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Het aantal transacties ligt nu weer op het niveau van voor de crisis.
De prijzen op macroniveau liggen momenteel nog ruim beneden pre-crisisniveau. Het is echter wel belangrijk dat het aanbod kan reageren op de toenemende vraag. Dit geldt in het bijzonder voor de vrije huursector. Het verder ontwikkelen van de vrije huursector is van belang en er zijn maatregelen genomen die dit segment van de woningmarkt ten goede komen, zoals de heffingsvermindering bij transformatie, de Woningwet 2015 en de recente verruiming van het woningwaarderingsstelsel. Het is daarnaast van belang dat gemeenten hier in de samenwerking met marktpartijen voldoende aandacht voor hebben.
Bent u van mening dat, als de productie van nieuwe woningen (koop en huur) niet snel op de berekende behoefte van gemiddeld ca 70.000 woningen per jaar wordt gebracht, er steeds meer mensen in de knel dreigen te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u te nemen, anders dan tot nu toe, om te zorgen dat die problemen worden voorkomen en dat de bouwproductie weer meer in overeenstemming wordt gebracht met de woningbehoefte?
De verantwoordelijkheid voor de kwantitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad en het treffen van maatregelen daarop ligt op het lokale niveau. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de nieuwbouwproductie kan reageren op de vraag. Ik wil graag bevorderen dat de samenwerking die daarvoor nodig is tussen gemeenten, corporaties en marktpartijen daadwerkelijk tot stand komt. Hiertoe spreekt het kabinet onder andere jaarlijks met de bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over plancapaciteit. Zoals bij de voorgaande vragen aangegeven zijn door het kabinet ook verschillende maatregelen in gang gezet om de nieuwbouw te stimuleren. Zo komt er in de Verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd.
Tegelijkertijd kan met nieuwbouw alleen op korte termijn waarschijnlijk niet tegemoet worden gekomen aan de aangetrokken vraag. De oplossing kan deels ook worden gevonden in de transformatie van kantoren en maatschappelijk vastgoed naar woningen. Het kabinet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om expertteams in te zetten en er geldt een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u de kritiek van de directeur van de NVB dat «bij gemeenten en vooral provincies voortdurend discussie is of er sowieso wel bijgebouwd moet worden? En als er al bijgebouwd moet worden, dat dit dan alleen in bestaand stedelijk gebied (dus binnen de rode lijnen) zou moeten gebeuren en dat juist deze houding uiteindelijk niet bevorderlijk is gebleken uit oogpunt van bouwplanning»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat denkt u te doen om het «starre en trage» planningsbeleid te doorbreken?
Het past in het decentrale karakter van het ruimtelijke ordeningsbeleid dat op lokaal niveau bepaald wordt wat en waar gebouwd wordt. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het nodig om leegstand tegen te gaan en overcapaciteit in ruimtelijke plannen te voorkomen. Daartoe is in het Besluit ruimtelijke ordening de zogenoemde «Ladder voor duurzame verstedelijking» opgenomen.
Naar aanleiding van kritiek van gemeenten, provincies en projectontwikkelaars dat de Ladder te ingewikkeld is, is besloten de regeling aan te passen. Daarover heeft de afgelopen periode uitvoerig overleg met partijen (VNG, IPO, NEPROM etc.) plaatsgevonden. De Ladder wordt met de voorgenomen aanpassing eenvoudiger, doordat er «treden» worden geschrapt en alleen nog bij het bouwen buiten het stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is. Er moet nog wel worden aangetoond dat er behoefte is aan de nieuwe ontwikkeling. Recent is een wijzigingsvoorstel daartoe in consultatie gebracht. Zie daartoe de brief van 23 juni 2016 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 33 962, 188). Ik verwacht dat met deze aanpassingen de doeltreffendheid en flexibiliteit van het ruimtelijke ordeningsbeleid worden vergroot.
Bent u van mening dat, daar waar gemeenten niet zelf over geschikte bouwlocaties beschikken, het nodig is dat gemeenten meer doorzettingsmacht krijgen, bijvoorbeeld door het recht op zelfrealisatie te doorbreken, zodat het op planologisch wenselijke locaties mogelijk wordt om met normale kavelprijzen de ontwikkeling van woningen sneller tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief over grondbeleid van 25 november 2015 aan de Tweede Kamer is aangeven (TK 27 581, nr. 53), hangt zelfrealisatie in sterke mate samen met het eigendomsrecht. De bescherming van het eigendomsrecht waarborgt dat eigendom van overheidswege alleen kan worden ontnomen (onteigend) in het algemeen belang en volgens wettelijke regels. Onteigening is alleen gerechtvaardigd indien de gemeente aantoont dat dringend behoefte bestaat aan de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering. In dat licht is geconcludeerd dat inperking van zelfrealisatie geen begaanbare weg is. De eigenaar dient bij zijn zelfrealisatieverweer in een onteigeningsprocedure overigens wel concrete, uitvoeringsgerichte plannen te hebben. Als deze plannen niet aansluiten bij het plan van de gemeente, kan alsnog worden onteigend.
Uit genoemde brief blijkt ook dat het beroep op zelfrealisatie gering is. Zelfrealisatie kan op zich zelf daarom ook niet de belangrijkste oorzaak van belemmeringen op de nieuwbouwmarkt voor woningen zijn. Van belang is het feit dat veel bestaande bouwplannen contractueel vastliggen in privaatrechtelijke overeenkomsten. Veel van deze overeenkomsten stammen van vóór de crisis en missen de noodzakelijke clausules om de bouw alsnog te kunnen afdwingen. Gemeenten hebben hierdoor weinig bewegingsruimte als marktpartijen kiezen om (nog) niet te ontwikkelen.
Dat neemt niet weg dat door het kabinet stappen worden gezet om het grondbeleidinstrumentarium te verbeteren. Recent is de Aanvullingswet Grondeigendom in consultatie gebracht. Met het voorstel voor de Aanvullingswet Grondeigendom worden bijvoorbeeld de regels voor kostenverhaal vereenvoudigd. Daarmee krijgen gemeenten een goed gevulde gereedschapskist, met instrumenten voor zowel actief als faciliterend grondbeleid. Deze aanvullingswet zal onderdeel uit gaan maken van de Omgevingswet.
De uitspraak van de Hoge Raad dat ZZP’ers hun huur kunnen aftrekken |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u nader ingaan op de casus van de zzp'er (zelfstandige zonder personeel) die de huur met terugwerkende kracht fiscaal kan aftrekken? Waar lag in deze zaak precies het meningsverschil tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige?1
Wanneer en hoe hebben zzp-ers recht op aftrek van de huur? Kunt u hier zo uitgebreid mogelijk op ingaan?
Hoeveel zzp-ers maken al gebruik van deze regeling? Wat zijn de gemoeide kosten van deze regeling?
Blijft ook het recht op huurtoeslag bestaan indien gebruik wordt gemaakt van deze regeling? Wat zijn de gevolgen van huurtoeslag voor de aftrek van de huurkosten?
Wat voor gevolgen heeft de uitspraak van de Hoge Raad? Hoeveel meer mensen zullen gebruik maken van de regeling? Wat zijn de hiermee extra gemoeide kosten?
Wat voor gevolgen heeft deze uitspraak voor de hypotheek- en onderhoudslasten van zzp-ers die een huis gekocht hebben, aangezien zzp’er die vanuit huis werken allemaal gelijk behandeld dienen te worden?
Bent u voornemens de belastingwetgeving dusdanig aan te passen dat deze volledig in lijn is met de praktijk anno 2016 en de uitspraak van de Hoge Raad?
Hoe gaat u andere huurders die geen zzp-er zijn tegemoetkomen?
Het mogelijk maken om een hypotheek met hoge rente stapsgewijs en boetevrij om te zetten in een hypotheek met een lager rentepercentage |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat vele bestaande eigenwoningbezitters nog een oude hypotheek hebben met een rentepercentage van 4% of 5% en dat zij er veel baat bij zouden hebben als zij het rentepercentage van hun hypotheek zouden kunnen verlagen tot de huidige marktrente, die rond de 2% ligt?
Het klopt dat veel consumenten zouden profiteren als zij kosteloos hun hypotheek konden oversluiten tegen een lagere hypotheekrente dan de rente waartegen zij hun hypotheek in het verleden hebben vastgezet. Dit is echter niet wat zij hebben afgesproken met de kredietverstrekker op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Door de rente voor langere tijd vast te zetten, hebben consumenten indertijd het risico van een rentestijging gedurende de looptijd afgedekt. De keerzijde is dat bij een dalende marktrente, zoals nu het geval is, de consument voor de resterende looptijd gebonden is aan het hogere afgesproken rentetarief. Voor de consument kan het in dat geval aantrekkelijk zijn om de rentevast periode voortijdig af te breken en de hypotheek tegen de lagere rente opnieuw vast te zetten.
Voor consumenten die een (bank-)spaarhypotheek hebben afgesloten is het niet altijd voordelig om de hypotheek tegen een lagere rente over te sluiten. De rente die zij betalen over de hypotheekschuld is immers gekoppeld aan de rente die zij ontvangen op hun spaardeel. Een lagere rente kan betekenen dat er meer premie of inleg moet worden betaald voor het spaardeel, waardoor de besparing door de lagere hypotheekrente teniet wordt gedaan.
