Het advies aan de Hoge Raad inzake de export van F-35-onderdelen aan Israël |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Bent u bekend met het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad waarin wordt gesteld dat het verbod op de export van F-35-onderdelen aan Israël in stand kan blijven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het advies aan het hof dat er een duidelijk risico bestaat dat met F-35-gevechtsvliegtuigen ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht worden gepleegd in de Gazastrook?
De conclusie van de advocaat-generaal is een gezaghebbend, niet-bindend advies aan de Hoge Raad. Het kabinet kan hier nu niet inhoudelijk op ingaan, aangezien de zaak nog voorligt bij de Hoge Raad.
Klopt het dat het hof heeft geoordeeld dat economische belangen en buitenlandbeleid geen rol hadden mogen spelen bij de beoordeling van het risico? Hoe reflecteert u op dit oordeel? Wat voor gevolgen heeft dit verder op ons wapenexportbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland maatregelen genomen om te voorkomen dat Israël via andere kanalen alsnog toegang krijgt tot Nederlandse onderdelen voor de F-35? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken gemaakt met andere landen die F-35-onderdelen produceren, onderhouden of anderszins deel uit maken van de internationale logistieke keten over de uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël via andere kanalen. Op het moment van uitvoer van in Nederland geproduceerde, onderhouden of opgeslagen F-35-onderdelen naar de VS, bijvoorbeeld voor de productie van nieuwe toestellen, is het vanwege de werking van de internationale logistieke keten in het F-35-programma niet duidelijk wie de eindgebruiker zal zijn van de toestellen waarin de onderdelen worden geïntegreerd.
Er kunnen meerdere jaren zitten tussen de uitvoer van deze onderdelen uit Nederland en het moment dat het afgebouwde F-35-toestel daadwerkelijk aan een F-35-gebruiker wordt geleverd. Het kabinet acht het op basis van vertrouwelijke gegevens over het logistieke proces binnen het F-35-programma niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.
Hetzelfde is van toepassing op reserve-onderdelen. F-35 onderdelen maken deel uit van de zogenaamde Global Spares Pool en zijn dus niet gekoppeld aan een specifiek F-35-toestel van één van de landen die de F-35 gebruiken. Binnen deze pool is dan ook geen sprake van «Israëlische» onderdelen. Ook van onderdelen die in onderhoud zijn, is op dat moment nog niet bekend welk F-35-gebruiker de afnemer wordt. F-35 onderdelen worden na het onderhoud teruggeleverd aan de Global Spares Pool en van daaruit geleverd aan een gebruiker die een aanvraag indient.
Hiermee houdt de Staat zich volledig aan het arrest van het Hof. Dit is op 12 juli 2024 door de Rechtbank Den Haag bevestigd.
Sluit u nog steeds uit dat Israëlische F-35-onderdelen op luchtbasis Woensdrecht worden onderhouden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de stelling van mensenrechtenorganisaties dat Nederland bijdraagt aan oorlogsmisdaden en mogelijke genocide door wapenleveringen aan Israël?
Het kabinet verwerpt deze stelling. Nederland draagt niet bij aan oorlogsmisdrijven en mogelijke genocide door Israël. Elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt zorgvuldig getoetst aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole. Daaruit volgt dat, zoals de situatie in Gaza nu is, het onwaarschijnlijk is dat vergunning wordt verleend voor de uitvoer naar Israël van wapens die kunnen bijdragen aan de activiteiten van het Israëlische leger in Gaza of op de Westelijke Jordaanoever.
Welke gevolgen heeft dit voor onze wapenimport? Deelt u de mening dat we met onze wapenimport geen schendingen van het internationaal humanitair recht moeten financieren? Wordt alle wapenimport vanuit Israël nu geannuleerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen verband tussen de aanschaf door Defensie van defensiematerieel ten behoeve van de Nederlandse krijgsmacht bij buitenlandse leveranciers en eventuele schendingen van het internationaal recht door derden. Een staat die of een bedrijf dat zich schuldig zou maken aan schendingen van het internationaal recht, dient daarop te worden aangesproken.
Gezien de huidige geopolitieke situatie is versterking van de krijgsmacht dringend noodzakelijk. Een sterke krijgsmacht draagt bij aan een geloofwaardige afschrikking waarmee een gewapend conflict kan worden voorkomen. Om die reden investeert Defensie in het beste materieel dat bovendien tijdig wordt geleverd. Dit is te meer van belang gezien de risico’s die onze militairen lopen bij een gewapende inzet.
Per behoefte beziet Defensie welke leverancier tijdig aan de eisen kan voldoen. Voor bepaalde capaciteiten komt het beste materieel uit Israël.
VN-onderzoek in Libanon |
|
Sarah Dobbe , Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Welke afspraken zijn gemaakt in het net overeengekomen staakt-het-vuren in Libanon? Hoe kijkt u naar deze afspraken en de naleving hiervan?1
Op 27 november jl. is een staakt-het-vuren van kracht geworden tussen Israël en Hezbollah. Dit staakt-het-vuren is mede uitonderhandeld door de Verenigde Staten en Frankrijk. Het behelst onder meer een terugtrekking van Hezbollah ten noorden van de Litani-rivier, inzet van de Lebanese Armed Forces(LAF) in Zuid-Libanon binnen 60 dagen en terugtrekking van het Israëlisch leger uit Zuid-Libanon binnen 60 dagen. De afspraken voorzien verder een belangrijke rol voor het Libanese leger om alle niet-statelijke militaire infrastructuur te ontmantelen, herbewapening van Hezbollah te voorkomen en de veiligheidsrol in heel Libanon weer over te nemen. Een nieuw ingesteld monitoringsmechanisme, waarvan de Verenigde Staten, Frankrijk, Israël, Libanon en UNIFIL deel uitmaken moet schendingen van het bestand monitoren.
Nederland verwelkomt dit staakt-het-vuren. Het is nu van belang dat de afspraken door alle partijen worden nageleefd, en de internationale gemeenschap deze naleving ondersteunt waar mogelijk. Evenzo belangrijk dat dit bestand leidt tot een duurzame, politieke oplossing langs de lijnen van VNVR-resolutie 1701.
Deelt u de mening dat het tegengaan van straffeloosheid in Libanon belangrijk is en ook bij kan dragen aan het in stand houden van het staakt-het-vuren?
Voor het slagen van het staakt-het-vuren op dit moment is het vooral van belang dat er geen schendingen van dit bestand plaatsvinden. Daarnaast is in het algemeen gerechtigheid een belangrijke voorwaarde voor duurzame vrede («no peace without justice»).
Hoe bevordert u dat onafhankelijke, internationale waarnemers toegelaten worden tot Libanon, zodat onderzocht kan worden of strijdende partijen zich houden aan het internationaal recht, waartoe de motie Paternotte c.s. (Kamerstuk 36 600 V, nr. 26) u oproept?
Conform motie Paternotte c.s. (Kamerstuk 36 600 V, nr. 26) zal ik tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van maandag 16 december 2024 het belang van gedegen onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht onderstrepen. Ik zal oproepen om te onderzoeken of en hoe dit ingepast kan worden binnen het raamwerk van het nieuw ingestelde monitoringsmechanisme.
Bent u bekend met de oproep van allerlei maatschappelijke organisaties, waaronder Human Rights Watch, Amnesty International en PAX, waarin de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) gevraagd wordt onderzoek naar schendingen van mensenrechten en oorlogsrecht door alle partijen in het conflict in Libanon in te stellen?2 Bent u bereid, nu Nederland lid is van de VN-Mensenrechtenraad, zich hiervoor in te spannen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de oproep van ngo’s voor een Speciale Sessie in de Mensenrechtenraad en het instellen van een onderzoeksmechanisme ontvangen. Nederland is in beginsel voorstander van een Speciale Sessie als het een situatie betreft die de aandacht van de Mensenrechtenraad behoeft. Libanon zelf heeft echter nog niet gepleit voor een dergelijke Speciale Sessie en een formeel verzoek is ook nog niet door andere landen ingediend. Hierom, en gezien het recente staakt-het-vuren tussen Israël en Hezbollah, ligt het initiëren van een dergelijke Speciale Sessie voor Nederland op dit moment niet voor de hand.
De gevolgen voor veiligheid van de aangekondigde grenscontroles |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
van Weel , Marjolein Faber (PVV), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel personeelstekort is er momenteel bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)? Hoeveel extra fulltime-equivalent (fte) zijn er nodig om effectieve grenscontroles in te voeren? Denkt u dat het realistisch is om zoveel fte aan te trekken voor 9 december?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft op dit moment, mede vanwege de huidige groei van de taken, te maken met een tekort aan personeel. Het kost tijd om nieuw personeel te werven, selecteren en op te leiden. Het huidige tekort is een momentopname en sterk onderhevig aan verandering. Daarom kan het benoemen van exacte aantallen een vertekend beeld geven. De uitvoering van de binnengrenscontroles zullen plaatsvinden op basis van de bestaande capaciteit van de KMar. Door het anders clusteren van personeel1 zet de KMar erop in om, binnen de bestaande capaciteit, effectief meer gerichte binnengrenscontroles uit te voeren. Het kabinet heeft voor de nabije toekomst financiële middelen vrijgemaakt ten behoeve van het versterken van het grenstoezicht. Dit betekent dat de KMar de komende jaren de middelen krijgt om de capaciteit te versterken. Deze versterking staat los van de recent aangekondigde binnengrenscontroles. Dit laat onverlet dat versterking van de KMar ten behoeve van grenstoezicht op termijn ook effect kan hebben op de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht aan de binnengrenzen.
Waar zal de KMar minder moeten doen om personeel te kunnen leveren voor deze grenscontroles? Welk effect heeft dat op andere prioriteiten van dit kabinet met betrekking tot veiligheid? Op welke plekken zal bijvoorbeeld minder moeten worden beveiligd?
De KMar zal de binnengrenscontroles binnen de bestaande capaciteit uitvoeren, waardoor de impact naar verwachting beperkt zal zijn wat betreft verdringingseffecten voor andere taken van de KMar. Wel zet de KMar erop in om effectief meer gerichte controles uit te voeren door het anders clusteren van personeel1.
Zullen er in de praktijk meer of andere grenscontroles zijn dan normaliter in de decemberperiode, als grenscontroles worden opgevoerd vanwege de invoer van illegaal vuurwerk vanuit België en Duitsland?
Grenscontroles zullen zich conform de Schengengrenscode en het mandaat van de KMar primair richten op controle van personen die de grens passeren waarbij getoetst wordt of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. De KMar plant controles niet in omwille van vuurwerkcontroles. Tegelijkertijd, als de KMar bij grenscontroles stuit op signalen die duiden op een strafbaar feit waar een andere handhavingsorganisatie mee belast is, bijvoorbeeld als het gaat om verboden invoer van goederen, kan de KMar doorpakken. Dit kan onder meer door de zaak over te dragen aan de desbetreffende organisatie.
Klopt het dat er bij de KMar zorgen bestaan over de aangekondigde grenscontroles vanwege het personele capaciteitsgebrek?
De binnengrenscontroles vinden plaats binnen de bestaande capaciteit.
Klopt het dat het extra geld dat wordt vrijgemaakt voor de KMar waarschijnlijk weinig soelaas zal bieden, aangezien het probleem vooral zit bij het vinden van voldoende mensen en niet zozeer bij een tekort aan financiële middelen?
De aanwending van extra financiële middelen die ter beschikking zijn gesteld door het kabinet, wordt momenteel uitgewerkt door de Ministeries van Defensie en AenM. Hierbij wordt ingezet op zowel extra personele KMar-capaciteit als inzet van technische en innovatieve middelen hetgeen kan bijdragen aan het bieden van soelaas. Er wordt hierbij rekening gehouden met het realisatie- en absorptievermogen van de KMar en de krapte op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat er nog met geen enkele grensgemeente contact is geweest over de aangekondigde grenscontroles? Zo ja, hoe denkt u dan de uitvoerbaarheid van grenscontroles te waarborgen? En hoe kunt u voldoen aan uw belofte dat er geen onbedoelde gevolgen voor de economie zullen optreden als u de lokale input niet heeft meegenomen?
Nee, ik verwijs u hierbij naar mijn brief van 5 december jl. Zoals in de deze brief is aangegeven heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht. Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen die door de leden Post en Sneller zijn gesteld ten aanzien van zorgen over de impact op de economie.2 Er zijn diverse contacten geweest met grensregio’s waaronder provincies en gemeenten, onder meer via een bestuurlijk overleg d.d. 3 december 2025. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is het kabinet scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is medegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar onze buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de impact op de economie en grensregio tot een minimum te beperken.
NAVO-verplichtingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat uw collega, Minister Agema, tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in de Tweede Kamer op donderdag 24 oktober 2024, een aantal keer verwees naar «NAVO-verplichtingen» waaraan ze gebonden is met betrekking tot «pandemische paraatheid»?
Ja.
Bent u bekend met het zogenaamde «One Health» concept, een concept dat expliciet een verband legt tussen «klimaatverandering» en «volksgezondheid»?1
Ja.
Bent u, verantwoordelijk immers voor het klimaatbeleid, wellicht, net zoals uw collega, Minister Agema, ook (via de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) gebriefd door de NAVO? Zo ja, wanneer vond die briefing plaats, wie verzorgde de briefing en wat was de inhoud van deze briefing?
Nee.
Bent u (ook) gebonden aan NAVO-verplichtingen? Zo ja, kunt u deze verplichtingen naar de Kamer sturen?
Klimaatverandering heeft grote impact op mondiale veiligheid, zo ook van alle bondgenoten. In het NAVO klimaatverandering- en veiligheidsactieplan uit 2021 wordt uiteengezet waarom klimaatverandering van belang is voor het bondgenootschap en hoe het bondgenootschap met dit onderwerp omgaat. De doelen van het plan zijn als volgt: 1) het vergroten van kennis over klimaatveiligheid onder bondgenoten; 2) adaptatie door het integreren van klimaatveiligheid in de bestaande NAVO-processen, instrumenten en middelen; 3) bijdragen aan het mitigeren van klimaatverandering wereldwijd; 4) versterkte outreachover klimaatveiligheid richting externe partijen. Binnen het bondgenootschap wordt dan ook kennis uitgewisseld ten behoeve van het versterken van de weerbaarheid tegen klimaatverandering. Waar er richtlijnen zijn voor de bondgenoten voor het tegengaan van klimaatverandering, zijn deze niet verplicht.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Militairen die op missie niet worden doorbetaald in het weekend en over reservisten zonder verlof. |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat militairen op uitzending alleen een uitzendtoelage ontvangen voor de weekenddagen (die bedoeld is ter compensatie van het niet thuis zijn, overwerken en onregelmatige werktijden) en dat zij daarnaast geen salaris of urencompensatie ontvangen voor deze dagen? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
De militair ontvangt zijn salaris over 30 dagen per maand. Gedurende uitzendingen ontvangen militairen daarnaast dagelijks de uitzendtoelage, dus ook op de weekenddagen. Dit is een dagvergoeding van 157,– plus een netto onkostenvergoeding van 38,14.
Hier is voor gekozen omdat voor militairen die op uitzending zijn, de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO) daarnaast nog andere financiële en niet financiële voorzieningen biedt.
Klopt het dat militairen die op oefening zijn, in tegenstelling tot bij een uitzending, naast een oefentoelage ook urencompensatie ontvangen voor weekenddagen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom er een verschil is in de behandeling van weekendwerk tijdens oefeningen en uitzendingen? Vindt u dit verschil gerechtvaardigd en eerlijk?
Het klopt dat de militair die op oefening is, naast een oefentoelage voor elke weekenddag een compensatie van 8 uur ontvangt. De verschillende regelingen, bieden elk een ander totaalpakket aan compensatie en voorzieningen voor de militair, passend bij de activiteit, ofwel oefening, ofwel echte inzet. Ik vind de verschillen gerechtvaardigd en uitlegbaar. Zij berusten op eerder met de vakbonden gemaakte keuzes.
Bent u bereid om in overleg te treden met defensiepersoneel en de vakbonden om te komen tot een eerlijkere vergoeding voor weekendwerk tijdens uitzendingen, die meer in lijn ligt met de regeling voor oefeningen?
Het arbeidsvoorwaardelijk overleg vindt plaats tussen Defensie en vakbonden, niet direct met het Defensiepersoneel.
Daarbij maken Defensie en bonden binnen de voorhanden arbeidsvoorwaardelijke ruimte keuzes. Ik stel hierin de belangen van het Defensiepersoneel zo veel als mogelijk voorop. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 hebben Defensie en bonden de afspraak gemaakt om te komen tot een nieuwe regeling militaire inzet. De nieuwe regeling beoogt beter aan te sluiten bij de operationele omstandigheden van vandaag, en brengt een duidelijker onderscheid aan tussen inzet en functionele werkzaamheden in het kader van varen of oefenen. Ook zijn er voor inzet hogere dagbedragen afgesproken.
Defensie en de vakbonden werken deze regeling momenteel uit. Dit overleg is vertrouwelijk.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de uitspraak van het Europees Hof juncto de rechtbank in Den Haag met betrekking tot de status van reservisten, overwegende dat het Europees Hof in 2003 heeft uitgesproken dat alle vormen van arbeid, inclusief deeltijd- en flexibele arbeid, recht hebben op betaald verlof, en overwegende dat dit recht momenteel niet geldt voor reservisten, en dat de rechtbank in Den Haag vorig jaar een reservist in het gelijk heeft gesteld?1
Defensie heeft met de vakbonden nieuwe afspraken gemaakt. Ook reservisten die korter dan 85 aaneengesloten dagen opkomen, maken nu vanaf 1 januari 2024 aanspraak op verlof voor elk gewerkt uur. Daarnaast hebben sociale partners een afspraak gemaakt omtrent compensatie van de verlofuren. Dit geldt ook voor reservisten die in de periode 2018–2023 Defensie hebben verlaten.
Op basis van welke overwegingen is ervoor gekozen om de compensatie voor reservisten alleen voor de afgelopen vijf jaar uit te betalen, in plaats van vanaf de datum van de uitspraak van het Europees Hof in 2003?
Defensie heeft met vakbonden de afspraak gemaakt om het niet genoten verlof over de vijf jaar voor de datum uitspraak Rechtbank te compenseren. Om in hele jaren te werken gaat de terugwerkende kracht terug tot 1-1-’18. Deze afspraak volgt de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarbij de verjaring van een financiële aanspraak op grond van dienstbetrekking niet verder terug gaat dan vijf jaar.
