Het bericht ‘Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Ernst Boutkan (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het AD-bericht «Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren» van 4 april jl.?1
Waarom wordt er geen gebruik maakt van de beschikbare fondsen voor bescherming van de veestapel (het LIFE-programma)? Kunt u hierop een reflectie geven?
Klopt het dat Nederland vaker geen gebruik maakt van Europese fondsen, terwijl er wel geld uit die fondsen beschikbaar is gesteld voor Nederland? Zo ja, waarom? En zo ja, welke fondsen zijn dat? Zo nee, hoe verklaart u de inhoud van het bericht dat hierop ingaat?
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen met daarin opgenomen en helder uiteen gesplitst: alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s; het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen; of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen; zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden); welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden; van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s;
Het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen;
Of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen;
Zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden);
Welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden;
Van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en
Of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Het bericht dat Iran gesprekken voert met Rusland en China over het kopen van raketbrandstof |
|
Raymond de Roon (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Iran gesprekken voert met Rusland en China over het aankopen van raketbrandstof (ammoniumperchloraat) voor de productie van ballistische raketten?1
Ja.
Is informatie over deze ontwikkelingen met Nederland gedeeld en zijn deze plannen om Iran’s voorraad ballistische raketten flink uit te breiden een thema binnen de Noord-Atlantische Verdragsorgansiatie (NAVO)?
Binnen de NAVO wordt gesproken over een veelvoud aan onderwerpen en landen die een (potentiële) uitdaging of bedreiging vormen voor de veiligheid van het bondgenootschap, waaronder de ontwikkeling van Iran’s nucleaire en raketprogramma.
Klopt het dat Iran internationale sanctieregelgeving overtreedt als het tot de aankoop van de in het artikel genoemde raketbrandstof (ammoniumperchloraat) overgaat?
Onder VN-Veiligheidsraadresolutie 2231, Annex B paragraaf 4, is levering van goederen, zoals ammoniumperchloraat, ten behoeve van het Iraanse ballistische raketprogramma tot oktober 2023 niet toegestaan zonder toestemming van de VN Veiligheidsraad.
Deelt u de mening dat het uiterst gevaarlijk is als Iran de gewenste hoeveelheden raketbrandstof in handen krijgt, en dit grote veiligheidsrisico’s oplevert voor Nederland en de NAVO-bondgenoten?
Iran beschikt reeds over een groot aantal ballistische raketten voor de korte en middellange afstand. Een aantal NAVO-bondgenoten en partners, alsmede militaire eenheden in de regio, valt daarmee binnen het bereik van deze raketten. Deze rakketten en verdere ontwikkeling van Iraanse rakettechnologie vormen een significant veiligheidsrisico voor de bondgenoten en toont het belang van de ballistische raketverdediging van de NAVO. Deze is gericht op de verdediging tegen potentiële dreigingen van buiten de Euro-Atlantische regio en bescherming van de bondgenootschappelijke bevolking, het territorium en militaire eenheden in Europa.
Hoe gaat u, met bondgenoten, de druk opvoeren op Iran om te voorkomen dat deze islamitische terreurstaat straks duizenden ballistische raketten gaat produceren?
Nederland staat reeds in contact hierover met bondgenoten. Hierover wordt niet alleen gesproken binnen de NAVO (zie vraag 2), maar ook bilateraal met strategische partners en binnen de Europese Unie. Nederland zet zich in voor een gezamenlijke reactie. Uitlatingen over specifieke voorstellen voor bijvoorbeeld nieuwe sancties, ondermijnen het verrassingseffect en daarmee de effectiviteit van dergelijke maatregelen.
De houding van Nederland wat betreft Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikelCharles Michel: Europe warming up to Macron’s «strategic autonomy» push away from US d.d. 11 april jl.?1
Ja.
Kunt u een definitie geven van het begrip «strategische autonomie»? Indien u geen definitie kunt geven, hoe zou u het begrip «strategische autonomie» dan willen omschrijven?
Het kabinet hanteert de term «open strategische autonomie (OSA)» van de EU en definieert dit als het vermogen van de EU om als mondiale speler, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld. Zie ook de Kamerbrief OSA van 8 november 2022.2
Wat is, volgens u, het verschil tussen de begrippen «soevereiniteit» en «strategische autonomie»?
Soevereiniteit heeft betrekking op onafhankelijkheid in machtsuitoefening. Voor de definitie van Open Strategische Autonomie van de EU verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Kan een land niet soeverein zijn, maar toch voldoende strategisch autonoom, en vice versa? Indien dit het geval is, kunt u van beide gevallen een voorbeeld geven?
Voor de visie van het kabinet op de open strategische autonomie van de EU verwijs ik naar de hierboven genoemde Kamerbrief. Daarin staat ook dat een sterke Unie zowel sterke lidstaten als stevige instellingen vergt.
Wanneer heeft een land in uw ogen onvoldoende strategische autonomie? Kunt u daar enkele concrete voorbeelden van geven?
Nederland en de Europese Unie hebben onvoldoende open strategische autonomie als ze niet genoeg weerbaarheid en handelingsvermogen hebben om publieke belangen te kunnen borgen of risicovolle strategische afhankelijkheden te mitigeren. Zoals reeds genoemd in de Kamerbrief OSA, zijn hier meerdere voorbeelden van, waaronder de afsluiting van de EU van Russisch gas, maar ook onvoorziene omstandigheden zoals de verstoringen van leveringsketens tijdens de COVID-19 crisis.
Hoe strategisch autonoom is Nederland in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De genoemde Kamerbrief biedt een kabinetsbrede visie op open strategische autonomie. In de brief staat onder andere dat wederzijdse afhankelijkheden de ruggengraat vormen van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Echter, de huidige geopolitieke context laat zien dat risico’s voortvloeiend uit strategische afhankelijkheden potentieel verstrekkende gevolgen voor onze economie en maatschappij hebben.
Kan een vergroting van de Nederlandse strategische autonomie ten koste gaan van de Europese strategische autonomie, en vice versa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet kiest bewust voor nadruk op een Europees handelingsperspectief. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de uitdagingen, de verwevenheid van de interne markt en de slagkracht van de EU als geheel zijn we gezamenlijk beter in staat de Nederlandse en Europese belangen te borgen.
Wat houdt Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten in uw ogen in? Kunt u uw antwoord toelichten?
In een toenemend gepolariseerde geopolitieke dynamiek, moet Europa meer verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en veiligheidsbelangen. De behartiging van die belangen zal echter ook voor een groot deel in samenwerking met internationale partners vorm moeten krijgen. Samenwerking met de Verenigde Staten blijft daarbij van onverminderd belang voor de veiligheid op het Europese continent.
Wat is uw standpunt ten aanzien van Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten? Kunt u in uw antwoord ingaan op de balans tussen de verschillende economische en geopolitieke belangen van Nederland, de Europese Unie en de Verenigde Staten?
Een meer open strategisch autonome Europese Unie, maakt de EU zowel een sterkere speler op het wereldtoneel en beter in staat tot het behartigen van de eigen belangen, alsook een sterkere partner voor bondgenoten als de Verenigde Staten. Hiermee zijn de economische en geopolitieke belangen van Nederland het best gediend.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de uitspraak van premier Rutte tijdens zijn bezoek aan de Atlantic Council d.d. 17 januari jl., namelijk dat «als Rusland grote delen van Europa onder controle zou kunnen krijgen, zou finlandiseren, dit onmiddellijk gevolgen zou hebben voor de collectieve veiligheid en zekerheid van de Verenigde Staten»2? Kunt u uw antwoord toelichten?
Collectieve verdediging in NAVO-verband krijgt vorm in nauwe samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese bondgenoten. Indien Europese landen een neutrale positie zouden innemen ten aanzien van de Russische agressie zou dit negatieve gevolgen hebben voor de collectieve veiligheid van zowel Europa als de Verenigde Staten.
Bent u het ermee eens dat deze woorden van onze premier Europa reduceren tot een «bufferzone» voor de Verenigde Staten en dat deze visie op Europa geen ruimte biedt voor strategische autonomie? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Verenigde Staten en Europese staten hebben een gedeeld belang bij een veilig en vrij Europa. Deze collectieve veiligheid is een van de hoofdtaken van de NAVO, de hoeksteen van onze collectieve verdediging waarvan zowel de VS als een groot aantal Europese staten lid zijn. Dit neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en behartiging van Europese veiligheidsbelangen. Zodoende is er ook ruimte voor open strategische autonomie. Een sterk Europa kan beter verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en zo bijdragen aan de veiligheid van het bondgenootschap als geheel in Europa en daarbuiten.
Bent u het met premier Rutte eens dat Europa essentieel is voor de veiligheid van de Verenigde Staten? Zo ja, wat betekent dit voor de (hiërarchische) relatie tussen Europa en de Verenigde Staten?
Collectieve veiligheid in NAVO-verband heeft tot doel de veiligheid van alle bondgenoten te waarborgen. In dit licht is Europa essentieel voor de veiligheid van de Verenigde Staten en vice versa.
Bent u van mening dat het in het belang van Nederland is om, wat betreft ons buitenlands beleid, meer autonoom te worden ten opzichte van de Verenigde Staten? Zo ja, hoe moet Nederland deze autonomie realiseren? Zo nee, bent u van mening dat de belangen van Nederland dezelfde zijn als die van de Verenigde Staten?
Nederland en de EU voeren een autonoom buitenlandbeleid. Dit krijgt echter niet vorm in een vacuüm; uitvoering daarvan wordt juist versterkt door coördinatie met internationale partners en gelijkgestemden zoals de Verenigde Staten.
Bent u van mening dat de internationale conflicten van de Verenigde Staten ook Nederlandse conflicten zijn? Zo ja, waarom; en hoe worden de Nederlandse belangen met deze houding gediend? Zo nee, kunt u garanderen dat er geen Nederlandse militaire steun zal worden geleverd wanneer er weer een (proxy)oorlog door de Verenigde Staten wordt gevoerd buiten het eigen grondgebied of dat van een ander NAVO-lid?
Internationale conflicten gaan de gehele internationale gemeenschap aan en bedreigen eenieders veiligheid. De Nederlandse veiligheidsbelangen worden het beste gediend door nauwe samenwerking met gelijkgestemden. De NAVO is en blijft de hoeksteen van onze collectieve verdediging.
Behoort Nederland tot de door Michel genoemde landen in de Europese Raad die de Verenigde Staten niet meer blind lijken te willen volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door de voorzitter van de Europese Raad gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 8 t/m 14.
Hoe zou u de positie van Nederland willen vergelijken met die van Frankrijk, als het gaat om de verhouding met de Verenigde Staten en diens internationale conflicten? Onderschrijft u de in het artikel aangehaalde woorden van de Franse president Macron, namelijk dat Europa geen «volgeling van Amerika» moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door president Macron gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 13.
Heeft u contact gehad met (vertegenwoordigers van) de Amerikaanse overheid over de uitspraken van president Macron en voorzitter van de Europese Raad Charles Michel?
Nee.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar, zo spoedig en zo volledig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo afzonderlijk van elkaar, spoedig en volledig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Gewiekst vindt graanhandelaar Cargill toch weer een route om belasting te ontwijken, via Nederland’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gewiekst vindt graanhandelaar Cargill toch weer een route om belasting te ontwijken, via Nederland»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgelijk is dat er door grote internationale multinationals mogelijk nog altijd belasting wordt ontweken via Nederland en Luxemburg?
Het kabinet vindt belastingontwijking een onwenselijk fenomeen. Door belastingontwijking komen de kosten van algemene voorzieningen uiteindelijk te liggen bij burgers en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig, te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen.
Nederland heeft de afgelopen jaren belastingontwijking met verschillende maatregelen streng aangepakt. Op internationaal terrein heeft Nederland actief en constructief meegewerkt aan de afspraken die zijn gemaakt over een herziening van het internationale belastingsysteem. Ook nationaal zijn veel maatregelen genomen. Een belangrijk voorbeeld is de bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties die Nederland vanaf 1 januari 2021 heeft ingevoerd. Vanaf 1 januari 2024 zal de bronbelasting ook gaan gelden voor dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Het kabinet constateert dat de rente-, royalty- en dividendstromen vanuit Nederland naar laagbelastende landen aanzienlijk zijn afgenomen van € 38,5 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2021. Ook de strenge vormgeving van de generieke renteaftrekbeperking is een voorbeeld dat de inzet van het kabinet in de aanpak van belastingontwijking toont.
Daarnaast heeft Nederland maatregelen genomen die zorgen voor een evenwichtigere belastingheffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.2 Al deze maatregelen hebben de mogelijkheden voor belastingontwijking in en via Nederland aanzienlijk verminderd en bijgedragen aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. Het IMF en de Europese Commissie onderkennen dat Nederland op de goede weg is.3 In tegenstelling tot voorgaande edities doet de Europese Commissie aan Nederland geen landspecifieke aanbevelingen meer op het terrein van belastingontwijking in het kader van het Europees Semester.
Hoewel er grote stappen zijn gezet, is het kabinet nog niet volledig tevreden. Het kabinet zet de strijd tegen belastingontwijking onverminderd voort. Het kabinet vindt het daarbij uiteraard van belang dat de aanpak effectief is. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op internationale maatregelen.
Op internationaal niveau worden dan ook belangrijke en grote stappen gezet. In oktober 2021 is een tussen 137 landen gesteund akkoord bereikt over de herziening van het internationale belastingstelsel dat steunt op twee pijlers. Het kabinet is verheugd dat het EU-richtlijnvoorstel voor de invoering van een minimumniveau van belastingheffing voor multinationals (Pijler 2) inmiddels is aangenomen. Het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 dat deze internationale afspraken over Pijler 2 implementeert zal naar verwachting nog vóór de zomer van dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden. De implementatiedatum is 31 december 2023.
Een deel van de aanpak van het kabinet ziet op het tegengaan van misbruik van doorstroomvennootschappen. Bij een doorstroomvennootschap wordt doorgaans gedacht aan een entiteit zonder of met geringe reële activiteiten waar ten behoeve van de groep omvangrijke geldstromen doorheen lopen. Het kabinet vindt misbruik van doorstroomvennootschappen onwenselijk en wil dat daarom verder aanpakken. Het belang van doorstroomvennootschappen voor de werkgelegenheid en belastingopbrengsten in Nederland is namelijk beperkt, terwijl deze vennootschappen negatieve effecten hebben op de belastingopbrengsten van andere landen en daarmee op de internationale reputatie van Nederland. De Commissie doorstroomvennootschappen benoemt dat ook bij de aanpak van doorstroomvennootschappen een internationale aanpak de voorkeur geniet.4
Het kabinet juicht daarom het EU-richtlijnvoorstel5 toe om misbruik van doorstroomvennootschappen aan te pakken. Nederland zet zich bij de richtlijnonderhandelingen actief in, en neemt de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen daarin zo veel mogelijk mee. Met een internationale aanpak wordt het oneigenlijk gebruik van doorstroomvennootschappen op een integrale en uniforme wijze aangepakt. Het kabinet is van mening dat unilateraal vooruitlopen op de implementatie van de EU-richtlijn geen effectieve oplossing is.
Bent u bekend met de in het bovengenoemde artikel beschreven ontwijkingsconstructie? Zo ja, kunt u toelichten hoe deze constructie er in algemene zin uitziet? Zo nee, welke stappen neemt u om dergelijke constructies in algemene zin nader te onderzoeken?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In zijn algemeenheid merk ik op dat de Nederlandse Belastingdienst geen bemoeienis heeft met de belastingheffing in Luxemburg van aldaar gevestigde vennootschappen.
Kunt u in kaart brengen op welke andere manieren dan in het genoemde artikel geschetst, een bedrijf via Nederland winsten naar Luxemburg zou kunnen sluizen, met als gevolg dat in Nederland geen of bijna geen winstbelasting wordt betaald?
Ik interpreteer uw vraag zo dat u doelt op de vraag of op welke manieren een bedrijf in zijn algemeenheid in Nederland geen of bijna geen vennootschapsbelasting betaald. Als gevolg van doorgevoerde maatregelen wordt een ondergrens gecreëerd in de vennootschapsbelasting voor bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland. Die maatregelen worden hieronder beschreven.
De aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie) bevatten een aantal belangrijke aanknopingspunten voor zijn gericht op het bereiken van twee doelstellingen, namelijk het creëren van een ondergrens in de vennootschapsbelasting voor bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland en het elimineren van verschillen (mismatches) met het buitenland.6 Op basis van deze aanbevelingen van de Adviescommissie zijn met ingang van 1 januari 2022 twee belangrijke maatregelen uit de door de Adviescommissie voorgestelde basisvariant met unilaterale maatregelen per 1 januari 2022 in werking getreden.
Met de eerste maatregel is de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting – met ingang van 1 januari 2022 – boven een bedrag van € 1 miljoen beperkt tot maximaal 50% van de belastbare winst in combinatie met een onbeperkte voorwaartse verliesverrekeningstermijn. Door de omvang van de verliesverrekening te beperken tot 50% van de belastbare winst, zullen winstgevende bedrijven vennootschapsbelasting verschuldigd zijn zodra ze winstgevend raken. Dit draagt bij aan het creëren van een ondergrens in de vennootschapsbelasting. De structurele budgettaire opbrengst van deze maatregel bedraagt € 560 miljoen.
De tweede maatregel die naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie met ingang van 1 januari is doorgevoerd betreft het aanpassen van de toepassing van het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel». Wanneer transacties plaatsvinden tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen voorwaarden zoals die ook tussen ongelieerde partijen worden gehanteerd. Dit houdt in dat ook voor transacties binnen een concern een zakelijke prijs in rekening dient te worden gebracht. De meeste landen volgen bij de uitleg van de verrekenprijsregels de OESO-richtlijnen, maar er bestaan desondanks verschillen in de toepassing en interpretatie van het arm’s-lengthbeginsel. Omdat landen het arm’s-lengtbeginsel verschillend of niet toepassen, kunnen in internationale situaties verschillen («mismatches») ontstaan. Om deze mismatches weg te bestrijden zijn met ingang van 1 januari 2022 wettelijke maatregelen doorgevoerd. Als gevolg hiervan worden mismatches in de toepassing van het het arm's-lengthbeginsel effectief bestreden indien dit leidt tot een verlaging van de belastbare winst in Nederland voor zover het andere land dat bij de transactie is betrokken de corresponderende correctie niet of voor een lager bedrag in haar belastinggrondslag betrekt. Met deze maatregel wordt – in lijn met de aanbevelingen van de Adviescommissie – deze vorm van belastingontwijking voorkomen en loopt Nederland internationaal meer in de pas. De structurele budgettaire opbrengst van deze maatregel bedraagt € 231 miljoen.
Voor wat betreft renteaftrek geldt dat Nederland al een generieke renteaftrekbeperking kent in de vorm van de earningsstrippingmaatregel. Deze maatregel begrenst – kort gezegd – de aftrek van rente tot maximaal 20% van het bruto bedrijfsresultaat.7 Daarmee is Nederland strenger dan de eerste Europese anti-belastingontwijkingsrichtlijn (ATAD1), die een grens van 30% van het bruto bedrijfsresultaat voorschrijft. Bovendien is de grens van 20% zelfs strenger dan de door de Adviescommissie voorgestelde «aanvullende maatregel» B1 om de grens van de earningsstrippingmaatregel te verlagen van (destijds) 30% naar 25%. Het kabinet heeft deze grens sinds 2022 verlaagd naar 20%. De structurele budgettaire opbrengst van deze aanscherping van de earningsstippingmaatregel bedraagt € 735 miljoen. Daarmee behoort de Nederlandse earningsstrippingmaatregel tot een van de strengste van de EU. Nederland neemt daarmee nu al – zoals het CPB ook constateert8 – een uitzonderingspositie in ten opzichte van andere EU-landen, hetgeen ook een negatief effect kan hebben op reële investeringen in Nederland.
Op welke schaal wordt er, naar u weet, van fiscale constructies via Nederland zoals in het artikel beschreven (breed geïnterpreteerd) gebruik gemaakt?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In zijn algemeenheid kan ik opmerken dat het kabinet ervan overtuigd is dat de genomen maatregelen de mogelijkheden om belasting te ontwijken sterk hebben beperkt. Uit de beschikbare gegevens van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt al een aanzienlijke daling van rente-, royalty-, en dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties van € 38,5 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2021. Daaruit leid ik af dat de bronbelasting op renten en royalty’s al effect sorteert. Daar komt vanaf 2024 de bronbelasting op dividenden nog bovenop. Voor sommige andere maatregelen zijn er nog onvoldoende gegevens om conclusies te kunnen trekken over de effecten ervan. Daarom blijft het kabinet de ontwikkelingen in de gaten houden. Het kabinet informeert uw Kamer daarom jaarlijks in oktober over de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking.
Zijn er, naar u weet, specifieke kenmerken van het Nederlandse fiscale stelsel die Nederland aantrekkelijk maken voor constructies zoals in het artikel beschreven? Of lopen dergelijke constructies, naar u weet, ook via andere landen naar Luxemburg toe?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In zijn algemeenheid kan ik opmerken dat de doorgevoerde maatregelen de mogelijkheden voor belastingontwijking in en via Nederland aanzienlijk hebben verminderd en bijdragen aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals.
Het IMF en de Europese Commissie onderkennen dat Nederland op de goede weg is. In tegenstelling tot voorgaande edities doet de Europese Commissie aan Nederland geen landspecifieke aanbevelingen meer op het terrein van belastingontwijking in het kader van het Europees Semester. Hoewel er grote stappen zijn gezet, is het kabinet nog niet volledig tevreden. Het kabinet zet de strijd tegen belastingontwijking onverminderd voort. Het kabinet vindt het daarbij uiteraard van belang dat de aanpak effectief is. Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op internationale maatregelen.
Wat zijn de gevolgen van het invoeren van pijler 2 van het IF-akkoord (de Wet minimumbelasting 2024) voor fiscale constructies zoals in het genoemde artikel beschreven? Kan dit wetsvoorstel voorkomen dat op deze manier belasting ontweken wordt? Kunt u dit toelichten?
Ik kan niet ingaan op de fiscale situatie van een individueel bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het stemt het kabinet tevreden dat er internationale consensus is bereikt over Pijler 2 en dat is afgesproken het effectieve minimumbelastingtarief vast te stellen op 15%. Aangezien het om een effectief tarief gaat dat wordt berekend per staat, is de verwachting dat een minimumbelastingtarief van 15% voldoende effectief is om belastingconcurrentie en belastingontwijking in te dammen.
In zijn algemeen geldt dat de maatregelen omtrent Pijler 2 een tweeledig doel hebben. In de eerste plaats beogen de maatregelen de prikkel voor bedrijven om winsten te verschuiven naar laagbelastende staten te verminderen. Daarnaast wordt een ondergrens gesteld aan belastingconcurrentie tussen staten. Hiermee moet een race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven. Naar de mening van het kabinet is een minimumbelasting in een zo groot mogelijk internationaal verband doeltreffend, omdat hierdoor een ondergrens wordt gesteld aan belastingconcurrentie, waardoor het voordeel van kunstmatige winstverschuiving sterk wordt verkleind. Door het internationale karakter wordt de doeltreffendheid van een dergelijke minimumbelasting sterk vergroot. Het kabinet steunt derhalve het akkoord dat in OESO-verband is bereikt met betrekking tot de Pijler 2-maatregelen en zal het wetsvoorstel voor de implementatie van Pijler 2 vóór de zomer aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u toelichten waarom u het wel of niet nodig acht om in aanvulling op de invoering van pijler 2 extra maatregelen te nemen om de in het artikel genoemde fiscale constructies van multinationals onmogelijk te maken?
Het kabinet is van mening dat een minimumbelastingtarief van 15% voldoende effectief is om belastingconcurrentie en belastingontwijking in te dammen. Een minimumbelasting in een zo groot mogelijk internationaal verband is doeltreffend, omdat hierdoor een ondergrens wordt gesteld aan belastingconcurrentie, waardoor het voordeel van kunstmatige winstverschuiving sterk wordt verkleind. Door het internationale karakter wordt de doeltreffendheid van een dergelijke minimumbelasting sterk vergroot. De noodzaak van aanvullende maatregelen is gezien de positieve effecten van bestaande maatregelen niet evident. Bovendien moeten de effecten van andere maatregelen tegen belastingontwijking nog blijken uit de jaarlijkse monitoring die ik in oktober van elk jaar met uw Kamer deel. Bij het nemen van aanvullende unilaterale maatregelen bestaat het risico dat belastingontwijking zich vooral verplaatst
Het kabinet ziet derhalve geen aanleiding voor additionele maatregelen vanwege de aanstaande implementatie van Pijler 2 en de overige maatregelen die in Europees verband getroffen worden. Naast Pijler 2 wordt het richtlijnvoorstel aanpak doorstroomvennootschappen9 momenteel in Brussel onderhandeld, waardoor brievenbusfirma’s eenvoudiger worden gedetecteerd. Verder zullen multinationals informatie openbaar moeten maken die verder inzicht geeft over, onder andere, de belastingafdracht, het aantal werknemers, de omzet en het resultaat voor belastingen in de landen waarin zij actief zijn. Deze verplichting vloeit voort uit de Implementatiewet Richtlijn openbaarmaking winstbelasting10, en zal gelden voor verslagjaren die aanvangen na juni 2024.
Bent u bereid om met uw Luxemburgse ambtgenoot in overleg te gaan over het tegengaan van de fiscale constructie zoals beschreven, alsmede belastingontwijking via Nederland en Luxemburg in bredere zin? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding voor additionele maatregelen. Ik ben wel voornemens zorgen over eventuele schadelijke belastingstructuren en/of belastingontwijking in brede zin aan te kaarten bij Luxemburg.
Kunt u voorgaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De correspondentie met Eurocommissaris Sinkevicius |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de inhoud van de brief die u op 28 maart jongstleden hebt ontvangen van Eurocommissaris Sinkevičius?
De brief van Eurocommissaris Sinkevičius van 28 maart 2023 was een reactie op de twee voortgangsbrieven over de integrale aanpak die ik op 10 februari aan de Tweede Kamer heb toegezonden. Deze heb ik op 14 februari ter kennisgeving met de Europese Commissie gedeeld.
Ik beschouw de brief van de Eurocommissaris als een bevestiging dat de Europese Commissie de naleving van de Vogel en Habitatrichtlijn (VHR) van groot belang vindt en dat Nederland met de integrale aanpak goed bezig is om hier invulling aan te geven. De Europese Commissie heeft een belangrijke verantwoordelijkheid bij het bewaken dat lidstaten in overeenstemming met de Europeesrechtelijke verplichtingen handelen. Lidstaten hebben vervolgens de ruimte om zelf invulling te geven aan een aanpak om aan die verplichtingen te voldoen.
Op grond van de VHR mag beschermde natuur niet verslechteren en moet deze in een gunstige staat van instandhouding worden gehouden of gebracht. Daarvoor zal in Nederland de overbelasting door stikstof sterk naar beneden moeten worden gebracht. Het is begrijpelijk dat de Eurocommissaris waarde hecht aan het terugdringen van de stikstofdepositie ter naleving van de gemaakte afspraken over natuurbescherming en natuurherstel. Hoewel het niet-overschrijden van de Kritische Depositiewaarde (KDW) de beste garantie geeft voor het beschermen van de natuur (mits gecombineerd met waar nodig natuurherstelmaatregelen), is dat voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding niet altijd overal nodig; de richtlijnen eisen dat ook niet. De Europese Commissie kan niet voorschrijven dat we gebieden onder de KDW moeten brengen. Een analyse op locatie- of gebiedsniveau kan tot het inzicht leiden dat ook met een hogere depositie dan de KDW-natuurdoelen gehaald kunnen worden, bijvoorbeeld door duurzaam inzetbare natuurherstelmaatregelen. Dat zal dan wel voortdurend gemonitord moeten worden.
Daarnaast heb ik gemerkt dat de passage waarin staat dat het van essentieel belang zal zijn dat de vermindering van ammoniakemissies niet teniet mag worden gedaan door het opnieuw uitgeven van de ruimte aan andere activiteiten met ammoniakemissies tot onduidelijkheid leidt. Het kabinet heeft altijd aangegeven dat de inzet van de piekbelastersaanpak als doel heeft om de natuur te verbeteren en zo interpreteer ik dan ook deze stelling van de Eurocommissaris. Tegelijkertijd is de verwachting dat de piekbelastersaanpak ook zal leiden tot legalisatie van PAS-melders. Dat vind ik van groot belang, gezien de verantwoordelijkheid die het kabinet heeft om deze problematiek zo snel mogelijk op te lossen. De toedeling van die ruimte vindt uiteraard wel plaats binnen alle kaders die daarvoor gelden, inclusief de eis dat er eerst voldoende voor de natuur moet worden gedaan (het additionaliteitsvereiste).
Waarom is deze brief, samen met de voorafgaande brief van 14 februari jongstleden van uw kant, pas op 3 april jongstleden met de Tweede Kamer gedeeld? Hoe beoordeelt u dit in het licht van paragraaf 12 uit het Overzicht informatie-afspraken EU-dossiers?1
Door de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren geef ik uitvoering aan de informatie-afspraken over EU-dossiers en aan de motie van Gent die hieraan ten grondslag ligt. Ik heb de brief van Eurocommissaris Sinkevičius op 28 maart jl. ontvangen. Het is gebruikelijk en belangrijk om bij dergelijke correspondentie kort na ontvangst de inhoud van de brief te duiden en vervolgens, voorzien van een eventuele toelichting en context, de brief met de Kamer te delen.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de Eurocommissaris dat «het van essentieel belang [is] ervoor te zorgen dat de kritische depositiewaarde in geen enkel Natura 2000-gebied nog wordt overschreden», gevolgd door de opmerking dat «de Commissie ... nauwlettend [zal] blijven toezien op de maatregelen die Nederland daartoe neemt»?
De Habitatrichtlijn schrijft voor dat de in de bijlagen I en II van die richtlijn opgenomen natuurlijke habitats en habitats van soorten landelijk in een gunstige staat van instandhouding worden gehouden of gebracht. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor vogels en hun leefgebieden onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn. In de daartoe aangewezen Natura 2000-gebieden moet verslechtering worden voorkomen en moet – waar dat in het aanwijzingsbesluit is voorgeschreven – op termijn uitbreiding en/of verbetering worden bereikt. Knelpunten die de realisatie van deze doelen in de Natura 2000-gebieden belemmeren, waarvan stikstof in veel gebieden een hele belangrijke is, moeten worden weggenomen. Een belangrijke, wetenschappelijk onderbouwde indicatie wanneer er in zijn algemeenheid van overbelasting met stikstof sprake is, is als de KDW wordt overschreden. Het is dus begrijpelijk dat de Eurocommissaris waarde hecht aan het terugdringen van de stikstofdepositie ter naleving van de gemaakte afspraken over natuurbescherming en natuurherstel. Hoewel het niet-overschrijden van de KDW de beste garantie geeft voor het beschermen van de natuur (mits waar nodig gecombineerd met natuurherstelmaatregelen), is dat voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding niet altijd overal nodig; de richtlijnen eisen dat ook niet. Een analyse op locatie- of gebiedsniveau kan tot het inzicht leiden dat ook met een hogere depositie dan de KDW natuurdoelen gehaald kunnen worden, bijvoorbeeld door duurzaam inzetbare natuurherstelmaatregelen. Dat zal dan wel voortdurend gemonitord moeten worden.
Erkent u dat het reduceren van stikstofdepositie tot onder de Kritische Depositiewaarde (KDW) in een Natura 2000-gebied geen garantie is voor het stoppen van eventuele verslechtering dan wel het faciliteren van eventueel volledig herstel van een habitat of Natura 2000-gebied, zoals de Eurocommissaris in zijn brief suggereert? Erkent u dat daarbij talloze andere factoren dan stikstofdepositie een rol (kunnen) spelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is juist dat er, naast stikstof, andere drukfactoren zijn die ertoe leiden dat zowel het tegengaan van verslechtering als het realiseren van natuurherstel wordt bemoeilijkt. Voorbeelden hiervan zijn verdroging, versnippering en verstoring. Om natuurdoelen te realiseren zal het dus niet volstaan om alleen te werken aan stikstofreductie. Daarom kiest het kabinet ook voor een brede, integrale aanpak waarin niet alleen wordt ingezet op stikstofreductie, maar ook op onder andere natuurherstelmaatregelen om ook andere drukfactoren dan stikstof aan te pakken.