Kredietverstrekkers kunnen aan klanten die vóór het aflopen van de rentevaste periode hun hypotheek willen aflossen een vergoeding vragen. De term boeterente is in dit kader een onjuiste term. Het gaat immers om een vergoeding voor het financiële nadeel van de kredietverstrekker als gevolg van het tussentijds openbreken van het contract. Deze vergoeding wordt bijvoorbeeld gehanteerd omdat de kredietverstrekker bij het afsluiten van de hypotheek mogelijk ook voor een langere periode financiering op de kapitaalmarkt heeft aangetrokken. De bank is in dat geval immers reeds bij het afsluiten van de hypotheek een langdurige verplichting aangegaan en maakt hier ook kosten voor. Indien een klant zonder vergoeding zijn hypotheek zou oversluiten, heeft de bank nog steeds dezelfde verplichtingen en zijn de kosten van de wijziging in de rente voor de bank. Kredietverstrekkers hebben aangegeven dat indien er geen vergoeding meer gevraagd mag worden als de consument eenzijdig de overeenkomst openbreekt, zij geen rentevaste periodes meer kunnen aanbieden. Consumenten zullen immers de hypotheek willen oversluiten als de marktrente daalt en willen vasthouden aan de afgesproken rente als de marktrente stijgt. Een rentevastperiode is in dat geval altijd ongunstig voor de bank. In dat geval zouden alleen nog variabele hypotheekrente worden aangeboden. Dit is nadelig voor consumenten die dan hun renterisico niet meer zouden kunnen afdekken, terwijl veel consumenten hier wel de voorkeur aangeven.
Wanneer de rentevasteperiode voortijdig wordt afgebroken omdat de klant zijn woning verkoopt, wordt er door de kredietverstrekker doorgaans geen vergoeding gevraagd voor de misgelopen rente. Dit risico is in dat geval door de kredietverstrekker al ingecalculeerd in het rentetarief.
Is u bekend dat voor veel mensen verhuizen de enige manier is om onmiddellijk de rente op hun hypotheek te verlagen en dat zij soms bij een dubbel zo hoge hypotheek nog steeds minder maandelijkse hypotheekrente betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat voor nieuwe hypotheken (vanaf juli 2016) de banken onder de nieuwe Europese richtlijn hypotheken (2014/17/EU) bij extra aflossen alleen nog werkelijke kosten in rekening mogen brengen en dat daardoor de boeterente fors beperkt is?
Ja, ik ben bekend met het feit dat voor nieuwe hypotheken de banken onder de nieuwe Europese richtlijn hypotheken bij extra aflossen alleen nog de werkelijke kosten in rekening mogen brengen. Op 14 juli 2016 is de nieuwe hypothekenrichtlijn van kracht geworden met de implementatie van de Mortgage Credit Directive (MCD) in onder andere de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek. In de nieuwe wet- en regelgeving is opgenomen dat de vergoeding van een aanbieder voor vervroegde aflossing voortaan niet hoger mag zijn dan het werkelijk geleden financiële nadeel dat de aanbieder heeft bij vervroegde aflossing. Dit geldt zowel bij aflossen, oversluiten als rentemiddeling. Ook moet de berekeningswijze van de vergoeding voor de consument controleerbaar zijn. Deze laatste eis geldt zowel voor bestaande hypotheken, als voor hypotheken die na 14 juli 2016 zijn afgesloten.
Het is mogelijk dat de vergoeding voor vervroegde aflossing hierdoor lager uitvalt. Dit is afhankelijk van de wijze waarop aanbieders de vergoeding voor vervroegde aflossing berekenden voor de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn.
Bent u bekend met het feit dat deze beperking van de boeterente uit artikel 25 van de richtlijn («De lidstaten kunnen voorschrijven dat de kredietgever in voorkomend geval recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn; de consument kan evenwel geen boete worden opgelegd. De vergoeding overschrijdt in dit opzicht nooit het door de kredietgever geleden financiële nadeel») alleen van toepassing is op nieuwe hypotheken en niet op bestaande hypotheken?
Ja, het klopt dat de richtlijn enkel dwingend voorschrijft dat deze op nieuwe hypotheken van toepassing is. De stelling behoeft echter enige nuancering omdat op nationaal niveau ervoor is gekozen om enkele bepalingen ook op bestaande hypotheken van toepassing te verklaren. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de bepalingen die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie in het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn geïmplementeerd en de bepalingen die in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) zijn geïmplementeerd. De bepaling over vergoeding bij vervroegd aflossen is geïmplementeerd in zowel het BW, als in de het BGfo. De bepaling in het BW kan bij niet naleving een recht op schadevergoeding voor de consument opleveren, eventueel af te dwingen bij de civiele rechter. Deze bepaling in het BW werkt inderdaad enkel met betrekking tot overeenkomsten die zijn gesloten na inwerkingtreding van de wet. De bepaling stelt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in staat om toezicht te houden op de naleving ervan en om eventueel handhavend op te treden. De bepaling in het BGfo is van toepassing op zowel bestaande overeenkomsten als nieuwe overeenkomsten.
Ik ben bekend met de informatie die de Vereniging Eigen Huis beschikbaar heeft gesteld over dit onderwerp. Alle verstrekkers van hypothecair krediet zijn op grond van de Wft en lagere regelgeving gebonden aan de nieuwe regels, voor zowel bestaande als nieuwe overeenkomsten. Hierdoor kan de AFM ook handhavend optreden wanneer de bepalingen niet worden nageleefd bij bestaande overeenkomsten. De AFM onderzoekt momenteel in welke mate de nieuwe regelgeving wordt nageleefd waarbij alle banken deze regels ook voor bestaande overeenkomsten moeten toepassen.
Bent u bekend met het feit dat een aantal banken deze nieuwe regel, die effectief de boete (die geen boete meer mag heten) bij vervroegd aflossen beperkt tot de werkelijke kosten van de bank, ook toepast op oude contracten en dat een aantal banken dit niet doet?1
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven welke banken die actief zijn op de Nederlandse hypotheekmarkt welke boeteformule hanteren, teneinde de transparantie van de markt te vergroten?
Er is op dit moment geen overzicht voorhanden waarin wordt weergegeven op welke wijze de verschillende hypotheekverstrekkers in Nederland de vergoeding bij vervroegde aflossing berekenen. De berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen is in de regel afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder de voorwaarden in de hypotheekovereenkomst en de resterende looptijd van de rentevastperiode. De vergoeding die kredietverstrekkers bij vervroegd aflossen in rekening brengen bij de consument mag niet hoger zijn dan het financiële nadeel van de kredietverstrekker. Daarnaast moet de berekening van deze vergoeding en de hypothesen die ten grondslag liggen aan de berekening eveneens aan de consument worden meegedeeld, zodat de berekeningswijze voldoende transparant is.
Om meer inzicht te krijgen in de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen, heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) na implementatie van de MCD kredietverstrekkers gevraagd op welke wijze zij de vergoeding bij vervroegd aflossen berekenen en welke informatie zij hierover aan de klant verstrekken. De AFM verwacht hier in het najaar 2016 meer duidelijkheid over te hebben. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de AFM haar vervolgstappen en kan zij maatregelen treffen indien kredietverstrekkers niet voldoen aan de wettelijke bepalingen.
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aangegeven dat de regels uit de Mortgage Credit Directive (MCD) de bestaande Nederlandse praktijk bevestigen en dat deze materieel niet leiden tot verandering als het gaat om de berekening van de kosten bij extra aflossing van een hypotheek. Daarnaast hebben de Nederlandse hypotheekverstrekkers zich in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) sinds de jaren »90 gecommitteerd om transparant te zijn over de berekening van de verschuldigde vergoeding bij extra of vervroegde algehele aflossing. De variabelen die bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen gehanteerd worden, moeten door de consument te controleren zijn. Deze gedragscode blijft ook onder de MCD van toepassing.
Ik zou graag eerst de uitkomsten van het onderzoek van de AFM willen afwachten voordat ik concludeer of alle partijen zich aan de regels houden. Mocht uit het onderzoek van de AFM blijken dat er bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen te hoge kosten in rekening worden gebracht, dan kan de AFM maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welke banken zich ook voor oude hypotheken (afgesloten voordat de richtlijn inging) houden aan de maximaal verantwoorde vergoeding uit artikel 25 en dus geen onderscheid maken tussen nieuwe en oude hypotheken?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u de informatie uit vraag 6 en 7 niet kunt verschaffen, kunt u dan toezichthouder AFM (Autoriteit Financiële Markten) vragen die informatie op te vragen en te publiceren?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat banken niet meer kosten kunnen opleggen dan zij lijden als financieel nadeel?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bijna alle hypotheken de mogelijkheid hebben om 10%, 15% of 20% van de originele hoofdsom jaarlijks boetevrij af te lossen?
Het percentage van de hypotheeksom dat de consument jaarlijks boetevrij af kan lossen is afhankelijk van de voorwaarden die de hypotheekverstrekker biedt. Doorgaans kan in ieder geval tot 10% van de oorspronkelijke hoofdsom jaarlijks boetevrij afgelost worden. Dit is ook vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) die de Nederlandse kredietverstrekkers onderschrijven. De mogelijkheid om 10% of meer per jaar boetevrij af te lossen, zit doorgaans ingeprijsd in de rente die de consument betaalt. Hoe hoger het percentage dat boetevrij kan worden afgelost, hoe hoger de renteopslag die in rekening wordt gebracht.
Het is mogelijk om een hypotheek af te sluiten om een deel van de huidige hypotheek boetevrij af te lossen, zonder kosten voor vergoeding bij vervroegd aflossen aan de huidige hypotheekverstrekker te hoeven maken. Het tweede hypotheekdeel kan zowel bij de huidige als bij een nieuwe aanbieder worden afgesloten. In beide gevallen zal de consument wel advies- en afsluitkosten voor de hypotheek dienen te maken. Ook is er in beide gevallen waarschijnlijk een nieuwe hypotheekakte nodig, wat verdere kosten met zich meebrengt. De huidige hypotheekverstrekker heeft echter al een lopend contract met de consument en zal mogelijk geen aanleiding zien om het oversluiten in hypotheekdelen te faciliteren. Indien de verstrekker rentemiddeling aanbiedt, dient ook nagegaan te worden welke optie het aantrekkelijkst is voor de klant.
