Het bericht ‘Maxima als test voor de monarchie’ uit het Algemeen Dagblad van 31 januari 2022 en de documentaire ‘Een Porseleinen Huwelijk van BNNVARA |
|
Joost Sneller (D66), Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Maxima als test voor de monarchie» uit het Algemeen Dagblad van 31 januari 2022 en de documentaire «Een Porseleinen Huwelijk» van BNNVARA?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de afwijzingsbrief met de beslissing van het openbaar ministerie om Jorge Zorreguieta niet te vervolgen was opgesteld door de topman van het Openbaar Ministerie (OM) Joan De Wijkerslooth en deze vervolgens werd verstuurd door en onder de naam van de hoofdofficier van het arrondissementsparket Amsterdam?
Bij brief van 21 maart 2001 heeft de hoofdofficier van justitie te Amsterdam beslist op de aangifte die op 12 januari 2001 was gedaan bij het College van procureurs-generaal tegen de heer Zorreguieta. Aan de beslissing lag een concepttekst ten grondslag die was opgesteld door de raadadviseur van het College van procureurs-generaal. De betrokkenheid (van adviseurs) van het College van procureurs-generaal is in zaken als de onderhavige niet ongewoon. Dit past ook in de taakstelling van het College van procureurs-generaal zoals omschreven in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO), waar in lid 6 is opgenomen dat het College algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie.
Kunt u het interne memo van 13 maart 2001 en de fax van 14 maart 2001 van de top van het OM aan Minister-President Kok openbaren waarin de brief van het Hof van Amsterdam wordt gedicteerd? Zo niet, kun u verzoeken deze documenten openbaar te maken als deze documenten bij andere instanties berusten?1
Bijgaand treft u de gevraagde documenten aan, behoudens de namen van ambtenaren. Hierbij is ervan uitgegaan dat waar in de vraag het «Hof van Amsterdam» is genoemd, hiermee het arrondissementsparket Amsterdam (van het OM) wordt bedoeld.
Zijn er aanwijzingen waarom het OM toentertijd koos voor deze gang van zaken? Welke regels en protocollen golden er rondom het opstellen en versturen van beslissingen tot niet-vervolging?
Er zijn geen regels voor het verzenden van beslissingen tot (niet)vervolging. Wel geldt dat het College van procureurs-generaal moet worden geïnformeerd over gevoelige zaken. Dit houdt verband met de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het Openbaar Ministerie. Met het oog hierop is in artikel 129 van de Wet RO bepaald dat het College de Minister de inlichtingen geeft die deze nodig heeft. Gelet op artikel 129 van de Wet RO is zowel de Minister van Justitie als de Minister-President in 2001 geïnformeerd over de aangifte tegen de heer Zorreguieta en de voorgenomen afdoening. Van politieke beïnvloeding van de inhoud van deze beslissing is niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken politieke beïnvloeding en geen volledige onafhankelijkheid van het OM kan suggereren? Zo ja, waarom wel? Zo, nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de top van het OM het Ministerie van Algemene Zaken eerder op de hoogte stelde van de afwijzingsbrief dan de Minister van Justitie?
Op 14 maart 2001 is de voorgenomen afdoeningsbeslissing door de secretaresse van de toenmalig Collegevoorzitter gefaxt aan de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van Algemene Zaken. Bij fax van 16 maart 2001 is deze conceptafdoening ook naar de Minister van Justitie gestuurd. Er is niet na te gaan of er anderszins contact is geweest met de Minister van Justitie en Minister-President in de tussenliggende periode.
Welke Minister heeft op dit moment het eerste informatierecht als het OM of de inlichtingendiensten een zaak behandelen waarin (leden van) het Koninklijk Huis zijn betrokken?
Waar het gaat om informatie van het Openbaar Ministerie, bepaalt artikel 129 van de Wet RO dat het College de Minister van Justitie en Veiligheid de inlichtingen geeft die deze nodigt heeft. De Wet RO gold destijds al gelijkelijk. In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Algemene Zaken geïnformeerd over de aangifte (en de voorgenomen afdoening) tegen de heer Zorreguieta. Er is geen regelgeving inzake een prioritering ten aanzien van het informeren. De praktijk is dat de Minister van Justitie en Veiligheid als eerste wordt geïnformeerd door het OM over zaken waarin de Minister inlichtingen nodig heeft. Benadrukt moet worden dat het OM een eigenstandige, rechtsstatelijke positie heeft en dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet treedt in het handelen van officieren van justitie in individuele zaken. In dit verband moet ook worden opgemerkt dat tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie van 21 maart 2001 om de aangifte tegen de heer Zorreguieta niet in behandeling te nemen, een rechtsmiddel heeft opengestaan. De advocaten van aangever hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. In de antwoorden op de vragen 15 en 16 hierna wordt de vraag over de inlichtingendiensten beantwoord.
Kunt u aangeven of er sinds de gebeurtenissen waarnaar de nieuwsbronnen verwijzen voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat beslissingen van het OM over het wel of niet vervolgen van personen in politiek gevoelige zaken onder politieke druk genomen worden? Kunt u aangeven hoe deze waarborgen eruitzien?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat in augustus 1999 een rapportage is opgesteld over Jorge Zorreguieta zonder dat toenmalig Minister Peper van Binnenlandse Zaken en Minister-President Kok hiervan op de hoogte waren?
Nee, dit kunnen wij niet bevestigen. De BVD heeft bedoelde rapportage niet opgesteld. Evenmin heeft de BVD onderzoek gedaan naar de heer Zorreguieta of diens achtergronden. Wel heeft de heer Koerten – het toenmalige plaatsvervangend hoofd van de BVD – medio september 1999 tijdens een kennismakingsbezoek aan de Argentijnse collegadienst gevraagd naar mogelijke dreigingen tegen Máxima Zorreguieta. Deze vraag stelde hij op verzoek van de SG van het Ministerie van Justitie (d.d. 30 augustus 1999, een schriftelijke bevestiging van het mondelinge verzoek volgde op 2 september) en met toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (d.d. 6 september 1999). Achtergrond van het verzoek van de SG van Justitie was de persoonsbeveiliging van Máxima Zorreguieta en de Prins van Oranje. De Minister-President en de directeur van het Kabinet der Koningin zijn pas na het genoemde bezoek van de heer Koerten op de hoogte gesteld van het bezoek, het verzoek van de SG van Justitie en de uitkomst hiervan.
Kunt u bevestigen dat plaatsvervangend-directeur van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Onno Koerten deze rapportage heeft opgesteld op basis van het onderzoek dat hij heeft gedaan in de maanden vóór het verschijnen van dit rapport in augustus 1999? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven waar het Nederlandstalige deel van de rapportage precies is aangetroffen toen de Rijksvoorlichtingsdienst hier onderzoek naar deed?
Ja, bij het Ministerie van Algemene Zaken, zonder informatie over de opdrachtgever of wie van de opdracht op de hoogte was.
Kunt u aangeven waarom de Rijksvoorlichtingsdienst niet vast kan stellen in wiens opdracht het Nederlandse deel van de rapportage is gemaakt en ook niet wie daarvan op de hoogte was?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat er paralellen zijn met het onderzoek naar Edwin de Roy van Zuydewijn, nu dat laatste onderzoek ook werd uitgevoerd zonder dat de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister-President daarvan op de hoogte waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 9 en 10 heeft de BVD geen onderzoek gedaan naar de heer Zorreguieta. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toestemming gegeven aan het plaatsvervangend hoofd van de BVD om, op verzoek van de SG van Justitie, te informeren naar mogelijke dreigingen tegen Máxima Zorreguieta. De Minister-President en de directeur van het Kabinet der Koningin zijn nadien van dit verzoek en de uitkomst van het gesprek op de hoogte gesteld. Naar de antecedenten van de heer De Roy van Zuydewijn heeft de BVD in 2000 op verzoek van de directeur van het Kabinet der Koningin naslag en onderzoek gedaan. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister-President zijn hier toen niet vooraf over geïnformeerd. Zoals vermeld in de brief die de Minister-President over deze kwestie op 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 28 811, nr. 1), was dit wel wenselijk geweest. In 1999 is de Minister-President evenmin vooraf geïnformeerd.
Kunt u met zekerheid aangeven dat de toenmalige directeur van het Kabinet van de Koning – zoals ook het geval was bij het onderzoek naar de Roy van Zuydewijn – niet de opdrachtgever van het onderzoek naar Zorreguieta was? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven of er na het onderzoek naar de Roy van Zuydewijn waarborgen zijn getroffen om onderzoeken waarbij de bevoegde personen niet op de hoogte zijn te voorkomen? Zo ja, welke waarborgen?
Ja. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 10 maart 2003 zijn sluitende afspraken gemaakt. Deze afspraken houden in dat de AIVD verzoeken tot het naslaan van gegevens omtrent potentiële leden van de koninklijke familie meldt aan de Minister van BZK. Voorts is afgesproken dat deze verzoeken van de directeur van het Kabinet van de Koningin, thans het Kabinet van de Koning, via de SG van Algemene Zaken aan de AIVD worden gedaan (Handelingen II 2002/03, nr. 48, p. 3173–3232). In reactie op van Toezichtsrapport 36 van de CTIVD (inzake het vervolgonderzoek naar door de AIVD uitgebrachte ambtsberichten betreffende (kandidaat) politieke ambtsdragers en potentiële leden van de koninklijke familie) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief van 18 december 2013 (Kamerstuk 29 924, nr. 1) beide Kamers bericht dat het voor de partners van leden van de koninklijke familie niet op voorhand duidelijk is op welk moment hun relatie aanleiding zal geven tot een naslag. Het is aan het Kabinet van de Koning in overleg met de dienst koninklijk huis om te bepalen wanneer de relatie dusdanig bestendig is dat een naslag dient te worden verzocht. De CTIVD achtte het van belang dat de betrokkene door de dienst koninklijk huis, na overleg met het Kabinet van de Koning, tijdig op de hoogte wordt gebracht van het verzoek dat aan de AIVD zal worden gedaan. De huidige stand van zaken is dat in de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten2017 de zogenoemde F-taak is opgenomen (in artikel 8 lid 2). Dit houdt in dat de AIVD op verzoek een mededeling doet omtrent door de dienst verwerkte gegevens over personen of instanties. De Minister-President, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie bepalen gezamenlijk de gevallen waarbij dat dient te geschieden. Hiermee is de bestaande praktijk van het verrichten van naslagen ook bij wet vastgelegd.
Kunt u aangeven of deze waarborgen op dit moment nog steeds gelden en er anno 2022 voldoende waarborgen zijn om herhaling van dergelijke onderzoeken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat uit de gang van zaken rondom het onderzoek naar Zorreguieta blijkt dat de democratie moest wijken voor de monarchie via kanalen die opereren op het randje van de ministeriële verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden 2 tot en met 16.
Het Predicaat Koninklijk |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de precieze criteria zijn om als onderneming in aanmerking te komen voor het Predicaat Koninklijk en kunt u ook aangeven wanneer het Predicaat Koninklijk van een onderneming wordt afgenomen?
Het predicaat Koninklijk is een reeds lang bestaande traditie. Het is een onderscheiding die kan worden verleend aan verenigingen, stichtingen, instellingen of grote ondernemingen. Een predicaat wordt enkel toegekend aan bedrijven die reeds honderd jaar bestaan en in die lange periode een goede reputatie hebben opgebouwd. Het symboliseert het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning tegenover de ontvanger en wil niet zeggen dat het betrokken bedrijf leverancier is of een andere relatie heeft met het Koninklijk Huis.
De richtlijnen voor het verkrijgen en die voor het intrekken van een Koninklijk predicaat, en de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predicaat Koninklijk worden gesteld, zijn beschreven in de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988 nummer 33, respectievelijk nr. 34. Deze beschikkingen zijn later aangevuld met de Koninklijke Beschikkingen van 8 december 2004, nr. 9, 26 maart 2010, nr. 2 en 17 december 2020, nr. 3.
Op de website van het Koninklijk Huis staat de procedure voor aanvraag van het predicaat omschreven: https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/onderscheidingen/predicaat-koninklijk/aanvragen
De verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk valt onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid en vindt plaats volgens de onder andere in de Koninklijke Beschikkingen opgenomen voorwaarden en procedures. Het gaat onder andere om de nationaliteit van het bedrijf, de financiële gezondheid, vooraanstaandheid – ook in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen – en (economische) zelfstandigheid. Het betreft een zorgvuldig proces via burgemeester, commissaris van de Koning en adviezen van ministeries en (inspectie)diensten die relevant zijn voor de beoordeling.
Klopt het dat Shell bij verhuizing van het hoofdkantoor naar een locatie buiten het Koninkrijk der Nederlanden niet meer voldoet aan de vereisten om het Predicaat Koninklijk te mogen dragen? Zo neen, waarom niet?
Het predicaat Koninklijk werd van oudsher alleen toegekend aan Nederlandse bedrijven. De internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven heeft ertoe geleid dat het eigendom van steeds meer Nederlandse ondernemingen geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen is overgegaan. Bij de verlenging van het predicaat Koninklijk voor een Nederlands bedrijf dat (deels) in buitenlandse handen is overgegaan, moet duidelijk zijn of een bedrijf na overname door buitenlandse belangen zich blijvend als een Nederlandse onderneming wenst te manifesteren.
Met het besluit het hoofdkantoor te verplaatsen naar het buitenland, loopt een bedrijf het risico dat het zich niet meer manifesteert als Nederlandse onderneming. Shell heeft recent de naam van de vennootschap gewijzigd van Royal Dutch Shell plc in Shell plc.
Kunt u de zinsnede «De bedrijfsvoering dient onberispelijk te zijn» nader toelichten en in welke situaties wanneer vragen rijzen omtrent de onberispelijkheid kan het Predicaat Koninklijk worden ingetrokken? Kunt u hierbij specifiek ook ingaan op de situatie waarin een onderneming in binnen- of buitenland onherroepelijk veroordeeld wordt door een rechter vanwege overtreding van milieu of arbeidsregels en of dat van invloed kan zijn op de vraag of een onderneming nog een onberispelijke bedrijfsvoering heeft?1
In de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004, nr. 9 staan de bepalingen om een predicaat in te trekken. Bij het proces over een eventuele intrekking van het predicaat heeft de commissaris van de Koning een coördinerende en adviserende rol. Als er voldoende aanleiding toe is, dan kan en zal een predicaat heroverwogen worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij wijzigingen in de juridische structuur of wanneer de reputatie ernstig in het geding is, zoals bijvoorbeeld bij een strafrechtelijke veroordeling. Een bedrijf zal in het tweede geval eerst gevraagd worden een toelichting te geven op de ontwikkelingen en uit te leggen wat wordt ondernomen om die reputatie te herstellen en herhaling te voorkomen. Daarna kan op enig moment, mede op basis van de adviezen van de betrokken departementen, besloten worden over het al dan niet behouden of clausuleren van het recht een predicaat te voeren.
Daarbij zij opgemerkt dat niet-bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet zijn en dat proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.
De onberispelijkheid van een bedrijf is een dynamisch begrip, waarvan de betekenis door de tijd heen kan veranderen, zoals ook maatschappelijke opvattingen hierover veranderen. In de verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk kunnen nieuwe inzichten inzake onberispelijkheid worden betrokken.
Zijn er voorbeelden te noemen van ondernemingen waarvan het predicaat is ingetrokken omwille van het feit dat zij niet meer voldoen aan het criterium van een onberispelijke bedrijfsvoering?
Het is verschillende keren voorgekomen dat het recht tot het voeren van het predicaat Koninklijk aan een bedrijf is ingetrokken. De redenen voor intrekking variëren. Deels was dit het geval voor omstandigheden zoals beschreven in artikel 6 van de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de juridische structuur van een bedrijf. Ook is het voorgekomen dat een bedrijf niet meer voldeed aan de voorwaarden zoals bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan de vereiste zelfstandigheid ten aanzien van de bepaling van de beleidsstrategie en het financiële beleid.
Het komende staatsbezoek van de Koning aan Noorwegen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u en is de Koning bekend met het feit dat Noorwegen dit jaar 575 walvissen heeft gedood, meer dan alle andere walvisjagende landen?1
Ja, dit aantal is bekend en ook dat dit hoger is dan de aantallen die door de andere commercieel jagende landen (Japan en IJsland) zijn gevangen.