Bent u bekend met het artikel'Geen verband tussen stikstof en «staat van instandhouding natuur»« van Stichting Agri Facts? Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek, waaruit blijkt dat er geen verband is tussen de overschrijding van de KDW in een Natura 2000-gebied en de staat van instandhouding van dat gebied? Erkent u dat ook (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebieden waar de KDW wordt overschreden, in goede of zelfs uitstekende toestand kunnen verkeren? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben bekend met het artikel. De conclusies in het artikel zijn echter onjuist, omdat de betekenis van het Standaardgegevensformulier (SDF) niet goed is geïnterpreteerd en toegepast. De auteurs veronderstellen dat het SDF in absolute zin een uitspraak doet over de kwaliteit van de natuur en daarmee over de gevolgen van bijvoorbeeld stikstofdepositie. Dat is echter niet het geval. Het SDF gaat vooral over de relatieve betekenis (het belang) van het gebied voor de erin voorkomende habitattypen en soorten. Dat er vervolgens geen verband is gevonden tussen de mate van KDW-overschrijding en de scores in het SDF is niet verwonderlijk: een door stikstof aangetast gebied kan nog steeds binnen Nederland tot de belangrijkste gebieden behoren. Een duidelijk voorbeeld is de Veluwe, waar de effecten van stikstof heel duidelijk zijn, maar waar nog steeds wel zeer grote oppervlakten van stikstofgevoelige habitats voorkomen, zoals zandverstuivingen, droge heiden en oude eikenbossen. Een nadere uitleg over het Standaardgegevensformulier wordt gegeven in de antwoorden van 29 maart 2023 op schriftelijke vragen van het Tweede Kamerlid Bisschop (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2071).
Er bestaat brede wetenschappelijke consensus over het negatieve effect van overbelasting met stikstof op natuurkwaliteit. Een overzicht van de beschikbare kennis hierover is bijvoorbeeld opgenomen in deel I, hoofdstuk 2 van de herstelstrategieën (zie www.natura2000.nl). Als de KDW wordt overschreden, dan betekent dat niet dat dit ook per direct terug te zien is in een achteruitgang van natuurkwaliteit, maar wel dat het risico bestaat dat die verslechtering op termijn op gaat treden. Als er geen redenen zijn om aan te nemen dat dit risico in het betreffende gebied (bijvoorbeeld vanwege de specifieke lokale omstandigheden) niet aan de orde is, dan zullen maatregelen getroffen moeten worden om dit risico weg te nemen en de (dreigende) verslechtering tegen te gaan.
Is Nederland in uw ogen wel of niet in Europees verband verplicht om de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te reduceren tot onder de KDW? Zo ja, op welke juridische grondslag is deze verplichting in uw ogen gebaseerd en waarom? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan dat de Eurocommissaris deze verplichting in zijn brief wel suggereert, gezien het in zijn ogen«van essentieel belang [is] ervoor te zorgen dat de kritische depositiewaarde in geen enkel Natura 2000-gebied nog wordt overschreden»?
De Habitatrichtlijn schrijft voor dat de in de bijlagen I en II van die richtlijn opgenomen natuurlijke habitats en habitats van soorten landelijk in een gunstige staat van instandhouding worden gehouden of gebracht. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor vogels en hun leefgebieden onder de reikwijdte van de vogelrichtlijn. In de daartoe aangewezen Natura 2000-gebieden moet verslechtering worden voorkomen en moet – waar dat in het aanwijzingsbesluit is voorgeschreven – op termijn uitbreiding en/of verbetering worden bereikt. Knelpunten die de realisatie van deze doelen in de Natura 2000-gebieden belemmeren, waarvan stikstof in veel gebieden een hele belangrijke is, moeten worden weggenomen. Een belangrijke, wetenschappelijk onderbouwde indicatie wanneer er in zijn algemeenheid van overbelasting met stikstof sprake is, is als de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. Het is dus begrijpelijk dat de Eurocommissaris waarde hecht aan het terugdringen van de stikstofdepositie ter naleving van de gemaakte afspraken over natuurbescherming en natuurherstel. Hoewel het niet-overschrijden van de KDW de beste garantie geeft voor het beschermen van de natuur (mits waar nodig gecombineerd met natuurherstelmaatregelen), is dat voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding niet altijd overal nodig; de richtlijnen eisen dat ook niet. Een analyse op locatie- of gebiedsniveau kan tot het inzicht leiden dat ook met een hogere depositie dan de KDW-natuurdoelen gehaald kunnen worden, bijvoorbeeld door duurzaam inzetbare natuurherstelmaatregelen. Dat zal dan wel voortdurend gemonitord moeten worden.
Is de Europese Commissie (EC) in uw ogen bevoegd om toe te zien op het reduceren van de stikstofdepositie tot onder de KDW in Nederlandse Natura 2000-gebieden? Zo ja, op welke juridische grondslag is deze bevoegdheid in uw ogen gebaseerd en waarom? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan dat de Eurocommissaris deze bevoegdheid in zijn brief wel suggereert?
Op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) heeft de Europese Commissie een belangrijke verantwoordelijkheid bij het bewaken dat lidstaten in overeenstemming met de Europeesrechtelijke verplichtingen handelen. Wanneer de Europese Commissie constateert dat een lidstaat Europees recht overtreedt, spreekt zij de lidstaat hierop aan. De Commissie kan de lidstaat voor het Hof van Justitie van de Europese Unie dagen. Dit is de zogenaamde inbreukprocedure. Volgens artikel 258 VWEU kan de Commissie, wanneer deze van oordeel is dat een lidstaat een verdragsverplichting heeft geschonden, na een met redenen omkleed advies uitgebracht te hebben een zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie. Volgens artikel 260 VWEU kan het Hof daarna vaststellen dat de lidstaat in kwestie niet de op hem rustende verplichtingen is nagekomen, waarna de lidstaat gehouden is de nodige maatregelen te treffen om het arrest van het Hof uit te voeren. Als dit niet gebeurt, kan het Hof een dwangsom opleggen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Russische hackers trainen voor aanvallen op kritieke infrastructuur?1
Ja.
Bent u op de hoogte van softwareprogramma’s en projecten, zoals Scan-V en Crystal-2V, die als doel hebben om cyberaanvallen (op kritieke infrastructuur) te stimuleren? Herkent het u dit verontrustende beeld van Russische cyberoperaties, gericht op onze vitale infrastructuur, zoals spoorwegen, vliegvelden, en elektriciteitsnetwerken? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beeld?
Nederland wordt doorlopend geconfronteerd met digitale aanvallen. Dergelijke aanvallen neemt het kabinet uiterst serieus. Staten dienen zich te houden aan het normatief kader voor verantwoordelijk statelijk gedrag in de digitale ruimte. Rusland heeft een offensief cyberprogramma tegen Nederland. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 van november 2022 rapporteren AIVD, MIVD en NCTV over Russische dreiging tegen vitale infrastructuur2. Russische cyberactoren ondernemen activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.
Nederlandse organisaties in vitale sectoren kunnen ook indirect door ketenafhankelijkheden geraakt worden als gevolg van aanvallen in relatie tot de Russische dreiging.
De AIVD ziet daarnaast dat cyberactoren gebruik maken van commerciële software die ook wordt gebruikt door beveiligingsonderzoekers en cybercriminelen, en niet specifiek te herleiden is, om te voorkomen dat hun aanvallen worden ontdekt.
Daarmee past de berichtgeving over het vermeende gebruik van software van een commercieel bedrijf voor het offensieve cyberprogramma van Rusland in het dreigingsbeeld. Het Nationaal Cyber Security Centrum blijft waakzaam voor veranderingen in het dreigingsbeeld.
Hoe staat het met de versterkte aanpak vitaal? Acht u de toegezegde stappen en acties afdoende in het kader van de Russische voornemens om cyberaanvallen op onze kritieke infrastructuur uit te voeren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke aanvullende acties acht u noodzakelijk?
Momenteel werkt het kabinet aan een versterkte aanpak voor de bescherming van de vitale infrastructuur (Aanpak vitaal). Hier wordt uw Kamer voor de zomer nader over geïnformeerd. Binnen de aanpak wordt ingezet op meer rechten en plichten voor alle vitale aanbieders en een verankering hiervan in de wet- en regelgeving. De herziene Network and Information Security (NIS2) richtlijn is hier een belangrijk onderdeel van.
De NIS2-richtlijn versterkt de bescherming van bedrijven en andere organisaties binnen de EU door hen te verplichten een hoog niveau van cyberbeveiliging te hebben. De richtlijn is van toepassing op organisaties in sectoren die van maatschappelijk belang zijn, zoals drinkwater en energie. Uit de richtlijn volgt een zorgplicht die deze organisaties verplicht zelf een risicobeoordeling uit te voeren, op basis waarvan zij passende maatregelen nemen om hun diensten zoveel mogelijk te waarborgen en de gebruikte informatie te beschermen. Ook schrijft de richtlijn voor dat die entiteiten incidenten binnen 24 uur melden bij de toezichthouder. In het geval van een dergelijk incident moet het ook gemeld worden bij het relevante Computer Security Incident Response Team (CSIRT), zoals het Nationaal Cyber Security Centrum, dat vervolgens hulp en bijstand kan leveren. Organisaties die onder de richtlijn vallen komen ook onder toezicht te staan, waarbij wordt gekeken naar de naleving van de verplichtingen uit de richtlijn, zoals de zorg- en meldplicht. De komende tijd wordt door het kabinet gewerkt aan de implementatie van de NIS2-richtlijn in Nederlandse wet- en regelgeving.
Het belang van het versterken van de digitale weerbaarheid en het beter beschermen van de vitale infrastructuur komt ook terug in de actielijnen van de vorige maand gepubliceerde Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden3.
Welke maatregelen neemt u om onze vitale infrastructuur beter te beschermen tegen digitale aanvallen via de toeleveringsketen ook wel «supply chain» cyberaanvallen genoemd?
Het kabinet deelt de zorgen over cyberaanvallen op leveranciersketens, zoals onder andere is uiteengezet in het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 (CSBN 2022)4.
Mede daarom zet het kabinet dan ook stevig in op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland. In oktober 2022 is de Nederlandse Cybersecuritystrategie gepubliceerd. Een van de doelstellingen hiervan is te zorgen dat organisaties in de vitale infrastructuur goed beschermd zijn tegen digitale risico’s, en hierin hun belang voor de sector en andere organisaties binnen de keten meenemen. In de hiervoor genoemde Aanpak vitaal is hier nadrukkelijk aandacht voor. Dit komt tot uiting in verschillende concrete acties, zoals de implementatie van de NIS2 en uitgebreide voorlichtingscampagnes.
Organisaties in de vitale infrastructuur hebben hierbij ook nadrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid om hun digitale weerbaarheid op orde te hebben. Dit komt onder andere tot uitdrukking in de zorgplicht van de Wet Beveiliging Netwerk- en Informatiesystemen (Wbni) ter implementatie van de Network and Information Security (NIS1)5-richtlijn, op basis waarvan aanbieders van essentiële diensten technische en organisatorische maatregelen moeten nemen om hun netwerk- en informatiesystemen te beveiligen (artikel 7). De NIS2-richtlijn kent ook een dergelijke zorgplicht, waarbij expliciet uit die richtlijn volgt dat de zorgplicht in enkel geval maatregelen omvat ter beveiliging van de toeleveringsketen, met inbegrip van beveiligingsgerelateerde aspecten met betrekking tot de relaties tussen elke entiteit en haar rechtstreekse leveranciers of dienstverleners (artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van de NIS2-richtlijn).
De rijksoverheid is daarbij verantwoordelijk voor het creëren van een systeem waarbinnen organisaties de juiste maatregelen kunnen nemen om hun digitale weerbaarheid te vergroten en daarmee hun continuïteit en betrouwbaarheid te borgen.
Om de risico’s van organisaties te beperken is er de afgelopen periode door het Nationaal Cyber Security Centrum en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid steeds nadruk gelegd op het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Ook worden actuele dreigingsbeelden regelmatig gedeeld met organisaties in vitale sectoren.
Om voorbereid te zijn op een crisis in het digitale domein is het Landelijk Crisisplan Digitaal opgesteld (LCP-Digitaal). Het LCP-Digitaal is het overkoepelende kader dat overheden en bedrijven gebruiken voor de inrichting van de eigen cybercrisisplannen. In het LCP-Digitaal wordt ook aandacht besteed aan ketenafhankelijkheid in relatie tot digitale crises. Het LCP-Digitaal is op 23 december 2022 met uw Kamer gedeeld.6 Ook wordt er geoefend met ketenafhankelijkheden, bijvoorbeeld in de nationale cybercrisisoefening ISIDOOR.
Concreet adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum om de basismaatregelen in acht te nemen die te vinden zijn op www.ncsc.nl. Voorbeelden hiervan zijn het installeren van updates, het regelmatig maken van back-ups, en het versleutelen van gevoelige bedrijfsinformatie. Ook informeert het Nationaal Cyber Security Centrum organisaties binnen de vitale infrastructuur over digitale dreigingen via de toeleveringsketen.
Kunt u een update geven over de voortgang en de uitkomsten van het overheidsbreed cyberprogramma? In hoeverre is Nederland voorbereid op eventuele cyberaanvallen?
Zie antwoord bij vraag 7.
Hoe frequent wordt er binnen de vitale sectoren geoefend met het anticiperen op digitale aanvallen op onze vitale infrastructuur? Wordt hierbij ook geoefend op scenario’s van uitval van kritieke diensten? Zo nee, waarom niet?
Op nationaal niveau wordt er circa eens in de twee jaar de grootschalige publiek-private cyberoefening ISIDOOR georganiseerd, waaraan organisaties uit de vitale infrastructuur deelnemen. Tijdens deze cyberoefening worden afspraken, structuren en processen uit het Landelijk Crisisplan Digitaal beoefend. Hierbij wordt ook op scenario’s geoefend van uitval kritieke diensten, met de nadruk op digitale veiligheid. Ook worden er (cross-)sectorale oefeningen gehouden en is onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum tijdens verschillende oefeningen actief betrokken. Voor zowel ISIDOOR als (cross-)sectorale cyberoefeningen wordt samengewerkt met andere ministeries.
Wanneer was de laatste digitale oefening op cyberaanvallen en welke lessen zijn hieruit getrokken? Wat zijn de vervolgstappen om beter voorbereid te zijn op eventuele cyberaanvallen?
Sinds 2019 organiseert het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties jaarlijks in oktober, tijdens de maand van de cybersecurity, een cyberoefening van en voor de overheid. Deze overheidsbrede cyberoefening is aanvullend op wat verschillende bestuurslagen zelf al organiseren. Een voorbeeld hiervan zijn de oefenpakketten van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)7. Ook tijdens de coronapandemie zijn deze oefeningen georganiseerd en sindsdien zijn zij online te volgen. Vanaf 2022 is er naast een centraal te volgen crisisoefening ook de mogelijkheid om simultaan met de eigen organisatie mee te oefenen. Aan de meest recente oefening van oktober 2022 namen meer dan 70 overheidsinstanties deel aan het simultaan oefenen. Daarnaast volgden nog ruim 450 mensen de livestream van de centrale crisisoefening. Nadere informatie is te vinden op www.weerbaredigitaleoverheid.nl.
Inmiddels zijn ook drie edities van cybercrisisoefening ISIDOOR georganiseerd, dit is een door het Ministerie van Justitie en Veiligheid georganiseerde grootschalige oefening voor zowel publieke als private partijen. De laatste editie, ISIDOOR III, vond plaats in juni 2021. De lessen uit ISIDOOR III zijn gedeeld met uw Kamer8, en zijn meegenomen in het Landelijk Crisisplan Digitaal (LCP-Digitaal). Deze lessen en aanbevelingen zagen onder andere toe op het vergroten van inzicht in rollen en routes in de crisisbeheersing, in zorgvuldigheid en snelheid van informatiedeling en crisisrespons, in het optimaal benutten van capaciteit en expertise en het samen met partners blijven werken aan de voorbereiding op cybercrises. Een nieuwe versie van het plan is eind december 2022 aangeboden aan de Kamer.9
Het LCP-Digitaal vormt de basis voor de volgende editie van ISIDOOR: ISIDOOR IV. Jaarlijks zal worden bezien of het LCP-Digitaal actualisatie behoeft, onder andere aan de hand van de nieuwe geleerde lessen uit incidenten en oefeningen (waaronder ISIDOOR IV) en andere relevante ontwikkelingen.