In de praktijk is stapsgewijs oversluiten van de hypotheek naar een nieuwe hypotheekverstrekker lastig uitvoerbaar. Bij het aangaan van de hypotheek heeft de consument de huidige hypotheekverstrekker de woning als zekerheid (onderpand) gegeven. Hierdoor heeft de hypotheekverstrekker in geval van financiële problemen bij de consument voorrang op andere schuldeisers die zich willen verhalen op het onroerend goed. In de regel zal de bank met het recht op eerste hypotheek toestemming moeten geven voor het vestigen van een tweede hypotheek. De bank kan deze toestemming weigeren of daar voorwaarden aan verbinden. Het bestaan van een tweede hypotheekhouder kan nadelig zijn voor de eerste hypotheekhouder waardoor de eerste hypotheekhouder niet altijd de vereiste toestemming zal geven. Dit grotere risico van de tweede hypotheekhouder kan hogere rentetarieven tot gevolg hebben, wat het product minder aantrekkelijk maakt. Daarnaast kan het zo zijn dat wanneer extra wordt afgelost op de huidige hypotheek en de loan-to-value (LTV) daalt, de risico-opslag die kredietvertrekker in rekening brengt voor hoge LTV’s kan dalen of geheel komt te vervallen. Dit kan ook een besparing voor de consument opleveren.
Klopt het dat het mogelijk is om voor al deze hyptheekbezitters hun hypotheek stapsgewijs in maximaal 10 jaar bij hun eigen bank dan wel bij een andere bank om te zetten naar een lager rentepercentage zonder dat daarbij extra kosten betaald hoeven te worden aan de huidige hypotheekverstrekker (een nieuwe hypotheek breng natuurlijk wel nieuwe afsluitkosten met zich mee)?
Zie antwoord vraag 10.
Is het mogelijk om één keer een hypotheekcontract aan te gaan waarbij je je verplicht om in 5 tot 10 jaar tijd de hele hypotheek over te sluiten naar een nieuwe hypotheekverstrekker, steeds in de porties van 10%, 15% of 20% van de originele hypotheeksom?
Wet- en regelgeving staan een dergelijk contract niet in de weg, maar voor zover bekend, wordt dit nu niet aangeboden. Afhankelijk van de wijze waarop een dergelijk contract wordt vormgegeven, kwalificeert het mogelijk als een financieel instrument. Indien dat het geval is, is ook de wet- en regelgeving met betrekking tot financiële instrumenten van toepassing
Kunt u aangeven welke fiscale regels van toepassing zijn als iemand zijn hypotheek stapsgewijs overzet naar een nieuwe contract? Klopt het dat hij gewoon zijn bestaande rechten op hypotheekrenteaftrek behoudt?
Iemand die een hypotheek voor eenzelfde bedrag stapsgewijs overzet in een nieuw contract bij een andere hypotheekverstrekker behoudt zijn bestaande recht op hypotheekrenteaftrek, uiteraard voor zover aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Dat houdt in dat voor gevallen vanaf 2013 de hypotheek binnen 360 maanden tenminste annuïtair moet worden afgelost (360 maanden vanaf het moment dat de oorspronkelijke hypotheek is gestart) en dat voor gevallen van vóór 2013 die onder het overgangsrecht vallen, maximaal 30 jaar hypotheekrenteaftrek mogelijk is (eveneens 30 jaar vanaf het moment dat de oorspronkelijke hypotheek is gestart).
Zijn er andere belemmeringen bij het stapsgewijs overstappen naar een lagere rente?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat één keer advies-en afsluitkosten (bij overstappen) of nul keer afsluitkosten (als je bij je eigen bank andere leningdelen krijgt) nodig is voor het hele traject en niet iedere keer een nieuw advies en een nieuw contract?
Bij het oversluiten van een hypotheek gaat de consument een nieuwe hypotheekovereenkomst aan, ook wanneer de hypotheek wordt overgesloten bij de eigen hypotheekverstrekker. Hypotheekverstrekkers hebben een zorgplicht en dienen zich bij advies er van te verzekeren dat de nieuwe hypotheek passend is bij de persoonlijke situatie van de consument. In de situatie waarbij er stapsgewijs wordt overgesloten kan er bovendien sprake van twee hypotheekverstrekkers. Dit maakt de situatie nog complexer dan wanneer er enkel sprake van één hypotheekverstrekker. De zorgplicht drukt zwaarder op de hypotheekverstrekker naarmate de situatie complexer wordt. Dit vereist zorgvuldig handelen van de hypotheekverstrekker. Het is niet te garanderen dat één keer advies- en afsluitkosten afdoende is voor het hele traject. Als de situatie van de consument verandert, bijvoorbeeld bij verkoop van de woning tijdens het traject, kan het nodig zijn dat er opnieuw advies wordt ingenomen waarvoor advieskosten in rekening wordt gebracht. Het is niet altijd in het belang van de consument om zich vooraf vast te leggen met een dergelijk traject. De hypotheekverstrekker beoordeelt daarom per geval of hypotheekadvies nodig is.
Zou u eventuele belemmeringen willen wegnemen en op internet willen publiceren hoe mensen stapsgewijs hun hypotheekrente kunnen verlagen en met het vrijkomende bedrag wellicht extra hun schuld kunnen aflossen, dan wel meer besteedbaar inkomen hebben?
Het aantal soorten hypotheekproducten loopt uiteen van aflossingsvrije hypotheken en spaarhypotheken tot annuitaire hypotheken, of een combinatie hiervan. Voor deze producten gelden sterk verschillende voorwaarden, rentetarieven en rentevastperiodes. Het is daarom onverstandig om een gestandaardiseerd stappenplan te publiceren, omdat dit onvoldoende aan zou sluiten op de individuele situatie van de consument.Een hypotheek is een impactvol en vaak complex product, en kan niet voor alle consumenten op dezelfde wijze geregeld worden. Bovendien zal het voorgestelde stapsgewijs omzetten van de hypotheek niet iedereen financieel voordeel opleveren. Het oversluiten in hypotheekdelen zorgt voor extra complexiteit en vereist een persoonlijke benadering, waarbij de consument, indien gewenst, advies kan inwinnen om te beoordelen of een dergelijke stap ook bij zijn of haar persoonlijke situatie en voorkeuren past.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk op vrijdag 2 september 2016 beantwoorden met het oog op het plenair debat dat waarschijnlijk op 6 september a.s. plaatsvindt naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) van 29 juni 2016 over hypotheekverstrekking?
De vragen zijn, waar relevant, gebundeld beantwoord en op 2 september aan de Kamer gezonden.
Beloning van directeuren van woningbouwcorporaties boven de wettelijke norm |
|
Albert de Vries (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lonen woningbouwdirecteuren nog steeds massaal boven norm»?1
Ja.
Zijn er onder de in het bericht of in het bijbehorend onderzoek genoemde directeuren, personen die meer dan het inkomen van een Minister krijgen (de geldende norm) en die niet onder de overgangsregeling van de Wet normering topinkomens (WNT) vallen? Zo ja, wie zijn dit en wat gaat u er aan doen om deze topfunctionarissen wel onder de werking van de WNT te brengen?
Bij de controle van de accountantsrapporten over 2015 van de verschillende corporaties zal worden vastgesteld of de in het artikel genoemde topfunctionarissenvallen op grond van de door de account goedgekeurde jaarverslagen nog steeds onder het overgangsrecht vallen. De Autoriteit woningcorporaties beoordeelt de accountantsverslagen en vermeldt haar bevindingen in de zogenoemde oordeelsbrieven aan individuele corporaties. Deze oordeelsbrieven zijn in het najaar gereed.
Bent u van mening dat het buiten alle proporties is dat zelfs directeuren van kleine woningcorporaties een inkomen boven de nu geldende WNT-norm hebben? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom deelt u die niet?
Woningcorporaties hebben een maatschappelijke taak, namelijk het zorgen voor goede en betaalbare woningen voor huishoudens met een lager inkomen. Voor de topfunctionarissen past daarbij een beloning die zowel rekening houdt met de zwaarte van functie als met de maatschappelijke taak. De Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 normeert de bezoldigingen van topfunctionarissen op niveaus die maatschappelijk aanvaardbaar worden geacht te zijn. Voor topfunctionarissen met een arbeidsovereenkomst van voor de invoering van de WNT-normen, geldt het overgangsrecht zoals opgenomen in de WNT. Het overgangsrecht is opgesteld met inachtneming van de bescherming die het Eerste protocol bij het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens biedt, zodat een verlaging van contractueel vastgelegde inkomens die verder gaat dan het overgangsrecht niet wettelijk kan worden afgedwongen. Dat neemt niet weg dat ik van corporatiebestuurders en leden van raden van commissarissen of raden van toezicht verwacht dat ze blijvend aandacht hebben voor de hoogte van de beloningen in relatie tot de huurders die zij dienen.
Bent u van mening dat woningcorporaties er niet zijn voor het betalen van hoge inkomens aan hun directeuren, maar er zijn voor het zorgen van goede huurwoningen voor burgers met een relatief laag inkomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot de (te) hoge inkomens die nog steeds worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het geen pas geeft dat terwijl de huren stijgen, woningcorporaties personeel moeten laten afvloeien of er bezuinigd wordt op service en onderhoud, er nog directeuren zijn die inkomens boven de nu geldende WNT-norm genieten? Zo ja, waarom en kunt u daarover in overleg treden met de vereniging van woningcorporaties Aedes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt het norminkomen van de directeur van Woonwijze in Vught en Meander in Werkendam nadat de overgangsregeling van de WNT is verstreken? Hoeveel krijgen deze directeuren op dit moment en wanneer gaat voor hen het norminkomen uit de WNT gelden?
Op basis van de mij bekende informatie valt woningcorporatie Woonwijze in Vught in bezoldigingsklasse E. In 2016 bedraagt het maximum in deze klasse € 131.000. Hoe hoog de feitelijke bezoldiging van deze functionaris in 2016 zal zijn, kan ik pas na afloop van dit jaar vaststellen. In 2015 bedroeg de feitelijke bezoldiging € 195.218.
De Stichting Woonservice Meander in Werkendam valt in bezoldigingsklasse C, het maximum in deze klasse bedraagt in 2016 € 105.000. In 2015 bedroeg de feitelijke bezoldiging van beide topfunctionarissen € 159.321 respectievelijk € 144.020.