Hoe is de regeling voor verlof (en eventuele compensatie) en pensioensopbouw voor reservisten in andere Europese landen geregeld? Kunt u voorbeelden geven van landen die hierin een voorbeeldrol vervullen, overwegende dat Nederland de algehele weerbaarheid wil verhogen en het aantal reservisten uit wil breiden van 8.000 tot 20.000 in de komende jaren?2
Over hoe de regeling voor verlof en pensioenopbouw voor reservisten in andere Europese landen is geregeld kunnen we nog niks zeggen, daar wordt onderzoek naar gedaan.
We hebben reservisten hard nodig. Ik zie ze dan ook gezien als volwaardig deel van de organisatie. Daarbij streef ernaar dat de rechtspositie van de reservist synchroon loopt met de rol die de reservist heeft binnen de Krijgsmacht.
De Scandinavische landen, en dan met name Noorwegen en Zweden, zijn mogelijk een voorbeeld voor Nederland. Deze landen hebben een reservistenbeleid met een solide maatschappelijke verankering.
Een mogelijke wapenleverantie aan Israël door een schip onder Nederlandse vlag |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Klopt het dat het schip «de Nordic» onder Nederlandse vlag vaart?1
Ja.
Kunt u reageren op het bericht dat de directeur van de National Port Authority of Namibia, de heer Andrew Kanime, heeft gesteld dat de Nordic militaire goederen van India naar Israël heeft verscheept en daarbij door Namibische wateren is gekomen? Zo nee, waarom niet?2
Wij hebben kennisgenomen van het nieuwsartikel van The Namibian van 28 augustus 2024 dat aangeeft dat het onder Nederlandse vlag varende vrachtschip «de Nordic» door de Namibische territoriale zee is gekomen. Het schip heeft hierbij niet in een Namibische haven aangemeerd. Nederland voert geen specifiek beleid ten aanzien van het vervoer van wapens door Nederlandse transportbedrijven en/of schepen varend onder Nederlandse vlag naar of in het buitenland, dus ook niet naar Israël, behalve indien dat valt onder een sanctiemaatregel. De verantwoordelijkheid die Nederland heeft als vlaggenstaat ten aanzien van schepen onder diens vlag betreft het uitoefenen van rechtsmacht en toezicht in administratieve, technische, en sociale aangelegenheden aan boord van schepen die de Nederlandse vlag voeren en/of in andere situaties waarin sprake is van overtreding van regelgeving of verboden, zoals sanctieverboden. Van dat laatste is geen sprake en het ministerie heeft daardoor ook geen verdere informatie over de specifieke inhoud van de lading van het schip.
Kunt u uitsluiten dat de Nordic militaire goederen naar Israël heeft verscheept onder Nederlandse vlag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien wapens zijn geleverd, wat voor type wapens betrof dit en waar kwamen deze vandaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk beleid Nederland hanteert met betrekking tot Nederlandse transportbedrijven en schepen varend onder Nederlandse vlag die wapens leveren aan Israël, aangezien in Gaza talloze oorlogsmisdaden en mensenrechten worden gepleegd en al meer dan 40.000 Palestijnen zijn gedood, waaronder veel burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of bijgevoegd bericht van Stop Wapenhandel klopt?3 Zo ja, wat is uw reactie?
Het artikel gaat in op doorvoer van militaire goederen naar Israël via Nederland en België. Het kabinet kan inhoudelijk enkel ingaan op de Nederlandse situatie.
Doorvoer van militaire goederen naar Israël via de haven van Rotterdam is zeer beperkt. Zoals het artikel van Stop Wapenhandel benoemt, dateert de laatste melding voor doorvoer zonder overlading die door het bedrijfsleven is gedaan bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane van 4 oktober 2023. Bij doorvoer zonder overlading vervolgen de goederen na aankomst in Nederland hun reis met hetzelfde transportmiddel. Dit soort doorvoer is niet vergunningplichtig op het moment dat het transport afkomstig is uit, of als eindbestemming heeft, een EU- of NAVO-land of een daaraan gelijk gesteld land (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland of Zwitserland). Wel is voor dergelijke transacties een melding verplicht.
Doorvoer van militaire goederen naar Israël mét overlading in Nederland is altijd vergunningplichtig. Dergelijke transacties worden net als uitvoertransacties zorgvuldig getoetst aan de Europese wapenexportcriteria. Dit type doorvoer naar Israël komt net als bij doorvoer zonder overlading weinig voor. De meest recent verstrekte doorvoervergunning dateert van juni 2021. Het ging toen om de doorvoer van delen voor raketwerpers met het oog op verwerving van nieuw materiaal door Israël. Deze vergunning is uiteindelijk niet gebruikt.
De uitrusting van speciale troepen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat sommige commando’s van Nederlandse speciale eenheden graag zélf hun uitrusting zouden willen aanschaffen, omdat ze niet de spullen krijgen die ze zouden willen krijgen via de centrale inkoop of daar soms heel lang op moeten wachten?
Ja. Het is bekend dat er aanvullende wensen zijn voor het beschikbare pakket en dat men soms te maken krijgt met relatief langere levertijden van uitrustingsstukken via centrale inkoop.
Bent u ermee bekend dat sommige commando’s daarom maar zelf en op eigen kosten(!) de benodigde uitrusting aanschaffen?
Dit is geen wenselijke situatie. Voor de uitrusting van haar personeel hecht Defensie in lijn met haar verantwoordelijkheid als werkgever aan de bewezen kwaliteit, veiligheid, draagcomfort en tijdige beschikbaarheid van de uitrusting. Daarnaast draagt in een professionele organisatie als Defensie de juiste uitrusting ook bij aan de werkbeleving, de uitstraling en de tevredenheid van haar personeel. Om dit te waarborgen moet de uitrusting voldoen aan strenge eisen. Zo moet de uitrusting bijvoorbeeld brandwerend en -vertragend zijn en de camouflagesignatuur verminderen. Defensie zorgt ervoor dat de verstrekte uitrusting aan de kwaliteits- en veiligheidsnormen voldoet door de uitrusting zorgvuldig te testen. Bijvoorbeeld door het uitvoeren van draagproeven, waarbij militairen onder uiteenlopende klimatologische omstandigheden prototypes dragen en gebruiken. Ook vanuit operationeel oogpunt is het van belang dat de uitrusting goed op elkaar aansluit. Om effectief op te treden moet de uitrusting van de militair een samenhangend geheel vormen en afgestemd zijn als een compleet systeem op de uit te voeren taken.
Bij het gebruik van particulier aangeschafte uitrusting kan Defensie niet instaan voor de kwaliteit van de uitrusting en de veiligheid van de gebruiker. Het is namelijk niet met zekerheid vast te stellen of civiele leveranciers aan de kwaliteits- en veiligheidseisen voldoen. Zo is bijvoorbeeld bekend dat in sommige gevallen particulier aangeschafte uitrusting zichtbaar is met nachtkijkers en daardoor niet voldoet aan de gestelde eisen voor camouflagesignatuur.
Vindt u dit een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben onze speciale troepen, die bereid zijn hun leven voor onze veiligheid in de waagschaal te stellen, niet recht op de best mogelijke uitrusting zonder dat ze zich gedwongen voelen dat van hun eigen salaris te moeten betalen?
Het is van groot belang dat onze militairen op tijd beschikken over de juiste middelen om hun taak uit te voeren, vaak onder extreme omstandigheden. Het is de verantwoordelijkheid van Defensie als werkgever om voor de kwaliteit en veiligheid van de uitrusting te zorgen.
Alle militairen ontvangen daarom een uitrustingspakket dat is afgestemd op de specifieke functie en taak en de geldende veiligheids- en kwaliteitseisen. Door gebruik te maken van goed lopende raamcontracten, het tijdig toepassen van noodprocedures en voorraadvorming en -beheer zijn de artikelen uit dit assortiment snel leverbaar. Door problemen in de toeleveringsketen kan het soms voorkomen dat een artikel niet (op tijd) leverbaar is. Defensie streeft ernaar om het aantal situaties waarin artikelen benodigd voor het uitoefenen van de functie niet tijdig beschikbaar of op voorraad zijn te minimaliseren. In het geval dat het toch voorkomt dat een specifiek artikel niet op voorraad is, zijn er andere mogelijkheden om toch in deze behoefte te voorzien, zoals het verstrekken van een alternatief, het zo snel mogelijk naleveren van een artikel of het bieden van financiële middelen voor zelfstandige aanschaf. Deze centrale voorziening zorgt ervoor dat de verstrekking van uitrusting efficiënter, beter uitvoerbaar en beheersbaar verloopt.
In de context waarin de special operation forces (SOF) opereren gelden vaak unieke eisen en behoeften, in het bijzonder in het kader van de uitrusting van deze eenheden. Om snel te voorzien in deze specifieke behoefte, zijn de voor SOF-ingerichte processen kort-cyclisch en hoog-innovatief. De SOF-community speelt daarom een belangrijke rol in de innovatie en ontwikkeling van uitrusting voor de krijgsmacht. Een voorbeeld is het project Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) (Kamerstuk 34 000 A, nr. 98 van 4 juni 2015). In dit project zijn de door het Korps Commandotroepen (KCT) in Afghanistan geteste gevechtsjas, regenjas en operationeel vest als basis gebruikt. Een ander voorbeeld zijn de scherfvesten voor vrouwelijke militairen. De scherfvesten van de special forces bleken beter geschikt voor vrouwelijke militairen en worden nu defensiebreed geïntroduceerd.
Zijn speciale troepen niet zelf het best in staat om te weten welke uitrusting voor hen het beste is?
Defensie staat open voor verbeteringen en heeft begrip voor individuele voorkeuren van de gebruikers. Daarom neemt Defensie de ervaring van de individuele militair mee in de gestelde eisen bij de aanschaf van nieuwe uitrusting. Echter is bij particulier aangeschafte uitrusting niet met zekerheid vast te stellen of aan deze zorgvuldig gestelde eisen voor veiligheid, kwaliteit, draagcomfort en uniformiteit wordt voldaan.
Bent u van mening dat het in staat stellen van speciale eenheden of individuele commando’s om (een deel van) hun uitrusting zélf in te kopen niet alleen de veiligheid zou verbeteren en motivatieverhogend zou kunnen werken, maar ook de innovatie kan bevorderen omdat het speciale eenheden in staat stelt snel en op basis van hun eigen ervaring uit te vinden welke uitrusting voor hen het beste is? Zo nee, waarom niet?
De huidige SOF-processen zijn er op ingericht om de veiligheid en kwaliteit te waarborgen en innovatie te bevorderen. Door het continue testen en (door)ontwikkelen van de uitrusting in samenwerking met de eenheden en defensieonderdelen kan op basis van de individuele ervaring worden geïnnoveerd. Deze werkwijze heeft ook een motiverende werking.
Bent u bereid te onderzoeken of een deel van het uitrustingsbudget, indien dit wordt gewenst, rechtstreeks aan speciale eenheden of individuele leden van die eenheden kan worden gealloceerd, zodat eenheden of commando’s voortaan zélf (een deel van) hun uitrusting (snel) kunnen kopen (zoals in een aantal andere landen overigens al gebruikelijk is)? Zo nee, waarom niet?
Een individueel uitrustingsbudget is om bovengenoemde redenen niet wenselijk. Om de kwaliteit, het draagcomfort en de levertijd van de uitrusting te verbeteren lopen er verschillende projecten. Defensie heeft met de invoering van het eerder genoemde project VOSS de uitrusting van de militair verbeterd. Met de invoering van het Defensie Operationeel Kleding Systeem (DOKS) (Kamerstuk 27 830, nr. 429 van 8 april 2024) zet Defensie eveneens belangrijke stappen in de verbetering van de uitrusting van alle militairen. In dit project staan bescherming, individuele veiligheid en draagcomfort centraal. Uw Kamer wordt via het Defensie Projectenoverzicht (DPO) geïnformeerd over de voortgang van dit project.
Daarnaast zet Defensie stappen om meer maatwerk mogelijk te maken. Het keuzeconcept gevechtslaarzen is hier een voorbeeld van. Binnen dit concept krijgen militairen de ruimte om te kiezen uit een breed assortiment van gevechtslaarzen, passend bij hun gebruikersprofiel. Zo waarborgt Defensie zowel de veiligheid en kwaliteit van de uitrusting, en biedt tegelijkertijd keuzevrijheid aan haar mensen.
Herkent u het beeld dat stokoude, slecht verzekerde olietankers van de Russische schaduwvloot afgelopen half jaar ruim 400 keer langs de Nederlandse kust zijn gepasseerd?1 2
Het Ministerie van IenW houdt het overzicht van het totale aantal passerende zeeschepen binnen de Exclusieve Economische Zone (EEZ) niet actief bij. Dit doen Kustwacht en de Marine wel. Zij houden real-time toezicht op schepen op de Noordzee. Dit geldt ook voor schaduwvlootschepen. Het is onwenselijk dat olietankers zonder verzekering door de Nederlandse EEZ varen. Op grond van internationale regelgeving van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn zeeschepen van vlaggenstaten die IMO-verdragen hebben geratificeerd, verplicht zich te verzekeren. Deze Protection and Indemnity (P&I)-verzekering biedt scheepsbeheerders dekking voor aansprakelijkheid bij schade, zoals schade aan het milieu als gevolg van olieverontreiniging. Binnen de EEZ geldt echter het recht van vrije doorvaart, waardoor er op zee geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij onverzekerde schepen van buitenlandse vlaggenstaten.
Wat is uw reactie op de stelling dat het niet de vraag is of, maar wanneer er een milieuramp zal plaatsvinden, aangezien het hier om veelal oude en slecht onderhouden schepen gaat?
Om naar zee te kunnen vertrekken moeten zeeschepen voldoen aan strenge milieu-, veiligheids- en bemanningseisen. Ook moeten zeeschepen met certificaten kunnen aantonen dat ze volgens internationale vereisten verzekerd zijn. Deze technische en operationele eisen worden door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) vastgesteld en gelden wereldwijd. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden bij mondiale controles door havenstaten (Port State Control). Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn. Hoewel de wetgeving in reguliere omstandigheden goed functioneert, vraagt omzeiling hiervan door de schaduwvloot om een ander instrumentarium om milieu- en veiligheidsrisico’s te voorkomen. In internationaal verband wordt hier actief naar gezocht. Zo heeft Nederland actief meegewerkt aan de totstandkoming van een IMO resolutie waarin vlaggenstaten en andere maritieme stakeholders worden opgeroepen om maatregelen te nemen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen. Daartoe pleit Nederland er in EU-verband, IMO-verband en binnen de overleggremia van Port State Controle regimes voor om extra informatie over risicovolle olietankers te delen en zodoende de inspectielast voor deze schepen mondiaal op te voeren. Daarnaast zorgen overzichten in IMO van schepen die met valse certificaten varen voor de nodige «naming and shaming». Hierbij wordt ook de desbetreffende vlaggenstaat vermeld wiens certificaten vals gebruikt worden. Ook S&P Global, de organisatie die de IMO-nummers aan schepen uitgeeft, houdt een database bij van schepen met valse certificaten die door IMO-lidstaten te raadplegen is. Op deze wijze worden vlaggenstaten gewezen op hun verantwoordelijkheden om verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van schaduwvloot schepen te ondervangen.
Ziet u het risico dat dergelijke schepen door Rusland ook gebruikt kunnen worden als wapen, zoals de Rus Vladimir Milov in het artikel claimt?
Zoals in het openbaar jaarverslag van de MIVD staat vermeld, brengt Rusland infrastructuur op de Noordzee heimelijk in kaart en onderneemt het activiteiten die duiden op spionage. Het valt niet uit te sluiten dat deze schaduwvloot ook voor heimelijke doeleinden gebruikt kan worden. Het kabinet vindt daarom dat er extra aandacht moet zijn voor veiligheid van de Noordzee infrastructuur en neemt hiervoor aanvullende maatregelen zoals opgenomen in het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur.3
Klopt het dat als er een milieuramp plaatsvindt waarbij het betrokken schip slecht verzekerd is en het onduidelijk is wie de eigenaar van het schip is, de kosten daarvan op het bord komen van het land in wiens wateren het ongeluk plaatsvindt?
Scheepvaart is een internationale aangelegenheid en voor ongevallen op zee bestaan verschillende internationale aansprakelijkheidsverdragen. Eén daarvan is het Fondsverdrag 1992 (Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992), op grond waarvan het IOPC Fonds is opgericht (International Oil Pollution Compensation Funds). Nederland is verdragspartij bij het Fondsverdrag 1992. Het IOPC Fonds keert uit wanneer de kosten van schade door een ongeval met olietankschepen de verzekering van de scheepseigenaar overstijgt of de eigenaar van het schip niet kan worden achterhaald. Degenen die schade hebben geleden kunnen aanspraak maken op een betaling door het IOPC Fonds. Dit betekent concreet dat bij het plaatsvinden van een milieuramp in eerste instantie meteen moet worden ingegrepen door het land zelf om de olie op te ruimen en verdere schade en vervuiling te voorkomen. Ook het Europees agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) kan hierin bijstand verlenen. Daarna bestaat de mogelijkheid om deze kosten door middel van schadeclaims te verhalen op het IOPC Fonds. De toename van slecht verzekerde olietankschepen baart de verdragspartijen van het IOPC Fonds, waaronder Nederland, zorgen. Daarom werkt de Algemene Vergadering van het IOPC Fonds aan een resolutie waarin, net zoals in de IMO resolutie benoemd onder vraag 2, alle verdragsstaten worden opgeroepen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen en hun verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van zeeschepen te ondervangen.
Is er een juridische mogelijkheid om olietankers van slechte staat die gevaarlijk zijn voor mens en milieu en die mogelijk niet of slecht verzekerd zijn te weren uit internationale wateren?
Internationale wateren vallen onder de «volle zee». In het VN Zeerechtverdrag4 is bepaald dat daar de vrijheid van de scheepvaart voorop staat. Geen enkele staat kan rechtsgeldig een deel van de volle zee aan zijn soevereiniteit onderwerpen. Verder heeft iedere staat het recht om schepen onder zijn eigen vlag op de volle zee te laten varen. Ook heeft alleen de vlaggenstaat het recht om strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen een kapitein indien er een aanvaring of ander voorval dat verband houdt met de navigatie van het schip, plaatsvindt.
Wel kan er ingegrepen worden zodra het schip een haven aandoet. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden door de Port State Control. Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn.
Kunt u aangeven hoe effectief volgens u het laatste sanctiepakket is, waarbij 27 individuele schepen op de Europese sanctielijst zijn geplaatst?
Het instellen van sancties heeft verschillende doelen. Ze geven een signaal van afkeuring, maken het moeilijker om ongewenst gedrag door te zetten, stimuleren gedragsverandering, ontmoedigen anderen om hetzelfde gedrag te vertonen en bestendigen de normen van het internationaal recht. Mede op Nederlands initiatief zijn in het veertiende sanctiepakket de mogelijkheden vergroot om schepen toegang tot onze havens en dienstverlening te verbieden.