In februari 2023 vond ook een cross-sectorale digitale oefening plaats, waarin publieke en private organisaties getest hebben hoe goed hun systemen bestand zijn tegen zowel zware als ook slimmere DDoS-aanvallen. Traditionele DDoS-aanvallen zijn aanvallen waarbij een systeem wordt overladen met verzoeken, waardoor deze onbereikbaar wordt. Bij een slimme aanval krijgen de servers andere, zwaardere taken te vervullen, waardoor de capaciteit voor normaal gebruik wordt opgeslokt. De oefening werd georganiseerd tussen leden van de Anti-DDoS-Coalitie. Dit is een publiek-privaat samenwerkingsverband waar onder andere het Nationaal Cyber Security Centrum bij betrokken is
Bent u het met de stelling eens dat het belangrijk is om regelmatig te oefenen met het bestrijden van cyberaanvallen zodat Nederland voorbereid is op actuele dreigingen? Zo ja, wanneer is de eerstvolgende cross-sectorale cyberoefening? Welke oefeningen staan gepland op de langere termijn? Hoe staat het met structureel organiseren van cross-sectorale cyberoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Effectieve crisisbeheersing vergt behalve gezamenlijke voorbereiding ook oefening. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft daarom een oefenprogramma ontwikkeld en in gebruik laten nemen. Dit is op 12 juni 2019 met uw Kamer gedeeld10.
In dat programma wordt op drie sporen ingezet: het organiseren van grootschalige oefeningen, deelname van de overheid aan bestaande cyberoefeningen en het ontwikkelen van initiatieven op oefenen in publiek-privaat verband. Deze inzet blijft belangrijk onder de in oktober 2022 gepubliceerde Nederlandse Cybersecuritystrategie, waarin het belang wordt benadrukt van snel en adequaat reageren op cyberincidenten en -crises.
De oefening ISIDOOR vindt eens per twee jaar plaats. De organisatie van ISIDOOR IV is op dit moment al begonnen en in volle gang. De oefening zal naar verwachting eind 2023 plaatsvinden. Voor de meeste (cross-)sectorale oefeningen is geen vaste frequentie. De onder vraag 7 genoemde Anti-DDoS-coalitie beoogt om twee keer per jaar een oefening te organiseren over het omgaan met DDoS-aanvallen. Jaarlijks blijft ook de overheidsbrede cyberoefening plaatsvinden voor medeoverheden, waar ook bedrijven mogen aanhaken.
Het bericht 'ISU brengt Nederland in verlegenheid: Overleg met Russische bondsvoorzitter tijdens WK Afstanden in Heerenveen wekt wrevel’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ISU brengt Nederland in verlegenheid»; Overleg met Russische bondsvoorzitter tijdens WK Afstanden in Heerenveen wekt wrevel»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de voorzitter van de Russische schaatsbond, Nikolai Gulyaev, deze maand aanwezig was tijdens de WK Afstanden in Heerenveen om deel te nemen aan vergaderingen met de Internationale Schaatsunie (ISU)?
Ja.
Hoe verklaart u dat deze ontmoeting heeft kunnen plaatsvinden op Nederlandse bodem, terwijl is uitgesproken dat Rusland en Wit-Rusland moeten worden geweerd van internationale sportwedstrijden?2
De bijeenkomst is georganiseerd door de ISU. De ISU was dan ook verantwoordelijk voor het uitnodigen, niet de KNSB. Het is aan de ISU om haar uitnodigingsbeleid vorm te geven. De KNSB heeft schriftelijk geprotesteerd bij de ISU.
Staan de ondertekenaars onverminderd achter de statements zoals gepubliceerd op 9 maart 2022 en 4 juli 2022?
Ja.
Bent u het eens dat ook vertegenwoordigers van de Russische en Wit-Russische federatie niet mogen deelnemen aan de werkzaamheden van internationale sportbonden? Zo ja, bent u bereid om zich hierover uit te spreken?
Ja. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft zich hier al meermaals voor uitgesproken. Echter, de internationale sport is autonoom. Wij hebben dan ook geen middelen om dit soort besluiten tegen te gaan.
VN-resolutie 2664 die humanitaire uitzonderingen mogelijk maakt in VN-sanctieregimes |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met VN-resolutie 2664?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de mogelijkheden om een «carve-out» in VN-sanctieregimes aan te brengen om humanitaire hulp door gerenommeerde humanitaire organisaties makkelijker mogelijk te maken?
VN-Veiligheidsraadsresolutie 2664 introduceert een humanitaire exemptie in alle VN-sanctieregimes. Het invoeren van humanitaire exempties2 komt tegemoet aan een breed en lang gedragen wens van humanitaire actoren en zal hun werk vergemakkelijken. Mede door uitdagingen als overcompliance en derisking door leveranciers en financiële dienstverleners tegen te gaan. Tevens maakt het harmoniseren van regelgeving compliance voor zowel banken als humanitaire actoren eenvoudiger en daarmee goedkoper. Daarnaast biedt de resolutie een unieke kans om humanitaire uitzonderingen te harmoniseren op basis van een nieuwe internationale standaard, zowel tussen de verschillende EU-sanctieregimes als t.o.v. sleutelpartners als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.
In welke mate is de VN-resolutie 2664 reeds verwerkt in de EU-sanctieregime? Kunnen Nederlandse en Europese humanitaire organisaties al gebruik maken van de uitzonderingen gemaakt in VN-resolutie 2664?
VN-Veiligheidsraadresolutie 2664 voorziet in een uitzondering op het verbod om economische middelen ter beschikking te stellen aan entiteiten en personen op de sanctielijst. De uitzondering geldt voor bepaalde humanitaire actoren en enkel voor activiteiten die noodzakelijk zijn voor het leveren van humanitaire hulp en het ondersteunen van menselijke basisnoden. De EU heeft eerder dit jaar de benodigde aanpassingen gemaakt om de humanitaire exemptie door te voeren in de Europese wetteksten die VN-sanctieregimes implementeren. Ook is de exemptie, mede op Nederlands initiatief, reeds ingevoerd voor zogenaamde «gemengde» sanctieregimes, waar zowel EU- als VN-listings onder vallen. Nederland is in EU-kader voorvechter van het doorvoeren van de humanitaire exemptie in EU-autonome sanctieregimes, in lijn met VN-resolutie 2664. Zo werd in het EU-autonome sanctieregime ten aanzien van Syrië voor een initiële periode van zes maanden een humanitaire exemptie op basis van VN-Resolutie 2664 aangenomen. Met gelijkgezinden zet Nederland zich in om deze exemptie ook in andere regimes in te voeren. Dit gebeurt op een casy-by-case basis met inachtneming van eventuele risico’s en de specifieke context van elk sanctieregime.
Wat voor geschat effect heeft deze carve-out op de lokale bevolking in onder sancties geplaatste regimes, zoals Syrië en Iran?
Het is nog te vroeg om een precieze inschatting te maken van het effect van de implementatie van VN-Veiligheidsraadresolutie 2664. In gebieden waar al langer humanitaire exempties van kracht zijn (zoals Afghanistan en bezette delen van Oekraïne) rapporteren humanitaire organisaties dat deze maatregel hulpverlening daadwerkelijk vergemakkelijkt. Ook ten aanzien van Syrië ontvangt het kabinet signalen dat de recente exemptie de levering van humanitaire hulp al eenvoudiger maakt. Daarmee is de inschatting dat deze humanitaire exempties een positief effect zullen hebben op het welzijn van die delen van de bevolking die humanitaire hulp nodig hebben. Het kabinet zal de effecten actief blijven monitoren.
Hoe werkt u samen met banken en financiële dienstverleners om deze resolutie te implementeren?
Het kabinet voert regelmatig overleg met Ngo’s en banken via de Ronde Tafel Financiële Toegang, waar op verzoek van het kabinet ook VN-Veiligheidsraadresolutie 2664 is geagendeerd en toegelicht. Daarnaast voert het kabinet separate gesprekken met de Nederlandse Vereniging van Banken over de humanitaire exempties onder VN-Veiligheidsraadresolutie 2664. Bij deze gesprekken bespreekt het kabinet ook met banken en ngo’s hoe de harmonisering van regels op basis van resolutie 2664 kan helpen om problemen rond derisking en overcompliance te helpen oplossen – bijvoorbeeld bij het faciliteren van de aardbevingsrespons in Syrië. Banken en ngo’s geven aan deze inzet te verwelkomen.3 Ten slotte kunnen humanitaire organisaties en banken bij specifieke vragen direct contact opnemen met het humanitaire contactpunt van de EU, of het Ministerie van Financiën.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse bombardementen in Irak tijdens de oorlog tegen Islamitische Staat |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar het bombardement van 22 maart 2016 is afgerond en wie doet het onderzoek?1
Zoals aangekondigd in de brief van 30 maart jl. heb ik opdracht gegeven tot het starten van een intern onderzoek naar een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak) dat volgens de coalitie door ISIS werd gebruikt als hoofdkwartier. Zodra het onderzoek is afgerond wordt uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten geïnformeerd.
Wat is de waarde van eerdere uitlatingen dat het Amerikaanse Central Command (CENTCOM) serieus onderzoek deed maar het bombardement van 22 maart 2016 niet op ware aard heeft beoordeeld? Is duidelijk waarom CENTCOM deze fout heeft gemaakt?2
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Is het waar dat u op geen enkel moment bent ingelicht door CENTCOM en dat u nooit, ook niet na de debatten over het bombardement op Hawija, navraag heeft gedaan? Zo ja, waarom niet?
Onze eigen informatie over de inzet van 22 maart 2016 leverde geen indicaties op van mogelijke burgerslachtoffers. Er is geen navraag gedaan bij CENTCOM.
Is het waar dat CENTCOM alleen een beoordeling deed en geen onderzoek? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Geldt het onderzoek ook andere incidenten?
Nee, het interne onderzoek waarover ik uw Kamer op 30 maart jl. heb geïnformeerd, richt zich op de Nederlandse wapeninzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak).
Kan nu worden uitgesloten dat de door journalisten voorgelegde lijst van 148 vermoedens daadwerkelijk burgerslachtoffers tot gevolg hebben gehad?
Nee. Deze lijst bevat 148 meldingen van vermoedens van burgerslachtoffers als gevolg van coalitie-inzet (cq. alle landen die destijds deelnamen aan deze luchtcampagne). Als ik besluit een onderzoek te starten naar een nieuw vermoeden van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet i.h.k.v. artikel 100 van de Grondwet zal ik uw Kamer informeren conform de afspraken die in 2020 zijn gemaakt.3
Leidt deze informatie tot een herziening van uw eerdere stellingname dat er zeker geen andere van de bijna 2200 bombardementen tot burgerslachtoffers heeft geleid?
Ik herken mij niet in een dergelijke stellingname.
Zeer recent in Pakistan herhaalde en herbevestigde fatwa en honderden dreigementen tegen een Nederlandse parlementariër |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de fatwa die over mij is uitgesproken door de Pakistaanse TLP-leider Muhammad Ashraf Asif Jalali die zei: «the government of Pakistan must take a strong narrative on the adverse blasphemy committed by Geert Wilders» en «he must be handed over to Muslims for public execution to ensure world peace»?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Jalali die fatwa tegen mij recent op 26 maart 2023 heeft herhaald en herbevestigd met de woorden «Our fatwa is final»? Wat is uw oordeel daarover?
Ja, ik heb kennis genomen van deze fatwa. Het kabinet keurt deze en eerdere fatwa’s nadrukkelijk af. Bedreigingen, en in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. De Nederlandse overheid uit in bilaterale contacten met Pakistan regelmatig zijn afkeuring en ernstige zorgen ten aanzien van de ernstige bedreigingen die aan het adres van de heer Wilders zijn uitgesproken en zal dit blijven doen.
Bent u door de politie respectievelijk de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en/of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) hierover geïnformeerd en tevens over het feit dat de herbevestiging van deze fatwa in één week tijd tot honderden doodsbedreigingen aan mijn adres heeft geleid waarvan vele die melden dat ik «de volgende ben na Salman Rushdie» en hun doodsbedreiging kracht bijzetten met de meest walgelijke filmpjes en plaatjes? Wat is uw oordeel daarover?
Zoals bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken en eventuele ontvangen informatie hieromtrent. Zoals in antwoord op vraag 2 geschreven heb ik heb kennis genomen van deze fatwa. Het kabinet keurt deze en eerdere fatwa’s als ook dit soort filmpjes en plaatjes nadrukkelijk af.
Herinnert u zich dat er al eerder verschillende fatwa’s over mij zijn uitgesproken waaronder een fatwa die moslims in Nederland oproept mij te vermoorden en dat ik alleen al vorig jaar mede naar aanleiding daarvan zo’n 900 doodsbedreigingen heb ontvangen? Wat is uw oordeel daarover?
Ik ben op de hoogte van de verschillende fatwa’s die over de heer Wilders zijn uitgesproken. Zoals eerder gesteld, horen bedreigingen en fatwa’s absoluut niet thuis in onze samenleving. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af.
Wat is uw oordeel over het feit dat niemand van de vele buitenlandse bedreigers hier of in hun woonland strafrechtelijk zijn vervolgd? Deelt u de mening dat dat totaal onaanvaardbaar en onrechtvaardig is?
Bedreigingen, en in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse samenleving. Ik realiseer mij terdege dat de impact op de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers van deze bedreigingen enorm kunnen zijn. Zoals ook eerder kenbaar gemaakt door de Minister van Justitie en Veiligheid zet het Openbaar Ministerie zich blijvend in om bedreigingen van volksvertegenwoordigers te onderzoeken en waar mogelijk te vervolgen.2 Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia en niet de volledige personalia zijn genoemd, is nagenoeg altijd nader onderzoek nodig. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig. Uiteindelijk is het aan het betreffende land zelf om te bepalen of en in hoeverre uitvoering kan worden gegeven aan een rechtshulpverzoek. Het Openbaar Ministerie kan – als er door het buitenland geen rechtshulp wordt verleend – alleen personen in Nederland vervolgen die rechtstreeks zijn te identificeren op basis van hun online gedane uitlatingen. Op 17 april jl. maakte het Openbaar Ministerie bekend een in Pakistan woonachtige persoon te vervolgen voor een ernstig bedreigende uitlating aan het adres van de heer Wilders. In dit geval ging het om de uitloving van een beloning om de heer Wilders om het leven te brengen. Voor strafrechtelijk onderzoek door buitenlandse autoriteiten geldt dat dit aan de autoriteiten van dit land zelf is. De Nederlandse overheid uit in het geval van Pakistan regelmatig zijn ernstige zorgen ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders en zal dit blijven doen. Tijdens een onderhoud met de Pakistaanse ambassadeur op 17 april jl. zijn deze ernstige zorgen nogmaals overgebracht.
Realiseert u zich dat deze fatwa’s en doodsbedreigingen tot gevolg hebben dat mijn persoonlijke vrijheid en functioneren als parlementariër al bijna twintig jaar beperkt wordt en dat het alleen al daarom van belang is dat u zich er krachtig tegen uitspreekt en de daders strafrechtelijk ter verantwoording worden geroepen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat mensen die een fatwa over mij uitspreken – waaronder Jalali – en anderen die me met de dood bedreigen altijd strafrechtelijk dienen te worden vervolgd, danwel in hun woonland danwel zouden moeten worden uitgeleverd aan Nederland om hier te worden vervolgd? Wat gaat u doen om dit te bereiken zeker nu de fatwa van Jalali door hem is herhaald en herbevestigd?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u als Minister-President de recent herbevestigde fatwa over – en honderden doodsbedreigingen gericht aan – mij als Nederlands parlementariër niet meteen publiekelijk veroordeeld?
Het is onacceptabel dat de heer Wilders al vele jaren te maken heeft met bedreigingen uit binnen- en buitenland. Zoals eerder benoemd uit het kabinet regelmatig zijn ernstige zorgen over de bedreigingen. Ik heb deze ernstige zorgen overgebracht in mijn gesprek met de premier van Pakistan op 20 februari jl. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl. en laatstelijk op 17 april jl. bij de betekening van de dagvaarding aan de ambassadeur van Pakistan, zoals benoemd in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Waarom veroordeelt u publiekelijk wél de fakkeldragers tegen mevrouw Kaag maar niet de mensen die middels een fatwa oproepen mij te executeren of honderden moslims die hebben opgeroepen en aangekondigd mij te zullen onthoofden, op te hangen, de keel door te snijden of op andere wijze te vermoorden?
