Terugvordering van Wet Werk en Bijstand (WWB) budgetten door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u bij de gemeente Rotterdam delen van het WWB budget teruggevorderd, die door deze gemeente werden ingezet voor de financiering van Regionaal opleidingscentrum (ROC) contracten voor risicojongeren, omdat de gemeente deze niet binnen de daarvoor geldende regels heeft uitgegeven?
Ja, ik heb een besluit tot terugvordering van 25 mln. van de gemeente Rotterdam genomen.
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) 2008 dient bij onrechtmatige besteding, overgegaan te worden tot terugvordering bij Rotterdam. De terugvordering betreft uitgaven uit 2008 die betrekking hebben op de ondersteuning van zgn. risicoleerlingen op ROC ’s om voortijdig schooluitval te voorkomen. Deze uitgaven aan personen die nog regulier onderwijs volgen, kunnen op grond van de toenmalige vigerende regelgeving niet ten laste van de ontvangen WWB-middelen worden gebracht. Als voorwaarde bij de toekenning van re-integratievoorzieningen gold toentertijd ondermeer dat deze personen beschikbaar moesten zijn voor de arbeidsmarkt en daarom als werkloos-werkzoekend moesten staan ingeschreven bij het UWV. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd, aangezien zij nog regulier onderwijs volgen. Hierdoor is niet aan een toentertijd expliciet in de WWB gestelde eis voldaan.
Kunt u ingaan op eventuele aanpassingen van de regels sindsdien?
De Wet Participatiebudget is 1 januari 2009 in werking getreden. Daarin zijn de re-integratiemiddelen, inburgeringsgelden en educatiemiddelen samengevoegd.
De middelen van het participatiebudget kunnen worden ingezet voor een brede doelgroep van een in Nederland woonachtige Nederlander of daaraan gelijkgestelde vanaf 18 jaar.
Op grond van artikel 3; eerste lid van de wet kan het College van B&W aan personen van de doelgroepopleidingen educatie- of re-integratievoorzieningen aanbieden of aan personen van de doelgroep inburgering- of taalkennisvoorzieningen aanbieden of vaststellen.
In aanvulling hierop is in artikel 3; derde lid van de Wet participatiebudget opgenomen, dat het college van B&W re-integratievoorzieningen kan aanbieden aan personen van 16- of 17 jaar oud, voor wie de leerplicht of de kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en ten aanzien waarvan het College van oordeel is dat een leer-werktraject geraden is, voor zover deze re- integratievoorziening voorziet in de kosten van ondersteuning die nodig zijn bij een leer-werktraject voor die personen.
Is het zo dat deze WWB gelden onder de huidige regelgeving niet teruggevorderd zouden worden?
De zogenoemde werkmiddelen van de WWB waaruit re-integratievoorzieningen worden bekostigd zijn per 1-1-2009 overgeheveld naar de Wet Participatiebudget.
Artikel 3, derde lid is in deze wet opgenomen, om de ondersteuning van leerwerktrajecten voor personen in de doelgroep mogelijk te maken. Terugvordering is niet aan de orde voor zover de aan de gemeente beschikbaar gestelde middelen rechtmatig worden besteed.
De uitgaven voor de ondersteuning van risicojongeren zijn onder het Participatiebudget rechtmatig, indien aan alle de in de regelgeving gestelde eisen wordt voldaan en de accountant de rechtmatigheid van de uitgaven heeft beoordeeld en geen opmerkingen heeft bij de rechtmatigheid. Aangezien een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, is hierover geen eensluidend antwoord te geven.
Heeft de gemeente Rotterdam over de besteding van het WWB budget gesproken met vertegenwoordigers van het ministerie van SZW? Zo ja, heeft het ministerie van SZW bij die gelegenheid haar bezwaren tegen de voorgestelde besteding kenbaar gemaakt?
Er zijn in de loop van de tijd diverse overleggen en contacten geweest waarop dit onderwerp aan de orde is geweest. De gemeente Rotterdam heeft er steeds op aangedrongen om financiering van bedoelde uitgaven ten laste van de WWB mogelijk te maken. Op grond van de Wet werk en bijstand is dit niet mogelijk en SZW heeft hierop steeds gewezen.
Het toenmalige kabinet achtte een specifieke oplossing voor Rotterdam niet mogelijk. Het kabinet was van oordeel dat het onderwerp van de risicojongeren en schooluitval in een breder perspectief dient te worden geplaatst en dat gewacht zou moeten worden op de inwerkingtreding van de Wet Participatiebudget.
Deelt u de mening dat een rigide toepassing van regels een effectieve en binnen de doelstelling van de regelgeving passende aanwending van middelen niet in de weg mag staan?
Het anticiperen op toekomstige regelgeving is alleen vooraf door middel van een aan de Staten Generaal kenbaar gemaakt gedoogbesluit mogelijk. Een dergelijk besluit kan in een geval zoals dit, zich niet alleen op één gemeente richten. Die weg is toen niet bewandeld. Dit gebeurt slechts bij hoge uitzondering. Uitgangspunt is dat de uitgaven geschieden op grond van de op dat moment vigerende regelgeving.
Het door werkgevers onterecht gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Baas verlaagt loon bij ziekte door truc»1 en «Ziekmelding jaagt werknemer op kosten»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het ten onrechte gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim door werkgevers ongewenst is? Zijn hiervoor sancties mogelijk en ligt hier niet een taak voor de arbeidsinspectie?
Naar mijn mening betreft het hier geen ziekmelding, maar wordt de werknemer door de werkgever niet hersteld gemeld. Uit de krantenberichten wordt overigens niet duidelijk of dat herstel niet wordt gemeld bij de bedrijfsarts/arbodienst en/of de salarisadministratie van de werkgever.
In de eerste plaats merk ik op dat er nu geen verplichting voor de werkgever bestaat om zijn werknemer hersteld te melden, noch bij de bedrijfsarts/arbodienst, noch bij de salarisadministratie. Daarom is een sanctie niet mogelijk en ligt hier ook geen taak voor de arbeidsinspectie.
In de tweede plaats merk ik op dat een dergelijke verplichting naar mijn mening ook niet nodig is, omdat de werkgever alleen maar zichzelf ermee heeft als hij de werknemer niet hersteld meldt bij de bedrijfsarts/arbodienst of zijn salarisadministratie. In de eerste situatie zal snel boven water komen dat geen herstelmelding heeft plaatsgevonden. De bedrijfsarts/arbodienst zal de betrokkene namelijk oproepen, omdat hij/zij moet nagaan of sprake is van dreigend langdurig verzuim en dus binnen zes weken na de eerste ziektedag een oordeel over het desbetreffende ziektegeval moet geven aan de werkgever. Verder brengt de opvatting van de werkgever dat de werknemer nog steeds ziek is, mee dat hij zijn verplichtingen op grond van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar zal moeten nakomen. Zo dient hij onder meer een re-integratiedossier bij te houden, een plan van aanpak op te stellen, een afschrift daarvan aan de werknemer en de bedrijfsarts/arbodienst te verstrekken, dit plan regelmatig te evalueren en ervoor te zorgen dat de bedrijfsarts/arbodienst de werknemer regelmatig hoort over het verloop van de arbeidsongeschiktheid. De werkgever kan dat allemaal nalaten maar daarmee verzwakt hij zijn positie ernstig indien het tot een rechtszaak of een aanvraag voor een WIA-uitkering komt.
Daarmee kom ik op de tweede situatie, te weten dat de werkgever zijn salarisadministratie niet informeert over het herstel van de werknemer. Zolang de werkgever het loon volledig doorbetaalt bij ziekte, heeft dit geen materiële of andere gevolgen voor de werknemer. Dat komt anders te liggen wanneer de werkgever op een zeker moment minder loon gaat betalen. Als de werkgever dit motiveert met de stelling dat de werknemer nog steeds ongeschikt is voor de bedongen arbeid vanwege ziekte, kan de werknemer daartegen beroep instellen bij de rechter. Volgens hem is de werkgever immers zijn verplichting om loon te betalen niet nagekomen (art. 7:616 BW). De werknemer heeft een grote kans op toewijzing van zijn vordering als de werkgever zijn hiervoor genoemde verplichtingen niet is nagekomen. Ik zie dan ook geen reden om voor deze situatie een andere procedure in te stellen dan ingeval de werkgever zijn verplichting om loon te betalen om een andere reden niet is nagekomen.
Tot slot kan zich in de tweede situatie voordoen dat de werkgever na 104 weken geen loon meer doorbetaalt, omdat hij van oordeel is dat zijn loondoorbetalingsverplichting is geëindigd. Ook in deze situatie kan de werknemer een loonvordering instellen bij de rechter. Daarnaast kan de werknemer zekerheidshalve een WIA-uitkering aanvragen. Bij de claimbeoordeling moet het UWV onder meer vaststellen of de wachttijd is vervuld. Dat is niet het geval als de werknemer in de hiervoor genoemde periode meer dan vier weken de bedongen arbeid heeft verricht. Als het UWV tot dit oordeel komt, kan de werknemer dit in of buiten rechte tegenover zijn werkgever gebruiken.
Afrondend concludeer ik dat de huidige regelgeving omtrent ziekteverzuim geen tekortkomingen heeft. Ik ben dan ook niet voornemens om wettelijke of andere maatregelen te treffen ter zake dan wel onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek.
Vindt u dat de angst van werknemers in de praktijk voor baanverlies als gevolg van het aanvragen van een medische onderbouwing en eventueel een deskundigenoordeel van UWV gegrond is? Zo nee, waarom denkt u dan dat de rechten van werknemers in de betreffende situatie wel voldoende zijn beschermd?
De mogelijkheid om een deskundigenoordeel van het UWV te vragen is een laagdrempelige procedure, waarmee wordt beoogd om gerechtelijke procedures te voorkomen. Dit kan en mag voor een werkgever nooit een reden zijn om een werknemer te ontslaan. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat op die grond het UWV toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding zal geven of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden. Naar mijn mening biedt het ontslagrecht dan ook voldoende bescherming voor werknemers.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek en binnen welk termijn kan hierover dan meer informatie naar de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in overweging nemen om de wettelijke bepalingen in de wet Poortwachter aan te scherpen zodat onterechte gedeeltelijke ziekmeldingen voorkomen worden en wat is daarbij uw afweging?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om werknemers te informeren over deze tekortkoming in de wet Poortwachter?
Zie antwoord vraag 2.
De reiskostenvergoedingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat de reiskosten tot 15 kilometer, voor mensen zonder medische beperkingen, niet meer worden vergoed per 1 oktober 2010 door het UWV?
Waarom is dit besluit genomen?
Hoeveelheid geld levert dit het UWV op?
Welke andere wijzen van besparingen zijn overwogen?
Bent u bereid het UWV te bewegen om deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verzekerd? Dat had je gedacht!»?1
Ja
Wat is uw opvatting over de in dit artikel weergegeven situatie op de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers?
Sinds de afschaffing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), bestaat er geen verplichte publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering meer voor zelfstandigen. Zelfstandigen hebben de keuzevrijheid om zich al dan niet te verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico. Dat kan op verschillende manieren:
Verzekeren is maatwerk en welk type arbeidsongeschiktheidsverzekering de beste optie is, wat betreft prijs en kwaliteit, is afhankelijk van de wensen, behoeften en omstandigheden van de desbetreffende persoon. Daarbij wil ik opmerken dat de vrijwillige verzekering van het UWV niet op voorhand goedkoper is dan particuliere verzekeringen. Dit hangt mede af van de individuele wensen en omstandigheden van de betrokkene.
Ik heb geen directe bemoeienis met het aanbod van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen. Daarom doet mijn opvatting over de kwaliteit van de diverse (private of publieke) verzekeringen niet ter zake. Het betreft immers privaatrechtelijke overeenkomsten. Wel is de toegankelijkheid tot deze verzekeringen een belangrijk onderdeel geweest van het in 2009 uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ. Ook de tarieven zijn hierbij betrokken.
Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat verzekeraars, na de afschaffing van de WAZ, meer variëteit aan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zijn gaan aanbieden, met uiteenlopende dekking en premiehoogte. Naast de reguliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, zijn er onder meer instapproducten op de markt gekomen waarbij de looptijd en risicodefinitie ingeperkt zijn ten opzichte van bestaande, meer uitgebreide dekkingen. Ook zijn er zowel (goedkope) polissen op de markt gekomen die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken, als polissen die alleen de vaste (woon)lasten dekken in plaats van inkomensverlies.
Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat zelfstandigen zich ervan bewust zijn dat zij zelf een voorziening moeten treffen – als zij dat wensen – als zij arbeidsongeschikt raken. Om het bewustzijn onder zelfstandigen te vergroten van de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid, is er in 2008 bovendien een voorlichtingscampagne over arbeidsongeschiktheid en zelfstandigen geweest. In deze campagne zijn bestaande en startende zelfstandigen tevens voorgelicht over de mogelijkheden die er bestaan om het arbeidsongeschiktheidsrisico af te dekken. Daarbij is in gelijke mate aandacht besteed aan zowel de mogelijkheden op de private markt als aan de voortzetting van de publieke verzekering via het UWV. Momenteel wordt ook aan informatievoorziening en voorlichting gedaan via onder meer antwoord voor bedrijven. Het standpunt dat de verzekering bij het UWV onderbelicht is, deel ik dan ook niet.
Acht u het wenselijk dat ZZP’ers zich voor een acceptabel tarief adequaat kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de voortzetting van de verzekering via het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) voor starters vanuit een baan of uitkering de beste optie is, zeker omdat een particuliere verzekering duurder is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de campagne via Rijksoverheid.nl om je als starter goed te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en ziekte niet effectief is, omdat de verzekeringsmogelijkheid via het UWV onderbelicht is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier gaat u de (potentiële) ZZP’ers beter bekend maken met de mogelijkheid om via het UWV de arbeidsongeschiktheidsverzekering voort te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de constatering in dit stuk dat in Nederland «stukadoor (...) in feite een onverzekerbaar beroep» is? Zo nee, waarom niet? Zijn er meer beroepsgroepen die in feite onverzekerbaar zijn?
In mijn ogen bestaan er geen onverzekerbare beroepen. De premie die een zelfstandige voor een AOV betaalt, hangt af van de gewenste dekking en individuele persoonskenmerken, zoals beroep, leeftijd en gezondheidssituatie. Een combinatie van factoren kan ervoor zorgen dat een bepaalde persoon afgewezen wordt voor een AOV of dat het verzekeringsvoorstel als onaantrekkelijk wordt beoordeeld. Het risico op arbeidsongeschiktheid in bepaalde beroepen, kan dus weliswaar gevolgen hebben voor de hoogte van de premie, maar dat betekent niet dat bepaalde beroepen, zoals dat van stukadoor, onverzekerbaar zijn. Integendeel, uit informatie van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat vele stukadoors de afgelopen jaren een AOV hebben afgesloten en nieuwe verzekeringen afsluiten.
Daarnaast verdient nog opmerking dat de private vangnetverzekering soelaas kan bieden voor zelfstandigen die, wegens een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico, zijn afgewezen voor een AOV.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving eens te meer aantoont dat een verplichte verzekering voor de financiële gevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid voor ZZP’ers een wenselijke verbetering van deze situatie zou opleveren? Zo nee, waarom niet?
Mede op verzoek van mijn ambtsvoorganger, heeft de SER op 15 oktober advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In dit advies is een aantal voorstellen gedaan om alle zzp’ers de mogelijkheid te bieden zich te verzekeren tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt door de SER niet gezien als de beste of enige oplossing voor het probleem dat niet alle zzp’ers zich voldoende beschermen tegen deze risico’s. In de kabinetsreactie op dit advies van de SER zal het kabinet ingaan op de aanbevelingen die de SER heeft gedaan.
Welke voorstellen kan de Kamer op korte termijn van het kabinet verwachten om de markt voor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’er aanzienlijk beter en eerlijker te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten van de verkenning van de Autoriteit Financiële Markten naar het uitkeringsgedrag van verzekeraars verwachten?
Uit informatie, die ik heb ontvangen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), blijkt dat de AFM op 1 augustus 2010 een verkenning is gestart. De aanleiding waren diverse signalen uit de markt dat er ongewenste uitvoeringspraktijken zouden kunnen bestaan. Het doel van de verkenning is het uitdiepen van deze signalen. De AFM kijkt hierbij of het klantbelang centraal staat bij de inrichting van polisvoorwaarden en processen van verzekeraars. Voor de verkenning spreekt de AFM met partijen die een rol spelen vanaf het advies tot en met het uitkeringsproces, inclusief klachtenbehandeling. De AFM is ook in gesprek met de verzekeraars en Het Verbond van Verzekeraars. De AFM verwacht eind eerste kwartaal 2011 de eerste uitkomsten van haar verkenning bekend te kunnen maken.
Stijging van het aantal armen in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Vindt u het wenselijk dat het aantal huishoudens in Amsterdam dat op of rond het minimuminkomen moeten leven is gestegen naar 70 000? Zo nee, wat zijn volgens u de oorzaken en wat gaat u hiertegen doen?1
De Amsterdamse armoedemonitor 2010 geeft aan dat in 2008 69 067 huishoudens tot de minima behoorden in de gemeente Amsterdam. De afgelopen jaren was een trend te zien van een daling in het aantal minimahuishoudens als gevolg van gunstige economische omstandigheden. 2009 is echter een omslagpunt van de dalende trend, waarbij de gevolgen van de economische crisis zichtbaar worden. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2009 in Amsterdam 70 157 huishoudens tot de minima behoorden, een lichte stijging.
Het oordeel over het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam en de uitvoering daarvan is primair aan de gemeenteraad van Amsterdam. Zoals bekend berust de verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering van het minimabeleid, onder andere gericht op armoedebestrijding, bij de gemeenten. De gemeente kan daardoor inspelen op de lokale omstandigheden en gebruik maken van lokale mogelijkheden.
Groeit de armoede ook in de rest van het land? Welke maatregelen gaat u nemen om de armoede te bestrijden? Wat zijn uw doelen ten aanzien van armoedebestrijding?
De meest recente landelijke armoedecijfers zijn gebaseerd op de inkomensgegevens uit 20083. Hieruit blijkt dat het aandeel lage inkomens tussen 2007 en 2008 licht gestegen is, van 7,6% naar 8,0%. Hiermee leefden 545 000 van de 6,9 miljoen huishoudens onder de lage-inkomensgrens.
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Het meedoen in de maatschappij is van groot belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De economische crisis en oplopende begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Armoedebeleid en schuldhulpverlening moeten gericht zijn op begeleiding naar en bevestiging van economische zelfstandigheid. Het kabinet spreekt mensen aan op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat om te beginnen u de voorgenomen armoedige bezuinigingen die de mensen met de laagste inkomens treffen, zoals het verlagen van de bijstandsuitkeringen, het fors inperken van de armoederegelingen en het afpakken van geld van mensen met een arbeidsbeperking en ouderen zou moeten schrappen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, welke bezuinigingen heeft u in petto voor de rijken en de veroorzakers van de crisis?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp-ers) in Amsterdam zich slecht verzekeren als het gaat om zorg, pensioen en arbeidsongeschiktheid |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-er onverzekerd voor zorg»?12
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een derde van de 31 000 zzp-ers in Amsterdam geen verplichte basiszorgverzekering heeft? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen verplichte basiszorgverzekering hebben en wat de overwegingen zijn voor zzp-ers om zich niet te verzekeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uit het artikel «Zzp’er onverzekerd voor zorg» vernomen dat een derde van de zzp’ers in Amsterdam geen verplichte zorgverzekering heeft. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek is gebleken dat er 152 240 onverzekerde verzekeringsplichtigen waren op 1 mei 2009. Ik heb u hierover bericht bij de VWS-verzekerdenmonitor 20103. Het is mij niet bekend hoeveel van deze onverzekerden zzp’er zijn of wat de overwegingen van de betreffende onverzekerde zzp’ers zijn om niet aan hun wettelijke verplichting te voldoen.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat iedere inwoner in Nederland, dus ook de zzp-er, een basiszorgverzekering heeft?
Momenteel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer het wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering»4 dat beoogt om verzekeringsplichtigen zonder zorgverzekering op te sporen door bestanden te koppelen. De regering acht het namelijk ongewenst dat een deel van de verzekeringsplichtigen zich kan onttrekken aan de verzekeringsplicht en daarmee aan de solidariteit. Met het wetsvoorstel worden de opgespoorde onverzekerden door het College voor zorgverzekeringen gewezen op hun verzekeringsplicht en aangespoord een zorgverzekering te sluiten. Laten zij dit na, dan worden ze beboet en uiteindelijk ambtshalve verzekerd bij een zorgverzekeraar. In dat geval zijn zij een jaar lang een bestuursrechtelijke premie verschuldigd ter hoogte van de standaardpremie.
Voordat het wetsvoorstel in werking treedt, worden uitgebreide voorlichtingsactiviteiten ingezet om specifieke groepen onverzekerden te bereiken. Ik zal bezien of daarbij nog in het bijzonder aandacht kan worden besteed aan zzp’ers.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 75% van de zzp-ers in Amsterdam geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten en in heel Nederland slechts 50% wel een verzekering heeft afgesloten? Kunt u de redenen voor de lage verzekeringsgraad van zzp-ers inzichtelijk maken? Kunt u zich vinden in de aanbevelingen die de Sociaal Economische Raad in zijn rapport «De zzp-er in beeld» doet, als het gaat om het verzekeren van arbeidsongeschiktheid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om deze aanbevelingen te implementeren?
Ik beschik niet over gegevens met betrekking tot regionale verschillen in de verzekeringsgraad van zelfstandigen tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Uit het in 2009 uitgevoerde evaluatie-onderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ komt naar voren dat van alle zelfstandigen ongeveer de helft verzekerd is tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Dit onderzoek heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 14 september 2009 aan uw Kamer aangeboden. Of men een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit wordt volgens het betreffende onderzoek in belangrijke mate bepaald door de binding met het bestaan als zelfstandige: indien men al langere tijd werkzaam is als zelfstandige en meer uren per week aan de onderneming besteedt wordt vaker een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. Voorts zijn de hoogte van het inkomen uit ondernemen en de afhankelijkheid van dit inkomen van belang. Ook leeftijd speelt een rol. Ervaren gezondheid en gepercipieerd beroepsrisico zijn niet van significante invloed, zo blijkt uit het onderzoek. Op 15 oktober jl. heeft de SER advies uitgebracht over de positie van zelfstandigen zonder personeel. In de kabinetsreactie op dit SER-advies zal worden ingegaan op de aanbevelingen die door de SER zijn gedaan.
Bent u ervan op de hoogte dat zo’n 80% van de zzp-ers in Amsterdam geen pensioenverzekering heeft afgesloten? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp-ers in Nederland geen pensioenverzekering hebben afgesloten? Kunt u daarbij aangeven wat de overwegingen voor zzp-ers zijn om geen pensioenverzekering af te sluiten?
Ook over regionale verschillen in pensioenopbouw door zelfstandigen beschik ik niet. Wel is bekend dat zelfstandigen in mindere mate pensioen opbouwen dan werknemers en in het geval zij pensioen opbouwen, de opbouw beperkter is dan werknemers5. De schattingen over de pensioenopbouw door zelfstandigen lopen hierbij uiteen, mede door verschillende definities en daardoor verschillende onderzoekspopulaties. Ook dient te worden bedacht dat zelfstandigen verschillende mogelijkheden hebben om in hun oudedagsvoorziening te voorzien, waarvan een verzekering (lijfrente) er één is. Voor het niet sluiten van een pensioenverzekering geldt een aantal mogelijke overwegingen, zoals de kosten van de pensioenverzekering, de intransparantie van en onbekendheid met pensioenverzekeringen, het beperkte pensioenbewustzijn, maar ook – zoals zojuist vermeld – het beschikken over een alternatieve vorm van oudedagsvoorziening. In reactie op het SER-advies zal het kabinet nader ingaan op de pensioenopbouw door zelfstandigen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de toegankelijkheid van pensioenen voor zelfstandigen.
Ontslagzwendel en recht op uitkering |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de vragen van de leden Heerts en Vermeij over ontslagzwendel? 1)
Ja.
Wat is uw reactie op de in de bijlage bij deze vragen geschetste situatie (de bijgevoegde geanonimiseerde email gericht aan de afdeling Voorlichting van de PvdA)?