Het sanctioneren van individuele schepen uit de schaduwvloot is een effectieve maatregel gebleken. De schepen die op de Europese sanctielijst worden geplaatst zien een significante daling in opbrengsten uit de handel in olie. Daarnaast ervaren deze schepen moeilijkheden in het aangaan van samenwerkingen met dienstverleners, zoals ingenieurs.5 Het afschrikkende effect van de sancties zorgt ervoor dat de individuele schepen dagelijkse hinder ervaren.
Het is zaak dat deze lijst met schepen voortdurend geüpdatet wordt, zoals we dit ook met andere sanctielijsten doen. Nederland trekt hierin samen op met de EU-lidstaten, en G7-partners.
Is bij u de lijst bekend van de Kiev School of Economics Institute van alle tankers die zonder adequate verzekering Russische olie vervoeren? Zo ja, kunt u een inschatting geven hoe betrouwbaar deze lijst volgens u is?
Ja, het kabinet is bekend met deze lijst. In de aanpak van de schaduwvloot maakt het kabinet gebruik van onderzoeken van verscheidene experts en staat het ook in nauw contact met experts van Kyiv School of Economics, die belangrijk werk doen bij het in kaart brengen van de schaduwvloot. De onderzoeken van Kyiv School of Economics naar de schaduwvloot zijn naar inschatting van het kabinet professioneel en betrouwbaar en het kabinet maakt er dan ook gebruik van. Desalniettemin is het voor sanctionering van afzonderlijke schepen van belang om onderzoeken van externe experts aan te vullen met eigenstandig onderzoek.
Klopt het dat momenteel wordt gewerkt aan verdere uitbreiding van de lijst van gesanctioneerde schaduwvlootschepen? Zo ja, bent u bereid om te bevorderen dat alle schepen die op de lijst van de Kiev School of Economics Institute staan worden toegevoegd aan deze lijst?
Het kabinet pleit ervoor om de economische druk op Rusland verder op te blijven voeren met aanvullende sancties en aanpak van sanctie-omzeiling. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingsinzet om hier in detailniveau op in te gaan, maar de aanpak van de schaduwvloot door aanvullen van de lijst met schepen is prioriteit van het kabinet, waarbij het zeker gebruik maakt van onderzoeken van experts waaronder die van de Kyiv School of Economics. Wel is het van belang dat voor ieder schip een gedegen bewijspakket wordt samengesteld dat bestaat uit meerdere bronnen opdat sanctionering ook bij de rechter stand kan houden.
Deelt u de observatie dat een groot gedeelte van de olie die door deze schepen vervoerd wordt, geraffineerd wordt in Turkije, waarna het als verwerkte brandstof terug wordt verkocht aan (onder andere) Nederland? Herkent u zich in de observatie dat dit effectief neerkomt op witwassen?3
De EU en G7 hebben de rechtstreekse import van Russische ruwe aardolie en aardolieproducten naar de EU- en G7- lidstaten middels sancties verboden. Daarnaast hebben zij een prijsplafond-mechanisme ingesteld. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten kunnen niet meer naar EU- en G7-leden, maar nog wel naar de wereldoliemarkt worden geëxporteerd tegen een gereduceerde prijs (max $ 60/vat ruwe aardolie) met dienstverlening van bedrijven uit EU- en G7-lidstaten. Doel is om Russische inkomsten te raken, terwijl tekorten op de internationale oliemarkt worden voorkomen en een opwaartse druk op de olieprijs wordt gereduceerd. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten verhandeld boven het prijsplafond zijn uitgesloten van Westerse dienstverlening. Dit is van invloed op de Russische inkomsten uit olie-export en daarmee de beschikbaarheid van middelen voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zonder de wereldoliemarkt te verstoren.
In het zesde EU sanctiepakket is vastgesteld dat bijvoorbeeld dieselimport met Turkse oorsprong buiten de reikwijdte van de sancties valt. In de productie van deze diesel kan voor een deel gebruik zijn gemaakt van Russische ruwe aardolie. Invoer van aardolieproducten van Turkse oorsprong is op basis van de sanctiemaatregelen tegen Rusland dus niet verboden, ook al zou bij de productie van deze diesel ruwe aardaardolie afkomstig uit Rusland gebruikt worden. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het aardolieproduct hangt onder andere af van de bewerking die de gebruikte ruwe aardolie heeft ondergaan, alsook de relatieve hoeveelheden van ruwe aardolie van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Deelt u de zorg dat als u noch in staat bent de doorvaart van deze slechte tankers, noch de aankoop van witgewassen Russische brandstof een halt toe te roepen, de huidige sanctiemaatregelen ontoereikend zijn? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe in een 15e sanctieregime aan beide praktijken een einde kan worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt nauw samen met internationale partners in de aanpak van de Russische schaduwvloot en andere sancties die het Russische verdienvermogen op mondiale olie- en gasmarkten te ondermijnen. Nationaal wordt daarnaast nauw samengewerkt tussen handhavingsinstanties, waaronder de Douane en de Kustwacht die concrete actie ondernemen. Daarnaast spant het kabinet zich actief in om het onderwerp in IMO-verband op de agenda te houden.
Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen en de aanpak van sanctieomzeiling blijft echter een kwestie van lange adem. Omdat Rusland voortdurend nieuwe omzeilingsmogelijkheden ontwikkelt is het van belang dat de sanctiecoalitie blijft innoveren met nieuwe sanctie-instrumenten. Nederland levert hier een zeer actieve bijdrage aan en zal dat ook richting het vijftiende pakket doen. De verdere aanpak van de schaduwvloot en het ondermijnen van Russisch verdienvermogen op mondiale energie- en grondstoffenmarkten zijn hierbij blijvende prioriteit van het kabinet, in uitvoering van de motie Koekkoek en Dassen over een pakket aan maatregelen teneinde de situatie omtrent de Russische schaduwvloot in Zeeland aan te pakken en de motie Klaver, Dassen & Paternotte over in Europees verband pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG.7 Het is echter niet in het belang van de onderhandelingen en de Nederlandse onderhandelingspositie om verder in detail te gaan over concrete voorstellen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht d.d. 3 oktober 2024, getiteld «Minister van Defensie: Nederlandse wetten ongeschikt voor «grijze zone» tussen oorlog en vrede»?1
Ja.
Kunt u toelichten waaruit het huidige handelingsrepertoire van Defensie bestaat met betrekking tot de Russische schepen die vermoedelijk de Noordzee infrastructuur in kaart brengen om deze later mogelijk onklaar te kunnen maken? Wordt er nagedacht over de uitbreiding van het huidige handelingsrepertoire in de huidige «grijze zone» tussen oorlog en vrede? En zo ja, is de huidige capaciteit op de Noordzee toereikend ten aanzien van deze uitbreiding?
Het kabinet beschikt over verschillende manieren om op mogelijke dreigingen te reageren, waar het handelingsrepertoire van Defensie deel van uitmaakt. Het kabinet doet publiekelijk op voorhand geen uitspraken over hoe de Nederlandse overheid handelt bij specifieke voorvallen, om te voorkomen dat kwaadwillende partijen in hun handelen kunnen anticiperen op Nederlandse handelwijzen.
Defensie draagt op verschillende manieren bij aan de bescherming van de vitale infrastructuur op de Noordzee, binnen de kaders van wat Defensie in vredestijd mag. De MIVD voert onderzoeken uit naar heimelijke activiteiten van statelijke actoren die een mogelijk risico stellen voor de nationale veiligheid, zo ook op de Noordzee. Verder heeft Defensie sinds juli 2023 een permanente taak op de Noordzee. In het kader van deze taak doet Defensie aan beeldopbouw en houdt daarmee zicht op mogelijke dreigingen. Daartoe heeft Defensie diverse maatregelen in uitvoering om vroegtijdig heimelijke activiteiten te detecteren, identificeren en attribueren. Zo investeert Defensie in additionele waarnemingscapaciteit op zee en verwerft Defensie vaartuigen met kleine bemanning en onderwatercapaciteiten, die kunnen worden ingezet om dreigingen op zee op te sporen en nader te onderzoeken. Ook escorteert de marine wanneer nodig verdachte schepen en ontmoedigt daarmee de mogelijke ontplooiing van kwaadwillende activiteiten. Tot slot kan de krijgsmacht, in lijn met de derde hoofdtaak, militaire bijstand leveren aan bevoegd civiel gezag om onze infrastructuur veilig te houden.
Verder vraagt de bescherming van vitale infrastructuur van de Noordzee ook om preventieve maatregelen, zoals het verhogen van de weerbaarheid van dit type infrastructuur. Vanuit het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur worden onder andere extra maatregelen genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur op de Noordzee te verhogen. Daarom heeft het vorige kabinet besloten om te investeren in het interdepartementale Actieplan strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur voor de jaren 2024 en 2025. Ook het huidige kabinet is voornemens om extra te investeren in de bescherming van de Noordzee infrastructuur. Door middel van het Actieplan wordt ook de detectie en duiding van dreigingen op de Noordzee verbeterd, wat leidt tot een snellere reactie als zich verdachte situaties voordoen. Op korte termijn worden belangrijke stappen gezet, waaronder het inkopen van satellietbeelden en de inhuur van patrouillecapaciteit. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de meest kwetsbare infrastructuurpunten en het uitrollen van additionele sensoren op de Noordzee. Ook wordt er geïnvesteerd in de ontwikkeling van nieuwe technologieën, zoals bijvoorbeeld met de oprichting van het Seabed Security Experimentation Centre (SeaSEC). Tot slot wordt er gewerkt aan de realisatie van een Alliantie tussen publieke en private partijen om informatie-uitwisseling te versterken voor een verbeterde bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. Over dit Actieplan en de investeringen in de jaren 2024 en 2025 is uw Kamer afgelopen voorjaar per brief geïnformeerd. Eind dit jaar wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Is reeds in kaart gebracht welke wegen, bruggen en sporen versterkt dienen te worden voor zware militaire transporten? Zo ja, is de Tweede Kamer daar, al dan niet vertrouwelijk, over te informeren? Wordt dit samen ontwikkeld door de betrokken bewindspersonen en zijn hier financiële middelen voor beschikbaar?
De Ministeries van IenW en Defensie werken intensief samen aan de verbetering en instandhouding van het wegen- en spoorwegennet in Nederland ten behoeve van militaire transporten.
In 2019 is in opdracht van IenW een uitgebreide analyse van het transportnetwerk van Nederland gemaakt, op basis van de destijds geldende militaire eisen voor militaire mobiliteit en gedefinieerde routes. De Kamer is over de uitkomsten hiervan geïnformeerd (Kamerstuk 21 501, nr. 33). In 2023 heeft de Europese Unie deze eisen en routes geëvalueerd en aangepast. Het transportnetwerk voor militaire mobiliteit wordt daarom opnieuw geëvalueerd door Defensie en IenW, in samenwerking met relevante partijen als Rijkswaterstaat (RWS) en ProRail. Aan de hand van deze evaluatie worden op dit moment knelpunten geïnventariseerd. Op basis van de inventarisatie zal bekeken worden welke knelpunten prioriteit hebben en in de meerjarenprogrammering van RWS kunnen worden opgenomen. Specifieke informatie over militaire transportroutes en corridors kan i.v.m. het vertrouwelijke karakter van deze informatie niet publiekelijk gedeeld worden. Wel heeft Defensie uw Kamer eerder geïnformeerd over het Nationaal Plan Militaire Mobiliteit (Kamerstuk 35 570 X, nr. 75). De implementatie van dit plan richt zich onder andere op de inrichting van drie multimodale corridors, met routes de geschikt moeten zijn voor grootschalige verplaatsingen van militair materieel vanuit de verbonden zeehavens naar het Europese achterland.
Bij de verbetering van en instandhouding van de transportinfrastructuur voor militaire mobiliteit, wordt ook bekeken welke financieringsmogelijkheden er zijn. Voor het treffen van infrastructurele maatregelen ten behoeve van zwaar militair transport zijn op dit moment geen specifieke (aparte) financiële middelen bij IenW en Defensie beschikbaar. De Europese Commissie beschikt over financieringsprogramma’s voor cofinanciering van zogenaamde dual use infrastructurele projecten, die zowel civiele als militaire mobiliteit verbeteren. Voorbeelden van eerdere projecten die met Europese cofinanciering zijn gerealiseerd zijn de uitbreiding van een spooraansluiting in de haven van Vlissingen en de aanpassing van een vijftal spooremplacementen voor treinen met een lengte van 740 meter. Momenteel wordt door het Directorate-General for Mobility and Transport (DG MOVE) gewerkt aan de voorbereiding van een nieuw co-financieringsfonds voor het aankomende meerjarig financieel kader. IenW en Defensie hebben in dit kader gezamenlijk voorstellen gedaan voor mogelijke projecten op de belangrijkste voor militaire mobiliteit gebruikte transportroutes.
Wat is uw visie op het advies van RAND dat een vorm van (actieve) dienstplicht de betrokkenheid van Nederlandse burgers, en daarmee de weerbaarheid van de samenleving, zou kunnen vergroten? Zou volgens u een vorm van dienstplicht naar Scandinavisch model met een gradueel verplichtend karakter bovendien een wenselijke toevoeging kunnen zijn aan het opschalen van het Dienjaar en het werven van meer reservisten in het licht van de personele uitdagingen bij Defensie?
In de Defensienota 2024: Sterk, slim en samen (Kamerstuk 36 295, nr. 1) heeft Defensie plannen gepresenteerd om de juiste en voldoende mensen te vinden, te binden, te behouden en het beste in hen naar boven te halen. Dat is nu de grootste uitdaging waar Defensie voor staat. Defensie werkt in hoog tempo toe naar een schaalbare krijgsmacht en voert een dienmodel in dat daarbij past. Deze schaalbare krijgsmacht krijgt vorm in een organisatie die is ingericht op taakuitvoering door vaste en mobilisabele organisatiedelen. Hierin werken militairen in actieve dienst, burgerpersoneel, reservisten en dienjaarmilitairen in wisselende samenstellingen. Zoals aangekondigd door mijn ambtsvoorganger in de brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 36 124, nr. 45), verkent Defensie de mogelijkheden voor een dienmodel dat ook voorziet in maatregelen met een (gradueel) meer verplichtend karakter tussen vredestijd en oorlogstijd. Want er zijn effectievere manieren om op te schalen en de personele gereedheid te verhogen dan een generieke opkomstplicht. Als eerste stap zal een vrijwillige enquête worden ingevoerd. Deze enquête wordt een instrument dat beoogt het dienmodel en daarmee de schaalbare krijgsmacht als geheel te ondersteunen. De enquête richt zich op een bredere doelgroep van jongeren, in de leeftijd van 18–27 jaar. Ook breidt Defensie het aantal reservisten uit en gaat Defensie voortaan minder vrijblijvend om met reservisten, door ze in te bedden in de organisatie. Het aantal dienjaarmilitairen wordt uitgebreid om structureel te beschikken over meer militairen. Defensie richt zich daarnaast nadrukkelijk op specifieke doelgroepen; zo wordt meer aandacht besteed aan het werven van vrouwen – en andere groepen die nu onbedoeld onvoldoende worden bereikt.
Wat is uw reactie op de suggestie van RAND dat «Den Haag lessen kan trekken van Estland, dat één vast aanspreekpunt heeft aangesteld voor bedrijven in het geval van cyberdreigingen»?
In de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS 2022–2028) zijn de ambities en acties voor een digitaal weerbare samenleving opgenomen. Met de NLCS worden door het kabinet verschillende acties ondernomen om ongewenste versnippering binnen het cybersecuritystelsel tegen te gaan. Zo worden het NCSC, Digital Trust Centre (DTC) en het Computer Security Incident Response Team voor digitale diensten (CSIRT-DSP) vanaf 2026 tot één centraal expertisecentrum en informatieknooppunt samengevoegd. Deze nationale cybersecurity organisatie zal organisaties in Nederland, groot of klein, publiek of privaat, vitaal- of niet-vitaal, onder meer van relevante informatie en kennis over dreigingen en incidenten voorzien en waar mogelijk ook verdere hulp bieden bij incidenten.
Daarnaast is er echter ook behoefte aan decentrale cybersecurity expertise. Om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat organisaties goed weten om te gaan met dreigingen is het van belang dat daar goede informatie over beschikbaar is. Met de doorontwikkeling van het Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) naar het Cyberweerbaarheidsnetwerk (CWN) zorgt het kabinet ervoor dat algemene informatie over digitale veiligheid en specifieke dreigings- en risico-informatie zo veel als mogelijk breed zal worden gedeeld, met als doel de weerbaarheid en slagkracht van hun achterbannen van schakelorganisaties te verhogen. Op deze manier combineren we sectorspecifieke kennis met cybersecurity expertise. In de visie op het CWN is de behoefte geadresseerd dat er meer regie nodig is op het netwerk als geheel en op de uitvoering daarvan. Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) treedt op als uitvoeringscoördinator binnen het netwerk. Het CWN staat onder beleidsmatige verantwoordelijkheid van de NCTV.
Waar ziet het kabinet nog de grootste kansen voor Nederland wat betreft het bevorderen van de nationale digitale weerbaarheid in tijden van oorlogsdreiging?
Cyberactiviteiten lenen zich bij uitstek voor hybride conflictvoering onder de grens van gewapend conflict. Nederland bevindt zich reeds in de grijze zone tussen vrede en conflict, waar we toenemende hybride aanvallen zien, zoals in het cyberdomein.
In de NLCS zijn de ambities en acties voor een digitaal weerbare samenleving opgenomen2. Met deze maatschappij brede aanpak zet het kabinet in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland door o.a. het intensiveren van de samenwerking op het gebied van informatiedeling en analyse van cyberdreigingen en -incidenten tussen publieke- en private organisaties in het kader van het programma Cyclotron van het Cyberweerbaarheidsnetwerk. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan de randvoorwaarden zoals voldoende gekwalificeerd personeel en bewustzijn bij burgers. Uw Kamer wordt spoedig geïnformeerd over de voortgang van deze strategie. Daarnaast ontvangt uw Kamer voor het einde van het jaar een Kamerbrief over de maatschappijbrede aanpak voor de weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen. De NLCS draagt voor het digitale domein in grote mate bij aan de weerbaarheid tegen dit type dreigingen.
