Het persbericht 'Defensie over op 100% duurzame elektriciteit' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
|
Kunt u toelichten hoe de overstap op 100% duurzame elektriciteit binnen de primaire verantwoordelijkheid van Defensie past om altijd operationeel en inzetbaar te zijn, ongeacht de beschikbaarheid van hernieuwbare energiebronnen?
De recente geopolitieke ontwikkelingen onderstrepen het belang van een sterke en slimme krijgsmacht die weerbaar is en zo min mogelijk strategische afhankelijkheden kent. Daarom investeert Defensie, zoals vastgelegd in de Defensienota 20241, in extra gevechtskracht. Extra gevechtskracht vereist ook extra ondersteuning om te beschikken over voldoende voortzettingsvermogen. Dit vergt energie, zowel voor de gevechtskracht zelf, als voor de ondersteuning ervan.
Energie is dan ook een essentiële randvoorwaarde voor de gevechtskracht, en daarmee mission critical. Daarom is in de Defensienota 2024 ook opgenomen dat Defensie inzet op energiezekerheid en energieonafhankelijkheid. Dit vermindert de strategische afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, vergroot het voortzettingsvermogen van operationele eenheden, en helpt om de inzet te continueren. Hierdoor wordt Defensie meer toekomstbestendig en weerbaarder, en blijft de slagvaardigheid én ondersteuning op niveau: energie uit fossiele brandstoffen waar dat noodzakelijk is, energie uit duurzame en hernieuwbare bronnen waar het kan. Voor zowel het thema energie, als de thema’s duurzaamheid en circulariteit zal Defensie haar uitvoeringsagenda actualiseren, met als nadrukkelijke focus het versterken van de krijgsmacht. Na actualisatie wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
De overstap voor defensielocaties op duurzame elektriciteit van Nederlandse bodem past in de bovengenoemde inzet en versterkt het primaire proces. Defensielocaties die zijn aangesloten op de landelijke energie-infrastructuur ontvangen met de nieuwe contracten 100% duurzame elektriciteit van Nederlandse bodem. Door dit rijksbreed in te kopen wordt de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen kleiner, wordt een bijdrage geleverd om Nederland meer zelfredzaam te maken met betrekking tot energie en draagt Defensie bij aan de klimaatdoelen van de Rijksoverheid.
De continuïteit van de energievoorziening wordt gewaarborgd door de beheerders van de landelijke energie-infrastructuur die voor de beschikbaarheid van stroom zorgen, ook in periodes waar er weinig tot geen energie wordt opgewekt door middel van zon en wind.
Hoe wordt geborgd dat deze overstap de militaire autonomie en leveringszekerheid niet in gevaar brengt, met name tijdens situaties van verhoogde dreiging of crisis?
De overstap naar 100% duurzame elektriciteit van Nederlandse bodem geldt alleen voor de vaste objecten van Defensie, zoals de marinebasis, kazernes en vliegbases. Zie het antwoord op vraag 1 voor de borging van de leveringszekerheid voor deze defensielocaties. De energievoorziening voor wapensystemen en missie-kritische ondersteuning is geen onderdeel van deze overstap. Overigens geldt voor missie-gebieden dat de beschikbaarheid van energie altijd een uitdaging is. Over het algemeen is fossiele brandstof het meest voorradig, wat de noodzaak onderstreept dat de operationele systemen altijd een fossiele variant hebben.
Voor essentiële processen die vanuit de landelijke energie-infrastructuur worden gevoed (bijvoorbeeld de aansturing van operaties tijdens crisissituatie), heeft Defensie noodstroomvoorzieningen zoals aggregaten. Deze kunnen tijdelijke uitval, door bijvoorbeeld storingen in de energielevering, opvangen.
Wat gebeurt er met de energievoorziening van Defensie tijdens perioden van beperkte opwekking, bijvoorbeeld door weersomstandigheden, en welke back-upsystemen zijn daarvoor ingericht?
Defensielocaties zijn aangesloten op de landelijke energie-infrastructuur. De netbeheerders werken continu aan de afstemming van de elektriciteitsvraag met het elektriciteitsaanbod, en vangen zo de pieken en dalen in vraag en aanbod op. Dit doen de netbeheerders met de eigen energiebronnen, maar ook samen met Europese netbeheerders. Hierdoor is er ook in periodes met weinig energie van zon of wind toch voldoende stroom beschikbaar.
Overigens zorgt het kabinet dat de landelijke energie-infrastructuur minder kwetsbaar wordt, door een mix van (schone) energiebronnen, waaronder fossiele brandstoffen, wind- en zonne-energie. Daarbij kijkt het kabinet naar de mogelijkheden rondom de productie van meer kernenergie in Nederland. Defensie zal aansluiten indien dit mogelijk en wenselijk is.
Kunt u specificeren welke contracten zijn afgesloten voor de elektriciteitslevering in 2026 en 2027? Hoe wordt voorkomen dat strategische afhankelijkheid ontstaat van bepaalde marktpartijen of landen?
Om onder meer risicovolle strategische afhankelijkheden van marktpartijen te verminderen, is Defensie voor de inkoop van elektriciteit aangesloten bij de Categorie Energie van het Rijk. De Categorie Energie bevraagt de markt voor verschillende soorten leveringscontracten. Hierdoor maken meer partijen kans op een opdracht, wat het risico op afhankelijkheid van een enkele marktpartij sterk verkleint.
Voor 2025, 2026 en 2027 zijn voor Defensie met Eneco en Vattenfall leveringsovereenkomsten afgesloten voor de levering van (duurzame) elektriciteit.
Welke kosten zijn gemoeid met deze transitie en hoe rechtvaardigt u deze investering in relatie tot de militaire kerntaak van Defensie?
De overstap bestaat uit het inkopen van stroom die is opgewekt uit duurzame bronnen. Dat gebeurt door de aanschaf van Nederlandse garanties van oorsprong (GVO2), in plaats van Europese GVO. De Nederlandse GVO zijn duurder dan Europese GVO, wat vooral komt door vraag en aanbod (in het buitenland wordt meer duurzame energie opgewekt dan dat er ter plaatse wordt verbruikt). Voor 2025 zijn deze extra kosten voor Nederlandse GVO geraamd op 0,3% van de totale kosten van elektriciteitcontracten (de inhoud en financiële omvang hiervan is commercieel vertrouwelijk).
Voor het kunnen blijven uitvoeren van de militaire kerntaak zijn keuzes die Defensie meer toekomstbestendig en weerbaar maken cruciaal. Dit vergt het stapsgewijs toewerken naar een duurzame mix van energiesoorten. Een van de stappen is de inkoop van duurzame elektriciteit van Nederlandse bodem.
Hoeveel fte wordt binnen Defensie ingezet om (verdere) duurzaamheidsdoelen te behalen en te handhaven?
Momenteel zijn binnen Defensie 17 FTE specifiek betrokken bij het realiseren en monitoren van duurzaamheidsdoelen, en zijn daarmee gericht op klimaatweerbaarheid, energiezekerheid en zelfvoorzienendheid (circulariteit). Deze medewerkers werken op verschillende niveaus, variërend van defensiebreed beleid en strategie tot operationele implementatie bij de diverse defensieonderdelen.
Uitspraken tijdens de BNR-podcast Boekestijn & De Wijk inzake stikstofregels |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Wat bedoelt u met uw uitspraak tijdens de BNR-podcast Boekestijn & De Wijk van 14 januari jl. dat de stikstofregels die gelden voor The Holland Gate «onacceptabel» zijn?1
Als gevolg van de recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 december 2024 gelden aangescherpte eisen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit (hierna: natuurvergunning). Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing en heeft niet alleen gevolgen voor lopende en toekomstige vergunningprocedures, maar ook voor activiteiten die de afgelopen vijf jaar met toepassing van intern salderen vergunningvrij zijn gerealiseerd en waarvoor nu mogelijk alsnog een natuurvergunning nodig is. De strenge beoordelings- en vergunningseisen kunnen onacceptabele consequenties hebben voor de gereedstelling van de Krijgsmacht en versterking van Defensie.
Wat bedoelt u met de uitspraak dat dit u direct raakt in uw gereedstelling?
De uitspraken van de Afdeling van 18 december 2024 kunnen ertoe leiden dat de uitbreiding van bestaande activiteiten of de toevoeging van nieuwe activiteiten die noodzakelijk zijn om onze militairen voor te bereiden op een gevecht onvergunbaar zijn. Dit terwijl het in tijden van conflict op het Europese continent essentieel is dat militairen voorbereid zijn op een confrontatie.
Wat bedoelt u met de uitspraak dat u «bereid bent grenzen op te zoeken» en er «voor uw part ergens over heen te gaan»?
Het uitgangspunt is dat Defensie de activiteiten en projecten die nodig zijn voor de gereedstelling, zoals trainen en oefenen, binnen de bestaande wettelijke kaders en procedures uitvoert. De reële dreiging als gevolg van de geopolitieke situatie in Europa vereist echter dat de krijgsmacht zich sneller, beter en in grotere mate gereed moet stellen om hoofdtaak 1 te kunnen uitvoeren: het beschermen van ons grondgebied en/of dat van onze bondgenoten. Dit is een grote opgave voor Defensie. De tijdige en stelselmatige gereedstelling – het voorbereiden van militairen op een gevecht – wordt in sommige gevallen belemmerd door de (aanscherping van) huidige wet- en regelgeving en procedures. Voor dit soort specifieke gevallen en situaties overwegen we met de Wet op de defensiegereedheid – die nu in voorbereiding is – te voorzien in daarop toegespitste wettelijke kaders.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat u uiteindelijk over wilt gaan tot «een rechtszaak»? Tegen welk besluit van welk bevoegd gezag overweegt u op basis van welke juridische grondslag een rechtszaak te starten?
Als er niet aan de strengere voorwaarden voor intern salderen kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag mogelijk geen vergunning(en) afgeven en kan – behoudens projecten die onder de overgangsperiode vallen – handhavend worden opgetreden. Als Defensie hierdoor direct wordt belemmerd in het uitvoeren van haar grondwettelijke taak en het nakomen van internationale afspraken (NAVO-commitments), behoort het ondernemen van juridische stappen tot de mogelijkheden.
Wat bedoelt u precies met uw uitspraak dat uw ambtenaren «het erover eens zijn»? Waar zijn zij het precies over eens? Welke adviezen hebben zij u hierover gegeven? Kunt u deze stukken met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er is binnen het ministerie ambtelijke overeenstemming dat de Afdelingsuitspraken van 18 december 2024 een grote impact hebben op de (groei)opgaven van Defensie. De precieze omvang van de impact wordt nog uitgewerkt. Dit kan daarom nog niet met uw Kamer worden gedeeld.
Op basis van welke feiten en argumenten meent u dat een rechtszaak nodig is om te bepalen welke wetgeving «bovenliggend» is: EU-wetgeving, Nederlandse wetgeving, de Grondwet of «NAVO-commitments»? Hoe beoordeelt u de hiërarchie van deze juridische kaders binnen de Nederlandse rechtsorde? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag verwijzen naar juridische bronnen waar u uw uitspraken op baseert?
Het is evident dat de EU-regelgeving voorgaat op nationale wetgeving. Het Verdrag van de Europese Unie erkent echter ook expliciet de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor nationale en grondwettelijke taken voor de territoriale integriteit. Afspraken die Nederland in NAVO-verband maakt en die worden vastgelegd in NAVO-commitments zijn onderdeel van die taak. Het is van groot belang dat EU-regelgeving het nakomen van deze verplichtingen niet belemmert. Door het EU Hof van Justitie is tot nu toe nog niet getoetst wanneer EU-regelgeving die verplichtingen in de weg staat. De vraag die ik heb willen opwerpen is hoe wij ons kunnen bewegen in dit spanningsveld tussen verplichtingen uit (bijvoorbeeld) de vogel- en habitatrichtlijn aan de ene kant en de grondwettelijke taken voor Defensie inclusief onze NAVO-commitments aan de andere kant.
Wat is uw reactie op de op 10 januari jl. gepubliceerde signaalrapportage van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waaruit blijkt dat Defensie jarenlang milieu en geluidsregels overtreden heeft en dat hierdoor de belangen van omwonenden onvoldoende beschermd kunnen worden?2 Bent u van mening dat de overschreden regelgeving afgezwakt dient te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om Defensie in de toekomst zich aan deze regels te laten houden?
De Signaalrapportage is op 10 januari tezamen met een beleidsreactie naar uw Kamer verzonden (Kamerstuk 29 383, nr. 423). In de signaalrapportage geeft ILT aan dat de vergunningen die zijn verleend voor de milieubelastende activiteiten die Defensie uitvoert, zijn verouderd en dat de naleving van de vergunning door Defensie tekortschiet. In de beleidsreactie is aangegeven dat Defensie zich aan de geldende wet- en regelgeving dient te houden. Tegelijkertijd staat ook vast dat de verantwoordelijkheden en maatschappelijke opgaven van Defensie niet vergelijkbaar zijn met andere sectoren in Nederland. Nu Defensie door de noodzakelijke intensiveringen groeit vanwege de toegenomen geopolitieke dreiging, nemen ook de activiteiten van Defensie in Nederland toe. ILT concludeert dat duidelijke politieke keuzes nodig zijn om het gewenste evenwicht te vinden tussen de belangen van omwonenden, de bescherming van de leefomgeving en het uitvoeren van Defensieactiviteiten voor de nationale veiligheid en de voorbereiding van onze militairen op een gevecht. Ten behoeve van die politieke keuzes lopen nu verschillende initiatieven, te weten het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie en het voornemen om te komen tot een Wet op de defensiegereedheid.
Deelt u de mening dat het in het belang van de gereedstelling van Defensie is dat er snel een adequate stikstofaanpak komt zodat geldende stikstofregels en gerechtelijke uitspraken worden nageleefd en er weer ruimte is voor nieuwe activiteiten waaronder ook activiteiten van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat ruimte wordt geboden voor urgente maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de tijdige en stelselmatige gereedstelling van de krijgsmacht. Helder en uitvoerbaar stikstofbeleid draagt daaraan bij. Defensie draagt zorgt voor ruim 17.000 hectare Natuur Netwerk Nederland (NNN) en ruim 15.000 hectare Natura-2000 gebied. In het beheer en in het gebruik wordt rekening gehouden met de aanwezige natuurwaarden en deze worden waar mogelijk versterkt. Defensie wil een actieve rol nemen in het versterken van de natuur in Nederland, zodat de ruimte voor eigen en andere maatschappelijke opgaven snel kan worden gerealiseerd.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het Telegraaf-artikel «Rendement innovatie defensie erg groot: «magnetron, mobieltje en ducttape met dank aan leger»»1 en het gerelateerde onderzoek van RaboResearch?
Ja, wij zijn bekend met zowel het artikel als het onderzoek van RaboResearch.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het onderzoek van RaboResearch dat iedere geïnvesteerde euro in kennis en innovatie in de defensiesector een rendement van grofweg tussen de 8,10 euro en 9,40 euro oplevert? Bent u bereid hieraan concrete acties te verbinden? Zo ja, welke?
Het belang van kennis en innovatie (research & development (R&D)) voor een toekomstbestendige Defensieorganisatie en breder voor de welvaart van Nederland wordt onderkend. Onze Nederlandse krijgsmacht moet altijd een minimale voorsprong behouden op onze tegenstanders, op elk moment, op elke plek en voor iedere missie, om het gevecht te kunnen winnen. Daarom moeten we bij Defensie continu kennis opbouwen, leren en innoveren. De onderzoeks- en innovatiekracht van Nederland kan onze krijgsmacht en industrie versterken en daarmee actief en effectief bijdragen aan afschrikking en strategische autonomie. Sinds de Defensienota 2022 zijn er dan ook, jaarlijks, toenemende middelen beschikbaar gesteld om ons innovatief vermogen te vergroten.
Met de Defensienota 2022 zijn de middelen die vanuit Defensie beschikbaar worden gesteld voor kennis en innovatie fors toegenomen.2 Hiermee zijn diverse activiteiten gefinancierd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het versterken van onze strategische kennispartners TNO, NLR en Marin (TO2), de verbreding van onze samenwerking met nieuwe (inter)nationale kennispartners, het additionele budget voor technologieontwikkeling met industriepartners, de borging van innovatiecentra over de gehele Defensieorganisatie en het budget om te experimenteren met o.a. dual-use technologieën.3 Met deze middelen zijn al verschillende resultaten behaald en speelt innovatie een belangrijke rol in materieelprojecten.4
Met de Defensienota 2024 is er wederom extra geoormerkt budget beschikbaar gesteld voor R&D en de opschaling naar industriële kansen. In 2024 zijn vijf NLD gebieden geselecteerd waar Nederland een sterke kennis- en/of industriepositie in heeft en die van belang zijn voor de toekomst van de krijgsmacht: slimme materialen, intelligente systemen, quantum, ruimtevaart en sensoren. De nieuwe R&D- en industriemiddelen worden primair hierop gericht. Dit zijn gebieden met toepassingsmogelijkheden in zowel het civiele- als het militaire domein. In lijn met het RaboResearch onderzoek, is het mogelijk dat er op deze gebieden spill-over winst ontstaat vanuit Defensie R&D voor civiel of andersom. Op deze gebieden is ook een koppeling te maken naar de Nationale Technologie Strategie (NTS) en wordt met het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) gekeken naar de mogelijkheden om samen op te trekken om multipliers te creëren. Samen met EZ en OCW werken we ook aan het bouwen van verschillende landelijke en regionale ecosystemen waarin er onderzoek wordt gefaciliteerd in zowel het civiele- als het militaire domein. Als Nederland komen we van ver, maar we zetten nu, middels de Defensienota 2024, grote stappen in het realiseren van onze ambities.
De beleidsambities worden uiteengezet in een nieuwe Strategische Agenda op kennis, innovatie en industrie die aankomend voorjaar met uw Kamer wordt gedeeld en bouwen voort op onder andere de Defensienota 2024. Tevens is in de kabinetsreactie5 op het AWTI adviesrapport «Kennisoffensief voor Defensie» uiteengezet op welke manier Defensie, OCW en EZ de samenwerking opzoeken, mede ten gunste van zowel de Nederlandse kennis- en innovatiepositie als de effectiviteit van de krijgsmacht.
Het RaboResearch onderzoek is verricht door vooraanstaande economen van één van de grootste banken in Nederland, een wereldwijd gerenommeerde financiële instelling. Wij hechten daarom waarde aan het onderzoek en zullen het nader beschouwen. De conclusies zijn ten opzichte van eerdere studies grotendeels vernieuwend. Gezien de geopolitieke ontwikkelingen en investeringen van en in Defensie (R&D), zijn de bevindingen betekenisvol voor Defensie, maar ook zeer relevant voor EZ, OCW, het Ministerie van Financiën (FIN) en kennis- en industriepartners. Defensie is voornemens in gesprek te treden met diverse stakeholders, waaronder de auteurs van het artikel, om de beleidsimplicaties nader te duiden.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de achterstand van Europa (ten opzichte van de VS en China) op het gebied van onder andere AI, quantum en cybersecurity mede veroorzaakt is door de relatief gezien lage uitgaven aan kennis en innovatie op defensiegebied? Kunt u dit onderbouwen?