Hoewel ik de geschetste situatie voor de personen in kwestie betreur, kan ik geen oordeel geven over de vraag of in dit geval sprake is van ontslagzwendel. Een oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter.
Naar aanleiding van de geschetste situatie merk ik wel het volgende op. Een slachtoffer van ontslagzwendel kan aangifte doen bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie eventueel een strafrechtelijk onderzoek kan instellen en tot vervolging kan overgaan. Afhankelijk van de aard, omvang, ernst en complexiteit van de fraude kan dit onderzoek worden opgedragen aan de politie of een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst (SIOD) of de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Ook kunnen burgers vermeende fraude op het terrein van werk en inkomen melden bij de SIOD (zie daarvoor www.siod.nl). Voor zover er sprake is van faillissement met het oogmerk om afbreuk te doen aan de arbeidsrechtelijke bescherming merk ik op dat voor slachtoffers civielrechtelijke mogelijkheden open staan (bijvoorbeeld schadevergoeding). Voor de mogelijkheden bij UWV verwijs ik naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Bent u nog steeds van mening dat de rol van de overheid bij het bestrijden van ontslagzwendel niet verder gaat dan de strafrechtelijke weg?Zo ja, waarom zou de overheid niet ook een pro-actieve rol moeten hebben bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel?
Ja, ik ben van mening dat de overheid alleen een rol heeft in de strafrechtelijke aanpak van ontslagzwendel. Een pro-actieve rol bij het voorkomen en bestrijden van ontslagzwendel is weggelegd voor de werkgever en de werknemer. Zoals in de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp is aangegeven, is het belangrijk om tijdig informatie in te winnen en alert te zijn op signalen dat iets niet in de haak is.
Wat kan de Arbeidsinspectie doen indien deze dienst tijdens haar toezichthoudende en controlerende taken aanwijzingen voor (dreigende) ontslagzwendel ontdekt?
De Arbeidsinspectie (AI) is belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving op het terrein van arbeidsbescherming en bestrijding van arbeidsmarktfraude, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet arbeid vreemdelingen. Als de AI tijdens controles op de naleving van deze wetgeving concrete aanwijzingen voor mogelijke ontslagzwendel signaleert, dan kan de AI de relevante feiten en omstandigheden melden aan de politie, de SIOD of de FIOD.
Ziet u mogelijkheden om de taken van de Arbeidsinspectie dusdanig uit te breiden dat daar de opsporing van strafbare feiten die tot ontslagzwendel leiden, wel onder komt te vallen? Zo ja, op welke? Zo nee, waarom niet en ziet u die mogelijkheden wel voor een bijzondere opsporingsdienst zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) weggelegd?
De Arbeidsinspectie is als inspectiedienst primair belast met toezicht op de naleving van specifieke wetgeving. Het is niet wenselijk om deze toezichthoudende taken uit te breiden met de opsporing van strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrift en faillissementsfraude, waar ontslagzwendel onder kan vallen. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie de SIOD of de FIOD opdracht geven tot het verrichten van een strafrechtelijk onderzoek.
Om welke redenen kan de Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen (UWV) een voorschot aan een aanvrager van een uitkering geven? Beschikt het UWV over een discretionaire bevoegdheid om in schrijnende gevallen voorschotten te verlenen? Zo ja, acht u de in de bijgevoegde email genoemde situatie schrijnend?
Het UWV is bevoegd een voorschot op een uitkering te verlenen, indien redelijkerwijs aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op die uitkering. Bij het verlenen van voorschotten maakt het UWV geen onderscheid tussen meer of minder schrijnende gevallen. Het beleid is erop gericht om binnen vier weken na de aanvraag het recht op uitkering vast te stellen en een eerste betaling te doen. Als dat binnen die periode niet lukt, maar aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op een uitkering, dan neemt het UWV contact op met betrokkene over het verlenen van een voorschot.
Deelt u de mening dat in het geval iemand een loonvordering heeft op een werkgever waarvan het faillissement is aangevraagd of insolvent is, dat een voorschot op een uitkering door het UWV gewenst is? Zo ja, hoe gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Bij het faillissement van een werkgever betaalt het UWV aan de werknemer diens (achterstallige) loon over maximaal de laatste drie maanden voorafgaand aan de datum waarop de curator de dienstbetrekking heeft opgezegd, plus het loon over de opzegtermijn volgens de Faillissementswet (maximaal 6 weken). Tevens neemt het UWV achterstallige vakantietoeslag, eventuele niet genoten vakantieaanspraken en verplichtingen aan derden (met name pensioenpremies) over maximaal het laatste jaar van de dienstbetrekking over. De vaststelling van de hoogte van het over te nemen loon is in veel gevallen complex, dus tijdrovend. Ook hier geldt dat het UWV voorschotten kan verlenen zodra het recht op loonovername en de omvang van het over te nemen loon redelijkerwijs vaststaan. Voor het aanvragen van zo'n voorschot kunnen de betrokken werknemers contact opnemen met het UWV. De hoogte van het voorschot wordt afgestemd op de loonvordering van de werknemer.
De stokkende vrouwenemancipatie in Nederland |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennis genomen van de Global Gender Gap Index van het World Economic Forum?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat Nederland van de elfde naar de zeventiende plaats is gezakt op de wereldranglijst die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen meet?
Het kabinet vindt de gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk. Een daling op de wereldranglijst opgesteld door het World Economic Forum is een signaal dat Nederland achter blijft bij andere landen. De deelname van vrouwen in alle sectoren en lagen van de samenleving is ook in Nederland nog niet vanzelfsprekend. Daarom is het bevorderen van emancipatie ook expliciet in het regeerakkoord opgenomen.
Wat denkt u dat de oorzaak is van deze daling?
De Global Gender Gap Index vergelijkt 134 landen met elkaar op basis van vier hoofdindicatoren: economische participatie, onderwijs, gezondheid en politieke participatie. Op de meeste hoofdindicatoren en subindicatoren is voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in Nederland een verbetering te zien ten opzichte van voorgaande jaren. De belangrijkste oorzaak van de daling van Nederland in de rangorde is dat een aantal landen het beter is gaan doen. Kijken we alleen naar de positie van Nederland dan scoren we op onderwijs en gezondheid maximaal op gendergelijkheid. Op het terrein van de economische participatie scoort Nederland boven het gemiddelde. Op het terrein van de politieke participatie heeft Nederland in 2010 een lagere score dan in 2009. Dat is ook een reden voor de daling op de ranglijst. De politieke participatie weegt in de totale weging relatief zwaar. Het al dan niet hebben van een vrouwelijke premier weegt bijvoorbeeld net zo zwaar als bijvoorbeeld het aandeel vrouwen dat op de arbeidsmarkt participeert.
Bent u bereid u tot doel te stellen dat Nederland aan het eind van uw kabinetsperiode weer in de top tien van de Global Gender Gap Index staat? Zo nee, waarom niet?
Over de ambities van het kabinet en de wijze waarop daar nadere invulling aan zal worden geven, zal uw Kamer in het voorjaar van 2011 worden geïnformeerd.
De uitkomsten van de Global Gender Index en de Emancipatiemonitor 2010 van het Sociaal en Cultureel Planbureau zullen daar bij worden betrokken.
Bent u bereid de emancipatieportefeuille onder te brengen bij het ministerie van Algemene Zaken, zodat de coördinatie richting andere departementen door uzelf effectief ter hand genomen kan worden?
Nee. De emancipatieportefeuille is uitstekend belegd bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij zal ook de coördinatie richting de andere departementen ter hand nemen.
Welke stappen gaat u zetten om er voor te zorgen dat Nederland die top tien positie weer in gaat nemen?
De ambities en doelstellingen van dit kabinet op het terrein van emancipatie voor de periode 2011 tot 2015 zullen worden uitgewerkt in een Actieplan Emancipatie dat uw Kamer in het voorjaar van 2011 zal ontvangen.
Onjuiste pensioenoverzichten |
|
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Deelnemers krijgen foute overzichten uit te keren pensioen»1 waarin een zeer kritisch onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wordt beschreven?
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie over de pensioenrechten van cruciaal belang is voor deelnemers? Is goede informatievoorziening nu niet van extra belang met oog op de roerige tijden waarin de pensioenfondsen zich bevinden?
Ik deel uw mening. Transparantie over pensioenaanspraken en goede informatievoorziening daarover is van belang. Pensioenfondsen moeten elk jaar uiterlijk 30 september een Uniform Pensioenoverzicht, ook wel UPO genoemd, aan hun deelnemers verstrekken. Het is belangrijk dat de informatie in de UPO’s correct is. De deelnemer kan zich op basis van het UPO een mening vormen over de vraag of hij zijn pensioen toereikend acht in het licht van zijn persoonlijke situatie. Wanneer een deelnemer op basis van het UPO zijn pensioen ontoereikend oordeelt, heeft hij de keuze maatregelen te treffen, zoals het afsluiten van een aanvullend derde pijler pensioenproduct.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het onderzoek «Rapport Juistheden UPO»?2
De AFM heeft in haar onderzoek relatief veel fouten in de Uniforme Pensioenoverzichten geconstateerd. Dat vind ik zorgelijk. Het onderzoek laat echter ook zien, dat de afwijkingen in het merendeel van de gevallen beperkt zijn. De geconstateerde afwijkingen bedragen voor een groot aantal pensioenfondsen minder dan 2% van de juiste waarden van de kerngegevens. Een deel van de fouten is niet rekenkundig onjuist maar hangt samen met een verouderde of onduidelijke tekst van het pensioenreglement.
Ik ga zelf geen extra maatregelen treffen. Dat is ook niet nodig, aangezien het toezicht op dit punt al afdoende is geregeld. De AFM komt als toezichthouder met vervolgacties richting een deel van de fondsen, waaronder een vervolgonderzoek en maatregelen voor de groep pensioenfondsen met de slechtste bevindingen. Deze laatste maatregelen kunnen bestaan uit een normoverdragend gesprek, het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom en het opleggen van een boete. Ook heeft de AFM aanbevelingen aan de sector geformuleerd. Zo heeft de AFM een specifieke aanbeveling geformuleerd met betrekking tot de groep (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten. De AFM vraagt de pensioenfondsen daarin extra aandacht te besteden aan deze groep. Ik ga ervan uit dat de pensioenfondsen deze aanbeveling van de toezichthouder ter harte zullen nemen.
Vindt u het ook zorgelijk dat voor 64% van de bedrijfstakpensioenfondsen de pensioenaanspraken op het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) niet kloppen? Welke maatregelen treft u om dit aantal terug te dringen? Legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook onacceptabel dat maar liefst een kwart van de onderzocht fondsen helemaal geen UPO heeft gestuurd naar arbeidsongeschikten? Hoe grijpt u hierop in en legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie dat géén van de fondsen het UPO model 100% volgt? Behoeft het UPO model een herziening of zijn de pensioenfondsen nalatig? Welke stappen zet u in dit verband?
Op grond van artikel 38, tweede lid, Pensioenwet en artikel 49, tweede lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling is de vormgeving van het UPO aan de pensioenuitvoerders overgelaten. De AFM heeft de pensioensector aanbevolen het UPO-model te vereenvoudigen en de UPO-handleiding te verduidelijken. De pensioensector is inmiddels zelf aan de slag gegaan. Zo is een werkgroep, samengesteld uit pensioenkoepels en het Verbond van Verzekeraars, bezig met de verbetering van het UPO-model.
Het bericht dat de uitlatingen van de voorzitter van Divosa, over dat jonggehandicapten in de bijstand moeten, op persoonlijke titel zijn |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa ertoe zullen leiden dat arbeidsgehandicapten voor altijd in de armoede geduwd worden, geen extra baan voor arbeidsgehandicapten oplevert maar slechts leidt tot vergaande tweedeling in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa om arbeidsgehandicapten onder het minimumloon te laten werken verwerpelijk zijn?1
Nee. De voorzitter van Divosa, dhr. R. Paas refereert in een artikel in Trouw aan een voorstel van Divosa uit maart 2010 om de onderkant van de arbeidsmarkt te hervormen. Divosa wil de politiek hiermee een alternatief bieden om de mogelijke bezuinigingen in de sociale zekerheid op te vangen. Het nieuwe kabinet heeft in het concept regeerakkoord VVD CDA aangegeven voornemens te zijn met voorstellen te komen op dit punt. Voor deze voornemens geldt dat deze nog verdere uitwerking behoeven alvorens ze beoordeeld kunnen worden.