Verdergaande samenwerking tussen overheidsorganisaties om te komen tot een zo actueel mogelijk situationeel beeld is van groot belang, voor het nemen van preventieve maatregelen en het organiseren van adequate incident respons tot aan het actief verstoren, opsporen en vervolgen. Dit geldt te meer in tijden van toegenomen oorlogsdreiging. Ten behoeve van het verhogen van de digitale weerbaarheid van publieke en private organisaties in Nederland is daarnaast de totstandbrenging van wetgeving, zoals de Cyberbeveiligingswet, een belangrijke stap om de digitale weerbaarheid van Nederland te verhogen.3 Daarnaast zet de overheid in op intensieve publiek-private informatie uitwisseling die aansluit bij de behoefte van de doelgroepen, dit doet het kabinet onder meer door de bovengenoemde doorontwikkeling van het Cyberweerbaarheidsnetwerk en het programma Cyclotron.
Het kabinet ziet kansen in het vergroten van de slagkracht van de cybercapaciteiten van Defensie in dit grijze gebied. Met de nieuwe Defensie Cyberstrategie (publicatie voorzien in Q1 2025) die past binnen de kapstok van de NLCSgeeft Defensie richting aan hoe haar cybercapaciteiten doeltreffender in te zetten. We blijven investeren in de cybercapaciteiten van de MIVD en de krijgsmacht. Met de «Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensieve cyberprogramma» kunnen de diensten hun capaciteiten sneller en beter benutten.
Daarnaast is het van belang dat de hele krijgsmacht in het hier en nu effectief en op basis van passende juridische kaders kan oefenen en optreden. Hierbij horen bevoegdheden afhankelijk van de taakstelling en de gereedstellingsstatus van de krijgsmacht. Defensie werkt hiertoe aan passende wet- en regelgeving. Aspecten voor effectief optreden in het cyberdomein in het grijze gebied worden hierin meegenomen.
Erkent u dat het Nederlandse cybersecuritystelsel bovengemiddeld complex en gesegmenteerd is ten opzichte van andere EU-landen als Duitsland, Frankrijk en België, waar met respectievelijk BSI, ANSSI en CCB één aangewezen cyberautoriteit bestaat verantwoordelijk voor beleid en uitvoering? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de benadering van andere EU-landen? Welke lessen kan Nederland daaruit trekken?
In het antwoord op vraag 5 is reeds benoemd dat er met de NLCS verschillende acties worden ondernomen om ongewenste versnippering binnen het cybersecuritystelsel tegen te gaan.
De voorbeelden die genoemd worden, Duitsland, Frankrijk en België hebben een andere constitutionele basis. De centrale belegging van bijvoorbeeld de Franse Cybersecurity Autoriteit (ANSSI) is mogelijk in Frankrijk dankzij de executieve macht die bij de Franse President ligt. In Nederland heeft elk ministerie een eigen verantwoordelijkheid en is er veelal gekozen voor een scheiding tussen de taken van uitvoering en beleid.
Het bericht 'Aan Oekraïne geleverde NAVO-wapens in beslag genomen die in criminele circuit waren beland' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel , Ruben Brekelmans (VVD) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Aan Oekraïne geleverde NAVO-wapens in beslag genomen die in criminele circuit waren beland» uit de Volkskrant van 6 september jongstleden?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u ingaan op de conclusie in het artikel dat er op nationaal, NAVO of EU-niveau «geen plan [is] om de verspreiding van wapens na de oorlog in Oekraïne te beteugelen»?
Oekraïne en zijn internationale partners waaronder ook Nederland zijn zich bewust van het risico op mogelijke omleiding van wapens naar het illegale circuit. Het kabinet heeft dit risico ook meermaals besproken met de Tweede Kamer. Het risico weegt echter niet op tegen het grote belang Oekraïne militair te blijven steunen in zijn strijd tegen Rusland. Die strijd raakt immers ook de Europese en Nederlandse veiligheid.
De Oekraïense autoriteiten tonen zich zeer bewust van de risico’s van omleiding en nemen mitigerende maatregelen om dit actief te voorkomen, te monitoren, en tegen te gaan. Ook staat de dreiging van de verspreiding van wapens vanuit Oekraïne naar andere landen al geruime tijd hoog op de internationale agenda van de Europese Unie. Daarom is vanaf het begin van het conflict een «EU-list of actions» met 11 actiepunten opgesteld, waaraan de EU-lidstaten en Oekraïense autoriteiten aandacht moeten schenken en invulling dienen te geven. Deze acties richten zich onder meer op een strikte controle van legaal wapenbezit (via nationale wetgeving), registratie, import en export van wapens, en de bestrijding van illegale wapenhandel, onder meer door de verscherping van goederencontroles aan de buitengrenzen van de EU en de oprichting van de nationale Firearms Focal Points (NFFP). Oekraïne wordt hierbij ondersteund door EU-organisaties zoals EMPACT, Europol en Frontex, en internationale organisaties zoals de VN, Interpol, SEESAC en de OVSE.
Het naleven van deze actielijst en de daarbij geboden ondersteuning door partners is essentieel om zoveel mogelijk te voorkomen dat wapens tijdens en na de oorlog in illegale handen terechtkomen. Ook binnen Nederland is deze dreiging tijdig onderkend. In lijn met het uitgangspunt dat voorkomen beter is dan genezen, ondersteunt Nederland actief de uitvoering van de acties uit de «EU-list of actions». Daarnaast is een interdepartementaal overleg ingericht waar onder andere het Ministerie van Defensie, Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid en de Nationale Politie vertegenwoordigd zijn, en informatiedeling centraal staat. Dit stelt ons in staat vroegtijdig in te grijpen waar nodig, om de verspreiding van illegale wapens te voorkomen. Ook is in de bilaterale veiligheidsovereenkomst tussen Nederland en Oekraïne vastgelegd dat Nederland en Oekraïne zullen samenwerken om wegsluizen en illegale omloop van aan Oekraïne verstrekt militair materieel te voorkomen.
Bent u voornemens extra maatregelen te nemen in nationaal, NAVO en/of EU verband? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u voor ogen?
De «EU-list of actions», zoals hierboven beschreven, is een dynamisch en flexibel instrument. Dit betekent dat de lijst continu geëvalueerd en bijgewerkt wordt om relevant te blijven en effectief in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en behoeften. Wanneer er in de toekomst nieuwe uitdagingen of prioriteiten binnen de EU opkomen, kan besloten worden om extra acties aan de lijst toe te voegen.
Welke maatregelen zijn al genomen om te voorkomen dat wapens uit het Oekraïense conflict terechtkomen in het Nederlandse criminele circuit?
Allereerst is Oekraïne zeer bewust van mogelijke risico’s op omleiding van wapens naar het illegale circuit, en werkt daarom intensief samen met bilaterale partners, de EU en andere internationale organisaties om omleiding actief tegen te gaan.
Daarnaast speelt Nederland een actieve rol in de internationale samenwerking op het gebied van illegale wapenhandel, met speciale aandacht voor de wapens die vanuit Oekraïne richting Nederland kunnen komen. In nauwe samenwerking met de Europese Unie, Europol en Interpol deelt Nederland informatie over wapenstromen, onder andere afkomstig uit Oekraïne. Door deel te nemen aan diverse operaties, zoals het trainen en opleiden van grenspersoneel aan de EU-buitengrenzen in de landen van het Oostelijk Partnerschap (EaP), draagt Nederland bij aan het vroegtijdig opsporen van wapensmokkel, de inbeslagname van illegale wapens en de aanhouding van verdachten.
Het recent opgerichte Oekraïense en Nederlandse nationale Firearms Focal Point (NFFP) fungeert daarbij als een centraal knooppunt voor informatie en analyse op het gebied van vuurwapens. Dit knooppunt vergemakkelijkt zowel de nationale als internationale uitwisseling van informatie, waardoor sneller en doelgerichter kan worden ingegrepen wanneer wapens vanuit Oekraïne in Europa worden aangetroffen. Hierdoor wordt de opsporing van illegale wapens effectiever en kan tijdig worden gehandeld om verdere verspreiding te voorkomen.
Welke waarborgen en controles zijn op voorhand ingesteld om ervoor te zorgen dat door NAVO-landen aan Oekraïne geleverde wapens niet ter plaatse in handen van criminelen vallen? Acht u deze waarborgen voldoende robuust?
Nederland onderwerpt leveringen van militaire goederen aan Oekraïne aan een wapenexporttoets. In deze toets wordt het risico op omleiding naar het illegale circuit al sinds de start van de Nederlandse leveringen in februari 2022 meegewogen. In de beoordeling wordt eveneens gekeken naar het Oekraïense recht zichzelf te verdedigen tegen de Russische agressie, de mitigerende maatregelen die Oekraïne neemt en de toegevoegde waarde van de militaire goederen op het slagveld.
Het risico op omleiding staat niet in verhouding tot de urgente behoeftes van Oekraïne en het Nederlandse belang Oekraïne met militaire goederen te blijven steunen. De voortdurende Russische agressie heeft ook ingrijpende gevolgen voor de Europese en Nederlandse veiligheid. Tegelijkertijd moeten risico’s tot omleiding zoveel mogelijk worden gemitigeerd.
Zoals genoemd, lopen er verschillende initiatieven van o.a. vanuit de Europese Commissie, Europol, de OVSE en de VS, waarbij met Oekraïne wordt samengewerkt in het actief voorkomen, monitoren en tegengaan van omleiding van wapens naar het illegale circuit. Nederland is betrokken bij meerdere van deze initiatieven.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ongeregistreerde, buitgemaakte Russische wapens, de zogenoemde «trophy weapons», niet onder de radar blijven?
Dit is inderdaad een zorg die Oekraïne en internationale partners, waaronder ook Nederland, delen. Veel van deze wapens blijven, door de aard van de voortdurende agressie tegen Oekraïne, buiten het zicht. In verschillende internationale gremia, waar ook Oekraïne deel van uitmaakt, heeft Nederland zijn bezorgdheid hierover uitgesproken. Daarbij is zowel de internationale gemeenschap als Oekraïne opgeroepen om hier aandacht voor te blijven hebben. Sinds begin 2022 zijn er in Oekraïne organisaties actief die zich richten op het documenteren, registreren en traceren van Russische en Iraanse wapensystemen die in het conflict worden ingezet. Daarnaast heeft de Oekraïense regering burgers en militairen de opdracht gegeven om deze wapens te melden en te registreren bij de bevoegde autoriteiten.
Uit het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC-) onderzoek «Smokkel van handvuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden naar Nederland' blijkt dat «machinepistolen en verborgen vuurwapens die in Nederland in het illegale circuit worden gebruikt voor vrijwel honderd procent uit voormalige Oostbloklanden afkomstig zijn»;2 welke lessen zijn er getrokken uit de situatie van rond de millenniumwisseling?
Na de reeks aan conflicten in de voormalige Oostbloklanden, die plaatsvonden tussen 1991 en 2001, werd Europa geconfronteerd met een onverwachte stroom van wapens, handgranaten en explosieven die daar ongeregistreerd aanwezig waren en naar het Westen werden gesmokkeld. Een belangrijke les hieruit is het belang van vroegtijdig ingrijpen, zoals nu ook in Oekraïne wordt toegepast. Specifiek in Nederland zijn na 2000 diverse maatregelen genomen om de handel in illegale wapens terug te dringen. Dit gebeurde door het aanscherpen van wetgeving, intensievere (internationale) samenwerking, gerichte opsporingsacties en preventieve maatregelen, zoals wapeninleveracties. Daarnaast is er geïnvesteerd in geavanceerde technologieën voor politie en douane, waaronder digitale tools om criminele netwerken te identificeren en scantechnologieën bij grenzen en havens.
Nederland werkt actief samen met Oekraïne, Europese landen en andere internationale partners (zoals EMPACT en SEESAC) in de strijd tegen wapenhandel, met een blijvende focus op wapens afkomstig uit vroegere conflictgebieden, zoals de Oostbloklanden en de Balkan. De combinatie van betere informatiepositie van inlichtingendiensten, grensoverschrijdende acties en publieke bewustwording heeft de aanpak van illegale wapens in Nederland aanzienlijk verbeterd.
Het blijkt dat wapens afkomstig uit voormalig Joegoslavië, Slowakije, Bosnië en Servië nog altijd een gestage stroom vormen richting Nederland;3 welke specifieke afspraken zijn er gemaakt met deze landen om deze stroom te verminderen?
Het in 2002 door de Verenigde Naties opgerichte SEESAC (South Eastern and Eastern Europe Clearinghouse for the Control of Small Arms and Light Weapons)4 werkt aan het bevorderen van samenwerking, beleidsontwikkeling, wapenvernietiging en het versterken van de capaciteit van nationale en regionale instanties in Zuidoost- en Oost-Europa. Het specifieke doel hiervan is de bestrijding van illegale wapenhandel in deze regio.
SEESAC is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Western Balkans Small Arms and Light Weapons Roadmap, een lijst van acties die is opgesteld om onder meer te voorkomen dat wapens uit deze regio illegaal worden verhandeld. Zo wordt ingezet op het volledig uitvoeren én monitoren van hun nationale wet- en regelgeving, het verbeteren van processen en capaciteiten van rechtshandhavingsinstanties, en samenwerking op bilateraal, regionaal en internationaal niveau. Nederland levert een substantiële financiële bijdrage, te weten 1,5 miljoen euro in zowel 2019 als in 2023, aan het MPTF (Multi partner Trust Fund) van de UNDP en UNODC ter implementatie van de Roadmap en ondersteunt zo de internationale inspanningen om illegale wapenstromen vanuit Zuidoost-Europa tegen te gaan.
Slowakije wordt binnen de Europese Unie momenteel niet langer als bronland voor illegale wapens beschouwd, na wetswijzigingen in 2015 en 2021 in dat land die de legale verkoop van zogenaamde akoestische wapens (alarmwapens) en Flobert-wapens aanzienlijk hebben beperkt.
Het rapport 'Onderzoek naar een sociaal veilige werkomgeving bij Defensie' |
|
Heite |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Herinnert u zich het rapport «Onderzoek naar een sociaal veilige werkomgeving bij Defensie»? (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13)
Ja.
Kunt u aangeven wat er met elk van de aanbevelingen is gebeurd?
Uw Kamer is op verschillende momenten over (de implementatie van) de aanbevelingen geïnformeerd (Kamerstukken 35 000 X, nr. 75; 35 925 X, nr. 71 en nr. 88; 36 410 X, nr. 82). Daarom beperk ik mij in dit antwoord tot de hoofdlijnen, waarbij ik voor de volledigheid eerst de vijf aanbevelingen van de commissie Giebels weergeef.
Ter uitvoering van de eerste en derde aanbeveling biedt Defensie verschillende trainingen aan op het gebied van leiderschap, sociale veiligheid en integriteit aan leidinggevenden, medewerkers en organieke teams. Daarnaast zijn voor leidinggevenden trainingen over onder meer gesprekstechnieken beschikbaar. Deze trainingen dragen bij aan het bevorderen van een open aanspreekcultuur en mensgerichte aanpak. Verder loopt sinds 2019 bij alle defensieonderdelen een actieonderzoek, waarbij medewerkers zelf, onder professionele begeleiding, de gelegenheid krijgen het initiatief te nemen om voor hun onderdeel passende interventies op het gebied van sociale veiligheid te bedenken, te implementeren en te evalueren.
Op basis van de tweede aanbeveling is het meldproces vereenvoudigd en vertrouwelijker gemaakt. Voor medewerkers is het mogelijk om buiten het bevoegd gezag om een melding te doen. Meldingen en klachten worden sinds een aantal jaar in een apart systeem geregistreerd, waar alleen specifieke medewerkers toegang tot hebben.
Ten aanzien van aanbeveling vier is het beleid rondom functieroulatie aangepast. Bij nieuwe plaatsingen van militairen geldt als uitgangspunt een minimale plaatsingsduur van drie jaar en een maximum van zeven jaar. Dit is ook overeengekomen in de CAO 2021–2023.
Naar aanleiding van de vijfde aanbeveling stelde Defensie in april 2019 de Commissie Langlopende Zaken in. Deze commissie heeft geadviseerd over langlopende, vastgelopen zaken over sociale onveiligheid of vermoedens van misstanden tussen Defensie en (ex-)medewerkers. De commissie werd volgend op ontvangst van haar eindrapport op 21 oktober 2020 ontbonden. Er is blijvende aandacht voor langlopende en complexe zaken door de oprichting van het Cluster Individuele Casuïstiek.
Kunt u aangeven of het interne meldsysteem op orde is gebracht en volledig is?
Ik ben van mening dat ons meldsysteem in de basis op orde is. Tegelijkertijd zijn altijd verbeteringen mogelijk.
Sinds het uitkomen van het rapport van de commissie-Giebels heeft Defensie het interne meldsysteem verbeterd. Wel blijft Defensie doorlopend kritisch kijken naar de inrichting en uitvoering van het meldproces en voert zij frequent tussentijdse evaluaties uit naar delen van het meldsysteem. Mijn ambtsvoorganger heeft op 10 april van dit jaar de Kamer proactief geïnformeerd over waar nog winst te behalen is (Kamerstuk 36 410 X, nr. 82). Dit betreft het consequent toepassen van de menselijke maat gedurende het gehele proces, de-escalerend optreden en het ondersteunen van melders en leidinggevenden. Verder bereidt Defensie momenteel – in lijn met de toekomstige verplichting hiertoe uit de Wet bescherming klokkenluiders – de inrichting voor van het anoniem melden van vermoedens van misstanden.
Hoeveel mensen hebben in de afgelopen vijf jaar een klokkenluidersmelding gedaan? Kunt u dat per jaar uitsplitsen?
Een klokkenluider is een melder van een vermoeden van een misstand. Een misstand is een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen. In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Wanneer de secretaris-generaal vaststelt dat er sprake is van een vermoeden van een misstand en een onderzoek hiernaar instelt, wordt de melder van dit vermoeden aangemerkt als klokkenluider.
In praktijk gaat een melding vaker om een (vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin dan om een (vermoeden van een) misstand. Bijvoorbeeld over ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Hieronder vindt u de cijfers die zien op meldingen die vallen binnen de definitie van een vermoeden van een misstand. De meldingen van vermoedens van een integriteitsschending zijn te vinden in het Jaarverslag Integriteit Defensie (Kamerstuk 36 410 X, nr. 85).
In totaal heeft Defensie in de periode 2019–2023 zes meldingen van een vermoeden van een misstand ontvangen:
Op het moment van versturen van deze Kamerbrief zijn er in het jaar 2024 nog geen meldingen van vermoedens van misstanden bij Defensie bekend.
Hoeveel van die meldingen zijn per jaar onderzocht?
Bij één van bovengenoemde meldingen is na een eerste analyse vastgesteld dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand, dan wel een vermoeden van een integriteitsschending. De overige vijf meldingen zijn wel als een vermoeden van een misstand beoordeeld en daarom onderzocht, conform de hiervoor geldende procedure.