Topfunctionarissen zoals de genoemde bestuurders hebben ingevolge de wet recht op een overgangstermijn van ten hoogste zeven jaar. Na afloop van deze overgangstermijn geldt voor deze bestuurders het maximum zoals dit bij of krachtens de WNT is vastgesteld. Jaarlijks worden ten aanzien van woningcorporaties de maxima voor de afzonderlijke bezoldigingsklassen geïndexeerd met de ontwikkeling van de contractuele loonkosten voor de overheid uit het voorgaande jaar.
Bent u van mening dat uit het genoemde onderzoek eens te meer blijkt dat de wettelijke normering van inkomens bij woningcorporaties hard nodig is en dat ook heel goed is dat de WNT er in voorziet dat directeuren van kleine woningcorporaties veel minder gaan verdienen dan een Minister? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 3,4 en 5 heb aangegeven vind ik de bezoldigingsmaxima zoals die gelden op grond van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 passend voor topfunctionarissen bij woningcorporaties.
De huur van panden voor een azc in Maastricht |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «burgemeester onder vuur om schimmig azc»?1
Ja.
Wat is de huurprijs die het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de komende vijf jaar per jaar betaalt voor het pand aan de Parkweg 20 in Maastricht, dat tijdens de onderhandelingen voor 750.000 euro van eigenaar veranderde?
Het COA heeft met de gemeente Maastricht een bestuursovereenkomst gesloten voor een maximale periode van vijf jaar. Met de eigenaar van Parkweg 20, LEA Immobilienvermittlungs GmbH, is een huurperiode overeengekomen van 2 jaar met een optie voor verlenging met maximaal 3 jaar.
Huurprijzen worden niet openbaar gemaakt. Wel kan worden opgemerkt dat de huursom voor deze locatie vergelijkbaar en dus marktconform is met wat voor soortgelijke locaties elders in het land wordt betaald. Het COA legt jaarlijks financiële verantwoording af over onder meer de totale verplichtingen uit huur.
Kunt u het huurcontract voor die locatie en de concept-huurcontracten die dit jaar gewisseld zijn openbaar maken?
Het COA maakt geen huurcontracten openbaar. Een huurcontract bevat informatie die de economische en financiële belangen van het COA raken. Door openbaarmaking van de inhoud van de huurovereenkomst komt de onderhandelingspositie van het COA met commerciële marktpartijen ten behoeve van de opvangtaak van het COA in de toekomst ernstig onder druk te staan. Belangrijk is dat het COA zich binnen onderhandelingen met commerciële partijen vrij kan opstellen.
Op welk moment was er voor het eerst sprake van een aanbod tot verhuur van Parkweg 20?
In september 2015 heeft het COA voor het eerst een aanbod tot verhuur van het pand aan de Parkweg 20 ontvangen. Het aanbod werd gedaan door de Vos Investment Groep. Op 17 februari 2016 is het pand Parkweg 20 door het COA geschouwd. Vervolgens zijn de gesprekken en onderhandelingen gestart over de benodigde functionele aanpassingen en over de huursom. Op 1 maart 2016 is vastgesteld dat er voldoende basis is om de huurovereenkomst verder uit te gaan werken. De eerste ingevulde concept huurovereenkomst dateert van 15 maart 2016. De huurovereenkomst is getekend op 20 mei 2016.
Wanneer was het COA op de hoogte van het feit dat het pand aan Parkweg 20 van eigenaar verwisseld was en dat LEA Immobilienvermittlungs GmbH de nieuwe eigenaar was?
Op 7 maart 2016 heeft de door de eigenaar van het pand aan Parkweg 20 (LEA Immobilienvermittlungs GmbH) gevolmachtigde vertegenwoordiger aan het COA gemeld dat LEA Immobilienvermittlungs GmbH de nieuwe eigenaar was.
Wanneer en waarom heeft u besloten het inmiddels in beslag genomen pand Blekerij 52, niet langer bij de plannen te betrekken?
In september 2015 heeft het COA een aanbod tot verhuur van het pand aan de Blekereij 52 ontvangen. Het aanbod werd gedaan door de Vos Investment Groep. Het COA heeft op 19 april 2016 aan de Vos Investment Groep gemeld vooralsnog geen gebruik te maken van het aanbod om Blekerij 52 te huren. De reden hiervoor was dat het COA geen overeenstemming heeft kunnen bereiken over de huursom voor de gecombineerde huur van het pand Parkweg 20 en de Blekerij 52 voor een asielzoekerscentrum voor 300 personen voor vijf jaar. Het COA heeft vervolgens aan de gemachtigde van LEA Immobilienvermittlungs GmbH laten weten terug te willen vallen op de reeds eerder bereikte overeenstemming over opvang in het pand Parkweg 20.
Waarom deed het COA op 21 maart 2016 een verzoek aan de gemeente Maastricht om capaciteit te creëren voor de opvang van asielzoekers en deelde zij mee dat Vos Investment bereid was de panden aan Parkweg 20 en de Blekerij voor een periode van vijf jaar te verhuren, terwijl Vos Investment geen eigenaar meer was van Parkweg 20? (brief met kenmerk UHV/RBO/16.u.000622)
Het COA heeft de gemeente Maastricht op 21 maart 2016 verzocht medewerking te verlenen aan het in gebruik nemen van het pand Parkweg 20 en de Blekerij 52 als opvanglocatie voor 300 personen voor een periode van maximaal 5 jaar. Het verzoek van het COA aan de gemeente is het gevolg van het uitgangspunt dat geen opvanglocaties worden geopend zonder de instemming hiertoe van het gemeentebestuur.
Gezien de recente overdracht van het pand Parkweg 20 van Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V. naar LEA Immobilienvermittlungs GmbH wordt in genoemde brief van 21 maart 2016 de Vos Investment Groep abusievelijk nog als verhuurder van beide panden genoemd.
Wat is de standaardprocedure voor het checken dat er met betrouwbare en bonafide partijen zaken gedaan wordt door het COA? Is die procedure uitgevoerd bij deze transactie?
Het COA controleert voor ondertekening van een overeenkomst met een commerciële partij of deze de juridische bevoegdheid heeft tot het sluiten van de betrokken overeenkomst. Is er ten tijde van de gesprekken en de onderhandelingen over, en de ondertekening van, de overeenkomst geen reden of aanleiding tot twijfel omtrent de beoogde contractspartner dan wordt geen nader onderzoek verricht.
Nadat het COA op de hoogte was geraakt (15 juli 2016) van een onderzoek dat was gestart naar de heer B. Vos en/of een van de aan hem gelieerde vennootschappen, heeft het COA zo spoedig mogelijk (20 juli 2016) nader onderzoek laten doen door een notariskantoor. Deze notaris heeft onderzoek gedaan naar de banden tussen de eigenaar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en de heer B. Vos, dan wel een van de aan de heer Vos gelieerde vennootschappen. Uit de openbare registers is niet gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Heeft het COA onderzoek gedaan naar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en haar gemachtigde Vos Investment Groep en de transactie tussen de twee en heeft zij daar opvallende zaken gevonden? Zijn deze twee ondernemingen met elkaar verbonden, zakelijk en/of persoonlijk?
Het COA heeft onderzoek laten doen door een notariskantoor. Zoals in de beantwoording van vraag 8 vermeld, heeft de notaris geconcludeerd dat uit de openbare registers niet is gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA Immobilienvermittlungs GmbH dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Wanneer is het FIOD-onderzoek begonnen naar Vos Investment Groep?2
Het openbaar ministerie (OM) doet zoals bekend geen mededelingen over of en naar wie het strafrechtelijk onderzoek doet.
Was het bij COA bekend dat de FIOD onderzoek deed naar Vos Investment Groep of had het bij het COA bekend kunnen zijn?
In zijn algemeenheid geldt dat het OM of de FIOD andere partijen (zoals overheidsorganisaties) in beginsel niet inlichten over hetgeen ze onderzoeken, alleen als daarvoor een wettelijke grondslag is en een zwaarwegend belang de verstrekking noodzakelijk maakt. Het COA heeft geen andere informatie dan de informatie die in de media is verschenen.
Doet de overheid gewoon zaken zoals vastgoedtransacties met partijen die onderzocht worden door de FIOD, of zijn er ook lopende het onderzoek, extra controles en waarborgen van toepassing? Zijn die hier correct uitgevoerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, lichten het OM dan wel de FIOD andere partijen in beginsel niet in over hetgeen ze onderzoeken. Er kunnen in een incidenteel geval, indien een zwaarwegend belang daartoe noopt, gegevens worden verstrekt op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en dan alleen als het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat en het noodzakelijk is voor de taken van de ontvangende instantie. Ten aanzien van onderliggende casus is geen informatie verstrekt aan het COA.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de normale termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. De informatie die nodig was voor de beantwoording heeft wat langer op zich laten wachten.
Het bericht dat tientallen ouderen die in een huis van Florence wonen, verplicht moeten verhuizen |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen ouderen die wonen in een verzorgingshuis van Florence deze week te horen hebben gekregen dat ze gedwongen moeten verhuizen?1
Wat vindt u ervan dat zestien van de vaak hoogbejaarde bewoners te horen kregen zelfs al voor het eind van het jaar te moeten verhuizen?
Vindt u het wenselijk dat mensen gedwongen verhuisd worden naar een andere omgeving waar zij vaak hun vertrouwde kennissen en familiekring kwijt raken? Zo nee, wat gaat u ondernemen tegen deze gedwongen verhuizing?
Hoe rijmt u het op korte termijn gedwongen verhuizen van deze kwetsbare ouderen met uw uitspraak dat het beleid dient uit te gaan van passende zorg die mensen in hun waarde laat?
Erkent u dat deze verhuizing te maken heeft met uw beleid om de lage zorgzwaartepakketten niet meer te vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gebeurt er als bewoners niet willen verhuizen? In hoeverre kan een zorginstelling mensen dwingen te verhuizen? Op grond waarvan?