Verder merk ik op dat het kabinet de afgelopen jaren verschillende voorstellen heeft gedaan om meer mensen vanuit de WWB/WIJ, Wsw en Wajong aan het werk te helpen. Zo zijn onlangs een aantal pilots «Werken naar vermogen» gestart, waaronder een pilot loondispensatie, waarbij werkgevers toestemming kunnen krijgen om mensen met een arbeidsbeperking minder dan het wettelijk minimumloon te betalen als zij door deze beperking minder productief zijn. Ook hierbij geldt dat het tijd vergt om de resultaten te kunnen beoordelen. Uitgangspunt is altijd dat een activerende uitkeringssystematiek en maatwerk bij re-integratie moeten leiden tot een zorgvuldige aanpak om meer mensen aan het werk te helpen.
Deelt u de mening dat een voorzitter van een vereniging van sociale diensten op persoonlijke titel en zonder enig politiek mandaat of – verantwoordelijkheid dergelijke ingrijpende plannen niet zou moeten presenteren, temeer omdat hij de indruk heeft gewekt namens de vereniging te spreken en honderdduizenden arbeidsgehandicapten de stuipen op het lijf heeft gejaagd?23 Zo ja, welke consequenties verbindt u aan deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven geeft Divosa aan de politiek een alternatief te willen bieden om de mogelijke bezuinigingen op te vangen. Daarbij wordt door organisaties soms de pers opgezocht. Ik stel het op prijs dat organisaties meedenken om meer mensen aan het werk te krijgen. De voorzitter van Divosa refereert in het artikel in Trouw aan het eerdergenoemde voorstel van Divosa van maart 2010 voor «Een regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt», hij spreekt daarmee namens Divosa en niet op persoonlijke titel.
Wat is volgens u de reden dat de voorzitter van Divosa op persoonlijke titel dergelijke uitspraken heeft gedaan? Is het mogelijk dat hij zich heeft willen profileren als minister van Sociale Zaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor een minister van Sociale Zaken onwaardige uitspraken zijn en de voorzitter van Divosa zich hiermee heeft gediskwalificeerd als toekomstig minister en als voorzitter van Divosa?
Zie antwoord vraag 2.
Verdenking van vastgoedfraude bij pensioenfondsbeheerder AZL |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Jan de Wit |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «OM verdenkt directeur pensioenfonds AZL van omkoping»?1
Ja.
Hoe kan het dat de vreemde verkoopconstructie, waarbij een pand meerdere keren op een dag van eigenaar veranderde terwijl de prijs onverklaarbaar fors steeg, niet direct is opgemerkt?
De notaris is de eerst aangewezen functionaris om onregelmatigheden bij onroerendgoedtransacties op te merken. Degenen die een doorverkoopconstructie te kwader trouw gebruiken, zullen onregelmatigheden echter willen verbergen voor de notaris. Een door mij bij het Kadaster en de gemeente Rotterdam gestarte pilot had als doel de transparantie van vastgoedtransacties te bevorderen (TK, 2008–2009, 29 911, nr. 16). In deze pilot heeft het Kadaster onder andere gewerkt aan een systeem om notarissen eerder in de keten die een vastgoedtransactie behelst van meer informatie te kunnen voorzien. Het Kadaster kan het notariaat naast het reeds werkzame Kadaster-on-Line het systeem «Gebeurtenis gedreven informatie (GGI)» bieden. Hierbij neemt de notaris een abonnement op het over te dragen object en wordt vanaf dat moment geautomatiseerd geïnformeerd over eventuele wijzigingen in de registratie.
Opsporingsdiensten zijn bij het bestrijden van vastgoedfraude afhankelijk van signalen van notarissen en bijvoorbeeld de Belastingdienst. Naar dergelijke signalen wordt ook actief gezocht door opsporingsdiensten door informatie uit onderzoeken te analyseren.
Over de gang van zaken in de onderhavige zaak kan ik vanwege het opsporingsbelang geen mededelingen doen.
Is het waar dat een groot deel van de strafbare feiten inmiddels is verjaard door een inschattingsfout van het Openbaar Ministerie (OM)?2 Waarom is in dit geval verzuimd de verjaring van de strafbare feiten te stuiten? Hoe is dit mogelijk, gelet op het feit dat de bestrijding van vastgoedfraude topprioriteit wordt genoemd?
Het OM heeft hieromtrent het volgende meegedeeld. Bovengenoemde bezwaarschriften van twee van de vier verdachten over het verjaard en niet tijdig gestuit zijn van de strafbare feiten, zijn door de raadkamer ongegrond verklaard. Deze verdachten hebben daar geen hoger beroep tegen ingesteld. De behandeling van de strafzaken tegen deze twee verdachten kan in ieder geval doorgaan.
Ten aanzien van de twee andere verdachten loopt de procedure over de vermeende verjaring nog. De Hoge Raad heeft die zaken terugverwezen naar het Gerechtshof. Het OM stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van stuiting van de verjaring.
Is er naar uw mening voldoende capaciteit en expertise voor de bestrijding van vastgoedfraude? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Ondermeer voor de aanpak van deze vorm van fraude is binnen het OM een gespecialiseerd parket gevormd, te weten het Functioneel Parket. Binnen het Functioneel Parket is op dit terrein bijzondere expertise ontwikkeld. Ten aanzien van de opsporings-, vervolgings-, en zittingscapaciteit is uw Kamer eerder bericht dat deze niet oneindig is. Daarom moet altijd een selectie worden gemaakt bij het oppakken van strafzaken. Ik ben van mening dat er voldoende expertise is en dat met de beschikbare capaciteit vastgoedfraude zo goed mogelijk wordt aangepakt.
Tevens is onder regie van mijn ambtsvoorganger en de ambtsvoorgangers van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Financiën ingezet op een samenhangende strategie gericht op verschillende actoren om misbruik van, en manipulatie met, vastgoed aan te pakken (TK, 2008–2009, 29 911, nr. 16).
Verder verwijs ik naar mijn brief van 1 april 2010 over onder andere het Vastgoed Intelligence Center (VIC; TK, 2009–2010, 29 911, nr. 40). Het VIC ondersteunt de programmatische aanpak van vastgoedgerelateerde georganiseerde misdaad op zaaksniveau door analyses van concrete zaken en op strategisch niveau door onder andere het in beeld brengen van fenomenen.
Is het waar dat openbare behandeling van deze zaak tot nu toe is voorkomen, omdat relevante strafrechtelijke antecedenten bij de verdachten zouden ontbreken en een openbare zitting reputatieschade op zou leveren? Is dit een legitiem argument, waarop eenieder een beroep kan doen? Of geldt dit argument slechts voor «witte boorden', mensen met een hoge positie in het bedrijfsleven?
Nee. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de verdachten gedagvaard voor de zitting van 29 oktober 2008 van de rechtbank te Den Bosch. Door alle verdachten is tegen de dagvaarding een bezwaarschrift ingediend. De behandeling van de bezwaarschriften vindt plaats in de raadkamer van de rechtbank en dergelijke raadkamerzittingen zijn niet openbaar.
Overweegt u in deze zaak toestemming te geven aan een eventuele schikking tussen de verdachten en het OM waardoor strafrechtelijke vervolging wordt voorkomen? Zo ja, waarom? Bent u bereid deze toestemming niet te verlenen en in ieder geval nader overleg met de Kamer over de schikkingen in fraudezaken af te wachten?
De verdachten zijn gedagvaard. Het OM heeft meegedeeld dat het afdoen van de strafzaak door middel van een transactie op dit moment niet aan de orde is.
Zijn er ex-mijnwerkers of andere pensioenrechthebbenden benadeeld door deze fraude? Zo ja, hoe wordt daarmee omgegaan?
Het OM heeft meegedeeld dat uit het strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken dat er ex-mijnwerkers of andere pensioengerechtigden zijn benadeeld door deze fraude.
Het ontslag van 31 medewerkers bij de sociale werkvoorziening in Purmerend |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het ontslag van 31 medewerkers van de sociale werkvoorziening in Purmerend vanwege het mislopen van een rijkssubsidie door de gemeente?1
Ik heb kennis genomen van de twee berichten in het Noord Hollands dagblad. Ik maak daaruit op dat het gaat om het niet verlengen van het dienstverband van 31 personen omdat het re-integratietraject eindigt. De gemeente Purmerend zet in het kader van re-integratie van jongeren een vorm van gesubsidieerde arbeid in (talentenbanen). Jongeren worden tijdelijk in dienst genomen bij Baanstede (sw-bedrijf) om hen werkervaring op te laten doen. Inzet van dit re-integratietraject heeft derhalve geen verband met de Wsw.
In het kader van de Wet Investering in Jongeren geven gemeenten jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden voor een uitkering een leer/werkaanbod. Dit kan een baan zijn, een vorm van scholing of een combinatie van beide, afgestemd op de situatie van de jongeren. De gemeente maakt daarbij zelf de keuze voor inrichting van dit leer/werkaanbod. Het behalen van een startkwalificatie kan van groot belang zijn voor de duurzame inzetbaarheid van jongeren. Het is echter aan de gemeente Purmerend om een keuze te maken in de wijze waarop zij werkloze jongeren een leer/werkaanbod doen.
Ervan uitgaande dat niet-geïndiceerden zichzelf moeten zien te redden, vindt u dit een juiste uitvoering van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ)? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?2
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat 31 jongeren per direct moeten stoppen met hun opleiding en hun Talentbaan omdat de gemeente Purmerend de geldkraan dichtdraait? Vindt u het wenselijk dat deze jongeren hierdoor geen startkwalificatie kunnen behalen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat jongeren beter een opleiding en een werktraject kunnen volgen in plaats van dat zij werkloos thuis op de bank moeten gaan zitten? Zo ja, vindt u het een verstandige keuze van het college in Purmerend om deze jongeren naar huis te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente Purmerend gekort wordt door het Rijk voor 3,5 miljoen euro, waardoor zij niet meer in staat is om de Talentbanen voor jongeren te financieren? Zo ja, erkent u dat dit leidt tot meer werkloze jongeren en een langere wachtlijst Wet sociale werkvoorziening (WSW)? Zo nee, hoe zit het dan wel?
De 31 medewerkers van Baanstede in Purmerend waren niet in dienst in het kader van de uitvoering van de Wsw en dus leidt dit niet tot een langere wachtlijst van de Wsw. Het Wsw-budget mag niet worden ingezet voor re-integratie van niet-Wsw-geïndiceerden. Het werkvoorzieningschap Baanstede had deze personen in dienst in het kader van een re-integratietraject. Deze vorm van gesubsidieerde arbeid wordt gefinancierd vanuit het Participatiebudget.
Het participatiebudget van de gemeente Purmerend is in 2010 niet voor 3,5 miljoen euro gekort. In 2010 is het macrobudget van het participatiebudget afgenomen. Dit heeft geleid tot een verlaging van het participatiebudget voor Purmerend in 2010 met 675 duizend euro. Daarnaast heeft de gemeente Purmerend in 2009 haar uitgave aan re-integratie verdubbeld, waarbij voor ruim 2,7 miljoen euro is ingeteerd op de uit voorgaande jaren meegenomen budgetten (meeneemregeling).
Zijn er meer bedrijven voor Sociale Werkvoorziening (SW) die van plan zijn om, vanwege het ontbreken van rijkssubsidie, contracten van SW-geïndiceerden op korte termijn te beëindigen en deze mensen naar huis te sturen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
De 31 banen die niet zijn verlengd hebben geen betrekking op de Wsw, maar vloeien voort uit de inzet van een re-integratietraject uit het participatiebudget. Het is aan de gemeente Purmerend om te besluiten of zij de Talentenbanen voor deze jongeren wil behouden.
Het is mij niet bekend of gemeenten van plan zijn om tijdelijke contracten van Wsw-geïndiceerden niet te verlengen. Gemeenten ontvangen jaarlijks de toekenning Wsw waarin is opgenomen het minimum aantal te realiseren Wsw-plekken met het daarbij behorende budget. Het is aan gemeenten deze toegekende plekken te realiseren.