De kennis- en innovatie budgetten van Europa en Nederland zijn in zowel absolute zin als procentueel lager dan de budgetten van de VS en China. Het is aannemelijk dat de achterstand op AI, quantum en cybersecurity ten opzichte van deze landen, mede veroorzaakt is door lagere investeringen in deze gebieden en het (ongunstigere) investerings- en innovatieklimaat in Europa.6 Hiernaast kunnen deze landen ook sneller opschalen door minder beperkende omgevingsfactoren en komen zij op die manier sneller tot use casesom van te leren en door te ontwikkelen. Met ingang van de Defensienota 2022 zijn de Defensie R&D-investeringen, onder andere op deze gebieden, aanzienlijk toegenomen. Daarnaast komen deze gebieden terug in de hiervoor genoemde NLD gebieden (intelligente systemen en quantum) waar geoormerkt budget voor beschikbaar is en zijn zij ook opgenomen in de NTS.7 De ambities op de 5 NLD gebieden worden in de aankomende Strategische Agenda verder uiteengezet. Ook wordt in deze Strategische Agenda ingegaan op hoe Defensie, EZ en OCW kunnen samenwerken op de NLD gebieden en toepassingsgebieden van de NTS. Hiernaast is een speerpunt van de nieuwe Europese Commissie om het concurrentievermogen, waaronder het investerings- en innovatieklimaat van de EU, te versterken. Het kabinet deelt de urgentie8 die de Europese Commissie hiervoor voelt en kijkt uit naar de voorstellen die de Commissie zal doen als concrete opvolging van bijvoorbeeld het Draghi rapport. De beoordeling van de verschillende voorstellen komt via de gebruikelijke route naar uw Kamer toe.
Gegeven de grote meerwaarde die de US DARPA (c.q. het Amerikaanse hoofdkwartier voor de ontwikkeling van militaire technologie) heeft gehad voor de vele toepassingen waarop de huidige Amerikaanse economie gebaseerd is; bent u van mening dat Europa ook een dergelijk instituut zou moeten opzetten? Zo niet, waarom?
DARPA financiert en stimuleert onderzoek naar nieuwe technologieën die de nationale veiligheid van de VS bevorderen. Zij versnellen innovatie van militaire toepassingen door samen met universiteiten, bedrijven en andere overheidsinstanties snel nieuwe technologieën te ontwikkelen en toe te passen in de praktijk. In het volledige innovatietraject hebben zij een rol. Hiernaast richt DARPA zich op het voorspellen en aanpakken van toekomstige veiligheidsuitdagingen om een technologische voorsprong te hebben in toekomstige conflicten. Voor deze taken hadden zij in 2024 een budget van ruim $ 4,1 miljard.
Voor Europa zijn de taken die in de VS bij DARPA belegd zijn, zowel in NAVO-verband als op Europees en nationaal niveau belegd. Op Europees niveau financiert (met een budget van € 1 miljard per jaar) en stimuleert het Europees Defensiefonds (EDF) onderzoek naar nieuwe technologieën voor 27 landen. Het EDF is een financieringsinstrument van de Europese Unie dat tot doel heeft de samenwerking en innovatie binnen de Europese Defensie-industrie te versterken en is sinds 2021 volledig operationeel. Het biedt financiële steun aan projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van geavanceerde technologieën en creëert samenwerking tussen private en publieke partijen. Zij zetten bijvoorbeelddevelopment calls uit waarin aan gezamenlijke ontwikkelingen wordt gewerkt tussen landen, inclusief onderzoeksinstellingen en industrie. Naast het EDF faciliteert NAVO ook (internationale) kennis en innovatie, bijvoorbeeld in de NATO Science & Technology Organisation (STO) waar Nederland actief aan deelneemt, het NATO Innovation Fund wat haar hoofdkwartier in Amsterdam heeft en de Defence Innovation Accelerator for the North Atlantic (DIANA) waar Nederland actief gebruik van maakt.
Nationaal heeft Defensie drie strategische kennispartners (TNO, NLR en Marin) die ontwikkelingen op technologieën, en breder op concepten, stimuleren met andere kennis- en industriepartners. Daarnaast werkt Defensie structureel samen met denktanks en in toenemende mate met civiele kennispartners. Het ecosysteem van Defensie is met ingang van 2022 aan het groeien en het aantal kennis- en industriepartners stijgt. Met de keuze voor 5 NLD gebieden met dual-use toepassingen wordt deze samenwerking verder gefaciliteerd en kunnen positieve spill-over effecten richting zowel civiel als militair worden vergroot. Hiernaast zijn we momenteel ervaring aan het opdoen met het opzetten en uitzetten van DARPA-achtige calls op de 5 NLD gebieden, zoals ook genoemd in de kabinetsreactie op het rapport van de AWTI «Kennisoffensief voor Defensie». Concreet worden er Purple Nectar Quantum challenges opgelopen vanuit Defensie en wordt onderzocht of Defensie mee kan doen met calls die dit voorjaar door Quantum Delta NL worden uitgeschreven. Het doel van deze calls is om disruptieve innovatie en de toepassing van quantumtechnologie te stimuleren.
Op dit moment wordt er geen meerwaarde gezien in het oprichten van een aanvullend DARPA-achtig instituut op Europees of nationaal niveau, omdat de al aanwezige instituten en instrumenten deze rol in samenwerking naar wens vervullen. Hiernaast is het budget van DARPA vele malen groter dan het Europees of nationaal budget waardoor samenwerking essentieel is om dezelfde slagkracht te hebben als dat het DARPA-instituut in de VS heeft.
Bent u van mening dat Nederland mogelijk zelf een equivalent van het Amerikaanse DARPA zou moeten opzetten? Kunt u hierop reflecteren?
Op dit moment niet. Zie het antwoord op vraag 4 voor toelichting.
Bent u nog steeds van mening – blijkens uw antwoorden tijdens de plenaire behandeling van de Defensiebegroting 2025 – dat het Europese Defensiefonds (EDF) qua impact vergelijkbaar is met de US DARPA? Zo ja, waaruit blijkt dit volgens u?
Het EDF is een belangrijk instrument voor Europese Defensie-innovatie. Het blijft echter zo dat DARPA in financiële omvang veel groter is dan het EDF, al veel langer bestaat en slechts één klant bedient. Het kennis-, innovatie- en (Defensie-)industrielandschap in de VS is tevens ook niet één-op-één te vergelijken met dat van Europa of Nederland. Daarom is het niet mogelijk om deze vergelijking alleen op het EDF te richten, zie het antwoord op vraag 4 voor toelichting op meer instellingen en instrumenten die een deel van de rollen van DARPA ondervangen.
Op welke manier wil het kabinet, gezien de alarmerende veiligheidssituatie, zowel in nationaal als Europees verband de nodige inhaalslag maken op het gebied van kennis en innovatie in de defensiesector?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Met de Defensienota 2022 en de Defensienota 2024 zijn de middelen voor kennis en innovatie aanzienlijk toegenomen. Met de Defensienota 2024 is er € 1,1 miljard beschikbaar gekomen voor productiezekerheid en opschaling, met een focus op innovatieve kansen die Nederland te bieden heeft. Door meer focus te kiezen (NLD gebieden), wordt er gerichter geïnvesteerd en met andere (overheids)partners gezocht naar multipliers, om als Nederland echt uit te blinken op een aantal sleuteltechnologieën. Op deze manier kan Nederland een strategische plek innemen in cruciale waardenketens. Ook dragen we met de middelen voor innovatie bij aan nieuwe digitale technologieën in het veld en versterkt de digitale transformatiestrategie andersom weer ons innovatief vermogen. In de aankomende Strategische Agenda wordt het nieuwe kennis, innovatie en industriebeleid verder uiteengezet, voortbouwend op de Defensienota 2024, recente Kamerbrieven en de kabinetsreactie op het hiervoor genoemde AWTI-advies. Het streven is bijvoorbeeld om, in lijn met het AWTI-adviesrapport, bestaande kennis en infrastructuur in die gebieden zo goed mogelijk te benutten. Daarom wordt er gewerkt aan het intensiveren van de samenwerking met publieke kennisinstellingen. Daarmee ontsluiten we nieuwe en bestaande inzichten voor kennis en innovatie in de Defensiesector.
Hoe reflecteert u op het gegeven dat nog geen tien procent van de defensiekennis- en innovatietrajecten in Europese gezamenlijkheid plaatsvindt? Welke gevolgen heeft dit voor de positie van Europa op het gebied van ontwikkeling van militaire technologie ten opzichte van de VS en China? Kunt u hierop reflecteren?
Binnen Europa wordt beoogd fragmentatie te voorkomen omdat dit onze concurrentiepositie kan verzwakken. Dit is één van de redenen waarom het EDF is opgericht. Het EDF is pas sinds 2021 volledig operationeel. In vier jaar tijd heeft dit fonds er mede voor gezorgd dat er meer Defensiekennis- en innovatietrajecten in Europese gezamenlijkheid plaatsvinden. We streven naar meer Europese samenwerking om onze Europese autonomie te versterken en onze concurrentiepositie te verbeteren. Dit kabinet zet zich hiervoor in en wil meer strategisch en gericht op de lange termijn acteren in het EDF om in gezamenlijkheid meer kennis en innovatietrajecten te starten. Een betere samenwerking en een toename van het aantal gezamenlijke trajecten zorgt ervoor dat onze achterstand op de VS en China verkleind kan worden.
Welke concrete acties onderneemt u om meer onderzoek en innovatie in gezamenlijk Europees verband te stimuleren? Welke concrete resultaten heeft het kabinet tot dusverre geboekt?
Er zijn verschillende manieren waarop onderzoek en innovatie in Europees verband gestimuleerd worden. In bilateraal overleg werkt Nederland nauw en uitgebreid samen op diverse onderwerpen met omringende landen, zoals Duitsland, Frankrijk, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Nederland is ook actief in verschillende activiteiten van het Europees Defensieagentschap (EDA) en binnen het EDF, waarin ook diverse Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven actief zijn. Ook worden er in samenwerking met EZ en RVO jaarlijkse innovatiemissies naar Europese landen georganiseerd om de Defensie-industrie met elkaar in contact te brengen. Hiernaast treedt Nederland regelmatig in gesprek met landen in Europa die dezelfde ambities hebben en onderzoeken we gezamenlijk hoe we concrete acties hieraan kunnen verbinden om onze gezamenlijke positie te verbeteren.
Erkent u het belang van de 2%-norm die in Europees verband is overeengekomen op het gebied van investeringen in fundamentele kennis en innovatie in de defensiesector? Kunt u hierop reflecteren?
Het EDA heeft als doel gesteld om een collectieve benchmark af te spreken van 2% van de totale Defensie-uitgaven voor Research & Technology (R&T). Dit gaat om een specifiek gedeelte van de R&D-activiteiten waar het RaboResearch onderzoek over gaat. Een dergelijke benchmark in Europees verband heeft meerwaarde omdat het zorgt voor aandacht en onderkenning van het belang van R&D en specifiek fundamenteel onderzoek- en technologieontwikkeling (R&T) waar de markt gesteund dient te worden, zoals voor de Defensie-industrie veelal nodig is (geweest).
Waarom blijft Nederland al jaren steken op 1,3% aan investeringen in fundamentele kennis en innovatie in defensie als onderdeel van het totale defensiebudget? Hoe vindt u dit te verantwoorden in een tijd waarin er een grootschalige oorlog plaatsvindt op het Europese continent? Kunt u dit onderbouwen?
Tussen 2021 en 2024 zijn de bestedingen vanuit Defensie aan Research & Technology (R&T) met ruim 60% toegenomen, van circa € 150 mln. per jaar naar circa € 250 mln. per jaar.9 Deze groei reflecteert het streven om meer middelen beschikbaar te stellen voor fundamentele kennis en innovatie. Zie het antwoord op vraag 2 voor meer informatie over hoe deze middelen ingezet zijn. Naast de uitgave aan lang-cyclische innovatie (m.a.w. de R&T uitgave), wordt er sinds 2022 aanzienlijk geïnvesteerd in kort-cyclische innovatie. Dit gaat o.a. om innovaties die in materieelprojecten kunnen landen, zoals een innovatieproject op gebied van Unmanned Surface Vessels(USV’s) dat meegenomen kan worden in de verwerving van USV’s voor aan boord van de, nu in aanbouw, Anti Submarine Warfare-fregatten en een innovatieproject naar het ombouwen van een Bushmaster naar een hybride variant. Kort-cyclische innovatiemiddelen worden niet meegerekend in de KPI R&T. Ondanks de toenames in budgetten voor Defensie, heeft Defensie een grote groeiopgave en zijn er alsnog meer behoeftes om de krijgsmacht op orde te krijgen dan dat hier middelen voor beschikbaar zijn. Er moeten keuzes gemaakt worden, waarbij er gekozen is voor een sterke toename in R&T-budgetten. Deze toenemende budgetten volgen een realistisch groeipad waarbij rekening wordt gehouden met het absorptievermogen van zowel onze (kennis)partners als de Defensieorganisatie zelf om behoeftes te stellen en bevindingen te absorberen. Het doel van Defensie is om waardevolle R&D-activiteiten te ondernemen t.b.v. de toekomstbestendige slagkracht van de krijgsmacht, het vergroten van onze strategische autonomie en positieve spill-overste creëren naar het civiele domein. Het laten toenemen van het percentage voor fundamentele kennis en innovatie activiteiten is zodoende wel een streven maar niet de enige richtsnoer in een context waar financiële keuzes alsnog gemaakt moeten worden.
Bent u van mening dat met een procentuele toename van het totale defensiebudget er – naast een absolute toename – ook een procentuele toename van het fundamentele kennis- en innovatiebudget moet plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat een procentuele toename van het totale Defensiebudget automatisch een procentuele toename van het R&T-budget moet betekenen. De verdeling van de beschikbare middelen is gebaseerd op verschillende behoeften en prioriteiten, rekening houdend met o.a. operationele eisen, capaciteitsontwikkeling, internationale afspraken en langetermijneffecten, niet alleen één norm. We beseffen wel dat een stijgend Defensiebudget mede ten goede moet komen aan innovatie. Zie het antwoord op vraag 11 voor verdere toelichting.
Bent u bereid uw standpunt te herzien en in samenwerking met partners uit het (defensie)kennis- en ecosysteem te komen tot een groeipad richting de 2% uitgaven aan fundamenteel onderzoek en innovatie als onderdeel van de defensiebegroting? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is sinds 2022 een steil groeipad in gang gezet in de R&T-uitgaven, deze is met de Defensienota 2024 verder toegenomen. Ondanks een grote kennis- en innovatiebehoefte vanuit de Defensieorganisatie, is de financiële ruimte voor R&T op dit moment in lijn met het beschikbare absorptievermogen en is het passend gemaakt binnen de bredere financiële afwegingen die gemaakt dienen te worden. Zie ook de antwoorden op vragen 11 en 12 voor verdere toelichting.
Kunt u de bovenstaande vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja, alle bovenstaande vragen zijn apart beantwoord.
Het bericht ‘Omwonenden Rossum-Agelo langer in onzekerheid over mogelijk munitiedepot: "Kan maart worden"' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Wat zijn de consequenties en concrete beperkingen die de verschillende veiligheidszoneringen (A, B en C-zones) rondom een grootschalig munitiedepot met zich meebrengen?1
Rondom militaire munitieopslagen gelden drie explosieaandachtsgebieden: A, B en C. De afstanden voor deze explosieaandachtsgebieden tot het munitiedepot zijn afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen explosieven. De regels hiervoor zijn beschreven in artikel 5.32 van het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving).
Binnen explosieaandachtsgebied A rondom het munitiedepot zijn niet toegestaan:
Binnen explosieaandachtsgebied B rondom het munitiedepot zijn niet toegestaan:
Binnen explosieaandachtsgebied C rondom het munitiedepot zijn niet toegestaan:
Een toelichting op wat wordt verstaan onder de termen (beperkt) kwetsbare locaties en gebouwen is in de bijlage opgenomen.
Klopt het dat waardevolle landbouwgronden niet voor een grootschalig munitiedepot worden opgeofferd?
De afwegingen voor het voorkeursalternatief voor een grootschalig munitiedepot worden gemaakt op basis van de uitkomsten van het planMER, bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak en operationele noodzaak. Daarbij worden bij voorbaat geen potentiele locaties uitgesloten en volgt de voorkeurslocatie uit een transparante en navolgbare afweging, waarbij landbouwgrond, maar ook natuur tot opties behoren.
Wat verstaat u onder waardevolle landbouwgronden?
In het Regeerprogramma worden de voedselproductie en landbouwkundige waarde als uitgangspunten genomen voor de definiëring van «hoogwaardige» landbouwgrond. De kwaliteit en waarde van landbouwgronden verschillen van locatie tot locatie. In de ontwerpbeleidsvisie zal de impact op o.a. landbouw inzichtelijk worden gemaakt voor de verschillende locaties om de locatiealternatieven onderling goed te kunnen vergelijken. Deze uitkomsten worden onderdeel van de bovengenoemde beoordeling op basis waarvan het kabinet een integraal en onderbouwd besluit zal nemen over het voorkeursalternatief. Het Ministerie van LVVN werkt momenteel aan een nieuw afwegingskader voor de bescherming van hoogwaardige landbouwgrond.
Wat verstaat u onder agrarische activiteiten die een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen vereisen en in welke veiligheidszonering(en) wordt dit beperkt?
Binnen explosieaandachtsgebied A zijn agrarische activiteiten zoals stallen of tuinbouw niet toegestaan, omdat daarbij meer dan incidenteel personen aanwezig zijn. Akkerbouw en veeteelt zijn binnen explosiegebied A wel toegestaan, zolang dit niet een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen vereist. Binnen explosieaandachtsgebieden B en C gelden ten aanzien van agrarische activiteiten geen beperkingen.
Wat verstaat u onder cultuurhistorische waardevolle gebieden/objecten en hoe worden deze in het onderzoek naar geschikte locaties voor een grootschalig munitiedepot meegenomen?
Onder cultuurhistorische waardevolle gebieden/objecten wordt verstaan rijks-, provinciale- en gemeentelijke monumenten, UNESCO-werelderfgoed en andere door de provincie aangewezen beschermde gebieden, zoals landgoederen. In het planMER worden de cultuurhistorische waardevolle gebieden/objecten rondom de drie locatiealternatieven die nog in onderzoek zijn in beeld gebracht en wordt de impact van een mogelijk munitiedepot op die locaties beschreven. In de ontwerp Beleidsvisie Ruimte voor Defensie wordt de impact daarvan op de verschillende locaties vergeleken en ten opzichte van de andere onderzochte thema’s gewogen. Het kabinet zal hier uiteindelijk een integraal besluit over nemen.
Hoe wordt de impact op een gemeenschap in het onderzoek naar geschikte locaties voor een grootschalig munitiedepot meegenomen?
In het planMER worden diverse aspecten onderzocht die invloed hebben op de sociale cohesie binnen een gemeenschap, zoals het aantal woningen dat mogelijk moet worden geamoveerd, de impact op recreatiemogelijkheden, de impact op bouwmogelijkheden en de bijdrage aan de lokale economie. Op basis van dergelijke aspecten zal met het planMER inzicht worden gegeven in de impact van een grootschalig munitiedepot op de gemeenschap.
Kunt u het proces tot het vaststellen van het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) zo concreet mogelijk beschrijven?