Voorop staat dat niemand er bij gebaat is om in een dergelijke situatie te geraken. Dat komt de kwaliteit van zorg en welzijn naar mijn overtuiging niet ten goede. Deze situatie kan alleen in goed overleg tussen bewoners, zorgaanbieder en zorgkantoor tot een bevredigend einde worden gebracht, zodat de cliënt blijvend verzekerd is van verantwoorde zorg. De praktijk leert dat er langs deze weg uiteindelijk altijd een oplossing wordt gevonden.
Hoe oordeelt u over de redenen van de concentratie van bewoners met een bepaalde zorgvraag? Is dit bedrijfseconomisch ingegeven, organisatorisch of inhoudelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Florence geeft aan dat het doel is om cliënten in een omgeving die veranderd is blijvend die zorg te bieden die zij, gezien hun zorgzwaarte, nodig hebben. Dit moet passen binnen personele, gebouwelijke en organisatorische randvoorwaarden. Het is aan de zorgaanbieder om daarin beslissingen te nemen en aan de IGZ om daarop toezicht te houden.
Gaat het ombouwen tot «moderne, zelfstandige zorgappartementen» gepaard met een huurverhoging? Zo ja, wat bedraagt die?
Volgens Florence wordt Woonzorgcentrum Loosduinse Hof binnen nu en twee jaar getransformeerd tot een woonzorghuis voor de wijk. Het woonzorgcentrum krijgt daarmee zelfstandige wooneenheden voor mensen die zorg thuis ontvangen.
Naar ik begrijp is het de bedoeling dat de woningcorporatie op termijn de exploitatie van de huisvesting overneemt. Een woningcorporatie is er niet voor mensen met een groot inkomen, dus ik ga ervan uit dat deze wooneenheden ook voor mensen met lage inkomens beschikbaar zijn.
Erkent u dat Florence hiermee de stap zet naar scheiden van wonen en zorg, en dat ze zich daardoor kan richten op de welvarende oudere, en hiermee de mogelijkheid voor ouderen met zorgbehoefte maar zonder dikke portemonnee verkleind worden? Hoe kijkt u aan tegen deze tweedeling?
Zie antwoord vraag 8.
Met hoeveel ontslagen gaat de reorganisatie/verhuizing gepaard? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er al contact met de vakbond?
Uit de door Florence aangereikte informatie leid ik af dat door de overplaatsing van cliënten met een zwaardere zorgvraag en een verminderde vraag naar de woningen, er boventalligheid ontstaat van medewerkers. Het zou gaan om 24,5 fte. De boventallige medewerkers vallen onder het sociaal plan dat in samenwerking met de vakbonden tot stand is gekomen. Het feit dat deze maatregel wordt genomen terwijl de taakstelling op de Wlz van € 500 miljoen vanaf 2017 structureel is teruggedraaid, toont aan dat instellingen altijd te maken kunnen krijgen met veranderende voorkeuren van groepen cliënten, waaraan zij zich moeten aanpassen.
Hoe verklaart u dat er gedwongen ontslagen vallen, terwijl u beweert dat u niet bezuinigt op de verpleeghuiszorg?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van Florence, die maar liefst vier noteringen heeft in de Actiz 50, de lijst met grootste graaiers in de ouderenzorg, hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?2
Het Kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders. Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, is het aan de raden van toezicht om te bepalen wat een passende beloning is voor de bestuurders van een zorginstelling.
Vindt u deze aangekondigde gedwongen verhuizing, inclusief de gedwongen ontslagen, de juiste prioriteit van een zorginstelling dat op de zorgenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) prijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe oordeelt de IGZ over deze verplichte verhuizingen? Draagt dit bij tot de veiligheid van bewoners en hun kwaliteit van leven?
De IGZ gaat niet over de plaatsing van de bewoners en het besluit dat een organisatie hierin neemt. Dit is de verantwoordelijkheid van de bestuurder. De IGZ volgt wel of de kwaliteit en veiligheid van de bewoners bij Florence is gewaarborgd. Mochten er signalen binnenkomen dat dit niet het geval is dan zal de IGZ deze signalen onderzoeken.
Schade aan huurwoningen door gaswinning |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over schade door gaswinning aan huurwoningen in Appingedam en dat er aan die schade niets is gedaan?1
Ja.
Waarom weigert de woningcorporatie Woongroep Marenland de schade te herstellen en de problemen te erkennen?
In de regel ga ik niet in op een individuele casus. Er is hier sprake van een conflict tussen een huurder en een woningcorporatie waarbij een gerechtelijke uitspraak aan de orde is.
De NCG heeft op mijn verzoek contact gehad met Woongroep Marenland. Marenland bericht dat in 2014 bevingsschade aan de betreffende woning is gemeld en onder regie van NAM is hersteld.
Recent is de betreffende woning geïnspecteerd als één van de 1500 woningen in het inspectieprogramma van de NCG. De tijdens deze inspectie geconstateerde schade is hersteld.
Welke acties gaan u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ondernemen om dit recht te trekken voor de bewoners die het hier betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Woongroep Marenland geen belang had bij erkenning van de schade, omdat bekend was dat de bouwkundige versterking er aan zou komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat daar op is gewacht, zodat Woongroep Marenland niet zelf voor de kosten van achterstallig onderhoud zou opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat in alle geledingen van de overheid, maar ook in de woningcorporatiesector die taken voor de overheid uitvoert, de bewoners serieus moeten worden genomen, zeker als het gaat om problemen die te maken hebben met schade door gaswinning?
Ja.
Het bericht ‘Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan’ |
|
Perjan Moors (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan»?1
Ja, dat heb ik.
Wat vindt u ervan dat gemeenten bovenop de rijksregelingen eigen vormen van huurtoeslag introduceren? Is dit een taak van gemeenten?
Met de bestaande instrumenten gericht op betaalbaarheid van het huren (in concreto: de huurprijsregulering, de huurtoeslag en de recent van kracht geworden passendheidstoets) worden huurders die dat nodig hebben zodanig ondersteund dat vanuit het woonbeleid er geen aanleiding is voor aanvullende generieke bijdragen vanuit gemeenten.
Wat is uw mening over het feit dat armoedegelden worden besteed aan het tegengaan van het zogenaamde dure scheefwonen?
Er bestaat op rijksniveau geen specifiek, geoormerkt budget voor de verlening van bijzondere bijstand, c.q. het bestrijden van armoede en schulden. Deze middelen maken namelijk onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee voor de colleges vrij besteedbaar. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft overigens wel de wethouders en gemeenteraden gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn.
Bent u van mening dat de armoedegelden vooral besteed dienen te worden aan preventie, voorlichting en hulpverlening in plaats van aan inkomensondersteuning en al helemaal niet aan categoriale inkomensondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het geoorloofd dat gemeenten deze vorm van categoriale inkomensondersteuning bieden? Kunt u dit toelichten?
In de Participatiewet ligt sinds 1 januari 2015 de nadruk bij het verlenen van aanvullende inkomensondersteuning primair op individueel maatwerk. De mogelijkheden tot categoriale aanvullende inkomensondersteuning zijn per die datum beperkt. Omdat het hier een gedecentraliseerde wet betreft is het aan de colleges om hieraan invulling en te geven en heeft primair de gemeenteraad hierbij een controlerende rol. Overigens is mij gebleken dat Amsterdam het onderhavige beleid niet baseert op de Participatiewet, maar betreft het een Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam. Uit deze samenwerkingsafspraken blijkt dat per individueel huishouden zorgvuldig zal worden bekeken wat de beste oplossing is, verhuizen of het doorvoeren van een (tot 2019 door de gemeente bekostigde) huurverlaging door de corporatie. Vanaf 2019 wordt de huurverlaging volledig bekostigd door de corporaties. In deze zin betreft het hier dus een maatwerkaanpak en geen categoriale aanvullende inkomensondersteuning.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid het rijk, gemeenten en woningcorporaties hebben bij het oplossen van deze problematiek?
Ten aanzien van de betaalbaarheid van het wonen heeft het Rijk de zorg voor de huurprijsbescherming, de huurtoeslag en de kaderstelling ten aanzien van verdeling van woonruimte. Woningcorporaties zijn verantwoordelijk voor betaalbare huisvesting voor de doelgroep. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de lokale volkshuisvestingsopgave te bepalen en hierover, mede in overleg met huurders, met corporaties prestatie-afspraken te maken. Zoals hierboven toegelicht hebben gemeenten daarnaast de mogelijkheid om op grond van de Participatiewet op basis van individueel maatwerk aanvullende inkomensondersteuning te bieden.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Amsterdam zich tot de berichten dat woningcorporaties over miljarden beschikken voor betaalbare huurwoningen en huurverlagingen?
Op grond van de recent gepresenteerde indicatieve bestedingsruimte voor corporaties is de ruimte voor investeringen in nieuwbouw – landelijk – circa 37 mld. euro. De berekende investeringsruimte voor woningverbetering is zo’n 28 mld. euro. De ruimte om huren te verlagen of te matigen is circa 1 mld. euro. Deze bedragen zijn niet optelbaar, maar zijn een vertaling naar een bestedingscategorie van één en dezelfde totale financiële ruimte; gebruik van ruimte in de ene categorie gaat ten koste van een andere.
Voor Amsterdam is becijferd dat de indicatieve bestedingsruimte voor de drie categorieën respectievelijk zo’n 1,5 mld euro, 1 mld. euro en 48 mln. euro is. (bron: bijlage bij brief over indicatieve bestedingsruimte, TK, 2015–2016, 29 453, nr. 418). Overigens is onderdeel van de afspraken van gemeente Amsterdam met de corporaties dat over drie jaar de corporaties de financiering op zich nemen.
Wat heeft u inmiddels gedaan en bent u nog van plan te gaan doen tegen duur scheefwonen?
Een belangrijke maatregel van dit kabinet is de recent ingevoerde eis aan corporaties om passend toe te wijzen aan mensen die behoren tot de doelgroep van de huurtoeslag. De aanpak van duur scheefwonen is verder vooral gebaat bij de maatregelen gericht op de bevordering van de doorstroming, waaronder de inkomensafhankelijke huurverhogingen. Hierdoor komen woningen beschikbaar voor de lagere inkomens. Mede onder invloed van het overheidsbeleid laten de recente voornemens van de corporaties ook een grotere inzet op de realisatie van betaalbare huurwoningen zien (bron: rapportage Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2016–2020).