Ziet u mogelijkheden om de Talentbanen in Purmerend voor deze jongeren te behouden, zodat zij een startkwalificatie kunnen halen en zich kunnen voorbereiden op hun toekomst? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat – vanwege de forse bezuinigingen van 120 miljoen euro per jaar vanaf 2011 – het aantal ontslagen en wachtlijsten zullen groeien en deze bezuiniging van tafel moet? Zo nee, vindt u het sociaal om te bezuinigen op arbeidsgehandicapten die toch al geen of weinig perspectief hebben op een reguliere baan?3
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van SZW ook heb gemotiveerd en uiteengezet, ben ik van mening dat een efficiëncykorting op het Wsw-budget voor 2011 noodzakelijk is en dat het mogelijk moet zijn voor de uitvoering dit te realiseren. De Wsw is in vergelijking met het buitenland erg ruim en kostbaar. Er moet, gelet op deze cijfers, dus ruimte zijn voor minder subsidie. Bovendien zitten er in de Wsw mensen die veel meer kunnen dan waarvoor ze worden ingezet. Daarnaast vindt uitstroom naar een reguliere werkgever in het kader van de Wsw (begeleid werken) nog steeds nauwelijks plaats, landelijk 5%, terwijl uit de Wsw statistiek kan worden afgeleid dat ongeveer de helft zou kunnen werken bij een reguliere werkgever. Tenslotte kan uit de statistiek worden opgemaakt dat het aandeel werknemers van voor 1998, die vaak relatief veel betaald krijgen, jaarlijks afneemt door (pre)pensioen van deze werknemers.
Het bericht dat ouders de gehele kinderopvangtoeslag terug moeten betalen wanneer het gastouderbureau verdacht wordt van fraude |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ouders de gehele kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen wanneer het gastouderbureau verdacht wordt van fraude?1
Dit bericht is onjuist. Terugvorderingen vinden plaats ingeval er (gedeeltelijk) geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Vraagouders zijn ingevolge van de Wet kinderopvang immers zelf verantwoordelijk voor de juistheid van hun aanvraag. Eind 2009 is een vooronderzoek van de FIOD-ECD naar de handelwijze van gastouderbureau De Appelbloesem afgerond. Toen uit schriftelijke gegevens bleek dat ouders mogelijk (gedeeltelijk) geen recht hadden op kinderopvangtoeslag is de uitbetaling van de toeslagen eind 2009 aan vraagouders opgeschort en is een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de toeslagaanvragen.
De ouders die gebruik maakten van De Appelbloesem zijn eind 2009 over dit onderzoek, de opschorting van de uitbetaling van de toeslag en mogelijke terugvordering van al uitbetaalde toeslagen per brief door de Belastingdienst/Toeslagen geïnformeerd.
In september 2010 is het onderzoek naar de rechtmatigheid van de toeslagaanvragen afgerond. De ouders waarbij (gedeeltelijk) geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat zijn per brief geïnformeerd. In die brief is toegelicht waarom zij (gedeeltelijk) geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Enkele dagen later kregen de ouders de terugvorderingsbeschikking. Tegen deze beschikking staat bezwaar en beroep open. Als vraagouders in bezwaar gaan dan wordt de invordering opgeschort, dit betekent dat zij het bedrag nog niet hoeven te betalen.
Hoe kan het zijn dat vraagouders hun gehele kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen wanneer het gastouderbureau fraude heeft gepleegd?
Terugvordering vindt plaats in de gevallen dat er (gedeeltelijk) geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. In de wet- en regelgeving zijn eisen gesteld waaraan ouders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de kinderopvangtoeslag. In de gevallen waarbij de vraagouders hun gehele kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen gaat het om aanvragen die niet voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit Wet kinderopvang. Indien de aanvraag niet voldoet aan de wettelijke vereisten wordt het ten onrechte uitbetaalde bedrag teruggevorderd.
Wat gaat u doen voor de vraagouders uit de uitzending van Radar die de dupe zijn geworden van mogelijke fraude van het gastouderbureau?
Ten aanzien van de vraagouders geldt dat de ten onrechte uitbetaalde bedragen door de Belastingdienst/Toeslagen worden teruggevorderd. Vraagouders die van mening zijn dat zij wel aan de wettelijke vereisten hebben voldaan hebben de gelegenheid om in bezwaar en beroep te komen. Als in de bezwaarfase blijkt dat wel is voldaan aan de wettelijke vereisten, dan wordt de terugvorderingsbeschikking herzien.
Hoe gaat u voorkomen dat meer vraagouders mogelijk een belastingaanslag krijgen van de belastingsdienst wanneer het gastouderbureau fraudeert?
Op de internetpagina van de Belastingdienst /Toeslagen is informatie te vinden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een kinderopvangtoeslag. Belastingdienst /Toeslagen is voornemens op de site mensen te waarschuwen hun aanvraag te allen tijde zelf te beoordelen op de juistheid.
Hoe gaat u voorkomen dat gastouderbureaus op deze manier fraude kunnen plegen?
Met ingang van dit jaar is een aantal aanvullende maatregelen getroffen om fraude tegen te gaan:
Hoeveel vraagouders in Nederland moeten momenteel hun (gehele) kinderopvangtoeslag terugbetalen als gevolg van (mogelijke) fraude van het gastouderbureau?
Er zijn meerdere gastouderbureaus die van fraude verdacht worden. Ook dan vindt terugvordering plaats in de gevallen dat er (gedeeltelijk) geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat dit het geval is. Onbekend is of er bureaus failliet dreigen te gaan.
De scheefgroei in de premies Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) van de Uitvoeringsorganisatie Wekvoorziening (UWV) |
|
|
|
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Kosten zieke werknemers scheef verdeeld»1 waarin wordt gesteld dat bedrijven met veel arbeidsongeschikten zich relatief goedkoop verzekeren bij het UWV?
Ja.
Kloppen de in het artikel genoemde cijfers van Dillen Consultancy? Betalen bedrijven met een individueel risico van € 1 000 per € 1 miljoen aan loonsom circa 2,6 maal hun risico aan WGA-premies bij het UWV? En ligt de premie voor bedrijven met een risico van € 30 000 inderdaad op 0,7 maal het risico?
De genoemde cijfers kloppen bij de gegeven verhoudingen tussen de uitkeringslasten en de loonsom en vloeien voort uit de regels met betrekking tot de premievaststelling.
Deelt u de analyse van het UWV dat dit komt door een vaste premievoet en de aftopping van de premie boven een bepaald maximum? Kunt u nader ingaan op de oorzaken van de scheve verhouding tussen risico en premie?
Ja. Om deze cijfers in het juiste perspectief te plaatsen vermeld ik dat bedrijven met een loonsom van € 1 miljoen zonder arbeidsongeschiktheidslasten de minimumpremie betalen van 0,07% en dat deze bedrijven met een last van € 15 000 of meer de maximumpremie betalen van 2,20%. Tussen de minimumpremie en de maximumpremie stijgt de premie in verhouding tot de lasten. De premie wordt vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Dit risico is de verhouding tussen het uitkeringsbedrag dat is betaald aan werknemers van de werkgever en de loonsom van de werkgever. Het risico wordt vervolgens omgerekend naar een premie. De premie is hoger naarmate het uitkeringsbedrag hoger is ten opzichte van de loonsom. Er geldt echter een ondergrens, de minimumpremie, en een bovengrens, de maximumpremie. Een publiek verzekerde werkgever betaalt altijd ten minste de minimumpremie en niet meer dan de maximumpremie. Door de systematiek van een minimumpremie en maximumpremie, zullen werkgevers die vrijwel geen schade veroorzaakt hebben, een premie betalen, die relatief hoog is ten opzichte van de schadelast. Anderzijds zullen werkgevers met een schade boven een bepaald maximum, het meerdere van deze schade niet meer terug zien in hun premie. De premie zal door dit maximum niet verder toenemen ongeacht de omvang van de schade. Deze verhouding is een rechtstreeks gevolg van de keuze om de premiedifferentiatie voor werkgevers te laten bewegen binnen een zekere bandbreedte met een minimumpremie en een maximumpremie. Met dit systeem worden risico’s van werkgevers in bepaalde mate verevend en wordt voorkomen dat de premie zo hoog kan worden dat deze voor de werkgever niet meer draaglijk is.
Hoe kan het dat de premies en het risico sinds 2010 scheef zijn gaan lopen, terwijl dit stelsel al langer bestaat?
Het stelsel van premiedifferentiatie in de publieke verzekering van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) bestaat sinds 2007. De premies zijn sindsdien volgens dezelfde systematiek vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Het feit dat de premies niet volledig evenredig stijgen met het risico is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat onder de genoemde omstandigheden bedrijven met veel arbeidsongeschikten relatief goedkoop uit zijn bij het UWV? Is hierbij sprake van een bewuste keuze of van een weeffout? Is het geen (financieel) gevaar dat het UWV overblijft met de «slechte risico’s», terwijl de «goede risico’s» zich op de private markt verzekeren?
Door het maximum in de premiestelling betalen bedrijven met een groot aantal arbeidsongeschikten een lagere premie dan het geval zou zijn zonder een maximumpremie. Dit is een bewuste keuze die voor een bepaalde mate van verevening en solidariteit in het stelsel zorgt. Het zijn in de praktijk vooral de kleinere bedrijven waarvoor de maximumpremie een bescherming biedt. De vraag of werkgevers relatief goedkoper uit zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is niet eenduidig te beantwoorden. De vergelijking tussen de publieke premie en de premie van een private verzekeraar hangt af van de mate waarin de verzekeraar risico’s verevent. Ook bij een private verzekeraar zal de premie aan een maximum gebonden zijn. Vooralsnog is niet gebleken dat private verzekeraars voornamelijk de «goede risico’s» verzekeren en dat de «slechte risico’s» bij het UWV verzekerd zijn.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de evaluatie Effecten hybride financiering uit 2009?2 Is het waar dat de in het artikel beschreven scheefgroei niet is meegenomen in deze evaluatie omdat dit probleem speelt sinds 2010? Beïnvloedt de scheefgroei de conclusies van deze evaluatie en uw visie op het hybride stelsel?
De centrale vraag in het evaluatie-onderzoek WGA was of er verschillen zijn tussen private en publieke uitvoering wat betreft re-integratie-activiteiten en de resultaten daarvan. Conclusie op basis van het onderzoek is dat niet is aangetoond dat het publieke dan wel het private domein beter presteert wat betreft beperking van langdurig verzuim en WGA-risico en bevordering van werkhervatting. Voorts is geconcludeerd dat voor het huidige stelsel met keuzevrijheid voor werkgevers geldt dat publieke en private spelers elkaar aanvullen en scherp houden en dat werkgevers zich kunnen laten leiden door de aanpak die in hun specifieke geval het meest wenselijk is. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een nieuw feit. De ontwikkeling van de premie beïnvloedt deze conclusies naar aanleiding van de evaluatie en mijn visie op het bestaande keuzestelsel dus niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid over financiering WGA op 29 september 2010?
Ja.
Het bericht dat Turken en Marokkanen tijdens een gratis haarknipbeurt uitleg krijgen over een aanvullende bijstandsuitkering |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat allochtonen tijdens een gratis knipbeurt uitleg krijgen in hun eigen taal over uitkeringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?1
Ja.
Deelt u de mening dat allochtonen met een onvolledige AOW zich verplicht moeten inkopen om in aanmerking te komen voor een volledige AOW? Zo nee, waarom geldt dit wel voor autochtone Nederlanders?
In de verplichte verzekering voor de AOW ligt de solidariteit van de AOW besloten. Het gaat hier om de solidariteit tussen personen die op eigen kracht een pensioen kunnen opbouwen en zij die dat niet kunnen. De toegang tot deze solidariteit is beperkt tot personen die in Nederland wonen of in Nederland werken en hier loonbelasting betalen. Door de verplichte verzekering bouwen deze personen een pensioen op, ongeacht het inkomen dat men heeft.
De mogelijkheid tot inkoop in de AOW is vrijwillig voor iedereen. Het gaat te ver wanneer de Nederlandse overheid personen zou verplichten pensioenrechten in te kopen over de periode dat men nog geen deel uitmaakte van de Nederlandse samenleving.
Inkoop in de AOW is ook niet voor iedereen van toegevoegde waarde. Het kan bijvoorbeeld zijn dat men over de periode voordat men in Nederland kwam al pensioen heeft opgebouwd in het herkomstland. In 2009 waren er 490 243 personen met een gekort AOW-pensioen, echter slechts 31 500 huishoudens maakten gebruik van de AIO (SVB jaarverslag 2009). In de meeste gevallen heeft men dus voldoende ander inkomen om een eventueel AOW-gat te dichten. Ook vertrekt men in veel gevallen na pensionering naar het buitenland, zodat een beroep op de AIO uitblijft.