Alle bedreigingen aan het adres van volksvertegenwoordigers en personen zijn onacceptabel. Het kabinet keurt fatwa’s en de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders, zoals eerder benoemd, ook publiekelijk nadrukkelijk af.
Bent u bereid u deze vragen gelet op de actualiteit van de vele bedreigingen en de gevolgen voor mij van de genoemde fatwa, vóór dinsdag 4 april 11.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het van overheidswege uitschakelen van internet terwijl de autoriteiten jagen op een Sikh-prediker |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het van overheidswege uitschakelen van het internet in de deelstaat Punjab, terwijl de autoriteiten jagen op een Sikh-prediker?1
Ja.
Klopt het dat de media black-out in Punjab (India) ongeveer 30 miljoen Punjabi’s heeft getroffen?
Op 18 maart 2023 werd door de deelstaatregering van Punjab een bevel uitgevaardigd voor de sluiting van internetdiensten voor een periode van 24 uur. Deze periode werd uiteindelijk verlengd tot 23 maart 2023. De genoemde bevelen zijn uitgevaardigd onder de relevante bepalingen van de «Indian Telegraph Act» en «Temporary Suspension of Telecom Services (Public Emergency or Public Safety Rules), 2017» die de opschorting van internetdiensten toestaan in situaties die een bedreiging vormen voor de openbare veiligheid of neerkomen op een openbare noodsituatie.
De gedeeltelijke, tijdelijke opschorting van internetdiensten heeft volgens berichtgeving de gehele deelstaat Punjab geraakt, die bijna 30 miljoen inwoners telt. De breedbanddiensten zijn niet opgeschort. Bankfaciliteiten, ziekenhuisdiensten en andere essentiële diensten zijn niet verstoord.
Hoe beoordeelt u de bestraffing van een volledige bevolkingsgroep voor de daden van de radicale prediker Amritpal Singh?
Het kabinet is van mening dat toegang tot online media en diensten een essentieel onderdeel van mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting vormt, en daarmee tot de mensenrechten gerekend kan worden. Het kabinet is dan ook van mening dat tot tijdelijke sluiting van internetdiensten alleen in uiterste noodsituaties, onder strikte voorwaarden en met de uiterste terughoudendheid zou moeten worden overgegaan, zoals bijvoorbeeld beschreven in het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten artikel 19.3.
De regering kan geen oordeel geven over de vraag of de vermeende dreiging voor de openbare orde en veiligheid dermate ernstig was dat deze een tijdelijke opschorting van internetdiensten voor de gehele bevolking van de deelstaat Punjab zou rechtvaardigen, omdat de regering over onvoldoende informatie over de exacte situatie en context beschikt.
Voegt u zich bij de constatering van de fractie van DENK, dat collectieve bestraffing een inperking van de mensenrechten is van de 30 miljoen Punjabi’s gevestigd in Punjab (India)?
Voor het standpunt van het kabinet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Volgens de Punjab-regering was er een «duidelijk potentieel voor bedreiging van de openbare veiligheid, verstoring van openbare voorzieningen, schade aan openbare activa en verstoring van de openbare orde in de staat Punjab vanwege misbruik van mobiele internetdiensten».
Graag voeg ik hier aan toe dat de vergaande bevoegdheden van de autoriteiten om internetdiensten tijdelijk af te sluiten in India zelf ter discussie staan. Het Indiase Hooggerechtshof heeft in een aantal recente uitspraken geoordeeld dat «het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht om zijn beroep uit te oefenen zich uitstrekt tot het medium internet» en dat «opschorting van het internet een drastische maatregel is, en alleen toegepast kan worden na beoordeling van minder ingrijpende oplossingen». De Permanente Commissie voor communicatie en informatietechnologie van het Indiase parlement heeft in haar rapport getiteld «Suspension of Telecom Services/Internet and Its Impact» een reeks aanbevelingen gedaan, waaronder een herziening van de wettelijke regeling voor de schorsing van internetdiensten en het opzetten van een database met internetdiensten stopzettingsbevelen. De aanbevelingen zijn echter nog niet uitgevoerd.
Het is van belang dat de discussie over verlenging en inzet van bevoegdheden voor tijdelijke sluiting van internetdiensten door betrokken partijen in India zelf gevoerd wordt, en dat besluitvorming hierover langs democratische en constitutionele weg verloopt.
Bent u bereid om zich uit te spreken over de inperking van de mensenrechten van de Punjabi’s gedurende de klopjacht naar de radicale prediker Amritpal Singh?
Nederland voert een mensenrechtendialoog met India in bilateraal, EU- en in VN-verband. De mensenrechtenambassadeur heeft vorige maand een bezoek aan India gebracht. Met vertegenwoordigers van de regering en de Nationale Mensenrechtencommissie heeft zij onder meer gesproken over het belang van vrijheid van meningsuiting en media (online en offline) alsmede de rechten van minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In Kolkata heeft de mensenrechtenambassadeur een interreligieuze dialoog gevoerd met religieuze leiders van verschillende geloofsovertuigingen, waaronder ook van de Sikhs. In de mensenrechtendialoog tussen de EU en India, die naar verwachting later dit jaar weer zal plaatsvinden, zullen vrijheid van meningsuiting, de rechten van minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ongetwijfeld ook weer nadrukkelijk op de agenda staan.
Deelt u de mening dat de rechten van een bevolkingsgroep zoals de Punjabi’s niet onderdrukt mogen worden door India? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten op welke wijze u dit uitdraagt naar India? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw counterpart in India, al dan niet via de Indiase ambassadeur, over de situatie in India betreffende het censureren van de media in de deelstaat Punjab?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de Sikh-diaspora in Nederland, om een uiteenzetting te krijgen van hun legitieme zorgen en tevens deze over te brengen bij uw counterpart in India, al dan niet via de Indiase ambassadeur?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, voert Nederland op verschillende niveaus een mensenrechtendialoog met India. Het kabinet laat zich hiervoor graag informeren door vertegenwoordigers van de Sikh-gemeenschap in Nederland en Europa. De mensenrechtenambassadeur gaat hierover graag in gesprek met vertegenwoordigers van de Sikh-gemeenschap zoals ze in Kolkata heeft gedaan.
Tevens hebben op 4 november 2022 vertegenwoordigers van de World Sikh Parliament Europa en voorzitter van de Punjab Right organisation een petitie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeboden in verband met de (jaarlijkse) herdenking van de Anti-Sikh-rellen van 1984. De vertegenwoordigers vroegen aandacht voor de kwetsbare positie van Sikh in India.
Het artikel ‘Draagvlak voor hulp Oekraïense vluchtelingen in Slowakije staat onder druk’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Draagvlak voor hulp Oekraïense vluchtelingen in Slowakije staat onder druk»?1.
Ja.
Hoe kijkt u naar het bericht dat Slowakije erg kwetsbaar blijkt voor desinformatie vanuit Rusland? Hoe kijkt u hier naar de rol van sociale media in het verspreiden van desinformatie?
De verspreiding van Russische desinformatie wereldwijd is zorgelijk en zeker ook de verspreiding hiervan in EU lidstaten, waaronder Slowakije. Sociale media spelen een grote rol bij het verspreiden van desinformatie. Berichten als dit onderstrepen het belang om in EU-verband gezamenlijk op te trekken in het verhogen van de weerbaarheid tegen desinformatie.
Welke risico’s ziet u voor aankomende verkiezingen in het najaar in Slowakije en de toenemende verspreiding van desinformatie uit Rusland?
Het is aan de kiesgerechtigde Slowaken om een keus te maken bij de verkiezingen in dit najaar. Wel weten we dat desinformatie invloed kan hebben op de politieke keuzes die mensen maken. Ook in die zin is groeiende verspreiding van desinformatie in Slowakije zorgelijk.
Welke risico’s ziet u voor het functioneren van de EU als de pro-Russische partij van Robert Fico de verkiezingen wint in Slowakije aankomend najaar?
Mocht de partij van Robert Fico de aanstaande verkiezingen in Slowakije winnen, dan kunnen we verwachten dat dit de besluitvorming binnen de EU ten aanzien van steun aan Oekraïne en inzet jegens Rusland niet vergemakkelijkt. Nederland zal er ook in dat geval alles aan blijven doen EU-eenheid te blijven bewerkstelligen.
Wat wordt er in EU-verband gedaan om gezamenlijk op te trekken tegen Russische desinformatie in EU-lidstaten? Welke maatregelen worden genomen om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan? Bent u het ermee eens dat hier een belangrijke rol is weggelegd voor social media platformen aangezien hun digitale infrastructuur wordt gebruikt door kwaadwillenden om desinformatie te verspreiden? Zo ja, in hoeverre betrekt u social media bedrijven bij de aanpak van desinformatie? Zo nee, waarom niet?
De Europese Unie pakt desinformatie, of «Foreign Information Manipulation and Interference» (FIMI)2, afkomstig vanuit statelijke, of daaraan gelieerde, actoren aan, daar waar dit een risico vormt voor de nationale veiligheid. Voor het tegengaan van FIMI heeft de EU een instrumentarium ontwikkeld dat aangekondigd is in het Europees Democratie Actieplan.3 Hierbij horen nieuwe instrumenten die het mogelijk maken kosten te verhalen op actoren achter beïnvloedingsoperaties, de strategische communicatieactiviteiten van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) te versterken en FIMI inzichtelijk te maken. Verder wordt middels de wet inzake digitale diensten (DSA) een wettelijke basis gecreëerd voor een co-regulerende aanpak van de vernieuwde gedragscode tegen desinformatie. Hiermee spreekt de EU sociale media bedrijven aan op hun verantwoordelijkheid voor het tegengaan van FIMI. Bij het ontwikkelen van eventuele nieuwe instrumenten staat voor het kabinet het waarborgen van fundamentele rechten altijd voorop. Zie voor de aanpak in Nederland de «Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie»4, die uw Kamer op 23 december 2022 toeging.
Wat is de laatste stand van zaken van de herziening van de code of practice on online disinformation waar social media bedrijven zich aan hebben gecommitteerd in Europa? Heeft deze herziening reeds plaatsgevonden, zo ja wanneer en wat betekent dit concreet voor de aanpak van desinformatie van social media platformen? Zo nee, wanneer vindt deze herziening plaats?
Op 16 juni 2022 is de hernieuwde Praktijkcode tegen desinformatie gepubliceerd. Deze is ondertekend door 34 organisaties. Naast grote online platformen zoals Meta, Twitter en Google, hebben ook kleinere platformen, online advertentiebedrijven en fact-checkers zich aangesloten. Uw Kamer is op 29 november 2022 per brief geïnformeerd over de inhoud van deze praktijkcode en de concrete gevolgen ervan.5
Welke stappen moeten en kunnen volgens Nederland worden gezet in EU-verband om Russische desinformatie tegen te gaan? Welke rol kan Nederland hierin spelen?
In EU verband wordt gewerkt aan meer coördinatie tussen EU-lidstaten en inzet van EU-instrumenten om gezamenlijk op te trekken tegen de verspreiding van Russische desinformatie. Nederland ondersteunt de FIMI Toolbox, en zet zich in voor de verdere ontwikkeling hiervan, met als doel verschillende EU instrumenten samen te brengen en antwoord te bieden tegen ongewenste buitenlandse inmenging in het informatie domein.
Meer dan 40% van de Slowaken zou stellen dat Slowakije geen financiële steun aan Oekraïne zou moeten verlenen, zijn vergelijkbare cijfers te zien in andere EU-lidstaten? Zo ja, in welke?
Nederland houdt geen totaaloverzicht bij van steun onder de bevolking in EU lidstaten voor financiële steun aan Oekraïne.
Hoe monitort u toenemende euroscepsis sinds de start van de oorlog in Oekraïne in Slowakije of in andere Centraal- of Oost-Europese landen?
De ambassades van Nederland in Slowakije en andere Centraal-Europese lidstaten houden de ontwikkelingen in hun respectievelijke landen in de gaten, waaronder hoe er onder de bevolking wordt gedacht over de oorlog in Oekraïne, steun voor de EU en democratische waarden in het algemeen. Hierbij kunnen vele factoren een rol spelen en is het niet eenvoudig de link te leggen tussen de oorlog in Oekraïne en al dan niet toenemende euroscepsis.
Heeft u de informatie dat er sprake is van toenemende Russische beïnvloeding en verspreiding van desinformatie bij aankomende verkiezingen van andere EU-lidstaten? Zijn er lidstaten die een verhoogd risico lopen op actieve buitenlandse beïnvloeding vanuit Rusland? Zo ja, welke?
Russische beïnvloeding en verspreiding van desinformatie rondom verkiezingen zijn fenomenen die al jaren bekend zijn en waar Nederland, ook in EU-verband, tegen optreedt. Er kan niet zo eenvoudig en eenduidig een lijst gemaakt worden met EU-lidstaten die een verhoogd risico lopen op buitenlandse beïnvloeding vanuit Rusland.
Het begrip huwelijkse gevangenschap |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het begrip huwelijkse gevangenschap zoals die afgelopen jaar in wetgeving is aangenomen door de Tweede Kamer?1
Ja.
Deelt u de mening dat huwelijkse gevangenschap in strijd is met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het VN-Vrouwenverdrag?
Ja.
Kunt u een overzicht geven in welke landen Nederlandse vrouwen met een migratie-achtergrond getroffen kunnen worden door de mannelijke voogdijschap indien zij zich in het land van oorsprong begeven? Kunt u een overzicht geven van alle landen waar vrouwen met huwelijkse gevangenschap te maken kunnen krijgen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) heeft geen overzicht van landen waar Nederlandse vrouwen met een migratieachtergrond getroffen kunnen worden door mannelijke voogdijschap indien zij zich in het land van oorsprong begeven. Wel wordt op de site www.nederlandwereldwijd.nl informatie gegeven over trouwen en scheiden in het buitenland en de geldende wetten en gebruiken in andere landen omtrent het huwelijk. Het ministerie werkt continu aan het verbeteren en het actualiseren van de informatievoorziening en onderzoekt op basis van informatievergaring of de bestaande informatievoorziening genoeg ingaat op de mogelijke risico’s voor Nederlandse vrouwen met een migratie-achtergrond indien zij zich in het land van oorsprong begeven.
Op welke manier zet u de ontwikkelingsamenwerkings-middelen in om Nederlandse vrouwen die in huwelijkse gevangenschap verkeren in het buitenland te ondersteunen in het ondernemen van een scheiding? Op welke manieren steunt u buitenlandse organisaties die opstaan tegen huwelijkse gevangenschap en gelijkheid binnen het familierecht?
Het Nederlandse SDG5 Fonds – dat onder het subsidiebeleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld valt en wordt gefinancierd vanuit ODA-middelen – richt zich op de bevordering van gelijke rechten van vrouwen en meisjes in al hun diversiteit, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dit Fonds bevat in totaal bijna € 500 miljoen voor de periode 2021–2025. Nederland steunt via dit fonds maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het aanpakken van de grondoorzaken van genderongelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen wereldwijd. Hiermee wordt ook bijgedragen aan het tegengaan van huwelijkse gevangenschap. Immers, binnen een aantal van de SDG5 programma’s is er via lobby en advocacy aandacht voor het aanpassen en verbeteren van familierecht en de toegang tot recht voor vrouwen en meisjes.
Daarnaast levert BZ een financiële bijdrage aan het noodfonds van het Landelijk Knooppunt voor Huwelijkse Dwang en Achterlating (LKHA) dat bedoeld is om de terugkeer naar Nederland van slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating te bekostigen. Buitenlandse Zaken verleent consulaire bijstand aan Nederlanders in nood, waaronder slachtoffers van huwelijkse gevangenschap, huwelijksdwang en achterlating. Bij een melding van huwelijkse gevangenschap in het buitenland beoordelen BZ en het LKHA de hulpvraag. Vanuit consulaire dienstverlening is het handelingsperspectief bij huwelijkse gevangenschap in het buitenland beperkt. Als er sprake is van een strafbaar feit valt dit onder de jurisdictie van het land in kwestie. De Nederlandse overheid kan daar niet in treden. In veel gevallen adviseren BZ en LKHA om in het land zelf juridische bijstand te zoeken.