Na bestuurlijk overleg door Defensie met de provincies en gemeenten in het voorjaar van 2025 zal het kabinet een besluit nemen over de voorlopige voorkeursalternatieven voor het NPRD. Deze voorkeursalternatieven worden als onderdeel van het ontwerp van de Nationale Beleidsvisie Ruimte voor Defensie ter inzage gelegd. Ook uw Kamer ontvangt de ontwerp Beleidsvisie. Iedereen kan zienswijzen indienen op de ontwerp Beleidsvisie. Deze zienswijzen zullen worden meegenomen in de besluitvorming over de definitieve locaties door het kabinet. Ook hierover zal uw Kamer worden geïnformeerd. Na vaststelling van de voorkeursalternatief zal – ook dan in nauw contact met andere overheden en met de omwonenden van betreffende locaties – verdere uitwerking van de plannen plaatsvinden.
Hoe en op welke momenten worden directbetrokkenen en medeoverheden over de voortgang tot het vaststellen van het NPRD geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 7. In aanvulling hierop informeert Defensie kaveleigenaren persoonlijk indien de locatie waar zij grond in bezit hebben, wordt aangewezen als voorkeursalternatief. Dit gebeurt voorafgaand aan de openbare bekendmaking.
Het dreigende tekort aan nieuwe commando’s |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het mede vanwege de te lage instroom aan nieuwe commando’s van groot belang is onnodige uitstroom binnen de SOF-community zo veel mogelijk te voorkomen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verloop van ervaren operators onwenselijk en zelfs zorgwekkend is voor het voortbestaan van een kwalitatief hoogwaardige SOF-community op de middel- en langetermijn?
Kwalitatief hoogwaardige speciale eenheden zijn voor de krijgsmacht van groot belang. Er is veel tijd en geld geïnvesteerd in het opleiden, trainen en inzetgereed maken van commando’s. Het aantal ervaren commando’s is schaars, terwijl de behoefte aan deze specifieke kwaliteiten onverminderd hoog is. Behoud van deze kwaliteiten is relevant, waarbij een beperkt verloop gezond is voor elke organisatie.
Verloop van medewerkers betekent niet automatisch uitstroom. Indien het gaat om doorstroom dan is dit een manier van loopbaanontwikkeling en groei. De krijgsmacht streeft naar een goede balans waarbij ervaring wordt behouden en medewerkers tegelijkertijd kunnen groeien in hun loopbaan.
Klopt het dat er afgelopen jaren sprake is geweest van verhoogde irreguliere uitstroom? Kunt u uw antwoord cijfermatig onderbouwen?
De irreguliere uitstroom van commando’s is na een piek van 8,7% (t.o.v. de bezetting) in 2022 gedaald naar 2,3% (t.o.v. de bezetting) in 2024. Er is dus geen sprake meer van een verhoogde irreguliere uitstroom in 2024. In vergelijking met Defensie in zijn geheel: daar is de irreguliere uitstroom over het afgelopen jaar 3%.
Klopt het dat er al een jaar of zestien discussie is over het mogelijk instellen van een SOF-toelage?
Jazeker, ik ben ermee bekend dat er geruime tijd van gedachten wordt gewisseld over het mogelijk instellen van een toelage voor speciale eenheden. Er wordt immers al geruime tijd met bindingspremies gewerkt bij speciale eenheden. Het gesprek over een «SOF-toelage» is van recentere aard. Het verzoek uit de SOF-gemeenschap om te komen tot een SOF-toelage is breder bezien in het licht van andere arbeidsvoorwaardelijke maatregelen, waarbij een zorgvuldige afweging is gemaakt. Defensie beziet de verschillende bindingspremies die worden gehanteerd binnen de organisatie in samenhang. Defensie volgt de ontwikkelingen op de markt zonder daarbij een zorgvuldige financiële verantwoording uit het oog te verliezen.
Herinnert u zich dat u tijdens het wetgevingsoverleg Personeel/Materieel van 21 oktober jl. hebt aangegeven dat u de oproep om serieus te kijken naar het voorstel voor een SOF-toelage meeneemt in uw plannen om de uitstroom bij de SOF te beperken?
De functies binnen het SOF-domein zijn specifiek voor Defensie en daarmee niet te vergelijken met functies op de arbeidsmarkt. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik hierover gezegd dat «wanneer je de functie-gebonden toelage, de inzettoelages en de bindingspremies bij elkaar pakt, de SOF-operators een goed en competitief pakket hebben.» Ook heb ik gezegd dat «onze partners, of ze nou Amerikaans, Deens of Frans zijn, allemaal een andere constructie hebben en dat onze medewerkers daar mee in lijn zitten.» Daarbij streef ik altijd naar manieren om te vereenvoudigen en versimpelen. Los daarvan blijf ik naar alle opties kijken om irreguliere uitstroom te beperken en te werken aan een goed gevulde krijgsmacht.
Deelt u de mening dat het voor behoud van ervaren operators kan helpen om een marktconcurrerende SOF-toelage voor SOF personeel in te stellen? Als u het daar niet mee eens bent, kunt u dan specifiek onderbouwen waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat SOF-personeel te allen tijde de beschikking moet hebben over de beste uitrusting die op de markt beschikbaar is?
Wij werken te allen tijde, binnen de wettelijke randvoorwaarden, aan de juiste uitrusting die aan alle gestelde eisen voldoet. In de context waarin SOF-personeel opereert, gelden vaak unieke eisen en behoeften, in het bijzonder in het kader van de uitrusting van deze eenheden. De SOF-community speelt daarom een belangrijke rol in de innovatie en ontwikkeling van uitrusting voor de krijgsmacht. Een voorbeeld is het project Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) (Kamerstuk 34 000 A, nr. 98 van 4 juni 2015). In dit project zijn de door het Korps Commandotroepen (KCT) in Afghanistan geteste gevechtsjas, regenjas en operationeel vest als basis gebruikt.
Deelt u ook de mening dat aanbestedingsprocessen voor technologisch verbeterde uitrusting niet tot onnodige vertraging mag leiden, en niet mag uitlopen op een keuze voor goedkopere, suboptimale alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is de verantwoordelijkheid van Defensie als werkgever om voor de kwaliteit en veiligheid van de uitrusting te zorgen. Militairen ontvangen een uitrustingspakket dat is afgestemd op de specifieke functie en taak en dat voldoet aan de geldende veiligheids- en kwaliteitseisen. Bovendien is het van groot dat onze militairen op tijd over de juiste middelen beschikken. Door de sterk toegenomen vraag op de defensiemarkt en problemen in de toeleveringsketen kan het soms voorkomen dat een artikel niet (op tijd) leverbaar is. Defensie streeft ernaar om het aantal situaties waarin artikelen niet tijdig beschikbaar zijn te minimaliseren. In het geval dat het toch voorkomt dat een specifiek artikel niet op voorraad is, zijn er andere mogelijkheden om toch in deze behoefte te voorzien, zoals het verstrekken van een alternatief. Binnen het beschikbare budget streeft Defensie naar een goed evenwicht tussen de kostprijs, de tijdige beschikbaarheid en de kwaliteit van de uitrusting. In alle gevallen zal het verstrekte artikel aan de gestelde eisen moeten voldoen.
Bent u bereid te zorgen voor een zo gestroomlijnd mogelijke aanbestedingsprocedure gericht op de unieke behoeften van de SOF-community, bijvoorbeeld door bij COMMIT een vast aanspreekpunt in te richten en een specifiek budget voor SOF daarbij te hanteren? Zo nee, waarom niet?
De huidige SOF-processen zijn er op ingericht om snel te voorzien in de specifieke behoefte, de veiligheid en kwaliteit van de uitrusting te waarborgen en innovatie te bevorderen. Binnen deze processen zijn reeds vaste aanspreekpunten belegd binnen de organisatie en lopen er initiatieven voor verdere optimalisatie. Er is geen structureel SOF-budget, maar SOF heeft in de afgelopen Defensienota’s wel specifieke budgetten gekregen, waarmee in additionele behoeftes kan worden voorzien. Daarnaast wordt SOF, indien relevant, bij algemene behoeftes ook als betrokken partij meegenomen.
Het nieuws dat Russische geheim agenten met vissersschepen naar Nederland kunnen reizen |
|
Derk Boswijk (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Sarah Dobbe , Jan Paternotte (D66), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alle schepen met vis afkomstig uit Rusland volledig inspecteren, ongeacht de vlag waaronder deze schepen varen? Zo nee, waarom niet?1
Nee, het is niet mogelijk om alle schepen met Russische vis aan boord te controleren. De NVWA inspecteert in het kader van de IUU regels (regels tegen illegale visvangst) vaartuigen van derde landen conform de daarvoor geldende benchmarks (minimumvereisten) die zijn vastgelegd in Europese verordeningen. Dat betekent dat voorafgaand aan het verlenen van de toestemming tot binnenvaren van Nederlandse havens een 100% documentcontrole wordt uitgevoerd op de vangstdocumentatie.
Voor alle vis die voor het eerst wordt aangeland geldt een 100% weegverplichting door de marktpartij waarop de NVWA toezicht houdt. Voor alle vis die al eerder (in een ander land) is aangeland geldt dat de weegverplichting daar uitgevoerd dient te worden. Op basis van risico-indicatoren houdt de NVWA risico-gebaseerd toezicht op vaartuigen van derde landen. Hiermee voldoet Nederland aan de wettelijke voorschriften zoals deze zijn opgenomen in Europese verordeningen.
De NVWA voert geen controles uit op vis die via containers in Rotterdam binnenkomen om vervolgens als gehele container vrijwel direct door te gaan naar een ander land (transit vis).
Kan bij het constateren van overtredingen van vangstquota of ondermaatse vis, niet alleen een boete worden gegeven maar ook de volledige vracht in beslag worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de NVWA heeft niet de bevoegdheid om controles uit te voeren op vangstquota van vaartuigen van derde landen. De vlaggenstaat van het vaartuig is zelf verantwoordelijk voor het controleren van en handhaven op de vangstquota.
Wel eist de NVWA voorafgaand aan de toelating tot de Europese markt, bij afwijkingen van de gemelde hoeveelheid visserijproducten die tijdens een controle op de aanlanding worden vastgesteld, een vervangend vangstcertificaat met daarop de hoeveelheden die tijdens een controle zijn vastgesteld. Wanneer niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan wordt een Proces Verbaal opgemaakt dat door het Openbaar Ministerie in behandeling wordt genomen.
Hoeveel boetes zijn er al gegeven bij de invoer van Russische vis? Kunt u een overzicht geven van de inspecties en boetes (in euro’s) van ingevoerde Russische vis sinds 24 februari 2022?
De NVWA voert een 100% documentcontrole uit op alle aanlandingen van vis in Nederland. Daarnaast worden conform de benchmark fysieke inspecties uitgevoerd. Dit levert voor de afgelopen drie jaar het volgende beeld op. In 2022 werden acht inspecties uitgevoerd op aanlandingen van Russische vis, in 2023 werden negen inspecties uitgevoerd en in 2024 waren dat er zeven. Er werden geen boetes uitgedeeld.
Bent u bereid op Europees niveau in te zetten op een boycot van Russische witvis, in aanvulling op al bestaande Europese Unie (EU)-sancties van Russische kaviaar en schelpdieren? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet liggen alle opties voor aanvullende sancties op tafel om de druk op Rusland verder te verhogen. Daarbij gelden de randvoorwaarden van leveringszekerheid, juridische houdbaarheid en unanimiteit. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen CS2 is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden tot een importverbod op Russische witvis. Van belang is daarbij dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. In algemene zin geldt dat Europa veel meer vis consumeert dan het zelf produceert en voor de eigen visconsumptie in aanzienlijke mate afhankelijk is van import uit derde landen, waaronder Rusland.3 Volgens het onlangs gepubliceerde rapport «EU Seafood Supply Synopsis 2024» is Rusland (naast Noorwegen) wereldwijd een grote leverancier van witvis en is 34% van de in de EU visverwerkingsketen verwerkte witvis direct afkomstig uit Rusland. Veel van deze vis wordt verwerkt in de EU visverwerkende voedselketen in voedselproducten (o.a. vissticks, kibbeling en lekkerbek, maar ook onverwerkte kabeljauw, en ook schelvis en schol) welke bij een importverbod geraakt zal worden.
Kan Nederland in de EU en bij de Verenigde Staten bepleiten om het Russische bedrijf Norebo, direct gelinkt aan het Kremlin, op de sanctielijst te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 reeds is aangegeven, liggen voor het kabinet alle opties op tafel om de druk op Rusland op te voeren door middel van aanvullende sancties. Naast juridische houdbaarheid zijn hiervoor het niet onevenredig raken van grote humanitaire belangen als voedzekerheid van belang. Mede vanwege het verrassingseffect kan niet worden ingegaan op mogelijke concrete doelwitten voor individuele maatregelen.
Kan Nederland er bij de Noorse overheid op aandringen om vervoer en transport van Russische vis op schepen die onder Noorse vlag varen vanuit Rusland te staken? Zo nee, waarom niet?
Noorwegen heeft, net als de EU, beperkingen opgelegd aan de import van goederen vanuit Rusland. Een uitzondering hierop, zowel binnen de EU als Noorwegen, is vis. Russische vis kan daarom ongehinderd door schepen die onder Noorse vlag varen ingevoerd worden vanuit Rusland. Nederland kan er derhalve dus niet bij de Noorse overheid op aandringen, om de import van Russische vis vervoerd door Noorse schepen te staken.
Kan de Nederlandse overheid een verbod instellen voor Russische bemensing in Nederlandse havens, zoals ook is gedaan bij Russische schepen vanwege risico’s van veiligheid en spionage, gezien het feit dat Pointer heeft aangetoond dat de schepen van Noreba onder de Noorse vlag varen met Russische bemensing inclusief vanuit de FSB?
In de EU sanctieverordening zijn geen bepalingen opgenomen in relatie tot Russische bemensing in Nederlandse of Europese havens. Nederland voegt nationaal geen regelgeving toe aan de EU sanctiemaatregelen. Desalniettemin worden er maatregelen getroffen om de dreiging van spionage door statelijke actoren tegen te gaan. Zo wordt er onder coördinatie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het kader van de aanpak statelijke dreigingen ingezet op het verhogen van de weerbaarheid tegen spionageactiviteiten. Het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionageactiviteiten, dat uw Kamer op 14 mei jl. heeft aangenomen, maakt het daarnaast mogelijk om strafrechtelijk op te treden tegen meer vormen van spionage dan nu het geval is. Doel van het wetsvoorstel is om onze nationale veiligheid, de veiligheid van personen, vitale infrastructuur en hoogwaardige technologieën beter te kunnen blijven beschermen. Het wetsvoorstel wordt op dit moment behandeld in de Eerste Kamer.
Wat gaat het kabinet doen om de miljarden financiering van Rusland, via Nederland en middels de vishandel in Velsen of andere Nederlandse havens, onmogelijk te maken?
Via de havens van Nederland wordt Russische witvis zowel de EU in geïmporteerd als overgeslagen en doorgevoerd naar derde landen. Volgens het recentelijk door de Universiteit van Wageningen gepubliceerde rapport De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband4 bedroeg voor Nederland de totale importwaarde van vis en zeevruchten uit Rusland 96.1 miljoen euro voor 2023. Deze (wit)vis wordt in Nederland, evenals import elders in Europa, merendeels verwerkt in de voedselketen voor consumptie in de EU; een deel wordt na verwerking ook weer her-uitgevoerd. De Rijksoverheid beschikt niet over harde cijfers betreffende de waarde en/of de verdiensten van Rusland van uit Rusland afkomstige witvis die in Nederlandse havens «in transit» wordt overgeslagen door handelspartijen in de wereldvoedselketen.
In het algemeen kan gezegd worden dat voor Nederland in principe alle opties op tafel liggen, waarbij de effectiviteit van eventuele maatregelen om Russisch verdienvermogen in deze productcategorie te beperken zullen moeten worden afgewogen tegen mogelijke impact op de mondiale voedsel(verwerkende)keten. Nederland speelt in Europees verband een zeer actieve rol als het gaat om het instellen van sancties die het Russische verdienvermogen raken. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen c.s. is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden tot een importverbod op Russische witvis.5 In het geval van witvis is van belang dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. Dit laatste is ook voor het mondiale draagvlak voor EU sancties en de bredere steun aan Oekraïne van belang. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingspositie en van de voor de effectiviteit van sancties noodzakelijke verrassingseffect om in meer detail op de Nederlandse onderhandelingspositie in te gaan.
Waaruit blijkt een proactieve houding op uw ministeries om de financiering van Rusland via Nederland tegen te gaan?
Nederland vervult een voortrekkersrol in de doorontwikkeling en het benutten van het EU-sanctiebeleid, waaraan Nederland een actieve bijdrage levert om het verdienvermogen van Rusland tegen te gaan. Dit geldt ook voor de proactieve inzet in het tegengaan van sanctie-omzeiling.
Zo zijn mede op Nederlands initiatief in het veertiende sanctiepakket de mogelijkheden vergroot om schepen toegang tot onze havens en dienstverlening te verbieden. Het sanctioneren van individuele schepen uit de schaduwvloot is een effectieve maatregel gebleken. De schepen die op de Europese sanctielijst worden geplaatst zien een significante daling in opbrengsten uit de handel in olie. Daarnaast ervaren deze schepen moeilijkheden in het aangaan van samenwerkingen met dienstverleners, zoals ingenieurs.6 Daarnaast verleent Nederland geen ontheffingen meer aan Russische schepen. Nederland dringt erop aan dat andere lidstaten hetzelfde doen.
Het kabinet wil in tegenstelling tot Rusland voedsel en voedselvoorziening niet instrumentaliseren voor politieke doeleinden op een manier die de wereldwijde voedselzekerheid in gevaar brengt. Daarom bekijkt het kabinet wat wel mogelijk is en bij potentiële nieuwe maatregelen of deze geen ongewenste gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. In de handel op producten van dierlijke en plantaardige oorsprong heeft (naast bijvoorbeeld controles op visvangstcertifcaten) de Nederlandse overheid een internationale verplichting om sanitair en fytosanitair te certificeren en controleren. Buiten de internationaal verplichte minimale handelingen wordt geen enkele ondersteuning geleverd om markttoegang te faciliteren voor goederen die ondanks alle onderstaande beperkingen hun weg vinden tussen Nederland en Rusland.
De import of export van agro-food producten met Rusland is op verschillende manieren beperkt. Er zijn enkele Europese sancties, waaronder een importverbod voor enkele luxe goederen (zoals kaviaar en schelpdieren) en een export verbod op enkele goederen waarmee Rusland de eigen sectoren (technologisch) kan ontwikkelen (o.a. bloembollen). Ook zijn er bestaande Europese verboden op de handel en overslag van enkele door Rusland illegaal beviste bestanden. Daarnaast is Rusland sinds eind 2023 uitgesloten van de Europese autonome tariefpreferenties op visproducten en zijn er op onder andere graan en oliehoudende zaden verhoogde importheffingen van kracht. Daarnaast heeft Rusland zelf sinds 2014 een brede importboycot op import uit de EU (en andere landen) van o.a. vlees, kaas vis, fruit en zuivel, naast dat met regelmaat (en wisselend) aanvullende maatregelen of eisen worden afgekondigd vanuit Rusland, zoals eind 2023 een importblokkade op specifiek uit Nederland afkomstige zaden en ander plantgoed.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het advies aan de Hoge Raad inzake de export van F-35-onderdelen aan Israël |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
Bent u bekend met het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad waarin wordt gesteld dat het verbod op de export van F-35-onderdelen aan Israël in stand kan blijven?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het advies aan het hof dat er een duidelijk risico bestaat dat met F-35-gevechtsvliegtuigen ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht worden gepleegd in de Gazastrook?
De conclusie van de advocaat-generaal is een gezaghebbend, niet-bindend advies aan de Hoge Raad. Het kabinet kan hier nu niet inhoudelijk op ingaan, aangezien de zaak nog voorligt bij de Hoge Raad.