Bent u en is de Koning bekend met de conclusie van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat levende walvissen bijdragen aan het tegengaan van de klimaatcrisis, vanwege de opslag van CO2 in hun lichaam?2
Ja.
Bent u en is de Koning bekend met de verwachting van het IMF dat als de walvispopulatie zich herstelt tot het niveau van vóór de industriële jacht op walvissen, deze dieren jaarlijks 1,7 miljard ton CO2 kunnen opvangen en vastleggen, en daarmee een significante bijdrage leveren aan het tegengaan van de klimaatcrisis?3
Ja.
Zal de Koning tijdens de gesprekken, die volgens de website van het Koninklijk Huis onder meer zullen gaan over de klimaatcrisis en het duurzaam beheer van zeeën, ook de schadelijke gevolgen van de walvisjacht met betrekking tot de klimaatcrisis benoemen?4 5
Dit specifieke punt is niet besproken, maar zal worden meegenomen in de inzet die Nederland pleegt binnen de International Whaling Commission (IWC).
Zal de Koning tijdens het komende staatsbezoek Noorwegen aanspreken op de walvisvangst en zal hij Noorwegen verzoeken om de walvisjacht te staken? Zo nee, waarom niet?
Dit onderwerp is niet aangekaart door de Koning tijdens het staatsbezoek, maar wel door andere leden van de delegatie. Hierbij is het Nederlandse standpunt besproken dat, in lijn met het EU-standpunt, bescherming van alle walvisachtigen nastreeft en een ban op de commerciële walvisjacht bepleit. Overigens heeft ook de Minister-President dit overgebracht tijdens een telefoongesprek met de Noorse Minister-President op 9 november jongstleden.
De jachtakte van prinses Amalia voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amalia: Ik ben geboren binnen een leven en dat heb ik geaccepteerd»?1
Ja, dit bericht is me bekend.
Is het waar dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, is ze voornemens haar jachtakte te halen?
Nee. Prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar een jachtdiploma gehaald. De jachtakte kan vanaf de 18de verjaardag worden aangevraagd wanneer men aan de vereisten voldoet (artikel 3.28 Wnb). Eén van deze vereisten is het hebben behaald van het wettelijk erkende jachtexamen. Het is mij niet bekend of prinses Amalia ook voornemens is een jachtakte aan te vragen wanneer zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Is het juist dat de jachtakte niet behaald kan worden voorafgaand aan de 18e verjaardag? Zo ja, is er voor prinses Amalia een uitzondering gemaakt, indien ze haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Prinses Amalia heeft het jachtdiploma gehaald, niet de jachtakte. De minimumleeftijd voor het behalen van de wettelijk erkende jachtexamens is 16 jaar.
Indien voor de prinses een uitzondering is gemaakt op de geldende wettelijke voorwaarden, op welke uitzonderingsgronden is dit besluit dan gebaseerd?
Er is geen uitzondering gemaakt.
Is het waar dat prinses Amalia van mening is dat een bezitter van een jachtakte meer weet van de natuur dan een boswachter? Zo nee, op welke wijze heeft ze zich dan uitgelaten over dit onderwerp?2
Zij is geen bezitter van een jachtakte, maar van een jachtdiploma. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de diersoorten die bejaagd, bestreden en/of beheerd mogen worden en de leefomgeving van deze diersoorten. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Kunt u aangeven hoe lang de opleiding tot boswachter duurt en wat de opleidingseisen zijn, inclusief vooropleiding?
De opleidingseisen voor boswachters zijn MBO niveau 3 Bos- en Natuurbeheer of MBO niveau 4 Bos- en Natuurbeheer. Beide vooropleidingen duren drie jaar. Eenmaal in dienst als boswachter wordt de vooropleiding permanent aangevuld met diverse vaktrainingen, afhankelijk van de werkzaamheden. Te denken valt aan trainingen op het gebied van beheer, ecologie of omgaan met vrijwilligers.
Kunt u aangeven wat de opleidingsduur van een jachtakte in de regel is en hoe lang in het geval van prinses Amalia? Zijn er vooropleidingseisen?
Er is geen vastgestelde opleidingsduur voor het behalen van het jachtexamen. De kandidaten voor het jachtexamen volgen de cursus Jacht en Faunabeheer ter voorbereiding op het wettelijk erkende examen, dat wordt afgenomen door de Stichting Jachtexamens. De exameneisen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (art 3.28), het Besluit natuurbescherming (art 3.18 art 3.9–3.11) en de Regeling natuurbescherming (art 3.9–3.11). Er zijn geen verplichte vooropleidingseisen.
Ik kan geen uitspaak doen over individuele examens.
Deelt u de mening dat het diffamerend is in de richting van boswachters als een jachtaktehouder met een staatsrechtelijke voorbeeldfunctie beweert dat jachtaktehouders meer van de natuur weten dan boswachters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de ecologie. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Klopt het dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald omdat de Koning heeft aangegeven dit van belang te vinden, omdat prinses Amalia «later het Kroondomein» zal overnemen? Zo ja, klopt het dat het beheer van het Kroondomein niet direct in handen van de Koning ligt, noch van prinses Amalia zal komen? Zo ja, deelt u het inzicht dat prinses Amalia voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein geen jachtakte nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar het jachtdiploma gehaald. In het boek wordt inderdaad gesteld dat de Koning heeft gezegd het van belang te vinden dat de kroonprinses zich voorbereidt op het op termijn overnemen van het Kroondomein. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het Kroondomein is aan de Kroondrager, die dit in de dagelijkse praktijk aan de rentmeester van Kroondomein het Loo toevertrouwt. Voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein is een jachtakte niet noodzakelijk. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Is er enig verband tussen de voorgenomen aanvraag tot subsidie voor het Kroondomein en de opmerking van prinses Amalia dat ze haar jachtakte is gaan halen op verzoek van de Koning en het feit dat ze op termijn «het Kroondomein zal gaan overnemen» en «niet zomaar een beetje kan gaan jagen»? Zo nee, ziet u een verband tussen het behalen van een jachtakte door de kroonprinses en beheer van het Kroondomein? Zo ja, welk?
Nee, er is geen verband tussen de subsidieaanvraag en de jachtakte en evenmin tussen de jachtakte en het beheer van het Kroondomein. Voor het beheer van het Kroondomein is het bezit van een jachtakte geen wettelijk vereiste. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Kunt u deze vraag één voor één beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
Een reis per vliegtuig m.b.t. het staatsbezoek van de Koning en Koningin aan Oostenrijk |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u schetsen waarom voor het staatsbezoek van de Koning en Koningin aan Oostenrijk gekozen is voor een reis per vliegtuig, terwijl juist Oostenrijk sinds enige tijd heel goed bereikbaar is per (nacht)trein? Hoe past dit in het beleid van de rijksoverheid om duurzaam vervoer te stimuleren?
Deelt u de mening dat het voor een staatsbezoek, dat mede in het teken staat van duurzaam vervoer, logischer was geweest om te kiezen voor een reis per trein in plaats van niet-duurzaam vervoer per vliegtuig? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een buitenlandse reis van het staatshoofd per trein een goed voorbeeld zou zijn voor vele anderen om te kiezen voor duurzaam vervoer per trein? Zo nee, waarom niet?
Wat is het beleid ten aanzien van de inzet van het koninklijke rijtuig (SR-10)? Kan dit rijtuig ingezet worden als onderdeel van bijvoorbeeld de huidige nachttreinen naar Wenen en Zurich en/of toekomstige internationale verbindingen? Wanneer is het Koninklijke rijtuig in de afgelopen vijf jaren ingezet voor vervoer van leden van het Koninklijk Huis?
Bent u bereid om overleg tussen de Dienst Koninklijk Huis, de NS en eventuele andere vervoerders te stimuleren om het huidige koninklijke rijtuig of een nieuw rijtuig de komende periode gereed te maken voor het gebruik van buitenlandse reizen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om het gebruik van duurzaam vervoer van leden van het Koninklijk Huis per trein voor officiële buitenlandse bezoeken zoveel mogelijk te stimuleren? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Koningin Maxima en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
In uw antwoord op vraag 261 stelt u dat in de regel geen notulen worden gemaakt van bijeenkomsten van het World Economic Forum (WEF), maar uit de door u vrijgegeven correspondentie met het WEF blijkt dat dit wel degelijk het geval is: is het kabinet nu alsnog bereid om deze notulen van alle bijeenkomsten waaraan bewindspersonen of ambtenaren deelnamen vrij te geven? Zo nee, waarom niet?
In uw antwoord op vraag 33 beweert u dat er geen transcript is van het gesprek tussen de Koningin, de Minister-President en Minister Kaag met Klaus Schwab en zijn vrouw, ondanks het feit dat er sprake was van een gedachtewisseling over de thema’s van de jaarvergadering van de VN Speciale Gezant voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA): is er wellicht wel sprake van een agenda, notulen of andere notities? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u die dan delen? Zo nee, waarom wilt u dat niet?
Vindt u ook niet dat het Nederlandse volk recht heeft op openheid over gesprekken tussen de Minister-President, Minister Kaag en de Koningin met Klaus Schwab en zijn vrouw? Zo nee waarom niet?
Kan de Minister-President een lijst overleggen van alle personen die aan dit gesprek deelnamen? Zo nee, waarom niet?
Waarom moet er überhaupt met Klaus Schwab en zijn vrouw over deze jaarvergadering gesproken worden? Heeft Klaus Schwab daarin een coördinerende rol?
Uit uw antwoord op vraag 34 valt op te maken dat de Koningin vanuit haar functie als lid van het UNSGSA lid is van de Stewardship Board van hetWEF initiative on shaping the future of financial and monetary systems: bent u bekend met de onrust in de samenleving over de toekomst van het financiële systeem? Zo nee, waarom niet?
Valt de rol van de Koningin in dit Stewardship onder de ministeriele verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er volgens u dan van dergelijke gesprekken geen transcript gemaakt?
Vindt het kabinet het constitutioneel juist dat de Koningin deel uitmaakt van een dergelijk politiek gremium? Zo ja, waarom?
Heeft de Koningin vaker overleg met Klaus Schwab of andere WEF-leden? Zo ja, hoe vaak en wanneer?
In uw antwoorden op vragen 39 en 40 beweert u dat het Great Reset initiative bedoeld is om inzichten en informatie te delen: betekent dit dat het kabinet expliciet ontkent dat de Great Reset een door het WEF gecoördineerd programma is waaraan Nederlandse bewindspersonen zich hebben gecommitteerd?
Kunt u deze vragen alle afzonderlijk beantwoorden, zonder er een over te slaan en zonder antwoorden op verschillende vragen samen te voegen?
Het bericht ‘Maxima als test voor de monarchie’ uit het Algemeen Dagblad van 31 januari 2022 en de documentaire ‘Een Porseleinen Huwelijk van BNNVARA |
|
Joost Sneller (D66), Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Maxima als test voor de monarchie» uit het Algemeen Dagblad van 31 januari 2022 en de documentaire «Een Porseleinen Huwelijk» van BNNVARA?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de afwijzingsbrief met de beslissing van het openbaar ministerie om Jorge Zorreguieta niet te vervolgen was opgesteld door de topman van het Openbaar Ministerie (OM) Joan De Wijkerslooth en deze vervolgens werd verstuurd door en onder de naam van de hoofdofficier van het arrondissementsparket Amsterdam?
Bij brief van 21 maart 2001 heeft de hoofdofficier van justitie te Amsterdam beslist op de aangifte die op 12 januari 2001 was gedaan bij het College van procureurs-generaal tegen de heer Zorreguieta. Aan de beslissing lag een concepttekst ten grondslag die was opgesteld door de raadadviseur van het College van procureurs-generaal. De betrokkenheid (van adviseurs) van het College van procureurs-generaal is in zaken als de onderhavige niet ongewoon. Dit past ook in de taakstelling van het College van procureurs-generaal zoals omschreven in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO), waar in lid 6 is opgenomen dat het College algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie.
Kunt u het interne memo van 13 maart 2001 en de fax van 14 maart 2001 van de top van het OM aan Minister-President Kok openbaren waarin de brief van het Hof van Amsterdam wordt gedicteerd? Zo niet, kun u verzoeken deze documenten openbaar te maken als deze documenten bij andere instanties berusten?1
Bijgaand treft u de gevraagde documenten aan, behoudens de namen van ambtenaren. Hierbij is ervan uitgegaan dat waar in de vraag het «Hof van Amsterdam» is genoemd, hiermee het arrondissementsparket Amsterdam (van het OM) wordt bedoeld.
Zijn er aanwijzingen waarom het OM toentertijd koos voor deze gang van zaken? Welke regels en protocollen golden er rondom het opstellen en versturen van beslissingen tot niet-vervolging?
Er zijn geen regels voor het verzenden van beslissingen tot (niet)vervolging. Wel geldt dat het College van procureurs-generaal moet worden geïnformeerd over gevoelige zaken. Dit houdt verband met de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het Openbaar Ministerie. Met het oog hierop is in artikel 129 van de Wet RO bepaald dat het College de Minister de inlichtingen geeft die deze nodig heeft. Gelet op artikel 129 van de Wet RO is zowel de Minister van Justitie als de Minister-President in 2001 geïnformeerd over de aangifte tegen de heer Zorreguieta en de voorgenomen afdoening. Van politieke beïnvloeding van de inhoud van deze beslissing is niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken politieke beïnvloeding en geen volledige onafhankelijkheid van het OM kan suggereren? Zo ja, waarom wel? Zo, nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de top van het OM het Ministerie van Algemene Zaken eerder op de hoogte stelde van de afwijzingsbrief dan de Minister van Justitie?
Op 14 maart 2001 is de voorgenomen afdoeningsbeslissing door de secretaresse van de toenmalig Collegevoorzitter gefaxt aan de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van Algemene Zaken. Bij fax van 16 maart 2001 is deze conceptafdoening ook naar de Minister van Justitie gestuurd. Er is niet na te gaan of er anderszins contact is geweest met de Minister van Justitie en Minister-President in de tussenliggende periode.
Welke Minister heeft op dit moment het eerste informatierecht als het OM of de inlichtingendiensten een zaak behandelen waarin (leden van) het Koninklijk Huis zijn betrokken?
Waar het gaat om informatie van het Openbaar Ministerie, bepaalt artikel 129 van de Wet RO dat het College de Minister van Justitie en Veiligheid de inlichtingen geeft die deze nodigt heeft. De Wet RO gold destijds al gelijkelijk. In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Algemene Zaken geïnformeerd over de aangifte (en de voorgenomen afdoening) tegen de heer Zorreguieta. Er is geen regelgeving inzake een prioritering ten aanzien van het informeren. De praktijk is dat de Minister van Justitie en Veiligheid als eerste wordt geïnformeerd door het OM over zaken waarin de Minister inlichtingen nodig heeft. Benadrukt moet worden dat het OM een eigenstandige, rechtsstatelijke positie heeft en dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet treedt in het handelen van officieren van justitie in individuele zaken. In dit verband moet ook worden opgemerkt dat tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie van 21 maart 2001 om de aangifte tegen de heer Zorreguieta niet in behandeling te nemen, een rechtsmiddel heeft opengestaan. De advocaten van aangever hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. In de antwoorden op de vragen 15 en 16 hierna wordt de vraag over de inlichtingendiensten beantwoord.
Kunt u aangeven of er sinds de gebeurtenissen waarnaar de nieuwsbronnen verwijzen voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat beslissingen van het OM over het wel of niet vervolgen van personen in politiek gevoelige zaken onder politieke druk genomen worden? Kunt u aangeven hoe deze waarborgen eruitzien?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat in augustus 1999 een rapportage is opgesteld over Jorge Zorreguieta zonder dat toenmalig Minister Peper van Binnenlandse Zaken en Minister-President Kok hiervan op de hoogte waren?