Hoeveel mensen zijn in elk van die jaren erkend als klokkenluider? Kunt u, met inachtneming van de privacy, zoveel mogelijk informatie over de erkende zaken geven?
De melders van de vijf (als vermoeden van een misstand erkende) meldingen zijn door de secretaris-generaal aangemerkt als klokkenluider.
Defensie behandelt klokkenluidersmeldingen vertrouwelijk en conform de Wet bescherming Klokkenluiders. In het belang van de privacy van de individuele medewerkers doe ik geen uitspraken over de inhoud van de erkende gevallen. Vanwege de geringe aantallen zou informatieverstrekking namelijk tot herleidbaarheid naar de melder kunnen leiden.
Hoeveel werknemers zitten op dit moment langer dan twee jaar ziek thuis? Hoeveel van hen zijn erkend als klokkenluider?
Begin oktober 2024 zaten circa 146 medewerkers van Defensie langer dan twee jaar ziek thuis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is sprake van een zeer beperkt aantal klokkenluiders. Informatie over hoeveel melders van vermoedens van misstanden ziek thuis zijn, dan wel op non-actief staan, is daarmee mogelijk herleidbaar naar individuen. In het belang van de privacy van melders doe ik daarom geen uitspraken over het gevraagde aantal.
Hoeveel mensen die erkend zijn als klokkenluider zijn op non-actief gesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er gesloten zijn met Defensiepersoneel (burger en militair) waarin een geheimhoudingsclausule is opgenomen?
De bevoegdheid tot het sluiten van vaststellingsovereenkomsten is op verschillende commandantenniveaus in de organisatie belegd. Defensie houdt hier geen centrale registratie van bij. Daarom kan ik niet aangeven hoeveel van dit soort overeenkomsten zijn gesloten.
Defensie neemt in vaststellingsovereenkomsten met klokkenluiders geen geheimhoudingsverklaringen op over de tussen partijen gemaakte afspraken. Dit is in lijn met het verbod hierop in de Wet bescherming klokkenluiders.
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er gesloten met Defensiepersoneel (burger en militair) na een periode van meer dan zes maanden ziekte, waarin een geheimhoudingsclausule is opgenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel van de melders hebben uiteindelijk een schikking met een zwijgbeding getroffen? Kunt u dat per jaar uitsplitsen?
Met één van de melders van de eerdergenoemde vijf meldingen is een vaststellingsovereenkomst gesloten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 neemt Defensie in dergelijke vaststellingsovereenkomsten geen geheimhoudingsverklaringen op, in lijn met de Wet bescherming klokkenluiders.
Zijn er schikkingen met een zwijgbeding getroffen met melders na ingang van de nieuwe Wet bescherming klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 11.
Is anoniem melden mogelijk bij Defensie? Zo ja, hoe werkt dat?
Vermoedens van integriteitsschendingen kunnen anoniem gemeld worden bij het Meldpunt Integriteit Defensie, een extern bemenst meldpunt, momenteel vanuit Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP). Een melding vervolgens volledig anoniem bespreken is in de praktijk lastig. Informatie moet namelijk gedeeld worden en deze is mogelijk herleidbaar naar de melder. Wel kan een (coördinator) vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden, zodat de melding zo vertrouwelijk mogelijk wordt besproken en de melder zelf hier niet direct betrokken hoeft te zijn.
Voor vermoedens van misstanden geldt nu nog het uitgangspunt dat vertrouwelijk kan worden gemeld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, bereidt Defensie momenteel de inrichting voor van het anoniem melden van vermoedens van misstanden.
Hoe omschrijft u de meldcultuur voor klokkenluiders bij Defensie?
Ik zie sociale veiligheid als een randvoorwaarde voor het voortzettingsvermogen van onze organisatie, te meer nu we vol inzetten op groei en ontwikkeling. Defensie werkt dan ook doorlopend aan een cultuur waarin de norm is dat wij elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, fouten bespreekbaar maken en van en met elkaar leren. Een positieve meldcultuur, waarin medewerkers zich vrij voelen om te melden, is hier onderdeel van. Daarvoor is het noodzakelijk dat medewerkers vertrouwen hebben in de professionaliteit van de organisatie bij de behandeling van hun melding. Uit onderzoek blijkt dat dit vertrouwen bij veel medewerkers aanwezig is. Ik weet ook dat er melders zijn die geen positieve ervaringen aan het doen van een melding hebben overgehouden. Dat is een vervelende en onwenselijke situatie. Niet alleen voor de melders in kwestie, maar ook voor andere bij de melding betrokken personen. Daarom blijf ik werken aan verbeteringen, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3.
Melders van vermoedens van misstanden melden over het algemeen over complexe situaties die (aanvullend) onderzoek vereisen. Hierdoor zijn de behandeltrajecten vaak langer. Dit is belastend voor zowel de melder als de andere betrokkenen. Ik wil deze melders zo goed mogelijk ondersteunen en beschermen. Daarom staan in de regel onze meest ervaren vertrouwenspersonen hen bij en voeren onze meest ervaren onderzoekers de vereiste onderzoeken uit of coördineren deze. Omdat elke melding uniek is, wordt maatwerk toegepast.
In de gevallen dat melders van (mogelijke) misstanden desondanks van mening zijn dat zij niet juist zijn behandeld door Defensie, kunnen zij dit intern kenbaar maken bij of het Huis voor Klokkenluiders.
Kunt u deze vragen ten minste drie dagen voor het wetgevingsoverleg Personeel/Materieel d.d. 21 oktober 2024 beantwoorden?
Ja.
Gaten in de beveiliging van defensiecomplexen |
|
Bart van Kent , Hanneke van der Werf (D66) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat er (nog steeds) grote gaten zitten in de beveiliging van defensielocaties en dat insluiping op kazernes daardoor kinderspel is?1
Zodra het probleem met de tourniquets bij ons bekend werd, heeft Defensie meteen een noodmaatregel genomen, waardoor het insluipen nog voor de uitzending onmogelijk is gemaakt. Ook is direct aan de leverancier van de tourniquets opdracht gegeven een duurzame oplossing te ontwikkelen zodat insluipen op deze manier niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is dat toegangspoorten van diverse defensiekazernes eenvoudig te omzeilen zijn gezien de daar aanwezige wapens, explosieven en data?
Nee, deze mening deel ik niet. Het betreden van een defensieterrein door onbevoegden is verboden en strafbaar. Echter, ook na het passeren van de toegangspoort is er geen directe toegang tot wapens, explosieven en data. De beveiliging van defensieterreinen is ingedeeld in vier categorieën. Binnen deze categorieën zijn de zogenaamde te beschermen belangen (TBB) gedefinieerd. Hoe zwaarder het TBB weegt, hoe robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregel per TBB-categorie is. Op basis van risicomanagement wordt per categorie beoordeeld wat proportionele maatregelen zijn.
Enkele voorbeelden per TBB zijn:
TBB-1: jachtvliegtuigen, cryptosleutels en STG-Zeer geheim gerubriceerde informatie;
TBB-2: helikopters, marineschepen, voertuigen en wapens;
TBB-3: niet-operationele gevechtsvoertuigen, pepperspray en medische voorraad;
TBB-4: defensieterreinen.
Op de delen van defensieterreinen die onder het beveiligingsregime van TBB 4 vallen en waar geen hogere TBB’en aanwezig zijn, zijn de reguliere beveiligingsmaatregelen van toepassing. De door u genoemde wapens, explosieven en informatiesystemen waarmee hoog gerubriceerde informatie wordt verwerkt, vallen binnen de zwaarst beveiligde categorieën, TBB-2 en TBB-1, met bijbehorende beveiligingsmaatregelen. De inhoud van deze maatregelen kan ik niet delen in het openbaar omdat dit hoog gerubriceerde informatie betreft.
Op hoeveel en bij welke defensielocaties zijn nog tourniquetpoorten in gebruik die insluiping mogelijk maken?
Zie antwoord onder vraag 4.
Kunt u toezeggen dat voor het eind van dit jaar alle tourniquetpoorten die insluiping mogelijk maken zijn vervangen? Kunt u daarnaast toezeggen dat op alle defensielocaties de ruimte naast de tourniquetpoortjes die insluiping mogelijk maakt per direct worden gedicht?
Insluipen via het tourniquet is niet meer mogelijk. Er zijn direct noodmaatregelen genomen op alle betreffende tourniquetpoorten op alle Defensieterreinen, waarbij de laatste aanpassing op zaterdag 14 september jl. gereed was, voor de uitzending op die zondag (zie eveneens antwoord bij vraag 1). De leverancier zorgt voor een duurzame aanpassing van de bestaande tourniquets die insluiping permanent onmogelijk maakt. De leverancier is reeds begonnen om de aanpassing te realiseren. Alle betreffende tourniquets zijn voor het eind van het jaar structureel aangepast. De aanpassingen zijn voldoende en complete vervanging van de betreffende tourniquets is niet nodig.
Wat is er sinds de herhaaldelijke infiltraties van undercoverjournalisten ondernomen om het veiligheidsbewustzijn bij defensiepersoneel te verhogen?
Er wordt continu gewerkt aan het beveiligingsbewustzijn van defensiemedewerkers. Dat gebeurt onder andere met behulp van campagnes gericht op verhoging van het beveiligingsbewustzijn, voorlichtings- en themadagen en het uitvoeren van testen. Hierbij wordt onder andere ingezet op het versterken van de aanspreekcultuur en het vergroten van kennis over specifiek objectbeveiliging. Ook is het zichtbaar dragen van een defensiepas verplicht.
Welke risico’s loopt defensiepersoneel, werkzaam op de diverse defensielocaties, als gevolg van de gaten in de beveiliging van defensiecomplexen?
Veiligheid van ons personeel heeft onze hoogste prioriteit. Daarom zijn direct maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 1). Het risico dat defensiepersoneel als gevolg van de gaten in de tourniquets loopt, is laag, maar elk beveiligingsrisico is onwenselijk.
Kunt u aangeven wat er is gedaan met de waarschuwingen van de Algemene Rekenkamer over het niet op orde zijn van de beveiliging van militaire objecten, de zogenoemde te beschermen belangen (TBB)? (Kamerstuk 36 360 X, nr. 2)
Naar aanleiding van de onvolkomenheid die de Algemene Rekenkamer heeft toegekend, is een projectofficier aangesteld. Er is een oorzakenanalyse in uitvoering en op basis daarvan wordt een plan van aanpak verder uitgewerkt en voor het eind van 2024 aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Er wordt ingezet op digitale beveiligingsmaatregelen en het aanstellen van extra bewakingspersoneel. Een Red Team test de beveiliging met inbraakpogingen. Tevens is een defensiebreed onderzoek uitgevoerd naar de beveiligingsbewustwording van het defensiepersoneel. Dat wordt omgezet in een communicatieplan, in aanvulling op de maatregelen, zoals verwoord in het antwoord op vraag 5.
Is sinds het uitbrengen van het rapport van de Algemene Rekenkamer getest of de geldende beveiligingsmaatregelen zorgen voor een adequate beveiliging van militaire objecten, zoals is aanbevolen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke inzichten en acties heeft dit opgeleverd?
Ja, onze beveiliging wordt regelmatig getest. Deze testen worden uitgevoerd door de defensieonderdelen zelf en ook door een extern bedrijf. Indien een test punten oplevert die kunnen worden verbeterd, wordt een verbeterplan opgesteld en in uitvoering genomen. De testen worden de komende jaren verder geïntensiveerd.
Welke maatregelen gaat u nu treffen om toekomstige infiltratie onmogelijk te maken?
De toegangspoorten dienen in orde te zijn en daar ligt de focus op. Daar blijf ik op toezien. Hierbij vormt ook het gedrag van de defensiemedewerkers zelf een belangrijke schakel in de naleving van de regelgeving. Ook het gedrag draagt bij aan het succes van de getroffen beveiligingsmaatregelen. Met de aanpassing op de tourniquets sluiten we uit dat insluiping op deze manier mogelijk is.
Zoals u in deze beantwoording heeft kunnen lezen, hanteert Defensie verschillende beveiligingsniveaus. Wat betreft de algemene toegang tot een defensieterrein, kan ik niet garanderen dat niemand binnen kan komen. Dat betekent niet dat indringers ook meteen bij zeer belangrijke eigendommen (TBB’en), zoals wapens, explosieven en data kunnen komen. Defensie maakt de afweging welke beveiligingsmaatregel proportioneel is ten opzichte van het risico dat Defensie loopt. Hoe zwaarder het te beschermen belang is, des te robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregelen zijn.
Het platform DBDAAP |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Is het Defensie Big Data Advanced Analytics Platform (DBDAAP) ook in gebruik genomen? Zo ja, wanneer?
Ja. Nadat het platform in april 2022 is opgeleverd, hebben in september 2022 de eerste gebruikers gebruik gemaakt van het platform.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoe wordt deze ingebruikname gemeten?
De ingebruikname van DBDAAP wordt «gemeten» aan de hand van het aantal defensiemedewerkers dat gebruik maakt van de aangeboden tooling en het aantal toepassingen dat ontwikkeld wordt op het platform.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel ontwikkelaars hebben in april 2024 ongeveer op het DBDAAP-platform ingelogd?
In april 2024 hebben circa 90 ontwikkelaars ingelogd op DBDAAP.
Hoeveel van deze ontwikkelaars draaien daadwerkelijk diensten op het DBDAAP-platform?
In april 2024 werkten circa 70 ontwikkelaars aan toepassingen op DBDAAP.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel applicaties draaiden er op 30 april 2024 op het DBDAAP-platform? Kunt u wellicht ook de namen van deze applicaties geven?
Op 30 april draaiden er 34 applicaties op DBDAAP. Vanwege het vertrouwelijke karakter van deze applicaties is het niet mogelijk de namen hiervan te delen.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel gigabyte was er op 30 april 2024 in totaal op het DBDAAP-platform (ongeveer) opgeslagen? Hoeveel inkomend en uitgaand dataverkeer is er (ongeveer) in totaal op deze datum voor het DBDAAP-platform gerealiseerd?
In april 2024 werd er al meer dan 20 terabyte aan data opgeslagen op DBDAAP. Het inkomend en uitgaand verkeer wordt niet bijgehouden.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, is daarmee het platform DBDAAP ook binnen de gehele krijgsmacht in gebruik genomen?
Ja. Er draaien toepassingen op DBDAAP van alle defensieonderdelen, met uitzondering van de Koninklijke Marechaussee. Vanwege de Wet Politiegegevens vallen de meeste datatoepassingen van de Koninklijke Marechaussee buiten het rubriceringsniveau van DBDAAP.
Welke krijgsmachtonderdelen hadden DBDAAP op 30 april 2024 eventueel niet in gebruik? Waarom hebben zij dit platform niet in gebruik genomen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de totale kosten van het project DBDAAP tot op de dag van vandaag?
Tot september 2024 is circa 8,2 miljoen euro uitgegeven aan de ontwikkeling en de exploitatie van DBDAAP.
Wordt DBDAAP wellicht ook nog doorontwikkeld op dit moment en zo ja, welke partijen zijn hierbij betrokken?
Ja. DBDAAP wordt doorontwikkeld door het datalab van Defensie. De prioriteit voor de doorontwikkeling wordt bepaald door de Chief Data Officersvan de verschillende defensieonderdelen.
Het bericht 'Zwaarbeveiligd Defensie-netwerk wist even niet meer hoe laat het was' |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel, getiteld «Zwaarbeveiligd Defensie-netwerk wist even niet meer hoe laat het was»?1
Ja.
In uw brief aan de Kamer van 28 augustus 2024 heeft u toegezegd dat Defensie, gezamenlijk met andere betrokkenen, de storing en de weerbaarheid van de desbetreffende IT-systemen zal evalueren; kunt u inmiddels aangeven wat precies de oorzaak is geweest van de fout in de softwarecode die u in uw brief aan de kamer van 28 augustus 2024 aanmerkt als de oorzaak van de storing van het NAFIN-Netwerk? Of zijn er inmiddels andere oorzaken gevonden?
In zijn brief van 28 augustus 2024 schreef de Minister van Defensie dat door een fout in de softwarecode een probleem was ontstaan in de tijdsynchronisatie op het NAFIN-netwerk en dat hierdoor het niet mogelijk was om verbinding te maken met dit netwerk. De foute softwarecode zat in een redundant uitgevoerde netwerkcomponent die Defensie als standaardproduct van een leverancier inzet. Defensie heeft geen zicht op hoe deze softwarefout in dit standaardproduct bij de leverancier is ontstaan. De leverancier heeft een nieuwe versie van de software geleverd waarin dit probleem is opgelost. Defensie evalueert nog hoe deze fout tot deze grote storing heeft kunnen leiden. Er is geen indicator gevonden die duidt op betrokkenheid van een kwaadwillende partij. Dit betreft een voorlopige conclusie.
In uw brief aan de Kamer heeft u tevens aangegeven dat er vooralsnog geen indicatie is dat de storing door een kwaadwillende partij zou zijn veroorzaakt; is dat nog altijd het geval en op basis van welke informatie bent u tot deze conclusie gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de kwetsbaarheid van het NAFIN-netwerk voor sabotage, zoals het verstoren van de klok van het netwerk, time spoofing?
Het NAFIN-netwerk kent bescherming tegen time spoofingen een hoge mate van redundantie. Vanwege veiligheidsredenen verstrekt Defensie echter geen nadere inhoudelijke informatie over het al dan niet aanwezig zijn van kwetsbaarheden. Defensie zorgt voor voortdurende evaluatie van de staat van het netwerk en het doorvoeren van wijzigingen waar nodig. Voorts onderzoekt de Algemene Rekenkamer periodiek de mate van weerbaarheid van het NAFIN-netwerk tegen zowel fysieke en cyberaanvallen, hierbij worden tevens aanbevelingen meegegeven.
Verstoringen, zoals door fouten in de software, kunnen nooit volledig uitgesloten worden. Defensie onderhoudt het netwerk dagelijks en evalueert en verbetert gevonden kwetsbaarheden. Wat betreft noodvoorzieningen hebben Defensie en de andere gebruikers van het NAFIN-netwerk een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid en veiligheid van de NAFIN-gerelateerde systemen. We helpen elkaar in deze verantwoordelijkheid.
Hoe is de redundantie van het NAFIN-netwerk? Zijn er voor bijvoorbeeld de aangesloten civiele overheidsdiensten noodvoorzieningen beschikbaar en zo nee, wordt dit naar aanleiding van dit incident overwogen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom het bijna 15 uur duurde voordat de oorzaak van de storing werd ontdekt en verholpen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, gegeven de grote gevolgen zoals bijvoorbeeld de impact op het civiele luchtvaartverkeer van vliegveld Eindhoven? In hoeverre hebben de vele aansluitingen op het netwerk van andere overheidsdiensten invloed gehad op dit proces?