Vrijwillige inkoop van AOW past ook bij de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben voor hun pensioen. De burger kan zelf het beste de afweging maken of de inkoop AOW voor hen nuttig is.
Waarom worden Turken en Marokkanen in hun eigen taal geïnstrueerd en wordt niet vastgehouden aan het Nederlands? Deelt u de mening dat dit niet bevorderlijk is voor de noodzaak om Nederlands te leren en het integratieproces?
Uitgangspunt is dat in ons land in het Nederlands wordt gecommuniceerd. Het Kabinet ondersteunt nieuwe Nederlanders daarbij door te investeren in inburgering zodat mensen zelfstandig kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. In situaties waarin het niet goed mogelijk is om in het Nederlands te communiceren, en communicatie van vitaal belang is, moet gezocht worden naar andere, adequate en soms tijdelijke oplossingen.
In het geval van de AIO-regeling zijn maatregelen nodig om niet-gebruik tegen te gaan.
Uit onderzoek van de SVB in 2008 bleek, dat het potentiële niet-gebruik van de toenmalige WWB65+-regeling op 34% lag. Tijdens het algemeen overleg van 5 november 2008 bleek er een groot draagvlak in de Tweede Kamer te bestaan voor het bestrijden van het niet-gebruik van de AIO door de uitvoering van de AIO volledig bij de SVB te beleggen. Dit algemeen overleg heeft het startpunt gevormd voor deze maatregel. De SVB blijkt namelijk beter in staat deze moeilijk bereikbare doelgroep op hun AIO-recht te wijzen. De kappersactie is in het kader van het verder bestrijden van ongewenst niet-gebruik opgezet.
Het betreft met name een specifieke doelgroep van ouderen (65 jaar en ouder) met een migratie-verleden waarvoor de AIO relevant is. Bij deze ouderen is de beheersing van de Nederlandse taal niet vanzelfsprekend. Om een ordentelijke voorlichting voor deze specifieke doelgroep mogelijk te maken zijn tweetalige (Nederlands/Turks & Nederlandse/Marokkaanse) medewerkers van de SVB en informatie beschikbaar.Door deze werkwijze probeert de SVB een taalbarrière als reden voor het niet-gebruik van de AIO-regeling weg te nemen. Dit past bij het vertaalbeleid van de SVB, waarbij communicatie in principe plaatsvindt in het Nederlands maar waar nodig bij uitzondering van vertalingen gebruik wordt gemaakt
Waarom kunnen deze allochtonen gratis naar de kapper en moeten anderen hiervoor betalen?
Alle activiteiten gericht op het bestrijden van niet-gebruik zijn breed gericht op iedereen die een mogelijk recht heeft op een AIO-aanvulling. De doelgroep van de AIO omvat veel ouderen van niet-westerse herkomst, omdat deze ouderen door hun migratieverleden veelal te maken hebben met een onvolledige AOW en als gevolg daarvan vaker een beroep moeten doen op de AIO. De kappersactie speelt in op de verwachting dat een meer persoonlijke benadering voor deze doelgroep beter werkt en per saldo kosteneffectiever kan zijn dan algemene massamediale informatievoorziening via een website of radiospots. Dat neemt niet weg dat ook autochtone Nederlanders van 64 jaar of ouder die in aanmerking zouden kunnen komen voor de AIO gebruik kunnen maken van een gratis knipbeurt. Om de effectiviteit van communicatie activiteiten over de AIO zo groot mogelijk te maken, is het goed om specifieke acties in te zetten die gericht zijn op de groep mensen waarvan wordt verwacht dat zij in aanmerking kunnen komen voor deze regeling. De kosteneffectiviteit zal meegenomen worden in de evaluatie van de pilot.
Deelt u de mening dat deze discriminatie per direct moet stoppen en gaat u de SVB hier per direct op aanspreken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Uitleg over uitkering tijdens gratis knipbeurt allochtonen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de plannen van de uitkeringsinstantie Sociale Verzekeringsbank om gratis haarknipbeurten te verzorgen voor allochtonen om op deze wijze het aanvragen van een uitkering te promoten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de motivatie van deze plannen van de Sociale Verzekeringsbank die zich beperkt tot «dat nog maar 37 000 mensen gebruik maken van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen»? Zo ja, bent u van mening dat dit een goede motivatie is? Kunt u uiteenzetten over welke uitkeringen, naast de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen, de Sociale Verzekeringsbank nog meer voorlichting geeft?
De SVB heeft bij de uitvoering van de AIO-aanvulling een verantwoordelijkheid om, in het kader van de armoedebestrijding, het niet-gebruik van de regeling tegen te gaan. Ten tijde van de aankondiging dat de uitvoering van de AIO naar de SVB zou gaan en het bijbehorende wetstraject bleek in de Tweede Kamer een brede steun te bestaan voor deze maatregel. Juist vanuit het oogpunt het niet-gebruik te bestrijden. In dit kader ondersteun ik de inzet van de SVB om de doelgroep actief te informeren over het recht op de AIO-aanvulling. Wanneer deze kappersactie blijkt te werken naast de meer gangbare communicatiemiddelen, kunnen ook dergelijke creatiever methoden ingezet worden.
In haar reguliere uitvoering geeft de SVB voorlichting over alle aan haar opgedragen regelingen. Communicatie over de AIO-aanvulling is daar slechts een klein deel van. Naast de reguliere voorlichting aan klanten heeft de SVB de afgelopen twee jaar bijvoorbeeld, via verschillende middelen als mailings, voorlichtingsbijeenkomsten, beurzen, radiospots en bannercampagnes voorlichting gegeven over de vrijwillige inkoop AOW, de halfwezenuitkering als onderdeel van de Anw, afschaffing AOW-partnertoeslag, gevolgen van een gezamenlijke huishouding op het AOW-pensioen, de AKW en het effect van vermogen op de hoogte van de AIO-aanvulling.
Kunt u bevestigen dat het hier om een proef in Utrecht gaat? Zo ja, kunt u toelichten welke evaluatiecriteria door de Sociale Verzekeringsbank worden gehanteerd voor eventuele verdere uitrol naar andere steden?
Ja, het gaat om een pilot in Utrecht.
Het al dan niet breder inzetten van de actie wordt beoordeeld aan de hand van:
Kortom, de effectiviteit en kostenefficiëntie zullen een belangrijke rol spelen in de keuze deze pilot verder uit te rollen.
Deelt u de mening dat de Sociale Verzekeringsbank beter voorlichting kan geven over het voorkomen van een onvolledige AOW en de vrijwillige inkoop van AOW rechten in plaats van het promoten van het verstrekken van uitkeringen met gratis knipbeurten?
De SVB moet zowel informatie verstrekken over de onvolledige AOW en de mogelijkheid van vrijwillige inkoop als informatie aan potentieel rechthebbenden over hun recht op AIO. De SVB zet ook communicatieactiviteiten in op beide onderwerpen.
De SVB heeft ten aanzien van de onvolledige AOW en de vrijwillige inkoop de volgende activiteiten:
Sinds 2008 wordt via radiocommercials en banners de Vrijwillige inkoop onder de aandacht gebracht. Dit wordt jaarlijks herhaald. Per december 2009 heeft de SVB de voorlichting aan migranten over de effecten van hun migratie voor het recht op AOW (en de overige volksverzekeringen) verbeterd. Personen die zich in- of uitschrijven bij het Gemeentelijke Basisadministratie wegens migratie, krijgen voortaan schriftelijke informatie van de SVB om hen op deze effecten te wijzen, alsmede op de mogelijkheid van vrijwillige inkoop dan wel voortzetting van de AOW-verzekering.
Daarnaast is de SVB actief op beurzen voor expats en potentiële emigranten, wordt voorlichting verstrekt in de grensregio’s via de Bureau’s voor Duitse en Belgische Zaken en gebruikt de SVB reguliere kanalen zoals internet en portals samen met anderen zoals Grensinfopunt.
Op het terrein van (bestrijding niet-gebruik) AIO verricht de SVB naast de kappersactie de volgende activiteiten:
Kinderbijslag ten behoeve van ontwikkelingswerkers |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joël Voordewind (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over kinderbijslag ten behoeve van ontwikkelingswerkers?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze uitspraak tot het expliciet benoemen van personen die werkzaam zijn in het algemeen belang in het Besluit Export Uitkeringen en het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen? Welk doel heeft het benoemen van deze categorie personen als werkers in het algemeen belang in de genoemde besluiten?
Deze vragen gaan over de relatie tussen de betreffende uitspraak van de Centrale Raad van beroep en de regels die gaan over de export van uitkeringen, en de uitzondering die daarin is gemaakt voor werkers in het algemeen belang, waaronder ook ontwikkelingswerkers worden verstaan (onder andere geregeld in artikel 7b AKW).
De betreffende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gaat over personen die als ontwikkelingswerker in het buitenland werkzaam waren. In de uitspraak is vastgesteld dat betrokken personen niet beschouwd kunnen worden als verzekerden. Omdat zij niet verzekerd zijn, hebben zij geen recht op kinderbijslag.
Artikel 7b AKW gaat over de export van de kinderbijslag. Het artikel regelt dat een verzekerde die buiten Nederland woont, alleen recht op kinderbijslag heeft als hij in een land woont waarmee een zogenaamd handhavingsverdrag is gesloten. Het vierde lid van dit artikel biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat een bepaalde groep verzekerden bij uitzondering toch recht op kinderbijslag heeft. Het gaat dan om een groep verzekerden die wonen in een land waarmee geen handhavingsverdrag is gesloten, een zogenaamd niet-verdragsland. Deze algemene maatregel van bestuur heet het Besluit Afwijkende regels beperking export uitkeringen. Op grond van dit Besluit hebben onder andere verzekerden die wonen in een niet-verdragsland en die werkzaamheden verrichten in het algemeen belang, toch recht op kinderbijslag.
Het Besluit regelt wat verstaan moet worden onder personen die werkzaamheden verrichten in het algemeen belang. Hiermee worden bijvoorbeeld bedoeld personen in dienst van de Nederlandse overheid en personen die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Het Besluit ziet niet alleen op de AKW maar ook op andere sociale verzekeringen zoals de AOW en de Anw.
Artikel 7b van de AKW en het Besluit Afwijkende regels beperking export uitkeringen hebben alleen betrekking op verzekerden. Deze regels hebben dus geen betrekking op de personen waarop de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep doelt. Deze personen zijn immers niet verzekerd. Deze personen kunnen zich dus ook niet beroepen op artikel 7b of het Besluit. Voor de groep ontwikkelingswerkers die niet verzekerd zijn, heeft artikel 7b AKW dus geen functie.
Deze leden vragen vervolgens naar het doel van het benoemen van de categorie personen als werkers in het algemeen belang in het Besluit export uitkeringen (bedoeld zal worden de Wet Beu – beperking export uitkeringen) en het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen.
Het noemen van deze categorie werknemers heeft tot doel dat verzekerden of uitkeringsgerechtigden in landen waarvoor geen verdrag tussen het betrokken land en de Nederlandse overheid is getroffen, toch aanspraak kunnen maken op de sociale verzekeringen. Wat betreft de AKW betekent dit dat sommige werkers in het algemeen belang wel kinderbijslag krijgen in een niet-verdragsland en andere werkers in het algemeen belang niet. Werkers in het algemeen belang die in dienst van de Nederlandse overheid zijn, zijn verzekerd voor de AKW en kunnen dus op grond van het Besluit wel kinderbijslag krijgen in een niet-verdragsland. Een andere groep werkers in het algemeen belang, zoals de personen die hier aan de orde zijn, personen die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking, zijn niet verzekerd en kunnen dus geen rechten ontlenen aan dit Besluit. Mogelijk wordt die indruk wel gewekt omdat deze categorie expliciet genoemd wordt in artikel 1 van het Besluit. De verklaring dat zij genoemd worden in het Besluit is dat dit relevant is voor andere sociale verzekeringen.