Nee, dit kunnen wij niet bevestigen. De BVD heeft bedoelde rapportage niet opgesteld. Evenmin heeft de BVD onderzoek gedaan naar de heer Zorreguieta of diens achtergronden. Wel heeft de heer Koerten – het toenmalige plaatsvervangend hoofd van de BVD – medio september 1999 tijdens een kennismakingsbezoek aan de Argentijnse collegadienst gevraagd naar mogelijke dreigingen tegen Máxima Zorreguieta. Deze vraag stelde hij op verzoek van de SG van het Ministerie van Justitie (d.d. 30 augustus 1999, een schriftelijke bevestiging van het mondelinge verzoek volgde op 2 september) en met toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (d.d. 6 september 1999). Achtergrond van het verzoek van de SG van Justitie was de persoonsbeveiliging van Máxima Zorreguieta en de Prins van Oranje. De Minister-President en de directeur van het Kabinet der Koningin zijn pas na het genoemde bezoek van de heer Koerten op de hoogte gesteld van het bezoek, het verzoek van de SG van Justitie en de uitkomst hiervan.
Kunt u bevestigen dat plaatsvervangend-directeur van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Onno Koerten deze rapportage heeft opgesteld op basis van het onderzoek dat hij heeft gedaan in de maanden vóór het verschijnen van dit rapport in augustus 1999? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven waar het Nederlandstalige deel van de rapportage precies is aangetroffen toen de Rijksvoorlichtingsdienst hier onderzoek naar deed?
Ja, bij het Ministerie van Algemene Zaken, zonder informatie over de opdrachtgever of wie van de opdracht op de hoogte was.
Kunt u aangeven waarom de Rijksvoorlichtingsdienst niet vast kan stellen in wiens opdracht het Nederlandse deel van de rapportage is gemaakt en ook niet wie daarvan op de hoogte was?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat er paralellen zijn met het onderzoek naar Edwin de Roy van Zuydewijn, nu dat laatste onderzoek ook werd uitgevoerd zonder dat de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister-President daarvan op de hoogte waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 9 en 10 heeft de BVD geen onderzoek gedaan naar de heer Zorreguieta. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toestemming gegeven aan het plaatsvervangend hoofd van de BVD om, op verzoek van de SG van Justitie, te informeren naar mogelijke dreigingen tegen Máxima Zorreguieta. De Minister-President en de directeur van het Kabinet der Koningin zijn nadien van dit verzoek en de uitkomst van het gesprek op de hoogte gesteld. Naar de antecedenten van de heer De Roy van Zuydewijn heeft de BVD in 2000 op verzoek van de directeur van het Kabinet der Koningin naslag en onderzoek gedaan. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister-President zijn hier toen niet vooraf over geïnformeerd. Zoals vermeld in de brief die de Minister-President over deze kwestie op 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 28 811, nr. 1), was dit wel wenselijk geweest. In 1999 is de Minister-President evenmin vooraf geïnformeerd.
Kunt u met zekerheid aangeven dat de toenmalige directeur van het Kabinet van de Koning – zoals ook het geval was bij het onderzoek naar de Roy van Zuydewijn – niet de opdrachtgever van het onderzoek naar Zorreguieta was? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven of er na het onderzoek naar de Roy van Zuydewijn waarborgen zijn getroffen om onderzoeken waarbij de bevoegde personen niet op de hoogte zijn te voorkomen? Zo ja, welke waarborgen?
Ja. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 10 maart 2003 zijn sluitende afspraken gemaakt. Deze afspraken houden in dat de AIVD verzoeken tot het naslaan van gegevens omtrent potentiële leden van de koninklijke familie meldt aan de Minister van BZK. Voorts is afgesproken dat deze verzoeken van de directeur van het Kabinet van de Koningin, thans het Kabinet van de Koning, via de SG van Algemene Zaken aan de AIVD worden gedaan (Handelingen II 2002/03, nr. 48, p. 3173–3232). In reactie op van Toezichtsrapport 36 van de CTIVD (inzake het vervolgonderzoek naar door de AIVD uitgebrachte ambtsberichten betreffende (kandidaat) politieke ambtsdragers en potentiële leden van de koninklijke familie) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief van 18 december 2013 (Kamerstuk 29 924, nr. 1) beide Kamers bericht dat het voor de partners van leden van de koninklijke familie niet op voorhand duidelijk is op welk moment hun relatie aanleiding zal geven tot een naslag. Het is aan het Kabinet van de Koning in overleg met de dienst koninklijk huis om te bepalen wanneer de relatie dusdanig bestendig is dat een naslag dient te worden verzocht. De CTIVD achtte het van belang dat de betrokkene door de dienst koninklijk huis, na overleg met het Kabinet van de Koning, tijdig op de hoogte wordt gebracht van het verzoek dat aan de AIVD zal worden gedaan. De huidige stand van zaken is dat in de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten2017 de zogenoemde F-taak is opgenomen (in artikel 8 lid 2). Dit houdt in dat de AIVD op verzoek een mededeling doet omtrent door de dienst verwerkte gegevens over personen of instanties. De Minister-President, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie bepalen gezamenlijk de gevallen waarbij dat dient te geschieden. Hiermee is de bestaande praktijk van het verrichten van naslagen ook bij wet vastgelegd.
Kunt u aangeven of deze waarborgen op dit moment nog steeds gelden en er anno 2022 voldoende waarborgen zijn om herhaling van dergelijke onderzoeken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat uit de gang van zaken rondom het onderzoek naar Zorreguieta blijkt dat de democratie moest wijken voor de monarchie via kanalen die opereren op het randje van de ministeriële verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden 2 tot en met 16.
Het Predicaat Koninklijk |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de precieze criteria zijn om als onderneming in aanmerking te komen voor het Predicaat Koninklijk en kunt u ook aangeven wanneer het Predicaat Koninklijk van een onderneming wordt afgenomen?
Het predicaat Koninklijk is een reeds lang bestaande traditie. Het is een onderscheiding die kan worden verleend aan verenigingen, stichtingen, instellingen of grote ondernemingen. Een predicaat wordt enkel toegekend aan bedrijven die reeds honderd jaar bestaan en in die lange periode een goede reputatie hebben opgebouwd. Het symboliseert het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning tegenover de ontvanger en wil niet zeggen dat het betrokken bedrijf leverancier is of een andere relatie heeft met het Koninklijk Huis.
De richtlijnen voor het verkrijgen en die voor het intrekken van een Koninklijk predicaat, en de bijzondere voorwaarden welke aan een gerechtigde tot het voeren van het predicaat Koninklijk worden gesteld, zijn beschreven in de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988 nummer 33, respectievelijk nr. 34. Deze beschikkingen zijn later aangevuld met de Koninklijke Beschikkingen van 8 december 2004, nr. 9, 26 maart 2010, nr. 2 en 17 december 2020, nr. 3.
Op de website van het Koninklijk Huis staat de procedure voor aanvraag van het predicaat omschreven: https://www.koninklijkhuis.nl/onderwerpen/onderscheidingen/predicaat-koninklijk/aanvragen
De verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk valt onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid en vindt plaats volgens de onder andere in de Koninklijke Beschikkingen opgenomen voorwaarden en procedures. Het gaat onder andere om de nationaliteit van het bedrijf, de financiële gezondheid, vooraanstaandheid – ook in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen – en (economische) zelfstandigheid. Het betreft een zorgvuldig proces via burgemeester, commissaris van de Koning en adviezen van ministeries en (inspectie)diensten die relevant zijn voor de beoordeling.
Klopt het dat Shell bij verhuizing van het hoofdkantoor naar een locatie buiten het Koninkrijk der Nederlanden niet meer voldoet aan de vereisten om het Predicaat Koninklijk te mogen dragen? Zo neen, waarom niet?
Het predicaat Koninklijk werd van oudsher alleen toegekend aan Nederlandse bedrijven. De internationalisering van het Nederlandse bedrijfsleven heeft ertoe geleid dat het eigendom van steeds meer Nederlandse ondernemingen geheel of gedeeltelijk in buitenlandse handen is overgegaan. Bij de verlenging van het predicaat Koninklijk voor een Nederlands bedrijf dat (deels) in buitenlandse handen is overgegaan, moet duidelijk zijn of een bedrijf na overname door buitenlandse belangen zich blijvend als een Nederlandse onderneming wenst te manifesteren.
Met het besluit het hoofdkantoor te verplaatsen naar het buitenland, loopt een bedrijf het risico dat het zich niet meer manifesteert als Nederlandse onderneming. Shell heeft recent de naam van de vennootschap gewijzigd van Royal Dutch Shell plc in Shell plc.
Kunt u de zinsnede «De bedrijfsvoering dient onberispelijk te zijn» nader toelichten en in welke situaties wanneer vragen rijzen omtrent de onberispelijkheid kan het Predicaat Koninklijk worden ingetrokken? Kunt u hierbij specifiek ook ingaan op de situatie waarin een onderneming in binnen- of buitenland onherroepelijk veroordeeld wordt door een rechter vanwege overtreding van milieu of arbeidsregels en of dat van invloed kan zijn op de vraag of een onderneming nog een onberispelijke bedrijfsvoering heeft?1
In de Koninklijke Beschikking van 8 december 2004, nr. 9 staan de bepalingen om een predicaat in te trekken. Bij het proces over een eventuele intrekking van het predicaat heeft de commissaris van de Koning een coördinerende en adviserende rol. Als er voldoende aanleiding toe is, dan kan en zal een predicaat heroverwogen worden. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij wijzigingen in de juridische structuur of wanneer de reputatie ernstig in het geding is, zoals bijvoorbeeld bij een strafrechtelijke veroordeling. Een bedrijf zal in het tweede geval eerst gevraagd worden een toelichting te geven op de ontwikkelingen en uit te leggen wat wordt ondernomen om die reputatie te herstellen en herhaling te voorkomen. Daarna kan op enig moment, mede op basis van de adviezen van de betrokken departementen, besloten worden over het al dan niet behouden of clausuleren van het recht een predicaat te voeren.
Daarbij zij opgemerkt dat niet-bestendigen en a fortiori het intrekken van het predicaat een voor het betreffende bedrijf ingrijpend middel is, waarvoor voldoende grond moet zijn en dat proportioneel moet zijn met het oog op de feitelijke situatie.
De onberispelijkheid van een bedrijf is een dynamisch begrip, waarvan de betekenis door de tijd heen kan veranderen, zoals ook maatschappelijke opvattingen hierover veranderen. In de verlening, bestendiging en heroverweging van het predicaat Koninklijk kunnen nieuwe inzichten inzake onberispelijkheid worden betrokken.
Zijn er voorbeelden te noemen van ondernemingen waarvan het predicaat is ingetrokken omwille van het feit dat zij niet meer voldoen aan het criterium van een onberispelijke bedrijfsvoering?
Het is verschillende keren voorgekomen dat het recht tot het voeren van het predicaat Koninklijk aan een bedrijf is ingetrokken. De redenen voor intrekking variëren. Deels was dit het geval voor omstandigheden zoals beschreven in artikel 6 van de Koninklijke Beschikking van 15 augustus 1988, nr. 34, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de juridische structuur van een bedrijf. Ook is het voorgekomen dat een bedrijf niet meer voldeed aan de voorwaarden zoals bijvoorbeeld het niet meer voldoen aan de vereiste zelfstandigheid ten aanzien van de bepaling van de beleidsstrategie en het financiële beleid.
De jachtakte van prinses Amalia voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amalia: Ik ben geboren binnen een leven en dat heb ik geaccepteerd»?1
Ja, dit bericht is me bekend.
Is het waar dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, is ze voornemens haar jachtakte te halen?
Nee. Prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar een jachtdiploma gehaald. De jachtakte kan vanaf de 18de verjaardag worden aangevraagd wanneer men aan de vereisten voldoet (artikel 3.28 Wnb). Eén van deze vereisten is het hebben behaald van het wettelijk erkende jachtexamen. Het is mij niet bekend of prinses Amalia ook voornemens is een jachtakte aan te vragen wanneer zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Is het juist dat de jachtakte niet behaald kan worden voorafgaand aan de 18e verjaardag? Zo ja, is er voor prinses Amalia een uitzondering gemaakt, indien ze haar jachtakte heeft behaald? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Prinses Amalia heeft het jachtdiploma gehaald, niet de jachtakte. De minimumleeftijd voor het behalen van de wettelijk erkende jachtexamens is 16 jaar.
Indien voor de prinses een uitzondering is gemaakt op de geldende wettelijke voorwaarden, op welke uitzonderingsgronden is dit besluit dan gebaseerd?
Er is geen uitzondering gemaakt.
Is het waar dat prinses Amalia van mening is dat een bezitter van een jachtakte meer weet van de natuur dan een boswachter? Zo nee, op welke wijze heeft ze zich dan uitgelaten over dit onderwerp?2
Zij is geen bezitter van een jachtakte, maar van een jachtdiploma. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de diersoorten die bejaagd, bestreden en/of beheerd mogen worden en de leefomgeving van deze diersoorten. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Kunt u aangeven hoe lang de opleiding tot boswachter duurt en wat de opleidingseisen zijn, inclusief vooropleiding?
De opleidingseisen voor boswachters zijn MBO niveau 3 Bos- en Natuurbeheer of MBO niveau 4 Bos- en Natuurbeheer. Beide vooropleidingen duren drie jaar. Eenmaal in dienst als boswachter wordt de vooropleiding permanent aangevuld met diverse vaktrainingen, afhankelijk van de werkzaamheden. Te denken valt aan trainingen op het gebied van beheer, ecologie of omgaan met vrijwilligers.
Kunt u aangeven wat de opleidingsduur van een jachtakte in de regel is en hoe lang in het geval van prinses Amalia? Zijn er vooropleidingseisen?
Er is geen vastgestelde opleidingsduur voor het behalen van het jachtexamen. De kandidaten voor het jachtexamen volgen de cursus Jacht en Faunabeheer ter voorbereiding op het wettelijk erkende examen, dat wordt afgenomen door de Stichting Jachtexamens. De exameneisen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming (art 3.28), het Besluit natuurbescherming (art 3.18 art 3.9–3.11) en de Regeling natuurbescherming (art 3.9–3.11). Er zijn geen verplichte vooropleidingseisen.
Ik kan geen uitspaak doen over individuele examens.
Deelt u de mening dat het diffamerend is in de richting van boswachters als een jachtaktehouder met een staatsrechtelijke voorbeeldfunctie beweert dat jachtaktehouders meer van de natuur weten dan boswachters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het behalen van het jachtdiploma is een intensief proces, waarna men geacht wordt een uitgebreide kennis te hebben van de ecologie. Met de uitspraak dat men dan meer weet dan een boswachter wordt in spreektaal tot uitdrukking gebracht dat het examen geen sinecure is.
Klopt het dat prinses Amalia haar jachtakte heeft behaald omdat de Koning heeft aangegeven dit van belang te vinden, omdat prinses Amalia «later het Kroondomein» zal overnemen? Zo ja, klopt het dat het beheer van het Kroondomein niet direct in handen van de Koning ligt, noch van prinses Amalia zal komen? Zo ja, deelt u het inzicht dat prinses Amalia voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein geen jachtakte nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, prinses Amalia heeft niet een jachtakte, maar het jachtdiploma gehaald. In het boek wordt inderdaad gesteld dat de Koning heeft gezegd het van belang te vinden dat de kroonprinses zich voorbereidt op het op termijn overnemen van het Kroondomein. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het Kroondomein is aan de Kroondrager, die dit in de dagelijkse praktijk aan de rentmeester van Kroondomein het Loo toevertrouwt. Voor het aansturen van het beheer van het Kroondomein is een jachtakte niet noodzakelijk. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Is er enig verband tussen de voorgenomen aanvraag tot subsidie voor het Kroondomein en de opmerking van prinses Amalia dat ze haar jachtakte is gaan halen op verzoek van de Koning en het feit dat ze op termijn «het Kroondomein zal gaan overnemen» en «niet zomaar een beetje kan gaan jagen»? Zo nee, ziet u een verband tussen het behalen van een jachtakte door de kroonprinses en beheer van het Kroondomein? Zo ja, welk?
Nee, er is geen verband tussen de subsidieaanvraag en de jachtakte en evenmin tussen de jachtakte en het beheer van het Kroondomein. Voor het beheer van het Kroondomein is het bezit van een jachtakte geen wettelijk vereiste. Het oordeel of een jachtakte om andere redenen noodzakelijk of wenselijk is, is aan de Kroondrager en de kroonprinses.