Ik heb volledig begrip dat voor gedupeerden vijftien uur te lang heeft geduurd. De eerste meldingen over verstoringen werden gedaan in de late avond van 27 augustus 2024. In de ochtend van 28 augustus 2024 werd de omvang van de verstoring volledig zichtbaar. Omdat de richting van de problemen en de gevolgen niet op voorhand bepaald kon worden, is er stap voor stap naar de oorzaak gezocht, inclusief naar indicaties van activiteiten van kwaadwillenden. Echter, de falende netwerkcomponent belemmerde ook de analyse- en herstelwerkzaamheden. Bij deze storing had het aantal aansluitingen op het netwerk van andere overheidsdiensten geen invloed op de hersteltijd van het NAFIN-netwerk. Na het herstel van het NAFIN-netwerk moesten IT-systemen, die gebruik maken van het NAFIN-netwerk, opnieuw worden opgestart. Dit dient veilig te gebeuren, waarbij veiligheidseisen en protocollen gevolgd worden. Dit kost extra tijd. Defensie evalueert de directe oorzaak, de gevolgen en het hele proces om het netwerk weer te herstellen. Een onderdeel van de evaluatie zal gericht zijn om te onderzoeken of de oplossing van deze verstoring sneller had gekund.
Kunt u toelichten of en zo ja welke concrete maatregelen inmiddels zijn genomen om te voorkomen dat dergelijke storingen zich in de toekomst opnieuw voordoen?
Defensie heeft een tijdelijke wijziging doorgevoerd in de configuratie van netwerkcomponenten die betrokken zijn bij tijdsynchronisatie. Daardoor is de kans op herhaling van deze specifieke verstoring van de tijdsynchronisatie geminimaliseerd. Deze wijziging heeft echter weer andere nadelen waar ik vanwege veiligheidsredenen geen details over kan verstrekken. Onderdeel van de evaluatie is het heroverwegen wat het optimale ontwerp is van de configuratie van de netwerkcomponenten. Als uit het onderzoek blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn zal Defensie deze doorvoeren.
Kunt u toelichten of en zo ja welke concrete maatregelen inmiddels zijn genomen om te verzekeren dat bij een storing in het NAFIN-netwerk de storing sneller opgespoord en verholpen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of er scenario’s ontwikkeld zijn voor het opvangen van de effecten bij systeemuitval? Zo ja, hoe worden deze scenario’s getest en voorbereid om de impact van dergelijke storingen te minimaliseren?
Defensie heeft scenario’s en crisisstructuren indien systemen uitvallen. Defensie moet zich namelijk voorbereiden op een scenario waarbij IT-diensten niet beschikbaar zijn. Deze scenario’s worden meegenomen in de evaluatie die Defensie momenteel uitvoert.
Kunnen de toegezegde vervolgbrief met de nadere evaluatie alsook de antwoorden op de afzonderlijke vragen binnen 3 weken aan de Kamer worden toegestuurd?
Gelet op de diepte en breedte van de evaluatie verwacht ik de finale oplevering hiervan niet voor het einde van dit jaar. Voor de informatie van de Kamer en ter aanvulling wijs ik erop dat de Algemene Rekenkamer binnenkort een onderzoek zal publiceren over het NAFIN-netwerk. De beoogde oplevering van dit onderzoek is op 7 november aanstaande.
De certificering van bovengrondse tanks |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom is ervoor gekozen om de eerdere certificeringsverplichting in de Wet milieubeheer niet mee te nemen in de nieuwe Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)?
Voorheen werden voor kleine en grote tanks, ongeacht de soort stoffen, bodembeschermende voorzieningen, certificering en voor externe veiligheid PGS-richtlijnen1 voorgeschreven. Het Besluit activiteiten leefomgeving schrijft dezelfde bodembeschermende voorzieningen voor, maar verwijst niet meer naar een certificeringsverplichting en PGS-richtlijnen bij een kleine populatie van tanks. Het gaat om bovengrondse opslagtanks tot 150 kubieke meter met diesel, oxiderende of bijtende stoffen, mits deze niet zijn voorzien van leidingen in de bodem of dubbelwandig zijn uitgevoerd.
Bij de totstandkoming van de Omgevingswet zijn deze voorschriften opnieuw bekeken op de noodzaak en waar vermindering van de regeldruk mogelijk is. Uit RIVM-onderzoek is gebleken dat de hierboven omschreven opslagtanks geen risico voor externe veiligheid van de omgeving van de activiteit veroorzaken. Daarom is deze verwijzing vervallen. Voor andere situaties zoals grotere bovengrondse tanks of tanks met andere stoffen is de certificeringsregeling nog steeds van kracht.
Herkent u het signaal dat er door het ontbreken van deze certificeringsverplichting wildgroei plaatsvindt in de aanschaf van tanks, waarbij niet zozeer naar de milieurisico’s en veiligheid wordt gekeken, maar naar de goedkoopste tanks?
Vanuit contacten met de branche heb ik vernomen dat andere partijen dan voorheen zich op de markt bevinden voor het leveren van tanks. De bedrijven moeten nog steeds voldoen aan regelgeving voor bodembescherming. Daar heeft het ontbreken van een certificeringssysteem geen invloed op. Vanuit Omgevingsdiensten en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) zijn mij geen signalen bekend van situaties of locaties waarbij het milieurisico is toegenomen.
Bent u het ermee eens dat de opslag van stoffen als diesel veilig moet gebeuren in verband met de risico’s voor het bodemmilieu bij lekkages? Zo nee, waarom niet?
Ja, opslag van stoffen als diesel moet veilig gebeuren, onder andere om de bodem bij lekkages te beschermen. Daarom zijn in het Besluit Activiteiten Leefomgeving diverse bodembeschermende maatregelen dwingend voorgeschreven. Enkelwandige bovengrondse opslagtanks voor (onder andere) diesel moeten daarom altijd in een lekbak liggen, met tenminste een opvangcapaciteit van 110% van de inhoud van de tank. Bij lekkage wordt de gelekte vloeistof opgevangen, en komt deze niet in de bodem terecht.
Deelt u de mening dat de milieurisico’s toenemen, doordat er geen certificering meer nodig is bij de aanschaf van tanks? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is uitgebreid onderzoek gedaan door het RIVM om vast te stellen of deze stoffen een risico voor de omgevingsveiligheid opleveren. Dat is niet het geval. Daarnaast zijn deze tanks goed visueel te inspecteren door gebruikers en medewerkers van omgevingsdiensten op alle voorzieningen zoals opgenomen bij het antwoord op vraag 3. Geconcludeerd kan worden dat certificering van deze tanks niet tot een verdere beperking van milieurisico’s zorgt.
Bent u het ermee eens dat de omgevingsdiensten zoveel als mogelijk geholpen moeten worden om op een zo goed en duidelijk mogelijke wijze te kunnen controleren of een (opslag)tank geen milieurisico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ja, door de zorgplicht en andere bepalingen in het Besluit Activiteiten Leefomgeving hebben omgevingsdiensten een duidelijk handelingskader. Het vervallen van de certificeringsplicht doet niets af aan alle bepalingen om bodemverontreiniging te voorkomen en in het ergste geval te herstellen.
Kunt u bij certificeringsdeskundigen en/of omgevingsdiensten nagaan of er nu tanks in gebruik zijn die eerder onder de vroegere Wet milieubeheer (het vroegere Activiteitenbesluit) niet zouden voldoen en dus niet toegestaan waren (en nu wel)?
Deze situaties zijn mij niet bekend na een rondvraag bij de branchevertegenwoordiging, Omgevingsdienst NL en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).
Bent u het ermee eens dat omgevingsdiensten geholpen zouden zijn als deze certificeringsplicht alsnog opgenomen zou worden in de omgevingswet (Bal)?
Nee, de certificering zorgt niet voor een aanvullende bescherming tegen het voorkomen of beperken van bodemverontreiniging bij dergelijke tanks omdat alle te nemen voorzieningen reeds zijn opgenomen in de algemene regels in het Bal.
Wat is het nadeel van een certificeringsverplichting überhaupt? Is voorkomen niet beter dan genezen?
Ik sta voor het voorkomen en beperken van milieuschade en voor een gezonde en veilige leefomgeving. Om dit te bereiken is het onontkoombaar dat regels gesteld moeten worden ondanks de eigen verantwoordelijkheid van initiatiefnemers om schade en hinder te voorkomen. Regels moeten gesteld worden met een duidelijke meerwaarde en effectiviteit zonder onnodige regeldruk en kosten voor ondernemers op te leveren. Met de huidige wijze van regulering in het Besluit Activiteiten Leefomgeving wordt hieraan voldaan. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 zorgt certificering niet voor het voorkomen van aanvullende milieurisico’s.
Bent u bereid om deze certificeringsverplichting alsnog op te nemen in het Bal onder de Omgevingswet, indien blijkt dat de risico’s zijn toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals eerder aangegeven is er voldoende wet- en regelgeving om de risico’s van bodemverontreiniging te voorkomen en te beperken. Via meerdere kanalen blijf ik in contact met uitvoeringspartijen om eventuele signalen te volgen.
De uitspraak dat Oekraïne Nederlandse F-16's in mag zetten in Rusland. |
|
Sarah Dobbe , Bart van Kent |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Klopt het dat u het standpunt heeft ingenomen dat Oekraïne Nederlandse F-16’s op Russisch grondgebied mag inzetten?
Ja, mits Oekraïne zich bij de inzet houdt aan het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht.
Wanneer heeft de ministerraad tot dit standpunt besloten en wanneer kan de Tweede Kamer een brief en toelichting van dit besluit verwachten?
De beraadslagingen van de Ministerraad zijn geheim. Per de openbare besluitenlijst van de Ministerraad van 22 december 2023 is besloten om personele- en financiële middelen toe te wijzen voor de gereedstelling en levering van Nederlandse F-16’s aan Oekraïne. Voorafgaand aan de besluitvorming is gesproken over inzetvoorwaarden. De inzetvoorwaarden voor de F-16’s volgen het staande beleid voor de levering en inzet van militair materieel aan Oekraïne. Oekraïne heeft het recht zichzelf te verdedigen tegen de Russische agressie. Het uitvoeren van militaire operaties door Oekraïne ter verdediging van het grondgebied is geografisch niet beperkt tot het eigen grondgebied en kan dus ook plaatsvinden tegen legitieme militaire doelwitten die zich op het grondgebied van de agressor – in dit geval Rusland – bevinden. Beide partijen moeten zich houden aan het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht. Bij elke levering wordt een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin dit wordt onderschreven, en waarin zij verder verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Wat is uw analyse ten opzichte van de risico's op escalatie die met dit besluit gepaard gaan? Kunt u deze analyse en de onderliggende adviezen of informatie die u hierover heeft ontvangen met de Kamer delen?
Het is belangrijk te benadrukken dat Rusland de agressor is. Met de grootschalige illegale invasie en de voortdurende agressie tegen Oekraïne veroorzaakt en continueert Rusland terreur, instabiliteit en onveiligheid in Oekraïne, en indirect ook in de bredere Europese regio. Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen deze grootschalige Russische agressieoorlog te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. Nederland, de NAVO en EU zijn niet uit op een conflict met Rusland. Tot nu toe heeft de militaire steunverlening aan Oekraïne er niet toe geleid dat Nederland of andere NAVO-landen direct bij het conflict betrokken zijn geraakt. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan het legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd. Dat heeft ook geleid tot het kabinetsbesluit tot levering van de F-16’s. Oekraïne beschikte al over jachtvliegtuigen en bijbehorende munitie waardoor het leveren van F-16’s geen escalerende stap is. Om verdere escalatie te voorkomen kan Rusland zich overigens ieder moment terugtrekken uit Oekraïne, waarmee de oorlog zal stoppen.
Het besluit omtrent de inzet van F-16’s boven Russisch grondgebied is getoetst aan het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport. Het risico tot mogelijke escalatie wordt standaard meegenomen in de overweging tot levering van geleverde militaire goederen aan Oekraïne, inclusief goederen die nog niet eerder aan Oekraïne zijn overhandigd. Sinds februari 2022 hebben Nederland en internationale partners in toenemende mate geavanceerde militaire goederen geleverd aan Oekraïne. Deze leveringen hebben tot op heden niet geleid tot substantieel escalerende maatregelen door Rusland. De afwegingen voorafgaand aan de levering van F-16’s zijn gebaseerd op interne en externe discussies, gesprekken met partners op verschillende niveaus, voorgaande ervaringen en andere analyses door derden. Gezien de vertrouwelijke aard van deze overwegingen en de afspraken met internationale partners omtrent informatieveiligheid kan het kabinet hierover niet communiceren.
Kunt u uitsluiten dat Nederland of andere NAVO-landen door deze stap direct bij het conflict betrokken raken? Kunt u uitgebreid reageren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot restricties die andere NAVO-landen, zoals de Verenigde Staten, wel opgelegd hebben aan de militaire steun en wapens die ze leveren?
Het kabinet gaat niet in op de beleidskeuzes van individuele landen. Verschillende Europese partners leggen geen restricties op aan inzet van gedoneerd materieel door Oekraïne, buiten de eerder genoemde juridische overwegingen. Nederland pleit in internationaal verband voor het opheffen van restricties omtrent het inzetten van aan Oekraïne gedoneerd militair materieel, omdat het van cruciaal belang is dat Oekraïne zich zo goed mogelijk kan verdedigen tegen de Russische agressie. Dit is ook van belang voor onze veiligheid aangezien het tegengaan van de illegale agressie ook bepalend is voor de toekomst van Nederland en Europa.
Welke andere middelen worden momenteel onderzocht om de druk op Rusland om tot vredesonderhandelingen te komen te vergroten?
Rusland kan deze oorlog op elk moment stoppen door zijn troepen terug te trekken. Daar wijst de Nederlandse regering Rusland rechtstreeks op, bijvoorbeeld in de Verenigde Naties en in de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Helaas wijst niets erop dat Rusland voornemens is deze oorlog te stoppen. Nederland blijft zich, samen met Oekraïne en partners, inzetten voor een rechtvaardige en duurzame vrede, waarbij de principes uit het VN-Handvest, zoals het geweldsverbod, territoriale integriteit en soevereiniteit, leidend zijn.
In vrijwel alle bilaterale besprekingen met andere landen stelt Nederland de noodzaak van een vredesproces aan de orde. Zo moedigt het kabinet derde landen die nauwere banden hebben met Rusland aan Rusland te stimuleren deel te nemen aan het vredesproces. Op deze manier wil Nederland bijdragen aan de totstandkoming van een steeds grotere groep landen die het eens is over de basisprincipes voor een vredesproces om op die manier uiteindelijk Rusland en Oekraïne te overtuigen met elkaar aan tafel te gaan.
Ten slotte dient de politieke, militaire, financiële en morele steun aan Oekraïne ertoe om te zorgen dat Rusland zich gedwongen voelt om vredesonderhandelingen te starten. Het vergroot bovendien de kans dat dergelijke vredesonderhandelingen resulteren in een resultaat dat ook voor Oekraïne rechtvaardig en duurzaam is.
Welke andere sancties, naast de bestaande sanctiepakketten, of welk nieuw sanctiepakket zou op korte termijn opgelegd kunnen worden aan Rusland om de druk op te voeren en hoe bent u bereid om zich daarvoor in te zetten?
Het kabinet pleit in Europees verband actief voor aanvullende en verbeterde sancties om de druk op Rusland te verhogen waarbij alle opties op tafel liggen. Het kabinet brengt dit thema actief ter sprake in iedere Raad Buitenlandse Zaken en in bilaterale gesprekken met Europese en G7-partners. Het is niet in het belang van dit proces en de effectiviteit van sancties om hier in verder detail inzicht in te verschaffen.
Kunt u een stand van zaken geven over de ontwikkelingen ten aanzien van de inzet van bevroren Russische tegoeden op Westerse bankrekeningen waartoe opgeroepen in de motie Dobbe c.s.? (Kamerstuk 36 410 V, nr. 65)
Conform moties Krul c.s., Dobbe c.s. en Brekelmans c.s.1 zet Nederland zich in de EU in met de ambitie om aanvullende maatregelen op basis van (rente-inkomsten van) bevroren tegoeden van de Russische Centrale Bank te onderzoeken. Ten aanzien van het gebruik van de rente-inkomsten lopen op dit moment twee sporen. Ten eerste bereikte de EU op 21 mei jl. een akkoord over het heffen van een financiële bijdrage (van 99.7%) op de rente-inkomsten over de bevroren Russische Centrale Banktegoeden, die worden aangehouden door Europese centrale effectenbewaarinstellingen. Deze heffing komt ten goede aan Oekraïne. Volgens huidige inschatting zal dit circa 3 miljard euro per jaar beschikbaar maken voor steun aan Oekraïne, waarbij de precieze inkomsten afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de rentestanden. De eerste tranche van € 1,5 miljard rente-inkomsten is op 26 juli jl. vrijgemaakt voor Oekraïne. Ten tweede heeft de G7 op 13 juli jl. een politiek akkoord bereikt over het verstrekken van leningen ter waarde van circa 50 miljard dollar waarbij de toekomstige rente-inkomsten worden gebruikt om deze te faciliteren. Het doel is om deze lening uiterlijk eind dit jaar rond te hebben. Verdere uitwerking van dit akkoord vindt op dit moment plaats in EU-verband. De Nederlandse inzet is dat de toekomstige Europese lening door Oekraïne op korte termijn kan worden besteed daar waar de noden het hoogst zijn, dit kan militaire steun zijn, maar ook steun voor wederopbouw of compensatie van schade. Dit moet waar mogelijk in consultatie met Oekraïne worden vastgesteld en dient bovenop de steun te komen die reeds op EU-niveau door lidstaten is toegezegd. Het kabinet blijft tevens onderzoeken of aanvullende maatregelen op basis van de bevroren tegoeden kunnen worden genomen.
Kunt u een stand van zaken geven ten aanzien van het ontduiken van bestaande sancties om de druk tegen Rusland op te voeren, en wat dit betekent voor de effectiviteit van deze sancties?
Rusland is in staat gebleken om via omwegen aan gesanctioneerde goederen te komen en zodoende EU-sancties te omzeilen. Hoewel deze omwegen de aanvoer compliceren en de kosten van de goederen aanzienlijk verhogen, zijn het zorgelijke signalen, in het bijzonder waar het zogenaamde common high priority-goederen betreft. Door omzeiling actief aan te blijven pakken kunnen de EU en haar partners het voor Rusland zo kostbaar mogelijk blijven maken om zijn aanvalsoorlog voort te zetten. De aanpak van omzeiling blijft dan ook een prioriteit voor het kabinet.