Een interessant aspect in de afspraken van de gemeente Amsterdam met de corporaties is dat corporaties voor huurders die het aangaat, gaan bezien of zij in een goedkopere woning gehuisvest kunnen worden. Deze benadering past in de aanpak van passend toewijzen en huisvesten.
In hoeverre doorkruist deze actie van de gemeente Amsterdam het landelijk huurbeleid?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven betreft het hier de Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam, waarbij een maatwerkaanpak het uitgangspunt vormt voor de inkomensondersteuning en niet het – ongeacht de individuele situatie – categoriaal verstrekken hiervan. Het betreft hier de op grond van de Woningwet gemaakte prestatie-afspraken.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er vanuit het woonbeleid geen aanleiding tot aanvullende bijdragen voor de betaalbaarheid van het wonen.
Wat is uw appreciatie van het feit dat gemeenten op deze wijze inkomenspolitiek voeren?
Zie antwoord vraag 9.
Huuropzegging wegens langdurig verblijf in het buitenland |
|
Albert de Vries (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Te veel in Marokko? Dan hier je huis uit»?1
Ja.
Bent u van mening dat de term woonfraude onjuist is, omdat die kwade opzet suggereert waarvan lang niet altijd sprake zal zijn? Zo ja, wat wilt u doen om rond deze situaties de zweem van bewust onwettig handelen weg te nemen?
Het begrip woonfraude is een kwalificatie die door de verhuurder aan het niet (zelf) bewonen van een huurwoning wordt gegeven. Dit heeft geen zelfstandige juridische consequentie.
Op welke gronden kunnen woningcorporaties een huurcontract ontbinden als er geen sprake is van overlast, criminaliteit of wanbetaling?
Ontbinding wegens wanprestatie is mogelijk wanneer de huurder handelt in strijd met hetgeen contractueel is overeengekomen. Uiteraard toetst de rechter of de betreffende overtreding dermate zwaarwegend is dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Welke regels gelden er ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning? Waar zijn deze regels vastgelegd en welke verschillen bestaan er tussen gemeenten en woningcorporaties?
Er gelden geen wettelijke regels ten aanzien van de minimale bewoning per jaar van een (sociale) huurwoning. Verhuurders bepalen vaak contractueel dat de huurder in de door hem gehuurde woning zijn hoofdverblijf dient te houden. Zij beoordelen in eerste instantie zelf of dit het geval is, en in voorkomende gevallen zal de rechter zijn oordeel op dit punt geven.
Op welke wijze worden mensen voorgelicht over de regels, bijvoorbeeld ten aanzien van minimale bewoning van hun sociale huurwoning? Vindt u dat daarmee ondubbelzinnig duidelijk is welke consequenties langdurig verblijf buiten de woning kan hebben? Zo ja, hoe verklaart u dan de voorbeelden van mensen die geheel onverwacht geconfronteerd worden met de vordering hun huurcontract te beëindigen? Zo nee, hoe wilt u de voorlichting over rechten en plichten verbeteren?
Het is aan verhuurders om hun huurders te informeren welke invulling zij geven aan het begrip goed huurderschap en aan het begrip hoofdverblijf. Het is uiteraard raadzaam dat zij dit zodanig doen dat huurders vooraf weten hoe zij dienen te handelen.
Het zal overigens nooit zo zijn dat verhuurders een opzeggings- of ontbindingsprocedure starten zonder overleg te hebben gehad over de geconstateerde overtreding. Ook in het onderhavige geval heb ik van de woningcorporatie vernomen dat aan de opzegging een periode van huisbezoeken, briefwisseling en overleg vooraf is gegaan.
Gelden voor langdurig verblijf op een ander adres in Nederland, bijvoorbeeld een vakantieverblijf, dezelfde regels als voor verblijf in het buitenland? Zo ja, is dit even goed te controleren? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen of de huurder de woning als hoofdverblijf gebruikt is het niet relevant in welk land deze huurder verblijft wanneer hij niet in de gehuurde woning verblijft.
Vindt u het ook kwetsbaar dat handhaving vrijwel uitsluitend mogelijk is door signalen van buren, waardoor ongewenste en eenzijdige sociale controle in de hand gewerkt worden? Zo ja, wat kunnen woningcorporaties doen om een klikcultuur te voorkomen?
Bij het beoordelen of een huurder zijn woning als hoofdverblijf gebruikt zal een verhuurder, net als bijvoorbeeld bij woonoverlast, vrijwel altijd afhankelijk zijn van signalen uit de omgeving. Een verhuurder kan nu eenmaal niet voortdurend controleren of al zijn huurders in hun respectieve woningen verblijven.
Welke jurisprudentie is er over het beëindigen van het huurcontract omdat de huurders langere tijd in het buitenland verblijven? Is deze jurisprudentie in uw ogen eenduidig?
Er is uitgebreide jurisprudentie over het beëindigen van de huur in relatie tot het houden van hoofdverblijf in een woning. Daarbij beoordeelt de rechter aan de hand van diverse factoren of er sprake is van hoofdverblijf, en vervolgens of het niet houden van hoofdverblijf een opzegging of ontbinding rechtvaardigt. Hierbij vindt een belangenafweging plaats. Omdat hier de casuïstiek een belangrijke rol speelt geeft de jurisprudentie een wisselend beeld.
Hoe wordt, met de verschillen in regels en de lastige handhaving, voorkomen dat er sprake is van willekeur in de benadering van mensen die gedurende langere periodes buiten hun sociale huurwoning verblijven? Ziet u redenen en mogelijkheden om nadere regels te maken?
Het is aan individuele verhuurders hoe zij willen omgaan met het wel of niet (zelf) bewonen van (sociale) huurwoningen. Ik acht het wel van belang dat zij hun huurders vooraf duidelijk informeren over wat er op dit punt van hen verwacht wordt. Ik zie geen noodzaak om op dit punt met nadere regelgeving te komen.
Het artikel ‘De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen' |
|
Roald van der Linde (VVD), Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De Key staat Airbnb toe in sociale huurhuizen»?1
Ja
Hebben het college van B&W van Amsterdam en woningcorporatie De Key vooraf overleg met u gehad over dit voornemen?
Nee
Wat is uw mening over dit plan? Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat huurders wel «de lasten, maar niet de lusten van het toenemende toerisme in de stad ondervinden»? Verschillen huurders daarin van mensen met een koopwoning?
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, waarmee ze daar waar dat nodig is een lagere huurprijs kunnen vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheden biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten.
Hoe verhoudt Airbnb in sociale huurwoningen zich tot het kabinetsbeleid om doorstroming in de sociale huursector te bevorderen? Hoe verhoudt dit plan zich tot respectievelijk de klachten over te veel toeristen in Amsterdam en de lobby van de gemeente Amsterdam voor meer regels rond internetverhuur?
Corporaties geven thans geen toestemming aan huurders met een gereguleerde huurovereenkomst om hun woning toeristisch te verhuren. Enig effect op de doorstroming is derhalve niet te geven. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat aangezien er te weinig draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Hebt u wettelijke mogelijkheden om in te grijpen, mocht dit plan doorgang vinden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, wat wilt u doen om deze praktijken aan te pakken?
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) houdt toezicht op de woningcorporaties en ziet er op toe dat zij enkel handelen conform de Woningwet. Indien de Aw van oordeel is dat de wettelijke bepalingen in het geding zijn door het handelen van een woningcorporatie, dan kan zij door middel van een interventie ingrijpen. De Aw vormt zich hier zelfstandig en onafhankelijk een oordeel over. Indien de Aw van een corporatie een plan ontvangt voor een voorgenomen experiment ten aanzien van toeristische verhuur in sociale huurwoningen, dan zal zij dit plan toetsen aan de wet en regelgeving. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft De Key aangegeven dat het experiment niet doorgaat.
Het bericht dat de Nederlandse kust wordt volgebouwd |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kwam het resultaat van de inventarisatie van Natuurmonumenten, waaruit blijkt dat de bebouwing van Nederlandse kustgebieden explosief stijgt, voor u als een verrassing? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom is dit niet eerder gemeld?1
Natuurmonumenten heeft de bij het Kustpact betrokken partijen geïnformeerd over hun voornemen om een inventarisatie uit voeren naar de bouwplannen in de kust. Natuurmonumenten heeft de inventarisatie in eigen opdracht uitgevoerd en over gecommuniceerd. De inventarisatie richt zich op de bebouwing in de Nederlandse kust met een recreatieve functie. De gegevens hieromtrent zijn per project voor de gehele kust gerangschikt en dit levert een totaalbeeld op.
De inventarisatie maakt onderdeel uit van de activiteiten die uitgevoerd worden door de coalitie «Bescherm de kust». Ik heb het rapport op 11 juni 2016 ontvangen.
De inhoud levert discussie op bij diverse partijen, maar betreft, zoals Natuurmonumenten zelf zegt, een eerste inventarisatie. Er gaat nog een slag overheen. Dit gaan we gezamenlijk doen.
Hoe oordeelt u over de ontwikkeling dat partijen op enig moment een robuust en duurzaam kustpact willen afsluiten maar er tegelijkertijd wel duizenden nieuwe vastgoedprojecten worden gerealiseerd?
Samen met provincies, gemeenten, waterschappen, natuur- en milieuorganisaties, waterwinbedrijven en de recreatiesector, werk ik aan het opstellen van een Kustpact. Doel van het Kustpact is om de gezamenlijke waarden van de kust te erkennen en met elkaar afspraken te maken over behoud én ontwikkeling van de kust in brede zin.