Kunt u deze vraag één voor één beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Ja.
Het komende staatsbezoek van de Koning aan Noorwegen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u en is de Koning bekend met het feit dat Noorwegen dit jaar 575 walvissen heeft gedood, meer dan alle andere walvisjagende landen?1
Ja, dit aantal is bekend en ook dat dit hoger is dan de aantallen die door de andere commercieel jagende landen (Japan en IJsland) zijn gevangen.
Bent u en is de Koning bekend met de conclusie van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat levende walvissen bijdragen aan het tegengaan van de klimaatcrisis, vanwege de opslag van CO2 in hun lichaam?2
Ja.
Bent u en is de Koning bekend met de verwachting van het IMF dat als de walvispopulatie zich herstelt tot het niveau van vóór de industriële jacht op walvissen, deze dieren jaarlijks 1,7 miljard ton CO2 kunnen opvangen en vastleggen, en daarmee een significante bijdrage leveren aan het tegengaan van de klimaatcrisis?3
Ja.
Zal de Koning tijdens de gesprekken, die volgens de website van het Koninklijk Huis onder meer zullen gaan over de klimaatcrisis en het duurzaam beheer van zeeën, ook de schadelijke gevolgen van de walvisjacht met betrekking tot de klimaatcrisis benoemen?4 5
Dit specifieke punt is niet besproken, maar zal worden meegenomen in de inzet die Nederland pleegt binnen de International Whaling Commission (IWC).
Zal de Koning tijdens het komende staatsbezoek Noorwegen aanspreken op de walvisvangst en zal hij Noorwegen verzoeken om de walvisjacht te staken? Zo nee, waarom niet?
Dit onderwerp is niet aangekaart door de Koning tijdens het staatsbezoek, maar wel door andere leden van de delegatie. Hierbij is het Nederlandse standpunt besproken dat, in lijn met het EU-standpunt, bescherming van alle walvisachtigen nastreeft en een ban op de commerciële walvisjacht bepleit. Overigens heeft ook de Minister-President dit overgebracht tijdens een telefoongesprek met de Noorse Minister-President op 9 november jongstleden.
De interpretatie van de grondwettelijke bepalingen inzake het erfelijk koningschap, met name de artikelen 24 en 25. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van kamerleden van de VVD (2021Z16178) en de PvdA (2021Z16100) waarin u stelt «dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht.»? Onderkent de regering dat juist de indiending van een toestemmingwet zélf die fundamentele spanning oproept met het gesloten systeem van erfopvolging en op die manier «de staatkundig gewenste zekerheid omtrent de erfopvolging» frustreert?
Het doel van de artikelen 24 en verder van de Grondwet is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap van rechtswege overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging. Een belangrijk onderdeel van deze grondwettelijke regeling is artikel 28 van de Grondwet. Op grond van dat artikel doet de Koning die een huwelijk aangaat buiten bij de wet verleende toestemming, daardoor afstand van het koningschap en is iemand die het koningschap van de Koning kan beërven en een zodanig huwelijk aangaat – met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen – van de erfopvolging uitgesloten. Of er wel of niet een toestemmingswet tot stand gekomen is, is uiteindelijk een objectief waarneembaar gegeven. De totstandkoming zelf kent uiteraard een subjectief element.
De Grondwet laat het immers aan de wetgever om in een voorkomend geval de afweging te maken of toestemming wordt verleend en laat het aan de wetgevende organen om te bepalen welke overwegingen daarbij worden betrokken. In antwoord op de eerder gestelde vragen heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht. Als gezegd is het in een concreet geval aan zowel de regering als de beide Kamers, als wetgever, om een besluit te nemen over de toestemming.
Hoe geeft de regering zich rekenschap van het feit dat bij de behandeling van de «Wet openstelling huwelijk» Staatssecretaris van Justitie Job Cohen namens het kabinet nadrukkelijk stelde «...dat bij een koninklijk huwelijk, gelet op het erfelijk koningschap, het kunnen krijgen van kinderen een essentieel element is van het huwelijk»? Waarom zou dit standpunt over essentiële elementen van huwelijk en erfopvolging nadien wezenlijk anders zijn?
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen Wet openstelling huwelijk voor paren van gelijk geslacht en Wet adoptie door personen van hetzelfde geslacht naar aanleiding van vragen uit die Kamer gesteld dat het begrip huwelijk in de Grondwet wordt gebezigd in de betekenis van een huwelijk tussen personen van verschillend geslacht, vanwege de band tussen huwelijk en geboorte en het erfelijk karakter van het koningschap. De slotconclusie van de Staatssecretaris bij de mondelinge behandeling van de wetsvoorstellen in de Eerste Kamer was uiteindelijk evenwel minder stellig. De Staatssecretaris concludeerde hier dat de precieze gevolgen van het aangaan van een huwelijk met iemand van gelijk geslacht door een erfopvolger niet precies te overzien zijn (Handelingen I 2000/2001, nr. 15, p. 671).
Sinds de behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen is het familierecht gewijzigd. Zoals in de antwoorden op de eerder gestelde vragen reeds is opgemerkt, biedt het moderne familierecht veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en beide Kamers zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Kan de regering bevestigen dat de opvatting van het toenmalige kabinet ook werd onderschreven door erkende deskundigen op het gebied van het constitutioneel recht en de Raad van State?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt, speelde de discussie zich af tijdens de parlementaire behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen. De Raad van State is hierover destijds niet opnieuw gehoord. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt evenmin dat hierover advies is ingewonnen van anderen.
Waarom meent u nu dat met een verwijzing naar een eventueel debat over een toestemmingswet volstaan kan worden, terwijl de grondwetgever nog niet uitging van het bestaan van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en het kabinet bij invoering van de mogelijkheid van dit huwelijk duidelijk de beperkingen aangaf als het gaat om het erfelijk koningschap? Is het de koninklijke weg om inbreuken op een eeuwenoude constitutionele traditie op deze manier af te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is opgemerkt, laat de Grondwet het aan de wetgever om de afweging te maken of toestemming wordt verleend voor een huwelijk van de Koning of een mogelijke troonopvolger. Met de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt niet vooruitgelopen op de inhoudelijke afweging die de wetgever in een voorkomend geval zal maken, maar wordt het standpunt van dit kabinet verwoord met betrekking tot de vraag of een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Onderschrijft de regering dat een geheel andere uitleg van de Grondwet dan die van de Grondwetgever op een cruciaal punt als de erfopvolging van het staatshoofd, meer en nadere onderbouwing behoeft dan slechts in de beantwoording van schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer? Welke adviezen liggen eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Het boek ‘Amalia, de plicht roept’ van Peter Rehwinkel. |
|
Rudmer Heerema (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het boek «Amalia, de plicht roept» van Peter Rehwinkel waarin de hypothese wordt besproken dat Prinses Amalia de troon zal moeten opgeven als zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht?1
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Klopt het dat een troonopvolger afstand moet doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en is dat nog steeds het standpunt van de regering? Vindt u dat dit past bij de normen en waarden van Nederland anno 2021? In hoeverre wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat een troonopvolger zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht? In hoeverre komen kinderen die voortkomen uit een huwelijk tussen een troonopvolger en een partner van hetzelfde geslacht in aanmerking voor het koningschap?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Nederlandse troonopvolger ook zou moeten kunnen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht en dientengevolge niet uitgesloten zou moeten worden van het koningschap? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zorgen dat deze vragen voor de behandeling van de begroting van de Koning beantwoord worden?
Ja.
De problemen rondom Paleis Soestdijk |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe kan het dat de plannen van de koper van Paleis Soestdijk zo ingrijpend gewijzigd zijn na de verkoop en dit niet in de voorwaarden bij de verkoop is opgenomen?1
De koper heeft – zoals gebruikelijk is bij een verkoopprocedure – het plan na de overdracht verder uitgewerkt. De koper heeft het Rijksvastgoedbedrijf in 2019 verzocht in te stemmen met een aantal niet ingrijpende planoptimalisaties. Deze instemming moest de koper vragen op basis van bepalingen in de koopovereenkomst en de leveringsakte waarin is geregeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de eerste vijftien jaar na overdracht onder meer in moet stemmen met voorgestelde wijzigingen of (gedeeltelijke) verkoop. Doel van deze bepalingen was om te borgen dat de koper na de overdracht niet een geheel ander planconcept uit zou werken of zou overgaan tot verkoop van het paleis en landgoed in kleinere eenheden. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de voorgestelde wijzigingen goedgekeurd omdat het van oordeel was dat het ging om uitwerkingen/optimalisaties die binnen het voorgestelde concept pasten zoals dat door de koper in de verkoopprocedure was ingediend.
Daarna is er nog sprake geweest van een beperkt aantal aanpassingen. De laatste aanpassingen die zijn aangebracht in het plan hebben plaatsgevonden in het kader van de procedure voor het bestemmingsplan. Dit betreft de bestuurlijke afwikkeling van het plan die plaatsvindt in samenspraak tussen de koper en de gemeente. De aanpassingen die in het kader van de bestemmingsplanprocedure hebben plaatsgevonden zijn doorgevoerd ter vergroting van het draagvlak in de omgeving, met name ten aanzien van het woningbouwprogramma.
In het oorspronkelijke plan ging het om 65 grondgebonden woningen op een oppervlakte van 6,1 hectare en in het Ontwerp Bestemmingsplan dat nu voorligt gaat het om 98 appartementen op een kleinere oppervlakte, namelijk 2,9 hectare. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in september van dit jaar behandeld door de gemeenteraad van Baarn.
Kan de koop worden teruggedraaid omdat er weinig van de oorspronkelijke plannen over is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de koop kan niet worden teruggedraaid. Een uitgebreide en zorgvuldige verkoopprocedure is in concurrentie doorlopen. In die procedure is in drie fasen een partij geselecteerd waaraan vervolgens is verkocht en geleverd.
Vindt u het wenselijk dat er met gemeenschapsgeld nu een gat in de begroting moet worden opgelost?
Het betreft een gat in de begroting van de koper. De koper is ervoor verantwoordelijk om het verkochte voor eigen rekening en risico te herontwikkelen en te (doen) exploiteren. Dit blijkt ook uit de procedurebeschrijving voor de verkoop. In die procedurebeschrijving is expliciet aangegeven dat het Rijksvastgoedbedrijf geen financiële bijdrage zal leveren om een door een partij opgesteld projectplan financieel sluitend te krijgen.
Bent u het eens dat, indien het toch gemeenschapsgeld gaat kosten, er ook democratisch besloten moet worden wat de bestemming van het Paleis wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u terug op de verkoop en procedure van het Paleis? Vindt u dat het Rijksvastgoedbedrijf hier juist heeft gehandeld? Zo ja, waarom?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer en provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.
De subsidie aan de Koning voor het beheer van het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (SVNL Gelderland 2016) stelt dat alleen subsidie wordt gegeven aan een natuurlijke rechtspersoon (via eigendom of erfpacht)?
Op grond van art. 2.1 van de SVNL Gelderland 2016 komen de volgende categorieën aanvrager in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer:
Kunt u aangeven wie privaatrechtelijk de eigenaar is van het Kroondomein? Klopt het dat voor het beheer van het Kroondomein geen subsidie kan worden aangevraagd indien de Staat eigenaar is?
In de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina zijn regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstuk 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager, waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Klopt het dat een formele subsidieaanvraag (volgens het gebruikelijke format) ontbreekt in de aangeleverde stukken? Zo ja, bent u bereid de aanvraag alsnog aan de Kamer te zenden? Zo nee, hoe kan een subsidie worden toegekend zonder deugdelijke aanvraag?
Op grond van de Kaderwet EZ-subsidies gold geen format voor de aanvraag van deze subsidie. De subsidierelatie met het Kroondomein is vormgegeven via de «Overeenkomst tussen Ministerie van Economische Zaken en Kroondomein het Loo» en de bijbehorende bijlagen (documenten 1, 2 en 3 van de bijlagen bij Kamerstuk 35 570 I, nr. 14).
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, laat artikel 4:4 van de Awb de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidie-verstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede.
Klopt het dat de Koning niet als vruchtdrager van het Kroondomein beschouwd kan worden, omdat het recht van vruchtgebruik niet is vastgelegd in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het vruchtgebruik is vastgelegd in de schenkingsakte en in de Wet op het Kroondomein.
Beaamt u dat volgens de geldende voorschriften een natuurbeheerder die overheidssubsidie ontvangt, het gebied 358 dagen per jaar moet openstellen en dat maximaal 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer gedurende het jaar mag worden afgeschermd?
Dit geldt ingeval subsidie wordt verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016. In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is de onderhavige subsidie niet verleend op grond van de SVNL Gelderland 2016, maar op grond van de Kaderwet EZ-subsidies.
Beaamt u dat er een uitzondering is gemaakt voor de Koning met betrekking tot de openingsstellingsvereiste van de subsidieverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat deze uitzondering is gegeven met het oog op de «Koninklijke jacht»?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is gezegd, is er geen sprake van een ontheffing of uitzondering. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Vormt het beschermen van de «Koninklijke jacht» een belang dat bij het verlenen van de subsidie grondslag kan vormen voor het treffen van een speciale regeling? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, is er geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Beaamt u dat het Kroondomein negen maanden per jaar volledig is opengesteld voor het publiek en dat dit de veiligheid van de Koning kennelijk niet in gevaar brengt?
Een groot deel van het Kroondomein is inderdaad een kleine negen maanden per jaar volledig opengesteld tussen zonsopkomst en -ondergang met uitzondering van de rustgebieden voor het wild. Circa 1.300 hectare is jaarrond open. Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Klopt het dat de Koning regelmatig het Kroondomein bezoekt terwijl het opengesteld is voor publiek? Zo ja, beaamt u dat de veiligheid van de Koning ook dan voldoende gewaarborgd blijft?
Over veiligheidsmaatregelen die getroffen worden ter bescherming van de Koning doe ik geen uitspraken.
Op basis van welke wettelijk onderbouwde argumenten mag het Kroondomein drie maanden afgesloten zijn, wetende dat de veiligheid in de overige negen maanden gedurende openstelling gegarandeerd kan worden? Om welke reden zou de veiligheid tussen 15 september en 25 december niet gegarandeerd kunnen worden?
De Staatssecretaris van EZ heeft, op basis van de Kaderwet EZ-subsidies, de subsidievoorwaarden bepaald op basis van het met de subsidie te bereiken doel – namelijk natuurbeheer – en de daarbij aan de orde zijnde andere belangen. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zoals in de beschikking van de subsidie is aangegeven, houdt dit verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning.
Onderschrijft u dat het afschermen van het Kroondomein niet geschiedt om reden van de veiligheid van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke wettelijk beschermde belangen kunnen dan rechtvaardigen dat een deel van het Kroondomein voor drie maanden wordt afgesloten en hoe verhoudt zich dit tot de behandeling van andere grondbezitters/gebruikers?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen 5 en 10.
Is in het kader van de subsidieverlening besloten de Tweede en Eerste Kamer daarover niet te informeren omdat dit voor «politieke en/of maatschappelijke ophef kan zorgen, omdat dan zichtbaar wordt dat er subsidie wordt verstrekt aan Kroondomein het Loo»?1
Nee. De Tweede en Eerste Kamer zijn meermaals geïnformeerd over het Kroondomein en de subsidieverlening. Zo is ook in de antwoorden op Kamervragen uit 2007 (Antwoord op Kamervragen van het lid Ouwehand, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718) de Kamer al geïnformeerd over de financiële verantwoording inzake het Kroondomein, waaronder de verstrekte subsidies door het Ministerie van LNV.
De subsidie is als post opgenomen op de begroting van het verantwoordelijke departement, heden LNV, en is daarmee zichtbaar voor het parlement. De geciteerde passage is onderdeel van een verkenning geweest, nadat er forse veranderingen in de subsidiering van natuur hadden plaatsgevonden. Deze persoonlijke beleidsopvatting heeft geen betekenis gehad voor het verdere proces.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is de democratische controle van het parlement op deze wijze te belemmeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft deze belemmering van de parlementaire controle dan toch kunnen plaatsvinden?