Kunt u een stand van zaken geven over de effectiviteit van de aanpak om sanctie-ontduiking tegen te gaan?
Op basis van onderzoeken van de EU heeft de diplomatieke outreach van de EU-sanctiegezant, alsmede de internationale en nationale maatregelen die zijn genomen om omzeiling tegen te gaan, wisselend succes. Een aantal landen waar voorheen veel omzeiling plaatsvond heeft nu maatregelen genomen waardoor dit afneemt. De kosten voor Russische afnemers blijven onverminderd hoog. Ook het listen van schepen, betrokken bij omzeiling, heeft impact, getuige ook het recente stilleggen van twee schepen die kort daarvoor op sanctielijsten geplaatst waren. Tegelijkertijd vindt omzeiling via nieuwe routes en wisselende methoden plaats. Realisme en een lange adem zijn daarom noodzakelijk; een robuuste en adaptieve aanpak van omzeiling zal nodig blijven zolang de sancties van kracht zijn.
Welke inspanningen worden momenteel geleverd om een vervolg op de vredesconferentie van afgelopen juni in Zwitserland te organiseren waarbij Russische vertegenwoordigers wel aanwezig zijn? Zijn hierover contacten tussen Westerse en Russische diplomaten?
Sinds de vredestop in Zwitserland (15-16 juni jl.) spreekt Oekraïne met andere landen over de organisatie van een tweede vredestop dit najaar. Nederland steunt deze ambitie en benadrukt in bilaterale gesprekken met andere landen de noodzaak om blijvende steun voor dit vredesproces om een rechtvaardige en duurzame vrede in Oekraïne te kunnen bewerkstelligen. Het kabinet moedigt landen, onder andere in bilaterale contacten, aan om een volgende vredesbijeenkomst te organiseren dan wel om deel te nemen aan deze vredesbesprekingen. Het kabinet onderstreept dat de principes van het VN-Handvest, zoals territoriale integriteit en soevereiniteit op basis van de internationaal erkende grenzen, de basisvoorwaarden voor zo’n proces moeten zijn, en dat Oekraïne het volste recht heeft zichzelf te blijven verdedigen. Het is aan Oekraïne om te bepalen wanneer en onder welke voorwaarden vredesbesprekingen plaatsvinden.
Rusland continueert zijn agressie tegen Oekraïne en maakt geen aanstalten zijn troepen uit Oekraïne terug te trekken. Rusland toont geen enkele serieuze intentie om een vredesproces te starten. Het kabinet kan geen uitspraken doen over wat andere landen in hun diplomatieke contacten bespreken met de Russische overheid, maar onderschrijft het grote belang van Russische deelname in besprekingen over het bewerkstelligen van een rechtvaardige en duurzame vrede in Oekraïne. Het kabinet moedigt derde landen die nauwere banden hebben met Rusland dan ook aan om Rusland te stimuleren een volgende keer wel aanwezig te zijn. In dit verband zij gemeld dat Oekraïne zelf ook meerdere malen publiekelijk heeft bevestigd dat het de wens heeft dat Rusland deelneemt.
Het reizen van Nederlandse militairen met civiele vluchten naar conflictgebieden |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op 2 augustus 2024 Nederlandse militairen naar Irak zijn gevlogen met Turkish Airlines vlucht 1954?
Ja.
Is het gebruikelijk om Nederlandse militairen naar conflictgebieden te sturen met civiele vluchten?
Deze aanpak is inderdaad gebruikelijk. Militaire (strategische) verplaatsingen kunnen zowel uitgevoerd worden door middel van civiele als militaire luchttransporten. Dit kan gelden voor groepsgewijze in- en uitrotatievluchten, maar zeker ook voor individuele vluchten, denk aan (buitengewoon) verlof of repatriëring.
Waarom was hiervoor geen militaire vlucht beschikbaar? Nederland heeft immers toch recht op vlieguren in militaire toestellen via het Multi Role Tanker Transport Capability (MRTT) programma?
Voor de verplaatsing van militairen wordt, mits de veiligheid dit toestaat, vaker gekozen voor civiele vluchten. Indien de situatie dit vereist, wordt er gekozen voor militaire vluchten, maar dit was op 2 augustus niet het geval. Overigens namen MRTT-toestellen, een schaarse en kostbare tankercapaciteit, op dat moment deel aan een grote oefening elders.
Het bericht 'Een munitiedepot middenin bevingsgebied, dat is onmenselijk' |
|
Sandra Beckerman |
|
van Marum , Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Is het u bekend dat er in de provincie Groningen al sinds 2012 sprake is van aardbevingsproblematiek, die duizenden bewoners treft en die door inadequaat dan wel falend overheidsbeleid nog steeds voortduurt, zoals ook is vastgesteld en vorig jaar gerapporteerd door de Parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen?
Het kabinet is zich terdege bewust van de problematiek in het aardbevingsgebied en werkt daarom hard aan het herstel van Groningen. De noodzaak hiervan wordt onderstreept door het onderzoek van Gronings Perspectief, dat al enkele jaren aantoont dat bewoners en hun kinderen in het gaswinningsgebied tot de dag van vandaag last hebben van stress en gezondheidsklachten. De bevindingen uit dit onderzoek acht het kabinet zorgelijk. Ook zijn de conclusies uit het rapport Groningers boven gas van de Parlementaire Enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen glashelder. Mensen in het gaswinningsgebied hebben onnodig geleden onder aardbevingen, de trage afhandeling van schades en onzekerheid over hun veiligheid door falend overheidsbeleid. Dit heeft geleid tot een «Ereschuld» die het kabinet heeft om de gemaakte fouten door zestig jaar gaswinning richting de regio en haar bewoners recht te zetten. Het kabinet geeft daarom onverkort uitvoering aan de 50 maatregelen uit kabinetsreactie Nij Begun, waarbij de generatielange inzet van het Rijk voor het inlossen van deze ereschuld wordt vastgelegd in de Groningenwet.
Het kabinet begrijpt dat bewoners in het aardbevingsgebied – net als andere mensen in dezelfde situatie – bezorgd zijn over het onderzoek naar een mogelijke locatie voor een munitiedepot in hun buurt. Gelet op de stapeling van problematiek is het meer dan duidelijk dat dit bij de bewoners in het aardbevingsgebied extra hard aankomt. Mensen in het gaswinningsgebied hebben jarenlang moeten strijden om hun gelijk en hun recht te halen. Het herstel van vertrouwen van bewoners in de overheid is nodig en er moet uitermate zorgvuldig om worden gegaan met deze specifieke situatie. Bij het kiezen van een voorkeurslocatie voor opslag van snel inzetbare munitie zal daarom nadrukkelijk rekening gehouden worden met het feit dat deze zoektocht zich afspeelt binnen de context van de aardbevingsproblematiek. Deze maatschappelijke context is onderdeel van de afweging. Daarbij ziet het kabinet de aangenomen motie als een politieke bevestiging van een gebrek dat we zien aan bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak in het mijnbouwschadegebied voor de behoefte die Defensie heeft aan ruimte in Groningen.
De zoektocht van het kabinet naar uitbreidingsruimte voor Defensie moet transparant en zorgvuldig worden uitgevoerd. Dit betekent dat vroegtijdig in het proces van zoeken naar geschikte locaties dit al aan de bewoners kenbaar gemaakt wordt en hen de gelegenheid geboden wordt om daarop te reageren. Dit is in lijn met PEGA-maatregel 42, om in gesprek te gaan met burgers. Juist hun ervaringsverhalen en signalen over knelpunten in beleid en uitvoering zijn essentieel voor het maken van de juiste afwegingen. De keerzijde van vroegtijdige transparantie is dat ook al vroegtijdig onzekerheid en onrust ontstaat over de uitkomst van het programma bij bewoners die mogelijk door deze plannen geraakt worden, bij mensen die daar werken en recreëren, en bij maatschappelijke organisaties.
Het Ministerie van Defensie is in gesprek met de bewoners, gemeente Midden-Groningen en de provincie Groningen over de zoektocht naar potentiële locaties voor een munitiedepot. Daarbij worden bewoners worden geïnformeerd over het proces hoe tot een definitieve keuze voor een locatie van een munitiedepot gekomen wordt, en welke informatie zij op welk moment mogen verwachten. Bij de uiteindelijke keuze voor een locatie wordt, naast de resultaten uit de onderzoeken, ook nadrukkelijk de context van de aardbevingsproblematiek meegenomen in het besluit van het kabinet.
Is het u bekend dat dit tot grootschalige ernstige gezondheids- en sociale problemen leidde en nog onverminderd leidt bij de gedupeerden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het u bekend dat sommige zoeklocaties voor munitiedepots in het Groningse aardbevingsgebied liggen, – en sommige ervan, zoals Luddeweer en Slochteren, zelfs in het centrum daarvan – waar hele gebieden en dorpen op de schop gaan of zijn gegaan, en waar praktisch alle betrokken bewoners met de genoemde problematiek kampen?
Ja, dit is mij bekend en de veiligheid, het beschermen van bezit, de gezondheid en het welzijn van Groningen zullen in belangrijke mate onderdeel zijn van de afwegingen door het kabinet naar de voorkeurslocatie
Kunt u duidelijk maken wat de veiligheidsrisico’s zijn die gepaard gaan met de aanleg van een munitieopslagplaats in Luddeweer of Slochteren, hoe deze worden beoordeeld en wat de gevolgen zijn voor bewoners van de zogenoemde C-C1-C2-D-zones?
De mogelijke alternatieve locaties voor de opslag van munitie (met snel inzetbare capaciteit) worden onderzocht in een planMER-onderzoek. De locaties worden daarbij met elkaar vergeleken op basis van onder meer de veiligheidscontouren. De uiteindelijke contouren kunnen anders en kleiner van vorm worden door optimalisatie. De gevolgen voor bewoners in de zogenoemde C-C1 C2 en D zones zijn vastgelegd en terug te vinden op de website van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).2 Als een locatie in een aardbevingsgevoelig gebied (Luddeweer en Slochteren) ligt, dan wordt dit meegenomen in het planMER-onderzoek.
Heeft het kabinet zich georiënteerd op de bestaande sociale en menselijke situatie en verhoudingen in de Groningse zoekregio's?
De context van de aardbevingsproblematiek maakt geen deel uit van het planMER-onderzoek dat zich richt op de effecten op de leefomgeving. Maar bij de uiteindelijke keuze voor een locatie wordt, naast de resultaten uit de onderzoeken, ook nadrukkelijk de context van de aardbevingsproblematiek meegenomen in het besluit van het kabinet.
Is het u bekend dat in de omgeving van sommige zoeklocaties tot medio juli van dit jaar vrijwel niemand op de hoogte was, laat staan op de hoogte is gesteld, van de zoektocht naar locaties voor munitiedepots in die regio's?
Bij de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) in december 2023 is in alle huis-aan-huis bladen van de betrokken gemeenten de aankondiging gedaan van het onderzoek. Begin februari heeft de regio aangegeven dat ze de genoemde locaties niet geschikt vindt en mee wil zoeken naar een alternatieve locatie omdat ze de behoefte naar opslag nabij de Eemshaven begrijpt.
Kunt u zich voorstellen dat, doordat in de aanvankelijke schaarse berichtgeving hierover werd gesproken met de aanduiding «kleinere opslagplaatsen voor munitie» in de provincie Groningen, zelfs toen nog niet duidelijk werd dat het gaat om grote gebieden met een grote impact op veel bewoners?
Op 18 december 2023 is de NRD gepubliceerd voor het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. Daarin staat genoemd dat het fysieke gebied een omvang heeft van 0,22 vierkante kilometer, en worden de externe veiligheidszones daaromheen geduid. Daarmee is aangegeven wat de omvang is van deze ruimtelijke behoefte. In het NRD spreekt het Ministerie van Defensie niet over een kleinschalig munitiedepot, maar over een nieuwe opslaglocatie Snel Inzetbare Capaciteit (SIC). De invulling van deze behoefte kan bestaan uit een enkele centrale locatie, of uit meerdere kleine locaties. De provincie Groningen waarin de onderzochte locaties liggen, is geïnformeerd voorafgaand aan de publicatie van de NRD en heeft in haar zienswijze ook gereageerd op de twee locaties in de gemeente Midden-Groningen. Voorafgaand aan de publicatie van de nota van antwoord die is opgesteld in reactie op de ingediende zienswijzen, is de provincie opnieuw geïnformeerd. De gemeente is vervolgens rechtsreeks geïnformeerd over de twee te onderzoeken kavels inclusief de door de regio voorgestelde derde locatie.
Deelt u de mening dat inclusief de A t/m C-zones rond een munitiedepot op geen enkele wijze sprake is van «kleinschaligheid»?
Ja, de invulling van deze behoefte heeft impact op een groot gebied.
Is het u bekend dat er, door gemankeerde communicatie, in enkele Groningse regio's praktisch niemand op de hoogte was van een ver van deze regio verwijderd plaatsvindende informatiebijeenkomst op 1 juli jongstleden?
Ik deel uw mening niet dat er sprake is van gemankeerde communicatie. Wel heb ik in mijn reactienota aangegeven te onderkennen dat er door omwonenden rondom de onderzoekslocaties een grotere behoefte bestaat aan duidelijkheid en rechtsreeks contact. In het vervolgproces komt Defensie aan deze behoefte tegemoet door middel van huis-aan-huis bladen en bewonersbrieven voor de mensen op en rondom de onderzoekslocaties. De locatie van de informatiebijeenkomst is in samenspraak met de regio tot stand gekomen en lag in het midden van de gebieden die onderdeel van het onderzoek zijn.
Is het u bekend dat bekendheid in de betrokken regio van het zoeken naar locaties überhaupt pas is ontstaan door een terloopse passage in een bericht van de NOS van 15 juli 2024, dus twee weken ná die bijeenkomst?2
Nee, dit was ons niet bekend. De provincie Groningen heeft in haar zienswijze aangegeven deze locaties ongeschikt te vinden. Hier is in de regionale media (Dagblad van het Noorden en RTV Noord) aandacht aan besteed. Daarnaast zijn in de communicatie met de regio deze signalen niet afgegeven. Op de informatiebijeenkomst op 1 juli jl. is wel geconstateerd dat er nog veel vragen waren over de onderzoekslocaties in de gemeente Midden-Groningen. Op deze bijeenkomst werd het Ministerie van Defensie nogmaals gewezen op de effecten die het onderzoek heeft op de omwonenden die ook zijn getroffen door de aardbevingen. Hierdoor heeft Defensie besloten om, zoals verwoord in de reactienota op de informatie bijeenkomsten, een extra informatiebijeenkomst te organiseren voor de omwonenden van de onderzoekslocaties en inwoners van Midden-Groningen. Deze heeft plaatsgevonden op 19 september jl. in Zuidbroek.
Is het u bekend dat mede als gevolg daarvan (vrijwel) geen enkele feedback vanuit deze bewoners is geleverd, terwijl u met die non-existente feedback wel verder ging met de uitwerking van de plannen voor munitiedepots?
De onderzoeken die na het verschijnen van het NRD zijn uitgevoerd door het onderzoeksbureau gaan over de impact van de komst van een munitieopslag op een groot aantal aspecten in de fysieke leefomgeving zoals bodem, natuur en landbouw. Op de informatieavond van 1 juli jl. heeft Defensie geconstateerd dat er veel zorgen waren over de behoefte naar een munitieopslag voor de snel inzetbare capaciteit onder inwoners waardoor er een extra bijeenkomst is georganiseerd en gesproken is met de bestuurders in Groningen. Defensie is zich ervan bewust dat de maatschappelijke effecten en gevoelens die bewoners in en nabij het voormalig aardgaswinningsgebied tot op de dag van vandaag ervaren een effect hebben op deze zoektocht. Deze maatschappelijke effecten in de regio worden meegenomen in de afweging voordat het kabinet een keuze maakt voor de voorkeurslocaties. In deze fase van het proces in het NPRD, het planMER onderzoek, gaat het om een onderzoek tussen verschillende alternatieven. In de aanvullende sessies met de gemeenten en de provincie maar ook op de inwonersavond in Zuidbroek van 19 september jl. is expliciet het belang van het gebied en de impact die het onderzoek heeft op de inwoners naar voren gekomen en dit zal nadrukkelijk worden meegenomen in de afwegingen van het kabinet.
Kunt u alsnog uitleggen waarom u potentiële gedupeerden van uw mogelijke keuzes niet rechtsreeks heeft geïnformeerd, waar u bijvoorbeeld wel in staat was in de informatie van 1 juli jl. exacte aantallen van de betrokken huizen te noemen?
Het Ministerie van Defensie heeft alle informatie bijeenkomsten door heel Nederland via verschillende media aangekondigd. Er zijn geen persoonlijke uitnodigingen verstuurd. Op de informatiebijeenkomst in Meerhuizen op 1 juli jl. heeft het advies- en ingenieursbureau Antea een eerste inzicht gegeven in de onderzoeksresultaten op de externe veiligheid en de aantallen woningen voor de verschillende locaties. Voor de bijeenkomst van 19 september heeft Defensie de bewoners van de A/B zonering wel geattendeerd op de avond in Zuidbroek zodat zij rechtstreeks door Defensie zich konden laten voorlichten.
Realiseert u zich dat in het door u aangelegde, in het presentatie-document van 1 juli genoemde omvangrijke beoordelingskader, desondanks op geen enkele wijze de consequenties voor de eerdergenoemde reeds jaren onder het falend overheidsbeleid lijdende bewoners zijn terug te vinden?
Ja. Het toetsen van bestaand overheidsbeleid maakt geen deel uit van het beoordelingskader van het planMER in het NPRD, aangezien dit zich richt op de effecten van de voorgenomen uitbreiding van Defensie-activiteiten op de fysieke leefomgeving. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Realiseert u zich dat bij uw keuze van hun woongebied als locatie voor een munitiedepot, de aardbevingsgedupeerden die recent of over enige tijd eindelijk weer rustig dachten te kunnen gaan wonen, alsnog uit hun huis zullen worden gezet en opnieuw ontheemd zullen raken?
Ja. Aardbevingsgedupeerden hebben niet alleen recht op concrete resultaten op het gebied van veiligheid en herstel van schade, maar ook op brede bewustwording van het verdriet dat deze mensen is aangedaan. Daarom zijn het maatschappelijk draagvlak en de impact van de aardbevingen op de inwoners van het aardbevingsgebied nadrukkelijk een onderdeel van de afweging.
Is het kabinet in staat zich een beeld te vormen van wat deze stapeling van ellende psychosociaal doet met die bewoners, met nadruk ook met hun kinderen?