De inventarisatie van Natuurmonumenten laat zien dat na jaren van relatieve rust de bouw aantrekt. Natuurmonumenten heeft voor een gebied van 1,5 kilometer van de binnenduinrand van Cadzand tot Den Helder, exclusief de Waddeneilanden en de Zeeuwse en Zuid Hollandse zeearmen, geïnventariseerd welke recreatieve projecten zijn gerealiseerd, in uitvoering zijn, dan wel in planvorming. Het gaat dus deels om bestaande panden, deels om nieuwbouw, maar kan ook bijvoorbeeld vervanging van bestaande bouw zijn. Er vindt nog een verdiepingsslag plaats, met als doel een compleet en goed beeld te scheppen van de bouwplannen aan de Nederlandse kust.
In hoeverre is hier sprake van een (mogelijke) overtreding van het bouwverbod? Wie handhaaft hierop? Gebeurt dit ook? Kunt u dit toelichten?
Ik neem aan dat u het Barro bedoelt. Dat betreft geen verbod, maar een «nee, tenzij». Dit uitgangspunt is nog steeds geheel van toepassing. Alleen met een ontheffing kan er van afgeweken worden.
In de inventarisatie van Natuurmonumenten wordt geen melding gemaakt van (mogelijke) overtreding van regels of specifiek het Barro ten aanzien van het Kustfundament. Met de betrokken partijen bij het Kustpact waaronder Natuurmonumenten, zal een verdiepingsslag worden gemaakt. Daarbij zal ook in kaart worden gebracht of er bij projecten iets niet geheel conform de geldende procedures is verlopen en zo ja wat. Ik hoop deze informatie zo spoedig mogelijk te krijgen, zodat deze kan worden betrokken bij de gesprekken over het Kustpact.
Wat gaat u doen ten aanzien van de duizenden vastgoedobjecten die nog op de rol staan? Bent u bereid kustgemeenten een reactieve aanwijzing te geven (art 3.8 lid 6 Wro) waarmee de bewuste onderdelen van bestemmingsplannen buiten werking worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het geven van een reactieve aanwijzing kan ik alleen doen voor die onderdelen die onder het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vallen. Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen dat een bestemmingsplan in strijd is met de regels zoals geformuleerd in het Barro. De inventarisatie van Natuurmonumenten bevat daarover geen gegevens. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ik ga er vooralsnog vanuit dat we goede afspraken maken in het Kustpact en daarmee draagvlak creëren voor behoud én ontwikkeling van de kust in brede zin.
Bent u bereid om tot de opstelling en effectuering van een nieuwe Nationale Omgevingsvisie geen onomkeerbare stappen te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per brief van 15 februari 20162 heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust, binnen de begrenzing van het kustfundament, ongewijzigd blijven. Lopende en toekomstige plannen zullen aldus worden getoetst aan deze, nu geldende, regels.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Water d.d. 16 juni 2016?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. In het Algemeen Overleg Water van 16 juni jl. zijn voorgaande vragen mondeling ingebracht. Ik heb daar op hoofdlijnen en in lijn met bovenstaande beantwoording mijn reactie gegeven.
Onduidelijkheid over hoofdverblijf bij huurwoningen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de situatie uit de column waarin wordt beschreven hoe een familie die al jarenlang een woning huurt uit huis wordt gezet vanwege verblijf in het buitenland? 1
De situatie in de column betreft een huuropzegging door woningcorporatie Pré Wonen. Deze zaak is nog onder de rechter. Men is nog in afwachting van de uitspraak in hoger beroep.
Hoeveel ontruimingsverzoeken vanwege een verblijf in het buitenland zijn er de afgelopen drie jaar gedaan, en hoeveel daarvan hebben daadwerkelijk tot een ontruiming geleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie over het aantal ontruimingsverzoeken door woningcorporaties vanwege verblijf in het buitenland: uit gegevens van Aedes, vereniging van woningcorporaties, blijkt dat in 2015 275 huishoudens zijn uitgezet wegens woonfraude. Dit betreft 5 procent van in totaal 5.550 huisuitzettingen. Het niet gebruiken als hoofdverblijf is één van de zaken die onder de noemer woonfraude wordt geregistreerd. Nadere cijfers zijn niet bekend.
Hoe is het mogelijk dat de familie, zoals beschreven in de column, haar huurhuis moet verlaten als nergens duidelijk staat aangegeven wanneer of na hoeveel weken een verblijf in het buitenland wordt gezien als hoofdverblijf?
Of betreffende familie de woning dient te verlaten is nog niet bekend, de zaak is immers nog onder de rechter. Een verhuurder kan de huur ondermeer opzeggen wanneer hij vindt dat de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt2. De rechter zal dan moeten beoordelen of de huurder de woning als hoofdverblijf gebruikt en of, wanneer dit niet het geval is, een vordering tot beëindiging van de huur op die grond wordt toegewezen.
Wat is de definitie van «hoofdverblijf», aan welke voorwaarden moet een huurder voldoen om te laten zien dat de huurwoning het hoofdverblijf is, en waarom is er nog steeds onduidelijkheid hierover?
De inhoud van het begrip «hoofdverblijf» is niet wettelijk vastgelegd. In de wet is ook geen verplichting tot het houden van hoofdverblijf opgenomen.
In de jurisprudentie is aan dit begrip wel nadere invulling gegeven. Bij de beoordeling van de vraag of iemand in een bepaalde woning zijn hoofdverblijf houdt spelen blijkens de jurisprudentie diverse, met name feitelijke, omstandigheden een rol, waaronder de feitelijke aanwezigheid van de huurder, het ingeschreven zijn in de gemeentelijke basisregistratie, de plaats waar de huurder de nacht doorbrengt, de aanwezigheid van meubilair en aansluiting op voorzieningen en andere factoren. Het is aan de rechter om hierin een oordeel te geven.
Het verdient daarnaast aanbeveling dat de verhuurder, wanneer hij in het huurcontract de verplichting tot het houden van hoofdverblijf in het gehuurde opneemt, verduidelijkt wat hij hieronder verstaat.
In hoeveel huurovereenkomsten is opgenomen dat het gehuurde pand het hoofdverblijf dient te zijn, en bij hoeveel huurcontracten is dit niet het geval?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Volgens de informatie van Aedes is in haar huidige modelhuurovereenkomst een bepaling opgenomen die ziet op het gebruik als hoofdverblijf.
Op basis van welke wet- en regelgeving kan een huurovereenkomst worden beëindigd wanneer de huurder in het buitenland verblijft en aan welke voorwaarden moet de bewijslast van de verhuurder dan voldoen?
De verhuurder kan de huur opzeggen op grond van artikel 7:274 lid 1 onder a BW (huurder gedraagt zich niet als een goed huurder). Ook kan hij ontbinding van de huurovereenkomst vorderen wegens wanprestatie, wanneer de huurder een contractueel verbod overtreedt. De verhuurder die de huurovereenkomst wil beëindigen zal aannemelijk moeten maken dat de huurder geen hoofdverblijf in het gehuurde houdt. Zoals hierboven aangegeven kunnen bij de beoordeling hiervan diverse factoren een rol spelen.
Waarom en onder welke voorwaarden kan een verblijf in het buitenland als woonfraude worden gezien, aangezien ook huurders recht hebben op vakantie?
Het begrip woonfraude is geen juridische term maar een kwalificatie die door verhuurders aan het niet (zelf) bewonen van een huurwoning wordt gegeven. Wanneer en onder welke voorwaarden zij menen dat hiervan sprake is kan ik niet beoordelen.
Is er een verschil in woonfraude te constateren tussen gebieden waar de woningnood groter of kleiner is? Bent u van mening dat huurders die in een regio wonen met kortere wachttijden, langer of vaker op vakantie mogen dan huurders die in een regio wonen met lange wacht- en zoektijden voor een sociale huurwoning?
Ik kan mij voorstellen dat met name sociale verhuurders eerder overgaan tot opzegging of ontbinding van de huurovereenkomst wegens het niet (zelf) bewonen van een sociale huurwoning in regio’s met meer schaarste.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u woningcorporaties en huurders duidelijk maken wat onder een hoofdverblijf wordt verstaan, zodat er geen onnodige uitzettingen hoeven plaats te vinden met alle gevolgen van dien?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van hoofdverblijf of niet. Het is uiteraard wel raadzaam dat woningcorporaties aan hun huurders, liefst al bij het afsluiten van de huurovereenkomst, duidelijk aangeven wat zij onder goed huurderschap en onder hoofdverblijf verstaan, zodat huurders vooraf weten wanneer zij een opzeggings- of ontbindingsprocedure riskeren.
Bent u van mening dat het verstandiger zou zijn wanneer woningcorporaties hun tijd en middelen gebruiken om betaalbare huurwoningen te bouwen, in plaats van kostbare procedures op te starten om mensen die op vakantie gaan hun huis uit te zetten? Hoe gaat u woningcorporaties hierop wijzen?
Woningcorporatie hebben als taak het beschikbaar stellen van betaalbare huurwoningen aan huishoudens met lage inkomens en huishoudens die door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting. Ook dienen zij bij te dragen aan de leefbaarheid van hun woongelegenheden en hierbij speelt een rol dat de woning gebruikt wordt als hoofdverblijf. Op welke wijze zij invulling aan deze taken geven is aan henzelf.
Digitale platforms voor verhuur van woningen aan toeristen, zoals Airbnb en Wimdu |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Amsterdamse burgemeester Van der Laan, dat ook een sociale huurwoning in aanmerking moet komen voor Airbnb?1
Woningcorporaties hebben de wettelijke taak om mensen met een laag inkomen te voorzien van passende huisvesting. Om te kunnen voorzien in deze taak hebben zij instrumenten tot hun beschikking, onder meer om daar waar dat nodig is een lagere huurprijs te vragen dan marktconform. De huurders van deze woningen profiteren van een lage huurprijs van sociale woningen. Daarom ligt het niet in de rede om deze woningen voor toeristische verhuurdoeleinden te gebruiken. Ik vind het dan ook niet passend indien een woningcorporatie in zijn beleid de mogelijkheid biedt om sociale huurwoningen voor toeristische verhuurdoeleinden in te zetten. Overigens heeft de burgemeester slechts aangegeven dat hij verwacht dat deze discussie de komende jaren gevoerd zou kunnen worden. Het verandert niets aan het beleid van zowel gemeente als de Amsterdamse woningcorporaties om toeristische verhuur van sociale huurwoningen niet toe te staan.