Subsidie voor het beheer van Kroondomein het Loo is al decennia op de begroting van de verantwoordelijke departementen te vinden. Ook is in 2007 in een brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer de subsidie uitgebreid besproken (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 718)
Bent u bereid om de Koning te verzoeken de miljoenensubsidie terug te betalen, aangezien de Koning deze subsidie ten onrechte heeft ontvangen, immers zonder wettelijke grondslag en in strijd met het gelijkheidsbeginsel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op antwoord van eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3390) geantwoord heb, is de natuurbeheersubsidie rechtmatig en zorgvuldig verstrekt en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Heeft u een verklaring waarom de stukken met betrekking tot de subsidieverlening niet zoals gevraagd voor 1 maart naar de Kamer gezonden zijn en voor het feit dat in de pers gesproken is over onenigheid in het kabinet over het al dan niet openbaar maken van de stukken?2
Zoals in de begeleidende brief bij de gedeelde stukken (Kamerstuk 35 570 I, nr. 14) is vermeld, moet op grond van de grondwetsgeschiedenis en de staatsrechtelijke praktijk het belang dat is gemoeid met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning, dat mede wordt beschermd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet, worden gerekend tot het belang van de staat. Hierom is een zorgvuldig proces van beoordeling van alle stukken, waarin dit mogelijkerwijs aan de orde zou kunnen zijn, noodzakelijk geweest, ook in het licht van het belang dat in de motie-Wassenberg wordt gehecht aan verstrekking van specifiek de onderliggende stukken bij de huidige subsidiebeschikking. Gelet op het feit dat hier sprake is van een subsidie voor natuur- en landschapsbeheer, en de daarop betrekking hebbende onderliggende stukken van het Kroondomein bij inhoudelijke beoordeling ook uitsluitend op deze subsidieverlening betrekking hebben, was de uitkomst van dit proces dat deze stukken kunnen worden verstrekt.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, bij voorkeur vóór 17 maart?
Ja, maar niet voor 17 maart.
De afgebroken vakantiereis van leden van het Koninklijk Huis naar Griekenland |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht Koning op vakantie in Griekenland: «Hij voelt de sfeer in Nederland niet goed aan»?1
Ja
Wat gaat u (anders) doen om een nieuw incident zoals dit te voorkomen?
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik, zoals verwoord in mijn brief van 18 oktober (Kamerstuk 35 570-I, nr. 9) en in antwoorden op de Kamervragen van 21 oktober van het lid Van Raak en van het lid Klaver (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 409 en 410), een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Wat wist vicepremier De Jonge, die als uw vervanger optrad bij de persconferentie van 16 oktober, vóór aanvang van deze persconferentie over de (mogelijke) vakantie van de Koning? Als dit bij de voorbereiding aan de orde is geweest zoals u schrijft, waarom ontkende hij dan bekend te zijn met de reisplannen van de Koning?
De Vice-Minister-President heeft, zoals ik heb uiteengezet in mijn brief van 18 oktober en in antwoord op de Kamervragen van 21 oktober, tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Was de Rijksvoorlichtingsdienst voor aanvang van de persconferentie op 16 oktober op de hoogte van de vakantie of een mogelijke vakantie van de Koning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom werd dit dan ontkend?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat voorlichting vanuit de overheid geen zoekplaatje voor journalisten dient te zijn?
Kent u het handboek «Uitgangspunten overheidscommunicatie»?2 Zo ja, kent u ook de specifieke passage dat er niet alleen juiste en voldoende informatie moet worden verstrekt, maar ook dat het onjuist vermelden, weglaten of overaccentueren van feiten en argumenten nimmer is toegestaan?
Deelt u de mening dat er, in deze specifieke casus van de vliegvakantie van de Koning naar Griekenland in de herfstvakantie, niet is gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo ja, waarom is er niet gecommuniceerd volgens de handleiding? Zo nee, kunt u toelichten waarom u vindt dat er conform handleiding is gecommuniceerd?
Kent u de voorlichting van de Raad van State ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het Koninklijk Huis waarin de Raad onder andere stelt dat: «De ministers zijn niet aanspreekbaar op privégedragingen, maar zijn op grond van hun verantwoordelijkheid ingevolge artikel 42, tweede lid, iuncto artikel 68 van de Grondwet, wel gehouden aan te geven waarom het naar hun oordeel om een privégedraging gaat»?3
Waarom bent u van mening dat het achterblijven van twee leden van het Koninklijk Huis, waaronder de vermoedelijke erfopvolger, in Griekenland een privézaak is, terwijl dat voor de Koning niet het geval was?
Deelt u de mening dat uw keuze om niet meteen ook open te communiceren over het feit dat twee leden van het Koninklijk Huis nog enkele dagen achterbleven in Griekenland, terwijl dit wel bij u bekend was, een ongelukkige was aangezien deze nog jonge leden nu onnodig onderwerp van discussie werden? Zo nee, waarom niet?
De vakantie van de Koning |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Was u op de hoogte van de vakantie van de Koning?1
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning omvat, zoals ik ook heb gezegd in mijn brief van 18 oktober, de bescherming van de eenheid van de Kroon. Dit betekent dat geen informatie kan worden verstrekt over contacten van politieke en/of ambtelijke aard die betrekking hebben op hetgeen zich binnen de Kroon voltrekt, maar wel dat verantwoording wordt afgelegd door de Minister, in dit geval de Minister-President. Deze verantwoording heeft betrekking op de voorgenomen vakantie en de terugkeer.
In het algemeen behoren reizen naar het buitenland van de Koning die geen onderdeel uitmaken van zijn publieke functie, tot zijn persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Ten aanzien van artikel 41 Grondwet geldt daarbij het voorbehoud dat het openbaar belang in acht wordt genomen. De Minister-President beoordeelt of dit het geval is en verstrekt informatie indien het openbaar belang aan de orde is.
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Als het antwoord op vraag 1 «ja» is, waarom hebt u geen bezwaar gemaakt tegen deze reis?
Zie antwoord vraag 1.
Als het antwoord op vraag 1 «nee» is, is de Koning dan zonder overleg met u op reis gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom was de vicepremier niet op de hoogte?
De Vice-Minister-President heeft tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Waarom was de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) niet op de hoogte?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 4.
Wie heeft besloten dat de Koning terug moest keren van deze buitenlandse vakantie?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Kunt u dat besluit delen met de Kamer?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Wat zijn staatsrechtelijk de gevolgen als de Koning zonder overleg met de Minister-President de geloofwaardigheid van het beleid ondermijnt?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Op welke dag en op welke tijd bent u op de hoogte gebracht van het voornemen van de Koning om af te reizen naar Griekenland?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
Sluit u uit dat u na het vertrek van het regeringsvliegtuig verantwoordelijkheid hebt genomen voor deze keuze van de Koning en in het geval van deze reis sprake is van ministeriële verantwoordelijkheid met terugwerkende kracht?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 1 tot en met 3.
De vraag dat de Koning voor de herfstvakantie naar Griekenland is afgereisd |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de Koning voor de herfstvakantie naar Griekenland is afgereisd?
Z.M. de Koning is teruggekeerd van zijn voorgenomen vakantie in Griekenland.
Deelt u de mening dat deze vakantiereis een verkeerd signaal aan de Nederlandse bevolking is, nu de overheid aan de bevolking vraagt om zoveel mogelijk thuis te blijven en af te zien van allerlei dingen waar zij naar uitgekeken hebben? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorgenomen vakantie van de Koning heb ik, zoals verwoord in mijn brief van 18 oktober, een verkeerde inschatting gemaakt. Ik heb te laat beseft, zeker na de persconferentie van dinsdagavond 13 oktober jl., dat de voorgenomen vakantie, die paste binnen de voorschriften, niet langer te rijmen was met de oplopende besmettingen en de aangescherpte maatregelen. Dit had mij eerder aanleiding moeten geven tot heroverweging van de voorgenomen vakantie.
Is deze vakantiereis met u afgestemd? Zo ja, heeft u het de Koning afgeraden? Zo nee, waarom niet?
De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning omvat de bescherming van de eenheid van de Kroon. Dit betekent dat geen informatie kan worden verstrekt over contacten van politieke en/of ambtelijke aard die betrekking hebben op hetgeen zich binnen de Kroon voltrekt, maar wel dat verantwoording wordt afgelegd door de Minister, in dit geval de Minister-President. Deze verantwoording heeft betrekking op de voorgenomen vakantie en de terugkeer.
In het algemeen behoren reizen naar het buitenland van de Koning die geen onderdeel uitmaken van zijn publieke functie, tot zijn persoonlijke levenssfeer die wordt gewaarborgd door de artikelen 10 en 41 van de Grondwet. Ten aanzien van artikel 41 Grondwet geldt daarbij het voorbehoud dat het openbaar belang in acht wordt genomen. De Minister-President beoordeelt of dit het geval is en verstrekt informatie indien het openbaar belang aan de orde is.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Was de vice Minister-President tijdens het geven van de wekelijkse persconferentie op de hoogte van de vakantie van de Koning? Zo ja, waarom zei hij dat hem over een vakantie niets bekend was? Zo nee, waarom niet?
De Vice-Minister-President heeft tijdens de persconferentie op 16 oktober desgevraagd geantwoord dat hij er niet bekend mee was of de Koning op vakantie ging. Ik had hem hierover tevoren, conform de bij dit onderwerp gebruikelijke werkwijze, niet geïnformeerd. Tijdens de voorbereiding van de persconferentie is de mogelijke vakantie kort aan de orde geweest naar aanleiding van een tweet. Deze tweet leidde tot navraag en nader beraad dat voor de persconferentie geen duidelijkheid had opgeleverd waardoor toen niet duidelijk was of de Koning op vakantie ging of niet.
Kunt u deze vragen één voor één voor maandag 12.00 uur beantwoorden?
Ja. Zie hiervoor de antwoorden hierboven, die ik zo spoedig mogelijk na ontvangst van de vragen heb opgesteld.
Het bericht ‘Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek’ |
|
Salima Belhaj (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Paleis Noordeinde deze zomer niet open voor publiek»?1
Ja.
Waarom zouden paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen niet kunnen leren van hoe musea sinds 1 juni opereren en alsnog hun deuren kunnen openen voor publiek?
Paleis Noordeinde is een van de drie paleizen die op grond van artikel 4 van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis aan de Koning tot gebruik ter beschikking worden gesteld. Het paleis fungeert als werkpaleis van de Koning. De toegang tot de paleizen is een aangelegenheid waarvoor artikel 41 van de Grondwet geldt: de Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn huis in. Hierbij worden alle relevante overwegingen betrokken, in het bijzonder de maatregelen die gelden ter voorkoming van de verspreiding van het coronavirus (COVID-19).
De Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst koninklijk huis (Koninklijke Verzamelingen) werken overigens op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling, die voor 2020 was voorzien. Het paleiscomplex is het gehele jaar ook virtueel te «bezoeken» via Google Street View.
Deelt u de observatie dat de gangen van menig museum smaller zijn en de trappen en overige zalen minder ruim dan die op paleis Noordeinde? Hoe beoordeelt u dit argument dat de Koninklijke Verzamelingen aandraagt om de deuren deze zomer gesloten te houden voor publiek?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat paleis Noordeinde en de Koninklijke Stallen altijd al werken met een beperkt aantal toegangskaartjes over een beperkt aantal dagen binnen bepaalde tijdslots?
Ja.
Kunt u reflecteren op de gedachte dat de bezoekersaantallen gewoon gehandhaafd kunnen worden, en er tevens recht gedaan kan worden aan de coronamaatregelen, als het paleis en de stallen juist méér dagen worden opengesteld en bezoekers worden verdeeld over die dagen?
Het is, gelet op het bovenstaande in antwoord op de vragen 2 en 3, niet aan de orde om te reflecteren op alternatieve wijzen van openstelling van de paleizen.
Bent u bereid met de Koninklijke Verzamelingen in overleg te treden en een dergelijk scenario uit te werken, opdat bezoekers deze zomer voor het eerst in twee jaar het paleis en de stallen weer kunnen bezoeken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb toegelicht werken de Rijksvoorlichtingsdienst en de Dienst Koninklijk Huis (Koninklijke Verzamelingen) op dit moment een (online) alternatief uit voor de openstelling die voor 2020 was voorzien. Overigens wijs ik er op dat in de zomer van 2019 het paleis Noordeinde en de Koninklijke stallen opengesteld zijn, zij het dat deze openstelling gedurende één weekend kwam te vervallen na het overlijden van Prinses Christina op 16 augustus 2019.
Het bericht dat de Koning ten onrechte subsidie ontvangt voor Kroondomein het Loo |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat een subsidieverlening op grond van analoge toepassing van de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer Gelderland 2016 plaatsvindt, zoals vernoemd in de overweging bij het subsidiebesluit van 30 mei 2016?1
De subsidieverlening heeft plaatsgevonden op grond van de Kaderwet EZ-subsidies (thans: de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies). De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door zo veel mogelijk analoge toepassing van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (hierna: SVNL Gelderland 2016).
Is de subsidie die bij besluit van 30 mei 2016 aan het Kroondomein is verleend, gegrond op een voor een aanvraag bestemd formulier? Zo ja, kunt u dit stuk aan de Kamer toezenden?
Nee. Artikel 4:4 van de Awb laat de afweging om een aanvraagformulier op te stellen aan het bestuursorgaan. Het ging in deze om één enkele subsidieverstrekking voor zowel natuurbeheer als agrarisch natuurbeheer en een apart aanvraagformulier daarvoor lag niet in de rede. De subsidieverstrekking is zorgvuldig getoetst en afgehandeld.
De subsidiebeschikking heb ik u wel toegestuurd in antwoord op de twee eerdere series Kamervragen van het lid Wassenberg en de leden Sneller en De Groot.
Is met de subsidietoekenning aan het Kroondomein eenzelfde algemeen belang gediend als het belang dat gedeputeerde staten bij toepassing van die verordening moeten dienen?
Ja, beide dienen om een natuurgebied duurzaam te beheren en in stand te houden.
Welk algemeen belang wordt beschermd door het bepaalde in artikel 2.9, eerste onder d van die verordening, waarin is voorgeschreven dat het natuurterrein gedurende 358 dagen moet zijn opengesteld voor het publiek?
In de Gelderse regeling wordt met deze bepaling een secundair belang van de regeling gediend, namelijk het mogelijk maken van recreatie, zonder dat deze het primaire doel van natuurbehoud in het geding brengt.
Bevat die verordening een bepaling die het mogelijk maakt om ontheffing te verlenen van de subsidieverplichtingen die in artikel 2.9 van die verordening zijn geformuleerd?
Nee; de provincie Gelderland geeft aan dat de SVNL Gelderland 2016 geen mogelijkheid kent om ontheffing te verlenen van de subsidieverplichtingen van artikel 2.9.
In hoeveel van de gevallen waarin met toepassing van de verordening subsidie is verleend, is ontheffing verleend van de verplichting tot openstelling gedurende 358 dagen per jaar?
De SVNL Gelderland 2016 kent deze mogelijkheid niet. De provincie Gelderland meldt dat deze ontheffing dus ook niet verleend is.
In hoeveel van de gevallen waarin met toepassing van de verordening subsidie is verleend, is ontheffing verleend van de regel dat afsluiting van het natuurterrein in verband met bescherming van de persoonlijke levenssfeer beperkt dient te blijven tot maximaal één hectare?
De provincie Gelderland geeft aan dat een natuurbeheerder die subsidie ontvangt op grond van de SVNL Gelderland 2016, verplicht is het natuurterrein ten minste 358 dagen per jaar open en toegankelijk te houden voor het publiek. Voor de noodzakelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer geldt een vrijstelling van de openstellingsplicht tot maximaal 1 hectare. De SVNL Gelderland 2016 kent niet de mogelijkheid tot ontheffing van deze regel.
Op grond waarvan is bij de subsidieverlening aan het Kroondomein een ontheffing verleend zoals bedoeld in de twee voorgaande vragen?
Er is geen ontheffing verleend. De subsidie aan het Kroondomein volgt op het punt van de openstelling de SVNL Gelderland 2016 niet. Zie ook mijn antwoorden op eerdere vragen van het lid Wassenberg en de leden Sneller en de Groot.