Heeft u kennisgenomen van de jaarlijkse rapportages van Gronings Perspectief (Rijksuniversiteit Groningen/GGD Groningen/Sociaal Planbureau Groningen) over de emotionele gesteldheid van de aardbevingsgedupeerden?3
Bent u bekend met het feit dat op basis van deze onderzoeken aanvankelijk werd geschat dat er door die gezondheidseffecten vijf doden per jaar vallen (vermeld in rapportage 2018), een getal dat later is bijgesteld naar zestien?
Realiseert u dat hier een stapeling plaatsvindt van voor de potentiële gedupeerden keiharde, schadelijke maatregelen en dat er alsdan sprake is van disproportionele en onmenselijke benadeling, belasting en bejegening van deze bewoners?
Realiseert u zich dat u met het onderhavige voornemen zowel fysiek als moreel en mentaal dreigt te vernietigen wat – na ruim een decennium van trage procedures, ontheemding en bouwkundige projecten – uw collega's van de Ministeries van Economische Zaken en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in de gedaante van respectievelijk de Staatssecretaris Herstel Groningen en de Nationaal Coördinator Groningen, eindelijk zijn begonnen weer op te bouwen?
Kent u, in verband met de Parlementaire Enquête, het begrip «Ereschuld»? Kunt u zich herinneren wat die Ereschuld aan de bewoners inhoudt, en hoe ziet u het tegen de achtergrond van die Ereschuld uw zoeken naar locaties voor munitiedepots en de consequenties daarvan voor de bewoners/gedupeerden aan wie die Ereschuld uitstaat?
Realiseert u zich dat er naast de menselijke ellende voor de desbetreffende grote aantallen bewoners, sprake zal zijn van omvangrijke kapitaalvernietiging als gevolg van slopen van zojuist herstelde, versterkte en zelfs nieuwgebouwde huizen?
Kunt u zich een voorstelling maken van wat alleen al de nu bestaande káns op een munitiedepot in hun directe omgeving en de daaruit voortvloeiende rampzalige perspectieven doet met deze bewoners?
Bent u bereid vanwege het voorgaande het aanwijzen van zoeklocaties in het aardbevingsgebied en de zoeklocaties die in het centrum daarvan liggen uit uw plannen te schrappen?
Behoeftes waarvoor nieuwe locaties worden onderzocht hebben grote effecten op de leefomgeving en dit kan tot onrust en onzekerheid leiden bij mensen die daar wonen, werken en recreëren, zeker bij inwoners in het aardbevingsgebied. Juist om die reden is een planMER, die de effecten op de leefomgeving in kaart brengt, onderdeel van het proces. Ik besef dat de keuze voor een proces waarbij in een vroeg stadium alle alternatieve locaties bekend worden gemaakt voor onzekerheid zorgt, maar ik meen dat we hiermee voor een transparant en navolgbaar proces zorgen. De locaties Slochteren en Luddeweer voldoen aan de feitelijke selectiecriteria voor een locatie voor opslag van munitie voor de snel inzetbare capaciteit van de krijgsmacht. In de bestuurlijke overleggen met de regio in oktober wil ik toetsen op basis van de eerste onderzoeksresultaten van Antea welke alternatieve locaties in de regio het meest kansrijk zijn voor de verschillende behoeften. In deze overleggen luister ik vanzelfsprekend ook naar de standpunten van de regio. Zowel de ideeën van de regio over alternatieve locaties als het maatschappelijk draagvlak neem ik mee in de vervolgstappen van het proces. De uitkomsten van het onderzoek zullen met uw Kamer en inwoners worden gedeeld. De provincie Groningen heeft in haar zienswijze aangegeven dat beide locaties niet geschikt zijn voor een munitieopslag vanwege de dichte nabijheid van de bebouwde kern en mogelijk toekomstige woningbouwlocaties en/of bedrijventerreinen. Daarnaast gaf men aan dat door het te verwachten hoge waterpeil op deze locaties deze ook niet geschikt zijn. De regio kwam zelf met het alternatief Tjuchem die we nu ook onderzoeken in het planMER. Na de bestuurlijke ronde van gesprekken in oktober communiceert Defensie zo snel als mogelijk over welke locaties als kansrijk verder worden onderzocht en welke locaties als niet-kansrijk kunnen worden beoordeeld.
Is dit kabinet zich er bewust van dat mensen die door opeenvolgende kabinetten jarenlang in een kapot en onveilig huis hebben gewoond en hebben moeten strijden voor schadeherstel en versterking van hun huis nu daaruit dreigen te worden gezet vanwege plannen om in de omgeving een munitiedepot te plaatsen? Is dit kabinet van mening dat dit op geen enkele manier helpt het vertrouwen van betrokkenen in de overheid te herstellen? Deelt u de mening dat dit ten enenmale onacceptabel is en dit voornemen direct van tafel moet?
Ja, het kabinet is zich bewust van de ereschuld die het heeft naar de Groningers in het aardbevingsgebied. Daarom is in het regeerprogramma ook opgenomen dat Groningen en het herstel van vertrouwen een belangrijke prioriteit is voor dit kabinet. Het kabinet zal al het mogelijke doen om het vertrouwen in de overheid weer te herstellen, ook binnen het proces van het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. De zorgen en onrust in het mijnbouwschadegebied zijn volstrekt helder en ook zeer begrijpelijk. Zoals eerder aangegeven weegt dat ook nadrukkelijk mee bij de afweging die wordt gemaakt op basis van niet alleen planMER en het militair belang, maar juist ook maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) van 23 juli jl. waarin de toezichthouder aangeeft dat de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) al vier jaar lang de notificatieplicht niet nakomt en dus mensen niet meedeelt dat een bijzondere bevoegdheid zoals post ongemerkt onderscheppen, een telefoontap, een internettap, het heimelijk plaatsen van een microfoon of het inbreken in de woning, is ingezet, terwijl het wel de wettelijke plicht is om dat vijf jaar na dato te doen (tenzij een uitzonderingsbepaling van toepassing is)?1
Ja.
Herinnert u zich nog dat de CTIV in 2017 vernietigend oordeelde velde over de notificatieplicht in toezichtsrapport 51: «Bij de MIVD bestaat een volledig gebrek aan procedurele waarborgen in het notificatieporces. Het gaat met name om het ontbreken van centrale coördinatie en sturing, een dekkend overzicht van notificatieonderzoeken, dienstbreed beleid en/of werkinstructie, dossiervorming aan de voorkant van het proces in de vorm van een voorgenomen besluit en verslaglegging van het notificatieonderzoek. Hierin schuilen grote risico’s die kunnen resulteren in een onrechtmatige uitvoering van de notificatieverplichting»?2
Ja.
Kunt u per aanbeveling aan de MIVD in toezichtsrapport 51 aangeven of en hoe deze is opgevolgd?
De MIVD heeft de aanbevelingen uit het toezichtsrapport 51 destijds overgenomen en geïmplementeerd. Zo is er reeds in 2017 het beleidskader «notificeren bij de MIVD» opgesteld en is dit in 2018, na inwerkingtreding van de Wiv 2017, geactualiseerd. Ook wordt reeds bij de aanvraag van de inzet van notificeerbare bijzondere bevoegdheden bezien of er op voorhand al een afstelgrond van toepassing is. De achterstanden waarover in rapport 51 wordt gesproken zijn destijds binnen afzienbare tijd weggewerkt.
In november 2023 heeft een afdeling van de MIVD, naar aanleiding van een navraag van de CTIVD, een melding gedaan bij het Compliance & Risk Office (CRO) van de MIVD. Deze melding had betrekking op een achterstand bij het uitvoeren van notificatieonderzoeken die is ontstaan vanwege capaciteitsgebrek binnen deze afdeling van de MIVD.
Dit toonde aan dat het belang van notificeren alsmede het opvolgen van de aanbevelingen destijds nog onvoldoende structureel in de organisatie waren ingebed. Dit had beter moeten worden ingericht.
Na de compliance-melding in november 2023 is de MIVD begonnen met het in kaart brengen en herstellen van de notificatieachterstand. Uit het interne onderzoek is gebleken dat de achterstand ziet op de periode vanaf 2019 tot november 2023. Een dergelijke achterstand had niet mogen ontstaan. Inmiddels zijn er diverse maatregelen genomen om de notificatieachterstand te herstellen. Zo is er een plan van aanpak opgesteld om de achterstand met prioriteit aan te pakken en zijn er werknemers aangenomen die zich richten op het wegwerken van de achterstand. Het streven is dat de MIVD de achterstand voor 1 april 2025 volledig heeft hersteld.
De notificatieonderzoeken worden, door de genomen maatregelen, vanaf heden weer conform de wet en intern beleid uitgevoerd. De Minister van Defensie informeert uw Kamer zodra de achterstanden zijn ingelopen.
Kunt u per jaar vanaf 2014 melden:
De MIVD en AIVD zijn op grond van artikel 59, eerste lid van de Wiv 2017 verplicht om vijf jaar na beëindiging van de inzet van bepaalde bijzondere bevoegdheden te onderzoeken of de persoon tegen wie deze bevoegdheden zijn ingezet hiervan op de hoogte kan worden gebracht of dat de in wet genoemde gronden dit in de weg staan. Indien dit op basis van het onderzoek kan, wordt betrokkene genotificeerd. Indien dit op basis van het onderzoek niet kan, wordt de CTIVD hiervan gemotiveerd op de hoogte gesteld.
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding wordt in het openbaar niet ingegaan op de modus operandi van de diensten. Het openbaar maken van dergelijke informatie gaat ten koste van het goed functioneren van de diensten en daarmee ten koste van de bescherming van de nationale veiligheid. Daarom doen wij geen uitspraken over de hoeveelheid, aard en ontwikkeling van bepaalde, jegens een persoon ingezette, bijzondere bevoegdheden, waarop artikel 59 Wiv 2017 van toepassing is.
Wel kunnen wij u aangeven hoe vaak er per jaar is genotificeerd. Daarbij moeten wij de kanttekening maken dat de opgelopen achterstand ten aanzien van het aantal te notificeren personen door de MIVD ziet op de periode vanaf 2019. Het daadwerkelijk aantal te notificeren personen zal waarschijnlijk dus hoger liggen dan de huidige cijfers. In het jaarverslag van de MIVD zullen de ingehaalde notificaties per jaar worden uitgesplitst.
De diensten zijn met betrekking tot een aantal in de wet genoemde bevoegdheden verplicht natuurlijke personen te notificeren ten aanzien van wie een bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend. Daarbij is ook wettelijk vastgelegd dat in bepaalde gevallen de plicht om te notificeren wordt uitgesteld of vervalt. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
De cijfers van de notificaties zijn bij de MIVD lager dan die van de AIVD. Dit komt doordat de AIVD meer (binnenlandse) onderzoeken doet en de onderzoeken van de MIVD meer gericht zijn op het buitenland en/of fenomenen, en in mindere mate persoonsgericht van aard zijn. Zo ligt het voor de hand dat een buitenlandse inlichtingenofficier niet wordt genotificeerd, gelet op het feit dat dit de betrekkingen met dat land of die specifieke organisatie kan schaden. Bij een binnenlands extremisme- dan wel contraterreur-target zijn deze redenen minder vaak relevant. Voor beide diensten geldt dat slechts in een klein percentage van de gevallen er een notificatieverslag uitgebracht kan worden.
2014
2
29
2015
0
22
2016
0
38
2017
4
30
2018
4
29
2019
2
61
2020
0
41
2021
0
34
2022
0
17
2023
0
30
Kunt u de mail en briefwisselingen over notificatie tussen MIVD en CTIVD sinds toezichtsrapport 51 aan de Kamer doen toekomen?
In de bijlage treft u de correspondentie aan die de Minister van Defensie met de CTIVD heeft gevoerd. Tevens treft u de ongerubriceerde reactie van de directeur van de MIVD op de brief van de CTIVD aan.
Kunt u de standaardbrieven waarmee de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en MIVD notificeren aan de Kamer doen toekomen?
Deze treft u aan in de bijlage bij deze beantwoording.
Hoeveel politici, advocaten en journalisten zijn sinds 2014 onderwerp geweest van bijzondere bevoegdheden van de AIVD en de MIVD?
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding wordt in het openbaar niet ingegaan op de modus operandi van de diensten. Het geven van inzicht daarin gaat ten koste van het goed functioneren van de diensten en daarmee ten koste van de bescherming van de nationale veiligheid. Daarom doen wij geen uitspraken over aantallen.
Kunt u aangeven hoe de notificatieplicht is opgevolgd bij elk van de inzetten van bijzondere beroepsgroepen tegen deze drie groepen?
Artikel 59 van de Wiv 2017 regelt de notificatieplicht. De notificatieplicht houdt in dat de AIVD en MIVD vijf jaar na de beëindiging van het toepassen van een bepaalde bijzondere bevoegdheid, moeten onderzoeken of degene tegen wie deze is ingezet hiervan in kennis kan worden gesteld. De AIVD en MIVD onderzoeken of het mogelijk is de betrokken persoon te informeren, of dat in de wet geregelde gronden hieraan in de weg staan. In bepaalde gevallen komt de plicht om te notificeren te vervallen, of is er reden voor uitstel. Dit vergt een individuele afweging bij elk te notificeren persoon. Dit wettelijk kader is evenzeer van toepassing op politici, advocaten, journalisten of andere categorieën van bijzondere beroepsgroepen.
Waarom is er geen mededeling gegaan dat de MIVD zich structureel niet aan de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV) houdt, bijvoorbeeld in het jaarverslag of aan de Kamer?
Deze kwestie ziet op een achterstand in het uitvoeren van notificatieonderzoeken bij één afdeling van de MIVD die niet had mogen ontstaan. De notificatieonderzoeken worden, door de genomen maatregelen, vanaf heden weer conform de wet en intern beleid uitgevoerd.
Met de CTIVD is overeengekomen dat bij het systeemtoezicht van de CTIVD door de MIVD een intern compliance-managementsysteem wordt ingericht, waar een intern inschalingsmodel voor compliance-incidenten deel van uitmaakt. De diensten en de CTIVD hebben hiervoor gezamenlijk een incidentenprotocol opgesteld waarin is opgenomen hoe moet worden omgegaan met compliance-incidenten.
Gelet op het functioneren van het interne compliancemanagementsysteem informeren wij uw Kamer doorgaans niet over compliance-incidenten. De CTIVD houdt toezicht op dit proces.
Op welke termijn zal de achterstand in notificatiebesluiten zijn ingelopen en zal het notificatieproces fatsoenlijk zijn ingericht, volgens de aanbevelingen van de CTIVD uit 2017 of zoals de AIVD het wel fatsoenlijk heeft ingericht volgens de toezichthouder?
De MIVD streeft ernaar de achterstand voor 1 april 2025 volledig te hebben hersteld. De Minister van Defensie informeert uw Kamer voor 1 april 2025 over de stand van zaken ten aanzien van het herstellen van de achterstanden. Daarbij zullen ook de aantallen ingehaalde notificaties sinds 2019 per jaar worden uitgesplitst.
Door de genomen maatregelen, worden de notificatieonderzoeken vanaf heden weer conform de wet en intern beleid uitgevoerd.
Zijn er behalve artikel 59 van WIV, andere artikelen van deze of andere wet, waaraan de MIVD en/of de AIVD zich structureel of regelmatig niet houdt? Zo ja, welke?
De inzet van de diensten is er altijd op gericht om conform wet- en regelgeving en beleid te handelen.
Het personeel van de diensten wordt opgeleid om de Wiv en de Wvo in alle facetten te kennen en rechtmatig toe te passen en heeft integer en compliant handelen hoog in het vaandel staan.
Is het proces van notificatie op dit moment op orde bij de AIVD?
De CTIVD beschrijft in rapport 51 dat de AIVD de uitvoering van de notificatieverplichting op een gedegen wijze heeft ingericht en georganiseerd. Hoewel het proces op orde is, heeft de AIVD een achterstand die wordt veroorzaakt door het volume. Er zijn diverse maatregelen genomen om de achterstand weg te werken.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
We hebben de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het opzeggen van het verdrag inzake clustermunitie door Litouwen |
|
Sarah Dobbe , Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat Litouwen zich terug heeft getrokken uit het verdrag inzake clustermunitie?1
Ja.
Heeft u de reactie hierop gezien van de internationale coalitie tegen clustermunitie?2 Deelt u de zorgen van deze coalitie?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de reactie. Als actief partij bij het Verdrag inzake clustermunitie (CCM) deelt Nederland de zorgen van de coalitie en betreurt het kabinet de keuze van Litouwen om zich terug te trekken uit het verdrag.
Bent u bereid om, met spoed, contact op te nemen met Litouwen om erop aan te dringen dat het land het besluit zich terug te trekken herziet? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat volgens artikel 20 van het CCM elke verdragspartij bij de uitoefening van zijn nationale soevereiniteit het recht heeft het CCM op te zeggen. Op 18 juli jl. heeft het parlement van Litouwen hiertoe een wetsvoorstel aangenomen. Deze wet trad in werking op 26 juli, één dag nadat de wet was ondertekend door president Gitanas Nausėda. Zodra de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de akte van opzegging van Litouwen ontvangt, begint een bedenktijd van zes maanden, waarna de opzegging van kracht wordt.
Het kabinet heeft reeds contact gehad met Litouwse autoriteiten over het opzeggen van het verdrag. Hierbij heeft Nederland zorgen geuit, Litouwen wijst van zijn kant op de toenemende dreiging en geopolitieke omgeving waar Litouwen zich in bevindt. Deze is het directe gevolg van de Russische agressie in Oekraïne. De Russische dreiging is ook een zorg voor Nederland en het NAVO-bondgenootschap en is één van de redenen waarom het kabinet investeert in de veiligheid van de regio, onder andere middels deelname aan de NATO Enhanced Forward Presence missie in Litouwen.
Deze dreiging neemt echter niet weg dat de humanitaire overwegingen die ten grondslag liggen aan het tot stand komen van het Verdrag inzake clustermunitie ongewijzigd zijn en daarnaast dat een verdrag alleen effectief is als de verdragspartijen zich juist ten tijde van toenemende veiligheidsdreigingen zich hier aan houden. In dat kader is er met Litouwen in bilateraal en multilateraal verband gesproken over het Lausanne Action Plan van het verdrag dat elk mogelijk gebruik, ontwikkeling, productie, opslag en overdracht van clustermunitie ontmoedigt. Hierbij is er bij Litouwen op aangedrongen alternatieve manieren te onderzoeken om de nationale veiligheid te waarborgen en af te zien van het opzeggen van het verdrag. Nederland zal als verdragspartij het belang van het CCM blijven benadrukken, richting Litouwen en andere landen.