Klopt het dat het hof heeft geoordeeld dat economische belangen en buitenlandbeleid geen rol hadden mogen spelen bij de beoordeling van het risico? Hoe reflecteert u op dit oordeel? Wat voor gevolgen heeft dit verder op ons wapenexportbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland maatregelen genomen om te voorkomen dat Israël via andere kanalen alsnog toegang krijgt tot Nederlandse onderdelen voor de F-35? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken gemaakt met andere landen die F-35-onderdelen produceren, onderhouden of anderszins deel uit maken van de internationale logistieke keten over de uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël via andere kanalen. Op het moment van uitvoer van in Nederland geproduceerde, onderhouden of opgeslagen F-35-onderdelen naar de VS, bijvoorbeeld voor de productie van nieuwe toestellen, is het vanwege de werking van de internationale logistieke keten in het F-35-programma niet duidelijk wie de eindgebruiker zal zijn van de toestellen waarin de onderdelen worden geïntegreerd.
Er kunnen meerdere jaren zitten tussen de uitvoer van deze onderdelen uit Nederland en het moment dat het afgebouwde F-35-toestel daadwerkelijk aan een F-35-gebruiker wordt geleverd. Het kabinet acht het op basis van vertrouwelijke gegevens over het logistieke proces binnen het F-35-programma niet aannemelijk dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen terecht komen.
Hetzelfde is van toepassing op reserve-onderdelen. F-35 onderdelen maken deel uit van de zogenaamde Global Spares Pool en zijn dus niet gekoppeld aan een specifiek F-35-toestel van één van de landen die de F-35 gebruiken. Binnen deze pool is dan ook geen sprake van «Israëlische» onderdelen. Ook van onderdelen die in onderhoud zijn, is op dat moment nog niet bekend welk F-35-gebruiker de afnemer wordt. F-35 onderdelen worden na het onderhoud teruggeleverd aan de Global Spares Pool en van daaruit geleverd aan een gebruiker die een aanvraag indient.
Hiermee houdt de Staat zich volledig aan het arrest van het Hof. Dit is op 12 juli 2024 door de Rechtbank Den Haag bevestigd.
Sluit u nog steeds uit dat Israëlische F-35-onderdelen op luchtbasis Woensdrecht worden onderhouden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de stelling van mensenrechtenorganisaties dat Nederland bijdraagt aan oorlogsmisdaden en mogelijke genocide door wapenleveringen aan Israël?
Het kabinet verwerpt deze stelling. Nederland draagt niet bij aan oorlogsmisdrijven en mogelijke genocide door Israël. Elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt zorgvuldig getoetst aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole. Daaruit volgt dat, zoals de situatie in Gaza nu is, het onwaarschijnlijk is dat vergunning wordt verleend voor de uitvoer naar Israël van wapens die kunnen bijdragen aan de activiteiten van het Israëlische leger in Gaza of op de Westelijke Jordaanoever.
Welke gevolgen heeft dit voor onze wapenimport? Deelt u de mening dat we met onze wapenimport geen schendingen van het internationaal humanitair recht moeten financieren? Wordt alle wapenimport vanuit Israël nu geannuleerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen verband tussen de aanschaf door Defensie van defensiematerieel ten behoeve van de Nederlandse krijgsmacht bij buitenlandse leveranciers en eventuele schendingen van het internationaal recht door derden. Een staat die of een bedrijf dat zich schuldig zou maken aan schendingen van het internationaal recht, dient daarop te worden aangesproken.
Gezien de huidige geopolitieke situatie is versterking van de krijgsmacht dringend noodzakelijk. Een sterke krijgsmacht draagt bij aan een geloofwaardige afschrikking waarmee een gewapend conflict kan worden voorkomen. Om die reden investeert Defensie in het beste materieel dat bovendien tijdig wordt geleverd. Dit is te meer van belang gezien de risico’s die onze militairen lopen bij een gewapende inzet.
Per behoefte beziet Defensie welke leverancier tijdig aan de eisen kan voldoen. Voor bepaalde capaciteiten komt het beste materieel uit Israël.
VN-onderzoek in Libanon |
|
Sarah Dobbe , Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Welke afspraken zijn gemaakt in het net overeengekomen staakt-het-vuren in Libanon? Hoe kijkt u naar deze afspraken en de naleving hiervan?1
Op 27 november jl. is een staakt-het-vuren van kracht geworden tussen Israël en Hezbollah. Dit staakt-het-vuren is mede uitonderhandeld door de Verenigde Staten en Frankrijk. Het behelst onder meer een terugtrekking van Hezbollah ten noorden van de Litani-rivier, inzet van de Lebanese Armed Forces(LAF) in Zuid-Libanon binnen 60 dagen en terugtrekking van het Israëlisch leger uit Zuid-Libanon binnen 60 dagen. De afspraken voorzien verder een belangrijke rol voor het Libanese leger om alle niet-statelijke militaire infrastructuur te ontmantelen, herbewapening van Hezbollah te voorkomen en de veiligheidsrol in heel Libanon weer over te nemen. Een nieuw ingesteld monitoringsmechanisme, waarvan de Verenigde Staten, Frankrijk, Israël, Libanon en UNIFIL deel uitmaken moet schendingen van het bestand monitoren.
Nederland verwelkomt dit staakt-het-vuren. Het is nu van belang dat de afspraken door alle partijen worden nageleefd, en de internationale gemeenschap deze naleving ondersteunt waar mogelijk. Evenzo belangrijk dat dit bestand leidt tot een duurzame, politieke oplossing langs de lijnen van VNVR-resolutie 1701.
Deelt u de mening dat het tegengaan van straffeloosheid in Libanon belangrijk is en ook bij kan dragen aan het in stand houden van het staakt-het-vuren?
Voor het slagen van het staakt-het-vuren op dit moment is het vooral van belang dat er geen schendingen van dit bestand plaatsvinden. Daarnaast is in het algemeen gerechtigheid een belangrijke voorwaarde voor duurzame vrede («no peace without justice»).
Hoe bevordert u dat onafhankelijke, internationale waarnemers toegelaten worden tot Libanon, zodat onderzocht kan worden of strijdende partijen zich houden aan het internationaal recht, waartoe de motie Paternotte c.s. (Kamerstuk 36 600 V, nr. 26) u oproept?
Conform motie Paternotte c.s. (Kamerstuk 36 600 V, nr. 26) zal ik tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van maandag 16 december 2024 het belang van gedegen onderzoek naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht onderstrepen. Ik zal oproepen om te onderzoeken of en hoe dit ingepast kan worden binnen het raamwerk van het nieuw ingestelde monitoringsmechanisme.
Bent u bekend met de oproep van allerlei maatschappelijke organisaties, waaronder Human Rights Watch, Amnesty International en PAX, waarin de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) gevraagd wordt onderzoek naar schendingen van mensenrechten en oorlogsrecht door alle partijen in het conflict in Libanon in te stellen?2 Bent u bereid, nu Nederland lid is van de VN-Mensenrechtenraad, zich hiervoor in te spannen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de oproep van ngo’s voor een Speciale Sessie in de Mensenrechtenraad en het instellen van een onderzoeksmechanisme ontvangen. Nederland is in beginsel voorstander van een Speciale Sessie als het een situatie betreft die de aandacht van de Mensenrechtenraad behoeft. Libanon zelf heeft echter nog niet gepleit voor een dergelijke Speciale Sessie en een formeel verzoek is ook nog niet door andere landen ingediend. Hierom, en gezien het recente staakt-het-vuren tussen Israël en Hezbollah, ligt het initiëren van een dergelijke Speciale Sessie voor Nederland op dit moment niet voor de hand.
De gevolgen voor veiligheid van de aangekondigde grenscontroles |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel personeelstekort is er momenteel bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)? Hoeveel extra fulltime-equivalent (fte) zijn er nodig om effectieve grenscontroles in te voeren? Denkt u dat het realistisch is om zoveel fte aan te trekken voor 9 december?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft op dit moment, mede vanwege de huidige groei van de taken, te maken met een tekort aan personeel. Het kost tijd om nieuw personeel te werven, selecteren en op te leiden. Het huidige tekort is een momentopname en sterk onderhevig aan verandering. Daarom kan het benoemen van exacte aantallen een vertekend beeld geven. De uitvoering van de binnengrenscontroles zullen plaatsvinden op basis van de bestaande capaciteit van de KMar. Door het anders clusteren van personeel1 zet de KMar erop in om, binnen de bestaande capaciteit, effectief meer gerichte binnengrenscontroles uit te voeren. Het kabinet heeft voor de nabije toekomst financiële middelen vrijgemaakt ten behoeve van het versterken van het grenstoezicht. Dit betekent dat de KMar de komende jaren de middelen krijgt om de capaciteit te versterken. Deze versterking staat los van de recent aangekondigde binnengrenscontroles. Dit laat onverlet dat versterking van de KMar ten behoeve van grenstoezicht op termijn ook effect kan hebben op de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht aan de binnengrenzen.
Waar zal de KMar minder moeten doen om personeel te kunnen leveren voor deze grenscontroles? Welk effect heeft dat op andere prioriteiten van dit kabinet met betrekking tot veiligheid? Op welke plekken zal bijvoorbeeld minder moeten worden beveiligd?
De KMar zal de binnengrenscontroles binnen de bestaande capaciteit uitvoeren, waardoor de impact naar verwachting beperkt zal zijn wat betreft verdringingseffecten voor andere taken van de KMar. Wel zet de KMar erop in om effectief meer gerichte controles uit te voeren door het anders clusteren van personeel1.
Zullen er in de praktijk meer of andere grenscontroles zijn dan normaliter in de decemberperiode, als grenscontroles worden opgevoerd vanwege de invoer van illegaal vuurwerk vanuit België en Duitsland?
Grenscontroles zullen zich conform de Schengengrenscode en het mandaat van de KMar primair richten op controle van personen die de grens passeren waarbij getoetst wordt of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. De KMar plant controles niet in omwille van vuurwerkcontroles. Tegelijkertijd, als de KMar bij grenscontroles stuit op signalen die duiden op een strafbaar feit waar een andere handhavingsorganisatie mee belast is, bijvoorbeeld als het gaat om verboden invoer van goederen, kan de KMar doorpakken. Dit kan onder meer door de zaak over te dragen aan de desbetreffende organisatie.
Klopt het dat er bij de KMar zorgen bestaan over de aangekondigde grenscontroles vanwege het personele capaciteitsgebrek?
De binnengrenscontroles vinden plaats binnen de bestaande capaciteit.
Klopt het dat het extra geld dat wordt vrijgemaakt voor de KMar waarschijnlijk weinig soelaas zal bieden, aangezien het probleem vooral zit bij het vinden van voldoende mensen en niet zozeer bij een tekort aan financiële middelen?
De aanwending van extra financiële middelen die ter beschikking zijn gesteld door het kabinet, wordt momenteel uitgewerkt door de Ministeries van Defensie en AenM. Hierbij wordt ingezet op zowel extra personele KMar-capaciteit als inzet van technische en innovatieve middelen hetgeen kan bijdragen aan het bieden van soelaas. Er wordt hierbij rekening gehouden met het realisatie- en absorptievermogen van de KMar en de krapte op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat er nog met geen enkele grensgemeente contact is geweest over de aangekondigde grenscontroles? Zo ja, hoe denkt u dan de uitvoerbaarheid van grenscontroles te waarborgen? En hoe kunt u voldoen aan uw belofte dat er geen onbedoelde gevolgen voor de economie zullen optreden als u de lokale input niet heeft meegenomen?
Nee, ik verwijs u hierbij naar mijn brief van 5 december jl. Zoals in de deze brief is aangegeven heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht. Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen die door de leden Post en Sneller zijn gesteld ten aanzien van zorgen over de impact op de economie.2 Er zijn diverse contacten geweest met grensregio’s waaronder provincies en gemeenten, onder meer via een bestuurlijk overleg d.d. 3 december 2025. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is het kabinet scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is medegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar onze buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de impact op de economie en grensregio tot een minimum te beperken.
NAVO-verplichtingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat uw collega, Minister Agema, tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in de Tweede Kamer op donderdag 24 oktober 2024, een aantal keer verwees naar «NAVO-verplichtingen» waaraan ze gebonden is met betrekking tot «pandemische paraatheid»?
Ja.
Bent u bekend met het zogenaamde «One Health» concept, een concept dat expliciet een verband legt tussen «klimaatverandering» en «volksgezondheid»?1
Ja.
Bent u, verantwoordelijk immers voor het klimaatbeleid, wellicht, net zoals uw collega, Minister Agema, ook (via de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) gebriefd door de NAVO? Zo ja, wanneer vond die briefing plaats, wie verzorgde de briefing en wat was de inhoud van deze briefing?
Nee.
Bent u (ook) gebonden aan NAVO-verplichtingen? Zo ja, kunt u deze verplichtingen naar de Kamer sturen?
Klimaatverandering heeft grote impact op mondiale veiligheid, zo ook van alle bondgenoten. In het NAVO klimaatverandering- en veiligheidsactieplan uit 2021 wordt uiteengezet waarom klimaatverandering van belang is voor het bondgenootschap en hoe het bondgenootschap met dit onderwerp omgaat. De doelen van het plan zijn als volgt: 1) het vergroten van kennis over klimaatveiligheid onder bondgenoten; 2) adaptatie door het integreren van klimaatveiligheid in de bestaande NAVO-processen, instrumenten en middelen; 3) bijdragen aan het mitigeren van klimaatverandering wereldwijd; 4) versterkte outreachover klimaatveiligheid richting externe partijen. Binnen het bondgenootschap wordt dan ook kennis uitgewisseld ten behoeve van het versterken van de weerbaarheid tegen klimaatverandering. Waar er richtlijnen zijn voor de bondgenoten voor het tegengaan van klimaatverandering, zijn deze niet verplicht.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Militairen die op missie niet worden doorbetaald in het weekend en over reservisten zonder verlof. |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat militairen op uitzending alleen een uitzendtoelage ontvangen voor de weekenddagen (die bedoeld is ter compensatie van het niet thuis zijn, overwerken en onregelmatige werktijden) en dat zij daarnaast geen salaris of urencompensatie ontvangen voor deze dagen? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
De militair ontvangt zijn salaris over 30 dagen per maand. Gedurende uitzendingen ontvangen militairen daarnaast dagelijks de uitzendtoelage, dus ook op de weekenddagen. Dit is een dagvergoeding van 157,– plus een netto onkostenvergoeding van 38,14.
Hier is voor gekozen omdat voor militairen die op uitzending zijn, de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO) daarnaast nog andere financiële en niet financiële voorzieningen biedt.
Klopt het dat militairen die op oefening zijn, in tegenstelling tot bij een uitzending, naast een oefentoelage ook urencompensatie ontvangen voor weekenddagen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom er een verschil is in de behandeling van weekendwerk tijdens oefeningen en uitzendingen? Vindt u dit verschil gerechtvaardigd en eerlijk?
Het klopt dat de militair die op oefening is, naast een oefentoelage voor elke weekenddag een compensatie van 8 uur ontvangt. De verschillende regelingen, bieden elk een ander totaalpakket aan compensatie en voorzieningen voor de militair, passend bij de activiteit, ofwel oefening, ofwel echte inzet. Ik vind de verschillen gerechtvaardigd en uitlegbaar. Zij berusten op eerder met de vakbonden gemaakte keuzes.
Bent u bereid om in overleg te treden met defensiepersoneel en de vakbonden om te komen tot een eerlijkere vergoeding voor weekendwerk tijdens uitzendingen, die meer in lijn ligt met de regeling voor oefeningen?
Het arbeidsvoorwaardelijk overleg vindt plaats tussen Defensie en vakbonden, niet direct met het Defensiepersoneel.
Daarbij maken Defensie en bonden binnen de voorhanden arbeidsvoorwaardelijke ruimte keuzes. Ik stel hierin de belangen van het Defensiepersoneel zo veel als mogelijk voorop. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2024 hebben Defensie en bonden de afspraak gemaakt om te komen tot een nieuwe regeling militaire inzet. De nieuwe regeling beoogt beter aan te sluiten bij de operationele omstandigheden van vandaag, en brengt een duidelijker onderscheid aan tussen inzet en functionele werkzaamheden in het kader van varen of oefenen. Ook zijn er voor inzet hogere dagbedragen afgesproken.
Defensie en de vakbonden werken deze regeling momenteel uit. Dit overleg is vertrouwelijk.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de uitspraak van het Europees Hof juncto de rechtbank in Den Haag met betrekking tot de status van reservisten, overwegende dat het Europees Hof in 2003 heeft uitgesproken dat alle vormen van arbeid, inclusief deeltijd- en flexibele arbeid, recht hebben op betaald verlof, en overwegende dat dit recht momenteel niet geldt voor reservisten, en dat de rechtbank in Den Haag vorig jaar een reservist in het gelijk heeft gesteld?1
Defensie heeft met de vakbonden nieuwe afspraken gemaakt. Ook reservisten die korter dan 85 aaneengesloten dagen opkomen, maken nu vanaf 1 januari 2024 aanspraak op verlof voor elk gewerkt uur. Daarnaast hebben sociale partners een afspraak gemaakt omtrent compensatie van de verlofuren. Dit geldt ook voor reservisten die in de periode 2018–2023 Defensie hebben verlaten.
Op basis van welke overwegingen is ervoor gekozen om de compensatie voor reservisten alleen voor de afgelopen vijf jaar uit te betalen, in plaats van vanaf de datum van de uitspraak van het Europees Hof in 2003?
Defensie heeft met vakbonden de afspraak gemaakt om het niet genoten verlof over de vijf jaar voor de datum uitspraak Rechtbank te compenseren. Om in hele jaren te werken gaat de terugwerkende kracht terug tot 1-1-’18. Deze afspraak volgt de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarbij de verjaring van een financiële aanspraak op grond van dienstbetrekking niet verder terug gaat dan vijf jaar.
Hoe is de regeling voor verlof (en eventuele compensatie) en pensioensopbouw voor reservisten in andere Europese landen geregeld? Kunt u voorbeelden geven van landen die hierin een voorbeeldrol vervullen, overwegende dat Nederland de algehele weerbaarheid wil verhogen en het aantal reservisten uit wil breiden van 8.000 tot 20.000 in de komende jaren?2
Over hoe de regeling voor verlof en pensioenopbouw voor reservisten in andere Europese landen is geregeld kunnen we nog niks zeggen, daar wordt onderzoek naar gedaan.
We hebben reservisten hard nodig. Ik zie ze dan ook gezien als volwaardig deel van de organisatie. Daarbij streef ernaar dat de rechtspositie van de reservist synchroon loopt met de rol die de reservist heeft binnen de Krijgsmacht.
De Scandinavische landen, en dan met name Noorwegen en Zweden, zijn mogelijk een voorbeeld voor Nederland. Deze landen hebben een reservistenbeleid met een solide maatschappelijke verankering.
Een mogelijke wapenleverantie aan Israël door een schip onder Nederlandse vlag |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Klopt het dat het schip «de Nordic» onder Nederlandse vlag vaart?1
Ja.