Vindt er in gebieden waarvoor subsidie verleend is op grond van die subsidieverordening afschot plaats van dieren? Zo ja, om hoeveel gesubsidieerde natuurterreinen gaat dat?
Er is geen verband tussen het al dan niet verlenen van subsidie en het beheren van populaties.
Verschillen die natuurgebieden van het Kroondomein? Zo ja, in welk opzicht en hoeveel van die natuurgebieden staan niet 358 dagen open voor het publiek?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u het meest recente faunabeheerplan van het Kroondomein delen met de Kamer?
Het faunabeheerplan 2016–2020 is openbaar en staat op de website van het Kroondomein: www.kroondomeinhetloo.nl.
Kunt u aangeven of de Raad van Beheer van het Kroondomein onafhankelijk toezicht uitoefent? Zo ja, waarop?
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet op het Kroondomein houdt de Raad toezicht op het beheer van het domein. De Kroondrager geeft voorschriften omtrent de samenstelling en de taak van de Raad.
Op welke wijze is de benoeming van de leden van de Raad van Beheer van het Kroondomein tot stand gekomen en uit welke leden bestaat de Raad?
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet op het Kroondomein worden leden van de Raad van Beheer voor het Kroondomein benoemd en ontslagen door de Kroondrager. De samenstelling van de Raad wordt bijgehouden in de Staatsalmanak en bestaat momenteel uit de volgende leden: jhr. mr. H.W.L. de Beaufort (voorzitter); Z.H. Prins Floris van Oranje-Nassau Van Vollenhoven; dr. ir. H.H. Bartelink; jhr. drs. J.H.W. Loudon; mr. drs. G.H.O. van Maanen; prof. dr. ir. G.M.J. Mohren.
Indien de Raad van Beheer van het Kroondomein haar toezichtstaak niet naar behoren vervult, kan de regering dan ingrijpen?
Nee, de leden van de Raad van Beheer leggen, gelet op hetgeen ik hierboven heb opgemerkt in antwoord op de vragen 12 en 13, verantwoording af aan de Kroondrager.
Is het een taak van de Raad van Beheer van het Kroondomein om voorlichting te geven over het beheer van het Kroondomein en om vragen over het beheer te beantwoorden?
Nee. De Raad houdt conform haar wettelijke taak toezicht op het beheer van het domein.
Heeft de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) een taak op het gebied van voorlichting ten behoeve van (het kantoor van) de Rentmeester? Zo ja, waarom en acht u het dan juist dat de RVD op zijn beurt weer verwijst naar de Rentmeester?
De Rijksvoorlichtingsdienst is belast met het geven van voorlichting over het Koninklijk Huis, zoals geregeld in het koninklijk besluit van 13 december 1965 (Stb. 1965, 554) en het ministerieel besluit van 21 december 1965 (Stb. 1965, 554) en kan in die hoedanigheid bevraagd worden over het Kroondomein. De Rijksvoorlichtingsdienst verwijst niet actief naar de Rentmeester anders dan naar openbaar toegankelijke informatie uitgegeven door de Rentmeester zoals het Faunabeheerplan Kroondomein Het Loo 2016–2020 (te verkrijgen via www.kroondomeinhetloo.nl).
Op welke wijze heeft u de toezegging om de Kamer op een later moment te informeren over de gronden waarop de ontheffing voor het Kroondomein is verleend (in 2018 gedaan tijdens de behandeling van de begroting van de Koning) gestand gedaan? Indien dit niet is gebeurd, bent u bereid om een nadere en gedetailleerde invulling te geven aan de gedane toezegging?2
In het genoemde debat heeft de Minister-President in reactie op de vraag op welke uitzondering die subsidie wordt verleend in de eerste termijn aangegeven dat hij hier nog op terug zou komen. De Minister-President is hier vervolgens in de tweede termijn en in reactie op de motie Wassenberg op terug gekomen. Hij heeft aldaar gezegd dat de subsidie is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies, en is verleend door toenmalig Staatssecretaris van EZ, met analoge toepassing van de SVNL Gelderland 2016, waarbij de Staatssecretaris heeft besloten gedeeltelijk af te wijken van die verordening. Hiermee is deze toezegging reeds tijdens het debat voldaan.
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer het statuut voor het Kroondomein – inclusief het financieel statuut – is gewijzigd en tot wiens verantwoordelijkheid dat gerekend moet worden? Moet volgens u de subsidieverlening aan de Koning voor democratische controle vatbaar zijn?
Wijziging van wetgeving, waaronder de Wet op het Kroondomein en de Wet op het financieel statuut van het Koninklijk huis, is aan de wetgever. De Wet van 25 juli 1959, regelend de schenkingsovereenkomst, is gewijzigd bij Wet van 16 maart 1971, staatsblad 159, Wet op het Kroondomein. De Wet op het financieel statuut van het Koninklijk huis is, los van een technische aanpassing in 2016, laatstelijk gewijzigd in 2008. De subsidieverlening ten behoeve van natuurbeheer staat los van deze wettelijke regelingen.
Op grond van de geldende wet- en regelgeving is de Minister van LNV bevoegd om bij activiteiten van of namens een lid van het Koninklijk Huis bevoegdheden van gedeputeerde staten of provinciale staten uit te oefenen. Dit is historisch verklaarbaar vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van leden van het Koninklijk huis. Op grond van art. 2 lid 1, onderdeel g, van de Kaderwet EZ-subsidies (zoals die ten tijde van het besluit gold) kon de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken subsidie verstrekken op het gebied van natuurbeheer. Dat is ook de basis om voor het Kroondomein op aanvraag subsidie te verlenen om de terreinen in stand te kunnen houden en de aanwezige natuurwaarden te beschermen of uit te breiden. De bevoegdheid tot verlening van deze subsidie ligt hierom thans bij de Minister van LNV, en de Minister van LNV draagt hiervoor ministeriële verantwoordelijkheid. De Minister-President draagt de algemene ministeriële verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis.
Kunt u alle correspondentie tussen de regering, (vertegenwoordigers van) het koningshuis, de Raad voor het Kroondomein en de Provincie Gelderland delen die betrekking heeft op beheer en subsidie ten behoeve van het kroondomein, van de afgelopen tien jaar?
Correspondentie tussen de regering en het Kroondomein valt, gelet op artikel 41 van de Grondwet, onder de inrichtingsvrijheid en bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Koning. Hierom kan deze niet verstrekt worden.
Op grond van artikel 41 van de Grondwet richt de Koning, met inachtneming van het openbaar belang, zijn huis in. In de ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen van de Koning bij de vervulling van het koningschap ligt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer besloten. Specifiek ten aanzien van deze subsidie draagt de Minister van LNV ministeriële verantwoordelijkheid. De subsidieaanvraag ten behoeve van de subsidie die verleend is in 2016 is zorgvuldig feitelijk onderbouwd en vervolgens getoetst. Daarbij zijn adviezen betrokken van diverse partijen op grond van hun expertise. Aan de provincie Gelderland is gevraagd te toetsen of de aanvraag (ecologisch) past binnen de gebiedsontwikkeling die de provincie ter plaatse beoogt (toetsing aan natuurbeheerplan en provinciale beleidsdoelstellingen). Landschappen NL heeft het natuurbeheer beoordeeld op haar ecologische effectiviteit en Alterra heeft het agrarisch natuurbeheer beoordeeld. Deze adviezen zijn bijgevoegd3. Over de besteding van de subsidie, en over de eerdere subsidies, wordt op de hiervoor gebruikelijke wijze verantwoording afgelegd aan de Minister van LNV.
De vergoedingen van de inrichting van de privévertrekken van paleis Huis ten Bosch |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Koning betaalde niet voor inrichting privévertrekken Huis ten Bosch»?1
Ja.
Kunt u openheid geven over de wijze waarop de vergoedingen van de privévertrekken van Huis ten Bosch zijn verrekend?
Ja. In artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) is bepaald dat ten laste van het Rijk aan de Koning de drie daarin genoemde paleizen tot gebruik ter beschikking worden gesteld. De paleizen zijn rijkseigendom en worden ter beschikking gesteld aan de Koning. Het is de verantwoordelijkheid van de Staat ervoor te zorgen dat deze paleizen gebruiksklaar zijn, afgestemd op het gebruik. Het gaat hierbij om zowel de bouwkundige staat als de stoffering en inrichting (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22). Daarbij geldt dat paleis Huis ten Bosch kan worden beschouwd als de ambtswoning van de Koning. De gehele renovatie is betaald door de rijksoverheid, waarbij, zoals te doen gebruikelijk is, de gebruiker is betrokken bij de wijze waarop de renovatie plaatsvindt, met name ten aanzien van afwerking en inrichting, voor zover deze samenhangt met de renovatie.
In de rijksbegroting 2015 van Wonen en Rijksdienst is door de Minister voor Wonen en Rijksdienst melding gemaakt van de noodzaak tot renovatie van paleis Huis ten Bosch (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 1, p. 77). In zijn brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22) is uiteengezet op welke gronden gekozen is voor een algehele renovatie en welke kosten hiermee naar verwachting gemoeid zouden zijn. In deze brief is opgenomen hoe op hoofdlijnen de verdeling van de kosten voor de renovatie was voorzien (inclusief basisinrichting van het paleis, en de scheiding van wonen en werken en modernisering van de woonfunctie) (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 2–3). Eveneens heeft de Minister in deze brief uiteengezet dat bij de renovatie is uitgegaan van een kwaliteitsniveau dat adequaat en comfortabel is, vergelijkbaar met de werk- en vergaderruimten bij de ministeries waar de bewindspersonen gebruik van maken. Indien de Koning aanvullende wensen heeft die dit kwaliteitsniveau overstijgen, zal de Koning de kosten zelf dragen (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 22, p. 4).
Op 13 november 2017 heeft de Staatssecretaris van BZK in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat er meerkosten van € 4,1 miljoen, waarvan € 1,1 miljoen als gevolg van prijsindexatie en € 3 miljoen als gevolg van meerkosten door tegenvallers tijdens het project te verwachten zijn. Hiermee is de begroting voor de renovatie bijgesteld naar 63,1 miljoen euro. In de jaarverslagen van het Ministerie van BZK en de Koning is opgenomen dat de kosten van de renovatie binnen de financiële kaders zijn gebleven (Kamerstuk 35 470 I, nr. 1). Tot slot is de renovatie van Huis ten Bosch in de Tweede Kamer aan de orde geweest bij de behandeling van de begrotingen van de Koning en van Algemene Zaken op 19 december 2017.
In mijn brief van 14 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 I, nr. 5) ben ik ingegaan op de historische context van de inrichting van de door de Staat ter beschikking gestelde paleizen. Het eigenaarsonderhoud van het meubilair van de Staat in de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen wordt bekostigd uit de begroting van BZK uit de middelen van het Rijksvastgoedbedrijf (art. 9.1). Het gebruikersonderhoud van het meubilair van de Staat in de ter beschikking gestelde paleizen wordt nu, overeenkomstig art. 3 van de Wet financieel statuut Koninklijk Huis, bekostigd uit artikel 2 van begrotingshoofdstuk I. Hiernaast heeft de Koning zelf bijgedragen aan de inrichting van de privévertrekken in paleis Huis ten Bosch. Hierop kan ik, gelet op artikel 41 Grondwet en om redenen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet nader ingaan.
Deelt u de mening dat schimmigheid over deze vergoedingen niet nodig en ook onnodig schadelijk is voor het aanzien van ons Koninklijk huis?
Nee, er is geen sprake van schimmigheid.
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke schimmigheid in de toekomst te voorkomen?
Geen, er is geen sprake van schimmigheid.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over te nemen om elke 5 jaar de zogenoemde B-component van de Koning te evalueren en zo transparantie te betrachten en schade te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De B-component (niet-declarabele component) is een onderdeel van de grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis op artikel 1 van de begroting van de Koning. De B-component wordt gewijzigd door de wettelijke indexatie. De tussen 1973 en 2008 bestaande A-component en B-component kregen door de diverse feitelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld bepaalde kostensoorten bij de declarabele uitgaven verdwenen (telefonie) en nieuwe ontstonden (ICT), het karakter van een «lump sum». Bij de aanpassing van de WFSKH in 2008 is dit expliciet gemaakt door het samenvoegen van de «oude» A-component en B-component tot de huidige B-component voor niet-declarabele uitgaven voor personeel en materieel. Deze aanpassing maakt het mogelijk dat er voldoende ruimte is voor het opvangen van nieuwe ontwikkelingen.
Hierbij is verder artikel 41 van de Grondwet van belang. Dit artikel waarborgt de ruimte die de Koning heeft voor de inrichting van zijn Huis, met inachtneming van het openbaar belang. De Minister-President draagt hiervoor de ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast is er binnen het Ministerie van Algemene Zaken een interne administratieve organisatie en control framework voor de begroting van de Koning ingericht. In dit framework is vastgelegd hoe de controle op de uitgaven van de begroting van de Koning is ingericht. In dit framework zijn verschillende rollen belegd in de controle achtereenvolgens voor de interne controle bij de thesaurier van de Koning en de externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis en voor de externe controle bij de directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Algemene Zaken, de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer. In dit framework is ook de «brengplicht» vastgelegd van de thesaurier. De externe accountant van de Dienst van het Koninklijk Huis controleert jaarlijks of de verhouding tussen de B-component en de functioneel declarabele kosten in acht is genomen. Uit de review hierop van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat deze verhouding in acht is genomen.
Het bericht ‘Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor het Loo»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Kamer niet eerder over deze details is geïnformeerd?
De subsidie is opgenomen op de begroting van LNV, die jaarlijks door de Tweede Kamer wordt behandeld. De Kamer is hier ook over geïnformeerd bij brief in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133) en bij de begrotingsbehandelingen van Begrotingshoofdstuk I en Algemene Zaken op 19 december 2017, 10 oktober 2018 en op 16 oktober 2019.
Kunt u bevestigen dat de Koning wordt vrijgesteld van bepaalde subsidievoorwaarden – zoals gemeld in de berichtgeving –, die voor anderen wel gelden?
De subsidie zoals deze aan het Kroondomein wordt verleend, is specifiek. Om dezelfde vergoedingen te hanteren is ervoor gekozen om de Subsidieverordening Natuur en Landschap 2016 Gelderland zo veel mogelijk naar analogie toe te passen. In vergelijking met deze SVNL 2016 Gelderland, is er voor gekozen om de maximale oppervlakte van 1 hectare ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet van toepassing te verklaren op deze subsidie.
Bent u bereid alsnog opheldering te verschaffen aan de Kamer over de precieze afspraken rondom de subsidies voor het Kroondomein alsmede de redenen voor de afwijkingen van de «model-voorwaarden»?
De precieze afspraken kunt u vinden in de meegestuurde subsidiebeschikking2. Voor een uitgebreidere motivatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 4 van de Kamervragen gesteld door het lid Wassenberg, die eerder in deze brief beantwoord zijn.
Bent u bereid de subsidiebeschikking met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de subsidiebeschikking als bijlage bij deze brief opgenomen.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraken van onder andere emeritus-hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik dat deze afwijkingen c.q. constructie onvoldoende juridische basis heeft en zorgt voor ongelijke behandeling?
De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt. Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen die gesteld zijn door het lid Wassenberg.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden over het verloop van de juridische procedure die door Stichting De Faunabescherming is gestart om de subsidiebeschikking aan te vechten?2
Ja. Over de uitkomst hiervan zal ik u informeren.
Kunt u herbevestigen dat een eventuele verlenging dan wel nieuwe verlening van subsidie voor het onderhoud en beheer van Het Loo eerst aan de Kamer voorgelegd wordt, zodat deze in de gelegenheid wordt gesteld zich over de voorwaarden uit te spreken alvorens deze opnieuw worden vastgesteld?
De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
Het bericht dat de Koning ten onrechte subsidie ontvangt voor Kroondomein het Loo |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koning krijgt ten onrechte subsidie voor Het Loo»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in de subsidiebeschikking voor het Kroondomein, nu in handen van Zembla, staat dat de Koning niet de gebruikelijke 1 hectare mag afsluiten ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer maar een gebied ter grootte van 7.200 hectare? Zo nee, hoe luidt dan de uitzonderingsgrond? Zo ja, hoe rechtvaardigt u de uitzonderingsgrond en hoe verhoudt zich deze regeling tot die voor andere eigenaren en/of gebruikers van Natuurschoonwet (NSW)-landgoederen? Kunt u de betreffende subsidiebeschikking met de Kamer delen?