In hoeverre ziet u de verslechtering van de positie van vrouwen in verschillende landen wereldwijd leiden tot een toename van huwelijkse gevangenschap in betreffende landen? Bent u het eens dat de handelingsonbekwaamheid van vrouwen en inperking van vrouwenrechten in andere landen niet alleen voor de vrouwen in vrouwonvriendelijke landen een realiteit is, maar ook impact heeft op vrouwen in Nederland met wortels in die landen wanneer zij zich in die land(en) bevinden?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende druk op vrouwenrechten en gendergelijkheid wereldwijd. Het is inderdaad mogelijk dat de door de lokale wetgeving toegekende handelingsonbekwaamheid van vrouwen en inperking van vrouwenrechten in andere landen ook een impact heeft op vrouwen in Nederland met wortels in die landen wanneer zij zich daar bevinden. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 8 november 2022 over de inzet van het kabinet op feministisch buitenlands beleid2 is door de coronapandemie, wereldwijde conflicten, de klimaatcrisis en restrictieve wetgeving in steeds meer landen de eerder geboekte vooruitgang op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid veelal ongedaan is gemaakt. Dit kan ook leiden tot een toename van huwelijkse gevangenschap. Nederland maakt zich sterk om deze rechten te beschermen en te bevorderen en om weerstand te bieden aan antidemocratische trends, inclusief de «pushback» tegen vrouwenrechten en gendergelijkheid.
Kunt u een overzicht geven van de concrete acties die namens het kabinet zijn uitgevoerd om invulling te geven aan de motie van de leden Jasper van Dijk en Valstar?2 Zo ja, zou u specifiek voor de motie van de leden Jasper van Dijk en Valstar kunnen aangeven welke stappen er reeds zijn gezet door het kabinet met betrekking tot het opnemen van huwelijkse gevangenschappen in het mensenrechtenbeleid?
Nederland zet zich in en blijft zich mondiaal inzetten voor vrouwenrechten en gendergelijkheid. Zoals toegezegd tijdens het Notaoverleg Mensenrechtenbeleid4 op 20 oktober 2022 zal, waar dat past, het onderwerp huwelijkse gevangenschap ook onderdeel uitmaken van de bilaterale dialoog.
BZ beziet per individueel geval in samenwerking met LKHA de mogelijkheden om het slachtoffer zo goed mogelijk bij te staan. BZ werkt continu aan het verbeteren van de voorlichting over het trouwen in het buitenland en verkent als onderdeel van het feministisch buitenlands beleid in het consulaire domein de mogelijkheden om specifieke communicatiecampagne preventief in te zetten voor het bereiken van deze doelgroep.
Bent u van mening dat huwelijkse gevangenschap voor vrouwen onderdeel uitmaakt van het feministisch buitenlandbeleid? Zo ja, op welke manier zet u zich in om huwelijkse gevangenschap actief mee te nemen onder de pilaar «rights» van het feministisch buitenlandbeleid en de daarbij behorende doelen en acties? Bent u het ermee eens dat het bereiken van gelijke rechten binnen het familierecht in andere landen ook impact heeft op vrouwen in Nederland die oorspronkelijk daar vandaan komen, in dat land getrouwd zijn en of de nationaliteit van een ander land bezitten?
Het Nederlandse feministisch buitenlands beleid richt zich op het versterken van vrouwenrechten, het vergroten van gendergelijkheid, ook door het aanpakken van onderliggende machtsstructuren en ongelijkheden en draagt op deze manier direct of indirect ook bij aan het verminderen van huwelijkse gevangenschap.
Het bereiken van gelijke rechten binnen het familierecht in andere landen kan een impact hebben op vrouwen in Nederland die oorspronkelijk daar vandaan komen, in dat land getrouwd zijn en/of de nationaliteit van een ander land bezitten.
Bent u van mening dat door de verslechtering van de positie van de vrouw in lage- en middeninkomenslanden er wereldwijd meer aandacht nodig is voor vrouwen in huwelijkse gevangenschappen?
Door de toenemende druk op vrouwenrechten en gendergelijkheid wereldwijd is er meer aandacht nodig voor de positie van vrouwen waar ook ter wereld. Aandacht voor vrouwen in huwelijkse gevangenschap maakt hier onderdeel van uit. Door middel van o.a. agendering en financiering werkt BZ aan verbetering van de positie van vrouwen wereldwijd en het realiseren van emancipatie, gelijke kansen en vrije keuzemogelijkheden voor iedereen. Wat betreft huwelijkse gevangenschap van Nederlandse vrouwen levert BZ (beperkte) consulaire bijstand zoals hierboven vermeld.
Op welke manieren ondersteunt u organisaties zoals FemmesForFreedom die zich internationaal inzetten voor vrouwen in huwelijkse gevangenschap? Bent u van plan samenwerking met dit soort organisaties uit te breiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van 2019 tot 2022 heeft Buitenlandse Zaken een subsidie verstrekt aan de organisatie Femmes for Freedom voor het project Freedom is our Right. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5 steunt Nederland middels het SDG 5 Fonds maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor het aanpakken van de grondoorzaken van gender ongelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen wereldwijd. Hiermee wordt ook bijgedragen aan het tegengaan van huwelijkse gevangenschap. Het SDG5 Fonds is per 2021 voor 5 jaar gecommitteerd en en bevat geen vrije financiële ruimte.
Bent u van plan met gelijkgezinde landen op het gebied van internationaal samenwerking aandacht te vragen voor huwelijkse gevangenschap? Zo ja, op welke manier zult u in EU-kader proberen waar mogelijk coalities te vormen om een aanjagende rol te kunnen spelen om huwelijkse gevangenschap onder de aandacht te brengen?
Het onderwerp huwelijkse dwang en achterlating is eind vorig jaar mede op initiatief van Nederland besproken in de EU raadswerkgroep voor consulaire zaken. Nederland heeft hier opvolging aan gegeven door samen met Ierland een tweede bijeenkomst te organiseren. We hebben met andere lidstaten onderzocht en afspraken gemaakt, hoe we intensiever gaan samenwerken door informatie en ervaringen onderling te delen. Nederland heeft in dat kader ook aandacht gevraagd voor het onderwerp huwelijkse gevangenschap.
Hoe onderneemt u internationaal actie om huwelijkse gevangenschap meer te agenderen? Bent u van plan in de toekomst dit onderwerp meer te gaan agenderen tijdens internationale conferenties zoals The Commission on the Status of Women (CSW) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN)? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat pal voor de rechten van vrouwen en meisjes wereldwijd. Het zet zich ook in multilateraal verband actief in voor het beschermen en versterken van de internationale kaders voor deze rechten, waaronder bij de VN Commissie voor de Status van Vrouwen (CSW), de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) en de VN Mensenrechtenraad (MRR). Hiermee draagt Nederland bij aan het versterken van de kaders om huwelijkse gevangenschap te voorkomen en grondoorzaken ervan tegen te gaan. Een voorbeeld hiervan is de voortrekkers rol die Nederland speelt in de resolutie gericht op het tegengaan van kind- en gedwongen huwelijken bij de MRR; Nederland zal zich ervoor inzetten een specifieke verwijzing naar huwelijkse gevangenschap in de tekst op te nemen. Tijdens de CSW in maart 2023 heeft Nederland namens de EU aandacht gevraagd voor geweld tegen vrouwen en meisjes, inclusief kind- en gedwongen huwelijken. Mede hierdoor is dit onderwerp vier keer in de CSW67 eindtekst vermeld.
De aangenomen anti-LHBTI-wet in Oeganda |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het parlement in Oeganda een nieuwe anti-LHBTI-wet heeft aangenomen die naast al bestaande zware straffen op homoseksualiteit nu ook de doodstraf toevoegt voor homoseksualiteit?
Ja, het kabinet heeft met grote zorgen kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel dat op 21 maart in de derde lezing door het Oegandese parlement is aangenomen.
Welke mogelijkheden ziet u om in navolging op de oproep van de Verenigde Naties (VN) Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en de veroordeling van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur, druk uit te oefenen op de president van Oeganda om deze wet niet te ondertekenen vanuit het do-no-harm-principe?
De Minister voor Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft zich, na de goedkeuring van het wetsvoorstel door de Oegandese parlementsleden, direct publiekelijk uitgesproken en de president van Oeganda opgeroepen de wet niet te ondertekenen en aangekondigd dat ondertekening gevolgen zal hebben voor Nederlandse (steun aan) rechtshandhavingsprogramma’s. Verder heeft de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur, samen met Duitsland, Oeganda geagendeerd voor de reguliere vergadering van de EU-Mensenrechtenambassadeurs.
Nederland zet zich tevens in met stille diplomatie richting de Oegandese autoriteiten en werkt daarbij samen met het (Oegandese) maatschappelijk middenveld en gelijkgezinde partners, waaronder de Equal Rights Coalition, om het inwerking treden van de nieuwe wet te voorkomen en verdere criminalisering van lhbtiq+ personen te beperken.
Nederland staat in nauw contact met partners en gelijkgezinden in Kampala en in hoofdsteden om verdere diplomatieke, bilaterale en multilaterale handelingsopties te verkennen en onderling af te stemmen.
Bent u daarin bereid om het principe van «do no harm» te garanderen en samen op te trekken met niet-Westerse landen, bijvoorbeeld via de Equal Rights Coalition? Bent u bereid de te nemen stappen in overleg met community-based organisaties vorm te geven?
Gezamenlijk optrekken, bij voorkeur met een groep landen uit verschillende regio’s, is vele malen effectiever dan wanneer een land dat alleen doet. Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de situatie in Oeganda het afgelopen jaar tweemaal geagendeerd om de situatie onder de aandacht van andere landen te brengen: in augustus 2022 en op 20 maart jl.1 Tijdens deze bijeenkomsten hebben Oegandese lhbtiq+ organisaties de Equal Rights Coalition-leden geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, discriminatie en geweld tegen lhbtiq+ personen in Oeganda en hun aanbevelingen aan de internationale gemeenschap toegelicht. Hier komt ook duidelijk het door Nederland reeds gehanteerde principe «nothing about them, without them» naar voren: diplomatieke acties op mensenrechtengebied dienen altijd te gebeuren in consultatie met de lokale gemeenschappen die het betreft, in dit geval lhbtiq+ organisaties en personen. Binnen deze dialoog met lokale partners wordt ook stilgestaan bij mogelijke risico’s voor personen en organisaties, alsook bij mogelijkheden voor stille diplomatie.
Bent u bereid daarbij voor te leggen: de mogelijkheden van persoonsgerichte sancties, een visum-ban voor de verantwoordelijke leiders en organisatoren achter deze wetgeving, en het stopzetten van handelsbevordingsinstrumenten die Nederland nu inzet voor handel tussen Nederland en Oeganda?
Nederland zoekt in samenspraak met partners, inclusief in EU-verband, naar de meest effectieve internationale reactie. Hierbij komt een breed spectrum aan instrumenten aan bod. Mede gezien de situatie nog in ontwikkeling is, is het niet in het belang van de zaak om publieke mededelingen te doen over welke maatregelen concreet in beeld zijn als de wetgeving definitief wordt aangenomen.
Bent u, als Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, het eens dat het stopzetten van ontwikkelingssamenwerking met het Oegandese maatschappelijk middenveld en algehele sancties hoogstwaarschijnlijk zullen leiden tot een backlash, zoals dat in het verleden ook is gebeurd en waarbij vele slachtoffers zijn gevallen?
Ja, juist in een tijd van grote druk op mensenrechten en de positie van lhbtiq+ personen moeten we het maatschappelijk middenveld dat zich inzet voor deze rechten blijven ondersteunen zolang deze organisaties hun werk kunnen en willen uitoefenen. Stopzetting van de Nederlandse steun aan het maatschappelijk middenveld in Oeganda is daarom in principe niet aan de orde. We staan momenteel in contact met onze uitvoeringspartners partners in Oeganda om passende oplossingen te zoeken voor verdere ondersteuning van de LHBTI+-gemeenschap mocht deze wetgeving in werking treden. Wel wordt steun aan andere vormen van ontwikkelingshulp, zoals het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma kritisch bekeken.
Bent u voornemens, in samenwerkingsverband met Aziatische, Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse landen tot een krachtige gezamenlijke veroordeling en acties te komen, en bent u bereid daarin het voortouw te nemen?
De ontwikkelingen hieromtrent volgen elkaar snel op. Op het moment van schrijven werkt Nederland samen met gelijkgezinde landen uit verschillende regio’s aan gezamenlijke veroordeling en acties. Het primair samenwerkingsverband hiervoor is de Equal Rights Coalition. Nederland neemt hierin een leidende rol, maar kan niet garanderen wat het resultaat van deze gezamenlijke inspanningen gaat zijn. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid lokale organisaties/slachtoffers te ondersteunen met safe spaces en herlocaties, en wat nog meer nodig is om de persoonlijke veiligheid van vervolgden te bevorderen?
De ambassade in Kampala werkt direct samen met mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers. Hierbij wordt nadrukkelijk ook ingezet op de opvang van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen in shelters in het land zelf, en waar nodig ook opvang in andere landen in de regio. Verder staat het Ministerie in Den Haag in overleg met partners die in de Oegandese context werken om te kijken naar passende oplossingen voor de situatie.
Gezien de ernst en urgentie, bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Oeganda scherpt anti-homowetten nog verder aan, jezelf lhbti+ noemen al strafbaar’ |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oeganda scherpt anti-homowetten nog verder aan, jezelf lhbti+ noemen al strafbaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Oegandese parlement, naast alle andere strenge anti-homowetten in Oeganda, nu met een overweldigende meerderheid een wet heeft aangenomen die het illegaal maakt voor mensen om te verklaren dat ze lhbti+'er zijn?
De aanname van de zogenaamde anti-homowet door het parlement van Oeganda is zeer teleurstellend. Hoewel de exacte inhoud van de wet vooralsnog niet bekend is, is het duidelijk dat deze ingaat tegen de fundamentele mensenrechten. De wet is overigens nog niet van kracht zolang deze niet is getekend door de president.
Wat vindt u van het toenemende anti-homosentiment onder veel Oegandezen, die vinden dat lhbti+'ers de traditionele waarden van het land bedreigen? Wat vindt u ervan dat op sociale media complottheorieën worden verspreid die internationale krachten ervan beschuldigen homoseksualiteit in Oeganda te promoten?
Het kabinet is bezorgd dat het debat over de anti- lhbtiq+ wet heeft geleid tot toenemende dreiging voor de lhbtiq+ gemeenschap. Hierbij is sprake van veel desinformatie, waarbij bijvoorbeeld homoseksualiteit en pedofilie met elkaar vermengd worden, of dat er sprake zou zijn van «recruitment», met buitenlandse steun. Deze desinformatie creëert een sfeer waarin emoties hoog oplopen en de dreiging voor de lhbtiq+ gemeenschap, maar ook organisaties die zich inzetten voor betere seksuele voorlichting en preventie en behandelen van hiv, toeneemt. Door een gebrek aan feiten in de discussie worden dat soort activiteiten bestempeld als promotie van homoseksualiteit.
Welke acties heeft het kabinet ondernomen om de mensenrechtensituatie in Oeganda, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+'ers, te verbeteren sinds de beantwoording van de vragen van het lid Klink (VVD) op 22 december 2022?2
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft publiekelijk de zorgen uitgesproken over deze wet en de president opgeroepen de wet niet te ondertekenen. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Kampala bij vertegenwoordigers van de Oegandese overheid voor en na aanname van de wet door het parlement zorgen overgebracht over het wetsvoorstel.
Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de ontwikkelingen in Oeganda het afgelopen jaar tweemaal geagendeerd om de situatie onder de aandacht van andere landen te brengen: in augustus 2022 en op 20 maart jl. Tijdens deze bijeenkomsten hebben Oegandese lhbtiq+ organisaties de Equal Rights Coalition-leden gebriefd over de ontwikkelingen t.a.v. wetgeving, discriminatie en geweld tegen lhbtiq+ personen in Oeganda en wat hun aanbevelingen aan de internationale gemeenschap waren. Hier komt ook duidelijk het door Nederland gehanteerde principe «nothing about them, without them» naar voren: diplomatieke acties op mensenrechtengebied dienen altijd te gebeuren in consultatie met de lokale gemeenschappen die het betreft, in dit geval lhbtiq+ organisaties en personen.