Kunt u reageren op het bericht dat de directeur van de National Port Authority of Namibia, de heer Andrew Kanime, heeft gesteld dat de Nordic militaire goederen van India naar Israël heeft verscheept en daarbij door Namibische wateren is gekomen? Zo nee, waarom niet?2
Wij hebben kennisgenomen van het nieuwsartikel van The Namibian van 28 augustus 2024 dat aangeeft dat het onder Nederlandse vlag varende vrachtschip «de Nordic» door de Namibische territoriale zee is gekomen. Het schip heeft hierbij niet in een Namibische haven aangemeerd. Nederland voert geen specifiek beleid ten aanzien van het vervoer van wapens door Nederlandse transportbedrijven en/of schepen varend onder Nederlandse vlag naar of in het buitenland, dus ook niet naar Israël, behalve indien dat valt onder een sanctiemaatregel. De verantwoordelijkheid die Nederland heeft als vlaggenstaat ten aanzien van schepen onder diens vlag betreft het uitoefenen van rechtsmacht en toezicht in administratieve, technische, en sociale aangelegenheden aan boord van schepen die de Nederlandse vlag voeren en/of in andere situaties waarin sprake is van overtreding van regelgeving of verboden, zoals sanctieverboden. Van dat laatste is geen sprake en het ministerie heeft daardoor ook geen verdere informatie over de specifieke inhoud van de lading van het schip.
Kunt u uitsluiten dat de Nordic militaire goederen naar Israël heeft verscheept onder Nederlandse vlag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien wapens zijn geleverd, wat voor type wapens betrof dit en waar kwamen deze vandaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk beleid Nederland hanteert met betrekking tot Nederlandse transportbedrijven en schepen varend onder Nederlandse vlag die wapens leveren aan Israël, aangezien in Gaza talloze oorlogsmisdaden en mensenrechten worden gepleegd en al meer dan 40.000 Palestijnen zijn gedood, waaronder veel burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of bijgevoegd bericht van Stop Wapenhandel klopt?3 Zo ja, wat is uw reactie?
Het artikel gaat in op doorvoer van militaire goederen naar Israël via Nederland en België. Het kabinet kan inhoudelijk enkel ingaan op de Nederlandse situatie.
Doorvoer van militaire goederen naar Israël via de haven van Rotterdam is zeer beperkt. Zoals het artikel van Stop Wapenhandel benoemt, dateert de laatste melding voor doorvoer zonder overlading die door het bedrijfsleven is gedaan bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane van 4 oktober 2023. Bij doorvoer zonder overlading vervolgen de goederen na aankomst in Nederland hun reis met hetzelfde transportmiddel. Dit soort doorvoer is niet vergunningplichtig op het moment dat het transport afkomstig is uit, of als eindbestemming heeft, een EU- of NAVO-land of een daaraan gelijk gesteld land (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland of Zwitserland). Wel is voor dergelijke transacties een melding verplicht.
Doorvoer van militaire goederen naar Israël mét overlading in Nederland is altijd vergunningplichtig. Dergelijke transacties worden net als uitvoertransacties zorgvuldig getoetst aan de Europese wapenexportcriteria. Dit type doorvoer naar Israël komt net als bij doorvoer zonder overlading weinig voor. De meest recent verstrekte doorvoervergunning dateert van juni 2021. Het ging toen om de doorvoer van delen voor raketwerpers met het oog op verwerving van nieuw materiaal door Israël. Deze vergunning is uiteindelijk niet gebruikt.
De uitrusting van speciale troepen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat sommige commando’s van Nederlandse speciale eenheden graag zélf hun uitrusting zouden willen aanschaffen, omdat ze niet de spullen krijgen die ze zouden willen krijgen via de centrale inkoop of daar soms heel lang op moeten wachten?
Ja. Het is bekend dat er aanvullende wensen zijn voor het beschikbare pakket en dat men soms te maken krijgt met relatief langere levertijden van uitrustingsstukken via centrale inkoop.
Bent u ermee bekend dat sommige commando’s daarom maar zelf en op eigen kosten(!) de benodigde uitrusting aanschaffen?
Dit is geen wenselijke situatie. Voor de uitrusting van haar personeel hecht Defensie in lijn met haar verantwoordelijkheid als werkgever aan de bewezen kwaliteit, veiligheid, draagcomfort en tijdige beschikbaarheid van de uitrusting. Daarnaast draagt in een professionele organisatie als Defensie de juiste uitrusting ook bij aan de werkbeleving, de uitstraling en de tevredenheid van haar personeel. Om dit te waarborgen moet de uitrusting voldoen aan strenge eisen. Zo moet de uitrusting bijvoorbeeld brandwerend en -vertragend zijn en de camouflagesignatuur verminderen. Defensie zorgt ervoor dat de verstrekte uitrusting aan de kwaliteits- en veiligheidsnormen voldoet door de uitrusting zorgvuldig te testen. Bijvoorbeeld door het uitvoeren van draagproeven, waarbij militairen onder uiteenlopende klimatologische omstandigheden prototypes dragen en gebruiken. Ook vanuit operationeel oogpunt is het van belang dat de uitrusting goed op elkaar aansluit. Om effectief op te treden moet de uitrusting van de militair een samenhangend geheel vormen en afgestemd zijn als een compleet systeem op de uit te voeren taken.
Bij het gebruik van particulier aangeschafte uitrusting kan Defensie niet instaan voor de kwaliteit van de uitrusting en de veiligheid van de gebruiker. Het is namelijk niet met zekerheid vast te stellen of civiele leveranciers aan de kwaliteits- en veiligheidseisen voldoen. Zo is bijvoorbeeld bekend dat in sommige gevallen particulier aangeschafte uitrusting zichtbaar is met nachtkijkers en daardoor niet voldoet aan de gestelde eisen voor camouflagesignatuur.
Vindt u dit een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben onze speciale troepen, die bereid zijn hun leven voor onze veiligheid in de waagschaal te stellen, niet recht op de best mogelijke uitrusting zonder dat ze zich gedwongen voelen dat van hun eigen salaris te moeten betalen?
Het is van groot belang dat onze militairen op tijd beschikken over de juiste middelen om hun taak uit te voeren, vaak onder extreme omstandigheden. Het is de verantwoordelijkheid van Defensie als werkgever om voor de kwaliteit en veiligheid van de uitrusting te zorgen.
Alle militairen ontvangen daarom een uitrustingspakket dat is afgestemd op de specifieke functie en taak en de geldende veiligheids- en kwaliteitseisen. Door gebruik te maken van goed lopende raamcontracten, het tijdig toepassen van noodprocedures en voorraadvorming en -beheer zijn de artikelen uit dit assortiment snel leverbaar. Door problemen in de toeleveringsketen kan het soms voorkomen dat een artikel niet (op tijd) leverbaar is. Defensie streeft ernaar om het aantal situaties waarin artikelen benodigd voor het uitoefenen van de functie niet tijdig beschikbaar of op voorraad zijn te minimaliseren. In het geval dat het toch voorkomt dat een specifiek artikel niet op voorraad is, zijn er andere mogelijkheden om toch in deze behoefte te voorzien, zoals het verstrekken van een alternatief, het zo snel mogelijk naleveren van een artikel of het bieden van financiële middelen voor zelfstandige aanschaf. Deze centrale voorziening zorgt ervoor dat de verstrekking van uitrusting efficiënter, beter uitvoerbaar en beheersbaar verloopt.
In de context waarin de special operation forces (SOF) opereren gelden vaak unieke eisen en behoeften, in het bijzonder in het kader van de uitrusting van deze eenheden. Om snel te voorzien in deze specifieke behoefte, zijn de voor SOF-ingerichte processen kort-cyclisch en hoog-innovatief. De SOF-community speelt daarom een belangrijke rol in de innovatie en ontwikkeling van uitrusting voor de krijgsmacht. Een voorbeeld is het project Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) (Kamerstuk 34 000 A, nr. 98 van 4 juni 2015). In dit project zijn de door het Korps Commandotroepen (KCT) in Afghanistan geteste gevechtsjas, regenjas en operationeel vest als basis gebruikt. Een ander voorbeeld zijn de scherfvesten voor vrouwelijke militairen. De scherfvesten van de special forces bleken beter geschikt voor vrouwelijke militairen en worden nu defensiebreed geïntroduceerd.
Zijn speciale troepen niet zelf het best in staat om te weten welke uitrusting voor hen het beste is?
Defensie staat open voor verbeteringen en heeft begrip voor individuele voorkeuren van de gebruikers. Daarom neemt Defensie de ervaring van de individuele militair mee in de gestelde eisen bij de aanschaf van nieuwe uitrusting. Echter is bij particulier aangeschafte uitrusting niet met zekerheid vast te stellen of aan deze zorgvuldig gestelde eisen voor veiligheid, kwaliteit, draagcomfort en uniformiteit wordt voldaan.
Bent u van mening dat het in staat stellen van speciale eenheden of individuele commando’s om (een deel van) hun uitrusting zélf in te kopen niet alleen de veiligheid zou verbeteren en motivatieverhogend zou kunnen werken, maar ook de innovatie kan bevorderen omdat het speciale eenheden in staat stelt snel en op basis van hun eigen ervaring uit te vinden welke uitrusting voor hen het beste is? Zo nee, waarom niet?
De huidige SOF-processen zijn er op ingericht om de veiligheid en kwaliteit te waarborgen en innovatie te bevorderen. Door het continue testen en (door)ontwikkelen van de uitrusting in samenwerking met de eenheden en defensieonderdelen kan op basis van de individuele ervaring worden geïnnoveerd. Deze werkwijze heeft ook een motiverende werking.
Bent u bereid te onderzoeken of een deel van het uitrustingsbudget, indien dit wordt gewenst, rechtstreeks aan speciale eenheden of individuele leden van die eenheden kan worden gealloceerd, zodat eenheden of commando’s voortaan zélf (een deel van) hun uitrusting (snel) kunnen kopen (zoals in een aantal andere landen overigens al gebruikelijk is)? Zo nee, waarom niet?
Een individueel uitrustingsbudget is om bovengenoemde redenen niet wenselijk. Om de kwaliteit, het draagcomfort en de levertijd van de uitrusting te verbeteren lopen er verschillende projecten. Defensie heeft met de invoering van het eerder genoemde project VOSS de uitrusting van de militair verbeterd. Met de invoering van het Defensie Operationeel Kleding Systeem (DOKS) (Kamerstuk 27 830, nr. 429 van 8 april 2024) zet Defensie eveneens belangrijke stappen in de verbetering van de uitrusting van alle militairen. In dit project staan bescherming, individuele veiligheid en draagcomfort centraal. Uw Kamer wordt via het Defensie Projectenoverzicht (DPO) geïnformeerd over de voortgang van dit project.
Daarnaast zet Defensie stappen om meer maatwerk mogelijk te maken. Het keuzeconcept gevechtslaarzen is hier een voorbeeld van. Binnen dit concept krijgen militairen de ruimte om te kiezen uit een breed assortiment van gevechtslaarzen, passend bij hun gebruikersprofiel. Zo waarborgt Defensie zowel de veiligheid en kwaliteit van de uitrusting, en biedt tegelijkertijd keuzevrijheid aan haar mensen.
Het bericht dat stokoude, slecht verzekerde tankers met Russische olie meermaals per dag langs de Nederlandse kust varen |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Barry Madlener (minister ) (PVV), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Herkent u het beeld dat stokoude, slecht verzekerde olietankers van de Russische schaduwvloot afgelopen half jaar ruim 400 keer langs de Nederlandse kust zijn gepasseerd?1 2
Het Ministerie van IenW houdt het overzicht van het totale aantal passerende zeeschepen binnen de Exclusieve Economische Zone (EEZ) niet actief bij. Dit doen Kustwacht en de Marine wel. Zij houden real-time toezicht op schepen op de Noordzee. Dit geldt ook voor schaduwvlootschepen. Het is onwenselijk dat olietankers zonder verzekering door de Nederlandse EEZ varen. Op grond van internationale regelgeving van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zijn zeeschepen van vlaggenstaten die IMO-verdragen hebben geratificeerd, verplicht zich te verzekeren. Deze Protection and Indemnity (P&I)-verzekering biedt scheepsbeheerders dekking voor aansprakelijkheid bij schade, zoals schade aan het milieu als gevolg van olieverontreiniging. Binnen de EEZ geldt echter het recht van vrije doorvaart, waardoor er op zee geen mogelijkheden zijn om in te grijpen bij onverzekerde schepen van buitenlandse vlaggenstaten.
Wat is uw reactie op de stelling dat het niet de vraag is of, maar wanneer er een milieuramp zal plaatsvinden, aangezien het hier om veelal oude en slecht onderhouden schepen gaat?
Om naar zee te kunnen vertrekken moeten zeeschepen voldoen aan strenge milieu-, veiligheids- en bemanningseisen. Ook moeten zeeschepen met certificaten kunnen aantonen dat ze volgens internationale vereisten verzekerd zijn. Deze technische en operationele eisen worden door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) vastgesteld en gelden wereldwijd. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden bij mondiale controles door havenstaten (Port State Control). Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn. Hoewel de wetgeving in reguliere omstandigheden goed functioneert, vraagt omzeiling hiervan door de schaduwvloot om een ander instrumentarium om milieu- en veiligheidsrisico’s te voorkomen. In internationaal verband wordt hier actief naar gezocht. Zo heeft Nederland actief meegewerkt aan de totstandkoming van een IMO resolutie waarin vlaggenstaten en andere maritieme stakeholders worden opgeroepen om maatregelen te nemen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen. Daartoe pleit Nederland er in EU-verband, IMO-verband en binnen de overleggremia van Port State Controle regimes voor om extra informatie over risicovolle olietankers te delen en zodoende de inspectielast voor deze schepen mondiaal op te voeren. Daarnaast zorgen overzichten in IMO van schepen die met valse certificaten varen voor de nodige «naming and shaming». Hierbij wordt ook de desbetreffende vlaggenstaat vermeld wiens certificaten vals gebruikt worden. Ook S&P Global, de organisatie die de IMO-nummers aan schepen uitgeeft, houdt een database bij van schepen met valse certificaten die door IMO-lidstaten te raadplegen is. Op deze wijze worden vlaggenstaten gewezen op hun verantwoordelijkheden om verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van schaduwvloot schepen te ondervangen.
Ziet u het risico dat dergelijke schepen door Rusland ook gebruikt kunnen worden als wapen, zoals de Rus Vladimir Milov in het artikel claimt?
Zoals in het openbaar jaarverslag van de MIVD staat vermeld, brengt Rusland infrastructuur op de Noordzee heimelijk in kaart en onderneemt het activiteiten die duiden op spionage. Het valt niet uit te sluiten dat deze schaduwvloot ook voor heimelijke doeleinden gebruikt kan worden. Het kabinet vindt daarom dat er extra aandacht moet zijn voor veiligheid van de Noordzee infrastructuur en neemt hiervoor aanvullende maatregelen zoals opgenomen in het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur.3
Klopt het dat als er een milieuramp plaatsvindt waarbij het betrokken schip slecht verzekerd is en het onduidelijk is wie de eigenaar van het schip is, de kosten daarvan op het bord komen van het land in wiens wateren het ongeluk plaatsvindt?
Scheepvaart is een internationale aangelegenheid en voor ongevallen op zee bestaan verschillende internationale aansprakelijkheidsverdragen. Eén daarvan is het Fondsverdrag 1992 (Internationaal Verdrag betreffende de instelling van een Internationaal Fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie, 1992), op grond waarvan het IOPC Fonds is opgericht (International Oil Pollution Compensation Funds). Nederland is verdragspartij bij het Fondsverdrag 1992. Het IOPC Fonds keert uit wanneer de kosten van schade door een ongeval met olietankschepen de verzekering van de scheepseigenaar overstijgt of de eigenaar van het schip niet kan worden achterhaald. Degenen die schade hebben geleden kunnen aanspraak maken op een betaling door het IOPC Fonds. Dit betekent concreet dat bij het plaatsvinden van een milieuramp in eerste instantie meteen moet worden ingegrepen door het land zelf om de olie op te ruimen en verdere schade en vervuiling te voorkomen. Ook het Europees agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) kan hierin bijstand verlenen. Daarna bestaat de mogelijkheid om deze kosten door middel van schadeclaims te verhalen op het IOPC Fonds. De toename van slecht verzekerde olietankschepen baart de verdragspartijen van het IOPC Fonds, waaronder Nederland, zorgen. Daarom werkt de Algemene Vergadering van het IOPC Fonds aan een resolutie waarin, net zoals in de IMO resolutie benoemd onder vraag 2, alle verdragsstaten worden opgeroepen om risico’s omtrent de «schaduwvloot» te voorkomen en hun verdragsverplichtingen na te komen, om milieu- en veiligheidsrisico's van zeeschepen te ondervangen.
Is er een juridische mogelijkheid om olietankers van slechte staat die gevaarlijk zijn voor mens en milieu en die mogelijk niet of slecht verzekerd zijn te weren uit internationale wateren?
Internationale wateren vallen onder de «volle zee». In het VN Zeerechtverdrag4 is bepaald dat daar de vrijheid van de scheepvaart voorop staat. Geen enkele staat kan rechtsgeldig een deel van de volle zee aan zijn soevereiniteit onderwerpen. Verder heeft iedere staat het recht om schepen onder zijn eigen vlag op de volle zee te laten varen. Ook heeft alleen de vlaggenstaat het recht om strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen een kapitein indien er een aanvaring of ander voorval dat verband houdt met de navigatie van het schip, plaatsvindt.
Wel kan er ingegrepen worden zodra het schip een haven aandoet. Zonder internationale veiligheidscertificaten worden schepen aangehouden door de Port State Control. Schepen mogen na een aanhouding pas weer naar zee vertrekken wanneer het schip aan alle eisen voldoet en de bijbehorende certificaten op orde zijn.
Kunt u aangeven hoe effectief volgens u het laatste sanctiepakket is, waarbij 27 individuele schepen op de Europese sanctielijst zijn geplaatst?
Het instellen van sancties heeft verschillende doelen. Ze geven een signaal van afkeuring, maken het moeilijker om ongewenst gedrag door te zetten, stimuleren gedragsverandering, ontmoedigen anderen om hetzelfde gedrag te vertonen en bestendigen de normen van het internationaal recht. Mede op Nederlands initiatief zijn in het veertiende sanctiepakket de mogelijkheden vergroot om schepen toegang tot onze havens en dienstverlening te verbieden.
Het sanctioneren van individuele schepen uit de schaduwvloot is een effectieve maatregel gebleken. De schepen die op de Europese sanctielijst worden geplaatst zien een significante daling in opbrengsten uit de handel in olie. Daarnaast ervaren deze schepen moeilijkheden in het aangaan van samenwerkingen met dienstverleners, zoals ingenieurs.5 Het afschrikkende effect van de sancties zorgt ervoor dat de individuele schepen dagelijkse hinder ervaren.
Het is zaak dat deze lijst met schepen voortdurend geüpdatet wordt, zoals we dit ook met andere sanctielijsten doen. Nederland trekt hierin samen op met de EU-lidstaten, en G7-partners.
Is bij u de lijst bekend van de Kiev School of Economics Institute van alle tankers die zonder adequate verzekering Russische olie vervoeren? Zo ja, kunt u een inschatting geven hoe betrouwbaar deze lijst volgens u is?
Ja, het kabinet is bekend met deze lijst. In de aanpak van de schaduwvloot maakt het kabinet gebruik van onderzoeken van verscheidene experts en staat het ook in nauw contact met experts van Kyiv School of Economics, die belangrijk werk doen bij het in kaart brengen van de schaduwvloot. De onderzoeken van Kyiv School of Economics naar de schaduwvloot zijn naar inschatting van het kabinet professioneel en betrouwbaar en het kabinet maakt er dan ook gebruik van. Desalniettemin is het voor sanctionering van afzonderlijke schepen van belang om onderzoeken van externe experts aan te vullen met eigenstandig onderzoek.