Welke functie heeft artikel 7b, lid 4, sub a, van de Algemene Kinderbijslagwet in relatie tot de positie van de ontwikkelingswerker die werkzaam is bij een door de overheid erkende ontwikkelingsorganisatie, mede in het licht van de eerdergenoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de lange procedures van soms een jaar die Nederlandse ontwikkelingswerkers bij definitieve terugkeer moeten doorlopen om aanspraak te kunnen maken op het sociaal stelsel?
Ervan uitgaande dat met de procedure bedoeld wordt de aanvraag voor kinderbijslag bij terugkeer naar Nederland, dan past de SVB de termijnen toe als genoemd in de Algemene Wet Bestuursrecht. Dit betekent dat zo spoedig mogelijk een beslissing wordt genomen, binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Dit sluit niet uit dat een beoordeling in sommige gevallen langer kan duren. Dit speelt met name als onderzocht moet worden of sprake is van verzekering voor de volksverzekeringen op basis van ingezetenschap. Soms is het, als iemand naar Nederland terugkeert, niet duidelijk of deze persoon ook weer in Nederland komt wonen of dat sprake is van een tijdelijk verblijf. In deze gevallen moet aan de hand van de objectieve feiten en omstandigheden in het individuele geval worden onderzocht of en vanaf welk moment er sprake is van ingezetenschap in Nederland. Dit vereist een gedegen onderzoek. Indien het onderzoek langer duurt dan de hierboven genoemde acht weken, brengt de SVB de aanvrager hiervan op de hoogte en meldt ook de termijn waarbinnen hij of zij alsnog een beslissing kan verwachten. Vertragingen kunnen zich voordoen als er bijvoorbeeld buitenlandse documenten moeten worden opgevraagd.
Indien wordt vastgesteld dat er recht op kinderbijslag is, wordt deze alsnog, met terugwerkende kracht toegekend en uitgekeerd tot aan de datum waarop de betrokken persoon weer als woonachtig in Nederland kan worden beschouwd. Een langere termijn is dus niet nadelig.
Deelt u de mening dat deze personen deze omslachtige procedure bespaard moet blijven, omdat zij overduidelijk hun wortels in Nederland hebben, aantoonbaar werkzaam zijn in het algemeen belang en daarom in het buitenland verbleven? Zo ja, bent u bereid de procedure bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voor werkers in het algemeen belang te vereenvoudigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is geen sprake van een omslachtige procedure. Wel is het zo dat de persoon bij terugkeer naar Nederland zelf opnieuw kinderbijslag moet aanvragen. Pas vanaf dat moment kan worden onderzocht of er recht bestaat. De procedure kan wel enige tijd vergen en dit kan leiden tot verlenging van de wettelijke termijn. De mogelijke nadelen voor de aanvrager die samenhangen met het verlengen van de termijn worden in de praktijk beperkt door het toekennen van de kinderbijslag met terugwerkende kracht. De procedure is voor personen die werkzaam zijn geweest in het algemeen belang niet anders dan voor personen die om andere redenen in het buitenland waren. Er is geen aanleiding om hier wijziging in aan te brengen.
Het recht van grensarbeiders op AOW |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederbelg raakt AOW-inleg kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat ondanks schriftelijke verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opbouw van AOW-rechten een ondernemer, wonend in België, vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot wat in het onderhavige krantenartikel wordt gesteld?
Ja, dat kan zich voordoen.
De burger die niet (langer) in Nederland woont, is in beginsel niet (langer) verzekerd voor de AOW. Wel verzekerd is de niet-ingezetene die feitelijk substantieel in Nederland werkt. Louter de eigen verklaring van een niet-ingezetene dat hij of zij feitelijk substantieel in Nederland werkt of heeft gewerkt, volstaat niet. Verificatie vindt plaats aan de hand van registraties van bijvoorbeeld UWV en Belastingdienst waaruit de gestelde arbeid in Nederland zal (moeten) blijken. Daarnaast zijn gegevens over eventuele in het woonland vervulde werktijdvakken van belang. De SVB ontvangt deze gegevens van het bevoegde zusterorgaan van het woonland op het moment dat het zusterorgaan voor een betrokkene een AOW-pensioen aanvraagt. Deze gegevens bepalen of op grond van de Europese verordening de wetgeving van het woonland van toepassing is (geweest) of dat de niet-ingezetene onderworpen (en dan meestal ook verzekeringsplichtig) was op grond van Nederlandse wetgeving.
De SVB verstrekt elke burger op verzoek en desgewenst ook voor de 65e verjaardag informatie over zijn actuele verzekeringspositie op grond van de AOW. De SVB informeert de burger dan in beginsel aan de hand van de casuspositie en gegevens die de burger zelf bij zijn verzoek presenteert, maar onder voorbehoud van de juistheid en volledigheid daarvan. In een aantal situaties zijn die gegevens immers pas in een (veel) later stadium beschikbaar of in andere overheidsregistraties opgenomen en verifieerbaar. Als op een later tijdstip de eigen opgave van de burger over diens woon/werksituatie niet blijkt te stroken met de feiten of met bedoelde registraties, dan geldt het gemaakte voorbehoud en is de SVB op grond van het EG-recht gehouden de eerder verstrekte informatie weer in te trekken. Immers, anders zou het woonland niet bevoegd zijn om de daar verschuldigde premies te heffen.
Bij grensoverschrijdende woon-/werksituaties kan het in het geval van een directeur-grootaandeelhouder of andere ondernemer voorkomen, dat de (eerdere) eigen opgave niet blijkt te stroken met de in Nederland en/of woonland geregistreerde gegevens. De SVB stelt de burger dan in de gelegenheid om alsnog met betrouwbare authentieke stukken aan te tonen dat hij of zij ondanks het ontbreken van ingezetenschap toch verzekerd is (gebleven) voor de AOW.
Is het mogelijk dat iemand jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen? Deelt u de mening dat, indien de ondernemer in kwestie inderdaad geen of beperkte AOW-rechten heeft opgebouwd, hij volledig gecompenseerd moet worden voor de teveel betaalde premies? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheid kan zich niet voordoen.
Iemand betaalt uitsluitend premies als iemand verzekerd is en niet andersom. Als een burger in het verleden verplichte premies blijkt te hebben betaald terwijl (naderhand blijkt dat) hij niet verzekerd was, dan kan hij de onverschuldigde betaalde premies terugvragen bij de belastingdienst. Mocht deze mogelijkheid van premierestitutie zijn verjaard, dan compenseert de SVB de onverschuldigd betaalde premies met een extra AOW-opbouw. Op grond van de door haar gepubliceerde beleidsregel, handelt de SVB alsof het vrijwillige betaalde premies betroffen. Dat wil zeggen dat het uitblijven van een (tijdige) aanmelding voor de vrijwillige AOW-verzekering wordt gepardonneerd. Daardoor komt het nooit voor dat er geen AOW-rechten staan tegenover betaalde maar niet-gerestitueerde AOW-premies.
Een oordeel over een concreet individueel geval is uitsluitend voorbehouden aan de betreffende uitvoeringsinstantie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het niet mogelijk dat een betrokkene jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen.
Deelt u, gezien het feit dat ondanks schriftelijke verklaringen van de SVB over de opbouw van AOW-rechten, iemand vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft, de mening dat dit proces niet voldoende transparant is voor grensondernemers? Zo nee, waarom niet?
De EG-coördinatieverordening 883/2004 beoogt te voorkomen dat de burger bij grensoverschrijdende (en al dan niet zelfstandige) arbeid in meer dan één lidstaat verzekeringsplichtig en daardoor ook meervoudig premieplichtig is. Als feitelijk substantieel grensoverschrijdend beroepswerkzaamheden worden verricht, wijst de verordening de lidstaat aan waarvan de wetgeving exclusief op een betrokkene van toepassing is. Meestal is dat de wetgeving van het werkland of – als men een zeker deel van dezelfde werkzaamheden ook in het woonland verricht – de wetgeving van het woonland. Over elke periode ontstaat daardoor slechts in één lidstaat premieverplichtingen, maar ook opbouw van ouderdomspensioen. Elke lidstaat waar men in de actieve periode verzekerd en dus premieplichtig is geweest, betaalt uiteindelijk naar rato van die periode een deel van het totale ouderdomspensioen.
Indien een ondernemer vooraf of zo spoedig mogelijk daarna grensoverschrijdende arbeid meldt bij het bevoegde socialezekerheidsorgaan, verkrijgt hij direct alle informatie over de gevolgen van het grensoverschrijdend gaan werken voor bijvoorbeeld aangifte- en premieplicht, ziektekosten-verzekering en pensioenopbouw. Er zijn mij geen signalen bekend, dat deze informatie ontoereikend is.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om ondernemers de kans te geven eenmaal vóór hun 65ste bij de SVB een zogenaamde «AOW-check» te laten doen, waarbij het onderzoek zoals dit nu bij de leeftijd van 65 wordt gedaan, eerder wordt gedaan door de SVB, opdat onvoldoende verzekerde ondernemers nog tijd hebben om actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, kan elke burger op elk moment bedoelde check laten doen. Daarnaast verstrekt de SVB in het kader van de overgang naar een positieve verzekerdenregistratie burgers al op steeds jongere leeftijd een vervroegd verzekeringsoverzicht. Eventuele misverstanden over de verzekerings- en premieplicht kunnen daardoor in een steeds vroeger stadium aan het licht en tot oplossing komen.
Kan de door de regering aangestelde «grensmakelaar», die helpt bij het oplossen van problemen die mensen ondervinden wanneer zij in grensgebieden werken en wonen, een rol spelen in bovengenoemde problematiek? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Grensoverschrijdende Samenwerking (GROS), waar de Grensmakelaar voorzitter van is, heeft tot taak in overleg met de buurlanden problemen te helpen oplossen die een goede samenwerking in grensregio's in de weg staan. De focus is daarbij op knelpunten die grensregio’s niet zelf kunnen oplossen en die in goed overleg met het rijk en buurlanden moeten worden aangepakt. De Taskforce en haar voorzitter sturen en stimuleren op hoofdlijnen. De Grensmakelaar zelf heeft als voornaamste taak om partijen uit binnen- en buitenland bij elkaar te brengen en hij is het gezicht naar buiten in overleg met buurlanden.
Het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten en het nemen van beslissingen in individuele gevallen is en blijft de verantwoordelijkheid van betrokken departementen en instellingen aan beide zijden van de grens.
In de situatie dat een betrokkene al dan niet onbewust, essentiële en consistente gegevens niet (tijdig) verstrekt of dat die gegevens onjuist blijken te zijn zodat achteraf correctie nodig is, volstaat afstemming tussen SVB, Belastingdienst en het Zusterorgaan.
Vormen problemen rondom grensarbeiders in het algemeen en sociale uitkeringen in het bijzonder, aanleiding om die binnen het verband van de Taskforce Grensoverschrijdende samenwerking (GROS) aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Verschillende knelpunten die besproken worden binnen de Taskforce GROS betreffen de problematiek van grensarbeiders.
Zo heb ik en mijn toenmalige ambtsgenoot Laumann uit Noordrijn Westfalen op 31 maart jl. in Venlo een gezamenlijk informatieportaal gelanceerd. Dit webportaal geeft grensarbeiders informatie over zaken als sociale uitkeringen, kinderbijslag, belastingen, arbeidsrecht etc. Deze informatie wordt zoveel mogelijk toegesneden op de persoonlijke situatie. Voorbereidingen zijn in gang gezet om een soortgelijk portaal met België te ontwikkelen
Bij brief van 18 juni 2010 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om onder voorwaarden de mogelijkheid te scheppen dat een kennismigrant uit een land buiten de EU die in Duitsland of België wil (blijven) wonen, makkelijker toegang kan krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hiertoe zal de kennismigrantenregeling in de Wet uitvoeringsregels van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) worden veranderd en – in het kader van de lopende herziening van Wav – in 2011 in werking treden.
De toegenomen arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Flexwerkers vaker afgekeurd?1
Ja.
Wat zijn de redenen voor de aanzienlijke stijging in het aantal gevallen van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid onder mensen met een flexibel arbeidscontract?
De WIA-instroom is de afgelopen jaren opgelopen van 21 000 uitkerings-gerechtigden in 2006 naar 29 300 uitkeringsgerechtigden in 2009. Ondanks deze groei bedraagt de WIA-instroom minder dan een derde van de WAO-instroom in de jaren 2001 en 2002.