Het Nederlandse kabinet heeft binnen de EU aangedrongen op gezamenlijke druk op de Oegandese regering om niet in te stemmen met deze wet, onder andere via de Mensenrechtenambassadeur die de situatie in Oeganda samen met Duitsland heeft geagendeerd bij haar Europese collega’s. Ook heeft de Mensenrechtenambassadeur zich in lijn met de verklaring van de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten uitgesproken over de voorgenomen wetgeving. Tevens is er sprake van een gecoördineerde aanpak met gelijkgezinde partners en de VN (UNAIDS) in Oeganda voor het monitoren van zorgwekkende situatie van oplaaiend geweld en toenemende angst; de steun aan de lhbtiq+ gemeenschap; het zorgdragen voor gelijke toegang tot gezondheidszorg en SRGR; en outreach naar Afrikaanse politieke leiders en instituten zoals de Afrikaanse Unie.
Hierbij hield Nederland rekening met de voorkeur van de lhbtiq+ gemeenschap in Uganda voor stille diplomatie. Daarnaast houdt de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met de lhbtiq+ gemeenschap en mensenrechtenorganisaties, luistert naar hun zorgen, nodigt hen uit voor relevante publieke evenementen en ondersteunt hen diplomatiek waar mogelijk. Helaas hebben deze inspanningen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat het Oegandese parlement deze wet toch aannam.
Ontvangt de Oegandese regering, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingssamenwerking, steun voor lhbti+'ers in Oeganda? Zo ja, op welke manier en wanneer bent u van plan dit onder de aandacht te brengen bij uw collega Ministers in Europa?
Nee. De steun voor de positie van lhbtiq+ wordt gekanaliseerd via het maatschappelijk middenveld en multilaterale instellingen. Er is dus geen directe financiering van de Oegandese overheid omtrent de steun voor de lhbtiq+ -gemeenschap.
Heeft u in uw bezoek aan Oeganda in februari 2022 ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het recht van Oegandezen om je te identificeren als lhbti+'er in het gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken en/of in het gesprek tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022? Zo ja, wat was de reactie van de Oegandese Minister?
De krimpende maatschappelijke ruimte, en toenemende druk op mensenrechtenverdedigers waren onderwerpen die geagendeerd zijn tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens haar bezoek aan Oeganda. Bijvoorbeeld in ontmoetingen met mensenrechtenverdedigers en in de gesprekken met de premier Nabbanja en de Minister van Buitenlandse Zaken Odongo. Dit ging niet specifiek over één thema, omdat een brede groep van organisaties, actief op een breed scala aan onderwerpen, hiermee te maken had.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met de Oegandese regering naar aanleiding van deze aangenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja. Zie antwoord op vraag 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor het kabinet om actie te ondernemen in nationaal en internationaal verband, met als doel de fundamentele rechten van lhbti+'ers in Oeganda te beschermen? Welk signaal kunt u afgeven in internationaal verband en/of op bilateraal niveau om dit beleid te ontmoedigen?
Gezamenlijk optrekken, bij voorkeur met een groep landen die samen verschillende regio’s in de wereld vertegenwoordigen, is vele malen effectiever dan wanneer een land dat alleen doet. Nederland heeft als co-voorzitter van de internationale diplomatiewerkgroep binnen de Equal Rights Coalition, de situatie in Oeganda actief gevolgd en ziet deze coalitie en de Europese Unie als de primaire samenwerkingsverbanden om tot gezamenlijke diplomatieke acties te komen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
In nationaal verband volgt de Nederlandse ambassade in Kampala de kwestie nauwgezet, onderhoudt contact met verschillende relevante Oegandese ngo’s en ondersteunt hen financieel en politiek in hun strijd voor gelijke rechten voor homoseksuelen. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met de lhbtiq+-gemeenschap zelf, luistert naar hun zorgen en overlegt met hen over de aanpak die volgens hen het beste werkt.
Ook zal de Nederlandse steun aan rechtshandhavingsprogramma’s in Oeganda worden heroverwogen.
Hoe verhouden de overige activiteiten, naast de reguliere felicitaties, die het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderneemt in het kader van het 30 jarig bestaan van de ambassade in Kampala zich tot deze schending van fundamentele mensenrechten? Bent u bereid deze acties niet (meer) te ondernemen of hier een wezenlijk andere invulling aan te geven, waarbij de fundamentele mensenrechten in Oeganda centraal staan?
Er zijn geen specifieke activiteiten voorzien rond het 30 jarig bestaan van de ambassade in Kampala. Aandacht geven aan mensenrechten is iets wat de ambassade doorlopend blijft doen.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met de Oegandese regering en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
De wet is het initiatief van een vertegenwoordiger van de oppositie, Asuman Basalirwa van de JEEMA partij. De ambassade heeft geen contacten met hem. De ambassade zal doorgaan met het onderhouden van contacten met de regering over een veelvoud aan onderwerpen, waaronder de zorgen over de nieuwe anti-lhbtiq+ wet.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving bereid OS-gelden aan Oeganda stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de wet nog niet bekrachtigd door de president. Indien de wet ondertekend wordt, dan zal dat naar alle waarschijnlijkheid consequenties hebben, onder andere voor onze inzet op de rechtstaatontwikkeling. Volledig stoppen met OS zou ongewenste consequenties hebben. Het zou bijvoorbeeld ook een einde betekenen aan de steun aan maatschappelijke organisaties die mede opkomen voor lhbtiq+ rechten.
Sanctie-ontwijking door Iran |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van Zembla «Sluiproute Iran» van 16 maart jl.?1
Alhoewel het kabinet zich niet in het geschetste beeld herkent, wil het zich onthouden van een inhoudelijk oordeel over televisie-uitzendingen.
Zijn de activiteiten van dit Iraanse handelskantoor bij u bekend c.q. worden deze activiteiten in de gaten gehouden in het kader van sanctiehandhaving?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid geldt dat het primair aan marktpartijen zelf is om naleving van sancties te waarborgen. Daarop wordt door de overheid toezicht gehouden en vindt handhaving plaats. Bedrijven moeten zelf onderzoek doen om te voorkomen dat zij meewerken aan sanctieomzeiling en mogelijk in overtreding kunnen zijn van de Wet op economische delicten (Wed). De verantwoordelijkheid van de overheid voor sanctietoezicht en -handhaving is belegd bij verschillende instanties.
Waarom heeft u deze misstand niet onderzocht en aan de Kamer gemeld?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen, noch aan de Kamer rapporteren. In de uitzending van Zembla wordt het beeld geschetst dat het Iraanse Revolutionaire Garde Korps (IRGC) geld zou verdienen met oliehandel via Nederland. In algemene zin geldt dat de IRGC sinds 26 juli 2010 door de EU gesanctioneerd is vanwege betrokkenheid bij het Iraanse nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten. Het is daarmee in beginsel niet toegestaan om direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de IRGC. Het zou uitermate onwenselijk zijn als via Nederland dergelijke sancties worden ontweken. Als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd, wordt er onderzoek gedaan, en waar nodig wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen individuen ook strafrechtelijk worden vervolgd.
Klopt de bewering in deze uitzending dat vermoedelijke sanctie-ontwijking door een bedrijf in olie- en gasapparatuur in Zierikzee is gemeld aan het ministerie? Klopt de bewering dat met die melding niets is gedaan? Zo ja, waarom niet?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat er onderzoek wordt gedaan bij eventuele aanwijzingen dat sancties niet worden nageleefd. Waar nodig en voor zover mogelijk wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen en worden individuen ook strafrechtelijk vervolgd.
Klopt de bewering van de documentaire, dat Nederlandse sancties tegen Iran vaker niet worden gehandhaafd en dat handel met Iraanse bedrijven op de sanctielijst niet altijd bestraft wordt?
Het kabinet deelt de constatering niet dat sancties in Nederland niet goed zouden worden gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3. Als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd, wordt er onderzoek gedaan, en waar nodig en voor zover mogelijk wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen en worden individuen ook strafrechtelijk vervolgd. Daarnaast kan het OM besluiten om lichtere overtredingen buitengerechtelijk af te doen, door middel van een transactie. Dergelijke transacties worden echter niet openbaar gemaakt.
Zijn er meer gevallen bekend van bedrijven in Nederland die meewerken aan het omzeilen van sancties tegen Iran?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat overtredingen van sanctiemaatregelen helaas voorkomen. Zoals ook uit het antwoord op vraag 5 blijkt, wordt daar op gehandhaafd en in sommige gevallen kan dit ook aanleiding zijn voor strafrechtelijke vervolging. De afgelopen jaren zijn er diverse strafrechtelijke onderzoeken ingesteld naar overtredingen van de sanctiemaatregelen.
Deelt u de mening dat er bij de harde woorden van Nederland over de wandaden van de Revolutionaire Garde ook daden gevoegd moeten worden? En dat we de Revolutionaire Garde dus moeten raken waar het pijn doet: door de olie-industrie waar zij financieel op leunen met sancties af te knijpen?
Ja. Dat is waarom Nederland een van de initiatiefnemers is geweest voor het grote aantal sancties ten aanzien van kopstukken van de IRGC die onder het EU-mensenrechtensanctieregime zijn aangenomen sinds het begin van de protesten in Iran. Daarnaast geldt dat de IRGC al sinds 26 juli 2010 door de EU is gesanctioneerd vanwege haar verantwoordelijkheid voor het Iraanse nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten. Specifieke onderdelen van de IRGC zijn bovendien eigenstandig onder verschillende EU-sanctieregimes gesanctioneerd. De IRGC Qods Force, de buitenlandtak van de IRGC, is bijvoorbeeld op basis van het EU Syrië-sanctieregime gesanctioneerd en de IRGC luchtmacht is onder de Ruslandsancties gesanctioneerd in relatie tot de militaire steun aan Rusland ten behoeve van de oorlog in Oekraïne. In navolging van deze sancties is het in beginsel niet toegestaan om direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de IRGC.
Bent u bereid om een serieus onderzoek in te stellen naar omzeilingsroutes van sancties in Nederland en de handhaving van het verbod op omzeiling? Bent u tevens bereid om over de voortgang van dit onderzoek te rapporteren aan de Kamer?
Het tegengaan van sanctie-omzeiling is volledig ingebed in de Nederlandse handhavingsaanpak. Verschillende uitvoeringsinstanties houden zich bezig met toezicht en handhaving op omzeiling van sanctiemaatregelen. Zo is de Douane extra alert op specifieke wijzigingen in de handelsstromen, en controleert zij op het risico van het gebruik van uitwijklanden. Recent heeft Nederland in de EU voorstellen gedaan om sanctie-ontwijking op verschillende niveaus nog actiever tegen te gaan. Deze voorstellen zijn met Uw Kamer gedeeld (bijlage bij Kamerstuk 36 045, nr. 151). Indien er informatie beschikbaar is dat er toch sancties worden overtreden, dan kan deze informatie worden gemeld en zal hier voor zover mogelijk altijd onderzoek naar worden gedaan. Over de uitkomsten van individuele zaken kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De uitspraken van dhr. Samsom over verplichte uitkoop van boeren |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van Diederik Samsom, kabinetschef van Eurocommissaris Timmersmans en ex-PvdA leider, om boeren verplicht uit te kopen?1
Ik was op de hoogte van het bezoek van ambtenaren van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Europese Commissie. Tijdens dat bezoek is van gedachten gewisseld over de plannen van het kabinet met betrekking tot de integrale aanpak landelijk gebied, bodem en water en de transitie van de landbouw.
Kunt u het verslag van het overleg tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de heer Samsom naar de Kamer sturen?
De Kamer wordt actief geïnformeerd over de voortgang van de transitie en de beleidskeuzes die ik maak. Ik betreur het feit dat derden de beschikking hebben gekregen over vertrouwelijke informatie. Er is een intern verslag opgesteld van het bezoek. De gesprekken met de Europese Commissie en de verslagen die daarvan worden gemaakt, zijn onderdeel van het ambtelijk beleidsvormingsproces en geen eindpunt van de gedachtenvorming op de verschillende thema’s. Voor dergelijke ambtelijke concepten geldt staand kabinetsbeleid dat deze niet worden verstrekt (Kamerstuk 34 682, nr. 11).
Wat was de aanleiding om met de heer Samsom in gesprek te gaan?
Omdat veel, zo niet alle, dossiers op het gebied van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een Europese component hebben, vinden er ambtelijk en bestuurlijk met enige regelmaat gesprekken plaats met de Europese Commissie. In deze gesprekken worden Europees en nationaal beleid op verschillende dossiers besproken en toegelicht. Dergelijke overleggen zijn bedoeld om duidelijkheid te krijgen over staand Europese beleid en dragen bij aan beter wederzijds begrip.
Op welk gezag sprak de heer Samsom?
De heer Samsom sprak vanuit zijn functie als Kabinetschef van Eurocommissaris Timmermans.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie niet bevoegd is om voor te schrijven hoe Nederland gaat voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden?
Lidstaten hebben een beoordelingsruimte bij de keuze van de maatregelen om te voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen, als deze maar effectief zijn en doelbereik verzekeren, en als intussen maar door passende preventieve maatregelen is verzekerd dat in geen enkel Natura 2000-gebied op geen enkele locatie verslechtering van de kwaliteit van habitats plaatsvindt en significante verstoring van soorten wordt voorkomen. Bij nieuwe projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen voor een Natura 2000-gebied geldt bovendien dat die alleen mogen worden toegestaan als op basis van een passende beoordeling zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden uitgesloten dat aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied plaatsvindt. In deze context is er ruimte voor gedachtewisselingen en niet-bindende adviezen, maar dat doet niet af aan de bevoegdheid van de Europese Commissie om een inbreukprocedure te beginnen tegen Nederland vanwege het niet nakomen van de verplichtingen van bijvoorbeeld als het «verslechteringsverbod» niet zou worden nagekomen.
Op welke concrete punten zou Nederland een flexibele opstelling van de Europese Commissie juridisch gezien nodig hebben?
De heer Samsom heeft geschetst welke verschillende Europese regels rond onteigening en uitkoop van belang zijn en heeft gewezen op mogelijkheden voor hogere vergoedingen bij verplichte opkoop. In het gesprek in november is de integrale aanpak van het kabinet, inclusief de aanpak piekbelasting, geschetst. Daarbij is aangeven dat enige flexibiliteit in relatie tot staatssteunkaders gewenst is. De EC kijkt nu naar de regeling voor vrijwillige opkoop (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties: LBV en LBV-plus) die momenteel het notificatieproces doorloopt.
Welke onderbouwing gaf de heer Samsom voor zijn pleidooi om te kiezen voor verplichte opkoop van boerenbedrijven?
De heer Samsom heeft geen pleidooi gehouden maar geschetst welke verschillende Europese regels rond onteigening en uitkoop van belang zijn en heeft gewezen op mogelijkheden voor hogere vergoedingen bij verplichte opkoop.
Is de veronderstelling juist dat verplichte opkoop per geïnvesteerde euro minder natuurwinst oplevert dan vrijwillige opkoop, verplaatsing, innovatie, extensivering en verbeterd natuurbeheer? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze veronderstelling is niet juist. Welke maatregelen waar nodig zijn, wordt concreet uitgewerkt op basis van de gebiedsprogramma’s van de provincies. Het kabinet neemt geen voorschot op de gebiedsprocessen door algemene uitspraken te doen, zoals hier wordt gevraagd. Rijk en provincies werken gezamenlijk uit wat de optimale mix van maatregelen is om de opgaven in een gebied te realiseren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Europese goedkeuring voor de voorgelegde opkoopregelingen?
De LBV en LBV-plus zijn eind vorige maand in concept voorgelegd aan de Europese Commissie in verband met de Staatsteuntoets. De gewone behandeltermijn van de Commissie bedraagt minimaal twee maanden.
In hoeverre is door de heer Samsom het bieden van ruimte voor de nationale stikstofaanpak gekoppeld aan het geven van steun aan de door de Europese Commissie voorgestelde Verordening natuurherstel?
Tijdens het gesprek is van gedachten gewisseld over de plannen van het kabinet met betrekking tot de integrale aanpak landelijk gebied, bodem en water en de transitie van de landbouw. Hierbij zijn geen verbanden gelegd met voorbehouden voor steun voor de Natuurherstelverordening.
Is er een verband tussen de druk vanuit de Europese Commissie en de terughoudendheid als het gaat om innovatieve oplossingen in de stikstofaanpak?