Klopt het dat momenteel wordt gewerkt aan verdere uitbreiding van de lijst van gesanctioneerde schaduwvlootschepen? Zo ja, bent u bereid om te bevorderen dat alle schepen die op de lijst van de Kiev School of Economics Institute staan worden toegevoegd aan deze lijst?
Het kabinet pleit ervoor om de economische druk op Rusland verder op te blijven voeren met aanvullende sancties en aanpak van sanctie-omzeiling. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingsinzet om hier in detailniveau op in te gaan, maar de aanpak van de schaduwvloot door aanvullen van de lijst met schepen is prioriteit van het kabinet, waarbij het zeker gebruik maakt van onderzoeken van experts waaronder die van de Kyiv School of Economics. Wel is het van belang dat voor ieder schip een gedegen bewijspakket wordt samengesteld dat bestaat uit meerdere bronnen opdat sanctionering ook bij de rechter stand kan houden.
Deelt u de observatie dat een groot gedeelte van de olie die door deze schepen vervoerd wordt, geraffineerd wordt in Turkije, waarna het als verwerkte brandstof terug wordt verkocht aan (onder andere) Nederland? Herkent u zich in de observatie dat dit effectief neerkomt op witwassen?3
De EU en G7 hebben de rechtstreekse import van Russische ruwe aardolie en aardolieproducten naar de EU- en G7- lidstaten middels sancties verboden. Daarnaast hebben zij een prijsplafond-mechanisme ingesteld. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten kunnen niet meer naar EU- en G7-leden, maar nog wel naar de wereldoliemarkt worden geëxporteerd tegen een gereduceerde prijs (max $ 60/vat ruwe aardolie) met dienstverlening van bedrijven uit EU- en G7-lidstaten. Doel is om Russische inkomsten te raken, terwijl tekorten op de internationale oliemarkt worden voorkomen en een opwaartse druk op de olieprijs wordt gereduceerd. Russische ruwe aardolie en aardolieproducten verhandeld boven het prijsplafond zijn uitgesloten van Westerse dienstverlening. Dit is van invloed op de Russische inkomsten uit olie-export en daarmee de beschikbaarheid van middelen voor de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne zonder de wereldoliemarkt te verstoren.
In het zesde EU sanctiepakket is vastgesteld dat bijvoorbeeld dieselimport met Turkse oorsprong buiten de reikwijdte van de sancties valt. In de productie van deze diesel kan voor een deel gebruik zijn gemaakt van Russische ruwe aardolie. Invoer van aardolieproducten van Turkse oorsprong is op basis van de sanctiemaatregelen tegen Rusland dus niet verboden, ook al zou bij de productie van deze diesel ruwe aardaardolie afkomstig uit Rusland gebruikt worden. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het aardolieproduct hangt onder andere af van de bewerking die de gebruikte ruwe aardolie heeft ondergaan, alsook de relatieve hoeveelheden van ruwe aardolie van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Deelt u de zorg dat als u noch in staat bent de doorvaart van deze slechte tankers, noch de aankoop van witgewassen Russische brandstof een halt toe te roepen, de huidige sanctiemaatregelen ontoereikend zijn? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe in een 15e sanctieregime aan beide praktijken een einde kan worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt nauw samen met internationale partners in de aanpak van de Russische schaduwvloot en andere sancties die het Russische verdienvermogen op mondiale olie- en gasmarkten te ondermijnen. Nationaal wordt daarnaast nauw samengewerkt tussen handhavingsinstanties, waaronder de Douane en de Kustwacht die concrete actie ondernemen. Daarnaast spant het kabinet zich actief in om het onderwerp in IMO-verband op de agenda te houden.
Het ondermijnen van het Russische verdienvermogen en de aanpak van sanctieomzeiling blijft echter een kwestie van lange adem. Omdat Rusland voortdurend nieuwe omzeilingsmogelijkheden ontwikkelt is het van belang dat de sanctiecoalitie blijft innoveren met nieuwe sanctie-instrumenten. Nederland levert hier een zeer actieve bijdrage aan en zal dat ook richting het vijftiende pakket doen. De verdere aanpak van de schaduwvloot en het ondermijnen van Russisch verdienvermogen op mondiale energie- en grondstoffenmarkten zijn hierbij blijvende prioriteit van het kabinet, in uitvoering van de motie Koekkoek en Dassen over een pakket aan maatregelen teneinde de situatie omtrent de Russische schaduwvloot in Zeeland aan te pakken en de motie Klaver, Dassen & Paternotte over in Europees verband pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG.7 Het is echter niet in het belang van de onderhandelingen en de Nederlandse onderhandelingspositie om verder in detail te gaan over concrete voorstellen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat sancties beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Minister van Defensie: Nederlandse wetten ongeschikt voor ‘grijze zone’ tussen oorlog en vrede’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), David van Weel (minister ) , Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht d.d. 3 oktober 2024, getiteld «Minister van Defensie: Nederlandse wetten ongeschikt voor «grijze zone» tussen oorlog en vrede»?1
Ja.
Kunt u toelichten waaruit het huidige handelingsrepertoire van Defensie bestaat met betrekking tot de Russische schepen die vermoedelijk de Noordzee infrastructuur in kaart brengen om deze later mogelijk onklaar te kunnen maken? Wordt er nagedacht over de uitbreiding van het huidige handelingsrepertoire in de huidige «grijze zone» tussen oorlog en vrede? En zo ja, is de huidige capaciteit op de Noordzee toereikend ten aanzien van deze uitbreiding?
Het kabinet beschikt over verschillende manieren om op mogelijke dreigingen te reageren, waar het handelingsrepertoire van Defensie deel van uitmaakt. Het kabinet doet publiekelijk op voorhand geen uitspraken over hoe de Nederlandse overheid handelt bij specifieke voorvallen, om te voorkomen dat kwaadwillende partijen in hun handelen kunnen anticiperen op Nederlandse handelwijzen.
Defensie draagt op verschillende manieren bij aan de bescherming van de vitale infrastructuur op de Noordzee, binnen de kaders van wat Defensie in vredestijd mag. De MIVD voert onderzoeken uit naar heimelijke activiteiten van statelijke actoren die een mogelijk risico stellen voor de nationale veiligheid, zo ook op de Noordzee. Verder heeft Defensie sinds juli 2023 een permanente taak op de Noordzee. In het kader van deze taak doet Defensie aan beeldopbouw en houdt daarmee zicht op mogelijke dreigingen. Daartoe heeft Defensie diverse maatregelen in uitvoering om vroegtijdig heimelijke activiteiten te detecteren, identificeren en attribueren. Zo investeert Defensie in additionele waarnemingscapaciteit op zee en verwerft Defensie vaartuigen met kleine bemanning en onderwatercapaciteiten, die kunnen worden ingezet om dreigingen op zee op te sporen en nader te onderzoeken. Ook escorteert de marine wanneer nodig verdachte schepen en ontmoedigt daarmee de mogelijke ontplooiing van kwaadwillende activiteiten. Tot slot kan de krijgsmacht, in lijn met de derde hoofdtaak, militaire bijstand leveren aan bevoegd civiel gezag om onze infrastructuur veilig te houden.
Verder vraagt de bescherming van vitale infrastructuur van de Noordzee ook om preventieve maatregelen, zoals het verhogen van de weerbaarheid van dit type infrastructuur. Vanuit het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur worden onder andere extra maatregelen genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur op de Noordzee te verhogen. Daarom heeft het vorige kabinet besloten om te investeren in het interdepartementale Actieplan strategie ter bescherming Noordzee infrastructuur voor de jaren 2024 en 2025. Ook het huidige kabinet is voornemens om extra te investeren in de bescherming van de Noordzee infrastructuur. Door middel van het Actieplan wordt ook de detectie en duiding van dreigingen op de Noordzee verbeterd, wat leidt tot een snellere reactie als zich verdachte situaties voordoen. Op korte termijn worden belangrijke stappen gezet, waaronder het inkopen van satellietbeelden en de inhuur van patrouillecapaciteit. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar de meest kwetsbare infrastructuurpunten en het uitrollen van additionele sensoren op de Noordzee. Ook wordt er geïnvesteerd in de ontwikkeling van nieuwe technologieën, zoals bijvoorbeeld met de oprichting van het Seabed Security Experimentation Centre (SeaSEC). Tot slot wordt er gewerkt aan de realisatie van een Alliantie tussen publieke en private partijen om informatie-uitwisseling te versterken voor een verbeterde bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. Over dit Actieplan en de investeringen in de jaren 2024 en 2025 is uw Kamer afgelopen voorjaar per brief geïnformeerd. Eind dit jaar wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang hiervan.
Is reeds in kaart gebracht welke wegen, bruggen en sporen versterkt dienen te worden voor zware militaire transporten? Zo ja, is de Tweede Kamer daar, al dan niet vertrouwelijk, over te informeren? Wordt dit samen ontwikkeld door de betrokken bewindspersonen en zijn hier financiële middelen voor beschikbaar?
De Ministeries van IenW en Defensie werken intensief samen aan de verbetering en instandhouding van het wegen- en spoorwegennet in Nederland ten behoeve van militaire transporten.
In 2019 is in opdracht van IenW een uitgebreide analyse van het transportnetwerk van Nederland gemaakt, op basis van de destijds geldende militaire eisen voor militaire mobiliteit en gedefinieerde routes. De Kamer is over de uitkomsten hiervan geïnformeerd (Kamerstuk 21 501, nr. 33). In 2023 heeft de Europese Unie deze eisen en routes geëvalueerd en aangepast. Het transportnetwerk voor militaire mobiliteit wordt daarom opnieuw geëvalueerd door Defensie en IenW, in samenwerking met relevante partijen als Rijkswaterstaat (RWS) en ProRail. Aan de hand van deze evaluatie worden op dit moment knelpunten geïnventariseerd. Op basis van de inventarisatie zal bekeken worden welke knelpunten prioriteit hebben en in de meerjarenprogrammering van RWS kunnen worden opgenomen. Specifieke informatie over militaire transportroutes en corridors kan i.v.m. het vertrouwelijke karakter van deze informatie niet publiekelijk gedeeld worden. Wel heeft Defensie uw Kamer eerder geïnformeerd over het Nationaal Plan Militaire Mobiliteit (Kamerstuk 35 570 X, nr. 75). De implementatie van dit plan richt zich onder andere op de inrichting van drie multimodale corridors, met routes de geschikt moeten zijn voor grootschalige verplaatsingen van militair materieel vanuit de verbonden zeehavens naar het Europese achterland.
Bij de verbetering van en instandhouding van de transportinfrastructuur voor militaire mobiliteit, wordt ook bekeken welke financieringsmogelijkheden er zijn. Voor het treffen van infrastructurele maatregelen ten behoeve van zwaar militair transport zijn op dit moment geen specifieke (aparte) financiële middelen bij IenW en Defensie beschikbaar. De Europese Commissie beschikt over financieringsprogramma’s voor cofinanciering van zogenaamde dual use infrastructurele projecten, die zowel civiele als militaire mobiliteit verbeteren. Voorbeelden van eerdere projecten die met Europese cofinanciering zijn gerealiseerd zijn de uitbreiding van een spooraansluiting in de haven van Vlissingen en de aanpassing van een vijftal spooremplacementen voor treinen met een lengte van 740 meter. Momenteel wordt door het Directorate-General for Mobility and Transport (DG MOVE) gewerkt aan de voorbereiding van een nieuw co-financieringsfonds voor het aankomende meerjarig financieel kader. IenW en Defensie hebben in dit kader gezamenlijk voorstellen gedaan voor mogelijke projecten op de belangrijkste voor militaire mobiliteit gebruikte transportroutes.
Wat is uw visie op het advies van RAND dat een vorm van (actieve) dienstplicht de betrokkenheid van Nederlandse burgers, en daarmee de weerbaarheid van de samenleving, zou kunnen vergroten? Zou volgens u een vorm van dienstplicht naar Scandinavisch model met een gradueel verplichtend karakter bovendien een wenselijke toevoeging kunnen zijn aan het opschalen van het Dienjaar en het werven van meer reservisten in het licht van de personele uitdagingen bij Defensie?
In de Defensienota 2024: Sterk, slim en samen (Kamerstuk 36 295, nr. 1) heeft Defensie plannen gepresenteerd om de juiste en voldoende mensen te vinden, te binden, te behouden en het beste in hen naar boven te halen. Dat is nu de grootste uitdaging waar Defensie voor staat. Defensie werkt in hoog tempo toe naar een schaalbare krijgsmacht en voert een dienmodel in dat daarbij past. Deze schaalbare krijgsmacht krijgt vorm in een organisatie die is ingericht op taakuitvoering door vaste en mobilisabele organisatiedelen. Hierin werken militairen in actieve dienst, burgerpersoneel, reservisten en dienjaarmilitairen in wisselende samenstellingen. Zoals aangekondigd door mijn ambtsvoorganger in de brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 36 124, nr. 45), verkent Defensie de mogelijkheden voor een dienmodel dat ook voorziet in maatregelen met een (gradueel) meer verplichtend karakter tussen vredestijd en oorlogstijd. Want er zijn effectievere manieren om op te schalen en de personele gereedheid te verhogen dan een generieke opkomstplicht. Als eerste stap zal een vrijwillige enquête worden ingevoerd. Deze enquête wordt een instrument dat beoogt het dienmodel en daarmee de schaalbare krijgsmacht als geheel te ondersteunen. De enquête richt zich op een bredere doelgroep van jongeren, in de leeftijd van 18–27 jaar. Ook breidt Defensie het aantal reservisten uit en gaat Defensie voortaan minder vrijblijvend om met reservisten, door ze in te bedden in de organisatie. Het aantal dienjaarmilitairen wordt uitgebreid om structureel te beschikken over meer militairen. Defensie richt zich daarnaast nadrukkelijk op specifieke doelgroepen; zo wordt meer aandacht besteed aan het werven van vrouwen – en andere groepen die nu onbedoeld onvoldoende worden bereikt.
Wat is uw reactie op de suggestie van RAND dat «Den Haag lessen kan trekken van Estland, dat één vast aanspreekpunt heeft aangesteld voor bedrijven in het geval van cyberdreigingen»?
In de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS 2022–2028) zijn de ambities en acties voor een digitaal weerbare samenleving opgenomen. Met de NLCS worden door het kabinet verschillende acties ondernomen om ongewenste versnippering binnen het cybersecuritystelsel tegen te gaan. Zo worden het NCSC, Digital Trust Centre (DTC) en het Computer Security Incident Response Team voor digitale diensten (CSIRT-DSP) vanaf 2026 tot één centraal expertisecentrum en informatieknooppunt samengevoegd. Deze nationale cybersecurity organisatie zal organisaties in Nederland, groot of klein, publiek of privaat, vitaal- of niet-vitaal, onder meer van relevante informatie en kennis over dreigingen en incidenten voorzien en waar mogelijk ook verdere hulp bieden bij incidenten.
Daarnaast is er echter ook behoefte aan decentrale cybersecurity expertise. Om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat organisaties goed weten om te gaan met dreigingen is het van belang dat daar goede informatie over beschikbaar is. Met de doorontwikkeling van het Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) naar het Cyberweerbaarheidsnetwerk (CWN) zorgt het kabinet ervoor dat algemene informatie over digitale veiligheid en specifieke dreigings- en risico-informatie zo veel als mogelijk breed zal worden gedeeld, met als doel de weerbaarheid en slagkracht van hun achterbannen van schakelorganisaties te verhogen. Op deze manier combineren we sectorspecifieke kennis met cybersecurity expertise. In de visie op het CWN is de behoefte geadresseerd dat er meer regie nodig is op het netwerk als geheel en op de uitvoering daarvan. Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) treedt op als uitvoeringscoördinator binnen het netwerk. Het CWN staat onder beleidsmatige verantwoordelijkheid van de NCTV.
Waar ziet het kabinet nog de grootste kansen voor Nederland wat betreft het bevorderen van de nationale digitale weerbaarheid in tijden van oorlogsdreiging?
Cyberactiviteiten lenen zich bij uitstek voor hybride conflictvoering onder de grens van gewapend conflict. Nederland bevindt zich reeds in de grijze zone tussen vrede en conflict, waar we toenemende hybride aanvallen zien, zoals in het cyberdomein.
In de NLCS zijn de ambities en acties voor een digitaal weerbare samenleving opgenomen2. Met deze maatschappij brede aanpak zet het kabinet in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland door o.a. het intensiveren van de samenwerking op het gebied van informatiedeling en analyse van cyberdreigingen en -incidenten tussen publieke- en private organisaties in het kader van het programma Cyclotron van het Cyberweerbaarheidsnetwerk. Daarnaast wordt er ook gewerkt aan de randvoorwaarden zoals voldoende gekwalificeerd personeel en bewustzijn bij burgers. Uw Kamer wordt spoedig geïnformeerd over de voortgang van deze strategie. Daarnaast ontvangt uw Kamer voor het einde van het jaar een Kamerbrief over de maatschappijbrede aanpak voor de weerbaarheid tegen militaire en hybride dreigingen. De NLCS draagt voor het digitale domein in grote mate bij aan de weerbaarheid tegen dit type dreigingen.
Verdergaande samenwerking tussen overheidsorganisaties om te komen tot een zo actueel mogelijk situationeel beeld is van groot belang, voor het nemen van preventieve maatregelen en het organiseren van adequate incident respons tot aan het actief verstoren, opsporen en vervolgen. Dit geldt te meer in tijden van toegenomen oorlogsdreiging. Ten behoeve van het verhogen van de digitale weerbaarheid van publieke en private organisaties in Nederland is daarnaast de totstandbrenging van wetgeving, zoals de Cyberbeveiligingswet, een belangrijke stap om de digitale weerbaarheid van Nederland te verhogen.3 Daarnaast zet de overheid in op intensieve publiek-private informatie uitwisseling die aansluit bij de behoefte van de doelgroepen, dit doet het kabinet onder meer door de bovengenoemde doorontwikkeling van het Cyberweerbaarheidsnetwerk en het programma Cyclotron.
Het kabinet ziet kansen in het vergroten van de slagkracht van de cybercapaciteiten van Defensie in dit grijze gebied. Met de nieuwe Defensie Cyberstrategie (publicatie voorzien in Q1 2025) die past binnen de kapstok van de NLCSgeeft Defensie richting aan hoe haar cybercapaciteiten doeltreffender in te zetten. We blijven investeren in de cybercapaciteiten van de MIVD en de krijgsmacht. Met de «Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensieve cyberprogramma» kunnen de diensten hun capaciteiten sneller en beter benutten.
Daarnaast is het van belang dat de hele krijgsmacht in het hier en nu effectief en op basis van passende juridische kaders kan oefenen en optreden. Hierbij horen bevoegdheden afhankelijk van de taakstelling en de gereedstellingsstatus van de krijgsmacht. Defensie werkt hiertoe aan passende wet- en regelgeving. Aspecten voor effectief optreden in het cyberdomein in het grijze gebied worden hierin meegenomen.
Erkent u dat het Nederlandse cybersecuritystelsel bovengemiddeld complex en gesegmenteerd is ten opzichte van andere EU-landen als Duitsland, Frankrijk en België, waar met respectievelijk BSI, ANSSI en CCB één aangewezen cyberautoriteit bestaat verantwoordelijk voor beleid en uitvoering? Hoe kijkt het kabinet aan tegen de benadering van andere EU-landen? Welke lessen kan Nederland daaruit trekken?