De groei van de WIA-instroom kent twee oorzaken:
De groei van de WIA-instroom heeft zowel betrekking op werknemers met een vast dienstverband als vangnetters. De WIA-instroom vanuit het vangnet bedraagt in 2009 13 600 mensen. Bij zieke vangnetters gaat het vooral om zieke werknemers die geen werkgever (meer) hebben. Binnen de totale groep vangnetters worden 3 hoofdgroepen onderscheiden; uitzendkrachten, werknemers met een tijdelijk dienstverband en zieke werklozen. Bij deze groepen zijn wat betreft de WIA-instroom verschillende ontwikkelingen zichtbaar. De instroom in de WIA van uitzendkrachten is in de periode 2006–2009 bijna verdubbeld. Daar tegenover staat dat de instroom van zieke werklozen en mensen met een tijdelijk dienstverband maar beperkt is gestegen. Beide ontwikkelingen houden direct verband met de ontwikkeling van omvang van de betreffende groepen. Deze ontwikkelingen zijn overigens geen vaststaand gegeven. De recente ontwikkeling duidt op een daling van het aantal uitzendkrachten en een stijging van het aantal werklozen dat zich zal vertalen naar de instroom in de Ziektewet.
In hoeverre slaagt het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) erin zieke flexwerkers in de ziekteperiode te re-integreren? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Thans bereikt ca. 6%van de ziekmeldingen het einde van de wachttijd. De overige ziektegevallen stromen eerder uit de Ziektewet.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 september over ontwikkelingen rond het vangnet-Ziektewet ben ik uitvoerig ingegaan op de positie van zieke vangnetters en de re-integratie-inspanningen van UWV. Zieke vangnetters vormen een heterogene en moeilijk bemiddelbare groep. 80% van de zieke uitzendkrachten herstelt binnen twee weken. Wat betreft het langerdurend verzuim van zieke vangnetters zijn extra inspanningen nodig. Enerzijds gaat het om modernisering van de Ziektewet. Anderzijds betreft het verbetering van de uitvoering. Hiertoe zijn extra inspanningen opgenomen in het Plan van Aanpak verbetering ZW-arborol van UWV dat ik de Tweede Kamer als bijlage bij mijn genoemde brief heb gezonden.
UWV streeft naar een stijging van het aantal hersteldverklaringen en het aantal werkenden van ruim 40% in 2013. UWV zet nu al een aanzienlijk aantal korte interventies in, gericht op herstel (eind 2009 ca. 16 000). De afgelopen periode heeft UWV voorts meer trajecten ingezet voor zieke vangnetters, gericht op re-integratie naar werk. In 2007 werden nog 3 842 nieuwe trajecten ingezet, in 2009 was dit gestegen naar 5905. De plaatsingspercentages (duurzaam werk na een traject) over de twee laatste jaren zijn 34% voor 2007 en 24% voor 2008. Hierbij zij aangetekend dat nog niet alle trajecten die in 2008 zijn gestart zijn afgerond en dat in 2008 de economische conjunctuur aanzienlijk verslechterde. In het plan van aanpak is aangegeven dat UWV de komende jaren extra trajecten zal inzetten om de geformuleerde doelstellingen te realiseren.
Bent u van mening dat werkgevers verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de re-integratie van flexwerkers? Kunt u dit nader toelichten?
In mijn bij het antwoord op vraag 3 genoemde brief van 6 september jl. over ontwikkelingen omtrent het vangnet-Ziektewet, heb ik aangegeven dat modernisering van de Ziektewet noodzakelijk is. In dat kader zal ik ook de financieringssystematiek en de verantwoordelijkheidsverdeling bij re-integratie van zieke vangnetters bezien.
Toepassing van de wachtgeldregeling in enkele gemeenten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Grootegast wachtgeld gebruikt wordt om het salaris van wethouders, die minder uren zijn gaan werken, aan te vullen?1
Er is geen sprake van een aanvulling. De gewezen wethouder krijgt een Appa-uitkering waarop, in lijn met de algemeen geldende verrekeningssystematiek van de Appa, de gemeente de inkomsten als deeltijdwethouder in mindering brengt. Het effect hiervan is dat een deeltijdwethouder gedurende de duur van deze Appa-uitkering zijn oorspronkelijke voltijdssalaris behoudt.
De toekenning van een Appa-uitkering aan deeltijdwethouders (en gedeputeerden) is in 2001 op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer door middel van een nota van wijziging in de Appa opgenomen (TK 27 220, nr. 7). Op grond van deze aanpassing kreeg ook een gewezen wethouder of gedeputeerde een uitkeringsrecht «als hij als zodanig een betrekking in mindere omvang is gaan uitoefenen». Het wetsvoorstel waarin deze toevoeging is opgenomen, is vervolgens met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Het betreft een aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa.
De Provincie- en Gemeentewet maken het sinds 1994 mogelijk dat de functie van gedeputeerde en wethouder in deeltijd wordt vervuld. De Appa bepaalde tot 2001 dat er geen recht op uitkering bestaat als de gewezen ambtdrager dezelfde functie weer gaat vervullen. De achtergrond van deze regel is dat het in een dergelijke situatie niet zinvol is om een Appa-recht te laten ontstaan. Dit recht zou namelijk meteen weer worden verrekend tot nihil met de wedde als nieuwe wethouder. Maar voor een gewezen wethouder die in deeltijd terugkeerde, verviel ook in het geheel het recht op een uitkering. Door deze regel was er dan niet alleen sprake van inkomensachteruitgang tijdens de actieve periode maar ook in uitkeringsaanspraken als het deeltijdwethouderschap voortijdig werd beëindigd.
Tegen deze achtergrond is op verzoek van de Tweede Kamer de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken tot het oordeel gekomen dat compensatie voor de achteruitgang in inkomsten van de deeltijdwethouder die terugkeert als wethouder in dezelfde gemeente, op zijn plaats was. Hierbij is de volgende afweging gemaakt (zie ook de toelichting bij de nota van wijziging, TK 27 220, nr. 7, bladzijde 3).
Enerzijds werd voor de actieve wethouder compensatie niet nodig geacht vanuit de veronderstelling dat betrokkene vrij is in zijn keuze om de betrekking van wethouder in deeltijd te aanvaarden. Ook was de deeltijdmogelijkheid nu juist in de wet opgenomen om naast het wethoudersschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Bovendien zou een vergoeding voor achteruitgang in inkomen in feite functioneren als aanvulling op het inkomen als deeltijdwethouder.
Bekeken vanuit het gezichtspunt van de gewezen wethouder was anderzijds echter de redenering dat deze functionaris in beginsel recht heeft op een uitkering. Het werd onbillijk geacht dat een gewezen wethouder alleen zijn uitkeringsrecht zou verliezen als hij terugkeert als deeltijdwethouder. Bij aanvaarding van een andere functie in deeltijd verliest de gewezen wethouder immers niet zijn recht op een uitkering. Ook als een gewezen wethouder in een andere gemeente wethouder wordt, ontstaat er op grond van de Appa een uitkeringsrecht ten laste van de vorige gemeente.
Acht u de toepassing van de wachtgeldregeling op deze manier wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betrokken gemeenten hebben zich bij de uitvoering van de Appa aan de wettelijke vereisten van de Appa gehouden. Op dit punt bestaat geen gemeentelijke autonomie vanuit de gedachte dat wethouders in alle gemeenten rechtspositioneel gelijk moeten worden behandeld.
Betrokken wethouders hebben alleen de mogelijkheid om af te zien van de gehele uitkering. Ook bij voortijdig vertrek als deeltijdwethouder leidt dit tot een lagere uitkering. Het is dus niet mogelijk alleen af te zien van het uitkeringsdeel dat na verrekening overblijft.
Het is aan de wetgever om over de wenselijkheid van deze bepaling in de Appa een oordeel te geven en uiteindelijk aan te passen als uit het oordeel zou blijken dat de toepassing in gemeenten anders zou moeten.
Deelt u de mening dat de wachtgeldregeling bedoeld is om bestuurders te compenseren tot dat zij een nieuwe baan gevonden hebben, en niet om het inkomen van wethouders aan te vullen, aangezien zij als gevolg van een eigen keuze minder uren gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet.
In de toelichting bij het wijzigingsvoorstel (TK 27 220, nr. 7) is weliswaar aangegeven dat de Appa inderdaad is bedoeld als een tijdelijke financiële overbrugging naar de situatie waarin betrokkene elders weer voldoende inkomsten verwerft. Op bladzijde 3 staat echter ook vermeld: «Voor het geval waarin hij in deeltijd opnieuw wethouder wordt, kan als een variant op die bedoeling gelden: tot hij elders in aanvulling op het lagere wethoudersinkomen weer inkomsten verwerft tot (of boven) het niveau van zijn vroegere inkomen als wethouder in een volledige betrekking». Daarmee is bewust aangestuurd op een uitkeringsrecht waar de wedde van de deeltijdwethouder maar ook andere neveninkomsten op in mindering worden gebracht tot het niveau van de oorspronkelijke wedde. Bij het verwerven van toereikende neveninkomsten naast de bezoldiging als wethouder wordt de uitkering tot nihil verminderd.
Bovendien is het de vraag of het wethouderschap in deeltijd wel een geheel eigen keuze is. Werknemers hebben op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur in beginsel het recht om de arbeidsduur te verkorten. In die zin hebben werknemers een eigen keuze. Wethouders verkeren niet in een soortgelijke positie. De deeltijdfactor van een wethoudersambt in een gemeente is de uitkomst van een onderhandelingsproces tijdens de collegevorming. Op grond van artikel 36, tweede lid van de Gemeentewet kan de gemeenteraad vervolgens besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Het ligt overigens voor de hand dat de raad in zijn besluitvorming over de deeltijdwethouders de werking van de verrekeningssystematiek van de Appa betrekt.
Het wethoudersschap in deeltijd is daarom in tegenstelling tot de verkorting van de arbeidsduur van werknemers, niet een eigen keuze maar een uitvloeisel van een onderhandelingsproces van collegepartijen en het daarop gebaseerde besluit van de gemeenteraad. De eigen keuze beperkt zich dan ook tot het al dan niet aanvaarden van de uitkomst van dit onderhandelingsproces. Er hebben na de laatste raadsverkiezingen kandidaat-wethouders afgezien van het wethoudersschap omdat uit bezuinigingsoverwegingen tegen een deeltijdbezoldiging een voltijds inspanning werd verwacht. Het wethouderschap in deeltijd was bovendien bedoeld om naast het wethoudersschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Verwacht mag worden dat degene die een uitkering ontvangt zich inspant om in plaats daarvan andere inkomsten te verwerven. In hoeverre deeltijdwethouders daarin slagen zal de praktijk moeten uitwijzen omdat in de praktijk blijkt dat het wethouderschap vaak veel meer tijd vraagt dan de tijdsbestedingsfactor veronderstelt.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoogleraar staatsrecht Douwe Jan Elzinga?2
Uit zijn artikel maak ik op dat de hoogleraar staatsrecht Elzinga de wetsgeschiedenis niet heeft betrokken bij zijn oordeel.
Deelt u zijn mening dat de wachtgeldregeling aangepast dient te worden, om oneigenlijk gebruik onmogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid deze wetswijziging in gang te zetten?
Er is geen sprake van oneigenlijk gebruik. Er wordt van de regeling gebruik gemaakt zoals de Tweede Kamer bij de aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa heeft bedoeld, namelijk het toekennen van een uitkeringsrecht bij de terugkeer van gewezen wethouders als deeltijdwethouders met verrekening van de wedde en overige inkomsten.
Ik laat het aan het volgende kabinet en de Tweede Kamer om te oordelen of de verrekeningssystematiek voor deeltijdwethouders (en gedeputeerden) op dit punt moet worden aangepast of weer moet worden teruggebracht naar de oorspronkelijke situatie.
Een dergelijke aanpassing heeft overigens ook nadelen. Het is dan namelijk voor gewezen voltijds wethouders minder aantrekkelijk om in dezelfde gemeente het ambt in deeltijd voort te zetten. Bestuurlijke ervaring gaat daarmee verloren. De lasten van een gemeente zijn lager als een gewezen wethouder opnieuw aantreedt (al dan niet deeltijd). Keert een wethouder niet terug, dan moet uit de gemeentelijke begroting een volledige uitkering maar ook de bezoldiging van een nieuwe wethouder worden betaald.