Op grond van de geldende wet- en regelgeving is de Minister van LNV bevoegd om bij activiteiten van of namens een lid van het Koninklijk Huis bevoegdheden van gedeputeerde staten of provinciale staten uit te oefenen. Dit is historisch verklaarbaar vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van leden van het Koninklijk huis. Op grond van art. 2 lid 1, onderdeel g, van de Kaderwet EZ-subsidies (zoals die ten tijde van het besluit gold) kon de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken subsidie verstrekken op het gebied van natuurbeheer. Dat is ook de basis om voor het Kroondomein op aanvraag subsidie te verlenen om de terreinen in stand te kunnen houden en de aanwezige natuurwaarden te beschermen of uit te breiden. Deze bevoegdheid ligt thans bij de Minister van LNV.
De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door zo veel mogelijk analoge toepassing van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 (hierna: SVNL Gelderland 2016). De subsidie bestaat voor de periode 2016–2021 uit een agrarisch gedeelte, gericht op de bevordering van natuur en landschap binnen agrarische percelen, en een natuurgedeelte. Vóór 2016 waren er verschillende regelingen voor verschillende natuurbeschermingsdoeleinden, waarvoor het Kroondomein individuele aanvragen moest doen. Om deze situatie te stroomlijnen en versimpelen, is gekozen voor een lump-sum aanvraag.
Het doel van de betreffende subsidie is primair het beheer en onderhoud van de natuur met het oog op de instandhoudingsdoelen. Voorwaarden als het beschermingsregime, certificeringseisen, beschikbare bedragen voor het beheer en monitoringsverplichtingen zijn naar analogie van de SVNL Gelderland 2016 toegepast. Op het gebied van openstelling is deze regeling niet gevolgd. In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht. Het Kroondomein valt niet onder de Natuurschoonwet 1928.
Bent u bereid een gedetailleerd overzicht te geven van alle correspondentie die in de afgelopen 20 jaar heeft plaatsgevonden tussen de regering en leden van het Koninklijk Huis over de subsidie en openstelling van het Kroondomein, in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en in het kader van de «bestendiging van een lijn die al decennia wordt ingezet» blijkens een verklaring van het Ministerie van LNV? Zo nee, waarom niet?
Correspondentie tussen leden van het Koninklijk Huis en ministers over de subsidie en openstelling van het Kroondomein is mij niet bekend. Voor overige correspondentie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19 van de vragen van het lid Wassenberg (2020Z10214).
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar notarieel recht Martin Jan van Mourik, die spreekt over «juridische belazerij»? Zo nee, kunt u gedetailleerd uiteenzetten waarom u meent dat de verleende subsidie op de juiste gronden is verstrekt? Zo ja, bent u bereid de subsidie terug te vorderen?
Nee. De subsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt, en ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van hoogleraar staats- en bestuursrecht Wim Voermans dat de vrijstellingen een deugdelijke onderbouwing missen en dat de voorkeursbehandeling van de Koning in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur? Zo nee, kunt u gedetailleerd onderbouwen in welk opzicht u meent dat er wel sprake is van een deugdelijke onderbouwing en behoorlijk bestuur? Zo ja, bent u bereid de subsidie op die gronden met terugwerkende kracht terug te vorderen en voor welke periode?
Nee. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening van professor Voermans dat er geen andere verklaring voor de constructie te bedenken is dan dat « het staatshoofd ongestoord wil kunnen jagen»? Zo nee, waarom niet en kunt u een gedetailleerde andere verklaring geven? Zo ja, bent u bereid de constructie per direct te herzien, zodat het Kroondomein vanaf 15 september 2020 opengesteld zal blijven voor het publiek, temeer daar het Kroondomein sinds 1958 publiek bezit is?
Nee. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, dient de gedeeltelijke openstelling van delen van het gebied om de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager te kunnen waarborgen. Het beheer van het Kroondomein, waaronder ook de openstelling valt, is, binnen de grenzen van de wet, aan de Kroondrager.
Is het waar de op de website www.koninklijkhuis.nl een verklaring heeft gestaan dat de drijfjacht op wilde zwijnen als « niet effectief» kan worden beschouwd en dat de koninklijke familie om die reden, vooruitlopend op een wettelijk verbod daarop, vrijwillig stopte met de drijfjacht? Zo nee, hoe luidde dan de verklaring op genoemde website? Zo ja, vindt er geen enkele vorm van bewegingsjacht plaats in het Kroondomein, dus naast drijfjacht ook geen drukjacht, bersjacht, riegeljacht of enige vorm waarbij wilde zwijnen in de richting van de hofjagers gedreven worden?
Het faunabeheer wordt uitgevoerd door faunabeheerders van het Departement Faunabeheer of door houders van een jachtakte onder toezicht van het Departement Faunabeheer. Het faunabeheer vindt plaats binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving. Er vindt geen jacht plaats in de strikte zin van die term, namelijk op de vijf jachtsoorten (konijn, haas, houtduif, wilde eend of fazant). Wel vindt er beheer van de populaties groot wild plaats (wild zwijn, ree, edelhert en damhert), om die populaties in evenwicht te houden met de draagkracht van het gebied. Hiervoor wordt alleen gebruik gemaakt van bersjacht (sluipend benaderen van het wild) of aanzitjacht (op dezelfde plek wachten tot het wild zich vertoont) en niet van drukjacht, riegeljacht of enige andere vorm waarbij dieren worden opgejaagd, noch gebeurt dit in groepen. Ten aanzien van de vragen over teksten die op de website www.koninklijkhuis.nl zouden hebben gestaan, verwijs ik naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger hierop heeft gegeven in 2007 (Kamerstuk 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 779).
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de delen van het Kroondomein die jaarrond zijn opengesteld en de delen die dat niet zijn, en kunt u aangeven op welke momenten die delen zijn gesloten voor het publiek en om welke reden?
Van het eigenlijke Kroondomein is ongeveer 1.300 hectare het hele jaar door toegankelijk voor het publiek. Het gebied dat jaarlijks van 15 september tot en met 25 december niet opengesteld is, beslaat ongeveer 5.000 hectare. De overige 400 hectare bestaat uit landbouwgronden.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle overheidssubsidies die aan de beheerders of gebruikers van het Kroondomein worden verstrekt, vergezeld van een gedetailleerde kaart op welk deel van het gebied de subsidies betrekking hebben en de reden van de subsidie?
Hiervoor verwijs ik u naar de bijgevoegde beschikking2. In de subsidiebeschikking staat een gedetailleerd overzicht van de verschillende toegekende subsidieonderdelen.
Deelt u de mening dat subsidieregelingen moeten worden uitgevoerd zonder aanzien des persoons, en dat voor de Koning dus geen andere maatstaven mogen worden gehanteerd dan voor anderen? Zo nee, waarom niet en kunt u specifiek zijn in uw verklaring daarvoor? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u een einde maken aan deze ongelijke behandeling?
Voor het Kroondomein worden dezelfde eisen gesteld aan het natuurbeheer, tegen eenzelfde vergoeding als aan vergelijkbare natuurgebieden die onder de SVNL Gelderland 2016 vallen. Voor de niet jaarrond opengestelde gebieden wordt geen openstellingssubsidie verstrekt. In het antwoord op vraag 2 staat omschreven waarom in de subsidie aan het Kroondomein op het punt van de openstelling wordt afgeweken van de generieke voorwaarden zoals deze in de SVNL Gelderland 2016 worden toegepast. De huidige subsidie loopt door tot en met 31 december 2021. Mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, dan zal ik de Kamer voorafgaande aan de eventuele toekenning van een nieuwe subsidie informeren.
Bevestigt u dat u de Koning bij de verstrekking van de NSW-openstellingssubsidie anders behandeld heeft dan andere grondeigenaren? Zo ja, bent u bereid tot het afgeven van een verklaring en een terugvordering van alle ten onrechte verleende subsidies? Zo nee, waarom niet?
Het Kroondomein valt niet onder de Natuurschoonwet 1928; het doet geen beroep op de fiscale faciliteiten van die wet en de specifieke voorwaarden die daaraan worden gesteld zijn dus niet van toepassing. De natuurbeheersubsidie is rechtmatig en zorgvuldig verstrekt; ik zie dan ook geen enkele grond om tot terugvordering over te gaan.
Bent u bereid de motie van het lid Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 123), waarin de Kamer verzoekt het Kroondomein jaarrond open te stellen, met onmiddellijke ingang uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals geconcludeerd in reactie op de motie Arissen (Kamerstuk 33 576, nr. 133), is er voor het kabinet geen grond om invloed uit te oefenen op specifieke keuzes die in het kader van het beheer van het eigenlijke Kroondomein zijn gemaakt. Ik zie geen aanleiding om deze conclusie te herzien.
Het onjuist informeren van de Kamer over een historische kunstverkoop door het Koninklijk Huis |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom hebt u de Kamer onjuist geïnformeerd over de verkoop van de unieke historische Atlas Munnicks van Cleeff uit de nalatenschap van prinses Juliana?1
De algemene, voor alle Nederlanders geldende wet- en regelgeving ten behoeve van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals gewaarborgd in de Grondwet, de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de uitvoeringregelgeving van de Grondwet en deze verordening alsmede andere bepalingen van de Grondwet, waaronder artikel 1 van de Grondwet, en wetgeving, staan er aan in de weg volledig in te gaan op de concrete afwikkeling van de nalatenschap tussen de verschillende particuliere erfgenamen en andere betrokkenen. Voor zover er eerder informatie is verstrekt aan de Kamer over concrete onderdelen hiervan, is deze informatie naar mijn oordeel in overeenstemming met de feiten.
Waarom hebt u in de Kamer toegezegd dat deze unieke verzameling is verkocht «onder het beding» dat deze «voor langere tijd in Nederland bijeen zou blijven»?
Voor de atlas Munnicks/Van Cleeff verwijs ik naar het voorgaande en de antwoorden op vragen hierover die de Minister van OCW en ik in 2016 hebben gegeven (brief van 22 december, kenmerk 2016Z19788). In aanvulling hierop merk ik op dat voor partijen duidelijk was dat de atlas in Nederland bijeen blijft. De koper heeft hiervoor investeringen gedaan in een gebouw in Nederland en delen van de atlas getoond in een tentoonstelling in het Rijksmuseum. Volgend jaar zal opnieuw een tentoonstelling plaatsvinden in een museum in Utrecht. Het genoemde beding heeft betrekking op tussen de betrokken partijen gemaakte afspraken. In algemene zin kan, met inachtneming van de hierboven genoemde grondwettelijke rechten en plichten, met inbegrip van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in dit verband worden gesteld dat afspraken tussen partijen, los van de vraag of en zo ja, op welke wijze deze zijn vastgelegd, naar Nederlands recht juridisch relevant zijn voor de Nederlandse rechter en de Nederlandse overheid, met inbegrip van de hen ter beschikking staande wettelijke bevoegdheden en middelen. In dit verband zijn ten aanzien van de mogelijkheid van export uit Nederland de hierbij relevante bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing alsmede de reactie van de Minister van OCW van 17 december jl. op de aanbevelingen in het rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen (Kamerstukken II 2019/20, 32 820, nr. 332).
Is het waar dat de nieuwe eigenaar, mocht hij dat willen, deze historische stukken vrijelijk kan verkopen, ook als deze unieke verzameling daardoor in verschillende delen uiteen zou vallen?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat deze verzameling niet is aangeboden aan instellingen in Utrecht, waaronder het Utrechts Archief, het Centraal Museum en de universiteitsbibliotheek, zoals dat wel is beloofd?
Het is mij niet geheel duidelijk op welke belofte u doelt. Het is niet meer met zekerheid vast te stellen op welke wijze deze verkenning is uitgevoerd en of, en zo ja welke instellingen hiervoor zijn benaderd. Navraag bij enkele betrokkenen heeft uitgewezen dat de verkenner zich in de verkenning in Utrecht heeft gericht op de beschikbaarheid van middelen in Utrecht tot aankoop van de atlas. Uitkomst van deze verkenning is geweest dat hiervoor in Utrecht geen middelen beschikbaar bleken en er geen transactie tot stand is gekomen.
Waarom hebt u in de Kamer gesproken over een «beding», terwijl nu blijkt dat het voor de eigenaar slechts een juridisch betekenisloze «morele verplichting» betreft?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Rutte informeert Tweede Kamer onjuist over kunstverkoop Oranjes’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Nevin Özütok (GL), Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichtgeving over de verkoop van de Atlas Munnicks van Cleeff, het schilderij De Boschbrand van Raden Saleh1 en het bericht «Kunst uit nalatenschap Juliana tegen adviezen in niet in musea»?2
Ja.
Welke afspraak is er gemaakt over eventuele toekomstige verkoop van de Atlas Munnicks aan een buitenlandse partij? Wat is de juridische status van die afspraak? Klopt het dat het niet afdwingbaar is dat de Atlas in Nederland blijft? Zo ja, waarom heeft u eerder gezegd dat dit wel het geval zou zijn?
De atlas Munnicks/Van Cleeff betreft een onderdeel van de nalatenschap van prinses Juliana. De algemene, voor alle Nederlanders geldende wet- en regelgeving ten behoeve van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals gewaarborgd in de Grondwet, de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de uitvoeringregelgeving van de Grondwet en deze verordening alsmede andere bepalingen van de Grondwet, waaronder artikel 1 van de Grondwet, en wetgeving, staan er aan in de weg volledig in te gaan op de concrete afwikkeling van de nalatenschap tussen de verschillende particuliere erfgenamen en andere betrokkenen.
In aanvulling op de antwoorden op vragen hierover die de Minister van OCW en ik in 2016 hebben gegeven (brief van 22 december, kenmerk 2016Z19788) merk ik op dat voor partijen duidelijk was dat de atlas in Nederland bijeen blijft. De koper heeft hiervoor investeringen gedaan in een gebouw in Nederland en delen van de atlas getoond in een tentoonstelling in het Rijksmuseum. Volgend jaar zal opnieuw een tentoonstelling plaatsvinden in een museum in Utrecht. Het genoemde beding heeft betrekking op tussen de betrokken partijen gemaakte afspraken. In algemene zin kan, met inachtneming van de hierboven genoemde grondwettelijke rechten en plichten, met inbegrip van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in dit verband worden gesteld dat afspraken tussen partijen, los van de vraag of en zo ja, op welke wijze deze zijn vastgelegd, naar Nederlands recht juridisch relevant zijn voor de Nederlandse rechter en de Nederlandse overheid, met inbegrip van de hen ter beschikking staande wettelijke bevoegdheden en middelen. In dit verband zijn ten aanzien van de mogelijkheid van export uit Nederland de hierbij relevante bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing alsmede de reactie van de Minister van OCW van 17 december jl. op de aanbevelingen in het rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen (Kamerstukken II 2019/20, 32 820, nr. 332).
Staat deze afspraak zwart op wit en zo ja, kunt u deze openbaren? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar de eerste alinea van het antwoord op de voorgaande vraag.
Kunt u toelichten op welke wijze een verkenning is uitgevoerd naar interesse van publieke instellingen in de Atlas Munnicks? Wie heeft deze verkenning uitgevoerd? Welke instellingen zijn benaderd? Waarom heeft dit niet tot een transactie geleid? Waarom is uiteindelijk besloten de Atlas aan een privépartij te verkopen?
Het is niet meer met zekerheid vast te stellen op welke wijze deze verkenning is uitgevoerd en of, en zo ja welke instellingen hiervoor zijn benaderd. Navraag bij enkele betrokkenen heeft uitgewezen dat de verkenner zich in de verkenning in Utrecht heeft gericht op de beschikbaarheid van middelen in Utrecht tot aankoop van de atlas. Uitkomst van deze verkenning is geweest dat hiervoor in Utrecht geen middelen beschikbaar bleken en er geen transactie tot stand is gekomen.