In het antwoord op vraag 5 is reeds benoemd dat er met de NLCS verschillende acties worden ondernomen om ongewenste versnippering binnen het cybersecuritystelsel tegen te gaan.
De voorbeelden die genoemd worden, Duitsland, Frankrijk en België hebben een andere constitutionele basis. De centrale belegging van bijvoorbeeld de Franse Cybersecurity Autoriteit (ANSSI) is mogelijk in Frankrijk dankzij de executieve macht die bij de Franse President ligt. In Nederland heeft elk ministerie een eigen verantwoordelijkheid en is er veelal gekozen voor een scheiding tussen de taken van uitvoering en beleid.
Het bericht 'Aan Oekraïne geleverde NAVO-wapens in beslag genomen die in criminele circuit waren beland' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Aan Oekraïne geleverde NAVO-wapens in beslag genomen die in criminele circuit waren beland» uit de Volkskrant van 6 september jongstleden?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u ingaan op de conclusie in het artikel dat er op nationaal, NAVO of EU-niveau «geen plan [is] om de verspreiding van wapens na de oorlog in Oekraïne te beteugelen»?
Oekraïne en zijn internationale partners waaronder ook Nederland zijn zich bewust van het risico op mogelijke omleiding van wapens naar het illegale circuit. Het kabinet heeft dit risico ook meermaals besproken met de Tweede Kamer. Het risico weegt echter niet op tegen het grote belang Oekraïne militair te blijven steunen in zijn strijd tegen Rusland. Die strijd raakt immers ook de Europese en Nederlandse veiligheid.
De Oekraïense autoriteiten tonen zich zeer bewust van de risico’s van omleiding en nemen mitigerende maatregelen om dit actief te voorkomen, te monitoren, en tegen te gaan. Ook staat de dreiging van de verspreiding van wapens vanuit Oekraïne naar andere landen al geruime tijd hoog op de internationale agenda van de Europese Unie. Daarom is vanaf het begin van het conflict een «EU-list of actions» met 11 actiepunten opgesteld, waaraan de EU-lidstaten en Oekraïense autoriteiten aandacht moeten schenken en invulling dienen te geven. Deze acties richten zich onder meer op een strikte controle van legaal wapenbezit (via nationale wetgeving), registratie, import en export van wapens, en de bestrijding van illegale wapenhandel, onder meer door de verscherping van goederencontroles aan de buitengrenzen van de EU en de oprichting van de nationale Firearms Focal Points (NFFP). Oekraïne wordt hierbij ondersteund door EU-organisaties zoals EMPACT, Europol en Frontex, en internationale organisaties zoals de VN, Interpol, SEESAC en de OVSE.
Het naleven van deze actielijst en de daarbij geboden ondersteuning door partners is essentieel om zoveel mogelijk te voorkomen dat wapens tijdens en na de oorlog in illegale handen terechtkomen. Ook binnen Nederland is deze dreiging tijdig onderkend. In lijn met het uitgangspunt dat voorkomen beter is dan genezen, ondersteunt Nederland actief de uitvoering van de acties uit de «EU-list of actions». Daarnaast is een interdepartementaal overleg ingericht waar onder andere het Ministerie van Defensie, Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid en de Nationale Politie vertegenwoordigd zijn, en informatiedeling centraal staat. Dit stelt ons in staat vroegtijdig in te grijpen waar nodig, om de verspreiding van illegale wapens te voorkomen. Ook is in de bilaterale veiligheidsovereenkomst tussen Nederland en Oekraïne vastgelegd dat Nederland en Oekraïne zullen samenwerken om wegsluizen en illegale omloop van aan Oekraïne verstrekt militair materieel te voorkomen.
Bent u voornemens extra maatregelen te nemen in nationaal, NAVO en/of EU verband? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u voor ogen?
De «EU-list of actions», zoals hierboven beschreven, is een dynamisch en flexibel instrument. Dit betekent dat de lijst continu geëvalueerd en bijgewerkt wordt om relevant te blijven en effectief in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en behoeften. Wanneer er in de toekomst nieuwe uitdagingen of prioriteiten binnen de EU opkomen, kan besloten worden om extra acties aan de lijst toe te voegen.
Welke maatregelen zijn al genomen om te voorkomen dat wapens uit het Oekraïense conflict terechtkomen in het Nederlandse criminele circuit?
Allereerst is Oekraïne zeer bewust van mogelijke risico’s op omleiding van wapens naar het illegale circuit, en werkt daarom intensief samen met bilaterale partners, de EU en andere internationale organisaties om omleiding actief tegen te gaan.
Daarnaast speelt Nederland een actieve rol in de internationale samenwerking op het gebied van illegale wapenhandel, met speciale aandacht voor de wapens die vanuit Oekraïne richting Nederland kunnen komen. In nauwe samenwerking met de Europese Unie, Europol en Interpol deelt Nederland informatie over wapenstromen, onder andere afkomstig uit Oekraïne. Door deel te nemen aan diverse operaties, zoals het trainen en opleiden van grenspersoneel aan de EU-buitengrenzen in de landen van het Oostelijk Partnerschap (EaP), draagt Nederland bij aan het vroegtijdig opsporen van wapensmokkel, de inbeslagname van illegale wapens en de aanhouding van verdachten.
Het recent opgerichte Oekraïense en Nederlandse nationale Firearms Focal Point (NFFP) fungeert daarbij als een centraal knooppunt voor informatie en analyse op het gebied van vuurwapens. Dit knooppunt vergemakkelijkt zowel de nationale als internationale uitwisseling van informatie, waardoor sneller en doelgerichter kan worden ingegrepen wanneer wapens vanuit Oekraïne in Europa worden aangetroffen. Hierdoor wordt de opsporing van illegale wapens effectiever en kan tijdig worden gehandeld om verdere verspreiding te voorkomen.
Welke waarborgen en controles zijn op voorhand ingesteld om ervoor te zorgen dat door NAVO-landen aan Oekraïne geleverde wapens niet ter plaatse in handen van criminelen vallen? Acht u deze waarborgen voldoende robuust?
Nederland onderwerpt leveringen van militaire goederen aan Oekraïne aan een wapenexporttoets. In deze toets wordt het risico op omleiding naar het illegale circuit al sinds de start van de Nederlandse leveringen in februari 2022 meegewogen. In de beoordeling wordt eveneens gekeken naar het Oekraïense recht zichzelf te verdedigen tegen de Russische agressie, de mitigerende maatregelen die Oekraïne neemt en de toegevoegde waarde van de militaire goederen op het slagveld.
Het risico op omleiding staat niet in verhouding tot de urgente behoeftes van Oekraïne en het Nederlandse belang Oekraïne met militaire goederen te blijven steunen. De voortdurende Russische agressie heeft ook ingrijpende gevolgen voor de Europese en Nederlandse veiligheid. Tegelijkertijd moeten risico’s tot omleiding zoveel mogelijk worden gemitigeerd.
Zoals genoemd, lopen er verschillende initiatieven van o.a. vanuit de Europese Commissie, Europol, de OVSE en de VS, waarbij met Oekraïne wordt samengewerkt in het actief voorkomen, monitoren en tegengaan van omleiding van wapens naar het illegale circuit. Nederland is betrokken bij meerdere van deze initiatieven.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ongeregistreerde, buitgemaakte Russische wapens, de zogenoemde «trophy weapons», niet onder de radar blijven?
Dit is inderdaad een zorg die Oekraïne en internationale partners, waaronder ook Nederland, delen. Veel van deze wapens blijven, door de aard van de voortdurende agressie tegen Oekraïne, buiten het zicht. In verschillende internationale gremia, waar ook Oekraïne deel van uitmaakt, heeft Nederland zijn bezorgdheid hierover uitgesproken. Daarbij is zowel de internationale gemeenschap als Oekraïne opgeroepen om hier aandacht voor te blijven hebben. Sinds begin 2022 zijn er in Oekraïne organisaties actief die zich richten op het documenteren, registreren en traceren van Russische en Iraanse wapensystemen die in het conflict worden ingezet. Daarnaast heeft de Oekraïense regering burgers en militairen de opdracht gegeven om deze wapens te melden en te registreren bij de bevoegde autoriteiten.
Uit het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC-) onderzoek «Smokkel van handvuurwapens vanuit voormalige Oostbloklanden naar Nederland' blijkt dat «machinepistolen en verborgen vuurwapens die in Nederland in het illegale circuit worden gebruikt voor vrijwel honderd procent uit voormalige Oostbloklanden afkomstig zijn»;2 welke lessen zijn er getrokken uit de situatie van rond de millenniumwisseling?
Na de reeks aan conflicten in de voormalige Oostbloklanden, die plaatsvonden tussen 1991 en 2001, werd Europa geconfronteerd met een onverwachte stroom van wapens, handgranaten en explosieven die daar ongeregistreerd aanwezig waren en naar het Westen werden gesmokkeld. Een belangrijke les hieruit is het belang van vroegtijdig ingrijpen, zoals nu ook in Oekraïne wordt toegepast. Specifiek in Nederland zijn na 2000 diverse maatregelen genomen om de handel in illegale wapens terug te dringen. Dit gebeurde door het aanscherpen van wetgeving, intensievere (internationale) samenwerking, gerichte opsporingsacties en preventieve maatregelen, zoals wapeninleveracties. Daarnaast is er geïnvesteerd in geavanceerde technologieën voor politie en douane, waaronder digitale tools om criminele netwerken te identificeren en scantechnologieën bij grenzen en havens.
Nederland werkt actief samen met Oekraïne, Europese landen en andere internationale partners (zoals EMPACT en SEESAC) in de strijd tegen wapenhandel, met een blijvende focus op wapens afkomstig uit vroegere conflictgebieden, zoals de Oostbloklanden en de Balkan. De combinatie van betere informatiepositie van inlichtingendiensten, grensoverschrijdende acties en publieke bewustwording heeft de aanpak van illegale wapens in Nederland aanzienlijk verbeterd.
Het blijkt dat wapens afkomstig uit voormalig Joegoslavië, Slowakije, Bosnië en Servië nog altijd een gestage stroom vormen richting Nederland;3 welke specifieke afspraken zijn er gemaakt met deze landen om deze stroom te verminderen?
Het in 2002 door de Verenigde Naties opgerichte SEESAC (South Eastern and Eastern Europe Clearinghouse for the Control of Small Arms and Light Weapons)4 werkt aan het bevorderen van samenwerking, beleidsontwikkeling, wapenvernietiging en het versterken van de capaciteit van nationale en regionale instanties in Zuidoost- en Oost-Europa. Het specifieke doel hiervan is de bestrijding van illegale wapenhandel in deze regio.
SEESAC is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Western Balkans Small Arms and Light Weapons Roadmap, een lijst van acties die is opgesteld om onder meer te voorkomen dat wapens uit deze regio illegaal worden verhandeld. Zo wordt ingezet op het volledig uitvoeren én monitoren van hun nationale wet- en regelgeving, het verbeteren van processen en capaciteiten van rechtshandhavingsinstanties, en samenwerking op bilateraal, regionaal en internationaal niveau. Nederland levert een substantiële financiële bijdrage, te weten 1,5 miljoen euro in zowel 2019 als in 2023, aan het MPTF (Multi partner Trust Fund) van de UNDP en UNODC ter implementatie van de Roadmap en ondersteunt zo de internationale inspanningen om illegale wapenstromen vanuit Zuidoost-Europa tegen te gaan.
Slowakije wordt binnen de Europese Unie momenteel niet langer als bronland voor illegale wapens beschouwd, na wetswijzigingen in 2015 en 2021 in dat land die de legale verkoop van zogenaamde akoestische wapens (alarmwapens) en Flobert-wapens aanzienlijk hebben beperkt.
Het rapport 'Onderzoek naar een sociaal veilige werkomgeving bij Defensie' |
|
Annemarie Heite (NSC) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Herinnert u zich het rapport «Onderzoek naar een sociaal veilige werkomgeving bij Defensie»? (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13)
Ja.
Kunt u aangeven wat er met elk van de aanbevelingen is gebeurd?
Uw Kamer is op verschillende momenten over (de implementatie van) de aanbevelingen geïnformeerd (Kamerstukken 35 000 X, nr. 75; 35 925 X, nr. 71 en nr. 88; 36 410 X, nr. 82). Daarom beperk ik mij in dit antwoord tot de hoofdlijnen, waarbij ik voor de volledigheid eerst de vijf aanbevelingen van de commissie Giebels weergeef.
Ter uitvoering van de eerste en derde aanbeveling biedt Defensie verschillende trainingen aan op het gebied van leiderschap, sociale veiligheid en integriteit aan leidinggevenden, medewerkers en organieke teams. Daarnaast zijn voor leidinggevenden trainingen over onder meer gesprekstechnieken beschikbaar. Deze trainingen dragen bij aan het bevorderen van een open aanspreekcultuur en mensgerichte aanpak. Verder loopt sinds 2019 bij alle defensieonderdelen een actieonderzoek, waarbij medewerkers zelf, onder professionele begeleiding, de gelegenheid krijgen het initiatief te nemen om voor hun onderdeel passende interventies op het gebied van sociale veiligheid te bedenken, te implementeren en te evalueren.
Op basis van de tweede aanbeveling is het meldproces vereenvoudigd en vertrouwelijker gemaakt. Voor medewerkers is het mogelijk om buiten het bevoegd gezag om een melding te doen. Meldingen en klachten worden sinds een aantal jaar in een apart systeem geregistreerd, waar alleen specifieke medewerkers toegang tot hebben.
Ten aanzien van aanbeveling vier is het beleid rondom functieroulatie aangepast. Bij nieuwe plaatsingen van militairen geldt als uitgangspunt een minimale plaatsingsduur van drie jaar en een maximum van zeven jaar. Dit is ook overeengekomen in de CAO 2021–2023.
Naar aanleiding van de vijfde aanbeveling stelde Defensie in april 2019 de Commissie Langlopende Zaken in. Deze commissie heeft geadviseerd over langlopende, vastgelopen zaken over sociale onveiligheid of vermoedens van misstanden tussen Defensie en (ex-)medewerkers. De commissie werd volgend op ontvangst van haar eindrapport op 21 oktober 2020 ontbonden. Er is blijvende aandacht voor langlopende en complexe zaken door de oprichting van het Cluster Individuele Casuïstiek.
Kunt u aangeven of het interne meldsysteem op orde is gebracht en volledig is?
Ik ben van mening dat ons meldsysteem in de basis op orde is. Tegelijkertijd zijn altijd verbeteringen mogelijk.
Sinds het uitkomen van het rapport van de commissie-Giebels heeft Defensie het interne meldsysteem verbeterd. Wel blijft Defensie doorlopend kritisch kijken naar de inrichting en uitvoering van het meldproces en voert zij frequent tussentijdse evaluaties uit naar delen van het meldsysteem. Mijn ambtsvoorganger heeft op 10 april van dit jaar de Kamer proactief geïnformeerd over waar nog winst te behalen is (Kamerstuk 36 410 X, nr. 82). Dit betreft het consequent toepassen van de menselijke maat gedurende het gehele proces, de-escalerend optreden en het ondersteunen van melders en leidinggevenden. Verder bereidt Defensie momenteel – in lijn met de toekomstige verplichting hiertoe uit de Wet bescherming klokkenluiders – de inrichting voor van het anoniem melden van vermoedens van misstanden.
Hoeveel mensen hebben in de afgelopen vijf jaar een klokkenluidersmelding gedaan? Kunt u dat per jaar uitsplitsen?
Een klokkenluider is een melder van een vermoeden van een misstand. Een misstand is een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen. In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Wanneer de secretaris-generaal vaststelt dat er sprake is van een vermoeden van een misstand en een onderzoek hiernaar instelt, wordt de melder van dit vermoeden aangemerkt als klokkenluider.
In praktijk gaat een melding vaker om een (vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin dan om een (vermoeden van een) misstand. Bijvoorbeeld over ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Hieronder vindt u de cijfers die zien op meldingen die vallen binnen de definitie van een vermoeden van een misstand. De meldingen van vermoedens van een integriteitsschending zijn te vinden in het Jaarverslag Integriteit Defensie (Kamerstuk 36 410 X, nr. 85).
In totaal heeft Defensie in de periode 2019–2023 zes meldingen van een vermoeden van een misstand ontvangen:
Op het moment van versturen van deze Kamerbrief zijn er in het jaar 2024 nog geen meldingen van vermoedens van misstanden bij Defensie bekend.
Hoeveel van die meldingen zijn per jaar onderzocht?
Bij één van bovengenoemde meldingen is na een eerste analyse vastgesteld dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand, dan wel een vermoeden van een integriteitsschending. De overige vijf meldingen zijn wel als een vermoeden van een misstand beoordeeld en daarom onderzocht, conform de hiervoor geldende procedure.
Hoeveel mensen zijn in elk van die jaren erkend als klokkenluider? Kunt u, met inachtneming van de privacy, zoveel mogelijk informatie over de erkende zaken geven?
De melders van de vijf (als vermoeden van een misstand erkende) meldingen zijn door de secretaris-generaal aangemerkt als klokkenluider.
Defensie behandelt klokkenluidersmeldingen vertrouwelijk en conform de Wet bescherming Klokkenluiders. In het belang van de privacy van de individuele medewerkers doe ik geen uitspraken over de inhoud van de erkende gevallen. Vanwege de geringe aantallen zou informatieverstrekking namelijk tot herleidbaarheid naar de melder kunnen leiden.
Hoeveel werknemers zitten op dit moment langer dan twee jaar ziek thuis? Hoeveel van hen zijn erkend als klokkenluider?
Begin oktober 2024 zaten circa 146 medewerkers van Defensie langer dan twee jaar ziek thuis. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is sprake van een zeer beperkt aantal klokkenluiders. Informatie over hoeveel melders van vermoedens van misstanden ziek thuis zijn, dan wel op non-actief staan, is daarmee mogelijk herleidbaar naar individuen. In het belang van de privacy van melders doe ik daarom geen uitspraken over het gevraagde aantal.
Hoeveel mensen die erkend zijn als klokkenluider zijn op non-actief gesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er gesloten zijn met Defensiepersoneel (burger en militair) waarin een geheimhoudingsclausule is opgenomen?
De bevoegdheid tot het sluiten van vaststellingsovereenkomsten is op verschillende commandantenniveaus in de organisatie belegd. Defensie houdt hier geen centrale registratie van bij. Daarom kan ik niet aangeven hoeveel van dit soort overeenkomsten zijn gesloten.
Defensie neemt in vaststellingsovereenkomsten met klokkenluiders geen geheimhoudingsverklaringen op over de tussen partijen gemaakte afspraken. Dit is in lijn met het verbod hierop in de Wet bescherming klokkenluiders.
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er gesloten met Defensiepersoneel (burger en militair) na een periode van meer dan zes maanden ziekte, waarin een geheimhoudingsclausule is opgenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel van de melders hebben uiteindelijk een schikking met een zwijgbeding getroffen? Kunt u dat per jaar uitsplitsen?
Met één van de melders van de eerdergenoemde vijf meldingen is een vaststellingsovereenkomst gesloten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 neemt Defensie in dergelijke vaststellingsovereenkomsten geen geheimhoudingsverklaringen op, in lijn met de Wet bescherming klokkenluiders.
Zijn er schikkingen met een zwijgbeding getroffen met melders na ingang van de nieuwe Wet bescherming klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 11.
Is anoniem melden mogelijk bij Defensie? Zo ja, hoe werkt dat?