Als een huurder voor langere tijd naar het buitenland wil, wat zijn dan de wettelijke mogelijkheden tot onderhuur of tijdelijke verhuur aan een andere huurder? Wat zijn de verschillen hierbij tussen een sociale huurwoning en een vrije sector huurwoning?
Op grond van het huurrecht voor woonruimte mag een huurder zijn woning niet onderverhuren zonder toestemming van de verhuurder. Of de huurder een gereguleerde of geliberaliseerde huurovereenkomst heeft, doet niet ter zake. Onderverhuur van een kamer in een zelfstandige woning waar de huurder zijn hoofdverblijf heeft (hospitaverhuur) mag wettelijk gezien wel, maar de (hoofd)verhuurder kan dat contractueel verbieden. In vrijwel alle gevallen is in huurovereenkomsten van woningcorporaties onderverhuur van zowel een gedeelte als van de hele woning verboden, behoudens met goedkeuring van de corporatie. Indien een huurder alsnog zonder toestemming van de verhuurder zijn woning onderverhuurt, kan dit een reden zijn om de huurovereenkomst te beëindigen. Aan dat verbod is vaak ook een boetebeding verbonden.
Klopt het dat de Amsterdamse woningcorporatie De Key een pilot met Airbnb gaat uitvoeren? Hoe gaat deze pilot eruit zien en aan welke regels moeten woningcorporaties, huurders en digitale platforms zoals Airbnb voldoen?2
De Key heeft onderzocht of er draagvlak is bij de huurdersorganisatie voor een pilot waarbij studenten met een gereguleerde huurovereenkomst in 1 specifiek complex hun huurwoning maximaal 30 dagen mogen verhuren aan toeristen via digitale platforms. De door de gemeente gestelde voorwaarden voor toeristische verhuur zijn daarbij leidend. De deelnemende studenten zouden binnen de ruimte van het experiment melding moeten maken bij De Key wanneer en hoelang zij hun woning onderverhuren. Er zijn volgens De Key geen afspraken gemaakt met Airbnb. De Key heeft aangegeven dat het experiment niet doorgaat omdat er momenteel onvoldoende draagvlak is voor toeristische verhuur in sociale huurwoningen.
Wat bedoelde u concreet toen u zei dat Airbnb en andere short-stay verhuurmogelijkheden «fatsoenlijk moeten gebeuren» en welke concrete voorwaarden of regels heeft u daaraan gekoppeld om overlast te beperken en de (ver)huurder te beschermen tegen misbruik?3
In gemeenten waar sprake van schaarste is op de markt voor goedkope huurwoningen, is vaak een huisvestingsverordening van kracht waarin een verbod is opgenomen tot het onttrekken van woonruimte aan de woonruimtevoorraad. Indien een woning gedurende langere tijd wordt verhuurd via Airbnb of andere platforms, kan dit worden aangemerkt als een vorm van onttrekking. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening nadere regels stellen wanneer er daadwerkelijk sprake is van onttrekking. Ik wijs u vervolgens ook op mijn antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u nog steeds van mening dat publieke belangen – zoals veiligheid, leefbaarheid en eerlijke concurrentie – niet in het geding zijn gezien de stijging van bijna 475% in overnachtingen via Airbnb in Amsterdam?4 5
De cijfers in het rapport van Colliers International en Hotelschool The Hague zijn verzameld met behulp van een computertechniek waarbij informatie van webpagina’s wordt verzameld. De in het rapport genoemde toename van bijna 475% aan hotelovernachtingen in januari 2016 is niet feitelijk. Voorts zit er altijd ruis in de data omdat er ook B&B’s en short-stays worden meegeteld die het hele jaar mogen verhuren. Uiteraard kunnen risico’s ten aanzien van veiligheid en leefbaarheid ontstaan wanneer er sprake is van illegale verhuur aan toeristen.
Bent u inmiddels bereid een meldplicht in te voeren voor huurders die hun huis tijdelijk willen verhuren, via digitale platforms bij hun gemeente, zodat gemeente en verhuurder snel kunnen ingrijpen bij overlast en de huurder beter is beschermd?6
Het kabinet is van mening dat alle belangen voldoende zijn geborgd in bestaande wet- en regelgeving. Het is aan de gemeenten om op basis hiervan te handhaven.
Een meldplicht zou een beperking kunnen vormen voor de gastvrijheidseconomie.
Ik ga op korte termijn in nader overleg met de gemeente Amsterdam, omdat die haar voorstel voor een meldplicht doet vanuit de stelling dat het huidig juridisch instrumentarium aanpassing behoeft om afdoende te kunnen handhaven. Voorts is het standpunt van het kabinet dat de nadruk moet liggen op lokale samenwerking waarbij ook digitale platformen hun verantwoordelijkheid moeten nemen in de bestrijding van illegale toeristische verhuur.
Op welke andere manieren ondersteunt u gemeenten als het gaat digitale platforms voor de tijdelijke verhuur van woningen aan toeristen? Kunt u er bijvoorbeeld voor zorgen dat digitale platforms hun informatie delen met gemeenten, zodat er geen illegale hotels ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Amsterdam is met Airbnb een Memorandum of Understanding (MOU) overeengekomen met diverse regels gericht op handhaving. In dit MOU hebben Airbnb en de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over voorlichting, samenwerking ten behoeve van preventie en betaling van toeristenbelasting. De Minister van Economische Zaken en ik achten dit een verstandige werkwijze. Het Rijk faciliteert op dit moment gesprekken tussen een aantal grote gemeenten en Airbnb teneinde te komen tot een overeenkomst. In verband met de privacy is er op dit moment geen mogelijkheid om Airbnb te verplichten de gegevens van aanbieders of gebruikers van hun diensten aan de overheid te verstrekken. Zo een verplichting is enkel te rechtvaardigen voor zover die bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Tevens moet de inbreuk op de privacy proportioneel zijn ten opzichte van het ermee te dienen algemeen belang en mogen er geen andere minder ingrijpende middelen zijn om dit te realiseren. Op dit moment wordt wel onderzocht of het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing kan worden gewijzigd in verband met de toeristenbelasting, waarbij digitale platforms verplicht kunnen worden gesteld om verhuurgegevens te verstrekken aan gemeenten ten behoeve van de toeristenbelasting. Deze informatie mag dan uitsluitend voor dat doel worden gebruikt.
Bieden bestaande wetten, met name de Huisvestingswet en de Wet ruimtelijke ordening, voldoende aanknopingspunten om illegale hotels aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds eerder aangegeven, bieden de Huisvestingswet 2014, de Woningwet en Wet Ruimtelijke Ordening voldoende mogelijkheden om de uitwassen van toeristische verhuur en illegale hotels tegen te gaan. Bij het verlenen van een onttrekkingvergunning op basis van de Huisvestingswet 2014, is naast schaarste de druk op de woonomgeving en de leefbaarheid een afwegingsgrond. Indien woonruimte gedurende langere periode wordt ingezet voor toeristische verhuur, kan een gemeente met schaarste dus op basis van de Huisvestingswet 2014 dit aanmerken als een onttrekking waarvoor een vergunning verplicht is. Tevens kan het college van burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan zo een vergunning, die bij niet-naleving tot het intrekken ervan kunnen leiden. Eveneens is bestuursdwang of een bestuurlijke boete mogelijk. Indien de toeristische verhuur de vorm aanneemt van permanente logiesverstrekking gelden er andere regels op basis van onder meer het Bouwbesluit. De Woningwet biedt in gevallen waarbij een gevaar voor de gezondheid of veiligheid is, bij herhaaldelijke overtreding zelfs de mogelijkheid om het pand in beheer te geven aan een derde. Naast de Huisvestingswet 2014 en de Woningwet kan het gebruik van de woning voor permanente logiesverstrekking ook in strijd zijn met de bestemming als bedoelt in de Wet op de ruimtelijke ordening. Ook dit kan gehandhaafd worden met bestuursdwang. Het is aan de gemeente om deze instrumenten zo effectief mogelijk in te zetten afhankelijk van de plaatselijke situatie.
Is het juridisch mogelijk om een maximum aantal dagen van verblijf te hanteren in het geval van tijdelijke verhuur via een digitaal platform? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken?
Op grond van de Huisvestingswet 2014 kan de gemeente een huisvestingsverordening uitvaardigen. In zo'n huisvestingsverordening kan het onttrekken van een woning aan de woningvoorraad vergunningsplichtig worden gemaakt. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen wanneer er sprake is van woningonttrekking en dus welk maximum aantal dagen de woonruimte mag worden gebruikt voor toeristische verhuur.
Is er inzicht hoe Verenigingen van Eigenaren (VVE's) omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms in hun (gemengde) complex? En lopen VvE’s tegen andere knelpunten aan?
Een landelijk inzicht in de wijze waarop VvE’s omgaan met vakantieverhuur via digitale platforms is er niet. In de modelreglementen van VvE’s zijn geen specifieke bepalingen opgenomen over vakantieverhuur. Het is echter mogelijk dat het reglement van een VvE het toestaat dat eigenaren hun appartement voor vakantieverhuur mogen verhuren. In de specifieke splitsingsakten van VvE’s kunnen echter ook verbodsbepalingen zijn opgenomen, bijvoorbeeld ten aanzien van de exploitatie van privégedeelten als pension- of kamerverhuurbedrijf.
Indien een woonruimte stelselmatig gebruikt wordt voor toeristische verhuur kan dit consequenties hebben voor de leefbaarheid en de veiligheid. Deze mogelijke gevolgen gelden zowel voor huurwoningen als koopwoningen en evenzeer voor VvE’s. Meer in algemene zin heb ik u over knelpunten bij VvE’s geïnformeerd in mijn brief van 3 maart 2016 over het functioneren in gemengde complexen (TK, 2015–2016, 27 926, nr. 253).