Kunt u bevestigen dat het Utrechts Archief, het Centraal Museum en de universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Utrecht destijds niet zijn benaderd om de Atlas aan te schaffen? Zo niet, waarom geven zij dan aan dat zij nooit zijn benaderd? Zo ja, waarom zijn deze instellingen nooit benaderd?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de eerdere informatievoorziening aan de Kamer? Is deze in uw ogen volledig, correct en transparant geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb opgemerkt staan verschillende wettelijke voorschriften er aan in de weg volledig in te gaan op de concrete afwikkeling van de nalatenschap tussen de verschillende particuliere erfgenamen en andere betrokkenen.
Voor zover er eerder informatie is verstrekt aan de Kamer over concrete onderdelen hiervan, is deze informatie naar mijn oordeel in overeenstemming met de feiten.
Vindt u dat deze handelwijze wenselijk is geweest? Zo niet, wat gaat u doen om deze te verbeteren?
Zoals opgemerkt in de beantwoording op de genoemde Kamervragen in 2016, was de atlas sinds de aankoop in 1870 door Prins Hendrik privéeigendom en als zodanig was het aan de particuliere eigenaar om, binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving, over de bestemming ervan te beslissen. De atlas was niet geplaatst op de Wbc-lijst.
Opvattingen over wat behoort tot het Nederlandse erfgoed en hoe dit beschermd dient te worden zijn evenwel dynamisch. De adviescommissie bescherming cultuurgoederen (commissie Pechtold) heeft recentelijk een beeld geschetst van de mogelijkheden om de bescherming van cultureel erfgoed in particulier bezit te versterken. Het advies laat zien dat de huidige wet- en regelgeving veel handvatten biedt, maar dat een andere, minder terughoudende invulling van beleid nodig is. In de beleidsreactie van de Minister van OCW van 17 december 2019 op het rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen is uiteen gezet welke acties ondernomen zullen worden voor een betere bescherming in de toekomst.
Waarom is de Wbc-commissie van de Raad voor Cultuur niet betrokken geweest bij toetsing van verkoop van het schilderij De Boschbrand?
Voor het schilderij Boschbrand van raden Saleh verwijs ik naar de genoemde antwoorden op vragen hierover die de Minister van OCW en ik in 2016 hebben gegeven. In aanvulling hierop kan ik meedelen dat bij de beoordeling van de aanvraag van een exportvergunning van het schilderij geen advies is gevraagd of uitgebracht door de adviescommissie in het kader van de toenmalige wet behoud cultuurbezit. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7, tweede alinea.
Deelt u de mening dat de Wbc-commissie (Wet tot behoud van cultuurbezit) wel betrokken had moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat betrokkenheid in de toekomst is gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
Opvattingen over wat behoort tot het Nederlandse erfgoed en hoe dit beschermd dient te worden zijn, zoals hierboven reeds aangegeven, dynamisch. In de beleidsreactie van de Minister van OCW van 17 december 2019 op het rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen is uiteen gezet welke acties ondernomen zullen worden voor een betere bescherming in de toekomst.
Deelt u de mening van de indieners dat kunstwerken uit de koninklijke collectie een bijzondere status hebben binnen het Koninkrijk der Nederlanden en dat de eigenaars, i.c. de koninklijke familie, bij eventuele verkoop rekening dienen te houden met deze bijzondere status? Deelt u de mening dat het om meer gaat dan slechts een privécollectie vanwege de wijze waarop de kunstwerken in de loop der tijd zijn verkregen? Deelt u de mening dat de huidige geheimzinnigheid omtrent verkopen onwenselijk is?
De Erfgoedwet bevat geen specifieke regeling voor verkopen door de genoemde categorie van eigenaren van werken met een bepaalde herkomst. Op dergelijke verkopen is de algemene wet- en regelgeving van toepassing die voor allen geldt, met inbegrip van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Herinnert u zich de ophef over de verkoop van een ets van Rubens door prinses Christina? Herinnert u zich het daarop volgende advies van de commissie-Pechtold?3 Hoe staat het met de uitvoering van de adviezen van deze commissie?
Ja. De Minister van OCW heeft de Tweede Kamer op 17 december 2019 de reactie op het rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen gezonden.
Herinnert u zich de ophef over de dubbel betaalde inboedel van de Koninklijke paleizen?4
Ja. Ik heb u hierover geïnformeerd per brief (Kamerstukken II 2019–20, 35 300 I, nr. 5).
Hoe beoordeelt u de feitelijke en juridische correctheid van de informatie over «betalen met kunst» op de site van de belastingdienst?5
Deze informatie biedt praktische handvatten voor burgers die gebruik willen maken van deze regeling en geeft een schets van het gevoerde beleid. In het hierna volgende antwoord zal ik hier nader op in gaan.
Is het waar dat de koninklijke familie een deel van de erfbelasting na het overlijden van prinses Juliana in 2004 via deze speciale kwijtscheldingsregeling betaalde met kunstobjecten? Zo ja, heeft de familie een dergelijke brief van een directeur van een museum dat de werken graag tentoon wilde stellen ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke directeur van welk museum?
In aanvulling op hetgeen ik in antwoord op vraag 2, eerste alinea heb opgemerkt, staan ten aanzien van de erfbelasting in het bijzonder artikel 67 van de Invorderingswet en artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen eraan in de weg om in te gaan op de fiscale afwikkeling van de nalatenschap van particuliere erfgenamen. In zijn algemeenheid kan hierover echter het volgende worden opgemerkt.
De afwikkeling van de nalatenschap van prinses Juliana was een gecompliceerd proces waarbij verschillende partijen waren betrokken en dat jaren in beslag nam. Na het overlijden van Koning Willem II in 1849 had zich tot het overlijden van zijn achterkleindochter prinses Juliana in 2004 niet opnieuw de situatie voorgedaan van de verdeling van de particuliere nalatenschap van een (afgetreden) Koning(in) tussen verschillende nakomelingen. Over de overgang van eigendom naar de staat van meubilair ten behoeve van de inrichting van de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen in verschillende perioden, die hier in zekere zin op vooruitliepen, alsmede het in 2016 gestarte overleg tussen de hierbij betrokkenen ten aanzien van beheer, registratie en inspectie heb ik u eerder geïnformeerd (Kamerstukken II 2019–20, 35 300 I, nr. 5). Na het overlijden van prinses Juliana in 2004 verkreeg de staat uit haar nalatenschap verschillende roerende goederen, feitelijk in het verlengde van de alhier genoemde aankopen uit de jaren tachtig ten behoeve van ter beschikking gestelde paleizen ter ondersteuning van de uitoefening van de koninklijke functie, en ten behoeve van rijksmuseum paleis het Loo.
Voor de vaststelling van de waarde van onderdelen van een nalatenschap die een specifieke, niet-fiscale deskundigheid vraagt, hetgeen in het bijzonder het geval kan zijn bij een grote hoeveelheid, onderling zeer uiteenlopende roerende goederen, kan, op basis van overleg tussen de fiscus en erven, gebruik worden gemaakt van taxateurs die volgens een overeengekomen werkwijze feitelijk, met inachtneming van de relevante wet- en regelgeving, de waarde op het moment van overlijden van de erflater bepalen. In een langdurig proces bij een veelomvattende nalatenschap kan het gaan om verschillende opeenvolgende taxateurs, zeker als niet direct sprake kan zijn van een volledig overzicht en gelijktijdige beschikbaarheid van alle roerende goederen die het betreft.
Van de procedure tot vaststelling van de waarde van roerende goederen in een nalatenschap moet worden onderscheiden een beroep op de wettelijke kwijtscheldingsregeling. Deze regeling houdt, samengevat, in dat de erfgenamen in ruil voor het afstaan van een of meer roerende goederen uit de nalatenschap aan de staat een korting van 120% van de (getaxeerde) waarde van deze goederen op de verschuldigde erfbelasting krijgen. Het gebruik van deze algemene regeling is gebonden aan voorschriften die zijn opgenomen in de fiscale wet- en regelgeving. Deze voorschriften omvatten onder meer criteria ten aanzien van de aard en betekenis van de roerende goederen en de te volgen procedure waaronder het advies van een door de bewindspersonen van Financiën en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gezamenlijk benoemde commissie van deskundigen (artikel 67 Successiewet 1956 jo artikelen 11 tot en met 15 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956), de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen. Dit betekent dat een verzoek om toepassing door erfgenamen zorgvuldig wordt beoordeeld door een commissie van deskundigen alvorens door de bewindspersoon van Financiën een besluit wordt genomen om de regeling al dan niet toe te passen.
Verwerving van roerende goederen langs deze weg of op andere wijze verplicht de staat wettelijk niet tot openbare tentoonstelling hiervan in een museum of anderszins. Er zijn evenmin wettelijke voorschriften die de staat verplichten het (op enigerlei wijze verkregen) (kunst)bezit van de staat in zijn geheel of specifieke onderdelen hiervan, voor zover de staat van werken of de beschikbare capaciteit voor en het beleid ten aanzien van tentoonstellingen dit al zouden toelaten, volledig en permanent in een museum of anderszins openbaar ten toon te stellen. Binnen deze wettelijke kaders voert het bestuursorgaan ten aanzien van de inwilliging van een beroep op de kwijtscheldingsregeling een beleid dat niet is vastgelegd in een beleidsregel maar, samengevat, inhoudt dat een museum zich bereid heeft verklaard de roerende goederen waarop het verzoek betrekking heeft, in de collectie op te nemen. Dit beleid is ook op de website van de belastingdienst toegelicht. Deze beleidsmatige invulling staat er wettelijk niet aan in de weg dat de staat, zonder fiscale gevolgen voor erfgenamen, dergelijke roerende goederen direct kan overdragen aan rijksmusea of, door tussenkomst van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE), aan andere musea of opneemt in de door de staat beheerde rijkscollectie, waar deze eveneens kan worden aangewend voor de inrichting van de paleizen en voor de inrichting van andere overheidsgebouwen.
Het behoort in het geval van opneming van roerende goederen in de door de staat beheerde rijkscollectie tot de opgaven van de wettelijke beheerders namens de staat, met name het Rijksvastgoedbedrijf (RVB/BZK), waar het gaat om de inrichting van overheidsgebouwen waaronder de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen, en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE/OCW), om, met inachtneming van wet- en regelgeving, waaronder de regelingen in de Erfgoedwet alsmede de hiervoor relevante regelingen die voorafgingen aan de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, inzake de bevordering van de toegankelijkheid van museale cultuurgoederen en het toezicht van de inspectie voor overheidsinformatie en erfgoed, uitvoering te geven aan hun onderscheiden taken ten aanzien van dergelijke roerende goederen, waaronder de inrichting van de paleizen.
Is het waar dat de commissie die de regeling beoordeelde het Rijk adviseerde de objecten daarna wel tentoon te stellen in bijvoorbeeld musea?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 14, waarin ik in algemene zin ben ingegaan op de rol van de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen.
Is het waar dat zeker twee prominente kunstwerken na de afhandeling van de erfenis «gewoon» in de koninklijke paleizen zijn gebleven, buiten zicht van het publiek? Zo ja, waarom? Hoe staat dit in verhouding tot de informatie op de site van de belastingdienst waarin wordt gesteld dat het bedrag aan erfbelasting pas wordt kwijtgescholden als het voorwerp is overgedragen, waarna het Rijk het voorwerp in bruikleen zal geven bij het museum?
Er bestaat, zoals ik in antwoord op de vragen 13 en 14 heb toegelicht, noch bij de verkrijging noch bij het beheer namens de staat van een werk in de rijkscollectie een wettelijke verplichting dit volledig en permanent ten toon te stellen in een museum en ligt in het beleidsmatige karakter van de uitvoeringspraktijk besloten dat de wettelijke beheerders namens de staat van de rijkscollectie de toegankelijkheid hiervan kunnen bevorderen op een wijze die past bij hun onderscheiden taken, waaronder de inrichting van de paleizen.
Voor zover de vragen doelen op de feitelijke uitvoering hiervan en de zichtbaarheid van een met pen getekend werk van de schilder Willem van de Velde de oude en een malachieten tafel, merk ik, in aanvulling op het hierboven geschetste juridische kader, het volgende op. Bij de afwikkeling van de nalatenschap werd verwerving van dit werk door de staat van belang geacht. Het werk bevond zich reeds lang voor 2004 in het paleis op de Dam in een kamer die vanaf 2009 zichtbaar is gemaakt voor het publiek. Hierin is geen wijziging gekomen met dien verstande dat de openstelling van dit paleis, dat feitelijk ook een museale functie heeft, na 2004 aanmerkelijk is verruimd (255 dagen per jaar in 2019), het aantal bezoekers ervan sterk is toegenomen (ongeveer 300.000 per jaar) en, sinds 2016, de zichtbaarheid van het werk langs digitale weg duurzaam, ook buiten de openingstijden, is vergroot. Zo heeft de staat, onder meer met instemming van de Minister van OCW in 2009, het werk toegankelijk gemaakt op een wijze die verenigbaar is met het eveneens op verantwoorde wijze tonen van de specifieke historische omgeving waarvan het deel uitmaakt. Hiermee is voorts, anders dan bij een museum, waar tentoonstelling van werken uit de collectie afhankelijk is van beleid en keuzes, verzekerd dat het werk blijvend toegankelijk is voor velen.
De malachieten tafel, vermeld in het rapport van de commissie-Jessurun I (nr. 4–361), was geen onderdeel van een ensemble dat altijd behoorde tot de inrichting van paleis Soestdijk. De tafel bevond zich voor 1941 niet in paleis Soestdijk maar in een ander paleis. Het is daarom niet onlogisch dat de commissie adviseerde deze tafel aan te wijzen voor andere paleizen en niet voor paleis Soestdijk. Tussen oktober 2016 en februari 2017 is de malachieten tafel te zien geweest op een tijdelijke tentoonstelling, gewijd aan Anna Paulowna op rijksmuseum paleis het Loo. De staat, die de tafel uiteindelijk verkreeg, heeft deze, conform het advies van de commissie, aangewezen ter plaatsing in de aan de Koning wettelijk ter beschikking gestelde paleizen. De tafel doet sindsdien dienst in de vestibule van Paleis Noordeinde, waar hij zich ook voor 1941 bevond. Ten aanzien van paleis Soestdijk kwam in 2005 een proces op gang dat er na vele jaren toe heeft geleid dat zowel de bestemming als de eigenaar van paleis Soestdijk is veranderd. De toegang tot paleis Soestdijk wordt na de verkoop door de staat bepaald door de particuliere eigenaar. Paleis Noordeinde is in de afgelopen jaren (sinds 2016) in de zomer opengesteld voor het publiek. Het interieur van het paleis is verder toegankelijk gemaakt door publicaties en digitale middelen. De tafel is overigens evenwel niet zichtbaar op de digitale rondleiding omdat deze ten tijde van de opnames op de genoemde tijdelijke tentoonstelling ten toon gesteld is geweest.
Kunt u bevestigen dat het inderdaad gaat om twee kunstwerken of sluit u niet uit dat het er meer zijn? Zo ja, om hoeveel en welke kunstwerken gaat het?
Er bestaat, zoals ik in antwoord op de vragen 13 en 14 heb toegelicht, noch bij de verkrijging noch bij het beheer namens de staat van een werk in de rijkscollectie een wettelijke verplichting dit volledig en permanent ten toon te stellen in een museum en ligt in het beleidsmatige karakter van de uitvoeringspraktijk besloten dat de wettelijke beheerders namens de staat van de rijkscollectie de toegankelijkheid hiervan kunnen bevorderen op een wijze die past bij hun onderscheiden taken, waaronder de inrichting van de paleizen.
Bent u bereid te bevorderen dat de kunstwerken zo snel mogelijk tentoon gesteld worden op de manier zoals dit oorspronkelijk in de regeling bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 17.
Klopt het juridisch gezien dat wanneer de kunstwerken alleen zichtbaar zijn en blijven voor de koninklijke familie en haar eventuele bezoekers, en niet voor een breed publiek tentoongesteld worden, het openstaande bedrag aan erfbelasting alsnog voldaan moet worden?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 17. Het is in algemene zin niet zo dat de feitelijke zichtbaarheid na verkrijging door de staat de rechtmatigheid van de oorspronkelijke verkrijging zou kunnen aantasten.
Wilt u al deze vragen separaat beantwoorden?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van de voorgaande vragen.