Terughoudendheid als het gaat om innovatieve oplossingen herken ik niet. Het kabinet acht de ontwikkeling en toepassing van innovatieve emissiereducerende technieken en managementmaatregelen van essentieel belang voor de opgave van de veehouderij om vergaand en integraal te verduurzamen. Het kabinet zet daarom in op ontwikkeling en toepassing van innovatieve technieken en managementmaatregelen. Voorwaarde voor het toepassen van emissiereducerende technieken is dat de effecten van de emissiereducerende technieken vaststaan, dat de toepassing niet leidt tot verdere achteruitgang van Natura 2000-gebieden en dat het daarmee juridisch houdbaar is. Dit is in het belang van de ondernemer zelf, om maximale zekerheid te kunnen geven over hun vergunning en om te voorkomen dat een boer een investering in een stalsysteem voor niets doet. Het kabinet heeft besloten dat natuurvergunningen voor alle nieuwe emissiearme stalsystemen alleen onder strikte voorwaarden kunnen worden verleend. Dit besluit is genomen naar aanleiding van verscheidene onderzoeken en de uitspraken van de Raad van State over de werking van emissiearme stalsystemen. Om de huidige problemen rondom het toepassen van met name staltechnieken op te lossen, is het van belang dat er zekerheid is over de prestaties van emissiereducerende technieken. Het kabinet zet daarvoor zet daarvoor de nodige stappen. Samen met experts en stakeholders wordt gewerkt aan verbetering van de systematiek van regulering. Daarnaast wordt gewerkt aan een voortoets of passende beoordeling, zodat agrarische ondernemers weten welke investeringen passen binnen het nieuwe systeem van toestemmingverlening.
De vele berichten van ongeregeldheden, excessief geweld en het nederzettingenbeleid van de nieuwe Israëlische regering in de bezette Westelijke Jordaanoever |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de gestelde vragen over de vele berichten van ongeregeldheden, excessief geweld en het nederzettingenbeleid van de nieuwe Israëlische regering in de bezette Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Zou u, gelet op onze Grondwet, onze toewijding en commitment aan de internationale rechtsorde en de Nederlandse mensenrechten strategie willen proberen deze vragen opnieuw te beantwoorden, zeker nu zelfs de Verenigde Staten het niet bij woorden laten en een eerste maatregel nemen door de Israëlische ambassadeur te ontbieden?
Voor de verantwoording verwijs ik naar de reeds gegeven beantwoording van deze Kamervragen. Sinds deze beantwoording is het kabinet de ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden, inclusief de recente gebeurtenissen bij de Al-Aqsa moskee tijdens de religieuze feestdagen, nauwlettend blijven volgen en heeft beide partijen tot kalmte en de-escalatie gemaand. Nederland heeft Israël bovendien opgeroepen geen actieve opvolging te geven aan de voorgenomen kabinetsplannen die een vreedzame en duurzame oplossing nog verder op afstand plaatsen. Dat heb ik ook persoonlijk gedaan, meest recentelijk richting mijn Israëlische counterpart op 17 april jl. Nederland heeft tevens in EU-verband voorgesteld om deze boodschap gezamenlijk aan Israël over te brengen, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanpassing van de 2005 Gaza Disengagement Law en de invoering van de doodstaf voor terrorisme.
Kunt u deze vragen met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Er is getracht zo snel mogelijk en afzonderlijk antwoord te geven.
De stijging van het aantal afwijzingen van visumaanvragen van Surinamers |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u het bericht dat onze partij ter ore is gekomen bevestigen dat, sinds de beoordeling van visumaanvragen voor kort verblijf in Nederland vanuit Suriname niet meer plaatsvindt op de ambassade in Paramaribo maar in Den Haag, het aantal afwijzingen in ongeveer vier jaar tijd is verdriedubbeld van 6% naar 18% van alle aanvragen?
Het klopt dat het weigeringspercentage van visumaanvragen van Surinamers in de afgelopen jaren is toegenomen.
2022
2021
2020
2019
2018
2017
17,4%
19,7%
17,8%
9,6%
8,9%
5,5%
Wat is uw reactie en analyse op deze bevinding?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het wereldwijde visum-beslisproces sinds 2017 stapsgewijs gecentraliseerd. In dat kader is in september 2017 het visumbeslisproces van de ambassade in Suriname overgeheveld naar de Consulaire Service Organisatie (CSO) in Den Haag. Het weigeringspercentage van visumaanvragen is echter onafhankelijk van de locatie waar de beslissing op de aanvraag wordt genomen (bij de ambassade of bij de CSO). Elke visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld op basis van de EU-Visumcode door daartoe opgeleide beslismedewerkers met kennis van de lokale context in Suriname. Op aanvragen die aan de Europese vereisten voor visumverlening voldoen, zal in de regel positief worden beslist. Als dat niet het geval is, zal de visumaanvraag moeten worden geweigerd.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze sterke groei van het aantal afwijzingen?
In de afgelopen jaren is een stijging waarneembaar van het aantal incompleet ingediende visumdossiers. Als gevolg hiervan kan veelal het reisdoel en de terugkeer niet voldoende worden beoordeeld en wordt de visumaanvraag geweigerd. Dit blijkt ook een van de voornaamste redenen voor de weigering van een Schengenvisum.
Het is belangrijk dat visumaanvragers geïnformeerd worden over de documenten die bij een visumaanvraag moeten worden overlegd. Informatie hierover is voor aanvragers te vinden op de websites van de externe dienstverlener in Suriname (VFS Global) en van Nederland Wereldwijd, evenals in de bevestigingsmail van de afspraak voor het indienen van de visumaanvraag.
Wat is uw mening over het feit dat sinds de verwerking van visumaanvragen uit Suriname door het private bedrijf VFS Global wordt gedaan, Surinamers 30 Euro extra moeten betalen aan visumleges – voor velen erg veel geld, dat bij afwijzing ook niet teruggestort wordt? Vindt u het eerlijk dat het besluit om de verwerking van aanvragen uit te besteden leidt tot hogere kosten voor de aanvrager?
Bij het Schengenvisumproces wordt door Nederland, evenals door andere Schengenlanden, wereldwijd samengewerkt met externe dienstverleners. De inzet van een externe dienstverlener (EDV) is inmiddels de norm geworden. De EU-Visumcode biedt daartoe de mogelijkheid. De dienstverlening door externe dienstverleners, tegen betaling van een service fee, wordt door visumaanvragers veelal als positief ervaren. Het ruime aanbod aan EDV-locaties in de wereld bespaart aanvragers tijd en (hogere) reis- en verblijfskosten voor het indienen van een visumaanvraag, omdat men hiervoor niet meer naar een ambassade hoeft te reizen. Daarnaast kan men bij een een externe dienstverlener extra diensten afnemen. Zo is het VFS-kantoor in Suriname tijdens piekperiodes ook op zaterdag geopend, kan er online een afspraak gemaakt worden, zijn er kopieer- en printmogelijkheden en kunnen de beslissingen van de CSO op de aanvragen klantvriendelijk worden geretourneerd per post of koerierdienst.
De service fee is een vergoeding voor de dienstverleningskosten die door de externe dienstverleners worden gemaakt. Het in rekening brengen van een service fee door de externe dienstverlener is in overeenstemming met art.17 van de Visumcode.
De service fee voor de externe dienstverlener maakt geen onderdeel uit van de visumleges. Deze laatste is bepaald bij art. 16 van de Visumcode. De service fee wordt niet terugbetaald, ook niet in geval van een visumweigering.
Hoe gaat u om met spoedaanvragen voor bijvoorbeeld begrafenissen of andere familiale omstandigheden? Kunt u ons cijfers geven over de hoeveelheid spoedaanvragen en het aantal goedgekeurde spoedaanvragen?
Spoedeisende visumaanvragen worden niet als zodanig geregistreerd. Wel wordt – zoals dat ook het geval was gedurende de Covid-pandemie – voor urgente familieredenen (zoals bij overlijden of het bijwonen van begrafenissen) zoveel mogelijk maatwerk geboden, waardoor aanvragers met voorrang een afspraak kunnen maken en er snel wordt beslist op een dergelijke aanvraag. Hierbij speelt de ambassade een actieve rol.
Wat is uw reactie op de mogelijkheid dat het grote percentage afwijzingen van visumaanvragen van Surinamers te maken heeft met het feit dat lokaal ambassadepersoneel aanvragen beter in kan schatten vanwege contextuele kennis dan personeel op afstand in Den Haag? Bent u bereid dit verder te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse ambassades en consulaten leveren een belangrijke bijdrage aan het borgen van actuele kennis over de lokale omstandigheden bij de beslismedewerkers bij de CSO. Dit geldt ook voor de ambassade in Paramaribo. Er is geen aanleiding dit verder te onderzoeken. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Gaat u onderzoeken in hoeverre institutioneel racisme op het Ministerie van Buitenlandse Zaken de beoordeling van visumaanvragen van Surinamers beïnvloedt, gezien het recente rapport «Racisme bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken: een verkennend onderzoek» (december 2022) impliceert dat racistische opvattingen, vooroordelen en vooringenomenheid ook kunnen bestaan bij personeel dat visumaanvragen behandelt? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de CSO wordt, ook gezien de grote mate van diversiteit van de medewerkers, veel aandacht besteed aan een veilige werkomgeving waarin geen ruimte is voor discriminatie. Het Racismerapport, diversiteit en inclusiviteit zijn onderwerpen die nadrukkelijk op de agenda staan. In dit kader worden door de CSO ook unconscious bias-workshops georganiseerd.
Binnen de CSO wordt door verschillende regionale teams beslist. Zij toetsen de aanvragen op basis van objectieve beoordelingscriteria, die vastgelegd zijn in de EU-Visumcode, en op basis van lokale informatie die binnen de regionale teams voorhanden is. Er zijn voldoende waarborgen in het proces die vooringenomenheid of vooroordelen uitsluiten.
Kunt u toelichten in hoeverre er sprake is van een ontwikkeling waarbij ambassades de behandeling en beoordeling van visumaanvragen uitbesteden? Is hier sprake van groei, en kunt u toelichten wat de redenen zijn voor ambassades om de beoordeling van visumaanvragen in Den Haag te laten doen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het visumbeslisproces sinds 2017 stapsgewijs gecentraliseerd (in overeenstemming met de mogelijkheden die de EU-Visumcode hiertoe biedt). Dit betreft geen uitbesteding naar externe partijen maar overheveling naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. De beslissingen op visumaanvragen worden niet meer genomen door de posten, maar centraal door de beslismedewerkers bij de CSO in Den Haag in samenwerking met andere ketenpartners. Daarbij wordt ervoor zorg gedragen dat actuele lokale informatie over de context waarin de aanvraag is gedaan voldoende is gewaarborgd voor een gedegen informatiepositie van de beslismedewerkers bij de CSO. Het voordeel van centraal beslissen op visumaanvragen is naast harmonisatie van het visumproces en de CSO als kenniscentrum, een objectievere beoordeling van de visumaanvragen door een gescheiden front- en back-office. Het enige wat is uitbesteed is de inname van de aanvraag (zie antwoord op vraag 4).
Is een vergelijkbare groei in afwijzingen te zien bij visumaanvragen uit andere landen waarbij, net als bij Suriname, de beoordeling van aanvragen plaatsvindt in Den Haag en niet op de ambassade van het desbetreffende land? Kunt u deze toelichten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op landen wiens inwoners vaak een nauwe familieband hebben in Nederland, zoals Turkije, Marokko en Indonesië?
De toe- of afname van afwijzingen varieert per land. Uit onderstaande tabel blijkt dat het weigeringspercentage van Indonesië en Turkije een stijging vertoont. Voor Marokko vertoont het weigeringspercentage vanaf 2020 een daling.
Land
2022
2021
2020
2019
2018
2017
Marokko
25,3%
22,5%
37,4%
33,8%
29,6%
22,4%
Indonesië
7,5%
6,3%
3,2%
2,4%
2,9%
1,7%
Turkije
18,5%
19,1%
18,9%
15,8%
11,9%
8,9%
Welke mogelijkheden ziet u om visumaanvragen weer te behandelen in het land waarin de aanvraag is gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten, inclusief op welke termijn dit weer mogelijk is?
Het weer behandelen van visumaanvragen door de ambassades is niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Welke mogelijkheden ziet u om de kosten voor visumaanvragen voor de aanvrager weer terug te brengen door de verwerking hiervan niet uit te besteden aan commerciële bedrijven?
Met het centraliseren van het visumbeslisproces naar de CSO in Den Haag en het wereldwijd uitbesteden van de inname van aanvragen aan externe dienstverleners, is de rol van de posten en daarmee de personele capaciteit van de ambassades in het visumproces beperkter geworden. Het beëindigen van de inzet van externe dienstverleners zou resulteren in een aanzienlijke vermindering van de dienstverlening aan visumplichtige burgers. Zo zou het aantal visumaanvragen dat kan worden ingenomen via de ambassades lager zijn dan wanneer gebruik wordt gemaakt van een externe dienstverlener. Daarnaast zouden aanvragers weer (verder) moeten reizen om de visumaanvraag in te dienen bij de ambassades en daarvoor hogere kosten voor reis en verblijf moeten betalen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
De samenwerking tussen Japan en Zuid-Korea als reactie op de Amerikaanse CHIPS-Act |
|
Ernst Boutkan (Volt) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reflecteren op het artikel «Rapidus Official Calls US Semiconductor Regulations Too Aggressive, Calls for Cooperation between Korea, Japan» van Business Korea van 10 maart 2023?1
Dit Koreaanse krantenartikel betreft de halfgeleidermarkt in Azië. Mede gezien de geringe link met het Nederlandse beleid terzake, vind ik het niet op mijn pad liggen op dit Koreaanse krantenartikel te reageren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Yasumitsu Orii, senior bestuurslid van Rapidus (een joint venture dat vorig jaar is opgericht door acht Japanse conglomeraten, waaronder Toyota, Sony, Softbank, Kioxia en NTT, om een sterke lokale industrie voor geavanceerde halfgeleiders op te zetten gesteund door de Japanse overheid) dat «Amerikaanse regelgeving eerder de Japanse semiconductor-industrie heeft verzwakt. Maar nu de Verenigde Staten weer via regelgeving proberen om wereldwijd dominant in halfgeleiders te worden, moeten Korea en Japan wel samenwerken om te reageren op deze stappen van de VS»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe plaatst u deze opmerking in het licht van de onderhandelingen tussen de VS, Japan en Nederland over maatregelen om de export van geavanceerde chiptechnologie naar China te beperken?
Op 8 december 2022 en 8 maart 2023 heeft u vertrouwelijke briefings gehad met ambtenaren over dit onderwerp. Zoals ook gemeld in het antwoord van 8 november 2022 op Kamervragen van VOLT, kan ik niet in details treden over gesprekken over dit onderwerp met partnerlanden. Voor het overige verwijs ik graag naar mijn brieven aan uw Kamer op 8 maart jl. en 1 december 2022.
Welke garantie heeft u dat Japan meedoet met de maatregelen die de VS, Japan en Nederland hebben afgesproken?
Net als Nederland gaat Japan over zijn eigen beleid. Op 31 maart jl. heeft het Ministry of Economy, Trade and Industry (METI) een lijst van items gepubliceerd die het onder exportcontrole wil laten brengen. Het gaat hier om geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders.
Inhoudelijk is er veel gelijkgezindheid tussen Europa, VS en partnerlanden in de Indo-Pacific wat betreft het belang dat we onze nationale veiligheid schragen met passende maatregelen op halfgeleiderterrein. Tijdens mijn recente ontmoeting met Minister Nishimura in Japan heb ik het belang van samenwerking op het gebied van exportcontrole benoemd. Maar ook Japan maakt hier uiteindelijk een eigen afweging.
Eerder stond Japan achter de maatregel om de export van EUV-machines naar China te verbieden, omdat deze maatregel enkel ASML trof, de grote concurrent van Japanse lithografiebedrijven. Hoe treffen de nieuwe maatregelen Japanse bedrijven?
Door Nederland ingestelde exportcontrolemaatregelen zijn alleen gericht op export vanuit Nederland. Over de Nederlandse maatregelen bent u in de brief van 8 maart jl. geïnformeerd.
Is het mogelijk dat Japan enkel akkoord gaat met de maatregelen die haar Nederlandse concurrenten treffen en de maatregelen die Japanse bedrijven hard treffen, negeert?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke gevolgen heeft dat voor de concurrentiepositie van de Nederlandse chiptechnologiebedrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de exportmaatregelen voor Nederlandse chiptechnologiebedrijven in te trekken als de Japanse regering enkel de maatregelen invoert die de Japanse bedrijven nauwelijks raken?
Nee. Het kabinet maakt hierin een eigen afweging van belangen en in de Kamerbrief van 8 maart is deze afweging met uw Kamer gedeeld.