Vermoedens van integriteitsschendingen kunnen anoniem gemeld worden bij het Meldpunt Integriteit Defensie, een extern bemenst meldpunt, momenteel vanuit Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP). Een melding vervolgens volledig anoniem bespreken is in de praktijk lastig. Informatie moet namelijk gedeeld worden en deze is mogelijk herleidbaar naar de melder. Wel kan een (coördinator) vertrouwenspersoon als tussenpersoon optreden, zodat de melding zo vertrouwelijk mogelijk wordt besproken en de melder zelf hier niet direct betrokken hoeft te zijn.
Voor vermoedens van misstanden geldt nu nog het uitgangspunt dat vertrouwelijk kan worden gemeld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, bereidt Defensie momenteel de inrichting voor van het anoniem melden van vermoedens van misstanden.
Hoe omschrijft u de meldcultuur voor klokkenluiders bij Defensie?
Ik zie sociale veiligheid als een randvoorwaarde voor het voortzettingsvermogen van onze organisatie, te meer nu we vol inzetten op groei en ontwikkeling. Defensie werkt dan ook doorlopend aan een cultuur waarin de norm is dat wij elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, fouten bespreekbaar maken en van en met elkaar leren. Een positieve meldcultuur, waarin medewerkers zich vrij voelen om te melden, is hier onderdeel van. Daarvoor is het noodzakelijk dat medewerkers vertrouwen hebben in de professionaliteit van de organisatie bij de behandeling van hun melding. Uit onderzoek blijkt dat dit vertrouwen bij veel medewerkers aanwezig is. Ik weet ook dat er melders zijn die geen positieve ervaringen aan het doen van een melding hebben overgehouden. Dat is een vervelende en onwenselijke situatie. Niet alleen voor de melders in kwestie, maar ook voor andere bij de melding betrokken personen. Daarom blijf ik werken aan verbeteringen, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 3.
Melders van vermoedens van misstanden melden over het algemeen over complexe situaties die (aanvullend) onderzoek vereisen. Hierdoor zijn de behandeltrajecten vaak langer. Dit is belastend voor zowel de melder als de andere betrokkenen. Ik wil deze melders zo goed mogelijk ondersteunen en beschermen. Daarom staan in de regel onze meest ervaren vertrouwenspersonen hen bij en voeren onze meest ervaren onderzoekers de vereiste onderzoeken uit of coördineren deze. Omdat elke melding uniek is, wordt maatwerk toegepast.
In de gevallen dat melders van (mogelijke) misstanden desondanks van mening zijn dat zij niet juist zijn behandeld door Defensie, kunnen zij dit intern kenbaar maken bij of het Huis voor Klokkenluiders.
Kunt u deze vragen ten minste drie dagen voor het wetgevingsoverleg Personeel/Materieel d.d. 21 oktober 2024 beantwoorden?
Ja.
Gaten in de beveiliging van defensiecomplexen |
|
Bart van Kent , Hanneke van der Werf (D66) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat er (nog steeds) grote gaten zitten in de beveiliging van defensielocaties en dat insluiping op kazernes daardoor kinderspel is?1
Zodra het probleem met de tourniquets bij ons bekend werd, heeft Defensie meteen een noodmaatregel genomen, waardoor het insluipen nog voor de uitzending onmogelijk is gemaakt. Ook is direct aan de leverancier van de tourniquets opdracht gegeven een duurzame oplossing te ontwikkelen zodat insluipen op deze manier niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat het levensgevaarlijk is dat toegangspoorten van diverse defensiekazernes eenvoudig te omzeilen zijn gezien de daar aanwezige wapens, explosieven en data?
Nee, deze mening deel ik niet. Het betreden van een defensieterrein door onbevoegden is verboden en strafbaar. Echter, ook na het passeren van de toegangspoort is er geen directe toegang tot wapens, explosieven en data. De beveiliging van defensieterreinen is ingedeeld in vier categorieën. Binnen deze categorieën zijn de zogenaamde te beschermen belangen (TBB) gedefinieerd. Hoe zwaarder het TBB weegt, hoe robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregel per TBB-categorie is. Op basis van risicomanagement wordt per categorie beoordeeld wat proportionele maatregelen zijn.
Enkele voorbeelden per TBB zijn:
TBB-1: jachtvliegtuigen, cryptosleutels en STG-Zeer geheim gerubriceerde informatie;
TBB-2: helikopters, marineschepen, voertuigen en wapens;
TBB-3: niet-operationele gevechtsvoertuigen, pepperspray en medische voorraad;
TBB-4: defensieterreinen.
Op de delen van defensieterreinen die onder het beveiligingsregime van TBB 4 vallen en waar geen hogere TBB’en aanwezig zijn, zijn de reguliere beveiligingsmaatregelen van toepassing. De door u genoemde wapens, explosieven en informatiesystemen waarmee hoog gerubriceerde informatie wordt verwerkt, vallen binnen de zwaarst beveiligde categorieën, TBB-2 en TBB-1, met bijbehorende beveiligingsmaatregelen. De inhoud van deze maatregelen kan ik niet delen in het openbaar omdat dit hoog gerubriceerde informatie betreft.
Op hoeveel en bij welke defensielocaties zijn nog tourniquetpoorten in gebruik die insluiping mogelijk maken?
Zie antwoord onder vraag 4.
Kunt u toezeggen dat voor het eind van dit jaar alle tourniquetpoorten die insluiping mogelijk maken zijn vervangen? Kunt u daarnaast toezeggen dat op alle defensielocaties de ruimte naast de tourniquetpoortjes die insluiping mogelijk maakt per direct worden gedicht?
Insluipen via het tourniquet is niet meer mogelijk. Er zijn direct noodmaatregelen genomen op alle betreffende tourniquetpoorten op alle Defensieterreinen, waarbij de laatste aanpassing op zaterdag 14 september jl. gereed was, voor de uitzending op die zondag (zie eveneens antwoord bij vraag 1). De leverancier zorgt voor een duurzame aanpassing van de bestaande tourniquets die insluiping permanent onmogelijk maakt. De leverancier is reeds begonnen om de aanpassing te realiseren. Alle betreffende tourniquets zijn voor het eind van het jaar structureel aangepast. De aanpassingen zijn voldoende en complete vervanging van de betreffende tourniquets is niet nodig.
Wat is er sinds de herhaaldelijke infiltraties van undercoverjournalisten ondernomen om het veiligheidsbewustzijn bij defensiepersoneel te verhogen?
Er wordt continu gewerkt aan het beveiligingsbewustzijn van defensiemedewerkers. Dat gebeurt onder andere met behulp van campagnes gericht op verhoging van het beveiligingsbewustzijn, voorlichtings- en themadagen en het uitvoeren van testen. Hierbij wordt onder andere ingezet op het versterken van de aanspreekcultuur en het vergroten van kennis over specifiek objectbeveiliging. Ook is het zichtbaar dragen van een defensiepas verplicht.
Welke risico’s loopt defensiepersoneel, werkzaam op de diverse defensielocaties, als gevolg van de gaten in de beveiliging van defensiecomplexen?
Veiligheid van ons personeel heeft onze hoogste prioriteit. Daarom zijn direct maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 1). Het risico dat defensiepersoneel als gevolg van de gaten in de tourniquets loopt, is laag, maar elk beveiligingsrisico is onwenselijk.
Kunt u aangeven wat er is gedaan met de waarschuwingen van de Algemene Rekenkamer over het niet op orde zijn van de beveiliging van militaire objecten, de zogenoemde te beschermen belangen (TBB)? (Kamerstuk 36 360 X, nr. 2)
Naar aanleiding van de onvolkomenheid die de Algemene Rekenkamer heeft toegekend, is een projectofficier aangesteld. Er is een oorzakenanalyse in uitvoering en op basis daarvan wordt een plan van aanpak verder uitgewerkt en voor het eind van 2024 aan de Algemene Rekenkamer aangeboden. Er wordt ingezet op digitale beveiligingsmaatregelen en het aanstellen van extra bewakingspersoneel. Een Red Team test de beveiliging met inbraakpogingen. Tevens is een defensiebreed onderzoek uitgevoerd naar de beveiligingsbewustwording van het defensiepersoneel. Dat wordt omgezet in een communicatieplan, in aanvulling op de maatregelen, zoals verwoord in het antwoord op vraag 5.
Is sinds het uitbrengen van het rapport van de Algemene Rekenkamer getest of de geldende beveiligingsmaatregelen zorgen voor een adequate beveiliging van militaire objecten, zoals is aanbevolen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke inzichten en acties heeft dit opgeleverd?
Ja, onze beveiliging wordt regelmatig getest. Deze testen worden uitgevoerd door de defensieonderdelen zelf en ook door een extern bedrijf. Indien een test punten oplevert die kunnen worden verbeterd, wordt een verbeterplan opgesteld en in uitvoering genomen. De testen worden de komende jaren verder geïntensiveerd.
Welke maatregelen gaat u nu treffen om toekomstige infiltratie onmogelijk te maken?
De toegangspoorten dienen in orde te zijn en daar ligt de focus op. Daar blijf ik op toezien. Hierbij vormt ook het gedrag van de defensiemedewerkers zelf een belangrijke schakel in de naleving van de regelgeving. Ook het gedrag draagt bij aan het succes van de getroffen beveiligingsmaatregelen. Met de aanpassing op de tourniquets sluiten we uit dat insluiping op deze manier mogelijk is.
Zoals u in deze beantwoording heeft kunnen lezen, hanteert Defensie verschillende beveiligingsniveaus. Wat betreft de algemene toegang tot een defensieterrein, kan ik niet garanderen dat niemand binnen kan komen. Dat betekent niet dat indringers ook meteen bij zeer belangrijke eigendommen (TBB’en), zoals wapens, explosieven en data kunnen komen. Defensie maakt de afweging welke beveiligingsmaatregel proportioneel is ten opzichte van het risico dat Defensie loopt. Hoe zwaarder het te beschermen belang is, des te robuuster en zwaarder de beveiligingsmaatregelen zijn.
Het platform DBDAAP |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Is het Defensie Big Data Advanced Analytics Platform (DBDAAP) ook in gebruik genomen? Zo ja, wanneer?
Ja. Nadat het platform in april 2022 is opgeleverd, hebben in september 2022 de eerste gebruikers gebruik gemaakt van het platform.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoe wordt deze ingebruikname gemeten?
De ingebruikname van DBDAAP wordt «gemeten» aan de hand van het aantal defensiemedewerkers dat gebruik maakt van de aangeboden tooling en het aantal toepassingen dat ontwikkeld wordt op het platform.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel ontwikkelaars hebben in april 2024 ongeveer op het DBDAAP-platform ingelogd?
In april 2024 hebben circa 90 ontwikkelaars ingelogd op DBDAAP.
Hoeveel van deze ontwikkelaars draaien daadwerkelijk diensten op het DBDAAP-platform?
In april 2024 werkten circa 70 ontwikkelaars aan toepassingen op DBDAAP.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel applicaties draaiden er op 30 april 2024 op het DBDAAP-platform? Kunt u wellicht ook de namen van deze applicaties geven?
Op 30 april draaiden er 34 applicaties op DBDAAP. Vanwege het vertrouwelijke karakter van deze applicaties is het niet mogelijk de namen hiervan te delen.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, hoeveel gigabyte was er op 30 april 2024 in totaal op het DBDAAP-platform (ongeveer) opgeslagen? Hoeveel inkomend en uitgaand dataverkeer is er (ongeveer) in totaal op deze datum voor het DBDAAP-platform gerealiseerd?
In april 2024 werd er al meer dan 20 terabyte aan data opgeslagen op DBDAAP. Het inkomend en uitgaand verkeer wordt niet bijgehouden.
Indien DBDAAP in gebruik is genomen, is daarmee het platform DBDAAP ook binnen de gehele krijgsmacht in gebruik genomen?
Ja. Er draaien toepassingen op DBDAAP van alle defensieonderdelen, met uitzondering van de Koninklijke Marechaussee. Vanwege de Wet Politiegegevens vallen de meeste datatoepassingen van de Koninklijke Marechaussee buiten het rubriceringsniveau van DBDAAP.
Welke krijgsmachtonderdelen hadden DBDAAP op 30 april 2024 eventueel niet in gebruik? Waarom hebben zij dit platform niet in gebruik genomen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de totale kosten van het project DBDAAP tot op de dag van vandaag?
Tot september 2024 is circa 8,2 miljoen euro uitgegeven aan de ontwikkeling en de exploitatie van DBDAAP.
Wordt DBDAAP wellicht ook nog doorontwikkeld op dit moment en zo ja, welke partijen zijn hierbij betrokken?
Ja. DBDAAP wordt doorontwikkeld door het datalab van Defensie. De prioriteit voor de doorontwikkeling wordt bepaald door de Chief Data Officersvan de verschillende defensieonderdelen.
Het bericht 'Zwaarbeveiligd Defensie-netwerk wist even niet meer hoe laat het was' |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel, getiteld «Zwaarbeveiligd Defensie-netwerk wist even niet meer hoe laat het was»?1
Ja.
In uw brief aan de Kamer van 28 augustus 2024 heeft u toegezegd dat Defensie, gezamenlijk met andere betrokkenen, de storing en de weerbaarheid van de desbetreffende IT-systemen zal evalueren; kunt u inmiddels aangeven wat precies de oorzaak is geweest van de fout in de softwarecode die u in uw brief aan de kamer van 28 augustus 2024 aanmerkt als de oorzaak van de storing van het NAFIN-Netwerk? Of zijn er inmiddels andere oorzaken gevonden?
In zijn brief van 28 augustus 2024 schreef de Minister van Defensie dat door een fout in de softwarecode een probleem was ontstaan in de tijdsynchronisatie op het NAFIN-netwerk en dat hierdoor het niet mogelijk was om verbinding te maken met dit netwerk. De foute softwarecode zat in een redundant uitgevoerde netwerkcomponent die Defensie als standaardproduct van een leverancier inzet. Defensie heeft geen zicht op hoe deze softwarefout in dit standaardproduct bij de leverancier is ontstaan. De leverancier heeft een nieuwe versie van de software geleverd waarin dit probleem is opgelost. Defensie evalueert nog hoe deze fout tot deze grote storing heeft kunnen leiden. Er is geen indicator gevonden die duidt op betrokkenheid van een kwaadwillende partij. Dit betreft een voorlopige conclusie.
In uw brief aan de Kamer heeft u tevens aangegeven dat er vooralsnog geen indicatie is dat de storing door een kwaadwillende partij zou zijn veroorzaakt; is dat nog altijd het geval en op basis van welke informatie bent u tot deze conclusie gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de kwetsbaarheid van het NAFIN-netwerk voor sabotage, zoals het verstoren van de klok van het netwerk, time spoofing?
Het NAFIN-netwerk kent bescherming tegen time spoofingen een hoge mate van redundantie. Vanwege veiligheidsredenen verstrekt Defensie echter geen nadere inhoudelijke informatie over het al dan niet aanwezig zijn van kwetsbaarheden. Defensie zorgt voor voortdurende evaluatie van de staat van het netwerk en het doorvoeren van wijzigingen waar nodig. Voorts onderzoekt de Algemene Rekenkamer periodiek de mate van weerbaarheid van het NAFIN-netwerk tegen zowel fysieke en cyberaanvallen, hierbij worden tevens aanbevelingen meegegeven.
Verstoringen, zoals door fouten in de software, kunnen nooit volledig uitgesloten worden. Defensie onderhoudt het netwerk dagelijks en evalueert en verbetert gevonden kwetsbaarheden. Wat betreft noodvoorzieningen hebben Defensie en de andere gebruikers van het NAFIN-netwerk een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid en veiligheid van de NAFIN-gerelateerde systemen. We helpen elkaar in deze verantwoordelijkheid.
Hoe is de redundantie van het NAFIN-netwerk? Zijn er voor bijvoorbeeld de aangesloten civiele overheidsdiensten noodvoorzieningen beschikbaar en zo nee, wordt dit naar aanleiding van dit incident overwogen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten waarom het bijna 15 uur duurde voordat de oorzaak van de storing werd ontdekt en verholpen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, gegeven de grote gevolgen zoals bijvoorbeeld de impact op het civiele luchtvaartverkeer van vliegveld Eindhoven? In hoeverre hebben de vele aansluitingen op het netwerk van andere overheidsdiensten invloed gehad op dit proces?
Ik heb volledig begrip dat voor gedupeerden vijftien uur te lang heeft geduurd. De eerste meldingen over verstoringen werden gedaan in de late avond van 27 augustus 2024. In de ochtend van 28 augustus 2024 werd de omvang van de verstoring volledig zichtbaar. Omdat de richting van de problemen en de gevolgen niet op voorhand bepaald kon worden, is er stap voor stap naar de oorzaak gezocht, inclusief naar indicaties van activiteiten van kwaadwillenden. Echter, de falende netwerkcomponent belemmerde ook de analyse- en herstelwerkzaamheden. Bij deze storing had het aantal aansluitingen op het netwerk van andere overheidsdiensten geen invloed op de hersteltijd van het NAFIN-netwerk. Na het herstel van het NAFIN-netwerk moesten IT-systemen, die gebruik maken van het NAFIN-netwerk, opnieuw worden opgestart. Dit dient veilig te gebeuren, waarbij veiligheidseisen en protocollen gevolgd worden. Dit kost extra tijd. Defensie evalueert de directe oorzaak, de gevolgen en het hele proces om het netwerk weer te herstellen. Een onderdeel van de evaluatie zal gericht zijn om te onderzoeken of de oplossing van deze verstoring sneller had gekund.
Kunt u toelichten of en zo ja welke concrete maatregelen inmiddels zijn genomen om te voorkomen dat dergelijke storingen zich in de toekomst opnieuw voordoen?
Defensie heeft een tijdelijke wijziging doorgevoerd in de configuratie van netwerkcomponenten die betrokken zijn bij tijdsynchronisatie. Daardoor is de kans op herhaling van deze specifieke verstoring van de tijdsynchronisatie geminimaliseerd. Deze wijziging heeft echter weer andere nadelen waar ik vanwege veiligheidsredenen geen details over kan verstrekken. Onderdeel van de evaluatie is het heroverwegen wat het optimale ontwerp is van de configuratie van de netwerkcomponenten. Als uit het onderzoek blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn zal Defensie deze doorvoeren.
Kunt u toelichten of en zo ja welke concrete maatregelen inmiddels zijn genomen om te verzekeren dat bij een storing in het NAFIN-netwerk de storing sneller opgespoord en verholpen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of er scenario’s ontwikkeld zijn voor het opvangen van de effecten bij systeemuitval? Zo ja, hoe worden deze scenario’s getest en voorbereid om de impact van dergelijke storingen te minimaliseren?
Defensie heeft scenario’s en crisisstructuren indien systemen uitvallen. Defensie moet zich namelijk voorbereiden op een scenario waarbij IT-diensten niet beschikbaar zijn. Deze scenario’s worden meegenomen in de evaluatie die Defensie momenteel uitvoert.
Kunnen de toegezegde vervolgbrief met de nadere evaluatie alsook de antwoorden op de afzonderlijke vragen binnen 3 weken aan de Kamer worden toegestuurd?
Gelet op de diepte en breedte van de evaluatie verwacht ik de finale oplevering hiervan niet voor het einde van dit jaar. Voor de informatie van de Kamer en ter aanvulling wijs ik erop dat de Algemene Rekenkamer binnenkort een onderzoek zal publiceren over het NAFIN-netwerk. De beoogde oplevering van dit onderzoek is op 7 november aanstaande.